r
Th« HI w — to I* steal your —M i
Euro
.,
ion
Farmaceuticals in de Europese Unie
De farmaceutische industrie levert een belangrijke bijdrage aan
Europa en de wereldgezondheid.
EG-website voor volksgezondheid
Europa moet een levendige farmaceutische sector behouden als een essentiele voorwaarde
voor zorg op een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid en een
concurrerende, op kennis gebaseerde economic
Laatste nieuws voor Farmaceutische Producten >»
Sinds de goedkeuring van de eerste communautaire richtlijn (Richtlijn 65/65/EEG) in 1965,
een score van de communautaire wetgeving, die leidde tot de oprichting van het European
Medicines Agency met als doel het bereiken van een interne markt voor farmaceutische
producten. Vandaag de dag is de farmaceutische sector op grote schaal vertegenwoordigd op
EU-niveau in het dubbele belang voor het waarborgen van het hoogst mogelijke niveau van
de volksgezondheid en het vertrouwen van de patient in veilige, effectieve
en hoogwaardige geneesmiddelen,in combinatie metde interne EU-markt voor de
ontwikkeling van geneesmiddelen met het oog op de Europese farmaceutische industrie te
versterken concurrentievermogen en de onderzoekscapaciteit.
Meer ... Toon / Verberg Meer ... Toon / Verberg
Europese Unie
2012
FARMA IMPERIALISME
De farmaceutische industrie de
verregaande loyaliteit van de medische
beroepsbeoefenaars,overheidsinstan-
ties aan de farmaceutische bedrijven
en de samenhangende conglomeraties
van regelovertreders samengevat in
"farmaceutische complex". Een
machtsblok van actoren in het veld dat
regelovertredingen faciliteert of
gedoogt.Daarbij gaat het om de
gerichtheid op illegaal gewin (en)
systematisch misdaden plegen met
ernstige gevolgen voor de
samenleving,en in staat zijn deze
misdaden op betrekkelijk effectieve
wijze af te schermen door
collusie,clientelisme en canards in de
media.Via de verfijnde
reclamesystemen die bij de overheid
voorlichtingssystemen heten,zal de
burgerij niet ontdekken wanneer de
overheid bedriegt en liegt.Op deze
wijze camoufleert men de onder-
linge verwevenheid.De agressieve
marketingmethode van de
farmaceutische industrie is
maatschappelijk onaanvaardbaar en
onethisch.De belangen zijn groot.en
het gaat om miljarden euro's. Neem
een voorbeeld als de Europese Unie.
De Europese Unie geeft ieder jaar 2,4
biljoen euro uit -afkomstig van
belastingen van de burgers van de
lidstaten- om zichzelf te promoten.Het
geld is nodig voor o.a. tv-
reclame,folders,kranten,rapporten
etc.Dat is meer dan Coca Cola uitgeeft
ieder jaar aan reclame wereldwijd.Het
volk is een machteloze speelbal
geworden van de farmaceutische
industrie.Veel mensen vertrouwen
blindelings op arisen die deel uitmaken
van een systeem dat ontworpen is om
mensen ziek te maken,tot de dood er
op volgt.Grotere achterdocht van
artsen is daarom zeer noodzakelijk.De
medische missers omvat namelijk niet
alleen het letsel dat artsen
veroorzaken met de bedoeling de
patient te genezen,maar ook de
andere soorten letsel die het gevolg
zijn van pogingen van de arts zich te
beschermen tegen mogelijk vervolging
wegens slechte praktijkuitoefening. Er
blijken slachtoffers wiens dossier werd
gesjoemeld. Vrijwel zeker sterven in
ons land meer mensen een niet-
natuurlijke dood dan officieel uit de
statistieken blijkt.Geneeskundige
blunders blijven hierdoor
onopgemerkt.En ook misdrijven komen
zo nimmer aan het licht.1 ,2 miljoen
Britten belanden jaarlijks in een
ziekenhuis als gevolg van een
verkeerde medische behandeling.ln de
Verenigde Staten -waar jaarlijks
40.000 mensen worden
doodgeschoten- is de kans niettemin
driemaal groter dat je wordt "vermoord"
door een arts dan door een pistool.ln
Nederland lopen 30.000 patienten
tijdens de medische behandeling
schade op door een medische fout of
complicatie.Uit onderzoek in 1997 door
Lens en van der Wal bleek dat een op
de twintig arisen van Noord-Hollandse
ziekenhuizen slecht
functioneerden.Dat zou ook voor de
rest van ons land gelden. Ruim 40%
van de slachtoffers van een medische
fout is na drie jaar nog steeds in een
letselschadezaak verwikkeld.De
slechte praktijkuitoefening omvat niet
alleen medische missers.Vrijwel
dagelijks gaan er mensen dood als
gevolg van
medicijnvergiftiging.Officieel worden al
deze gevallen weggemoffeld als
"natuurlijke dood". Het hele medische
bedrijf laat zich in het web van de
farmaceutische industrie weven. De
Nederlandse volksgezondheid wordt
volledig gedomineerd door de
farmaceutische industrie. De
Nederlandse landelijke overheid heeft
volop meegewerkt aan de
farmaceutische overheersing van de
volksgezondheidszorg.Zowel de
landelijke overheid als de
ziektezorgverzekeraars dienen de
belangen van de farmaceutische
bedrijven en nadrukkelijk niet die van
de burgerbevolking. De farmaceutische
industrie verdient miljarden euro's over
de ruggen van de burgers in
Nederland.De farmaceutische industrie
stopt een deel van de woekerwinsten
in het belonen (omkopen) van alles en
iedereen in Nederland die ervoorzorgt
dat hun pillen in Nederland worden
gekocht.De overheid, Ministerie van
Volksgezondheid Welzijn en Sport
(VWS) hebben belang bij het
instandhouden van door de farmacie
gedomineerde volksgezondheid. De
zorgverzekeraars in Nederland
bezitten aandelen van farmaceutische
bedrijven waarvan de geproduceerde
producten worden vergoed door deze
ziektezorgverzekeraars. Naarmate de
farmaceutische bedrijven meer winst
maken,stijgt de waarde van de
aandelen. Ook pensioenfondsen in
Nederland hebben een groot deel van
hun vermogen belegd in aandelen van
de farmaceutische bedrijven. Dit alles
betekent dat het gunstig is voor de
financien van Nederland dat het goed
gaat met de farmaceutische industrie.
De farmaceutische industrie wil zo veel
mogelijk winst maken,en hoe meer
mensen pillen nodig hebben, en ook
hoe langer.des te beter is dit voor de
omzet van de farmaceutische industrie.
De invloed van de farmaceutische
industrie op het voorschrijfgedrag van
artsen,die zich massaal laten omkopen
met geld en snoepreisjes en
presences, is groot.Stuk voor stuk
lopen ze aan de leiband van de
farmaceutische industrie.Artsen
schrijven steeds meer recepten uit
(143 miljoen per jaar) in
Nederland. Steeds meer patienten
raken verslaafd en kunnen niet zonder
hun dagelijks portie
pillen, antidepressiva en
kalmeringsmiddelen zitten heel erg in
de lift.Het verslavende gebruik blijkt uit
de groeiende hoeveelheid
herhalingsrecepten en de stijgende
voorschrijfduur van recepten. Doorde
diagnostische criteria gebasseerd op
het DSM (Diagnostic and Statistical
Manual of Mental Disorders) zijn
duizenden kinderen,tieners
opgenomen met de verkeerde
diagnose voor psychiatrische drugs
hieraan ten grondslag liggen.De
opvoeders van instellingen in
jeugdhulpverlening en de kinder-en
jeugdpsychiatrie kunnen het gedrag en
/ of de stoornis niet goed
hanteren.Alles moet daarom -
natuurlijk- een medisch etiket krijgen
voor meer omzet van de
farmaceutische industhe. Steeds meer
kinderen krijgen de diagnose
ADHD,zeer winstgevend voor de
psychiatrische industrie.Ze maken
kinderen tot slaaf,om deze
onderdrukking te rechtvaardigen
bedenken ze steeds nieuwe geestelijke
stoornissen. De organisatie die de
belangen behartigt van iedereen die
geconfronteerd wordt met ADHD wordt
voor concrete projecten gesponsord
door de farmaceutische bedrijven die
Rilatine en Concerta,de twee
bekendste geneesmiddelen tegen
ADHD ,verdelen.Waarmee de sponsor
zichzelf kan verrijken door
zenuwstelsels te verwoesten met
harddrugs.Niet alleen de jeugd, er
blijken veel klachten in verpleeghuizen
waar bejaarden worden mishandeld.Te
denken valt aan:
uitschelden,beledigen,dreigen,on-
terecht isoleren,ontzeggen
verzorging,onthouden psychische
zorg,slaan,knijpen,schoppen,hardhan-
dig beetpakken of soms ook nog
seksueel misbruik.De directeuren van
verpleeghuizen hebben zelf een riant
inkomen plus nog de extra bonussen
door de farmaceutische
industhe. Sommigen lopen met drie
dubbele petten op hun hoofden om
hun eigen belangen te bevorderen en
die van de farmaceutische industhe. De
verpleeghuisbewoners worden suf van
psychofarma en slaappillen. [door
medicijnen toedienen, vermindert het
bewustzijn van de patient]. Men moet
de bewoners daarna noodgedwongen
fixeren om valpartijen te
voorkomen.Het fixeren is tevens
onderdeel van bezuiniging in de
gezondheidzorg omdat er minder tijd is
doortekort aan personeel.De patient
zal minder gaan eten door de
medicijnen en het tot zich nemen van
vocht wordt eveneens moeilijker.Het
forceren daarna van de patient om te
eten en te drinken brengt veel risico's
met zich mee.Er bestaat dan een grote
kans op aspiratiepneumonieen.Er
wordt niet overgegaan op
sondevoeding of infuusbehandeling.De
overheid ziet dergelijke praktijk als -
normaal- medisch handelen en aldus
niet als economische en sociale
euthanasie. Het medische systeem
van A tot Z wordt gecontroleerd door
financiele belangen van de
farmaceutische industhe. Tal van
patientenorganisaties,weten-
schappelijke bladen, medische
journaals.onderzoeken en opinieleiders
worden gesponsord door de
farmaceutische industhe om het
voorschrijfgedrag te
be'mvloeden.Patientenorganisaties
worden soms tot 60 % betaald door de
farmaceutische
industhe. Klachtenbureaus,patienten-
bureaus en belangenorganisaties
functioneren niet omdat ze worden
gesponsord door de farmaceutische
industhe, en daardoor niet de belangen
van de burger dienen maar die van de
multinational. Onnodige medische
consumptie en medische
misconsumptie kunnen blijven
doorgaan en de kosten van de
gezondheid sterk blijven groeien.ln
1998 richtte de branche -onder druk
van de overheid- een stichting op. Deze
stichting moest regels opstellen voor
de marketing van
geneesmiddelen.Twee jaar later volgde
de "Gedragslijn Gunstbetoon" die
onder andere de waarde van cadeaus
begrensde tot 50 euro. (Inmiddels
heeft de farmaceutische industrie tal
van trues verzonnen om de regels te
omzeilen).Men zorgt ervoor dat
gezonde mensen zich patient gaan
voelen en meer medicijnen
gebruiken.ln opdracht van het
Nederlandse Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid ontfermt
het UWV zich over zieke mensen
waarop de Wet Arbeidsongeschiktheid
van toepassing is verklaard. Steeds
meer reVntegratiebedrijven zijn
onderdeel of eigendom van een
uitzendbedrijf.De combinatie van
reVntegratiebedrijf en uitzendbedrijf
binnen een concern of holding o.a.
maakt het mogelijk dat via deze
constructies op twee manieren geld
valt te verdienen.Er is vaak geen
financiele verantwoording over
besteding van publieke middelen en er
zijn geen adequate cijfers over
nettoresultaten van de
reVntegratietrajecten beschikbaar.De
vele miljarden door de overheid aan
reVntegratiebedrijven worden vaak niet
goed besteed en verdwijnen uit het
zicht. ReVntegratiebedrijven
functioneren amper,maar strijken wel
het geld op.Ze bieden vaak een
ondeskundige en mensonwaardige
behandelingjntimideren
clienten.dreigen met korting op de
uitkering, bieden overbodige cursussen
en scholingen aan die bovendien niet
aansluiten bij de opleiding van de
client.Vaak grijpt zo'n
reVntegratiebedrijf dan naar intimidatie
door te dreigen met een negatieve
rapportage van de uitkerende
instantie.Bij een negatieve rapportage
kan de uitkering verlaagd of zelfs
gestopt worden. Schrijnend is ook dat
veel ouderen mensen (55-plus) in een
reVntegratietraject geplaatst
worden, terwijl de kans erg klein is dat
werkgevers hen willen. Mensen die
nuttig vrijwilligerswerk of mantelzorg
doen,worden op straffe van inhouding
van de uitkering gedwongen te
stoppen.Zo worden minima en
waaronder ook arbeidsongeschikten
tot solliciteren opgejaagde werklozen
aan de rand van de samenleving.Het
zelfbeeld van deze mensen wordt in de
media en door bejegening van de
uitkeringsinstantie,uitvoeringsinstelling
en het publiek stelselmatig
beschadigd.Dit heeft niets te maken
met mensen op een goede en
respectvolle manier aan het werk
helpen.Dit is puur
winstbejag.Arbeidsongeschikten en
mensen met een uitkering zijn
profiteurs dus die moeten aan het werk
worden gezet.Dat verkoopt steeds de
overheid, maar dan wel in
verzachtende woorden in de diverse
folders. Hierbij het signaal aan het land
dat de zwaksten in de samenleving de
grote profiteurs zijn,waarvoor de rest
moet opdraaien voor de
crisis, "ledereen kan nog wel iets! Van
client wordt verwacht dat Hij ofZij die
kansen grijpt! De Maatschappij vangt
mensen op.Bijvoorbeeld met een
uitkering. Om al die uitkeringen te
kunnen betalenjs veel geld nod ig. Dat
geldt wordt door ons allemaal bijeen
gebracht. Wanneer client
tekortschietend besef van
verantwoordelijkheid betoont wegens
het niet nakomen ofniet voldoende
nakomen van de verplichtingen,neemt
client ten onrechte iets uit de
gezamelijke pot.Daar moet niemand
aan mee willen werken". Hierdoor
worden deze groep mensen en hun
gezinnen door de Nederlandse
overheid als het ware voorzien van een
"davidster" en feitelijk publiekelijk aan
de schandpaal genageld. Het echte
profitariaat moet echter in andere
kringen worden gezocht in de
gevestige orde van overheid samen
met multinationals.Zo worden deze
arme slachtoffers op mensonwaardige
wijze gemangeld en uitgekleed waarbij
ook vaak huisgenoten gefrustreerd
raken.ln een jungle van deskundigen
en instanties die allemaal langs elkaar
heen blijken te werken en waarvan
sommigen achteraf ook dubieus blijken
te opereren,raken deze onervaren
medeburgers vrij snel het zicht op de
door hen te nemen stappen en op hun
rechtspositie kwijt.Een slachtoffer van
deze praktijk is vrijwel kansloos om
erkenning en vervolgens enig recht te
krijgen.Deze praktijk leidt tot een
ziek(er) makende uitputting en tot
traumatisering. Mensen die zieker
worden en afhankelijker,met hun
begeleiders leven onder een regiem
waarbij de medische behandeling
tevens dient ter handhaving ter
beheersing van conflicten,en de
gevestigde belangen bij het
bevorderen van de omzet om
farmaceutische prodructen. De
uitkeringsgerechtigde wordt
zieker,glijdt af. Het aanbod heeft aldus
-natuurlijk- hierop overwegend slechts
een antwoord: het vertalen van de
klachten in een therapie die
voornamelijk farmaceutisch
georienteerd is. Vaak zijn mensen zich
van de kwetsbaarheid van hun positie
niet bewust.Anderen maken bezwaar
en raken verstrikt tussen
klachteninstituten die niet
functioneren,rapporten en
formulieren, steeds meer strengere
verplichtingen, een juridische
uitputtingsstrijd,de zware bewijslast,de
slopende eenzijdige rechtspraktijk tot
juridisch touwtrekken tot de Hoge
Raad toe. Het recht - ook het
strafrecht- dient er vooral te zijn om
onmachtige te beschermen.ln
Nederland is dit precies andersom.Het
recht beschermt en bevoordeelt de
politieke en economische heersende
klasse.Het recht is een monopolitisch
machtsmiddel van de heersende
klasse met een eigen staat van
heersers in de staat. Zodra
klokkenluiders er een vinger naar
uitstrekken sluit het systeem zich
hermetisch.ledere aanval op de staat
en het systeem wordt door het O.M. en
de rechters onmiddellijk afgeblokt ten
detrimente van de sociale emancipatie
en de ontplooiingsmogelijkheden van
de zwakken of machtelozen./De
overheid zet politieke opposanten en
mensenrechtenverdedigers buitenspel
door een conflict met diezelfde
overheid ofde gevestigde orde,te
medicaliseren.Door gebruik te maken
van criminele keurigsartsen die met
hun medische verantwoordelijkheid
geen probleem hebben de hand te
lichten d.m.v. frauduleuze in
psychiatrische rapportages vermelde
conclusiesj.De overheid verafschuwt
en verbant moedwillig wetenschappers
die twijfelen aan de orthodoxe
standpunten.Zeer vaak worden
klokkenluiders die op tekortkomingen
schijn van bonafiditeit door de
Nederlandse overheid die ze wekken
met rapporten en toespraken over
mensenrechten,gezondheidzorg
fungeren als dekmantel voor
roofzuchtige en door winstbejag
gedreven misdadige praktijken. De
geneeskunde gebaseerd op louter
kosten baten analyse in een neo-
darwinistische maatschappij waar
alleen consumptie en winstbejag teltjs
het risico op economische euthanasie
enorm.De sterke vergrijzing van de
bevolking en een economische
recessie zouden deze tendens nog
kunnen versterken.
in de gangbare theorieen of
interpretatie van de gevestigde
belangen wijzen gelabeld als
zonderlingen. Zodat hun denkbeelden
daarna probleemloos genegeerd
kunnen worden.Ook wordt hen
systematisch belet om conferenties te
bezoeken, zodat hun ideeen geen
publiek kunnen vinden.Deze praktijken
zijn weloverwogen belemmeringen om
vrije wetenschappelijke gedachten
tegen te houden.ze zijn extreem
onwetenschappelijk en crimineel. [de
zaak van Defensie klokkenluider
Spijkers was een overduidelijk geval
van politiek misbruik van de
psychiatrie volgens SS-model].De
Resumerende:
NEDERLANDSE OVERHEID:
-nederlandse overheid dient de belangen van de farmaceutische industrie.
-nederlandse overheid stimuleert belangenverstrengeling.
-nederlandse overheid laat mensonterende gezondheidskeuringen uitvoeren.
-nederlandse overheid nagelt zieke mensen of mensen met een uitkering aan de schandpaal.
-nederlandse overheid houdt essentiele informatie achter.
-burgers kunnen hun recht niet krijgen tegen de nederlandse overheid.
-nederlandse overheid zet klokkenluiders in de kou.
BURGERS KRIJGEN TE MAKEN MET:
-door de overheid vooraf mooi voorspiegelen in folders en rapporten.
-intimidatie.
-chantage.
-geheel of gedeeltelijk stopzetten of verlagen uitkering.
-eenzijdige suggestieve mediaberichten.
-geraffineerde brieven en vertragingsacties.
-ontkenning.
-opzettelijke manipulatie van medische onderzoeken en rapporten.
-bagatelliserende opmerkingen.
-ambtelijke woordgoogelarij.
-ingewikkelde procedures.
-gewroet in patientendossiers en prive.
-omgekochte klachtenbureaus.
-slopende eenzijdige rechtsgang.
-stilzwijgen.
-raken de meeste sociale contacten kwijt.
-echtscheidingen,huisuitzettingen,familiedodingen of zelfdodingen.
KLOKKENLUIDERS KRIJGEN TE MAKEN MET:
-machtsmisbruik door de overheid.
-belangenverstrengeling.
-intimidatie.
-insinuaties.
-frauduleus dossierbeheer.
-tot querulant en zielig bestempelen.
-moeilijk leven.
-in kwaad daglicht stellen.
-suggereren van psychische problemen.
-geen toegang tot de rechter tegen de overheid.
-uitputten.
-verliezen hun baan.
-heimelijke manipulaties.
-bannen en isoleren.
-verdachtmaken en demoniseren.
-elimineren.
IFUD of Human Rights 2010.
J.R van den Wittenboer
* *
* *
7J £>
O Q
3 w
* *
* *
O (D
o w
- o
Brussels, January 24 2012
CONFERENCE AT THE HAGUE TO IMPROVE MONITORING OF
HATE CRIMES IN EUROPE
Representatives of the European Union, law-enforcement officials, and experts
on racism will gather in The Hague on January 25-27 to share information on
monitoring hate crimes in Europe. The conference is the first step of a project,
known as Facing Facts!, intended to develop uniform standards and greater
reporting of hate crimes throughout the EU.
This two-day conference is organized by CEJI, a Brussels-based Jewish
organization and leading advocate against discrimination and hosted by CIDI-
Dutch Centre for Documentation and Information Israel , based at the Hague.
The program is intended to identify the best practices for monitoring hate
crimes, to integrate information in the EU, and to improve cooperation
between public authorities and NGOs . It comes in response to rising hate
crimes in Europe, and the lack of systematic analysis and approach to confront
hate crimes in the EU and its member states..
Heading the list of international experts are Paul Giannasi, Police
Superintendent of the UK Ministry of Justice and Joanna Perry, Hate Crime
Officer, OSCE, Office for Democratic Institutions and Human Rights. The
conference will include both an experts' meeting and a public forum convening
of NGOs and public officials from The Netherlands including Ahmed
Marcouch, Member of Parliament for the Social Democratic party PvdA.
Facing Facts ! is a two year project financed by the European Commission
aiming to improve monitoring and recording of hate crimes and incidents
throughout Europe. CEJI, A Jewish Contribution to an Inclusive Europe, is the
lead coordinator of the process, including seminars, development of guidelines,
and recommendations.. Other partners are the CST - Community Security
Trust (UK), the CIDI and the COC - Federation of Dutch Associations for the
integration of Homosexuality (Netherlands). ILGA - Europe (International
Lesbian, Gay, Bisexual, Trans and Intersex Association) is an associate partner
to the project.
Contact: Melissa Sonnino, melissa.sonnino@ceji.org
Tel: +32 (0)2 340.96.27 Mob : +32 (0) 483 08 34 70
www.facingfacts.eu
Rue Amedee Lynen, 8 - 1210 Brussels - Belgium - Tel.: +32 (0)2 344 34 44- Fax: +32 (0)2 344 67 35 - E-mail; ceji@ceji.org
CEJI - A Jewish Contribution to an Inclusive Europe stands with individuals and
organisations of all religions, cultures and backgrounds to promote a diverse and inclusive
Europe. A Jewish voice at a European level, our activities include delivering diversity
education, facilitating and contributing to networks, enhancing inter-faith and inter-cultural
dialogue, advocacy at a European level and facilitating Jewish participation in the European
Union.
Rue Amedee Lynen, 8 - 1210 Brussels - Belgium - Tel.: +32 (0)2 344 34 44- Fax: +32 (0)2 344 67 35 - E-mail; ceji@ceji.org
Intermediary Foundation of the Universal
Declaration of Human Rights
[procestaal NL]
(verzonden per aangetekende post)
Heden,de eerste juni tweeduizendtwaalf,ten verzoeke van:
Joannes Petrus van den Wittenboer voorzitter,secretaris en penningmeester van de stichting
Intermediaire stichting van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens - in het
Engels - Intermediary Foundation of the Universal Declaration of Human Rights,afgekort:
IFUD of Human Rights,wonende en adres te Mierlo,gemeente Geldrop-Mierlo,(5731NK)
Kastanje 28,NEDERLAND, planned change agent.
e-mail: ifudofhumanrights@yahoo.com
Internet: http://ifudofhumanrights.webs.com
AAN:
Europese Commissie - Directoraat-generaal Justitie / eenheid Cl:Grondrechten en rechten
van het kind Hoofd van de eenheid, Mr. Emmanuel Crabit.
Rue de La Loi 200
B- 1049 BRUSSELS
BELGIUM
REGISTRATIE NR
Ares(20 1 2)302479- 1 4/03/20 1 2
TERMIJN
15 dagen na heden schriftelijke bericht door Europese Commissie op dit verzoekschrift.
INLEIDING
Van 25 t/m 27 januari 2012 vond in Den Haag,Nederland een conferentie plaats ter
verbetering en monitoring van haatmisdrijven in Europa.'Tacing Facts!" is een twee jaar
durend project gefinancierd door de Europese Commissie. Dit project kwam tot stand i.v.m.
de toenemende haatmisdrijven in Europa,en het gebrek aan systematische analyse en aanpak
daarvan.
EUROPESE COMMISSIE
De Europese Commissie verwerpt alle vormen en uitingen van intolerantie,omdat die
onverenigbaar zijn met de waarden en beginselen die ten grondslag liggen aan de EU.De
Commissie bestrijdt deze verschijnselen met alle middelen waarover zijn krachtens de
Verdragen beschikt.(Emmanuel Crabit)
Seminar
EU en Israel benadrukken de noodzaak om een gemeenschappelijke strijd tegen de
bedreigingen van het antisemitisme en vreemdelingenhaat in Europa.
Israelische ambassadeur bij de EU, Yacov Hadas-Handelsman
zei dat vandaag de dag het verschil tussen anti-semitisme en anti-Israelische kritiek is
vervaagd, samen met de intensivering van de pogingen om Israel te delegitimeren, tijdens
een jaarlijkse EU-Israelische seminar naar manieren om antisemitisme en
vreemdelingenhaat te bestrijden in Europa te bespreken.
Hij voegde eraan toe dat Europa resoluut moeten optreden tegen deze verschijnselen.
Het Brussels tweedaagse bijeenkomst op woensdag en donderdag 26 en 27 oktober 201 1
was de vijfde ontmoeting tussen experts en diplomaten uit Israel en de Europese Unie.
Gesproken over het opleiden van tegen antisemitisme en racisme, wetgeving en handhaving en
het voorkomen van anti-semitische en racistische verschijnselen in de media.
Deze gesprekken waren gericht op het helpen van beleidsmakers efflciente mechanismen en
maatregelen te treffen tegen deze verschijnselen.
Zowel Israel en de EU toe te wijzen veel belang aan dit seminar, dat weerspiegelt de
gezamenlijke strijd tegen de bedreigingen van het antisemitisme en vreemdelingenhaat in
Europa.
De EU was vertegenwoordigd op de vergadering door Paul Nemitz, directeur van de
grondrechten en burgerschap eenheid in de Europese Commissie als door de heer
Emmanuel Crabit hoofd van de eenheid voor de grondrechten en rechten van het kind.
De Israelische kant werd vertegenwoordigd door de ambassadeur van Israel, alsmede de
directeur van het departement voor de bestrijding van antisemitisme in het
Israelische ministerie van Buitenlandse Zaken, Gideon Behar, vertegenwoordigers van Yad-
Vashem, het wereldcentrum van de Holocaust onderwijs en onderzoek, en de Israelische
academici .
SEMINAR
Fight Against Racism, Xenophobia and
Antisemitism
26-27 October 2011
EUROPEAN COMMISSION
and
THE ST A TE OF ISRAEL
26 October
Room 07/214 of the Charlemagne building
1 70, rue de la Loi, 1046 Brussels
8.45-9.00 Arrival of the participant and registration
9.00-9.30 Opening remarks
• Mr Paul Nemitz, Director Fundamental Rights and Citizenship, Directorate General
Justice, European Commission
• Ambassador Yacov Hadas-Handelsman, Head of Mission of Israel to the EU
9.30-11.00 Racism in the European Union and Israel: data and trends
Chair: Mr Emmanuel Crabit, Head of Unit for Fundamental Rights and
Rights of the Child, Directorate General Justice, European Commission
• Mr Iannis Dimitrakopoulos, European Union Agency for Fundamental Rights (FRA)
• Dr. Haim Fireberg, Senior Researcher, The Kantor Center for the Study of
Contemporary European Jewry, Tel-Aviv University
Contribution to the discussion (in particular) :
• Ms Shannon Pfohman, European Network Against Racism (ENAR)
11.00-11.15 coffee break
EUROPEAN COMMISSION
DIRECTORATE-GENERAL JUSTICE
2
11.15-12.45 Access to justice: effective redress against racist discrimination
• Ms Pia Lindholm, Directorate General Justice, European Commission
• Dr. Haim Fireberg, Senior Researcher, The Kantor Center for the Study of
Contemporary European Jewry, Tel-Aviv University
Contribution to the discussion (in particular) :
* Ms Nathy Rass-Masson (country expert France) and Ms Emma Psaila (country expert
Malta), coordinators of the "Comparative study on access to justice in gender equality
and anti-discrimination law"
• Ms Anne Gaspard, Executive Director, European Network of Equality Bodies (Equinet
Europe)
• Ms Shannon Pfohman, European Network Against Racism (ENAR)
12.45-14.15 lunch
14.15-15.45 Fight against racist hate speech: new developments
• Ms Maria Fernandez-Molinero, Directorate General Justice, European Commission
• Adv. Talia Na 'amat, Attorney, Legal Researcher, The Kantor Center for the Study of
Contemporary European Jewry, Tel-Aviv University
Contribution to the discussion (in particular) :
• Mr Mathias Hellmann, LL.M., Head of Division , Federal Ministry of Justice, Germany
15.45-16.00 coffee break
16.00-17.30 Preventing racism: education, training and remembrance activities
• Mr Pavel Tychtl, Directorate General Communication, European Commission
• Ms Eva Sobotka, European Union Agency for Fundamental Rights (FRA)
• Dr. Robert Rozett, Director of Libraries, Yad Vashem
Contribution to the discussion (in particular):
• Ms Brittney Bolin, Task Force for International Cooperation and Holocaust Education,
Remembrance and Research (ITF)
• Ms Claire Herrmann, Directorate General Education and Culture, European
Commission
• Malgorzata Pakier, Educational Programs Specialist Coordinator, The Museum of the
History of Polish Jews
27 October
Kazerne Dossin
Memorial Museum and Documentation Centre on Holocaust and
Human Rights
(Edgard Tinellaan lc, 2800 Mechelen)
9.15 Transport of all participants (both delegations) by a minibus to Mechelen
from Charlemagne building
10.00-11.30 Arrival in Mechelen - welcome coffee and presentations (questionsanswers) :
• Mr Georges Ingber, Member of the Steering Committee of Kazerne Dossin, former
European Commission official
• Ms Odile Remy, Vice-Director (pedagogical project)
• Ms Patricia Ramet, "Give them a face "project
• Sir Natan Ramet, Founding President and survivor of Auschwitz-Dachau
11.30-12.00 Visit of the construction and renovation site of the new Memorial
Museum, contact with the architect Professor Bob Van Reeth
12.00-13.30 Lunch followed by a lecture by Professor Van Goethem, curator of Kazerne
Dossin, questions-answers
13.30-14.00 Closing remarks by Mr Emmanuel Crabit, Head of Unit for Fundamental
Rights and Rights of the Child, Directorate General Justice, European
Commission and Ambassador Gideon Behar, Director of the Department of
Combating Anti-Semitism, Israeli Ministry of Foreign Affairs, and Mr Ronen
Gil-Or, Deputy Head of the Israeli Mission to the EU
14.00 Transport by a minibus to Charlemagne building
EUROPEAN COURT OF JUSTICE
IP/10/487/
Luxembourg, 3 May 2010,
European Commission swears oath to respect the
EU Treaties
The College of Commissioners has today sworn a solemn declaration at the
European Court of Justice in Luxembourg, pledging to respect the EU
Treaties and to be completely independent in carrying out their duties during
their mandate. For the first time, the Commissioners also explicitly pledged
to respect the new Charter of Fundamental Rights.
Commission President, Jose Manuel Barroso said, "The oath of independence and
respect for the EU Treaties is more than a symbolic act. The European Commission
is a unique institution and the Commissioners have today made clear that they will
uphold all the principles and values enshrined in the Treaties and the Charter of
Fundamental rights" .
Background
According to Article 245 of the Treaty on the Functioning of the European Union (a
provision included already in previous Treaties), all members of the European
Commission are required to give "a solemn undertaking" when entering upon their
duties to respect their obligations under the EU Treaties. Traditionally, this solemn
undertaking is made before the European Court of Justice in Luxemburg in the first
months after the start of the mandate of a new European Commission. As the
current Commission, which took office on 10 February 2010, is the first Commission
that works under the new Treaty of Lisbon, the wording of the solemn undertaking
was adapted to the new legal situation and includes also a reference to the EU
Charter of Fundamental Rights.
A copy of the solemn declaration can be found in annex.
ANNEX
SOLEMN DECLARATION
Before the
COURT OF JUSTICE OF THE EUROPEAN UNION
pursuant to Article 17 of the Treaty on European Union and Article 245 of the Treaty
on the Functioning of the European Union.
- Having been appointed as a Member of the European Commission by the
European Council, following the vote of consent by the European Parliament
I solemnly undertake:
- to respect the Treaties and the Charter of Fundamental Rights of the European
Union in the fulfilment of all my duties;
- to be completely independent in carrying out my responsibilities, in the general
interest of the Union;
- in the performance of my tasks, neither to seek nor to take instructions from any
Government or from any other institution, body, office or entity;
- to refrain from any action incompatible with my duties or the performance of my
tasks.
I formally note the undertaking of each Member State to respect this principle and
not to seek to influence Members of the Commission in the performance of their
tasks.
I further undertake to respect, both during and after my term of office, the obligation
arising therefrom, and in particular the duty to behave with integrity and discretion as
regards the acceptance, after I have ceased to hold office, of certain appointments or
benefits.
DE EUROPESE UNIE
De Europese Unie wil op de Internationale Dag ter bestrijding van rassendiscriminatie haar
voortdurende engagement voor de bestrijding van alle vormen van racisme en
vreemdelingenhaat onderstrepen.Rassendiscriminatie is in strijd met de waarden waarop de
EU is gebaseerd en wij leveren zowel binnen de EU als elders in de wereld onverdroten
inspanningen om deze discriminatie uit te bannen.Dat gebeurt onder meer in de vorm van
wetgeving, bewustmakingscampagnes en steunverlening aan projecten van
maatschappelijke organisaties.De wereldwijde inspanningen voor de bestrijding van
racisme zijn gebaseerd op het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen
van rassendiscriminatie (ICERD).Wij roepen alle staten op dit verdrag zo spoedig mogelijk
te ratificeren en ten uitvoer te leggen. (Catherine Ashton)
OMSCHRIJVING VAN HET VERZOEK
Verzoekt de Europese Commissie een inbreukprocedure in te leiden bij het Europese
Hof van Justitie te Luxemburg tegen lidstaat Nederland.Wegens het structureel en langdurig
schenden van de waarden van de Europese Unie.
Vermelding
De notificatiefase en administratieve fase overslaan i.v.m. de aanwezigheid notariele akte.
(Lidstaat Nederland wenst geen valsheidsprocedure te starten bij de nationale rechter.Het
Europese Hof van Justitie zal de onder ambtseed der notaris afgegeven notariele akte met de
inhoud voor waar moeten houden.Of er moeten zeer ernstige bedenkingen tegen de akte en
de inhoud zich alsnog aldaar opstapelen.Maar dan volgt alsnog een "Valsheidsprocedure".
Juridisch kader
De inbreukprocedure staat vermeld in artikel 258 en 260 van het Verdrag van werking van
de Europese Unie (was 226-228 VEG ).
Mededeling
Door IFUD of Human Rights is op 21 maart 2012 rapport verzonden over financiele fraude
in de EU, aan anti-fraude bureau OLAF van de Europese Commissie te Brussel.Het rapport
"RAPPORT-OLAFdef ' zowel als drukvorm (boekje) alsmede digitaal op CD-rom.Volgens
onderzoek door IFUD of Human Rights is er een schaduwsysteem binnen de EU,en daar
gaat veel geld in verloren,"belastingbetalergeld"van de lidstaten.Volgens OLAF directeur-
generaal Giovanni Kessler, die aantrad op 14 februari 201 1 zijn in tijden van economische
crisis,de bescherming van de financiele belangen van de EU en de werkzaamheden van
OLAF belangrijker dan ooit.Ook moet er meer transparantie in de onderzoeken en de
organisatie van OLAF komen volgens Kessler. Tij dens de openingstoespraak van een
fototentoonstelling in het Europees Parlement in maart 2012, prees Kessler mensen die
strafbare feiten in de EU melden. Volgens Kessler is de huidige klokkenluidersregling
binnen de EU niet optimaal.
Inbreukprocedure - Hoofdinhoud
Als een lidstaat bepaalde Europese wetgeving niet naleeft en op die manier zijn wettelijke
verplichtingen niet nakomt, dan start Europese Commissie een inbreukprocedure. Dit houdt
in dat de regering van het betreffende land een brief krijgt, waarin staat waarom de
Commissie vindt dat dit land de EU-wetgeving schendt. Ook wordt een termijn gesteld
waarop de Commissie een gedetailleerd antwoord moet ontvangen.
Een Europese inbreukprocedure bestaat uit drie chronologische stappen:
l.De notificatiefase
2.De administratieve fase
3 .De juridische fase
Notificatiefase
De Europese Commissie neemt kennis van een niet-correcte ofniet-tijdige omzetting van
Europese regels in een lidstaat. Dit kan gebeuren door:
notificatiegegevens: de lidstaten zelf informeren de Commissie over de omzetting
van Europese regelgeving in hun land
de Commissie gaat op eigen initiatiefop zoek naar informatie in kranten en andere
nieuwsmedia
directe en indirecte contacten met politieke en administratieve actoren
klachtenbrieven van of contacten met burgers en ondernemingen die vinden dat hun
rechten met betrekking tot Europese regelgeving niet verzekerd zijn.
Administratieve fuse
Daarna volgt een administratieve fase, met een ingebrekestelling (gevolgd door een
antwoord van de lidstaat), en een met redenen omkleed advies (gevolgd door een antwoord
van de lidstaat). Soms wordt dezefase voorafgegaan door een vraag om toelichting (en dan
ook het antwoord erop van de lidstaat), maar dat is niet noodzakelijk.
Meestal geldt voor iedere stap in hetproces een maximale periode van twee maanden. Deze
periode kan met een schriftelijk verzoek worden verlengd met een maand.
Juridische fase
Mocht de administratieve fase niet tot een bevredigend resultaat leiden, dan volgt de
juridische fase. In dezefase daagt de Europese Commissie het land voor het Europese Hof
van Justitie.De lidstaat komt vervolgens met een verweer. Daar wordt door de Commissie
met een repliek op gereageerd, met de kans van dupliek voor de lidstaat. Afsluitend geeft de
advocaat-generaal bij het Hof zijn visie en komt er een arrest van het Europese Hof van
Justitie.
Ook hier geldt voor iedere stap in hetproces een periode van twee maanden. Deze periode
kan met een schriftelijk verzoek worden verlengd met een maand.
De Europese Commissie ziet toe op de naleving van het arrest . Als een lidstaat na de
veroordeling nog altijd weigert om de nodige maatregelen te nemen, kan de Commissie op
grond van artikel 260, lid 2 , van het VwEU_een tweede inbreukprocedure starten. Die
tweede inbreukprocedure is identiek aan de eerste en kan dus uitmonden in een tweede
veroordeling. Het enige verschil met de eerste inbreukprocedure is dat het Hofnu een
dwangsom kan opleggen aan een lidstaat.
NEDERLAND
DE TELEGRAAF
(artikel 16 november 2010)
Werkstraf voor nazi-afbeeldingen
Balkenende
DEN HAAG - Een 67-jarige man die in 2004 afbeeldingen van toenmalig minister-president
Balkenende had bewerkt met hakenkruizen en Hitlersnorren en op internet plaatste, heeft
een werkstraf van vijftig uur gekregen. Hij is dinsdag in hoger beroep door het gerechtshof
in Den Haag veroordeeld voor smaadschrift. De man heeft bovendien een voorwaardelijke
gevangenisstraf van een week gekregen met een proeftijd van twee jaar.Het Openbaar
Ministerie (OM) eiste begin deze maand zestig uur werkstraf en een maand voorwaardelijke
gevangenisstraf Justitie eiste die straf, omdat de man al eens eerder met justitie in aanraking
is gekomen voor soortgelijke feiten.Het OM wil hem ervan weerhouden dit soort materiaal
nog eens op internet te verspreiden.Bovendien is het OM van mening dat hij de toenmalige
minister-president in zijn eer en goede naam heeft aangetast.In de begeleidende tekst bij de
afbeeldingen van de besnorde oud-premier verge leek de man.Balkenende met Adolf Hitler.
Hij heeft bekend voor de gewraakte afbeeldingen verantwoordelijk te zijn. Hij zei in een
eerder verweer dat het nooit zijn intentie is geweest om de oud-minister-president
persoonlijk te treffen. Met de afbeeldingen wilde hij aandacht vragen voor misstanden die
hem naar eigen zeggen als ondernemer zijn overkomen.De rechtbank in Den Haag had de
man veroordeeld tot zestig uur werkstraf en een week voorwaardelijke gevangenisstraf.
BALKENENDE AFGEBEELD ALS ADOLF HITLER
GERECHTSHOF 'S-GRAVENHAGEN NEDERLAND (STRAFZAKEN):
LJN: BO4035, Gerechtshof s-Gravenhage , 22-000564-09
•
Datum uitspraak: 16-11 -20 1
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan smaadschrift jegens
minister-president Balkenende door bewerkte foto's op internet te
plaatsen, waarop de minister-president onder meer met hitlersnorren en
hakenkruizen werd afgebeeld. Tevens heeft de verdachte een
bijbehorende tekst op internet geplaatst, waarin de minister-president
met Adolf Hitler werd vergeleken. Overschrijding van de redelijke
termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot
bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Werkstraf voor de duur van 50 uren en een voorwaardelijke
gevangenisstraf van 1 week.
Uitspraak
Rolnummer: 22-000564-09
Parketnummer: 09-665556-05
Datum uitspraak: 1 6 november 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-
Gravenhage van
26 februari 2007 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1943,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste
aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 2 maart 2010
en 2 november 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen
door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg -
ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 02 juli 2004 te 's-Gravenhage, en/of Amsterdam, althans inNederland,
opzettelijk, door middel van het openlijk tentoonstellen en/of aanslaan van (een)
geschrift(en) en/of (een) afbeelding(en), de eer en/of de goede naam van minister-president
Balkenende heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het
kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld
doel (een) geschrift(en) en/of afbeelding(en), zoals aan deze telastelegging gehecht en
daarvan deel uitmakende, tentoongesteld of aangeslagen (via Internet).
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een
taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen
hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week met
een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Geldigheid van de inleidende dagvaarding
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte bepleit, verkort en
zakelijk weergegeven, dat de inleidende dagvaarding nietig behoort te worden verklaard
vanwege betekeningsgebreken. De geschriften als vermeld in de zevende regel van de
oorspronkelijke tenlastelegging waren niet aan de inleidende dagvaarding gehecht en er had
niet mogen worden volstaan met aanvulling daarvan middels de ter terechtzitting van 25
augustus 2006 toegewezen vordering wijziging tenlastelegging.
Het hof begrijpt het verweer van de raadsman aldus, dat de inleidende dagvaarding noch
voldeed aan de betekeningsvereisten als bedoeld in artikel 585 en verder van het Wetboek
van Strafvordering, noch voldeed aan de vereisten van artikel 261 Wetboek van
Strafvordering.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hiertoe als volgt.
De inleidende dagvaarding is op 2 mei 2006 aan de verdachte in persoon uitgereikt. De
verdachte heeft toen kennis kunnen nemen van zowel de dag waarop de behandeling van de
zaak op de zitting van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage zou plaatsvinden als
van het strafbare feit dat aan de verdachte is ten laste gelegd.
De stelling van de raadsman, dat de tenlastelegging toen als onvolledig was aan te merken
nu de daarin vermelde geschriften ontbraken, rechtvaardigt naar 's hofs oordeel geenszins
de conclusie dat daarom sprake is geweest van enig gebrek in de betekening van de
inleidende dagvaarding. Een dergelijk rechtsgevolg volgt, anders dan de raadsman kennelijk
meent - niet uit de wet en de wet biedt daar overigens ook geen steun voor.
Artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering geeft het openbaar ministerie de
mogelijkheid om te vorderen dat een tenlastelegging wordt gewijzigd. In eerste aanleg is
van die mogelijkheid gebruik gemaakt door de officier van justitie en de politierechter heeft
de gevorderde wijziging ter terechtzitting van 25 augustus 2006 bevolen na de verdachte en
zijn raadsman ter zake te hebben gehoord. Daarmee zijn de geschriften waarnaar in de
tenlastelegging is verwezen op de terechtzitting van 25 augustus 2006 rechtsgeldig deel
gaan uitmaken van de tenlastelegging.
Naar het oordeel van het hof voldeed ook de oorspronkelijke tenlastelegging aan de eisen
gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Die tenlastelegging was
voldoende feitelijk, terwijl uit de behandeling van de zaak ter terechtzitting in hoger beroep
is gebleken dat de verdachte ten tijde van de eerste behandeling van zijn zaak ter zitting van
de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage met die tenlastelegging ge'informeerd was
over het voorval waarvoor hij diende terecht te staan en ook wist waartegen hij zich te
verdedigen had. In dit verband is naar het oordeel van het hof van belang dat op grond van
het proces-verbaal ter terechtzitting van voormelde zitting kan worden aangenomen, dat
toen door de verdediging van de verdachte tegen de gevorderde wijziging geen bezwaar is
gemaakt.
De inleidende dagvaarding is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dan ook geldig.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
De verdediging heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging
van de verdachte behoort te worden verklaard op de hierna verkort en zakelijk weergegeven
gronden.
De raadsman heeft allereerst betoogd dat, nu het in dezen blijkens de tenlastelegging gaat
om de ongekwalificeerde vorm van smaadschrift ex artikel 261 van het Wetboek van
Strafrecht, ten onrechte niet is voldaan aan het klachtvereiste van artikel 164 van het
Wetboek van Strafvordering. Uit de aangifte blijkt niet dat het slachtoffer vervolging
wenste, terwijl evenmin uit het procesdossier blijkt dat het slachtoffer een bijzondere
volmacht heeft afgegeven om namens hem aangifte te doen. Voor zover de machtiging van
[de secretaris- generaal van het departement Algemene Zaken] d.d. 31 augustus 2005 als
volmacht zou moeten gelden, dan is deze volmacht buiten de ingevolge artikel 66 van het
Wetboek van Strafrecht geldende termijn ingediend.
Verder heeft de raadsman betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de
vervolging van de verdachte moet worden verklaard, nu een schriftelijke weergave van de
beslissing op het wrakingsverzoek van de verdachte ter terechtzitting van 25 augustus 2006
in het dossier ontbreekt.
Voorts heeft de raadsman bepleit dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid,
van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele
vrijheden ernstig is geschonden, hetgeen tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar
ministerie in de vervolging van de verdachte dient te leiden. Daartoe heeft hij het volgende
aangevoerd. De redelijke termijn is aangevangen op de datum waarop een uitnodiging tot
verhoor aan de verdachte werd verstuurd in maart 2005. Het verstekvonnis van de
politierechter van 26 februari 2007 is eerst op 26 januari 2009, bijna twee jaar later,
betekend aan de verdachte en in hoger beroep heeft het een jaar geduurd voordat de zaak
opnieuw ter zitting van het hof is aangebracht na de afwijzingen van de respectieve
wrakingsverzoeken.
Tot slot heeft de verdachte betoogd dat bij hem het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt
dat hij niet zou worden vervolgd, aangezien de verdachte in het verleden soortgelijke foto's
van [de voormalig minister van Justitie] en [het voormalig lid van het College van
Procureurs-Generaal] op internet heeft geplaatst en hij hiervoor niet is vervolgd.
Het hof overweegt te dien aanzien het volgende.
Aan de verdachte is ten laste gelegd - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang
- dat hij door opzettelijk te handelen als feitelijk in de tenlastelegging omschreven, de eer
en goede naam van de minister-president Balkenende heeft aangerand. Naar het oordeel van
het hof is gelet op de tekst van de tenlastelegging beoogd aan de verdachte het strafbare feit
als bedoeld in artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht ten laste te leggen. Voor het
vervolgen ter zake van een dergelijk feit is gelet op artikel 269 van het Wetboek van
Strafrecht een klacht niet vereist.
Het hof constateert met de raadsman dat de schriftelijke weergave van de beslissing op het
wrakingsverzoek d.d. 25 augustus 2006 in het procesdossier ontbreekt. Het hof is echter van
oordeel dat dit enkele feit niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in
de vervolging van de verdachte. Ook overigens zijn geen feiten en omstandigheden
aannemelijk geworden om die door de raadsman aangevoerde conclusie te rechtvaardigen.
In dit verband is naar het oordeel van het hof van belang dat gesteld noch anderszins
aannemelijk is geworden dat de verdachte daardoor in enig strafvorderlijk te beschermen
belang is geschaad.
Ten aanzien van de redelijke termijn stelt het hof voorop dat schending hiervan, volgens
vaste jurisprudentie, in beginsel niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar
ministerie in de vervolging, doch - indien van een dergelijke schending sprake is - deze
anderszins gecompenseerd dient te worden. In dit verband overweegt het hof dat de
redelijke termijn aanvangt op het moment dat vanwege de overheid een handeling is
verricht waaraan de verdachte in redely kheid de verwachting kon ontlenen dat
strafvervolging zou worden ingesteld, waarbij de betekening van de inleidende dagvaarding
zonder meer als een dergelijke handeling behoort te worden aangemerkt. Anders dan de
verdediging kennelijk meent, kan in de onderhavige zaak de uitnodiging van de politie,
verzonden aan de verdachte voor verhoor, niet als zodanig gelden. Het enkel versturen van
een dergelijke brief is geen waarborg dat de geadresseerde van de inhoud van die brief
kennisneemt. In dit verband is naar het oordeel van het hof van belang, dat gesteld noch
anderszins aannemelijk is geworden dat de verdachte van de inhoud van die brief
daadwerkelijk kennis heeft genomen. Ook in de behandeling van de zaak in hoger beroep
heeft zich naar het oordeel van het hof geen schending van de redelijke termijn voorgedaan,
nu de behandeling van de zaak van de verdachte in hoger beroep binnen twee jaren is
afgerond. Het hof constateert wel dat vertraging is opgetreden bij de betekening van de
mededeling van het vonnis. Deze vertraging zal met een hierna te melden rechtsgevolg
worden gecompenseerd.
Ten slotte is het hof van oordeel dat de verdachte zich er niet op kan beroepen dat er in
redelijkheid door het openbaar ministerie bij hem enig gerechtvaardigd vertrouwen is
gewekt zodat hij niet zou worden vervolgd ten aanzien van het onderhavige strafbare feit.
Een zodanige toezegging is hem niet gedaan.
De omstandigheid dat ter zake van zijn eerdere soortgelijke acties geen vervolging tegen
hem is ingesteld, is ingegeven door het feit dat [de voormalig minister van Justitie] en [het
voormalig lid van het College van Procureurs-Generaal] geen aangifte tegen de verdachte
hebben gedaan, terwijl zulks in het onderhavige geval wel is geschied. Het hof voegt ten
overvloede hieraan toe dat met een beslissing om niet te vervolgen ten aanzien van andere
strafbare feiten dan het onderhavige niet zonder meer een zodanig gerechtvaardigd
vertrouwen gewekt kan worden, dat ook ten aanzien van het thans voorliggende strafbare
feit niet vervolgd zou worden.
Gelet op het vorenstaande is het openbaar ministerie dan ook ontvankelijk in de vervolging
van de verdachte.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet
verenigt.
B ewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft
begaan, met dien verstande dat:
hij op 02 juli 2004 in Nederland, opzettelijk, door middel van het openlijk tentoonstellen
van een geschrift en afbeeldingen, de eer en/of de goede naam van minister-president
Balkenende heeft aangerand door tenlastelegging van een of meer bepaalde feiten, met het
kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld
doel een geschrift en afbeeldingen, zoals aan deze tenlastelegging gehecht en daarvan deel
uitmakende, tentoongesteld via Internet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan
worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de
bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte
daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de
feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de
bewezenverklaring .
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan
wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering
wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als
bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Door de verdediging gevoerd kwalificatieverweer
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat de minister-president niet
kan worden aangemerkt als het openbaar gezag, een openbaar lichaam of een openbare
instelling.
Het hof onderschrijft dit standpunt van de raadsman. Anders dan door de advocaat-generaal
naar voren gebracht, kunnen volgens de geldende jurisprudentie individuele gezagsdragers
niet worden aangemerkt als het openbaar gezag, een openbaar lichaam of een openbare
instelling zoals bedoeld in artikel 267, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De in de tenlastelegging genoemde hoedanigheid van minister-president dient naar het
oordeel van het hof te worden aangemerkt als ambtenaar in de zin van artikel 84 van het
Wetboek van Strafrecht. De minister-president wordt ingevolge artikel 43 van de Grondwet
bij koninklijk besluit benoemd en ontslagen en bekleedt een functie met een openbaar
karakter teneinde een deel van de taak van de Staat of zijn organen te verrichten.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Smaadschrift, terwijl dit wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de
rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte
uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd
en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf
voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke
gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft de op te leggen straff en bepaald op grond van de ernst van het feit en de
omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke
omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter
terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan smaadschrift jegens minister-president
Balkenende door bewerkte foto's op internet te plaatsen, waarop de minister-president
onder meer met hitlersnorren en hakenkruizen werd afgebeeld. Tevens heeft de verdachte
een bijbehorende tekst op internet geplaatst, waarin de minister-president met Adolf Hitler
werd vergeleken. Met deze handelwijze heeft de verdachte de eer en goede naam aangetast
van minister-president Balkenende.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - verkort en zakelijk weergegeven -
verklaard dat hem in het verleden in het kader van verschillende gerechtelijke procedures
groot onrecht is aangedaan door zowel leden van de rechterlijke macht als door leden van
het openbaar ministerie en dat daarin de reden is gelegen voor zijn handelen in deze. Naar
het oordeel van het hof maakt de door de verdachte aangevoerde reden voor zijn handelen -
anders dan hij kennelijk zelf meent - het door hem gepleegde strafbare feit niet minder
ernstig.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat in beginsel een geheel
onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren
subsidiair 30 dagen hechtenis in combinatie met een geheel voorwaardelijke
gevangenisstraf voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaren een passende en
geboden reactie vormen, zoals ook door de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage aan
de verdachte is opgelegd. Naar het oordeel van het hof heeft de advocaat-generaal
onvoldoende redengevende argumenten aangedragen op grond waarvan een hogere
voorwaardelijke straf dan in eerste aanleg opgelegd, in de rede zou liggen.
Naar het oordeel van het hof heeft de behandeling van de zaak evenwel niet plaatsgevonden
binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot
bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het hof neemt
hierbij in aanmerking dat de termijn voor de betekening van de mededeling van het vonnis
van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage is overschreden.
Het hof zal de overschrijding van deze termijn verdisconteren in de strafmaat en in plaats
van de hiervoor overwogen onvoorwaardelijke taakstraf en voorwaardelijke
gevangenisstraf, een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf
alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63, 261 en 267 van het
Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft
begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is ten laste gelegd en spreekt de
verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 50
(vijftig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 25 (vijfentwintig) dagen voor het
geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
1 (een) week.
Beveelt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later
anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2
(twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries,
mr. C.G.M. van Rijnberk en mr. A.W.M. Bijloos, in bijzijn van de griffier mr. N.R.
Achterberg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 november 2010.
Mr. A.W.M. Bijloos is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
RACISME EN DISCRIMINATE
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hakenkruisteken (de swastika), zeker in
combinatie met het symbool van de adelaar en SS-symbolen, associaties wekt met het derde
rijk en de onder auspicien daarvan opgewekte rassenhaat en uitgeoefende rassendiscriminatie.
De context bepaalt of sprake is van strafbaarheid.
Alle lidstaten hebben wetgeving aangenomen waarin racistisch gedrag of het aanzetten tot
rassenhaat wordt verboden.Daders van racistische en xenofobe delicten moeten worden
berecht en de rechtbanken moeten passende en evenredige straffen kunnen
opleggen.Tegelijkertijd zal dit degenen die van plan zijn dergelijke delicten te begaan,
afschrikken.Inzake cybercriminaliteit is het zorgwekkend dat op internet boodschappen met
een racistische of xenofobe inhoud worden verspreid.Internet is een medium voor
communicatie, ontspanning en handel, maar is ook een relatief goedkoop en uiterst effectief
hulpmiddel om een publiek van duizenden, zo niet miljoenen, met hun boodschap van haat te
bereiken.De internetsite gebruikt door (Karel de W) met met thuisbasis nederland,waarvan
bekend was bij de Nederlandse Staat dat deze site -vanaf 2003- racisme,met haatteksten of
neonazistische ideeen propageerden.Het publiekelijk verspreiden van racistische of xenofobe
uitingen doormiddel van tekst,beeld of anderzijds is strafbaar.Deze tendens is uitermate
zorgwekkend en moet met kracht worden bestreden.Voor de ontwikkeling van een
doeltreffende strategie ter voorkoming van een verdere groei van dit verschijnsel is het van
essentieel belang dat er tegen dergelijke misdrijven wordt opgetreden
INTERNATIONAAL
Op internationaal niveau zijn een aantal instrumenten goedgekeurd om de mensenrechten te
beschermen en in het bijzonder om het probleem van discriminatie en racisme aan te
pakken.Tot deze instrumenten behoort het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van
alle vormen van rassendiscriminatie van 7 maart 1996, dat de basis van de racismebestrijding
op mondiaal niveau vormt. Dit verdrag beoogt uitdrukkelijk bescherming te bieden tegen
rassendiscriminatie. Artikel 4, onder a), van dit verdrag bepaalt dat de staten die partij zijn bij
het verdrag, "strafbaar bij de wet (. . .) verklaren het verspreiden, op welke wijze ook, van
denkbeelden die zijn gegrond op rassuperioriteit of rassenhaat, aanzetting tot
rassendiscriminatie, zomede alle daden van geweld of aanzetting daartoe, die zijn gericht
tegen een ras of een groep personen van een andere huidskleur of etnische afstamming, alsook
het verlenen van steun aan tegen bepaalde rassen gerichte activiteiten, waaronder begrepen de
financiering daarvan". Artikel 4, onder b), bepaalt dat de staten die partij zijn bij het
verdrag,4" organisaties, alsook georganiseerde en alle andere propaganda-activiteiten die
rassendiscriminatie in de hand werken en daartoe aanzetten, onwettig verklaren en (. . .)
verbieden, en deelneming aan zodanige organisaties of activiteiten als strafbaar bij de wet
aanmerken".Het verdrag is door alle EU-lidstaten geratificeerd.
EUROPEES
Gemeenschappelijk optreden verplicht de lidstaten deze gedragingen te bestraffen. Artikel 29
van het VEU betreft de ontwikkeling van gezamenlijk optreden van de lidstaten op het gebied
van politiele en justitiele samenwerking in strafzaken en het voorkomen en bestrijden van
racisme en vreemdelingenhaat als een middel om de doelstelling van de Unie te
verwezenlijken, namelijk de burgers in een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid
een hoog niveau van zekerheid te verschaffen.
CHRONOLOGISCHE WEERGAVE
Overzicht waarin de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden.
•
2 april 2003 afbeelding Wijkerslooth (Hitlersnor en hakenkruis) ingekomen bij rechtbank,
(stempel Centrale Balie ingekomen 2 apr 2003)
1 8 oktober 2003 artikel De Telegraaf, Ron van Couwenhoven.
24 Oktober 2003, brief Dormer aan Voorzitter Tweede Kamer der Staten-Generaal, 29200
VI-nr62.
13 November 2003 aangifte door bewoner uit Hoofddorp bij Officier van Justitie
Amsterdam,met verzoek om strafvervolging tegen K de W naar aanleiding van artikel in
de Telegraaf van 18 Oktober 2003.
Nieuws en actualiteiten TV-zender Twee Vandaag Ned2, 26 November 2003, verklaring
Wijkerslooth over hemzelf en minister van justitie Donner.
TWEE VANDAAG
(Ned 2, 26 November 2003 nieuws en actualiteiten TV-zender)
Met Procureur-Generaal van het Openbaar Ministerie de Wijkerslooth.
Nieuwslezer:
Zo vonden wij op internet nog een afbeelding van U,dat U met een soort Hitlersnor staat
afgebeeld.
De Wijkerslooth:
Dat weet Ik,dat weet Ik al een hele tijd.Dat deel Ik overigens met de minister van Justitie
(Donner),dat laat Ik nu maar zo.
Super PG De Wijkerslooth wordt
hoogleraar strafrecht
Gepubliceerd op maandag 7 februari 2005
Organisatie: Openbaar Ministerie
De Minister van Justitie heeft ingestemd met het verzoek van mr. J.L. de Wijkerslooth hem
per 1 juni 2005 uit zijn functie van voorzitter van het College van procureurs-generaal te
ontheffen. De Wijkerslooth wordt met ingang van 1 September 2005 benoemd tot hoogleraar
straf- en strafprocesrecht aan de Universiteit van Leiden. Minister Donner van Justitie is
voornemens om procureur-generaal mr. H.N. Brouwer voor te dragen als opvolger van De
Wijkerslooth als voorzitter van het College van procureurs-generaal.
UNIVERSITEIT LEIDEN
(proefscnrift)
Prof.mr. J.L. de Wijkerslooth zat nadien in de promotiecommissie van het proefschrift van Caspar
van Woensel in 2007,ter verkrijging van de graad van Doctor aan de Universiteit van Leiden.Terwijl
de Wijkerslooth bekend is op internet te worden afgebeeld als Adolf Hitler samen met Donner.
Het proefschift is in boekvorm uitgebracht.
Titel: "Merk,God en Verbod"
Auteur: Caspar van Woensel
ISBN: 9789086920105.
In dit boek o.a. de strafrechterlijke handhaving van oneigenlijk symboolgebruik.
"oneigenlijk gebruik Hakenkruis".
DE TELEGRAAF
(artikel 18 oktober 2003)
DE TELGRAAF
18 oktober 2003
Met een wereldwijde smaadcampagne beledigt Karel de Werd minister Donner,
maar justitie grijpt niet in
SMERIGE STRIJD OM RECHT
door RON COUWENHOVEN
AMSTERDAM, zaterdag 18 r
'Mijnheer De Werd, u heeft zeer
hooggeplaatste personen onherstelbaar
beschadigd. Ik moet u dringend
verzoeken hiermee te stoppen.' Zo
verzocht een inspecteur van de
Criminele Recherche Inlichtingendienst
op 31 juli in cafe t Sluisje aan de
Nieuwendammerdijk in Amsterdam-
Noord beleefd aan Karel de Werd zijn
smaadcampagne op internet te staken.
Op 16 juli had De Werd de twee hoogste
justitiele autoriteiten van Nederland,
minister van Justitie P.H. Donner en de
voorzitter van het college van
procureurs-generaal J.L. de
Wijkerslooth, als Adolf Hitler afgebeeld
op zijn internetsite, begeleid door een
uiterst grof smaadschrift.
Justitie ondernam verder niets. De
Werd werd niet gearresteerd en dat terwijl
hij de eerste exemplaren van zijn
De Werd zegt: 'Dat klopt inderdaad. Mijn
vrouw lag toen op sterven en ik ging zelf
ook kapot aan de leugens van justitie. Men
heeft de meineedzaak toen geseponeerd
wegens verjaring, die nota bene na
voortdurend getraineer van justitie zelf
was ontstaan. Maar in de laatste brief van
de minister aan de ombudsman staat
feitelijk precies waar het in deze kwestie
om draait. Hij citeert mij letterlijk: 'De
strafrechtelijke vervolging tegen De L.
terzake meineed, laat ik geheel te uwer
beoordeling. ' Nu is meineed het zwaarste
delict dat je voor een rechtbank kunt
plegen. In mijn zaak is dit vele keren
voorgekomen. Er staat een straf van zes
smaadcampagne rechtstreeks aan beide
prominente slachtoffers zond met
vermelding van zijn volledige adres.
'Het enige dat gebeurde was het
gesprek tussen die inspecteur en mij', zegt
De Werd (60), die in 1975 zijn florerende
aannemersbedrijf in Amsterdam failliet
zag gaan na een onterechte staking die
door de vakbonden bij zijn bedrijf was
uitgeroepen. Er volgden tientallen
rechtszaken en meer dan zeventig reenters
bogen zich over de onverkwikkelijke
affaire. Het gerechtshof in Amsterdam
eiste van justitie tot driemaal toe de
vervolging van twee vakbondsleiders
wegens meineed, maar justitie stopte deze
bevelen rechtstreeks in de doofpot. Door
de meinedige verklaringen van de
vakbondsmensen verloor De Werd
indertijd zijn processen tegen de bonden.
Sindsdien vecht Karel de Werd een
hopeloze strijd, waarin hij op 23
augustus nog eens een schadeclaim van
12 miljoen euro bij de Staat der
Nederlanden deponeerde via een brief
aan minister-president Jan Peter
Balkenende.
Toen de man van de CRI op 3 1 juli
met zijn vriendelijke verzoek kwam in
cafe 't Sluisje, had Karel de Werd voor
alle zekerheid twee getuigen mee
genomen. Een van hen was Rob Brockhus
uit Huizen, die met zijn Sociale Databank
op internet tal van schrijnende zaken in
Nederland aan de kaak stelt. Brockhus is
een voormalig drogist, die nu in de
bij stand rit. Hij zegt over de opmerkelijke
bijeenkomst: 'De politieman was een
keurige heer. Maar toen hij zei dat de
minister en de voorzitter van de
procureurs-generaal met de
smaadcampagne onherstelbare schade
werd toegebracht, antwoordde Karel: 'En
wat denkt u dat er met mij gebeurd is? Ik
heb nooit mijn enorme schade kunnen
verhalen. Mijn leven is door justitie
verwoest. ''
Volgens Brockhus was de
inspecteur duidelijk een afgezant van de
minister. Hij zegt: 'Hij vroeg naar de
tot negen jaar op. Toch heeft justitie dit
criminele gedrag niet aangepakt. Als men
dit wel had gedaan, had ik mijn
schadeclaims bij de bonden kunnen
indienen.'
Dat minister Donner op de hoogte
was van de ernstige smaadcampagne
die de woedende De Werd op 16 juli
tegen hem en procureur-generaal mr.
De Wijkerslooth begon, blijkt ook uit
zijn brief aan de ombudsman. Hij
schreef: 'Gelet op de voortdurende
stroom van onfrisse aantijgingen die hij
via internet jegens personeelsleden van
het OM verspreidt, heeft het college
geen behoefte meer aan rechtstreeks
contact. Ik billijk deze stellingname van
het college.'
In plaats van een arrestatie van De
Werd, werd een week later de
veiligheidsagent naar cafe 't Sluisje op de
Nieuwendammerdijk gestuurd. Hij hoorde
er tot zijn verbijstering dat De Werd
inmiddels wereldwijd 50.000 e-mails met
de gewraakte smaadschriften heeft
verspreid. Ze gingen naar Het Witte Huis
in Washington, naar de Verenigde Naties,
alle leden van het Europese parlement, het
Engelse, Duitse en Franse parlement en tal
van regeringsinstanties en ambassades.
Rob Brockhus zegt: 'De inspecteur vroeg
ook of er reele gevaren van onze kant
dreigden voor
hoogwaardigheidsbekleders. Kortom, of
wij aanslagen zouden plegen. Hij luisterde
geschokt naar Karels antwoord.'
'Ik vertelde hem namelijk dat ik ooit
een half jaar had vastgezeten, omdat ik
een van de betrokken vakbondsmensen in
zijn been had geschoten, nadat hij mijn
gezin steeds telefonisch bedreigde', zegt
De Werd. 'Ook zei ik hem dat ik in 1980
alle ruiten van het gebouw van de
Bouwbond NW in Woerden 's nachts met
een pistool aan diggelen had geschoten. Ik
had mij toen als dader gemeld bij de
Bouwbond en bij de politie. Er werd nooit
een aanklacht tegen mij ingediend. Maar
de inspecteur stelde ik gerust: de periode
voorwaarden waaronder de foto's van
internet zouden worden gehaald.' Karel
de Werd: 'Ik heb toen gezegd: 'Ze gaan
er af zodra er 12.020.000 euro is
overgemaakt op mijn postgiro rekening.
' En dat aanbod geldt nog steeds.'
Het gevecht tussen De Werd en de
minister van Justitie en het College van
procureurs-generaal escaleerde volledig
nadat minister Donner op 2 april van dit
jaar aan de Nationale ombudsman liet
weten dat wat hem betreft de discussie
met De Werd was gesloten. De minister
had op vragen van de ombudsman betoogd
dat er grote twijfel heerste over de stelling
van De Werd dat drie bevelen tot
vervolging wegens meineed van twee
vakbondsmensen door justitie waren
genegeerd. Dit onder het motto dat er in
de archieven van justitie in Amsterdam
niets over te vinden was. Maar op 23 juli -
een week nadat De Werd met zijn
smaadcampagne op internet was begonnen
- viel er plotseling toch aanvullende
informatie op de mat van de ombudsman.
De brief sloeg bij de Amsterdamse
ex-aannemer in als een bom, want de
ambtenaren hadden plotseling het
gezochte materiaal gevonden. Minister
Donner erkende nu dat de officier van
justitie indertijd ver buiten zijn boekje was
gegaan.
Hij schreef: 'Uit het dossier blijkt
dat tegen een van de vakbondsmannen
een gerechtelijk vooronderzoek is
geopend en dat na sluiting hiervan aan
hem een kennisge ving van vervolging is
uitgebracht. Uit het dossier kan evenwel
niet worden afgeleid dat tegen hem ook
daadwerkelijk is gedagvaard. In
zoverre moet de eerder in de brief van
het College van procureurs-generaal
aan klager van 16 oktober 2002 en mijn
brief aan u van 20 maart 2003
geopperde mogelijkheid dat de
betrokkene wel is vervolgd, thans
worden uitgesloten.'
Minister Donner haalde in deze brief
ook een serie gesprekken, notities en een
telegram aan tussen justitie en De Werd,
van dit soort acties is wat mij betreft
voorbij.'
De onsmakelijke campagne die De
Werd nu voert, is volgens hem het enige
dat hem overblijft. Hij meent: 'De
minister zegt dat ik de gebruikelijke
weg via de rechter moet volgen, maar ik
weiger me nog een keer in de
slangenkuil van het Nederlandse recht
te wagen. Justitie heeft nu zelf erkend
dat men zware misdrijven als meineed
niet vervolgd. En wat voor land is dit
eigenlijk, waar je zomaar de minister
van Justitie voor Adolf Hitler kunt
uitmaken? Dat zou nergens ter wereld
worden getolereerd.'
waarin deze eind 1987 te kennen had
gegeven na twaalf jaar strijd van verdere
actie tegen de betrokken vakbondsman De
L. af te zien.
TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL
(vergaderjaar 2000-2001, kst-27792-3)
Discriminatie is moreel verwerpelijk, bedreigt de stabiliteit van de samenleving en is in strijd
met de Grondwet. Racisme dient direct en duidelijk te worden veroordeeld en bestreden.
Aldus zijn in het regeerakkoord de uitgangspunten van het beleid ter voorkoming van
vooroordelen, discriminatie en racisme verwoord. Het onderhavige wetsvoorstel vloeit voort
uit een van de voornemens van het regeerakkoord ter uitvoering van dit beleid. Nederland
staat met zijn antidiscriminatiebeleid niet alleen. Artikel 13 van het Verdrag tot oprichting
van de Europese Gemeenschap verheft discriminatiebestrijding tot voorwerp van optreden
van de Europese Unie. Verder omschrijft artikel 29 van het Verdrag betreffende de Europese
Unie, zoals dit luidt sinds het Verdrag van Amsterdam, het doel van de Unie als: «de burgers
in een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid een hoog niveau van zekerheid te
verschaffen door (...) voorkoming en bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat.» De
Europese Raad heeft deze doelstelling in oktober 1999 in Finland onderstreept door op te
roepen «de strijd tegen racisme en vreemdelingenhaat op te voeren».
DONNER
(op 24 oktober 2003 verzond toenmalig Minister van Justitie J.P.H. Donner een brief aan de
Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,Den Haag. (kst-29200VI nr 62)
In de brief o. a. onderwerpen:
Aanpak Openbaar Ministerie
Op 1 april 2003 is de nieuwe Aanwijzing Discriminatie van het College van procureurs-
generaal in werking getreden. In de Aanwijzing worden regels gegeven over de opsporing en
vervolging van discriminatie beantwoording van de kamervragen van het Tweede Kamer,
vergaderjaar 2003-2004, 29 200 VI, nr. 62 2 alsmede procedurevoorschriften voor het OM en
de politie, daar waar het gaat om aangiften en klachten betreffende discriminatie.
Aanbevelingen van de Landelijke Vereniging van Anti Discriminatie Bureaus (LVADB) en
het Landelijk Bureau ter Bestrijding van Rassendiscriminatie zijn in de nieuwe Aanwijzing
Discriminatie meegenomen.Overeenkomstig de Aanwijzing Discriminatie dient van alle
aangiften en klachten betreffende discriminatie een proces-verbaal te worden opgemaakt.
Bij overtreding van discriminatiebepalingen in het Wetboek van Strafrecht volgt altijd een
strafrechtelijke reactie, indien de zaak bewijsbaar is. Bij de overtreding van andere commune
strafbare feiten met een discriminatoire achtergrond dient deze discriminatoire achtergrond te
worden benadrukt in het requisitoir en als strafverzwarende omstandigheid in de eis te worden
betrokken. De eis dient met 25% te worden verhoogd. Conform de Aanwijzing Discriminatie
heeft het Openbaar Ministerie een actief vervolgingsbeleid ten aanzien van verschillende
verschijningsvormen van discriminatie.Aangiftes van antisemitisme worden serieus genomen.
Aanpak in internationale context
De Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE),waarvan Nederland in
2003 het voorzitterschap bekleedt, besteedt ruime aandacht aan het onderwerp tolerantie en
non-discriminatie, waaronder de bestrijding van antisemitisme, racisme, xenofobie en
discriminatie. Zo vond op 19 en 20 juli jl. in Wenen de OVSE «Conference on Anti-
Semitism» plaats, en werd op 3 en 4 September de OVSE «Conference on Racism,
Xenophobia and Discrimination)) gehouden. De resultaten van beide bijeenkomsten zullen op
14 oktober a.s. aan de orde komen op de OVSE Implementatiebijeenkomst inzake de
Menselijke Dimensie, waarbij ook zal worden bezien op welke wijze hieraan verder vervolg
zou worden gegeven.In de Taskforce for International Cooperation on Holocaust Education,
Remembrance and Research (ITF), waarin de ministeries van VWS en Buitenlandse Zaken
namens Nederland zitting hebben, is antisemitisme een belangrijk aandachtspunt. De ITF is
een informele organisatie waaraan 15 landen deelnemen, zowel op regeringsniveau als op
NGO niveau.De ITF houdt zich voornamelijk bezig met kennis- en informatie uitwisseling op
het gebied van Holocaust educatie, onderzoek en herdenking.
MET RECHT DISCRIMINATIE BESTRIJDEN
-- ■
Met i <■■ In
discriminatie
bestrijden
^i
'Met recht discriminatie bestrijden' is een praktische handleiding voor diegenen die in hun
werkpraktijk, door studie of onderzoek in aanraking komen met rassendiscriminatie. Aan de
hand van (inter )nationale wet- en regelgeving en jurisprudence biedt deze handleiding inzicht
in en instrumenten voor de juridische bestrijding van rassendiscriminatie.De handleiding komt
uit de expertise en jarenlange ervaring van het Landelijk Bureau ter bestrijding van
Rassendiscriminatie (LBR, nu Art.l).
'Met recht discriminatie bestrijden' wordt uitgegeven door Boom Juridische uitgevers.
'Met recht discriminatie bestrijden', 292 pagina's, uitgave Boom Juridische uitgevers, Den
Haag, 2004, ISBN 90-5454-427-9.
DONNER AFGEBEELD ALS ADOLF HITLER
Ministerie van Justitie
Ontvangst 'Met Recht Discriminatie Bestrijden'
Toespraak | 29-03-2004 | Den Haag, Minister Donner
Toespraak van minister Donner van Justitie bij de ontvangst van het boek: 'Met Recht
Discriminatie Bestrijden' , 22 maart 2004 op het Ministerie van Justitie te Den Haag.
Sinds 2003 is Donner bekend op internet te worden afgebeeld als Adolf Hitler met
Hitlersnor,hakenkruis,SS-tekens en adelaar.Ook zijn er ruim 500.000 e-mails verzonden
wereldwijd. (Donner is in 2012 benoemd tot vice-voorzitter bij Raad van State)
(Donner)
Dames en heren,
Mag ik u alien van harte welkom heten. Door de omstandigheid van het overlijden van
Koningin Juliana, ben ik niet door de Tweede Kamer verhinderd om dit boek zelf in ontvangst
te nemen. In dit soort zaken geldt immers onverbiddelijk het primaat van de Kamer. Gelukkig,
want anders verdwijnt mogelijk een zo belangrijk onderwerp als rassendiscriminatie naar de
achtergrond. Die indruk moet worden voorkomen.Gisteren, 21 maart, was de jaarlijkse
internationale dag tegen racisme. En deze hele week geldt als een lange actiedag tegen
racisme en voor samenleven met respect voor elkaar. Niet alleen hier op het Ministerie van
Justitie, maar ook op vele andere plaatsen in Nederland worden activiteiten georganiseerd in
scholen, buurthuizen, jongerencentra en ga zo maar door."Racism is the worst disease from
which the society of our nation suffers" zei Albert Einstein een halve eeuw geleden. Zelf had
hij er voor moeten vluchten. En nog steeds zorgen racisme en discriminatie voor
vervreemding, angst en achterdocht tussen mensen en bevolkingsgroepen. Het gevaar dat
hierin schuilt, mag niet worden onderschat. Wij worden er dagelijks aan herinnerd hoe
kwetsbaar onze open samenleving is. Rassendiscriminatie moet met alle middelen worden
bestreden en daarbij moeten we verder kijken dan onze neus lang is. We kunnen er niet
omheen dat discriminatie in de afgelopen jaren een ander gezicht heeft
gekregen. Het gaat allang niet meer alleen om het onderscheid tussen een witte meerderheid
en een zwarte minderheid. In onze samenleving waarin mensen van veel multi-etnische
afkomsten leven, bestaan spanningen tussen andere groepen die net zo kwaadaardig kunnen
zijn als de traditionele vormen van discriminatie. En met "verder kijken dan de neus lang is"
bedoel ik ook dat we niet blind moeten zijn voor de oorzaken van racisme en discriminatie,
die vaak een bodem vinden in sociale vervreemding en economische achterstand.
Terreur en aanslagen zoals in New York en Madrid vergen actie en dwingen tot alertheid. De
bestrijding van terrorisme vergt dat we oude vanzelfsprekendheden opnieuwe tegen het licht
houden. Maar bij de bestrijding van terrorisme moeten we ervoor waken dat we niet de
uitgangspunten van de rechtsstaat zelf verlaten of hele groepen in de samenleving
stigmatiseren en verdacht maken. Dan versterken we slechts wat we willen bestrijden en
spelen de radicalisering in de hand. Met recht zal men ons dan kunnen tegenwerpen: u wilt dat
wij uw waarden van de rechtsstaat onderschrijven, begin bij uzelf. Juist nu zullen we moeten
kijken wat we samen hebben en delen. Het is noodzakelijk om met respect en
verantwoordelijkheid met elkaar om te gaan. En daarbij is geen ruimte voor onderscheid op
basis van ras of kleur. Daarin lag door de eeuwen heen onze kracht en daarin zullen we onze
kracht moeten blijven zoeken.Nederland doet het namelijk lang zo slecht niet als het gaat om
de bestrijding van rassendiscriminatie. Twee weken geleden nog prees het VN Comite voor
rassendiscriminatie een Nederlandse delegatie voor haar beleid ter verbetering van de situatie
van minderheden.En het Comite gaf zelfs te kennen dat zij Nederland ziet als - en ik quote -:
"een model voor andere staten in het behalen van de doelstellingen bij de implementatie van
de voorschriften van de VN-Conventie." Een moeilijke zin, maar een mooie pluim, dunkt mij.
Het Ministerie van Justitie rust ondertussen niet op deze lauweren. Zo coordineert de Minister
voor Vreemdelingenzaken en Integratie, die - zoals u weet - ook in dit gebouw zetelt,
hetNationaal Actieplan tegen Racisme. Het geeft concrete actiepunten voor alle ministeries
om racisme in Nederland te voorkomen en te bestrijden. Voor Justitie omvat dit onder meer:
• Dat multi-etnische samen met het Landelijk Bureau Racismebestrijding en de Anne Frank
stichting een nieuwe racisme monitor multi wordt ontwikkeld. De informatie uit deze monitor
kan helpen bij campagnes om mensen bewust te maken van racisme en discriminatie.- Vanaf
1 juni 2003 gaat er bij het Arrondissementsparket Amsterdam een registratie pilot
lopen,waarmee inzicht verkregen kan worden in de vraag hoeveel commune delicten een
discriminatoire achtergrond hebben.- Om discriminatie op het internet beter aan te kunnen
pakken spant Justitie zich in voor
betere samenwerking en afstemming tussen alle betrokken instanties.
• Daarnaast wordt de samenwerking tussen de verschillende niet-gouvernementele
organisaties bevorderd. Speerpunt is hierbij de fusie tussen het LBR en de Landelijke
Vereniging van Anti-discriminatiebureaus, mede met het oog op verdere professionalisering
van deze bureaus.- Tenslotte subsidieert het Ministerie van Justitie het Meldpunt
Discriminatie Internet en, jawel, het LBR - de organisator van deze bijeenkomst.Deze
activiteiten vinden plaats binnen een rechtstelsel, dat duidelijke handvatten verschaft om
rassendiscriminatie te bestrijden. Nederland heeft haar strafwetgeving aangevuld met
bepalingen die expliciet discriminatie op grond van ras verbieden, inovereenstemming met de
VN Conventie ter bestrijding van alle vormen van Rassendiscriminatie. Evenzo zijn de
mogelijkheden aangevuld om het beledigen en aanzetten tot haat of geweld wegens ras tegen
te gaan. Een nog weer ander handvat is de Algemene Wet Gelijke Behandeling die
onderscheid op grond van ras en nationaliteit verbiedt. En ook tal van andere, open normen in
het recht maken het mogelijk om met recht discriminatie en racisme te bestrijden.
Bijvoorbeeld de norm van het goed werkgeverschap, of de regels uit het algemeen
bestuursrecht. Maar de overheid en de rechterlijke macht kunnen het niet alleen. Racisme
effectief bestrijden vergt de inzet van alle burgers. Mensen hebben een eigen
verantwoordelijkheid. "Beginnen ze weer over eigen verantwoordelijkheid," 'hoe moet dat
dan?' hoor ik mensen denken. Dat kunt u nu allemaal in dit boek lezen dat ik zojuist heb
ontvangen. 'Met Recht Discriminatie Bestrijden' is bedoeld als een handig naslagwerk met
juridische informatie voor iedereen die werkzaam is op het gebied van
discriminatiebestrijding. De voorgaande versie verscheen in 1997 en het is goed dat er nu een
actualiseerde uitgave is gekomen.Ik stel het zeer op prijs dat ik het eerste exemplaar van dit
boek in ontvangst mag nemen.Zometeen zal het ook uitgereikt worden aan sleutelfiguren van
verschillende maatschappelijke organisaties. Justitie zal samen met deze organisaties de
komende jaren discriminatie en racisme actief blijven bestrijden.Ik had nu de hoop zullen
uitspreken dat iedereen na afloop van de bijeenkomst nog het glas met mij zou heffen op het
boek. Maar de reden die maakt dat ik hier het boek in ontvangst kan nemen maakt ook dat die
afsluiting nu niet mogelijk is. Ik hoop dat het voor de auteurs niet afdoet aan de glans van het
boek; dat is niet bedoeld.
OLAF
(werking anti-fraude dienst)
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2008-2009 Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
kenmerk: 1099
Vragen van de leden Van Bommel
en Luijben (beiden SP) aan de
staatsecretaris van Buitenlandse
Zaken over mogelijke misstanden bij
OLAF. (Ingezonden 10 december
2008)
1
Herinnert u zich het recente debat over de Staat van de Unie 2009 waarin u zich bereid
verklaarde informatie van de heer Paul van Buitenen, lid van het Europees Parlement, in
ontvangst te nemen?
2
Deelt u de mening dat gezien de soms twijfelachtige reputatie van de instellingen van de EU
als het gaat om het beheer van geld en vermeende zelfverrijking, het van het grootste belang is
dat OLAF, het antifraudebureau van de EU, zich kenmerkt door onberispelijk handelen?
3
Deelt u de mening dat de informatie die u is aangedragen door Paul van Buitenen over
mogelijke misstanden bij OLAF twijfels zaait over het goed functioneren van OLAF en dat
het van groot belang is om die twijfels weg te nemen? Indien neen, waarom niet?
4
Wat is uw oordeel over elk van de verschillende casussen van misstanden bij OLAF die u zijn
aangedragen door Paul van Buitenen?
5
Is er naar uw oordeel bij een van de casussen ook sprake van ontoelaatbare handelingen?
Indien ja, welke? Indien neen, waarom niet?
6
Ziet u in een van de casussen aanleiding om verdere opheldering te vragen bij de Europese
Commissie? Indien ja, wat wilt u opgehelderd zien? Indien neen, waarom niet?
7
Deelt u de mening dat de huidige organisatorische inbedding van OLAF
bij de Europese Commissie onvoldoende is voor een effectieve uitoefening van haar taak?
Indien neen, waarom niet? Indien j a, op welke wijze bent u van plan deze mening in te
brengen in de discussie over de toekomstige organisatie van OLAF?
1 Debat Staat van de Unie 2008-2009,
6 november 2009.
Antwoord
Antwoord van staatssecretaris
Timmermans (Buitenlandse Zaken)
(ontvangen 24 december 2008)
1
Ja. In dit verband kan ik u melden dat de heer Van Buitenen mij op 24 november 2008 heeft
gemformeerd over de vermeende misstanden bij het Europees Bureau voor Fraudebestrijding
(OLAF).
2
OLAF heeft tot doel de financiele belangen van de Europese Unie te beschermen door fraude,
corruptie en andere onregelmatige activiteiten, inclusief slecht beheer binnen de Europese
instellingen, te bestrijden. Vanuit die gedachte is het natuurlijk van groot belang dat het
bureau, mede gezien zijn voorbeeldfunctie, van onbesproken gedrag is.
3
Laat ik voorop stellen dat de door de heer Van Buitenen aangedragen informatie aanleiding
geeft nog eens goed te kijken naar OLAF. Een goed functionerend OLAF is in het belang
van alle lidstaten, ook omdat OLAF mede een rol heeft bij het onderzoeken van besteding van
EU-middelen in de lidstaten. Daarom is er zeker een belang voor Nederland om bij de
Commissie aandacht te vragen voor de rond OLAF ontstane beroering.
4en5
De primaire verantwoordelijkheid voor de controle op OLAF ligt bij het Europees Parlement.
Ik wil daarom niet ingaan op de verschillende casus. Nederland heeft echter wel belang bij
een goed functionerend OLAF. Daarom zullen wij waar mogelijk Europese instanties
aanspreken op hun verantwoordelijkheid met betrekking tot OLAF.
6
Nederland zal de problematiek in algemene zin onder de aandacht brengen van de Commissie.
Aanleiding daarvoor is wanneer we in de aanloop naar de kwijting van de EU-begroting
spreken over het rapport van de Europese Rekenkamer. De besprekingen beginnen half
januari met het oog op besluitvorming door de ministers van Financien in de Ecofin Raad van
10 februari 2009. In het kader van de kwijtingsprocedure kunnen lidstaten verbeteringen met
betrekking tot het financiele toezicht, de aanpak van fraude en het rechtmatig besteden van
EU-fondsen aan de orde stellen.
7
De institutionele inbedding van OLAF is een punt van zorg. Er moet nog eens goed gekeken
worden naar het ingewikkelde institutionele krachtenveld waarin de organisatie zich nu
bevindt. Aan de ene kant is OLAF immers een Commissie DG en aan de andere kant is het als
fraude-onderzoeksinstituut onafhankelijk van diezelfde Commissie. Nederland ziet graag
betere waarborgen voor de onafhankelijkheid van OLAF. De bevoegdheden van het Comite
van Toezicht op OLAF dienen hierbij worden meegenomen. Nederland zal de institutionele
rol van OLAF aan de orde stellen in de aanloop naar de hierboven genoemde
kwijtingsprocedure.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009
MARTA ANDREASEN
(ontslagen EU-klokkenluidster voor melden financiele fraude binnen de EU)
Ontslagen voor het melden van fraude in de EU.In een interview met Russia Today in 201 1
met Marta Andreasen,schetst Zij dat is er thans nog weinig verandering en verbetering in de
cultuur van de organisatie is te constateren.Er is geen respect voor Europese
belastingbetalergeld.Het gebrek aan een grondige controle betekent dat geld wordt verspild.
SLOTWOORD
Door IFUD of Human Rights verzonden RAPPORT over financiele fraude in de EU op 21
maart 2012 aan de directeur-generaal Giovanni Kessler van anti-fraude bureau OLAF,tot op
heden nog geen bericht hierop ontvangen van OLAF.Dit zou er op kunnen duiden dat er
weinig verbetering is te constateren in de organisatiecultuur van OLAF met betrekking tot
openheid / objectiviteit en respect voor "Zij" die misstanden melden.De Europese
Unie,Europese Commissie en Europese Ombudsman houden elkander de hand boven het
hoofd en klachten worden opzij geschoven.Er gaat veel Europees geld om in propaganda.De
lessen uit het verleden zijn blijkbaar niet of onvoldoende getrokken.
BIJLAGE(N)
1) Kopie brief Europese Commissie / Emmanuel Crabit aan IFUD of Human Rights,dd
14-03-2012 (Ares(2012)302479-14/03/2012
2) CD-rom met digitaal RAPPORT-OLAFdef met tevens op de CD-rom aanwezig de
diverse bijlagen bij het rapport.
ONDERTEKENING
IFUD of Human Rights
de voorzitter
J.P. van den Wittenboer
Correspondence:Po.box 324, 5660AH Geldrop The Netherlands
Offices:Kastanje 28, 573 INK Mierlo The Netherlands
C.o.C.reg:41092925 Eindhoven N.L.
E-mail: ifudofhumanrights@yahoo.com
Internet: http://www.ifudofliumanrights.webs.com/
Phone:+31(-0)6 50 425 552
EUROPESE COMMISSIE
Directoraat-generaal Justitie
Directoraat C: Grondrechten en burgerschap van de Unie
Eenheid C1 : Grondrechten en rechten van het kind
Hoofd van de eenheid
Ref. Ares(201 2)302479 - 14/03/2012
Brussel
JUST/C l/AEP/am/299508s
J.P. Van den Wittenboer
Voorzitter van IFUD of Human
Rights
Kastanje 28
5731NKMierlo
Nederland
Geachte heer Van den Wittenboer,
Dank voor uw brief van 27 januari 2012 aan de heer Barroso. Ik antwoord namens hem
omdat kwesties betreffende de grondrechten deel uitmaken van de portefeuille van
vicevoorzitter Reding, commissaris voor Justitie, Grondrechten en Burgerschap.
In uw brief spreekt u uw bezorgdheid uit over het vertoon van nazisymbolen in het
openbaar in Nederland. U bent van mening dat dit aanzet tot haat en u verzoekt de
Commissie hiertegen op te treden.
De Europese Commissie verwerpt alle vormen en uitingen van intolerantie, omdat die
onverenigbaar zijn met de waarden en beginselen die ten grondslag liggen aan de EU. De
Commissie bestrijdt deze verschijnselen met alle middelen waarover zij krachtens de
Verdragen beschikt.
Kaderbeshiit 2008/913/JBZ inzake de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van
racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht verplicht alle EU-lidstaten
ertoe het opzettelijk publiekelijk aanzetten tot geweld of haat jegens een groep personen,
of een lid van die groep, die op basis van ras, huidskleur, godsdienst, afstamming, dan
wel nationale of etnische afkomst wordt gedefinieerd, strafbaar te stellen. Ook het
verspreiden of uitdelen van geschriften, afbeeldingen of ander materiaal kan hieronder
vallen. Het kaderbesluit moest uiterlijk op 28 november 2010 door de lidstaten in
nationaal recht zijn omgezet.
Hoewel het gebruik van nazisymbolen als zodanig niet verboden is krachtens het EU-
recht, kan het in sommige gevallen wel onder kaderbesluit 2008/913/JBZ vallen. De
nationale autoriteiten, i.e. de politie en de rechter, moeten elk geval afzonderlijk
onderzoeken om vast te stellen of er sprake is van het opzettelijk aanzetten tot geweld of
haat.
De Commissie volgt de omzetting van het kaderbesluit door de lidstaten zo goed
mogelijk en werkt momenteel aan een analyse van de omzettingsmaatregelen die door de
lidstaten, waaronder Nederland, zijn meegedeeld. De Commissie is volgens de Verdragen
tot 1 december 2014 niet bevoegd inbreukprocedures in te leiden op basis van
kaderbesluiten. Zij zal echter in 2013 wel een rapport opstellen over de omzetting van
kaderbesluit 2008/913/JBZ.
Hoogachtend,
Emmanuel Crabit
Europese Commissie, B-1049 Brussel - Belgie. Tei: (32-2) 299 1 1 11,
Kantooradres: M059 5/009. Doorkiesnummer: (32-2) 298 54 96. Fax: (32-2) 296 76 23.
Betreft: aanvulling nieuwe feiten Lidstaat Nederland.
Door: IFUD of Human Rights.
Datum: 21 December 2012
Toelichting:
Het houden van willekeurige razzia's "SS of Gestapo methoden tegen groepen van de eigen
onderdanen.[ WWB-razzia's]
Handtekening
IFUD of Human Rights
De voorzitter
J.P. van den Wittenboer
Huisbezoek voor rechtmatigheid uitkering
Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk dat uitkerende instanties (gemeente, UWV, SVB) meer
mogelijkheden krijgen om de informatie die een uitkeringsgerechtigde geeft over zijn
leefsituatie te checken. Dit kan onder meer via een huisbezoek, hierdoor is het mogelijk voor
uitvoeringsorganen om de leefsituatie 'achter de voordeur' vast te stellen. Wat betreft de
leefvorm gaat het er om dat het uitvoeringsorgaan de client kan verzoeken aan te tonen dat hij
alleenstaande (ouder) is en hem aanbieden dat het in dat kader een huisbezoek aflegt. Wat
betreft de woonsituatie gaat het er om dat het uitvoeringsorgaan de client kan verzoeken aan
te tonen waar en hoe hij woont (al dan niet zelfstandig) en hem aanbieden in dat kader een
huisbezoek af te leggen. Met het rapport dat het uitvoeringsorgaan opstelt naar aanleiding van
het huisbezoek is de leefsituatie dan aangetoond. De gegevens die de client verstrekt, kunnen
zo eenvoudig geverifieerd worden.
Als een uitkeringsgerechtigde niet meewerkt aan een huisbezoek heeft dit gevolgen voor de
uitkering. Ook wanneer er geen concreet vermoeden van fraude is, mogen controles
worden uitgevoerd om de leefsituatie na te gaan, bijvoorbeeld of iemand wel echt
alleenstaand is. Deze extra controlemogelijkheid geldt voor alle sociale uitkeringen waarbij de
uitkering is gerelateerd aan de samenstelling van het huishouden (bijvoorbeeld AOW, bij stand
en kinderbijslag).
Het wetsvoorstel verduidelijkt ook wat de rechtsgevolgen zijn als de client niet aantoont dat
de door hem voorgestelde leefsituatie correct is: geen uitkering, een lagere uitkering of een
beeindiging van de uitkering.
Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals
ingediend bij de Tweede Kamer.
Eerste Kamer der Staten-Generaal
2012
Ombudsman van Rotterdam*
Baas in eigen huis
'Tja, wij komen eigenlijk voor alles... 1
rapport van een ambtshalve onderzoek
naar de praktijk van huisbezoeken
*) De ombudsman is thans werkzaam in de volgende gemeenten in het Rijnmondgebied: Barendrecht,
Capelle aan den IJssel, Hellevoetsluis, Krimpen aan den IJssel, Maassluis, Rotterdam, Rozenburg,
Schiedam, Spijkenisse, Vlaardingen en Westvoorne. De ombudsman is daarnaast werkzaam voor de
bestuursorganen: DCMR Milieudienst Rijnmond, Stadsregio Rotterdam, Volwasseneneducatie Rijn-
mond, Gemeenschappelijke regeling Halt Rotterdam-Rijnmond, Gemeenschappelijke regeling Veilig-
heidsregio Rotterdam-Rijnmond; meer dan 1 miljoen burgers kunnen een beroep op het instituut
doen.
1 Zie deel 2 Casus 41
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis.
Colofon
Rapporten en de voorbereidende onderzoeken vinden per definitie plaats onder de verantwoordelijkheid van de
ombudsman
Het onderzoekteam bestond uit:
o Dhr drs S. Matthijssen, projectleider
o Dhr mr J.C. van der Meer,
o Mw drs K.A. van der Veer,
Er is verder gebruik gemaakt van bijdragen van:
o Het College Bescherming Persoonsgegevens, i.h.b. de heer drs A. Haasnoot, beleidsmedewerker sociale
zekerheid, betrokken bij de procesbeschrijving heimelijke waarneming interventieteams.
o Mw mr L.M. Rens (in het kader van voorbereiding van haar doctoraalscriptie).
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis.
Aprils 7 * 2003
(Dear Sir/Madam,
I am writing to you as I am aBsolutely outraged and appalled By the way I have Been
treated By officials from the social (Department of (Rotterdam.
I am a temporary resident of the Netherlands renting an apartment in Marconi (Plein. On
the 18th of March a group of men arrived at my apartment, and claimed that they were
from the Huurteam and that they had come to investigate the state of the Building and
safety of the area, therefore I was happy to allow them to enter my home as I thought
they were trying to help me, I was also happy to answer the questionnaire they hadaBout
the Building and the area. However after this, one man claimed that he wanted to checks
the upstairs Balcony for safety reasons, But once he arrived in the upstairs Bedroom he
Began checking the clothing, the Bed and the toiletries.
This same man then Began asking me a series of questions aBout the sleeping arrangements
I have with the man who is also registered at my address. He asked me if we sleep in the
same room, if we sleep in the same Bed and finally if we were having a relationship. These
questions were all asked in an intimidating manner without any explanation as to why
they were Being asked. I was and I am still deeply upset aBout Being asked such personal
questions. I cannot understand why the harassment of women in their own homes is legal
in this country. I do not receive any money from the government, But the man who I live
with and who is registered at my address does receive money as he is currently unem-
ployed. This apparently I have now discovered was one of the reasons why our apartment
was raided.
I find this arBitrary invasion of privacy appalling, the social (Department's disrespect of
people' s fundamental rights should not Be tolerated. The aBuse of people's rights just Be-
cause they are seen to Be in a vulneraBle situation is something that all (Dutch people
should Be deeply ashamed of. I trust that you will use your position to take action against
the employees of the social (Department who are responsiBle for this kind of uncivilised
Behaviour and ensure that it does not happen to other people in the future.
I lookjvrward to hearing from you soon,
Yours sincerely
S.S
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis.
INHOUD
DEEL 1 INLEIDING, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 3
INLEIDING 3
Hoor en wederhoor 4
OPBOUW VAN HET RAPPORT, LEESWIJZER 5
Opbouw 5
Leeswijzer 5
* Anders dan andere rapporten 6
CONCLUSIES 7
De overheidsvrije zone 7
Algemeen standpunt 5
De Conclusies uit Deel 3 9
Selectie van het adres (alleen de onderkant van samenleving wordt gecontroleerd) 9
Entree (overrompelen, misbaar, legitimatie onvoldoende) 9
Toestemming (niet volgens de regels) 9
Uitvoering huisbezoeken (sleepnet, heimelijk waarnemen) 10
Na het huisbezoek (gebrekkige informatie) 10
De rapportage (gebrekkig) 10
Interne klachtbehandeling (onduidelijk, afwerend gebrek aan Fair-Play) 10
Stolen deuren ( in strijd met de wet woningen gesloten) 10
Wens voor de toekomst: De geborgde praktijk 1 1
AANBEVELINGEN 11
DEEL 2 DE PRAKTIJK VAN HUISBEZOEKEN 17
DEEL 3 ANALYSE 121
Getalsmatige analyse Deel 2 121
inleiding 122
Selectie van het adres 122
* Adresselectie en CBP 125
Entree 126
Misbaar 127
Centrale deur omzeild: Niet via de voordeur 727
kinderen, derden verschaffen toegang en 128
Informatieverzameling bij derden 725
Legitimeren van de bezoekende functionarissen 725
Identificatie gevraagd van de burger (en zijn eventuele gasten) in zijn eigen huis 729
Dubbele petten 729
Hand- en spandiensten 729
Toestemming 130
* Het belong van de Toestemming 737
* Het CPB hanteert drie criteria voor toestemming 737
I Goed geihformeerd: 732
II Specifiek: 732
Doelbinding 732
III Vrijwillig: 733
* Toestemming niet geproblematiseerd, want er was politie bij 735
* Misbruik van bevoegdheid (detournement de pouvoir) 736
WlJZE WAAROP DE HUISBEZOEKEN WORDEN UITGEVOERD 136
* Huisdoorzoeking 736
* Bejegening 138
Baas in eigen huis 735
Onvoldoende respect tonen, botte opmerkingen en dreigen 735
NA HET HUISBEZOEK 139
* Informatie aan de burger; brochure achtergelaten? 739
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis.
* Signalen dat er behoefte aan hulp was niet opgepakt 139
DERAPPORTAGE 140
* Wettelijk kader, jurisprudentie en belong 740
* Bevindingen ter zake van de rapportages 742
DE INTERNE KLACHTBEHANDELING 143
Stalen deuren: BETREDEN van eigen woning onmogelijk gemaakt 144
DEEL 4 ACHTERGRONDEN EN BIJLAGEN 147
* Verantwoording 747
RECHTSBESCHERMING; BESTUURSRECHT EN STRAFRECHT 148
* Strafrecht 148
* Bestuursrecht 748
* Uitgeklede rechtsbescherming van de burger (overheid heeft alle troeven) 749
l e Keuze bestuursrecht of strafrecht wordt achteraf pas duidelijk 750
2 e Hulpverlening, verificatie/controle kan overgaan in opsporing en vervolging 750
3 e Voor een zelfde vergrijp kan zowel het bestuursrecht als het strafrecht gelden 750
* De overheid moet voorspelbaar zijn 757
* Waarom was er geen jurisprudentie? 757
Fair play 152
* Bijzondere groep Rotterdammers 752
* Verlies van onschuld(-presumptie) 754
* Geen controle op de juiste uitvoering (checks and balances) 755
* De valkuil van het willen 755
TOETSINGSKADER EN TOETSINGSMETHODIEK 157
* Toetsing aan rechtmatigheid en behoorlijkheid in theorie en in de praktijk 757
le Rechtmatigheidstoets 757
2e Behoorlijkheidstoets 757
3e Sein en Sollen 757
Denormen 158
Het legaliteitsbeginsel 758
Het verbod van misbruik van bevoegdheid 758
Het Proportionaliteitsbeginsel 758
Het Subsidiariteitsbeginsel 758
Het Fair play beginsel 758
De Actieve en Adequate informatieverstrekkingsplicht 758
Het beginsel dat de overheid Adequate organisatorische voorzieningen moet treffen 758
HAKKEN IN HET ZAND 159
BELEIDSUITGANGSPUNTEN EN WETTELIJKE KADER 162
Frontlijnfilosofie (Prof. dr. P. E.W.M. Tops) 162
DE INBREUK OP IEMANDS PRIVE-LEVEN 162
* Rechten en plichten van de burger 762
Relevante regelgeving 762
■ Selectie uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) 762
* Artikel 10 Grondwet 765
* Wet bescherming persoonsgegevens 765
HET BINNENTREDEN VAN EEN WONING 166
* Artikel 12 Grondwet 766
* de Algemene wet op het binnentreden 766
IDENTIFICATIEPLICHT EN UITGEBREIDE IDENTIFICATIEPLICHT 170
De plichten van deSoZaWe-client 171
Delen uit het Protocol SoZaWe 172
Wet Victoria (stalen deuren) 173
Toelichting wet Victoria 773
Jurisprudentie 174
Reactie op het conceptrapport van het college van burgemeester wethouders te Rotterdam
Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis.
Peel 1 Inleiding, Conclusies en Aanbevelingen
inleiding
De hiervoor afgedrukte Engelse brief (en daarop volgende andere signalen van
burgers), heeft de ombudsman geconfronteerd met de Rotterdamse praktijk van
huisbezoeken. Bij het klachtonderzoek daarnaar (hoor en wederhoor), kreeg de
ombudsman over essentiele zaken die nodig zijn om een oordeel te vellen (rele-
vante regelgeving, politieke-, bestuurlijke-, en ambtelijke verantwoordelijksstruc-
tuur, jurisprudentie en Ombudsprudentie) geen eenduidig antwoord. Juist ten
aanzien van het huisbezoek bleek de informatie snel te verouderen en de door de
gemeente verstrekte interpretatie van het wettelijk regime niet overtuigend. Een
en ander heeft de ombudsman doen besluiten ter zake diepgravender zijn licht op
te steken. Het resultaat daarvan is dit rapport waarin aandacht wordt besteed aan
de wijze waarop de diverse functionarissen 2 - in opdracht van (of in samenwer-
king met) de gemeente Rotterdam - zich melden bij de woning van de burgers om
zaken achter de voordeur te onderzoeken. De problematiek van huisbezoeken,
zeker voor zover die samenhangt met voornamelijk formele aspecten gerelateerd
aan toezicht en controle op grond van sociale zekerheidswetgeving, is de laatste
jaren in toenemende mate voorwerp van discussie 3 . Dit rapport heeft een bredere
scope: naast de formele voorwaarden die gelden bij huisbezoeken wordt expliciet
ingegaan op gedragsaspecten bij het feitelijke huisbezoek (zgn materiele behoor-
lijkheidsnormen). Daarnaast beperkt dit rapport zich niet tot huisbezoeken uit
hoofde van toezicht en controle op naleving van sociale zekerheidswetgeving,
maar worden alle vormen van door de gemeente gei'nitieerde huisbezoeken onder
de loep genomen. Uit de praktijk is gebleken dat de verschillende Rotterdamse
diensten allerlei vormen van huisbezoek kennen:
o De dienst sociale zaken en werkgelegenheid, o.a. in het kader van de con-
trole op de naleving van de Wet werk en bij stand (Wwb)
o De dienst stedenbouw en volkshuisvesting, o.a. in het kader van de contro-
le op de naleving van de woningwet, het bouwbesluit, de bouwverorde-
ning c.a. en de huisvestingsverordening c.a.
o De dienst Publiekszaken in het kader van de controle op de naleving van de
wet gemeentelijke basisadministratie personen (GBA). 4
2 Er wordt voor de term functionarissen gekozen (en niet voor de term ambtenaren) omdat niet
zelden medewerkers van organisaties die niet tot de overheid behoren (zoals woningbouwvereni-
gingen en nutsbedrijven) deel uitmaken van de interventieteams.
3 . Zie bijvoorbeeld Rapport Gemeentelijke Ombudsman Onverwacht huisbezoek Gemeente Am-
sterdam, Dienst Werk en Inkomen 3 juli 2006 RA0612157 en mw mr A.M.F. Loof-
Donker:"Huisbezoeken in het sociale zekerheidsrecht", in: NJCM-bulletin, jgr 32, nr 6, okt 07, pp
812-824.
4 Opgemerkt zij dat ook andere diensten van de gemeente Rotterdam huisbezoeken afleggen (te
denken valt aan de medewerkers van de dienst Onderwijs bij de controle op spijbelen en mede-
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis.
Daarnaast vinden er onderzoeken plaats door multidisciplinair samengestelde
teams (interventieteams) waarbij het aantal bezoekende functionarissen flink kan
oplopen, burgers geven soms aan dat er zelfs 12 mensen zouden zijn binnen ge-
weest.
Dit rapport bevat een analyse die is mede tot stand gekomen op basis van de be-
schrijving die burgers en ambtenaren 5 hebben gegeven van de gang van zaken bij
huisbezoeken. De signalen over de feitelijke gang van zaken (Deel 2) laten - zeker
omdat die signalen inhoudelijk gelijkluidend zijn en afkomstig zijn van in tijd,
plaats en sociale achtergrond verschillende bronnen 6 - een terugkerend patroon
van inbreuken op rechtsnormen en behoorlijkheidsnormen zien.
Dit rapport gaat over de grote lijnen die zichtbaar werden bij de genoemde analy-
se en wil een voorzet geven om tot een verbetering van het gebruik en de uitvoe-
ring van huisbezoeken te komen.
Hoor en wederhoor
Op 24 September 2007 heeft de ombudsman zijn conceptrapport aangeboden aan
het college van burgemeester en wethouders, de burgemeester van de gemeente
Rotterdam 7 en de dagelijkse besturen van de Rotterdamse deelgemeenten, aan de
dienst Publiekszaken Rotterdam, aan de dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting
dS+V, aan de Directie Veiligheid, aan de dienst Sociale Zaken en Werkgelegen-
heid. Op 23 oktober 2007 heeft de ombudsman een reactie van het college van bur-
gemeester en wethouders ontvangen (zie voor integrale tekst van deze reactie
Deel 4, bijlagen).
Al met al lijken het college en de ombudsman grotendeels op een lijn te zitten 8 . De
ombudsman heeft daarom geen aanleiding gevonden zijn conceptrapport dras-
werkers van de GGD bij het aanbieden van (bemoei)-zorg en het verlenen van crisisinterventie. Ter
zake van de huisbezoeken van deze diensten worden in dit rapport geen klachten behandeld. Of
en in hoeverre zij deel uitgemaakt hebben van interventieteams is voor de ombudsman onduide-
lijk.
5 Functionarissen van politie, nutsbedrijven of woningbouwverenigingen zijn niet gehoord.
6 Omdat in tijd en plaats gescheiden burgers identieke beschrijvingen geven van de gang van zaken
bij huisbezoeken, spreken we van een intersubjectieve werkelijkheid. Aan deze intersubjectieve
werkelijkheid kan waarde worden toegekend omdat de burgers elkaar niet op de hoogte hebben
kunnen stellen van de beschrijvingen die zij aan de ombudsman geven. Bij het horen van de bur-
gers is strikt de hand gehouden aan het eerst volledig laten beschrijven van de gang van zaken
(geen leading questions) en pas achteraf - middels gerichte vragen - controleren of zaken die bij
andere huisbezoeken zijn misgegaan zich ook in dit individuele geval zouden hebben voorgedaan.
7 In zijn hoedanigheid van de portefeuillehouder Openbare Orde en Veiligheid en mede i.v.m. het
Korpsbeheerderschap Politie Rotterdam-Rijnmond.
8 Het college zegt toe veel aanbevelingen een plaats in het protocol "huisbezoeken, stedelijke en
deelgemeentelijk interventieteams" te zullen geven of in de toekomst nader gestalte te zullen ge-
ven. Het college zegt toe in de toekomst te trachten de interventies op een voor de burger zo min
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis.
tisch te veranderen: hier en daar is nadere uitleg gegeven om kennelijke misver-
standen te ontzenuwen.
Op grond van het voorgaande zullen de in het rapport beschreven normen ook in
het vervolg als uitgangspunt gelden bij de beoordeling van eventuele klachten
over huisbezoeken.
Opbouw van het rapport, Leeswijzer
Opbouw
o In dit eerste Deel wordt bondig neergezet wat het standpunt van de om-
budsman ten aanzien van de huidige praktijk van de huisbezoeken is.
o In Deel 2 treft u - per politieke verantwoordelijke gerubriceerd - een over-
zicht van casus aan waaruit blijkt hoe de diverse actoren die te maken heb-
ben met huisbezoeken (burgers en gemeenteambtenaren) de gang van za-
ken beschrijven; het betreft een intersubjectief beleef de werkelijkheid 9 .
o In Deel 3 wordt een analyse gegeven van het in het tweede deel verzamelde
materiaal: langs een fictieve chronologische lijn worden aspecten van het
huisbezoek beschreven.
o In Deel 4 wordt achtergrondinformatie die nodig is voor een goed begrip
van het rapport, verder uitgewerkt of onderbouwd. Afsluitend worden in
dit deel de juridische achtergronden, normen- en toetsingskaders gegeven.
Leeswijzer
Het zal niet iedereen gegeven zijn om dit rapport van kaft tot kaft door te lezen.
Wie zich binnen een halfuur een beeld wil vormen, wordt geadviseerd om aan de
hand van de inhoudsopgave van deel 3 vast te stellen welke onderdelen van de
huisbezoeken allemaal geproblematiseerd worden. Vervolgens is het goed om wil-
lekeurig enkele casus uit deel 2 te lezen. Nadien volstaat het verder doorlezen van
dit Deel 1.
mogelijk belastende wijze te laten plaatsvinden. Eerdaags zal bij de behandeling van het eerderge-
noemde protocol en dit rapport van de ombudsman moeten blijken in hoeverre de in ruime be-
woording gestelde reactie van het college goed begrepen is door de ombudsman.
9 Er is voor gekozen om de lopende tekst niet steeds te larderen met citaten uit de casus (aanne-
mende dat deze werkwijze die in eerdere rapporten van de gemeentelijke ombudsman en van de
Nationale ombudsman wordt toegepast, de aandacht te veel zou afleiden van de argumentatie).
Als vorm van hulp aan de lezer en ter illustratie van het gestelde, wordt verwezen naar de casus
uit Deel 2
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis.
5
■ Anders dan andere rapporten
Bij het onderzoek naar de eerste klachten over huisbezoeken was onduidelijk on-
der wiens verantwoordelijkheid een en ander geschiedde 10 , bleef lange tijd even-
eens onduidelijk welke bevoegdheden precies van toepassing waren en bleek ach-
teraf dat de ombudsman niet blind kon varen op de door de gemeente gegeven
interpretatie van de bevoegdheden 11 .
In die eerste fase werd ook duidelijk dat fundamentele rechtsstatelijke aspecten
een rol van belang speelden en ervoer de ombudsman een soort van "hakken in
het zand" attitude bij zijn onderzoek 12 .
Ondertussen kwamen er klachten van burgers binnen die op dat moment - in ver-
band met onduidelijkheden over bevoegdheden, verantwoordelijkheden en toe-
passelijk wettelijk kader - eigenlijk niet goed behandeld konden worden.
Als gevolg daarvan zijn een aantal klachten niet beoordeeld (moet bijvoorbeeld
nog wederhoor plaatsvinden, of hoopt de ombudsman naar aanleiding van dit
rapport tot een normvaststelling te kunnen komen die hij kan gebruiken bij de be-
oordeling van hun individuele casus). Met klagers is een en ander besproken en is
er, om hun signaal niet te laten verdampen, voor gekozen om hun signaal te be-
trekken bij dit ambtshalve onderzoek (Deel 2).
De ombudsman heeft ervaren dat de juridisch ingewikkelde achtergronden die
van toepassing zijn bij dit onderwerp (zoals de doorwerking van verdragsregels
en het concept van herstellende en bestraffende sancties en de daarbij behorende
verschillende rechtsbeschermingstrajecten), volstrekt niet "leven" bij degenen die
huisbezoeken afleggen, laat staan bij wie een huisbezoek wordt afgelegd. Dit rap-
port is deels geschreven om een breed palet aan geinteresseerden te inf ormeren
over de praktijk en de zeer ingewikkelde juridische werkelijkheid die daarachter
steekt.
Met name uit het oogpunt van het bedienen van vele soorten publiek heeft de om-
budsman besloten om de dagelijkse werkelijkheid zoals burgers die beleven als
illustratie op te nemen. De gekozen vorm is niet ongebruikelijk. 13
10 Er wordt immers gewerkt met een nieuw soort, steeds maar weer qua samenstelling wisselende,
organisaties waarin gewone ambtenaren ressorterend onder verschillende diensten, deelgemeen-
ten en het centrale bestuur, gedetacheerde (politie) ambtenaren, medewerkers van woningbouw-
verenigingen en nutsbedrijven samenwerken, ieder op basis van eigen bevoegdheden. (Illustratie:
casus 5)
11 Bijvoorbeeld: lange tijd heeft de ombudsman het standpunt vernomen dat van een interventie-
team alleen de leider van het team zich behoeft te legitimeren. Zoals verderop in dit rapport zal
blijken is dat onjuist.
12 Zie Deel 4: "Hakken in het zand".
13 Zie onder andere het door de Vlaardingse ombudsman uitgebrachte rapport: "Die Flardingha
Ruiters" en het rapport van de Nationale ombudsman: "100%-controles op Schiphol"
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis.
Het nadrukkelijk niet de bedoeling om de illustraties (de individuele casus) tot
onderwerp van gesprek te maken: het gaat om de gedragspatronen en de daarop
van toepassing zijnde normen.
CONCLUSIES
■ De overheidsvrije zone
Onderzoek heeft geleerd dat de discussie over huisbezoeken zich maar al te ge-
makkelijk concentreert rond het rendement en voorbijgaat aan het rechtsstatelijke
uitgangspunt dat de woning van een burger een overheidsvrije zone is.
Met regelmaat wordt de ombudsman geconfronteerd met de stelling dat juist ach-
ter de voordeur van de burger zoveel interessante informatie voor de overheid te vinden is.
Uiteraard kan dit niet ontkend worden. Deze stelling kan zelf s uitgebreid worden
met het argument dat de agenda van de burger, zijn computer en analyse van zijn
giraal betalingsverkeer nog veel meer interessante informatie voor de overheid
oplevert. Er zijn (met name door moderne technieken) eindeloos veel bronnen te
benoemen welke de overheid van dienst kunnen zijn bij haar werkzaamheden.
Wie uitsluitend op basis van een doel/middelen-afweging (hoe krijgt de overheid
tegen de laagste kosten/inspanning de meeste relevante informatie) na wil denken
over instrumenten die aan de overheid gegeven moeten worden kent zijn geschie-
denis niet (of miskent zijn geschiedenis): er is hard en lang gevochten (en niet al-
leen met woorden) om de mensenrechten (zie Deel 4: Selectie uit het Europees
Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)) een afdwingbaar recht van iedere
burger te laten zijn. Met name de overheid - die voor het goed functioneren van de
parlementaire democratic afhankelijk is van burgers die de waarde van
mensenrechten begrijpen - heeft in dit opzicht een voorbeeldfunctie. Wie
onzorgvuldig of gemakzuchtig om gaat met deze rechten, plaatst zich zich buiten
het culturele erfgoed dat sinds de Verlichting onvervreemdbaar deel uitmaakt van
onze maatschappij.
De ombudsman stelt zich op het standpunt dat de overheid het effectief gebruik-
maken van burgerrechten (met name voor zover die duidelijk omschreven en
vastgelegd zijn in verdrag en grondwet) in de meest ruime zin van het woord
moet faciliteren. Hij beschouwt het als een van zijn meest basale taken om het on-
gehinderde gebruik van deze onvervreemdbare rechten actief te bevorderen.
Tot dat de wet veranderd is, geldt dat, alleen als daartoe een prangende noodzaak
bestaat, de overheid - nadat allerlei procedures gevolgd zijn en onder zeer strikte
voorwaarden - zich tegen de wil van de burger toegang tot diens woning kan ver-
schaffen.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis.
In alle andere gevallen (dus ook bij controle) moet de overheid toestemming om
de woning te betreden verkrijgen. Deze toestemming dient vrijwillig (dus zonder
dwang) geven te worden.
■ Algemeen standpunt
De ombudsman stelt naar aanleiding van zijn analyse in Deel 3 vast dat:
o er geen politiek gedekte integrale beleidsvaststelling te vinden is waaruit blijkt
dat nagedacht is over de rechtsstatelijke aspecten die de praktijken van de
huisbezoeken in het geding blijken te zijn;
o het bij de uitvoeringspraktijk van de huisbezoeken mede om wezenlijke rech-
ten en beginselen gaat die deel uitmaken van de basis van onze democratische
rechtsstaat (het huisrecht, het recht op privacy, het fair trialbeginsel en het fair
playbeginsel);
o de wijze waarop wordt omgegaan met de hiervoor genoemde wezenlijke rech-
ten en beginselen deels niet en deels slechts in beperkte mate op juiste wijze
blijkt te geschieden;
o de gebleken vermenging van doelen (repressie, hulp, controle) en de vermen-
ging van bevoegdheden, leiden tot een te veelvormig en te onbestemd instru-
ment dat voor de burger tot grote verwarring leidt;
o het instrument huisbezoeken selectief wordt toegepast, als gevolg waarvan de
minder weerbare burgers onevenredig veel met het instrument te maken krij-
gen;
o de (veranderlijke) organisatievormen en de verantwoordingsstructuren te di-
vers en daardoor onduidelijk zijn als gevolg waarvan de organisatie van de
feedback, de feitelijke controle op de uitvoeringspraktijk en de controlemoge-
lijkheden door onafhankelijke derden onvoldoende mogelijk zijn.
Het voorgaande leidt ertoe dat de ombudsman de gemeente aanbeveelt om op
essentiele punten de huisbezoeken anders te reglementeren en organiseren.
De huisbezoeken zoals die thans plaatsvinden hebben een gecombineerd doel:
hulp en controle. Hulp (mits niet afgedwongen) mag altijd aangeboden worden,
controle is wettelijk ingekaderd. Wie gecontroleerd wordt (aan toezicht wordt on-
derworpen), is geen verdachte (in de zin dat er ten aanzien van hem signalen zijn
dat er iets niet zou kloppen) maar maakt deel uit van een willekeurig gekozen
groep. Bij controles mogen - onder strikte voorwaarden - inbreuken op grondrech-
ten gemaakt worden
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis.
Vastgesteld moet worden dat de diverse huisbezoeken nogal vaak op ad hoc basis
plaatsvonden 14 , onder een ruim mandaat en met een gebrekkige verantwoordings-
structuur.
Ten einde de diverse huisbezoeken te kunnen analyseren is besloten dat langs de
chronologische lijn der gebeurtenissen te doen: Van adresselectie via het binnen-
treden, het feitelijke huisbezoek tot aan de nazorg.
■ De Conclusies uit Deel 3
Als voorbereiding op de casus in Deel 2 en bij wijze van inleiding op het rapport
volgt hieronder een kort-door-de-bocht samenvatting van de resultaten van het
onderzoek:
■ Selectie van het adres (alleen de onderkant van samenleving wordt gecontroleerd)
Conclusie: de selectie van het adres geschiedt niet willekeurig, expliciet politieke
dekking voor de keuzes is onvoldoende zichtbaar, de burger krijgt niet te horen op
grond waarvan hij geselecteerd is (en hij kan daardoor onvoldoende zijn rechten
die hij heeft, waar maken), tijdens het selectieproces worden gegevens over bur-
gers uitgewisseld tussen allerlei instanties en lijkt aannemelijk dat daarmee de
privacy van burgers geschonden wordt.
■ Entree (overrompelen, misbaar, legitimatie onvoldoende)
Conclusie: bij het binnentreden van woning laat de gemeente zich niet van een al
te beste kant zien: burgers worden willens en wetens overrompeld, centrale hal en
bellenbord worden zoveel mogelijk omzeild, er wordt misbaar gemaakt en het
legitimeren geschiedt zeer gebrekkig.
■ TOESTEMMING (NIET VOLGENS DE REGELS)
Conclusie: Toestemming is een van de belangrijkste elementen tijdens het huisbe-
zoek. Alhoewel het formeel wettelijke systeem de burgers allerlei mogelijkheden
biedt om een huisbezoek te weigeren, blijkt dat de burgers onder oneigenlijke
druk gezet worden om toestemming voor een huisbezoek te geven.
14 zie Deel 4, Frontlinefilosofie (Prof. DR. P. E.W.M. Tops) "Frontlijnteams, zoals de Rotterdamse
interventieteams, zijn een passende organisatievorm met een passende aanpak voor probleemsitu-
aties. Dit vraagt, volgens Tops, om een andere kijk op teams, organiseren en uitvoeren, maar voor-
al om krachtige en slimme regisseurs en leiders, die krachten kunnen bundelen, actiemandaat heb-
ben en slimme interfaces kunnen organiseren tussen frontlijnteam en de eigen dienst".
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis.
■ UlTVOERING HUISBEZOEKEN (SLEEPNET, HEIMELIJK WAARNEMEN)
Conclusie: huisbezoeken beperken vaak niet tot de controle van het feit dat aan-
leiding vormde om het betreffende adres te selecteren en hebben vaak het karakter
van een sleepnet/fishing expedition, er worden heimelijke waarnemingen gedaan
en de bejegening laat te wensen over.
■ Na het huisbezoek (gebrekkige informatie)
Conclusie: burgers worden vooraf, tijdens en ook achteraf niet altijd voldoende
geinf ormeerd over het hoe, en waarom (zoals de juridische basis) van het huisbe-
zoek. Evenmin worden zij afdoende geinformeerd over de hen ten dienste staande
(rechts) beschermingsmogelijkheden (onder meer het klachtrecht). Het bieden van
hulp geschiedt wellicht na een zware selectie en in zeer uitzonderlijke gevallen;
het blijft althans voor de ombudsman onzichtbaar.
■ De rapportage (gebrekkig)
Conclusie: deugdelijke informatieve rapportages die een voor de burger herken-
baar beeld opleveren van wat er zich in zijn huis heeft af gespeeld, zijn zeldzaam.
Rapportages worden soms pas opgesteld nadat de ombudsman er om heeft ver-
zocht. Het belang van goede rapportage wordt kennelijk nog onvoldoende inge-
zien.
■ Interne klachtbehandeling (onduidelijk, afwerend, gebrek aan Fair-Play)
Conclusie: Het voor burger en ambtenaren onduidelijke traject, de onduidelijke
organisatorische inbedding en normen leiden ertoe dat de klachtbehandeling ver-
zandt.
■ Stalen DEUREN ( IN strijd met de wet woningen gesloten)
Conclusie: Tijdens het onderzoek is de ombudsman er driemaal mee geconfron-
teerd dat klagers stellen (zonder enige vooraankondiging) uit hun huis te zijn ge-
zet (casus 3, 4 en 40). In twee gevallen (3 en 40) is voor klagers het terugkeren naar
hun huis onmogelijk gemaakt omdat het huis was afgesloten met een stalen deur.
De ombudsman stelt vast dat in twee van de door hem gedocumenteerde gevallen
voor de toepassing van dit zware instrument geen grondslag was, zodat aanneme-
lijk is dat er gebruik is gemaakt van bevoegdheden voor een ander doel dan waar-
voor zij gegeven zijn.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis.
10
Wens voor de toekomst: De geborgde praktijk
Het optreden van de ombudsman moet ertoe leiden dat de rechtsnormen en de
behoorlijkheidsnormen volledig tot hun recht komen. Het probleem is daarbij de
borging van de praktijk. De gemeente erkent onorthodoxe methoden te gebruiken
om de onmiskenbaar grote problemen in de stad aan te pakken. Dat is een vrije
keuze van het gemeentebestuur. De gemeente stelt zich daarbij op het standpunt
dat fundamentele rechtsbeginselen volledig gerespecteerd dienen te worden, doch
dat daarbij - binnen de grenzen die de wet stelt - maximaal gebruik gemaakt moet
worden van de bevoegdheden. De gemeente zoekt de randen van de wet op. Hoe
stellen we vast of zij die overschrijdt?
Volgens vaste jurisprudentie mag op grondrechten (zoals het huisrecht en de pri-
vacy) gelimiteerd inbreuk gemaakt worden als - ondermeer - de toets van de pro-
portionaliteit en subsidiariteit doorstaan wordt. Inbreuk op grondrechten is een
ultimum remedium en geen speeltje of slimme/snelle manier om op goedkope
wijze resultaten te bereiken 15 .
Aanbevelingen
Het onderzoek 16 , de reactie daarop van het college van burgemeester en wethou-
ders (zie laatste bijlage in Deel 4) en reaches van derden nopen tot het in het ver-
volg beter borgen van de normen die bij huisbezoeken gelden.
De ervaring met het meewerken aan het opstellen van het protocol Huisbezoeken
SoZaWe was deels positief (de dienst en de wethouder bleken in belangrijke mate
de conclusies van de ombudsman te delen) en deels negatief:
de huisbezoeken bleken in de praktijk weliswaar tot minder klachten te leiden,
maar zeker nog niet probleemloos te verlopen 17 .
15 Een bijkomend probleem is dat uit het ombudsman-onderzoek blijkt dat de grondrechten-
inbreuken alleen een beperkte groep (minder weerbare / sociaal zwakkere) Rotterdammers blijkt te
treffen. Zie verder Deel 3, Analyse.
16 En gelet op de in Deel 2 beschreven ervaringen van burgers
17 Op 22 oktober 2007 ontving de ombudsman een formulier dat de dienst gebruikt bij het vaststel-
len van een weigering om mee te werken aan een huisbezoek; alhoewel de ombudsman meende
volstrekte helderheid te hebben verschaft over het verbod om de toestemming voor huisbezoeken
af te dwingen, stond in dit formulier: "Gevolgen weigering. Bovengenoemde klant heeft gewei-
gerd medewerking te verlenen aan een huisbezoek uitgevoerd door bovenstaande mede-
werk(st)er(s) van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SoZaWe). Hij/zij is op de hoogte gebracht
van de consequenties van deze weigering en hij/zij heeft aangegeven de consequenties te begrijpen.
De weigering zal tot gevolg hebben dat zijn/haar aanvraag uitkering WWB/IOAW/IOAZ/WWIK
wordt afgewezen of dat zijn/haar lopende uitkering WWB/IOAW/IOAZ/WWIK wordt ingetrokken
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis.
11
De positie van de ombudsman werd er, na de definitieve acceptatie van het proto-
col door de relevante raadscommissie - waarbij niet alle verlangens van de om-
budsman werden gehonoreerd - voor sommigen niet helderder op.
Toch heeft de ombudsman het tot zijn taak gerekend om in verregaande mate mee
te denken met de verdere ontwikkeling van protocollen, maar is daarmee gestopt 18
toen hem bleek:
o dat er teveel compromissen ten aanzien van de normen die de ombudsman
ter zake geldend acht moesten worden gesloten,
o dat de feitelijke gang van zaken bij huisbezoeken onvoldoende gereguleerd
werd/kon worden en/of onvoldoende controleerbaar gemaakt werd
o dat huisbezoeken in de toekomst ook zouden blijven plaatsvinden in com-
binatie met woningbouwverenigingen en nutsbedrijven
o dat de amorfe toestemming voor een integraal onderzoek (sleepnet) niet uit
te barmen leek.
Analyse van de bij de ombudsman bekende feiten leert hem dat het huisrecht van
de verdachte in een opsporingsonderzoek beter gewaarborgd is dan het huisrecht
van een burger in Rotterdam die met een onaangekondigd huisbezoek (controle)
wordt geconfronteerd.
Zeker nu de controle vaak de minder weerbaren in deze stad treft, die hun rechts-
bescherming om tal van redenen 19 , niet benutten en dientengevolge de eventuele
correctie door de rechter sporadisch en dan nog vaak laat in de tijd plaatsvindt,
dienen de huisbezoeken met een aantal stevige procedurele waarborgen omgeven
te worden. Reden om de navolgende aanbevelingen aan de gemeenteraad van
Rotterdam te doen:
Beleid:
of beeindigd." Deze informatie komt direct in strijd met het standpunt dat door het ter zake hoog-
ste rechtscollege (de Centrale Raad van Beroep) is ingenomen en door de ombudsman aan de
dienst is voorgehouden.
18 Brief 20 juli 2007 aan de ketenmanager Veilig: Conclusie De vermenging van doelen (repressie,
hulp, controle) leidt voor de burger tot grote verwarring. Ik acht de organisatievormen en verant-
woordingsstructuur te onduidelijk, ik acht de doelen te veelvormig en onbestemd en ik acht de
controlemogelijkheden achteraf dermate onvoldoende, dat ik in gemoede geen protocol kan voor-
stellen dat onder dat gesternte de rechten van burgers voldoende kan waarborgen.
Eerdaags zal ik mijn onderzoek naar de praktijk van de huisbezoeken afronden en de rapportage
daarvan aan de gemeenteraad aanbieden. Vooruitlopend daarop bied ik - ter nakoming van de
afspraken die ik op 07 juni 2007 met u gemaakt heb - mijn (ongezouten) commentaar op het proto-
col aan.
19 Enerzijds omdat zij het niet aandurven de monopolistische overheid waar zij vaak afhankelijk
van zijn, voor de voeten te lopen en anderzijds omdat zij geen inzicht hebben in de mogelijkheden
(noch de financiele middelen) om dat te doen.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis.
12
A. Ontwikkel een gemeentelijk 20 beleid, zonodig uitmondend in een beleidsregel
of verordening, waarbij nut en noodzaak van de inzet van het instrument
huisbezoek worden gereguleerd 21 . Dit beleid moet onder andere de navolgen-
de onderwerpen behandelen:
a. de wezenlijke rechten en beginselen die in het geding zijn;
i. in beginsel is de woonruimte van een burger een overheidsvrije zone
waar alleen onder zeer dwingende omstandigheden de overheid mag
binnenkomen;
ii. bij elk contact met de burger en zeker als de overheid inbreuken op
vrijheidsrechten, dient de overheid zorgvuldig en transparant te werk
te gaan zodat de burger gebruik kan maken van zijn rechten (fair-play
en klachtrecht).
b. het ultimum remedium karakter van het (onaangekondigd) huisbezoek:
c. de alternatieven die er zijn vooraleer naar het zware middel van huisbe-
zoek gegrepen wordt en de verschillende modaliteiten van huisbezoeken
(aangekondigd of niet, wat er allemaal moet worden bekeken);
d. de verplichte doel/middelen-afweging (proportionaliteit) en de regel dat
voor de minst bezwarende methode gekozen moet worden (subsidiariteit);
e. maak scherp onderscheid tussen de soorten huisbezoeken (opsporing,
controle of het aanbieden van hulp) en (om verwarring bij burgers te
voorkomen) vermeng die verschillende doelen nimmer;
f . de sociale selectiviteit van huisbezoeken in het kader van controle en de
maatschappelijke gevolgen daarvan;
g. de adequate organisatie-, en verantwoordingsstructuur passend bij de
zwaarte van de inbreuk die wordt gemaakt;
h. het ontwikkelen van een in de praktijk hanteerbaar protocol, dat steeds
aan de actuele stand van de jurisprudentie en ombudsprudentie wordt
aangepast en waarbij de bejegening van de burgers een centrale plaats
dient in te nemen;
i. de methode/toelaatbaarheid van het uitwisselen van informatie tussen de
betrokken ambtenaren;
j. omdat niet aangenomen mag worden dat burgers of uitvoerende ambte-
naren weet hebben van het wetenschappelijk relevante verschil tussen
herstellende en leedtoevoegende sancties, dient - in het kader van Fair-
20 Nadrukkelijk dient vermeden te worden dat de deelgemeenten ten aanzien van dit onderwerp
een andere koers varen dan de gemeente.
21 Maak meer gebruik van de bestaande mogelijkheden van bestandsvergelijking en zie daarvan
niet af omdat dit mogelijk geen actuele kennis zou opleveren; alle energie dient alsdan aan actuali-
sering van de bestanden gestoken te worden.
Nodig burgers (meer dan tot nu toe gebeurt) uit om op kantoor de benodigde informatie te (ko-
men) leveren.
Ontwikkel nieuwe methoden van informatieverzamelen.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis.
13
play 22 - in alle gevallen dat de mogelijkheid van een leedtoevoegende sane-
tie bestaat, de burger alle rechten te worden gegeven die een verdachte
heeft.
Uitvoeringspraktijk
Bepaal dat - in afwachting van het te ontwikkelen beleid - vanaf heden bij huisbe-
zoeken, naast het in acht nemen van wettelijke en verdragsrechtelijke bepalingen,
in ieder geval het volgende gedaan wordt:
a) het verschriftelijken van de uitkomst van de beantwoording van de vragen
naar de proportionaliteit en subsidiariteit van de beslissing een huisbezoek
af te leggen en het hierover schriftelijk volledig informeren van de burger
bij aankomst bij zijn huis;
b) het bij eerste contact met de burger ongevraagd legitimeren van alle ambte-
naren die meedoen aan een huisbezoek met uitleg van wat de betreffende
ambtenaren komen doen en wat de respectievelijke bevoegdheden en on-
derzoeksdoelen zijn 23 ;
c) het afleggen van een huisbezoek te laten geschieden door maximaal twee
ambtenaren waarvan er altijd een een bijzondere opsporingsambtenaar is;
d) het niet aanwezig laten zijn van niet-gemeentelijke diensten of bedrijven
(zoals nutsbedrijven of woningbouwverenigingen);
e) het vastleggen van de door de burger schriftelijk gegeven toestemming om
zijn/haar woning te betreden;
f ) het binnen een week na afloop van het huisbezoek presenteren van een ver-
slag van het betreffende huisbezoek;
g) het bij binnenkomst aan de burger verstrekken van een folder over het be-
leid van de gemeente inzake de huisbezoeken en de wijze waarop de bur-
ger tekst en uitleg over het concrete huisbezoek kan bekomen en waar, zo
nodig hij een klacht kan indienen;
h) het respectvol bejegenen van de burger, onder meer door zo mogelijk het
huisbezoek aan te kondigen, het bellenbord niet te omzeilen en niet te tu-
toyeren;
i) het organiseren van een geloofwaardig controlesysteem op de feitelijke
gang van zaken tijdens huisbezoeken;
j) buiten de gevallen waarin aan alle voorwaarden van de wet Victoria vol-
daan is, zullen geen stalen deuren meer geplaatst worden. Een uitzonde-
22 Fair-play wil zeggen dat burgers de mogelijkheid gegeven moet worden om hun procedurele
kansen te benutten
23 Zie ook de aanbevelingen van de ombudsman van Amsterdam: 2. de werkwijze tijdens het
huisbezoek a. maak een stappenplan met een controlelijst op grond waarvan beoordeeld wordt of
verdere bezichtiging enz. nodig is; b. laat de client dit na afloop voor 'gezien' of 'akkoord' tekenen
en verstrek hem een kopie;
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis.
14
ring hierop vormt het schriftelijk vastgelegde uitdrukkelijke verzoek van de
bewoner om zijn woning af te sluiten;
k) het evalueren van het ingezette instrument.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis.
15
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis.
16
Peel 2 De Praktitk van Huisbezoeken
De hier achter opgenomen casus beogen de geinteresseerde lezer te informeren over hoe
betrokkenen een huisbezoek ervaren. Deze subjectieve beleving van de betrokkenen mag
niet opgevat worden als het oordeel van de ombudsman. Wei vormen deze casus tezamen
de basis waarop de ombudsman meent te mogen concluderen dat de beschrijvingen van
de feitelijke gang van zaken - zeker omdat die signalen inhoudelijk gelijkluidend zijn en
afkomstig zijn van in tijd, plaats en sociale achtergrond zeer verschillende bronnen - een
geloofwaardig beeld geven van de geringe mate van doelrealisatie van wat in de protocol-
len staat; analyse van de klachten laat een terugkerend patroon van inbreuken op rechts-
normen en behoorlijkheidsnormen zien.
In de casus worden fictieve namen gebruikt. De namen zijn zo gekozen dat het eventuele
land van herkomst herkenbaar blijft.
Waar mogelijk zijn teksten zoals burgers of ambtenaren die hebben aangeleverd gebruikt;
om het geheel leesbaar te houden zijn herhalingen, wijdlopigheid er uitgehaald en is al te
specifiek of emotioneel taalgebruik gekuist.
Lezing van de casus kan de vraag oproepen wat de ombudsman als reactie op het afgege-
ven signaal heeft gedaan. Alhoewel dat niet relevant is voor dit rapport, hecht de om-
budsman eraan een beeld te geven van de meest gebruikelijke reaches:
a) Ingezet op de materiele oplossing van het conflict (zoals het bevorderen dat stalen
deuren verwijderd worden en burgers terug kunnen keren naar hun woning).
b) Het voeren van gesprekken met de deelgemeente en de vragen van uitvoerende
ambtenaren.
c) Het kenbaar maken bij de verantwoordelijke diensten voor behandeling in het in-
terne klacht traject.
d) Het meedenken over de ontwikkeling van protocollen die diensten gebruiken bij
de huisbezoeken.
e) Het aandacht vragen voor bepaalde pijnpunten bij de wethouder, de commissie en
hoofden van dienst.
f) Waar nodig de burger gewezen op openstaande rechtsbeschermingstrajecten en
het gebruik daarvan - indien dat nodig was - gefaciliteerd.
De casus zijn per portefeuillehouder gerubriceerd (volgens het stramien dat kenners van
de verslagen van werkzaamheden van de ombudsman zullen herkennen).
Als kopje is aan de casus een opsomming toegevoegd van opvallende elementen die zich
tijdens het huisbezoek ( volgens betrokkenen ) hebben voorgedaan.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis.
17
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis.
18
1.1 College van burgemeester en wethouders van Rotterdam
2003.296 COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE ROTTERDAM
1. "What the heck is the huurteam?"
2. "Strange intimidating questions"
3. "I cannot understand why the harassment of women in their own homes is
legal in this country"
Eerste kennismaking met het fenomeen huisbezoek naar aanleiding van een
brief van een Australische dame aan de ombudsman
Dear Sir/Madam, April 8Th 2003
I am writing to you as I am absolutely outraged and appalled by the way I have
been treated by officials from the social Department of Rotterdam. I am a temporary
resident of the Netherlands renting an apartment in Marconi Plein. On the 18th of
March a group of men arrived at my apartment, and claimed that they were from
the Huurteam and that they had come to investigate the state of the building and
safety of the area. Therefore I was happy to allow them to enter my home as I
thought they were trying to help me, I was also happy to answer the questionnaire
they had about the building and the area. However after this, one man claimed that
he wanted to check the upstairs balcony for safety reasons, but once he arrived in
the upstairs bedroom he began checking the clothing, the bed and the toiletries.
This same man then began asking me a series of questions about the
sleeping arrangements I have with the man who is also registered at my address.
He asked me if we sleep in the same room, if we sleep in the same bed and finally if
we were having a relationship. These questions were all asked in an intimidating
manner without any explanation as to why they were being asked. I was and I am
still deeply upset about being asked such personal questions. I cannot understand
why the harassment of women in their own homes is legal in this country. I do not
receive any money from the government, but the man who I live with and who is
registered at my address does receive money as he is currently unemployed. This
apparently I have now discovered was one of the reasons why our apartment was
raided.
I find this arbitrary invasion of privacy appalling, the social Department's
disrespect of people's fundamental rights should not be tolerated. The abuse of
people's rights just because they are seen to be in a vulnerable situation is
something that all Dutch people should be deeply ashamed of. I trust that you will
use your position to take action against the employees of the social Department
who are responsible for this kind of uncivilised behaviour and ensure that it does
not happen to other people in the future.
I look forward to hearing from you soon,
Yours sincerely, Ms S.
19
1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten
1 2005.335 BURGEMEESTER VAN ROTTERDAM
1. "Aanbellen, zo hoort het!
2. Dat er iets als interventieteams bestaat, vind ik een schandvlek voor de stad'
De heer Van Zuijlen schrijft (2005) het volgende aan de burgemeester:
Geachte heer Opstelten,
Dinsdag 29 maart 13:50 uur stond het interventieteam bij mij op de stoep en vroeg
of men binnen mocht komen? Daar had ik geen moeite mee. Bij vertrek vroeg men
mijn handtekening dat men met mijn goedkeuring is binnen geweest. Tot zover OK!
Bij mijn buurman op de eerste etage hoorde ik dat er heftig op de deur geklopt
werd. Sodeju, zijn jullie helemaal gek geworden? Op basis van mijn handtekening
bij mijn buren aankloppen. Dat klopt niet. Aanbellen, zo hoort het!
Dat er iets als interventieteams bestaat, vind ik een schandvlek voor de stad. Ik vind
dat u hierin bent doorgeschoten, goedwillende burgers die zich voor hun stad
inzetten lastigvallen. Foei. En als de interventieteams zichzelf niet kunnen
beheersen lappen ze alle regels aan hun laars, zoals uit voorgaande blijkt. Daarom
dien ik een officiele klacht in. De politieman die de troep leidde heet Ysbrandsen.
Graag uw reactie.
Was getekend
De heer Van Zuijlen.
Naschrift:
Naar aanleiding van dit per e-mail verzonden bericht, heeft de ombudsman contact
opgenomen met de klager. Van Zuijlen is zijn hele leven bakkersgezel geweest op
de grote vaart, lid van de oud-werknemers club van de Holland Amerika Lijn
(HAL) en vakbondsman. Hij heeft toen het interventieteam zijn huis verliet een
folder gekregen over maatschappelijk werk. Hij heeft geen afschrift gekregen van
de verklaring die hij heeft ondertekend. Van Zuijlen laat aan de ombudsman weten
dat hij het interventieteam de toegang zou hebben geweigerd als hij geweten had
dat dit kan.
Van Zuijlen voegt eraan toe dat hij het bestaan van de stadsetiquette kent en meent
dat de gemeente dan ook maar het goede voorbeeld moet geven.
20
1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten
2005.1764 BURGEMEESTER VAN ROTTERDAM
1. Paspoortcontrole in eigen huis
2. Grove bejegening, een directief optreden
3. Uit huis gezet/ stalen deur
4. Hulpbehoevend en onverzorgd achtergelaten
Voordat Rabassah zijn relaas begint, vertelt hij dat hij nog nooit problemen met een
overheidsorgaan heeft gehad. De heer Rabassah woont meer dan dertien jaar in
Nederland en spreekt redelijk Nederlands. Zijn vrouw is net in Nederland, zij is al
enkele maanden zwanger en volgt een inburgeringscursus. Samen bewonen zij
sinds 4 april 2005 de eerste etage van een appartementencomplex.
Op 5 oktober 2005 (de le dag van de Ramadan) - om een uur of half negen's avonds
- zijn zij net klaar met eten als de heer Rabassah geklepper hoort aan de deur.
Rabassah treft voor de deur twee geiiniformeerde politieagenten aan. Een agent
staat beneden aan de trap, de ander boven aan de deur. Op verzoek van de agent
boven legitimeert Rabassah zich. De agent vertelt Rabassah dat de politie een
onderzoek aan het uitvoeren is. Rabassah laat weten dat hij daar geen bezwaar
tegen heeft. De agent gaat naar de bewoners op de tweede verdieping. Dan komen
twee andere mensen langs. Het zijn de heer Stam en een medewerker van de Eneco.
De heer Stam zegt meteen: 'Legitimatie!'
De f amilie Rabassah voldoet aan het verzoek en laat opnieuw de
legitimatiebewijzen zien.
Rabassah: 'Op dat moment komt er een medewerker van de Eneco bij die even
overlegt met de heer Stam. Daarna vraagt de heer Stam of ik mijn papieren bij me
heb. Ik laat hem de papieren zien over een meningsverschil dat ik heb met de
gemeente Rotterdam over mijn woonvergunning. Die zou voorlopig zijn
afgewezen.' Rabassah legt Stam uit dat hij bezig is met een procedure over de
huisvestingsvergunning en dat daarin nog geen eindoordeel geveld is.
De heer Stam zegt daarop: 'Ik wil geen discussie met jou. Je moet nu het huis
verlaten.'
Rabassah vraagt Stam naar de reden van de huisuitzetting. Stam geeft geen
antwoord, maar beweert dat defamilie Rabassah stroom heeft gestolen. Rabassah zegt
dat hij elke maand 150 euro betaalt voor stroom. Stam zegt dat hij geen
huisvestingsvergunning heeft en dus moet vertrekken. Rabassah legt nogmaals uit
dat er nog geen definitief besluit is over de huisvestingsvergunning. Dit lijkt geen
indruk maken op Stam, die herhaalt: 'Ik heb geen discussie met u. U moet gewoon
het huis verlaten." Rabassah: 'Zonder reden?'
Afgesloten
De Rabassahs merken dat medewerkers van Eneco de stroom hebben afgesloten
door ergens in het bovenappartement iets af te koppelen. Zij hebben geen eigen
meter en zitten nu in het donker. Rabassah vraagt Stam om een schriftelijke
verklaring met de reden dat hij het huis moet verlaten. Stam: 'Die geef ik u niet, u
kunt van mij het telefoonnummer krijgen van de heer Jansen, die u verder kan
21
1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten
inlichten'. Met de heer Jansen kan ook een afspraak gemaakt worden om over 5
dagen spullen uit het huis te halen.
Rabassah zegt dan tegen Stam: 'Waar moet ik heen? Ik heb geen andere plek om
naartoe te gaan.' Stam zegt dat hij maar naar familie moet gaan. Maar die heeft
Rabassah niet en dat heeft hij aan de heer Stam gezegd. Stam zegt dat Rabassah dan
maar ergens anders naartoe moet gaan.
Dan voert Stam een telefoongesprek met de huiseigenaar, de heer Grashoff.
Rabassah begrijpt dat Grashoff alleen goede dingen over hem heeft gezegd: hij zou
tijdig betalen en een keurige huurder zijn. Rabassah en zijn vrouw verlaten
niettemin de woning. 'Onder deze druk en omstandigheden kon ik niet anders dan
het huis verlaten. We hebben de hele nacht op straat gezworven. Mijn vrouw is nu
nog steeds bang.' Rabassah krijgt de volgende dag via de advocaat van huisbaas
Grashoff de tip om de ombudsman te benaderen.
De ombudsman stelt - na inf ormatie ingewonnen te hebben bij de deelgemeente -
vast dat aan geen enkele voorwaarde genoemd in de wet Victoria is voldaan.
Daarmee geconfronteerd laat de deelgemeente weten dat de stalen deuren zijn
geplaatst als een vorm van zaakwaarneming (bescherming tegen inbraak van een
verlaten woning).
[ Met zaakwaarneming wordt bedoeld: het bewust behartigen van het belang van een ander, zonder
dat daaraan een overeenkomst ten grondslag ligt. Als iemand ten behoeve van een ander die daar
door omstandigheden zelf niet toe instaat is, maatregelen neemt om schade te voorkomen of te
beperken, dan is er sprake van zaakwaarneming. Per definitie kan er geen sprake zijn van
zaakwaarneming als de belanghebbende in staat is zijn eigen belangen goed te behartigen en
uitspreekt dat hij niet op die manier geholpen wenst te worden.]
De ombudsman kan deze vorm van zaakwaarneming niet accepteren en op zijn
zeer dringende verzoek wordt op 6 oktober 's avonds de stalen deur van het huis
weggehaald. Vanaf dat moment wonen de heer en mevrouw Rabassah weer in het
huis. Zij hebben wel gas, maar geen elektriciteit. Zij verlichten het huis met behulp
van kaarsen, wat het geheel niet minder brandgevaarlijk maakt.
Opmerkingen achteraf
De familie Rabassah verklaart desgevraagd:
> dat de heer Stam zich niet heeft gelegitimeerd. Stam heeft wel gemeld dat hij voor
de deelgemeente werkte en dat hij een controlefunctie heeft;
> dat hij geen informatie op papier heeft gekregen van het interventieteam. Hij heeft
nog expliciet gevraagd om een verklaring waarom hij het huis moest verlaten, maar
hij heeft niets ontvangen. De familie Rabassah had het geluk dat Stam de naam
Jansen noemde, een medewerker van de deelgemeente. Via Jansen is Rabassah
achter de naam Stam gekomen;
> dat de heer Stam niet heeft gevraagd of hij binnen mocht komen. Stam is gewoon
naar binnen gegaan door de deur, die kennelijk nog open was omdat de politie net
was langs geweest.
> dat er vanaf dat moment geen elektriciteit meer in het huis is en zij in het donker
worden aangesproken door mensen met schijnwerpers.
22
1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten
Op de familie Rabassah is het optreden van de heer Stam agressief overgekomen:
'De heer Stam was een beetje boos'. Rabassah voegt eraan toe dat hij zelf een jaar als
beveiliger heeft gewerkt.
De familie Rabassah komt de Eneco-medewerker de volgende dag tegen op het
politiebureau, waar Rabassah met zijn huisbaas naartoe is gegaan. Rabassah zegt
dat hij vernomen had dat men dacht dat hij stroom had gestolen. De medewerker
doet het dan af als een misverstand.
Stam heeft de familie Rabassah enige tijd gegund om de spullen bij elkaar te zoeken
om mee te nemen voordat het huis wordt dichtgespijkerd. Stam had die tijd ook
nodig om mensen op te roepen die het huis met een stalen moesten afsluiten.
Aanleiding voor het optreden: een genante situatie.
Onderzoek heeft de ombudsman geleerd dat het interventieteam op pad was
gestuurd door deelgemeentelijke bestuurders die klachten (van kennissen) hadden
ontvangen over het wangedrag (schelden spugen intimiderend gedrag) van pubers
uit van het kroostrijke gezin dat boven de heer Rabassah woont. Het
interventieteam heeft ook de bovenburen bezocht, maar deze hebben het pand niet
hoeven verlaten noch zijn er andere maatregelen genomen.
Reden van de huisuitzetting
De ombudsman heeft vernomen dat de familie het pand heeft moeten verlaten,
omdat het brandgevaarlijk zou zijn. Rabassah ontkent dit resoluut: omdat het niet
brandgevaarlijk was konden de bovenburen blijven zitten. De ombudsman
concludeert dat de zogenaamde brandgevaarlijkheid geen reden kan zijn om de
familie Rabassah uit huis te zetten. Het interventieteam heeft namelijk niets
gecontroleerd in zijn huis, alleen de doorverbinding met de meterkast afgestopt en
de bovenburen rustig laten zitten.
Rotterdamwet
De ombudsman concludeert - de papieren van Rabassah gelezen hebbend - dat van
Rabassah binnenkort gevorderd zal worden om de woning te ontruimen.
Op het moment dat de familie Rabassah geen woning meer heeft, wordt - na een
twee maanden zoektermijn - de uitkering opgeschort. De familie Rabassah zegt al 4
jaar lang ingeschreven te staan en voortdurend te reageren op aanbiedingen van
vrijkomende woningen. Zij maken nergens kans.
23
1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten
2006.2860 BURGEMEESTER VAN ROTTERDAM
De heer Souidi heeft pech met zijn verhuurder en raakt zijn kamer kwijt; stalen
deur
Mijnheer Souidi huurt een kamer bij de heer Geluk. De verhuurder heeft een
alcoholprobleem, dat leidt tot klachten van buren. Als Souidi rond 20 September
2006 afwezig is, wordt de woning met een stalen deur af gesloten in het kader van
de wet Victor (op grond waarvan de gemeente onder stringente voorwaarden
drugspanden kan sluiten).
Souidi heeft hierover contact opgenomen met de gemeente, die hem vertelt dat hem
een brief gestuurd zou zijn. Deze brief heeft hij nooit ontvangen. Souidi zwerft en
gebruikt medicijnen waar hij soms duizelig van wordt.
Volgens de ombudsman vormde Souidi waarschijnlijk geen aanleiding voor de
sluiting. De lasten van het algemeen belang mogen daarom niet grotendeels op zijn
schouders terechtkomen.
Als duidelijk is dat Souidi op het adres bij de heer Geluk staat ingeschreven, zal de
ombudsman bevorderen dat hij andere woonruimte krijgt aangeboden of weer
terug kan naar zijn eigen kamer. In ieder geval moet Souidi de gelegenheid krijgen
zijn kamer netjes te ontruimen op het moment dat hij alternatieve woonruimte
heeft.
Later blijkt de heer Saoudi onvindbaar.
24
1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten
2004.1450 DlRECTIE VEILIGHEID
1. Aan 1 persoon toestemming gegeven; het hele team komt binnen
2. Onduidelijke legitimering en informatie over het doel van het huisbezoek
3. "Ik was niet meer de baas in mijn eigen huts"
4. "Ze hebben mijn huis doorzocht"
Verslag van horen van een klager, de interventieteam-leider de heer Stam, en
het hoofd van een af deling van de huidige directie Veilig (de heer Bol) waarin
het perspectief en de opstelling van de interventiemedewerker verhelderd
wordt. Voor de leesbaarheid wordt alleen de heer Stam als sprekende partij
opgevoerd.
Het horen.
De ombudsman legt uit dat er een klacht is binnengekomen over het optreden van
het interventieteam, die is doorgestuurd naar de dienst burgerzaken en het
Programmabureau Veilig. Met name de reactie van het Programmabureau Veilig en
de beschrijving van Harmachi zijn tegenstrijdig. Dat is de reden om de direct
betrokkenen in elkaars aanwezigheid te horen. Het projectbureau wordt
vertegenwoordigd door de heer Stam en het hoofd van de afdeling.
Voor het leesgemak wordt alleen de heer Stam (fictieve naam) als spreker namens
de dienst opgevoerd.
Waarheidsvinding
De ombudsman: 'Deze hoorzitting is gericht op waarheidsvinding. Daarom moet
iedereen antwoord geven op mijn vragen en mij ook ongevraagd alles melden dat
kan bijdragen aan een goed en objectief oordeel in deze zaak - u heeft een
zogenoemde actieve informatieplicht. Ik zal mij niet alleen beperken tot het
onderzoek naar wat er precies bij het bezoek aan het huis van Harmachi is gebeurd,
maar u ook in zijn algemeenheid over het handelen van interventieteams bevragen.'
De heer Stam: :'U bent door de gemeente meerdere malen uitgenodigd om te
vernemen hoe de interventieteams werken en om mee te denken over de aanpak
met interventieteams. Hier bent u niet op ingegaan U heeft alleen uw reactie op
radio en televisie gegeven'.
De ombudsman erkent dat hij de toezegging van zo'n uitnodiging heeft gehad,
maar nadien heeft hij vruchteloos contact gezocht met de dienst om de uitnodiging
om te zetten in een feitelijk dagje meelopen, dat kon er rond die tijd (medio 2005)
maar niet van komen. De ombudsman heeft inderdaad gereageerd in de media, dat
geschiedde echter alleen nadat de media hem daartoe hadden benaderd (niet
andersom) en omdat in eerste instantie de aandacht op het onderwerp was
gekomen door optreden van de dienst zelf .
De heer Stam: 'Nu Harmachi hier aanwezig is, gaan wij de ombudsman alleen
informatie geven over de werkwijze van de interventieteams in het algemeen. Wij
25
1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten
leggen niet al onze procedures open en bloot. Ik neem aan dat u dat snapt. Als u
meer informatie zou willen, dan wordt u hierbij opnieuw uitgenodigd om mee te
gaan met een interventieteam.'
De ombudsman geeft aan dat hij het van waarde vindt als dit soort zaken volledig
transparant zijn. Hij stelt vast dat de ombudsman en de gemeente tegenover elkaar
staan.[...]
De feitelijke gang van zaken; organisatie
De ombudsman: 'Heeft u een lijst van aanwezigen bij het huisbezoek met hun
functieomschrijving?'
De heer Stam: 'De lijst van aanwezigen kan niet worden geven. Ik weet ook niet
wie er precies van de politie aanwezig was bij het huisbezoek.'
De ombudsman: 'Er is dus, als ik het goed begrijp, wel een dossier van deze zaak,
maar u voelt zich op grond van de privacyregelgeving niet vrij om dat aan de
ombudsman ter inzage te geven?'
De heer Stam: 'Er is van elke pand dat wij betreden een dossier.'
De ombudsman: 'Wat staat er zoal in zo'n dossier?'
De heer Stam: 'Als ik dat ga vertellen is het geen geheim meer.'
De ombudsman: 'U hoeft niet inhoudelijke te vertellen wat er in staat, maar kunt
wel aangeven welke onderwerpen erin behandeld zijn.'
De heer Stam: 'U heeft dossiers opgestuurd gekregen en u heeft
achtergrondinf ormatie gekregen, dus u kunt zelf uitzoeken welke vragen er zoal
gesteld worden.'
De ombudsman: 'Ik wil het graag eenvoudig houden. Als u een dossier heeft dan
staan er een naam in, een adres. Kunt u ook vertellen op grond waarvan dit adres is
geselecteerd om te onderzoeken?'
De heer Stam: 'Door een melding.'
De ombudsman: 'Weet u van wie die melding was?'
De heer Stam: 'Ik weet niet wie in dit geval de melding gedaan heeft. Die gegevens
staan niet in het dossier. U moet begrijpen dat de interventieteams soms optreden
naar aanleiding van een melding. Dat kan een telef oontje zijn. Of het kan zijn dat
een van deelnemers aan het interventieteam vindt dat we naar een adres toe
moeten. Het kan ook zijn dat het pand in een straat ligt waar alle panden bezocht
worden. Deze gegevens worden niet vastgelegd in het dossier, we weten dus niet
meer wat de aanleiding voor het betreffende huisbezoek was.'
De ombudsman: 'Nemen aan de interventieteams ook bijzondere
opsporingsambtenaren deel?'
De heer Stam: 'Soms is er een bijzondere opsporingsambtenaren bij, soms niet.'
De ombudsman: 'Dat lijkt vrij willekeurig; is er geen vast stramien dat er altijd een
bijzondere opsporingsambtenaren bij is?'
De heer Stam: 'Het hangt van het gebied af hoe de samenstelling van het team is. U
kunt zich voorstellen als we heel veel woningen van een woningcorporatie
bezoeken dat de woningcorporatie deelneemt in het team. Wij hebben een vaste
kern, dat is ook in een brief aan u meegedeeld, die bestaat meestal uit iemand van
26
1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten
de deelgemeente, de projectleider, de politie en iemand van de sociale dienst. Voor
de rest is het variabel.'
De ombudsman: 'Wat is het verschil tussen een bezoek van het interventieteam
zonder dat er een melding is en een bezoek op basis van een melding?'
De heer Stam: ' Als er een klacht is, wil dat niet zeggen dat het om
opsporingsactiviteiten gaat. Als er gezegd wordt dat ergens een hennepkwekerij is,
gaat het interventieteam daar niet naartoe, omdat dat een opsporingsactiviteit is
voor de politie.'
De ombudsman: 'Voor mij is nog niet helemaal duidelijk hoe de
verantwoordingsstructuur is. Kunt u me dat eenvoudig duidelijk maken, wie
eigenlijk de baas is van u en de andere leden van het interventieteam?'
De heer Stam: 'Er is geen gebruikelijke hierarchische structuur van een directeur,
onderdirecteur, het personeel. Het is een integraal team, dus wij zijn als gemeente
niet de baas over de politie als die er bij is. De politie staat mensen af voor het
integrale team. Daardoor zijn het meer horizontale lijnen - als we het zo mogen
noemen - dan verticale lijnen. De verantwoordelijkheid qua operatie - dus hoe er
wordt opgetreden en op welke gebieden - ligt deels bij B&W, deels bij de
stuurgroep Veilig en voor een deel bij het dagelijks bestuur van de deelgemeente,
dat de keuze heeft om de teams in te zetten, waar het bestuur dat lokaal gezien het
meest nodig vindt.'
De ombudsman: 'De structuur wordt me nu iets duidelijker. In de regel heb je toch
ambtelijke bazen, al was het maar om over het functioneren te oordelen. Als er
klachten over je zijn, hoe verloopt de beoordeling dan?'
De heer Stam: 'Door de projectleider. Dat is nu de heer Zaagman.'
De ombudsman: 'En voor u betekent dit dat u in dienst bent bij de deelgemeente?'
De heer Stam: 'Ja, dat is mijn werkgever.'
Binnentreden, toestemming en bejegening
De ombudsman: 'We hebben het daarnet even gehad over wat de aanleiding was
voor het onderzoek. Als er binnen wordt getreden, dan. . .'
De heer Stam: 'Wij treden niet binnen, wij vragen vriendelijk of wij binnen mogen
komen en dan is het aan de bewoner op dat moment om ons toe te laten of niet. Als
de bewoner 'nee' zegt, dan gaan we weg.'
De ombudsman: 'En dan vraagt u ook wat de reden is van de weigering?'
De heer Stam: 'Altijd.'
De ombudsman: 'En als men geen reden wenst te geven?'
De heer Stam: 'Wij vragen altijd netjes of wij daar binnen mogen komen. De
Afdeling Burgerzaken, die over de gemeenschappelijke basisadministratie (GBA,
het 'bevolkingsregister') gaat, bepaalt of er gecontroleerd mag worden wie er op dat
moment daadwerkelijk woonachtig zijn op het genoemde adres. Dus of je mag
verifieren of degenen die ingeschreven staan ook degenen zijn die er feitelijk
wonen. Woningtoezicht heeft het recht om te kijken hoe de woning er zelf uit ziet
en of er achterstallig onderhoud is. Daarnaast melden we ook dat de sociale dienst,
als die op dat moment in het team aanwezig is, kan controleren. Of Eneco (de
27
1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten
aansluitingen in orde?). Elke dienst is op dat moment zelf aansprakelijk voor zijn
doen en laten.'
De ombudsman: 'Waren er op dat moment ook Eneco-mensen aanwezig?'
De heer Stam: 'Ja. (...) Ik stel de mensen altijd voor.'
Harmachi: 'Mag ik, als ze zich niet hebben voorgesteld, nogmaals de vraag stellen:
wat komt u doen? Mag dat, heb ik daar recht op, of niet?'
De heer Stam: 'Al is het tien keer.'
Harmachi: 'Ik ben bij u langs geweest en heb vragen gesteld over uw bezoek. Heeft
u daarop een antwoord gegeven of niet?'
De heer Stam: 'Daar heb ik antwoord op gegeven.'
Harmachi: 'Nee, u heeft gezegd 'dat heb ik al eerder verteld, ga maar'. Ik zei tegen
u: Ik heb een klacht, u hebt mij niet serieus genomen.'
De heer Stam: 'Klopt.'
Harmachi: 'U zei tegen mij: als u een klacht heeft, gaat u maar. Daarna heeft u mij
uitgelachen.'
De heer Stam: 'Klopt.'
Harmachi: 'Toen ik bij u langs kwam en vroeg wat het interventieteam heeft
gedaan, heeft u gezegd: 'Dat heb ik tegen u verteld."
De heer Stam: 'Dat heb ik ook tegen u gezegd. En ik heb een folder bij u
achtergelaten. Als u een klacht tegen mij wilt indienen, is het logisch dat ik die
klacht niet aanneem. Dan moet u bij het stadhuis of de deelgemeente zijn. Ik ga
geen klacht tegen mezelf aannemen. Ik denk dat dat heel reeel is.'
De ombudsman: 'Wij hebben dit vastgelegd. Dit probleem staat los van de
informatie over het waarom van het binnentreden.'
De heer Stam: 'U zegt steeds binnentreden, wij treden niet binnen!'
De ombudsman: 'Ik ben daar nog niet zo goed in, ik bedoel langskomen.'
De heer Stam: 'Ja, ik vind het wel vervelend. Want als we het over binnentreden
hebben, komen we met een machtiging van de hulpofficier van justitie en dan
houden we ons aan de regels. U moet ons niet in de mond leggen dat we
onrechtmatig zijn binnengetreden.'
De ombudsman: 'Dat gebeurt niet. U hoeft helemaal niet boos te worden.'
De heer Stam: 'Dat vind ik wel vervelend.'
Harmachi: 'Binnentreden... Het was wel binnentreden. Er is niet gevraagd: 'Mag ik
binnenkomen?' Ik heb aan u gevraagd: 'Hebt u een bevel bij u?' 'Nee' zei u, 'Maar
mogen wij naar binnen?' U kwam wel naar binnen. Ik heb maar een iemand
toestemming gegeven. Maar als u bij mij mijn huis binnenkomt, hoeft u mij niet te
vertellen wat ik moet doen. De vraag is: mag je - als je toestemming krijgt om
binnen te komen - van alles gaan opschrijven (rapportages maken), allerlei zaken
doen en dan wegwezen? Die mijnheer met de Eneco-map stond een kast in de
keuken open te doen zonder te vragen. De politieman was in de lange gang en heeft
een deur van een extra kamertje, een opruimkamertje, geopend om daarin te kijken.
U zei dat dat niet onder u valt, maar is dat netjes? Ik ben gewoon thuis. Er kan daar
gewoon iemand liggen te slapen of iets dergelijks. Als u volgende keer komt, moet
u met een bevel komen.'
28
1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten
De heer Stam: 'Ik hoef niet met een bevel te komen.'
Harmachi: 'Dan komt u niet binnen.'
De heer Stam: 'U hoeft ons ook niet binnen te laten.'
Harmachi: 'Nee, u zei: 'Volgende keer kom ik bij de buren kijken of hier alles
opgeruimd is'.'
De heer Stam: 'Wij willen een schoon en veilig Rotterdam hebben, waar iedereen
even plezierig woont. En als omwonenden op dat moment last hebben van uw tuin
kunnen wij inderdaad zeggen dat u die rommel in de tuin moet opruimen.'
Harmachi: 'Als iemand met een klacht komt, kan hij beter naar mij komen.'
De ombudsman: 'Het is helder wat u zegt. De heer Stam: (het Programmabureau
Veilig) heeft gezegd dat de toestemming om binnen te komen op normale wijze is
verkregen. U hoorde daarnet dat dit door de heer Harmachi wordt tegengesproken.
Kunt u mij duidelijk maken hoe dat volgens u gaat, op die normale wijze?'
De heer Stam: 'Wij hebben gevraagd of wij binnen mogen komen. Wij hebben ons
eerst voorgesteld als het interventieteam dat kwam kijken wie er op dat adres
wonen en verblijven; een controle van de GBA-gegevens, althans een verificatie
daarvan. Als wij dan worden binnengelaten gaan we binnen verder vragen stellen
met behulp van een checklist.'
[Let op: er blijkt sprake te zijn van een tip over rommel in de tuin en men begint met GdeBA-controle]
De ombudsman: 'En als mensen zeggen: nou, liever niet. Is het dan direct op de
hakken rechtsomkeert?'
De heer Stam: 'Dan doen we nog een verzoek en vragen waarom ze het niet willen.
Als zij daar dan een gegronde reden voor hebben dan haken we af .'
[Let op: de burger geeft op basis van vrijwilligheid toestemming voor het betreden van zijn huis en
hoeft geen enkele reden te geven als hij daar niet aan mee wenst te werken]
De ombudsman: 'Moeten ze een reden hebben om u te weigeren?'
De heer Stam: 'Ik neem aan dat ze daar een reden voor hebben. Ik heb wel eens
gehad dat iemand zegt: liever niet, want ik sta op het punt om naar mijn werk te
gaan. Nou, jammer dan, dan kom ik een andere keer wel terug. Prima.'
De ombudsman: 'Maar als ze zeggen:'ik wil het niet, want ik wil het niet...?'
De heer Stam: 'Dan zijn we nog niet klaar natuurlijk, want volgens het GBA is de
desbetreffende bewoner verplicht om inlichtingen te verstrekken. Hij moet zich
legitimeren en eventueel andere documenten overleggen. Dat wil nog niet zeggen
dat mijnheer ons dan binnen moet laten, maar mijnheer krijgt dan een
proces-verbaal aangezegd, op grond van de GBA-wetgeving. Dan wordt hij
gewaarschuwd dat hij een maand hechtenis kan krijgen of een geldboete van de
tweede categoric Overigens is dit uitzonderlijk. Vandaar dat wij even de reden
vragen. We moeten wel de reden weten. Is het onwil of heeft hij een geldig excuus
en moet hij ergens naartoe?'
De ombudsman: 'Laten we even terug gaan naar de reden van het onderzoek. Als
de deelgemeente zegt: 'Ik wil wat extra aandacht voor deze wijk', er dus geen
specifieke reden is om een bepaald adres te onderzoeken en de bewoner zegt dat hij
geen zin heeft om mee te werken aan het onderzoek - is dat voor u dan reden om u
op uw hakken om te draaien en een volgend adres te proberen?'
29
1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten
De heer Stam: 'Ik ken de zaak van Harmachi niet. Maar stel dat op het
desbetreffende adres een uitkering wordt verstrekt en dat er iemand van de Sociale
Dienst bij is, dan wil die op dat moment natuurlijk ook even kijken of die uitkering
rechtmatig is. Gewoon een rechtmatigheidstoets in het kader van de Wet Werk en
Bijstand. Deze wet geeft ons geen binnentredingsbevoegdheid, maar wel een
controlebevoegdheid. Daarnaast zijn er ook nog andere gronden, zoals de
onderwijswetgeving, de bouwverordening, de huisvestingsvergunning, en noem
maar op. Dus het is een algemene brede gemeentelijke controle. De deelgemeente
wijst de straat aan. En daarin controleren wij soms gewoon alle adressen om de
goedwillende bew oners het idee te geven dat je bij de overheid niet alleen kunt
klagen, maar ook heel direct met bijvoorbeeld een politieman kunt praten. Of
bijvoorbeeld bij iemand van een woningcorporatie een klacht kunt neerleggen en
ook afspraken maken hoe die worden opgelost. In het geval van meneer Harmachi
waren er problemen met vuil in de achtertuin. Dan is het ook de taak van het
interventieteam om deze mijnheer daarop aan te spreken en de gelegenheid te
geven daar iets aan te doen. Doet mijnheer dat niet, ja dan volgen andere
gemeentelijke stappen, zoals bestuurlijke aanschrijving en noem maar op.
Harmachi: Er was geen vuil in mijn achtertuin, ik was bezig met een verbouwing. Ik
heb tijdens uw bezoek ook al toegelicht dat ik een afspraak had gemaakt met de
Roteb om het grofvuil op te halen. Dat had men kunnen verifieren. De Roteb komt
niet op elk moment langs dus ik moest even mijn eigen rommel opslaan. Waar had
ik anders met het vuil naartoe moeten gaan? Ik ben niet dagelijks thuis, ik woon op
de kazerne. Dus ik kan niet op elk moment de Roteb bedienen. Ik heb ook van u al
een brief thuis gekregen waaruit blijkt dat u weet dat ik niet altijd thuis ben. Ik heb
geen dierentuin thuis. U doet onderzoek in zwarte straten. Ik heb nog nooit
meegemaakt dat mensen zo reageren op een bewoner, op een burger van
Rotterdam.'
De heer Stam: 'Daar moet ik me toch van distantieren van dit soort opmerkingen,
want daar is geen sprake van.'
De ombudsman: 'Mijnheer Harmachi, hoeveel mensen zijn er naar uw beleving
binnen geweest in de woning?'
Harmachi: 'Ik ben geschrokken van zoveel mensen, maar omdat er een politieman
met uniform bij was, heb ik ze binnengelaten. Anders zou ik geweigerd hebben - of
zij een proces-verbaal hadden opgemaakt of niet.'
De ombudsman: 'Het uniform vond u wel belangrijk?'
Harmachi: 'Ja, dacht ik, dit moet kennelijk. De rest van de groep is achtergebleven
en iedere keer kwam er iemand anders binnen. Ik wist niet hoeveel. In mijn ogen
waren het twaalf personen, maar ik weet niet precies of het er echt twaalf waren.'
De heer Stam: 'In totaliteit kunnen het nooit meer geweest zijn dan zes personen.'
De ombudsman: 'Wie van die zes hebben zich gelegitimeerd?'
De heer Stam: 'Allemaal.'
Harmachi: 'Nee, niet een persoon, geen pasje niets. Hij (Harmachi wijst naar de
leider van het interventieteam) vroeg of hij binnen mocht komen. Ik zeg: 'Hebt u
een bevel daarvoor?' 'Nee geen bevel, ik vraag netjes of ik binnen mag komen.' Ik
30
1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten
zeg: 'U mag wel binnen.' Verder heeft niemand gezegd waar hij voor kwam.'
De ombudsman: 'Dat is dus in tegenspraak met wat de gemeente zegt.
De heer Stam: 'Ja, dat zijn mijnheer zijn woorden; mijn woorden zijn anders.
De ombudsman: 'Welk middel gebruikte u ter legitimate?'
De heer Stam: 'Een legitimatiemiddel, dat ik nu niet bij me heb, want ik ben nu niet
op mijn werk.'
De ombudsman: 'Is dat een pasje waarop staat dat u van het interventieteam bent,
met een deelgemeente-stempel?'
De heer Stam: 'Ja, met een deelgemeente-stempel en een foto van mij.'
De ombudsman: 'Wordt het feit dat er gelegitimeerd is in het dossier vastgelegd?'
De heer Stam: 'Ja, te alien tijde.'
De ombudsman: 'Dat staat dus in het dossier?'
De heer Stam: 'Ja.'
De ombudsman: 'U heeft al gezegd dat u er problemen mee heeft om ons in het
dossier te laten kijken. Ik wijs u er alvast op dat wij onderzoeksbevoegdheden
hebben op grond van de Verordening gemeentelijke Ombudsman. Hoe verloopt de
regie nadat het interventieteam is binnengelaten? Harmachi stelt in zijn brief dat u
hem heeft gesommeerd op een bepaalde plaats te gaan staan en dat hij vanuit die
plek heeft gezien hoe medewerkers van uw interventieteam (met Eneco-mapjes)
keukenkastjes hebben opengemaakt, de inhoud hebben gecontroleerd en een agent
in uniform kamerdeuren heeft geopend.'
De heer Stam: 'Het hoofd van het interventieteam draagt de verantwoordelijkheid
voor de gang van zaken tijdens het huisbezoek. Als er dingen fout gaan, spreekt hij
de betrokken medewerker daarop aan, ook al heeft hij f ormeel geen bevoegdheid
tegenover bijvoorbeeld medewerkers van woningbouwverenigingen, de Eneco, de
politic Wat Harmachi stelt is absoluut niet waar: wij hebben niet gezegd waar hij
moest gaan staan en zijn huis is niet doorzocht. Daarvoor hadden wij geen
toestemming.'
Harmachi: 'Ik ben door het hoofd van het interventieteam meegenomen naar een
plek in de tuin. Van daaruit kon ik zien dat mensen mijn keukenkastjes openden en
dat de agent in uniform kamerdeuren opende. Er is tegenspraak of het huis nu wel
of niet is doorzocht. Er is overeenstemming over het feit dat er geen bevoegdheid of
toestemming was om het huis te doorzoeken.'
Het indienen van een klacht
De ombudsman: 'Duidelijk is dat Harmachi lange tijd gedwaald heeft toen hij over
het optreden een klacht wilde indienen. Ook uit de verklaring van zojuist blijkt dat
u aanvankelijk geweigerd heeft om een klacht over het optreden van het
interventieteam op te nemen. Hoe is dat nu geregeld?'
De heer Stam: 'We hebben gemerkt, aan de hand van wat mijnheer is overkomen,
dat het toch niet in alle gevallen goed gaat. Daarom hebben wij gezegd dat wij hier
op actie ondernemen. Je blijft in het gemeenteapparaat altijd zitten met mensen die
wel of niet goed de procedures kennen.' [. . .]
De ombudsman: 'Als u in uw functie van hoofd interventieteam dingen doet, hoort
31
1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten
het dan niet onder het toezicht van het Programmabureau Veiligheid? Waar legt u
verantwoording af? Is er een link naar het Programmabureau?'
De heer Stam: 'Iedere zes weken bespreken de projectleiders zaken als deze: wat is
daar gebeurd en wat kunnen we daarvan leren? We kwamen er in dit overleg achter
dat de snelheid waarmee wij de klacht van mijnheer hebben afgehandeld, te wensen
over liet. Voor de rest werken de teams met onze instructies, maar is er feitelijk geen
hierarchische verhouding. Bij integrale teams heb je nooit een hierarchische
structuur.'
De ombudsman: 'Dat is lastig, want nu is het even zoeken hoe het precies zit.'
De heer Stam: 'Kijk naar het Westland Interventie Team. Dat heeft hetzelfde soort
zaken. Daar werkt de sociale dienst, het centrum voor werk en inkomen en andere
sociale partners samen om illegale arbeid op te sporen en te bestrijden. Ja, wie is
verantwoordelijk? De teamleider.'
De ombudsman: 'De interventieteams proberen natuurlijk te kijken hoe je dat
procedureel fatsoenlijk doet. Bestaan er nu ook uitspraken van de bestuursrechter in
Rotterdam over het optreden van de interventieteams?'
De heer Stam: 'Nee.'
We komen altijd binnen
De ombudsman: 'U hebt gezegd: 'Ik heb nog nooit meegemaakt dat wij een
machtiging nodig hadden om binnen te komen.' Bij hoeveel zaken werd u de
toegang geweigerd en ging u via een machtiging alsnog naar binnen?'
De heer Stam: 'We kunnen voor de GBA-wetgeving geen machtiging vragen om
binnen te treden. Op grond van de Huisvestingwet mogen we wel met een
machtiging naar binnen. Bijvoorbeeld als er het vermoeden bestaat van een illegaal
logement. Dat is dan de verantwoordelijkheid van de inspecteurs van
Woningtoezicht. Die hebben een eigen bevoegdheid om binnen te treden. Wij kijken
soms of wij eventueel via de politie een machtiging kunnen krijgen van de
vreemdelingenpolitie. Daarnaast hebben we nog eventueel de Opiumwet en de
Vuurwapenwet. Maar hoe vaak er een machtiging bij komt, tja. . .'
De ombudsman: 'Ik stel deze vraag omdat je als je met een zeker elan aan het
optreden bent juist ten aanzien van de mensen die bewust de deur dicht houden
zou kunnen denken: daar willen we nou per se wel naar binnen. Dan moet je een
breekijzer vinden om binnen te komen.'
De heer Stam: 'Ja, dat vinden wij ook wel. Laat ik een voorbeeld geven van de
Strevelsweg. Daar hebben we geen enkele keer een machtiging gebruikt. Daar zijn
we in januari 2001 begonnen en in mei hebben we daar de laatste vier
hennepkwekerijen opgeruimd. De mensen wisten dat we bezig waren, hebben
allemaal een brief gehad en bij die hennepkwekerijen zijn we allemaal
binnengelaten.'
De ombudsman: 'Daarom is dit ook wel interessant.'
De heer Stam: 'Als iemand zegt: mijnheer, ik laat u niet binnen en wij hebben
verder geen enkel strafbaar feit aan de orde te stellen of illegaliteit te
veronderstellen, ja, dan is het een kwestie van een proces-verbaal opmaken voor die
32
1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten
weigering op grond van de GBA-wetgeving. Of misschien toch helemaal niks als we
geen politieagent of bijzonder opsporingsambtenaar bij ons hebben. Hebben we die
wel bij ons dan maken we proces-verbaal op. Hebben we die niet bij ons. . . ja, dan
komt mijnheer er misschien zo van af en gaan we weg. Hoe vaak gebeurt dat? Nog
minder dan procenten.'
De ombudsman: 'Het is even goed om het kader te zien.'
De heer Stam: 'Ik heb het in het afgelopen jaar nog niet een keer meegemaakt.'
Harmachi: 'En dan zeg ik u: meewerken met de gemeente deed ik graag, maar nu
was het de laatste keer. Als u een proces-verbaal wilt maken, hoeft u niet langs te
komen, want uit gewoon dossieronderzoek blijkt dat ik niet thuis woon. Wat heeft
het voor zin om medewerking te verlenen aan een huisbezoek als ik daarna toch
moet bewijzen dat ik thuis woon?'
Verhaspelde informatie doorgegeven
De heer Stam: 'Het kan ook zijn dat er een andere oorzaak is. Mijnheer had
namelijk aangegeven dat het huis binnen zes weken verkocht zou zijn en hij zou
vertrekken. Dat hebben wij gewoon doorgegeven.'
Harmachi: 'Ik ben naar Irak vertrokken, maar het huis was op dat moment niet
verkocht. Ik zei tegen u dat ik als militair naar Irak zou gaan.'
De heer Stam: 'U heeft zoiets gezegd als: 'Ik ga hier weg'. Dat geven we dan door
aan Burgerzaken en die dienst stuurt u een brief om te vragen of u werkelijk gaat
verhuizen. Als dat niet zo is, moet u dat even aantonen en blijft u gewoon
ingeschreven staan.'
Harmachi: 'De heer Stam heeft mijn privacy geschonden, dat vond ik nog erger. Er
zijn door toedoen van de gemeente andere mensen op de hoogte gesteld van het feit
dat iemand die bij mij thuis woonde verhuisd is. Dat gaat niemand wat aan.
Kennelijk dacht men dat ik ook meeverhuisde.'
De heer Stam: 'Wij werken nauw samen met Burgerzaken omdat er
gemeenschappelijke procedures zijn. Wij geven een signaal af . In dit geval:
'Mijnheer is voornemens om binnen zes weken weg te gaan'. En dan gaat
Burgerzaken niets anders doen dan een onderzoek instellen.'
De ombudsman: 'Ja, daar is niets mee mis. Ik wil u nog in de gelegenheid stellen
iets te vragen of te zeggen.'
Harmachi: 'Ik gaf in het verleden graag medewerking aan de gemeente. In de
toekomst zal ik weigeren. Dus wegwezen. Verder meen ik dat men mij in mijn
eigen huis niet moet vertellen wat ik allemaal moet doen. Als u in een kast wilt
kijken of in een andere kamer moet u dat vragen. Ik heb u binnengelaten; u bent
mijn gast. Als ik zeg: 'Dat niet, of dat wel. . .' is dat mijn eigen zaak. Als u er niet blij
mee bent, of wat dan ook - we hebben een rechtbank, daar kan een procedure
gestart worden.'
De ombudsman: 'Dat is helder. Ik heb nog wel een vraag aan de gemeente. Voor de
duidelijkheid zou ik graag een organigram van het Programmabureau hebben: hoe
zien de organisatie en de politieke verantwoordelijkheid van dit bureau emit?'
De heer Stam: 'Ik ben niet de baas van het Programmabureau. Nogmaals, er is geen
33
1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten
hierarchische verhouding tussen het interventieteam en het programmabureau,
maar wel tussen de teamleider en de deelgemeente. Er is ook een hierarchische
verhouding tussen een politieman en het wijkbureau binnen die deelgemeente.
Verder is er een hierarchische verhouding tussen mij en de heer Van der Woude.,
dat lijkt me ook duidelijk. Maar ik heb geen hierarchische verhouding met de
interventieteams. De interventieteams werken volgens onze methodiek. Wij komen
samen, ik zorg voor kennis, ik zorg voor gezamenlijke afspraken met diensten, zoals
de vreemdelingendiensten, de Roteb, de sociale dienst en noem maar op om te
voorkomen dat iedereen verschillende afspraken maakt. Om te zorgen voor een
uniforme werkwijze hebben wij onder meer een programma ontwikkeld. Ik wil nog
een belangrijk ding melden. Mijnheer Harmachi's woning ligt in het zogenaamde
'hot spot'-gebied van Rotterdam. Dus dat zijn straten die extra aandacht nodig
hebben om tot verbetering te komen.'
34
1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten
2005.1676 DlRECTIE VEILIGHEID
1. "Wat gebeurt er, wat zijn mijn rechten?"
2. Samenwerking politie en commerciele bedrijven
3. Legitimeren in eigen huis?
Begin augustus 2005 komt het interventieteam langs bij mevrouw Rijken. Zij werkt
graag met het team mee en geeft vrijwillig alle informatie.
Medio September is mevrouw Rijken bij haar familie in Barendrecht als zij wordt
gebeld door een buurvrouw. Die vertelt haar 'dat de politie bij haar op de stoep is
geweest'. Thuisgekomen treft mevrouw Rijken een brief je aan dat de politie om vier
uur 's middags uur langs is geweest en om acht uur 's avonds weer zal langskomen.
De politie komt die dag ook 's avonds tevergeefs langs, maar treft mevrouw Rijken
enige tijd later wel thuis.
Marketing
Er blijkt een preventieteam langs te zijn geweest. Dat team bestaat uit
vertegenwoordigers van de politie en commerciele bedrijven, die inbraakwerende
middelen proberen te slijten, zoals dievenklauwen, raamsloten en secu-strips.
Mevrouw Rijken heeft alles al en is daarom een beetje verbaasd over dit
opdringerige bezoek. Op het moment dat ze haar verbazing laat blijken, staat de
begeleidende agente erop dat zij zich - in haar eigen huis - identificeert. Mevrouw
Rijken zegt dan: 'Ik heb zes weken geleden al alle informatie aan het
interventieteam gegeven. Ik ben slecht ter been. Moet ik nu weer twee happen
oplopen om mij te identificeren in mijn eigen huis?' De politieagente zegt: 'Ik vraag
het toch vriendelijk?' En blijft aandringen. De hierbij aanwezige wijkagent - een
bekende van mevrouw Rijken - onderneemt niets.
Achteraf blijkt dat dit preventieteam alleen maar langs gaat bij parti culiere
huiseigenaren. Mevrouw Rijken is een van de weinige particuliere eigenaren in de
omgeving.
1. Is het samengaan met politie en commerciele bedrijven wel koosjer?
2. Ik vind in het optreden van de politie nogal dwingend (door briefjes achter te
laten en afspraken maken et cetera) kan dat in dit soort serviceverlenende trajecten?
3. Ben ik verplicht mij in mijn eigen huis te identificeren?
35
1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten
DlRECTIE VEILIGHEID
2005.1751
1. Uitzwermend interventieteam
2. Kind wordt ondervraagd
3. Geen legitimatie
4. Geen uitleg of opgave van redenen
5. Huisdoorzoeking
6. Geen informatie achtergelaten
Medio augustus 2005 meldt zich een aantal mensen bij mevrouw Tavares aan de
deur. Zij is niet thuis en een dochter van zestien jaar opent de deur. De dochter kan
niet zien waar in huis de bezoekers zich ophouden, omdat het er teveel zijn. De
dochter krijgt vragen over de huurprijs, de Eneco-afdrachten en de plaats waar de
sleutel van de Eneco-kast ligt, omdat men de apparatuur wil controleren.
Een groot gedeelte van deze vragen kan de dochter niet beantwoorden omdat zij de
antwoorden simpelweg niet kent. Op 24 augustus 2005 krijgt mevrouw Tavares een
brief die ondertekend is door de dienst sociale zaken en werkgelegenheid. In de
brief staat dat zij op maandag 29 augustus 2005 na negen uur 's ochtends nog een
keer bezoek kan verwachten van het interventieteam.
Naar aanleiding van deze brief heeft mevrouw Tavares onmiddellijk telef onisch
contact opgenomen met iemand van de dienst sociale zaken en werkgelegenheid
om te melden dat zij op het aangegeven moment een af spraak buitenshuis heeft.
Mevrouw Tavares vraagt of het interventieteam in de middag langs kan komen.
Kennelijk is het bericht niet goed verwerkt, want op 29 augustus staat het
interventieteam 's ochtends vroeg toch bij mevrouw Tavares op de stoep. De
partner van mevrouw Tavares, mijnheer Marabou, is op dat moment wel aanwezig.
Mevrouw Tavares niet - zoals aangekondigd.
Bij het tweede bezoek van het interventieteam zijn volgens de heer Marabou acht
mensen langs geweest. Zij hebben geen legitimatie getoond en niemand heeft zich
voorgesteld. Mijnheer Marabou heeft zich wel gelegitimeerd en de
persoonsgegevens van vrouw en kinderen verstrekt. De leden van het team hebben
niet verteld wat zij precies kwamen doen, behalve: ' Wij komen voor controle'. Het
team heeft Marabou niet verteld dat hij het recht had om zijn medewerking aan het
onderzoek te weigeren. Marabou heeft geen enkel idee van welke dienst of
organisatie de bezoekers zijn. Twee mannen, twee vrouwen en een agente gingen
naar binnen, de drie anderen bleven buiten staan. De vijf leden van het team hebben
geen toestemming gevraagd om binnen te komen. Zij wandelden gewoon langs
hem heen toen hij de deur open deed. De teamleden zijn zonder toestemming
verschillende kamers binnen gelopen, hebben kleerkasten geopend, met
zaklantaarns onder het bed geschenen en in de badkamer en de wc gekeken. Verder
zijn zij zonder toestemming van de heer Marabou in de slaapkamer geweest. De
agente bleef rondlopen en deed verder niets.
Het onderzoek duurde bij elkaar ongeveer drie kwartier. Het team heeft een folder
36
1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten
of brochure achtergelaten. De heer Marabou begrijpt niet waarom het team juist bij
hem onderzoek is komen doen. 'Ik fraudeer niet, ik ga naar school. Bij mij is
onderzoek niet nodig.'
Mijnheer Marabou en mevrouw Tavares hebben om verschillende redenen moeite
met de gang van zaken. Mevrouw Tavares heeft enkele keren contact opgenomen
met de dienst om het bezoek te verzetten. De dienst Sociale Zaken en
Werkgelegenheid heeft dit telefoontje niet goed verwerkt. Daarbij komt dat de
dienst Burgerzaken schriftelijk heeft laten merken dat zij twijfelt aan de juistheid
van het adres van mevrouw Tavares en haar dochters. Desondanks schrijft de
dienst hen op het desbetreffende adres aan.
Mevrouw Tavares heeft naar aanleiding van de brieven, waarin Burgerzaken de
twijfels uitte, meer dan een halfuur gebeld met mevrouw Naaldwijk van deze
dienst.
O 2005.1792 DlRECTIE VEILIGHEID
Weigeren toestemming niet serieus genomen
Mevrouw Lavreij belt de ombudsman op 12 oktober 2005 en meldt een medewerker
dat het interventieteam de dag tevoren is langs geweest. Tk Hep nog in mijn pyjama
in huis toen er aangebeld werd. Ik zag twee agenten en daar achter twee vrouwen
en een man aan mijn voordeur. Zij zeiden:' Goedemorgen, mogen wij even
binnenkomen?' Ik heb gevraagd waarvoor het was? Ze zeiden dat het een
buurtonderzoek betrof en dat zij van het interventieteam waren. Ik dacht dat ik niet
verplicht was om mee te werken en heb gevraagd of ze op een ander moment
konden langskomen? Ik was namelijk nog niet in de gelegenheid om mensen te
ontvangen.
Deze mensen waren niet genegen om later langs te komen. Zij zeiden dat dat
eigenlijk niet zo goed ging en ze bleven maar aandringen. Ik heb toen uiteindelijk
toegestemd, maar heb daar achteraf behoorlijk spijt van.
Na enige tijd bleek dat een van de dames werkt bij de woningbouwvereniging. Zij
meldde mij dat ze nogal veel huisdieren in mijn huis zag. En min of meer dreigend
vertelde zij mij dat het beleid van de woningbouwvereniging ten aanzien van het
houden van huisdieren binnenkort gaat veranderen. Ik heb gevraagd of zij klachten
had? Dat ontkende zij.
37
1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten
2006.2572 DlRECTIE VEILIGHEID
1. Huiscontrole onder valse voorwendsels
2. Onjuiste informatie
3. Bonken op de deur/intimidatie
Klager schrijft aan een leidinggevende van de directie Veilig:
Geachte heer Bol,
Naar aanleiding van ons telefoongesprek gisterenmiddag stuur ik u mijn klachten
per email. Zoals gezegd is mij niet duidelijk wat de bevoegdheden van uw dienst
zijn. Ik kan daarom niet in alle gevallen beoordelen of de klachten te maken hebben
met wanprestaties van uw collega's of van verkeerde instructies vanuit de politiek
aan uw collega's of nog iets anders.
Ik ga hieronder telkens de voorvallen opsommen en zal met een nummer (1 tot en
14) markeren waar het een klacht betreft.
Op 13 februari hebben we ons bij de gemeente Rotterdam gemeld om ons aan te
melden als nieuwe bewoner van Rotterdam. De medewerkster van de gemeente
vertelde ons dat we in een hot spot wonen en dat er daarom een huiscontrole zal
plaatsvinden. Ik zei dat we NIET in een hot spot wonen. De medewerkster van de
gemeente was onverbiddelijk. Haar computer meldde "hot spot", dus was er geen
discussie mogelijk. Wij zijn toen rechtsomkeert naar huis gegaan, zonder ons in te
schrijven.
Twee dagen later hebben we ons alsnog ingeschreven. Tegen zulke
onverbiddelijkheid is ter plekke toch geen kruid gewassen. Er wordt een afspraak
gemaakt voor mij op 22 februari en voor mijn vriendin op 27 februari. (Later
werden telefonisch beide afspraken verzet naar 22 februari 's avonds) bij controle
van de hot spotadressen op de website van de gemeente Rotterdam
(http://www.rotterdam.nl/smartsite2055208.dws?Menu=150327&MainMenu=0)
bleek dat de computer bij burgerzaken verkeerd geinformeerd is. Hier staat de
exacte afbakening van de "hot spots". Ons huis zit er niet bij. De dichtstbijzijnde
hotspot is zelfs ca 500 meter verderop.
Uw collega's van burgerzaken hebben ons dus onder valse voorwendselen een
huiscontrole opgedrongen. Ik verwijt de dienst burgerzaken een onzorgvuldige
administratie en uw medewerker bij burgerzaken onwil om haar uitspraken via bijv
internet of hotspot brochures te verifieren.
Op 15 feb heb ik gebeld met xxxxxx met de vraag hoe ik de ambtenaren van de
gemeente zal kunnen herkennen. M.a.w. hoe ze zich identificeren. Ik zou worden
teruggebeld
38
1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten
Op 17 feb ben niet nog niet teruggebeld en heb zelf nog eens gebeld:
Later belt om ca 16 uur, "Jos Sonneveld" hysterisch op, biedt aan dat de ambtenaren
die langs gaan komen kort van te voren bellen om hun bezoek aan te kondigen. Hij
is niet bereid de namen of personeelsnummers van de ambtenaren te noemen die
gaan langskomen, noch om een voorbeeld van een personeelskaart te faxen.
"Ambtenaren hoeven zich niet met hun rijbewijs of paspoort te identificeren.
Komen alleen langs volgens afspraak." Toen ik vroeg hoe ik dan een
ambtenarenkaart kan herkennen, dreigde hij mij niet in te schrijven en gooide even
later de hoorn er op.
2) De dreiging mij niet in te schrijven is machtsmisbruik.
3) Het opgooien van de telefoon is hoogst onbeschoft. Als burger heb ik het recht te
weten hoe een ambtenaar in functie zich legitimeert en hoe ik kan herkennen of het
daadwerkelijk ambtenaren zijn.
De folder die ik meekreeg van burgerzaken heet " Wat u moet weten als u zich laat
inschrijven in de Rotterdamse wijken. . .etc" . Hierin wordt de uitleg van de nieuwe
regels aangekondigd. Elke fatsoenlijke uitleg ontbreekt echter:
4) Er wordt geschreven over Nederlandse regels die een maximum aantal bewoners
per adres toestaat. Dat is grote onzin. Binnen de Nederlandse regels (op nationaal
niveau) is niet vastgelegd hoeveel mensen op een adres mogen wonen.
5) Ook wordt er gesuggereerd dat het hebben van een keuken verplicht is. Dat is
niet het geval. Het staat mensen vrij geen keuken te hebben (bouwbesluit)
6) Er wordt een verband gesuggereerd tussen overbewoning en brandgevaar. Dat is
onzin. Hoe meer mensen, hoe sneller een brand ontdekt kan worden. In Portugal
bijvoorbeeld zijn er de laatste jaren meer bosbranden omdat er geen mensen meer
wonen in de bewuste gebieden.
Ik las op internet (gemeente Rotterdam) dat het resultaat van uw huisbezoeken is
dat zich 70% minder mensen inschrijven.
7) U bent daar schijnbaar trots op. Ik niet. Hierdoor daalt het draagvlak voor
voorzieningen in de buurt, winkels zullen gaan sluiten en trams zullen minder of
helemaal niet meer gaan rijden. Hoe gaat u dit verlies aan draagvlak compenseren
voor de achterblijvers?????
22 februari: De gemeente Rotterdam komt haar afspraak niet na. Wij zijn 3 uur lang
thuis tussen 18-21 uur. De ambtenaren belden niet af.
8) Dit is een schande. Wij zitten drie uur voor niets thuis. We zijn bovendien eerder
39
1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten
van ons werk weggegaan.
24 februari ochtend: ik heb gebeld naar het nummer van de gemeente om verhaal te
halen.
24 februari middag: ik word teruggebeld, ambtenaren zijn nog onbereikbaar, ik zal
maandag 27 februari teruggebeld worden voor een nieuwe af spraak
25 februari zaterdagochtend: Wij zijn niet thuis. Ambtenaren komen onverwacht 's
ochtends langs voor mijn vriendin, met veelvuldig aanbellen en bonken op de deur,
ook bij de buren. De ambtenaren maken bij een derde huisgenote een afspraak voor
mijn vriendin voor dinsdagavond 28ste.
9) Waarom werd het bezoek niet aangekondigd?
10) Volgens de heer Sonne veld zouden alle bezoeken worden aangekondigd. Dus
heeft de heer Sonneveld ofwel gelogen of heeft was dit bezoek onrechtmatig.
11) Het machtsvertoon dat tentoongespreid werd is onbeschoft. Waarom wordt er
niet rustig aangebeld? Het leek wel een razzia. Wat moeten de buren wel niet
denken?
12) Waarom werd er niet naar mij gevraagd en alleen naar mijn vriendin?
Ik bel maandag de 27 nog eens op om verhaal te halen. Nog geen antwoord.
Dinsdag 28 opnieuw telefonisch contact: de afspraak voor dinsdag avond wordt
bevestigd voor mij en mijn vriendin. "De afspraak van vorige week kon niet
doorgaan omdat het team het te druk had bij een andere inval." Zo werd gezegd
Dinsdag avond 28 februari komt het team gedrieen eindelijk op bezoek. Onder
leiding van de heer Waarde. Onze paspoorten werden langdurig overgeschreven.
Ook werd er gevraagd of we een hond hebben, een auto, of en waar we werken en
of mijn vriendin zich al voor een inburgeringscursus heeft aangemeld.
13) Dit is alles in tegenspraak met de folder, waarin een huisinspectie
(brandgevaarinspectie en tellen van het aantal vertrekken en inw oners) en het
zoeken naar illegalen wordt gesuggereerd. De wc heeft u niet gei'nspecteerd!
Persoonlijke zaken had u ook bij inschrijving op het gemeentehuis kunnen vragen,
zo u al het recht heeft naar prive zaken te vragen. Daar hadden we geen 2 avonden
voor thuis hoeven te blijven. Meneer Waarde vertelt tevens dat zij een week eerder
niet opkwamen dagen omdat we (foutief) op een zogenaamd lijst stonden die
mogelijk als verrassing bezocht zou moeten worden. Hij excuseert zich voor het feit
dat we voor niets hebben gewacht.
40
1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten
14) Dit betekent dat Sonneveld heeft gelogen dat er nooit onaangekondigde
bezoeken plaatsvinden en dat uw telefonische medewerker heeft gelogen dat ze het
te druk hadden bij een inval die de hele avond duurde. Van medewerkers van de
overheid verwacht ik geen leugens.
In de folder staat dat dit alles binnen 10 werkdagen zal worden afgehandeld.
15) Dat zou dan 23 februari moeten zijn geweest. Pas op 9 maart werd ik
ingeschreven en mijn vriendin zelfs nog meer dan een week later later!!! Meneer
Waarde waarschuwde er al voor dat het na het huisbezoek nog 2 tot 4 weken kon
duren. . .
Door deze vertraging kon mijn vriendin nog geen sofi-nummer aanvragen op haar
nieuwe adres. Ik kon geen btw-nummer aanvragen en we konden ook geen
fietstrommel aanvragen omdat we nog niet gemeld waren bij de gemeente. Voor
deze vertraging stel ik u aansprakelijk.
Al met al hebben we onder valse voorwendselen ("de computer zegt dat u in een
hotspot woont") een huiscontrole opgedrongen gekregen, die achteraf gezien
vooral een persoonscontrole blijkt te zijn geweest.
I (I 2006.2630 DlRECTIE VEILIGHEID
1. Binnen komen onder valse vlag
2. Prive-vertrekken besnuffelen
3. Verdachtmakingen
De heer Soekhi heeft een klein hotel. Hij heeft, naar later blijkt, controle van een
interventieteam gehad. Aanvankelijk hebben de leden van het interventieteam zich
als "gasten" voorgesteld; de heer Soekhi meent dat dit een lelijke manier van
handelen is. Het hotel - familiebedrijf - is in de loop der jaren opgewaardeerd van 1
ster naar 2 sterren. De heer Soekhi laat desgevraagd weten dat het hotel al 15 jaar
lang "schoon" is, dat wel zeggen dat er geen kamers per uur (seks) worden
verhuurd en dat hij het optreden van het interventieteam zeer brutaal vond: ze zijn
zonder te vragen rond gaan lopen in de bedrijfsruimten en ook in de priveruimte
waar duidelijk borden staan dat het prive-gebied is. Ook in die laatste gebieden
heeft men zonder te vragen gefilmd. Klager ergerde zich eraan dat medewerkers
van de ene dienst (Eneco) volstrekt ten onrechte - naar later bleek - melden dat er
f outen zouden zijn bij zaken die andere diensten aangaan (zoals de waterleiding);
ook de brandweer meende opmerkingen te moeten maken over elektriciteit die,
zoals later bleek, volstrekt onjuist waren.
41
1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten
1 1 2007.2965 DlRECTIE VEILIGHEID
"Waar blijft het interventieteam?"
Mevrouw Van Houte is moeder van een thuiswonende dochter van 14 jaar en een
uithuizige zoon van 20 jaar.
Mevrouw Van Houte heeft recentelijk een zeer vervelende scheiding achter de rug
die tot gevolg had dat zij woningloos werd. Zij is met haar dochter ingetrokken bij
haar moeder. Moeder verhuurt in haar eigen huis nog twee kamers aan mensen die
afhankelijk zijn van alcohol en drugs. Mevrouw Van Houte is op dit moment
werkzaam binnen een penitentiaire inrichting in Krimpen aan den IJssel en is
dagelijks meer dan 10 uren van huis.
Ergens in het begin van 2007 zou een interventieteam zich gemeld hebben op
bovenstaand adres, gesproken hebben met de alcoholist of de junk en van hen te
horen gekregen hebben dat mevrouw Van Houte niet meer op dat adres
woonachtig is. Mevrouw Van Houte heeft daarvan geen officieel bericht gekregen.
In februari 2007 is op, naar later bleek, onjuiste gronden, de Eneco af gesloten en
heeft mevrouw Van Houte met haar dochter het onverwarmde pand tijdelijk
verlaten; zij is tijdelijk bij haar broer gaan wonen op het adres De La Rey-singel 120.
Mevrouw Van Houte heeft van het eerste bezoek van het interventieteam een
telefoonnummer gekregen en het interventieteam uitgenodigd om vast te stellen dat
zij op dat moment feitelijk (en tijdelijk) bij haar broer woont.
In een latere fase heeft mevrouw Van Houte geprobeerd door te geven dat zij weer
bij haar moeder woont. Het blijkt dat mevrouw Van Houte op dit moment de
aanschaf van een nieuwe woning niet kan door laten gaan (geen notariele akte kan
laten passeren) omdat haar adres in onderzoek zou zijn. Mevrouw Van Houte
probeert het interventieteam ertoe te bewegen om een bezoek af te leggen op het
moment dat zij ook aanwezig kan zijn. Mevrouw Van Houtes klacht is dat het
interventieteam niet genegen is om buiten kantooruren het adres te controleren
terwijl mevrouw Van Houte (wellicht mede van de vele verwikkelingen in het
laatste jaar) niet (meer) in de gelegenheid is om op die momenten vrij te nemen van
haar werk en aanwezig te zijn.
Na bemiddeling van de ombudsman verschijnt een interventieteam binnen 2 dagen
en wordt alles netjes geregeld voor mevrouw Van Houte.
42
1.4 Wethouder Wonen en Ruimtelijke Ordening, de heer H. Karakus:
1 9 2007.2947 DIENST StEDENBOUW EN VOLKSHUISVESTING
"Ze blijven maar komen"
De heer Bernards verhuurt zijn bovenwoning aan zijn oudste dochter (studente),
die de woning onderverhuurt aan enkele mede-studenten. Een van die jongeren
gaat in 2004 op stage in het buitenland en verhuurt zijn kamer voor een beperkte
periode aan een ander. De nieuwe onderhuurder schrijft zich in op dit adres.
Vermoedelijk is deze inschrijving de reden voor een controle in de bovenwoning.
Eerste controle
Bij deze controle - het is nu augustus 2004 - maken controleurs onder meer foto's en
stellen vast dat er sprake is van een soort woongroep in plaats van een pension.
Dochter Bernhards vraagt om een kopie van het dossier, zodat ze de volgende keer
kan aantonen dat het geen pension is. De kopie heeft zij nooit ontvangen.
Tweede controle
In november 2004 volgt een nieuwe controle door andere ambtenaren, die niets
weten van bovengenoemd dossier en de standpunten die daar in zijn opgenomen.
Derde 'controle'
Het is inmiddels 2005 als de vrouw van eigenaar Bernhards bij de voordeur op twee
agenten stuit die vragen of ze binnen mogen kijken. Omdat er politie bij is, stemt de
vrouw toe. Zij komt uit uit Guinee Bissau, waar men anders omgaat met politie.
Op dat moment stormen aan de achterzijde van het huis drie politiemannen met
kogelvrije vesten naar binnen en nog twee andere ambtenaren, onder wie in ieder
geval medewerkers van Eneco. Terwijl een deel van het team de vrouw beneden
aan de praat houdt, gaat een ander deel zonder toestemming door het huis en
onderzoekt onder meer de slaapkamers en de bedden. Alle gezinsleden moeten zich
identificeren. De kinderen van - op dat moment - veertien en acht jaar oud
schrikken hiervan en zijn zeer boos
Gesprek
Naar aanleiding van dit 'bezoek' geeft de politie in een gesprek toe dat dit niet zo
had mogen gebeuren. Het stoort Bernhards dat men de familie kennelijk ergens van
verdenkt, maar niet duidelijk maakt waarop de verdenking is gebaseerd. De politie
komt met argumenten die moeilijk te geloven zijn: 'Er zijn veel in- en
uitloopbewegingen die met drugs te maken zouden hebben.'
Vierde controle
In 2005 wordt opnieuw of de bovenwoning gecontroleerd wel of geen pension is.
Uit het bezoek vloeien geen acties voort.
Alles in orde
Op 12 mei 2006 heeft de dochter Bernhards telefonisch contact met haar vader, die
43
1.4 Wethouder Wonen en Ruimtelijke Ordening, de heer H. Karakus:
zich in verbinding stelt met de controleurs. Daarbij hoort Bernhards de ene
controleur tegen de andere zeggen dat de woning gecontroleerd is en in orde
bevonden. De controleurs zeggen toe een telefoonnummer achter te laten, zodat
controleurs bij een volgende gelegenheid kunnen vaststellen dat de woning
gecontroleerd en in orde is.
Vijfde controle
Op 4 September komen onaangekondigd enkele medewerkers van de gemeentelijke
basisadministratie langs bij Bernhards, die niet thuis is. Hun wordt de toegang
geweigerd. Op de stoep controleren zij de namen en geboortedata van alle
gezinsleden. Omdat zij toch verder wil controleren, spreken zij af de volgende dag
opnieuw langskomen en dan met Bernhards te spreken.
De volgende dag komen twee mensen langs, die een badge met Interventieteam op
hun kleding hebben. Een van hen legitimeert zich en begint over het gesprek van de
vorige dag: 'U kent de reden waarvoor we komen. . .'
Bernhards weet van niets en zegt: 'Leg maar eens uit waarom u hier komt
controleren en niet bij de heer burgemeester?'
De leden van het interventieteam vertellen dat dit te maken heeft met de historie
van het pand.
Volgens Bernhards kan dit niet kloppen. De woning is immers gecontroleerd en in
orde bevonden.
De leden van het interventieteam kunnen niet aangeven waarvoor ze komen en
waarom ze dit adres zo intensief controleren. Ze gaan onverrichter zake weg.
Nog steeds weet Bernhards niet wat de reden is voor de verdenkingen en de
permanente controles.
Wat nu?
Het interventieteam laat een kaart achter van de GBA, waarvan de suggestie uitgaat
dat de bewoners van het adres nu worden uitgeschreven. Bernhards vraagt de
ombudsman onder meer na te gaan wat de stand van zaken is en wat hij verder
voor acties van de gemeente kan verwachten.
Stage van de dochter.
oktober 2006 kondigt de dochter bij de ombudsman aan dat zij het eerste halfjaar
van 2007, in het kader van haar studie, in het buitenland zal verblijven. zij vraagt
de ombudsman wat zij moeten doen om te voorkomen dat zij wederom
geconfronteerd gaan worden met huisbezoeken? De ombudsman adviseert haar een
brief aan de directeur Publiekszaken te zenden waarin zij haar vragen voorgelegd.
Na drie maanden wachten is er nog geen antwoord. Drie dagen voor zijn het
vliegtuig instapt krijgt zij een brief van de directeur Publiekszaken deze adviseert
haar om alsnog een woongroep op te richten. Voor die actie is dan geen tijd meer.
Als gevolg van de nieuwe ontwikkelingen wordt het huis nadien nog twee keer
bezocht door ambtenaren die telkens wederom niet weten wat de voorliggende
geschiedenis is. Pas in een later stadium blijkt dat de heer Bernards, bouwkundige,
44
1.4 Wethouder Wonen en Ruimtelijke Ordening, de heer H. Karakus:
ook principiele bezwaren heeft tegen de zijns inziens volstrekt nutteloze
bureaucratische rituele dans van stempeltjes halen om een zogenaamd veilige
woongroep te worden.
Post Scriptum
De ombudsman heeft de heer Berhards laten weten dat hij het beleid van de
gemeente niet zal beoordelen tenzij er sprake is van inbreuken op grondrechten of
verdragsrechten. De heer Berhards is teleurgesteld dat de ombudsman zijn visie ten
aanzien van de in zijn ogen onzinnige eis om zich als woongroep te laten
registreden, niet deelt. Hij schrijft de ombudsman:
"Ik herhaal dan ook nogmaals, maar nu wel voor de laatste maal, de uitnodiging om te
komen kijken in het pand.
Dan kunt u met eigen ogen aanschouwen ofdeze woonsituatie bestreden moet worden ja
dan nee. En ofer sprake is van het voeren van een gezamenlijke huishouding.
Ik meen van de huidige regering te hebben begrepen dat de ambtenaren in het
uitvoeren van het beleid en het toepassen van de regels zouden moeten letten op het
voorkomen van "burgertje pesten" en regelfetisjisme. Dus zouden moeten beoordelen of het
toepassen van de regel het doel dient waar de regel voor bedacht is.
Elke ambtenaar die in het pand is geweest en de woonsituatie heeft bekeken, kwam tot de
conclusie dat het in orde was.
Tenslotte geeft de directeur van de dienst Publiekszaken op geen enkele wijze aan
dat de oorzaak van deze klacht weggenomen wordt wanneer er een woongroep wordt
opgericht. De bron van ergernis is immers de constante dreiging en vele malen
plaatsvindende inbreuk op de huisvrede door binnenvallen van de chaotisch opererende
gemeentelijke diensten. Die elk hun "recht" op deze veelvuldige huisvredebreuk ontlenen
aan het vinkje "periodieke controle".
Verwijder het vinkje en klaar is Kees. Het GBA biedt alle mogelijkheden om de echte
prestatie-indicator te monitoren.
Uit de stukken in het bestuurlijke documentatie systeem blijkt dat er een
overspannen vrees voor (illegale en legale) kamerverhuur is in Delfshaven. Ik ken als weinig
anderen de praktijk hiervan. En ik ben voorstander van de aanpak van ongeschikte pensions.
Maar ik ben tegenstander van een atoombom strategic
De instroom van gewenste doelgroepen moet worden bevorderd. Daaronder worden
uitdrukkelijk ook studenten verstaan. En dan zeker in de categorie "rustig en bijna ofal
helemaal afgestudeerd" '. Het optreden van de gemeente leidt ertoe dat deze doelgroep
Delfshaven zal verlaten. "
45
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
1 -2 2006.152 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
DIRECTIE
1. Afgedwongen toestemming
2. Controle-onderzoek i.v.m. tip
3. Verzet tegen huisbezoek niet serieus genomen
4. Huisdoorzoeking
Voorgeschiedenis
Op 25 februari krijg ik een schriftelijke uitnodiging om op dinsdag 28 februari 2006
om een uur 's middags uur langs te komen bij de dienst sociale zaken en
werkgelegenheid. Mij wordt verzocht de giroafschriften mee te nemen van de
PGB-rekening, de rekening voor het persoonsgebonden budget, en de rekening van
mijn dochter. Op 21 december 2005 ben ik al bij de dienst langs geweest om de
rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitkering te bespreken. Daarbij heb ik al
afschriften overlegd van mijn prive-girorekening, waarop overschrijvingen staan
naar de PGB-rekening en de rekening van mijn dochter. Ik heb de dienst een
toelichting gegeven op dit betalingsverkeer.
In verband met de afspraak van dinsdag 28 februari bel ik de clientmanager op
maandag 27 februari. Ik krijg via een bandje te horen dat de clientmanager dinsdag
aanwezig is. Op dinsdag spreken wij af dat de afspraak wordt verzet naar 7 maart.
De afspraak zal schriftelijk worden bevestigd. Dat gebeurt niet.
Op maandag 6 maart bel ik de dienst met de vraag of ik inderdaad een afspraak heb
op dinsdag 7 maart. Men kan niets vinden. Klantmanager Been werkt niet op
maandag. Ik ga ervan uit dat ik op een later tijdstip een brief zal ontvangen voor
een nieuwe afspraak.
Op dinsdag 7 maart belt mevrouw Been mij om kwart over een, dat er toch een
afspraak is. Ik bied aan om te komen, maar dat vindt zij niet nodig. 'Wij komen naar
u toe.'
Ik vraag waarom. Ik beschouw het namelijk als een inbreuk op mijn privacy om
twee complete vreemden in mijn huis te moeten toelaten. De reden voor het bezoek
is een vermoeden van fraude. Volgens een tipgever zou ik samenwonen met de
heer Kwakernaat. Deze tip dateert van drie jaar geleden. Als ik niet meewerk zal de
uitkering worden gestopt.
Het huisbezoek
Mevrouw Been legitimeert zich niet, de heer Broccoli, controleur, wel. Ik geef
nogmaals te kennen dat ik het niet eens ben met de gang van zaken. Weer wordt
gezegd dat mijn uitkering gestopt wordt als ik niet meewerk. Ik overhandig
fotokopieen van de PGB-rekening, waarin ik de informatie over zorgverleners
onzichtbaar heb gemaakt. Verder geef ik originele afschriften van de rekening van
mijn dochter en de originele beschikking indicatiebesluit PGB.
Mevrouw Been zegt dat het wegplakken van informatie niet is toegestaan vanwege
'fraude'. Ik moet een 'rondleiding' geven door de woning en daarbij alle kasten en
46
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
laden openen. Ik heb een vrij ruime woning met veel kastruimte. Er valt dus aardig
wat te bekijken. Als mevrouw Been een mooie oude kast in mijn slaapkamer ziet,
zegt zij: ' U houdt nogal van antiek, he?
Beneden moet ik uitleggen van wie de hoedjes en de jassen op en aan de kapstok
zijn. De inpandige berging met daarin een aantal (zomer)dekens en
logeerbeddengoed ontlokt mevrouw de uitspraak: 'Nogal veel beddengoed.'
Ik moet mijn hele medicijnenvoorraad laten zien. Mevrouw Been: 'Dat zijn wel veel
medicijnen.'
Nabespreking
Op vrijdag 10 maart moet ik om elf uur 's ochtends op het kantoor van de dienst
verschijnen voor een nabespreking over het huisbezoek en het
doelmatigheidsonderzoek. Er is niet geconstateerd dat ik samenwoon. Maar als er
de komende twee jaar weer een tip binnenkomt over eventueel samenwonen, wordt
de sociale recherche ingeschakeld.
Er zal maar iemand een hekel aan je hebben en allerlei verhalen over je inspreken
op een tiplijn. Dat is bij mij namelijk het geval geweest. Gelukkig heb ik nog een
bewijs dat ik gestalkt ben. Dat moet ik nog wel even laten zien aan de dienst.
Al met al heeft het ertoe geleid dat ik niemand meer vertrouw en nog verder in een
sociaal isolement zal raken. Ook kan ik me niet aan de indruk onttrekken, dat
bepaalde (grond)rechten niet gel den als je van een uitkering afhankelijk bent. Ik
voel me nu een tweederangsburger.
47
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
1 4 2006.2217 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
DIRECTIE
1. Onderzoek n.a.v. tip: buurtonderzoek
2. Afgedwongen huisbezoek
3. Documenten ondertekenen die men niet begrijpt
4. Directief optreden
5. Huisdoorzoeking
6. Onvoldoende informatie gegeven
Mevrouw Sutil komt in maart 2006 samen met mevrouw Radstake langs bij de
ombudsman. Mevrouw Sutil heeft haar voormalige buurvrouw meegenomen,
omdat zij de taal nog niet zo goed machtig is en niet precies begrijpt wat haar
allemaal overkomen is.
Huisbezoek
De zaak komt aan het rollen als op 8 maart 2006 de uitkering van mevrouw Sutil
wordt stopgezet. Zij gaat bij de dienst sociale zaken en werkgelegenheid langs om
te vragen wat daarvoor de reden is. Men kan het haar niet vertellen, maar zegt toe
haar hierover nog te zullen benaderen.
Op 15 maart krijgt mevrouw Sutil onverwacht huisbezoek van de dienst. Zij is zelf
niet thuis. Haar ex-man wil op dat moment net haar huis verlaten, nadat hij de
gootsteen heeft gerepareerd.
Mevrouw Beun en een andere, onbekende donkere, medewerkster van de dienst
sociale zaken en werkgelegenheid legitimeren zich niet. De donkere dame gaat
zitten op de trap. Mevrouw Beun voert het woord en zegt 'dat ze het huis wil
bekijken'. De ex-man zegt dat hij zojuist klaar is met zijn klus, dat de bewoonster
van het huis niet thuis is en dat hij op het punt staat het pand te verlaten. Hij trekt
zijn jas aan en doet de voordeur dicht.
De overbuurman van mevrouw Sutil krijgt later ook bezoek van de
medewerksters van de dienst. Zij hebben bij hem aangebeld en zijn bij hem binnen
geweest.
De medewerksters hebben hem onder meer gevraagd of de ex-man van mevrouw
Sutil nog bij haar woont. De overbuurman zegt dat hij al heel lang op hetzelf de
adres woont en dat hij de ex-man slechts een enkele keer even heeft zien
langskomen bij zijn overbuurvrouw.
Bezoek aan de dienst
Mevrouw Sutil en mevrouw Radstake zijn ondertussen twee keer op het stadhuis
geweest. Daar hebben zij aan Cindy Molenaar verteld dat de uitkering ten onrechte
is stopgezet en dat zij al twee keer voor niets bij de dienst sociale zaken en
werkgelegenheid zijn langs gegaan om te horen waarom. Zij vragen aan mevrouw
Molenaar wat mevrouw Sutil nu moet doen. Mevrouw Molenaar zegt dat mevrouw
Sutil moet wachten op een oproep. (Mevrouw Sutil heeft deze nooit ontvangen).
Op 16 maart belt mevrouw mevrouw Beun mevrouw Sutil met de mededeling dat
48
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
zij op 20 maart gebeld zal worden over de resultaten van het onderzoek dat op dat
moment nog gaande is. Als dit telefoontje uitblijft, neemt mevrouw Sutil weer
contact op met mevrouw Molenaar. Die nodigt haar uit om de volgende dag om
drie uur 's middags bij haar langs te komen.
Mevrouw Molenaar belt tijdens dit bezoek de heer Jansen met de vraag waarom de
toezegging om helderheid te verschaffen niet is nagekomen.
Op dinsdag 21 maart wordt mevrouw Sutil om vier uur 's middags gebeld door de
heer Klaassen: zij wordt de volgende ochtend om negen uur verwacht bij de dienst.
Die ochtend wordt zij ontvangen door mevrouw Beun en de andere medewerkster,
die bij het huisbezoek aanwezig was. Mevrouw Sutil moet bankafschriften
overleggen, haar paspoort inleveren en de papieren waaruit blijkt dat zij naar
school gaat. Van alles wordt een kopie gemaakt. Mevrouw Sutil krijgt geen
bewijzen of afschriften.
Als mevrouw Sutil wordt gedwongen een papier te ondertekenen, geeft zij aan dat
zij de inhoud daarvan niet begrijpt. Haar wordt gezegd dat zij vastgehouden zal
worden bij de dienst sociale zaken en werkgelegenheid en dat de medewerkers naar
haar huis zullen gaan om het huis te onderzoeken als zij het document niet
ondertekent. Mevrouw Sutil geeft toe. Van de ondertekende papieren krijgt zij geen
kopie.
Mevrouw Sutil krijgt te horen dat de dienst sociale zaken en werkgelegenheid bij
een eerder bezoek aan haar huis foto's heeft gemaakt van haar ex-man. Deze foto's
krijgt zij niet te zien. De oud-buurvrouw van mevrouw Sutil zegt dat zij het logisch
vindt als de dienst de bewijzen die zij zegt te hebben ook aan mevrouw Sutil laat
zien.
Na een uur te zijn bevraagd door de dienst krijgt mevrouw Sutil te horen dat de
medewerksters aansluitend een huisbezoek willen afleggen. Mevrouw Sutil voelt
zich duidelijk overvallen door deze wens. Zij had liever even van tevoren gehoord
dat zoiets zou kunnen gebeuren, omdat haar huis op dat moment onvoldoende
opgeruimd is naar haar zin. Mevrouw Sutil ervaart de aankondiging van het
huisbezoek als een opdracht die zij niet kan of mag weigeren.
Opnieuw een huisbezoek
Weer thuis zegt mevrouw Sutil tegen haar dochter dat zij op het kantoor van de
dienst sociale zaken en werkgelegenheid twee papieren heeft moeten tekenen. De
dochter spreekt goed Nederlands en vraagt aan de medewerksters van de dienst of
zij mag zien wat haar moeder heeft moeten tekenen. De medewerkers van de dienst
staan dit niet toe en zeggen volgens mevrouw Sutil tegen haar dochter: 'Jij moet op
de bank zitten. Jij moet je stilhouden en niet (Hindoestaans) met je moeder praten.'
Om de zaak te sussen heeft mevrouw Sutil haar dochter gemaand zich stil te
houden.
Vervolgens moet mevrouw Sutil het hele huis (alle kamers, de schuur, koffers)
ondersteboven halen. Daarna halen de medewerksters van de dienst sociale zaken
en werkgelegenheid alle spullen (handdoeken, kleding, dekens) uit de kasten
zonder deze terug te leggen. De buurvrouw heeft foto's heeft gemaakt van de
49
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
ravage na de doorzoeking.
Aan mevrouw Sutil en de overbuurman vertellen de medewerksters dat zij tips
hebben gekregen dat de ex-man nog bij mevrouw Sutil in huis zou wonen.
Kennelijk is de dienst op zoek naar bewijzen dat de ex-man nog in het huis van
mevrouw Sutil verblijft.
Voor alle duidelijkheid ontkent mevrouw Sutil ook tegenover de ombudsman dat
haar ex-man bij haar woont. Hij heeft een eigen adres en komt alleen maar langs om
klusjes uit te voeren en om zijn dochter te zien.
Later blijkt dat de dienst inderdaad een tip heeft gekregen. De dienst heeft
mevrouw Sutil echter niet verteld dat zij niet hoeft mee te werken aan het
onderzoek naar die tip, dus niet hoeft te antwoorden en de deur niet hoeft open te
doen et cetera.
De medewerksters van de dienst sociale zaken en werkgelegenheid treffen
vier sleutels aan en mevrouw Sutil moet aangeven op welke deuren deze passen.
Een daarvan is van de schuur, die de dienst als laatste onderzoekt. Als de
medewerksters weggaan moet mevrouw Sutil nog een document ondertekenen. Zij
vermoedt dat het een verslag is van de doorzoeking, maar kan dat niet goed
controleren.
Bij het verlaten van de woning zegt een van de medewerksters dat mevrouw Sutil
geen uitkering zal krijgen en dat ze de zaak nader zullen onderzoeken. De uitkering
is vanaf dat moment definitief stopgezet.
Volgens mevrouw Sutil kan dit besluit alleen gebaseerd zijn op twee
bankafschriften van haar ex-man die men in haar huis gevonden heeft. Een daarvan
is het betalingsbewijs van een wasmachine die haar ex-man ongeveer twee jaar
geleden voor haar heeft gekocht bij Radio Modern. Verder hebben de
medewerksters geen belastend materiaal aangetroffen: geen onderbroeken van haar
ex-man, geen kleding en geen medicijnen.
Afronding
Mevrouw Sutil is na het huisbezoek overstuur naar de overbuurman gelopen en
heeft bij hem uitgehuild. Op zijn advies is zij vervolgens naar een sociaal
raadsvrouw gegaan.
Het onaangekondigde huisbezoek heeft haar in ernstige verlegenheid gebracht. Dat
men bij de buren navraag heeft gedaan naar haar handel en wandel vindt mevrouw
Sutil heel erg. Dat voor dit soort zware onderzoeken geen huisbezoekingsbevel of
zoiets nodig is, vindt zij maar vreemd. En het steekt haar dat de medewerksters van
de dienst sociale zaken en werkgelegenheid tijdens het huisbezoek deden alsof ze
de baas waren in haar huis.
De ombudsman zegt toe de stand van zaken rond de uitkering te onderzoeken en
nader onderzoek te doen naar de gang van zaken bij het huisbezoek.
50
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
1 C 2006.2615 PIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
DIRECTIE
Ambtelijke huisvredebreuk
Op 10 april 2006 treft de heer Harsi in zijn huis een kaart aan waarop staat dat de
dienst tevergeefs geprobeerd heeft om een huisbezoek af te leggen. Harsi wordt
gevraagd telefonisch contact op te nemen met zijn klantmanager, mevrouw
Nevada.
Op 18 april ontvangt Harsi een brief van zijn klantmanager. Hij schrijft onmiddellijk
terug. 'Heden 18 april ontving ik uw briefje. U trof mij op 10 april niet thuis. Het is
u bekend dat de deurbel niet werkt. U weet ook dat ik op elke afspraak altijd thuis
ben. Het is prettig als u vooraf een afspraak maakt. Mijn telefoonnummer is 06
@*@*@*@*. Mijn excuus voor het of ongemak of misverstand.' Op 4 mei stuurt de
dienst Harsi een brief met het verzoek om op 12 mei om tien uur 's ochtends op
gesprek te komen. Op 11 mei treft Harsi een brief aan waaruit blijkt dat de dienst
om 's ochtends tien uur geprobeerd heeft een huisbezoek af te leggen. Harsi wordt
verzocht contact op te nemen met zijn klantmanager.
Huisbezoek
Van zijn huisbaas, de heer Wojtila, hoort Harsi dat de medewerkers van de dienst
sociale zaken en werkgelegenheid hem de sleutel van de kamer van Harsi hebben
gevraagd en dat zij de kamer van Harsi hebben doorzocht. Het huisbezoek zou als
volgt zijn verlopen:
De medewerkers bellen aan en de huisbaas doet open. De medewerkers laten een
legitimatiebewijs zien en suggereren dat zij een soort politie zijn. Zij eisen dat
Wojtila de kamer van Harsi opent. Wojtila doet dat en loopt mee met het
onderzoeksteam. Hij ziet dat de onderzoekers kasten openen, de vuile was bekijken,
in boeken snuffelen en de koelkast openen. Het team constateert dat er te weinig in
de koelkast staat en dat er geen brieven te vinden zijn.
Harsi begrijpt dat zijn klantmanager en een andere vrouw het huisbezoek hebben
uitgevoerd en dat dit tien minuten heeft geduurd.
Huisvredebreuk
Harsi huurt een kamer en heeft het huurcontract overhandigd aan de ombudsman,
samen met een bewijs dat hij op dit adres is ingeschreven in de gemeentelijke
basisadministratie (GBA). Harsi heeft een goede relatie met zijn huisbaas. Hij vindt
het niet erg als de ombudsman contact met Wojtila opneemt. De ombudsman wil
ook van de huisbaas vernemen hoe het huisbezoek is verlopen. Verder moet
duidelijk worden of hier een zelfstandige woonruimte is gehuurd en of Harsi op dat
adres in de GBA stond ingeschreven. Nadat dit vast is komen te staan, adviseert de
ombudsman de heer Harsi om aangifte van ambtelijke huisvredebreuk te doen bij
de politie.
51
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
1 ft 2006.2893 PIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
DIRECTIE
1. Flash-ID
2. Geen toestemming gevraagd; dus afgedwongen
3. Geen (juiste) informatie gegeven
4. Directief en onbehouwen optreden
Het is donderdag 21 September, kwart over acht 's ochtends. Mevrouw Van
Stolwijk heeft ontbijt klaargemaakt voor de kinderen. Zij heeft de zorg voor drie
kinderen: Veronique (achttien jaar), Juliette (zeventien jaar) en Philippe (dertien
jaar). Als twee van de drie naar school zijn, gaat zij weer naar bed. Zij heeft
migraine en moet 's middags weer vrijwilligerswerk doen.
Opeens wordt er keihard gebeld. Mevrouw Van Stolwijk hoort Juliette de deur
opendoen en verbaasd uitroepen 'O'. Mevrouw Van Stolwijk denkt dat het iets met
de school van Juliette te maken heeft. Maar de bezoekers zeggen: 'Is er een ouder
thuis? We komen om het recht op huurtoeslag te controleren.'
Als de dochter haar moeder komt halen, schiet mevrouw Van Stolwijk haar
ochtendjas aan en gaat naar beneden. Daar ziet zij twee onbekende dames, die heel
kort hun legitimatiebewijs tonen. Het gaat zo snel dat mevrouw Van Stolwijk- mede
door de hoofdpijn - niet goed kan controleren wie zij nu voor zich heeft. Enigszins
overdonderd zet zij een stap naar achter en zegt: 'Ik lag nog op bed omdat ik mij
niet lekker voelde.' Daarop stappen beide dames ongevraagd naar binnen. 'O, komt
u dan maar verder/ zegt mevrouw Van Stolwijk verbaasd. Als de dames vragen of
de vijf honden -die aanslaan als er iemand binnenkomt - vastzitten, antwoordt zij
bevestigend.
Dan zegt een van de controleurs: 'Nou zien we waarom de rekeningafschriften zo
hoog zijn.'
'Welke rekeningafschriften? Wat bedoelt u?,' vraagt mevrouw Van Stolwijk.'
'De bankafschriften zijn de laatste tijd te hoog.'
Mevrouw Van Stolwijk: 'Echt niet, dan heeft u niet goed gekeken!'
'Jawel ik heb juist echt alles erg goed nagekeken!'
Als Mevrouw Van Stolwijk de dames uitnodigt, hoort zij dat ze voor een
huiscontrole komen. Mevrouw Van Stolwijk snapt dan dat het hier medewerkers
van SoZaWe betreft.
De binnengetreden dames laten weten wat ze allemaal willen zien: paspoort,
bankafschriften, bewijzen van zorgtoeslag, huurtoeslag, schenkingen etc.
Mevrouw Van Stolwijk, die zeer moeilijk ter been is en buitenshuis met krukken
loopt, moet vier keer de trap op en af om alle bescheiden te halen. Mevrouw Van
Stolwijk ziet dat de dames allerlei conclusies trekken naar aanleiding van de
overhandigde papieren en veel opschrijven.
De controleurs vragen waarom mevrouw Van Stolwijk een spaarrekening heeft,
maar geven haar de kans niet om te antwoorden. Zij willen vervolgens de
contracten zien van de stichting, waarvoor mevrouw Van Stolwijk thuis vrijwillig
52
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
honden opvangt totdat zij een nieuwe baas hebben. In de contracten staat dat de
nieuwe bazen de stichting 160 euro moeten betalen om alle gemaakte kosten, zoals
inentingen, te vergoeden.
'Zie je wel!/ zeggen de dames, wijzend op het bedrag. Mevrouw Van Stolwijk wil
uitleggen dat niet zij het geld krijgt en dat zij alles vrijwillig doet. De stichting is van
iemand die mevrouw Van Stolwijk niet persoonlijk kent.
Niets te verbergen
'Nu moeten we even het huis gaan bekijken/ zegt een van de controleurs daarna.
Mevrouw Van Stolwijk zegt dat dit niet zo goed uitkomt, omdat het wegens een
interne verhuizing een puinhoop is in de kamers.
'Het zal toch moeten..../ is de reactie.
'Nou okee dan. Ik heb niets te verbergen hoor.'
Een van de controleurs merkt desondanks fijntjes op dat het er 'rot en onverzorgd'
uitziet. 'Die rommel is vast niet van een dag!'
Mevrouw Van Stolwijk heeft zelf de kasten moeten demonteren, verplaatsen en in
elkaar zetten. Omdat zij nog lang niet klaar is, doet de kamer in kwestie dienst als
rommelkamer.
Mevrouw Van Stolwijk voelt zich gekwetst, vernederd en gechoqueerd.
'Moet ik me dan verontschuldigen voor de rommel? Ik heb het toch proberen uit te
leggen?'
Het vernederende schuilt hem er vooral in dat mevrouw Van Stolwijk ondanks
herhaalde verzoeken niet wordt erkend als mantelzorger . Als mantelzorger zou zij
niet verplicht zijn om te solliciteren of ('vrijwillig') te werken. Want haar drie
kinderen behoeven alle drie in meer of mindere mate extra zorg. De twee dochters
kampen met ernstige problemen die maken dat zij vaak moet bijspringen. En haar
zoon is autistisch. Daarnaast heeft mevrouw Van Stolwijk vier kleinkinderen en een
'oma-zeggertje', die regelmatig komen logeren. Net als de hond van de dochter.
Voor de zoon wordt al jarenlang vruchteloos goede scholing gezocht. Zolang die
niet gevonden is, blijft hij met medeweten van de leerplichtambtenaar van
Rotterdam thuis. Daarom steekt het mevrouw Van Stolwijk als een van de
controleurs opmerkt: 'Waarom is deze zoon nog thuis? Daar moet werk van
gemaakt worden!'
Bankafschriften
Het huisbezoek gaat verder en mevrouw Van Stolwijk moet haar klerenkast openen
en de inhoud laten zien, zoals de (onder)kleding.
Als zij weer in de woonkamer zijn, nemen de controleurs de personalia van alle
bewoners nogmaals door en krijgt mevrouw Van Stolwijk een lijst van zaken die ze
binnen een week moet inleveren. Dat zal mevrouw Van Stolwijk doen.
Graag wil zij de controleurs uitleggen waarom zij recentelijk nogal wat betalingen
heeft ontvangen, die de opmerkelijke bankafschriften kunnen verklaren. Het betreft
nabetalingen die geregeld zijn door een sociaal raadsman, zoals studietoelagen,
53
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
zorgtoeslagen etcetera. De controleurs hebben haar de ruimte niet gegeven dit toe te
lichten.
Bij het weggaan vraagt een controleur terloops waar de vader van de kleinkinderen
nu is. Mevrouw Van Stolwijk antwoord daarop dat zij geen idee heeft. 'Zij hebben
geen contact met de vader. Er is namelijk nooit sprake geweest van een relatie,
samenwonen of een gezinsverband.'
'O. De kinderen zijn niet erkend/ zegt de ene controleur dan tegen de andere.
Bij het vertrek verontschuldigt mevrouw Van Stolwijk zich nog voor de rommel: 'Ik
ben echt soms veel van huis maar heb ook lichamelijke klachten waardoor ik
minder kan doen.'
'Dan moet je maar niet zoveel gaan werken/ zegt een van de controleurs daarop.
Mevrouw Van Stolwijk is verbijsterd: zij moest immers werken van de dienst
sociale zaken en werkgelegenheid!
Na het bezoek
Mevrouw Van Stolwijk heeft in de week na het huisbezoek twee keer telefonisch
gevraagd of zij de papieren persoonlijk mocht komen laten zien en er dan een
toelichting bij mocht geven. Ook vroeg zij of er bij de dienst sociale zaken en
werkgelegenheid kopieen gemaakt konden worden, zodat zij meteen langs kon
komen. In Pernis kon zij op dat moment geen kopieen maken en elders kostten zij
40 cent per stuk.
'Dan gaat u maar naar het CWI. Daar kun je gratis kopieen maken.'
'Maar dan moet ik met de bus en metro naar Rotterdam.'
'Daar heb je een uitkering voor!/ luidt het antwoord van de dienst.
Het ergst vindt mevrouw Van Stolwijk dat ze - zo leidt ze af uit de houding en toon
van de medewerkers van de dienst sociale zaken en werkgelegenheid - al
veroordeeld wordt, terwijl zij niets verkeerds heeft gedaan en zij niet de kans heeft
gehad om iets te toe te lichten.
54
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
1 7 2006.3034 PIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
DIRECTIE
1. Termijn om verhindering van huisbezoek door te geven is te kort.
2. Bazig directief optreden.
Op 26 September 2006 heeft de heer Seedorf een aanvraag bij het CWI ingediend.
Hij heeft daar gemeld dat hij al een nieuwe baan had, maar - alvorens feitelijk in
dienst te kunnen treden - een cursus moest volgen. Op 8 november 2006 trof hij (na
een cursusdag) de aankondiging van een huisbezoek voor de volgende dag in de
bus aan. Hij was om 17:00 uur thuis. De heer Seedorf is van mening dat hij te laat op
de hoogte is gesteld van het huisbezoek. De heer Seedorf wilde dezelfde dag het
huisbezoek vanwege de opleidingsverplichtingen afzeggen, maar kon de sociale
dienst niet bereiken, omdat deze alleen maar van 10:00 uur tot 11:00 uur telefonisch
bereikbaar is. De heer Seedorf heeft prioriteiten gesteld en besloot om de cursus te
volgen i.p.v. om thuis te blijven voor het huisbezoek. Hij heeft nog geprobeerd om
tijdens de cursus de dienst te bellen, maar hij kwam er niet doorheen. Op 9
november 2006 is een kaart in de bus gegooid waarop stond "dat de aanvraag is
afgewezen". Hij heeft dezelfde avond zijn verhaal op de achterkant van het kaarrje
geschreven en bij de dienst in de bus gedaan. De heer Seedorf wil bij de
ombudsman een signaal afgegeven. Zo ga je niet met klanten om. De ombudsman
adviseert de heer Seedorf het CMK te bellen en bezwaar te maken na ontvangst van
het officiele besluit (misschien besluit de dienst alsnog anders).
De dienst meldt aan de ombudsman dat de heer Seedorf naar aanleiding van zijn
klacht in een spoedprocedure is ingestroomd die hem in staat stelt om zeer
binnenkort de vervolgstappen ter verkrijging van een uitkering af te ronden. Mocht
de heer Seedorf in bezwaar niet in het gelijk worden gesteld dan zal hem dat
hoogstens twee weken uitkering schelen. De ombudsman laat de dienst weten dat
hij het oneens is met deze gang van zaken:
• De dienst krijgt op 26 September een aanvraag voor een uitkering,
• Pas op 08 november (dat is erg laat na de aanvraag) laat de dienst aan de heer
Seedorf weten dat men hem op 09 november 's ochtends vroeg wil bezoeken.
• De heer Seedorf had feitelijk geen mogelijkheid om de verhindering af te bellen
(omdat het daartoe bestemde telef oonnummer, ten tijde van de openstelling
daarvan kennelijk overbezet is); de heer Seedorf kan de dienst niet bereiken.
• Nog diezelf de dag besluit de dienst dat de heer Seedorf kennelijk niet heeft
voldaan aan zijn inlichtingenplicht en weigert de aanvraag; er is geen enkele
mogelijkheid om gegevens uit te wisselen en misverstanden recht te trekken.
• Mocht de heer Seedorf het hier niet mee eens zijn dan dwingt de dienst hem tot
het bewandelen van een bureaucratisch juridisch traject.
Evident is dat de heer Seedorf zeer goede redenen had om op het betreffende
moment niet beschikbaar te zijn. De dienst heeft hem onvoldoende mogelijkheid
geboden om e.e.a. met de dienst te communiceren. De ombudsman houdt vast aan
de stelling dat - bij gebleken juistheid van het door de heer Seedorf gestelde - de
55
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
dienst haar aanvankelijke besluit moet intrekken. Vervolgens zou de dienst een
voor alle partijen acceptabel moment van huisbezoek moeten afspreken en - mocht
daarna blijken dat de heer Seedorf voldoet aan het vereiste om een uitkering te
ontvangen - de uitkering met ingang van 26 September 2006 een aanvang laten
nemen.
Reden voor dit standpunt is dat het verificatieonderzoek op basis waarvan de
gemeente thans stelt dat de heer Seedorf niet aan zijn informatieplicht heeft
voldaan, door toedoen van de gemeente niet heeft kunnen plaatsvinden. Het aan
de heer Seedorf verwijten dat hij niet thuis was en stellen - zonder enig onderzoek -
dat hij geen goede reden had om niet thuis te zijn, klopt niet. Het afwijzingsbesluit
is niet op goede gronden genomen. Na ophef in de pers en problemen met de
ombudsman wordt uiteindelijk het aanvankelijke besluit totaal teruggedraaid en
krijgt de heer Seedorf een uitkering met als ingangsdatum de datum van eerste
aanvraag. Daags daarna verneemt de ombudsman van de dienst dat deze er achter
is gekomen dat de heer Seedorf een zogenaamde A-klant is. Een A-klant is een
burger waarvan door het CWI vermoed wordt dat deze op zeer korte termijn zelf
zijn weg terug weet te vinden naar de arbeidsmarkt. Om die reden wordt er drie
wekenlang geen actie ondernomen; na die periode blijkt de uitkering in de meeste
gevallen niet meer nodig. Het is voor het eerst dat de ombudsman verneemt dat er
dit soort verschillende trajecten zijn.
Op 05 december 2006 komt de heer Seedorf op het spreekuur langs en laat een
nieuwe aankondiging huisbezoek zien:
• de aankondiging is gedateerd 21 november 2006
• de aankondiging is ontvangen op 22 november 2006
• het huisbezoek zal plaatsvinden op 24 november 2006
Materieel heeft de heer Seedorf nu dus een dag extra de tijd gekregen tussen het
vernemen van het voornemen om langs te komen en de daadwerkelijke uitvoering
daarvan. Bijzonder is in dit geval dat de zinsnede: "als u op het aangegeven tijdstip
en/of de aangegeven datum verhinderd bent, moet u dit melden aan sociale zaken
en werkgelegenheid." is doorgestreept. De heer Seedorf leidt daaruit af dat hij nu
onder geen enkel beding het huisbezoek meer zou mogen afzeggen. De heer
Seedorf vraagt zich af of dit wel kan? Is het nu werkelijk zo dat de dienst onder alle
omstandigheden voorrang heeft? Het kan toch zo zijn dat je een maanden van
tevoren gemaakte af spraak bij een specialist op dat moment zou moeten nakomen?
Verderop leest de heer Seedorf: "Als u zonder afmelding niet verschijnt of niet
aanwezig bent op bovengenoemd tijdstip, kunnen wij u een maatregel opleggen.
Dat wil zeggen dat wij uw uitkering tijdelijk verlagen" waar handgeschreven aan is
toegevoegd:" wordt uw aanvraag afgewezen" .
Ongevraagd wijdt de heer Seedorf uit over de gang van zaken tijdens het
huisbezoek uit en neemt dan het woord Gestapo-methoden in de mond. Uiteraard is
hierop doorgevraagd. De heer Seedorf legt uit dat de heer Tromp zich uitermate
bazig tijdens het huisbezoek gedroeg; het was geen gesprek maar commanderen.
Als voorbeeld beschrijft de heer Seedorf de volgende situatie: bij het inspecteren
56
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
van de kledingkasten wilde de de heer Seedorf van boven naar beneden en daarna
van links naar rechts werken.
Bij de tweede kastdeur aangekomen zou de heer Tromp gemeld hebben dat hij nu
een door hem aangewezen andere kast geopend wenste te zien. De heer Seedorf
meldde: "daar kom ik zo aan toe, ik begrijp dat u alle kasten wil zien, dat doe ik dus
op volgorde. . .". De heer Tromp zou daarop ongeveer gezegd hebben: "ik bepaal in
welke volgorde ik de kasten wil zien je moet nu die kast openmaken".
(zaak loopt nog)
57
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
1 Q 2007.2923 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
DIRECTIE
1. Onvoldoende informatie: geen informed consent
2. Niet via de voordeur
3. Intimiderend beuken, aanbellen roepen
4. Geen informatie achteraf
5. Geen compleet dossier
Mevrouw Dester laat de ombudsman weten:
Ik wil niet dat er met me gesold wordt en word wild als mijn klantmanager iets zegt
als: "gaan we lastig doen? Dan denk ik dat we maar eens een huisbezoekje moeten
afleggen!". Ik ben vervolgens op onderzoek uitgegaan naar de reden van het
huisbezoek. Ik heb het volgende uitgevonden:
Het huisbezoek interventieteam geschiedde o.l.v. de heer P.J. Van Veen. Ik heb de
heer Van Veen de volgende vragen gesteld:
l."Wie is de opdrachtgever van het huisbezoek?"
Antwoord: "De heer A. van Nes van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid".
2. "Op welke grond is de beslissing genomen om onaangekondigd huisbezoek af te
leggen?"
Antwoord: "Dat kan ik u niet vertellen, voor deze informatie moet ik u
doorverwijzen naar SOZAWE".
3. "Wat was de aanleiding tot het huisbezoek?"
Antwoord: "Kan ik u ook niet vertellen, voor informatie moet u bij SOZAWE zijn".
4. "Wat was het doel van het huisbezoek?"
Antwoord: "Doelmatigheid/rechtmatigheid vanuw uitkering".
5. "Welke persoonsgegevens van mij zijn bij het 'Interventieteam' bekend. Wie is
verantwoordelijk voor de verwerking van mijn persoonsgegevens, hoe zijn mijn
gegevens verkregen (oorsprong van gegevens), aangezien ik niemand toestemming
heb gegeven mijn gegevens te verzamelen en/of te verwerken".
Antwoord: "Uw gegevens heb ik uit de Basisadministratie van de gemeente, hier
heb ik vrij toegang toe, aangezien ik GBA-medewerker ben".
Reactie: "Dus u mag zomaar op basis van willekeurigheid gegevens van iemand
verzamelen en daarmee doen wat u wilt?"
Antwoord: "Ja dat mag ik, anders kan ik mijn werk niet doen. Soms krijgen we een
tip van overlastgevende personen, of iemand is verslaafd of de woning verkeert niet
in goede staat, kortom er kan van alles aan de hand zijn".
Reactie: "Dan moet er toch een uitgebreid onderzoek aan voorafgaan, u mag toch
niet zomaar mijn gegevens raadplegen/gebruiken en een dergelijk huisbezoek mag
volgens de Nederlandse wet toch alleen als de benodigde informatie op geen enkele
andere manier is te verkrijgen en als er een duidelijke aanwijzing is dat de
verstrekte gegevens niet correct zijn en dus niet op basis van willekeurigheid".
58
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
Antwoord: "Ja, dat klopt, die aanwijzing is in uw geval van de dienst Sociale Zaken
gekomen, dus daar kunt u terecht voor antwoorden, daar kan ik verder niets over
zeggen".
6. "Wat was de reden dat het huisbezoek 's avonds plaatsvond, dat gebeurt volgens
mijn informatie bij hoge uitzondering tussen 17.00 en 19.00 als iemand overdag
nooit thuis is (niet vaker dan tien keer per jaar)".
"Dat is in Rotterdam niet zo, wij leggen iedere avond huisbezoeken af".
7. "Wat is de reden dat jullie de volgende intimiderende werkwijze hanteren: jullie
zijn direct het trappenhuis in gegaan en op mijn voordeur gaan rammen met daarbij
het roepen van de woorden: 'Doe eens open!' Jullie hebben niet eenmaal maar
ongeveer een halfuur aanhoudend op mijn bel gedrukt".
Antwoord: "We gaan altijd direct door naar boven, soms slapen mensen of ze doen
uit angst niet open, vandaar dus".
8. "Zijn jullie nog vaker aan mijn deur geweest?"
Antwoord: "Ja diezelfde middag tussen 15.00 uur en 16.00 uur".
Reactie: "Hoe kan dat, ik ben de hele dag thuis geweest en er is niemand aan mijn
deur geweest?"
Antwoord: "Ja, het kan ook later geweest zijn, dat weet ik niet meer precies".
Reactie: "Omdat jullie gewoonlijk driemaal langskomen en dan een kaart
achterlaten, stel ik deze vraag".
Antwoord: "Ja, we laten dan een rode kaart achter, in uw geval hebben we dat niet
gedaan". Reactie: "Waarom niet?"
Antwoord: "Tja, dat was niet nodig. U moet voor dit soort informatie bij Sociale
Zaken zijn".
9. "Wat is het verdere verloop geweest, zijn er maatregelen, besluiten genomen? Is
er een rapportage naar de opdrachtgever gegaan?"
Antwoord: "Nee, na het bezoek van 21 maart 2007 zijn wij niet meer bij u geweest.
Misschien heeft de opdrachtgever, Van Nes van SOZAWE, een rapportage
gemaakt. Ik moet u voor antwoord op deze vraag doorverwijzen naar A. Van Nes
van SOZAWE".
10."Welke mensen waren aanwezig?, waren er mensen van de politie, GGD,
gemeente, SOZAWE en Eneco?"
Antwoord: "Er waren inderdaad mensen van verschillende instanties aanwezig, een
man of vijf." Reactie: " Ik heb minimaal acht mensen gezien." Antwoord: Ja, dat
kan. Ik heb me vergist, tegenwoordig gaan we maar met vijf personen/'Namen kan
ik u alleen doorgeven als we het huisbezoek mogen afmaken".
Ik vroeg door
Antwoord: "Ik kan u alleen vertellen dat de wijkagent erbij was en de heer Priester
van het WBR, wie er van SOZAWE bij was, kan ik u niet vertellen".
Reactie: "Ik heb in ieder geval 8 mensen geteld en ik vind dat ik er recht op heb te
weten wie deze mensen zijn geweest".
Antwoord: "Dat is heel moeilijk te zeggen, we werken met verschillende teams".
Op 13 juni belde ik met de heer Boot van de politie, lid van het 'Interventieteam',
die aanwezig was tijdens het huisbezoek op 21 maart 2007 aan mijn adres. Vraag:
59
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
"Runt u mij vertellen wat de aanleiding is geweest van het huisbezoek op 21 maart
2007 waarbij u aanwezig was?"
Antwoord: "Dat kan ik u niet vertellen".
Reactie: "Wat ik inmiddels weet is dat de opdracht van de heer Van Nes van
SOZAWE is uitgegaan en aangezien Van Nes mij geen informatie wil geven bel ik
u omdat ik wil weten wat er precies aan de hand is".
Antwoord: "Wij weten wel wat er aan de hand is maar mogen u daarover niets
zeggen, voor vragen moet u bij de heer Van Nes van de dienst SOZAWE zijn. Er
zijn mensen die heel wat op hun kerfstok hebben. Er gebeurt heel wat in Rotterdam
daarom zijn dit soort huisbezoeken nodig. Je hebt het recht te weigeren ons binnen
te laten tenzij we een machtiging hebben". Reactie: "De heer Van Nes wil mij niet
vertellen wat er aan de hand is, als ik hem om informatie vraag zegt hij dat hij er
niets vanaf weet en daarom vraag ik u nu wat er aan de hand is".
Antwoord: "Ik vind het erg vervelend voor u, maar ik mag er echt niets over
zeggen".
Omdat ik nogal wat vragen heb en ik van de heer Van Nes geen antwoord op mijn
vragen krijg heb ik op 6 juni 2007 SOZAWE schriftelijk verzocht tot inzage in mijn
dossier.
Op 27 juni 2007 kreeg ik vanaf 11.00 tot 12.00 de gelegenheid mijn dossier in te zien.
De tijd was te kort om mijn gehele dossier in te kunnen zien. Daarom is er op 3 juli
2007 om 11.00 een vervolgafspraak gemaakt. De documenten in het dossier zaten
door elkaar en wat betreft de huisbezoeken van 20 december 2005 en 21 maart 2007
heb ik geen enkele informatie gevonden, hetgeen mij zeer bevreemt.
Op 3 juli 2007 had ik een tweede afspraak bij Van Nes om mijn dossier in te kunnen
zien.
Vanaf 11.00 uur kreeg ik de gelegenheid om mijn dossier in te zien. De heer De Wijs
was daarbij aanwezig. Van Nes had zelf een andere client met wie hij in gesprek
was. Van Nes kwam af en toe binnenlopen. Aangezien Van Nes de week ervoor
deel 1 en deel 2 van het dossier had en nu alleen deel 2 ter inzage had klaarliggen,
vroeg ik naar deel 1. Van Nes deelde mij mee dat hij dacht dat ik deel 1 niet hoefde
in te zien omdat alle recente gegevens in deel 2 zouden zitten. Hij moest dat deel
weer opvragen, dus om deel 1 in te zien moest er weer een nieuwe afspraak
gemaakt worden en dat kon pas eind augustus. Verder had hij geen tijd gehad om
alle door mij gevraagde documenten te kopieren, ik zou deze binnen twee weken
ontvangen.
Mijn conclusie na inzage in dossier:
De meeste van mijn brieven en andere belangrijke informatie die ik t.a.v. Van Nes
aan de balie van SOZAWE heb afgegeven zitten niet in het dossier. Informatie over
de twee huisbezoeken zit ook niet in het dossier. Er staan onwaarheden in mijn
dossier. Ik zou bijvoorbeeld niet voldoende hebben meegewerkt om aan het werk te
komen. Ook zou het reintegratietraject door mijn zwangerschap en bevalling
plotsklaps tot stilstand zijn gekomen, wat absoluut niet waar is. Over de twee
huisbezoeken ben ik het meest verontwaardigd, omdat ik er niets over in mijn
dossier heb teruggevonden. Ook het formulier onderhoudsplichtige dat ik drie keer
60
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
bij SOZAWE t.a.v. Van Nes heb afgegeven zit niet in het dossier. Door het
ontbreken van deze belangrijke informatie wekt Van Nes de indruk dat ik
onvoldoende heb meegewerkt en hij dus juist gehandeld heeft.
[•••]
Hoogachtend,
Sheila Dester
[zaak loopt nog]
61
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
1 Q 2007.2948 PIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
DIRECTIE
1. Flash ID
2. Geen reden voor huisbezoek opgegeven
3. Paspoortcontrole in eigen huis
Mevrouw Van den Ander heeft op een woensdag in mei 2007 rond de klok van
15:00 h. bezoek gehad van een interventieteam. Zij woont in een portiekflat met
bellenbord, men is het bellenbord gepasseerd en belt aan de voordeur aan.
Mevrouw Van den Ander is niet voorbereid op dit bezoek, zij is de eerste in het
rijtje. Achteraf stelt zij vast dat kennelijk alle woningen in haar buurt worden
bezocht. De deur wordt opengedaan door haar zoon (negenjaar). Moeder spoedt
zich naar de voordeur, zij hoort mannenstemmen en komt daar een groep mensen
tegen waarvan een iemand heel snel een identificatiemiddel laat zien, misschien
ook wel een naam noemt, maar die is mevrouw vergeten en nadrukkelijk vraagt:
"mag ik even binnenkomen?".
Mevrouw Van den Ander stelt dat er geen enkele reden wordt gegeven voor het
binnenkomen en de overige leden van het interventieteam (zeven mensen) niet zijn
geihtroduceerd.
Twee leden van het interventieteam hebben zich uit zichzelf voorgesteld: het betreft
een dame van de woningbouwvereniging (nieuwe unie) die vragen over
huurbetalingen heeft gesteld (in een verleden heeft dat enkele problemen
opgeleverd, tegenwoordig loopt het goed) en de wijkagent die vragen over de
woonomgeving heeft gesteld.
Er worden geen zorgvragen gesteld (over gezondheid, financiele situatie,
leerprestaties et cetera).
Het gesprek met mevrouw Van den Ander vindt plaats in haar woonkamer waar
alle interventieteamleden zijn binnengetreden (waarvan zij dus van vier mensen
niet weet wie ze zijn of wat ze doen). De vragen worden gesteld door de leider van
het interventieteam:
a. hij vraagt mevrouw Van den Ander om zich te identificeren
b. hij vraagt waar het inkomen uit bestaat, et cetera
Tijdens de vragen naar het inkomen (mevrouw Van den Ander vertelt dat ze in het
verleden twee parttime banen heeft gehad, en er nu nog een heeft) wordt er
geinterrumpeerd door een van de interventieteamleden: "daar hebben we allemaal
niets aan, u moet een full time baan proberen te krijgen". Mevrouw Van den Ander
geeft aan dat ze dit heel hard geprobeerd heeft, maar dat het niet gemakkelijk is om
een echte fulltime baan te krijgen. De figuur die interrumpeerde en meldt: "Loop
maar achter die Polen aan, die weten ook de weg". Mevrouw Van den Ander voelt
zich lelijk behandeld, zegt nog tegen deze meneer:'Tk ga met u niet in discussie",
maar daar laat hij zich niet door af stoppen hij blijft doordrammen dat mevrouw
Van den Ander harder haar best moet doen om een fulltime baan te krijgen, dat zij
toch gezond is? Dat hij er direct werk van zal maken en dat ze weer aan en
integratiecursus deel moeten nemen . Na vertrek van het interventieteam is met
62
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
name dit de druppel die de emmer doet overlopen en komen de tranen van
onmacht.
Mevrouw Van den Ander heeft over dit optreden van de medewerker van SoZaWe
gebeld met de dienst. Mevrouw Van den Ander merkt verder op over het
huisbezoek dat ze zich nogal slachtoffer in haar huis heeft gevoeld: je praat met de
een en de rest gaat gewoon zijn gang. Als voorbeelden daarvan noemt zij:
a. Dat een iemand (waarvan ze de naam nog steeds niet kent) een gordijn dat voor
een nis hangt opzij heeft getrokken om de inhoud van de nis te inspecteren
b. Dat de medewerkster van de nieuwe unie uit een afgesloten kamer terugkwam
terwijl zij geen toestemming had gevraagd om de kamer te mogen inspecteren
c. Dat bij het vertrek der Eneco-medewerker vertelde dat hij de meterstanden had
opgenomen, dat er geen zegels meer waren op de installatie, en dat dat geen
probleem zou zijn (ook voor deze inspectie heeft mevrouw Van den Ander geen
toestemming gegeven).
Verder doorvragen leert dat:
a. Mevrouw Van den Ander niet gewezen is op het feit dat ze toestemming moet
geven voor het huisbezoek, nog tijdens het gesprek met de ombudsman meent zijn
dat zij niet de mogelijkheid had om dit te weigeren.
b. Mevrouw Van den Ander is ook niet gewezen op het feit dat zij het huisbezoek
mag afbreken
c. Mevrouw Van den Ander heeft geen folders of geschreven materiaal gekregen
waarin verklaard wordt wat haar is overkomen.
63
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
If) 2005.1911 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe)
Centrum
Geen legitimatie
Brief van de ombudsman aan de directeur SoZaWe naar aanleiding van het
huisbezoek aan mevrouw Murphy
Mevrouw Murphy meldde mij 'Op maandag 31 oktober 2004 werd ik benaderd
door twee onbekende dames die mij zeiden dat zij van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid zouden zijn. Zij wilden een onaangekondigd huisbezoek bij mij
uitvoeren. De dames waren niet bereid om mij hun legitimatie te laten zien. Ook
wilden zij mij niet vertellen wat zij wilden onderzoeken. Ik heb hen weggestuurd.'
Nadat mevrouw Murphy zich met bovenstaand verhaal had gemeld bij de
ombudsman heeft laatstgenoemde de directeur Uitvoering Wet werk en bijstand
van de gemeente Rotterdam een brief geschreven. Daarin uit de ombudsman de
zorg dat het bezoek aan mevrouw Murphy misschien niet door medewerkers van
de dienst sociale zaken en werkgelegenheid is afgelegd, maar door mensen die op
de hoogte zijn van dit soort huisbezoeken en met een smoes proberen binnen te
komen. Wellicht om de woning leeg te halen.
'Ik heb mede vanwege die zorg medewerkers van uw dienst verzocht zo snel
mogelijk uit te zoeken of er daadwerkelijk een huisbezoek is afgelegd door
medewerkers van sociale zaken en werkgelegenheid en mij dat dan terug te
melden. Aanvankelijk telefonisch en vandaag per email ontving ik het bericht 'dat
het een tweetal uitzendkrachten betrof waarvan de pasjes nog in de maak waren. Ze hebben
ze blijkbaar vandaag ontvangen.'
Voordat ik mij een oordeel aanmatig over deze gang van zaken nodig ik u uit
binnen uw organisatie uit te zoeken of het hier gaat om een eenmalige misser dan
wel dat dit vaker kan zijn voorgekomen. Verder baart het mij zorgen dat ik via deze
weg moet vernemen dat een van de meest ingrijpende onderzoeksmiddelen die uw
dienst heeft, lijkt te zijn uitbesteed aan 'uitzendkrachten'. Graag verneem ik van u
wat de ratio achter deze gang van zaken is.
Hoogachtend,
mr M.H.J.M. van Kinderen,
gemeentelijke ombudsman Rotterdam
64
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
ryt 2006.161 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe)
Centrum
1. Nadrukkelijke verdenking, toch geen strafrechtelijk onderzoek
2. Niet via de voordeur
3. Afgedwongen toestemming
4. Directief/bazig optreden
5. Huisdoorzoeking
6. Buurtonderzoek
7. Onvolledige legitimatie
Het onderzoek van de dienst sociale zaken en werkgelegenheid volgt op een
anonieme melding over vermeend samenwonen. Totdat twee medewerkers van de
dienst aan haar deur staan, heeft mevrouw Seegers (68) geen idee dat zij verdacht
wordt van samenwonen. De dienst sociale zaken en werkgelegenheid heeft hier
nooit met haar over gesproken. Mevrouw Seegers voelt zich overvallen door het
huisbezoek. Een van de medewerksters blijkt achteraf mevrouw Narwal te zijn.
Alle laatjes open
De medewerkers van de dienst sociale zaken en werkgelegenheid bellen niet
gewoon beneden aan bij de algemene toegangsdeur tot de portiekflat, maar gaan
met iemand anders mee naar binnen of hebben bij een van de buren aangebeld. Zij
staan onverwachts aan de voordeur, kloppen aan en roepen 'Mevrouw Seegers,
mevrouw Seegers, doet u eens open!'
Mevrouw Seegers vraagt: ' Wie bent u?' Daarop antwoorden de medewerkers van
de dienst sociale zaken en werkgelegenheid: ' Ja, doet u even open.' Als mevrouw
Seegers vraagt hoe de bezoekers boven zijn gekomen, krijgt zij geen antwoord. Wei
roept een van de medewerkers: 'Huisbezoek!'. Dat komt mevrouw Seegers zeer
ongelegen, omdat zij een afspraak heeft met de dokter. Een van de medewerksters
zegt dat zij daar niets mee te maken heeft en vraagt om het telefoonnummer van de
huisarts. 'Dan bel ik hem wel even af .' Mevrouw Seegers zegt daarop zelf de
afspraak af . 'Tja wat moest ik anders? Ik wist niet wat ik moest doen?'
Mevrouw Seegers zegt tegen de medewerksters dat zij drie jaar geleden een
hersenbloeding heeft gehad, dat zij zich niet druk mag maken en dat ze daarom zo
nu en dan moet gaan zitten. Zij kan zich niet verweren tegen het optreden van de
onderzoeksters, van wie slechts een zich legitimeert. In de woonkamer gekomen
zegt een van de medewerksters dat mevrouw Seegers prachtige spullen heeft.
Mevrouw Seegers geeft aan dat ze daar op een eerlijke wijze aan is gekomen.
Mevrouw Seegers staat de onderzoeksters toe even boven te kijken. In de
logeerkamer zien zij de medicijnen en kleding van de heer Zwaan. Zwaan woonde
tot voor kort in bij iemand die zijn huis is uitgezet en mocht daarom zijn spullen
opslaan bij mevrouw Seegers. Zwaan verblijft inmiddels op de camping en heeft de
meeste van zijn spullen meegenomen.
In de logeerkamer vinden de medewerksters echter ook enkele mappen van de heer
65
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
Zwaan, die zij helemaal overhoop halen. In deze mappen zitten verzekerings- en
autopapieren van Zwaan. Tussen de verzekeringspapieren zit een polis van een
begrafenisverzekering, waaruit blijkt dat mevrouw Seegers de begunstigde is en de
nalatenschap moet regelen. Zwaan legt de ombudsman achteraf uit dat hij geen
familie heeft en iemand dit toch moet regelen.
Een van de medewerksters vraagt mevrouw Seegers wat voor relatie zij heeft met
de heer Zwaan. Mevrouw Seegers verklaart dat Zwaan een oude huisvriend is van
de familie Seegers. Hij was in het verleden goed bevriend met haar broer en heeft
jaren ingewoond bij haar moeder. Mevrouw Seegers voegt eraan toe dat zij altijd
voor haar moeder en kleinkinderen heeft gezorgd en er zeker geen behoefte aan
heeft om dag en nacht een man in huis te hebben. Als Zwaan een keer langskomt
voor 'een bakkie koffie' vindt zij dat wel leuk. Maar daar blijft het bij.
De medewerksters vragen daarna of zij de inhoud van alle laatjes mogen zien. Dat
vindt mevrouw Seegers nog goed. ' Ik weet toch niet dat ik mag weigeren/ zegt zij
achteraf. Geemotioneerd vertelt zij dat een medewerkster uit een van de laatjes een
fotoalbum pakte van haar moeder die enige jaren geleden is overleden. Dat werd
haar te gortig: 'En daar blijf je af ! Nu is het afgelopen, dit is van mij!'
Gevolgen
Op grond van het huisbezoek constateert de dienst sociale zaken en
werkgelegenheid dat mevrouw Seegers een gezamenlijke huishouding voert met de
heer Zwaan. Daarom heeft de dienst haar uitkering per 1 april 2006 beeindigd.
Tegen deze stopzetting maakt mevrouw Seegers bezwaar, met hulp van een sociaal
raadsman.
Verder heeft mevrouw Seegers gemerkt dat de dienst sociale zaken en
werkgelegenheid navraag over de relatie met Zwaan heeft gedaan bij haar buren en
bij de bewonersorganisatie Cool, waar zij deelneemt aan een project. Aan de buren
is gevraagd op welke camping de heer Zwaan verblijft. Bij het bezoek aan een van
de buren stuit de dienst op een inwonende zoon, waarna de uitkeringen op dit
adres worden gekort.
Na het huisbezoek aan mevrouw Seegers laat de Sociale Verzekeringsbank, die
verantwoordelijk is voor de AOW-uitkering, een controle uitvoeren bij de heer
Zwaan.
Mevrouw Seegers en de heer Zwaan voelen zich aangetast in hun persoonlijke
levenssfeer.
66
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
22 2006.3203 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe)
Charlois (Zuid en Noord)
1. Toestemming voor huisbezoek onder druk verkregen
2. Controle / huisbezoek door allochtoon wordt als "niet passend" ervaren
Mevrouw Helder maakt duidelijk dat zij de weergave van de rapporteurs over het
huisbezoek onjuist vindt: zij heeft heel nadrukkelijk aanstonds aangegeven dat zij
geen medewerking wenste te verlenen aan het huisbezoek (het was een grote
rommel binnen, zij was aan het schilderen) maar dat ze onder druk (dat dit zeer
waarschijnlijk gevolgen zal hebben voor haar uitkering) bezweken is. Verder stelt
zij dat tot haar verbazing men geen genoegen nam met een gesprek in de
woonkamer, maar het hele huis wilde doorzoeken wat zij aanvankelijk wederom
geweigerd heeft en van welke weigering zij heeft moeten terugkomen toen haar
wederom werd duidelijk gemaakt dat dat zeer waarschijnlijk gevolgen zou hebben voor
de uitkering. Mevrouw Helder zat op dat moment al redelijk in de schulden en kon
haar huur niet meer betalen. De ombudsman heeft van de dienst vernomen dat
mevrouw Helder discriminerend zou zijn opgetreden. Mevrouw Helder begrijpt
daar niets van: zij is getrouwd geweest met een buitenlander, haar kind is gekleurd,
zij heeft recentelijk nog een jaar lang een verhouding gehad met een Hindoestaan.
Mevrouw Helder verklaart: ik weet dat ik in mijn hart nooit discrimineer en licht
ongevraagd verder toe: ik vind het ongepast dat ik als Nederlander op zo'n wijze
gecontroleerd wordt door Medelanders. Als de ombudsman daarop aan mevrouw
Helder voorhoudt dat de dienst dit toch zal uitleggen als een standpunt met als
consequentie dat bepaalde medewerkers van de dienst bepaalde werkzaamheden
niet zouden kunnen verrichten (en dat lijkt toch op discriminatie?), antwoordt
klaagster: dat zij het gewoon niet passend vindt.
67
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
fyi 2006.2764 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe)
Charlois (Zuid en Noord)
1. Geen legitimatie
2. Geen informatie over de reden van het bezoek
3. Minderjarig kind beetgepakt en uitgehoord
4. Huisdoorzoeking
Mevrouw Van Zanten krijgt bezoek van twee medewerksters van de dienst sociale
zaken en werkgelegenheid. De dames bellen aan en de dochter van elf doet de deur
open. Als mevrouw Van Zanten beneden komt, staan de medewerkers op de mat.
Zij vragen of zij binnen mogen komen en mevrouw Van Zanten zegt : 'Ja, ik heb
niets te verbergen.'
De ene medewerkster heet Van Ooijen. Van de andere weet mevrouw Van Zanten
de naam niet. Volgens mevrouw Van Zanten hebben zij zich niet gelegitimeerd.
Van Ooijen en collega kijken in het hele huis, ook boven, en zien onder meer
mannenkleren.
Mevrouw Van Zanten vertelt dat haar ex-man alcoholist is en soms weer contact
heeft met de kinderen. Als hij komt, vertrekt hij meestal pas als de kinderen slapen.
Dat verklaart waarom de dochter aan de medewerkers van de dienst sociale zaken
en werkgelegenheid heeft gezegd 'Ja hoor, papa slaapt hier.'
De dames van de dienst sociale zaken en werkgelegenheid hebben de dochter
beetgepakt en vragen gesteld op het moment dat mevrouw Van Zanten boven haar
medicijnen inneemt. Zij is van het huisbezoek en alle vragen onwel geworden en
had vergeten haar (sterke) pijnstillers te slikken.
Mevrouw Van Zanten zegt achteraf boos dat zij het nog het ergste vindt dat de
medewerksters haar dochter hebben aangeraakt en ondervraagd. 'Dat gaat toch wel
ver, een kind van elf.'
68
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
74 2004.2549 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe)
Kralingen-Crooswijk
1. Geen legitimatie
2. Lomp gedrag
Mevrouw Van Straten is ontevreden over haar contactpersoon. Zij licht de gang van
zaken rondom een onaangekondigd huisbezoek toe: twee medewerksters - die zij
niet kende - staan voor haar deur, wanneer ze het huis verlaat met haar moeder. De
medewerkers geven aan dat ze van SoZaWe zijn en voor een huisbezoek komen.
Vervolgens praten ze zo luid dat de hele buurt weet dat mevrouw Van Straten van
een uitkering leeft. Ze verzuimen zich te legitimeren. Mevrouw Van Straten geeft
aan dat ze bezoek heeft en rijdt met haar moeder in moeders auto weg. Mevrouw
Van Straten vindt kort daarop een verzoek om een afspraak te maken in haar
brievenbus. Tijdens het daarop volgend gesprek wordt ze ter verantwoording
geroepen. Mevrouw Van Straten vindt dat onterecht, de medewerksters hadden
haar toch netjes kunnen bejegenen. Zij vindt dat de medewerkers te veel
persoonlijke vragen stellen: zij heeft toch al schriftelijk aangegeven geen auto te
hebben, waarvoor wil de dienst dan weten van wie de auto was waarin zij en haar
moeder wegreden? Tijdens een huisbezoek na het gesprek, zou de medewerkster
een opmerking hebben gemaakt over een ferrari-poster van haar zoon: 'zo hi] heeft
wel wat wensen he?'.
69
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
ryr 2006.2315 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe)
NOORD
1. Niet via de voordeur
2. Weigering om toestemming te verlenen leidt tot handgemeen
3. Geen legitimatie
4. Huisdoorzoeking
Op een maandagochtend in 2006 staan twee medewerkers van de dienst sociale
zaken en werkgelegenheid, onder wie mevrouw Maat, voor een controlebezoek aan
de deur bij mevrouw Hoogewoning.
Zij hebben niet bij de benedeningang van de portiekflat aangebeld, maar zijn op de
een of andere manier meteen het trappenhuis ingelopen tot de voordeur.
Mevrouw Maat heeft in een eerder gesprek gezegd dat mevrouw Hoogewoning
controleurs niet zomaar toegang hoeft te geven tot haar woning. Maar op deze
maandagochtend ontkent mevrouw Maat dit. Mevrouw Hoogewoning weigert
mevrouw Maat de toegang. De andere medewerker van de dienst sociale zaken en
werkgelegenheid mag wat haar betreft binnenkomen. Het gesprek escaleert. Er
ontstaat een woordenwisseling en een handgemeen. De medewerkers van de dienst
vertrekken.
Anderhalf uur later staat een groep mensen aan de bovendeur, die zonder
beneden aan te bellen het trappenhuis in zijn gelopen. Een van hen meldt zich als
vertegenwoordiger van het 'Interventietam SoZaWe'. In dit team zitten verder
mensen van verhuurder Vestia, energieleverancier Eneco, de politie en een
timmerman. De woordvoerder zegt op zoek te zijn naar drugs. Niemand legitimeert
zich. Desgevraagd zegt de woordvoerder niets te weten van een eerder bezoek van
twee medewerkers van de dienst.
Mevrouw Hoogewoning laat de mensen binnen, omdat er politie bij is. De
onderzoekers kijken rond in de woning en werpen daarbij onder meer blikken in de
douche en in kasten. De wasmand, de berging en de vliering bekijken zij niet.
Als haar dochter van streek raakt, verzoekt mevrouw Hoogewoning de aanwezigen
te vertrekken. Dat doen zij, met uitzondering van de politieagent, die telefonisch
ruggespraak houdt over de noodzaak mevrouw Hoogewoning mee te nemen.
Contactverbod
Mevrouw Hoogewoning heeft niets gehoord over de uitkomst van het onderzoek,
dat voor haar uitkering geen gevolgen heeft gehad. Wei wordt mevrouw
Hoogewoning wegens bedreiging veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf
van 36 uur. Bovendien is haar een contactverbod met de dienst sociale zaken en
werkgelegenheid opgelegd voor drie maanden.
Mevrouw Hoogewoning heeft een klacht ingediend over het huisbezoek van de
twee medewerkers van de dienst sociale zaken en werkgelegenheid.
70
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
ryr 2006.2477 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe)
NOORD
1. Geen legitimatie
2. Jokken over echte reden van onderzoek; misbruik van andermans
bevoegdheid
3. Toestemming verkregen op onjuiste gronden
4. Onbehouwen/lomp gedrag
5. Onvoldoende vooronderzoek, waardoor een kwetsbare client onnodig in de
problemen wordt gebracht
Begin mei ontvangt mevrouw Nip een folder (van het "preventie-team") waarin
wordt verteld dat in deze wijk zoveel woninginbraken plaatsvinden. Op het
moment dat het interventieteam langskomt bevindt zich in haar woning mevrouw
A. de Reuver, die ernstig ziek is, in Rotterdam wordt behandeld en gedurende die
tijd - mede in verband met haar recente scheiding - onderdak krijgt bij klaagster.
Op dinsdag 10 mei rond 20:30 's avonds werd er aangebeld en ziet mevrouw
Nip vijf mensen (twee agenten, twee mannen in burger en een dame) op haar stoep
staan. De agenten voeren het woord, mevrouw Nip meent iets als preventie-team
gehoord te hebben (maar dat kan ook interventieteam zijn). Voorgaande mogelijke
verwisseling van termen heeft ermee te maken dat de agenten direct begonnen te
praten over de woninginbraken. Mevrouw Nip legde een verband met de een week
daarvoor ontvangen folder. Mevrouw Nip heeft een jaar daarvoor ook een soort
van preventie-team ontvangen, waarin eveneens medewerkers van Eneco en
woningbouwvereniging aanwezig waren en zag dit dus als een opvolgende actie.
De agenten meldden dat zij vergezeld worden door iemand van de Eneco en van de
woningbouwvereniging, de vijfde figuur (Dame) wordt niet voorgesteld. (Achteraf
zal blijken dat dit een medewerkster van de sociale dienst is. )
Tijdens het voorstellen wordt duidelijk dat dit preventie-team graag even
binnen zou willen komen kijken, mevrouw Nip heeft daar geen zin in, staat op het
punt om weg te gaan maar staat het binnenkomen uiteindelijk wel toe als haar
verteld wordt: "het duurt maar 3 minuten".
"Eenmaal binnen moest de GEB man (Eneco) de meter zien". Mevrouw Nip
geeft aan niet het gevoel te hebben gehad dat ze dit kon weigeren.
Op dat moment ontstaat er een rare situatie: mevrouw Nip heeft het gevoel dat zij
min of meer door een agent en de medewerker van de woningbouwvereniging de
tuin in gelokt wordt en beziggehouden wordt met zeurverhalen (het wijk
preventie-team meldt wat er allemaal aan woninginbraken en problemen in deze
wijk gaande is). Mevrouw Nip heeft duidelijk het gevoel dat zij wordt afgeleid. Ze
beeindigt het gesprek en gaat naar binnen, daar treft zij haar loge in tranen aan. Die
is kennelijk net onder handen genomen door de dame van het preventie-team, die
een medewerkster van de sociale dienst blijkt te zijn. Die meldt dat de vriendin "in
ernstige overtredingen is en dat dit grote gevolgen voor haar uitkering zal gaan
hebben."
Aan mevrouw Nip wordt op dat moment geen aandacht meer geschonken;
71
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
het gaat kennelijk allemaal om de vriendin. Mevrouw Nip vraagt aan de dame op
de bank: "En wie bent u dan wel?" Een van de agenten maakt duidelijk dat deze
dame van de sociale dienst is. klaagster voelt zich behoorlijk belazerd, want de
vriendin heeft anderhalf jaar lang in de clinch gelegen met de sociale dienst om een
uitkering te krijgen en heeft over die hele geen periode geen cent gezien.
Samenvattend: de relatie tussen de vriendin en de sociale dienst is bar slecht.
Mevrouw Nip heeft haar vriendin horen zeggen tegen de medewerkster van de
sociale dienst: "hier heb ik geen zin in, hou je uitkering maar, rot op". Ook dit is niet
opgevat als een weigering om mee te werken aan het onderzoek.
Feit is dat mevrouw Nip nog steeds de naam van de dame van de sociale dienst niet
krijgt. Ze verneemt op dat moment van de dame van de sociale dienst dat er een
opdracht zou zijn om bij 60 mensen in deze wijk (Provenierswijk) binnen te vallen. . .
. (met onbekend doel)
Het is mevrouw Nip volstrekt onduidelijk welke overtreding er nu
eigenlijk gaande zou zijn. Een gesprek daarover met de medewerkster van de
sociale dienst lukt niet; deels omdat de politie blijft zeuren over het feit dat de
vriendin op dat moment overstuur is (je moet naar het maatschappelijk werk). De
medewerkster van de sociale dienst vindt het een probleem dat er geen aparte
logeerkamer zou zijn. Kennelijk vindt de verhuurder hier niets van, want die mengt
zich niet in dit gesprek. Voor mevrouw Nip en haar vriendin is dit een belachelijke
stelling, want daarover hebben ze nu juist anderhalf jaar gesteggel met de dienst.
Alle gegevens zijn al bekend bij de sociale dienst (waar gaat dit over?).
Mevrouw Nip vond de situatie dat er kennelijk een probleem zou zijn met
de sociale dienst en dat dat volstrekt zichtbaar wordt uitgespeeld voor mensen die
daar niets mee te maken hebben (zoals de Eneco en de woningbouwvereniging)
uitermate genant.
Omdat de stress en paniek dermate groot is dat een redelijk gesprek
kennelijk niet meer goed mogelijk is adviseert de oudste agent om het onderzoek op
te breken, aldus geschiedt. Bij het verlaten van het pand meldt de medewerkster
van de sociale dienst dat men over enige tijd opgeroepen zal worden om de
bevindingen te bespreken.
De volgende dag belt de vriendin van mevrouw Nip haar klantmanager bij
de sociale dienst en vraagt hem wat hier van de bedoeling was? Alle gegevens
waren toch al bekend bij de dienst? Duidelijk was dat, als de dienst zich had
aangekondigd voor het huisbezoek, de zaken totaal anders zouden zijn verlopen.
Mevrouw Nip en vriendin hebben het gevoel dat de dienst via oneigenlijke weg is
binnengekomen.
72
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
97 2006.2541 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe)
NOORD
1. Ziek, zwanger en voorwerp van onderzoek
2. Geen hulp
3. Huisdoorzoeking
3. Controle-onderzoek?
Mevrouw Akoudad is een jonge vrouw die alleen op een kamer woont. Op 22
augustus 2005 heeft zij een uitkering aangevraagd en - na een huisbezoek -
toegewezen gekregen.
Mevrouw Akoudad weet dan al dat zij ernstig ziek is. Een gezwel in haar hoofd
zorgt voor vergeetachtigheid, verstrooidheid en verkeerde bloedwaardes, waarvoor
zij zware medicijnen krijgt. Normaal gesproken zal zij niet aan het werk komen.
Op 20 april 2006 heeft mevrouw Akoudad om 's ochtends negen uur een
gesprek met de dienst sociale zaken en werkgelegenheid. Zij is op dat moment een
maand of drie zwanger. Aan het eind van het gesprek zegt de dienst meteen een
huisbezoek te willen afleggen bij mevrouw Akoudad. Als reden krijgt zij te horen
'dat dit bij iedereen gebeurt en u bent als eerste aan de beurt'.
Mevrouw Akoudad stemt in met het huisbezoek en gaat naar huis. Zes minuten na
aankomst melden haar gesprekspartners van de dienst zich aan de deur. De ene
medewerker heet Broccoli, de naam van de collega is onbekend gebleven.
Het huisbezoek
Tijdens het huisbezoek verbazen Broccoli en zijn collega zich erover dat er zo
weinig papieren zijn. Mevrouw Akoudad legt uit dat zij dyslectisch is en officiele
stukken afhandelt met de hulp van een vriendin in Capelle aan de IJssel.
De heren vragen of zij de inhoud van de koelkast mogen controleren. De
'bijdehante' manier waarop zij dat doen, vindt mevrouw Akoudad onprettig. Ook
de volgende vraag gaat haar te ver: of zij kan bewijzen dat de aangetroffen
tandenborstel van haar is?
Mevrouw Akoudad voldoet aan het verzoek de kastjes te openen in de
doucheruimte. Daar treffen de mannen ' mannenspullen' aan: Nivea, shampoo en
deodorant. Mevrouw Akoudad maakt duidelijk dat dit de spullen van de
hoofdbewoner zijn en dat haar spullen voornamelijk boven liggen - om te
voorkomen dat men elkaars spullen gebruikt.
Omdat een gedeelte van haar wasgoed in de kelder ligt en een gedeelte bij de
vriendin in Capelle, waar zij zo nu en dan een wasje mag draaien, twijfelen de
controleurs aan de juistheid van mevrouw Akoudads adres. Zij zeggen dat zij maar
beter bij haar vriendin in Capelle kan gaan wonen.
Het huisbezoek mondt uit in een ruzieachtige sfeer, omdat de medewerkers van de
dienst mevrouw Akoudad onder druk zetten om verklaringen af te leggen over de
andere bewoners in huis. Mevrouw Akoudad weigert dat en zegt dat de dienst
maar contact met die bewoners moet opnemen. Deze opmerking schiet de
medewerkers kennelijk in het verkeerde keelgat.
Nasleep eerste huisbezoek
73
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
Op het moment van het huisbezoek was mevrouw Akoudad zoals gezegd ernstig
ziek en zwanger. Bovendien stond zij op het punt de schuldhulpverlening rond te
krijgen. De schuldhulpverleners staken hun diensten echter als de uitkering van
mevrouw Akoudad na het huisbezoek wordt opgeschort. De schuldhulpverleners
blijken weinig gevoelig voor de argumenten die mevrouw Akoudad en haar
ex-partner aanvoeren.
Een van de medewerkers van de dienst sociale zaken en werkgelegenheid,
mevrouw Da Souza, zegt haar dat zij het benodigde rechtmatigheidsf ormulier niet
meer hoeft in te leveren. Enige tijd later (9 juni 2006) krijgt mevrouw Akoudad
echter een brief dat de schuldhulpverlening het rechtmatigheidsformulier niet heeft
ontvangen en dat zij dat alsnog zo spoedig mogelijk moet doen, op straffe van een
korting van vijf procent.
Na het huisbezoek belt mevrouw Akoudad danig overstuur haar vriend, die
voor elkaar krijgt dat op 10 mei een gesprek plaatsvindt op het kantoor van de
dienst sociale zaken en werkgelegenheid. Naar aanleiding van dit gesprek wordt
opnieuw een (onaangekondigd) huisbezoek afgelegd door mevrouw Da Souza, met
een van de controleurs die bij het eerste bezoek aanwezig was (niet Broccoli) en een
onbekende mevrouw.
Tweede huisbezoek
Het tweede huisbezoek wordt op 10 mei afgelegd tussen twaalf uur en twee uur 's
middags en verloopt zo mogelijk nog rampzaliger. In de kamer van mevrouw
Akoudad treffen de controleurs een extra tandenborstel aan, waarna een van de
vrouwen vraagt voor wie die zou zijn.
Mevrouw Akoudad meldt dat dat haar in principe niets aangaat maar dat ze wel
bereid is om te vertellen dat ze daar haar schoenen mee poetst.
De medewerkster vraagt waar die schoenen dan zijn.
Mevrouw Akoudad geeft gei'rriteerd aan dat het nu zomer is, dat zij zwanger is, dat
haar voeten zijn gezwollen en dat zij dus nu alleen maar slippers draagt. Daarna
zegt zij dat de schoenen in de kelder liggen. Maar de dienst gaat daar niet kijken.
Omdat de medewerksters van de dienst geen make-up zien vragen ze of mevrouw
Akoudad dat niet gebruikt. Als zij zegt dat zij dat inderdaad niet gebruikt, wordt
dat zichtbaar in twijfel getrokken. Vervolgens kunnen de controleurs maar niet
aanvaarden dat mevrouw Akoudad al haar andere spullen - waaronder haar
sieraden - in de kelder heeft opgeslagen. Mevrouw Akoudad legt uit dat zij
claustrof obisch is en daarom zoveel mogelijk beneden opslaat.
Nasleep tweede huisbezoek
Naar aanleiding van het tweede huisbezoek krijgt mevrouw Akoudad te horen dat
zij binnenkort een brief zal ontvangen met een besluit. Zij heeft daar minstens drie
keer over gebeld en steeds weer te horen gekregen dat de brief eraan zou komen.
Uiteindelijk wordt op 9 juni bekendgemaakt dat de uitkering is beeindigd.
Mevrouw Akoudad heeft de hulp ingeroepen van een advocaat.
74
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
ryo 2005.272 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe)
NOORDRAND
Bevoegdheidsverdeling tussen rechter en ombudsman maakt dat de
ombudsman een zaak niet kan onderzoeken
Toelichting: Klager stelt dat hij in oktober 2003, dat is lVi jaar voordat hij bij de
ombudsman komt, een bijstandsuitkering heeft aangevraagd. Bij het onderzoek, dat
aan de toekenning van een uitkering vooraf gaat, werd eerst om bankafschriften
over de laatste drie maanden, daarna de laatste zes maanden en daarna de laatste
negen maanden gevraagd. Klager heeft het gevoel dat hij op een of andere manier
bijzonder in de gaten wordt gehouden. In januari 2005 heeft de dienst meerdere
malen gepoogd om een huisbezoek af te leggen. Op 28 februari wordt naar
aanleiding van een tweede huisbezoek door de dienst vastgesteld dat klager geen
behoefte zou hebben aan een uitkering "omdat er voldoende liquide middelen zouden
zijn." De dienst meent verder "dat klager samenwoont met een vrouw, want er zouden
gestreken overhemden en geperste broeken en condooms zijn aangetroffen." Daarnaast
meent de dienst dat klager op het betreffende adres niet kan wonen "omdat het huis
vervuild is en in onverwarmde staat werd aangetroffen." Klager meent dat dit
voorgaande een gotspe is; alles wordt omgedraaid: als gevolg van het feit dat hij
zolang zonder inkomsten zit, kan hij geen energie meer betalen en is het huis
inderdaad onverwarmd. Zou er niet meer informatie voorhanden zijn, dan zou
voorgaande voldoende aanleiding vormen voor de ombudsman om een nader
onderzoek in te stellen. Echter, klager heeft een advocaat in de arm genomen die
een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter heeft gevraagd. De rechter heeft
vastgesteld dat klager noch op 31 januari noch op 2 of 7 februari in het huis is
aangetroffen en verder onvoldoende heeft meegewerkt aan het huisbezoek. Dit alles
maakt dat de ombudsman deze zaak, die al inhoudelijk grotendeels door de
voorzieningrechter is beoordeeld, niet volledig inhoudelijk kan beoordelen. Omdat
de rechter zo nadrukkelijk de door klager bestreden en in zijn klacht verwoorde
gang van zaken in zijn oordeel heeft betrokken, is er voor de ombudsman geen
ruimte om zelfstandig de zaak te onderzoeken. De ombudsman heeft de dienst die
belast is met de voorbereiding van de afhandeling van het bezwaarschrift verzocht
om het bezwaarschrift van klager met voorrang te behandelen.
Naschrift: De ombudsman ontvangt korte tijd later bericht dat het laatste verzoek is
gehonoreerd.
75
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
?Q 2005.1579 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe)
NOORDRAND
Is dit hulp of word ik gepakt?
Mevrouw Van Deursen heeft een klacht ingediend. Zij is een jonge alleenstaande
moeder met een een dochter van negen jaar. Na jaren van problemen is zij onlangs
gediagnostiseerd als borderliner waarvoor zij binnenkort in therapie zal gaan. De
jonge moeder laat zich bij de opvoeding en het voeren van haar huishouden bijstaan
door haar ouders en een goede vriend. Op 22 augustus komen twee medewerkers
van de sociale dienst onaangekondigd op huisbezoek. Daarbij is klantmanager
mevrouw Oud aanwezig.
Paniek
Mevrouw Van Deursen voelt zich in hoge mate door het bezoek overvallen,
verneemt hierbij voor het eerst dat er sprake zou zijn van een verdachte
woonsituatie en dat zij de dienst moet toelaten tot de woning. Mevrouw Van
Deursen is in huilen uitgebarsten en op de grond gevallen en heeft in paniek haar
moeder gebeld. Mevrouw Van Deursen meldt dat de medewerkers van de dienst in
de woonkamer zijn geweest, het bezoek daarna hebben af gebroken en bij vertrek
zeiden 'Wij weten genoeg'.
Op 24 augustus, twee dagen na het huisbezoek, ontvangt mevrouw Van Deursen
een brief waarin staat dat zij binnen een week na ontvangst van die brief bij de
dienst moet langskomen en dat haar uitkering per 1 augustus is opgeschort.
Mevrouw Van Deursen is in volledige paniek en weet niet wat haar te doen staat.
Zij vreest namelijk dat zij de brief om een of andere reden te laat heeft ontvangen en
daardoor verzuimd heeft om binnen een week langs te komen bij de dienst. Zij weet
niet wat zij moet doen.
Mevrouw Van Deursen is er heilig van overtuigd dat de klantmanager haar niet
goed van zins is. Mevrouw Oud heeft haar niet geholpen toen zij een
schuldhulpverleningstraject begon; dit heeft mevrouw Van Deursen op eigen kracht
moeten regelen. Mevrouw Oud heeft niet toegestaan dat mevrouw Van Deursen
naast therapie cursussen volgt die haar positie op de arbeidsmarkt verbeteren. En
mevrouw Oud doet smalend over het feit dat mevrouw Van Deursen op de
wachtlijst staat voor therapie en dus nog niet in therapie is.
Interne klachtbehandeling:
Onderzoek leert dat de rapportage aangaande het huisbezoek pas wordt
opgemaakt nadat de ombudsman de klacht heeft bekendgemaakt bij het centraal
meldpunt klachten. Onderzoek van het CMK wordt - zonder klager te horen -
afgerond met de opmerking dat medewerkster Oud van de sociale dienst uitleg
heeft gegeven van de situatie en dat dit voor het CMK voldoende basis is om aan te
nemen dat zorgvuldig is gehandeld en dat eraan gewerkt wordt om een goed
gemotiveerd besluit tot stand te brengen.
76
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
in 2006.2548 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe)
NOORDRAND
1. Privacy nul
2. Vreemde bemoeizucht
Mevrouw Leeghwater heeft een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de
WIA. Haar zoon heeft een werkloosheidsuitkering. De uitkeringsinstanties stellen
een heronderzoek in naar de rechtmatigheid van deze uitkeringen. Moeder en zoon
worden ieder apart gehoord in de kantoren van de uitkeringsinstanties, op vrijwel
dezelfde moment.
Aan de zoon vraagt de dienst onder meer een schets van het huis te maken, om zijn
kamer, het meubilair en het dessin op de gordijnen te beschrijven, om aan te geven
wat er in de kasten ligt en waar de kleding van hem respectievelijk zijn moeder is
opgeborgen, waar de lakens liggen en of zijn spijkerbroeken worden opgehangen
dan wel in de kast liggen. De ambtenaar laat weten dat het niet normaal is als zijn
kleding bij die van zijn moeder ligt.
Mevrouw Leeghwater krijgt te horen dat het niet normaal is dat zij nog steeds in
een tweepersoonsbed slaapt, terwijl zij al zo lang geleden gescheiden is. Verder
wordt haar gevraagd waar zij het geld opbergt dat zij van de bank heeft gehaald.
Rechten bij huisbezoek
In het gesprek laten de ambtenaren weten dat zij een huisbezoek willen afleggen.
Zij vertellen mevrouw Leeghwater wat haar plichten bij zo'n huisbezoek zijn. Van
de ombudsman wil zij weten wat haar rechten zijn.
De ombudsman legt haar uit dat - afhankelijk van de regels waar de ambtenaren
zich op baseren - een verplichting kan ontstaan om mee te werken aan een
huisbezoek, maar dat zij daarnaast het recht heeft om haar privacy te beschermen.
De balans tussen meewerken en weigeren hangt af van of- en hoe ernstig de
eventuele verdenkingen tegen haar zijn. Het is in het algemeen zo dat controleurs
c.q. opsporingsambtenaren moeten kiezen voor de minst ingrijpende
onderzoeksmaatregelen als er alternatieven voorhanden zijn. Verder moeten zij zich
bij de uitvoering van het huisbezoek gedragen alsof zij een huisbezoek afleggen bij
hun eigen moeder.
77
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
31 2006.2568 PIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe)
NOORDRAND
Angst voor een huisbezoek
N.a.v. een telefonisch onderhoud schrijft de ombudsman aan mevrouw Gerhard
Geachte mevrouw Gerhard,
Zojuist heb ik telefonisch met u van gedachten gewisseld over de huisbezoeken
zoals die in Rotterdam worden afgelegd.
Tot mijn verbazing heb ik van u vernomen dat uw klantmanager van de dienst
sociale zaken en werkgelegenheid u gezegd zou hebben dat een huisbezoek nooit
meer dan een half uur van tevoren aangekondigd hoeft te worden. Dit verbaast mij
omdat het inhoudt dat huisbezoeken dus per definitie onaangekondigd c.q. half
aangekondigd zijn. Kennelijk is het uitgesloten om het tijdstip van het huisbezoek
vast te stellen in overleg.
Wellicht doe ik er goed aan u te melden dat de norm van de ombudsman in deze is
dat een huisbezoek - en zeker een onaangekondigd of half aangekondigd
huisbezoek - alleen mag worden afgelegd als er geen andere middelen zijn om de
benodigde informatie te verkrijgen. En dat de ambtenaar het huisbezoek zo moet
afleggen, zoals hij zou willen dat het bij zijn moeder zou gebeuren - de zogenoemde
Moedernorm van de ombudsman.
Voorshands dank ik u voor het in het instituut van de ombudsman gestelde
vertrouwen.
w.g. De ombudsman
78
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
f X r ) 2006.3105 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe)
NOORDRAND
1. Afgedreigde toestemming
2. Geen zorgvragen noch bekommernis
3. Geen onschuldpresumptie
Mevrouw Stiller is een gescheiden vrouw van 51 jaar. Zij is zeer ernstig en
levensbedreigend ziek geweest en recentelijk heeft zich een tweede vorm van
kanker bij haar geopenbaard. Mevrouw Stiller is met haar klachten over de dienst
sociale zaken en werkgelegenheid terechtgekomen bij de ombudsman. Zij vindt dat
de dienst haar behandeld heeft als een crimineel, omdat er geen open gesprek is
geweest, er geen zorgvragen zijn gesteld en zij niet de gelegenheid heeft gekregen
haar kant van de zaak te belichten.
Het huisbezoek
Mevrouw Stiller heeft zich voortdurend moeten verdedigen en is daardoor volledig
in paniek geraakt. Genant is dat de medewerksters van de dienst - die toch weet
moeten hebben van haar ziektegeschiedenis - daarvoor geen enkel begrip tonen en
ook de paniek bij mevrouw Stiller negeren. Volgens mevrouw Stiller lijken de
medewerksters er eerder van te genieten. Hun houding is bot en onwelwillend.
De medewerksters voeren de druk op, zodat mevrouw Stiller nog meer in paniek
raakt.
Zo kondigen de medewerksters - juridisch gezien volkomen ten onrechte - aan dat
zij haar uitkering zal verliezen als zij niet binnen een uur toegang verschaft tot haar
woning. Verder laten de medewerksters blijken dat zij volstrekt niet geloven dat
mevrouw Stiller haar sleutels, portemonnee en metrokaartje kwijt is en geen geld
heeft voor de metro. Mevrouw Stiller vindt het te gek voor woorden dat de dienst
haar zo feitelijk dwingt om zwart te rijden. Bovendien suggereren de
medewerksters dat zij de meubels van mevrouw Stiller zo luxueus vinden dat deze
getaxeerd moeten worden, zodat kan worden vastgesteld of zij niet te veel eigen
vermogen heeft.
Mevrouw Stiller is totaal verrast door deze opstelling en heeft zich tot dan toe nooit
gerealiseerd welke bevoegdheden de dienst heeft. Anderhalve maand na het
huisbezoek stelt zij vast dat het een loos dreigement is geweest.
Onduidelijke redenen
Mevrouw Stiller vraagt of de dienst een speciale aanleiding heeft voor het haars
inziens vreemde gedrag. Wordt zij ergens van verdacht? Heeft de dienst een tip
ontvangen? Zocht de dienst naar stiekeme inkomsten of naar een inwonende
partner?
Het enige antwoord dat zij krijgt is: 'Mevrouw, ook al zou dat zo zijn dan zouden
wij u dat nooit zeggen.' Daarmee staat volgens mevrouw Stiller vast dat de
toestemming voor het betreden van de woning is af gedwongen en zeker niet
gebaseerd op inhoudelijke informatie over wat de dienst wil verifieren of
79
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
controleren.
Mevrouw Stiller geeft aan dat zij vooraf niet over haar rechten en plichten bij een
huisbezoek is geinformeerd. Om die reden wist zij niet dat zij de toestemming voor
het huisbezoek en de doorzoeking van het huis had kunnen weigeren. Zij heeft dus
geen afweging kunnen maken of zij zou meewerken aan het onderzoek en heeft ook
niet kunnen overwegen om de toestemming in te trekken toen de paniek toesloeg.
Dat haar uitkering zou worden ingetrokken als zij niet binnen een uur toegang tot
haar huis zou verschaffen, heeft zij voor waar aangenomen.
Haar is tijdens het huisbezoek niet gevraagd of zij de kasten wilde openen - het is
haar opgedragen. 'Doe uw kast open! Doe uw ijskast open!' Weigeren of de
opdracht ter discussie stellen was geen optie.
Mevrouw Stiller heeft er aanstoot aangenomen dat medewerksters van de dienst
zich op een 'vlerkerige manier' met haar priveleven hebben bemoeid. Dat zij ervoor
kiest haar reservesleutels achter te laten bij een vriendin, die optreedt als
mantelzorger, gaat de dienst eigenlijk geen snars aan. De vraag waarom zij die
sleutels niet bij haar moeder of dochter in de buurt achterlaat, vindt zij volstrekt
buiten de orde.
Nadat mevrouw Stiller de sleutels van haar huis heeft opgehaald bij haar vriendin
en terugkomt bij haar huis ziet zij dat de medewerksters van de dienst sociale zaken
en werkgelegenheid staan te wachten bij haar voordeur. Op de een of andere
manier zijn zij de deur van de centrale hal gepasseerd.
Klachtbrief
Om haar klachten te bespreken heeft mevrouw Stiller aanvankelijk een afspraak
met een medewerker van het Centraal Meldpunt Klachten. Deze medewerker heeft
de afspraak echter afgezegd en zijn reactie uitsluitend gebaseerd wat de
medewerksters van de dienst hem hebben verteld.
80
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
nn 2004.1464 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe)
OUDE MAAS
1. Geen identificatiemiddel getoond
2. Er is niet verteld of er een last tot binnentreden is verstrekt;
3. Niemand heeft verteld waar het onderzoek toe diende
4. Geen schriftelijk stuk is achtergelaten;
5. Onduidelijk of betrokkene als verdachte werd aangemerkt;
6. Op geen enkel moment tijdens het onderzoek een waarschuwing gehad dat
betrokkene niet (meer) tot antwoorden verplicht zou zijn
Mevrouw Prins heeft -naar aanleiding van een huisbezoek op 9 november 2004
door (onder anderen) medewerksters van de sociale dienst - de aanzegging
gekregen dat haar uitkering beeindigd zal worden. Mevrouw Prins heeft de
navolgende beschrijving gegeven van het huisbezoek:
Mevrouw Prins is op 9 november 2004 rond een uur of half tien 's ochtends
bij het verlaten van haar huis op de stoep aangesproken door drie dames in de
burger en een mannelijke politieagent. Een van de dames zegt: 'Mogen wij u even
wat vragen?'. Mevrouw Prins is enigszins geschrokken (wat moet zo'n bezoek met
een agent?), maar is natuurlijk bereid om vragen te beantwoorden.
De dames en de agent willen het gesprek echter in de woning verder voeren en
vragen: 'Mogen wij even binnenkomen?'. Hoewel zij dit niet van plan was, staat
mevrouw Prins toe dat de vier mensen binnenkomen.
Eenmaal binnen stellen de bezoekers zich voor met naam en functie. Mevrouw
Prins (60+) kan dat zo snel allemaal niet onthouden. Zijn vraagt of men plaats wil
nemen. Dat wil men niet.
Er wordt gevraagd: 'Heeft u al eens een controle gehad?' Mevrouw Prins antwoordt
bevestigend.
Verklaring geeist
De agent begint mevrouw Prins vragen te stellen over het leven in de wijk.
Mevrouw Prins begrijpt op dat moment nog steeds niet waar zij bezoek aan te
danken heeft, voelt zich overrompeld en antwoordt gedwee en zonder enige
reserve.
Nadat de agent het gesprek heeft af gerond, vraagt een dame, die kennelijk
medewerkster van de dienst sociale zaken werkgelegenheid is, 'of zij het huis van
mevrouw Prins mag zien?'
Zwakjes probeert mevrouw Prins er achter te komen wat daarvan de bedoeling is,
maar zij stemt toe - overrompeld als zij is door de hele situatie.
Zonder veel omwegen maakt de medewerkster duidelijk dat zij de bovenverdieping
van de maisonnette wil bekijken. Mevrouw Prins laat het toe - hoewel het verzoek
vreemd is en zij nog steeds geen idee heeft wat voor controle hier aan de gang is.
Boven eist de medewerkster dat alle kasten geopend worden, nog steeds zonder een
reden gegeven voor dit onderzoek. Mevrouw Prins achteraf: 'Ik heb het gewoon
maar gedaan...'
81
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
De medewerkster van de dienst sociale zaken en werkgelegenheid merkt op 'dat het
lits jumeau wel erg groot is' en vraagt ' waar dat voor nodig' is. Mevrouw Prins
zegt dat het bed een erf stuk is.
Verder merkt de medewerkster op dat er wel 'erg veel' mannenkleding in de kasten
aangetroffen wordt. 'Van wie is al die kleding?' Het antwoord dat die mede
toebehoort aan haar zoon wordt weggehoond.
De medewerkster wil weten wat er zit in plastic zakken die zij aantreft en eist dat
die worden geopend. In de desbetreffende plastic zakken treft zij bankafschriften
aan van een en/of rekening die op naam staat van mevrouw Prins en een vriend van
haar. De medewerkster eist een verklaring voor wat zij aantreft en vraagt
indringend wie de andere persoon is die vermeld wordt op de bankafschriften. Zij
vraagt verder waar die persoon woont, wat zijn bron van inkomen is en waar de
rekening voor dient. Mevrouw Prins antwoordt met deze vriend een LAT-relatie te
onderhouden, dat zij niet aan de rekening kan komen omdat zij geen bankpasje
heeft, dat zij ook nooit een transactie met deze rekening heeft uitgevoerd en dat het
geld bestemd is om de begrafenis van haar vriend op Sardinie veilig te stellen. De
medewerkster van de sociale dienst zegt: 'Dit nemen we mee. We gaan dit
uitzoeken.'
[Het meenemen van bewijsstukken is in strijd met het protocol huisbezoeken van SoZaWe: zie Deel
4: Delen uit het protocol SoZaWer onder 1 0]
De medewerkster vervolgt het onderzoek, stelt vragen over de LAT-relatie en
verwerpt de visie van mevrouw Prins op het incidentele karakter van de relatie, die
geen 'gezamenlijke huishouding' impliceert. De medewerkster: 'Uw uitkering zal
per direct beeindigd worden.' De medewerkster kijkt daarna bij alle
medicijndoosjes welke naam op het etiket staat, stelt daar vragen over en stelt
vragen over de aangetroffen haarlotion.
Klacht
Desgevraagd vertelt mevrouw Prins de ombudsman dat geen van de
binnentredende personen een identificatiemiddel heeft getoond, dat zij niet hebben
verteld of er een last tot binnentreden is verstrekt, dat niemand heeft verteld waar
het onderzoek toe diende en dat er geen schriftelijk stuk is achtergelaten. Verder is
mevrouw Prins niet verteld of zij al tijdens het onderzoek als verdachte werd
aangemerkt. Bovendien is zij op geen enkel moment tijdens het onderzoek
gewaarschuwd dat zij niet (meer) tot antwoorden verplicht was.
Naschrift:
Deze afgedwongen Huisdoorzoeking leverde bewijzen op die door de juridisch
adviseur van mevrouw Prins werden aangemerkt als 'fruits of a poisonous tree'
(onrechtmatig verkregen bewijs). Voordat het tot een beoordeling door de rechter
daarvan is kunnen komen, heeft de dienst de uitkering hersteld. (Zie Deel 4,
Jurisprudentie, uitspraak 11 april 2007, rechtbank Amsterdam)
82
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
34 2004.1523 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe)
OUDE MAAS
Klacht- en klantbehandeling onvoldoende objectief
Toelichting: De uitkering van klaagster wordt opgeschort omdat de dienst
vermoedt dat haar ex-partner bij haar inwoont. Omdat klaagster geen
opschortingsbesluit ontvangt, vraagt ze de dienst om opheldering. De
klantmanager zou haar daarbij zo onplezierig te woord hebben gestaan, dat ze een
klacht indient. Een telefoongesprek dat ze vervolgens voert met de teamchef eindigt
in een woordenwisseling. Na twee weken treft klaagster de klantmanager met een
collega aan de deur voor een onaangekondigd huisbezoek. Klaagster weigert
medewerking aan het huisbezoek omdat haar klacht nog niet is behandeld en zij
geen vertrouwen in haar klantmanager heeft. De dienst beeindigt vervolgens de
uitkering omdat niet kan worden vastgesteld of klaagster er recht op heeft.
Klaagster neemt een advocaat in de arm, die de dienst vraagt de zaak te
heroverwegen en vraagt om een reactie op de klacht. De advocaat ontvangt een
briefje van de teamchef, waarin staat dat de uitkering is beeindigd 'omdat er sprake
is, na gedegen onderzoek, van een gezamenlijke huishouding. Voor wat betreft de klacht kan
ik u melden dat ik die ongegrond verklaard heb en wel om de volgende redenen: Mw M.
heeft zich in haar opstelling zowel naar mi], als naar mijn medewerkers zeer onbehoorlijk
gedragen. Na onderzoek is mi) in ieder geval niet gebleken dat er sprake is geweest van een
woordenwisseling tussen Mw. M. en haar klantmanager. (-) Voor wat betreft het (-)
huisbezoek wil ik u melden dat ik als teamchef bepaal wie er waar op huisbezoek gaat, het is
ook aan mij om te beoordelen ofer sprake is van een objectief en zorgvuldig onderzoek.
Vraagtekens omtrent deze materie zijn m.i. niet aan de orde.'
De ombudsman vraagt zich af of aan deze reactie een objectieve toets van de
situatie is vooraf gegaan en vraagt de dienst de klacht nog eens serieus te
behandelen en klaagster daarbij te horen. Ondertussen heeft klaagster de zaak aan
de rechter voorgelegd, die het besluit van de dienst vernietigt. De rechter stelt vast
dat er onvoldoende aanleiding was voor het huisbezoek en dat er onvoldoende
concrete aanwijzingen waren dat sprake is van samenwoning. De dienst schrijft de
ombudsman vervolgens dat hij klaagster zal uitnodigen om het voorval te
bespreken en excuses aan te bieden. Omdat de klantmanager inmiddels is
vertrokken en de teamchef een ander team gaat leiden, zal ze met beiden geen
zaken meer hoeven doen. De dienst sluit af met de opmerking dat in de
rapportages, briefwisseling en gesprekken 'een zekere frustratie doorspeelt over feiten
die aangedragen moeten worden bij beeindiging van een uitkering. De druk op handhaving
en fraudebestrijding is hoog, maar de feiten zijn vaak niet voldoende om een bezwaar te
weerstaan.'
83
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
or 2005.1389 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe)
OUDE MAAS
1. Handleidingen huisbezoeken zijn weinig verplichtend en meerduidig.
2. Het besluit om een onaangekondigd huisbezoek af te leggen wordt op een
relatief laag ambtelijke niveau genomen, zonder ruggespraak met de leiding.
3. Het huisbezoek wordt afgelegd door medewerkers op een laag ambtelijke
niveau. Soms zelfs met een stagiaire (zonder legitimatiebewijs).
4. De rapportages over het huisbezoek, zijn vormvrij en bieden vrijwel geen
houvast voor een inhoudelijke controle door anderen.
5. Er is op geen enkele manier vastgelegd binnen welke termijn een rapportage
van het huisbezoek moet worden opgemaakt.
6. Als de sociale dienst toestemming vraagt om binnen te komen, maakt de
dienst niet duidelijk wat zij allemaal wenst te onderzoeken en op welke wijze
zij dat wenst te doen. Daarmee wordt het voor de burger onmogelijk om
weloverwogen toestemming te verlenen.
N.a.v. klachten hoort de ombudsman SoZaWe medewerksters en verkrijgt zo
inzicht in de praktijk van huisbezoeken vanuit het perspectief van de
medewerksters
Een medewerkster (mevrouw Yilmaz contactueel medewerker dienstverlening
(CMD)) en haar leidinggevende (mevrouw Muys teamchef) worden gehoord n.a.v.
een klacht van de heer Karman
Verantwoordingsstructuur: Eindverantwoordelijke is de districtsmanager.
Inhoudelijke problemen en vragen over de juiste uitleg van de wet worden in eerste
instantie besproken met de kwaliteitsmedewerker en eventueel met de teamchef en
met collega's.
Aangekondigd en onaangekondigd bezoek
De ombudsman: 'Staan binnen de dienst afspraken op papier over hoe en wanneer
er huisbezoeken worden afgelegd en wanneer dit middel wel of niet mag worden
gebruikt - bijvoorbeeld in de vorm van een handleiding?'
Mevrouw Yilmaz: 'Ja, natuurlijk is er een handleiding in welke situaties je een
huisbezoek mag of moet afleggen. Daarnaast is de dossierinhoud en het verleden
van de persoon bepalend voor de keuze of een huisbezoek moet worden afgelegd.'
De ombudsman stelt vast dat er een bericht van de directie is, waarin staat
beschreven wanneer een huisbezoek wel en niet mag worden afgelegd. Hij vraagt
daarvan een kopie en vraagt verder: 'Bestaat er een verschil tussen een wel of niet
aangekondigd huisbezoek?'
Mevrouw Yilmaz: 'Een onaangekondigd huisbezoek vindt plaats als het gevaar
bestaat dat relevante informatie verdwijnt als wij het huisbezoek zouden
aankondigen. Het besluit om een onaangekondigd huisbezoek af te leggen wordt
door de klantmanager genomen.'
'Een aangekondigd huisbezoek wordt meestal afgelegd om de woonsituatie te
84
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
controleren voordat de uitkering voor het eerst wordt toegekend. Of als wij
vermoeden dat mensen samenwonen. Of wanneer het adres niet lijkt te kloppen. En
natuurlijk speelt ook je gevoel een rol.'
De ombudsman stelt vast dat mevrouw Yilmaz dus zelf bepaalt of zij een
onaangekondigd huisbezoek wil afleggen.
Mevrouw Yilmaz bevestigt dat ten dele: soms maakt zij zelf de keuze, soms niet.
De ombudsman: 'Kunt u aangeven wanneer u die keuze als contactueel
medewerker dienstverlening zelfstandig maakt en wanneer in overleg?'
Mevrouw Yilmaz: 'Bij een vermoeden van samenwoning - door een tip van buiten
bijvoorbeeld - moet je onaangekondigd gaan.'
De ombudsman vraagt of de teamchef, dan wel de kwaliteitsmedewerker wordt
betrokken bij de afweging of er al dan niet een onaangekondigd bezoek wordt
afgelegd.
Mevrouw Yilmaz meldt dat zij dat meestal wel gaat vragen.
Vervolgens licht mevrouw Yilmaz toe, dat zij altijd vooraf met iemand van de
dienst sociale zaken en werkgelegenheid overlegt.
De ombudsman stelt vast dat het initiatief voor een onaangekondigd huisbezoek bij
mevrouw Yilmaz ligt. Zij heeft daarover (kennelijk onverplicht) vrijwel altijd
contact met een andere medewerker binnen de dienst - dat is niet per se haar
teamchef of de kwaliteitsmedewerker. Zij maakt de keuzes nooit in haar eentje. Zij
moet melden waar ze naartoe gaat. Zo werkt de organisatie.
De ombudsman: 'Is er een soort van toets om op huisbezoek te gaan? Wordt op enig
moment af gewogen of het huisbezoek niet een te zwaar middel is om helderheid te
verkrijgen over wat de dienst wil weten?'
Mevrouw Yilmaz: 'We gaan niet zo maar. Een onaangekondigd huisbezoek kost tijd
en er is meer dan genoeg werk. Zo'n keuze baseren we op onder andere op het
gedrag van de klant. . ..'
De ombudsman: 'U heeft geen toestemming nodig om op huisbezoek te gaan?'
Mevrouw Yilmaz: 'Nee!'
Informatie
De ombudsman: 'Krijgt de client bij zo'n huisbezoek vooraf of achteraf informatie
over zijn rechten en/of plichten? Of heeft de dienst sociale zaken en
werkgelegenheid dat al bij het eerste bezoek uitgelegd ?'
Mevrouw Yilmaz: 'Bij deze klant heb ik het niet uitgelegd. Meestal leg ik het uit bij
een eerste uitkering of als wij vermoeden dat iemand samenwoont. In dit geval
vermoedde ik iets. Want ja. . . zijn partner was op hetzelfde moment ook ziek en ook
niet aanwezig bij het onaangekondigde huisbezoek. Hij is al vier jaar mijn klant. Ik
was nog nooit bij hem langs geweest.'
De ombudsman: 'Van elk huisbezoek wordt een rapportage gemaakt?'
Mevrouw Yilmaz: 'Ja. Ik heb het neergezet in een doelmatigheidsonderzoek, dat
voortvloeide uit de melding van het reintegratiebureau. Dat bureau meldde ons dat
mijnheer Karman niet aan werk komt door zijn gedrag. Ik heb er dus geen aparte
rapportage van gemaakt.'
85
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
De ombudsman: 'Is er een sjabloon, een format of een formulier dat u moet
invullen?'
Mevrouw Yilmaz: 'Voor huisbezoeken geldt een apart werkproces. Maar in dit
geval was het meer een onderzoek in verband met zijn situatie, zijn ziekte, mijn
twijfels in verband met zijn gedragingen.'
De ombudsman vraagt zich af of het Centraal Meldpunt Klachten de rapportage
nog wel op het beeldscherm kan terugvinden als het op deze manier wordt
'weggeschreven'.
Mevrouw Yilmaz: 'Nee. Het is nog steeds terug te vinden. Ik heb er contact over
gehad met het meldpunt. Ik heb telef onisch doorgegeven waar men het kon vinden.
Ik heb de rapportage al heel lang geleden gemaakt, de dag voor mijn vakantie.'
De ombudsman: 'Dat is dus niet direct na het huisbezoek?'
Mevrouw Yilmaz: 'Op 25 mei was het huisbezoek,op 23 juni werd het verslag
opgemaakt. Ik heb er ongeveer een maand over gedaan omdat ik mijnheer Karman
een termijn had gegund om alsnog beter te worden en op gesprek te komen. De
rapportage is opgemaakt nadat de volgende stap in het werkproces is gezet.
De ombudsman tegen de leidinggevende: 'Je zou zeggen dat een huisbezoek een
vrij ingrijpend middel is en de regel dus zou moeten zijn dat het verslag vrij snel na
het huisbezoek wordt opgemaakt. Is dat gebruikelijk?'
Mevrouw Muys: 'Gebruikelijk is dat er snel gerapporteerd wordt. Maar er zijn
omstandigheden die dat verhinderen.'
Mevrouw Yilmaz: 'De volgende dag zijn er andere dingen. Je kunt bij ons niet goed
plannen wat je de volgende dag precies gaat doen.'
De ombudsman: 'Ik stel vast dat er geen formulier bestaat dat naar aanleiding van
huisbezoeken moet worden ingevuld.'
Mevrouw Yilmaz: 'Dat was er wel, maar nu niet meer. Je moet je rapportage in het
werkproces schrijven. Er is wel een handleiding die aangeeft wat je kunt
onderzoeken als je op huisbezoek gaat en waarop je moet letten.'
Mevrouw Muys: 'Ik zal het even toelichten. In het verleden - tot 1 juli - kon je niet
vastleggen dat je op huisbezoek was geweest. Wij wilden dat wel graag vastleggen,
al was het maar om te weten hoe vaak het gebeurt, wanneer het gebeurt en wat de
resultaten zijn. Daarvoor gebruikten we aanvankelijk het formulier. Vanaf 1 juli
kunnen we dit in het systeem invoeren, zodat wij al die gegevens kunnen traceren.'
De ombudsman: 'Heeft dat formulier ook een vaste indeling? Wordt er bijvoorbeeld
gevraagd wie er op huisbezoek met wie is geweest?'
Mevrouw Muys: 'Dat komt in de rapportage.'
De ombudsman: 'Maar de rapportage is vormvrij?'
Mevrouw Muys: 'Ja.'
Binnen laten
De ombudsman: 'Ik stel vast dat je de informatie over de toestemming, het doel et
cetera niet steeds op dezelfde plek kunt terugvinden.
Als u op huisbezoek komt, verzamelt u niet alleen gegevens door met een client te
spreken, u neemt ook dingen waar.'
86
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
Mevrouw Yilmaz: 'Je kijkt ook rond, inderdaad.'
De ombudsman: 'Weet de client dat u op deze wijze gegevens verzamelt?'
Mevrouw Yilmaz: 'Je kunt altijd je dossier inzien.'
De ombudsman: ' Achteraf kan hij dat dus vaststellen?'
Mevrouw Yilmaz: 'Dat klopt.'
De ombudsman: 'U zegt het in ieder geval niet van tevoren?'
Mevrouw Yilmaz: 'Clienten komen ook op het spreekuur. Ook dan kijk ik naar de
kleding en hoe de client zich gedraagt. Je gaat dan niet vertellen dat je dat soms ook
vastlegt. Je legt alleen maar dingen vast die relevant zijn voor het bepalen van het
recht op uitkering. Je legt uiteraard geen privegegevens vast die daar niets mee te
maken hebben.'
De ombudsman: 'Dat snap ik, maar ik stel alleen maar vast dat u, als u op
huisbezoek komt, clienten niet vooraf informeert dat u - door waarnemingen -
controleert of het verhaal dat hij houdt klopt. De client hoort alleen wat het doel van
het onderzoek is, want dat vertelt u altijd?'
Mevrouw Yilmaz: 'Ja.'
De ombudsman: 'Als u langskomt, kan er iemand opendoen. Dat kan een kind zijn,
dat kan de klager zijn. . .'
Mevrouw Yilmaz: 'In dit geval was het zijn dochter.'
De ombudsman: 'Hoe oud is die dochter?'
Mevrouw Yilmaz: 'Zestien, zeventien jaar. Als een klein kind opendoet, vragen wij:
wil je je ouders roepen?
Ik heb de dochter gevraagd of we binnen mochten komen? Dat mocht. Zij vertelde
dat haar vader ziek in bed lag. Ik ben naar binnen gegaan. Haar vader lag in bed.
De deur stond open. Ik stond voor de deur en zei tegen mijnheer Karman: 'O, u
bent toch ziek. . .' De partner was niet thuis, die was medicijnen aan het halen.'
De ombudsman: 'Heeft de client de mogelijkheid om, als u onaangekondigd komt,
te zeggen 'het komt nu even niet uit, ik wil u nu niet ontvangen?'.'
Mevrouw Yilmaz: 'Dan kan ik niet naar binnen en ga ik overleggen met
bijvoorbeeld de kwaliteitsmedewerker. Ik ga in ieder geval niet zomaar een
uitkering opschorten. Als ik de woonsituatie kom controleren en niet naar binnen
mag, kan ik de rechtmatigheid niet vaststellen. Dan kan ik wel aangeven dat dit
gevolgen zal hebben voor de uitkering. Maar als ik kom controleren of iemand zijn
arbeidsverplichting naleeft kan dat niet.'
De ombudsman: 'Het betekent dus dat u in dat geval toestemming zou moeten
hebben om binnen te komen?'
Mevrouw Yilmaz: 'Ja.'
De ombudsman: 'Hoe gaat dat gesprek aan de deur normaalgesproken?'
Mevrouw Yilmaz: 'Meestal bellen we aan en zeggen: 'Wij komen de woonsituatie
controleren'. Enige tijd geleden hadden wij een klant, die ziek was. Van haar
mochten wij niet naar binnen. Toen zei ik: 'Nou dat is goed, dan kan ik het recht
niet vaststellen' en ben toen weggegaan. Je moet je legitimeren. De stagiaire heeft
geen legitimatiebewijs. Verder hebben alle collega's een legitimatiebewijs.'
87
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
Verantwoording
De ombudsman: 'Wordt u ooit op uw rapportages aangesproken?'
Mevrouw Yilmaz: 'Ja, natuurlijk.'
De ombudsman: 'Hoe gaat dat dan?'
Mevrouw Yilmaz: 'De kwaliteitsmedewerker doet steekproeven.'
De ombudsman: 'Steekproefsgewijs of als de client een probleem maakt?'
Mevrouw Yilmaz: Beide. Het is niet zo dat ze permanent mijn rapportages
controleren.
'Ik sta als controleur tussen de klant en de dienst. Klanten rekenen mij aan wat ik
namens de dienst zeg. '
De ombudsman: 'Het hele beeld is dat u nog al dwingend zou zijn. . .'
Mevrouw Yilmaz: 'Dat is het directe gevolg van de Wet werk en bijstand, waarbij
we veel meer de regie over de arbeidsmarktopleiding hebben. De wet verplicht de
mensen om langs te komen, om naar de integratiebureaus te gaan, om werk te
zoeken. Als ze zeggen dat zij ziek zijn, laat je ze keuren.'
88
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
O/- 2005.1643 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe)
OUDE MAAS
Mistige organisatiestructuur
E-mail-wisseling tussen de ombudsman en het Centraal Meldpunt Klachten
(CMK) SoZaWe
Vraag van de ombudsman aan Centraal Meldpunt Klachten (CMK) SoZaWe:
Uit mijn intake aantekeningen ontleen ik de volgende gegevens: op 16 augustus
2005 vindt rond 16:00 komen onaangekondigd twee onbekende dames bij klager
aan de deur met de melding "dat dit een huisbezoek in opdracht van SoZaWe is,
een zogenaamd adresonderzoek op basis van een melding". De heer Hugen is nog
nooit over dit onderwerp door de dienst onderhouden en schrikt zich rot. De
clientmanager van de heer Hugen (mevrouw Haasbroek) was niet aanwezig bij het
onderzoek. De twee dames voeren het onderzoek uit, beide legitimeren zich bij
binnenkomst. De dames komen alleen in de huiskamer, er vindt een 20 minuten
durend gesprek plaats over wie woont hier, is er sprake van onderhuur? Na het
huisbezoek is er geen bericht achtergelaten wie er is langs gekomen en onder wiens
verantwoordelijkheid dit heeft plaatsgevonden. De heer Hugen krijgt
ondersteunende woonbegeleiding via thuiszorg en vraagt zich af of de thuiszorg
medewerkers de melding hebben gedaan? Aan de balie op het hoofdkantoor van
SoZaWe wordt klager geweigerd om informatie over het huisbezoek te verstrekken.
Antwoord van het Centraal Meldpunt Klachten SoZaWe aan de ombudsman:
Het betreft een huisbezoek afgelegd door twee medewerksters van Projectbureau
Veilig. Op verzoek van het gemeentebestuur moeten immers, zoals u weet, heel veel
huisbezoeken afgelegd worden. In het verzorgingsgebied van district Oude Maas
wordt met name bij alleenstaanden beneden een bepaalde leeftijd door middel van
huisbezoeken nagegaan of er iets bijzonders is. Bij Hugen zijn kennelijk geen
bijzonderheden geconstateerd. Ik neem niet aan dat hij aan de balie van
hoofdkantoor is geweest, maar bijvoorbeeld op de Herenwaard?
Daar Projectbureau Veilig geen onderdeel van SoZaWe is kan het CMK helaas
verder niet zo heel veel voor u betekenen denk ik.
89
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
V7 2006.2900 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe)
OUDE MAAS
1. Geen huisbezoek? Dan ook geen voorschot (afgedwongen toestemming)
2. Genante schending van privacy
Klager schrijft de ombudsman:
Geachte heer, mevrouw:
Naar aanleiding van uw brief van 18 September jongstleden en mijn telefonisch
gesprek met mevrouw Bouiki van 21 September jongstleden hierbij komt mijn
reactie:
17 juli 2006 heb ik samen met mijn vrouw een WWB- uitkering via de sociale dienst
Rotterdam aangevraagd. Wij hebben een reactie van de dienst dat [wij] een aantal
bewijsstukken nog moeten inleveren!
Wij hebben die bewijsstukken nerjes op tijd naar haar gesruurd! Na een tijd heb ik
de dienst gebeld om te vragen of we een voorschot zouden kunnen krijgen. Dat
hebben we nodig voor onze betalingsverplichtingen (energie en huur enzovoort) en
voor levensonderhoud. Ik heb van de dienst begrepen dat de aanvraag nog twee
maanden zou duren! De dienst weigerde een voorschot aan ons toe te kennen. De
reden hiervoor is dat een huisbezoek noodzakelijk zou zijn en daarna komt een
voorschot. Ik heb duidelijk aan haar uitgelegd dat we geen geld hebben maar de
klantmanager Zuiver luistert niet naar ons!
Mevrouw Zuiver en een van haar collega's kwam bij ons op huisbezoek. Tijdens het
huisbezoek stelt mevrouw Zuiver de volgende vragen:
o Ik wil de originele bewijsstukken zien!
o Hoeveel slaapkamers zijn er in de woning!
o Wonen jullie allemaal op dit adres!
Ik vind het grappig als iemand zoiets van ons vraagt! Mevrouw Zuiver wilde toch
onze slaapkamers zien? Ze ging toen naar onze slaapkamer en ze wilde dat mijn
vrouw haar kleerkast zou openen! Wat denkt men dat er in een klerenkast zit? Ik
vind dat mevrouw Zuiver haar grenzen heeft overschreden! Ik ga geen klerenkast
van mijn vrouw aan anderen laten zien dat is te prive! Ik heb tegen mevrouw
Zuiver gezegd: als de onze klerenkast moeten openen om bijstand te krijgen dan
willen we dit geld niet!
Dit is wel heel schandalig
Daarom hebben we besloten met mevrouw Zuiver te stoppen en geen reactie op de
brieven van haar te geven.
Het is beter (bij ons) dat we van de honger dood gaan, dan onze prive-kleding aan
andere te laten zien om geld te krijgen!
We zitten echt in een noodsituatie voor wat betreft onze betalingsverplichtingen en
voor ons levensonderhoud en we weten niet hoe we verder moeten gaan in het
90
1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer
leven! Als iemand of de gemeente ons bijstand wil verlenen dan hoeft dat niet op
die onfatsoenlijke manier!
Ik ga ervan uit dat de wet goed is en mevrouw Zuiver haar grenzen heeft
overschreden of dat de wet niet goed is en dan hebben we een RAMP!
[...]
Ik wilde zelf niet dat iemand me zou dwingen om bij mij in huis te komen. Ik
bepaal zelf wie er in mijn huis komt! Dat is van ons prive en dat is gebruikelijk hier
inNederland!.
In overleg met mijn vrouw hebben we de toestemming aan mevrouw Zuiver
gegeven om onze woning te bezoeken. De reden hiervoor is dat de drie kleine
kinderen hebben die geen schuld aan ons omstandigheden hebben. Deze kinderen
willen ook eten!. Hierbij zet ik nu alle brieven van belang die ik van sociale Zaken in
Rotterdam ontvangen heb en mijn reactie op de brieven. We zitten in een
noodsituatie en we hebben sinds drie maanden geen geld om te leven en om aan
onze betalingsverplichtingen te voldoen! Ik hoop dat ik u hiermee voldoende heb
geinf ormeerd bij voorbaat dank voor uw snelle reactie en begrip met vriendelijke
groeten.
91
1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu
38 2006.3033 CENTRUMRAAD
1. Niet via de voordeur
2. Paspoortcontrole in eigen huis
3. Uitleg noch legitimatie
De heer Schenk beeindigt zijn brief alsvolgt:
Rotterdammers die in de laan waar de burgemeester wonen worden niet op
deze manier gecontroleerd: George Orwell schreef, (Animal farm)
'All animals are equal, but some animals are more equal than others.' ofwel: 'dit
soort ellende vindt altijd aan de onderkant van de samenleving plaats'
Mijnheer Schenk is een 65-plusser. Eind oktober 2005 wordt hij op een donderdag
om ongeveer half 10 's ochtends uit zijn bed gebeld. 'Ik sliep nog, ik was ziek. Ik had
mijn bril niet op. Bij het openen van de appartementsdeur liep ik nog in mijn
onderbroek."
Tot groot ongenoegen van Schenk heeft het interventieteam het bellenbord in de hal
of buiten de flat niet gebruikt en is het team meteen doorgelopen naar de deur van
zijn appartement. Schenk heeft dit aanvankelijk niet door en gaat er vanuit dat de
mensen beneden in de centrale hal van de flat staan. Hij probeert tevergeef s enkele
malen via de intercom contact te krijgen met de bellers. Als hij de zoveelste keer uit
zijn bed komt omdat er wordt aangebeld, begrijpt hij dat het bezoek aan de deur
van zijn appartement staat.
Gewaarschuwd door nare verhalen over lieden die misbruik maken van
goedvertrouwende burgers laat Schenk in de regel geen mensen binnen die hij niet
kent. Het systeem van een centrale hal met intercomverbinding bewijst hem op dit
punt goede diensten.
Schenk ziet de buurtagenten staan die hij kent. Hij gaat er vanuit dat het in orde is
en laat alle mensen binnen. Hij verontschuldigt zich voor zijn staat van ontkleding
en trekt zich terug om snel iets aan te trekken. Even later ziet hij dat behalve de
buurtagenten iemand van Eneco, een vrouw met een laptoptas waarop Rotterdam
staat en een onbekende man, van wie hij achteraf vermoedt dat het iemand is van
de dienst sociale zaken en werkgelegenheid.
Terwijl Schenk zich voorstelt, legitimeert niemand van de bezoekers zich.
Schenk weet niet precies wat de man van Eneco heeft uitgevoerd, maar vermoedt
dat deze de stoppenkast heeft gecontroleerd - mogelijk op zoek naar een
wietplantage.
De vrouw met de laptoptas zegt dat Schenk wellicht recht heeft op enige financiele
ondersteuning. Zij laat een brochure bij hem achter met een telef oonnummer waar
hij verdere inf ormatie kan krijgen. Een brochure met inf ormatie over het
interventieteam heeft hij niet ontvangen.
Schenk wordt gevraagd zijn paspoort te tonen, hoe oud hij is en hoe hoog zijn huur
is. Aan de hand van bankafschriften laat Schenk zien hoeveel huur hij betaalt. De
92
1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu
controlerende ambtenaren kunnen daarbij zien hoeveel er op zijn rekening staat,
terwijl zij met die informatie niets van doen hebben. De andere leden van het
interventieteam zijn niet verder het huis ingegaan. Het gehele huisbezoek heeft
ongeveer twintig minuten geduurd.
Vragen
Achteraf gezien meent Schenk dat een paspoortcontrole in zijn eigen huis volstrekt
onterecht is. Hij is nog steeds boos omdat hij weet niet wie in zijn huis zijn geweest.
Hij voelde zich 'onzeker en overrompeld' en heeft de indruk 'dat men maar
binnenkomt'.
Schenk vraagt zich af wie eigenlijk de opdracht geeft voor dit soort controles?
Zijn maatschappelijk werkster noemt Schenk een zorgmijder, die zo min mogelijk
met dit soort instanties te maken wil hebben. Als het al de dienst sociale zaken en
werkgelegenheid was die het initiatief heeft genomen tot het huisbezoek, vraagt
Schenk zich af wat die dienst bij hem te zoeken heeft. Hij staat tegen zijn zin in de
bestanden van de dienst - die hij zijn levenslang geprobeerd heeft te mijden - omdat
hij gebruik maakt van Vervoer-op-Maat en Tafeltje-dekje. Maar kan dat een reden
zijn voor zo'n indringende controle?
Schenk beseft dat Rotterdammers die in de laan waar de burgemeester wonen niet
op deze manier worden gecontroleerd en citeert George Orwell , die in zijn
beroemde boek Animal farm schreef 'All animals are equal, but some animals are
more equal than others.' Waarmee Schenk maar wil zeggen dat 'dit soort ellende
altijd aan de onderkant (van de samenleving) plaatsvindt'
93
1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu
-2Q 2007.2898 CENTRUMRAAD
1. Onaangekondigd huisbezoek
2. Geen reden voor het huisbezoek gegeven
3.0nvoldoende gelegitimeerd
4. Beledigend en naar optreden
5. Geen informatiefolder achtergelaten
6. Geen verslag van het huisbezoek aan klagers gezonden
7. In een kennelijke hulpbehoevende toestand (zonder gas en elektriciteit)
achter gelaten
Mevrouw Stok (voormalig onderwijzeres) is een dame van achterin de 50 jaar, die
onder behandeling is voor een milde dwangneurose: ze bewaart te veel spullen,
rubriceert/ordent alles en probeert aldus chaos te voorkomen. Mevrouw Stok heeft
als partner een iets oudere man (ingenieur) die 40 jaar geleden uit India is
overgekomen. Mevrouw Stok heeft haar klacht o.a. kenbaar gemaakt bij de
buurtvereniging, hetgeen geleid heeft tot een column van Hannie in buurtkrant het
Oude Werk. (zie hieronder). Mevrouw Stok beschrijft de gang van zaken als volgt:
Op donderdag 19 april 2007, rond de klok van 9:30 's ochtends wordt er aangebeld.
de partner van mevrouw Stok neemt via de intercom contact op met de onbekende
gasten en hoort de wijkagent zeggen:" ik ben de wijkagent". De partner van
mevrouw Stok doet open (je moet de politie toch binnenlaten?). Ineens stond de rest
ook binnen: de heer Bruin (medewerker van de Centrumraad af deling
interventieteams) en een onbekend heer van de Eneco.
Legitimaties:
1. de wijkagent is bekend en heeft zich niet apart voorgesteld.
2. de heer Bruin heeft zich pas aan het eind van het bezoek bekendgemaakt en
alleen nadat hij daar verschillende keren expliciet om was gevraagd, hij heeft geen
identificatiebewijs laten zien, klagers moesten op gezag van de wijkagent aannemen
dat dit de heer Bruin is die werkt bij de centrumraad.
3. De medewerker van de Eneco heeft zich niet gelegitimeerd; toen hij daar expliciet
om gevraagd werd heeft hij een klein pasje dat op heuphoogte aan zijn broek
vastzat laten zien en daarna (na doorvragen) een kaartje geschreven met daarop
onder andere een telefoonnummer, de opmerking "af deling fraude" en "p no
XXXXX".
Informed consent.
Er is geen verzoek om binnen te mogen komen met toelichting waarom men binnen
wil komen doorgegeven.
Gang van zaken:
De agent is niet binnen geweest. Hij heeft, zoals het er nu naar uitziet alleen naar
gefunctioneerd als "deuropener".
De heer Bruin heeft aan partner van mevrouw Stok gevraagd of hij bewoner is? en
op gezag van de wijkagent aangenomen dat dat zo is. Er zijn geen legitimaties aan
de bewoners gevraagd en het huis is niet doorzocht.
Achteraf is zonneklaar dat alleen Eneco een onderzoek heeft ingesteld. Het
94
1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu
optreden van de Eneco medewerker was bars en commanderend en werd als
bijzonder naar ervaren.
De klacht van mevrouw Stok gaat met name over het gedrag van de
Eneco-medewerker, dat in dit geval toegerekend wordt aan de gemeente
Rotterdam, die immers de leiding had over dit interventieteam. Mevrouw Stok
heeft haar ongenoegen kenbaar gemaakt bij Gruis. Mevrouw Stok neemt het hoog
op dat deze medewerker van Eneco smalende opmerkingen heeft gemaakt over de
spullen die zij in haar huis verzameld heeft en onder andere de directe toegang tot
de elektriciteitsmeter en gasmeter enigszins blokkeerden. Zij acht het ongehoord
dat deze medewerker, zonder toestemming te vragen, nadat hij foto's heeft gemaakt
van de installaties (dat zal wel mogen, neemt mevrouw Stok aan) een
fotodocumentaire heeft gemaakt van de andere spullen die hij in de omgeving
daarvan heeft waargenomen(l). Mevrouw Stok vraagt zich af waar dit nu weer voor
nodig was? Mevrouw Stok vindt dat de bewoners van oude wijken schandalig
behandeld worden. Zij stelt: Wij laten niemand meer binnen zonder
huiszoekingsbevel, het lijkt de Tweede Wereldoorlog wel. De wijkagent heeft voor
hij het huisbezoek afsloot mevrouw Stoks therapeut gebeld.
In het kader van hoor en wederhoor reageert klaagster op de informatie van de
dienst:
De aanleiding van het bezoek van het interventieteam zou overlast zijn op 104, die
overlast zou bekend zijn bij de buurtagent. Nu is er in het verleden overlast
geweest, maar die familie woont er al sinds 01 februari 2006 niet meer, dus die
familie was op 19 april 2007 al ruim een jaar weg. Er woont sindsdien niemand
meer op 104. Dus waar bestond die overlast op 104 dan uit toen het interventieteam
op 19 april 2007 kwam? [. . .] Er werd bij ons aangebeld op nummer 106. Op 104 is
de bel kapot en woont niemand. [. . .] Het is logisch dat de deur op 106 opengaat als
men daar aanbelt, op 104 zal niemand opendoen.
Binnentreden:
"Het interventieteam is niet binnengetreden in de woning" staat in het verslag aan de
ombudsman. Die Eneco-medewerker is toch ook van het interventieteam? En hij is
in mijn woning geweest. Als je een stap over de drempel zet, ben je in de woning.
Volgens mijn man heeft ook de heer Bruin een of een paar stappen over de drempel
gezet. Dan is hij toch ook in de woning geweest? De buurtagent was aardig, hij is
volgens mijn man niet binnen geweest. Het interventieteam (op de buurtagent na) is
wel in onze woning geweest. Ook al sta je net over de drempel, je bent dan wel in
de woning.
Legitimeren
Bruin heeft wel zijn naam gegeven toen mijn man er naar vroeg. Hij heeft zich
echter niet gelegitimeerd. Bruin wilde dat mijn man zich legitimeerde, dat hoefde
niet van de wijkagent. Hij legde uit dat hij mijn man kende, [...] Toen ik die
Eneco-medewerker in het begin naar zijn legitimatiebewijs vroeg (ik was naar
beneden gekomen) liet hij mij een legitimatiebewijs ter hoogte van zijn broekzak
zien, wat ik natuurlijk niet kon lezen en wat u zo typerend "een flits-legitimatie"
noemt, wat het ook is. [...]. Ik wil ook de naam van de Eneco-medewerker hebben,
95
1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu
maar die mocht hij niet geven zei hij, alleen dat nummer. Kun je nagaan "goed" die
flits-legitimatie was, waardeloos! De medewerker van Eneco heeft zijn
personeelsnummer achtergelaten en ook het telefoonnummer van Eneco
opgenomen in de kaart, waar "afdeling fraude" op stond. Het personeelsnummer
van die Eneco-medewerker is XXX.ZZZ. Toen ik het woord fraude op die kaart zag,
werd ik heel erg kwaad. Ik zei tegen Bruin die op de overloop in het trappenhuis
stond iets in de trant van "kijk eens wat hier staat FRAUDE'" Ik was heel erg boos.
[...].
Reden van bezoek
Er staat in het verslag van Bruin "mevrouw had klachten omtrent haar meter
standen (dat is later bevestigd door Eneco maar was reeds rechtgetrokken)".[. . .] dit
is een smoesje om daarvoor naar mijn huis te komen en de meterstanden op te
nemen. [...] Ik had helemaal geen klachten meer over meterstanden, Eneco heeft
huisnummers verwisseld, dat was op 04 april 2007 al rechtgezet. Ik vind dit nogal
schijnheilig.
Nazorg
Mooie begeleiding hebben ze bij het interventieteam. Ze duwden een kaart in je
handen met een telefoonnummer en zoek het dan zelf maar uit. Er werd gezegd dat
we de volgende dag dat telefoonnummer konden bellen en inf ormeren over wat er
in de meter werd aangetroffen. Geen nazorg, terwijl dat eigenlijk wel de bedoeling
is bij een interventieteam. Nee wij werden wat dat betreft hulpeloos achtergelaten
[...].
Onzorgvuldig/privacy: bewustlevende burgers gestraft
Ook staat er in het verslag "omdat het Bavo patienten zijn heeft Eneco mild
gehandeld . . .". Maar dat klopt helemaal niet.
Nu komt ook nog een stukje in het verslag voor dat wij 200 kWh per jaar zouden
gebruiken. Waar haalt die man dit getal vandaan? Wij hebben in een jaar 1904 kWh
gebruikt dat is ruim 9 Vz maal zoveel als 200 kWh!
We eten heel goedkoop buiten de deur bij Antonius Binnenweg. Ons huis is erg
goed gei'soleerd, waardoor wij dus weinig hoeven te stoken. We hebben ook lekker
warme truien en vesten. In de voorste slaapkamers stoken wij nooit daar slaapt
niemand. In de achterste slaapkamer, waar wij slapen, stoken we. Wij gaan naar de
wasserette en doen soms een handwasje thuis. Wij hebben geen computer en
Internet, geen magnetron, de oven is heel ouderwets en gebruiken wij niet. We
hebben geen koffiezetapparaat of airconditioning. Wij zijn kinderloos, dus hebben
wij ook geen kinderen die heel lang onder de douche staan en heel lang internetten
zoals in veel gezinnen gebeurt. Wij internetten wel eens elders (thuis hebben wij
geen computer en Internet) er zijn genoeg Internet-cafes. Wij zijn vaak buiten de
deur. We hebben maar een televisie. Wij hebben een vrij klein huis. Met vakantie
zijn wij vrij lang afwezig. Hoe durft Bruin over die Eneco-medewerker ons te
vergelijken met een normaal gezin en wat is dat dan wel een normaal gezin?
Publiek-Private Samenwerking?
Vreemde gang van zaken: Interventieteam dat alleen op pad gaat om
Eneco-belangen te dienen
96
1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu
column van Hannie in buurtkrant het Oude Werk mei 2007.
Ik heb het er al eerder over gehad. over het interventieteam. Dat is een club mensen
die aan alle deuren in het Oude Westen komt kloppen of de boel wel in orde is. En
van die club beweren ze dat ze alleen fraude willen tegengaan en dat zijn mensen
die het moeilijk hebben ook nog eens verder willen helpen. Verder willen helpen
van de wal in de sloot bedoelen ze. Zoals jullie weten zit ik nogal graag op een
bankje op een plein en dan hoor je nog eens wat. Laatst raakte ik in gesprek met een
buurman. Ik ken die man al jaren, goudeerlijk, ik durf mijn handen in het vuur te
steken voor hem. Hij heeft alleen een beetje last van zenuwen. Kan hij ook niks aan
doen. Er komt altijd zo een vrouwtje bij hem thuis en die helpt hem een beetje op
weg. Toen ik hem de afgelopen keer zag was tie op van de zenuwen. "buurman zeg
ik, wat is er aan de hand."
Nou en toen kwam er een verhaal. Inderdaad, dat interventieteam was aan zijn
deur geweest. De pief van de Eneco had de meter naar gekeken en die had gezien
dat er met pinnetjes gerommeld was. Dus wordt bij mijn buurman de stroom
af gesloten. Mijn buurman weet van geen pinnetjes af en hij laat mij zijn
bankafschriften zien. "Daar kun je toch op zien dat je gewoon je rekening betaald?,
zeg ik tegen mijn buurman." volgens hem vonden ze zijn rekening en een beetje
laag. Ja hoor, dus als het een beetje zuinig aandoet dan zal je wel met je pinnetjes
gerommeld hebben. Wat een stelletje lapzwansen. Ik heb het al eerder gezegd: niet
binnenlaten, dat heel interventieteam. Bij mij komen ze er nooit in.
97
1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu
4(1 2007.2929 CENTRUMRAAD
1. Geen legitimatie
2. Geen reden voor huisbezoek
3. Geen informatie achteraf
De heer S. Duys beschrijft zijn ervaringen tijdens huisbezoek door een
interventieteam:
Het was maandag 14 mei om 21:00 's avonds (toen op de radio de strijkkwartetten
van Julius Rontgen te horen waren). Er werd een keer hard geklopt (gebonsd?) op
de deur van klager en daarna stonden er vier mensen in zijn woning.
De heer S. Duys merkte op dat men geen gebruik heeft gemaakt van de
deurtelefoon; had men dat wel gedaan dan zou hij ze sowieso binnen hebben
gelaten: ik heb niets te verbergen. Voordat klager zich herpakt heeft, wordt hij
aangesproken op het feit: "dat er iets uit de hand zou zijn gelopen. . ..". De heer S.
Duys neemt aan dat het gaat om de boeken die - deels nog onuitgepakt - onder
andere in stapels op de vloer staan opgetast en zijn loopgebied danig beperken.
(klager noemt dat Manhattan in de huiskamer). De heer S. Duys neemt aan dat
degene die hem bij het weggaan een hand gaf en zich Monty noemde, een
stadsmarinier was; "het was duidelijk iemand die gewend was om anderen in het
gelid te zetten, iemand die helemaal doordrenkt was van de zogenaamde
Rotterdamse norm, iemand die ongevraagd voortdurend het woord nam, de regie
nam, dwingend optrad en kennelijk nogal vol was van zichzelf." De heer S. Duys
heeft dit gedrag als erg storend ervaren. Er zijn een aantal zorgvragen gesteld zoals:
gebruikt u warm eten? Gebruikt u een koelkast? Et cetera. Men heeft besloten om
het sociaal welzijnsteam wijk Cool langs te sturen (dat moet nog komen). Een
andere vraag luidde: bent u wel eens onder behandeling van een psychiater
geweest? De heer S. Duys herkende de wijkagent, de heer Seuren (van het bureau
Eendrachtsplein). Daarnaast was er nog een agent en een assistent van de heer
Monty. Het huisbezoek heeft circa 15 minuten geduurd.
De heer S. Duys meldt dat hij - ten onrechte - op die 14e mei niet aan de kaak heeft
gesteld dat men zich toegang tot zijn woning heeft verschaft zonder dat van enig
bevel of bevoegdheid daartoe gebleken zou zijn. Men heeft zijn toestemming om
binnen te treden niet afgewacht en op een of andere manier zonder medewerking
van klager zijn voordeur open gekregen. De heer S. Duys veronderstelt dat gebruik
is gemaakt van een zogenaamde politieloper.
De heer S. Duys is zich ervan bewust dat hij gepercipieerd wordt als een randfiguur
c.q. deviante persoon, hij is het daar in zekere zin ook mee eens, maar ziet zichzelf
liever als een ietwat afstandelijk geintegreerde inwoner van Rotterdam bij wie het
non-conformisme hoog in het vaandel staat en die overigens op 24 mei jongstleden
een fiks bedrag aan gemeentebelasting heeft betaald.
- klager heeft sinds 1986 landkaarten voor zijn ramen hangen in plaats van
gordijnen
98
1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu
- klager meent dat als je echt iets wilt zien, je geen tv moet kijken, maar radio moet
luisteren [hij beluistert de zenders: Radio 1, 4, 5, BBC World service, BBC lange golf
en business radio Nederland].
De heer S. Duys heeft zichzelf niet hoeven te legitimeren en de binnengekomen
lieden hebben zich eveneens niet gelegitimeerd.
Het relaas van klager maakt duidelijk dat hij zich bijzonder overvallen heeft
gevoeld door het huisbezoek. Een behoorlijke vooraankondiging, legitimatie,
opgave van redenen voor het huisbezoek zijn allemaal niet aan de orde geweest. De
heer S. Duys heeft ook achteraf geen folders of brochures gekregen noch heeft men
na enige dagen een rapportage ter zake van het binnenkomen aangeboden. De heer
S. Duys weet nog steeds niet precies wat hem is overkomen, wat hem wordt
verweten, wat er is bevonden en welke acties hij moet ondernemen of welke acties
van gemeentewege te verwachten zijn.
De heer S. Duys vult het bovenstaande aan met navolgende aantekeningen:
U kunt er rustig van uitgaan dat ik een excentriek interieur heb, met een
ogenschijnlijke overdaad aan boeken. In dat boeken-universum voel ik mij
bijzonder op mijn gemak, omdat het voor mij een weerspiegeling van een
onbeheersbare overvleugelende buitenwereld is, waarbij binnenshuis de rollen zijn
omgedraaid. Het individu temidden van zijn boeken 'feels on top of his own
world'. De wisselwerking tussen hem en zijn verlengde in boekvorm is een nimmer
opdrogende bron van geestkracht die zelfvertrouwen, zekerheid en veiligheid
genereert. Althans zo percipieer ik dat.
De kernvraag blijft: waarom kwam dit interventieteam zonder daartoe strekkende
volmacht zomaar het pand binnen? Dacht de stadsmarinier wellicht dat de
merkwaardige raambedekking een volmacht geeft voor kordaat ingrijpen? Wat
meer elementaire juridische scholing zou mijns inziens geen kwaad kunnen. 'Free
rangers' met een hoge eigendunk en scoringsdrift kunnen contraproductief zijn!
Eindconclusie mijnerzijds: sociale controle? Best, maar dan graag wel iets minder
confronterend en intimiderend en wellicht kan een en ander aanleiding geven tot
enige reflectie in de daartoe geeigende echelons van het gemeentebestuur.
Who said that life was fair, easy and simple?
w.g. S. Duys.
99
1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu
41 2006.2378 DAGELITKS BESTUUR VAN DE DEELGEMEENTE CHARLOIS
1. Kabaal, dreigen, overrompelen
2. Geen toestemming
3. Uit huis gezet zonder rechterlijke titel
4. Directief (lomp) optreden
De heer Toets, wonende te Rotterdam, klaagt over het huisbezoek dat het
interventieteam op 9 maart 2006 bij hem heeft afgelegd.
Voorgeschiedenis
De heer Toets heeft vanaf januari 2005 tot 9 maart 2006 gewoond in het huis dat het
interventieteam heeft bezocht. De woning stond voor die tijd lang leeg, zo heeft
Toets geverifieerd bij de politic De woning is een appartement in een portiekflat,
die tijdens het verblijf van Toets vier a vijf keer van eigenaar is gewisseld (een
zogenaamd beleggingspand). Toets heeft het pand gekraakt, omdat zijn inkomen te
laag is en er veel woningen leegstaan, die niet bewoond kunnen worden omdat de
gemeente op grond van de Rotterdamwet te hoge inkomenseisen stelt.
Nadat Toets de woning heeft betrokken, heeft hij geprobeerd zich op dat adres te
laten inschrijven bij de gemeentelijke basisadministratie. Dat wordt hem geweigerd,
omdat de steeds wisselende eigenaren geen toestemming zou hebben gegeven voor
de bewoning. Toets heeft vergeef s geprobeerd een huurcontract te sluiten met de
verschillende eigenaren.
Vanwege zijn psychische gesteldheid - waarvoor hij onder behandeling is en
medicijnen gebruikt - heeft Toets behoefte aan een rustig en vast thuisadres. Hij
heeft het appartement op eigen kosten wind- en waterdicht gemaakt, opgeruimd,
vuilnis afgevoerd et cetera. Na een jaar in het genoemde appartement te hebben
gewoond, meent hij een woonrecht te hebben verworven.
Huisbezoek
Op 9 maart 2006 hoort Toets om half tien 's ochtends rumoer in het trappenhuis van
de portiekflat. Hij hoort dat er bij de buren wordt aangebeld en de buren wordt
gevraagd wat voor soort persoon er in Toets' appartement woont en of zij last
hebben van het gezoem. Plotseling wordt er ook bij mijnheer Toets langdurig
aangebeld en op de deur gebonkt. 'Ze maakten nogal een kabaal.' Er wordt
geroepen Tolitie!'
Als Toets ziet dat er inderdaad een politieman bij is, doet hij de deur open. Hij
wordt aangesproken door twee personen, van wie eentje later de heer Stam blijkt.
'Waarom heeft u niet direct opengedaan? Mogen wij niet binnen komen? Wij willen
graag met u praten.'
De heer Toets is overrompeld. Er staat geen knokploeg aan de deur, zoals hij had
gevreesd, maar een overheidsinstantie. Hij past snel zijn houding aan en excuseert
zich min of meer dat hij niet meteen heeft opengedaan. Dan wringen de heer Stam
en een ander teamlid zich langs Toets heen naar binnen en geven hem allerlei
instructies. Daarna komen nog meer mensen binnen. Geen van de bezoekers heeft
100
1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu
zich gelegitimeerd.
Niet alles wat de bezoekers tegen hem zeggen dringt tot Toets door. Het team
reageert niet op wat hij zegt, maar doet alleen mededelingen. 'We gaan de boel
afsluiten.' 'U heeft geen woonrecht. Op dit adres stond negen maanden geleden nog
iemand anders ingeschreven.' 'U moet de woning nu verlaten.' 'Dit is nieuw beleid
en hier is niet over te discussieren.'
Toets ziet dat de heer Stam papieren van Eneco heeft, op grond waarvan hij
ondervraagd wordt over zijn aansluiting. De bezoekers proberen of de
lichtschakelaars het doen. Tevergeefs, want er is geen aansluiting. De heer Stam
begint over overlastproblemen. Toets vertelt dat dit voor zijn tijd was, maar
daarvan neemt de heer Stam geen notie.
Als Toets vraagt waarvoor men nu precies komt, antwoordt de heer Stam:
'Tja, we komen eigenlijk voor alles. '
Mijnheer Toets krijgt geen greep op de gebeurtenissen en zijn verzoek om de
woning te verlaten wordt genegeerd. Toets vindt de situatie hectisch. Hij ziet vier of
vijf mensen door zijn huis lopen en van alles onderzoeken, tot de vuilniszakken op
het balkon toe. Men opent kamers en kasten en controleert zijn medicijnen. Alleen
de agent vraagt toestemming om ergens in te kijken. Die toestemming krijgt hij.
Maar Toets is niet van plan de bevelen van de heer Stam op te volgen en belt zijn
advocaat, die even later met de heer Stam in discussie gaat over het woonrecht. De
heer Stam vertelt de advocaat dat hij optreedt namens de eigenaar, die wil dat het
huis wordt afgesloten. Als Toets zich in dit gesprek wil mengen, houdt de politie
hem aan, omdat hij voor 1200 euro aan boetes heeft openstaan. De meeste daarvan
zijn al veertien jaar oud.
Toets wordt meteen afgevoerd, terwijl er nog zes tot zeven man in zijn huis
rondlopen. Hij krijgt geen gelegenheid om zijn huis af te sluiten, kleding te
verzamelen en spullen in veiligheid te brengen. Na deze aanhouding zit Toets
twintig dagen in vervangende hechtenis.
Als hij na weken terugkeert naar zijn woning zijn de sloten veranderd en zijn
spullen deels op straat gezet. Een ander deel van zijn spullen vindt hij terug in de
kelderboxen van de portiekflat. Navraag bij de buren leert hem dat de mannen bij
de ontruiming met van alles hebben gesmeten. Het bankstel en de televisie zijn
kapot. Zijn kleding en computerspullen zijn grotendeels verdwenen. Gelukkig
vindt Toets nog een plastic zak met waardevolle papieren.
Schade
Volgens Toets heeft hij voor enkele duizenden euro's schade. Hij heeft zich vooral
gestoord aan het gedrag van de heer Stam, die blufte met een onjuiste
Eneco-rekening, met het verhaal over de overlast en met de bevoegdheden die hij
zou hebben. Bovendien reageerde de heer Stam totaal niet op wat Toets naar voren
bracht en gedroeg hij zich als de baas in huis.
Bij Toets overheerst boosheid. Hij voelt zich vernederd. De hele gang van zaken
heeft hem het gevoel gegeven dat hij rechteloos is. Toets voelt zich ernstig aangetast
101
1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu
in zijn privacy, omdat men foto's heeft gemaakt van zijn inboedel en de teamleden
die inboedel zonder respect hebben behandeld.
Met zijn advocaat probeert Toets een schadevergoeding te krijgen. Van de
ombudsman vraagt hij een oordeel over de behoorlijkheid van het optreden van het
interventieteam. 'Want dit accepteer ik absoluut niet.'
102
1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu
4? 2006.2856 DAGELITKS BESTUUR VAN DE DEELGEMEENTE CHARLOIS
Niet via de voordeur is kennelijk standaard; politie accepteert niet dat burgers
hieraan niet meewerken
De heer Schwaerzler bewoont een portiekflat en is op vrijdagochtend 22 September
2006 tegen twaalven aan het telefoneren met zijn zus in Oostenrijk. Tijdens het
telefoongesprek wordt via de intercom/huistelefoon gebeld. Schwaerzler verwacht
bezoek, maar hoort een vreemde stem vragen 'of dit 4C is?' Hij hoort ook het woord
deelgemeente vallen. Schwaerzler laat vreemden nooit binnen, zeker niet als deze
voor een ander komen. Schwaerzler wijst de onbekende aan de andere kant van de
lijn erop dat hij heeft 'aangebeld bij nummer 4D'. Hij raadt de bezoeker aan bij het
juiste huisnummer aan te bellen.
Even later wordt er weer gebeld. Nu krijgt Schwaerzler te horen dat het politie
is en wordt hem op agressieve toon gevraagd open te doen. Schwaerzler vraagt
voor wie hij dan open moet doen, omdat hij uit het vorige gesprek heeft begrepen
dat het bezoek niet voor hem komt. Dit tweede gesprek bevestigt de indruk van
Schwaerzler dat de bezoekers niet voor hem komen maar voor andere bewoners
van de portiekflat. Hij vindt dat onethisch. De agressieve toon van de 'politieman'
roept weerstand bij hem op. Schwaerzler hangt de hoorn op de haak en doet niet
open.
Preek
Niet lang daarna wordt er - in de beleving van Schwaerzler wel bijna tien minuten
lang - hard op zijn bel gedrukt. Het telefoongesprek met zijn zus breekt hij nu maar
af.
Als hij uit het raam kijkt, ziet hij alleen personen in burger staan. Omdat hij nog in
sportkleding is besluit hij zich om te kleden.
Nog voordat hij daarmee klaar is, meldt de politie zich aan zijn voordeur. De politie
overdondert hem met een agressieve preek over de stijlloosheid om de deur niet
open te doen als hem dat wordt gevraagd.
Schwaerzler bluft dat hij op dat moment het bureau voor rechtshulp aan de lijn
heeft, dat hij niet gediend is van die agressieve benadering, dat het huisbezoek niet
voor hem is en dat hij niet binnen mag komen als er geen huiszoekingsbevel is. De
politie bindt iets in, maar blijft hem betichten van kortzichtig gedrag.
Schwaerzler maakt zich breed om uit te drukken dat hij de politie onder geen
beding wil binnenlaten en beantwoordt de tweede preek van de politieman met de
opmerking 'Waarvan akte.' De deur gaat dicht.
Enigszins geschokt realiseert Schwaerzler zich dan wat er allemaal is
gebeurd. En dat hij vergeten is de naam of het dienstnummer van de politieagent te
vragen. Als hij het verhaal later op die dag bij de ombudsman vertelt, zegt
Schwaerzler dat hij zich nog steeds niet helemaal rustig voelt.
Van een buurvrouw krijgt hij later te horen dat op een van de tassen van de
bezoekers het woord preventie of interventie stond. De buurvrouw vertelt hem dat
er foto's zijn genomen. Schwaerzler vermoedt dat ook hij gefotografeerd is.
103
1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu
Onduidelijke reden
Schwaerzler probeert erachter te komen wat de reden is voor de 'overval'. Hij krijgt
geen contact met de persoon die verantwoordelijk is voor de interventieteams.
Ook in een gesprek met zijn buren - die geen van tweeen een uitkering hebben -
blijft het gissen naar de werkelijke reden. Dat een van de andere buren geklaagd
zou hebben over een wasmachine die op de galerij staat totdat de Roteb deze komt
ophalen, lijkt hem onwaarschijnlijk.
Meer dan een half jaar later.
De heer Schwaerzler meldt zich wederom bij de ombudsman; wederom heeft de
politie geprobeerd om via hem toegang te krijgen tot het appartementencomplex
om iemand anders "te overrompelen". Naar aanleiding van dit zeer afwijkende
gedrag heeft klager op advies van de ombudsman geprobeerd klachten in te dienen
bij de politie. Tot tweemaal toe is hij bij de balie van het politiebureau weggestuurd
zonder dat er een klacht is genomen. De gemeentelijke ombudsman stelt zich in
verbinding met de Nationale ombudsman en verzoekt de heer Schwaerzler zijn
klachten over het optreden van de politie aldaar kenbaar te maken.
104
1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu
43 2007.2921 DAGELITKS BESTUUR VAN DE DEELGEMEENTE DELFSHAVEN
1. Overvallen
2. Geen toestemming
3. Geen informatie
4. Zo ga je niet met burgers om
Brief aan de ombudsman:
Ik ben Hannah Buitel.
Mijn man, ik en de kinderen zijn eerlijke burgers en hebben nog geen problemen
gehad met buren (heb nu een buurman die gek aan het doen is, maar we geven hem
(nog) geen aandacht), gebruiken geen drugs, hebben nooit gefraudeerd, zijn niet
bekend bij BKR of wat dan ook. Onze weekdagen beginnen om 5.15u 'sochtends. De
laatste die de deur uitgaat is rond half acht/acht uur.
Vorige week donderdag 10 mei, omstreeks 19.00u, stond er een hele
delegatie bij ons voor de deur. Politie, maatschappelijk werkster, nog enkele
mensen en een ENECO-medewerker die in de meterkast wilde kijken, met de
opmerking, anders doe ik hem zelf open, waarop ik zei, van: Hooo!! ik heb hier de
sleutel, het is mijn huis en ik wil weten waar dit over gaat.
Daarna had ik gemeld dat ik een medecollega ben van hem en laat dat
toevallig zijn, dat we op het werk, telefonisch vaak contact hebben (fijne collega
trouwens).
Ik heb uitgelegd dat we boodschappen wilde gaan doen en er niet van
gediend te zijn dat er zomaar een hele delegatie voor onze deur staat. Ze wilden ze
alleen even weten wie er allemaal op dit adres wonen. Nou..moeder, vader en drie
kinderen. Snel werden namen/geboortedatums gecontroleerd of die kloppen en op
een foutje na, was alles goed. En of het om een huur of om een koophuis gaat. Toen
ze weg gingen, werd er een kaartje in mijn hand gedrukt over meldpunt overlast.
Mijn klacht:
Ik ben het eens dat ze drugsverkopers opsporen..klap in mijn handen, want ik ben
voorstander hiervan. Lastige buren? Goed zo, probeer oplossingen te vinden. Maar
controleer degenen die constant ziek thuis zitten of geen werk hebben die heel de
dag maar buiten staan te kijken wat er te roddelen valt of zitten te bedenken hoe ze
kunnen frauderen.. Maar het kan niet zo zijn, dat iemand naar deze instantie belt en
hupsakee, daar staan ze voor de deur. Al houden ze ons een jaar of 10 in de gaten,
maakt mij niks uit, want we hebben toch niks te verbergen. Misschien verbruiken
we veel elektriciteit... dat kan kloppen: 5 televisies, 2 dvd+ video, Verschillende
computerspelletjes en drie kinderen die het leuk vinden om er mee te spelen. 2
koelkasten, diepvriezer, centrale verwarming... noem maar op. Maar dit vind ik zo
nederig en dan met een medecollega erbij ook.
We wonen sinds 1985 in Nederland, hebben altijd normale leven gehad,
nooit klachten of wat dan ook gehad. Bemoeien ons niet met anderen, hebben
105
1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu
lekkere drukke werkdagen en leven plezierig. Dan opeens pats-boem - een hele
delegatie voor de deur alsof we criminelen zijn. Dit geeft zo'n eng gevoel. Laten ze
echte boeven gaan vangen. Mensen die jongeren met drugs benaderen en verkopen.
Mensen die jongeren manipuleren, de kranten staan boordevol van enge dingen die
gebeuren. Beginnen op de Nieuwe Binnenweg, bij de koffieshops/bars..etc. In deze
buurt zullen er best veel aanwezig zijn, maar moeten ze nou echt beginnen met
normale werkende burgers lastig te vallen? Dan vraag ik me af : als ze overdag
waren gekomen en er is niemand thuis, wat dan? Zouden ze onze meterkast hebben
opengebroken?
Ik hoop dat ze een andere methode gaan hanteren, want wij zijn met deze
methode diep beledigd.
106
1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu
44 2007.3229 DAGELITKS BESTUUR VAN DE DEELGEMEENTE DELFSHAVEN
Angst voor huisbezoek
Klager schrijft de ombudsman:
Geachte ombudsman,
Op 30 augustus 2007 lag in mijn brievenbus een kaart van een interventieteam
Rotterdam. Ik schrok ervan, want op de kaart staat dat ik niet thuis was en men op
20 September 2007 wederom langs zou komen tussen 18:00 en 21:00u en onder op
de kaart staat dat indien ik op die datum niet thuis zou zijn dit gevolgen voor mijn
paspoort, rijbewijs, verzekeringen of uitkering zou hebben.
Ik begrijp hier niets van en ben toen direct naar de deelgemeente Delfshaven
gegaan, alwaar men mij zei maandag 03 September 's morgens te komen. Heb ik dit
gedaan en gesproken met een man die bij dit interventieteam zit en erbij was op 30
augustus tijdens een bezoek aan mijn adres. Er werd mij verteld dat ik een soort van
inspectie zou krijgen van dit team. Alhoewel mij werd gezegd dat ik maar een
persoon hoef boven te laten, vind ik het toch absurd dat men mij bezoekt. Heb niets
op mijn kerf stok, zelf s geen bekeuringen. Ben hierdoor erg aangeslagen, mede
omdat ik niet meer zo jong ben (65 jaar).
Daar ik 4,5 jaar geleden een ernstige k. operatie ben ondergaan en mijn hormonen
behoorlijk door de war zijn, ben ik ook niet zo instaat om deze absurde zaak aan te
pakken, ook ben ik snel moe en heb daarom minder kracht om voor mijzelf te
strijden. In het verleden heb ik altijd mijn boontjes (zelf) gedopt, maar ben door dit
alles behoorlijk in de war en voel mij emotioneel aangeslagen. Ik slaap slechter, eet
slechter en kan niet begrijpen waarom dit gebeurd is?! Woon al sinds 1974 op
hetzelfde adres, deze woning is mijn eigendom, en heb zo'n acht jaar geleden een
kamer verhuurd aan een dame, die hier nog steeds woont. Zij heeft zich toentertijd
direct ingeschreven in het bevolkingsregister van Rotterdam, dus er is niets illegaals
of iets dergelijks aan de hand.
Sinds ik mijn AOW heb gekregen, word ik maar lastiggevallen door de SVB.
Natuurlijk is het een goede zaak om fraude te bestrijden, maar daar heb ik niets mee
te maken en ben ik wars van. Heb keurig een huurcontract afgegeven aan de SVB.
Ikzelf ben de mening toegedaan dat deze hele heisa voortkomt uit de SVB (kan er
natuurlijk volledig naast zitten).
Het geheel is mij nogmaals helemaal niet goed bevallen, begrijp niet dat men
oudere mensen opjaagt. Draag altijd keurig mijn gemeentebelastingen af, heb geen
achterstand, leef netjes en normaal. Al met al is deze inbreuk op mijn priveleven
nogal wat, dit had ik niet verwacht van "B&W". Leg niemand iets in de weg, maar
schijnbaar vindt B&W van wel, eigenaardig, absurd en ook vrij pathetisch in mijn
107
1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu
ogen (zoniet fascistisch).
Heb ook de ouderenbond van het geheel in kermis gesteld. Ik geef u zo inf ormatie
omtrent mijn wederwaardigheden en wat er met een rechtgeaard burger in
Rotterdam zomaar kan gebeuren, zonder dat er aanleiding toe is, althans in mijn
ogen.
Met vriendelijke groet,
L.F. Celine
108
1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu
45 2006.2763 DAGELITKS BESTUUR VAN DE DEELGEMEENTE KRALINGEN-CROOSWITK
1. Weigeren was geen optie
2. Hulp werd toegezegd, maar dat is niet waargemaakt
3. Kind ondervraagd over ouders
Het is eind mei 2006 als om een uur of drie 's middags twee politieagenten, drie
andere medewerkers en mogelijk een officier aanbellen bij het huis van mevrouw
Suarez. Mevrouw Suarez is op vakantie, haar dochter doet open.
Mejuffrouw Suarez is op dat moment aan het opruimen, ze draagt slonzige
werkkleding en voelt zich niet gekleed op een bezoek. Een onverwacht bezoek komt
haar ook slecht uit omdat haar vriend op bezoek is.
Een van de niet-geiinif ormeerde mensen legitimeert zich en vraagt of men binnen
mag komen. Gezien de omstandigheden weigert mejuffrouw Suarez dat. Dan krijgt
ze te horen dat de bezoekers komen om te helpen en dat de hele straat zal worden
bezocht.
'Ik voelde mij overrompeld en wist niet of ik kon of mocht weigeren.
Voordat ik het door had waren er al mensen de meterkast aan het onderzoeken.
Achteraf heb ik vastgesteld dat er zeker geen algeheel onderzoek in de straat
plaatsvond. Daarover hebben ze gejokt.
Het hele onderzoek heeft tussen een kwartier en een halfuur geduurd. Alleen de hal
en de woonkamer zijn onderzocht. Mijn vriend en ik hebben ons moeten
legitimeren. Mijn vriend kreeg tijdens het huisbezoek een boete wegens f out
parkeren.
Ik heb me zeer overvallen gevoeld. Ik heb de medewerkster van de dienst sociale
zaken en werkgelegenheid gezegd dat je volgens mij voor zo'n bezoek een afspraak
moet maken. Ik kreeg te horen dat dat niet hoeft. Tijdens het onderzoek lijkt het de
onderzoekers er voornamelijk om te gaan uit te vinden hoeveel mensen er in het
pand wonen. De leden van het interventieteam stelden geen relevante vragen. Met
de informatie dat ik een tienermoeder ben, dat mijn vriend (ook uit Curacao) grote
schulden heeft en wij beiden geen opleiding hebben af gerond of volgen, deden zij
niets.
Ik had kort daarvoor een procedure gevoerd om mij meerderjarig te laten verklaren,
zodat ik de voogdij over mijn kind kan krijgen. Ik ben nu wel meerderjarig maar
heb de voogdij over het kind nog niet. Ik weet niet hoe ik dat voor elkaar kan
krijgen en heb daarover geen informatie gehad.
Mijn vriend, heeft wel een verblijfsvergunning, maar geen woning, geen uitkering,
geen verzekering en geen opleiding. Hij kreeg alleen een telefoonnummer van de
schuldhulpverlening, zonder enige uitleg.
Het enige dat ik mij van het gesprek met de medewerkers in burger kan herinneren,
is dat ik aan de tand gevoeld ben over de uitkeringssituatie van mijn moeder! Mijn
moeder werd verweten dat zij zonder toestemming op vakantie zou zijn gegaan.
Het heeft mij enorm gestoord dat mij tijdens het huisbezoek op een bazige manier is
opgedragen mijn televisie zachter te zetten.
Ik heb verder geen enkele informatie gekregen over het huisbezoek: er is zeker geen
109
1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu
folder achtergelaten.'
Als mevrouw Suarez later terugkomt van vakantie - waarvoor zij overigens
wel degelijk toestemming had - wendt zij zich tot de klantmanager met het verzoek
om meer informatie over het huisbezoek. De moeder krijgt dan te horen dat er twee
dingen zijn gevonden waar nog werk van wordt gemaakt en dat zij geen recht heeft
op verdere informatie.
110
1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu
4fi 2006.2880 DAGELITKS BESTUUR VAN DE DEELGEMEENTE KRALINGEN-CROOSWITK
N.a.v. een klacht wordt de betreffende interventiemedewerker gehoord en
wordt het instrument Huisbezoek vanuit zijn perspectief geschetst
De heer Klomp is politieman en buurtagent in het centrum van Rotterdam en is
verbonden aan het interventieteam van de deelgemeente. Hij wordt gehoord naar
aanleiding van een klacht van de heer Weerman.
Algemene werkwijze
De heer Klomp legt uit dat sinds 29 maart 2006 huisbezoeken worden afgelegd in
de deelgemeente. Hij meent dat een huisbezoek weliswaar een aantasting is van het
huisrecht, maar ook een middel voor de overheid om sociale misstanden te
constateren. Klomp vertelt dat de teams werken met checklists die door de directie
Veilig zijn afgegeven, maar dat er ruimte is om rekening te houden met de
omstandigheden ter plaatse.
De werkzaamheden van de interventieteams worden gevolgd door een stuurgroep.
Daarin zitten voornamelijk deelnemers uit de zogenaamde repressiegroep (sociale
dienst en politie). Op initiatief van Klomp zijn daaraan hulpverleners (het lokale
zorgnetwerk en de GGD) toegevoegd.
De teams hoeven geen targets te halen voor wat betreft het aantal huisbezoeken. Er
wordt om de veertien dagen een lijst rondgestuurd met mogelijke bezoekadressen.
Diensten die interesse hebben in een bepaald adres geven dat vervolgens aan. Een a
twee dagen voordat het huisbezoek plaatsvindt, bepaalt Klomp de definitieve
'loop-lijst'. Tot de betrokken diensten behoren sociale zaken en werkgelegenheid,
de politie, bouw- en woningtoezicht, Eneco, het lokale zorgnetwerk, de
woning-bouwvereniging en de deelgemeente.
Werkwijze bij het bezoek aan Weerman
Het huis waar het team de heer Weerman aantreft, is een zogenoemd
SoZaWe-pand. Er bestaan niet te traceren signalen over een extra bewoner. Daarom
is ook de woningbouwvereniging geinteresseerd in dit adres.
Klomp legt uit dat een signaal op zichzelf geen verplichting oplevert om de woning
op de lijst te zetten. Daarbij speelt het 'onderbuik-gevoel' een grotere rol.
Er zijn geen bijzondere geruchten die de aanleiding vormden om dit adres te
bezoeken.
Eenmaal per week vindt een reeks huisbezoeken plaats. Op de laatste dag van de
maand zijn dat de huisbezoeken waarbij bouw- en woningtoezicht mogelijk een rol
speelt. In de regel duurt een huisbezoek gemiddeld veertig minuten per huis en
worden op een dag ongeveer vijftien adressen bezocht.
Voordat het team de lijst met adressen gaat afwerken, wisselen de leden informatie
uit. Pas op dat moment wordt duidelijk dat op dit adres een grote Eneco-schuld
bestaat. (Vanuit privacy-overwegingen geeft Eneco deze informatie pas nadat een
111
1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu
keuze is gemaakt voor een te bezoeken adres).
Klomp bepaalt staande voor het pand aan de hand van de dan bekende inf ormatie
welke diensten naar binnen gaan. Bij panden van woningbouwverenigingen gaat
bouw- en woningtoezicht nooit naar binnen. Bouw- en woningtoezicht bezoekt
alleen huiseigenaren. In dit geval is Klomp vanuit de deelgemeente begeleid door
een administratief medewerkster en een stagiaire.
De aankomst
Klomp belt als leider van het interventieteam aan en meldt via de intercom dat hij
er is. Weerman komt naar het portiek en Klomp kan duidelijk zien dat Weerman
nerveus is.
Klomp draagt zijn identiteitskaart tijdens huisbezoeken altijd duidelijk zichtbaar.
Hij legitimeert zich en stelt alle aanwezige diensten voor. Klomp legt uit dat hij
namens de deelgemeente controleert of de gegevens uit de gemeentelijke
basisadministratie (GBA) juist zijn. Hij wil zien hoe het gaat met de familie
Graanoogst.
Weerman laat weten dat hij niets met de woning te maken heeft, dat hij geen
bewoner is en dat hij toestemming wil vragen aan de hoofdbewoner. Weerman legt
uit dat de batterijen van zijn mobiele telef oon leeg zijn en dat hij dus naar een
telefooncel moet om zijn nicht te bellen. Zijn nicht verblijft op dat moment wegens
zaken samen met haar kinderen in Amsterdam. De heer Klomp wil voorkomen dat
Weerman 'verdwijnt' en vraagt - voordat hij naar de telefooncel mag gaan - of hij
wil vertellen wie hij is.
Weerman legitimeert zich, gaat naar de telefooncel en komt tot verbazing van
Klomp terug. Weerman zegt dat hij zijn nicht niet heeft kunnen bereiken en dat hij
niet wil meewerken aan het onderzoek in de woning.
Klomp dringt aan, meldt Weerman dat een weigering een sanctie oplevert en dat er
tegen Weerman een procesverbaal zal worden opgemaakt. Hij is immers degene die
de woning verliet en volgens de GBA in verband wordt gebracht met de woning.
Onder druk van deze informatie geeft Weerman Klomp en een administratieve
kracht toestemming om binnen te gaan. De ambtenaar van de sociale dienst blijft
buiten. Buiten maakt de medewerker van Eneco een kastje open en ziet dat de
zegels verbroken zijn. De politie is nog bezig de persoonsgegevens van de heer
Weerman te verifieren en gaat daarom niet meteen mee naar binnen. De
woningbouwvereniging is niet aanwezig.
Verloop van het huisbezoek
Binnen stelt Klomp vast dat er kennelijk lange tijd niet gestofzuigd is, dat her en der
wasgoed ligt, dat het huis niet opgeruimd is en dat de voordeur, een raam en de
tuindeuren openstaan.
Klomp vraagt de heer Weerman nogmaals naar de hoofdbewoner. Op dat moment
verneemt hij van de politie dat Weerman gesignaleerd staat, ooit gearresteerd werd
en dat de politie hulp heeft gevraagd om de arrestant te vervoeren. Uit
veiligheidsoverwegingen beeindigt het interventieteam een huisbezoek steevast als
112
1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu
daarbij iemand wordt aangehouden.
Weerman krijgt te horen hoe de zaken ervoor staan en blijft daar ogenschijnlijk
rustig onder. Hij gaat samen met Klomp naar buiten en sluit de deur af . Omdat er
nog een agent binnen is vraagt Klomp Weerman de deur weer open te doen. De
agent zegt dat hij op zoek was naar de Eneco-controleur, omdat hij dacht dat deze
in de woning was achtergebleven.
Volgens Klomp beticht Weerman de agent ervan een huiszoeking te doen. Klomp
laat weten dat er geen sprake kan zijn van een huiszoeking, omdat daar geen enkele
reden voor bestaat. De agent is zich ook van geen kwaad bewust en geeft onder
meer zijn naam.
Ondertekende toestemming
Normaal gesproken laat een interventieteam een informatiebrochure achter als het
vertrekt en geeft daarop zonodig toelichting. Daarvan heeft het team in dit geval
af gezien, omdat er na de aanhouding van Weerman niemand in huis was en er nog
wel eens spullen uit de brievenbussen verdwijnen.
Omdat het huisbezoek zo plotseling geeindigd is en kleine kinderen moeilijk
kunnen leven in zo'n vervuild huis wil het team de woning nogmaals bezoeken.
Op de vraag van de ombudsman waarom een gesprek op het kantoor van de
deelgemeente niet volstaat, laat Klomp weten dat je alleen door een huisbezoek de
feitelijke toestand in het huis kunt controleren.
De ombudsman legt Klomp uit dat hij zou willen dat interventieteams burgers
voortaan informeren voordat zij overgaan tot een huisbezoek. Uit een ondertekend
toestemmingsf ormulier moet dan blijken dat de bewoner om met name genoemde
redenen instemt met het huisbezoek en dat hij de informatiebrochure heeft
ontvangen. De ombudsman vraagt Klomp of er bezwaren bestaan tegen deze
werkwijze? Klomp zegt dat een ondertekende toestemming een optie is, maar dat
zijn ervaring leert dat mensen liever niet tekenen en vaak zeggen: 'Kom maar lekker
binnen, maar ik teken nergens voor!'
113
1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu
47 2006.2466 DAGELITKS BESTUUR VAN DE DEELGEMEENTE NOORD
1. Niet via de voordeur, heftig bonken
2. Geen toestemming gevraagd
3. Geen legitimatie
4. Geen reden van bezoek gegeven
5. Huisdoorzoeking
6. Geen informatie achtergelaten
7. Onder valse voorwendselen controle uitgevoerd gebruik makend van
bevoegdheden van anderen
Mijnheer Schoenmakers is een bekende van mevrouw Bouillon, en verricht zo nu en
dan huishoudelijke taken voor haar. Zij wonen in dezelf de buurt.
Relaas van de heer Schoenmakers
Op 15 februari 2006 om half acht 's avonds is mijnheer Schoenmakers in het huis
van mevrouw Bouillon de kattenbak aan het verschonen. Mevrouw Bouillon is op
dat moment op bezoek bij haar moeder in het ziekenhuis. Schoenmakers hoort
gebonk op de voordeur en dringend bellen. Het huis van mevrouw Bouillon is
gelegen in een portiekflat. Kennelijk zijn de bezoekers op de een of andere manier
voorbij de deur van het portiek gekomen tot aan de huisdeur.
Mijnheer Schoenmakers ziet vier mannen die melden 'dat ze van een of ander team
zijn, dat ze een controle uitvoeren en nu is dit huis aan de beurt'. Er zijn twee
politieagenten bij. Een tengere blanke man voert voornamelijk het woord; hij draagt
geen politieuniform.
De mannen vragen geen toestemming om binnen te komen. 'Ze stonden ineens
binnen/ zegt Schoenmakers, die zich zich volstrekt overrompeld voelt.
Schoenmakers voelt zich ook achteraf ongemakkelijk, omdat hij het huisrecht van
mevrouw Bouillon - die hem haar woning heeft toevertrouwd - niet heeft kunnen
beschermen.
De bezoekers willen eerst in de meterkast kijken. Schoenmakers geeft hun de sleutel
van de meterkast, omdat hij denkt dat hij dit verzoek niet kan weigeren. In de
meterkast treffen de bezoekers schoenen aan, waarvan openlijk verondersteld
wordt dat 'dat de schoenen van mijnheer Schoenmakers zijn'. Schoenmakers
ontkent dat. Het team gaat vervolgens de badkamer in en ziet daar de overhemden
van mevrouw Bouillon. In de badkamer hebben de onderzoekers volgens
Schoenmakers niet in de wasmand gekeken en geen medicijnen gecontroleerd. In de
slaapkamer hebben zij slechts een vluchtige blik geworpen en geen kasten geopend.
Het team maakt in eerste instantie slechts een vluchtige rondgang door het huis en
onderwerpt het schuurtje dat bij het huis hoort niet aan een controle.
De politie controleert de identiteit van Schoenmakers. Wanneer Schoenmakers op
verzoek van de heer Proost, van de dienst sociale zaken en werkgelegenheid, mee
gaat naar de slaapkamer, maken de andere leden van het team - zonder daarvoor
toestemming te vragen - foto's van het huis.
114
1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu
Dan maakt de teamleider duidelijk dat hij optreedt namens de verhuurder (Vestia)
en dat hij de woning erg vol vindt staan. Hij zal deze bevinding doorgeven aan de
verhuurder. 'Daar krijgt u problemen mee'.
Mijnheer Schoenmakers krijgt geen brief, brochure of andere informatie.
Pas als zijn team vertrekt zegt Proost dat het ging om een onderzoek naar
samenlevingsfraude. Volgens Schoenmakers heeft niemand zich vooraf
gelegitimeerd en toestemming gevraagd om binnen te treden dan wel het huis te
bekijken.
Op 16 februari 2006 krijgt Schoenmakers een brief, waarin staat dat zijn uitkering
zal worden opgeschort en waarin hij wordt uitgenodigd om op 24 februari te
komen overleggen. Schoenmakers meldt zich de 24e wel net op tijd aan de balie,
maar is - omdat hij slecht ter been is - vijf minuten te laat boven Daar vertelt de
medewerker van de dienst dat hij geen tijd (meer) heeft voor Schoenmakers.
Daarna krijgt Schoenmakers een uitnodiging voor een nieuw gesprek. Bij deze
af spraak zit Schoonmakers anderhalf uur vergeef s te wachten. Dan pas hoort hij dat
de heer Proost ziek zou zijn.
Na overleg met de ombudsman besluit Schoenmakers hierover een klacht in te
dienen bij het centraal meldpunt klachten. Het meldpunt laat weten dat hij
teruggebeld zal worden door medewerkers van het district. Na een dag vergeefs
wachten op een telef oontje belt Schoenmakers zelf naar het meldpunt. Daar ontkent
de heer Van Dongen dat Schoenmakers zou worden gebeld over de klacht.
Schoenmakers zal binnen een week worden teruggebeld.
Na een week belt de heer Proost met de mededeling dat hij ziek is. Er wordt een
nieuwe afspraak gemaakt op 24 maart 2006. In dat gesprek vraagt Proost
Schoenmakers wat diens spullen in het huis van mevrouw Bouillon deden?
Schoenmakers vraagt hem op welke spullen hij doelt. Daarop blijft het antwoord
uit. Wel krijgt hij te horen dat hij drie weken later een brief zal krijgen waarin
precies staat wat de dienst van hem verwacht. Op 23 mei 2006 heeft Schoenmakers
deze brief nog niet ontvangen.
Ondertussen blijft zijn uitkering opgeschort. Hij heeft verzuimd hiertegen bezwaar
aan te tekenen omdat hij een gesprek verwachtte over de reden van de opschorting.
Het lukt hem niet contact te krijgen met zijn klantmanager: 'Je kan bellen maar je
komt nooit bij de klantmanager terecht.' Al met al voelt Schoenmakers zich flink
aan het lijntje gehouden.
Relaas van mevrouw Bouillon
Kort na het huisbezoek door het team - om acht uur 's avonds - komt mevrouw
Bouillon thuis. Schoenmakers vertelt haar 'dat er een overval is geweest' en wat hij
heeft meegemaakt. Mevrouw Bouillon belt het algemene informatienummer van de
politie en vraagt wat er is gebeurd, maar krijgt geen informatie. Als zij de volgende
dag opnieuw belt, wordt zij verwezen naar het wijkbureau (Politiebureau Heer
Bokelweg). Zij vraagt 'wie er bij haar over de vloer is geweest' en maakt duidelijk
dat zij aangifte wil doen van huisvredebreuk. De aangifte wordt niet opgenomen.
115
1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu
De agent aan de balie vertelt haar namelijk dat zij geen aangifte kan doen 'omdat zij
niet in het huis was op het moment dat het interventieteam zich aandiende'.
De agent aan de balie suggereert dat het misschien parkeerwachters zijn geweest en
laat weten geen tijd meer te hebben voor mevrouw Bouillon. 'Ik heb mij nu al lang
genoeg met je bezighouden, ga nu maar weg'. Mevrouw Bouillon vraagt dan of de
wijkagent contact met haar op wil nemen. De wijkagent heeft dat tot op heden niet
gedaan.
Wei wordt mevrouw Bouillon later gebeld door de heer Meijer, een politieagent die
haar zijn dienstnummer geeft. Mevrouw Bouillon krijgt de indruk dat Meijer bij het
huisbezoek aanwezig was. Zij blijft na het gesprek met veel vragen zitten en belt
hem daarom de volgende dag opnieuw. Meijer laat haar geirriteerd blijken geen zin
meer te hebben in verdere gesprekken en verwijst haar door naar de heer Sla,
coordinator van het interventieteam van de deelgemeente.
Na enkele vergeef se pogingen en enige tegenwerking ('hij werkt niet bij de
deelgemeente') krijgt zij uiteindelijk toch contact met de heer Sla. Deze suggereert
haar dat zij 'maar niet in de stront moet roeren' en beter 'haar bek kan houden'. Sla
heeft dit misschien niet letterlijk zo gezegd, maar de uitspraken zijn wel zo op
mevrouw Bouillon overgekomen.
Als zij vraagt wat er gebeurt met de foto's die de leden van het interventie team van
haar huis hebben gemaakt, krijgt zij te horen: 'Ooh daar doen we niks mee!' Als Sla
haar min of meer sommeert haar mond te houden, krijgt zij het gevoel dat zij niets
meer kan doen. Verdwaasd vraagt zij zich thuis op de bank af wat haar gebeurt.
Omdat zij naar eigen zeggen zwaar ziek is, besteedt zij zo nu en dan huishoudelijke
taken uit aan mijnheer Schoenmakers. Zij voelt zich niet langer vrij om dat aan
Schoenmakers te vragen en heeft het gevoel dat er op haar en op hem wordt gelet.
'Concentratiekampmethoden' vindt zij het.
Mevrouw Bouillon heeft nu een persoonsgebonden budget en zorgtoeslag
aangevraagd voor betaalde hulp. Samenwonen met Schoenmakers is geen optie.
'Dan zou er permanent politie bij mij op de stoep staan want dan hebben we
slaande ruzie.'
Dubbele petten
Achteraf meent Schoenmakers dat er met dubbele petten is opgetreden. De
medewerker van Eneco (die de meterkast wilde bekijken) blijkt de heer Proost van
de dienst sociale zaken en werkgelegenheid te zijn. En de medewerker van de
deelgemeente blijkt op te treden namens de verhuurder van de flat ( Vestia).
Mijnheer Schoenmakers heeft gezien zijn uitkering een zakelijke relatie met de
dienst sociale zaken en werkgelegenheid. Mevrouw Bouillon niet. Wat doet de
dienst dan bij haar binnen?
Er is al eerder een akkefietje geweest met dubbele petten. Najaar 2005 kwam de
heer Mol van de afdeling bouwtoezicht bij Schoenmakers thuis om diens balkonhek
te controleren. Daarbij nam hij onaangekondigd de heer Proost van de dienst sociale
116
1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu
zaken en werkgelegenheid mee, als zou deze een medewerker zijn van
bouwtoezicht.
Tijdens de inval van het interventieteam zegt Proost tegen Schoenmakers dat hij
niet in zijn eigen huis zou wonen. Schoenmakers vraagt zich af wat hij nu nog kan
doen tegen de opschorting van zijn uitkering.
117
1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu
4ft 2006.3144 DAGELITKS BESTUUR VAN DE DEELGEMEENTE NOORD
1. Wie heeft besloten tot een overval op mijn huis?
2. Lelijk gedrag tijdens huisbezoek
3. Waar kun je klagen over intervetieteams?
Mevrouw Gajadharsing wil een klacht indienen tegen een brute inval van een
aantal politieagenten met in hun kielzog een aantal burgerambtenaren.
Wat is er gebeurd?
Mevrouw Gajadharsing (Surinaamse) is alleenstaande ouder met drie inwonende
volwassenen zonen woonachtig in een benedenwoning in de Agniesebuurt. Zij
beschrijft de gang van zaken bij het huisbezoek als volgt:
Op 25 januari 2006, om ongeveer 15:15 in de middag werd er aangebeld door twee
jonge agenten (man en vrouw) die mij vertelden dat in hun gevolg aanwezig waren:
2 rechercheurs, 1 medewerker van de woningbouwvereniging (PWS), 1
medewerker van Eneco, 1 medewerker van SoZaWe, 1 medewerker van de Roteb 1
medewerker van Evides (waterleidingbedrijf). Desgevraagd maakt mevrouw
Gajadharsing later expliciet duidelijk dat er niemand van de deelgemeente
aanwezig is geweest. De politieagenten vertelden dat zij gegevens hadden die zij
wensten te controleren. Mevrouw Gajadharsing meent niets te verbergen te hebben
en gaf aan dat zij daar aan wilde meewerken, onverwacht en ongevraagd stroomde
het huis toen vol met alle andere aanwezigen. Mevrouw Gajadharsing maakt
duidelijk dat er absoluut geen toestemming is gevraagd en dat er geen enkele
legitimatie is getoond en dat mevrouw Gajadharsing meende dat het tonen van een
legitimatie niet nodig was omdat zij immers de geiiniformeerde politie herkende.
De vragen die beantwoord moesten worden, waren onder andere of haar zoons bij
haar inwoonden, waar die zoons op dat moment verbleven (aan het werk
natuurlijk!). Waarom er een box in de woonkamer stond? (Wat gaat het de rest van
de wereld aan, hoe mevrouw Gajadharsing haar huis inricht? In dit geval heeft
mevrouw Gajadharsing geantwoord dat zij daarin haar kleinkinderen laat spelen).
Mevrouw Gajadharsing voelt zich behoorlijk overvallen door de dwingend gestelde
eis van de medewerker van het waterleidingbedrijf dat haar hal op dat moment
opgeruimd moest worden omdat hij op dat moment de watermeter (die in de
kruipruimte is gesirueerd) wenste te bekijken. De andere aanwezigen hebben geen
vragen gesteld. Mevrouw Gajadharsing heeft tijdens het huisbezoek de
medewerker van de woningbouwvereniging benaderd, om uit te vinden wat er
gaande was. Mevrouw Gajadharsing meldt dat zij een goed contact heeft met haar
klantmanager van SoZaWe en dat zij heeft begrepen dat er over dit huisbezoek geen
enkele rapportage bij die dienst te vinden zou zijn. Het gehele huisbezoek heeft
circa 30 minuten geduurd. Het huis is niet doorzocht, dat wil zeggen dat niet alle
kamers zijn geinspecteerd noch zijn de inhoud van (kleding)kasten, de badkamer,
het medicijnkastje gecontroleerd. Uit het feit dat men de kruipruimte heeft willen
bekijken en dat de politie zo nadrukkelijk de tuin heeft bekeken, leidt mevrouw
Gajadharsing af dat er waarschijnlijk sprake is geweest van een vermoeden van
118
1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu
weed-teelt. Mevrouw Gajadharsing neemt aan dat deze gecoordineerde actie
(waarbij woningbouwvereniging, energieleverancier, roteb en waterbedrijf
aanwezig waren) het gevolg is van een tip over weed-teelt. Een mogelijke reden zou
kunnen zijn dat haar zoons recentelijk met rasters en hekwerk een voorziening in de
tuin hebben neergezet die er toe dient te voorkomen dat de poezen van mevrouw
Gajadharsing andere tuinen kunnen bereiken: wellicht is dit gezien als een
voorziening voor weed-teelt? Een andere verklaring zou kunnen zijn dat haar naam
(vanwege de Pakistaanse tak in haar Surinaamse f amilie) aanleiding heeft gegeven
voor een nader onderzoek.
Mevrouw Gajadharsing merkt op dat zij geen excuses heeft gekregen. De heer
Hogerman van de deelgemeente biedt later excuses aan als er lets niet goed zou zijn
gegaan of niet goed zou zijn begrepen. Mevrouw Gajadharsing acht dit geen serieus
excuus. Mevrouw Gajadharsing is bijzonder boos, zij acht het vernederend dat een
vrouw alleen zo'n overval moet accepteren. Zoveel mensen tegelijk in je huis, de
buren die gluren (wie van de buren heeft getipt? En wat was de tip?). Mevrouw
Gajadharsing merkt op dat je als bijstandsgerechtigde al zoveel uitleg moet geven
omdat je gebruik maakt van de sociale dienst, deze overval gaat echt te ver. Het zet
een stempel op haar leven. Mevrouw Gajadharsing merkt op dat zij altijd haar
kinderen heeft voorgehouden contacten met dit soort overheden (politie,
advocaten) te mijden. Desgevraagd laat mevrouw Gajadharsing weten dat als de
gemeente eerlijk en direct gezegd zou hebben: "sorry mevrouw, wij hebben een tip
gekregen over ....(bijvoorbeeld: weed-teelt), dat hebben we gecontroleerd, we
hebben niks gevonden. Excuses voor de overlast." dan zou mevrouw Gajadharsing
het optreden hebben kunnen begrijpen. Het zwijgen en ontkennen doet op dit
moment de meeste pijn.
Wederhoor bij de deelgemeentelijk interventieteamcoordinator leert:
1 Er was in dit geval absoluut geen sprake van een tip
2 Mevrouw Gajadharsing stopt maar niet met klagen, zij is al eens bij de
coordinator geweest en bij: de Nationale ombudsman, de gemeentelijke
ombudsman, de rechtbank etc; het gaat maar door. Mevrouw Gajadharsing heeft de
coordinator bedankt voor uitleg en nu is ze weer bezig.
3 Op 25 januari 2006 is een huis-aan-huis controle geweest in de Mr Marrestraat,
Paap Dirckstraat, Schout Heijnricstraat en Roo Valkstaat.
4 De keuze om die straten op dat moment te bezoeken komt tot stand op grond
van navolgende argumenten:
a Heel Rotterdam Noord moet bezocht worden. Reden: oudbouw, sloop, veel
nationaliteiten. We zouden gewoon Ezeltje-prik kunnen doen.
b Normaal gesproken worden Buurttafels georganiseerd, burgers kunnen daar
hun signalen over ongenoegen/misstanden in de wijk kwijt.
c Tips (o.a. van de buurttafels) etc zijn niet (meer) tot personen te herleiden.
d 3 of 4 maanden na zo'n buurttafel kan bezoek plaatsvinden (geen vaste
tijdsrelatie).
e Op enig moment verzamelt de coordinator interventieteams GBA-gegevens,
119
1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu
stuurt die door aan de woningbouwvereniging (die doet met behulp van het
kadaster een cross-check of een bepaalde huurder niet elders een koopwoning
heeft), SoZaWe, Eneco en politie; deze organisaties geven aan welke adressen
aandacht verdienen of juist niet bezocht moeten worden (politie). Dit levert een
priori teitenlijst op, indien er genoeg tijd is, gaat men alle tussengelegen woningen
ook langs (want met een 87 jarige die nooit problemen oplevert, kan toch iets mee
aan de hand zijn).
5 De interventieteams komen in principe onaangekondigd.
6 De interventieteams laten zeker geen bericht achter bij de huizen waar niet werd
opengedaan, "want dan verdoezelen ze de situatie", we komen gewoon weer eens
langs
7 Er is geen vergaderbesluit te vinden waaruit blijkt dat we een bepaalde buurt of
een bepaald huis gaan bezoeken (noch waarom ze dat gaan doen.)
120
Deel 3 Analyse
Getalsmatige analyse Deel 2 24
Getalsmatige analyse van de hiervoor opgenomen 48 casus, levert het navolgende
beeld:
1. In 80 % was het huisbezoek niet aangekondigd.
2. In 60 % is door de burger aangegeven dat hij niet voldoende gei'nformeerd was
over zijn rechten en plichten voordat hij toestemming gaf .
3. In 60 % hebben burgers geklaagd over de bejegening door de functionarissen.
4. In 50 % bleek dat het legitimeren door de binnentredende functionarissen niet
correct is geschied.
5. In 50 % hebben de functionarissen (delen van) het huis onderzocht.
6. In 40 % gaven burgers aan dat zij achteraf onvoldoende gei'nformeerd zijn (on-
der andere dat er geen schriftelijke informatie is achtergelaten).
7. In 40 % heeft de burgers niet expliciet toestemming verleend.
8. In 30 % hebben burgers geklaagd over misbaar bij de entree.
9. In 30 % gaven burgers aan dat de toestemming onder bedreiging was afge-
dwongen.
10. In 30 % gaven burgers aan dat de toestemming om het huis te betreden mede
was verleend op basis van het feit dat politie aanwezig was
11. In 20 % hebben burgers geklaagd dat het bellenbord c.q. de centrale hal is om-
zeild.
12. In 20 % hebben burgers te kennen gegeven dat informatie over hem of de toe-
stemming om het huis binnen te komen aan derden of zijn kinderen is ge-
vraagd.
13. In 20 % hebben burgers geklaagd over het feit dat men in zijn eigen huis ge-
dwongen werd zich te legitimeren
14. In 20 % bleek dat hulp nodig was, maar is die hulp niet of nauwelijks geleverd.
15. In 3 gevallen is na het bezoek van een interventieteam het betreden van de
woning onmogelijk gemaakt door het plaatsen van een stalen deur.
24 Er is niet gewerkt met gestandaardiseerde interviews; burgers zijn niet over alle aspecten van een
huisbezoek bevraagd. Dit levert statistisch gezien een vertekend beeld op: de hier gegeven afge-
ronde percentages laat slechts zien hoe vaak in de 48 casus een bepaald aspect genoemd werd.
Deze percentages geven daarnaast op geen enkele wijze aan "hoe erg" bepaald gedrag/bepaalde
zaken door de burgers worden gevonden.
Rapport 2 november 2007: Baas in eieen huis
121
INLEIDING
De in Deel 2 weergegeven casus zijn enerzijds opvallend verschillend van elkaar
en vertonen anderzijds op bepaalde punten grote overeenkomsten. In dit deel van
het rapport zullen de overeenkomsten geanalyseerd worden.
Bij de aanvang van het onderzoek bleek alras dat het moeilijk was om vast te stel-
len onder welk wettelijk regime en wiens (politieke) verantwoordelijkheid de di-
verse huisbezoeken plaatsvonden. Zo was er sprake van huisbezoeken door de
dienst SoZaWe, stedelijk opererende interventieteams en teams door deelgemeen-
te aangestuurd waarin vaak ook de dienst SoZaWe participeerde. Vastgesteld
moet worden dat de diverse huisbezoeken nogal vaak op ad hoc basis plaatsvon-
den 25 , onder een ruim mandaat en met een niet overtuigende-, althans in een rede-
lijke verhouding tot de zwaarte van het middel staande verantwoordingsstruc-
tuur.
Ten einde de diverse huisbezoeken toch te kunnen analyseren is besloten dat langs
de chronologische lijn der gebeurtenissen te doen: Van adresselectie via het bin-
nentreden, het feitelijke huisbezoek tot aan de nazorg.
Selectie van het adres
Conclusie: de selectie van het adres geschiedt niet willekeurig, expliciet politieke
dekking voor de keuzes is onvoldoende zichtbaar, de burger krijgt niet te horen op
grond waarvan hij geselecteerd is (en hij kan daardoor onvoldoende zijn rechten
die hij heeft, waar maken), tijdens het selectieproces worden gegevens over bur-
gers uitgewisseld tussen allerlei instanties en lijkt aannemelijk dat daarmee de pri-
vacy van burgers geschonden wordt.
Voordat er ergens een interventieteam of een huisbezoekteam dat van een speci-
fieke dienst uitgaat, aanbelt, is er een keuzemoment gepasseerd waarin besloten is
om dit specifieke adres te bezoeken. Gezien de zwaarte van het onderzoeksmid-
del, zou idealiter expliciete instemming van de top van de organisatie en de poli-
tiek verantwoordelijke verwacht mogen worden. De praktijk laat zien dat de keu-
ze om een bepaald adres te selecteren (zowel bij controles van SoZaWe als bij in-
terventieteam huisbezoeken) relatief laag in de ambtelijke organisatie geschiedt 26 .
25 Illustratie: de verklaringen van ambtenaren in casus 5, 35, 46 en 48. Zie ook Deel 4, Frontlinefilo-
sofie (Prof. DR. P. E.W.M. Tops) "Frontlijnteams, zoals de Rotterdamse interventieteams, zijn een
passende organisatievorm met een passende aanpak voor probleemsituaties. Dit vraagt, volgens
Tops, om een andere kijk op teams, organiseren en uitvoeren, maar vooral om krachtige en slimme
regisseurs en leiders, die krachten kunnen bundelen, actiemandaat hebben en slimme interfaces
kunnen organiseren tussen frontlijnteam en de eigen dienst".
26 Illustratie: casus 20 en 35
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 122
Zoals hiervoor reeds is betoogd, is degene die gecontroleerd wordt geen verdach-
te 27 . Bij een bestuursrechtelijke controle wordt uitgegaan van een (idealiter) "wil-
lekeurig" gekozen groep. Als de groepen willekeurig gekozen zijn, zou elke Rot-
terdammer evenveel kans moeten hebben om een huisbezoek te krijgen. Dit blijkt
echter niet het geval. In de casus 46 en 48 wordt door de uitvoerende ambtenaren
beschreven op welke wijze in de regel adressen worden geselecteerd.
Uit het onderzoek blijkt dat er drie overwegingen zijn op grond waarvan een
adresselectie plaatsvindt:
A. De burger behoort tot een expliciet aangewezen categorie die "altijd" een
huisbezoek krijgt. Te denken valt aan nieuwe clienten van de dienst Sociale
Zaken en Werkgelegenheid en bewoners van logementen en woongroepen
(dus al die adressen waar meer dan twee personen die geen familie van el-
kaar zijn samen verblijven) 28 . 29
B. De burger woont in een bepaald gebied waar huis aan huis gecontroleerd
wordt (zoals burgers die een huis in een "hot spot 30 " bewonen).
C. De burger is voorwerp van onderzoek naar aanleiding van een signaal dat
aanleiding vormt om zijn adres of persoon in onderzoek te nemen.
Ad A
Er is sprake van een objectief criterium dat voor iedereen kan gelden en steeds
weer wordt toegepast. De kern van dit soort administratieve controle is dat ieder-
een evenveel kans loopt om gecontroleerd te worden. Toch ligt aan die controle
vaak een selectie ten grondslag 31 die ertoe kan leiden dat bepaalde segmenten van
de samenleving veel meer dan andere (en soms zelfs buitensporig veel) gecontro-
leerd worden; de algemene controle wordt alsdan een selectieve controle.
27 Wetboek van strafvordering artikel 27: Als verdachte wordt voordat de vervolging is aangevan-
gen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden
van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit.
28 Zie Deel 4: Verlies van onschuld(-presumptie)
29 Recentelijk vernam de ombudsman van een voorgenomen of reeds in uitvoering genomen on-
derzoek naar alleenstaande moeders wonende in de wijken IJsselmonde en Pendrecht met kinde-
ren onder de twee jaar.
30 Hot spot (website gemeente Rotterdam): Een hot spot is een gebied van een of meer straten waar
verpaupering, criminaliteit, vervuiling en verloedering het beeld bepalen. Het zijn de plekken waar
huisjesmelkers illegaal kamers verhuren en waar slooplocaties en slecht onderhouden panden bij-
dragen aan een slechte uitstraling van de buurt.
31 Een exponent hiervan zijn de zogenaamde slimme steekproeven, waarbij op basis van de com-
binatie van een vele gegevens besloten kan worden tot gerichte acties waarbij een grote kans op
succes (lees: vaststellen van strafbare feiten) groot is en de verspilling van onderzoeksmiddelen
beperkt blijft.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 123
Op grond van de jurisprudentie en de Ombudsprudentie zijn ten aanzien van de-
ze categorie twee opmerkingen te maken:
1. het enkele gegeven dat men tot een bepaalde groep behoort (dat men tot
een risicogroep behoort) terwijl er echter geen concrete aanwijzingen zijn,
rechtvaardigt geen huisbezoek 32 ;
2. categorale huisbezoeken ontberen een kennelijke proportionaliteits- en sub-
sidiariteitsafweging en zijn alleen daardoor al in strijd met het gestelde in
het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens 33 .
AdB
Alhoewel dit een redelijk zuiver criterium zou kunnen zijn, blijkt dat een werkelij-
ke huis-aan-huis controle in de praktijk niet of nauwelijks voorkomt (zie casus 46
waarin wordt uitgelegd hoe de adresselectie bij een huis-aan-huis controles tot
stand komt). Binnen een bepaald gebied wordt op grond van "niet tot concrete
bronnen te herleiden signalen" en het theewater van de diverse ambtenaren / func-
tionarissen besloten om aandacht te schenken aan een selectie van adressen bin-
nen dat gebied 34 .
AdC
Juridisch technisch is dit een wat vreemde categorie: enerzijds zijn er aanwijzingen
dat er iets niet in de haak is (en als zodanig overlapt dit met categorie B), maar
desalniettemin besluit men niet om het onderzoek in handen te stellen van de
daartoe opgeleide opsporingsambtenaren, maar wordt er een controle 35 uitgevoerd.
De ombudsman neemt aan dat het doel van deze controle is om gegevens te ver-
zamelen die een antwoord kunnen geven op de vraag of er reden is om door te
gaan met een onderzoek. Alhoewel er dus al enige signalen op rood staan, blijkt in
de praktijk dat de burger vrijwel nooit vooraf concreet op de hoogte wordt gesteld
van aard en de inhoud van het signaal noch van het gewicht dat daaraan wordt
toegekend door het verantwoordelijke bestuursorgaan 36 . Omdat de burger niet
wordt gei'nformeerd over het feit dat ten aanzien van hem het vermoeden bestaat
dat er mogelijk zaken niet in orde zijn en dat hij als gevolg daarvan "verdachte"
kan worden, kan de burger in deze fase nog geen enkel beroep doen op de rechten
32 Centrale Raad van Beroep, 11 april 2007
33 Zie rapport van de gemeentelijke ombudsman te Amsterdam.
34 Casus 9 illustreert de gang van zaken en tot welk ongenoegen onduidelijkheid over wat een hot
spot is kan leiden.
35 Controle, ook wel toezicht of verificatie genoemd.
36 Zodat er in de zin der wet onvoldoende informatie gegeven is om tot een weloverwogen toe-
stemming te kunnen komen.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 124
die hij mogelijker wijze als verdachte zou hebben 37 . Het baart de ombudsman zor-
gen dat de praktijk laat zien dat er zo nu en dan wel degelijk grenzen worden
overschreden en de rechten van de burger/potentiele verdachte in het gedrang
komen 38 .
Een vorm van signaal kan een (anonieme) tip zijn. Van klagers en ambtenaren
heeft de ombudsman vernomen dat inf ormatie over anonieme tips door het be-
stuursorgaan nimmer gegeven wordt aan de "beschuldigde". Uit de casus blijkt
dat door ambtenaren wordt aangegeven dat een eventuele tip in veel gevallen niet
meer terug te leiden is tot een bepaalde bron. Casus 48 illustreert het ongenoegen
dat iemand kan voelen als hij meent ten onrechte beschuldigd te zijn.
■ Adresselectie en CBP
De wijze van de adresselectie zoals beschreven in casus 46 en 48, roept vragen op.
Een interventieteam is een samenwerkingsverband van (overheids-)instanties.
Samenwerking is toegestaan voor zover de taken en bevoegdheden op elkaar aan-
sluiten. Deze samenwerking zal doorgaans ook tot uitwisseling van informatie
leiden. De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en andere regelgeving zijn
van toepassing op zowel het verstrekken als ontvangen van persoonsgegevens in
deze samenwerkingsverbanden. De verschillende rollen, bevoegdheden en ver-
antwoordelijkheden van de partners hebben een rechtstreeks gevolg voor de be-
voegdheden om onderling informatie uit te wisselen. Bij de ombudsman bestaat
twijfel of de wijze waarop gegevens over burgers worden uitgewisseld tussen de
diverse diensten, voldoet aan de wettelijke bepalingen 39 . De ombudsman heeft met
37 Zoals het recht om niet mee te hoeven werken aan zijn eigen veroordeling (zwijgrecht), het recht
om op de hoogte te worden gesteld van de aard van de beschuldigingen en het recht om adequate
juridische ondersteuning te krijgen.
38 Zie voor een verdere onderbouwing van het problematische karakter van dit optreden Deel 4
Bestuurs-strafrecht: bestuursrecht en strafrecht. Zie bijvoorbeeld: casus 21, 33, 47 en 48.
39 Voor ambtenaren geldt Artikel 125a Ambtenarenwet lid 3: "De ambtenaar is verplicht tot geheim-
houding van hetgeen hem in verband met zijnfunctie ter kennis is gekomen, voor zover die verplichting uit
de aard der zaak volgt". Voor functionarissen van nutsbedrijven en woningbouwvereniging en geldt :
Art. 2:5. [Geheimhoudingsplicht] Awb
-1. Een ieder die is betrokken bij de uitvoering van de taak van een bestuursorgaan en daarbij de
beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs
moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter
zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding van die
gegevens, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn
taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.
-2. Het eerste lid is mede van toepassing op instellingen en daartoe behorende of daarvoor werk-
zame personen die door een bestuursorgaan worden betrokken bij de uitvoering van zijn taak, en
op instellingen en daartoe behorende of daarvoor werkzame personen die een bij of krachtens de
wet toegekende taak uitoefenen.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 125
het CBP over deze zaken diverse keren van gedachten gewisseld en weet dat het
CBP een onderzoek heeft ingesteld naar het gebruik van persoonsgegevens door
interventieteams.
Een ander aspect van de bescherming van persoonsgegevens betreft het verzame-
len van persoonsgegevens. Dit mag alleen voor wel bepaalde, uitdrukkelijk om-
schreven en gerechtvaardigde doeleinden geschieden (artikel 7 Wbp). In het licht
van dit artikel is het vreemd als, zoals uit sommige casus blijkt, een (niet meer tra-
ceerbare en niet geverifieerde) melding volstaat om een burger te vereren met een
huisbezoek, waarna de diverse ambtenaren het hele huisbezoekprogramma af-
werken.
Deze gang van zaken blijkt niet alleen disproportioneel, het boterzachte signaal
rechtvaardigt niet de inzet van het optreden van een interventieteam, laat staan
het optreden in een woning van een burger. De praktijk laat zien dat het op basis
van zo'n signaal plaatsvindende huisbezoek zich niet beperkt tot het verifieren
van het signaal, maar dat een veel ruimer onderzoek plaatsvindt.
Entree
Conclusie: bij het binnentreden van woning laat de gemeente zich niet van een al
te beste kant zien: burgers worden willens en wetens overrompeld en onder druk
gezet, de centrale hal en bellenbord worden zoveel mogelijk omzeild, er wordt
misbaar gemaakt en het legitimeren geschiedt zeer gebrekkig.
De Algemene wet op het binnentreden (Awbi, zie Deel 4) vult de uitgangspunten
van artikel 12 van de grondwet (Huisrecht, zie Deel 4) nader in. Er zijn enkele
vormvoorschriften: vooraf gaande legitimatie, mededeling van het doel van het
binnentreden en verstrekking aan de bewoner van een schriftelijk verslag. Een
ieder die in opdracht van-, of namens de gemeente Rotterdam de taak heeft om bij
de burgers van de gemeente een huisbezoek af te leggen, is in zekere zin een am-
bassadeur van deze stad; hij vertegenwoordigt het hoogste gezag van de stad in
het directe contact met de burgers 40 . De overheid, die er voor de burgers is (en niet
Los van de geheimhoudingsplicht laat zich de vraag stellen of het acceptabel is dat een medewer-
ker van bijv. Eneco krijgt te horen dat de bewoner van een bepaald adres op grond van een be-
paalde regeling een uitkering ontvangt, gebruik maakt van een schuldhulpverleningsregeling, een
psychiatrische dagbehandeling ondergaat, uithuizige kinderen heeft vanwege een ondertoezicht-
stelling, om allerlei redenen is opgenomen in het lokale zorg netwerk etc..
40 Juist bij toezicht en controle manifesteert de in andere gevallen "abstracte en papieren overheid"
zich tegenover de burger als een entiteit van vlees en bloed. Professor mr. J.B.J.M. ten Berge schrijft:
"Het handhavingstoezicht kent vaak een spanningsvolle intermenselijke confrontatie. Waar handhavingsanc-
ties in de termen van Duk 'de tanden' van het recht <oratie Amsterdam) impliceren, zo vormt het optreden
van de toezichthouder de eerste stap op weg naar het bijten van het recht; de lippen worden opgetrokken en de
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 126
andersom!), dient zich beleefd, correct en respectvol te gedragen. Deze op de bur-
ger gerichte houdingsaspecten hoeven er niet aan in de weg te staan dat de amb-
tenaar zich zakelijk opstelt en niet op zijn mondje gevallen is. Dit vraagt om
voortdurende training van de met dit werk belaste ambtenaren en controle op de
uitvoering. In het kader van de controle/ verificatie of hulpbiedende werkzaam-
heden is geen enkele vorm van overrompelen, dreigen, intimideren toegelaten. De
burger dient op basis van vrijwilligheid zijn medewerking aan het huisbezoek te
verlenen.
■ MlSBAAR
In de casus wordt beschreven dat burgers zich behoorlijk geintimideerd voelen
door gedragingen als: hard roepen/schreeuwen, klepperen met de brievenbus en
bonken op de deur 41 . In de regel wordt door dit gedrag de aandacht getrokken van
buren. Uit de casus blijkt dat dit soms tot gevolg heeft dat de betreffende burger
de interventieteammedewerkers uitnodigt in zijn huis ten einde de publieke verto-
ning te beeindigen. De ombudsman acht dit gedrag om twee redenen ontoelaatbaar:
o Van de aldus verkregen toestemming kan niet gesteld worden dat zij vrij-
willig gegeven is.
o Op deze wijze wordt geen juiste invulling aan "de Moedernorm 42 ", "het
ambassadeurschap van de Stad" of de functie "visitekaartje van Rotter-
dam" gegeven.
■ Centrale deur omzeild: Niet via de voordeur
Een basale regel van beleef dheid is dat bij het benaderen van een burger in zijn
woning, de kennelijk door die burger aangewezen route wordt bewandeld: Amb-
tenaren melden zich niet aan de achterdeur, lopen niet via de achtertuin, de gara-
ge of een andere kennelijk voor huisgenoten bestemde route naar binnen. Tijdens
het onderzoek is gebleken, dat er een gebruik is ontstaan om in woongebouwen
waar een centrale hal met een bellenbord is, deze te omzeilen. Aldus wordt de
burger overrompeld en significant minder kansen gegeven om weloverwogen te
besluiten al-dan-niet toestemming tot binnentreding te verlenen 43 . De ombudsman
acht dit een verwerpelijke werkwijze.
tanden worden dreigend zichtbaar. De 'over'heid ontmoet hier infysieke zin de 'onder'daan en maakt hem
41 Zie bijvoorbeeld de casus: 2, 3, 12, 18, 21, 24, 41 en 47.
42 Zie deel 4: De Normen
43 Casus 37 laat zien tot welke verwarring deze methode (bij een oudere) kan leiden. In Casus 41
blijkt deze - kennelijk ge'institutionaliseerde methode - uit de hand te zijn gelopen. Zie verder de
casus 2, 3, 18, 19, 21, 25, 32, 38 en 42.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 127
■ KINDEREN, DERDEN VERSCHAFFEN TOEGANG
Toestemming om een huis te betreden moet van de hoof dbewoner of althans een
volwassene die daarvoor aangezien kan worden, verkregen worden. Zodra de
aangesproken volwassene meldt niet de hoof dbewoner te zijn (bijvoorbeeld dat hij
gast is) kan hij de toestemming voor het huisbezoek niet meer geven. Huisbezoe-
ken op basis van toestemming van een kind zijn volstrekt onbehoorlijk. De conclu-
sie is dat de norm dat toestemming voor het betreden van het huis alleen gegeven
kan worden door de hoofdbewoner (en niet door zijn gasten of zijn kinderen),
kennelijk nog niet bij alle ambtenaren bekend is 44 .
Evenzo kan een hoofdbewoner geen toegang verlenen tot de door een onderhuur-
der gehuurde woonruimte 45 .
■ INFORMATIEVERZAMELING BIJ DERDEN
Het verzamelen van inlichtingen over een burger, zonder zijn toestemming, bij
anderen dan hemzelf (bijvoorbeeld bij zijn kinderen, zijn buren et cetera) staat op
gespannen voet met de bestuursrechtelijke bevoegdheden in het kader van verifi-
catie en controle. Het betreft hier activiteiten die diep ingrijpen in de persoonlijke
levenssfeer. Deze vorm van gegevensverzameling mag alleen worden toegepast
wanneer er een specifiek vermoeden van fraude is en de gegevens op geen enkele
andere wijze verkregen kunnen worden. Bovendien moet de burger op grond van
artikel 34, eerste lid, Wbp geinformeerd worden over de gegevensverzameling 46 .
■ Legitimeren van de bezoekende FUNCTIONARISSEN
Conclusie: de wijze van legitimeren voldoet niet aan het wettelijke regime.
De Algemene wet op het binnentreden (Zie Deel 4) bepaalt uitdrukkelijk dat de
ambtenaar zich voorafgaand aan het binnentreden dient te legitimeren. Uit de
hiervoor beschreven casus blijkt dat dat voor een gedeelte (nog) niet geschiedt 47 .
Ernstig acht de ombudsman het feit dat bij een interventieteam de gewoonte is
ontstaan dat alleen het hoofd van het interventieteam zich legitimeert. In de wet
staat: "Indien twee of meer personen voor hetzelfde doel in een woning binnentreden,
rusten deze verplichtingen slechts op degene die bij het binnentreden de leiding heeft." De
44 Zie casus 46.
45 Zie casus 15.
46 Informatieverzameling bij derden is een vorm van "eigen waarneming"als bedoeld in artikel 31,
eerste lid, sub a, Wbp. Voor deze vorm van gegevens verwerking is een voorafgaand onderzoek
vereist. Deze vorm van gegevensverzameling mag in principe alleen worden toegepast als er een
specifiek vermoeden van fraude is en nooit zomaar. Zie bijvoorbeeld de casus 14, 21, 41, 46 en 47.
47 Zie bijvoorbeeld de casus 1, 3, 5, 13, 16, 19, 19, 20, 21, 24, 25, 26, 38, 39, 40, 41 en 48.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 128
ombudsman stelt vast dat de kern van het interventieteamoptreden nu juist is dat
verschillende personen (met geheel eigen bevoegdheden) gezamenlijk een pand
bezoeken; er is geen sprake van "eenzelfde doel" maar van "diverse doelen voor het
binnentreden" . Naar de letter van de wet zal een ieder die een zelfstandige toe-
zichtsbevoegdheid heeft, zich vooraf bij de bewoner moeten legitimeren, uitleggen
waarom hij de woning wil betreden en daarna vragen of de betreffende bewoner
daar toestemming voor wil verlenen 48 . Een burger moet aan zijn voordeur kunnen
besluiten dat bepaalde mensen wel en andere niet zijn woning mogen betreden.
Dit legitimeren en informeren vooraf zijn voorwaarden waaraan voldaan moet
zijn opdat de burger op goede gronden zijn toestemming voor het binnentreden
en verzamelen van gegevens kan verlenen.
■ IDENTIFICATIE GEVRAAGD VAN DE BURGER (EN ZIJN EVENTUELE GASTEN) IN ZIJN EIGEN HUIS
Alhoewel uit vrijwel alle casus blijkt dat burgers in hun eigen huis gevraagd
wordt om zichzelf te identificeren, komt - strafrechtelijke onderzoeken daargelaten
- die bevoegdheid ingevolge het bepaalde in artikel 5:16a ( uitgebreide identifica-
tieplicht) uitsluitend toe aan ambtenaren die - op grond van de wet of een indivi-
dueel besluit van het daartoe gerechtigde bestuursorgaan - zijn aangewezen als
toezichthouder zoals bedoeld in artikel 5:11 Awb. Tot nu toe heeft geen enkele
ambtenaar aan de ombudsman kenbaar gemaakt dat hij op grond van voornoem-
de regelgeving als toezichthouder was aangesteld en gebruik heeft gemaakt van
de daarbij behorende bevoegdheden. Overigens bepaalt artikel 5:13 Awb dat
een toezichthouder van zijn bevoegdheden slechts gebruik mag maken voor zover
dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is (evenredigheidsbegin-
sel).
De intimiderende werking die uitgaat van het dwingend verzoek dat iemand in
zijn eigen huis zijn paspoort moet opzoeken om te bewijzen dat hij is wie hij stelt
te zijn, is de ombudsman tijdens het horen van burgers vaak genoeg gebleken 49 .
■ DUBBELE PETTEN
Hiervoor heeft de ombudsman al aangegeven dat zijns inziens de aanwezigheid
van andere functionarissen dan ambtenaren (zoals medewerkers van nutsbedrij-
ven en woningbouwverenigingen) geen goede zaak is.
Hand- en spandiensten
In een enkel geval lijkt het erop dat door ambtenaren van de gemeente Rotterdam
hand en span diensten verleend worden aan private ondernemingen. Zo soms dat
het hele interventieteam uit niet meer bestaat dan een politieman (om de deur
48 25 5 2007, Zeist, LJN BA5725
« Zie bijvoorbeeld de casus 1, 3, 5, 6, 12, 19, 38, 45, 46 en 47.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 129
open te houden), een deelgemeentelijk medewerker (legitimatie van het optreden)
en dat het inhoudelijk gaat om het tackelen van een Eneco-probleem 50 .
In twee casus meldt de medewerker van de deelgemeente dat hij zou optreden
namens de woningeigenaar. In casus 41 zou die huiseigenaar volgens klager een
particuliere eigenaar zijn die er zogenaamde beleggingspandjes op nahoudt. In casus 47
meldde de medewerker van de deelgemeente op te treden namens woningbouwvere-
niging "Vestia".
Weer anders ligt het in casus 6 waarin klaagster zich afvraagt hoe het zit met de
vermenging van het optreden van het interventieteam en dat van de private on-
dernemers die inbraakwerende middelen bij haar slijten?
Op zijn minst kan hier gesproken worden van erg ondoorzichtige situaties; wat is
eigenlijk de verhouding tussen gemeente Rotterdam en de secu-strip-verkoper of
de particuliere huiseigenaar van wie een kraker een beleggingspand in gebruik
heeft genomen? Voor zover het het faciliteren van de Eneco betreft, rijst de vraag
of de gemeente Rotterdam (die de grootste aandeelhouder van Eneco is) hiermee
niet de schijn van het bevoordelen van een marktpartij op zich laadt?
TOESTEMMING
Conclusie: Toestemming is een van de belangrijkste elementen tijdens het huisbe-
zoek. Alhoewel het formeel wettelijke systeem de burgers allerlei mogelijkheden
biedt om een huisbezoek te weigeren, blijkt dat de burgers (ook al hebben ze ge-
gronde redenen om de toestemming te weigeren 51 ) vrijwel geen weerstand bieden
tegen de wens van ambtenaren om binnen te treden.
De ombudsman stelt vast dat de vermenging van aanvankelijk gescheiden be-
voegdheden zoals die met name door het instrument interventieteam ontstaat, voor
de burger te veel verwarring oproept. Men is het spoor bijster en geeft zijn rechten
om eventueel een huisbezoek te weigeren, volledig op.
In het overgrote deel van de in Deel 2 beschreven daadwerkelijke huisbezoeken, is
de toestemming op onjuiste wijze of onjuiste gronden verkregen.
De bescherming van het huisrecht is daarmee illusoir geworden.
50 Zie casus 3 en 39.
51 Terwijl zij, in laatste instantie, zelfs geen enkele reden behoeven te hebben en geen enkele uitleg
behoeven te geven indien zij toestemming voor een huisbezoek wensen te weigeren.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 130
■ Het belang van de Toestemming
Grondwet, verdragsrecht en de daarvan afgeleide lagere regelgeving gaan uit van
de premisse dat de eigen woning een "overheidsvrije zone" is. De overheid mag
alleen dan de woning van de burger betreden als:
1. De formele wet daar een grondslag voor biedt 52
2. De burger toestemming verleent.
In het eerste geval kan worden binnengetreden tegen de wil van de burger en
wordt een zeer afgewogen en uitvoerige procedure ingezet om de belangen van
beide partijen (de burger tegenover de overheid) veilig te stellen 53 .
Indien de burger toestemming verleent, lijkt hij vrijwel rechteloos; 54 er zijn geen
wettelijke beschermingen meer voor de burger.
Ook de Algemene wet op het binnentreden (zie Deel 4) die de voorwaarden be-
schrijft waaraan voldaan moet worden, maakt een duidelijk onderscheid tussen
huisbezoeken zonder en met toestemming van de burger. De toestemming van de
burger is niet alleen van belang voor het rechtmatig betreden van de woning maar
ook een voorwaarde een rechtmatige verzameling van persoonsgegevens in de
woning.
■ Het CPB hanteert drie criteria voor toestemming.
Voor de verwerking van persoonsgegevens die op toestemming wordt gebaseerd
gelden drie criteria.
1. De burger moet vooraf goed geinformeerd zijn.
2. De informatie die aan de burger wordt verstrekt moet voldoende specifiek
zijn.
52 Zoals bij de opsporing van strafbare feiten of het beschermen van de staatsveiligheid.
53 Bekend mag worden verondersteld dat er een door de rechter-commissaris afgegeven toestem-
ming voor de huiszoeking moet zijn waarin beschreven staat wat de aanleiding is. Na zo'n huis-
zoeking moet aanstonds een op ambtseed opgemaakt procesverbaal van de huiszoeking worden
opgemaakt et cetera.
54 Daarbij komt dat, indien op grond van zo'n vrijwillig toegestaan huisbezoek het bestuursorgaan
besluiten neemt ten aanzien van de betreffende burger, hij die kan aanvechten bij de administratie-
ve rechter en ook in die procedure veel minder beschermd is dan de burger die verdacht wordt van
een strafbaar feit. De burger die een besluit wil aanvechten, zal - zonder dat hem van staatswege
een minimum aan deskundige juridische ondersteuning wordt gegarandeerd - een bezwaarschrift
moeten opstellen, waarin hij aanstonds alle relevante grieven zal moeten kenbaar maken omdat op
grond van de huidige interpretatie van de Algemene wet bestuursrecht, rechters nauwelijks meer
overgaan tot ambtshalve toetsing en de burger daarnaast dreigt te verzanden in een procedureel
moeras (argumentatiefuik). Zie verder Deel 4.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 131
3. Er moet sprake zijn van vrijwillig gegeven toestemming.
I Goed geinformeerd:
dat wil zeggen dat de burger actief, adequaat en volledig door de betreffende
ambtenaren wordt geinformeerd over zijn rechten en plichten.
De burger moet dus uitgelegd krijgen onder welke omstandigheden hij een huis-
bezoek kan weigeren en wat daarvan de consequenties zouden kunnen zijn. Zoals
hiervoor te lezen is, zijn nogal wat burgers "bezweken" onder de druk dat: " de uit-
kering zal worden ingetrokken ", "er een procesverbaal zal worden opgemaakt tegen hem",
"dat de weigering een met straf bedreigd delict oplevert waar een boete van de eerste cate-
gorie en maximaal een maand hechtenis op staat" . Alhoewel al deze informatie op
zichzelf niet onjuist is, is het lelijke dat in geen van de gevallen erbij is gemeld dat
de gememoreerde consequenties vrijwel nooit plaatsgrijpen of alleen nadat ook de
rechter zich over de oirbaarheid van de consequentie heeft kunnen buigen.
II Specifiek:
dat wil zeggen dat de toestemming gebonden is aan een bepaald doel (doelbin-
ding). Als men zegt dat men voor een hulpverleningsgesprek langskomt, mag het
niet zo zijn dat de ambtenaar eigenlijk ook wilde binnenkomen om een controle op
illegaal samenleven te kunnen uitvoeren.
De toestemming voor het betreden van een woning en het verzamelen persoons-
gegevens
De functionaris die een huisbezoek aflegt heeft toestemming nodig voor:
• het betreden van de woning (toestemming voor de deur)
• het verzamelen van persoonsgegevens in de woning (toestemming achter
de deur)
Wanneer de burger aan de deur op de juiste wijze wordt geinformeerd over de
identiteit van de bezoeker(s) en het doel (de doelen) van het bezoek, kan de toe-
stemming voor het verzamelen van persoonsgegevens voor deze doelen achter de
deur worden ver onder steld. Wanneer men meer gegevens wil vastleggen dan
waarvoor toestemming is verkregen, dan moet de burger hierover ter plekke wor-
den geinformeerd.
Doelbinding
Volgens vaste jurisprudence kan de toestemming alleen verleend worden met het
oog op het dienen van een concreet doel (= doelbinding). De relatie tussen het be-
zoek en de eventuele consequentie van het bezoek moet voor de burger duidelijk
zijn. Het mag niet zo zijn dat de burger niet weet dat er tijdens het bezoek bepaal-
de informatie verzameld wordt die later tegen hem gebruikt kan worden. Men
moet bij het vragen om toestemming precies vertellen wat men wil onderzoeken.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 132
De behoorlijkheid brengt met zich mee dat niet alleen geexpliciteerd moet worden
wat men wil onderzoeken 55 , maar ook welke gegevens men accepteert als vol-
doende bewijs 56 . Het hele concept van de "integrale controle" en het "meervoudig
kijken" 57 is - indien niet exact aangegeven wordt welke controles (op grond van
welke regelgeving) worden uitgevoerd - strijdig met het uitgangspunt dat voor
een concreet doel (en een concrete onderzoeksmethode) toestemming gegeven
wordt.
Ill Vrijwillig:
Er mag geen dwang op de burger worden uitgeoefend (er mag/moet wel goed en
adequaat geinformeerd worden). De toestemming mag niet gebaseerd zijn op de
kennelijke dwaling (dat wil zeggen dat voor de daarbij betrokken ambtenaar ken-
baar vaststaat dat de burger een onvolledig beeld van de relevante werkelijkheid
had op basis waarvan hij tot een onjuiste gevolgtrekking is gekomen) en de toe-
stemming mag niet op basis van listige kunstgrepen van hem af getroggeld wor-
den (bedrog).
Op een kaart die sedert enige tijd na een huisbezoek wordt achtergelaten bij men-
sen die door een interventieteam niet thuis zijn getroffen staat: " volledigheidshalve
wijzen wij u erop dat u volgens de GBA wetgeving verplicht bent mee te werken aan on-
derzoek naar uw verblijfplaats. Niet meewerken is strafbaar maar kan bovendien ook pro-
blemen geven met het verkrijgen van documenten zoals paspoorten en ri]bewi]zen, verzeke-
ringen en uitkering" 58 . De informatie wordt als bijzonder dreigend ervaren en is on-
volledig; een essentiele tussenstap is weggelaten, namelijk dat de burgemeester -
op de hoogte gesteld van de weigering van de burger om mee te werken aan een
GBA-controle - deze informatie gecombineerd met andere informatie dermate
zwaarwichtig vindt dat hij het nodig acht om een machtiging te verstrekken om
tegen de wil van de burger zijn woning te betreden 59 .
Slechts in het geval dat de burger de betreffende ambtenaren die in het bezit zijn
van een machtiging van de burgemeester niet binnenlaat 60 , is er sprake van een
55 Bijvoorbeeld: het aantal kamers in het huis.
56 Bijvoorbeeld: volstaat het overleggen van een bouwtekening, of wil men alle ruimten bekijken, of
zelfs opmeten?
57 Van de begrippen "integrale controle" en "meervoudig kijken" kent de ombudsman de definitie
niet. Voorshands wordt ervan uitgegaan dat hiermee bedoeld wordt dat een ambtenaar waarne-
mingen verricht die relevant zijn voor diverse diensten (bijvoorbeeld: de ambtenaar van SoZaWe
voert ook een controle op de leerplicht en of de gemeentelijke basisadministratie en of de brandvei-
ligheid van een bepaald huis uit).
58 Zie bijvoorbeeld casus 44.
59 Zie voor achtergronden hierbij: Deel 4 Het binnentreden van een woning
60 Deel 2, casus 5; de interventiemedewerker neemt kennelijk geen genoegen met het ontvangen
van informatie aan de deur en laat weten: "Dan zijn we nog niet Maar natuurlijk, want volgens de GBA
is de desbetreffende bewoner verplicht om inlichtingen te verstrekken. Hij moet zich legitimeren en eventueel
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 133
overtreding die met straf bedreigd is. De burger krijgt in dat geval uiteraard nog
de mogelijkheid om zich in het strafproces te verdedigen, daarbij zal het al dan
niet op juiste gronden verlenen van de betreffende machtiging mede onderwerp
van onderzoek zijn. Het is dus zeker niet zo dat de weigering om ambtenaren die
belast zijn met de controle van de gemeentelijke basisadministratie toegang te ver-
lenen tot het huis in alle gevallen zal leiden tot een straf.
De aanzegging dat het niet meewerken kan leiden tot problemen bij het verkrijgen
van documenten, verzekeringen en de continuering van hun uitkering, heeft een
klager ertoe gebracht om daar opheldering over te vragen. Hem werd te verstaan
gegeven dat "zijn adres in onderzoek zou worden genomen" en dat als gevolg
daarvan de genoemde problemen zouden kunnen ontstaan.
Voor de burger lijkt het erop dat de gemeentelijke overheid hem aanzegt dat zij
gebruik zal gaan maken van zijn gemeentelijke hindermacht als de burger gebruik
maakt van zijn vrijheid om de toegang tot zijn woning te ontzeggen. Begrijpelijk is
dat de gemeente door zo te handelen het verwijt mogelijk maakt dat zij misbruik
maakt van haar bevoegdheden 61 .
Eerder gememoreerd is het formulier dat de dienst gebruikt bij het vaststellen van
een weigering om mee te werken aan een huisbezoek:
"Gevolgen weigering. Bovengenoemde klant heeft geweigerd medewerking te verlenen
aan een huisbezoek uitgevoerd door bovenstaande medewerk(st)er(s) van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid (SoZaWe). Hij/zij is op de hoogte gebracht van de consequenties
van deze weigering en hij/zij heeft aangegeven de consequenties te begrijpen. De weige-
ring zal tot gevolg hebben dat zijn/haar aanvraag uitkering WWB/IOAW/IOAZ/WWIK wordt
afgewezen of dat zijn/haar lopende uitkering WWB/IOAW/IOAZ/WWIK wordt ingetrokken
of beeindigd."
Deze informatie komt direct in strijd met het standpunt dat door het ter zake
hoogste rechtscollege (de Centrale Raad van Beroep) is ingenomen en door de
ombudsman aan de dienst is voorgehouden: artikel 8 EVRM noopt tot het goed en
volledig inf ormeren en het de burger erop wijzen dat het weigeren geen directe
gevolgen heeft voor de toekenning van bijstand 62 .
andere documenten overleggen. Dat wil nog niet zeggen dat mijnheer ons dan binnen moet laten, maar
mijnheer krijgt dan een proces-verbaal aangezegd, op grond van de GBA-wetgeving. Dan wordt hi] gewaar-
schuwd dat hi] een maand hechtenis kan krijgen of een geldboete van de tweede categorie." en verder: "We
kunnen voor de GBA-wetgeving geen machtiging vragen om binnen te treden. Op grond van de Huisves-
tingwet mogen we wel met een machtiging naar binnen. "
61 • Art. 3:3. Awb [Verbod van detournement de pouvoir]
Het bestuursorgaan gebruikt de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander
doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.
62 mw mr A.M.F. Loof-Donker:"Huisbezoeken in het sociale zekerheidsrecht", in: NJCM-bulletin,
jgr 32, nr 6, okt 07, pp 812-824.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 134
In ieder geval kan niet gesteld worden dat de burger die met deze argumenten
geconfronteerd wordt in volledige vrijheid toestemming voor het betreden van
zijn woning heeft gegeven.
De hoeveelheid ambtenaren die zich volgens het Rotterdamse model op de stoep
van een burger aanbieden, met ieder zijn eigen bevoegdheid om vragen te stellen
c.q. eventueel binnen te komen, is te verwarrend voor de burger. In geen enkel
geval hebben burgers de ombudsman gemeld (en in geen enkele instructie of pro-
tocol staat) dat aan hen is uitgelegd dat de mogelijkheid bestaat (en wat de conse-
quentie daarvan zijn) als zij het huisbezoek van bepaalde ambtenaren zouden
weigeren; kennelijk wil men als ploeg naar binnen en oefent men als ploeg de
maximaal bij een van de leden van het team behorende bevoegdheden uit. Dit lijkt
op misbruik van bevoegdheden. Geen enkele burger heeft laten weten dat hij er-
van op de hoogte was dat de eenmaal verleende toestemming voor een huisbe-
zoek gaande het onderzoek weer kan worden ingetrokken: In drie gevallen is het
huisbezoek dermate uit de hand gelopen, dat het is afgebroken door de ambtena-
ren 63 . Burgers weten niet dat zij het recht hebben om een verdere medewerking
aan huisbezoek op te zeggen en daarmee het huisbezoek af te breken; niemand
heeft van die bevoegdheid gebruikgemaakt 64 .
■ Toestemming niet geproblematiseerd, want er was politie bij
Lezing van de casus noopt tot de conclusie dat burgers de politie respecteren. De
aanwezigheid van een agent (20 van de 48 casus), ook al heeft hij maar een streep
en doet hij niets anders dan de deur openhouden 65 , roept bij burgers het vertrou-
wen op dat het wel goed zal zitten. Te vrezen valt dat het krediet dat de politie
heeft bij het onverminderd verlenen van hand- en spandiensten in dit soort teams
op den duur zal afbrokkelen.
Uiteraard is bekend dat allochtonen - zeker als ze nog maar recentelijk in Neder-
land zijn aangekomen - een andere verhouding met instituties als de politie heb-
ben dan degenen die hier geboren en getogen zijn. De ombudsman neemt waar
dat zij extra onder de indruk zijn van politie en het voor deze nieuwe Nederlan-
ders (en 65-plussers!) niet goed mogelijk is om serieus een gesprek aan te gaan
over bevoegdheden met een in uniform gestoken agent.
63 Zie casus 21, 25 en 26.
64 Dit ondanks het feit dat in een aantal gevallen er toch zeker sprake was van ruzie of paniek bij de
burger wat aanleiding zou kunnen zijn voor het afdrukken van het huisbezoek (zie casus 27 en 29).
65 De ombudsman onderzoekt niet het politieoptreden, maar deze gang van zaken is diverse malen
aan hem verteld.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 135
■ MlSBRUIK VAN BEVOEGDHEID (DETOURNEMENT DE POUVOIR)
Het meest genante misbruik maken van de verwarring die bij burgers heerst, werd
aangetroffen in de casus 26 en 47 beide betreffende de controle op "niet gemeld
samenleven van personen"door SoZaWe. In beide gevallen heeft de ambtenaar
van SoZaWe het huis van een niet-client betreden - zonder zich te legitimeren - in
de slipstream van een interventieteam. De dienst SoZaWe heeft daarbij misbruik
gemaakt van toestemming voor het betreden van de woning welke op andere
gronden is gevraagd en verkregen door andere personen.
Voorgaande toont aan dat de aan de ombudsman gedane mededeling (dat, als op
een bepaald adres geen clienten van een bepaalde dienst (zoals de sociale dienst
geregistreerd) staan, de medewerkers van de betreffende dienst op dat adres niet
naar binnen gaan), niet juist is.
Essentieel voor deze oneigenlijke situaties is dat de medewerker die het heimelijke
onderzoek uitvoert zich niet legitimeert bij binnenkomst. Hierbij is waarschijnlijk
uitgegaan van de hiervoor als onjuist gekwalificeerde interpretatie van de Alge-
mene wet op het binnentreden (dat alleen het hoofd van een interventieteam zich
zou hoeven te legitimeren).
WlJZE WAAROP DE HUISBEZOEKEN WORDEN UITGEVOERD
Conclusie: huisbezoeken beperken zich zelden tot de controle van het feit dat aan-
leiding vormde om het betreffende adres te selecteren hebben vaak het karakter
van een sleepnetmethoden/fishing expedition, er worden heimelijke waarnemin-
gen gedaan, de bejegening laat te wensen over.
■ HUISDOORZOEKING
Een huisbezoek kan ontaarden in een huiszoeking. Huis(door)zoeking is een term
die met name gereserveerd is voor het optreden van opsporingsambtenaren in het
kader van een strafrechtelijk onderzoek; de onderste steen komt boven, alle laatjes
en kasten worden opengemaakt, bedden worden afgehaald et cetera.
Omdat theoretisch een burger (bij eventuele vragen over het al of niet samenwo-
nen) twijfels bij de dienst kan wegnemen door zijn huis open te stellen en alles te
laten zien, is het denkbaar dat onder omstandigheden een burger akkoord gaat
met een zeer vergaande doorzoeking van zijn eigen huis. Uit de onderzochte casus
blijken burgers in de regel niet van dit soort praktijken gediend te zijn 66 .
66 Zie casus 1, 5, 7, 12, 14, 16, 19, 21, 22, 25, 33, 37, 38, 41 en 46.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 136
Wellicht is het goed om te bedenken dat dit alleen de concrete uitvoering van het
huisbezoek betreft, de vele andere bronnen van informatie die de sociale dienst
kan raadplegen 67 zijn dan al - als het goed is - doorgespit.
De ombudsman stelt zich op het standpunt dat het gericht zoeken naar gegevens
terwijl men voor een ander doel toestemming heeft gekregen om een inbreuk te
maken op de huiselijke en inf ormationele privacy van de burger, uit den boze is.
We spreken hier uitdrukkelijk niet over de onbedoelde bijvangst: bijvoorbeeld de
ambtenaar die een in elkaar geslagen kind tegenkomt terwijl hij een huisbezoek
aflegt in het kader van de controle van het pand 68 .
Waar het om gaat is een vorm van fair play in die zin dat - door de betreffende
burger niet te informeren over het inzamelen van deze gegevens - de burger niet
de kans krijgt om zijn eventuele rechten gelden te maken. Bovendien komt dit ge-
drag in aanmerking voor het predicaat misbruik van bevoegdheid (zie het eerder
geciteerde artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht): Als de ambtenaar een
vermoeden heeft van kindermishandeling en daarom een huis wil bezoeken, zal
hij open kaart moeten spelen of gebruik moeten maken van de bevoegdheden die
er zijn. Als tijdens een onderzoek naar de brandveiligheid in een huis, per onge-
luk, in een elkaar geslagen kind wordt aangetroffen, dan hoeft een ambtenaar zijn
ogen daar niet voor te sluiten; hij is alsdan zelfs wettelijk verplicht daarvan mel-
ding te maken.
De bij de ombudsman bekende protocollen gaan nog teveel uit van het verzame-
len van zoveel mogelijk informatie ten einde die later te categoriseren en daar uit
te halen wat van gading is 69 . De Amerikanen noemen dat een "fishing expedition";
gewoon een sleepnet door het water halen en kijken wat er in blijft hangen. Dat is
nadrukkelijk niet de bedoeling bij een huisbezoek: de woning van de burger is in
de eerste plaats een overheidsvrije zone waar de burger kan doen en laten wat hij
wil. Als de overheid daar al in zou willen binnentreden, dan mag dat uitsluitend
op basis van toestemming die verkregen is nadat vooraf aan de burger geinfor-
meerd is over het doel van het huisbezoek. Deze omschrijving van het doel be-
perkt de omvang van het onderzoek.
67 Gemeentelijke basisadministratie, informatie van de rijksdienst voor het wegverkeer, informatie
van andere uitkerende instanties.
68 Het betreft dan een zogenaamde "eigen waarneming" i.e. iedere verwerking van persoonsgege-
vens die niet van betrokkene of een andere verantwoordelijke worden verkregen. Daartoe behoren
ondermeer observatie, posten, aftappen en het verwerken van verkeersgegevens. Strikt genomen is
het verzamelen van persoonsgegevens in de woning, terwijl een burger daarbij is maar niet door-
heeft wat er gaande is, een vorm van eigen waarneming. De discussie is dan of het ook heimelijke
waarneming is, dat zijn waarnemingen waarvan men niet weet dat zij hebben plaatsgevonden.
69 De zie Deel 4: Delen uit het Protocol de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid.2.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 137
■ Bejegening
Baas in eigen huis
De burger is baas in zijn eigen huis. Medewerkers die namens Rotterdam een
huisbezoek afleggen behoren zich te gedragen als beleefde gasten: voor zover dat
mogelijk is respecteren zij de wensen van de bewoners. Tutoyeren (tenzij de bur-
ger daar om vraagt) hoort daar zeker niet bij. De situatie dat een burger in zijn ei-
gen huis toegevoegd krijgt: "we spreken hier wel Nederlands" ' , of: ook "ga jij maar
daar, naast je moeder, op de bank zitten" is daarvan geen goed voorbeeld.
Onvoldoende respect tonen, botte opmerkingen en dreigen
Conclusie: Uit 19 casus blijkt dat bij een aantal burgers het bloed begint te koken
door het bazige optreden, het dwingend vragen stellen en commanderen, het vol-
strekt niet reageren op vragen van burgers en het weigeren te informeren of uitleg
te verschaffen. Burgers hebben ook aangegeven dat het niet gei'nformeerd worden
over de bevindingen van het onderzoek terwijl daar wel suggestieve opmerkingen
over gemaakt worden tot grote onzekerheid en ongenoegen leidt. Dit soort gedrag
is geen goede invulling van de norm: "het visitekaartje van de gemeente Rotter-
dam" 70 .
De ombudsman heeft kennisgenomen van de in de diverse protocollen op-
geschreven "maatregelen ter bevordering van de veiligheid van de medewerkers"
waarbij onder andere in het protocol van de dienst Sociale Zaken en Werkgele-
genheid staat dat de bevindingen liever niet medegedeeld moeten worden aan de
betreffende burger. De ombudsman denkt dat dit een volstrekt verkeerd signaal is:
niets roept zoveel agressie op als het lijdelijk moeten accepteren voorwerp van
onderzoek te zijn en op geen enkele wijze gei'nformeerd te worden over wat de
bevindingen zijn. Bovendien is deze werkwijze in strijd met de in Wbp vastgeleg-
de informatieplicht en het inzagerecht en met de in de rechtspraak gevormde re-
gels omtrent de verslaglegging 71 .
70 Zie bij voorbeeld de casus 3, 5 en 41.
71 Protocollen waarin is opgeschreven dat burgers liever niet ge'informeerd moeten worden over de
bevindingen zijn in strijd met de informatieplicht en het inzagerecht uit de Wet bescherming per-
soonsgegevens. De Wbp verplicht de overheid juist om burgers actief en desgevraagd te informe-
ren over gegevens die er over hen zijn verzameld. De informatieplicht is des te meer van belang
omdat het om beoordeling van burgers gaat. Een zorgvuldige gegevensverwerking vereist dat
burgers ge'informeerd worden over de wijze waarop en de gegevens aan de hand waarvan ze zijn
beoordeeld.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 138
Na het huisbezoek
Conclusie: burgers worden vooraf, tijdens en ook achteraf zelden voldoende gei'n-
f ormeerd over het hoe, en waarom (zoals de juridische basis) van het huisbezoek.
Evenmin worden zij afdoende geinformeerd over de hen ten dienste staande
(rechts) beschermingsmogelijkheden (onder meer het klachtrecht). Het bieden van
hulp geschiedt wellicht na een zware selectie en in zeer uitzonderlijke gevallen;
het blijft althans voor de ombudsman onzichtbaar.
■ INFORMATIE AAN DE BURGER; BROCHURE ACHTERGELATEN?
Het huisbezoek ervaren burgers vaak als een overval waartegen zij zich niet goed
kunnen weren: burgers vinden dan niet de ruimte om adequaat te reageren. In-
dien er na het huisbezoek geen schriftelijke inf ormatie voor burgers beschikbaar is
op basis waarvan hij zijn gedachten kan ordenen, eventuele vragen kan stellen en
of klachten kan formuleren, onthoudt de gemeente zich een waardevolle vorm
van kritiek op haar eigen handelen.
■ SlGNALEN DAT ER BEHOEFTE AAN HULP WAS NIET OPGEPAKT.
Conclusie; De ombudsman heeft in geen enkel geval vernomen van opvolgacties
die gerelateerd zijn aan hulpverlening. Hulpverlening waar de ombudsman weet
van heeft, is beperkt gebleven tot het geven van een telefoonnummer van een
hulpverlenende instantie. 72 .
Zowel de brochures van het programmabureau veilig (interventieteams) als de
dienst sociale Zaken en werkgelegenheid, maken duidelijk dat een belangrijke re-
den (legitimatie) om op huisbezoek te gaan gelegen is in het feit dat burgers on-
voldoende instaat zijn zichzelf te helpen en de diensten daar wellicht een helpen-
de hand kunnen bieden. In de krant zijn stukjes verschenen over verschrikkelijke
situaties, zoals jonge tienermoeders die met een baby een kamer voor enkele uren
per dag kunnen huren.
Illustratief in dit kader is het verslag van het eerste halfjaar 2005 van het interven-
tieteam te Charlois. De doelstellingen die vooraf geformuleerd worden reppen
nergens van het verlenen van hulp. Uit het hele rapport blijkt dat het optreden
vrijwel uitsluitend repressief is.
De gegevens uit die rapportage zijn voor het gemak in een tabel samengevat.
Daarbij zijn de organisaties in de volgorde gezet naar de mate waarin zij baat heb-
ben bij het optreden van interventieteams.
72 In het hiervoor aangehaalde rapport <X>-<Stra> wordt de onverenigbaarheid van het repressieve
doel en het hulpbiedende doel al aangestipt.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 139
oud Charlois
Tarwe-
wijk
Carnisse
totaal
procentueel
aantal huisbezoeken
156
92
75
323
GBA uitschrijvingen
40
42
30
112
34,7
GBA problemen
22
21
18
61
18,9
Nutsvoorzieningen niet in orde
16
16
8
40
12,4
stalen deuren geplaatst
16
19
35
10,8
illegalen
4
5(15
pers)
3(3 pers)
23
7,1
dealpand
19
19
5,9
illegale verblijfsinrichting
6
2
4
12
3,7
GBA inschrijvingen
4
5
9
2,8
hennepkwekerij
3
3
6
1,9
uitkeringsperikelen
3
2
1
6
1,9
LZN (?) Locaal zorg netwerk?
1
1
2
0,6
prostitutie
1
1
0,3
Zo bezien lijkt het interventieteam toch voornamelijk gunstig voor het weer op
orde brengen van de administratie van de gemeente Rotterdam en de reparatoire
actie die nodig is geworden nu de nutsbedrijven jaren geleden zijn gestopt met het
actief bewaken van de apparatuur en het langs sturen van een meteropnemer.
De plaatsing van stalen deuren wordt hierna nog apart besproken.
DE RAPPORT AGE
Conclusie: deugdelijke informatieve rapportages die een voor de burger herken-
baar beeld opleveren van wat er zich in zijn huis heeft af gespeeld, zijn zeldzaam.
Rapportages worden soms pas opgesteld nadat de ombudsman er om heeft ver-
zocht. Het belang van goede rapportage wordt kennelijk nog onvoldoende inge-
zien.
■ Wettelijk kader, jurisprudentie en belang
Rapportage maakt inzichtelijk wat er feitelijk is geschied. Helaas gebiedt de wet
dat alleen van een huisbezoek zonder toestemming van de bewoner een op ambts-
eed opgemaakt verslag dient te worden opgemaakt 73 . Zodra de burger toestem-
ming geeft voor een huisbezoek lijkt de wet hem verder in de kou te laten staan.
Het maken van een rapportage is een vorm van invulling geven aan eisen van be-
hoorlijkheid omdat het de grondslag kan bieden voor latere onderbouwingen van
besluiten (preluderen op motiveringseisen) en is het een invulling van het fair
73 Artikel 10 Awbi (zie bijlage Deel 4)
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis.
140
play-beginsel omdat het overheidsoptreden hierdoor inzichtelijk en controleerbaar
wordt gemaakt 74 .
Een zorgvuldige verwerking van persoonsgegevens verkregen bij huisbezoeken
houdt concreet in dat de burger actief gei'nformeerd wordt over zijn rechten ten
aanzien van de over hem opgeslagen gegevens. Gelet hierop acht de ombudsman
het van het allergrootste belang dat binnen een week na af sluiting van het huisbe-
zoek er een rapportage wordt opgemaakt, waar in onder andere aan dit aspect
aandacht wordt besteed 75 . Deze rapportage dient onverwijld aan de burger toege-
zonden of ter hand gesteld te worden.
Vanuit ombudsman-optiek zijn goede en betrouwbare rapportages onontbeerlijk:
de huisbezoeken brengen burgers bewijstechnisch in een zeer slechte positie van-
wege de numerieke overmacht en de kennisachterstand ten opzichte van de uit-
voerende diensten. Om de equality of arms en transparantie te bevorderen en -
vooral - om achteraf enigszins een redelijke reconstructie van de gebeurtenissen te
kunnen maken, is het van groot belang dat de verslaglegging op adequate wijze
geschiedt 76 . De taak om een rapportage op te stellen, ligt op de weg van de binnen-
tredende overheid; deze is daartoe bij uitstek geequipeerd en op hem rust de be-
wijslast om vast te leggen wat er zich feitelijk heeft afgespeeld. De rapportage
moet kenbaar worden gemaakt aan de burger waarbij hem moet worden uitgelegd
dat, als hij binnen een redelijke termijn geen opmerkingen of aanvullingen geeft,
dit als een juiste verslaglegging van het huisbezoek zal worden opgevat.
Met name de aanname dat alleen het binnentreden tegen de wil van de bewoner
noopt tot verslaglegging, heeft er in het begin toe geleid dat verslaglegging uiter-
mate summier en ongecoordineerd geschiedde: alleen de dienst die meende iets
van belang aangetroffen te hebben, maakte daarvan een aantekening die deze
dienst zelf verder verwerkte. Deze praktijk lijkt te zijn verlaten.
Problematisch blijft de overigens ook nu nog geringe bewijskracht ten aanzien van
wat zich feitelijk heeft voorgedaan die ontleend moet worden aan de summiere
schraplijstjes die thans fungeren als basis voor de verslaglegging.
74 Ook uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat het ten zeerste is aan te bevelen van elk huis-
bezoek een rapportage op te maken, en dit om latere betwisting van de gang van zaken te voorko-
men: CRvB en 06 maart 2007, ljn BA 375 en CRvB 11 april 2007, ljn BA 2910. Zie eveneens: recht-
bank "s-Gravenhage, ljn A04956.
75 De Wbp schrijft in artikel 6 voor dat persoonsgegevens in overeenstemming met de wet op een
behoorlijke en zorgvuldige wijze worden verwerkt. Praktisch betekent dit dat men in geval van
gegevensverzameling doormiddel van een huisbezoek, aan de informatieplicht (artikel 33 en 34
Wbp) moet voldoen door de burger een rapportage van het huisbezoek ter beschikking te stellen.
76 In een aantal casus (5, 8 en 15 etc) bleek het reconstrueren wie er binnen zouden zijn geweest een
onmogelijke opgave.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 141
■ Bevindingen ter zake van de rapport ages
Op het moment van het af sluiten van dit conceptrapport (September 2007) hebben
een zeventigtal dossiers bij de ombudsman het trefwoord "huisbezoek" meegekre-
gen. In 54 casus was het relevant om nader onderzoek te doen 77 .
In de 54 zaken die nader zijn onderzocht is in 28 gevallen om een verslag van het
huisbezoek gevraagd. 78 .
In 21 gevallen is een soort van verslag ontvangen.
Uit analyse van de verslagen bleek:
a) in 100 % is het verslag niet ondertekend door de burger
b) in 65 % was een reden voor het huisbezoek niet opgegeven;
c) in 70 % zijn de bezoekende functionarissen niet genoemd;
d) in 70 % is het verslag niet ondertekend door een functionaris;
e) in 24 % is niets vastgelegd over het legitimeren van de ambtenaren;
f ) in 22 % is het feit dat toestemming om binnen te treden is verkregen, vast-
gelegd;
g) in 17 % is bewijsbaar/aannemelijk dat het verslag is opgemaakt binnen een
week na het huisbezoek;
h) in 9 % is vastgelegd dat en hoe de bezoekende functionarissen zich gelegi-
timeerd hebben;
i) in 6 % is vastgelegd dat slechts een functionaris zich gelegitimeerd heeft;
Opgemerkt moet worden dat de latere verslagen meer gestandaardiseerd zijn en
daarom minder onvolledig.
Uit de jurisprudentie 79 kan afgeleid worden aan welke eisen een rapportage moet
voldoen wil men kunnen spreken van een rapport met voldoende waarborgen
zodat kan worden aangenomen dat dit een juiste en zakelijke weergave vande
verklaring van de burger bevat .
1) Het moet duidelijk zijn wie het huisbezoek heeft verricht en derhalve te-
genover wie betrokkene heeft verklaard.
2) Het rapport moet zijn opgemaakt door een te identificeren waarnemer.
77 De zaken waarin geen nader onderzoek is gepleegd, bestaan voornamelijk uit de navolgende
categorieen:
> klagers komen lange tijd na het gebeuren met informatie over een huisbezoek
> klagers laten na een eerste signaal niets meer van zich horen
> klagers hebben informatie ingewonnen over huisbezoeken die zijn aangekondigd of die worden
gevreesd
> huisbezoek heeft plaatsgevonden in een andere gemeente
> de kern van de klacht ging over iets anders dan het huisbezoek.
78 Redenen om geen verslag op te vragen zijn onder andere: de zaak is te gedateerd, aanstonds is
duidelijk dat er geen verslag is, klager heeft zich teruggetrokken, de zaak is nog intern in behande-
ling, het verslag is reeds in een juridische procedure gebruikt en via die weg kenbaar.
79 Rechtbank Amsterdam d.d 7-11-2006, ljn AZ1819, Rechtbank Tilburg, d.d. 6-3-2007, ljn BA0375.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 142
3) Het rapport zou idealiter op ambtseed of op ambtsbelofte opgemaakt moe-
ten zijn.
4) Het rapport dient spoedig nadat het huisbezoek heeft plaatsgevonden te
worden opgesteld.
5) Voor zover de burger als bron van inf ormatie wordt aangehaald in een rap-
portage, dient deze aan hem te zijn voorgelezen, of aan hem ter lezing te
zijn aangeboden en dient hij achteraf uitgenodigd te worden om de rappor-
tage te ondertekenen.
6) De burger moet de mogelijkheid worden geboden om de samengevatte
weergave van het gesprek te controleren, te corrigeren of te nuanceren.
Uiteraard boet een rapportage aan waarde in indien de burger de inhoud van het
rapport van meet af aan heeft ontkend.
De interne klachtbehandeling
Conclusie: Het voor burger en ambtenaren onduidelijke traject, de onduidelijk
organisatorische inbedding en normen leiden ertoe dat de klachtbehandeling ver-
zandt.
Feitelijk handelen van de overheid wordt met name controleerbaar als dit op rede-
lijke wijze geboekstaafd wordt en als de burger adequaat (liefst schriftelijk) gei'n-
formeerd wordt over zijn rechten. De wisselende (althans achteraf onduidelijke)
organisatievormen 80 , teamsamenstelling en verantwoordelijkheidsstructuren, het
optreden van niet-gemeentelijke functionarissen tezamen met de slechte rapporta-
ges, maakt de reconstructie van gebeurtenissen onmogelijk en reduceert de
klachtprocedure tot een lege dop.
Voor zover de ombudsman kermis heeft van de interne klachtbehandeling 81 bleek
deze teleurstellend; diverse casus tonen aan dat zowel bij de medewerkers van
interventieteams, als bij het publiek volstrekt onduidelijk is waar de klacht neerge-
legd kan worden 82 .
De klachten die de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid intern behandeld
heeft 83 brengen twee zaken aan het licht:
o Ten eerste dat de burger nauwelijks een poot aan de grond krijgt; klagers
worden niet gehoord (wat alleen maar mag als er sprake is van kennelijke
80 Zie ter zake bijvoorbeeld de paragraaf over de "Frontline" filosofie uit het concept protocol huis-
bezoek interventieteams (Deel 4)
81 Als de interne klachtbehandeling goed verloopt, verneemt de ombudsman uiteraard niets.
82 Zie bijvoorbeeld casus 5, 39, 47 en 48.
83 Zie bijvoorbeeld casus 17, 18, 29, 32 en 34.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 143
niet ontvankelijkheid) met als argument dat de verklaring van de medewerkers
die het huisbezoek hebben afgelegd voldoende betrouwbaar overkomt.
o Ten tweede het verkeerde gebruik van het protocol; klagers worden gecon-
fronteerd met de stelling dat de medewerkers zich aan de richtlijnen die in het
protocol staan houden.
De klachtbehandeling door de politie kan niet beoordeeld worden door de ge-
meentelijke ombudsman. Af gaande op de berichten van burgers hierover 84 lijkt
ook dit traject niet ingericht op het zoveel mogelijk ontvangen en objectief inter-
preteren van de kritiek op het optreden.
Een woord van begrip past hier; de kern van dit rapport is onder andere dat de
organisatiestructuur, de bevoegdheden/het wettelijk kader ook voor de ombuds-
man onduidelijk is. Voorgaande brengt met zich mee dat begrijpelijk is dat dege-
nen die de interne klachtbehandeling vorm moeten geven ook niet goed weten
waar zij aan toe zijn. De permanente communicatie vanuit de directie Veilig en de
directie van SoZaWe dat huisbezoeken van de rechter mogen en dat de ombuds-
man het ook goedvindt (blijkens zijn medewerking aan het protocol) zal de nodige
verwarring hebben gesticht bij de betreffende ambtenaren.
Stalen deuren: betreden van eigen woning onmogelijk gemaakt
Conclusie: Tijdens het onderzoek is de ombudsman er driemaal mee geconfron-
teerd dat klagers stellen (zonder enige vooraankondiging) uit hun huis te zijn ge-
zet (casus 3, 4 en 40). In twee gevallen (3 en 40) is voor klagers het terugkeren naar
hun huis onmogelijk gemaakt omdat het huis was afgesloten met een stalen deur.
De ombudsman stelt vast dat er in twee van de door hem gedocumenteerde geval-
len voor de toepassing van dit zware instrument geen grondslag bestond, zodat
aannemelijk is dat er gebruik is gemaakt van bevoegdheden voor een ander doel
dan waarvoor zij gegeven zijn.
Het iemand zonder vooraankondiging uit zijn huis zetten is de een van de meest
ingrijpende acties van gemeentewege die voorstelbaar is. De gevolgen van het
woningloos worden, zeker als men zich aan de onderkant van de woningmarkt
bevindt, zijn desastreus. Klagers zijn vaak gedoemd te zwerven. Ze krijgen vrijwel
nooit een huurdersverklaring en kunnen daarom niet goed aan een nieuwe wo-
ning komen. De sociale dienst stopt (na maximaal twee maanden zoektermijn) de
uitkering als er geen goed adres is. Mocht klager een baan hebben dan zal hij ge-
ruime tijd moeten investeren om weer een dak boven zijn hoofd te krijgen, er zijn
84 Zie bijvoorbeeld casus 5, 42, 47 en 48.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 144
maar weinig werkgevers die daarvoor het geduld kunnen opbrengen en baanver-
lies dreigt: de problemen stapelen zich op. Misschien ligt het wel aan de hausse
van problemen dat - voor zover bij de ombudsman bekend - in deze gevallen er
geen juridische acties tegen de eigenaar of de gemeente zijn gestart. In ieder geval
"verdwijnen" deze klagers vrij snel uit het zicht van de ombudsman.
Juridisch kader: Aanvankelijk is de ombudsman er van uitgegaan dat het hier een
vorm van toepassing van de wet Victoria (zie bijlagen) betrof. Zo als uit de bijlage
blijkt, is de Wet Victoria bedoeld voor een ernstige aantasting van de veiligheid en ge-
zondheid van de omgeving zoals de aanhoudende grove overlast die samengaat met
bijvoorbeeld drugspanden 85 . Omdat in de bij de ombudsman bekende gevallen
geen enkele sprake was van grote overlast en ook zeker geen drugspanden, is de
grondslag voor het optreden onduidelijk gebleven. (doordat klagers "verdwenen",
is ter zake nimmer om een rechterlijk oordeel gevraagd).
Zaakwaarnem ing?- 6 -
Met name casus 3 is illustratief: ongevraagd wordt een door de huisbaas aange-
legde elektrische installatie gedeeltelijk ontkoppeld en leidt dat - naar inzicht van
de medewerker van het interventieteam - tot onbewoonbaarheid van de betref-
fende woning. Op grond van deze stelling wordt de bewoners bevolen het pand te
verlaten. Als de vorm van service aan deze bewoners (om inbraak en diefstal te
voorkomen, zo wordt de ombudsman uitgelegd) wordt vervolgens een stalen
deur op de voordeur geplaatst. Materieel is daardoor voor de bewoner het terug-
keren naar zijn eigen woning onmogelijk gemaakt.
Naar oordeel van de ombudsman was hier sprake van een evident geval van mis-
bruik van bevoegdheid. Dit voorval toont aan dat, als bevoegdheden ongecontro-
leerd kunnen worden uitgeoefend 87 , dit op den duur altijd zal leiden tot misbruik
85 In de Memorie van Toelichting bij de wet Victoria staat met zoveel woorden dat eigenlijk alleen
aan drugspanden-gerelateerde overlast gedacht wordt, de ombudsman heeft van de met de uitvoe-
ring van deze regeling belaste ambtenaren vernomen dat de gemeente Rotterdam van deze inzet
van de wetgever op de hoogte is en willens en wetens voor een zo ruim mogelijke uitleg van deze
wet kiest.
86 Zaakwaarneming: het bewust behartigen van het belang van een ander, zonder dat daaraan een
overeenkomst ten grondslag ligt. Per definitie kan er geen sprake zijn van zaakwaarneming als de
belanghebbende in staat is zijn eigen belangen goed te behartigen en al helemaal niet als hij ken-
baar maakt dat hij niet op die manier geholpen wenst te worden.
87 Naar aanleiding van de andere casus en op grond van kennis die de ombudsman heeft over bur-
gers die woningloos zijn geworden, weet hij dat het organiseren van adequaat (juridisch) verzet
tegen deze vorm van optreden ver buiten de horizon ligt van degene die zojuist van zijn woning
beroofd is. Het is ook niet voor niets dat - buiten de naar de intentie strikt gereguleerde toepassing
van de wet Victoria - het ontbinden van een huurovereenkomst tegen de wil van de bewoner met
rechtswaarborgen omgeven is en een daaraan voorafgaand oordeel van de rechter eist.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 145
daarvan. Voorgaande is reden om ter zake een aanbeveling op te nemen.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 146
PEEL 4 ACHTERGRONDEN EN BlJLAGEN
■ Verantwoording
In het navolgende deel wordt aandacht besteed aan het juridisch systeem dat ten grond-
slag ligt aan de huisbezoeken en wordt de algemeen maatschappelijke doorwerking daar-
van in beeld gebracht.
De kritiek die daarbij soms wordt geuit betekent niet dat de gemeente Rotterdam verant-
woordelijk kan worden gehouden voor het rechtssysteem.
In het bijzonder wordt aandacht besteed aan een zeer dynamisch rechtsgebied (het be-
stuursstrafrecht) dat een steeds grotere doorwerking in het maatschappelijk leven gaat
krijgen. De 4 e tranche Awb en de wetsvoorstellen OM-afdoening en de bestuurlijke boete
kleine ergernissen 88 zijn afgerond of in afrondende fase: voor een deel preludeert dit
hoofdstuk op komend recht en is dus toekomstmuziek. Het doel van het opnemen van
deze informatie is het bewust maken van de (juridische) omgeving waarin de gemeente
opereert, de keuzes die zij daarbij maakt en de beperkingen die dit oplegt.
Niet uit het oog verloren mag worden dat de gemeente nadrukkelijk heeft uitgedragen bij
het veilig maken van de stad op zoek te zijn naar de grenzen van het recht.
In het hierna volgende Deel wordt eveneens ingegaan op de machtsbalans en mogelijkhe-
den die de burger heeft om zich binnen de regels te weren tegen een eventueel hem on-
welgevallig overheidsoptreden. In het bijzonder wordt aandacht besteed aan het feit dat,
vanwege de omstandigheid dat bepaalde lagen uit de bevolking steeds meer en steeds
indringender gecontroleerd worden en de machtsbalans (vanwege de bijzondere inge-
wikkeldheid van het systeem) steeds meer in het voordeel van de overheid lijkt op te
schuiven, er een tweedeling in de maatschappij lijkt te ontstaan: de onderlagen van onze
maatschappij lijken steeds minder de vruchten te kunnen plukken van de zuur bevochten
burgerlijke vrijheden die zijn neergelegd in onze grondwet en verdragen.
88 Wet bestuurlijke boete overlast in de openbare ruimte. Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005,
30 101, nr. 2 4
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 147
Rechtsbescherming; bestuursrecht en strafrecht
Theoretisch zijn de rechtsgebieden strafrecht en bestuursrecht gescheiden. In de laatste
jaren is er een deelgebied (het bestuurs-strafrecht) ontstaan, dat is een van het strafrecht en
het bestuursrecht te onderscheiden deel van het recht zvaarin bestuursorganen zonder tussenkomst
van de betrokkene of een onafhankeUjke rechter, sancties met een bestraffend karakter kunnen op-
Dit rapport leent zich er niet voor om alle nuances en de overgangen tussen de beide
rechtsgebieden te beschrijven. Het is vanuit het oogpunt van informeren van de geinteres-
seerde leek wellicht dienstiger om van de beide rechtsgebieden kort enige karakteristie-
ken te geven.
■ Strafrecht
Karakteristiek voor het strafrecht is dat de partij[en] die aanleiding heeft [hebben] gege-
ven voor de procedure (de verdachte en het eventuele slachtoffer) een voornamelijk pas-
sieve rol in het gehele proces vervullen. Opsporing en vervolging geschieden door over-
heidsdienaren.
Bij de opsporing van een strafbaar feit ziet een onafhankelijke rechter toe op het juiste
gebruik van dwangmiddelen tegen de burger die verdacht wordt van het plegen van het
strafbare feit. Mocht een verdachte schuldig worden bevonden dan kan hem een leedtoe-
voegende straf (punitieve straf) worden opgelegd. Artikelen 6 en 7 van het Europese ver-
drag voor de rechten van de mens (EVRM) bepalen dat eenieder die de kans loopt om een
leedtoevoegende sanctie opgelegd te krijgen, recht heeft op een eerlijke procedure (fair
trial). Daarbij moet dan gedacht worden aan:
• het recht om voor een onafhankelijke rechter te verschijnen,
• het recht om bij aanvang van de procedures te vernemen waarvan men verdacht
wordt,
• het recht op een adequate verdediging (eventueel op kosten van de staat),
• het recht om niet gedwongen te kunnen worden om mee te werken aan de eigen
veroordeling (dat wil zeggen dat men bijvoorbeeld geen vragen behoeft te beant-
woorden).
• het recht om niet veroordeeld te kunnen worden ter zake van feiten waar nog geen
strafbepaling voor bestond ten tijde van het plegen van het feit
Tijdens de eventuele terechtzitting zal de rechter een actieve rol vervullen bij het achter-
halen van de waarheid.
■ Bestuursrecht
Het bestuursrecht regelt de verhouding tussen burgers en de overheid [= bestuursorga-
nen] en tussen de overheden onderling. Het bestuursrecht bepaalt dat een bestuursorgaan
het recht heeft om natuurlijke- en rechtspersonen (die nog nergens van verdacht zijn) te
89 Zie o.a. A.R. Hartmann en P.M. van Russen Groen: Contouren van bestuursstrafrecht. Deventer
1998, p 74)
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 148
controleren. In principe is men verplicht om aan de controle mee te werken. Mocht een
controle aan het licht brengen dat er mogelijk sprake is van een feit waarvoor een bestuur-
lijke boete mogelijk is, dan kan het bestuursorgaan besluiten om daar wel of geen leed-
toevoegende straf 90 aan te verbinden. Besluit het bestuursorgaan tot leedtoevoeging, dan
gaan de hiervoor genoemde strafrechtelijke beschermingsregels voor de verdachte gelden.
Besluit het bestuursorgaan slechts tot herstel naar de rechtmatige toestand (een zoge-
naamde reparatoire sanctie) dan gelden de hiervoor beschreven strafrechtelijke bescher-
mingsregels niet. In dat geval kan de burger/rechtspersoon een schriftelijk besluit krijgen
waartegen hijzelf - appellant - (zonder dat de overheid hem rechtskundige ondersteuning
ter beschikking stelt) bezwaar dient aan te tekenen volgens de regels die gelden binnen
het bestuursrecht. Mocht de burger in bezwaar niet in het gelijk worden gesteld, dan kan
hij beroep bij de rechtbank (en nadien eventueel hoger beroep) instellen. Hij komt dan
voor een bestuursrechter te staan die zich veel minder actief dan de strafrechter inzet voor
de materiele waarheidsvinding.
De bestuursrechter beoordeelt primair de juistheid van schriftelijke besluiten. Indien het
overheidsoptreden zich uitsluitend heeft beperkt tot handelen (zogenaamd bloot feitelijk
optreden) dan is de bestuursrechter niet bevoegd. Alhoewel hij de totstandkoming van
het besluit eveneens beoordeelt, blijkt dat het verbod aan deze rechter om feitelijke over-
heidsoptreden waar geen schriftelijk besluit op volgt te beoordelen, doorwerkt: ter zake
neemt de bestuursrechter weinig ruimte om toetsend op te treden. In de beroepsfase is de
burger griffiegeld verschuldigd, dat kan oplopen tot € 143,= voor "het verkeerd aanbieden
van huisvuil". 91 .
Los van de hiervoor geschetste mindere bescherming die de appellant geniet ten opzichte
van de verdachte, maken de ontwikkelingen binnen het bestuursrecht (welk rechtsgebied
in hoge mate en in rap tempo geevolueerd en gespecialiseerd is) het rechtsgebied voor de
leek geen "veilige" omgeving:
• de rechter geeft minder actieve bescherming aan de burger door een beperkte-
re rol toe te kennen aan zijn ambtshalve optreden
• de burger moet rekening houden met procedurele valkuilen (zoals de in tijd
beperkte mogelijkheden om argumenten aan te dragen [argumentatie fuik]
etc) 92 .
■ UlTGEKLEDE RECHTSBESCHERMING VAN DE BURGER (OVERHEID HEEFT ALLE TROEVEN)
Er zijn - als alle voorgenomen wetgeving bewaarheid wordt - ten minste drie redenen
waarom de gecontroleerde burger onder het regime van het Bestuurs-strafrecht slechter af
is dan de verdachte in het strafrecht:
90 In de Algemene wet bestuursrecht zijn/worden de navolgende sancties benoemd: bestuurs-
dwang, last onder dwangsom en bestuurlijke boete.
91 Verkeerd aanbieden van huisvuil leidt tot spoedeisende bestuursdwang (= vuilnis afvoeren) op
grond van de Wet milieubeheer. Beroep tegen besluiten op grond van deze wet wordt rechts-
streeks ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
92 Zie de column van mr F. Kuitenbrouwer in het NRC van 23 januari 2007
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 149
l e Keuze bestuursrecht ofstrafrecht wordt achterafpas duidelijk.
Om zich effectief te kunnen verweren tegen het optreden van de overheid moet de burger
weten wat de grondslag van het optreden is (bestuursrecht of strafrecht). De ombudsman
constateert dat het besluit om al dan niet een leedtoevoegende sanctie op te leggen in
sommige gevallen pas na de beoordeling van de middels een controle verzamelde feiten
wordt genomen. Achteraf wordt dus pas duidelijk of de burger de bescherming die het
normale strafrecht en artikel 6 EVRM biedt van toepassing zou zijn geweest.
Naar het oordeel van de ombudsman behoort de burger - omdat niet aangenomen mag
worden dat hij weet heeft van het wetenschappelijk relevante verschil tussen herstellende
en leedtoevoegende sancties - in het kader van Fair-play 93 daarom in alle gevallen dat de
mogelijkheid van een leedtoevoegende sanctie bestaat, de rechtsbescherming die daarbij
hoort, geboden te worden.
2 e Hulpverlening, verificatiel controle kan overgaan in opsporing en vervolging.
Opsporing vindt plaats ten aanzien van een persoon waarvan op grond van objectiveer-
bare aanwijzingen vermoed wordt dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar
feit. Zonder deze concrete aanwijzingen mag de opsporingsambtenaar zijn opsporingsbe-
voegdheden (waaronder allerlei dwangmiddelen) niet gebruiken. Volstrekt geaccepteerd
is dat de opsporingsambtenaar die nog geen enkel vermoeden van enig strafbaar feit
heeft, zich opstelt als een controleambtenaar (die toezichthouder is) of als een "gewone
burger" en gebruik maakt van de bevoegdheden die daarbij horen. Waar het nu om gaat,
is dat de opsporingsambtenaar in de hoedanigheid van gewone burger in deze fase aan-
wijzingen kan verzamelen die leiden tot een objectiveerbaar vermoeden van schuld aan
enig strafbaar feit. Dit eenmaal vastgesteld hebbend, kan de betreffende ambtenaar van
pet verwisselen en gaan optreden als opsporingsambtenaar, met de daarbij behorende
verstrekkende bevoegdheden.
Voor de burger is vooraf niet duidelijk van welke bevoegdheden de betreffende ambte-
naar gebruik maakt of zal gaan maken.
3 e Voor een zelfde vergrijp kan zowel het bestuursrecht als het strafrecht gelden.
Als de burger aan het begin van een confrontatie met de overheid zou kunnen weten of
het bestuursrecht dan wel het strafrecht geldend zou zijn, zou men nog de stelling kunnen
betrekken dat de burger (die de wet moet kennen) zou kunnen weten welke rechtsbe-
scherming geldend is. Prof Mevis 94 schetst een caleidoscopisch beeld van mogelijke over-
tredingen binnen een willekeurig stedelijk gebied die alle op verschillende wijze-, op basis
van diverse wetsfamilies en de daarbij behorende verschillende wijzen van rechtsbe-
scherming, worden afgedaan:
o de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (controle door de
WAHV-rechter)
93 Fair-play wil zeggen dat burgers de mogelijkheid gegeven moet worden om hun procedurele
kansen te benutten
94 Zie Prof mr P. A.M. Mevis:" Bestuurlijke boete in Absurdistan." In: Ars Aequi 54 (2005) p 580 e.v.
Over dit soort verwarring heeft de Nationale ombudsman in rapporten (2004/297 en 2003/020) zijn
licht laten schijnen
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 150
o parkeerbelasting (controle door de belastingrechter)
o de Wet kleine ergernissen (controle door de bestuursrechter)
o Wetboek van strafvordering (controle door de strafrechter)
Dat de burger voor een zelfde delict (zoals verkeerd parkeren) op grond van diverse van
de bovengenoemde wetsfamilies aangesproken kan worden en dat niet voorspelbaar is uit
welk vaatje getapt gaat worden, leidt tot grote verwarring. De onderscheidenlijke rechts-
beschermingstrajecten kunnen sterk van elkaar verschillen.
Voor de burger is dit allemaal onduidelijk en de verwarring wordt verergert omdat de
handhavers niet alleen politieagenten of overheidsdienaren zijn, maar in de toekomst ook
parti culieren 95 .
■ De overheid moet voorspelbaar zijn.
Het bestuursrecht, strafrecht en mengvormen daarvan geven de overheid een breed palet
aan mogelijkheden om dwingend op te treden tegen de burger. De overheid kan daarmee
zelf s inbreuk maken op de in de grondwet en/of het verdragsrecht neergelegde, gegaran-
deerd overheidsvrije-ruimte. De overheid behoort de mogelijkheid van verwarring bij de
burger te onderkennen en daar adequaat mee om te gaan. Dit rapport is met name nodig
gebleken omdat de praktijk van het overheidsoptreden aan de voordeur van de burger
onvoldoende te relateren bleek aan de - overigens veel te ingewikkelde - theoretische ka-
ders die daarvoor (pas zeer recent) zijn ontwikkeld en nog in ontwikkeling zijn. Vanuit
ombudsmanperspectief geldt dat de subtiele juridische grensverschillen en de grote varia-
tie aan mogelijkheden om dwingend op te treden tegen de burger, de kenbaarheid en
voorspelbaarheid van het overheidsoptreden voor de burger te zeer afneemt: door afname
van de voorspelbaarheid komt ook de legitimiteit van het overheidoptreden in het ge-
drang.
De burger mag immers aan het principe van de gedecentraliseerde eenheidsstaat basale
verwachtingen (rechtszekerheid) over de landelijke toepassingen van het recht door de
overheid in dit land ontlenen.
■ Waarom was er geen jurisprudentie?
De formele bevoegdheid om in het kader van bestuursrechtelijke controle huisbezoeken af
te leggen is keer op keer in de jurisprudentie bevestigd. De vraag blijft hoe materieel met
die bevoegdheid moet worden omgegaan. Pas eind 2006 en begin 2007 (dus 5 jaar na het
95 In dit kader is van belang dat het kabinet - dat met concrete maatregelen de overlast wil terug-
dringen in het publieke en semi-publieke domein er voor heeft gekozen om de inzet van particulie-
re functionarissen mogelijk te maken. "Daarmee wordt de handhaving niet alleen doelmatiger,
maar ook meer zichtbaar voor de burger. Bovendien wordt de politie ontlast. Minister Dormer
biedt daarom gemeenten demogelijkheid particuliere functionarissen aan te stellen die zich richten
op het handhaven van het gemeentelijk parkeerbeleid en op de kleine ergernissen. Het gaat dan
bijvoorbeeld om fout parkeren, graffiti en vervuiling. De betreffende ambtenaar krijgteen beperkte
opsporingsbevoegdheid conform de BOA-systematiek (Buitengewoon OpsporingsAmbtenaar).
Dat betekent dat hij (of zij) boetes kan opleggen en personen staande kan houden. Naar verwach-
ting zal het aanstellen van een dergelijke functionaris vanaf lseptember dit jaar tot de mogelijkhe-
den behoren"(bron: website justitie).
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 151
op gang komen van het stelselmatige gebruik van het instrument huisbezoeken) komen
de eerste uitspraken van de hoogste Nederlandse rechtscolleges die kritische noten kra-
ken over de materiele invulling van de huisbezoeken.
Vanwege allerlei omstandigheden die samenhangen met het Nederlandse rechtsbestel -
waarvan het te ver gaat om die op deze plaats uit de doeken te doen - hebben bepaalde
verdragsrechterlijke bepalingen materieel een directere invloed op de Nederlandse bur-
gers en zijn deze makkelijker als bescherming in te roepen dan grondwetsartikelen. Een
gevolg hiervan is dat een deel van de relevante bescherming op Europees niveau door de
jurisprudentie gevormd wordt. Kenmerkend is dat dit soort jurisprudentie een nog lange-
re wordingstijd heeft dan de toch al nauwelijks lik-op-stuk te noemen uitspraken van de
hoogste rechtscolleges in Nederland. Zeker voor de beoordeling van een gloednieuw in-
strument als de huisbezoeken/interventieteams en vooral het feitelijk handelen dat daarbij
plaatsvindt, ervaart de ombudsman een leemte in de rechtsbescherming die hij dient in te
vullen.
Dit noopt de ombudsman ertoe om zelf standig en in de voile breedte de voor de burger
geldende rechten en plichten die in het geding zijn te onderzoeken en in kaart te brengen.
Een over interventieteams geschreven Belgisch rapport zet de ombudsman op het spoor
van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) waarvan de inf ormatie in dit rap-
port is verwerkt. Het CBP richt zich op de verwerking van gegevens, een bredere priva-
cybescherming (zoals bescherming van het Huisrecht) valt er niet onder.
Het CBP kent de Belgische collega's (die wat hen betreft op vrijwel dezelfde leest hun
werk invullen) en het door hen afgescheiden "rapport <X>—<Stra>" 96 . De conclusies uit dit
rapport zijn zonder meer transponeerbaar naar de Nederlandse setting:
• De onverenigbaarheid van het repressieve doel en het hulpbiedende doel; op
basis waarvan geen fusie van de verzamelde gegevens zou mogen plaatsvin-
den
• Het proportioneel zijn van de gegevensverzameling; deze zou toereikend maar
niet overmatig mogen zijn. De gedetailleerde informatie die verzameld wordt
moet zich verdragen met het karakter van de opgegeven doelen.
• Toestemming; deze dient ondubbelzinnig te zijn gegeven op basis van deugde-
lijke informatie.
Fair play
■ BlJZONDERE GROEP ROTTERDAMMERS
Bij eerste kennisneming van de opzet en doelstelling van de interventieteams bleek al snel
dat dit onderzoeksinstrument - mede vanwege de beperkte middelen - voornamelijk
wordt ingezet in die wijken waar verwacht mag worden dat er misstanden vastgesteld
96 De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer; 27 juli 2005 oordeel (Num-
mer : RZ057R1_1, Rolnummer : 012005) n.a.v. diverse klachten en vragen over het project <X>-
<Stra> van de stad Antwerpen.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 152
kunnen worden. Gevolg van deze - overigens vanuit het oogpunt van efficientie niet on-
begrijpelijke - afweging, was dat met name de minder weerbare, laag geletterde, sociaal
zwakkere, allochtone, uitkeringsafhankelijke medeburgers zich mochten verheugen in de
bijzondere aandacht van de stedelijke overheid. Anders gezegd: in de rijkere buurten ziet
men geen interventieteams.
Het resultaat van de optelsom van twee (op zichzelf juiste) redeneringen, die vanuit totaal
verschillende disciplines komen roept vraagtekens op: het recht en de rechtspraak staan
bij hoge uitzondering toe dat er inbreuken op grondrechten worden gemaakt. Rende-
mentsdenken leidde ertoe dat alleen bepaalde klassen/groepen van onze bevolking met
die inbreuken geconfronteerd worden. 97 98
Het feit dat de gemeente niet al haar inwoners over dezelf de kam scheert, maar dat de
huisbezoeken voornamelijk plaatsvinden bij de hiervoor geduide groep Rotterdammers,
is er naar de stellige overtuiging van de ombudsman mede debet aan dat van uit de eigen
bevolking onvoldoende de bezwaren tegen het gemeentelijk optreden zijn gearticuleerd.
Anders gezegd: als het instrument van huisbezoeken op dezelfde manier zou worden
ingezet in Hillegersberg-Noord en Kralingen-Oost als in de daartoe geselecteerde hot spot
gebieden, dan zou het gemeentebestuur eerder, nadrukkelijker en met meer succes zijn
gewezen op de gevoelens van ongenoegen die het gebruik van dit instrument bij de be-
volking oproept.
Nadrukkelijk moet hier gesteld worden dat niets erop wijst dat de gemeente geprobeerd
heeft om de mensen die geconfronteerd worden met huisbezoeken of interventieteams
monddood te maken. Het ziet er veel meer naar uit dat de gemeente zich niet heeft gerea-
liseerd dat zij bij de uitvoering van dit beleid een bevolkingsgroep die onvoldoende
weerbaar is met de zwaarst mogelijke vormen van overheidsoptreden confronteert".
97 Wellicht wat filosofisch van aard, moet hierbij toch de opmerking gemaakt worden dat de selec-
tie van de wijken uitgaande van een begrip "ongewenste situaties" duidelijk maakt dat er kennelijk
een hierarchie is in strafbaar gestelde gedragingen waar de overheid zich mee wenst te bemoeien.
Immers, zouden alle strafbaar gestelde gedragingen voorwerp van onderzoek zijn (wat uiteraard
niet kan omdat de gemeente niet in al die zaken bevoegd is), dan zou het afleggen van huisbezoe-
ken in de wijken waar de beter gesitueerden wonen eveneens vele ongewenste situaties aan het
licht kunnen brengen. Hierbij valt te denken aan het tewerkstellen van personeel (huishoudster,
tuinman etc) waarvoor geen belasting wordt afgedragen, het zonder vergunning verbouwen (ver-
bouwd hebben) van de woning, het zonder vergunning onttrekken van woonruimte (praktijk aan
huis), het zonder vergunning kappen (gekapt hebben) van bomen, het naasten (en omheinen) van
de aanpalende gemeentegrond, het niet publiekelijk begaanbaar houden van brandgangen, water-
lopen, oevers, het min of meer bedrijfsmatig oprichten/instandhouden van dierenverblijven (ken-
nels) het bij de belasting niet aangeven van honden en zo kunnen we nog wel even doorgaan.
98 Een nieuwe tweedeling in de maatschappij doemt op. De huidige definiering van de noodzaak
van de inbreuk (door de bestuurders en hun gelijken) heeft als gevolg dat vrijwel uitsluitend een
zeer bepaalde (andere dan de besluitvormers) sociale categorie daarmee wordt geconfronteerd. Zo
krijg je een Nederland van mensen aan wier grondrechten vrijwel nooit wordt getornd en mensen
die inbreuken op hun grondrechten als standaardprocedure moeten accepteren. Dit is niet accepta-
bel.
99 Zie bijvoorbeeld casus 37.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 153
■ Verlies van onschuld(-presumptie)
Zoals hiervoor al beschreven is, gaat "controle" uit van het idee dat de geselecteerde bur-
ger onschuldig is. De burger is nadrukkelijk geen verdachte, was hij dat wel dan zou hij
aanspraak kunnen maken op allerlei beschermingen.
Het CBP maakt zich zorgen over de selectie van de te onderzoeken adressen en vraagt
zich af of hier geen gebruik wordt gemaakt van bestandskoppelingen die daar niet voor
bedoeld zijn. (Geeft als voorbeeld van oneigenlijk bestandsgebruik: als het waterverbruik
in Enschede minder is dan 10 m3, wordt aangenomen dat het huis nauwelijks bewoond is.
De burger die stelt op dat adres te wonen, wordt met een omkering van bewijslast gecon-
fronteerd).
Gegevenskoppeling maakt het mogelijk om "slimme" controles uit te voeren: alleen die
adressen waar een verhoogd risico zou bestaan, worden benaderd. Dit systeem is ui-
teraard veel minder kostbaar dan iedereen over dezelfde hekel halen. De Centrale Raad
van Beroep heeft uitgesproken dat de enkele omstandigheid dat een appellant binnen een
(door de gemeente gedefinieerd) risicoprofiel valt (in casu: "inwonende") niet zonder
meer rechtvaardiging oplevert om toegang te verschaffen tot de ruimtes in de woning. 100
Deze gegevenskoppeling werpt zijn schaduw op het controleproces vooruit: De wijze van
de adresselectie zoals die is opgetekend uit de mond van de uitvoerenden 101 laat zien dat
de combinatie van inf ormatie leidt tot de gedachte "dat er ergens wel eens iets loos kan zijn ".
Voorbeeld: als er getwijfeld wordt of een burger op een bepaald adres feitelijk woont, kan
dit (zonder dat hij daar weet van heeft) onderzocht worden door gegevens te combineren:
waterverbruik, energiegebruik.
Deze voor informatie leidt tot een verlies van de onschuldpresumptie.
De burger die op basis van zo'n onderzoek behoort tot de geselecteerde adressen voor een
huisbezoek, krijgt (althans in de bij de ombudsman bekende casus) bij het vragen om toe-
stemming om de woning binnen te mogen komen, niet te horen op grond waarvan zijn
adres geselecteerd is. Er is op dat moment sprake van een informatieachterstand bij de
burger, hij kan geen goede afweging maken bij het overwegen of hij toestemming wil ver-
lenen.
Naar oordeel van de ombudsman behoort de gemeente, als zij eenmaal op grond van
meerdere objectiveerbare gegevens tot de overtuiging komt of had behoren te komen, dat
op het betreffende adres iets loos is, geen algemene controle uit te voeren, maar moet zij
"de koninklijke weg bewandelen" met alle daarbij behorende checks and balances en ge-
woon een strafrechtelijk onderzoek instellen.
Indien er nog geen voldoende aanwijzingen zijn voor concrete verdenkingen, moet er
gewoon open kaart gespeeld worden en moet de burger vooraf geinformeerd worden
over de aanleiding van het bezoek.
100 CRvB 11 april 2007, LJN: BA2436
101 Zie bijvoorbeeld casus 46 en 48.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 154
■ Geen controle op de juiste uitvoering (checks and balances)
De gemeente heeft er blijk van gegeven zich bewust te zijn dat zij haar bevoegdheden op
een nieuwe wijze heeft geinterpreteerd. Zij heeft, naar eigen zeggen, doelbewust de ran-
den van de bevoegdheden opgezocht: de bewustwording van de [sociale] problemen bin-
nen de stad vereiste, volgens het stadsbestuur, een nieuwe en creatieve aanpak.
De wens problemen op te lossen en de gebrekkige feed back van uit de bevolking die er-
mee geconfronteerd wordt, heeft tot een "blinde vlek" geleid. Extra problematisch in dit
geval is dat de mensen die zich verzetten tegen de huisbezoeken al snel verdacht werden
van het hebben van dubieuze redenen om de overheid buiten de deur te willen houden.
Deze burgers konden bijna niet geloofwaardig signalen af geven. Als gevolg daarvan heeft
de gemeente het belang niet ingezien/begrepen van het in het leven roepen van een ge-
loofwaardig systeem van ongefilterd ontvangen en verantwoord interpreteren van de
signalen van degenen die te maken hebben gehad met de nieuwe wijze van optreden. Het
kritisch volgen van de uitvoering om tot een waarachtige beoordeling van het eigen op-
treden te komen, heeft de gemeente niet onderkend 102 en heeft aan gemeentezijde niet
geleid tot creatieve en serieus te nemen initiatieven.
■ De valkuil van het willen
De ombudsman acht het een vorm van scheefgroei dat over de praktijk van de huisbezoe-
ken vrijwel uitsluitend (en voornamelijk lovend) is gerapporteerd door de diensten die
zich in het leven geroepen zijn om het nieuwe beleid uit te voeren. Ook de (kennelijk door
deze diensten geinf ormeerde) media hebben met grote regelmaat positieve verhalen ge-
geven over de noodzaak van de huisbezoeken/interventieteams.
Na de eerste constatering van ongenoegen van de burgers en bij het plegen van weder-
hoor ter zake bleek dat het bespreekbaar maken van inbreuken tot afwijzende reaches
leidde. Ook al heeft de ombudsman steeds met kracht van argumenten zijn standpunten
kenbaar gemaakt, de ombudsman heeft niet kunnen verhinderen dat zijn bijdrage zonder
102 De ombudsman heeft in een eerder commentaar op een protocol (dat nog vastgesteld moet wor-
den) gesuggereerd:
A Maak een analyse van de punten waar het in de praktijk blijkt mis te gaan.
B Maak een prioriteitenlijst van te vermijden missers.
C Maak een controlenetwerk, werkinstructie, signaleringssysteem dat serieus bijdraagt aan
het indammen van missers.
D Methoden van feedback te organiseren:
■ Monitoren (bijvoorbeeld zoals bij een APK-keuring); na een huisbezoek dient de leider
van het huisbezoek telefonisch de beeindiging van het huisbezoek door te geven,
waarna direct daaropvolgend een controle op het huisbezoek kan worden uitgevoerd
door een onafhankelijke instantie.
■ Een onafhankelijke instantie krijgt vooraf de lijsten met voorgenomen huisbezoek-
adressen en kiest steekproef-adressen om
• Als mystery guest aanwezig te zijn
• Achteraf te enqueteren over het recente huisbezoek;
■ Burgers krijgen daags na een huisbezoek een telefonische enquete;
■ Burgers krijgen standaard tijdens een huisbezoek een enqueteformulier uitgereikt
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 155
veel omhaal in het politieke is getrokken. Met name het gegeven dat kritische opmerkin-
gen aan het adres van interventieteams worden ge'interpreteerd als "een gebrek aan kennis
van het serieuze karakter van de problemen waar de gemeente mee worstelt", heeft de discussie
vertroebeld. De discussie is verlegd van "hoe werken interventieteams in de praktijk" naar
"begrijpt de ombudsman wel de problemen waar de gemeente mee worstelt?" en "na de verkiezin-
gen van 2002 is het tij gekeerd, mijnheer de ombudsman!"
Ondanks dat het de hem toebedachte taak is, is de bestuursdienst niet in staat gebleken
om een kritische reactie van voldoende niveau op de door de diensten afgescheiden rap-
portages te leveren. In het debat over het huisbezoek, een instrument in de handen van de
gemeente, dat het zij nog maar eens herhaald, raakt aan de fundamentele mensenrechten
van de minst weerbare groep Rotterdammers en waarvan het recht en bijgevolg de juris-
prudentie zich nog in het beginstadium van een ontwikkeling bevindt, is geen plaats van
betekenis verworven voor een van de bestuursdienst afkomstig tegengeluid van voldoen-
de niveau. Gezien de ingewikkeldheid van de materie en de afhankelijkheid van de on-
derzochte personen komt de meermalen gehoorde stelling van de gemeente "dat er relatief
weinig klachten over de huisbezoeken bekend zijn" als weinig kies over.
Als de valkuil van het willen, kan achteraf gereconstrueerd worden dat de politiek heel na-
drukkelijk het signaal heeft afgegeven dat het instrument van de huisbezoe-
ken/interventieteams een succes moest worden. De met de uitvoering belaste diensten
(met de wind in de zeilen van extra budgetten en menskracht) hebben het gebruik van
middelen en menskracht zo goed mogelijk gerechtvaardigd. You can't argue with success:
de voordelen van het beleid zijn ruim uitgemeten. De Rotterdamse media hebben de door
de gemeente afgescheiden informatie niet gebruikt als startpunt voor onderzoek, maar
vrijwel ongeamendeerd overgenomen. De bestuursdienst heeft verzuimd om onafhanke-
lijk invulling te geven aan haar belangrijkste taak, te weten: met een helikopter-view het
voorgenomen en uitgevoerde beleid kritisch tegen het licht te houden.
Bij gebrek aan enig negatief signaal, of alleen maar slecht gearticuleerde negatieve signa-
len van mensen die op een of andere manier wellicht boter op hun hoofd hebben, kon de
politiek in de waan leven dat er vrijwel niets aan de hand was.
Voor de ombudsman is de optelsom van de hiervoor genoemde argumenten een niet te
negeren aanleiding om zich actief te bemoeien met de wijze waarop de huisbezoeken
worden afgelegd.
Het is daarbij van belang te realiseren dat de ombudsman absoluut geen tegenstander van
huisbezoeken is. Mits goed uitgevoerd kan dit een middel zijn van de dienstverlenende
overheid om haar burgers te benaderen.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 156
TOETSINGSKADER EN TOETSINGSMETHODIEK
■ TOETSING AAN RECHTMATIGHEID EN BEHOORLIJKHEID IN THEORIE EN IN DE PRAKTIJK
Het problematische van het beoordelen van gedragingen onder verantwoordelijkheid van
de gemeente (zoals de huisbezoeken) is gelegen in het feit dat niet (uitsluitend) de rechts-
normen leidend zijn. De (vaak impliciete) veronderstelling dat -wanneer aan de relevante
rechtsnormen is voldaan - het resultaat onaantastbaar is, is onjuist. Deze veronderstelling
miskent dat het (feitelijk) handelen van de gemeente ruimer beoordeeld dient te worden.
le Rechtmatigheidstoets
Deze ondergrens van het gemeentelijk handelen wordt bepaald door wet- en regelgeving,
waaronder in casu een aantal fundamentele rechten en beginselen van onze democrati-
sche rechtsstaat:
o het huisrecht
o het recht op privacy
o het fair play beginsel
o het gelijkheidsbeginsel
2e Behoorlijkheidstoets
De ombudsman beoordeelt "gedragingen" en heeft daarom niet alleen rechtsnormen te
handhaven, maar dient ook de behoorlijkheid van het handelen te toetsen 103 . De om-
budsman is dus niet alleen geinteresseerd in het antwoord op de vraag of de instruc-
ties/protocollen niet door een juridische bodem zakken, maar evenzeer of een geloof-
waardig systeem van controle op de feitelijke gang van zaken aan en achter de deur van
de Rotterdammers bestaat en of de gedragingen voldoen aan de behoorlijkheidsnor-
men. 104
3e Sein en Sollen
De praktijk laat zien dat de gemeente zich bewust is van het feit dat haar handelen aan
zowel de rechtmatigheidseis als het aan de behoorlijkheidseis dient te voldoen (Sollen c.q.
Law in the books) doch dat de uitvoeringspraktijk daarvan afwijkt (Sein c.q. Law in acti-
on). De - soms in samenspraak met de ombudsman - opgestelde protocollen 105 behelzen
een ambitieniveau dat in de praktijk niet gehaald wordt. Een ambitieniveau krijgt pas
waarde als er voldoende effectieve sturingsmiddelen zijn opgenomen en als door middel
van voldoende adequate controlemogelijkheden de feitelijke gang van zaken aan de deur
en in de huizen van Rotterdammers, gewaarborgd kan worden.
103 Voor een verdere uitleg van(de relatie tussen) rechtsnormen en behoorlijkheidsnormen zij ver-
wezen naar: Langbroek, dr Ph.M., Rijpkema, dr P. (eindredactie): Ombudsprudentie, Over de be-
hoorlijkheidsnorm en zijn toepassing. Boom Juridische uitgevers Den Haag 2004, ISBN 90-5454-
515-823. Onderzoek door de Universiteit van Utrecht in opdracht van de Nationale ombudsman.
104 Voor behoorlijkheidnormen: zie Deel 4 Toetsingskader
105 Xe denken valt aan het protocol van de dienst sociale Zaken en werkgelegenheid.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 157
De normen
Uitgaande van de basale gedachten dat we te maken hebben met een dienende overheid,
dat ambtenaren tegenover burgers optreden op een wijze waarop zij zouden wensen dat
andere ambtenaren met hun dierbaren (moeder?) zouden omgaan (de zogenaamde Moe-
dernorm) en dat de overheid al zijn handelen niet alleen op de letter van de wet (legali-
teit) doch ook op de geest (legitimiteit) baseert, en bovendien transparant en voortvarend
is, toetst de ombudsman het handelen in het kader van huisbezoeken in het bijzonder aan:
Het legaliteitsbeginsel
veronderstelt dat de overheid alleen maar mag ingrijpen in het leven van de burger als zij
daartoe bevoegdheid kan ontlenen aan de daaraan voorafgaand vastgestelde wet.
Het verbod van misbruik van bevoegdheid
gaat ervan uit dat de overheid haar bevoegdheden heeft gekregen om bepaalde doelen te
realiseren (doelbinding). De overheid mag haar bevoegdheid niet gebruiken voor een an-
der doel dan waartoe die bevoegdheid is gegeven.
Het Proportionaliteitsbeginsel
bepaalt dat de overheid voor het bereiken van een doel geen middel mag aanwenden
welke niet in evenredige verhouding staan tot het te dienen doel.
Het Subsidiariteitsbeginsel
bepaalt dat de overheid, bij haar keuze uit diverse instrumenten/bevoegdheden om een
bepaald doel te bereiken, kiest voor het minst ingrijpende middel dat adequaat is.
Het Fair play beginsel
brengt met zich mee dat overheid de burgers de mogelijkheid moet geven om hun proce-
durele kansen te benutten. Voor de in dit rapport in het geding zijnde zaken betekent dit
dat zo mogelijk vooraf duidelijk moet worden gemaakt op grond van welke bevoegdheid
de overheid optreedt en welke verweermiddelen de burger daarbij ten dienste staan.
De Actieve en Adequate informatieverstrekkingsplicht
behelst enerzijds de plicht om in te gaan op verzoeken van burgers om informatie en an-
derzijds de plicht om burgers uit eigen beweging te informeren over handelingen van de
overheid die hun belangen raken.
Het beginsel dat de overheid Adequate organisatorische voorzieningen moet treffen
Dit berginsel houdt in dat het administratieve beheer en organisatorische functioneren
ingericht moeten zijn op een wijze die behoorlijke dienstverlening aan burgers verzekert.
Behoorlijke dienstverlening refereert aan zorgvuldigheid, maar ook aan specifieke wetma-
tigheid, toegankelijkheid, informatieverstrekking, registratie, transparantie etc. De over-
heid dient de administratieve organisatie zo in te richten dat (controle op) de continuiteit
van het goede functioneren is gewaarborgd: registratie en archivering dienen ook dat
doel. Dit beginsel brengt met zich mee dat de overheid - indien zij inbreuken op de bur-
gerlijke vrijheden overweegt - zij de daarmee belaste organisaties zodanig inricht dat re-
levante besluiten op het juiste niveau genomen worden en een effectieve controle van de
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 158
hele besluitvorminsketen en de uitvoering daadwerkelijk mogelijk is. Concreet in relatie
tot het onderwerp van dit rapport betekent dit dat, als de overheid inbreuken maakt op
grondrechten, er procedureel en organisatorisch randvoorwaarden dienen te zijn gesteld
die verzekeren dat de burger zonder enig voorbehoud gebruik kan maken van de aan
hem toekomende rechtsbescherming. Een eerste voorwaarde is het mogelijk maken van
een volledige controle door een onafhankelijke derde.
Een van de gevolgen van bovenstaande is dat de overheid vanaf het eerste contact met
haar burger onmiskenbaar duidelijk moet maken wat in dat specifieke geval over en weer
de rechten en plichten zijn. Doet zij dat niet, dan mag de burger uitgaan van (c.q. zich
voorbereiden op) het voor hem slechtste scenario en maakt hij aanspraken op de maxima-
le bescherming die mogelijk is.
Een tweede gevolgtrekking is dat de overheid haar organisatie voldoende dient af te
stemmen op de concrete taak (in casu de inbreuken op grondrechten) waarbij hoort "De
adequate registratie ten behoeve van de controle achteraf door een onafhankelijke derde".
HAKKEN IN HET ZAND 106
Zeker in het begin van het onderzoek heeft de ombudsman vaak moeten ervaren dat de
medewerking van onvoldoende niveau was. Alhoewel met de mond werd beleden dat de
ombudsman alle informatie zou krijgen, bleek dit feitelijk erg ingewikkeld. Aanvankelijk
is, naar later blijkt, kostbare tijd verloren gegaan met het wachten op reacties. Als voor-
beeld van de zogenaamde "hakken in het zand cultuur" wordt het gedrag van een mede-
werker die gehoord moest worden aangehaald:
Voor het horen wordt de heer Stam 107 schriftelijk uitgenodigd. De ombudsman verzoekt
hem relevante stukken van tevoren op te sturen. Omdat er geen enkele reactie komt, belt
de ombudsman. Na enkele vergeefse pogingen van (een medewerker van) de ombuds-
man, om de heer Stam te spreken te krijgen, belt deze uiteindelijk terug.
Het telefoongesprek:
De ombudsman legt de heer Stam uit dat er een brief is gestuurd waarin hem wordt ge-
vraagd bepaalde zaken aan de ombudsman op te sturen respectievelijk mee te nemen
naar de hoorsessie. De ombudsman verzoekt hem daaraan aandacht te besteden. Daar-
naast meldt de ombudsman dat hij het vreemd vindt dat de secretaresse van de heer Stam
zijn telefoonnummer niet wil geven. De heer Stam zegt dat dat niet mag. Als de ombuds-
man hem vraagt wie hij aanstaande vrijdag naar het gesprek meeneemt, weigert heer
Stam antwoord te geven: 'Ik hoefdat niet te zeggen. U kent hem toch niet. Al is het mijn tante.
Legt u mi] maar eens uit waarom ik dat aan u zou moeten zeggen. ' 108 Het is duidelijk dat de heer
106 Zie onder andere praktijkverslag 5 Deel 2.
107 Stam is de fictieve naam van een hoofd van de interventieteams van een deelgemeente.
io8 Tijdens het horen blijkt dat het hoofd van de afdeling interventieteams is meegekomen (en voor-
namelijk het woord voert). Naar aanleiding van deze ervaring heeft de ombudsman besloten in
voorkomende gevallen er op te staan om vooraf te vernemen wie eventueel meegenomen wordt
naar het horen, dit mede in verband met het feit dat de onderzoeksstrategie niet doorkruist wordt.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 159
Stam ge'irriteerd is. De heer Stam meldt verder dat hij geen juridische plicht heeft om te ver-
schijnen en suggereert dat de ombudsman dat ook best zveet. 109 Hij meldt dat hij al twee keer
schriftelijk een verklaring heeft afgelegd en dat hij tijdens het horen zeker geen afwijkende verkla-
ring zal gaan afleggen. Hij vindt daarom dat de ombudsman hem stoort in zijn werk.
Als de ombudsman hem uitlegt dat gehoord worden door de ombudsman bij het werk
hoort, blijft de heer Stam erbij dat dit niet zo is, dat zijn voormalige secretaresse abusievelijk een
foute afspraak heeft gemaakt dat hij daar geen vrij voor zal krijgen. De ombudsman biedt her-
haaldelijk en nadrukkelijk aan om te onderzoeken of de hoorzitting verzet kan worden.
Maar Stam slaat dat steeds af. De ombudsman biedt aan om met zijn baas te bespreken of
hij niet vrij kan krijgen. Stam zegt dan dat hij geen baas heeft en dat hij zijn eigen baas is.
Tijdens het horen blijkt dat de heer Stam de gevraagde rapportages niet wil over-
leggen.
De ombudsman: Bij brief van 13 april, met telefonisch en schriftelijke rappel op 18 april 2005, is
de gemeente gevraagd om het verslag van het huisbezoek, de lijst van aanwezigen, defunctieom-
schrijving van de aanwezigen en het volledige dossier - zoals dat bij de gemeente berust - op te stu-
ren ofmee te nemen. De ombudsman heeft niets ontvangen. Waarom heeft de gemeente niet vol-
daan aan het verzoek om - als zij de gegevens niet kan leveren - telefonisch contact op te nemen met
de ombudsman?'
De heer Stam zegt dat de ombudsman dit dossier niet mag inzien 'omdat de ombudsman
niet is aangesloten bij het protocol vanwege de privacywetgeving. U mag wel vragen stellen over de
rapportage die ik van het bezoek hebt gemaakt. (...) Er is een aanmeldingsplicht bij het College
Bescherming Persoonsgegevens. In de privacyregels staat niet dat de ombudsman het dossier mag
inzien. Daarom moet u het College Bescherming Persoonsgegevens om toestemming vragen.'
Uiteraard is voorgaande stelling volstrekt onjuist. In een latere fase heeft de dienst erkend
dat - zowel op grond van de destijds geldende regels als op grond van de op dit moment
geldende regels 110 - hij gehouden was de gevraagde informatie beschikbaar te stellen aan
109 Artikel 18 lid drie Verordening gemeentelijke ombudsman 2004. (destijds geldend)
Een ambtenaar verstrekt de ombudsman de inlichtingen die deze voor zijn onderzoek nodig acht,
tenzij zich daartegen naar het oordeel van burgemeester en wethouders dringende redenen verzet-
ten.
Artikel 9:31 Algemene wet bestuursrecht (thans geldend)
1. Het bestuursorgaan, onder zijn verantwoordelijkheid werkzame personen - ook na het beeindi-
gen van de werkzaamheden -, getuigen alsmede de verzoeker verstrekken de ombudsman de be-
nodigde inlichtingen en verschijnen op een daartoe strekkende uitnodiging voor hem. Gelijke ver-
plichtingen rusten op ieder college, met dien verstande dat het college bepaalt wie van zijn leden
aan de verplichtingen zal voldoen, tenzij de ombudsman een of meer bepaalde leden aanwijst. De
ombudsman kan betrokkenen die zijn opgeroepen gelasten om in persoon te verschijnen.
110 Artikel 9:31 Algemene wet bestuursrecht[. . .]
3. Binnen een door de ombudsman te bepalen termijn worden ten behoeve van een onderzoek de
onder het bestuursorgaan, degene op wiens gedraging het verzoek betrekking heeft, en bij anderen
berustende stukken aan hem overgelegd nadat hij hierom schriftelijk heeft verzocht.
4. De ingevolge het eerste lid opgeroepen personen onderscheidenlijk degenen die ingevolge het
derde lid verplicht zijn stukken over te leggen kunnen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn,
het geven van inlichtingen onderscheidenlijk het overleggen van stukken weigeren of de ombuds-
man mededelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk
de stukken.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 160
de ombudsman. Het college kan daaraan het verzoek verbinden om geheimhouding te
betrachten, waarna de ombudsman kan beoordelen of hij aan dat verzoek gevolg wil ge-
ven.
De ombudsman beschouwt het optreden dat de deelgemeente wordt aangerekend als
laakbaar. Als een deelgemeente (of enig bestuursorgaan of onder hem werkzame dienst)
twijfelt aan de juistheid van een verzoek van de ombudsman, behoort zij/hij te vragen
waar de ombudsman zijn verzoek op baseert. Niets zeggen, niets vragen en als fait ac-
compli weigeren, getuigt van het willens en wetens nemen van het risico dat onderzoek
en waarheidsvinding gefrustreerd wordt.
5. De ombudsman beslist of de in het vierde lid bedoelde weigering onderscheidenlijk de beper-
king van de kennisneming gerechtvaardigd is.
6. Indien de ombudsman heeft beslist dat de weigering gerechtvaardigd is, vervalt de verplichtinj
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 161
Beleidsuitgangspunten en Wettelitke Kader
Frontlijnfilosofie (Prof. dr. P. E.W.M. Tops)
Prof. dr. P. E.W.M. Tops is hoogleraar bestuurskunde aan de Tilburgse School voor politiek en be-
stuur (Universiteit van Tilburg). Onder zijn leiding heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de
relatie tussen beleids- en frontlijnsturing. In zijn boek "Frontlijnsturing, uitvoering op de publieke
werkvloer van de stad" omschrijft hij frontlijnsturing als 'het vermogen om op de publieke werk-
vloer van de grote stad tot effectief handelen te komen'. Frontlijnteams, zoals de Rotterdamse in-
terventieteams, zijn een passende organisatievorm met een passende aanpak voor probleemsitua-
ties. Dit vraagt, volgens Tops, om een andere kijk op teams, organiseren en uitvoeren, maar vooral
om krachtige en slimme regisseurs en leiders, die krachten kunnen bundelen, actiemandaat hebben
en slimme interfaces kunnen organiseren tussen frontlijnteam en de eigen dienst.
Frontlijnsturing betekent allereerst uitgaan van 'het werk zelf op de publieke werkvloer van de
grote stad. Het primaire proces in de relatie tussen burger en bestuur staat centraal; van daaruit
wordt gedacht, gehandeld, georganiseerd en gestuurd. Frontlijnsturing vertrekt vanuit een zo rea-
listisch mogelijke kijk op wat er aan het front, op de publieke werkvloer, gebeurt. Op basis daarvan
ga je handelen en organiseren. Dus eigenlijk naar bevind van zaken - naar wat zich in een specifie-
ke situatie aandient. Er is geen vaste organisatie of discipline waar je de werkelijkheid als het ware
inschuift, maar je organiseert juist helemaal vanaf de grond. Voor effectief opereren in de frontlijn
is het vaak nodig om zaken direct met elkaar te verknopen die via de lijnbureaucratie lastig (en
traag) bij elkaar te brengen zijn. Frontlijnwerkers hebben direct contact met burgers, wat dynamiek
met zich meebrengt. Zij moeten telkens slim inspelen op de situaties waar zij in terecht komen.
Volgens Tops is uitvoering een hoogwaardige activiteit met een eigen dynamiek en een eigen intel-
lectuele uitdaging.
De inbreuk op iemands prive-leven
■ Rechten en plichten van de burger
De praktijk en jurisprudentie leert dat een huisbezoek (en zeker een onaangekondigd huisbezoek)
voor een burger een uitzonderlijke inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer met zich meebrengt.
Relevante regelgeving
■ Selectie uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)
TITEL I . RECHTEN EN VRIJHEDEN
Artikel 1 Verplichting tot eerbiediging van de rechten van de mens
De Hoge Verdragsluitende Partijen verzekeren een ieder, die ressorteert onder hun rechtsmacht, de
rechten en vrijheden welke zijn vastgesteld in de Eerste Titel van dit Verdrag.
Artikel 2 . Recht op leven
1. Het recht van een ieder op leven wordt beschermd door de wet.
[...]
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 162
Artikel 3 . Verbod van foltering
Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behan-
delingen of bestraffingen.
Artikel 4 . Verbod van slavernij en dwangarbeid
[...]
Artikel 5 . Recht op vrijheid en veiligheid
1 . Een ieder heef t recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Niemand mag zijn vrijheid wor-
den ontnomen, behalve in de navolgende gevallen en overeenkomstig een wettelijk voorgeschre-
ven procedure:
a. indien hij op rechtmatige wijze is gedetineerd na veroordeling door een daartoe bevoegde rech-
ter;
b. indien hij op rechtmatige wijze is gearresteerd of gedetineerd, wegens het niet naleven van een
overeenkomstig de wet door een gerecht gegeven bevel of teneinde de nakoming van een door de
wet voorgeschreven verplichting te verzekeren;
c. indien hij op rechtmatige wijze is gearresteerd of gedetineerd teneinde voor de bevoegde rech-
terlijke instantie te worden geleid, wanneer er een redelijke verdenking bestaat dat hij een strafbaar
feit heeft begaan of indien het redelijkerwijs noodzakelijk is hem te beletten een strafbaar feit te
begaan of te ontvluchten nadat hij dit heeft begaan;
d. in het geval van rechtmatige detentie van een minderjarige met het doel toe te zien op zijn op-
voeding of in het geval van zijn rechtmatige detentie, teneinde hem voor de bevoegde instantie te
geleiden;
e. in het geval van rechtmatige detentie van personen ter voorkoming van de verspreiding van
besmettelijke ziekten, van geesteszieken, van verslaafden aan alcohol of verdovende middelen of
van landlopers;
f . in het geval van rechtmatige arrestatie of detentie van een persoon teneinde hem te beletten op
onrechtmatige wijze het land binnen te komen, of van een persoon waartegen een uitwijzings- of
uitleveringsprocedure hangende is.
2. Een ieder die gearresteerd is moet onverwijld en in een taal die hij verstaat op de hoogte worden
gebracht van de redenen van zijn arrestatie en van alle beschuldigingen welke tegen hem zijn in-
gebracht.
3. Een ieder die is gearresteerd of gedetineerd, overeenkomstig lid l.c van dit artikel, moet onver-
wijld voor een rechter worden geleid of voor een andere magistraat die door de wet bevoegd ver-
klaard is rechterlijke
macht uit te oefenen en heeft het recht binnen een redelijke termijn berecht te worden of hangende
het proces in vrijheid te worden gesteld. De invrijheidstelling kan afhankelijk worden gesteld van
een waarborg voor de verschijning van de betrokkene ter terechtzitting.
4. Een ieder, wie door arrestatie of detentie zijn vrijheid is ontnomen, heeft het recht voorziening te
vragen bij het gerecht opdat dit spoedig beslist over de rechtmatigheid van zijn detentie en zijn
invrijheidstelling beveelt, indien de detentie onrechtmatig is.
5. Een ieder die het slachtoffer is geweest van een arrestatie of een detentie in strijd met de bepa-
lingen van dit artikel, heeft recht op schadeloosstelling.
Artikel 6 . Recht op een eerlijk proces
1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de ge-
grondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en open-
bare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig
gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de
toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele
terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nati-
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 163
onale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de
bescherming van het priveleven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter
onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaar-
heid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.
2. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn
schuld in rechte is komen vast te staan.
3. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten:
a. onverwijld, in een taal die hij verstaat en in bijzonderheden, op de hoogte te worden gesteld van
de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging;
b. te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdedi-
ging;
c. zich zelf te verdedigen of daarbij de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze of,
indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door
een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien de belangen van een behoorlijke
rechtspleging dit eisen;
d. de getuigen a charge te ondervragen of doen ondervragen en het oproepen en de ondervraging
van getuigen a decharge te doen geschieden onder dezelfde voorwaarden als het geval is met de
getuigen a charge;
e. zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal, die ter terechtzitting wordt gebe-
zigd niet verstaat of niet spreekt.
Artikel 7 . Geen straf zonder wet
1. Niemand mag worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten, dat geen strafbaar feit naar
nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde. Even-
min mag een zwaardere straf worden opgelegd dan die, die ten tijde van het begaan van het straf-
bare feit van toepassing was.
2. Dit artikel staat niet in de weg aan de berechting en bestraffing van iemand, die schuldig is aan
een handelen of nalaten, dat ten tijde van het handelen of nalaten, een misdrijf was overeenkom-
stig de algemene rechtsbeginselen die door de beschaafde volken worden erkend.
Artikel 8 . Recht op eerbiediging van priveleven, f amilie- en gezinsleven
1 . Een ieder heeft recht op respect voor zijn priveleven, zijn f amilie- en gezinsleven, zijn woning en
zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor
zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van
de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voor-
komen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede
zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Artikel 9 . Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst
[...]
Artikel 10 . Vrijheid van meningsuiting
[...]
Artikel 1 1 . Vrijheid van vergadering en vereniging
[...]
Artikel 12 . Recht te huwen
[...]
Artikel 13 . Recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 164
Een ieder wiens rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, zijn geschonden, heeft recht
op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie, ook indien deze schending is be-
gaan door personen in de uitoefening van hun ambtelijke functie.
Artikel 14 . Verbod van discriminatie
Het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, moet worden verzekerd
zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke
of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minder-
heid, vermogen, geboorte of andere status.
Artikel 15 . Afwijking in geval van noodtoestand
[...]
Artikel 16 . Beperkingen op politieke activiteiten van vreemdelingen
[...]
Artikel 17 . Verbod van misbruik van recht
Geen der bepalingen van dit Verdrag mag worden uitgelegd als zou zij voor een Staat, een groep
of een persoon het recht inhouden enige activiteit aan de dag te leggen of enige daad te verrichten
met als doel de rechten of vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld teniet te doen of deze verder-
gaand te beperken dan bij dit Verdrag is voorzien.
Artikel 18 . Inperking van de toepassing van beperkingen op rechten
De beperkingen die volgens dit Verdrag op de omschreven rechten en vrijheden zijn toegestaan,
mogen slechts worden toegepast ten behoeve van het doel waarvoor zij zijn gegeven.
■ Artikel 10 Grond wet
1. Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van
zijn persoonlijke levenssfeer.
2. De wet stelt regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met het vastleg-
gen en verstrekken van persoonsgegevens.
3. De wet stelt regels inzake de aanspraken van personen op kennisneming van over hen vastge-
legde gegevens en van het gebruik dat daarvan wordt gemaakt, alsmede op verbetering van zoda-
nige gegevens
■ Wet bescherming persoonsgegevens
Deze regeling is te omvangrijk om hier op te nemen, verwezen zij naar
http://www.cbpweb.nl/indexen/ind_wetten_wbp_wbp.stm
Inhoudsopgave van de wet
1. Algemene bepalingen (artikel 1 t/m 5)
2. Voorwaarden voor de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens (artikel 6
t/m 24)
3. Gedragscodes (artikel 25-26)
4. Melding en voorafgaand onderzoek (artikel 27 t/m 32)
5. Informatieverstrekking aan de betrokkene (artikel 33-34)
6. Rechten van de betrokkene (artikel 35-42)
7. Uitzonderingen en beperkingen (artikel 43-44)
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 165
8. Rechtsbescherming (artikel 45-50)
9. Toezicht (artikel 51-64)
10. Sancties (artikel 65-75)
11. Gegevensverkeer met landen buiten de Europese Unie (artikel 76-78)
12. Overgangs- en slotbepalingen (artikel 79-83)
Het binnentreden van een woning
■ Artikel 12 Grondwet
-1. Het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is alleen geoorloofd in de
gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aange-
wezen;
-2. Voor het binnentreden overeenkomstig het eerste lid zijn voorafgaande legitimatie en medede-
ling van het doel van het binnentreden vereist, behoudens bij de wet gestelde uitzonderingen;
-3. Aan de bewoner wordt zo spoedig mogelijk een schriftelijk verslag van het binnentreden ver-
strekt. Indien het binnentreden in het belang van de nationale veiligheid of dat van de strafvorde-
ring heeft plaatsgevonden, kan volgens bij de wet te stellen regels de verstrekking van het verslag
worden uitgesteld. In de bij de wet te bepalen gevallen kan de verstrekking achterwege worden
gelaten, indien het belang van de nationale veiligheid zich tegen verstrekking blijvend verzet.
■ de Algemene wet op het binnentreden 111 .
§ 1 . Binnentreden in woningen in het algemeen
Artikel 1
1. Degene die bij of krachtens de wet belast is met de opsporing van strafbare feiten of enig ander
onderzoek, met de uitvoering van een wettelijk voorschrift of met het toezicht op de naleving
daarvan, dan wel een bevoegdheid tot vrijheidsbeneming uitoefent, en uit dien hoofde in een wo-
ning binnentreedt, is verplicht zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel
van het binnentreden. Indien twee of meer personen voor hetzelf de doel in een woning binnentre-
den, rusten deze verplichtingen slechts op degene die bij het binnentreden de leiding heeft.
2. Indien de naleving van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen naar redelijke verwachting
ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van personen of goederen, feitelijk on-
mogelijk is dan wel naar redelijke verwachting de strafvordering schaadt ten aanzien van misdrij-
ven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, gelden deze verplichtingen slechts voor zover de
naleving daarvan in die omstandigheden kan worden gevergd.
3. Een persoon in dienst van een bestuursorgaan die zich ingevolge het eerste lid legitimeert, toont
een legitimatiebewijs dat is uitgegeven door of in opdracht van dat bestuursorgaan. Het legitima-
tiebewijs bevat een foto van de houder en vermeldt diens naam en hoedanigheid. Indien de veilig-
heid van de houder van het legitimatiebewijs vordert dat zijn identiteit verborgen blijft, kan in
plaats van zijn naam zijn nummer worden vermeld.
4. De persoon, bedoeld in het eerste lid, die met toestemming van de bewoner wenst binnen te
treden, vraagt voorafgaand aan het binnentreden diens toestemming. De toestemming moet blijken
aan degene die wenst binnen te treden.
111 Wet van 22 juni 1994, Stb 572. Deze wet is gewijzigd bij de Wetten van 26 april 1995, Stb. 250, 19 april
1999, Stb. 194 en 207.™
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 166
§ 2. Binnentreden in woningen zonder toestemming van de bewoner
Artikel 2
1. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke
machtiging vereist, tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het
openbaar ministerie, burgemeesters, gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders de be-
voegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
De machtiging wordt zo mogelijk getoond.
2. Onze Minister van Justitie stelt het model van deze machtiging vast.
3. Een schriftelijke machtiging als bedoeld in het eerste lid is niet vereist, indien ter voorkoming of
bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen ter-
stond in de woning moet worden binnengetreden.
Artikel 3
1. Bevoegd tot het geven van een machtiging tot binnentreden zijn:
a. de advocaat-generaal bij het gerechtshof;
b. de off icier van justitie;
c. de hulpofficier van justitie.
2. Voor zover de wet niet anders bepaalt, is de burgemeester bevoegd tot het geven van een mach-
tiging tot binnentreden in een woning gelegen binnen zijn gemeente voor andere doeleinden dan
strafvordering.
3. Degene die bevoegd is een machtiging te geven, gaat daartoe slechts over, indien het doel waar-
toe wordt binnengetreden het binnentreden zonder toestemming van de bewoner redelijkerwijs
vereist.
Artikel 4
De machtiging kan uitsluitend worden gegeven aan degene die bij of krachtens de wet bevoegd is
verklaard zonder toestemming van de bewoners in een woning binnen te treden.
Artikel 5
1. De machtiging wordt gegeven voor het binnentreden in een in de machtiging te noemen wo-
ning. Zo nodig kan in de machtiging worden bepaald dat zij tevens geldt voor ten hoogste drie
andere afzonderlijk te noemen woningen.
2. Ten behoeve van de opsporing van misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, is de
advocaat-generaal bij het gerechtshof of de officier van justitie bevoegd een machtiging te geven
die betrekking heeft op een groter aantal woningen. Bij dringende noodzakelijkheid en indien het
optreden van de advocaat-generaal of de officier van justitie niet kan worden afgewacht, komt de
bevoegdheid tot het geven van een machtiging toe aan de hulpofficier van Justitie.
3. Ten behoeve van de aanhouding, de medebrenging of de gevangenneming van een in de mach-
tiging te noemen of, wanneer zijn naam onbekend is, zo duidelijk mogelijk aan te wijzen persoon
onderscheidenlijk van de inbeslagneming van een in de machtiging te noemen of, wanneer dat niet
mogelijk is, zo duidelijk mogelijk te omschrijven goed is de advocaat-generaal bij het gerechtshof
of de officier van justitie bevoegd een machtiging te geven die geldt voor iedere woning waarin
bedoelde persoon onderscheidenlijk bedoeld goed zich bevindt of verondersteld wordt zich te
bevinden. Bij dringende noodzakelijkheid en indien het optreden van de advocaat-generaal of de
officier van justitie niet kan worden afgewacht, komt de bevoegdheid tot het geven van een mach-
tiging toe aan de hulpofficier van justitie.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 167
Artikel 6
1. De machtiging is ondertekend en vermeldt:
a. de naam en de hoedanigheid van degene die de machtiging heeft gegeven;
b. de naam of het nummer en de hoedanigheid van degene aan wie de machtiging is gegeven;
c. de wettelijke bepalingen waarop het binnentreden berust en het doel waartoe wordt binnenge-
treden;
d. de dagtekening.
2. De machtiging blijft ten hoogste van kracht tot en met de derde dag na die waarop zij is gegeven.
De Algemene termijnwet is niet van toepassing.
Artikel 7
1. Tussen middernacht en 6 uur 's morgens kan slechts zonder toestemming van de bewoner wor-
den binnengetreden, voor zover dit dringend noodzakelijk is en, indien krachtens een machtiging
wordt binnengetreden, de machtiging dit uitdrukkelijk bepaalt.
2. Bij afwezigheid van de bewoner kan slechts worden binnengetreden, voor zover dit dringend
noodzakelijk is en, indien krachtens een machtiging wordt binnengetreden, de machtiging dit uit-
drukkelijk bepaalt.
Artikel 8
1. Degene die de machtiging heeft gegeven, kan degene die bevoegd is binnen te treden, vergezel-
len.
2. Degene die bevoegd is zonder toestemming van de bewoner binnen te treden, kan zich door
anderen doen vergezellen, voor zover dit voor het doel van het binnentreden redelijkerwijs is ver-
eist en, indien krachtens een machtiging wordt binnengetreden, de machtiging dit uitdrukkelijk
bepaalt.
Artikel 9
Degene die bevoegd is zonder toestemming van de bewoner binnen te treden, kan zich de toegang
tot of de doorgang in de woning verschaffen, voor zover het doel van het binnentreden dit redelij-
kerwijs vereist. Hij kan daartoe zo nodig de hulp van de sterke arm inroepen.
Artikel 10
1 . Degene die zonder toestemming van de bewoner in een woning is binnengetreden, maakt op
zijn ambtseed of -belofte een schriftelijk verslag op omtrent het binnentreden.
2. In het verslag vermeldt hij:
a. zijn naam of nummer en hoedanigheid;
b. de dagtekening van de machtiging en de naam en hoedanigheid van degene die de machtiging
tot binnentreden heeft gegeven:
c. de wettelijke bepalingen waarop het binnentreden berust en het doel waartoe is binnengetreden;
d. de plaats van de woning en de naam van de bewoner;
e. de wijze van binnentreden en het tijdstip waarop in de woning is binnengetreden en waarop
deze is verlaten;
f . hetgeen in de woning is verricht of overigens is voorgevallen, het aantal en de hoedanigheid van
degenen die hem hebben vergezeld, de namen van de personen aan wie in de woning hun vrijheid
is benomen en de voorwerpen die in de woning in beslag zijn genomen;
g. voor zover van toepassing: de redenen waarom en de wijze waarop het bepaalde in artikel 1,
tweede lid, dan wel artikel 2, derde lid, toepassing heeft gevonden.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 168
Artikel 11
1. Indien krachtens een machtiging is binnengetreden, wordt het verslag uiterlijk op de vierde dag
na die waarop in de woning is binnengetreden, toegezonden aan degene die de machtiging heeft
gegeven. Is de machtiging gegeven door een hulpofficier van justitie, dan wordt het verslag ook
aan de officier van justitie toegezonden. Indien overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, derde lid,
zonder machtiging is binnengetreden, wordt het verslag toegezonden aan de officier van justitie
dan wel, voor zover is binnengetreden voor andere doeleinden dan strafvordering, aan de burge-
meester.
2. Een afschrift van het verslag wordt uiterlijk op de vierde dag na die waarop in de woning is
binnengetreden, aan de bewoner uitgereikt of toegezonden. Indien het doel waartoe wordt bin-
nengetreden daartoe noodzaakt, kan de uitreiking of de toezending aan de bewoner worden uitge-
steld. Uitreiking of toezending geschiedt in dat geval, zodra het belang van dit doel dit toelaat.
Indien het niet mogelijk is dit afschrift uit te reiken of toe te zenden, houdt degene aan wie over-
eenkomstig het eerste lid het verslag is toegezonden dan wel degene die zijn bevoegdheid zonder
machtiging binnen te treden heeft uitgeoefend, het afschrift gedurende zes maanden voor de be-
woner beschikbaar.
§ 3. Betreden van enkele bijzondere plaatsen
Artikel 12
In de gevallen waarin het binnentreden van plaatsen krachtens een wettelijke voorschrift is toege-
laten, geschiedt dit buiten het geval van ontdekking op heterdaad niet:
a. in de vergaderruimten van de Staten-Generaal, van de staten van een provincie, van de raad van
een gemeente of van enig ander algemeen vertegenwoordigend orgaan, gedurende de vergade-
ring;
b. in de ruimte bestemd voor godsdienstoefeningen of bezinningssamenkomsten van levensbe-
schouwelijke aard, gedurende de godsdienstoefening of bezinningssamenkomst;
c. in de ruimten waarin terechtzittingen worden gehouden, gedurende de terechtzitting.
§ 4. Slotbepalingen
Art. 5:15. Algemene wet bestuursrecht [Binnentreden]
-1. Een toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, elke plaats te
betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner.
-2. Zo nodig verschaft hij zich toegang met behulp van de sterke arm.
-3. Hij is bevoegd zich te doen vergezellen door personen die daartoe door hem zijn aangewezen.
Artikel 149a Gemeentewet
Indien het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van een voorschrift van
een verordening, dat strekt tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of tot bescherming
van het leven of de gezondheid van personen vereist dat de met het toezicht op de naleving of de
opsporing belaste personen bevoegd zijn binnen te treden in een woning zonder toestemming van
de bewoner, kan de raad deze bevoegdheid bij verordening verlenen.
Artikel 6.3 APV Binnentreden van woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of
krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openba-
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 169
re orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd
tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 370 Wetboek van Strafrecht
De ambtenaar die, met overschrijding van zijn bevoegdheid of zonder inachtneming van de bij de
wet bepaalde vormen, in de woning of het besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, diens
ondanks binnentreedt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of
vanwege de rechthebbende aanstonds verwijdert, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten
hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
IDENTIFICATIEPLICHT EN UITGEBREIDE IDENTIFICATIEPLICHT
Wet op identificatieplicht. (WID)
Identificatieplicht buitenshuis geldt voor iedereen ouder dan 14 jaar.
Geen plicht tot legitimatie burger in huis, Wet op identieficatieplicht geldt voor openbare weg.
Over een plicht voor de burger om zich te legitimeren wordt niet gesproken in Wet GBA
Artikel 8a Politiewet 1993:
1. Een ambtenaar van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd tot het
vorderen van inzage van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identifica-
tieplicht van personen, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van de
politietaak.
2. Gelijke bevoegdheid komt toe aan opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdien-
sten, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten en de buitengewoon
opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering,
voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn taak.
3. Gelijke bevoegdheid komt toe aan de militair van de Koninklijke marechaussee, voor zover dat
redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn politietaak, bedoeld in artikel 6, eerste
lid, en aan de militair van de Koninklijke marechaussee of van enig ander onderdeel van de
krijgsmacht die op grond van artikel 58, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 59, eerste lid, bijstand
verleent aan de politie
Uitgebreide Identificatieplicht Artikel 5:16a Awb:
Een toezichthouder is bevoegd van personen inzage te vorderen van een identiteitsbewijs als be-
doeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
Artikel 5:11 Awb:
Onder toezichthouder wordt verstaan: een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met
het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Memorie van Toelichting bij de uitgebreide identificatieplicht
In het kader van dit wetsvoorstel wordt het - mede in verband met de vermelde parallellie met de
corresponderende bevoegdheid voor politieambtenaren en buitengewoon opsporingsambtenaren -
nuttig geacht een uitdrukkelijke bevoegdheid voor toezichthouders op te nemen om naar identi-
teitsbewijzen te vragen, teneinde buiten twijfel te stellen dat van deze bevoegdheid gebruik kan
worden gemaakt, uiteraard met inachtneming van het in artikel 5:13 Awb neergelegde evenredig-
heidsbeginsel.
Door het voorgestelde artikel 5:16a Awb kan de toezichthouder inzage van het identiteitsbewijs
vorderen. In artikel 2 WID is een specifieke medewerkingsverplichting opgenomen, die een concre-
tisering vormt van de algemene medewerkingsplicht in artikel 5:20, eerste lid, Awb.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 170
Artikel 5:13 Awb: De bevoegdheid van de toezichthouder om inzage te vorderen van een identi-
teitsbewijs mag als gezegd slechts worden uitgeoefend voor zover dit redelijkerwijs voor de ver-
vulling van zijn taak nodig is. (het evenredigheidsbeginsel). Dit betekent dat een toezichthouder
alleen inzage mag vorderen van een identiteitsbewijs jegens de personen waarop ingevolge de
wettelijke regeling op grond waarvan de toezichthouder als zodanig is aangewezen, het toezicht is
gericht.
De invoeging van artikel 5:16a zal betekenen dat de plicht tot het verlenen van inzage in een identi-
teitsbewijs geldt ten aanzien van de toezichthouders die daarmee ingevolge de bestaande wetge-
ving reeds zijn belast. Dit heeft tot gevolg dat is nagegaan welke betekenis toekenning van deze
nieuwe bevoegdheid heeft voor de handhaving van deze wetten. [ . . . ]
Invoering van de uitgebreide identificatieplicht brengt niet mee dat de toezichthouder bij het con-
stateren dat niet wordt voldaan aan zijn vordering tot inzage van het identiteitsbewijs,daarvan
proces-verbaal mag opmaken. De toezichthouder, die niet tevens is aangesteld als buitengewoon
opsporingsambtenaar, moet daarvoor de bijstand inroepen van een politieambtenaar. Deze situatie
wijkt niet af van de huidige situatie, waarin ook voor het verbaliseren van strafbare feiten een be-
roep moet worden gedaan op de politie.
De plichten van de SoZaWe-client
Artikel 17 WWB actieve informatieplicht van de client
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling
van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van in-
vloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. De belanghebbende is ver-
plicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de
uitvoering van deze wet. Het college stelt bij de uitvoering van deze wet de identiteit van de be-
langhebbende vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1 tot en
met 3, van de Wet op de identificatieplicht. Een ieder is verplicht aan het college desgevraagd een
document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht terstond ter inzage te ver-
strekken, voorzover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
In artikel 17 worden de inlichtingen- en medewerkingsverplichtingen van de burger genoemd. Een
burger moet, als dit voor de uitvoering van de wet noodzakelijk is, medewerking verlenen aan een
huisbezoek. Belangrijk hierbij is wel dat het middel huisbezoek in verhouding dient te staan met
het doel dat men wil bereiken (subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel).
Artikel 53a Verstrekking en onderzoek gegevens
Onverminderd artikel 28, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk
en inkomen, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan
wel de voorzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke
bewijsstukken worden overlegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van ge-
gevens plaatsvindt.
Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte
gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de
voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten
tot herziening van de bijstand.
Artikel 53a lid 2 geeft aan dat de gegevens die door de burger zijn verstrekt door de dienst onder-
zocht mogen worden op juistheid en volledigheid. Het afleggen van een huisbezoek kan een on-
derdeel vormen van het onderzoek/de verificatie van de gegevens die de burger heeft verstrekt.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 171
Delen uit het Protocol SoZaWe
1. Begin op de begane grond. Pas als je daar klaar bent ga je naar de volgende woonlaag en zo
verder. Vergeet een eventueel souterrain, zolder en afzonderlijke berging/schuur/garage niet
2. Maak van elke aangetroffen ruimte (indien nodig) een plattegrond en/of notities en vermeld
daarop eventuele bijzonderheden. Bedenk daarbij dat je vaak maar 1 keer de mogelijkheid hebt
om dingen goed te bekijken. Noteer dus wat je waar hebt aangetroffen .
Bij het aantreffen van kleding/schoenen is het afhankelijk van de persoon (man/vrouw) en de
norm van de uitkering, waar je in het bijzonder op moet letten. Denk aan maten, dames of he-
ren en aan het jaargetijde. Beschrijf zakelijk en exact wat je concreet aantreft.
3. Heeft de burger zelf de sleutels van afgesloten ruimten, of moet hij deze eerst aan een ander
vragen.
4. Vraag aan de burger eerst wat er zich in een bepaalde kamer, kast of lade bevindt alvorens te
vragen of hij bereid is deze gaat openen.
5. Vraag de burger de kamer, kast of lade te openen, wijs hem erop dat hij daartoe niet verplicht
is. Doe dit niet zelf!
6. Vraag naar de bank- en/of girobescheiden en bescheiden creditkaart. Loop mee naar de lade of
kast waaruit de bescheiden worden gehaald. Kijk of er nog meerdere rekeningen zijn dan die bij
de dienst bekend zijn.
7. Vraag naar verzekeringspolissen e.d.. Kijk op wiens naam deze staan geregistreerd en vanaf
welke datum. Indien er sprake is van kamerbewoning of kostgangerschap, let dan op of de ad-
ministratieve gegevens afzonderlijk van de andere bewoner worden bewaard.
8. Let op of er nog andere administratieve stukken in de woning zijn. Kijk dan vooral aan wie het
stuk is gericht, de adressering, de afzender en de data. Vraag eerst toestemming de stukken op
de pakken of vraag de burger dit te doen.
9. Van wie zijn de aangetroffen goederen in de woning? Vraag naar betalingsbewijzen en kijk op
wiens naam en adres de nota is gesteld.
10. Indien bepaalde bewijsstukken nog gekopieerd moeten worden, moet de burger zelf de
bewijsstukken kopieren en binnen 2 werkdagen de benodigde stukken in een retourenveloppe
op het district of afdeling inleveren. Gebruik hiervoor het formulier 'Verzoek om informatie'
(0099). Neem in ieder geval nooit zelf bewijsstukken mee!
11. Indien zich foto's aan de muur of op kastjes bevinden kijk dan wie erop staan afgebeeld en
de wijze waarop. Vraag de burger ernaar. Waar gemaakt, wanneer, wie staan erop etc etc.
12. Wordt er wel gewoond in de woning? Voelt het warm of koud aan?
13. Staat er wel of geen water in de closetpot?
14. Zijn er wel of geen levensmiddelen aanwezig?
15. Staat de koelkast aan of uit? En zijn er levensmiddelen in aanwezig? Laat de burger de
koelkast openen.
16. Ligt er een grote hoeveelheid post op de mat of in de brievenbus?
17. Is de kliko buiten in gebruik?
18. Is er in huis wel of geen afvalbak?
19. Bij het aantreffen van medicijnen. Kijk op het doosje naar de naam, de datum en de adres-
sering van de gebruiker. Kijk ook waar de apotheek is gevestigd .
20. Tref je autosleutels aan en de burger verklaarde eerder geen auto te hebben. Ga dan door-
vragen.
21. Tref je sigaretten of shag aan en de burger verklaarde (bijvoorbeeld tijdens een eerder ge-
sprek) niet te roken. Ga dan doorvragen.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 172
Wet Victoria (stalen deuren)
Artikel 174a Gemeentewet
1. De burgemeester kan besluiten een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een
bij die woning of dat lokaal behorend erf te sluiten, indien door gedragingen in de woning of het
lokaal of op het erf de openbare orde rond de woning, het lokaal of het erf wordt verstoord.
2. De in het eerste lid genoemde bevoegdheid komt de burgemeester eveneens toe in geval van
ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde op de grond dat de rechthebbende op de wo-
ning, het lokaal of het erf eerder een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij
die woning of dat lokaal behorend erf op een zodanige wijze heeft gebruikt of doen gebruiken dat
die woning, dat lokaal of dat erf op grond van het eerste lid is gesloten, en er aanwijzingen zijn dat
betrokkene de woning, het lokaal of het erf ten aanzien waarvan hij rechthebbende is eveneens op
een zodanige wijze zal gebruiken of doen gebruiken.
3. De burgemeester bepaalt in het besluit de duur van de sluiting. In geval van ernstige vrees voor
herhaling van de verstoring van de openbare orde kan hij besluiten de duur van de sluiting tot een
door hem te bepalen tijdstip te verlengen.
4. Bij de bekendmaking van het besluit worden belanghebbenden in de gelegenheid gesteld binnen
een te stellen termijn maatregelen te treffen waardoor de verstoring van de openbare orde wordt
beeindigd. De eerste volzin is niet van toepassing, indien voorafgaande bekendmaking in spoedei-
sende gevallen niet mogelijk is.
5. De burgemeester doet zo spoedig mogelijk een besluit als bedoeld in het eerste lid inschrijven in
de openbare registers, bedoeld in artikel 16 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 24 van
dat boek is niet van toepassing.
6. De artikelen 5:25 tot en met 5:28 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige
toepassing.
Toelichting wet Victoria
Volgens informatie van de afdeling openbare orde en veiligheid wordt dit artikel veelvuldig toe-
gepast. Onder de verstoring van de openbare orde waar dit artikel op ziet, moet begrepen worden
een ernstige aantasting van de veiligheid en gezondheid van de omgeving. Alhoewel bij de tot-
standkoming van de wet door de wetgever veelvuldig is gesproken over drugsgerelateerde over-
last, is de wet nadrukkelijk daar niet toe beperkt, maar gaat het wel om overlast van een zelfde
niveau (wapenhandel, heling, prostitutie, illegale logement).
De voorwaarde voor de toepassing van dit artikel zijn:
1. het is absoluut een laatste redmiddel; andere, minder belastende, mogelijkheden om de
overlast te keren zijn uitgeput,
2. er ligt een gedegen dossieropbouw aan de toepassing van dit instrument ten grondslag
3. de belangen van de bewoner zijn veiliggesteld.
In noodgevallen kan op grond van artikel 2 van de politiewet 112 (zaakwaarneming) onmiddellijk -
dus zonder dat bovengenoemde voorwaarden is voldaan - opgetreden worden. Dat betekent dat er
nog geen uitgebreide rapportages zijn, maar de acute aangetroffen situatie dermate ernstig is en,
dat men in gemoede niet anders kon dan het toepassen van noodmaatregelen.
112 Artikel 2 Politiewet 1993
De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met
de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het
verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 1^3
Jurisprudents
datum
plaats
ljn nummer
13-6-2006
Amsterdam
3-10-2006
Helmond
7-11-2006
Amsterdam
AZ1819
6-3-2007
Tilburg
BA0375
11-4-2007
As sen
BA2447
11-4-2007
Roosendaal
BA2445
11-4-2007
Hoorn
BA2436
11-4-2007
Amsterdam
BA2410
17-4-2007
Amsterdam
BA3285
8 5 2007
Barneveld
BA4786
25 5 2007
Zeist
BA5725
Inleidend artikel op de jurisprudentie: mw mr A.M.F. Loof-Donker:"Huisbezoeken in het sociale
zekerheidsrecht", in: NJCM-bulletin, jgr 32, nr 6, okt 07, pp 812-824.
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis.
174
BlJLAGE:
REACTIE VAN HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS OP HET CONCEPT-RAPPORT
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 175
Gemeente Rotterdam
College van Burgemeester en Wethouders
Gemeentelijke Ombudsman
T.a.v. de heer mr. M.H.J.M. van Kinderen
Hofplein 33
3011 AJ Rotterdam
Bezoekadres: Stadhuis Coolsingel 40
Postadres: postbus 70012
3000 KP Rotterdam
Website: www.rotterdam.nl
E-mail: post@stadhuis.rotterdam.nl
Fax:010-413.02.50
Inlichtingen: mr. C.J. Roon
Telefoon: (010)417 9314
Ons kenmerk: 47539
Bijlage: geen
Betreft: Reactie op onderzoeksrapport
Gemeentelijke Ombudsman
Datum: 23 oktober 2007
Geachte heer Van Kinderen,
Bij brief van 25 September heeft u ons in kennis gesteld van het conceptrapport 'Ja, wij komen
eigenlijk voor alles', waarin u de resultaten van een ambtshalve onderzoek naar de praktijk
van huisbezoeken presenteert. In dezelfde brief vraagt u ons voor 23 oktober a.s. te reageren
op de inhoud van het rapport en u waar nodig van verdere informatie te voorzien.
Voordat wij een inhoudelijke reactie op het rapport geven, willen wij allereerst een procedurele
opmerking maken.
Wij merken op dat de wijze en het moment waarop u de resultaten uit het conceptrapport aan
ons presenteert, ons enigszins verbaast. Afgelopen zomer heeft u de Directie Veiligheid en de
Ketenregisseur Handhaving in kennis gesteld van de eerste bevindingen uit uw rapport. Naar
aanleiding hiervan zijn op ambtelijk niveau door de Ketenregisseur Handhaving en door
vertegenwoordigers van de Directie veiligheid met u gesprekken gevoerd en afspraken
gemaakt. Op dat moment is ook het protocol 'Huisbezoeken door gemeentelijke
interventieteams' ter advies aan u voorgelegd en is nadrukkelijk gewacht met de vaststelling
daarvan. Hierop heeft u op 26 juli jl gereageerd en tevens een aantal aanbevelingen gedaan.
Veel aanbevelingen komen overeen met onze ideeen en door ons is ook de toezegging
gedaan dat de aanbevelingen al dan niet in afwijkende vorm grotendeels herkenbaar in het
protocol zullen worden opgenomen. Ondanks dat u zelf aanbevelingen geeft, constateren wij
nu dat u in uw definitieve rapport ten principale aangeeft dat het ontwikkelen van protocollen
geen soelaas meer kan bieden voor het waarborgen van zorgvuldig overheidsoptreden bij het
afleggen van huisbezoeken. Wij zijn nadrukkelijk een andere mening toegedaan.
Verder merken wij op dat u in uw rapport op geen enkele wijze aandacht besteed aan de
totstandkoming van het Protocol huisbezoeken SoZaWe Rotterdam dat, na constructief
overleg met u, redelijk recent (november 2006) is vastgesteld.
blad: 2/4
Dat vooropgesteld hebbend, willen wij toch middels deze brief van de gelegenheid gebruik
maken om een aantal kanttekeningen te plaatsen bij de inhoud van uw onderzoeksrapport en
behouden wij ons het recht voor om in een later stadium, indien nodig, onze zienswijzen aan
te vullen.
Onderzoeksrapport Gemeentelijke Ombudsman
Eenzijdigheid van het rapport
Allereerst merken wij op dat wij het beeld dat door u als zodanig in het rapport wordt
geschetst, zijnde dat op grote schaal door interventieteams de geldende regels en
rechtsnormen met voeten worden getreden, niet herkennen. Huisbezoeken kunnen een grote
inbreuk op de privacy van de burgers van deze stad tot gevolg kan hebben. Daarom gelden
voor deze huisbezoeken strikte regels en ons is er ook alles aan gelegen om hier in de praktijk
zorgvuldig mee om te gaan.
Sinds 2001 worden in Rotterdam interventieteams ingezet om in oude wijken die kampen met
criminaliteit, overlast en sociale problematiek, de leefsituatie te verbeteren. In Rotterdam zijn
meer dan 30.000 huisbezoeken door gemeentelijke interventieteams afgelegd. Veel
maatschappelijk ongewenste situaties zijn hierdoor beeindigd en voorkomen.
Doordat u zich in uw onderzoek vooral laat leiden door 48 signalen van burgers, waarbij in de
praktijk kennelijk al dan niet iets is misgegaan, lijkt u voorbij te gaan aan de brede
maatschappelijke problematiek, waarmee Rotterdam te maken heeft. Bovendien doet u geen
recht aan de sociale context waarbinnen de interventieteams opereren. Zo betrekt u
onvoldoende het feit dat de interventieteams, naast de controle op de regelgeving, een
belangrijke functie hebben bij het signaleren van armoede, zorgbehoefte en de problematiek
van kinderen. Constateringen op deze terreinen worden vertaald naar daadwerkelijke actie ten
behoeve van burgers in Rotterdam. Hierdoor wordt naar onze mening een te eenzijdig beeld
van de werkelijkheid neergezet. In de praktijk is ons gebleken dat het optreden van
interventieteams over het algemeen niet als negatief wordt ervaren en het zichtbaar optreden
van de gemeente juist wordt gewaardeerd.
Erkenninq van het huisbezoek als controlemiddel
In uw rapport lijkt u voorbij te gaan aan het algemene uitgangspunt van het bestuursrecht dat
controle op naleving van regels is toegestaan en algemeen als noodzakelijk instrument van de
overheid wordt beschouwd. Het betreft hier immers toezicht en geen opsporing. Dat betekent
dat er -zoals in het strafrecht wel het geval is- geen sprake hoeft te zijn van een redelijk
vermoeden van een strafbaar feit, voordat kan worden overgegaan tot een controle op de
naleving van regels. Het houden van toezicht kan zowel met als zonder aanleiding geschieden
met (slechts) als ondergrens het in artikel 5:13 Awb opgenomen proportionaliteitsbeginsel. In
de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, van 1 1 april 2007, over de Wet werk en
bijstand wordt erkend dat gemeenten een groot belang hebben bij een effectieve controle op
de rechtmatigheid van de bijstand. Dat (onaangekondigde) huisbezoeken onder
omstandigheden een noodzakelijk en adequaat controlemiddel is en daarmee proportioneel is,
is in die uitspraken nogmaals bevestigd.
Klachten
De conclusies in uw rapport baseert u voornamelijk op 48 geanonimiseerde klachten die u
uitgebreid beschrijft in uw rapport. Wij hebben u bij herhaling verzocht om inzage te krijgen in
blad: 3/4
de door u genoemde klachten. Op deze wijze kunnen wij nagaan of de klachten ordentelijk zijn
afgehandeld en kan zonodig op net gestelde in de klachten worden gereageerd, hetgeen
mogelijk een ander licht op de aan de orde gestelde handeling(en) kan opleveren. U bent
nadrukkelijk niet op dit verzoek ingegaan omdat u er de voorkeur aan heeft gegeven om een
ambtshalve onderzoek in te stellen. Hiermee gaat u voorbij aan de essentie van het
klachtrecht die inhoudt dat klachten het bestuur de mogelijkheid bieden om te leren en een
aanpak te verbeteren, nog daargelaten dat het vanuit een oogpunt van fair play van belang is
dat ook bij een ambtshalve onderzoek door een bestuursorgaan op de feiten wordt
gereageerd. Daarbij heeft u aangegeven dat de opgenomen casus niet in de klassieke zin
kunnen worden aangemerkt als klachten die ten grondslag liggen aan het rapport. Wij stellen
nu vast dat het in het onderzoeksrapport behalve om klachten vooral ook om 'signalen' van
burgers gaat. Signalen zijn geen formele klachten in de zin van de Algemene wet
bestuursrecht. Deze signalen zijn door u dan ook niet volgens het principe van hoor en
wederhoor afgehandeld zodat onbekend is of de signalen ongegrond dan wel gegrond zijn. Wij
achten het daarom minder juist die signalen vervolgens wel ten grondslag te leggen aan een
verstrekkend oordeel over (de Rotterdamse praktijk) bij huisbezoeken.
In uw onderzoek richt u zich op huisbezoeken in de breedste zin van het woord. Een aantal
signalen heeft (mede) betrekking op de Dienst SoZaWe. Vastgesteld kan worden dat de
beschreven signalen betrekking hebben op huisbezoeken die zijn afgelegd in de periode 2004
t/m 2006. Dit is de periode voordat het protocol 'Huisbezoeken SoZaWe Rotterdam' van kracht
is geworden.
Aanbevelingen
Ondanks de kanttekeningen die wij plaatsen bij het rapport, nemen wij de signalen uit het
rapport zeer serieus en zien wij deze als een kans voor verbetering. Er is niet voor niets
gewacht met de vaststelling van het protocol tot de definitieve bekendmaking van uw
aanbevelingen.
Veel aanbevelingen komen overeen met de bij ons levende ideeen over de werkwijze van
interventieteams. Belangrijkste conclusie uit uw rapport is de importantie om gemeentelijk
beleid te ontwikkelen omtrent de werkwijze van de interventieteams en dat tevens waarborgen
bevat voor de uitvoering. Wij benadrukken dat wij geen andere mening zijn toegedaan en
hebben daarom ook het beleidsprotocol 'Huisbezoeken, stedelijke en deelgemeentelijke
interventieteams' opgesteld.
Uw aanbevelingen worden zorgvuldig afgewogen en veel aanbevelingen zullen, zoals eerder
gezegd, een plaats krijgen in het protocol of in de toekomst nader gestalte krijgen. Wij wijzen
op de legitimatieplicht voor alle leden van het team, het schriftelijk vastleggen van de door de
bewoner expliciet gegeven toestemming, het achterlaten van een informatiefolder en het
centraliseren en op het hoogste niveau afdoen van klachten. Ook de bejegening van burgers
tijdens het huisbezoek en de indicatoren om tot een aangekondigd dan wel onaangekondigd
huisbezoek over te gaan, zijn in het protocol nader uitgewerkt. Tot slot zijn wij voornemens om
een voortdurende kwaliteitsbewaking op het instrument uit te voeren.
Een aantal van uw aanbevelingen past in onze visie om in de toekomst toe te werken naar een
interventiemethodiek waarbij nadere invulling aan het uitgangspunt wordt gegeven dat de
interventie op een voor de burger zo min mogelijk belastende wijze gebeurt. Dit gaat samen
met de behoefte om meer informatie gestuurd te werken en informatie slechts te delen waar
nodig. Zo streven wij ernaar om huisbezoeken in de toekomst te laten afleggen door kleine
kernteams met meerdere controlebevoegdheden. Hierdoor zullen minder functionarissen
blad: 4/4
tegelijkertijd de woning behoeven te betreden en vindt toezicht en interventie plaats waar
nodig.
Door net vastleggen van de verplichte werkwijze van de interventieteams in net protocol, zijn
wij van mening, dat nu en in de toekomst nog beter gewaarborgd is, dat huisbezoeken op een
zo min mogelijk voor de burger belastende wijze en binnen geldende wettelijke kaders, zullen
plaatsvinden. Daarmee levert het protocol een directe bijdrage aan de leefbaarheid en
veiligheid in de stad.
Verdere procedure
Voor de goede orde merken wij op dat wij voornemens zijn om het protocol 'Huisbezoeken
stedelijke en deelgemeentelijke interventieteams' op 2 november a.s. aan de raad aan te
bieden. Wij gaan ervan uit dat u ons tijdig, voordat u uw definitieve rapport bekend maakt, zult
informeren als onze reactie voor u aanleiding is om wijzigingen aan te brengen in uw
rapportage.
,-iA/Ij vertrbywen erop u hiermee voldoende te hebben gel'nformeerd.
Burgemeester en Wethouders van Rotterdam,
^ i '
De Burgemeester
k
Betreft: aanvulling nieuwe feiten
Lidstaat Nederland
Door: IFUD of Human Rights
Datum: 2 januari 2013
Toelichting:
Een afbeelding op de website van geenstijl.nl van een bewerkte foto met Barroso,van Rompuy
en Schulz op een achtergrond met hakenkruisvlaggen.[volgens Nederlandse rechtspraak en
jurisprudentie] is in dergelijke opzet het gebruik van het hakenkruis in Nederland strijdig met
het kaderbesluit cq Nederlandse strafwetgeving.
IFUD of Human Rights
De Voorzitter
J.P. van den Wittenboer
KLACHT 1
BIJ DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN WEGENS
NIET-NALEVING VAN HET GEMEENSCHAPSRECHT
1. Naam en voornaam van de klager/klaagster:
2. In voorkomend geval vertegenwoordigd door:
3. Nationaliteit:
4. Adres of maatschappelijke zetel 2 :
5. Telefoon/telefax/e-mail:
6. Werkterrein en plaats(en) waar de werkzaamheid wordt uitgeoefend:
7. Lidstaat of publiekrechtelijk lichaam die, respectievelijk dat het Gemeenschapsrecht
volgens de klager/klaagster niet heeft nageleefd:
Gebruikmaking van dit klachtenformulier is niet verplicht. Een klacht mag ook per brief bij de Commissie
worden ingediend, maar in het belang van de klager/klaagster is het beter zoveel mogelijk terzake dienende
inlichtingen te verstrekken. Ditformulier kan per gewone post naar het onderstaande adres worden gezonden:
Commissie van de Europese Gemeenschappen
(ter attentie van de Secretaris-generaal)
Wetstraat, 200
B-1049 Brussel
BELGIE
Dit formulier kan tevens worden afgegeven in een van de voorlichtingsbureaus van de Commissie in de lidstaten. Het
is ook beschikbaar op de Intemetserver van de Europese Unie ( /eu_law/your_rights/your_rights_forms_en.htm ).
Alleen klachten die betrekking hebben op een schending van het Gemeenschapsrecht door een lidstaat, zijn
ontvankelijk.
De klager/klaagster wordt verzocht de Commissie van iedere adreswijziging en van ieder feit dat op de
behandeling van de klacht van invloed kan zijn, in kennis te stellen.
Zo nauwkeurig mogelijke uiteenzetting van de feiten die tot de klacht hebben geleid:
9. Vermeld, zo mogelijk, de bepaling(en) van het Gemeenschapsrecht (verdragen,
verordeningen, richtlijnen, beschikkingen, besluiten, enz.) waarop volgens de
klager/klaagster inbreuk is gemaakt:
10. Vermeld in voorkomend geval de financiele steun van de Gemeenschap (indien
mogelijk met opgave van de referenties) die aan de betrokken lidstaat is of kan worden
toegekend, en die met de aangeklaagde feiten verband houdt:
11. Vermeld in voorkomend geval welke stappen reeds bij de diensten van de Commissie
zijn ondernomen (indien mogelijk een kopie van de briefwisseling bijvoegen):
12. Vermeld in voorkomend geval welke stappen reeds bij andere instellingen of instanties
van de Gemeenschap (bijvoorbeeld bij de Commissie Verzoekschriften van het
Europees Parlement, bij de Europese ombudsman) zijn ondernomen; vermeld zo
mogelijk de door deze instellingen, respectievelijk instanties aan de door de
klager/klaagster ondernomen stappen gegeven referenties:
13. Vermeld de reeds bij nationale instanties - op centraal, regionaal of lokaal niveau -
ondernomen stappen (indien mogelijk een kopie van gevoerde briefwisseling
bijvoegen):
13.1. administratieve stappen (bijvoorbeeld: klacht bij de bevoegde nationale
administratieve instanties - op centraal, regionaal of lokaal niveau - en/of bij
een nationale of regionale ombudsman):
13.2. beroep bij nationale rechterlijke instanties of andere gevolgde procedures
(bijvoorbeeld arbitrage of verzoening). (Vermeld of de uitspraak reeds is
gevallen of een besluit reeds is genomen en voeg als bijlage de tekst daarvan
bij):
14. Vermeld in voorkomend geval ter staving van de klacht documenten en bewijsstukken,
alsook de desbetreffende bepalingen van de nationale wetgeving; voeg deze stukken
en bepalingen als bijlage toe:
15. Vertrouwelijkheid (kruis een van beide onderstaande vakjes aan) 3 :
! "Ik geef de Commissie toestemming om bij de instanties van de lidstaat
waartegen de klacht is gericht, mijn identiteit bekend te maken."
! "Ik verzoek de Commissie om bij de instanties van de lidstaat waartegen de
klacht is gericht, mijn identiteit niet bekend te maken."
16. Plaats, datum en handtekening van de klager/klaagster, respectievelijk van zijn of haar
vertegenwoordiger:
De aandacht van de klager/klaagster wordt erop gevestigd dat het in bepaalde gevallen voor de
behandeling van de klacht onontbeerlijk kan zijn dat aan de identiteit van de klager/klaagster bekendheid wordt
gegeven.
3
(Toelichting op de keerzijde van het formulier)
Iedere lidstaat is verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van het Gemeenschapsrecht binnen
zijn interne rechtsorde (omzetting binnen de gestelde termijnen en correcte toepassing).
Krachtens de verdragen ziet de Commissie van de Europese Gemeenschappen erop toe dat het
Gemeenschapsrecht op correcte wijze wordt toegepast. Wanneer de Commissie van oordeel is
dat een lidstaat zijn verplichtingen niet is nagekomen, beschikt zij over eigen bevoegdheden
(beroep wegens niet-nakoming) om te trachten aan deze inbreuk een einde te stellen; in
voorkomend geval kan zij de zaak aanhangig maken bij het Hof van Justitie van de Europese
Gemeenschappen. De Commissie neemt, hetzij op grond van een klacht, hetzij op grond van
vermoedens van inbreuken, die zijzelf heeft ontdekt, de stappen die zij gerechtvaardigd acht.
Onder "niet-nakoming" wordt verstaan, de schending door lidstaten van hun uit het
Gemeenschapsrecht voortvloeiende verplichtingen. Die niet-nakoming kan bestaan in ofwel het
stellen van een handeling ofwel het nalaten een handeling te stellen. Onder "Staat" wordt
verstaan, de lidstaat die een inbreuk op het Gemeenschapsrecht pleegt, ongeacht welke instantie
(op centraal, regionaal of lokaal niveau) voor de niet-nakoming verantwoordelijk is.
Eenieder kan bij de Commissie een klacht tegen een lidstaat indienen om (wettelijke of
bestuursrechtelijke) maatregelen of praktijken van deze lidstaat die hij/zij met een bepaling of
een beginsel van het Gemeenschapsrecht strijdig acht, aan te klagen. De klager/klaagster behoeft
niet aan te tonen dat hij/zij door de door hem/haar aangeklaagde inbreuk in het bijzonder en
rechtstreeks wordt geraakt. Er zij aan herinnerd dat opdat een klacht ontvankelijk wordt
geoordeeld, deze een schending van het Gemeenschapsrecht door een lidstaat moet aanklagen.
De diensten van de Commissie mogen beoordelen, overeenkomstig de door de Commissie
vastgestelde voorschriften en prioriteiten inzake de inleiding van inbreukprocedures, of aan een
klacht al dan niet gevolg moet worden gegeven.
Eenieder persoon die meent dat een (wettelijke of bestuursrechtelijke) maatregel of een
administratief gebruik met het Gemeenschapsrecht strijdig is, wordt verzocht om zich, alvorens
een klacht bij de Commissie in te dienen of gelijktijdig daarmee, eerst te wenden tot de
bestuursrechtelijke en rechterlijke instanties op nationaal niveau (waaronder begrepen een
nationale of regionale ombudsman en/of gebruikmaking van de beschikbare arbitrage- en
verzoeningsprocedures). De Commissie beveelt het gebruik van deze door het nationale recht
geboden bestuursrechtelijke, gerechtelijke of andere beroepsmogelijkheden aan alvorens een
klacht bij haar in te dienen, omdat voor de klager/klaagster daaraan een aantal voordelen
verbonden kunnen zijn.
De op nationaal niveau beschikbare rechtsmiddelen bieden de klager/klaagster de mogelijkheid
om zijn/haar recht over het algemeen op een meer rechtstreekse en meer persoonlijke manier te
doen gelden (rechterlijk bevel aan een bestuursrechtelijk lichaam, nietigverklaring van een
nationaal besluit, schadevergoeding) dan hij/zij dat zou kunnen wanneer de Commissie een
inbreukprocedure inleidt, aangezien deze procedure eerst na geruime tijd tot enig resultaat kan
leiden. De Commissie is namelijk verplicht om, alvorens de zaak bij het Hof van Justitie bij de
Europese Gemeenschappen aanhangig te maken, eerst een overlegprocedure te volgen teneinde
de betrokken lidstaat ertoe te brengen de inbreuk ongedaan te maken.
Bovendien is een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen waarbij niet-
nakoming wordt vastgesteld, niet van invloed op de individuele rechten van de klager/klaagster.
Een dergelijk arrest houdt alleen voor de lidstaat de verplichting in om zich naar het
Gemeenschapsrecht te richten. Voor individuele schadevergoeding moet de klager/klaagster zich
in ieder geval tot de nationale instanties wenden.
De onderstaande administratieve waarborgen zijn van toepassing:
a) Iedere klacht die ontvankelijk wordt geacht, krijgt, nadat zij bij het secretariaat-generaal
van de Commissie is geregistreerd, een officieel nummer toegekend; vervolgens wordt
aan de klager/klaagster een ontvangstbevestiging gezonden waarin dit referentienummer
is vermeld. De toekenning van een officieel referentienummer - dat bij iedere
briefwisseling moet worden vermeld - betekent niet noodzakelijk dat dan ook een
inbreukprocedure tegen de betrokken lidstaat zal worden ingeleid.
b) Wanneer de Commissie het nodig acht stappen te ondernemen bij de instanties van de
lidstaat tegen wie de klacht is gericht, wordt rekening gehouden met de wensen die de
klager/klaagster in verband met de vertrouwelijkheid (punt 15 van het formulier) kenbaar
heeft gemaakt.
c) De Commissie streeft ernaar binnen een termijn van twaalf maanden, te rekenen vanaf de
datum van registratie van de klacht bij het secretariaat-generaal, ten aanzien van de
verdere behandeling van de klacht een besluit te nemen (inleiding van een
inbreukprocedure of afsluiting van het dossier van de klacht).
d) Wanneer de bevoegde diensten overwegen om de Commissie voor te stellen het dossier
van de klacht af te sluiten, wordt de klager/klaagster daarvan vooraf in kennis gesteld.
Indien een inbreukprocedure wordt ingeleid, wordt de klager/klaagster van het verloop
van die procedure op de hoogte gehouden.
EUROPESE COMMISSIE
DIRECTORAAT-GENERAAL JUSTITIE
Directoraat C. Grondrechten en burgerschap van de Unie
Eenheid C1 : Grondrechten en rechten van het kind
Eenheidshoofd
Ref. Ares(201 2)683201 - 08/06/2012
Brussel
JUST/C1/AEP/vf/727755s
J.P. van den Wittenboer
Voorzitter van IFUD of Human Rights
Kastanje 28
5731NKMierlo
Nederland
Geachte heer Van den Wittenboer,
Dank u voor uw aan voorzitter Barroso gerichte brief van 28 maart 2012. U verwijst
daarin naar ons antwoord op uw brief van 27 januari 2012, waarin u uw bezorgdheid tot
uitdrukking brengt over het openbare vertoon van nazisymbolen in Nederland. U
verzoekt de Commissie om een inbreukprocedure tegen Nederland in te ieiden wegens
schending van EU-waarden.
Zoals wij in ons antwoord van 15 maart reeds hebben uiteengezet, veroordeelt de
Commissie ten sterkste alle vormen en uitingen van racisme en intolerantie, die
onverenigbaar zijn met de beginselen en de waarden die aan de EU ten grondslag liggen.
Zoals wij ook hebben uiteengezet, staat het recht van de EU niet aan het vertoon van
nazisymbolen als zodanig in de weg. In sommige gevallen kan een dergelijk vertoon
echter binnen de werkingssfeer vallen van Kaderbesluit 2008/9 13/JH A, dat aanzetting tot
geweld of haat op grond van ras, huidskleur, godsdienst, afstamming, dan wel nationale
of etnische afkomst verbiedt. Het is aan de nationale autoriteiten, zoals de politie en de
rechter, om elk geval afzonderlijk te onderzoeken en om vast te stellen of er sprake is van
het opzettelijk aanzetten tot geweld of haat. De Commissie kan daarom in het
onderhavige geval geen rol spelen.
Hoogachtend,
immanuel Crabit
Europese Commissie, B-1049 Brussel - Belgie. Telefoon: (32-2) 299 1111.
Kamer: M059 5/066. Telefoon: doorkiesnummer (32-2) 298 54 96. Fax: (32-2) 296 76 23.
EUROPEAN UNION
Brussels, 21 March 2012
7964/12
PRESSE 129
Declaration by the High Representative, Catherine Ashton, on
behalf of the European Union on the occasion of the
International Day for the Elimination of Racial Discrimination
on 21 March 2012
"The International Day for the Elimination of Racial Discrimination is an occasion to
underline the European Union's unwavering commitment to fighting all forms of racism
and xenophobia. Racial discrimination is contrary to the values on which the EU is based,
and we work hard both at home and around the world to stamp it out. Our commitment
takes many forms - legislation, awareness-raising campaigns and support to projects run by
civil society.
Global efforts to combat racism are based on the International Convention on the
Elimination of All Forms of Racial Discrimination (ICERD). We urge all states to ratify
and implement the Convention as soon as possible."
PRESS
Rue de la Loi 175 B - 1048 BRUSSELS Tel.: +32 (0)2 281 6319 Fax: +32 (0)2 281 8026
press. office@consilium.europa.eu http://www.consilium.europa.eu/Newsroom
7964/12 1
EN
European Union
• EXTERNAL ACTION
Human rights
and democracy
in the world
j it>
on EU Action in
2011
© European Union, 2012
This report is available online at http://eeas.europa.eu
Reproduction is authorised provided the source is acknowledged
Cover picture: © Wally Nell/ZUMA Press/Corbis
A great deal of additional information on the European Union is also available on the Internet at :
http://ec.europa.eu /
http://www.consilium.europa.eu /
http://www.europarl.europa.eu
Published by the European External Action Service, June 2012
Human Rights and Democracy in the World:
report in eu action in 2011
Table of contents
1. Overview 7
2. EU instruments and initiatives in non-EU countries 15
Introduction 15
2.1. EU guidelines on human rights and International Humanitarian Law (IHL). 15
2.2. Human rights dialogues and consultations 16
2.3. Council decisions and crisis management 18
2.4. Demarches and declarations 20
2.5. Human rights clauses in cooperation agreements with third countries 20
2.6. The European Neighbourhood Policy 22
2.7. Activities funded under the European Initiative for Democracy and Human
Rights (EIDHR) 26
2.8. The review of EU human rights policy 29
3. Thematic Issues 32
Thematic issues related to EU Guidelines 32
3.1. The death penalty 32
3.2. Torture and other cruel, inhuman and degrading treatment or punishment .. 35
3.3. Rights of the child 38
3.4. Children and armed conflict 40
3.5. Human rights defenders 42
3.6. Human rights of women 45
3.7. Women, peace and security 48
3.8. Promoting compliance with International Humanitarian Law 55
Other thematic issues 61
3.9. The ICC and the fight against impunity 61
3.10. Human rights and terrorism 65
3.11. Freedom of expression including 'new media' 67
3.12. Freedom of association and assembly 69
3.13. Freedom of thought, conscience and religion or belief 72
3.14. Lesbian Gay Bisexual Transgender Intersex Persons 75
3.15. Human rights and business, including CSR 78
3.16. Democracy support 82
3.17. Election support 85
3.18. Election observation missions (EOMs) 86
3.19. Election expert missions (EEMs) 89
3.20. Electoral assistance (EA) 90
3.21. European Endowment for Democracy 93
3.22. Work with Parliaments worldwide 93
3.23. Economic, social and cultural rights 96
3.24. Asylum, migration, refugees and displaced persons 98
3.25. Trafficking in human beings 103
3.26. Racism, xenophobia, non-discrimination and respect for diversity 107
3.27. Rights of persons belonging to minorities 110
2
3.28. Rights of persons with disabilities 113
3.29. Indigenous issues 115
4. EU action in international forums 119
4.1. 66th session of the UN General Assembly 119
4.2. The United Nations Human Rights Council 121
4.3. The Council of Europe 127
4.4. The Organisation for Security and Cooperation in Europe (OSCE) 129
5. Country and regional issues 131
5.1. EU candidate countries and potential candidates 131
5.1.1. Turkey 131
5.1.2. Western Balkans 133
5.1.3. Croatia 134
5.1.4. The former Yugoslav Republic of Macedonia 135
5.1.5. Montenegro 137
5.1.6. Albania 139
5.1.7. Bosnia and Herzegovina 141
5.1.8. Serbia 142
5.1.9. Kosovo 143
5.2. Countries of the European Neighbourhood Policy 146
5.2.1. Eastern Partnership 146
5.2.2. South Caucasus (regional) 147
5.2.3. Armenia 147
5.2.4. Azerbaijan 149
5.2.5. Georgia 150
5.2.6. Belarus 152
5.2.7. Republic of Moldova 154
5.2.8. Ukraine 157
5.2.9. Union for the Mediterranean 159
5.2.10. Egypt 159
5.2.11. Israel 162
5.2.12. Occupied Palestinian Territory 164
5.2.13. Jordan 165
5.2.14. Lebanon 167
5.2.15. Syria 168
5.2.16. Tunisia 170
5.2.17. Algeria 173
5.2.18. Morocco 175
5.2.19. Western Sahara 178
5.2.20. Libya 178
5.3. Russia and Central Asia 181
5.3.1. Russia 181
5.3.2. Central Asia (regional) 183
5.3.3. Kazakhstan 185
5.3.4. Kyrgyzstan 186
5.3.5. Tajikistan 187
5.3.6. Turkmenistan 188
5.3.7. Uzbekistan 188
5.4. Africa 190
5.4.1. African Union 190
5.4.2. Angola 191
5.4.3. Burundi 192
5.4.4. Cameroon 193
5.4.5. Chad 195
5.4.6. Cote d'lvoire 197
5.4.7. Democratic Republic of the Congo 198
5.4.8. Eritrea 200
5.4.9. Ethiopia 201
5.4.10 Gambia 203
5.4.11. Guinea 203
5.4.12. Guinea-Bissau 204
5.4.13. Kenya 205
5.4.14. Liberia 207
5.4.15. Madagascar 208
5.4.16. Malawi 209
5.4.17. Mauritania 210
5.4.18. Niger 211
5.4.19. Nigeria 211
5.4.20. Rwanda 213
5.4.21. Senegal 214
5.4.22. Somalia 216
5.4.23. South Africa 217
5.4.24. Sudan 218
5.4.25. South Sudan 219
5.4.26. Togo 221
5.4.27. Uganda 222
5.4.28. Zimbabwe 224
5.5. The Middle East and the Arabian Peninsula 227
5.5.1. Saudi Arabia 228
5.5.2. Bahrain 229
5.5.3. Iran 230
5.5.4. Iraq 232
5.5.5. Yemen 234
5.6. Asia and Oceania 235
5.6.1. Afghanistan 235
5.6.2. Bangladesh 238
5.6.3. Burma/Myanmar 239
5.6.4. Cambodia 241
5.6.5. China 241
5.6.6. Democratic People's Republic of Korea (DPRK) 244
5.6.7. Fiji 245
5.6.8. India 246
5.6.9. Indonesia 247
5.6.10. Japan 248
5.6.11. Laos 249
5.6.12. Malaysia 250
5.6.13. Nepal 252
5.6.14. Pakistan 254
5.6.15. Philippines 256
5.6.16. Sri Lanka 257
5.6.17. Thailand 259
5.6.18. Timor-Leste 260
5.6.19. Vietnam 261
5.7. The Americas 262
5.7.1. Canada 262
5.7.2. USA 262
5.7.3. Argentina 265
5.7.4. Bolivia 266
5.7.5. Brazil 267
5.7.6. Chile 268
5.7.7. Colombia 268
5.7.8. Ecuador 270
5.7.9. El Salvador 271
5.7.10. Guatemala 271
5.7.11. Honduras 272
5.7.12. Mexico 274
5.7.13. Nicaragua 275
5.7.14. Paraguay 276
5.7.15. Suriname 277
5.7.16. Peru 277
5.7.17. Uruguay 278
5.7.18. Venezuela 278
5.7.19. Cuba 279
5.7.20. Dominican Republic 280
5.7.21. Haiti 281
5.7.22. Jamaica 281
6. The European Parliament's actions on human rights 282
7. List of abbreviations 296
Annex 1 - Pledges made to the 31st International Conference of the Red Cross and Red
Crescent, Geneva, 28 November to 1 December 2011 305
Joint pledge by EU Member States and National Red Cross Societies 311
Trade Treaty 311
Annex 2 - Human rights resolutions in 2011 312
Preface
2011 was a momentous year for human rights and democracy.
Throughout the Middle East and North Africa, men and women,
young and old, representing the whole of society, showed their
courage in asserting their innate human dignity. In doing so they
provided an inspiration to people everywhere.
The changes that they brought about required a substantial
response from the EU. We rose to that challenge by developing
a new response to a changing neighbourhood. Human rights and deep democracy gave been at
the heart of that approach.
Last year I spoke of my commitment to strengthening the work of the EU, to make it even
more effective in safeguarding and promoting human rights. It was to set out a coherent vision
fir that work that I presented a Joint Communication with the European Commission in
December 2011 on 'Human rights and democracy at the heart if EU external action'.
The next steps, in 2012, will be to put the recommendations from that Communication into
practice. This will require the concerted efforts of the EU as a whole: not only the EU
Institutions, but also EU Member States and civil society.
This is a great challenge, and one that will be reflected in the next edition of this annual report.
For now though, it is good to take stock of all the hard work done by the EU in 201 1 to make
rights a reality. I pay tribute to those courageous individuals who have helped contribute to this
vital process.
Gfa»
4#a_
j-UjW^'
Overview
In 2011 the EU confirmed, both in word and indeed that human rights are at the centre of EU
action around the globe. The commitment of the EEAS during it's first full year of operation
was reflected in its work throughout the year on a Joint Communication from the High
Representative and the European Commission, adopted on 12 December, entitled "Human
rights and democracy at the heart of EU external action - towards a more effective approach".
This set out a number of ideas for carrying forward EU strategy in this field.
The Arab spring represented a landmark in the first year of the EEAS. A joint communication
on 8 March 2011, by High Representative Ashton and the European Commission, stressed the
need to support the demand for political participation, dignity, freedom and employment
opportunities, and sets out an approach based on the respect of universal values and shared
interests.
Civil society was instrumental in bringing about the changes of the Arab spring, in a general
context of shrinking space for civil societies in many countries. The EU was quick to speak out
on the problems faced by civil society organisations and called on all states to respect freedom
of association and freedom of assembly, and to adopt legislation consistent with international
standards. Support for civil society was stepped up, particularly through the European
Instrument for Democracy and Human Rights.
The Arab spring also showed the importance of social networks and the internet for promoting
reform and advocacy of human rights. The EU has repeatedly condemned restrictions on
freedom of expression and access to the internet, as well as the arrest of bloggers, in the
framework of its bilateral relations with third countries as well as in multilateral forums. The EU
is committed to ensuring that the internet remains a driver of political freedom. Therefore, in
December 2011, it launched the "No Disconnect Strategy" to develop tools to allow the EU, in
appropriate cases, to assist civil society organisations or individual citizens to circumvent
arbitrary disruptions to access to electronic communications technologies, including the internet.
In 2011, the EU responded firmly to the increasing number of acts of religious intolerance
and discrimination across the world. The February Foreign Affairs Council adopted
conclusions reiterating the EU's serious concern about and condemnation of any intolerance,
discrimination or violence. Key messages on freedom of religion or belief (FORB) were sent to
EU Delegations in February 2011 with the mandate to monitor the situation in their host
countries closely, in coordination with EU Member States' Embassies. The EU annual human
rights report released in September 2011 addressed FORB in depth. The EU worked hard at
the UN to consolidate the consensus on the need to fight religious intolerance and protect
freedom of religion or belief, whilst avoiding concepts that aim at protecting religions as such —
instead of persons discriminated against because of their religion or belief — to the detriment of
other core human rights, such as freedom of expression. 201 1 saw good progress in this respect
with consensus reached for the first time in Geneva and New York on resolutions on FORB
and the fight against religious intolerance respectively tabled by the EU and the Organisation of
Islamic Cooperation.
The Member States of the European Union that are members of the Human Rights Council
also voted in favour of - and the vote was agreed by the European Union as a whole - the
groundbreaking Resolution on Human rights, sexual orientation and gender identity that was
adopted at the UN Human Rights Council on 1 7 June. On 27 September, High Representative
Ashton gave a speech in the Plenary of the European Parliament, presenting the work done by
the EU and Member States to safeguard the human rights of LGBTI people in the world, and
stating that "We cannot allow discrimination over sexuality and gender, any more than we can
over colour and creed.
The EU continued to play a prominent role in the UN human rights system in 201 1 . On
23 February 2011, the EU was instrumental in convening a UN Human Rights Council (HRC)
Special Session on Libya, where the historic recommendation of Libya's suspension from the
HRC was made. The EU raised the human rights situation in Syria in the UN Human Rights
Council and in the Third Committee of the UN General Assembly several times during 2011,
building an alliance of countries from all regions, including the Arab world. The EU's role was
instrumental in establishing the Independent Commission of Inquiry on the human rights
situation in Syria.
In June 2011, the EU secured the adoption of an HRC resolution on the human rights situation
in Belarus. The EU also continued to promote resolutions on Burma/Myanmar and the
DPRK, both in the Human Rights Council and in the General Assembly.
In March 2011, fifteen EU Member States were part of the group which prepared the statement
on "ending acts of violence and other human rights violations based on sexual orientation and
gender identity", agreed by 85 countries at the UN Human Rights Council. The EU also
welcomed the landmark resolution on human rights, sexual orientation and gender
identity, supported by states from all regions and authored by South Africa, adopted by the
Human Rights Council in June 2011.
In cooperation with the group of Latin American countries, the EU succeeded in prolonging the
mandate of the UN Secretary General's Special Representative on children and armed conflict
at the UN General Assembly. The EU also updated the list of priority countries for the
implementation of the EU Guidelines on children and armed conflict in accordance with the
UN list.
The EU strongly supported the endorsement of the UN Guiding Principles on Business and
Human Rights by the Human Rights Council in June 2011. The UN Guiding Principles were
also incorporated into the EU's own policy framework on Corporate Social Responsibility. The
Communication "A renewed EU strategy for CSR" and the Communication "Human Rights
and Democracy at the Heart of EU External Action" of 2011 recognise the UN Guiding
Principles as a set of international standards on business and human rights that all European
companies should respect. Both documents also propose concrete actions for implementing the
UN Guiding Principles.
10
The EU has a strong tradition of supporting the fight against impunity for the most serious
crimes of concern to the international community as a whole. As pledged at the Kampala
Review Conference, the EU updated its Common Position 2003/ 444/ CFSP by Council
Decision 2011/168/CFSP, adopted on 21 March 2011. The objective of the new Council
Decision is to advance universal support for the Rome Statute by promoting the widest possible
participation in it, to preserve the integrity of the Statute, to support the independence of the
Court and its effective and efficient functioning, to support cooperation with the Court and to
support the implementation of the principle of complementarity.
In autumn 2011, the EU launched a review of its Guidelines on Promotion and Protection of
the rights of the child to adapt them to new international developments as well as to locally
driven definitions of human rights priorities. In winter 2011, the EU launched a thematic lobby
campaign (demarche) in support of the UN global campaign on the ratification of the two
Optional Protocols to the Convention on the Rights of the Child. The EU will continue to
promote the ratification of those instruments, as well as ILO Convention 182 on the worst
forms of child labour, at local level, through political dialogue and other awareness raising
activities, until June 2012.
Showing continuous support for the abolition of the death penalty, High Representative
Ashton, on behalf of the EU, welcomed the abolition of the death penalty in the US State of
Illinois, in March 2011. A de facto moratorium was introduced in the US State of Oregon in
November 2011, which was marked by a statement by High Representative Ashton.
11
In 2011, internal progress was made in the light of the EU's commitment towards the situation
of women in relation to peace and security. The "Report on the EU indicators for the
Comprehensive Approach to the EU implementation of the UN Security Council UNSCRs
1325 & 1820 on Women, Peace and Security" was adopted by the Council on 13 May 2011. It
shows that the EU has taken concrete steps to enhance protection mechanisms for vulnerable
groups, such as women and children, and provides a tool to track EU activity in this field, while
also increasing accountability in the light of prior commitments. The next report is due in 2013.
The European Union seeks to insert a human rights clause in all political framework
agreements, such as Association Agreements and Partnership and Cooperation Agreements,
concluded with third countries. The human rights clause provides that human rights as set out in
the Universal Declaration of Human Rights inspire the internal and external policies of the
parties and constitute an essential element of the agreement. However, no new agreements
containing a human rights clause were signed or came into force in 2011. Bilaterally, the EU
held over 40 bilateral human rights dialogues with third countries thus providing many
opportunities to address the EU's specific human rights concerns effectively.
The EU launched the development of human rights country strategies for almost 160
countries worldwide, 130 being developed in 2011. The key objectives pursued through this
approach are: to obtain a better and more comprehensive understanding of the key human
rights challenges in partner countries; to focus EU action on key priorities in partner countries,
both in policy terms and financial assistance terms, so that we can better tailor our approach to
country situations and therefore be more effective, as requested by the High Representative; to
facilitate and streamline relevant activities by Member States and EU diplomatic missions in the
field; and to contribute in a more comprehensive and pertinent manner to the various country
and regional strategies.
12
On 8 and 9 December 2011, the EEAS, in close cooperation with NGO partners, held the 13th
Annual EU NGO Human Rights Forum with two themes: Boosting the implementation of the EU
guidelines on International Humanitarian Law; and the EU Human Rights Review and new Multi-Annual
Financial Framework - from recommendations to action. The Forum represented an opportunity for
NGOs to present their experiences from the field, to voice their views on EU policies and to
make recommendations to the EU on how implementation could be improved. The results of
the Forum will be carefully considered by the EEAS and Council working parties.
In response to worrying human rights developments in Belarus in the aftermath of the
December 2010 presidential elections, the EU mobilised the international community to
respond resolutely to human rights violations. In June 2011, under the leadership of the
European Union, the Human Rights Council adopted a resolution which tasked the High
Commissioner for Human Rights with reporting, within a year, on human rights developments
in Belarus and formulating recommendations for further action. In the meantime, the EU took a
number of bilateral measures which considerably increased assistance to human rights defenders
and civil society and at the same time exerted increasing pressure on the regime to respect
human rights and to release all political prisoners.
The joint European Neighbourhood Policy Communication "A New Response to a Changing
Neighbourhood" adopted on 25 May 2011, included a proposal to create a European
Endowment for Democracy (EED), which was later welcomed by Foreign Affairs Council.
The objective is to set up EED as an autonomous body with legal personality under the law of
one Member State. EED would have an initial, although not exclusive, focus on the European
Neighbourhood and it would be a new means to facilitate European support to political actors
in democratic transitions or in peaceful struggle for democracy.
13
In 2011, the EU deployed 10 Electoral Observation Missions (EOMs). Five EU EOMs
accompanied and gave additional credibility to major changes (regime change in Tunisia,
creation of a new country in South Sudan, transition from a military regime to a civilian regime
in Niger, long-awaited shift to the political opposition in Peru and Zambia), three EOMs
accompanied a relatively smooth re-election of incumbent authorities (Nigeria, Chad and
Uganda), while two EOMs were led in very challenging electoral contexts (Nicaragua and the
DRC). The EU also deployed Election Expert Missions (EEM) to Benin, Liberia, Cote d'lvoire,
Morocco, Guatemala, Thailand, the Central African Republic, and Gambia. The European
Parliament deployed its own delegations along all EU EOMs, adding visibility and underlining
the political commitment of the EU.
Believing that private military and security companies (PMSCs) should be held accountable
for possible human rights violations whenever they conduct their operations, the EU engaged
constructively in the first session of the UN Working Group of the Human Rights Council on a
possible international regulatory framework for PMSCs in May 2011. The EU stressed the need,
as the first stage, to review existing initiatives and actual gaps in terms of accountability for
human rights and international humanitarian law violations.
14
2. EU INSTRUMENTS AND INITIATIVES IN NON-EU COUNTRIES
Introduction
2.1. EU GUIDELINES ON HUMAN RIGHTS AND INTERNATIONAL HUMANITARIAN
Law (IHL)
The eight so-called 'guidelines' form the backbone of EU human rights policy. Though they are
not legally binding, they are adopted unanimously by the Council of the EU, and therefore
represent a strong political expression of the EU's priorities. They also provide practical tools to
help EU representatives around the world advance our human rights policy. Thus the guidelines
reinforce the coherence and consistency of EU human rights policy.
The EU now has human rights guidelines on the following subjects:
- Death penalty (first adopted in 1998)
- Torture and other cruel, inhuman or degrading treatment or punishment (first adopted
in 2001)
- Human Rights dialogues (first adopted in 2001)
- Children and armed conflict (CAAC) (first adopted in 2003)
- Human Rights Defenders (first adopted in 2004)
- Promotion and Protection of the Rights of the Child (first adopted in 2007)
- Violence against women and girls and combating all forms of discrimination against
them (first adopted in 2008)
- Promoting compliance with International Humanitarian Law (first adopted in 2005)
15
More information about the guidelines is available in a brochure published March 2009. They
are also available online in all EU languages as well as Russian, Chinese, Arabic and Farsi.
In 2010 it was agreed that, while respecting the coherence of EU action worldwide, there was a
need to tailor the EU's approach to individual situations. To this end, it has been decided to
establish local human rights strategies for different countries, constantly reviewing our priorities
and the most effective use of our assorted tools, while engaging our partners with respect.
2.2. Human rights dialogues and consultations
In 2011 the EU developed its dedicated political dialogues on human rights with an increasing
number of partners. A new human rights dialogue was established with Algeria in 2011 as part
of the European Neighbourhood Policy. Steps were also taken to formalise a human rights
dialogue with South Africa and initial contacts were made with the Republic of Korea to
establish regular human rights consultations.
Formal human rights dialogues or Sub Committees took place with the following partners in
2011: African Union, Algeria, Argentina, Armenia, Brazil, Belarus, Cambodia, Chile, China,
Colombia, Georgia, India, Indonesia, Jordan, Kazakhstan, Kyrgyzstan, Laos, Lebanon, Mexico,
Republic of Moldova, Morocco, Palestinian Authority, Pakistan, Tajikistan, Turkmenistan, and
Vietnam. Consultations on human rights issues took place with Canada, Israel, Japan, New
Zealand, Russia, the US and candidate countries (Croatia, Iceland, Turkey, and the FYROM).
Sessions of the established human rights dialogues with Egypt, Sri Lanka and Tunisia could not
take place in 2011. The annual session with Pakistan was postponed to early 2012. The human
rights dialogue with Iran has been suspended since 2006.
16
As part of the review of the EU human rights policy, best practices were identified in 2011
across these various dialogues in order to increase their impact, in three ways: first, in better
embedding them in the overall relation to the third country concerned, up to summits; second,
in ensuring a close link with other human rights policy instruments, particularly the new human
rights country strategies; third, in focusing attention on the follow-up to the dialogues through
concrete action plans, legislative reforms and projects which the EU can support through its
instruments, including cooperation assistance.
In this context, particular attention was paid to setting the agenda for human rights dialogues,
with a focus on the domestic human rights situation, including individual cases. Multilateral
issues at the UN and relevant regional organisations are increasingly included as standard items
on the agenda for the dialogues. The EU is also responsive to requests from partner countries to
discuss EU internal human rights issues, in close cooperation with EU Member States.
Action plans agreed or under revision with ENP South countries have proved instrumental in
structuring the agenda of human rights dialogues with those countries, also providing useful
benchmarks to facilitate the periodic evaluation of the dialogues, as called for by the EU
guidelines on human rights dialogues, to be phased with the periodic update and review of the
human rights country strategies.
In line with best practice, consultations with civil society, both in headquarters and in the
country concerned, as well as debriefing after the dialogues, are being generalised. In addition,
about 10 dedicated Civil Society Seminars were held in 2011 to feed into the official human
rights dialogues.
In 2011 the EU continued negotiations with the Chinese authorities with a view to improving
the modalities of the EU-China human rights dialogue in line with the recommendations of the
2010 review of the dialogue. The review of the EU -Russia human rights consultations with
Russia was concluded in 2011; on this basis, the EU is engaging with the Russian authorities to
improve the arrangements for and substance of the dialogue.
17
In addition, nearly all the 79 African, Caribbean and Pacific countries that are party to the
Cotonou Agreement have a dialogue with the EU based on Article 8 of the Agreement,
encompassing a regular assessment of developments concerning the respect for human rights,
democratic principles, the rule of law and good governance. According to Article 9 of the
Cotonou Agreement, respect for human rights, democratic principles and the rule of law
constitute its essential elements, and are as such subject to the dispute settlement clause of
Article 96 on the basis of which consultations and appropriate measures, including (as a last
resort) the suspension of the Agreement, can be undertaken with regard to the country in
question.
In 2011, appropriate measures were applicable to five countries: Zimbabwe, Fiji, Guinea,
Guinea- Bissau and Madagascar. The application of the Article 96 procedure to Niger was
discontinued.
2.3. Council decisions and crisis management
The EU continued to implement and consolidate its specific human rights and women, peace
and security- related policies within the Common Security and Defence Policy (CSDP), and to
further develop the acquis, as well as the implementation of the guidelines on the protection of
civilians in CSDP missions and operations. The issue of mainstreaming human rights and
gender aspects into CSDP continued to be discussed by the relevant working parties at the
Council, and to form part of the planning, conduct and the subsequent lessons processes of
CSDP missions and operations. No new CSDP missions or operations were deployed in 2011.
18
In particular, work started on the implementation of the recommendations of the "Lessons and
best practices of mainstreaming human rights and gender into CSDP military operations and
civilian missions" report endorsed in December 2010 by the Council. To keep the EU policy
framework on women, peace and security up-to-date with the most recent developments
(particularly the adoption of subsequent UNSCRs on women, peace and security as well as
EU/CSDP lessons identified since 2008), the EEAS also initiated the review process to update
the operational document "Implementation of UNSCR 1325 as reinforced by UNSCR 1820 in
the context of ESDP", which was adopted in 2008.
The elaboration of training modules on human rights, gender and child protection was another
key development in 2011, based on the outlines for EU standard human rights and gender
training elements in the "Package of three draft concepts containing minimum standard training
elements on Human Rights, Gender and Child Protection in the context of CSDP" adopted in
December 2010. Those are being developed in cooperation with training institutes from EU
Member States and with civil society.
An annual meeting of the gender advisers and focal points of the CSDP missions and
operations was organised by the EEAS in June 2011, and was the third meeting of its kind. In
addition, all heads of civilian CSDP missions were also briefed on the EU's human rights and
gender policy during a seminar in April 2011. As the year saw the EEAS being set up, a
particular effort was put into facilitating information exchange between all the services involved
in the crisis management area and the relevant human rights, gender and child protection
expertise of the EEAS.
19
2.4. Demarches and declarations
The EU attaches great importance to keeping human rights concerns in the public eye. This is
why it makes extensive use of public declarations, to put across its concerns or to welcome
positive developments. These declarations are agreed unanimously.
In other cases, when it judges that this will be more effective, the EU may prefer to demarche.
Demarches, or formal diplomatic approaches, are important instruments of all foreign policy,
and are used by the EU to raise human rights concerns with the authorities of non-EU
countries. The EU also regularly demarches around the world to promote the universality and
integrity of the Rome Statute of the International Criminal Court. Demarches are usually
performed confidentially by local EU representatives.
The subjects handled most frequently by these means are as follows: protection of human rights
defenders, illegal detention, forced disappearances, the death penalty, torture, child protection,
refugees and asylum seekers, extrajudicial executions, freedom of expression and of association,
the right to a fair trial, and elections.
2.5. Human rights clauses in cooperation agreements with third
countries
The European Union seeks to insert a human rights clause in all political framework
agreements, such as Association Agreements and Partnership and Cooperation Agreements,
concluded with third countries. The human rights clause provides that human rights as set out in
the Universal Declaration of Human Rights inspire the internal and external policies of the
parties and constitute an essential element of the agreement. No new agreements containing a
human rights clause were signed or came into force in 2011.
20
Consultations were opened in one case under a human rights clause during 2011. The
European Union regarded the mutiny of 1 April 2010 in Guinea-Bissau and the subsequent
appointment of its main instigators to high-ranking posts in the military hierarchy as a serious
and evident breach of the human rights clause of the Cotonou Agreement. Accordingly, on 31
January 2011 the EU opened consultations with Guinea-Bissau under Article 96 of the Cotonou
Agreement. During those consultations, the participants discussed the measures necessary for
ensuring the primacy of civilian authority, improving democratic governance, guaranteeing the
safeguarding of constitutional order and the rule of law and tackling impunity and organised
crime. Following undertakings given by Guinea-Bissau concerning the conduct and conclusion
of independent judicial investigations relating to assassinations in March and June 2009, the
effective implementation of security sector reform and the renewal of the military hierarchy to
ensure the appointment to senior command of persons not involved in unconstitutional
conduct or acts of violence, the EU decided to close the consultations and gradually to resume
cooperation.
In its July 2011 Communication on the External Dimension of the Common Fisheries Policy,
the Commission announced that it would aim, inter alia, to reinforce bilateral fisheries
agreements by inserting a human rights clause in all such agreements. Accordingly, any breach
of the fundamental element of human rights and democratic principles could result in the
suspension of the agreement. Protocols to this effect have been initialled with Cape Verde,
Comoros, Greenland, Guinea-Bissau, Mauritius, Mozambique, Sao Tome and Principe and the
Seychelles.
21
2.6. The European Neighbourhood Policy
The European Neighbourhood Policy (ENP) was proposed in 2004. The EU offered its
neighbours a privileged relationship, building upon a mutual commitment to common values
(democracy and human rights, rule of law, good governance, market economy principles and
sustainable development).
The Eastern Partnership (launched in Prague in May 2009), the Union for the Mediterranean
(the Euro-Mediterranean Partnership, formerly known as the Barcelona Process, re-launched in
Paris in July 2008), and the Black Sea Synergy (launched in Kiev in February 2008) are the three
components of the ENP.
Implementation of the ENP is jointly promoted and monitored through the Committees and
sub-Committees established in the frame of these agreements. It was agreed that
implementation of the ENP in 2011 would be the subject of 12 country progress reports and
two regional reports reviewing the progress made in the implementation of the Eastern
Partnership and the Partnership for democracy and shared prosperity; as well as a Statistical
Annex.
Over 2011 the EU has responded quickly and with determination to a fast changing situation;
after years of relative stagnation, democracy has taken root in neighbouring countries. The EU
has adapted its policy and its instruments, has re-oriented its assistance programmes, and has
made available technical support to facilitate democratic transition and allocated additional
funding to neighbouring countries.
22
The EU has stepped up its political engagement in both the Eastern and Southern
Neighbourhood. In the East, the second Eastern Partnership Summit (Warsaw, September
201 1) took stock of the results achieved since the launching of the Eastern Partnership and at
the same time confirmed the political commitments of the EU and of its Eastern neighbours to
move towards deeper political association and economic integration. In the Southern
Neighbourhood, following a proposal from the High Representative, the Council appointed a
Special Representative for the Southern Mediterranean Region to develop dialogue with
transition countries, step up the mobilisation of the EU and the Member States and ensure co-
ordination with the International Financial Institutions and the private sector.
On March 8 2011 the Commission launched the Communication on "A partnership for
democracy and shared prosperity with the southern Mediterranean" in order to respond
immediately to the Arab spring events. The Communication highlighted the importance of
higher standards of human rights, democracy and accountable governance.
A joint communication to the European parliament, the council, the European Economic and
Social committee and the Committee of the Regions "A new response to a changing
Neighbourhood" was launched on 25 May 2011. The new policy is based on mutual
accountability and a shared commitment to the universal values of human rights, democracy and
the rule of law and involving a much higher level of differentiation. The EU aimed to respond
to the Arab Spring and sent a clear message of solidarity and support to the peoples of the
Southern Mediterranean and also to respond to EU Eastern Neighbours' demands for closer
political association and deeper economic integration.
23
To support democratic transition the EU has stepped up co-operation with the Council of
Europe and sought synergies with the Council of Europe Parliamentary Assembly offering a
"Partner for Democracy status" to Parliaments of Southern Mediterranean Countries. A
programme financed by the EU budget allows EU's Southern neighbourhood to tap into the
Council of Europe recognised expertise on constitutional reform, judicial reform and electoral
systems. The EU has deployed a fully-fledged Election Observation Mission in Tunisia and sent
election experts to Morocco. It has provided technical assistance to the Egyptian High Electoral
Commission and supported voter education and domestic observers through Civil Society
Organisations.
The EU has been increasingly reaching out to Civil Society. In the Eastern Neighbourhood,
human rights dialogues were complemented by joint civil society seminars. The Eastern
Partnership Civil Society Forum met in November in Poznan, ahead of the Eastern partnership
summit. As a follow up to the ENP review adopted in May 2011, a Civil Society Facility was
created 2 in September with a budget of € 66 million for the period 201 1-13.
To uphold freedom of expression the EU has launched a "no disconnect strategy" to assist civil
society organisations or individual citizens to circumvent arbitrary disruptions to access to
electronic communications technologies.
The EU continued to step up efforts to support women rights across the region and ensure that
gender equality is mainstreamed in all relevant co-operation actions. Women have been key
players in the Arab Spring, and should not loose out in the transformations that will follow.
24
The EU has increased its efforts to promote throughout the neighbourhood the need to build
an efficient and independent judiciary, to ensure citizens' right to fair trial and to continue the
fight against corruption.
The EU deployed humanitarian assistance through ECHO (EU humanitarian aid and civil
protection) teams present at the Tunisian-Libyan and borders as well as in eastern Libya in order
to assess humanitarian needs and the overall situation. € 40 million were available for
humanitarian assistance to the most affected people in Libya and neighbouring countries
(Tunisia, Egypt). On 15 May, the total EU contribution (European Commission and Member
States) totalled almost € 103 million.
To support financially partner countries reform efforts, the EU has refocused € 600 million of
existing funding in the Southern Neighbourhood towards institution building programmes in
areas such as judicial reform and fight against corruption. Additional financial resources from
the EU budget have also been made available. The May communication had proposed to devote
up to € 1.24 billion of additional resources to support the implementation of the new approach.
In December 2011, the Commission adopted the legislative proposal for a new financial
instrument, the European Neighbourhood Instrument (ENI) that will replace the current
European Neighbourhood and Partnership Instrument (ENPI) as of 2014. This instrument will
further strengthen the link between policy and assistance, introduce more differentiation in the
financial envelopes allocated to partner countries in an incentive-based dynamic and it will
include simplified provisions for cross border co-operation at the EU external border.
25
2.7. Activities funded under the European Initiative for Democracy
and Human Rights (EIDHR)
In 2011 two global calls for proposals were launched under the EIDHR, aimed at: (i) providing
support to human rights activists and local civil society working to promote human rights and
fundamental freedoms in countries and regions where these are most at risk, and where
defenders are the most vulnerable (€ 15.8 million); (ii) strengthening the role of civil society
networks in promoting human rights and democratic reform and supporting actions against the
death penalty (€ 21.6 million). The results of these two calls will be made public in spring 2012.
At local level, some 90 EU Delegations launched local calls for proposals (under the Country-
Based Support Scheme, CBSS) worth a total of € 64.8 million, aimed at supporting civil society
in their countries in previously identified priority areas. Furthermore, the EIDHR reacted to the
Arab spring by quickly making available over € 6 million for CBSS in Tunisia, Egypt and Libya.
The EU continues to be the lead donor to the efforts of civil society organisations around the
world towards abolition of the death penalty. In 2011 civil society organisations promoting its
abolition helped to achieve significant results, such as the abolition of the death penalty in
Illinois. Several lobbying, advocacy, research, campaigning, legal counselling and training
activities were run by EIDHR partners all over the world.
Two important intergovernmental conferences in Kigali and Rome, both organised by civil
society organisations and funded by the EIDHR, gave a new input to the abolition debate, with
a view to the 2012 UNGA vote on the moratorium. Through the EIDHR, the European Union,
third countries and civil society can work together and make the difference towards the
progressive restriction and abolition of the death penalty worldwide.
26
Regarding the EU fight against torture, in 201 1 the EIDHR supported new civil society actions
in the field of torture prevention and rehabilitation of torture victims. The aim was to reinforce
EU policy, particularly the implementation of the EU Guidelines on Torture adopted by the
Council of the European Union in 2001. The substantial funding of projects helped to support
the rehabilitation of torture victims and victims of enforced disappearances, increase global
knowledge about the root causes of torture and raise awareness of the Optional Protocol to the
Convention against Torture (OPCAT). In Sri Lanka and Nepal for example, specific projects
were launched to develop the capacity of state officials to prevent and address torture and ill-
treatment within the police and military. In other parts of the world, projects aimed at
reinforcing investigation, information and alert mechanisms in the field of torture and ill-
treatment (Guinea, Mexico, and Russia). The EIDHR also funded cooperation between medical
and legal experts in documenting cases of torture and other forms of cruel and degrading
treatment in the Philippines. Advocacy work was carried out to promote the setting up of
national prevention mechanisms and to support litigation work on torture cases and the fight
against impunity worldwide. Together with the International Rehabilitation Council for Torture
Victims (IRCT) and the World Organisation against Torture (OMCT), the EIDHR also helped
to provide advocacy and support for torture victims and victims of enforced disappearances in
post-Gaddafi Libya.
The EIDHR continued to finance the European Inter-University Centre in Venice and its
European Masters Degree in Human Rights and Democratisation in 2011, as well as similar
regional programmes in the Balkans (University of Sarajevo), Africa (University of Pretoria),
Latin America (Universidad Nacional De General San Martin in Buenos Aires), and the Asia-
Pacific region (University of Sydney).
27
Several actions in 2011 took place to strengthen the international and regional framework for
the protection of human rights, justice, the rule of law and the promotion of democracy.
Support went to the Pacific Islands Forum Secretariat to assist the Forum Island Countries
(FICs) in ratifying and implementing the core United Nations human rights conventions and the
ICC Rome Statute, to raise awareness and understanding of the linkages between human rights
and development, and to increase the national capacity of FICs to integrate human rights into
their governments' policies and development plans.
The Council of Europe received concrete support for two projects aiming at: (i) strengthening
national capacities in Armenia, Azerbaijan, Georgia, Republic of Moldova, the Russian
Federation and Ukraine for more effective human rights protection by increasing knowledge
and skills on the European Convention for the Protection of Human Rights and Fundamental
Freedoms and the Revised European Social Charter; (ii) supporting educational policies on
democratic citizenship and human rights education in Kazakhstan.
In order to ensure respect of international standards in conducting fair trials that are to bring
justice to the victims of the Khmer Rouge, support was also provided to the Extraordinary
Chambers in the Courts of Cambodia (ECCC) by contributing to the Cambodian share of the
Tribunal's budget.
With EIDHR financial support, 12 civil society seminars on human rights were organised in
2011 in countries such as Colombia, Bangladesh, Armenia and Tajikistan as a complement to
the annual political dialogues on human rights. The third EU -African Union civil society
seminar was held in November in Brussels.
28
Finally, support for human rights defenders remained a priority for the EIDHR in 2011. Under
its emergency fund for defenders at risk, the EIDHR awarded a series of small grants to assist
individual and human rights organisations in acquiring protection, security and IT material for
their work, to cover lawyers' fees and the medical and rehabilitation expenses of activists
subjected to torture and ill-treatment, and to urgently relocate human rights defenders in danger
to safe places. Also in 2011, a mapping study of shelter programmes for human rights defenders
at risk was drawn up as a first step to supporting the future establishment of an EU initiative to
provide temporary relocation to endangered activists in need of safe refuge.
2.8. The review of EU human rights policy
On 12 December 2011, the European Commission adopted a Joint Communication presented
by the High Representative, entitled 'Human rights and democracy at the heart of EU external
action — towards a more effective approach'. This came as a result of a lengthy process, dating
back to discussion at the Gymnich (informal meeting of EU foreign ministers) at Cordoba in
March 2010. The Communication was informed by work previously prepared at informal
meetings in Madrid, Bruges, Budapest and Warsaw, as well as recommendations presented by
different stakeholders through the EU-NGO Forum.
The aim of the Communication, as stated at its start, was "to open a discussion with the other
European institutions on how to make the EU's external policy on human rights and democracy
more active, more coherent and more effective". This is in reaction to the promise of the
Lisbon Treaty to put human rights, democracy and the rule of law at the centre of all external
action and to ensure consistency between the different areas of its external action and the
implementation of the principles of the EU's foreign policy.
29
The EU's headline objective is stated as "to prevent violations of human rights and, where they
occur, to ensure that victims have access to justice and redress and those responsible are held to
account". With a view to producing a step change in the effectiveness of EU delivery on this,
the Communication sets out a vision of how the EU will broaden, deepen and streamline its
action on the international scene. In doing this, it reaffirms the EU's commitment to the
universality, indivisibility and interdependence of all human rights — civil, political, economic,
social and cultural.
The Communication proposes action in four areas:
a) Overhauling delivery: effective action, made to measure
The aim here is to balance a traditional top-down approach to setting policy and priorities with a
tailor-made approach taking account of the circumstances where the policy should be applied.
One way of doing this is through the development of human rights strategies for individual
countries. Another is through a campaign-based approach, eg on the three themes suggested by
the High Representative: judicial reform, rights of women, and rights of the child. Such
adaptable ways of working link into the approach adopted in the European Neighbourhood and
beyond since the events of the Arab Spring. They depend on an important systematic
partnership with civil society, including human rights defenders.
b) A joined up approach to policy
This aims at achieving "360 degree" policy coherence, weaving together different policy areas
that may sometimes have operated with a degree of autonomy: Trade policy, Conflict
prevention, Crisis management, Counter-terrorism, as well as freedom, security and justice.
30
The guiding principle here is that set out by Kofi Annan, who wrote 'In larger freedom': "We
will not enjoy development without security, we will not enjoy security without development,
and we will not enjoy either without respect for human rights." It means using the entire range
of EU instruments, from development cooperation to human rights clauses in agreements, in a
coherent and consistent manner.
c) Building strong partnerships
This covers multilateral, regional and bilateral partnerships. The aim is to maximise the impact
of dialogue, to shape the terms of international debate through well-crafted diplomacy.
d) Harnessing Europe's collective weight
This seeks to ensure that the range of the EU's efforts continue to pull in the same direction. It
starts with ensuring that training on human rights and democracy is provided to all relevant
staff. Beyond this, it implies rethinking how the EU communicates to the wider world. This
prefigures the possible appointment of an EU Special Representative for Human Rights.
On 13 December the Communication was presented to the European Parliament by the High
Representative, Catherine Ashton. This opened the way for a process of exchanges, both within
and between the EU institutions on developing a more effective and comprehensive approach
to human rights and democracy. This process is due to conclude in 2012.
NB. The Communication proposed that, in order to track progress in achieving its objectives,
the EU should present its performance in its annual report on human rights and democracy in
the world. This should give an opportunity to all stakeholders in EU policy, including civil
society, to assess the impact of EU action and contribute to defining future priorities. As a
result, the format of the present annual report is liable to be reviewed before its next edition.
31
3. Thematic Issues
Thematic issues related to EU Guidelines
3.1. The death penalty
The EU holds a strong and principled position against the death penalty and is a key actor in the
fight against the death penalty worldwide.
The EU considers that abolition of capital punishment contributes to the enhancement of
human dignity and the progressive development of human rights. It considers capital
punishment to be cruel and inhuman, and to fail to deter criminal behaviour. Any miscarriage of
justice — which is inevitable in any legal system — is irreversible. Where the death penalty still
exists, the EU calls for its use to be progressively restricted and insists that it be carried out
according to minimum international standards. The EU guidelines on the death penalty, which
were revised in 2008, remain the essential instrument for systematic action towards non-EU
countries.
As its action in this area represents a key priority of its external human rights policy, the EU has
continued to use all its available tools of diplomacy and cooperation to work towards the
abolition of the death penalty.
To mark the European Day against the Death Penalty and the World Day against the Death
Penalty on 10 October, the EU and the Council of Europe issued a joint statement reaffirming
their opposition to the use of capital punishment in all circumstances, and their commitment to
the abolition of the death penalty worldwide. The High Representative issued a press release
saying that "I pledge my continued personal commitment, as well as that of the European
Union, to doing away with the death penalty, which has no place in the modern world." EU
Delegations around the world commemorated the occasion in numerous seminars, press
conferences, exhibitions and events.
32
In 2011, the EU welcomed the announcement of the abolition of the death penalty in the US
State of Illinois on 11 March 2011. The EU also welcomed the Ethiopian Government's
decision to uphold the prevailing moratorium on executions on 30 June 201 1 . Conversely, the
EU deplored the continuing extensive use of the death penalty in other parts of the USA and
the world. Iran and the USA were a particular focus of attention, but statements and demarches
were carried out in many other countries, based on the minimum standards defined by
international law and the EU Guidelines on the Death Penalty.
The EU continued to raise its opposition to the death penalty in all relevant forums, in particular
at the UN, the OSCE and the Council of Europe. In the context of the OSCE, the EU issued
several statements expressing its deep regret about the executions in the US and its opposition
to the use of capital punishment in all cases and under all circumstances, and calling for a global
moratorium as a first step towards its universal abolition, in line with resolutions adopted by the
UN General Assembly in 2007, 2008 and 2010 (EU statements in the OSCE Permanent Council
of 2 and 10 June, 1 and 22 September, 10 November and 1 December).
The EU also regretted the death sentences in Belarus in the OSCE Permanent Council on 15
December 2011. Nonetheless, the EU welcomed the abolition of the death penalty in the US
State of Illinois (the declaration of the High Representative on behalf of the EU of 1 1 March
2011 was reiterated in the OSCE Permanent Council on 17 March).
33
The EU continues to be the lead donor to the efforts of civil society organisations around the
world towards abolition of the death penalty. The abolition of the death penalty is one of the
thematic priorities under the European Instrument for Democracy and Human Rights
(EIDHR). In June 2011, a new global call for proposals was launched, with an allocation of € 7
million. Accordingly, several new actions aimed at implementing the EU guidelines on the death
penalty will be awarded in 2012. Within the framework of the ongoing projects, in 2011 the
vibrant civil society organisations seeking abolition helped to achieve significant results, such as
abolition in Illinois. Two important intergovernmental conferences in Kigali and Rome, both
organised by civil society organisations and funded by the EIDHR, gave a new input to the
abolition debate, with a view to the 2012 UNGA vote on the moratorium. Several lobbying,
advocacy, research, campaigning, legal counselling and training activities were run by EIDHR
partners all over the world.
The list of goods subject to the export controls of Regulation (EC) No 1236/2005 on trade in
goods which could be used for capital punishment or torture was amended by the European
Commission in December 201 1 to cover sodium thiopental and similar substances used in lethal
injections.
Case study
The EU has closely monitored and intervened on a number of occasions since 2008 in the case
of Troy Davis, a US citizen sentenced to death in 1991 in the State of Georgia. Troy Davis was
convicted of the murder of police officer Mark Allen McPhail. There was no physical evidence
to support the conviction, which was based on witness testimony, and since the trial seven of
the nine state's witnesses recanted. Nonetheless, on 28 March 2011, the US Supreme Court
rejected Mr Davis' appeal.
The execution of Mr Davis took place on Wednesday 21 September 201 1 . High Representative
Ashton issued a statement voicing her "deep regret" over the execution, and recalling that the
EU had repeatedly called for Mr Davis' sentence to be commuted, because "serious and
compelling doubts have persistently surrounded the evidence on which Mr Davis was
convicted".
34
3.2. Torture and other cruel, inhuman and degrading treatment or
punishment
In line with the EU Guidelines on Torture, the EU has sustained its leadership role and its
global action to combat torture and other forms of cruel, inhuman or degrading treatment or
punishment with initiatives in international forums, bilateral demarches to non-EU countries,
improved local implementation of the Guidelines and substantial support for projects by civil
society organisations in the field. A revised version of the Guidelines was adopted by the
Council's Working Party on Human Rights (COHOM).
During the 66th session of the UN General Assembly (UNGA), the EU Member States co-
sponsored a resolution that condemns all forms of torture and other cruel, inhuman or
degrading treatment or punishment, including through intimidation. The resolution was
presented by Denmark and adopted by consensus. In statements at the UNGA session, the EU
said it represented the value the international community placed on human dignity.
Furthermore, the Assembly condemned any action to legalise, authorise or acquiesce in torture
under any circumstances, including on grounds of national security or through judicial decisions,
and urged states to ensure accountability for all such acts.
The EU Member States also co-sponsored a resolution entitled "Torture and other cruel,
inhuman or degrading treatment or punishment: mandate of the Special Rapporteur" at the UN
Human Rights Council in March 2011. The resolution extended the mandate of the Special
Rapporteur on torture and other cruel, inhuman or degrading treatment or punishment for a
further period of three years.
35
In its annual declaration on the occasion of the International Day in Support of Victims of
Torture on 26 June 2011, the EU underlined the priority it attaches to the global eradication of
torture and to the full rehabilitation of torture victims, and reiterated that States must take
persistent, determined and effective measures to prevent and combat all acts of torture and
other cruel, inhuman or degrading treatment or punishment. The EU stressed the prominent
importance it attaches to the role of the UN in fighting torture and supporting victims and
underlined its support for the UN Special Rapporteur on Torture, the UN Voluntary Fund for
the Victims of Torture, the OHCHR, the UN Committee Against Torture (UN CAT) and other
mechanisms making valuable contributions in this field, such as the Committee for the
Prevention of Torture (CPT) of the Council of Europe.
In line with the EU Guidelines on Torture, the EU actively continued to raise its concerns on
torture with non-EU countries through political dialogue and demarches. Such contacts —
confidential or public, depending on the case — address both torture issues and individual cases
relevant to specific countries as well as wider issues. During 2011 the EU continued to take up
individual cases in a number of countries. The EU consistently raised the situation of torture
and ill-treatment in its regular human rights dialogues with non-EU countries.
More than 60 EU Delegations around the world identified the fight against torture as priority
area, the majority also identifying concrete actions to be implemented in their host countries.
The EU continued its system of regular confidential reporting on human rights, including on
torture, by its Heads of Mission in non-EU countries. The EU made a number of statements
related to torture, including within multilateral forums such as the UN and the OSCE and
considered ways and means to better coordinate with the UN CAT and the UN Subcommittee
on Prevention of Torture (SPT).
36
EU Member States are under close international scrutiny as regards their compliance with
international and regional instruments in the field of torture and cruel, inhuman or degrading
treatment or punishment. The EU Member States have jointly extended a standing invitation to
all UN Special Procedures on Human Rights, including the Special Rapporteur on Torture
(SRT).
The EU's emphasis on action to fight torture is reflected in its substantial funding of projects by
civil society actors worldwide. In 2011 the European Instrument for Democracy and Human
Rights (EIDHR) supported new civil society actions in the field of torture prevention as well as
rehabilitation of torture victims. The themes selected under global calls for proposals are
designed to reinforce EU policy, particularly the implementation of the EU Guidelines on
Torture adopted by the Council of the European Union in 2001. The substantial funding of
projects has helped to support the rehabilitation of torture victims and victims of enforced
disappearances, to increase global knowledge about the root causes of torture and to raise
awareness of the Optional Protocol to the Convention against Torture (OPCAT). In Sri Lanka
and Nepal, for example, a specific project develops the capacity of state officials to prevent and
address torture and ill-treatment within the police and military. In other parts of the world,
projects aim to reinforce investigation, information and alert mechanisms in the field of torture
and ill-treatment (Guinea, Mexico, Russia). The EIDHR also funded activities strengthening
cooperation between medical and legal experts in documenting cases of torture and other forms
of cruel and degrading treatment in the Philippines, advocacy work towards the setting up of
National Prevention Mechanisms, and litigation work on torture cases and the fight against
impunity worldwide. In Libya, the EIDHR is also supporting an important project implemented
jointly by IRCT and OMCT which aims, through a holistic approach to the issue of torture, to
provide advocacy and support for torture victims and victims of enforced disappearances in
post-Gaddafi Libya.
37
3.3. Rights of the child
The European Union is committed to the protection and promotion of the rights of the child in
its external and internal policies. In order to ensure coherence of children's rights protection, the
February 2011 Commission Communication "An EU Agenda for the rights of the child"
integrated both internal and external policy objectives in a single policy document.
Within the EU's external human rights policy, numerous policy instruments have been
developed to ensure promotion and protection of the rights of the child in the EU's external
relations, primarily based on sustained and systematic action.
The EU Guidelines on the Rights of the Child (2007) promote the rights of the child worldwide
through the implementation of the UN Convention on the Rights of the Child and its Optional
Protocols, and by ensuring that the rights of the child are taken into account in all EU policies
and actions. Combating violence against children was chosen in 2007 and 2009 as the focus area
for the implementation of the guidelines in ten pilot countries which were selected in close
cooperation with UNICEF and civil society: Armenia, Barbados, Brazil, Ghana, India, Iran,
Jordan, Kenya, Morocco and Russia. In 2011, the EU launched a review of its Guidelines on
children to take into account the latest international as well as internal developments. For
example, the EU moved towards the local definition of its human rights priorities and more
than half of the EU Heads of Missions decided to work on the promotion of children's rights.
In 2011, the EU significandy stepped up its action against child labour following the adoption of
the 2010 Council conclusions. Several initiatives were implemented such as the inclusion of the
rights of child in the Commission Communication on Corporate Social Responsibility and in the
Commission guidelines on socially responsible procurement.
38
The EU relies on a number of instruments to pursue its policy on the rights of the child.
Political dialogue provides an opportunity to promote the ratification and effective
implementation of the relevant international instruments on those rights. In 2011, the rights of
the child were regularly included on the agenda of political dialogues and human rights dialogues
with non-EU countries.
Annual training on the rights of the child, which is co-organised in cooperation with Save the
Children and UNICEF, was offered to EU staff in November 2011 in order to strengthen EU
capacity to act.
Bilateral and multilateral cooperation must also take the rights of the child fully into account.
The EU has been actively involved in the promotion of the rights of the child at various UN
forums. In March 2011, together with the Latin American and Caribbean Group (GRULAC),
the EU tabled a thematic resolution on children working and living on the street at the Human
Rights Council and omnibus resolutions at the 66th session of the UNGA.
The EU enlargement process is also a powerful tool providing opportunities to promote the
rights of the child and foster reform of child protection in the candidate countries and potential
candidates.
Development cooperation is another powerful instrument used for the promotion and
protection of the rights of the child. Several projects addressing child labour were selected under
the 2011 call for proposals of the thematic programme "Investing in People", worth a total of
€11 million.
Additional projects were supported by the EU through various geographical allocations. Because
children are particularly exposed and vulnerable in times of crisis, the EU also ensures that
children's specific needs are fully taken into account in the context of humanitarian aid, and in
particular the needs of children who are separated or unaccompanied, are victims of recruitment
by armed forces or groups, or are victims of sexual violence or exposed to HIV.
39
Case study: Fighting child labour
In 2011, the EC extended a project implemented in cooperation with the ILO called
"TACKLE". The project fights child labour, in particular its worst forms, in 11 African,
Caribbean and Pacific Countries: Kenya, Zambia, Sudan, Madagascar, Mali, Angola, Jamaica,
Papua New Guinea, Fiji, Guyana and Sierra Leone. Worth € 14.75 million, the project tries to
address the root causes of child labour and to offer alternatives to children by providing access
to basic education and training. In this way it helps to achieve the Millennium Development
Goals on universal access to primary education.
3.4. Children and armed conflict
The EU accords a high priority to helping children associated with armed conflicts. The EU
Guidelines on Children Affected by Armed Conflicts (adopted in 2003 and revised in 2008)
commit the EU to addressing the impact of armed conflicts on children in a comprehensive
manner, which means through conflict prevention instruments as well as through crisis
management and post-conflict disarmament, demobilisation and reintegration efforts. The EU
receives reports on children affected by armed conflict from EU Heads of Mission, military
commanders and special representatives, and also monitors it by means of diplomatic initiatives,
political dialogue, multilateral cooperation, and crisis management.
The EU focuses the implementation of the Guidelines on 20 priority countries or territories:
Afghanistan, Burundi, Central African Republic, Chad, Colombia, DRC, Cote d'lvoire, Haiti,
Iraq, Israel, Lebanon, Burma/Myanmar, Nepal, Occupied Palestinian Territory, Philippines,
Somalia, Sri Lanka, Sudan, Uganda and Yemen. The list of EU priority countries is in
accordance with the UN list of entities involved in certain grave violations of children in armed
conflict, which is reviewed annually by the UN Security Council.
40
In their daily work, the EU Delegations follow the 39 specific actions included in the December
2010 revised implementation strategy. The EU funded and implemented a number of projects
under the thematic instruments such as the European Instrument for Democracy and Human
Rights (EIDHR) and Investing in People Programme, as well as through country schemes, such
as the disarmament, demobilisation and reintegration projects funded under the European
Development Fund.
As in previous years, the EU sought to cooperate closely with the UN. In association with the
Group of Latin American countries, the EU negotiated a resolution at the UN General
Assembly, which extended the mandate of the Special Representative of the UN Secretary
General for children and armed conflict.
In 2011 the EU launched a thematic lobbying campaign to promote the ratification of two
Optional Protocols to the Convention on the Rights of the Child as well as ILO Convention
1 82 on the worst forms of child labour.
Case study: Reintegration of children affected by armed conflict
The EU promotes an inclusive, comprehensive and long-term approach to children affected by
armed conflict and their reintegration and rehabilitation. Numerous projects were implemented
in priority countries. In cooperation with War Child Holanda, the EU contributed to
empowerment of children at risk of recruitment to armed groups in Colombia by providing
training which is useful for their insertion into society. This EIDHR project worth € 600 000
also provides psycho-social assistance to child victims and helps to connect them to national
referral systems and social services. Another project in Colombia, implemented by Mercy Corps
(€ 749 859), worked with local communities to promote the demobilisation and reintegration of
70 children who were former combatants. At least 10 other similar projects were implemented
in Colombia in 2011.
41
3.5. Human rights defenders
The EU's commitment to support the work of human rights defenders lies at the heart of its
policy of protecting and promoting human rights worldwide. Since 2004, the EU Guidelines on
Human Rights Defenders have been streamlining the EU's actions in this field by proposing
practical ways to support and assist human rights defenders working in non-EU countries.
The continued commitment to the implementation of the Guidelines has been even more
important, given the fact that despite — or in some cases because of — the events of the Arab
spring in 2011, the worldwide political environment for human rights activists could hardly be
described in positive terms. In many countries, there is a contraction of democratic space, and
civil society in general and human rights defenders (HRDs) in particular are increasingly victims
of repression, and fundamental freedoms are still massively violated. As a reaction to these
worrying practices, in line with the Guidelines, the situation of human rights defenders has been
constandy raised in bilateral contacts with partner countries, be it in the framework of human
rights dialogues or through diplomatic demarches. In parallel, in November 2011 the EU co-
sponsored the UN General Assembly Third Committee resolution on human rights defenders,
and gave strong public support to the Special Procedures of the UN Human Rights Council,
especially the UN Special Rapporteur on Human Rights Defenders and appropriate regional
mechanisms to protect human rights defenders. The EU also participated in coordination
meetings with other international organisations and mandate holders working on the issue of
human rights defenders to strengthen international action for their work.
42
Under the EU Guidelines on HRDs, EU missions are asked to adopt local strategies on human
rights defenders. Besides, once a year, a meeting of human rights defenders and diplomats is to
be organised, coordination and information sharing is to be enhanced, and an EU liaison officer
for HRDs is to be appointed. As a result, by the end of 2011, 81 meetings with human rights
defenders had been held, 81 local strategies on human rights defenders adopted and 89 EU
Liaison Officers appointed. The local strategies contain a number of interesting proposals aimed
at improving the concrete outcomes of the Guidelines and achieving better results. The local
strategies have shown that there are several possibilities to enhance support for human rights
defenders in practical terms and human rights defenders are being increasingly recognised as key
interlocutors of EU diplomats in their work on human rights issues.
Efforts have also been made to prepare the ground for a voluntary European initiative to
provide temporary shelter to human rights defenders in need of urgent relocation form their
countries of origin under the European Instrument for Democracy and Human Rights
(EIDHR). In April 2011, the Commission commissioned a study aimed at mapping existing
initiatives in and outside Europe in this field and to provide recommendations on the added
value of an EU temporary relocation system for human rights defenders at risk. The EU
initiative in this field is expected to complement shelter schemes which already exist, run by
different actors such as EU Member States (eg Spain or Ireland), regions, cities, universities and
NGOs.
43
The EU's political commitment to support human rights defenders is being complemented by
dedicated EIDHR financial assistance to several organisations providing support for the work of
human rights activists. In 2011, contracts for eleven new projects supporting HRDs were
awarded worth a total of over € 1 1 million and a new call for proposals was organised, worth
over € 15 million. The eleven projects selected in 2011 aim at supporting different categories of
human rights defender, such as defenders of migrants' rights in Latin America, journalists in
East Africa, lawyers in the Great Lakes, defenders of indigenous peoples' rights in Asia,
environmental and land-right defenders worldwide, or trade unionists in Asia, Latin America
and Africa. Some of these projects provide for rapid reaction mechanisms to grant assistance to
human rights defenders in need of urgent protection, while others provide support for the
reinforcement of human rights defenders' capacities. Activities include organisation of training
on legal and security issues; urgent interventions and field missions in order to break the
isolation of defenders who are being harassed and to support their capacities to act; a hotline to
support human rights defenders at immediate risk; and direct support for human rights
defenders in need (provision of bullet-proof jackets and helmets, relocation to other countries,
legal advice, medical support, etc).
In parallel, under the emergency facility for human rights defenders set up on the basis of
Article 9 of the EIDHR Regulation, in 201 1 the Commission awarded 28 small grants worth a
total of € 247 000 to assist over a hundred individual activists and several local human rights
organisations to acquire protection and security material for their homes and offices, and IT and
other communication material for their work; to cover lawyers' fees for defenders in prison; to
provide medical and rehabilitation support; or to urgently relocate human rights defenders in
danger to safe places inside their country or abroad.
44
Case study:
In 2011, and with a 10,000 euro support awarded under the EIDHR the emergency fund for
human rights defenders at risk, a well-known Colombian trade unionist whose life was highly in
danger was evacuated in a matter of days to France. This small grant will also allow this
defender, who during the past 10 years suffered countless death threats and several attempts
against his life for defending the rights of the members of his trade union, some of whom were
either murdered or disappeared, against paramilitary and other illegal groups, to start a new life
with his wife and his two children in a secure place.
3.6. Human rights of women
Again during 2011, gender issues remained very high on the EU's human rights agenda. The
establishment of the European External Action Service boosted the EU's commitment to
gender issues thanks to the High Representative, Catherine Ashton, a strong advocate of gender
equality and women's empowerment.
In 2011 the High Representative continued to strongly advocate stepping up the fight against
violence against women. In particular, she issued a joint statement with European Commission
Vice-President Viviane Reding on the International Day against Female Genital Mutilation. On
the International Day for the Elimination of Violence against Women, 25 November 2011, the
High Representative, together with Andris Piebalgs, EU Commissioner for Development, and
Cecilia Malmstrom, EU Commissioner for Home Affairs, recalled that the EU would continue
to work with partner countries and organisations in their efforts to tackle all forms of violence
against women and girls.
45
During 2011 the EU continued to actively promote the human rights of women through its
human rights dialogues and consultations with partner countries. For example, the EU raised
the human rights of women with the India, Ukraine, Republic of Moldova, Morocco, Indonesia,
Laos and other countries. In October 2011 the EU held a dialogue with Argentina focused
exclusively on gender issues.
During 201 1 the EU pursued the implementation of its guidelines on violence against women
and girls and combating all forms of discrimination against them. The implementation of these
guidelines, which clearly set the fight against violence and discrimination against women as a key
objective of the EU's external human rights policy, involves an important role for EU
Delegations and the Embassies of EU Member States in non-EU countries. More than 80 EU
Delegations around the world had identified the rights of women as a priority area in their
human rights country strategies, the majority also identifying concrete actions to be
implemented in their host countries.
The EU continued to actively work for the promotion of gender equality and the advancement
of women at the United Nations. The EU actively participated in the 2011 Commission on the
Status of Women (CSW). The EU welcomed the themes of this session, and in particular the
emphasis on the link between access to education and access to employment. The High
Representative met Ms Michelle Bachelet, the Executive Director of the newly created UN
gender entity UN Women, with the aim of working out how to be more effective together.
46
In 2011, the EU was especially active in relation to women and political participation. One
example is the participation of High Representative Ashton, on 19 September 2011, in the high-
level side event co-organised by the EU together with UN Women, UNDP, the US (Secretary of
State Hillary Clinton), Brazil (President Rousseff) and Trinidad and Tobago in the margins of
the UN General Assembly, aimed at bringing attention to the importance of the political
participation of women for democracy, sustainable development and peace. The high-level
participants signed a joint statement "Advancing Women's Political Participation" calling on all
states, including those emerging from conflict or undergoing political transitions, to eliminate all
discriminatory barriers faced by women, particularly marginalised women, and encouraging all
states to take proactive measures to address the factors preventing women from participating in
politics.
The statement also calls for the ratification and full implementation of the Convention on the
Elimination of All Forms of Discrimination against Women (CEDAW). The joint organisation
of the event provided for an opportunity for the EU to intensify cooperation with UN Women.
In addition, as part of the EU's efforts in the Arab spring, the EU is strongly advocating
women's political participation in North Africa and the Middle East. The EU is committed to
making sure that gender aspects are truly integrated in all the actions it is implementing in the
region.
47
CASE STUDY:
The European Instrument for Democracy and Human Rights (EIDHR) contributes to the
empowerment and protection of women and girls by actively helping women human rights
activists and gender equality advocates and their networks to engage effectively in decision-
making processes, to voice their rights to fulfilment in all spheres, to promote empowerment
against all forms of discrimination and to ensure protection and redress for all forms of gender-
based violence and prosecution of the perpetrators of such violence.
In Tunisia the EU, joindy with the UN, is supporting leading non -governmental organisations
working on women's issues and strengthening their capacity to influence the transition process
(EU contribution € 300 000).
In Egypt the EU allocated € 1.7 million to help create and foster linkages between civil society
and civic interest groups that formed during the protests, and to work with Egyptian actors to
support them in providing the public with analysis on the political reforms. Women are a
particular beneficiary group of the project.
3.7. Women, peace and security
Very closely linked to women's political participation, in 2011 the EU continued to be very
deeply committed to Women, Peace and Security.
48
Since 2008, the EU has implemented a specific policy on Security Council Resolutions 1325 and
1820. In 2010, the EU Ministers for Foreign Affairs adopted 17 progress indicators to measure
how we implement our commitments, and to ensure transparency. The first report on the basis
of the indicators was finalised in May 201 1 and the results are encouraging. On the basis of the
replies received, overall the EU is active on the issue of women, peace and security in more than
70 countries. In total the EU institutions and the EU Member States reported allocating about
€ 200 million in 2009 and early 2010 for women, peace and security-related activities. Activities
include the development and implementation of national action plans, funding for non-
governmental organisations, assistance and policy support to governmental agencies, and the
provision of training.
Support for civil society plays a particularly important role. The EU has, for example, supported
Somali women's groups and encouraged the formation of the Somali Women's Agenda (SWA),
a Somali advocacy movement for gender equality and women's empowerment that has opened
space for women's engagement in crucial legislative and policy processes.
In 2010 the European Commission adopted the Strategy for Equality between Women and Men
for 2010-2015 to enhance its action in the field of gender equality. Besides, in March 2011, the
Council of the European Union adopted the European Pact for Gender Equality 2011-2020,
reaffirming the EU commitments in this area.
In 2010, in order to give further impetus to the implementation of its commitments on gender
equality, the EU adopted its first ever Action Plan on Gender and Development - GAP (2010-
2015), which is binding for the Commission and for all 27 EU Member States
49
The first Implementation Progress Report on the GAP was presented to the Council in
November 2011. It showed evidence of progress and a significant number of good practices in
including gender equality in development such as:
- The increased presence of gender coordination mechanisms (including donors, the UN,
and governments) in partner countries, where the EU plays an active role.
- The EU's involvement in multi-sectoral policy dialogue assisting partner governments to
implement their commitments on gender equality.
- The support given by the EU to the founding of UN Women, and the progress towards
the
- establishment of a strategic EU-UN Women partnership.
In October 2011 EuropeAid launched a new programme together with UN Women, aiming at
increasing the capacity of governments to mobilise resources for gender equality in 1 5 partner
countries: the UN Women/ITC-ILO programme Increasing Accountability in Financing for
Gender Equality (FfGE). The programme covers Ethiopia, Haiti, Honduras, Jordan,
Kyrgyzstan, Nicaragua, the Occupied Palestinian Territory, Senegal, Ukraine, and Bolivia, and,
from April 2012, Rwanda, Nepal, Peru, Tanzania, and Cameroon. The Commission's
contribution amounts to € 6.5 million.
The initiative aims at increasing the volume and effective use of aid and domestic resources to
implement national commitments on gender equality and women's empowerment.
This will be pursued through (1) capacity building of government, civil society, and donors in
identifying financing and implementation gaps on gender equality and in aligning resource
allocation to existing commitments, and (2) national and global advocacy and multi-
stakeholders' dialogue.
50
Investing in people programme:
In November 2011, in the framework of the thematic programme "Investing in People",
EuropeAid launched a € 30 million global call for proposals on "Strengthening protection and
promotion of women's rights and of women's social and economic empowerment" with the
objective of increasing women's equal access to economic resources and relevant services,
women's participation in economic growth, and the dissemination of related good practices.
Eligible applicants include civil society organisations, professional associations, trade unions,
local authorities, and other relevant actors across four regions.
In 2011, the main progress made in the light of the EU's commitment towards the situation of
women in relation to peace and security was the publication of the first "Report on the EU
indicators for the Comprehensive Approach to the EU implementation of the UN Security
Council UNSCRs 1325 & 1820 on Women, Peace and Security" adopted by the Council on 13
May 2011. It shows that the EU has taken concrete steps to enhance protection mechanisms for
vulnerable groups, such as women and children. It will allow implementation to be tracked
across the EU Member States and institutions as well as CSDP missions, and thus aims to
improve the EU's accountability for its commitments in this field.
The next report is due in 2013.
51
On 8 December 2008, the EU Council adopted the "Comprehensive approach to the EU
implementation of the United Nations Security Council Resolutions 1325 and 1820 on Women,
Peace and Security" (the Comprehensive Approach) as well as a revised operational document
on the implementation of these resolutions specifically within the Common Security and
Defence Policy (CSDP). The Comprehensive Approach includes a commitment to develop, on
the basis of the relevant "Beijing +15" indicators elaborated in 2008, indicators for progress
regarding the protection and empowerment of women in conflict settings and in post-conflict
situations. On 26 July 2010, the Council adopted a set of 17 indicators to follow up to this
commitment 1 . On this basis, the Council Secretariat and the European Commission prepared
questionnaires, covering the period between December 2008 and October 2010, that were
submitted to all EU Member States, 36 EU Delegations in third countries, EU Special
Representatives (EUSR) and Common Security and Defence Policy (CSDP) missions and
operations.
The responses received show that the EU (institutions and Member States) supports 70
countries in total on women, peace and security- related programmes. It does this through a wide
variety of EU tools and funding instruments, with the European Instrument for Democracy and
Human Rights (EIDHR) most frequendy mentioned. Slightly more than one in five EU
Delegations and about half of the EU Member States also mentioned having used political
dialogue to discuss women, peace and security-related issues.
A large number of good practices and innovative approaches emerged from the reports
received, including for example the following:
- Local coordination in Nepal through the "UNSCR 1325 and 1820 Peace Support
Working Group" (PSWG).
- Mainstreaming gender in the Pakistan Post-Crisis Needs Assessment (PCNA).
1 Indicators for the Comprehensive approach to the EU implementation of the United Nations
Security Council UNSCRs 1325 and 1820 on women, peace and security (Council document
11948/10)
52
- Cross-learning initiative on UNSCR 1325 between Ireland, Timor-Leste, Liberia and
Sierra Leone, and direct support for partner countries to establish a National Action
Plan on UNSCR 1325.
- Selection, by Sweden, of UNSCR 1325 as a priority area in development cooperation
strategies with countries in conflict and post-conflict situations.
- Support, for example by Germany, for training and recruiting activities of the United
Nations aimed at increasing gender awareness of mission participants and women's
participation in peacekeeping missions.
- Adoption of a publicly available "Gender Mission Statement", outlining the mission's
commitment to gender-mainstreaming and equality and agreed by senior management
(EUPOL COPPS).
The report also allowed further challenges to be identified, for instance with regard to:
- coordination at local level: in their reports, only 16 EU Delegations mention the
existence of a local coordination mechanism, which allows for discussion on women,
peace and security- related matters.
- women's participation in peace negotiations: although the EU institutions or Member
States reported having supported peace negotiations in several countries, they could in
most cases not give information on women's participation.
- language on gender in the Council Joint Actions (JA) establishing CSDP missions. For
the time being only two Joint Actions refer to gender.
- training on gender issues for EU Delegations' staff: the responses indicate that it is
mostly women who receive training on gender, indicating that gender is still perceived
as a "women's issue".
53
EU support for Women, Peace and Security in Somalia
To date, UNSC Resolution 1325 remains unfulfilled in Somalia's case. The absence of precise
objectives in relation to transforming the position of women at the political level suggests there
is still a long way to go to improve Somali women's political rights and aspirations. An entry
point was given by the quota of 30 % attributed to women for the Constituent Assembly which
will have a total of 825 participants. The challenge will be to maintain this quota in the next
political dispensation and to include the implementation of the UNSC Resolution 1325 among
the Somali government's priorities supported by the international community.
So as to support Somalia's work on the implementation of this resolution, the EU supported a
capacity needs assessment on UNSCRs 1325, 1820, 1888 and 1889 for Somali ministries in
charge in the three regions, as well as the identification of challenges, opportunities and entry
points.
The full package of UNSC Resolutions has been translated into Somali and distributed widely,
and information and advocacy sessions have been provided for ministries in charge and
women's groups. In addition, a "gender" call for proposals for a total of € 3 175 000, open to
international organisations and international NGOs, was launched in November 2011 focusing
on the implementation of the above UNSC resolutions.
Several meetings of the EU informal task force on Women, Peace and Security also took place
during the year; in May, October and December 201 1 . They focused on the preparation of the
abovementioned report, as well as the revision of the 2008 operational paper on the
implementation of UNSCR 1325 and 1820 in the context of ESDP (now CSDP), on interaction
with civil society and on the coordination of EU efforts in the area.
54
The annual CSDP human rights and gender advisers and focal points meeting took place on 20
June 2011, bringing together CSDP mission and operation experts working on gender aspects.
This meeting allowed for an exchange of best practices among staff deployed in missions and
operations, as well as in Brussels, working on women, peace and security aspects. The gender
advisers produced recommendations, with a view to improving gender-mainstreaming structures
in CSDP missions and operations, gender training, and monitoring and follow-up regarding
reporting on aspects and indicators linked to the relevant UNSCRs in regular mission /operation
reports.
On training, progress was made in the development of a gender training module for staff in
CSDP missions and operations, further to the endorsement in 2010 of CSDP minimum
standard training elements on gender.
The EU continued to be closely involved in the activities of international organisations working
in the field of women, peace and security. In this context, the EU provided a contribution to the
UN Security Council debate on women, peace and security (UNSCR 1325) - "Women's
Participation and Role in Conflict Prevention and Mediation" which took place on 28 October
2011.
3.8. Promoting compliance with International Humanitarian Law
The EU undertook a variety of initiatives to promote international humanitarian law worldwide,
in line with the 2005 Council Guidelines on Promoting Compliance with International
Humanitarian Law.
55
At the 31st International Conference of the Red Cross and Red Crescent in Geneva in
November, the EU delivered a statement reaffirming the continued relevance of international
humanitarian law as well as the obligation of all parties involved in armed conflicts to respect it.
The statement underlined that between 2007 and 2011 the EU had used all means of action at
its disposal to promote compliance with international humanitarian law, such as political
dialogues with third countries, public statements and cooperation with international bodies. The
EU underlined the priority it gave to combating impunity for war crimes and encouraged third
countries to enact penal legislation to punish violations of international humanitarian law. The
EU stressed that the greatest contemporary challenge was achieving better compliance with
existing rules of international humanitarian law by all parties to a conflict, including non-state
actors. The EU underlined its determination in this regard to ensure accountability, through
documenting the abuse of international humanitarian law and supporting accountability
mechanisms.
The EU and its Member States made seven pledges to the Conference, to step up efforts to
combat enforced disappearances; continue their support for the International Criminal Court;
work towards further participation in the principal international humanitarian law instruments;
support the promotion and dissemination of international humanitarian law; promote respect
for fundamental procedural guarantees for all persons detained in armed conflict; and support
international instruments seeking to address humanitarian hazards of explosive remnants of war,
cluster munitions, improvised explosive devices and anti-personnel landmines.
Together with their national Red Cross Societies, Member States also pledged to engage in an
exchange of information on the negotiation of a strong and robust Arms Trade Treaty. The full
text of these pledges is set out in the annex to this report.
56
The EU also underlined its commitment to international humanitarian law before the United
Nations. At the UN Security Council debate on protection of civilians in armed conflict on 10
May, the EU delivered a statement deploring the fact that civilians continued to be victims of
disproportionate attacks, of deliberate targeting and of the indiscriminate use of weapons. The
EU called on all parties to conflicts to comply fully with their international legal obligation to
protect civilians and underlined the need to guarantee safe and unhindered access for
humanitarian operations to populations in need. The statement noted that there must be no
impunity for perpetrators of the most serious international crimes, namely war crimes, crimes
against humanity and genocide; the EU supported accountability mechanisms at international
and national level.
The EU repeatedly condemned violations of international humanitarian law during the conflict
in Libya. On 23 February, the High Representative issued a statement condemning the use of
force against civilians which had resulted in the deaths of hundreds of Libyan citizens; the EU
called on the Government of Libya to respect international humanitarian law and stressed that
those responsible for the brutal aggression and violence against civilians would be held to
account. On 12 April, Council conclusions called for full compliance with international
humanitarian law and in particular the protection of civilians. On 29 April 2011, the High
Representative expressed particularly deep concern about the reported use of cluster munitions
against the civilian population and called upon the armed forces of the regime to refrain from
using force against the civilian population. On 18 July, Council conclusions condemned the
grave violations of human rights and the breaches of international humanitarian law perpetrated
by the regime and reiterated the importance of accountability, justice and the need to fight
against impunity. On 14 September, the High Representative issued a statement expressing her
concern at the situation of non-combatant sub-Saharan populations and black Libyans.
57
The High Representative noted that these groups were particularly vulnerable and must be
adequately protected; all combatants who had been detained must be treated in accordance with
international law. On 10 October, Council conclusions stressed the need for the Libyan
authorities fully to respect all international obligations and the rule of law, in particular human
rights and international humanitarian law. The Council welcomed the statements issued by the
chairman of the National Transitional Council concerning the need to refrain from reprisals and
to protect vulnerable groups and former combatants. On 14 November, the Council adopted
conclusions noting with concern reports of violations of human rights and international
humanitarian law, including revenge attacks and summary executions, and welcomed the
commitment of the Libyan authorities to put an end to such acts, to carry out thorough
investigations and to ensure accountability.
The EU supported the establishment of an independent international Commission of Inquiry
into Syria by the UN Human Rights Council. On 28 November, the High Representative
welcomed the publication of the Commission's report and took note that, as well as identifying
systematic violations of human rights, the report had concluded that members of the Syrian
military forces had committed crimes against humanity. The High Representative condemned
these crimes and called for a special session of the UN Security Council, which took place on 2
December. Throughout the violence in Syria, the EU repeatedly called for humanitarian access
and on 21 September issued a statement regretting the death of a Red Crescent volunteer, Mr
Hakam Draak al-Siba'i, who had died following an attack on his ambulance; the EU called on all
parties to respect humanitarian workers and international laws governing the use of force and
for the prosecution of the perpetrators of the attack.
In a statement on Camp Ashraf in Iraq on 9 December, the High Representative underlined that
an orderly solution to the problem of Camp Ashraf must fully respect international
humanitarian law.
58
The EU expressed its concern several times in 2011 concerning violations of international
humanitarian law in Sudan. In May, the High Representative condemned the use of force
against civilian targets in Abyei and called on all parties to take the necessary measures to protect
civilians. In its conclusions of June, the Council condemned the violence and displacement of
civilians in Southern Kordofan and deplored the military action taken by the Sudan Armed
Forces in Abyei; the Council recalled the obligation of all parties to respect international
humanitarian law and the need for accountability.
On 10 May, the High Representative issued a statement welcoming the publication of the report
of the UN Secretary-General's Panel of Experts on Sri Lanka. The High Representative noted
that the Panel had concluded that there were credible allegations that major violations of
international humanitarian law were committed on all sides during the conflict. The EU
encouraged the Government of Sri Lanka to engage with the Secretary-General concerning the
report. In a statement of 16 December, the High Representative took note of the report of the
Sri Lankan Lessons Learnt and Reconciliation Commission and noted that a careful study was
necessary of the measures proposed in the report, including on the issue of accountability.
The annual EU NGO Forum held on 8 and 9 December had, as one of its two themes,
"Boosting the implementation of the International Humanitarian Law Guidelines". The Forum
included workshops on issues such as impunity; means of warfare; protection of civilians;
protection of detainees; and humanitarian access. A full report on the Forum is available at:
http://www.eidhr.eu .
59
The EU strengthened its advocacy for respect for international humanitarian law in the
framework of EU humanitarian aid in 2011. On several occasions, Commissioner Kristalina
Georgieva denounced violations of international humanitarian law and called on combatants to
abide by the law and to protect those not taking part in hostilities, in particular by ensuring safe
and secure access by neutral humanitarian organisations. During a visit to the Occupied
Palestinian Territory on 15 May 2011, Commissioner Georgieva noted that forced displacement,
combined with serious restrictions on access and movement imposed by the occupying power,
denied the possibility of economic and social development to most of the people. The
Commissioner underlined that the legitimate right of the Israeli people to live in peace and
security did not absolve Israel of its obligation as occupying power to respect international
humanitarian law. In November 2011, Commissioner Georgieva underlined the need to
intensify dialogue with some developing countries which viewed humanitarian aid as an
encroachment on their sovereignty with a view to broadening implementation of the norms and
rules of humanitarian aid, including respect for international humanitarian law.
During 2011, the European Commission (DG ECHO) provided funding for the training of 108
humanitarian workers and policy-makers on international humanitarian law and for the
development of a handbook. The Commission also provided financial support for a project,
implemented by the Norwegian Refugee Council, to identify how humanitarian principles are
applied in practice, with a view to strengthening their operationalisation, and a further project,
implemented by the Swiss Foundation for Mine Action and Geneva Call, to provide training in
international humanitarian law and related humanitarian norms to armed non-state actors. DG
ECHO also launched an evaluation of humanitarian access strategies in EU-funded
humanitarian interventions with a view to improving advocacy for the respect of international
humanitarian law and humanitarian space.
60
The EU was concerned that the delivery of EU humanitarian aid could be impeded by anti-
terrorist legislation with extra-territorial reach which includes provisions that criminalise material
support to listed organisations, irrespective of the humanitarian character of such actions or the
absence of any intention to support terrorist acts. In the light of the judgment of the US
Supreme Court in Holder v. Humanitarian Law Project, which confirmed the constitutionality
of provisions of US law prohibiting the provision of training in international humanitarian law
to certain listed entities, the Commission addressed this issue with the US authorities at different
levels.
Other thematic issues
3.9. The ICC and the fight against impunity
The EU has a strong tradition of supporting the fight against impunity for the most serious
crimes of concern to the international community as a whole. There should be no safe haven
for those who have committed the crime of genocide, crimes against humanity and war crimes.
To this end the EU and its Member States have continued to give strong support — both
politically and diplomatically, as well as logistically and financially — to the effective functioning
of the International Criminal Court (ICC) and other criminal tribunals, for instance, the ad hoc
international tribunals for the former Yugoslavia and Rwanda, the Special Court for Sierra
Leone, the Extraordinary Chambers in the Courts of Cambodia, and the Special Tribunal for
Lebanon. The entry into force of the Lisbon Treaty has contributed to more consistent action
in this area. The NGO community remains a valuable ally in these efforts.
As pledged at the Kampala Review Conference (31 May to 11 June 2010), the EU updated its
Common Position 2003/444/CFSP by Council Decision 2011/168/CFSP, adopted on 21
March 2011, which repealed and replaced it. The objective of the new Council Decision is to
advance universal support for the Rome Statute by promoting the widest possible participation
in it, to preserve the integrity of the Statute, to support the independence of the Court and its
effective and efficient functioning, to support cooperation with the Court, and to support the
implementation of the principle of complementarity.
61
In accordance with the Council Decision, a revised Action Plan was adopted on 12 July 2011.
It consists of five sections:
a) coordination of the Union's activities to implement the objectives of the Decision;
b) universality and integrity of the Rome Statute;
c) independence of the Court and its effective and efficient functioning;
d) cooperation with Court, and
e) implementation of the principle of complementarity.
The ICC continued to be on the agenda of major summits and political dialogues with non-EU
countries throughout the reporting period. Through its statements the EU appealed for an end
to impunity for perpetrators of the most horrific crimes committed in the world, and called on
all states to hand over the persons for whom an arrest warrant had been issued so that justice
could pursue its course. Special attention was paid to the non-respect of cooperation
obligations by some State Parties, particularly the arrest and surrender of persons subject to an
arrest warrant.
An effective system of international justice is based on the widest possible participation of State
Parties to the Rome Statute. Grenada, Tunisia as well as the Philippines, the Maldives, Cape
Verde and Vanuatu joined the circle of States Parties to the Rome Statute from different
continents, bringing their number to 120. The EU remained committed to promoting
universality as part of its firm engagement to the Court, and it does so through diplomatic
demarches, the personal involvement of the High Representative, the insertion of clauses in EU
agreements with non-EU countries, and support for the Court and civil society. The EU has
continued to coordinate efforts with non-EU States such as Canada, Japan, Australia, Brazil and
South Africa. This partnership has allowed the EU to be more efficient and find synergies in
the effective promotion of the Court.
62
In 2011, the EU carried out actions in support of the universality and implementation of the
Rome Statute in the following countries and regional organisations: ASEAN, Armenia,
Bahamas, Cambodia, Cameroon, China, Democratic Republic of Congo (Brazzaville), Egypt, El
Salvador, Guatemala, Jamaica, Kazakhstan, Kuwait, Kyrgyzstan, Mongolia, Morocco, Nepal,
Qatar, Thailand, Togo, Turkey, Ukraine, and Vietnam.
So far the revised Cotonou Agreement of 2005, which applies to 76 African, Caribbean and
Pacific countries and the EU, is the only binding legal instrument including an ICC-related
clause. To date, an ICC clause has been agreed in the Partnership and Cooperation Agreements
(PCAs), Trade Cooperation and Development Agreements (TDCAs) and Association
Agreements (AAs) with Indonesia , Korea, South Africa , Iraq, Mongolia, the Philippines,
Vietnam, Singapore and Central America. ICC clauses are currendy being negotiated in the
PCAs and AAs with Australia, Thailand, Malaysia, China, Russia, Ukraine, Republic of Moldova,
Armenia, Azerbaijan, and Georgia.
The European Network of Contact Points in respect of persons responsible for genocide,
crimes against humanity and war crimes is a network of national prosecutors specialised in those
crimes. During 2011, it held its 10th and 11th meetings, in April and November respectively.
These meetings focused, among other topics, on cooperation between states and between states
and international tribunals, the application of extraterritorial jurisdiction by Member States, and
the protection of witnesses.
63
The EU also maintained its assistance aimed at rebuilding and strengthening the rule of law at
the national level, and supported key civil society organisations working towards the effective
functioning of the ICC under the European Instrument for Democracy and Human Rights.
The global Coalition for the International Criminal Court, the Parliamentarians for Global
Actions, Lawyers without Borders, as well as the Kenya Section of the International
Commission of Jurists and many others worked in close cooperation with the EU. The
European Development Fund and the Instrument for Stability funded criminal and transitional
justice projects in Africa, Asia and Oceania.
ICC: case study on Kenya
The 2007 Kenya's disputed election resulted in violence and more than thousand deaths, several
hundreds sexually assaulted and thousands more made homeless. An investigation by the
International Criminal Court (ICC) led to the confirmation of charges against 4 of the 6 people
named by the Prosecutor as suspected of bearing the most responsibility for the violence.
Since the beginning of the ICC hearings in April 2011, the EU has consistendy held that justice,
reconciliation and accountability are pivotal for the lasting stability of Kenya and that the ICC
proceedings are an important contribution to this end. In this context, the High Representative
had publicly stressed the importance of the named individuals to continue to co-operate fully
with the ICC, as well as the Government of Kenya to respect its obligations as a State Party to
the Rome Statute of the ICC.
64
Civil society in Kenya has been instrumental in bringing those implicated in the post-election
violence to justice. With support from the EIDHR, the Kenyan Section of the International
Commission of Jurists (ICJ Kenya) — an NGO which has been working in Kenya and around
Africa for the promotion of human rights, the rule of law and democracy for more than 50 years
— has been assisting in this process through the application of legal expertise and international
best practices.
ICJ Kenya makes it clear that the ICC process is judicial and not political. The promotion of a
wider understanding of international criminal justice equally entails ICJ Kenya's firm call for
consistency in the implementation of ICC decisions also beyond the Kenyan situation. Most
prominently, the Kenyan High Court issued — upon the application of ICJ Kenya — a provisional
national arrest warrant against Sudanese President Omar Al-Bashir (who is under two ICC arrest
warrants for genocide, crimes against humanity and war crimes allegedly committed in Darfur),
in case he should ever travel to Kenya again.
3.10. Human rights and terrorism
The EU attaches great importance to guaranteeing the full and effective protection of human
rights and fundamental freedoms in Europe and in the wider world in the context of the fight
against terrorism. Effective counter-terrorism measures and the protection of human rights are
not conflicting but complementary and mutually reinforcing goals. The European Union's
strategic commitment, defined in its Counter -Terrorism Strategy, is very clear in this respect:
"To combat terrorism globally while respecting human rights, and make Europe safer, allowing
its citizens to live in an area of freedom, security and justice."
65
The EU reaffirmed in statements in the United Nations the importance of ensuring respect for
human rights in the fight against terrorism. In the EU statement to the UN High Level
Symposium on International Counter-Terrorism Cooperation on 20 September 2011, the High
Representative underlined that security is always closely linked to democracy and functioning
institutions.
The EU continued to conduct a detailed dialogue with the US State Department Legal Adviser
on international law and counter-terrorism. The EU reiterated its call for the closure of the
Guantanamo Bay detention facility on the grounds that it regards prolonged detention of the
Guantanamo detainees without trial as impermissible under international law. In an "urgency"
debate before the European Parliament on 9 June 2011, the High Representative noted that the
EU was concerned at the possibility of any individual detained at Guantanamo facing the death
penalty. The High Representative noted that the EU was carefully monitoring the proceedings
against Muhammed al-Nashiri and five other people accused of complicity in the terrorist
attacks of 11 September 2001, and would regularly raise its concerns with regard to the death
penalty and the fairness of the trials with the US authorities.
The EU provided financial support for a United Nations project to develop a regional action
plan in Central Asia for the implementation of the UN Global Counter-Terrorism strategy, in
which respect for human rights played an important role. The EU also provided technical
support to a number of countries worldwide to improve the capacity of their police and criminal
justice systems to investigate and prosecute terrorist offences in accordance with the rule of law
and human rights. The May 2011 joint Communication of the European Commission and the
High Representative, "A new response to a changing neighbourhood", noted the importance of
cooperation with European Neighbourhood Partnership countries on fighting terrorism and
underlined that the EU was willing to deploy rule of law missions to support partner countries'
efforts to reform their justice and security sectors.
66
The EU participated in the launch of the Global Counter-Terrorism Forum (GCTF) in
September 2011. At its launch, the GCTF adopted the "Cairo Declaration on Counter-
Terrorism and the Rule of Law: Effective Counter-Terrorism Practice in the Criminal Justice
Sector".
3.11. Freedom of expression including 'new media'
Freedom of expression as enshrined in the European Convention on Human Rights entitles
everyone to hold opinions and to receive and impart information and ideas without interference
by public authority and regardless of frontiers. The EU is committed to fight for the respect of
freedom of expression and to guarantee that pluralism of the media is respected.
During her declaration on World Press Freedom Day, 3 May 2001, High Representative
Catherine Ashton called on all states to proactively promote freedom of opinion and expression
as well as media pluralism and independence.
The EU considers that censorship and harassment of journalists are unacceptable and has been
vocal in raising its concerns over attacks, arrests and restrictions on the work of journalists. For
example on 4 May 201 1 the High Representative publicly declared her deep concern about the
detention of Mr Andrzej Poczobut, a correspondent for the Polish newspaper Gazeta
Wyborcza, in Belarus, and on 27 December 201 1 she expressed the EU's serious concern at the
judgment and sentencing of Swedish journalists Martin Schibbye and Johan Persson under the
Ethiopian Anti-Terrorism Proclamation.
67
In other cases, where the EU conducted human rights dialogues with third countries, such as
with China or Vietnam, it raised the issue of freedom of information and media bilaterally and
expressed its concerns about the harassment and persecution of independent bloggers,
journalists and others who express their political views.
In 2011 the EU continued to stand ready to cooperate with other like-minded countries in
promoting freedom of expression and access to information, including via the internet, and to
explore the possibilities of building a consensus on internet policies. The G8 confirmed this
through the Deauville Declaration on Renewed Commitments for Freedom and Democracy and
the Deauville Declaration on the Arab Spring. Several countries and organisations are currendy
working on relevant initiatives supporting free expression on the internet.
The EU fully shares the view that the internet is an important avenue for promoting freedom of
expression. As an offspring of the Joint Communication "A Partnership for Democracy and
Shared Prosperity with the Southern Mediterranean" the Commission undertook to develop
tools to allow the EU, in appropriate cases, to assist civil society organisations or individual
citizens to circumvent arbitrary disruptions to access to electronic communications technologies,
including the internet. The EU has recently released the "No Disconnect Strategy" created to
uphold the EU's commitment to ensure that internet and other information and communication
technology (ICT) can remain a driver of political freedom, democratic development and
economic growth. The objective is to provide ongoing support to internet users, bloggers and
cyber-activists living under authoritarian regimes.
68
The EU is firmly opposed to any unjustified restrictions of access to the internet and other new
media, as it has repeatedly stated, for example in the Foreign Affairs Council conclusions on
Egypt in January 2011, in which it called upon the Egyptian authorities to restore all
communication networks without delay and to guarantee unhindered access to all media,
including the internet.
During 2011 the EU also applied restrictive measures to fight for freedom of expression. In its
recent GSP+ investigation into Sri Lanka, one of the reasons which led the Commission to
propose that the GSP+ should be withdrawn was the strong verbal attacks by the government
on journalists combined with a failure to take effective action to protect them against physical
violence. In its subsequent negotiations with the Government of Sri Lanka concerning the
GSP+, the Commission called on the Government to release the imprisoned journalist, Mr J.S.
Tissainayagam, as well as to take steps to ensure that journalists could exercise their professional
duties without harassment.
The EU also provides financial support to strengthen media freedom, under the European
Instrument for Democracy and Human Rights, to a large number of international and local civil
society organisations working to promote media freedom and combat violations of journalists'
rights (at least 30 ongoing projects in 2011). Projects supported by the EU aimed at increasing
the professional capacities of journalists; providing urgent protection needs; promoting freedom
of expression in law and in practice; changing national legislation on mass media according to
international standards, and monitoring violations of journalists' rights.
3.12. Freedom of association and assembly
As enshrined in the Charter of Fundamental Rights of the European Union, everyone has the
right to freedom of peaceful assembly and to freedom of association at all levels.
69
The EU is firmly opposed to any unjustified restrictions on the right to freedom of peaceful
assembly. For example, in January 2011 the High Representative expressed great concern over
reports that peaceful demonstrators in Egypt had been violently attacked by armed individuals,
and urged the Egyptian authorities to immediately take the necessary measures to ensure that
the law enforcement authorities protected the demonstrators and their right to assemble freely.
Moreover, in a statement on 17 February 2011, the High Representative publicly deplored the
violence against peaceful demonstrators in Bahrain, and called on the Bahraini authorities to
fully respect and protect the fundamental rights of their citizens, including the right to assemble
peacefully.
Freedom of association is a freedom under the Universal Declaration of Human Rights and the
International Covenant on Civil and Political Rights. A strong civil society is crucial to allow
respect for human rights to be advocated, and also for democratic advancement. Civil society
was instrumental in bringing about the changes witnessed as a result of the Arab spring. The EU
is deeply concerned by developments in 201 1 with regard to the civil society situation in several
countries; the presence of NGOs strengthens democracy, particularly in societies experiencing a
democratic transition. The EU continued to support the rights of civil society and called on
governments of third countries to protect and work together with them. For example on
30 December 201 1 the High Representative called on the Egyptian authorities to allow civil
society organisations to continue their work in support of Egypt's transition.
In other cases, where the EU conducted political and human rights dialogues with third
countries, such as Algeria, the EU raised the issue of freedom of association bilaterally and
highlighted the need to enact legislation in accordance with international standards.
70
In 2011 the EU continued to cooperate with international organisations in promoting freedom
of peaceful assembly and association. The EU underlined the need for the UN Human Rights
Council to maintain its focus on freedom of association and assembly, and to provide concrete
support to human rights activists and civil society organisations whose role is essential for the
strengthening of democracy.
The EU welcomed the appointment of Mr Maina Kiai (Kenya) on 1 May 2011 as UN Special
Rapporteur on the rights to freedom of peaceful assembly and of association.
The EU also uses public diplomacy to promote rights to freedom of peaceful assembly and of
association; for example, it organised several seminars and workshops for young people in
Russia's regions, devoted to international and Russian legal standards concerning the right to
freedom of assembly.
The EU provided financial support to a number of international and local civil society
organisations during 2011 under the European Instrument for Democracy and Human Rights,
to strengthen freedom of peaceful assembly and association. Projects supported by the EU
aimed at developing monitoring systems for freedom of association, promoting legal standards
concerning the right to freedom of assembly, raising public awareness on the right to freedom
of association and networking towards a more effective promotion and protection of the said
rights.
71
3.13. Freedom of thought, conscience and religion or belief
Whereas 2011 witnessed a surge in acts of religious intolerance and discrimination, epitomised
by violence and terrorist attacks in various countries worldwide, the EU remained dedicated to
the promotion and protection of freedom of thought, conscience and religion or belief (FoRB).
This freedom protects the right to have theistic, non-theistic and atheistic beliefs, as well as the
right to not profess any religion. It also covers the right to adopt, change or abandon one's
religion or belief of one's own free will.
The EU takes the view that the defence of such universal principles is essential to the
development of free societies.
Discrimination based on religion or belief is a long-lasting concern in all regions of the world,
and persons belonging to particular religious communities continue to be targeted in many
countries. Moreover, legislation on defamation of religions has often been used to mistreat
religious minorities and to limit freedom of opinion and expression as well as freedom of
religion or belief, which are intrinsically linked. Freedom of expression also plays an important
role in the fight against intolerance.
In line with its previous conclusions of 16 November 2009, the General Affairs Council adopted
conclusions on 21 February 2011, reaffirming the EU's strong commitment on FoRB, and
recalled that it needs to be protected everywhere and for everyone. They stressed the fact that it
is the primary duty of States to protect their citizens, including persons belonging to religious
minorities, as well as all people living in their jurisdiction, and safeguard their rights. All persons
belonging to religious minorities should be able to practice their religion and worship freely,
individually or in community with others, without fear of intolerance and attacks.
72
Subsequently, the EU reminded all EU Delegations, that they had, alongside with Member
States diplomatic missions, a crucial role to play in making tangible positive impact as regard
respect for FoRB in third countries where this fundamental human right is violated. EU
Delegations were therefore formally asked to conduct actions to raise awareness among EU
diplomats on the issue; to engage with the authorities of the partner countries on a systematic
manner on FoRB, especially those where it is seen as a major issue; to develop contacts with
local human rights defenders working on such rights. Throughout the year, Delegations have
also been engaged in close monitoring of restrictions to FoRB in their respective host countries.
Their assessments of the local situations, provided on more than 100 countries, shall be used in
2012 by the HRVP in the report that will be presented before the Council on measures taken on
FoRB and on concrete proposals to further strengthen the EU action in this regard.
In 2011, the EU made an increased use of existing tools at bilateral and multilateral levels to
more effectively promote and protect freedom of religion or belief. The ad hoc COHOM Task
Force on FoRB carried on supporting the implementation of the EU's enhanced actions and
helped to develop guidance for the use of the EU diplomats. The topic has been included in the
human rights training provided to the EU staff, including by a specific course on freedom of
expression and freedom of religion or belief held in November 2011.
In relations with non-EU countries, freedom of thought, conscience and religion has been
systematically raised with a high number of interlocutors at different levels of political dialogue,
including in human rights dialogues and consultations, such as with Algeria, China, Egypt, India,
Indonesia, Pakistan, Turkey, Vietnam, the USA and the African Union.
73
The EU has engaged bilaterally with various countries on the crucial importance of this
universal human right, and explored possibilities of further cooperation, including at the
multilateral forums. Under these dialogues the EU has voiced its concerns regarding the
implementation of this right and the situation of religious minorities. Whenever prompted by
serious violations and concerns regarding religious freedom and related intolerance and
discrimination, the EU has expressed its views via diplomatic channels, public statements and
Council Conclusions, as for instance in the cases of Egypt, Nigeria, Iran, Iraq and Pakistan. It
has continued to advocate full respect for the freedom of thought and conscience, in line with
international standards. Furthermore, the current process of establishing country human rights
strategies will allow to focus EU action and attention in countries where FoRB is a priority.
EU action has also concerned the multilateral level, notably in the Human Rights Council in
Geneva and at the United Nations General Assembly in New York. Priority was given to the
consolidation of the consensus on the need to fight religious intolerance, whilst avoiding the
concept of defamation of religion to be claimed as a human rights standard. Such a notion,
which aims at protecting religion in itself rather than persons discriminated because of their
religion or belief is detrimental to other core human rights, such as freedom of expression, and
indeed on the right to freedom of religion or belief itself. At the 16th session of the Human
Rights Council, in march 2011, an important breakthrough was achieved with the adoption by
consensus of resolution 16/18: for the first time, the Organisation of Islamic Cooperation
(OIC) did not include the concept of defamation of religion in its resolution, now entitled
"Combating intolerance, negative stereotyping and stigmatisation of, and discrimination,
incitement to violence and violence against persons based on religion or belief. Efforts by
Pakistan and the United States of America, with active EU support, were instrumental in
achieving this result. The traditional EU resolution on freedom of religion or belief was also
adopted without a vote (resolution 16/13).
74
HRVP Ashton and several Foreign Affairs ministers from EU Member States joined the
Istanbul meeting (launching of the so called "Istanbul process") convened in June 2011 by the
OIC and the USA on the fight against religious intolerance, whose objective was to consolidate
the gains obtained in Geneva in view of the forthcoming 66th session of the United Nations
General Assembly. The OIC/USA Co-Chairs communique called for implementation of
resolution 16/18 whilst referring also to the other resolutions on FoRB adopted by consensus.
At the UNGA 66th session, the EU aimed at consolidating achievements of previous years
regarding its own resolution on the elimination of all forms of intolerance and of discrimination
based on religion or belief and, at the same time, ensuring confirmation of the consensual
approach taken by the OIC in Geneva. Such objectives were met with the adoption without
vote on 19 December 2011, of EU sponsored resolution 66/168, and of OIC sponsored
resolution 66/197 on combating intolerance, negative stereotyping, stigmatisation,
discrimination, incitement to violence and violence against persons, based on religion or belief.
3.14. Lesbian Gay Bisexual Transgender Intersex Persons
Around the world, in 201 1 gender identity and sexual orientation continued to be used wrongly
as the pretext for serious human rights violations. Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender and
Intersex (LGBTI) persons continued to be subjected to persecution, discrimination and gross ill-
treatment, often involving extreme forms of violence. Around 80 states still criminalised same-
sex relations between consenting adults, and seven even decreed the death penalty.
75
The EU is strongly committed to the entitlement of all persons to enjoy the full range of human
rights without discrimination. As a mark of this commitment, and to provide the EU staff with
an operational set of tools to promote and protect human rights for everyone irrespective of
sexual orientation or gender identity, in June 2010 the EU adopted a "Toolkit to Promote and
Protect the Enjoyment of all Human Rights by Lesbian, Gay, Bisexual and Transgender (LGBT)
People".
On 17 May 2011, the International Day against Homophobia, High Representative Catherine
Ashton issued a declaration on behalf of the EU reaffirming "the strong commitment of the
European Union — and (herself) — to the entitlement of all persons to enjoy the full range of
human rights without discrimination".
In 2011, the EU continued to be actively engaged in multilateral efforts, particularly within the
UN, to tackle discrimination, including on the basis of sexual orientation or gender identity. The
EU warmly welcomed the Joint Statement entitled "Ending acts of violence and related human
rights violations based on sexual orientation and gender identity" on behalf of 85 countries from
every continent, at the UN Human Rights Council on 22 March 2011. Fifteen EU Member
States were part of the group that worked to prepare this statement, and all EU Member States
gave their full support to this initiative.
The EU also warmly welcomed the groundbreaking resolution on human rights, sexual
orientation and gender identity (tabled by South Africa), which was adopted with 23 votes in
favour at the UN Human Rights Council on 1 7 June 201 1 . The Member States of the European
Union that are members of the Human Rights Council voted in favour of the resolution, and
the vote was agreed by the European Union as a whole.
76
At the United Nations in New York, the EU welcomed the OHCHR's activities on LGBT
issues and, as a member of a cross -regional LGBT core group, contributed to raising awareness
and building support for this issue. The EU actively participated in organising a side event at the
UN in New York on 8 December 2011 - entitled "Stop Bullying, Ending Violence and
Discrimination Based on Sexual Orientation and Gender Identity".
At regional level, the EU continued to support the work of the Council of Europe on the
human rights of LGBT people, in particular through the Council of Europe Recommendation
on Measures to Combat Discrimination on Grounds of Sexual Orientation and Gender Identity,
adopted on 31 March 2010.
At bilateral level, the EU continued to use its human rights dialogues with third countries for the
promotion of non-discrimination vis-a-vis LGBTI persons, and several public
statements/demarches were used to mark the EU's stance on LGBTI issues, including against
homophobic actions and in favour of decriminalisation of homosexual relations.
Through the European Instrument for Democracy and Human Rights, the EU continued to
support several organisations defending the rights of LGBTI persons or protecting LGBTI
human rights defenders by empowering them to challenge homophobic laws and discrimination
against LGBTI persons, raising awareness among the public at large about the discrimination
and violence experienced by sexual minorities, combating it and providing emergency assistance
(from psychosocial and medical, to mediation and reintegration assistance) to the most
vulnerable LGBTI persons in need of such support.
77
A resolution submitted by South Africa on "Human rights, sexual orientation and gender
identity" (A/HRC/17/L.9/Rev.l) was adopted by 23 votes to 19 with 3 abstentions in the UN
Human Rights Council on 17 June 2011. This is the first time that any United Nations body has
approved a resolution affirming the human rights of LGBTI people.
Recalling the universality of human rights, the resolution includes an expression of grave
concern about acts of violence and discrimination that are committed against individuals
because of their sexual orientation or gender identity.
The operational provision of the resolution instructs the office of United Nations High
Commissioner for Human Rights, Navi Pillay, to commission the first UN study, by December
2011, on discriminatory laws and practices and acts of violence that have taken place against
individuals based on sexual orientation and gender identity around the world. The resolution
also decides to convene a panel during the 19th session of the Human Rights Council to discuss
the facts contained in this study and the appropriate follow-up to the recommendations of the
study.
3.15. Human rights and business, including CSR
There were numerous significant developments in EU policy on business and human rights
both internally and in the EU's external relations.
78
In October 2011 the European Commission adopted a new Communication "A renewed EU
strategy 2011-14 for Corporate Social Responsibility (CSR)", which places a strong emphasis on
human rights in the CSR concept, and makes various references to the UN Guiding Principles
on business and human rights. In particular, the European Commission specifically lists human
rights as one of the issues that enterprises should integrate into their operations and strategy in
order to meet their social responsibility, recognises the UN Guiding Principles as one of the
core set of internationally recognised CSR guidelines and principles, and states its expectation
that all European enterprises should observe the corporate responsibility to respect human
rights as defined in the UN Guiding Principles.
The European Commission also envisaged concrete actions on business and human rights to be
undertaken in 2012-2013. It has launched a process to develop human rights guidance in three
business sectors (employment and recruitment agencies, ICT, and oil and gas), as well as for
small and medium-sized enterprises, based on the UN Guiding Principles. It has also
undertaken to publish a report on EU priorities for the implementation of the UN Guiding
Principles, and will raise understanding of the challenges that companies face when operating in
countries where the state does not fully meet its duty to protect human rights. The European
Commission has also invited Member States to establish their own national plans for the
implementation of the UN Guiding Principles. The Commission has offered them help with
this.
The Commission also published a study on responsible supply chain management at the
beginning of 2011, with particular reference to the UN framework on business and human
rights. This study selected five supply chain management issues and mapped them against three
industrial sectors that are important for the EU. The Commission is working with the resulting
recommendations .
79
Throughout the year, the EU was an active supporter of business and human rights initiatives in
multilateral forums. The EU was a strong supporter of the "UN Guiding Principles on Business
and Human Rights Implementing the United Nations 'Protect, Respect and Remedy'
Framework". In January 2011, the EU provided its comments on the draft UN Guiding
Principles and then supported their endorsement by the Human Rights Council in Geneva in
June 2011. The EU expressed readiness to cooperate closely with the recently established UN
Working Group on the issue of human rights and transnational corporations and other business
enterprises responsible for promoting the effective dissemination and implementation of the
UN Guiding Principles. The EU submitted a contribution with proposals before the Working
Group's first meeting in January 2012 to discuss its work programme. The EU also contributed
to the update of the OECD Guidelines for Multinational Enterprises, adopted in May 2011,
which integrate the UN business and human rights framework into a new chapter on human
rights and the concept of due diligence in the supply chain. The OECD Guidelines will then be
the reference for the EU's expectations of responsible business conduct in the context of the
EU's trade and investment policy. The EU also supported additional initiatives at the multilateral
level, eg the UN Global Compact (ie the business platform — launched by then UN Secretary-
General Kofi Annan — bringing together companies that are committed to aligning their
operations and strategies with ten universally accepted principles in the areas of human rights,
labour, the environment and anti-corruption).
80
The EU also addressed business and human rights in bilateral relations with third countries.
Some initiatives include: a civil society seminar in Bangladesh on human rights and decent work,
a civil society seminar in Chile on human rights and corporate responsibility, and an expert
seminar on CSR in Singapore. The EU also discussed business and human rights with a number
of third countries in the framework of the regular human rights dialogues. Finally, through the
European Instrument for Democracy and Human Rights, the EU supported actions led by civil
society organisations aimed at promoting the observance and respect of human rights by
European companies operating in third countries. As an example, the European Instrument for
Democracy and Human Rights (EIDHR) is supporting the Clean Clothes Campaign, an alliance
of organisations in 15 European countries, in implementing a project aimed at increasing the
respect for economic and social rights in the global supply chains of internationally operating
garment companies in over 30 countries.
Two more projects funded under the EIDHR include the question of business and human
rights in their activities. A global project targeting 70 countries aims to reinforce the capacities
of local land-rights defenders to defend their rights over natural resources, to denounce the lack
of transparency regarding contracts between states and private companies, and to engage with
governments and extractive industries in countries where conflicts over resource extraction take
place. Similarly, a project on defenders of indigenous peoples' rights in South-East Asia includes
a specific plan to carry out a thematic Study on Corporate Social Responsibility, Human Rights
and Indigenous Peoples, where many problems with land issues exist.
81
The United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights are the culmination of
six years of work led by Professor John Ruggie, who served as the UN Secretary-General's
Special Representative for Business and Human Rights from 2005 to 2011. The UN Guiding
Principles provide standards to ensure that enterprises do not contribute to the infringement of
human rights. The Guiding Principles are structured in three distinct but interrelated pillars: the
state's duty to protect against human rights abuses by third parties, including business, through
appropriate policies, regulation and adjudication; the corporate responsibility to respect human
rights, in essence meaning to act with due diligence to avoid infringing the rights of others; and
the need for greater access by victims to effective access to remedy, both judicial and non-
judicial.
3.16. Democracy support
A new European Neighbourhood Policy
The Joint Communication of the High Representative of the EU for Foreign Affairs and
Security Policy and the European Commission "A new response to a changing Neighbourhood"
of 25 May 2011 outlines the EU's new vision for the European Neighbourhood Policy. It is
based on mutual accountability and a shared commitment to the universal values of human
rights, democracy and the rule of law. It involves a much higher level of differentiation, in line
with a "more for more" principle, allowing each partner country to develop its relationship with
the EU as far as its own aspirations, needs and capacities allow, with increased EU financial
assistance to those countries engaged in bold reforms.
82
The new policy framework provides in particular for support for "deep democracy" and
partnership with societies, supporting their sustainable economic and social development,
growth and job creation, strengthening trade ties, promoting further mobility and enhancing
regional partnerships. An € 26.4 million Civil Society Facility aiming to strengthen the capacity
of civil society to promote reform and increase public accountability in the Neighbourhood was
launched in September 2011.
In response to the Arab spring, the EU took immediate steps to respond rapidly and effectively
to the challenges of the evolving situation, consisting in particular of humanitarian and civil
protection assistance for the region (to date € 80.5 million), as well as of a range of support
measures for democratic transition and assistance to impoverished areas. In particular, in 2011
the EU provided significant support for elections in Tunisia, Morocco and Egypt.
The European Instrument for Democracy and Human Rights provided extraordinary support in
Tunisia, Libya and Egypt, using the flexibility available to support the media, political parties,
and civil society active in the domestic observation of elections, amongst others.
Other initiatives, notably the European Endowment for Democracy, are expected to be
operational shordy.
83
The Agenda for Change
Building on the 'Agenda for Action' and the ENP review, the new development cooperation
policy — the Agenda for Change' - introduces a differentiated EU approach towards partner
countries, and seeks to focus future cooperation in two priority areas:
• human rights, democracy and other key elements of good governance; and
• inclusive and sustainable growth for human development.
The Agenda for Change stipulates that "good governance, in its political, economic, social and
environmental terms, is vital for inclusive and sustainable development. EU support for
governance should feature more prominently in all partnerships, notably through incentives for
results-oriented reform and a focus on partners' commitments to human rights, democracy and
the rule of law and to meeting their peoples' demands and needs."
Respect for ownership, dialogue between partners and a focus on incentives for result-oriented
reforms are the main principles of EU support for democratic governance. Experience shows
that we need to go beyond government ownership and build rather on broad democratic
ownership or at least support its emergence.
Based on the principles of differentiation between the partner countries, the EU's approach
must rely on the right mix of instruments and aid modalities at country level. For instance,
partner countries that show a clear commitment and progress in the field of respect for human
rights and democratic reform may benefit from the EU's general budget support modality.
84
New Financial Perspective
On 7 December the Commission presented its proposal for the next Multiannual Financial
Framework (MFF) 2014-2020. The budget proposals aim at supporting the Commission's new
approach - the "Agenda for Change"- to focus EU aid in fewer sectors, supporting democracy,
human rights and good governance, and creating inclusive and sustainable growth. This together
with the "more for more" approach would potentially provide additional funding opportunities
for democracy support, through all geographic instruments (European Neighbourhood
Instrument, Development Cooperation Instrument) as well as the European Development
Fund.
3.17. Election support
The European Union believes that a genuine, transparent and peaceful electoral process is an
essential basis for enjoyment of human rights, sustainable development and a functioning
democracy. The EU is one of the leading global actors in supporting elections; the approach
followed is outlined in the 2000 Commission Communication on Election Assistance and
Observation. The main components of EU election support are EU Election Observation
Missions (EOM) and Electoral Expert Missions (EEM) as well as electoral assistance, and
support for domestic non-partisan observers. There are important complementarities between
the objectives of these activities, as the outcome and recommendations of the EOMs and EEMs
are integrated into future electoral assistance and broader democracy support.
85
3.18. Election observation missions (EOMs)
The list of the EOM priority countries was established by the decision of the High
Representative following consultation with the European Parliament (Election Coordination
Group) and Member States (Political and Security Committee, PSC). Ten EU Election
Observation Missions took place in 2011, providing in-depth evaluation of the processes, giving
confidence to voters, and developing detailed and constructive recommendations on how to
improve the framework and conduct of future elections and strengthen democratic institutions.
The EU assessment mission analysed the voter registration exercise in Sudan from 15
November 2010 to 8 January 2011 and concluded that it happened in a generally satisfactory
manner. The assessment and findings on voter registration contributed to the analysis of the EU
EOM deployed to observe the referendum in Southern Sudan taking place from 9 to 15 January
2011. 104 observers were deployed as part of the mission led by Veronique de Keyser MEP, and
assessed the referendum as credible and well organised.
The EU EOM observed both presidential and parliamentary elections in Niger, with the first
round on 31 January 2011. The Chief Observer was Santiago Fisas Ayxela. Forty observers were
deployed in the country. Both rounds of the presidential elections and the legislative elections
went well, in terms of organisation of the elections and politically. The EOM had a key role in
adding credibility to this crucial poll, aiming at a military junta voluntarily relinquishing power to
a civilian government.
86
The EOM led by Louis Michel MEP observed the legislative elections which took place on
13 February in Chad, where 70 observers were deployed throughout the country. The electoral
process was led by an Election Commission which faced difficulties in terms of capabilities, and
the overall competitiveness of the elections needs to be strongly increased in the future.
Nevertheless, thanks to some improvements in the electoral process since the last elections, the
political opposition found more room to compete in the process and is better represented in
parliament. The EOM was instrumental in this global improvement of the process.
Uganda's second multi-party elections held on 18 February 2011 were observed by an EOM
composed of 110 observers led by Edward Scicluna MEP. The elections showed some
improvements since the previous elections in 2006. However, the electoral process was marred
by avoidable administrative and logistical failures which led to an unacceptable number of
Ugandan citizens being disenfranchised. Furthermore, the power of incumbency was exercised
to such an extent as to compromise severely the level playing field between the competing
candidates and political parties.
A 120-strong EU EOM was deployed for the elections in Nigeria during April 2011 under the
leadership of Alojz Peterle MEP as Chief Observer. The EU EOM was able to conclude that
the presidential elections had been the most credible elections organised in Nigeria since the
restoration of democracy. The intervention of the EU EOM was critical when elections had to
be delayed by one week due to logistical problems, and helped to ensure that the credibility of
the electoral authorities was restored. It also helped in making the response of the international
community coherent and consistent.
87
An EU EOM observed the second round of the presidential elections that took place on 5 June
in Peru. The Chief Observer was Jose Ignacio Salafranca MEP. The electoral process was
conducted with transparency, professionalism and dedication by the local electoral authorities.
The cooperation between the EU and the Organisation of American States was very good and
can be highlighted as a case of good practice. The visibility of the EU mission was particularly
high in the country, thus contributing to the strengthening of political ties between the EU and
Peru.
An EU EOM led by Michael Gahler MEP, with the participation of 163 observers, was
deployed to monitor the first democratic elections in Tunisia held on 23 October. The mission
concluded that the elections to the Constitutional Assembly represented an encouraging step
toward democracy in spite of shortcomings regarding the transparency of the process. In the
context of these elections the EU observed out-of-country voting for the first time.
The EU EOM led by Maria Muhiz de Urquiza observed the presidential and parliamentary
elections held on 20 September in Zambia. The mission deployed 120 observers. These
elections were organised in a transparent and credible manner, according to the observations of
both the EU EOM and other international and regional election observation missions that were
present. Regional principles and international commitments to hold periodic and genuine
elections were mostly respected, but reform of key aspects of the electoral framework is
required to meet them in full for future elections.
In the context of the elections on 6 November in Nicaragua, the EU deployed an EOM, led by
Luis Yahez MEP, composed of 90 observers. The mission assessed that that the electoral
process fell below international norms in the area of democratic elections, in particular due to
the lack of independence of the electoral management body and the non-accreditation of the
main observer groups and representatives of the main opposition party.
88
On the occasion of the presidential and parliamentary elections on 28 November in the
Democratic Republic of the Congo the EU deployed 147 observers as part of the mission led by
Mariya Nedelcheva MEP. The EOM praised the strong mobilisation of the population for these
second multi-party elections, but regretted the inadequate preparation and handling of the
process. In particular, the lack of transparency in key stages of the process, such as the counting
and aggregation of results, undermined the credibility of these elections.
The EP delegation participated in all EU EOMs, adding visibility and providing a valuable
contribution in terms of assessment of the missions.
The EU made an increased effort to raise the recommendations of the EOMs at the political
and technical level, with a view to encouraging authorities to implement the necessary reforms.
Follow-up to EOMs is an essential part of wider support for democracy by the EU.
3.19. Election expert missions (EEMs)
Given the limits on available resources and the large number of important elections taking place
across the world in any given year, the EU is not able to answer every request for the
deployment of an election observation mission. It can, however, also deploy a number of
election expert missions (EEM) whose mandate is to provide inputs for confidence-enhancing
steps both during and after an electoral process. Such missions undertake a detailed analysis of
the ongoing electoral process and report to relevant electoral stakeholders in the country, and to
the EU institutions, with their recommendations. EEMs are not observation missions and do
not make public statements about an electoral process.
89
During 20 11 eight election expert missions were sent to Haiti (March), Benin (March and April),
Thailand (June and July), Guatemala (September and November), Liberia (October and
November), Gambia (November), Morocco (November), and Cote d'lvoire (December).
3.20. Electoral assistance (EA)
In 2011, the EU continued to provide electoral assistance to a number of countries including
Haiti, the DRC, Tunisia, Zimbabwe, and El Salvador. Without reducing its worldwide effort and
focus, the EU has been strengthening its support for the wave of democratisation that is taking
place in the southern Mediterranean and the Middle East. Support is being provided or prepared
for the democratic reform processes in Jordan, Libya and Egypt.
Over the last seven years (2005-2011), the EU has spent nearly € 700 million, or about € 100
million per year, on electoral assistance. The funds come from geographical instruments such as
the EDF (European Development Fund), the ENPI (European Neighbourhood and
Partnership Instrument, and the DCI (Development Cooperation Instrument). They also come
from the IfS (Instrument for Stability) and the EIDHR (European Instrument for Democracy
and Human Rights). EU electoral assistance provides capacity— building and technical and
material support to electoral processes in nearly 60 countries. Almost two thirds of the support
was geared towards Sub— Saharan Africa. A big part went to post— conflict countries such as the
DRC, Afghanistan, Sudan, Cote d'lvoire and Iraq. EU electoral assistance programmes do not
tackle the election event, but rather follow an electoral cycle approach.
90
They are, in most cases, wide and comprehensive, including technical assistance as well as
material support for electoral operations. In terms of beneficiaries, the EMBs (electoral
management bodies) are supported, along with the main stakeholders in an electoral process:
civil society, political parties, media, parliament/ministries in charge of legal reform, and security
agencies. Such widespread support builds on the idea that stakeholders' full and responsible
involvement in an electoral process allows for shared ownership and can contribute to general
acceptance of the process and its outcomes.
Increasingly, also due to the frequent adoption by partner countries of biometric data collection
systems, voter registration requires a special focus, and in some cases a programme on its own.
This leads, in some contexts, to the designing of programmes that can, at the same time, support
voter registration and foster the modernisation of the civil registry.
Knowledge and policy development, as well as collaboration with the main players in the
electoral assistance domain, continue to be priorities for the EU. A thematic workshop on
"Elections, violence and conflict prevention" took place in June 2011, involving representatives
of electoral commissions of many developing countries. The workshop, organised in
collaboration with UNDP, produced a comprehensive summary report. General training on
electoral assistance programmes implemented by UNDP in the context of the Strategic
Partnership Agreement between the UN and the EU was also organised at the beginning of
2011.
91
Case Study - Support to the Liberian Electoral Cycle 2010-2012
€ 7 million EU contribution to a joint donors basket fund (managed by UNDP)
After over a decade of civil war, Liberia started its way to recovery in 2003 following the Accra
peace agreement. 201 1 presidential and legislative elections, second elections held since the war,
represented a major step towards the consolidation of democracy in the country.
The EU electoral assistance programme in Liberia aims at deepening the democratisation
process by supporting the NEC (National Election Commission) and core electoral stakeholders
throughout the electoral process, contributing to electoral reform and enhancing the links
between elections and parliamentary development.
Overall, the project contributed significantly to the administration of the elections in a
challenging legal framework and logistical environment, with little technical difficulties. NEC
showed lead and ownership throughout the project implementation. A satisfactory collaboration
was facilitated by embedding the project's technical experts within NEC's premises, which
allowed for a good degree of competence transfer. Coordination among international partners
and complementarity of electoral support gave satisfactory results.
On the other hand, important lessons learned on ways to improve the process can be drawn
from areas such as women's participation in elections and civic education.
The project continues till end of 2012 with post-electoral activities, thus following an electoral
cycle approach. Capacity development, institutional review of the NEC and building on lessons
learned during election operations, are the main focus on this current year. Key findings and
recommendations by the EU Election Expert Mission (EEM) will be fed into this exercise.
92
3.21. European Endowment for Democracy
The establishment of a European Endowment for Democracy has been discussed among EU
Foreign Ministers since the beginning of 2010, when the idea was advanced by the Polish
Foreign Minister. On 25 May, the Endowment was included in the Communication on a new
approach to the European Neighbourhood. The Foreign Affairs Council issued conclusions on
the Endowment on 20 June and 1 December, thus confirming the political support for the
initiative. On 15 December, all the Member States agreed to a joint statement containing the
main principles for the Endowment, which should be set up as an autonomous grant-making
body that could support those peacefully struggling for democratisation in political transition
countries. The Endowment would have an initial, although not exclusive, focus on the
Neighbourhood. On the basis of the statement, a working group will be created in early 2012 to
agree on the statutes and rules of functioning for the Endowment. The working group will be
chaired by the EEAS and all Member States, the Commission and the European Parliament
(EED rapporteur MEP Lambsdorff) will be invited to participate.
3.22. Work with Parliaments worldwide
Effective democratic parliaments play a central role in the quality and strength of democracy.
Parliaments are also essential for solid domestic accountability. The EU is increasingly shifting
the focus of its activities from strengthening the executive branch of government to activities
enhancing the legislature, and putting in place an effective system of checks and balances.
Particular attention is now being given to linking different actors involved in oversight, from
media and civil society organisations to parliaments and supreme audit institutions.
93
A comprehensive review was undertaken by the Commission and completed in 2011, looking
into how the EU has supported parliaments worldwide over the past decade, and provides
practical guidance on support for parliamentary institutions. The study showed that since 2000
the EU has spent close to € 150 million on strengthening parliaments worldwide (excluding
accession states). Successful projects were those based on careful groundwork, where there was
an understanding of the overall governance environment and of the motives of political actors.
Such projects tended to take a longer— term approach and occurred where there was a positive
environment for democratic development. They demonstrated strong national ownership, clear
objectives, strong delegation of ownership, and thorough programme planning.
This review process resulted in the publication of the EU Reference Document "Engaging and
Supporting Parliaments Worldwide: EC strategies and methodologies for action to support
parliaments" which was extensively disseminated throughout 2011, including through a training
module. The publication serves as a practical tool for EU staff and other stakeholders,
presenting ways of engaging with and supporting parliaments in partner countries, and is being
used by EU Delegations.
EU support for political parties has predominantly been provided within broader electoral
assistance projects. Following the Arab spring the EU has strengthened its engagement with
political parties, given the crucial and multiple roles which they play in fostering a democratic
system. The EU has only engaged with political parties that share democratic values, on the
basis of a non-partisan approach and indirecdy, through training and other capacity-
development activities (direct funding of political parties is prohibited under EU rules).
Increasingly, the EU is also supporting the introduction of legal or constitutional frameworks
that empower democratic political parties and allow them to act as all-inclusive vehicles of
representation.
94
In particular, through the EU Instrument for Stability and the European Instrument for
Democracy and Human Rights (EIDHR) the EU was swift in providing support to political
parties in Tunisia and Egypt in the aftermath of the popular uprisings. EU support has in
particular been targeted towards domestic election observation and the training of political
parties. Such support has in these cases been granted a part of a broad democratisation package
including constitutional and electoral reform, support for civil society watchdogs, the promotion
of freedom of expression, support for the media, civic education, etc.
Case Study - Support to the Parliament and to the Institutionalisation of the new Democratic
Constitution in Kyrgyzstan
Context: The popular revolution 2010 halted the then Executive's attempts to re -impose
authoritarian governance, and resulted in a Provisional government charged with
institutionalising a democratic order. The government and parliament have reached out to the
EU for support in designing and implementing a new democratic order constituted as a
parliamentary republic.
Programme: The European Union has supported parliament through three projects beginning in
2007 and continuing through to 2012. All three projects worth € 2 million, have been delivered
by the United Nations Development Programme (UNDP) and focused on 1) strengthening
parliament's legislative capacities, on public understanding of parliament's work, and in
enhancing parliament's use of ICT; 2) helping parliament meet its responsibilities outlined in the
revised 2007 Constitution, and covering legislation, oversight, and representation functions; 3)
supporting the institutionalisation of the legal framework underpinning the country's new
democratic Constitution.
95
Key Findings: EU support to the Kyrgyz parliament has resulted in positive outcomes in terms
of enhanced capacity of parliamentarians and parliamentary administration which in turn has
improved the effectiveness and stature of the institution. It has supported critically important
revisions to the Constitution and is now helping to institutionalise the new democratic order.
While Kyrgyzstan continues to face many challenges in its democratic transition, EU support
has helped to strengthen parliament as a central democratic institution, enabling the country to
preserve and extend democratic freedoms which stand out in a regional neighbourhood often
characterised by authoritarian governance.
3.23. Economic, social and cultural rights
The EU attaches the same importance to economic, social and cultural rights as to civil and
political rights, bearing in mind the universality, indivisibility, interdependence and inter -
relatedness of all human rights, as confirmed by the 1993 World Conference on Human Rights
held in Vienna.
Economic, social and cultural rights continued to be addressed through the specific tools of the
EU human rights policy in third countries. By way of example, on 22 March 2011, the EU
issued a declaration commemorating World Water Day, reaffirming that all states bear human
rights obligations regarding access to safe drinking water, which must be available, physically
accessible, affordable and acceptable.
96
Discussions on economic, social and cultural rights have also been tackled in the framework of
EU human rights dialogues and consultations, as well as in related civil society meetings. For
instance, in November 2011, the European Union convened an EU -Bangladesh Civil Society
Seminar on Human Rights and Decent Work in Dhaka, Bangladesh. The aim of the seminar
was to bring together relevant stakeholders from Bangladesh and Europe to discuss ways to
strengthen the social dimension of globalisation and to support Bangladesh in implementing the
International Labour Organisation's Decent Work Agenda. The outcomes of the seminar fed
into the Joint Commission Subgroup meeting on Good Governance and Human Rights of 30
November 2011.
In the UN Human Rights Council, the EU continued to publicly support and cooperate with a
range of Special Procedures working on economic, social and cultural rights, such as the
mandates on education, housing, physical and mental health, food, toxic and dangerous
products and waste, internally displaced persons, indigenous peoples, extreme poverty and
access to drinking water and sanitation.
Furthermore, the EU continued to support the strengthening of the International Labour
Organisation (ILO) supervisory system and to intervene in the ILO International Labour
Conference and the Governing Body on a regular basis in connection with major cases of
violation of core labour standards. The EU continues to support the ILO, for instance in the
areas of trade and employment, statistical systems, social protection and employment policies, as
well as occupational safety and health.
In its overall relations with non-EU countries the EU continued to encourage and facilitate the
ratification and implementation of the ILO conventions on core labour standards, including
through technical cooperation and through close cooperation with the ILO. In some cases, the
EU has included issues related to employment, labour legislation and social protection in
bilateral experts' dialogues.
97
The EU is firmly committed to promoting core labour standards and decent work for all in its
trade policy, and routinely includes cooperation initiatives and incentives for better working
conditions in the trade agreements it negotiates. The EU's draft trade agreements with other
countries and regions are carefully examined for their potential effects on social development,
including labour standards. Under the terms of the EU's Generalised System of Preferences,
developing countries that have ratified and implemented the core labour standards of the ILO
can receive special tariff rate cuts when they export to the EU.
The promotion of economic, social and cultural rights has deep links with inclusive and
equitable development: significantly, six of the eight United Nations Millennium Development
Goals (MDGs) put a strong emphasis on human and social development.
3.24. Asylum, migration, refugees and displaced persons
In 18 November 2011 the Commission launched its Communication on the Global Approach
to Migration and Mobility (GAMM), which defines the overarching framework of the EU
external migration policy, and sets the path for dialogue and cooperation with non-EU countries
in the area of migration and mobility. One of the key features of the Communication is that it
argues for a "migrant-centred" approach, based on the principle whereby the migrant is at the
core of the analysis and all action. The Communication underlines that migration governance is
not about "flows", "stocks" and "routes", it is about people. In order to be relevant as well as
effective and sustainable, policies must be designed to respond to the aspirations and problems
of the people concerned. The human rights of migrants therefore represent a cross-cutting
issue of the GAMM. Migrants' rights are systematically addressed in the implementation of the
Global Approach both through dialogue and cooperation, with the aim of strengthening the
human rights of migrants in source, transit and destination countries alike.
98
Asylum and refugees
In 2011 the main commitment in this area was to construct a Europe of asylum. The extension
of the Directive on Long Term Residents to beneficiaries of international protection was
published in the Official Journal of the European Union on 19 May 2011 and the recast of the
Qualification Directive was published on 13 December 2011. The text of the Qualification
Directive strengthens the criteria for qualification for international protection, as well as the
provisions related to the best interests of the child and to gender, and it brings the rights granted
to refugees and the rights granted to beneficiaries of subsidiary protection closer together,
although the two statuses are not yet harmonised.
In order to boost the difficult negotiations, the Commission adopted amended proposals for
the recast Asylum Procedures and Reception Conditions Directives in June 2011. The European
Parliament adopted first reading positions on both initial proposals before the amended
proposals were presented. In the Council, negotiations resumed at a quick pace. On the other
hand, limited progress was achieved in the negotiations on the recast Dublin Regulation and
the discussions on the EURODAC Regulation were stalled for most of 201 1 . As regards this
system, the Commission reported on the work of the EURODAC Central Unit, which
continued to provide very satisfactory results in terms of speed, output, security and cost-
effectiveness.
99
The European Asylum Support Office (EASO) has been operational since mid-2011.
Following a request made by Greece, in April 2011 the EASO and the Greek authorities
developed a two-year Operating Plan to deploy Asylum Support Teams on the ground as of
May. However, the EASO's main task in its first year of operation has been recruitment and the
setting up of the necessary structures in Malta. The agency has also taken responsibility for
practical cooperation measures such as the European Asylum Curriculum. The Commission has
continued to actively support the Agency, to ensure that it becomes fully operational as rapidly
as possible. Formal negotiations on the participation of the associated countries in the EASO
are expected to be launched and, it is hoped, concluded during the first half of 2012.
Solidarity continued to be an important component of asylum policy. On 2 December 2011, the
Commission adopted a Communication on intra-EU solidarity in asylum. This
Communication seeks to reinforce practical, technical and financial cooperation, and to move
towards a better allocation of responsibilities and improved governance of the asylum system,
thus contributing to the finalisation of the Common European Asylum System by 2012. The
EU Relocation from Malta (EUREMA) project continued, and in April 2011 Member States
endorsed the launch of its second phase: together with bilateral pledges, the new project aims to
resettle over 360 refugees in 2011 and 2012.
Third countries also benefited from the EU's solidarity in the area of asylum. In 2011 about
3000 refugees were resettled in EU Member States, ten of which have annual resettlement
programmes. In the external dimension of asylum, by the end of 201 1 the negotiations on the
Joint EU Resettlement Programme had resumed, based on a new compromise proposal that
establishes "specific common EU resettlement priorities for 2013".
100
Existing Regional Protection Programmes were continued. On 1 December 2011 the
Regional Protection Programme in North Africa, encompassing Egypt, Libya and Tunisia, was
launched. The activities were only implemented in Egypt and Tunisia. Due to the security
situation, in 2011 the UNHCR presence was not re-established in Libya.
Migration
Negotiations were successfully concluded on an EU Directive on the single permit for third-
country nationals to reside and work in the EU and on a common set of rights for legally
residing third-country national workers 2 . The Directive grants equal treatment to legally residing
third-country workers in a number of fields, in particular working conditions, social security,
recognition of diplomas, tax benefits, and education, but also freedom of association.
Negotiations on the proposals for Directives on third-country intra-corporate transferees 3 and
seasonal workers 4 are ongoing. The extent of the rights that should be granted to third-country
nationals is an important element of the discussions in the Council and in the European
Parliament.
The implementation of the Action Plan on Unaccompanied Minors (2010 -2014) 5 continued.
The Plan promotes a common EU approach based on the principle of best interests of the
child.
2
DIRECTIVE 2011/98/EU OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL of 13 December 2011 on a single application procedure for a single
permit for third-country nationals to reside and work in the territory of a Member State and on a common set of rights for third-country workers legally
residing in a Member State http://eurlex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2011:343:0001:0009:EN:PDF
3
COM(2010) 378 final
4 COM(2010) 379 final
5 COM(2010)213 final
101
Strong guarantees for the fundamental rights of migrants are promoted in the "European
Agenda for the Integration of Third-Country Nationals", as well as the need for a positive
attitude to diversity and equal treatment. Efforts to fight against discrimination and to give
migrants instruments to become acquainted with the fundamental values and rules of the EU
and its Member States are needed to ensure the respect of rights and obligations both by
migrants and by the societies welcoming them.
On 23 February 2011 the Commission published its evaluation of the EU Readmission
Agreements (EURAs) as required by the Stockholm programme. One of the main topics of the
evaluation was the monitoring of the application of the EURAs including the human rights
safeguards. Without putting into question the current EU acquis and other relevant international
instruments, which need always to be observed during the implementation of EURAs, the
Commission proposed several accompanying measures which would further ensure the full
respect of the human rights of the returnees. The evaluation also announced the Commission's
idea of launching a pilot project to monitor the situation of persons readmitted under some
EURAs. The evaluation was also a basis for the JHA Council conclusions adopted on 9 June
2011. The conclusions took into account only in a very limited way the abovementioned
Commission recommendations on human rights.
102
3.25. Trafficking in human beings
Trafficking in human beings is a serious crime, and an extremely serious form of human rights
violation. It takes many forms, such as trafficking for sexual exploitation, forced labour, forced
begging, or domestic servitude, or for the purpose of the removal of organs. It is explicidy
prohibited in Article 5 of the Charter of Fundamental Rights of the European Union. Following
the decision by the European Court of Human Rights (January 2010) in the Case of Rantsev
versus Cyprus and Russia, trafficking in human beings is a violation of Article 4 of the European
Convention on Human Rights, which prohibits slavery and forced labour.
Addressing trafficking in human beings continued to be a priority for the Union and the
Member States. In 2011, the new anti-trafficking Directive, with a human-rights and gender-
specific approach, was adopted; the EU Anti-trafficking Coordinator took up her mandate; and
the first implementation report of the Action- Oriented Paper on the external dimension on
trafficking in human beings was issued.
In April 2011 the new Directive 2011/36/EU on prevention and combating trafficking in
human beings and protecting its victims was adopted by the Council and the European
Parliament. It has a clear human rights approach, including a gender perspective, and builds on
the UN Protocol on trafficking in persons and the Council of Europe Convention on actions
against trafficking in human beings. It covers trafficking for all forms of exploitation. The
Directive contains comprehensive provisions on assistance to and protection of victims to
safeguard their human rights and to avoid further victimisation. The Directive requires Member
States to grant special treatment to particularly vulnerable victims and it includes special
provisions for child victims of trafficking. The child's best interests must be a primary
consideration, in accordance with the Charter of Fundamental Rights of the European Union
and the 1 989 United Nations Convention on the Rights of the Child. Moreover, the Directive
provides for extraterritorial jurisdiction, which is particularly but not exclusively relevant in cases
of sex tourism.
103
In July 2011, there was a meeting of the informal network of national rapporteurs or equivalent
mechanisms on trafficking in human beings. During this meeting, various topics were discussed,
including cooperation and partnerships amongst all actors involved in anti-trafficking policy,
such as civil society organisations involved in human rights protection.
Reliable and comparable data is crucial for effective policy-making. For this reason, in 2011 the
Commission launched for the first time at EU level a data collection initiative on trafficking in
human beings. The data collected will yield information inter alia on the gender, age, type of
exploitation and citizenship of human trafficking victims, and on the gender and citizenship of
traffickers, which will allow for better targeted actions, also in relation to third countries and
regions.
The first implementation report of the Action-Oriented Paper on Strengthening the EU
External Dimension on Action against Trafficking in Human Beings was adopted by the Justice
and Home Affairs Council in June 201 1. This report included a comprehensive overview of
projects and action by the EU Member States, EU agencies and the European Commission in
third countries and regions. Many of these projects take a human rights approach to trafficking
and focus on prevention of the root causes of trafficking, such as poverty or discrimination.
6 First implementation report on the Action-Oriented paper on strengthening the EU external
dimension on combating trafficking in human beings of June 201 1,
http://ec.europa.eu/anti-trafficking/entity.action?id=27f3528b-8d2e-419d-b630-7d78a70ef3d7
104
On the occasion of the EU Anti-Trafficking Day 2011, the Commission and the Polish
Presidency brought together seven Justice and Home Affairs agencies (the European Institute
for Gender Equality, EUROJUST, EUROPOL, the Fundamental Rights Agency, CEPOL,
FRONTEX and the European Asylum Support Office). This meeting resulted in a joint
statement on future cooperation on trafficking, in which they expressed their commitment to
carry out their work in full respect of human rights.
In 2011, the Commission continued to develop the EU anti-trafficking website, which includes
information on policy and legislation at the EU level and in the Member States. It also lists
contact information for the relevant governmental and non-governmental organisations, and
provides an overview of Commission-funded projects and publications by different
stakeholders, including on the link between human rights and human trafficking. 7 The link to
the website is: http: / /ec.europa.eu/anti-trafficking .
The members of the third Group of Experts on trafficking in human beings were appointed in
201 1 . The Group includes human rights and gender experts to advise the Commission on policy
and legislation.
The 2011 Communication "A renewed EU strategy 2011-14 for Corporate Social
Responsibility" also addressed trafficking in human beings in the context of a better
implementation of the UN Guiding Principles on Business and Human Rights.
The Global Approach to Migration and Mobility 8 , which constitutes the overarching framework
of the EU's external migration policy, was adopted in 2011. It reiterates the importance of
cooperation with third countries of origin, transit and destination and identifies preventing and
reducing irregular migration and trafficking in human beings as one of its four pillars.
For example, the EU funded project "The Right Guide", a tool for NGOs to assess the
human rights impact of anti-trafficking laws and measures to be used for evidence-based
lobbying of their governments http://ec.europa.eu/anti-trafficHng/enti ty?id=7dbb0353-cb8a-
4bcc-a3fa-34dfbe01bbca
Commission Communication: The global approach to Migration and Mobility
(COM(2011) 743 final).
105
In 2011, the Commission funded many projects aimed at preventing and addressing trafficking
in human beings from a human rights approach, both within and outside the EU. A targeted call
for projects on trafficking in human beings took place in 2011 under the financing programme
"Prevention of and Fight against Crime" — as part of the General Programme "Security and
Safeguarding Liberties" — (2007-2013). Likewise, the Daphne programmes, which contribute to
the protection of children, young people and women against all forms of (gender-based)
violence, including trafficking in human beings, launched a call for proposals in December 2011.
Trafficking in human beings is included in several bilateral ENP Action Plans, and the
Stabilisation and Association Agreements with the Western Balkans. During the Eastern
Partnership Summit of September 2011, the participants agreed to strengthen cooperation and
coordination in addressing trafficking in human beings.
Projects have been funded within the Instrument for Pre -Accession Assistance and the
Technical Assistance and Information Exchange Instrument (TAIEX). Human trafficking was
raised in political dialogue with non-EU countries, in particular in the human rights dialogues
and consultations. The EU supported international efforts at various UN forums, advocating
prevention, victim protection and assistance, the establishment of a legislative framework, policy
development and law enforcement, international cooperation and coordination on human
trafficking.
Trafficking is human beings is prioritised in the EU's geographic and thematic cooperation with
third (non-EU) countries. It is mainstreamed into Country Strategy Papers and National and
Regional Indicative Programmes and this was confirmed in the mid-term reviews for 2011 to
2013. Funds are available under financing instruments such as the Stability Instrument and the
European Instrument for Democracy and Human Rights (EIDHR). The Multi- Annual Strategy
Paper 2011—2013 for the Thematic Programme of Cooperation with Third Countries in the
Areas of Migration and Asylum includes trafficking as one of the thematic priorities.
106
The Directive established the post of EU Anti-Trafficking Coordinator. The Commission
appointed Myria Vassiliadou, who started her work in March 2011. The Coordinator will, among
other tasks, provide the overall strategic policy orientation in the field of trafficking in human
beings, and contribute to the elaboration of existing or new EU policies relevant to anti-
traf ticking in particular in relation to third countries. She will also ensure that all appropriate
means for EU action against trafficking are adequately used and mobilised. She has since been
working on creating more coherence in anti-trafficking policies, including mainstreaming the
issue in different policy strands, and ensuring more coordination amongst actors in the area of
trafficking in human beings, including EU agencies, Member States and international actors. She
has constantly emphasised the importance of taking a human rights and gender-specific
approach when addressing this phenomenon.
3.26. Racism, xenophobia, non-discrimination and respect for diversity
The EU continued in 201 1 to contribute significantly to combating all forms of racism, racial
discrimination, xenophobia and similar types of intolerance worldwide.
Within the EU, this commitment continued to be backed up by a policy of concrete action
including legislation, awareness-raising, data collection, and the provision of financial support to
civil society projects.
On 21 March 2011, the International Day for the Elimination of Racial Discrimination, High
Representative Ashton issued a declaration on behalf of the EU, stating that the EU condemns
"all forms of racism, racial discrimination, xenophobia and similar types of intolerance, including
discrimination on the basis of sexual orientation, which are totally at odds with the values the
EU is founded upon."
107
In its external action, the EU continued to raise racism and xenophobia -related issues in its
political dialogues with non-EU countries, for example with Russia. These issues also continue
to be taken into consideration in cooperation strategies; for example, under the European
Neighbourhood Policy Action Plans, the partner countries commit themselves to combating all
forms of discrimination, religious intolerance, racism and xenophobia.
The EU continued to join forces with regional bodies such as the Council of Europe's
European Commission against Racism and Intolerance (ECRI). In the OSCE framework, the
EU closely coordinated to advance the implementation of the commitments made by the 56
OSCE Participating States as regards combating racism, xenophobia and discrimination.
At the multilateral level, the EU also actively cooperated with the UN in tackling racism and
discrimination. It supported the mandate of the UN Special Rapporteur on contemporary forms
of racism, xenophobia and related intolerance, Mr Mutama Ruteere, and his predecessor, Mr
Githu Muigai. Ten years after the 2001 World Conference against Racism, Racial
Discrimination, Xenophobia and Related Intolerance, the EU remained fully committed to the
principal objective of the 2001 Durban Conference, which is the total elimination of racism,
racial discrimination, xenophobia and related intolerance.
The International Convention on the Elimination of All Forms of Racial Discrimination
(ICERD) is the universal foundation for efforts to prevent, combat and eradicate racism. The
European Union continued to call on all states that have not yet ratified or fully implemented
the Convention to do so.
108
The EU continued to mainstream the fight against discrimination in its international
cooperation. Through its European Instrument for Democracy and Human Rights (EIDHR),
the EU has supported a wide range of civil society organisations in some 120 recent projects,
worth a total of approximately € 24 million. In addition, through the EIDHR, the EU supported
the United Nations High Commissioner for Human Rights (OHCHR) in the implementation of
existing international standards on equality and non-discrimination, in particularly the
International Convention on the Elimination of Racial Discrimination.
The 2001 World Conference against Racism, Racial Discrimination, Xenophobia and Related
Intolerance (WCAR), was held in Durban, South Africa from 31 August to 8 September 2001.
The European Union contributed, in a major way, to the success of the Durban Conference.
The Conference adopted by consensus the Durban Declaration and Programme of Action
(DDPA), a framework for guiding governments, non-governmental organisations and other
institutions in their efforts to combat racism, racial discrimination, xenophobia and related
intolerance.
The Durban Review Conference took place between 20 and 24 April 2009 in Geneva,
Switzerland. It evaluated progress towards the goals set by the Durban Conference in 2001.
A High Level event was held in New York on 22 September 2011, which led to the adoption of
a General Assembly resolution commemorating the 10th anniversary of the adoption of the
Durban Declaration and Programme of Action.
109
3.27. Rights of persons belonging to minorities
In all regions of the world, persons belonging to minorities continue to face serious threats,
discrimination and racism, and are frequently excluded from fully taking part in the economic,
political, social and cultural life available to the majorities in the countries or societies in which
they live. The Treaty on European Union explicitly states that the rights of persons belonging to
minorities are among the values upon which the EU is founded and which it undertakes to
promote in its relations with the wider world. At the international level, the Declaration on the
Rights of Persons Belonging to National or Ethnic, Religious and Linguistic Minorities is the
key reference text on the rights of persons belonging to minorities. In Europe, the Council of
Europe has adopted the Framework Convention on the Protection of National Minorities and
the European Charter for Regional or Minority Languages.
Protection of minorities is one of the key issues under the Copenhagen political criteria for EU
accession. It is in this context that the record of candidate countries and potential candidates on
minority issues continues to be assessed in the progress reports presented by the European
Commission. In return, the EU has provided focused pre-accession financial aid to candidate
countries and potential candidates to help them introduce the necessary political, economic and
institutional reforms, in line with EU standards. Supported projects for persons belonging to
minorities are predominantly aimed at reducing social disparities and at improving and
promoting a better quality of life. Strengthening social cohesion in these countries covers the
integration of disadvantaged people, combating discrimination and strengthening human capital,
particularly by reforming education systems.
110
Minority issues also continued to be an important aspect in the EU's relations with other parts
of the world, and the EU regularly raises minority issues in its political dialogues with non-EU
countries. Minority issues have also been mainstreamed in cooperation strategies and action
plans.
The EU Colombia Country Strategy Paper 2007-2013, for instance, addresses the humanitarian
and human rights situation of persons belonging to minorities, and includes among its key
priorities peacebuilding through the involvement of marginalised citizens in local governance
and the participatory economy, as well as the promotion of human rights, good governance and
the fight against impunity. Another example is the explicit reference to the respect for the rights
of persons belonging to national minorities in the European Neighbourhood Policy Action Plan
with Ukraine.
The EU actively cooperated in UN forums on the promotion and protection of the rights of
persons belonging to minorities. UN processes include the Forum on Mnority Issues and the
work of the Independent Expert on minority issues. Also, the EU continued to join forces with
other international organisations and multilateral bodies active in this field, such as the OSCE
and its High Commissioner on National Minorities, and the Council of Europe.
In addition, the EU has continued to use a wide range of financial and technical cooperation
instruments, including bilateral cooperation with governments and direct support to civil society,
which complement each other and work in synergy to promote and protect the rights of persons
belonging to minorities.
Ill
To this end, the EU has been supporting governments' programmes and policies that are
targeted at minorities or that have a potential impact in this area through bilateral cooperation.
The EU has also supported civil society organisations working for the protection and promotion
of the rights of persons belonging to minorities, in particular through the European Instrument
for Democracy and Human Rights (EIDHR). In doing so it has in particular aimed to help
combat discrimination, to promote the protection and development of equal participation of
men and women from minority communities in social, economic and political life, within the
broader context of strengthening human rights, and to promote political pluralism and
democratic political participation.
With a contribution of over € 90 000, the EIDHR is currently financing a project aimed
at improving the political participation and representation of Roma and other national minorities
in Bosnia and Herzegovina (BiH), thus promoting their inclusion, interests and rights.
Minorities, and in particular Roma people who are the largest minority in BiH, suffer from a
legacy of discrimination that has contributed to widespread poverty, unemployment,
homelessness and a lack of access to education. Although the BiH Constitution incorporates
international human rights standards, the right "to be elected" is secured only for the
"constituent peoples" (Bosnians, Croats and Serbs). According to the Constitution, persons
belonging to the national minorities are barred from accessing the highest level of political
participation at the state and entity levels. This project therefore aims to help create improved
conditions for political representation and participation of Roma and other minorities at state
level, by promoting the inclusion of the category of national minorities in the BiH Constitution,
and to enhance the political involvement and capacity of the Roma so that they attain greater
influence in decision-making processes.
112
3.28. Rights of persons with disabilities
On 22 January 2011, the European Union became a party to the UN Convention on the Rights
of Persons with Disabilities (CRPD). This was a historical development, since the CRPD is the
first comprehensive human rights treaty to be ratified by the EU as a "Regional Integration
Organisation". The EU actively participated in the CRPD States Party Conference, for the first
time as a party, in September 2011.
The CRPD aims to ensure that people with disabilities can enjoy their rights on an equal basis
with all other citizens. The CRPD sets out minimum standards for protecting a full range of
human rights and fundamental freedoms for people with disabilities. For the EU this means
ensuring that EU level policies, legislative and programming actions comply with the CRPD's
provisions on disability rights, within the limits of EU competences. In the EU Disability
Strategy for 2010-2020, adopted in November 2010, which aims to help implement the
provisions of the CRPD both at EU and at Member State level, "External Action" has been
identified as one of its eight main areas for action. The strategy complements and supports
action by the Member States, which have the main responsibility in disability policies.
Disability has been increasingly raised in the EU political and specialised dialogues (including
human rights dialogues) with third countries; EU ratification of the CRPD has provided added
reason to do so. In particular, the EU has called for the ratification and full implementation of
the CRPD by all states. For example, during 2011, the issue of disability was raised with the
Palestinian Authority and with Russia.
113
During 2011, the EU continued to uphold and advocate respect for the human rights of persons
with disabilities in the relevant regional and international forums. For example, at the 66th
Session of the United Nations General Assembly, the EU — together with Latin American
countries and following close consultation with UNICEF and civil society organisations —
initiated a resolution on the rights of the child, with a particular focus on children with
disabilities. In preparation for this resolution, the EU also organised a side event in New York in
June 2011 entitled "Interactive Panel Discussion on Promotion and Protection of the Rights of
Children with Disabilities" in cooperation with Uruguay (on behalf of the Latin American and
Caribbean Group, GRULAC), the UN Department of Economic and Social Affairs and
UNICEF. The EU is also seeking to integrate the situation of persons with disabilities in other
UN forums and documents, with a rights-based approach.
The EU also continued to protect and promote the rights of disabled persons outside the EU
through the systematic inclusion of persons with disabilities in EU development cooperation.
Funding aimed at persons with disabilities is provided under several EU funding instruments,
for example the Development Cooperation Instrument (DCI), the European Development
Fund (EDF), the European Neighbourhood Instrument (ENPI) and the European Instrument
for Democracy and Human Rights (EIDHR). In 2011, the EU funded over 20 projects
specifically targeting persons with disabilities (with a budget of over € 12 million).
In November 2010, the Commission adopted the EU Disability Strategy 2010-2020 9 which
aims to help implement the provisions of the CRPD. The strategy focuses on eliminating
barriers across eight main areas: accessibility, participation, equality, employment, education and
training, social protection, health, and external action.
9 http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2010:0636:FIN:EN:PDF
114
Regarding external action, the strategy aims to promote the rights of persons with disabilities,
including in its development programmes and in international forums (eg UN, Council of
Europe, OECD). The "Initial plan to implement the European Disability Strategy 10 " identifies
key actions and a timeline to begin implementing the strategy, including to:
• Ensure that EU development cooperation reaches persons with disabilities, both through
projects /programmes specifically targeting persons with disabilities and by improving the
mainstreaming of disability concerns.
• Support the national efforts of partner countries for the signature, ratification and
implementation of the CRPD.
• Support where appropriate the institutional strengthening of disabled peoples'
organisations in partner countries and organisations dealing with disability and
development.
• Promote infrastructure financed in the framework of EU development projects meeting
the accessibility requirements of people with disabilities.
• Highlight disability where appropriate as a human rights issue in the EU human rights
dialogues with third countries, based on the principles of the CRPD.
3.29. Indigenous issues
The principles of the EU's engagement towards indigenous peoples are applied in the context of
the UN Declaration on the Rights of Indigenous Peoples of 2007, which advances the rights
and ensures the continued development of indigenous peoples around the world.
10 http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=SEC:2010:1324:FIN:EN:PDF
115
The EU seeks to integrate human rights, including indigenous issues, into all aspects of its
external policies, including into its political dialogues with third countries and regional
organisations, at multilateral forums such as the United Nations, and by giving financial support.
Since the establishment of the International Day of the World's Indigenous People in 1994, first
the Commissioner for External Relations and European Neighbourhood Policy and now the
High Representative have issued a statement on the occasion of the International Day on 9
August almost every year. In addition, EU Delegations all over the world have been organising
numerous events on or around 9 August, including meetings with indigenous leaders, press
conferences, press articles, participation in seminars and visits to projects funded by the EU.
The EU continued to participate actively in the United Nations forums dealing with indigenous
issues, as well as contributing to the cooperation work of UN agencies dealing with indigenous
peoples. In 2011, the EU joined a consensus on the regular General Assembly Third
Committee resolution on the rights of indigenous peoples, and approximately half of the EU
Member States co-sponsored it. The resolution contained a decision to organise a High Level
plenary meeting of the General Assembly, to be known as the World Conference on Indigenous
Peoples, to be held in 2014. The EU also made a statement on indigenous issues in the Third
Committee, as well as at the 201 1 session of the Expert Mechanism on the Rights of Indigenous
Peoples (EMRIP), and took part in the interactive dialogue with the Special Rapporteur on the
situation of human rights and fundamental freedoms of indigenous peoples, Mr James Anaya.
116
Indigenous peoples' issues continued to be mainstreamed in EU development cooperation
strategies. The Colombia Country Strategy Paper 2007-2013, for instance, addresses the
humanitarian and human rights situation of the indigenous population, and includes among its
key priorities peace building through the involvement of marginalised citizens in local
governance and the participatory economy, as well as the promotion of human rights, good
governance and the fight against impunity. Another example is the explicit inclusion of
indigenous peoples in the support for modernisation of the state, strengthening good
governance and social inclusion in the Peru Country Strategy Paper 2007-2013.
The EU also directly supports civil society organisations working on indigenous issues, in
particular through the European Instrument for Democracy and Human Rights (EIDHR).
Under this funding instrument, there is wide scope for specific actions relevant to indigenous
peoples to be implemented at the country, transnational or regional levels.
The EU acknowledges the particular vulnerability and acute repression that defenders of
indigenous peoples' rights face in many countries around the world, as demonstrated by
numerous international reports including by the UN Special Rapporteur on Human Rights
Defenders. In 2011 the EIDHR funded a € 1.2 million regional project aimed at supporting and
at strengthening the network of indigenous peoples' human rights defenders in Nepal,
Bangladesh, India, Cambodia, Indonesia, Malaysia, the Philippines and Thailand.
117
Since 2011 the EIDHR has been financing a € 1.2 million project aimed at strengthening the
network of indigenous peoples' human rights defenders which monitors and documents
violations of human rights of indigenous peoples in Asia, to raise awareness at local level and
internationally about indigenous peoples' rights and to protect those individuals and groups who
promote and protect indigenous peoples' rights in Asia. This project, targeting Nepal,
Bangladesh, India, Cambodia, Indonesia, Malaysia, the Philippines and Thailand, aims at tackling
the lack of legal recognition and adequate policies for the protection of indigenous peoples'
human rights in the Asian region, where approximately 200 million of the estimated total of 350
million indigenous people worldwide live.
In these countries, the majority of indigenous peoples live below the poverty threshold, suffer
from all forms of discrimination and have little access to political decision-making processes and
justice systems, and are victims of violations not only of their individual rights but also of their
collective rights. The non-recognition of the land rights of indigenous peoples has led to
widespread land grabbing and forced displacement associated with plantations, large-scale
mining, dams, infrastructure and protected areas. Also, many cases of human rights violations
among indigenous peoples remain undocumented and unreported as the awareness among
indigenous communities of their rights is low and advocacy activities remain very limited,
especially in conflict areas, making the work of defenders of indigenous rights essential.
118
4. EU ACTION IN INTERNATIONAL FORUMS
4.1. 66th session of the UN General Assembly
The Third Committee (Social, Humanitarian and Cultural Affairs) of the 66th session of the
General Assembly formally began its work on 3 October 201 1 and concluded on 22 November
2011.
By the end of the session, the Committee had adopted 66 resolutions, 16 of them following a
vote, confirming the polarisation on certain issues. The EU reached all its main objectives for
the session. EU efforts were supported by an outreach campaign both in New York and in third
country capitals, in support of the country resolutions as well as on the theme of freedom of
religion and belief; the outreach was undertaken in close coordination with like-minded
countries. Four EU initiatives were successfully adopted by the Third Committee. The
negotiations on the situation on human rights in Burma/Myanmar took place in the context of
recent positive developments in the country, and this was reflected in the balanced engagement
of the country concerned in the negotiation process. The resolution was adopted with positive
support by more partners than ever.
Also, the country resolution on the human rights situation in the DPRK (presented together
with Japan) was adopted with the highest support ever. In the course of the negotiations, the
DPRK did not change its pattern of behaviour, refusing to engage on the issue.
119
Concerning thematic issues, the resolution on Rights of the Child, which is a joint EU-
GRULAC initiative (Latin American and Caribbean Group), was adopted by consensus as
during previous sessions, although after the defeat of two hostile amendments tabled
respectively by Pakistan and Syria. This year's resolution had a focus on children with
disabilities. The resolution on the elimination of all forms of intolerance and of discrimination
based on religion or belief, an EU-led initiative, was again adopted by consensus.
In addition, the EU supported the Canadian-sponsored resolution on the human rights situation
in Iran, which was adopted with an increased and comfortable margin.
A focused cross -regional resolution on the situation in Syria gained a large majority of votes on
the last day of the session, including by non-traditional supporters of country resolutions
including all Arab countries except Syria itself.
The Organisation of Islamic Cooperation (OIC) tabled a text based on HRC resolution 16/18,
"Combating intolerance, negative stereotyping and stigmatisation of, and discrimination,
incitement to violence, and violence against persons based on religion or belief, but which
initially contained additional problematic language. After extensive and largely bilateral
negotiations, a compromise package emerged which the EU could accept after the agreement to
deliver a strong explanation of position upon adoption of the OIC text. In view of the ongoing
events in the Middle East and North Africa region, the US re -introduced its initiative on women
and political participation which had already been considered by the General Assembly at its
58th session, and also includes a focus on women's political participation in political transitions.
120
The EU was united on all votes except for two. EU Member States were able to unite in a
common abstention after three years of split votes on the draft resolution on the follow-up to
Durban. However, there was a new EU split (no/abstain) on the draft resolution on
contemporary forms of racism: a strong common explanation of vote was delivered, setting out
the EU concerns with the motives behind and the selective nature of this resolution. There was
also an EU split on the Non- Aligned Movement resolution on the right to development.
EU Member States also introduced twelve resolutions in their national capacity, which were all
adopted by consensus.
4.2. The United Nations Human Rights Council
The Human Rights Council Review was completed on 17 June 2011 through the adoption by
the UN General Assembly of a voted resolution (154 votes in favour, 4 no, abstentions; 34
countries did not participate in the vote). This brought an almost two year-long process of
intense negotiations in Geneva and New York to a close, producing an outcome that in the
EU's view is minimalistic, yet safeguarding features that are priorities for the EU, such as the
Human Rights Council's capacity to address country situations of concern, the independence of
the High Commissioner, her Office and Special Procedures, as well as managing some progress
in the modalities of the Universal Periodic Review (UPR).
Beyond this Review, the pace of human rights developments on the grounds in 2011 was
instrumental to strengthen the response of the Human Rights Council and its capacity to
address important situations.
121
The year began with a special session on the human rights situation in Libya that took place on
25 February 2011. The session not only expressed strong concern about the human rights
situation in the country, but also recommended the suspension of Libya's Human Right Council
membership, which the General Assembly carried through on 1 March in an unprecedented
move.
There were three regular sessions of the Human Rights Council in 2011, in March, June and
September. With the holding of the 12th session of the Universal Periodic Review (UPR)
Working Group (3 to 14 October 2011), the Human Rights Council completed the first cycle of
the UPR. On this occasion, the EU stressed the importance of this instrument and encouraged
the comprehensive and swift implementation of recommendations, including by drawing on
international assistance to that effect.
The 1 6th session of the Human Rights Council took place from 28 February to 25 March 201 1
and offered further confirmation of the Council's capacity to act on country situations, with the
adoption of eight country resolutions out of 40 draft initiatives adopted during the session. The
presence of High Representative Catherine Ashton on the first day of the High Level Segment
underlined the great importance the EU attaches to the Human Rights Council.
The adoption of a resolution on Iran, creating the first country mandate since the establishment
of the Council, was a major breakthrough. An active cross -regional core group as well as an
intense lobbying campaign made this result possible.
122
The EU took the initiative on a resolution on the human rights situation in Burma/Myanmar,
which extended the mandate of the Special Rapporteur and took into consideration recent
developments, including elections and the Universal Periodic Review. Minimal changes were
introduced to the other traditional EU country resolution tabled joindy with Japan on the
human rights situation in DPRK, which enjoyed increased support in terms of the number of
yes votes as compared to last year.
The African Group was also very active in the session and introduced four resolutions on
African countries (the DRC, Cote d'lvoire, Guinea and Burundi). The EU worked closely with
Tunisia with the objective of tabling a consensual resolution focused on technical cooperation
and assistance, with the support of the African and Arab groups.
Concerning thematic initiatives, the EU introduced a successful initiative on freedom of religion
or belief, with the aim of expressing concerns about violence and intolerance against religious
minorities, in line with the conclusions of the Foreign Affairs Council of 21 February 2011. The
resolution also welcomed the work of the Special Rapporteur on Freedom of Religion or Belief,
whose mandate was established 25 years ago, as a follow-up to the 1981 Declaration on the
Elimination of All Forms of Intolerance and of Discrimination Based on Religion or Belief. In
parallel, the adoption - by consensus - of the Organisation of Islamic Cooperation (OIC)
resolution on fighting religious intolerance, seen by many as an alternative to the defamation
resolution traditionally run by the OIC, was one of the most significant results of this session.
The EU and GRULAC secured the success of the traditional resolution on the rights of the
child, the negotiations for which required a wide range of early consultations and close
cooperation with the Special Representative of the Secretary-General on violence against
children and with UNICEF. Finally, the Council adopted the draft United Nations Declaration
on Human Rights Education and Training.
123
The 17th session of the Human Rights Council (30 May-17 June 2011) was quite busy, with the
adoption of 29 initiatives (of which eight were voted upon). The EU top priority for the session
was Belarus; the EU secured the adoption of a resolution on the human rights situation in the
country.
There were several initiatives during the session concerning the Middle East and North Africa
region. In particular, the Council adopted a resolution extending the mandate of the
Commission of Inquiry on Libya. There was one cross-regional statement on Syria calling upon
the Government to fully cooperate with the Human Rights Council and to allow the High
Commissioner unfettered access to the country, and one cross -regional statement on Yemen
welcoming a planned mission by the High Commissioner and convening the holding of an
Interactive Dialogue at the 1 8th session of the Council. The Council also adopted a resolution
on the promotion and protection of human rights in the context of peaceful protests, stemming
from previous attempts to have a special session on that theme.
Other key country situations included the creation of a mandate for an Independent Expert on
the human rights situation in Cote d'lvoire, to help implement the recommendations of the
Commission of Inquiry, the extension of the mandate of the Independent Expert on Somalia
for another year and the adoption of a resolution on technical assistance to Kyrgyzstan.
Concerning thematic issues, the Council adopted a breakthrough South African resolution on
discriminatory laws and practices and acts of violence against individuals on the ground of their
sexual orientation and gender identity, which mandated the UN High Commissioner to prepare
a study on the matter to be presented during an HRC panel discussion in March 2012. The
Council also endorsed the Guiding Principles on Business and Human Rights for implementing
the UN "Protect, Respect and Remedy" Framework and launched a follow-up mechanism to the
work of the Secretary-General's Special Representative on Business and Human Rights. Finally,
the Council achieved the successful adoption of the draft Third Optional Protocol to the
Convention on the Rights of the Child, establishing an individual complaint procedure.
124
The 18th session of the UN Human Rights Council (12-29 September 2011) registered the
adoption - mostly by consensus — of 37 resolutions or presidential statements. During the
session, the Council adopted seven country- specific initiatives (Sudan, South Sudan, Libya,
Yemen, Burundi, Cambodia and Haiti), all of them under item 10 (technical assistance and
capacity-building) .
As also envisaged in the top EU priorities for the session, the Council extended the mandate of
the Independent Expert on the human rights situation in Sudan by a consensus resolution
prepared in cooperation with the country concerned. The situation in South Sudan was also
addressed by a resolution focusing on cooperation and assistance in the field of human rights.
Similarly, the Council adopted a consensus resolution on Yemen, which invited the country to
address the recommendations contained in a report prepared by the UN High Commissioner
for Human Rights and taking note of the Government's announcement to launch investigations
on human rights violations and abuses. An exceptional two-year mandate for an Independent
Expert on Cambodia was also decided. The Council extended the mandate of an Independent
Expert on Haiti and adopted a resolution on advisory services and technical assistance for
Burundi, which welcomed the effective establishment of a national human rights institution in
line with the Paris Principles. Concerning thematic issues, at the session, the Council established
a new mandate for a Special Rapporteur on truth, justice, reparation and guarantees for non-
recurrence.
125
During the year, the EU was instrumental in convening three special sessions on the human
rights situation in Syria. A first special session on Syria took place on 29 April. A resolution
adopted at the session requested the Office of the United Nations High Commissioner for
Human Rights to dispatch a mission to Syria urgently, to investigate all alleged violations of
international human rights law and to establish the facts and circumstances of such violations. A
second special session took place on 23 August; on that occasion, the Council established the
mandate of an Independent Commission of Inquiry, to investigate "all alleged violations of
international human rights law since March 2011 in the Syrian Arab Republic, (...) and, where
possible, to identify those responsible with a view to ensuring that perpetrators of violations
(...) are held accountable". The Commission of Inquiry, whose work was not supported or
facilitated by the Syrian authorities, released its report on 28 November 2011 which was
transmitted to the General Assembly, with the recommendation that the Assembly consider
transmitting the reports to all relevant bodies of the United Nations.
Following the release of the report of the Commission of Inquiry, the EU decided to support
the convening of a third HRC special session on Syria, which took place on 2 December. The
resolution adopted at the end of that third session called by an overwhelming majority for the
establishment of a presence of the Office of the High Commissioner for Human Rights in Syria,
and established the mandate for a Special Rapporteur to monitor the situation. In addition, the
resolution requested the authorities to ensure that the Commission of Inquiry had access to the
country and to cooperate duly with it.
126
4.3. The Council of Europe
201 1 was marked by a further deepening of the cooperation between the EU and the Council of
Europe (CoE), with intensified exchanges, including in the human rights area. The framework
for their enhanced cooperation and political dialogue is the Memorandum of Understanding
between the EU and the CoE, signed in 2007.
The accession by the EU to the European Convention on Human Rights (ECHR), as provided
for in the Lisbon Treaty, represents an important step towards better human rights protection
for all European citizens. This step requires a thorough analysis of the most sensitive aspects of
a future agreement. The EU was working hard on a smooth integration into the ECHR system,
taking into account the specific nature of the EU institutional set up. Since July 2010, eight
negotiation sessions for EU accession to the ECHR have taken place and concluded with an
agreement — at experts' level — of a draft EU accession agreement in June 2011. The text of the
draft agreement must undergo validation by the full membership of each organisation. On the
EU side, more time is needed to discuss the most sensitive aspects of the accession.
Senior CoE officials, including the CoE Secretary General and the CoE Commissioner for
Human Rights, continued to meet regularly with the Commission President, the High
Representative /Vice- President, and other Commissioners. A number of high-level European
Commission officials visited Strasbourg in order to brief the CoE on various EU policies,
including the Eastern Partnership initiative.
127
The EU highly appreciates the work of the CoE Venice Commission and welcomes its role in
advising on the compatibility of legislation in the CoE member states with European standards
and norms in the area of fundamental rights and freedoms. The EU holds annual consultations
on its enlargement package with the Council of Europe, involving around 60 of its experts and
staff. The EU also holds regular consultations with the Council of Europe and its monitoring
bodies during the preparation of the annual ENP Progress Reports. The EU has enjoyed good
cooperation with the CoE Commissioner for Human Rights, particularly with regard to the
post-conflict situation in Georgia.
The EU and CoE have implemented a number of joint programmes within the fields of rule of
law, democracy and human rights. The EU and the Council of Europe continued to cooperate
closely in the effort to abolish the death penalty worldwide, as illustrated by the publication of a
joint declaration on the occasion of the international and European day against the death
penalty on 10 October 2011.
The EU continues to be a major contributor to CoE activities, through the financing of joint
programmes and activities. Since 2010, the EU has financed several CoE targeted projects via
the Eastern Partnership Facility in order to enhance the reform processes in the Eastern
Partnership countries and to bring them closer to CoE and EU standards in core areas covered
by Platform 1 of the Eastern Partnership (good governance and human rights). Following the
promising results of the Council of Europe Eastern Partnership Facility, the EU launched the
Council of Europe South Facility (€ 4 million over 30 months), which should promote progress
on human rights and democratisation in the Southern Mediterranean countries, in the spirit of
the EU's revamped European Neighbourhood Policy.
128
4.4. The Organisation for Security and Cooperation in Europe
(OSCE)
The European Union represents half of the OSCE's membership (56 participating States) and
thus has a particular responsibility to take a proactive role within the organisation. The main aim
of the EU is to support the OSCE's efforts to enhance security through all three of its
"dimensions", namely:
• the politico-military dimension;
• the economic and environmental dimension; and
• the human dimension.
The EU is very much attached to this comprehensive concept of security with human rights at
its core. Therefore, after the 2010 Astana Summit, the EU put a lot of effort in 2011 into
ensuring a better implementation of the OSCE political commitments to which each
participating state has voluntarily agreed, particularly in the human dimension which covers
commitments and activities on human rights, fundamental freedoms, democratisation (including
elections), the rule of law, and tolerance and non-discrimination.
In 2011, the EU put emphasis on the fundamental freedom of expression:
• Firsdy, on making sure that fundamental freedoms are respected in the digital age and
that pluralism prevails in the media landscape. Media freedom is seen as leverage to
achieve a greater respect for other fundamental freedoms and human rights.
• secondly, in supporting all efforts aimed at better protecting journalists amid a worrying
trend of increased attacks and intimidation against journalists and media workers in many
parts of the OSCE area.
129
Success was mixed in that respect. On the one hand, the EU was a major contributor to a
successful and highly publicised two-day conference on the safety of journalists held in Vilnius
in June 2011, as well as to a two-day meeting on pluralism in the new media held in Vienna in
July 2011. On the other hand, despite major efforts from the EU, the Ministerial Council in
Vilnius in December 2011 could not reach a consensus on adopting ministerial decisions on
these two topics that would have led to a further consolidation of OSCE commitments in that
regard. A few eastern countries from the OSCE area had difficulties in recognising these EU
priorities as priorities for the entire OSCE area.
Furthermore, the EU supported and shaped very useful events on topics that represent priorities
for the EU within the OSCE, such as:
• the expert conference on women's entrepreneurship (Vilnius, 3 and 4 March 2011)
• the annual conference of the Alliance against Trafficking in Human Beings (Vienna, 20
and 21 June 2011)
• the OSCE meeting devoted to the development of national human rights institutions
(ombudsperson institutions, commissions, institutes and other mechanisms).
Besides, the EU was very vocal in the weekly Permanent Councils and the monthly OSCE
human dimension committees in 2011: they allow for a permanent review of the human rights
commitments of the 56 OSCE participating states as well as open and frank debates about
them. Many concrete problematic situations with regard to human rights and fundamental
freedoms were highlighted and brought to public attention. The EU is convinced that the
OSCE forum has been a very useful tool in the diplomatic human rights toolbox at its disposal.
130
5. Country and regional issues
5.1. EU CANDIDATE COUNTRIES AND POTENTIAL CANDIDATES
5.1.1. Turkey
The Commission's progress report of 2011 noted that, despite limited progress, significant
efforts are needed regarding fundamental rights, in particular freedom of expression; the
number of court cases against writers and journalists, and the frequent disproportionate website
bans, raise serious concerns.
The number of new applications to the ECtHR went up for the fifth consecutive year. Some
rulings have not been followed up by Turkey for several years. In addition, a number of reforms
have been outstanding for several years and legislation on human rights institutions needs to be
brought fully in line with UN principles.
At the EU -Turkey Association Council in April 2011, the EU encouraged Turkey to further
improve the observance of fundamental rights and freedoms in law and in practice. Positive
steps have been registered on civilian oversight of the security forces and implementation of the
judicial reform strategy, but further progress is needed. Further efforts towards fully meeting the
Copenhagen criteria are also required, inter alia as regards property rights, trade union rights,
rights of persons belonging to minorities, women's and children's rights, anti-discrimination and
gender equality, and the fight against torture and ill-treatment. The EU regretted that the
democratic opening announced by the government in August 2009 to address the Kurdish issue
in particular fell short of expectations as few measures had been put into practice. The EU
called on Turkey to amend its anti-terror legislation to avoid undue restrictions on the exercise
of fundamental rights.
131
Similar issues were covered in the Council conclusions of December 201 1 . The EU concluded
that important priorities had been addressed, including civilian oversight of security forces,
reform of the judiciary, freedom of religion and the ratification of the Optional Protocol to the
UN Convention against Torture (OPCAT). It welcomed Turkey's first steps towards
constitutional reform emphasizing that implementation in line with European standards remains
key. The Council also encouraged Turkey to ensure the broadest possible consultation, involving
all political parties and civil society. Furthermore, the Council invited Turkey to further improve
the observance of fundamental rights and freedoms in law and in practice, in particular in the
area of freedom of expression. The EU welcomed the adoption of legislation amending the Law
of foundations that aims at facilitation of recovery of confiscated property of non-Muslim
communities, provided it is implemented effectively.
Progress on the political criteria, including fundamental rights, is one of the key elements of the
Commission's proposal to reinvigorate EU-Turkey relations and the accession process via a
"Positive agenda", which was endorsed by the Council in December 2011. The positive agenda
is to support and complement the accession process.
€ 780 million of pre-accession financial assistance were earmarked for Turkey in 2011. Turkey
also benefited from support for cross-border cooperation and regional and horizontal
programmes under the Instrument for Pre- Accession Assistance.
132
5.1.2. Western Balkans
The prospect of EU membership is the strongest driver of EU-related reform in the Western
Balkans region, including alignment with the EU's human rights policies. Respect for democratic
principles, the rule of law, human rights and rights of persons belonging to minorities,
fundamental freedoms and the principles of international law, and full cooperation with the
ICTY, as well as regional cooperation, are amongst the conditions of the Stabilisation and
Association Process (SAP), the policy framework for the Western Balkans countries. At its
centre are the Stabilisation and Association Agreements, with democratic principles and the
protection of human rights being essential elements.
The latest EU assessment of the situation is based on the Commission's annual progress reports,
issued on 12 October 2011. The reports identify the rule of law, especially corruption and
organised crime, the strengthening of administrative capacities, and freedom of expression in the
media as major challenges in the region. They also stress the importance of regional cooperation
and reconciliation in the Western Balkans.
Regarding the process of returning refugees and displaced persons, the Foreign Ministers of
Bosnia-Herzegovina, Croatia, Montenegro and Serbia agreed on 7 November in Belgrade to
pursue efforts to address all outstanding issues in this area and to convene a donor conference
to finance a joint refugee programme on housing worth € 584 million.
133
The EU regularly discusses human rights issues with the countries of the region in various
forums. EU assistance is provided through the Instrument for Pre-Accession Assistance (IPA)
and is directed to short and medium-term priorities for further European integration. As part of
the EU's overall effort in the Western Balkans, the EU ran three CSDP missions and maintained
two EUSR offices in the region in 2011. The mandate of each operation stresses the importance
of human rights and rule of law issues.
The EU supports the mandate of ICTY by stressing the need for full cooperation with the
Tribunal as an essential condition of EU membership. The arrest and transfer of the two
remaining fugitives in May and June 2011 contributed greatly to international justice and
reconciliation in the region.
On 5 December 2011 the Council of the EU reiterated the importance of protection of all
minorities and called on the governments of the region to take the necessary actions to address
outstanding concerns.
5.1.3. Croatia
In June 2011, Croatia concluded accession negotiations after successfully addressing certain
benchmarks in the chapter on judiciary and fundamental rights, and making progress —
throughout the whole EU approximation process - on human rights and democracy. It signed
the Accession Treaty on 9 December 2011. Following ratification, Croatia will accede to the EU
on 1 July 2013; until then Croatia is subject to the European Commission's monitoring of the
commitments it has undertaken during the accession negotiations, in particular in the area of the
judiciary and fundamental rights. The European Commission is reporting regularly to EU
Member States. In its October 201 1 progress report it noted that Croatia had taken various steps
to raise public awareness and improve human rights protection. However, the enforcement of
human rights requires continued attention, including on judicial efficiency and access to justice.
134
The EU closely monitored the implementation of the judicial reform strategy and the
implementation of measures taken to strengthen the independence, accountability, impartiality
and professionalism of the judiciary. Regarding war crimes prosecutions, the EU regularly
assessed progress made on the impartial handling of trials. The issue of impunity still needs to
be thoroughly addressed. The EU funded a project for NGO monitoring of war crime trials.
The EU underlined the importance of continued implementation of legal provisions on
protection of rights of persons belonging to minorities, including the effective results in
increasing minority employment. The EU also encouraged Croatia to implement improvements
to women's rights, children's rights and the rights of people with disabilities.
The right economic and social conditions need to be created for the sustainable return of
refugees. The EU, encouraged by the significant progress made by Croatia in its housing
programme, kept the donor coordination lead and invited Croatia to continue to create the
necessary housing. The EU recalled the need to fully address all cases of discrimination and
stressed that dissuasive sanctions should be applied. The EU continued to fund capacity-
building projects in the above fields through the Instrument for Pre-accession Assistance and
the European Instrument for Democracy and Human Rights (EIDHR), including a series of
grants to civil society organisations.
5.1.4. The former Yugoslav Republic of Macedonia
The EU continued to follow up the implementation of human rights in the country, and to
promote them.
135
The EU, as a co-signatory of the Ohrid Framework Agreement (OFA) of 2001, monitors
implementation of all policies deriving from it. The Commissioner for Enlargement and several
MEPs participated in the events organised to mark the 10th anniversary of OFA at national
level, along with the President of the Republic, the Prime Minister, his deputies, and
representatives from across society.
The European Commission assessed that the country continues to meet the political criteria
sufficiendy. The country has continued accession-related reforms, though challenges remain.
The Commission noted in its 2011 Progress Report that the legal and institutional framework
for human rights and the protection of minorities is broadly in place, and encouraged a dialogue
regarding serious concerns about lack of freedom of expression in the media.
In July the EU Delegation co-organised a workshop on Roma issues which drew up several
documents. As a follow-up, targets have been established for the government covering wider
rule of law and fundamental rights issues.
Fundamental rights were the focus of special attention at a meeting of EU Heads of Mission
where human rights defenders' strategies and guidelines were reconfirmed, in parallel with a
special discussion of LGBT rights. The EU Delegation also assisted a project to make citizens
aware of rights of persons belonging to minorities through innovative cultural performances.
136
Under the 2011 Instrument for Pre-accession Assistance (IP A), the EU provided financial
assistance of € 29 million, with € 8.8 million allocated for the protection and promotion of
human rights. Furthermore, the 2011 European Initiative for Democracy and Human Rights
(EIDHR) had an annual allocation of € 600 000 for projects in the context of the Ohrid
Framework Agreement, promoting non-discrimination, social inclusion and social rights
including protection of minorities and in particular Roma, with explicit mainstreaming of the
rights of women, children and persons with disabilities.
The country has maintained the waiver agreement with the US which is not in line with relevant
EU guiding principles concerning arrangements between a State Party to the Rome Statute of
the International Criminal Court and the USA.
5.1.5. Montenegro
Montenegro has made some progress as regards promotion and enforcement of human rights.
Further efforts are needed to comply with the acquis in this area, in particular when it comes to
implementation and enforcement.
As regards fundamental rights, although some progress has been made in reinforcing the legal
and institutional framework, the existing legal guarantees need to be fully enforced and
administrative capacities strengthened. The role of the law enforcement authorities in protecting
media freedom needs to be enhanced, in line with European standards and the case-law of the
European Court of Human Rights.
137
The quality and sustainability of the dialogue between state institutions and civil society
organisations has improved but needs to be further strengthened. Progress on inclusion of
Roma, Ashkali and Egyptian persons remains limited. A strategy for durable solutions for issues
regarding displaced persons in Montenegro was adopted in July 2011, with the assistance of the
EU and UNHCR.
The legislative and institutional framework for elections has been considerably enhanced by the
new election bill of September 2010, thus addressing the main recommendations of the OSCE
Office for Democratic Institutions and Human Rights (OSCE/ODIHR) and the Venice
Commission on elections. Further sustainable efforts are needed to consolidate the parliament's
legislative and oversight role. Authentic representation of minorities is guaranteed.
Human rights are part of the post-opinion monitoring mechanism. During the second
Stabilisation and Association Council in 20 June 2011, the EU stated that the institutional and
legislative framework concerning human rights was largely in place but that implementation of
the existing legislation was not always satisfactory. The EU highlighted the need to continue to
increase the awareness of law enforcement bodies and civil servants about all aspects of human
rights violations. It called on Podgorica to investigate past cases of violence and intimidation
against journalists and to reinforce efforts in the area of fighting ill-treatment and torture.
It welcomed the fact that Montenegro has aligned itself with the general EU position on the
International Criminal Court, but also noted that Montenegro has maintained the waiver
agreement with the US which is not in line with relevant EU guiding principles.
138
Strengthening the rule of law, the fight against corruption and organised crime, enhancing media
freedom and guaranteeing the legal status of displaced persons and ensuring respect for their
rights are key priorities for opening accession negotiations.
5.1.6. Albania
The respect of democratic principles and human rights are enshrined in the Stabilisation and
Association Agreement between the EU and Albania, which entered into force in April 2009.
Also in 2011, the political stalemate since the general elections in June 2009 played a major role.
The violent incidents of 21 January 2011, which led to the death of four demonstrators,
amplified the climate of mistrust. The local elections of 8 May 2011, as a result of the
controversial vote count of misplaced ballots and contested results in Tirana, further
accentuated the polarisation between the ruling majority and the opposition. While all of this
diverted attention from much-needed EU policy reforms for much of the year, the return of the
opposition to Parliament in September and a cross-party agreement in November on addressing
some key reforms opened the way to progress.
Against this background, the government made some efforts to move ahead on the EU
integration agenda, in particular with an Action Plan to address the 12 key priorities of the
European Commission's 2010 Opinion. These priorities include reinforcement of human rights
protection, particularly for women, children and the Roma minority, anti-discrimination as well
as the need to take additional measures to improve treatment of detainees in police stations, pre-
trial detention and prisons.
139
Following the expulsion of 45 Roma families in Tirana, the EU Delegation, the US Embassy
and the OSCE Presence issued a joint statement in March 2011, calling for adherence to
international obligations, urging the authorities to investigate and to provide the necessary social
assistance.
With regard to the expulsion and the new EU Framework for National Roma Integration
Strategies up to 2020, the EU Delegation held a special Heads of Mission meeting in June to
discuss with the EU Member States, the Technical Secretariat for Roma of the Ministry of
Labour and Social Affairs, and international and civil society organisations the main concerns
related to the Roma community.
In December, the EU Delegation held a seminar aiming to identify potential solutions to
improve the inclusion of Roma and Egyptian communities. The Albanian authorities are
expected to report to the European Commission on implementation of the seminar's
conclusions in 2012. Also in December, the EU Delegation signed ten new grant contracts for a
total of € 1.2 million under the European Instrument for Democracy and Human Rights. The
projects, implemented by local non-governmental organisations, are focused on improving
access to justice for vulnerable and marginalised people, on promoting the rights of
discriminated groups, and on fostering gender equality and women's empowerment.
Albania has maintained the waiver agreement with the US which is not in line with relevant EU
guiding principles concerning arrangements between a State Party to the Rome Statute of the
International Criminal Court and the USA.
In December 2011, Albania's Parliament approved the nomination of a People's Advocate (the
appointment had been pending since February 2010).
140
5.1.7. Bosnia and Herzegovina
In March 2011 the Council agreed on a comprehensive EU approach: a reinforced strategy for
BiH and a reinforced single EU presence on the ground (EU Special Representative/EU
Delegation).
Within the established framework of the Stabilisation and Association Agreement process,
Bosnia and Herzegovina engaged with the EU in a structured dialogue on the judiciary in June
2011, with the aim of consolidating what had been gained on the rule of law, establishing an
independent, effective and impartial judicial system across the whole of BiH, and facilitating
further integration into the EU.
In December 2011, BiH political leaders agreed on the formation of the Council of Ministers
(after the general elections in October 2010) and on the adoption of a state budget for 2011, and
also agreed to move ahead with the census and state aid laws, as well as with an effort to
implement the Sejdic/Finci ECHR ruling. As a result, BiH continues to strive for progress in
fulfilling its obligations under the Stabilisation and Association Agreement and the Interim
Agreement to align the Constitution with the ECHR decision.
Political pressure on the media and the persistent division of the media landscape along ethnic
lines continues to undermine the development of a tolerant society. Discrimination remains
widespread and affects all sectors of social and political life. Roma and vulnerable groups remain
the most affected. A limited effort has been made to improve the social inclusion of the Roma
minority. Women's rights are poorly implemented. Little or no progress was made in improving
the status of women subjected to rape and sexual violence during the war. A limited effort has
been made to end discrimination and segregation in schools and to improve access to education.
141
The CSDP missions in BiH, namely the EU Police Mission (EUPM) and Operation ALTHEA
(EU-led force since 2007) have supported the rule of law and a safe and secure environment.
Bosnia and Herzegovina has maintained the waiver agreement with the US which is not in line
with relevant EU guiding principles concerning arrangements between a State Party to the Rome
Statute of the International Criminal Court and the USA.
The 2011 allocation for component I of the Instrument for Pre-accession Assistance (IP A) is
€ 102.68 million. Among other activities, the IPA supports activities in education and the
implementation of the Sarajevo process on refugee return in Bosnia and Herzegovina.
5.1.8. Serbia
On 5 December, the Council welcomed the Commission's opinion of 12 October on Serbia's
application for EU membership. The Council also acknowledges that Serbia has reached a fully
satisfactory level in its cooperation with ICTY and noted that continued full cooperation with
ICTY remains essential. Serbia made considerable progress towards fulfilling the political criteria
set by the Copenhagen European Council and the Stabilisation and Association Process
requirements, including on human rights and protection of minorities.
The EU continued to review the human rights situation, including the situation of socially
vulnerable groups and minorities in Serbia within the framework of the Stabilisation and
Association process. Furthermore, the EU Delegation in Belgrade has been closely monitoring
the situation of human rights in Serbia, including the rights of persons belonging to minorities,
through various means such as field missions, as well as through regular dialogue with relevant
stakeholders such as civil society organisations and international organisations, in particular in
the context of the preparation of the opinion.
142
Serbia's national allocation for 2011 under the Instrument for Pre-accession Assistance (IP A)
totalled € 201 million. Financial assistance was directed to areas including strengthening the rule
of law, human rights and education. A number of civil society initiatives are being supported
under the national and regional IPA programmes as well as under the Civil Society Facility and
by thematic financing instruments such as the European Initiative for Democratisation and
Human Rights.
The EU Delegation in Belgrade continued to monitor the situation relating to human rights and
rights of persons belonging to minorities with particular attention to the Roma minority, as one
of the most discriminated and marginalised groups. The legal and institutional framework for
the protection of fundamental rights has been established. Now the focus is on the
implementation of human rights legislation which needs to be enhanced. Cooperation between
the authorities and civil society improved through the establishment of the Governmental
Office for Cooperation with Civil Society. The shortcomings of the judicial reform are being
addressed through the ongoing review of the judicial reappointment procedure. A constant issue
in relations with Serbia is the fight against corruption and organised crime, including the need to
build up a credible track record of cases, with the EU side encouraging further efforts.
5.1.9. Kosovo11
In 2011 the European Commission Liaison Office to Kosovo (ECLO, called now the EU
Office), the EU Special Representative and the EU's Rule of Law Mission in Kosovo (EULEX)
all contributed to the adherence to and implementation of international human rights standards
in Kosovo.
11 This designation is without prejudice to positions on status, and is in line with UNSCR
1244/99 and the ICJ Opinion on the Kosovo declaration of independence.
143
The European Commission provided human rights-related assistance to relevant institutions and
local civil society through its Instrument for Pre-accession Instrument (IPA) and the European
Instrument for Democracy and Human Rights (EIDHR). EIDHR assistance totalled € 900 000
in 2011. This included funding for a popular TV debate programme promoting investigative
journalism, assistance to an organisation to prevent human trafficking as well as advocacy
projects in the context of human rights. IPA projects entail activities to relocate Roma families
living in led- contaminated areas in Kosovo, to readmit and reintegrate Roma families repatriated
by EU member States, to return internally-displaced persons who fled to Serbia during the
1 990's or because of the riots in 2004. Technical assistance was also provided through TAIEX
to improve the freedom of expression via the amendment to the legal framework on the public
broadcaster and the new Serbian-speaking channel.
The EU Special Representative was involved in promoting human rights through the
monitoring and reporting on specific aspects of human rights and rights of persons belonging to
minorities as well as through political advocacy towards the Kosovo institutions. Political
advocacy and pressure to implement human rights standards were reflected in the Stabilisation
and Association Process Dialogue (SAPD). During the SAPD sectoral meeting on Justice,
Freedom and Security chaired by the Directorate- General for Enlargement, several
recommendations were given to and followed by Kosovo authorities in particular with a view to
streamline the institutions dealing with human rights, to enhance political support to the
Ombudsperson and to address the numerous issues related to property rights in a coordinated
manner. The ECLO regularly held consultations with local civil society organisations. Several of
these consultations were related to human rights questions and the information collected was
useful to draft the annual Progress Report, prepare SAPD meetings and organise a high-level
and inclusive meeting on Roma integration issues chaired by the director in charge of the
Western Balkans in DG Enlargement.
144
Following this meeting held in May in Pristina, EU actors were able to overcome hurdles for the
schooling of 60 children from the Roma, Ashkali and Egyptian communities who had not
attended school for several years. This was a milestone in the implementation of the "40
actions" which had been agreed at the conference. Further implementation of these actions is
being monitored.
With regards to women's rights, some progress were reported in 2011 due to the adoption of the
law for the protection against domestic violence and given the high responsibilities given to
women in the new government, in addition to the election of a woman as the president of
Kosovo.
EULEX continued to implement its mandate. Its central aim is to assist and support the rule of
law institutions, judicial authorities and law enforcement agencies in their progress towards
efficiency, sustainability and accountability. The Special Investigative Task Force (SITF) is
investigating allegations of war crimes and organised crime in Kosovo and beyond, which were
made by Mr Dick Marty in his 201 1 report for the Council of Europe. The SITF's investigation
will be complex and lengthy, and will be carried out in accordance with international human
rights standards.
Constitutional and legal provisions for human rights in Kosovo are broadly aligned with EU
standards but there is a lack of political will and means for implementation. Awareness on
fundamental rights and rights of persons belonging to minorities remains also low. The
Commission's 2011 Progress Report assessed that the promotion and enforcement of human
rights remain a major challenge. The findings of the report were being used on a day-to-day
basis to advocate adherence to international human rights standards.
145
5.2. Countries of the European Neighbourhood Policy
5.2.1. Eastern Partnership
During 2011, the EU stepped up its dialogue and cooperation in the field of human rights with
the countries of the Eastern Partnership (Armenia, Azerbaijan, Belarus, Georgia, Republic of
Moldova and Ukraine) both bilaterally and multilaterally. The Summit held in Warsaw in
September 2011 underlined that the Eastern Partnership (EaP) was based on the common
values and principles of liberty, democracy, respect for human rights and fundamental freedoms
and the rule of law.
The multilateral dimension of the Eastern Partnership supports the approximation of partners
to EU norms and serves as a vehicle to engage with a wide range of stakeholders (civil society,
parliaments and regional and local authorities), ensuring that democracy and human rights issues
remain high on the Eastern Partnership agenda.
To enhance support to foster human rights and democratic values, an Eastern Partnership
Facility was launched in May 2011. The Facility, funded by the EU and implemented by the
Council of Europe (CoE), aims to help partners move closer towards EU and CoE standards in
areas of judicial reform and electoral standards, as well as fighting cybercrime and corruption.
146
5.2.2. South Caucasus (regional)
2011 was marked by further reform efforts undertaken by the South Caucasus countries to
enhance the respect for human rights and foster democratic governance. However, progress in
these areas was made at an uneven pace as the situation in Georgia, Armenia and Azerbaijan was
still marked by lacking media pluralism, weak rule of law, violent crackdown on peaceful
protests and political polarisation. The EU therefore kept the human rights situation in all three
countries under close scrutiny, raising it at all possible bilateral meetings, including human
rights- specific dialogues and subcommittees. This was even the more important, given in the
spirit of the revised European Neighbourhood Policy the level of ambition of the EU's
relationship with its neighbours will take into account the extent to which these values are
reflected in national practices and policy implementation.
5.2.3. Armenia
The EU continued to encourage the Armenian authorities to take further steps to move on from
the events of 1 and 2 March 2008 following the presidential elections. In May the National
Assembly approved a presidential amnesty which also led to the release of all the opposition
supporters detained in connection with the March 2008 events following the presidential
elections. However, the Armenian authorities have yet to fully investigate the deaths that
occurred during the clashes of March 2008, and the allegations of ill-treatment in police custody
and violations of due process.
147
The EU encouraged the Armenian authorities to improve the situation regarding freedom of
expression and the media, and more specifically as regards TV broadcasts and suits for insult
and defamation. Following the entry into force of the new law amending the "Law on Television
and Radio" in January 2011, the number of TV channels broadcasting in the capital was reduced
from 22 to 18. The printed and online media remained more pluralistic but their reach is limited.
The broadcast law, modified several times, continued to raise concerns as regards media
pluralism. While the law decriminalised libel and insult, it resulted in high monetary fines for
insult and defamation. Such fines can be imposed upon media outlets following civil suits. On
10 November, the OSCE Representative on Freedom of the Media called upon the authorities
to further reform the legislation to adequately protect the media in civil defamation cases.
The EU called on the Armenian authorities to improve the situation as regards freedom of
religion and belief. Although freedom of religion is generally respected, members of minority
faiths sometimes face societal discrimination. The alternative civilian service remained a problem
in 2011, with a need to ensure a truly alternative civilian service as recommended by the Venice
Commission.
The third meeting of the EU-Armenia human rights dialogue took place in Brussels in
December 2011. The dialogue was frank and open and the Armenian side demonstrated serious
willingness to engage.
The EU continued to provide support to strengthening the institution of the Human Rights
Defender's Office (HRDO), which continues to play a major role in monitoring the situation on
human rights and fundamental freedoms in Armenia.
In addition, the EU Advisory Group to the Republic of Armenia continued to provide support
to Armenia's reform efforts, including those in the area of human rights and good governance.
148
5.2.4. Azerbaijan
The human rights situation in Azerbaijan was a matter of concern for the EU in 2011, which
followed the developments in this area closely throughout the year, raising these issues in
bilateral talks with the Azerbaijani authorities.
The heavy handed suppression of a wave of protest actions in March and in particular the rally
in Baku on 2 April signalled an important setback on the democratisation and human rights
front and non-compliance with the commitments taken towards the EU and in the framework
of Azerbaijan's Council of Europe and OSCE membership. Nine EU statements were issued to
express the concern by the EU. At the end of 2011, some 13 activists who participated in April
201 1 events remained in prison. The wave of forced evictions of a large number of citizens from
downtown Baku, sometimes against prior court decisions, motivated by extensive reconstruction
of the city centre, has also become a source of concern.
Following the parliamentary elections of November 2010 and the shortcomings identified
throughout the monitoring process, a series of proposals were presented by the OSCE's Office
for Democratic Institutions and Human Rights (ODIHR), most of which have not been
addressed and none of these has been implemented (including the revision of the composition
of election commissions at all levels). While the release of imprisoned journalist Eynullah
Fatullayev in May 201 1 was a welcome development, the conditions for exercising freedom of
speech and freedom of assembly deteriorated with frequent harassment and intimidation of
independent journalists and obstacles in the organization of rallies. Furthermore, Azerbaijan has
refused to invite PACE Rapporteur for Political Prisoners Strasser.
149
As a follow-up to the first round of EU-Azerbaijan Subcommittee on Justice, Liberty, Security
and Human Rights and Democracy, a civil society seminar on the working environment for
NGOs was organised in Baku in June 2011. The second round of the Subcommittee discussions
was held in November 2011 in Brussels. Issues related to human rights abuses are included at
the EU-Azerbaijan high level meetings including of the Cooperation Council in November
2011.
5.2.5. Georgia
In 2011, the EU and Georgia further deepened and broadened EU-Georgia relations within the
Eastern Partnership framework. Negotiations on an EU-Georgia Association Agreement
progressed at a good pace and Georgia made sufficient progress to start the negotiations for a
Deep and Comprehensive Free Trade Area (DCFTA). In 2011, EU work on human rights was
reinforced with new Human Rights Strategy for Georgia drafted and approved by Member
States.
The fourth EU-Georgia human rights dialogue was held in Brussels in June 2011. The dialogue
offered constructive discussions and more targeted interventions and engagement by the
Georgian side than in previous sessions.
In 2011, the EU continued to provide support to strengthening the Public Defenders' Office
(PDO) under the new "Comprehensive Institutional Building" Programme. The PDO
continued its independent monitoring of human rights violations and issued concrete
recommendations to the authorities. An example is the complete overhaul of the prison
healthcare strategy after the 2011 PDO reports. In 2011, and for the first time, the Georgian
Public Defender was elected as a member of the UN Committee against Torture.
150
Overall, Georgia continued to implement political reforms. It passed several amendments to key
laws in the political and justice, freedom and security domains. Georgia continued to make
progress in the fight against corruption. At the same time, questions remained about the fairness
of the election environment, including the unequal weight of votes, ambiguities in the electoral
dispute mechanisms, equal access to the media, and insufficiently regulated use of state
resources for political purposes by the ruling party.
Georgia's governance also continued to be characterised by a dominant executive branch, weak
parliamentary oversight and an insufficient degree of independence of the judiciary. The
performance and the accountability of Georgian law enforcement agencies came under scrutiny
after the violent dispersal of protests in May. Cases of excessive use of force by law enforcement
agencies were not brought to justice. The reform and further liberalisation of the criminal justice
sector continued in accordance with the plans and programmes agreed between the
Government and the EU, while the large prison population remained a concern.
Georgia took an important step towards ensuring freedom of religion. Respect for labour rights
and in particular Georgia's non-compliance with certain provisions of international labour rights
conventions continued to be of concern. There were increasing concerns that property rights
were not sufficiently respected.
The EU has been actively engaged in conflict resolution efforts through the EU Monitoring
Mission (EUMM) and new EU Special Representative for the South Caucasus and the crisis in
Georgia. Progress has been achieved in the field of service orientation towards internally
displaced persons (IDPs) with some concerns remaining in relation to evictions. The EU,
together with the OSCE and UN, continues to co-chair the Geneva talks.
151
5.2.6. Belarus
During 2011, the situation as regards respect for human rights, the rule of law and democratic
principles deteriorated seriously in Belarus, in the aftermath of the violations of electoral
standards at the presidential elections in 2010 and the subsequent crackdown on the opposition
and civil society.
The Foreign Affairs Council on 31 January 2011 demanded the immediate release and
rehabilitation of those detained on political grounds following the elections on 19 December
and urged Belarus to respect the rights of detainees and their families. The Council also called
on the Belarusian authorities to end the persecution of democratic forces, independent media
and representatives of civil society, and students, and to end any penalisation or discrimination
against those exercising their right to freedom of expression and freedom of assembly, including
the leaders of the opposition parties.
In addition, in view of the recent events and developments, the Council decided on 31 January
to impose travel restrictions and an asset freeze against persons responsible for the fraudulent
presidential elections of 19 December 2010 and the subsequent violent crackdown on
democratic opposition, civil society and representatives of independent mass media. It also
reinstated the travel restrictions which had been suspended since 13 October 2008 in order to
encourage progress. The restrictive measures were further strengthened by the Council on 21
March, 24 May, 20 June and 10 October.
152
On 17 June, the 17th session of the UN Human Rights Council adopted a resolution on human
rights in Belarus, tabled by the EU.
Against the background of the politically motivated trials particularly during April and May, on
20 June 2010 the Council strongly condemned the detention, trials and sentencing on political
grounds of representatives of civil society, the independent media and the political opposition,
including the former presidential candidates, Nyaklyayew, Rymashewski, Sannikaw, Statkevich
and Uss, and reiterated its call for the immediate release and rehabilitation of all political
prisoners. The Council also deplored the continuing deterioration of media freedom in Belarus
and called on Belarus to end the ongoing politically motivated persecution and harassment of
democratic forces, independent media, civil society and those defending them.
In a statement on 16 July, the spokespersons of High Representative Ashton expressed concern
about the brutal handling on repeated occasions of the "silent protesters" in Belarus.
In a declaration adopted by the EU Heads of State and Government on the occasion of the
Eastern Partnership Summit in Warsaw on 30 September 2011, the EU expressed deep concern
at the deteriorating human rights, democracy and rule of law situation, deplored the continuing
deterioration of media freedom and called for the immediate release and rehabilitation of all
political prisoners, an end to the repression of civil society and media and the start of a political
dialogue with the opposition.
A statement was made on 8 August by the spokesperson of HR Ashton on the arrest of
renowned human rights defender Ales Byalyatiski, and HR Ashton and Commissioner Stefan
Pule made two joint statements on 23 and 24 November on his prosecution and sentencing.
153
In a joint statement with US Secretary of State Hillary Clinton, HR Ashton marked the first
anniversary of the crackdown following the 19 December 2010 presidential elections, expressing
concern about the situation and expressing the willingness of the US and the EU to assist
Belarus in fulfilling its international obligations as regards respect for fundamental human rights,
the rule of law and democratic principles.
Belarus remains the only country in Europe still applying capital punishment. On 22 July 2011,
HR Ashton strongly condemned the reported execution of Mr Hyrshkawtsow and Mr Burdyka,
and on 1 December 201 1 she regretted the sentencing to death by the Supreme Court of Mr
Kanavalaw and Mr Kavalyow. On both occasions she called on Belarus to join a global
moratorium on the death penalty.
At the international donors' conference "Solidarity with Belarus" in Warsaw on 2 February 2011,
Commissioner Fiile announced that the Commission would quadruple its aid to Belarusian civil
society and would offer urgent support to victims, raising the total EU funding targeting the
Belarusian population to € 17.3 million for 2011 to 2013.
5.2.7. Republic of Moldova
In April 2011, the EU and the Republic of Moldova held the second round of human rights
dialogue which was complemented in October 2011 by informal expert meetings with the
Government of the Republic of Moldova and representatives of civil society, with the
participation of OSCE, Council of Europe and UNDP representatives. As follow-up to the
human rights dialogue, a Technical Assistance and Information Exchange (TAIEX) expert
seminar on non-discrimination was organised in June 201 1 .
154
In spite of the continued deadlock over the election of a President of the Republic and the
related political uncertainty, the Republic of Moldova continued to make sustained progress
towards compliance with democratic principles and the rule of law.
In June, the country held local elections. They confirmed the improvement of the electoral
environment (the Election Code was amended in March and April), in line with some of the
recommendations of the OSCE Office for Democratic Institutions and Human Rights
(OSCE/ODIHR) issued following the two nationwide polls held in 2010. However, in some
places the lack of appropriate polling equipment affected the secrecy of the vote, and more
generally electoral and political party legislation remains to be improved with regard to the
funding of parties and electoral campaigns, complaints and appeals procedures, and voter
registration.
Concerning freedom of expression, judicial practice did not keep up with the recent legislative
improvements, continuing to refer in its rulings to the Civil Code rather than to the new law on
freedom of expression. Hence the media did not enjoy the level of protection guaranteed by law.
Concerning media freedom, the public broadcaster, Teleradio Moldova, was internally reformed
into a modern broadcasting establishment. This broadcaster shifted its evening Russian-speaking
news to a more inconvenient time slot, but extended at the same time the time allocated to such
news.
The legal provisions in force provide a guarantee of the freedom of association and assembly.
Violations of this right have become an exception. Upon application by Chisinau City Hall, the
Chisinau Court of Appeal relocated the Equality Parade organised by the Lesbians, Gay,
Bisexual and Transgender (LGBT) group from the centre of the capital city to a place where it
would not attract attention.
155
Some progress can be reported on the protection of minorities. The government put in place
Roma community mediators, with the help of UNICEF and the Council of Europe, and in July
adopted an Action Plan on Roma Inclusion 2011-2015. The plan is currently under revision.
Antidiscrimination legislation is pending adoption by the Parliament. Discrimination on the
grounds of sexual orientation persisted.
Limited progress was made as regards the integration of persons with disabilities. After the
adoption of the UN Convention on the Rights of Persons with Disabilities (CRPD), the
government approved a number of concepts for new social services for adults with mild mental
disabilities.
With regard to children's rights, progress was uneven. The number of children in residential care
is decreasing, but remains high (6 900 according to UNICEF). Despite major legislative changes
in 2010, issues such as child labour and juvenile justice have not been adequately addressed. The
juvenile justice system fails to meet recognised international standards and the vulnerability of
children to trafficking and sexual exploitation is still a significant problem.
The government continued to implement the National Programme on gender equality 2010-
2015. Labour legislation was amended in accordance with the revised European Social Charter,
to include the concept of sexual harassment. However, women continued to be under-
represented in both the central and local governments, even though the number of female
mayors slightly increased following the local elections. Besides, despite the improved legal
framework, the prevention mechanisms against domestic violence remained inefficient because
of a lack of enforcement of court protection orders, on the one hand, and of a rehabilitation
system for the perpetrators, on the other.
156
Progress was made as regards freedom of religion. The law on religious organisations was
adopted by Parliament. In March 2011 the Ministry of Justice registered for the first time an
Islamic cult organisation, the Islamic League of the Republic of Moldova. Members of religious
communities can generally practice their religion freely and without fear of undue government
interference. However, the manifestations of political interference and in some instances, hate
speech, by representatives of the largely predominant Moldovan Orthodox Church were not
combated in a sustained manner by the public authorities.
The Republic of Moldova faces a frozen conflict with its breakaway region of Transnistria which
is run by its de-facto authorities. The human rights situation in the Transnistrian region remains a
serious concern. Particular areas for improvement include the functioning of the local court
system, detention conditions, freedom of expression, freedom of religion and belief and the
right to education, in particular the possibility for Latin-script schools to function freely in the
region. The recent change in the de-facto leadership has had an impact on the rhetoric
surrounding human rights and it is hoped that the planned reforms in the aforementioned areas
will be implemented as soon as possible.
5.2.8. Ukraine
Ukraine remains a country with democratic institutions, an engaged free press and an active civil
society. However, a tightened grip by the executive on the judiciary, the politically-motivated
prosecution of opposition leaders and the overturning of the 2006 constitution led to a
deterioration in the vitality of political life. The rule of law remains weak, due mostly to a need
for further development of the status and the capacities of key institutions.
157
Developments in 2011 in the area of democracy and human rights indicated a persistent trend of
democratic regression undermining the significant progress previously made. Several high
ranking former officials and leading opposition figures, including former Prime Minister
Tymoshenko, were subjected to selective justice, characterised by non-transparent and flawed
judicial processes. This attracted substantial criticism both at home and abroad. Concerns were
also expressed about the considerable delays observed in arranging specialised medical
examinations for persons held in detention. International and domestic human rights
organisations continue to report on an increasing number of complaints of torture and ill-
treatment in prisons and detention facilities, and on failures to ensure appropriate medical care.
There is excessive use of pre-trial detention measures, exacerbating overcrowding in detention
facilities. The implementation of Ukrainian court decisions and European Court of Human
Rights rulings is still presenting shortcomings.
The Government did some work on preparing new legislation on freedom of assembly and
NGOs. Reports continued indicating that the law enforcement bodies resort to various means
to deter public displays of discontent and on occasions tried to limit freedom of assembly.
Journalists complained of de facto censorship and pressure from law enforcement bodies. The
adoption of comprehensive anti-discrimination legislation is still pending.
An EU-Ukraine Ministerial meeting on Justice, Freedom and Security was held in Kyiv on 16
June 2011. This restated the need for Ukraine further to strengthen respect for human rights,
fundamental freedoms, democratic values and the rule of law based on an independent and
impartial judiciary. At the EU-Ukraine Summit in Kyiv on 19 December 2011, the leaders
reached a common understanding that Ukraine's performance, particularly in relation to respect
for common values and the rule of law, will be of crucial importance for the speed of its political
association and economic integration with the EU, including in the context of conclusion of the
Association Agreement and its subsequent implementation.
158
5.2.9. Union for the Mediterranean
The Union for the Mediterranean (UfM) was launched at a Summit in Paris on 13 July 2008,
which underlined a commitment to strengthen democracy and political pluralism by the
expansion of participation in political life and the embracing of all human rights and
fundamental freedoms. 2011 witnessed sweeping changes in the Southern Mediterranean with
the overthrow of repressive regimes in Egypt, Tunisia, Libya and the ongoing violence in Syria.
Repercussions were felt in Lebanon, Morocco, Jordan and Algeria which reacted with an
increased commitment to reforms. The renewed European Neighbourhood Policy
acknowledged the UfM as an important regional framework, complementing the bilateral
relations between the EU and its partners; it called for the UfM Secretariat to assume the role of
catalyst for the promotion of key projects; and it outlined the need to provide, on a "more for
more" basis, greater support to partners committed to democracy, including human rights.
Thus, the SPRING programmes adopted by the Commission reward partner countries truly
committed to reforms including those in the area of human rights. In parallel, the Euro-
Mediterranean Human rights network, which brings together 64 human rights organisations in
the Euro-Mediterranean region, continued to support reform processes in the Arab world.
5.2.10. Egypt
In a joint statement in February 2011, the President of the European Council Herman Van
Rompuy, the President of the European Commission Jose Manuel Barroso, and EU High
Representative Catherine Ashton welcomed the decision by President Mubarak to stand down.
The EU praised the courage of the Egyptian people and called on the army to ensure that the
democratic change took place in a peaceful manner, expressing its firm commitment to step up
its assistance to Egypt and its people during the transition.
159
From the beginning of the Egyptian popular uprising in January 2011 the EU firmly opposed
any unjustified restrictions on the right to freedom of peaceful assembly. For example in January
2011, the High Representative and the EU Foreign Affairs Council conclusions expressed great
concern over the reports that peaceful demonstrators were being violently attacked by armed
individuals, and passed a strong message to the Egyptian authorities to immediately take the
necessary measures to ensure that the law enforcement authorities protected the demonstrators'
right to assemble freely and released those detained for peacefully expressing their views, and
urged the authorities to honour their promise to end military trials for civilians.
At the beginning of the uprising, the Egyptian government blocked several social networking
websites, and the Egyptian police force arrested dozens of reporters from local and international
media. In a statement in January 2011, the EU urged the Egyptian authorities to restore all
communication networks without delay.
The EU welcomed the constitutional amendments adopted by referendum in March 2011 and
supported the electoral process which started in November 2011 by providing financial support
for Egyptian civil society organisations to train over 1000 election observers, raise voter
awareness and build the capacity of the Electoral Commission. On 30 March 2011 the EU
organised a seminar on the "Challenges for Human Rights after 25 January".
The EU welcomed the Government's announcement that the National Security Service would
be subject to judicial oversight and only work as a civilian intelligence gathering agency, and
offered to assist in security sector reform.
160
High Representative Catherine Ashton met with women's representatives and listened to their
concerns on the occasion of her third visit to Cairo on 14 April 2011. The EU strongly
condemned all forms of violence against women and other vulnerable groups and raised these
issues regularly with the Egyptian authorities; it supported the authorities' efforts to promote
women's rights, and proactively supported civil society initiatives that promote women's rights.
The protection of persons belonging to minorities and the fight against discrimination, including
on religious grounds, was retained as a priority in the programming of EU cooperation with
Egypt. The EU has repeatedly expressed a strong concern regarding freedom of religion in
Egypt, and in recent statements (on 1 January, 7 May and 10 October), the High Representative
unreservedly condemned the attacks against innocent Copt worshippers and called on the
interim leadership to restore order, and bring those responsible for the violence to justice,
before civilian courts.
The EU watches the situation of migrants and refugees in Egypt very closely, through its
delegation in Cairo and regular contacts with the Egyptian Ministry of Foreign Affairs, the
Ministry of Interior and UNHCR. The EU has urged the Egyptian authorities to take
appropriate measures against human trafficking and to ensure the protection of the fundamental
rights of the migrants and refugees under their responsibility. The EU welcomed government
indications that the Sinai is a strategic priority which should receive greater attention and stands
ready to support the Egyptian authorities in this endeavour.
161
On 29 December 2011, Egyptian security forces and public prosecutors raided several local and
international civil society organisation offices in 1 7 locations across the country, and confiscated
computers and files. Procedural irregularities were noted during the raids, such as the lack of
search warrants or lack of judicial orders to close the offices. In a statement on 30 December,
the spokesperson of EU High Representative called on the Egyptian authorities to resolve the
situation and allow civil society organisations to continue their work in support of Egypt's
transition.
The EU Foreign Affairs Council on 1 December 2011 welcomed the well-organised and
peaceful start of the parliamentary elections in Egypt on 28 November and took note of the
announcement by the Supreme Council of the Armed Forces that presidential elections would
be held before the end of June 2012. The Council underlined that a swift move to civilian rule
should take place as soon as possible.
5.2.11. Israel
As in previous years, the EU continued to voice its serious human rights concerns in relevant
meetings in the framework of the EU-Israel Association Agreement. These were an opportunity
to discuss issues such as respect for human rights in regard to all population groups,
administrative detention (including with reference to individual cases), rights of persons
belonging to minorities, human right defenders and international humanitarian and human
rights law.
162
The EU-Israel informal working group on human rights met for the fifth time on 13 September
2011. It dealt in detail with a number of issues related to the situation in Israel. These included
the legal status and economic position of Israeli minority groups, with a strong focus on the
Bedouin community settlement and property rights. As regards the Arab minority in general, the
EU called for an improvement of the current legal framework so to better prevent forms of
discrimination and encouraged Israel to implement the 2010 concluding observations of the UN
Committee on Human Rights and of the UN Committee on the Elimination of Discrimination
against Women (2011) related to the Palestinian Arab community, and measures taken in the
fight against discrimination. Several legislative proposals in the Knesset aimed at restricting
freedom of association and the operations of NGOs and civil society at large were also
discussed, inter alia .the bill on "NGO-financing from abroad", adopted in February 2011 as
well as the law on boycott. The conditions of detention and detainees in Israel and Europe were
also widely addressed, the EU reiterating its concerns on the practice of administrative detention
and raising a few individual cases. Rights of the child, in particular as regards the detention of
children, were given significant attention during the discussions. Furthermore, several points
were raised as issues of common concern by the Israeli side, notably rights of persons belonging
to minorities in EU countries, while Israel outlined the recent developments in LGBT rights
such as the legal prohibition of discrimination against same-sex couples in several areas, and the
recognition, by the Supreme Court, of pension and maternity leave rights. The delegations held
exchanges on Anti-Semitism and xenophobia issues and reminded the importance of the EU-
Israel yearly seminars on the issue, building up on the priorities of the Action Plan. Eventually,
actions undertaken in international fora on Human Rights (UNGA and HRC) and cooperation
with UN mechanisms were discussed in depth, as well as the ratification and implementation of
the core UN human rights instruments and their optional protocols (especially Convention on
Torture and its optional protocol)..
Human rights issues in relation to the Occupied Palestinian Territory were also raised with Israel
in the framework of the EU-Israel subcommittee on political dialogue and cooperation.
163
5.2.12. Occupied Palestinian Territory
The EU holds a regular dialogue on human rights issues with the Palestinian Authority (PA)
within the framework of the European Neighbourhood Policy (ENP). The third EU-PA
subcommittee on Human Rights, Good Governance and Rule of Law was held in Bethlehem on
30 and 31 March 2011. A consultative forum with civil society was organised by the PA
following the subcommittee. The Independent Commission for Human Rights (ICHR), which
was part of the Palestinian delegation, gave an overview of the human rights situation in the
Occupied Palestinian Territory, noting that the occupation and the internal Palestinian political
division had contributed to many human rights violations.
The EU raised its concern regarding human rights violations including arbitrary detention, non-
enforcement of court decisions as well as violations of the right of freedom of expression and
assembly. It also raised the issue of the allegations of torture in PA detention facilities as well as
the prevalence of unlawful arrests. The EU recalled its strong and principled opposition to the
death penalty in all circumstances. It commended the PA for maintaining the de facto
moratorium on the death penalty and urged the PA to pursue its plans to formally abolish the
death penalty as a punishment in the process of adopting a new penal code.
The EU spoke out on various occasions in 2011 about the situation of human rights in the
Occupied Palestinian Territory, which continued to suffer setbacks. On numerous occasions the
EU regretted settlement-related activity in the West Bank including East Jerusalem and recalled
that it considers settlements and the demolition of homes as illegal under international law.
164
In 2011, the situation of Palestinian human rights defenders remained critical in the Occupied
Palestinian Territory. The Israeli trial of human rights defender Bassem Tamimi continued. On
13 December 2011, a statement by the spokesperson of the High Representative, Catherine
Ashton, regretted the death of his nephew Mustafa Tamimi, who was killed by a tear gas canister
fired at close range while taking part in a weekly demonstration.
The EU also condemned the burning of mosques in the West Bank as settler violence increased
by 40 % in 2011, resulting in Palestinian casualties and property damage.
The EU is constantly engaged in ongoing consultation and dialogue with human rights
organisations, and supports activities related to human rights through the European Instrument
for Democracy and Human Rights (EIDHR). A list of all ongoing EU-funded projects in the
field of human rights is available on the website of the EU Technical Assistance Office.
5.2.13. Jordan
The sixth round of the "Human Rights, Governance and Democracy" subcommittee between
Jordan and the European Union took place in Brussels in March 2011. It was the first since the
EU agreed an "advanced status" partnership with Jordan in October 2010.
The EU-Jordan human rights dialogue addressed home-grown reforms, including the reform of
the electoral framework and freedom of association, freedom of assembly, freedom of the
media, freedom of expression, freedom of religion or belief, women's rights, and the issue of
torture.
165
In 2011, similarly to other countries in the region, Jordan witnessed demonstrations calling for
political and economic reforms and requesting the end of the endemic corruption. In response
to the evolving domestic political context and increasing demand for reforms, King Abdullah set
up the National Dialogue Committee (NDC) and the Royal Committee on Constitutional
Review (RCCR), respectively in March and April 201 1.
The NDC was tasked to propose consensus-based drafts for the electoral and political parties'
laws while the RCCR was entrusted with the task of reviewing the Constitution. At the end of
September 2011, the Parliament endorsed 41 constitutional amendments which entered into
force on 1 October 2011. These amendments represent the framework for the Jordanian
political reforms which include the establishment of a Constitutional Court and of an
independent commission overseeing and managing elections, and the prohibition of torture.
The adoption by the Parliament of implementing laws should pave the way for the consolidation
of the institutions safeguarding democracy, good governance and the rule of law, and ensure
genuine political pluralism and the empowerment of political parties.
The revised Public Gatherings Law entered into force in May 2011, introducing some positive
changes in terms of freedom of expression and assembly. The organisers of public gatherings no
longer need the approval of the Ministry of Interior. They only need to notify the authorities 48
hours prior to the event.
As regards freedom of the press, mainstream and online news portals were confronted by
security agencies on several occasions notably when reporting on demonstrations.
166
The spread of corruption in Jordanian society remains a matter of serious concern and a key
priority of successive governments, but with limited tangible results.
Jordan continues to apply a de facto moratorium on the application of the death penalty which
has been in place since May 2006.
Jordan needs to make additional efforts to eradicate violence against women, also by introducing
further measures aiming at promoting women's integration in the political, economic, education
and employment areas. Children born to Jordanian women married to foreigners still cannot
acquire Jordanian citizenship, thus depriving them of the right to public education and
healthcare. Similarly their foreign husbands do not enjoy the same civic rights as Jordanian men
married to foreigners.
5.2.14. Lebanon
Following the political stalemate in the first half of 2011, the EU's relations with Lebanon were
revived after the formation of a new government in July 2011. In December the Association
Committee launched the preparation of a new European Neighbourhood Policy Action Plan.
The EU was actively involved in discussion with the new government on electoral reform. A
draft law was presented by the Ministry of Interior in October 2011. The EU advocated the
inclusion of recommendations from the election observation mission which took place in 2009.
The EU assigned € 2 million to support electoral reform in Lebanon ahead of the 2013
elections.
The EU continued to encourage Lebanon to reform its judicial sector and reinforce its
independence. The EU repeatedly urged Lebanon to translate its de facto moratorium on the
death penalty into its full abolition.
167
The deplorable situation in Lebanese prisons is still a concern. The number of inmates that are
waiting to be tried or have even finished their sentence remains above 50 %. Civil society
organisations continue to report the use of arbitrary detention, in particular in the case of
refugees and migrants.
The EU reiterated its call on Lebanon to improve the situation of Palestinian refugees, especially
with regard to their right to work and to be covered by social security, as well as to their rights
to own, to inherit and to register property. Implementation decrees relating to the labour law
amendments of 2010 are yet to be adopted.
A draft National Action Plan for Human Rights has been finalised by the Parliament and could
be adopted soon.
The EU intervened to support the right to freedom of expression by human right defenders,
who were facing charges due to their reports on the use of torture.
5.2.15. Syria
Following the uprising in Syria, which began in spring 2011, and the escalation of violence and
human rights violations by the Syrian Government against its citizens, the Foreign Affairs
Council of May 2011 took the decision to suspend bilateral cooperation programmes between
the EU and the Syrian government. The EU also froze the draft Association Agreement. Since
then, the Commission has suspended the participation of Syrian authorities in its regional
programmes, and the European Investment Bank (EIB) has suspended all its loan operations
and technical assistance to Syria.
168
The EU called for President Assad to step aside, and worked closely with the international
community to put pressure on the Syrian Government to stop all violence. The EU supported
the League of Arab States (LAS) in its efforts to solve the crisis and urged UN Security Council
members to agree on strong UN action towards Syria. The EU's restrictive measures, including
an arms embargo, have been in place in relation to Syria since May 2011 and new measures have
been introduced regularly. At the end of 201 1 the EU had imposed ten rounds of sanctions on
86 individuals and 30 entities, including many military and security officials responsible for the
violence and repression.
Throughout the uprising, the EU has repeatedly condemned in the strongest terms the ongoing
brutal repression led by the Syrian regime against its population as well as the widespread human
rights violations, including the killing, mass arrest and torture of civilians, peaceful protestors
and their relatives, which may amount to crimes against humanity. The EU has urged the Syrian
regime to allow unhindered access to humanitarian workers and agencies and to allow access to
media and independent observers.
The EU has worked closely with international partners to ensure a strong UN response to the
crisis in Syria. This has resulted in the UN General Assembly and the UN Human Rights
Council (HRC) adopting important resolutions on Syria. No fewer than three special sessions on
the human rights situation in the Syrian Arab Republic were held by the HRC in Geneva in
201 1, two of them at the formal request of the EU.
The EU has also expressed its grave concern on the findings of the report of the Independent
International Commission of Inquiry on Syria, which states that crimes against humanity and
other gross violations of human rights have been committed in the country. The EU has
continuously stated its position that there should be no impunity for the perpetrators of alleged
crimes such as those referred to in the report.
169
5.2.16. Tunisia
The Tunisian revolution opened the way for the transition of the country towards democracy.
For the period 2011 to 2013, the EU had earmarked € 240 million for bilateral cooperation with
Tunisia from the European Neighbourhood and Partnership Instrument (ENPI). This indicative
amount was increased by € 150 million. For 201 1 alone, the EU doubled financial assistance
from the € 80 million planned to approximately € 160 million. These funds targeted in particular
economic recovery, civil society and democratic transition.
In a joint statement in January 2011 EU High Representative Catherine Ashton and
Commissioner Stefan Fiile reaffirmed the EU's solidarity with Tunisia and its people,
condemned the violent repression of the demonstrations and urged the Tunisian authorities to
act responsibly, preserve peace, show restraint and avoid violence. The uprising led to President
Zine El Abidine Ben Ali officially resigning on 14 January 2011.
The Council adopted restrictive measures toward Tunisia for violations of human rights on
31 January 2011. In February 2011 the EU froze the assets of Mr Ben Ali and persons under
inquiry for embezzlement of state funds in Tunisia.
EU political support for the Tunisian transition was demonstrated by a series of high-level visits,
on 14 February 2011, by EU High Representative Catherine Ashton, followed by European
Commission President Barroso, Commissioners Fiile, Malmstrom and De Gucht, as well as
European Parliament President Buzek.
170
The EU called on the transitional government to ensure a rapid and smooth transition towards
democracy and expressed its readiness to provide immediate assistance to prepare and organise
the electoral process and to work together on a broader package to assist with democratic
reforms and economic development.
The EU welcomed the transitional government's decisions on freeing political prisoners,
allowing freedom of expression and prosecuting members of former president Ben All's family
for corruption.
The EU provided immediate support for the preparation of the elections, and deployed a
Election Observation Mission (EOM) led by Michael Gahler, whose report stated that the
elections were generally well-conducted, underpinned by a strong political consensus,
accompanied by extensive freedom of expression and organised in a transparent manner.
For the first time, Tunisian citizens had the opportunity to choose their representatives in a free
and democratic manner in October 2011. The newly elected Constituent Assembly will now
have the key task of writing the new Constitution of the country. The EU declared that it is
committed to continuing its political and financial support for the Tunisian people. Nevertheless
the EU regretted the violent clashes that occurred after the announcement of the preliminary
results of the elections and urged calm and restraint.
In 2011, € 2 million was mobilised through the Instrument for Stability for the support of seven
projects aimed at helping the Tunisian authorities to prepare for democratic elections in
accordance with international standards, supporting the development of an independent civil
society and enabling citizens' associations to play an active role in the definition of the country's
reform programme.
171
In addition, a call for proposals was launched in March 2011 under the European Instrument
for Democracy and Human Rights with a budget of € 2 million. Ten projects were funded in the
following three areas: national monitoring of elections, training of political parties, and support
for freedom of expression and promotion of democratic values.
Moreover, another call for proposals was launched in July 2011 under the "Non-state actors and
local authorities in development" thematic programme (NSA/LA) for a total budget of € 2.5
million. The call focused on the promotion of local development projects with specific
attention being paid to job creation and income generation. Six projects were funded.
In September 2011, the EU organised the first session of the EU/Tunisia Task Force set up in
order to ensure better coordination of European and international support for Tunisia's
transition.
Considerable humanitarian support was also made available, in particular to help Tunisia to cope
with the influx of refugees fleeing war in Libya. In 2011 the EU launched a dialogue on
migration, mobility and security with Tunisia.
On 27 December 2011 the EU welcomed the appointment of the new Tunisian government
and expressed its commitment to continue assisting the Tunisian authorities and civil society in
the country's transition towards democracy.
The EU re-launched the negotiations aiming to establish a privileged partnership between the
EU and Tunisia through the adoption of "advanced status".
172
5.2.17. Algeria
The first meeting of the EU-Algeria subcommittee on Political Dialogue, Security and Human
Rights was held in Algiers on 3 and 4 October. The 6th session of the EU-Algeria Association
Council took place in Luxembourg in June. On that occasion, topics related to democratisation,
reforms and human rights were thoroughly discussed. Commissioner Fiile visited Algeria for the
second time in May. During this visit, he met with a large range of civil society organisations
and, amongst other topics, discussed the planned political reforms with the Algerian authorities.
During the last EU-Algeria Association Committee held in December in Brussels, Algeria
expressed its willingness to start exploratory negotiations for the drawing up of an Action Plan
in the context of the renewed European Neighbourhood Policy. On 20 December, Algeria
officially invited the EU to observe the legislative elections of May 2012.
On 29 April 2011 the High Representative expressed her concern about the murder of
Professor Ahmed Kerroumi, a human rights defender, who belonged to the "Democratic and
Social Movement" political party. She called for a swift and thorough investigation to be carried
out, and for those responsible for his murder be found and brought to justice. She recalled the
EU's commitment to partnership with Algeria and the EU's engagement in support of human
rights defenders and civil society organisations.
173
The Algerian authorities lifted emergency rule at the beginning of 2011 and committed
themselves to political and socio-economic reforms. The EU expressed its readiness to support
Algeria in this task but underlined the need for those reforms to be implemented in a way that
responded to the legitimate aspirations of the Algerian people. The reforms were discussed with
the Algerian authorities on the occasion of the first session of the Subcommittee on Political
Dialogue, Security and Human Rights, as well as during the second session of the EU-Algeria
Association Committee. The EU expressed the position that the legislative reforms, especially
on associations and media, should not impose a more restrictive regime on the exercise of the
freedoms of association and expression. The analysis of the new associations' law conducted by
several NGOs raises concerns, especially with regard to the establishment and dissolution of
associations, their scope of activities, their funding and their cooperation with international
NGOs.
The EU monitored developments concerning freedom of religion and conscience closely.
Regarding women's rights, the EU welcomed the reform project, (subsequently adopted in
January 2012), aiming at ensuring a quota of women in elected assemblies. Questions remain on
whether its implementation will allow for real equality. The EU raised concerns about the fact
that Algeria has not yet withdrawn its reservations on the Convention on the Elimination of All
Forms of Discrimination against Women (CEDAW). A need to reform the "Code de la famille"
was also underlined by the EU.
EU staff had regular meetings with civil society organisations both in Algiers and Brussels. In
Algiers, the Delegation was very active in making civil society aware of funding possibilities and
procedures. Consultations with national and international NGOs were held within the scope of
the civil society aid effectiveness group and on the occasion of the celebration of international
days (eg human rights day).
174
Fourteen additional projects received funding under the European Instrument for Democracy
and Human Rights and the Non State Actors programme in 2011. They cover a very wide range
of topics, including local development, capacity building, women's rights, and health.
Algeria benefits from a total budget of € 172 million for 2011 to 2013, financed through the
European Neighbourhood and Partnership Instrument. In 2011, the European Commission
earmarked € 58 million for Algeria. This funding is used to support reform in the areas of
transport, culture and heritage, and youth and employment.
5.2.18. Morocco
The EU and Morocco continued their dialogue in the human rights field, in particular with the
sixth meeting of the subcommittee on human rights, democratisation and governance which was
held in Brussels on 20 October 2011.
175
In a joint statement issued on 19 June 2011 by EU High Representative Catherine Ashton and
Commissioner Stefan Fule, EU Commissioner for Enlargement and European Neighbourhood
Policy, the EU welcomed the revised version of the Constitution, submitted to referendum on
1 July 2011. The new Constitution contains important measures on human rights and
fundamental freedoms, including the principle of the primacy of international law over national
law; the recognition of the civic rights of women and their equality with men; the new
institutional framework for human rights; the creation of the National Human Rights Council
and the inter-ministerial delegation on human rights, and the establishment of the Ombudsman.
The Moroccan authorities decided to bring forward the date of the legislative elections and elect
the House of Representatives. The elections were held on 25 November 2011. By agreement
with the Moroccan Government, an EU electoral expert mission took place from 14 November
to 2 December. The mission issued a report with several recommendations on improving
certain aspects of the electoral process (increasing the length of the election campaign;
announcing the results in terms of votes; participation of women, etc). The EU welcomed the
organisation of these elections (in a statement on 26 November 201 1) and undertook to support
Morocco's efforts to implement a rapid ambitious reform agenda.
In May 2011 the Council of Government announced their decision to ratify the Optional
Protocol to the Convention against Torture. The EU also encouraged the Moroccan
Government to accede to the first Optional Protocol to the International Covenant on Civil and
Political Rights concerning complaint procedures and to ratify the International Convention for
the Protection of All Persons from Enforced Disappearance. On the freedoms of association
and assembly (included in the new Constitution), practical problems of implementation remain
(problems registering foreign NGOs, refusals to issue receipts, obstacles to demonstrations).
Cases of violence by the law enforcement services against demonstrators, particularly the 20
February movement, have been reported. In its dialogue with the Moroccan authorities the EU
stated the importance of ensuring freedom of assembly and of association.
176
The freedom of expression and freedom of the press have also been enshrined in the
Constitution, as has the right of access to administrative information and the specific means of
regulating it, namely the high authority for audiovisual communication. While journalists are
generally able to voice their criticisms, several cases of repression and intimidation involving the
media and journalists who have been critical on sensitive subjects were reported. The EU
encouraged Morocco to adopt a new Press Code as soon as possible, to include a reform of the
custodial sentences for journalists. Regarding the rights of women and vulnerable people,
Morocco adopted a government Agenda for Equality for 2011 to 2013. The EU provided € 35
million towards implementation of the Agenda, particularly to raise public awareness and
strengthen the ability of women to participate in political governance and management of public
affairs on an equal footing with men. Morocco withdrew all its reservations on the Convention
on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women (CEDAW), but retained
some declarations which are to be withdrawn in parallel with the harmonisation of its domestic
law. In May 2011 the Council of Government adopted the Optional Protocol to the
Convention (allowing the Committee to receive individual petitions). The draft law on the
working conditions of domestic staff (which also includes the prohibition of work by children
under the age of 15) was adopted by the Council of Government in October 2011.
Cooperation between the EU and Morocco in international organisations, particularly the
United Nations Human Rights Council, was stepped up. In the context of the Arab spring,
Morocco actively participated in the United Nations Contact Group for the resolution of the
conflict in Libya, and cooperated with the EU on respect for human rights in Syria.
177
5.2.19. Western Sahara
The EU continued to follow the Western Sahara issue closely and in particular in its dialogue
with both Morocco and Algeria. The EU attaches great importance to improving the human
rights situation in Western Sahara, where problems persisted relating to the freedom of
expression and assembly. The EU fully supports the commitment of the UN Secretary-General
and his Personal Envoy to the question of Western Sahara, and has called upon the parties to
continue negotiations under the auspices of the UN with a view to finding a just, lasting and
mutually acceptable political solution. In UN Security Council Resolution 1979 (2011) the
Security Council welcomed the establishment of a National Council on Human Rights in
Morocco and the proposed component regarding Western Sahara, as well as Morocco's
commitment to ensure unqualified and unimpeded access to all Special Procedures of the
United Nations Human Rights Council.
5.2.20. Ubya
Following the Gaddafi regime's brutal repression of and attacks against its own citizens, on
22 February 2011 the EU decided to suspend negotiations on the EU-Libya Framework
Agreement.
Thereafter the EU took a leading role in the decision taken by the UN General Assembly on
1 March to suspend Libya's membership rights in the Human Rights Council.
178
On 1 1 March an Extraordinary European Council was held in the light of the events in Libya.
The leaders called on Colonel Gaddafi to relinquish power immediately and stated that the
National Transitional Council (NTC) would be considered by the EU as a legitimate
interlocutor. In successive Foreign Affairs Councils and European Councils, the EU reiterated
its calls for the regime to end the violence and human rights violations against its citizens and
underlined its support for pro-democratic forces. In addition, President Barroso, President Van
Rompuy and High Representative Catherine Ashton issued statements on a wide range of issues
ranging from human rights (including the protection of civilians, and the condemnation of
arbitrary detention and extra-judicial killings and of discrimination against vulnerable groups), to
the use of cluster munitions, the status of the NTC, and overall support for Libyan civilians.
In response to the crisis, the EU swiftly implemented restrictive measures provided for in UN
Security Council Resolutions 1970 and 1973 together with a range of autonomous additional
restrictive measures. Such measures aimed at protecting civilians by preventing arms and money
reaching the Gaddafi regime and by targeting the inner circle responsible for ordering the
violence with travel restrictions and an assets freeze.
The EU played an active role in efforts by the international community to seek a resolution to
the conflict. EU representatives were present at the Paris and London summits, at Libya
Contact Group meetings and of those of the Cairo Group, as well as at the Paris summit on 1
September and the Friends of Libya meeting held in New York in the margins of the UNGA,
during which the NTC gained full recognition from the international community as Libya's
legitimate authority.
On 22 May 2011, the High Representative visited Benghazi and officially inaugurated the EU
technical office. The EU Office was tasked to liaise with the Benghazi-based NTC and to
coordinate EU assistance on the ground. On 12 November, following the liberation of Tripoli,
the High Representative visited Tripoli to open the EU Libya Delegation officially, and to meet
NTC authorities in their capital as promised during the Benghazi visit in May.
179
Since the beginning of the Libyan crisis, the EU has provided more than € 158 million in
humanitarian support and mobilised EU civil protection teams and assets to help civilians both
in Libya and at its borders. Following the liberation of the country, the High Representative
announced a package of € 30 million in immediate assistance, including in the areas of respect
for human rights, the prevention of torture and ill-treatment, and strengthening civil society.
Several Members of the European Parliament visited Libya in the course of the year thereby
helping to raise awareness in Europe of the challenges faced by the interim authorities in taking
forward a process of democratic transition.
The High Representative stressed that the new Constitution should enshrine women's rights, to
make sure that women are a part of the process. The EU facilitated the participation of women
from 12 different Libyan cities in the elections in Tunisia.
On 21 December, 2011 the EU Council unfroze all funds and assets of the Central Bank of
Libya and the Libyan Arab Foreign Bank held in the EU, to support the recovery of the Libyan
economy and assist the new Libyan authorities.
180
5.3. Russia and Central Asia
5.3.1. Russia
The EU and Russia continued to hold their regular biannual human rights consultations in 2011.
The thirteenth and fourteenth rounds were held in May and in November, both in Brussels.
They provided for an open dialogue on a range of human rights issues in Russia, in the
European Union, and in international forums. Particular themes highlighted were: freedom of
expression, freedom of assembly and association, the situation of human rights defenders, the
rule of law, the functioning of the judiciary, electoral rights, racism, xenophobia and the fight
against discrimination (including in particular LGBTI rights), the rights of the child, cooperation
on human rights in international forums (UN, Council of Europe, OSCE), and the Northern
Caucasus.
The EU and Russia also had an opportunity to submit enquiries with respect to specific
individual cases. In keeping with the EU's practice of incorporating the voice of civil society into
its meetings on human rights with third countries, the EU met representatives of Russian and
international NGOs prior to each round of consultations. The European Parliament was also
kept informed through dedicated briefings and debriefings.
To make the consultations more effective and results-oriented, the EU continued to urge Russia
to change the arrangements for the human rights consultations, in particular by involving
ministries and agencies other than the Ministry of Foreign Affairs, by holding the consultations
alternately in Russia and the EU, and by meeting with Russian and international NGOs. This
issue was addressed at the two EU -Russia Summits, both in Nizhny Novgorod in June, and in
Brussels in December, and discussed between Presidents van Rompuy and Medvedev in an
exchange of letters. Human rights issues, in general, continued to be raised at all levels of the
relationship between the EU and Russia, including at the highest level.
181
The EU continued to highlight its concerns with regard to Russia's respect for the commitments
it has entered into in the UN, the OSCE, and the Council of Europe. Since 2011 was an election
year, the electoral rights of the Russian population were among key issues discussed with the
Russian Federation, ranging from the issue of political party registration, to fair access to
resources and media, freedom of assembly for opposition gatherings, and election observation.
Several statements were issued by High Representative Catherine Ashton in this regard both
before and immediately after the elections.
The difficult situation for human rights defenders, a number of violent attacks against journalists
and prominent activists in the Russian Federation, and limitations on the respect for freedom of
expression, freedom of association, and freedom of assembly remained of great concern to the
EU. There have been no results from the investigations of the murders of human rights
defenders such as Estemirova, or the deaths in pre-trial detention of Magnitsky and Trifonova.
On 27 December the Head of the Presidential Council on Human Rights and Civil Society,
Mikhail Fedotov, handed to President Medvedev reports related to Sergey Magnitsky and
Mikhail Khodorkovsky. Meanwhile, the judicial case against the late lawyer Sergei Magnitsky was
re-opened 2 years after his death, whereas the circumstances of his death in pre-trial detention
remain to be fully investigated. Last but not least, the final verdict in the second trial of
Khodorkovsky and Lebedev raised numerous concerns about irregularities and the lack of a fair
trial. High Representative Ashton issued a statement in this regard.
182
The EU continued to have concerns about the human rights situation in the Northern
Caucasus, which did not improve in 2011, and there continued to be numerous reports of
torture, abductions, arbitrary detentions, and violations of women's rights, including "honour
killings" and domestic violence. The impunity for these crimes remained pervasive. In
neighbouring republics, in Ingushetia and Dagestan in particular, the situation deteriorated
further. The number of attacks linked to racism and ethnic hatred are still a matter of concern.
Reportedly, so is the situation of stateless persons in the Russian Federation.
The important positive developments welcomed by the EU included some modernisation
efforts, in particular those related to the rule of law (the launching of a number of reforms in the
area of the judiciary, prisons and law enforcement) and political pluralism (reducing the Duma
entry threshold from seven to five percent, launching amendments with regard to political party
registration, and efforts regarding the election law).
5.3.2. Central Asia (regional)
Since its adoption by the European Council on 21 and 22 June 2007, the "EU Strategy for a
New Partnership with Central Asia" has provided the framework for EU relations with Central
Asia. The Strategy recognises that human rights, the rule of law, good governance and
democratisation underpin the long term political stability and economic development of Central
Asia.
The EU raised human rights issues by each Central Asian state through various political contacts
and high-level visits, including during the EU-Central Asia ministerial meeting, which took place
on 7 April 2011 in Tashkent (Uzbekistan). A number of bilateral demarches were carried out
with the countries in the region on issues of human rights concern.
183
In line with the Strategy, the EU has established structured human rights dialogues with all
countries of the region. These have allowed all issues of concern, including individual cases, to
be discussed openly. The dialogues are prepared in close consultation with local and
international civil society. Civil society input has also been sought through seminars that the EU
organised with four of the Central Asian countries 12 . These addressed international standards,
European best practice, national laws and their practical application. They provided an
opportunity for exchanges of views between European and Central Asia civil society
representatives, academics and state officials. They resulted in the development of detailed
recommendations on legislative and practical changes needed in order to ensure full compliance
with international and national standards, which were then presented to officials. Follow-up to
the dialogues and seminars has been provided by contacts between the national authorities and
EU Delegations, as well as through the funding of projects, including under the European
Instrument for Democracy and Human Rights.
The EU also developed bilateral cooperation programmes and projects of direct relevance to
human rights with the Central Asian states at national level. In particular, the EU supported
reform of the judicial and prison systems, as well as human rights awareness raising and capacity
building. In line with the Strategy, activities under the regional Rule of Law initiative for Central
Asia also continued throughout 2011.
Contributing to the implementation of the EU human rights policy is part of the mandate of the
EU Special Representative for Central Asia, Pierre Morel, who continued to raise human rights
issues during his visits to the region and in his bilateral contacts.
12 http://eeas.europa.eu/human_rights/dialogues/civil_society
184
Through dialogue and joint projects, the EU cooperated closely with the OSCE, the Council of
Europe, the UN and the UN High Commissioner for Human Rights, in particular its regional
Office in Bishkek.
5.3.3. Kazakhstan
Kazakhstan saw signs of unrest in 2011, as the result of an industrial labour dispute that began
in Zhanaozen in May. There were strikes at several oil processing facilities where workers
demanded pay raises, better work conditions and the lifting of restrictions on independent trade
unions. These turned into violent clashes between the police and striking workers in December
2011. The authorities created a Commission of inquiry to establish the facts behind the violent
events. The EU expressed its expectation that the work of the Committee be conducted in a
transparent way, with a fair trial for those suspected of perpetrating violence.
The human rights situation more generally remained a concern. The EU continued to call on the
Kazakhstan authorities to implement further political reforms, as regards the freedom of
assembly, freedom of belief, the role of civil society and NGOs, the situation of political
opposition, and freedom of media and expression.
Since spring 2011, a series of bombings and alleged terrorist attacks took place in Kazakhstan,
which were reported to be linked to religious extremism. These incidents triggered a new open
debate on religious freedom and on a growing trend of religious extremism in Kazakhstan.
High-level discussions took place between the EU and Kazakhstan during the Cooperation
Council meeting in June 2011. The fourth session of the EU-Kazakhstan human rights dialogue
was held in Brussels on 30 November 2011. An EU-Kazakhstan Civil Society Seminar on
Human Rights "Building stronger interaction between State and Civil Society as an Engine of
Progress" was organised in Almaty on 19-20 October 2011.
185
5.3.4. Kyrgyzstan
Establishment of a coalition Government and peaceful presidential elections in October 2011
constituted a final step in the process of transition from the provisional institutions, installed
after the 2010 crisis, to state authorities established through democratic elections. Some
shortcomings in the implementation of legislation, as noted by OSCE/ODIHR, underscore the
need to improve the electoral process. The EU has been supporting the democratisation process
and confirmed its commitment to provide significant assistance to support reforms in the
country, in particular in the areas of the rule of law and socio-economic development.
In the course of political dialogue the EU continued to call on the Kyrgyz authorities to
implement further political reforms, especially as regards the rule of law and justice.
The EU urged the Kyrgyz authorities to accelerate improvement of the human rights situation
of all citizens, particularly to ensure rights to a fair trial and access to justice, and due process
rules, and to ease pressure against judges and defence lawyers. The EU expressed deep concern
about the Kyrgyz Supreme Court's decision to uphold the life sentence of the human rights
defender Mr Askarov and called on it to consider all possible ways to re-examine the case.
Reform of the Criminal Code is an important development: the EU commended the
decriminalisation of libel in Kyrgyzstan, which has set a good example for the region. In
December 2011, Kyrgyzstan invited the UN Special Rapporteur on Torture to visit the country.
186
The third session of the EU-Kyrgyzstan human rights dialogue was held in Bishkek on 28 June
2011. Besides issues of mutual interest or concern in international forums, the EU addressed a
number of specific concerns about the human rights situation in Kyrgyzstan, in particular
regarding judicial reform, including pre-trial detention, torture, the right to a fair trial and access
to justice; freedom of association and assembly; the rights of prisoners; children and women;
and the national framework for the protection of human rights.
The EU has been providing continuous support for reconstruction, reconciliation and conflict
prevention activities which are important for the sustainable growth of the country. In response
to the interest expressed by the new Government in engaging with the EU on judicial reform
and the fight against corruption, a fully-fledged assistance programme addressing these issues
and sharing EU experience is under preparation.
5.3.5. Tajikistan
The third and fourth round of the EU-Tajikistan human rights dialogue took place on 2
February (for the year 2010) and 25 October 2011 in Dushanbe. The dialogue allowed for an
exchange on a wide range of issues of mutual interest or concern, including on national human
rights institutions and the rights of women, children and migrants. Differences were noted on
electoral law, civil society, freedom of religion and the freedom of the media. There was also
discussion of possibilities for concrete cooperation in the field of human rights. In the
framework of the fourth round of the dialogue, the EU delegation also visited one of the
prisons in Dushanbe.
The EU-Tajikistan civil society seminar on the rights of labour migrants was organised on 26
and 27 July 2011.
187
Human rights issues were also discussed during the first Cooperation Committee in Dushanbe
on 16 March 2011. The main items raised were related to the recommendations of the Office
for Democratic Institutions and Human Rights (ODIHR), freedom of expression, freedom of
media, and freedom of religion.
5.3.6. Turkmenistan
The EU continued to monitor the human rights situation in Turkmenistan closely, and
consistently raised its continuing concern with regards to a number of issues in the course of its
bilateral dialogue, including during the EU -Turkmenistan human rights dialogue. The fourth
round of the dialogue was held in Brussels on 8 July 2011. The EU and Turkmenistan focused
in particular on judicial reform, including prison conditions, national institutions for the
protection of human rights, civil society development, freedom of association, freedom of
expression, freedom of movement, the rights of persons belonging to national minorities, and
cooperation in international forums.
5.3.7.
The EU continued to call on the Uzbek authorities to implement further political reforms,
especially as regards the freedom of assembly, freedom of belief, the role of civil society and
NGOs, freedom of media and child rights. The EU welcomed the release of a number of
human rights defenders during 2011, but remained concerned at the overall number of human
rights defenders, activists and journalists in detention in Uzbekistan and continued to raise
issues, including individual cases, with the Uzbek authorities. It continued to press for wider
access for the international community to Uzbekistan's penitentiary institutions.
188
The 5th round of the EU— Uzbekistan human rights dialogue took place on 24 June 2011 in
Tashkent. The EU and Uzbekistan focused in particular on judicial reform, including prison
conditions, national institutions for the protection of human rights, civil society development,
freedom of association, freedom of expression, freedom of movement and cooperation in
international forums. The EU also raised the issue of cooperation with the Special Rapporteur
on torture and an invitation to an ILO commission to monitor the progress made on the
implementation of ILO conventions 138 and 182 against child labour.
In December 2011, the European Parliament suspended its consent to the incorporation of a
textile protocol into the Partnership and Cooperation Agreement, over child labour concerns. It
is likely that the European Parliament would expect to see concrete progress on forced labour,
including the return of international monitors to the cotton harvest in 2012, in order to
reconsider incorporating the protocol. Cooperation intensified over the definition of a € 10
million programme on criminal justice reform, which was launched in early 2012.
The EU, joindy with the Council of Europe, continued to implement the EU-Central Asia Rule
of Law Initiative. For Uzbekistan, this included the following activities: the strengthening of the
Constitutional Court and Supreme Court and of the ombudsman's office, the training of judges
and public administration representatives, and the preparation of legal opinions on draft
legislation.
189
5.4. Africa
5.4.1. African Union
The AU-EU human rights dialogue, initiated in 2008, continued to provide an important forum
for exchanges on efforts to promote human rights and democracy. One meeting took place in
2011, in Dakar, focusing on issues such as AU-EU cooperation on the protection of human
rights defenders, human rights in democratic transitions, and the right to development and the
implementation of UN Security Council Resolution 1325 on women, peace and security.
The third AU-EU civil society seminar on human rights took place in Brussels on 21 and 22
November 2011. The recommendations related to two main areas: human rights and elections,
and the situation regarding the right to housing and forced evictions. The recommendations will
be presented as a contribution to the next African-EU Dialogue on Human Rights.
As a manifestation of their joint endeavours, on 12 February 2011, the EU and the AU issued a
Joint Declaration on the International Day against the use of Child Soldiers. In this declaration
the EU and the AU welcomed the progress made, including by the adoption of Security Council
Resolution 1882, and reaffirmed their support for the fight against impunity in relation to the
recruitment and use of child soldiers and the need to bring perpetrators of such crimes to
justice. They also called upon all states to ratify the Optional Protocol on the Involvement of
Children in Armed Conflicts by 2012, following the campaign launched in May 2010 by the
Office of the Special Representative of the UN Secretary General for Children and Armed
Conflict.
190
In the framework of the Africa-EU Platform for Dialogue on Governance and Human Rights
(launched on 12 November 2010), two working groups met, the first in Brussels in June 2011 to
discuss the governance of natural resources in conflict and post-conflict situations, and the
second in Tunis in December 2011 to discuss freedom of expression, including freedom of the
media, as a vehicle for promoting democratic change. Since its launch in November 2010, the
platform has provided an open, inclusive and informal space for dialogue, allowing the
formulation of shared governance agendas and recommendations between the two continents.
One informal meeting of experts of the Africa-EU Partnership on Democratic Governance and
Human Rights also took place in Brussels in September 2011 and allowed for further
consultations on how to improve EU support for African governance initiatives such as the
African Peer Review Mechanism (APRM) and the African Charter on Democracy, Elections and
Governance.
In addition to the AU-EU human rights dialogue, political dialogues conducted under Article 8
of the Cotonou Agreement provided opportunities to take up human rights concerns directly
with the national authorities in African partner countries. Specific dialogues on human rights
took place with Nigeria and South Africa in 2010.
5.4.2. Angola
Despite constitutional guarantees of fundamental freedoms and a national human rights
institution, shortcomings concerning the protection of human rights remain at various levels.
Recent problematic issues include alleged violence and abuses committed by security forces
against illegal migrants and miners in the diamond-rich Lunda provinces. Excessive use of force
by police at small-scale opposition and youth protests was also reported.
191
The EU Delegation and Member States' representatives visited the Lundas, and had contacts
with the authorities and representatives of civil society. In coordination with other international
partners they have been monitoring the situation, and drawing the Government's attention to
the need to properly investigate allegations and take preventive action through training and
control of the security forces. Earlier, EU Ambassadors visited the oil-rich northern province of
Cabinda, where sporadic, low-intensity insurgency as well as alleged human rights violations
occur.
The EU and its Member States are funding human rights projects and providing assistance to
local and international organisations active in this field. With the general scaling-down of donor
support to Angola, EU funding is one of the few sources available to local human rights
organisations.
Political dialogue under Article 8 of the Cotonou Agreement remained inactive, but there are
great expectations of the "Angola-EU Joint Way Forward (JWF)" agreement. It involves a wide-
ranging political dialogue including peace and security, human rights and good governance.
5.4.3. Burundi
As in previous years, the EU remained concerned about the human rights situation in Burundi
during 2011. The year was marked by a high number of extrajudicial killings — as many as 62,
according to the UN, and more according to NGOs. While opposition leaders abroad, civil
society and the media have largely filled the gap left by opposition political parties, journalists
and civil society leaders have become the target of arrests and intimidation.
192
Political pressure from the International Community did start to bring some results towards the
end of the year, when the situation appeared to have become calmer. The EU contributed to
intensifying international efforts to restore dialogue between the Government and the
opposition parties abroad, with a view to ensuring proper preparation of the 2015 elections.
The EU sought proactively to conduct dialogue with the Government under Article 8 of the
Cotonou Treaty, but without success. More fruitful in 2011 was the dialogue with civil society,
which continued and became more focused on political governance.
The EU continued to fund projects under the EDF for decentralising justice and in support of
local governance, with the aim of tackling difficult issues related to land conflict. The EU also
invited proposals under the EIDHR and the Instrument for Stability.
5.4.4. Cameroon
EU engagement on human rights and democratisation in Cameroon picked up momentum
significantly in 2011, both in terms of political dialogue and advocacy, as well as financial
support. The main areas of intervention during the year were as follows.
Human rights defenders: the EU missions in Cameroon have supported the creation of a
national network for the protection of human rights defenders (RENAPDDHO). The EUD has
provided advice, political support and in-kind assistance, while the French Embassy has
provided some financial support. RENAPDDHO intervenes when individual human rights are
being threatened and is also finalising a first report on the situation of human rights defenders in
Cameroon.
193
Human rights awareness: the EU provided financial support to the organisation in 2011 of a
human rights film festival in Yaounde. Unfortunately the festival was banned at the last minute
by the authorities because of the alleged risks to public order, after which EU Heads of Mission
expressed regrets at this decision.
Justice and detention conditions: the EU is the main donor in this critical area. EU support has
in particular been critical in helping limit the number of people held in pre-trial detention and in
helping improve health (including HIV prevention), sanitation and legal advice to inmates. In
addition, issues related to the (mis) functioning of the judicial system, in particular in high profile
cases, are also raised regularly in the framework of the political dialogue.
Rights of LGBT people: this issue, which is quite sensitive in Cameroon, is being raised regularly
in the framework of the political dialogue with the authorities, the ultimate goal being
decriminalisation. The EU has also provided financial support to a NGO working to defend the
rights of LGBT people, in particular those held in detention or facing legal proceedings. This
project has triggered a controversy with the authorities, which accused the EU of interference
and of promoting homosexuality and requested the EU to withdraw the subsidy. The EU
reacted forcefully to these accusations and refused to reconsider the project.
Other issues were raised regularly throughout 2011 in the framework of ongoing political
dialogue, including abolition of the death penalty (there is only a de facto moratorium at
present), rights of women (in particular violence against women), child rights (in particular
ratification by Cameroon of the two optional Protocols to the UN Convention on the Rights of
the Child) and curbs on political rights such as freedom of association and demonstration.
Financial support has also been provided to NGOs working with indigenous people (in
particular Baka Pygmies).
194
5.4.5. Chad
As noted in the report on the situation of human rights in Chad, commissioned by the
OHCHR, "there is no policy of deliberate systematic violation of human rights. But these rights
are constandy violated". While Chad has ratified the main international conventions on
promotion and protection of human rights, effective application of these conventions is still far
from satisfactory. This is due to a lack of financial and technical resources assigned to human
rights and justice issues. In parallel, the right to development is seriously hampered by recurrent
famines and epidemics that affect in particular the Sahel region of the country.
Challenges in the field of human rights are therefore quite diverse, but the EU and its Member
States have identified four major challenges upon which to concentrate their efforts:
a) Establishment of a reliable and functional system of justice, to put an end to impunity,
which is still widespread.
b) Respect and promote the rights of the most vulnerable, including children, women
(especially in rural areas), and the disabled.
c) Accompany the process of Internal Security Forces Reform, to foster Rule of Law in the
country and prevent abuses.
d) Respect for democratic principles and promote good governance, allowing citizens'
participation in public affairs, at national and local level.
The 10 th European Development Fund made "good governance" one of its two focal sectors
(€ 70 million) in order to contribute to the restoration of sound public institutions and practices
in the fields of justice, management of public finance and security in the country.
195
In this context, the EU programme to support Justice in Chad (PRAJUST), which started in
2009, aims to sustainably improve the administration of justice in the country, by contributing to
support to both penal and civil processes, as well as professionals (lawyers, judges, prison
officers, etc.). PRAJUST also foresees a substantive contribution to the Government's program
for the construction and rehabilitation of justice facilities throughout the country.
Security Sector Reform is a key area already supported by the EU with the PAFSI programme —
Support Programme for the Reform of Internal Security Forces.
The EU, together with other bilateral and multilateral parties, funded the commission of inquiry
charged with shedding light on the events of January-February 2008 and the disappearance of
opposition leader Ibni Oumar Mahamat Saleh.
The EU was also politically and financially involved in the organisation of the trial of former
President Habre, although this had yet to start as the court was not yet established.
Regarding the issue of elections, the EU provided support to the preparation and organisation
of 2010-2011 legislative and presidential elections. An EU electoral observation mission was
dispatched, headed by the former Development Commissioner, MEP Louis Michel.
The Governance Support Program in Chad (PAG) which started in late 2011 provided support
to key financial administration and management of oil revenues. It continues efforts, in place
since 2007, to improve the capacities of the Ministry of Finance and Budget. A component of
the Programme aims at accompanying the recent decentralisation process after local elections
were run in 201 1 in the country's main cities.
196
The EU remained strongly committed to tackling key issues related to good governance (justice,
human rights, security forces, economic transparency and decentralisation), both through its
political dialogue, under Article 8 of the Cotonou Agreement, and through the implementation
of its programmes and projects.
Through its budget lines, the EU promoted respect of the rights of women, children and
displaced persons. This work included combating discriminatory practices against women such
as female genital mutilation, forced marriage and early marriage, and gender-based violence.
5.4.6. Cote d'lvoire
201 1 opened in Cote d'lvoire with a serious political crisis: the refusal of the outgoing President
to accept the results of the presidential elections held in late November 2010, which were won
by his opponent Alassane Ouattara. The repression of Gbagbo's illegitimate regime gave rise to
many human rights violations, which were denounced in statements by High Representative
Ashton and her spokesperson. The EU immediately and firmly supported the will of the
citizens of Cote d'lvoire, expressed through the ballot, by taking restrictive measures against a
total of 118 individuals and 13 economic entities (see the various decisions of the European
Council up to the beginning of April 2011). Those measures were extremely effective in
significantly weakening the Gbagbo regime.
The EU also carried out intense diplomatic activity in contacts with regional institutions such
and ECOWAS and the African Union and at the United Nations, encouraging them to take
clear positions and to mediate to restore constitutional order. To that end, the EU also provided
information and technical and financial support. At the same time, the EU mobilised € 60
million to provide humanitarian assistance to those most affected by the crisis, and provided
€ 1 million from the European Instrument for Democracy and Human Rights (EIDHR), in part
for specific assistance for women who were the victims of sexual violence during the crisis.
197
Once the crisis had been resolved by the inauguration of the legitimate President Ouattara,
development cooperation was able to begin again, allowing a programme to support the judicial
system worth € 18 million to be launched, to help the state to define a sectoral reform policy,
promote access to justice, reduce judicial corruption and reinforce the professionalism of judges.
During 2011, seven courts in the northern regions were renovated and brought back into use,
thus improving access to justice in those areas.
By means of specific expert assistance granted to the Ministry of Justice (on the basis of a credit
from the Instrument for Stability), the EU supported ongoing judicial procedures, in particular
the investigation team of the Ministry charged with investigating the crimes committed during
the crisis, and the drawing up of a law on witness and victim protection and a draft law on the
implementation of the Rome Statute (ICC).
Support for national reconciliation, directed at transitional justice, mediation in land disputes in
the west of the country, and efforts to make the media more professional and responsible, were
approved at the end of the year. The EU continued its technical and financial support for the
electoral process to end the crisis, providing € 8 million to assist with the organisation of the
legislative elections of December 2011, and funding the observation of the election by civil
society. Also, in October 2011 the EU stepped up its dialogue with organisations defending
human rights, in the context of the drafting of the country's human rights strategy.
5.4.7. Democratic Republic of the Congo
In 2011, the EU was much involved in monitoring the electoral process in DRC leading to the
legislative and presidential elections. On 24 January, the HR/VP issued a statement following
revision of the Constitution and calling for dialogue between all actors involved in the electoral
process.
198
The EU provided financial support to the organization of the presidential and legislative
elections and sent an Electoral Observation Mission that was deployed on the ground.
On several occasions, the EU expressed its concerns regarding politically motivated human
rights violations, including threats against media freedoms and infringements to freedom of
speech and protest.
On 7th September, the EU issued a local statement recalling the responsibilities of all political
actors and the Congolese national police in DRC for ensuring free, transparent, democratic and
peaceful elections. On 8th November, the EU expressed its concerns regarding the latest
developments in the electoral campaign in DRC. Key messages were passed to the national
electoral commission (CENT) regarding the importance of ensuring fundamental freedoms. In
November and December, the EU issued several statements regarding the quality of the
electoral process in DRC.
Furthermore, the EU pursued its commitment in favour of human rights defenders. The EU
was represented at all stages of the trial of the suspects supposedly involved in the death of
human rights defender Floribert Chebeya. On 29 June, the HR/VP issued a declaration taking
note of the verdict of the high military court, stressing the importance of fighting impunity and
recalling the EU position against the death penalty. The EU implemented several demarches to
protect human rights defenders and updated its local action plan for the implementation of the
EU guidelines on human rights defenders. Furthermore, a human rights country strategy was
drafted at the local level.
The EU pursued its commitments towards supporting the fight against gender based violence in
DRC. Among other financial commitments, a 2.5 million€ programme for supporting victims of
sexual violence in the Kivus was announced on 11th July.
199
The EU kept a close look at legislative developments, especially in the area of security sector
reform. Several important projects were implemented in DRC under the European Instrument
for Democracy and Human Rights (EIDHR).
In international fora, the EU continued to support the work of the ICC regarding Congolese
cases pending. The EU was also active in the UN Human Rights Council to address DRC
human rights situation.
5.4.8. Eritrea
The EU continued to express concern about violations by Eritrea of human rights obligations.
In the framework of the political dialogue, the EU appealed to the Government of Eritrea to
unconditionally release all political prisoners. In September 2011 the High Representative
Catherine Ashton issued a declaration on behalf of the European Union on political prisoners in
Eritrea on the 10th anniversary of their detention. The EU urged the Government of the State
of Eritrea to release, unconditionally, the Gil prisoners, who are a group of eleven senior
government officials arbitrarily detained and denied their rights since 2001 after openly
criticising President Isaias Afwerki.
Equally, concern has been raised about the fate of detained journalists and prisoners of
conscience incarcerated for their political and religious beliefs. Among others, the EU called on
the Eritrean authorities to release Dawit Isaak, a journalist of dual Eritrean-Swedish nationality
held incommunicado in detention since 2001, as well as all other imprisoned journalists. The EU
repeated requests to provide information and to grant access to them. The fate of detained
persons was raised personally by the Managing Director for Africa Nicholas Westcott during his
meeting with President Isaias.
200
The freedom of belief remains another problematic area. The EU expressed its concern
regarding violations against non-state sanctioned religious groups in Eritrea, and repeated the
demand for access to the former Patriarch of the Eritrean Orthodox Church, deposed in 2007.
The EU also voiced concerns about the plight of Eritrean refugees in the Horn of Africa. These
were raised with both the Eritrean Government and other governments where cases of human
trafficking and abuses were reported.
The EU continued to support activities aiming at the promotion of human rights, in particular
those relating to access to information on human rights and regarding women's and children
rights.
5.4.9. Ethiopia
A whole chapter of Ethiopia's new development plan for the coming five years, the Growth and
Transformation Plan, is dedicated to capacity building in the public administration and to good
governance (including anti-corruption measures). This seems to indicate the Government's
commitment to achieving an effective civil service and strengthening good governance in
democratic and political terms, as the backbone of the national development strategy.
However, the EU remains concerned about the situation of human rights defenders and the
application of the law regulating civil society activities. New directives issued in 2011 to develop
certain aspects of the civil society law are likely to pose further challenges for civil society
organisations. Nevertheless a tripartite dialogue between the Government of Ethiopia, donors
and civil society has been established. The EU is confident that the dialogue will allow progress
towards improvement of those regulations. The EU also continued the successful
implementation of projects under the Civil Society Fund, including in areas related to human
rights and governance.
201
In 2011, Ethiopia saw the first arrests and subsequently trials under the new Anti-Terrorism
Proclamation (ATP) enacted in 2009. Two Ethiopian journalists were arrested in June, followed
by several other journalists and opposition members.
The EU has been monitoring the trials and by the end of 2011, two Swedish journalists had
been sentenced to 1 1 years of imprisonment each, whilst three additional trials of a total of 36
people were still ongoing and being monitored by the EU.
There has been some criticism of the arrests and the implementation of the ATP, mainly from
Amnesty, Human Rights Watch and Reporters Without Borders. The UN has urged Ethiopia to
review the broad definition of terrorism under the ATP and has voiced concerns over the
potentially harmful effects it could have on the media in the country, as well as other democratic
rights. The EU is engaging on the ATP in the context of the dialogue it is undertaking with
Ethiopia.
Donors, including the EU, carried out a fact-finding mission in 2011 to assess the Villagisation ,
programme being implemented by the Ethiopian Government to improve access to basic
services for the rural population. Despite the allegations made by human rights organisations,
the mission did not find evidence of forced relocation or other human rights violations. Donors
are not supporting the programme but are concerned about the effects of hasty implementation,
that sometimes lead to a lack of basic services and even shortage of food. In 2011 the EU
launched a dialogue with the Government of Ethiopia on the matter.
Ethiopia began to draw up a national human rights action plan that will be finalised in 2012,
incorporating recommendations from the Universal Periodic Review and from UN Treaty
Bodies.
202
5.4.10. Gambia
The Gambia maintained political and macroeconomic stability, while the human rights situation,
especially freedom of expression, continued to present challenges. This pattern was confirmed
in the November Presidential elections, won by the incumbent Jammeh. The EU deployed an
Expert Electoral Mission, whose assessment will form the basis of further political dialogue.
The EU and The Gambia entertain a structured political dialogue as provided for in Article 8 of
the Cotonou Agreement, with mutually agreed priorities, shared agendas and commitments on
both sides. Meetings take place twice a year. Governance /human rights are core elements, which
are always on the agenda. However, action and progress in this area has been slower than in
other areas discussed.
The EU continued to support civil society, working in particular on governance, human rights
and women's rights.
5.4.11. Guinea
In general, the situation regarding human rights and democracy in Guinea continued to improve
in 201 1 . The security situation in Conakry and in the interior of the country, marked by acts of
violence by the police, became more stable. There was some progress in combating impunity,
particularly on the case of the victims of 28 September 2009 (when a peaceful demonstration
was brutally repressed by the security forces). However, several acts of violence committed by
the police in 201 1 remain unpunished, and two of the most senior personnel presumed to have
been responsible for the violence on 28 September 2009 remain in high public office, which is
not helping the investigations to make progress. The EU is maintaining its sanctions against five
people (with an asset freeze and a visa ban) because of their presumed responsibility for that
violence.
203
Justice remains weak, and detention conditions are poor and lacking respect for human rights,
but the first steps have been taken towards reform of the justice and prison system. The EU has
already provided some support for justice, by means of technical assistance to the Ministry and
support for victims and civil society in fighting impunity for the crimes committed during the
massacre on 28 September 2009. Reform of the security forces has also begun, with the
demilitarisation of Conakry and the retirement of around 4000 armed forces personnel who had
served for at least 35 years (or 15 % of the security forces). The political situation is more stable
and, responding to the return to constitutional order by the inauguration of a democratically
elected President and a civilian government, the EU has made the conditions for resuming
cooperation under the 10th EDF more flexible, and has partially lifted the arms embargo.
Nevertheless, the holding of free and transparent legislative elections remains the final condition
which will make possible the complete normalisation of relations with the EU.
5.4.12. Guinea-Bissau
The human rights situation in Guinea-Bissau in 2011 remained worrisome, particularly in the
areas of economic and social rights, due to unresolved questions of poverty and illiteracy and
inadequate access to basic social services. These issues, as well as widespread domestic violence,
also had an adverse impact in the spheres of women's and children's rights.
In June 2011, the National Assembly passed two bills, respectively to fight against human
trafficking and to ban female genital mutilation. In December 2011, Guinea-Bissau ratified the
African Charter on Democracy, Elections and Governance.
204
Under the European Initiative for Democracy and Human Rights (EIDHR), in April 2011 the
European Union launched for the first time a call for proposals targeting the reinforcement of
the protection of children, women and prisoners rights. Four projects were selected for funding,
for a total amount of € 1 140 000.
Recurring episodes of politically motivated violence and intimidation closely linked to the role
played by the military in internal politics threatened the stability of the country. In December
2011, the repression of an alleged attempted coup resulted in the unlawful killing of a suspect
who was surrendering, as well as in a number of arbitrary arrests and detentions. Impunity and
corruption continued to be major challenges, which were insufficiently tackled.
The fight against impunity and respect for the rule of law were at the heart of the political
dialogue between the European Union and Guinea-Bissau in the framework of the consultations
opened pursuant to Article 96 of the Cotonou Agreement. The representatives of the Guinea-
Bissau Government presented satisfactory proposals and undertakings to implement key
reforms aiming at stabilising the country in a democratic framework. The consultations were
closed by Council Decision 2011/492 and appropriate measures adopted for the performance of
these commitments. By the end of 2011, while a certain progress in the implementation of some
commitments must be noted, none of the key commitments had been fully implemented.
5.4.13. Kenya
The EU continued to observe the human rights situation in Kenya closely throughout 201 1 .
205
Supporting the implementation of the new Constitution was among the main priorities for the
EU in Kenya in 2011, not least with a view to the protection and promotion of human rights.
Impunity remained a main concern. The EU regularly raised this issue with the Government of
Kenya and in public. Throughout 201 1 it also maintained political pressure on the Government
to take action against extra-judicial killings and torture by the security forces, as well as
corruption within the public sector.
As a staunch supporter of the International Criminal Court (ICC), the EU continued to appeal
to the Government of Kenya as well as to the six individuals summoned by the ICC for crimes
committed during the 2007/2008 post-election violence to fully cooperate with the Court.
Equally, the EU encouraged the establishment of a local mechanism to bring others implicated
in the post-election violence to justice.
A continuous and regular dialogue with civil society organisations was maintained, including
through regular meetings at Head of Missions level.
As a result of EU public (media) statements on human rights issues, ie the ICC, the fight against
impunity, extra-judicial killings, and International Human Rights Day, the EU has achieved good
visibility in the country as a human rights actor.
206
5.4.14. Liberia
Although there is no evidence of systematic abuse or denial of human rights in Liberia by state
actors, the challenges related to the promotion and protection of human rights are considerable:
prisons conditions are harsh, including overcrowding, and detainees are subject to long pre-trial
detentions and denials of due process. Sexual and gender based violence, including rape, as well
as female genital mutilation (FGM) and violation of children's rights, including child abuse, are
prevalent in the country.
Liberia formally maintains the death penalty for certain crimes, but a voluntary moratorium on
the execution of the carrying out of the death penalty is in place.
As part of the activities of promoting human rights, the EU adopted an "EU local human rights
strategy" and has engaged locally with the government and relevant institutions (including the
National Commission on Human Rights). A local call for proposals under the European
Instrument for Democracy and Human Rights was launched in November (total budget 600.000
euro).
In 201 1 Liberia held presidential and legislative elections, the second democratic elections since
the end of the civil war. However, the run-off elections were tarnished by an opposition boycott
and street clashes between protesters and the police. The EU provides financial support to the
electoral cycle (€ 7 million) and deployed an Electoral Experts' Mission.
207
5.4.15. Madagascar
2011 saw a major development in the Malagasy crisis. Thanks to sustained efforts by the
Southern African Development Community (SADC) Mediation Troika, a "Roadmap for Ending
the Crisis in Madagascar" was signed on 1 6 September 201 1 by the main political stakeholders.
This document sets out the commitments entered into by the signatories with a view to a
neutral, inclusive and consensus-based transition process leading to the holding of credible, free
and transparent elections and the return to constitutional order in Madagascar.
The EU, the SADC, the African Union and the international community welcomed that event
and, since then, have noted the progress made in its implementation (the appointment of a
consensual Prime Minister, the formation of a Government of National Union, the
establishment of the Transition Parliament and the establishment of the national Electoral
Commission (CENIT)).
Such developments triggered a further EU decision on 5 December under Article 96 of the
Cotonou Agreement, extending the decision in force since 2010 but adopting a positive
approach allowing for EU support for the transitional process and the gradual resumption of
EU cooperation in development aid, depending on real progress on the implementation of the
roadmap for transition.
However, the implementation of the Roadmap for transition remains very fragile.
208
5.4.16. Malawi
The human rights situation in Malawi deteriorated further in 2011. The adoption in January
201 1 of the amendments to the penal code, which expand media control by the Government,
puts the freedom of speech and press freedom at risk. The Government has come under
pressure from activists because of poor economic and political governance. Demonstrations
took place in July 2011, when arms were used against protestors leaving twenty people dead.
High Representative Ashton issued a statement condemning the use of force by the Malawian
authorities and their prevention of citizens from exercising their constitutional right to
demonstrate. On 14 October 2011 Managing Director of the EEAS Africa Department,
Nicholas Westcott met the Foreign Minister of Malawi, P. Mutharika and reiterated the EU's
concerns on the evolution of the governance situation in Malawi.
Under the 10th EDF, the EU allocated € 30 million for a Governance Programme to improve
democratic governance by ensuring access to quality justice for all in Malawi, through a more
effective and responsive judiciary, increased restorative and victim- friendly approaches in both
the formal and informal systems, improved democratic accountability and oversight, and
ensuring that all Malawians know and understand, and are able to claim, their rights and the
services to which they are entitled.
209
5.4.17. Mauritania
In Mauritania, the inclusive political dialogue between the presidential majority and parts of the
opposition has led to an agreement on a package of substantial constitutional reforms.
Significant progress has been made in the area of media liberty, putting Mauritania among the
top countries in the region as far as this area is concerned. However, remnants of slavery
continue to exist and its denouncements by human rights organisations cause regular
confrontations with the authorities. Arbitrary detention cases are regularly reported. The main
structural problem in Mauritania is the weakness of the justice system. Civil society in Mauritania
remains weak and suffers from lack of coordination.
EU Human rights strategy for Mauritania is currently under evaluation. The EU Delegation in
coordination with the Member States regularly brings together human rights defenders, and
makes occasional political demarches to the Government to denounce violations of human
rights. At operational level, two new gender and EIDHR thematic projects were launched in
Mauritania in 2011, to support NGOs in gender issues and in the fight against slavery and its
after-effects. These projects, along with the five already existing in this field, are worth € 1.3
million. The EU also provides structural support to civil society, through a specific programme
under the 10th EDF.
210
5.4.18. Niger
The EU supported the democratic transition in Niger in 2010 and 2011, in particular through
support for the electoral process. This was reflected in the release of € 18.5 million (more than
60 % of the external support), which made it possible to increase the confidence of political
actors and public opinion in the election, by providing for the preparation and holding of the
constitutional referendum (October 2010) and the various polls (local, legislative and
presidential) in the first quarter of 2011.
Moreover, an election observation mission was put in place in Niger for the legislative elections
on 31 January 2011 and for the two rounds of the presidential election on 31 January and 12
March 2011. Santiago Fisas Ayxela, Member of the European Parliament, was the Chief
Observer. The mission consisted of 40 observers from 15 EU Member States, Switzerland and
Canada. The mission began its activities on 4 January 201 1 and remained until the official
proclamation of the results of the second round of the presidential election on 1 April 2012.
The observers were deployed throughout the country, except in the Agadez region for security
reasons.
5.4.19. Nigeria
Nigeria held presidential, legislative and State House/ Governor elections in April 2011. An EU
Election Observation Mission (EOM), led by MEP Peterle, was deployed in the country. The
EU concluded that these elections represented a significant improvement on previous years and
could be considered as the most credible elections since Nigeria's return to democracy in 2009.
A number of irregularities and deficiencies were nevertheless observed and reported. The
recommendations made by the EU EOM inspired the Nigerian Independent National Electoral
Committee (INEC) in the drafting of its own conclusions. The elections were followed by an
outbreak of violence, which the EU condemned in a local statement.
211
Human rights continued to be a priority in the framework of the EU -Nigeria Joint Way
Forward. In March 2011, the Human Rights Commission Act was adopted. The new Chair of
the Human Rights Commission, a human rights activist, was appointed in December 2011. In
June 2011, the Freedom of Information Act was adopted.
The EU continued to monitor the human rights situation, including in the framework of the
local EU Working Group on Human Rights. A report by Heads of Mission on the freedom of
religion or belief was prepared in July 2011. Several meetings took place with civil society
representatives to discuss the same-sex marriage bill.
Meetings were held with the Chair of the Justice Committee of the House of Representatives
and with the Chair of the Human Rights Committee of the Senate, to discuss the human rights
situation in the country. A session of the local human rights dialogue, initially scheduled for
December 2011, was ultimately postponed and took place in February 2012.
Eight projects supported by the European Instrument for Democracy and Human Rights
Country-Based Support Strategy programme (CBSS) were being implemented in 2011. A new
EIDHR CBSS call for proposals was launched in December 2011.
Statements were made by the EU to denounce inter-communal violence and terrorist attacks,
including the attack against the UN Headquarters in August 2011 and the attacks on churches
during the Christmas period.
212
5.4.20. Rwanda
The EU direct support to the government is complemented with support to civil society. In
2011, the dialogue with the civil society continued and became more focussed on political
governance.
Regular EU-Rwanda meetings were held over the electoral process (presidential, local and
senatorial elections) and the Universal Periodic Review (UPR), the latter being a tool for policy
and political dialogue.
Also, preparatory works for the definition of a € 2 million call for proposals to the NSAs under
the 10 EDF financing Agreement 'Voice an Accountability' were carried out in close
collaboration between the EU Delegation, the NAO and representatives of the civil society.
The specific objective of this call is the promotion of advocacy and monitoring activities in the
justice and human rights sectors, in line with the justice sector working group recommendations
and Rwanda's voluntary commitments in the context of the UPR.
213
Overall, financial support to civil society in Rwanda has steadily increased in 2011 with new
contracts signed under two specific programmes: the "European Instrument for Democracy and
Human Rights" (EIDHR) and the "Non-State Actors and Local Authorities in Development"
(NSAs/LAs) programme. Between second half of 2010 and 2011, a total of 13 new contracts
were signed worth about € 6 million. These projects aim at observing elections and providing
civic education to ensure a more transparent electoral process; supporting a think tank to
conduct studies over the ethnicity and social cohesion; strengthening the national campaign
against corruption; providing support to the victims of violence in the cross border regions;
monitoring and advocacy over the newly adopted land reform; and strengthening
decentralisation and local governance processes.
At the end of 2011, the EU had a portfolio with Rwanda of about 60 on-going projects funded
by the different thematic programmes in support to the civil society.
5.4.21.
Senegal is a democratic and stable country with a positive human rights record overall. This was
confirmed in 201 1 .
However, following the 23 June demonstrations, in the run-up to the presidential elections (26
February 2012), administrative and police harassment of the opposition and civil society was
noted. In addition, the distribution of the 14th annual report of the Observatory for the
Protection of Human Rights Defenders, published by the International Federation of Human
Rights (FIDH), was retained by customs authorities without a proper explanation.
214
The long-standing, low-intensity conflict in Casamance is another issue of concern. Sporadic
clashes continued in 2011, with a high number of casualties (over 60 fatalities), including
civilians, mainly as a result of banditry, including the alleged execution of a group of 10
woodcutters in late November. Full details of this were never shared by the authorities.
Negotiation efforts have failed to bring about a sustainable resolution of the conflict to date.
The EU and Senegal entertain a structured political dialogue as provided for in Article 8 of the
Cotonou Agreement, with mutually agreed priorities, shared agendas and commitments on both
sides. Meetings take place twice a year. Human rights are constandy addressed, including the
abovementioned issues.
The EU continued to support the demarches by the international community to convince
Senegal either to try Hissene Habre, the former president of Chad (currendy living in Senegal)
who has been accused of crimes against humanity, or to extradite him. Belgium has introduced a
request for extradition, with EU support. This issue is also constantly on the agenda of the
abovementioned Article 8 dialogue meetings.
215
5.4.22. Somalia
In 2011, the conflict in South-Central Somalia continued, with a heavy price paid by civilians,
especially in the areas controlled by Al Shabaab (a radical Islamist insurgency). The EU
contributed to the establishment of security through its CSDP mission that trains members of
the Somali National Security Forces (NSF) in Uganda (the EUTM), and through its significant
support for the African Union Mission in Somalia (AMISOM) through the African Peace
Facility (APF). Al Shabaab withdrew from the capital, Mogadishu, under NSF and AMISOM
pressure in August 2011. They largely secured the capital, allowing a more conducive
atmosphere for the respect and promotion of human rights and the implementation of the
Kampala Accord of May 2011. Furthermore, the EUTM included modules on human rights and
gender, leading to greater respect for rights by the forces.
Under the European Instrument for Human Rights and Democracy, the EU carried out a
variety of projects supporting an independent media, supporting the Human Rights
Commission of the region of Somaliland, building the capacities of elders and religious leaders
in conflict prevention across the country, developing domestic electoral observation capacities,
and enabling dialogue between civil society and the Somali authorities.
With regard to the rule of law and the fight against impunity, police and judges were trained
throughout Somalia. With the EU's support, three female prosecutors (of a total of nine) and
female police officers were appointed in the region of Somaliland.
Under the democratisation agenda, the EU supported the draft Federal Constitution, under
which human rights and gender audits were conducted. In the regions of Somaliland and
Puntland, the EU assisted the opening up of the political space, as well as the appointment and
capacity-building of their Electoral Commissions.
216
5.4.23. South Africa
On 15 September 2011, the Fourth South Africa-EU Summit was held in the Kruger National
Park, South Africa, reaffirming both parties' commitment to strategic partnership based on
shared values, including human rights, democracy and the rule of law, and reaffirming their
determination to cooperate in international forums with regard to human rights.
In February 2011, the EU and South Africa held their fourth informal dialogue on human rights,
building on the dialogues held since December 2009. Discussions encompassed cooperation in
multilateral forums, and continental and domestic issues. The EU and South Africa agreed to
formalise their dialogue in 2012.
South Africa-EU development cooperation continued to support human rights through various
programmes including the Access to Justice and Promotion of Constitutional Rights programme
as well as civil society support through the European Instrument for Democracy and Human
Rights.
Throughout the year, the EU continued to monitor developments and engage South Africa in
the field of human rights, inter alia regarding the process of registration and deportation of
Zimbabwean immigrants, the ongoing debate on the adoption of a Protection of State
Information Bill, and the situation of LGBT persons in the country.
On the multilateral front, the year 2011 was marked in particular by the adoption of the
landmark resolution sponsored by South Africa on "Human rights, sexual orientation and
gender identity", which was adopted by the United Nations Human Rights Council on 17 June
2011. The resolution is the first to call for an end to discrimination on grounds of sexuality
worldwide, and to recognise it as a "priority" for the UN; it was strongly supported and
welcomed by the EU.
217
5.4.24. Sudan
The credibility and subsequent acceptance of the outcome of the January 201 1 referendum by
Khartoum was the overall political priority of the EU for 2011. Great attention was also given to
the period leading up to South Sudan's independence on 9 July 2011 and thereafter.
Both milestones passed peacefully but there was a considerable deterioration of the situation
during the months following South Sudan's independence, which saw the outbreak of fighting
between the Sudan Armed Forces (SAF) and the SPLA-North in Southern Kordofan and Blue
Nile, as well as the continued dispute about Abyei. The ongoing conflict has caused a serious
humanitarian situation and serious human rights violations took place in the areas of conflict
which also included Darfur, despite the signature of the Darfur Peace Agreement in Doha in
July 2011.
During the reporting period, the overall situation of human rights in Sudan did not improve.
Arbitrary arrests and the targeting of individuals because of their ethnic affiliation continued in
many parts of the country. Political opponents, youth groups, human rights activists and
journalists remained at high risk of harassment, arbitrary arrest and ill-treatment by the National
Security Service (NSS) due to their political affiliation, and there was a complete lack of
accountability. State censorship and control over the media, in particular newspapers, remained
high.
The future status of South Sudanese citizens living in north Sudan was also of concern in the
absence of an agreement between the North and South. The constitutional review process
presents another challenge with the announcement by President Bashir that it will be based on
Sharia law.
218
The cessation of UNMIS' mandate following South Sudan's independence has left a vacuum in
terms of human rights monitoring. For Darfur, however, UNAMID is still able to fulfil this
function through its human rights division. Coordination of the international community in the
human rights area has also been affected by UNMIS' departure. There are plans to revive the
"International Partnership Forum", a coordination forum for human rights previously chaired
by UNMIS and the EU Delegation in Khartoum.
In terms of establishing a meaningful human rights dialogue with the Sudanese authorities, the
establishment of the National Human Rights Commission needs to be mentioned. The selection
and independence of its members, however, casts some doubt about whether it can play a
constructive role in promoting and protecting human rights standards in Sudan.
A three year EU Human Rights Strategy for Sudan has been designed, including eight priority
areas. For further information in this regard, including a detailed analysis of the human rights
situation in Sudan, please see the full document disseminated on 13 December 2011.
In May 2011, Sudan participated in the Universal Periodic Review (UPR) process.
5.4.25. South Sudan
South Sudan became independent in July 201 1 following an overwhelming vote for separation
in the January 2011 referendum on self-determination.
Still suffering from the aftermath of decades of war and underdevelopment, South Sudanese
state structures are nascent and capacities extremely limited. Human rights abuses by security
forces are frequent though not systemic. Violations range from unlawful detention to the use of
unjustified violence in civil disarmament campaigns.
219
The law enforcement and justice systems in South Sudan are weak due to the shortage of
qualified staff and the reliance on customary law, resulting in impunity for crimes and serious
human rights violations in the administration of justice. These violations include arbitrary arrests
and detentions, lack of legal assistance and aid, prolonged periods of pre-trial detention, and
poor conditions of detention.
During the reporting period, inter-ethnic violent conflicts between rural communities about
catde and resources continued to cause widespread loss of life. In the same context abductions
of women and children were common. Security forces often were not able to protect civilians,
also due to lack of training and equipment. Members of the Sudan People Liberation Army
(SPLA) committed violations against civilians, including unlawful killings, beatings, and looting.
Fighting between the SPLA and armed opposition groups also killed hundreds of civilians, led
to the displacement of thousands of people, and the destruction of homes and other civilian
properties.
The EU is supporting the Government's efforts to improve the human rights situation with
technical assistance, notably for the judiciary as well as through the Human Rights Commission.
Support from the EIDHR includes projects on women's rights, people with disabilities and the
promotion of pluralism.
The EU has also established a political dialogue with the Government on human rights issues.
The EU also supports the government's steps to access and ratify Human Rights -related treaties
and conventions. On a positive note, it is recognized that the Government of South Sudan is
willing to work with the UN Human Rights Council to address the human rights situation in the
country.
220
5.4.26. Togo
In 2011, Togo passed its Universal Periodic Review and adopted a large number of
recommendations, a process that has been actively observed by the EU. The Truth, Justice and
Reconciliation Commission (CVJR), established in 2009 to investigate political crimes
committed between 1958 and 2005, continued its work with substantial financial support from
the EU. Over 20 000 statements were made and hearings have been organised throughout the
country. In addition, EU support was provided to a platform of civil society organisations active
in this domain to encourage the increased engagement of civil society and citizens in the
national reconciliation process.
Human rights defenders continue to single out impunity and a lack of independence of the
justice system as major problems, together with allegations of unlawful detention and cases of
torture. The National Human Rights Commission was charged with the task of investigating the
latter.
The latter institution, together with the Ministry of Human Rights, the human rights
commission of the national assembly and the High Authority for Audiovisual Media and
Communication, received EU support to strengthen their capacity. Also, the EU continued to
provide very substantial financial support to the National Programme for Modernisation of the
Justice System including training, legislative reforms and infrastructure.
People in detention, women and children are among the most vulnerable categories of the
population. The EU supported civil society to promote respect for human rights, especially for
these vulnerable groups. Amongst others, an EU-funded project supporting detainees in
claiming their rights and improving their social reinsertion proved very successful. Furthermore,
five projects with a focus on local development and citizen's participation have received funding
under the "Non-state actors and local authorities in development" (NSA/LA) thematic
programme.
221
Through an EU-funded project to support the electoral process, new activities have been
developed with the aim of promoting civic education, providing training to political parties and
civil society on democracy and elections, promoting the participation of women in the public
and political sphere and strengthening the capacities of the Independent National Electoral
Commission.
In February 2011, the EU signed a € 6 million financing agreement for a project to strengthen
the capacity of civil society and support their actions, particularly in the field of reconciliation
and human rights. To complement these actions, the EU continued to raise its concerns on
human rights issues in its political dialogue sessions.
5.4.27. Uganda
The politically defining event in Uganda in 2011 was the parliamentary and presidential elections
held in February. The High Representative in her statement on the elections welcomed its
peaceful conduct. The EU had sent an Election Observation Mission and the Chief Observer
delivered his report in May. Building on this report the EU has been discussing with the
Government how to take forward some of the main recommendations notably on the
composition of the Electoral Commission, campaign financing and voter registration. President
Museveni has on several occasions agreed to look into possibilities for reforming the Electoral
Commission as well as making other reforms. Written material on different models for election
commissions has been provided to the Government.
After the elections, the EU continued its efforts to keep political space as open as possible.
When the so-called 'walk-to-work protests' were met with excessive use of force by Ugandan
security forces, the EU released a local statement on the right to peaceful demonstration asking
all parties in Uganda to deal with political conflicts through peaceful means.
222
To prevent further curtailing of political freedoms through future legislation, the EU brought
key legislative proposals on the agenda of the political dialogue. The EU reminded the
Government of the fundamental principle of the presumption of innocence when amendments
to limit the Constitution's articles on the right to bail were considered. Recalling the rights to
freedom of speech and assembly, the EU criticised the draft Public Order Management Bill
which included provisions giving sweeping powers to the police to prohibit public meetings.
This draft bill has been much debated and is likely to be adopted in an amended version in 2012.
The EU also raised the issue of the abolishment of the death penalty. Arguing that the death
penalty still enjoys broad popular support, the Government holds on it, albeit it is rarely applied
and has not been executed since 2003 (field court martial).
The EU reminded the Government about the need for the domestication of the UN
Convention against Torture. A private members' bill on torture, which is supported by the
Government, is currently in Parliament and is expected to be adopted in 2012. Ratification of
the Optional Protocol to the Convention against Torture is yet to be materialised.
The EU continued to observe closely the situation of LGBT people in Uganda who face
discrimination, persecution and open threats. The EU raised its concerns about human rights of
LGBT people at every available opportunity in its dialogue with the Government, including with
the President. In addition, the EU supported local human rights organisations providing
protection and attempting to change attitudes in the country. The draconian draft Anti-
Homosexuality Bill was shelved in 2011 under the last Parliament (but was subsequendy re-
introduced in 2012).
223
EU has been a driving force amongst development partners in Uganda with respect to support
to Human Rights Defenders (HRDs) and in February 2011 the Local Implementation Strategy
on HRDs was adopted.
Finally, on a technical level, the EU participates in a multi-donor pool fund (six EU Member
States, Norway and the EU Delegation) with the aim to improve democratic governance in
Uganda with specific focus on deepened democracy, access to justice and increased
accountability.
5.4.28. Zimbabwe
In February 2011, the EU decided to remove 35 people from the visa ban and asset freeze list
and to extend the validity of the remaining measures currently applying to Zimbabwe consisting
of (i) a visa ban and asset freeze relating to a list of named individuals and businesses; (ii) an
arms embargo and (iii) other measures, taken within the context of Article 96 of the Cotonou
Agreement.
These are carefully targeted measures, and their impact is primarily on the targeted persons, not
on the economy. In fact, since the establishment of the Government of National Unity, the EU
and its Member States have provided close to USD 1 billion in development assistance to
address the needs of the Zimbabwean people, including the provision of services such as health
care and education.
When adopting these measures, the EU took note of the significant progress made in addressing
the economic crisis and in improving the delivery of basic social services. However, the EU
considered that economic and social developments had not been matched by equivalent
progress on the political front. The EU noted that further reforms were necessary with regard to
respect for the rule of law, human rights and democracy, which are essential in order to create
an environment conducive to the holding of credible elections. In this context, the High
Representative expressed her deep concern at the upsurge in political violence seen at the
beginning of the year. The EU also made clear its preparedness to adapt its measures in
224
response to any further reform.
225
The establishment of the Government of National Unity (GNU) provided a new impetus to
enhance EU-Zimbabwe relations. Political dialogue has since been re-launched with the shared
objective of a progressive normalisation of relations. Since 2009 a series of high-level events
have taken place: June 2009 (EU-Zimbabwe troika meeting in Brussels headed by Prime
Minister Tsvangirai); September 2009 (EU troika visit to Harare); and July 2010 (Ministerial
meeting in Brussels where the inclusive Zimbabwean Ministerial Team for Re-engagement met
with High Representative Ash ton and Commissioner Piebalgs).
Since the inception of the GNU, the EU has continued to monitor the human rights situation in
Zimbabwe closely. In 2011, in close coordination with its Member States, the EU drew up an
EU Human Rights Strategy defining priorities in terms of support and engagement with both
civil society organisations and institutions, in the context of the pre-election period.
The EU finances a wide range of activities in Zimbabwe to create and sustain an open political
environment, where human rights and the rule of law are respected, and to move the country to
credible elections. The EU has finalised a Short Term Strategy to continue supporting reforms
contained in the Global Political Agreement, in particular the constitutional, electoral and
reconciliation processes as well as the reform of the judiciary. Civil society is a strong focus of
this strategy with EUR 30 million provided by the European Commission alone to support their
activities since 2009.
226
5.5. The Middle East and the Arabian Peninsula
The unrest in the Arab world also affected the Gulf countries, albeit in a more limited manner.
The Gulf regimes took action to contain and curtail revolution, notably by disbursing major
"financial packages" and addressing social needs while leaving aside political concerns and, at
times, establishing further constraints on already very limited civil liberties. Throughout the
unrest, the EU insisted on the need for home-grown reforms and national dialogue, flagging at
the same time its willingness to support these reforms if and when requested.
The EU and the Gulf Cooperation Council (GCC) had the opportunity, in the framework of the
21st EU-GCC Joint Council and Ministerial Meeting held in Abu Dhabi on 20 April 2011, to
exchange views on human rights issues and to agree to identify possible ways to forge
cooperation in this area.
The EU continued to pay particular attention to the developments affecting civil society in the
United Arab Emirates, in particular the trials of several of human rights defenders. A local
human rights strategy was developed by the EU in the UAE, as in Qatar and in Kuwait, allowing
the EU to set priorities, to identify issues of concern and to define areas of cooperation in the
field of human rights.
In Oman, the EU was alerted with the closure of the Al-Zaman newspaper, and took up the
issue with the authorities, so as to ensure that freedom of the media would not be further
curtailed.
227
5.5.1. Saudi Arabia
The EU continued to address human rights in its relations with Saudi Arabia, particularly with
regard to the death penalty, the situation of women, and freedom of the press. Specific
statements were published on women's rights, for example on political participation and equal
treatment (the female drivers' protest). In September 2011, the EU welcomed the fact that
Saudi women would be eligible from 2012 to take part in the Shura Consultative Council and
would be able to vote and run for office in the 2015 municipal elections.
On capital punishment, an increase in executions was seen in 2011. Of particular concern was
that most of the executions were not carried out in accordance with international minimum
standards: executions for alleged drugs-related offences and sorcery were seen. The EU carried
out demarches with relevant authorities on the issue and reiterated its request for at least a de
facto moratorium.
The EU has also identified other areas where progress is awaited. Special attention is given to
the freedom of expression. The EU has approached the Saudi authorities on cases of individuals
who were facing trials for having expressed their views on the internet. Other areas of concern
include the rights of child, freedom of assembly and association as well as freedom of religion
and belief. Of particular interest is also the situation of migrant workers in the country.
The EU regularly conveys clear messages to Saudi Arabia on the necessity to give adequate
protection to fundamental freedoms, including in application of international conventions.
These messages take place both bilaterally as well as in the context of EU-Gulf Cooperation
meetings.
228
5.5.2. Bahrain
On Bahrain, from the moment that protesters began gathering, in February 2011, the EU called
upon all parties in Bahrain to refrain from violence and engage in dialogue to discuss their
differences peacefully and constructively. A first public statement was issued in mid-February.
After the Gulf Cooperation Council deployed forces on 1 5 March and the violent crackdown on
protestors, a senior envoy was rapidly dispatched by High Representative Ashton to Manama, to
hold talks with a wide range of interlocutors. The High Representative also conveyed the EU's
messages directly to the Bahraini Foreign Minister, the King's personal envoy, and to King
Hamad in person.
A steady stream of statements throughout the year, and diplomatic contacts with the Bahraini
authorities drew public attention to the human rights situation, the necessity of holding
perpetrators from all sides of the society accountable, and the need to set a date for a visit by the
office of the UN High Commissioner for Human Rights and to promote real reconciliation
across Bahraini society. The High Representative added the situation in Bahrain to the agendas
of several EU Foreign Ministers' meetings which resulted in conclusions calling for respect and
protection of human rights. At their meeting in June 2011, the EU Heads of State and
Government expressed their concern about the process surrounding the trials and sentencing of
opposition members in Bahrain and encouraged Bahrain to ensure full respect for human rights
and fundamental freedoms.
This pressure, applied by the EU alongside the international community and by many civil
society organisations, yielded some results: the Independent Commission of Inquiry was
established in June to investigate the human rights violations, and trials and verdicts under the
Courts of National Safety were reconsidered. The EU further took positive note of the report
of the Independent Commission of Inquiry (BIO), and reiterated that the EU stands ready to
assist Bahrain in its effort to implement its recommendations.
229
5.5.3. Iran
The deterioration of the human rights situation in the Islamic Republic of Iran continued to be a
matter of great concern for the European Union in 2011. The EU raised its concerns with the
Iranian authorities through every available channel, but regretfully the situation did not improve.
Numerous statements were issued by the European Union, at all levels, in Brussels, Tehran and
in international organisations to call on Iran to live up to its international obligations.
The EU deplored in particular the fact that in 2011 thousands of Iranian citizens were the
victims of State-sponsored repression, including opposition leaders, human rights defenders,
lawyers, bloggers, journalists, women activists, and artists, as well as many persons belonging to
minorities including religious minorities, notably the Baha'i and Christian minorities. Countless
individuals faced harassment and arrests for exercising their legitimate rights or defending those
of others. Persons belonging to ethnic minorities, including Azeris, Baluchis and Arabs, are
regularly victims of repression and figure prominendy among those sentenced to death. Harsh
prison sentences were given to activists. Corporal punishment was used. Detainees reported
widespread cases of torture and ill-treatment. Control over outside sources of information such
as the internet, international radio and television increased. Iranian journalists working with
foreign media organisations were threatened or harassed by security officials and the EU
continued to be concerned with the efforts of the Iranian authorities to prevent citizens from
freely communicating and receiving information within Iran.
230
The widespread use of capital punishment, which in 201 1 reached the highest level in Iran in
recent years and was applied to minors, including in public, was a matter of particular concern
for the EU. Between 277 and 436 executions were recorded in Iran over the year; however,
reports of secret executions, particularly in Mashhad's Valikabad Prison, could substantially
increase the number of people who were executed during the year in Iran. The EU continued to
call on Iran to respect minimum standards, with a view to establishing a moratorium on the use
of the death penalty. The fact that hundreds of individuals were sentenced to death without
getting a fair trial, or were sentenced for crimes which according to the EU should not result in
capital punishment (eg apostasy, adultery, drug-related offences) was particularly worrying to the
EU.
The EU also supported the yearly resolution of the United Nations General Assembly on the
human rights situation in Iran, which in 201 1 received the highest support ever with 86 votes in
favour in the Third Committee. Each year since 2004 this resolution has expressed the General
Assembly's grave concern at the deteriorating human rights situation.
In March 2011, the EU supported the creation of a mandate for a special rapporteur on the
situation of human rights in Iran by the United Nations Human Rights Council. The current
mandate-holder, Dr Ahmed Shaheed, had the opportunity to present his views on the situation
to the Working Party on Human Rights of the Council of the EU in December 2011. However,
by the end of 2011 he had still not been allowed access to Iran. The EU believed that in order to
carry out his mandate correctly, he should be allowed access to the country, together with the
numerous thematic mandate-holders who, since the last visit by a Special Procedure in 2005,
have not been given access to Iran.
231
In April and in October 2011, the EU subjected 61 persons (including three Iranian ministers)
to specific restrictive measures, based on their responsibility, directly or by order, for serious
human rights violations. The individuals concerned were subject to an asset freeze and a ban on
entering the EU.
At the same time, the EU remained open for technical discussions with Iran on human rights
issues. This offer to engage in specific discussions was repeatedly made by the EU to the Iranian
authorities over the past year, but nothing materialised. The EU-Iran human rights dialogue,
frozen since December 2006 when Iran cancelled the fifth round, therefore remained dormant
in 2011.
The EU continued to engage with Iranian civil society within Iran and in exile, so as to support
the protection and the promotion of human rights in Iran. This was done in particular through a
number of projects financed by dedicated instruments, including the European Instrument for
Democracy and Human Rights (EIDHR).
5.5.4. Iraq
The human rights situation has remained fragile throughout Iraq as the country only slowly
recovers from the difficult post-conflict years and continues to face many political, security and
development challenges. The political transition has somewhat stagnated after the last general
election and violence has remained widespread, affecting many Iraqi civilians, including persons
belonging to minorities and vulnerable groups.
232
The year 2011 saw an increased use of the death penalty, which remains a matter of serious
concern. The EU has repeatedly called on Iraq to cease carrying out executions and to adhere to
minimum international standards, pending the abolition of capital punishment (demarches were
carried out and statements issued).
The EU continued to voice its human rights concerns in its dialogue with Iraq. The EU
Delegation in Baghdad maintained regular contacts with the authorities as well as representatives
of civil society and minorities and, together with the EU diplomatic missions, continued the
activities of the Human Rights Working Group. The EU also continued actively to support the
United Nations in their efforts to facilitate a peaceful solution to the situation of Camp Ashraf
residents. The High Representative encouraged all those who can bring any influence to bear on
the situation to do so constructively, placing the security and safety of the residents as the
utmost priority.
Good governance, human rights and the rule of law have remained key areas of focus for the
EU's assistance to Iraq. The EU has been involved in supporting these areas through projects.
Good governance and rule of law are included in the priorities of the first ever EU Iraq Country
Strategy Paper 2011-2013. The EU has also provided mentoring and training in the field of
police, judiciary and prison services through its Integrated Rule of Law Mission for Iraq
(EUJUST LEX), which in 2011 significantly increased its in-country activities (Baghdad, Basra
and Erbil).
A new basis for EU-Iraq relations will be the Partnership and Cooperation Agreement (PCA),
which includes a human rights clause as an essential element and establishes a framework for
cooperation on human rights issues and to address various issues including the rule of law.
233
A new basis for EU-Iraq relations will be the Partnership and Cooperation Agreement (PCA),
which includes a human rights clause as an essential element and establishes a framework for
cooperation on human rights issues and to address various issues including the rule of law.
5.5.5. Yemen
The Yemeni revolution coloured the situation throughout the year, starting with the first anti-
Saleh protest on 15 January 2011, led by Tawakkul Karman, who would receive the Nobel Peace
Prize later in the year. In addition, a deterioration of the security situation was seen with attacks
by Islamic fundamentalists.
These two issues made reinforced EU engagement during 201 1 indispensable. Throughout the
unrest, the EU played a central role, in the political and humanitarian fields. The EU exerted
constant pressure on all Yemeni parties to facilitate a peaceful transfer of power, which
thereafter led to elections after the reporting period. In all its activities, the EU condemned the
use of violence against protesters and expressed serious concern about the welfare and safety of
the Yemeni people.
No fewer than 21 official statements were published. In addition, EU foreign ministers made
their condemnation of the violence and human rights violations known in six sets of
conclusions. Equally, at their meeting in June, Heads of State and Government urged all parties
to stop violence, respect human rights and abide by a permanent ceasefire. The High
Representative and her staff were also in regular contact with key members of the regime and its
opponents. EU action was closely calibrated with the Gulf States, the US and other international
players.
234
As Yemen's political, social and economic turmoil exacerbated an already dire situation, the
international community maintained firm and united pressure for an orderly transition and
comprehensive reform process to begin without delay. Following action by the EU at the
Human Rights Council, the EU's members of the UN Security Council secured a resolution in
October, which finally paved the way for the signature on 23 November of the Gulf
Cooperation Council initiative and its implementation mechanism and thus for the long-awaited
transition.
Independendy from action related to the unrest, the EU also continued to address human rights
in its dealings with the Yemeni authorities, in particular through human rights -related demarches
on the juvenile death penalty, the freedom of expression and the International Criminal Court.
Finally, the EU contributed substantially to addressing the humanitarian needs of the population
through increased financial support. The initial humanitarian allocation for 201 1 of € 4 million
was raised to € 25 million. Total EU humanitarian funding in 201 1 was over € 60 million.
However, the EU remains convinced that further serious efforts towards relieving the
humanitarian situation of the civilian population are absolutely necessary: three million people
were in need of immediate assistance and Yemen had the second-highest rate of chronic child
malnutrition in the world.
5.6. Asia and Oceania
5.6.1. Afghanistan
The human rights situation in Afghanistan did not improve significantly in 2011. Areas of
particular concern include women's and children's rights, the death penalty, torture and abuse,
arbitrary detention, risks to human rights defenders, freedom of expression, transitional justice,
impunity and civilian casualties as a result of the conflict.
235
The justice system and governance in general still have considerable shortcomings and
Parliament was in severe turmoil during a significant portion of the year. Botdenecks and a lack
of political will to reform in various aspects of governance hamper progress in human rights
both directly and indirectly. As one of the EU's focal areas, governance receives a significant
proportion of the EU's attention and funds. In 2011, the EU committed € 20 million for justice
and € 40 million for public administration reform, as well as € 140 million for police reform,
with an emphasis on civilian policing and professionalisation.
The European Union Police Mission in Afghanistan (EUPOL) works closely with the Ministry
of the Interior and other stakeholders to improve the knowledge and application of basic human
rights standards by the Afghan National Police. Recently, they supported the establishment of
an independent Police Ombudsman Office.
ISAF temporarily suspended the transfer of prisoners in eight provinces following the release of
a UNAMA report on torture and abuse in some Afghan detention facilities. Prison
overcrowding remains a serious problem. The European Union continues to support the prison
sector through salaries for prison staff, though it is monitoring the situation in prisons closely
after responsibility for prisons was transferred from the Ministry of Justice to the Ministry of the
Interior, in contravention of international best practice.
Violence against women and girls, some traditional practices and punishment for "moral crimes"
continued to be of major concern. In 2011 several cases of violence against women generated
extensive media coverage. Once in the spotlight, the Afghan authorities responded quickly, but
it became apparent that earlier appeals to local authorities had failed to elicit an appropriate
response.
236
In line with the relevant EU Guidelines, women and gender are constant elements in the EU
Delegation's dialogue with the Government of Afghanistan. It also seeks to encourage and
support the Government's adequate implementation of its national and international human
rights obligations. The Delegation maintains regular contacts with civil society and human rights
NGOs through consultations and discussion groups. The EU Delegation held at least three
consultations between high-level EU officials and civil society members in 2011. Some of the
issues focussed on were discrimination, gender-related violence, including sexual violence,
trafficking and early and forced marriages.
The EU continues to be a key donor in Afghanistan. Civil society initiatives and projects were
funded through the European Instrument for Democracy and Human Rights, the "Non-State
Actors and Local Authorities in Development" programme and the Instrument for Stability.
These aimed to promote and strengthen a broad-based and inclusive civil society in Afghanistan
to engage on policy, economic and social issues, with a view to promoting dialogue and the
accountability and transparency of state entities.
Several new projects were started in 2011 and two calls for proposals were launched worth a
total of € 3 million. Specific themes among ongoing projects included transitional justice and
support for victims of atrocities, initiatives on Women, Peace and Security (UNSCR 1325),
human rights training for journalists and strengthening of participation, especially of women, in
local governance structures.
237
In the run-up to the Bonn Conference, an Afghanistan-wide civil society consultation process,
supported by Germany and other Member States, enabled civil society to choose its own
representatives for the conference and the civil society forum which preceded it.
5.6.2. Bangladesh
The EU continued to work on the promotion and protection of human rights in the light of its
main objectives of poverty alleviation and support for the democratic system in Bangladesh.
The EU launched a number of development programmes aimed at supporting democratic
institutions and oversight bodies. Building on its long-term efforts in these areas, it supported
action to reinforce local government, build capacity with the Bangladesh Election Commission
and assist with institution-building in the Chittagong Hill Tracts (CHT).
In the framework of its regular dialogue with the Bangladeshi authorities, the EU raised issues
regarding, inter alia, institutional reform, the role of independent oversight bodies, the situation
in prisons, the death penalty, freedom of expression, the implementation of the CHT Peace
Accord, and women's and children's rights. EU messages have been reinforced by the presence
in Bangladesh of high-level EU leaders, including the Development Commissioner, Mr Andris
Piebalgs.
238
The EU continued to hold a dialogue with all the stakeholders concerned by the Chittagong Hill
Tracts Peace Accord with a view to accelerating its implementation. In this regard, it conducted
visits to the CHT so as to better assess the situation on the ground. Field visits have been
complemented by contacts with relevant actors in Dhaka.
The humanitarian situation of the Rohingya population from Burma/Myanmar has continued to
be the object of EU diplomatic and humanitarian action. The EU hopes that a long-term
solution can be achieved in the context of cooperation between Bangladesh and
Burma/Myanmar.
In November, the EU held a conference on Human Rights and Decent Labour, which aimed to
bring together social partners and civil society with a view to developing practical proposals for
the effective implementation of the ILO Decent Work agenda, including on challenges such as
living wages, the improvement of employment opportunities, addressing gender inequalities with
respect to employment and wages, the improvement of social protection schemes, the
elimination of child labour, the protection of vulnerable groups and trade union rights.
5.6.3. Burma/Myanmar
The EU welcomed the release of a number of political prisoners, the government's commitment
to reforms, the easing of media censorship and the passing of legislation in the field of labour
law that was developed in close cooperation with the International Labour Organisation.
239
In response to the encouraging developments, in April 2011 the EU eased its restrictive
measures by suspending the visa ban for the civilian members of the Government and the
Foreign Minister. Through missions by EU Special Envoy Piero Fassino and other high-level
contacts, the EU encouraged further reforms, particularly regarding the rule of law and respect
for human rights in ethnic conflict areas, as well as the immediate and unconditional release of
all remaining political prisoners. In parallel, the EU also offered assistance in pursuing the
reforms. Following an offer by the Burma/Myanmar Government, this included preliminary
talks with the newly established national Human Rights Commission.
The EU remained the largest donor of humanitarian and development assistance to the country,
in order to help alleviate deep-rooted structural poverty. EU-funded projects covered access to
water and sanitation, health, food security, and assistance to uprooted people. Moreover, the EU
has pro-actively built links with civil society and sought dialogue with the government bilaterally
in the framework of the ASEM process and of EU -ASEAN meetings. These meetings provided
an opportunity to raise the EU's concerns and to encourage the government to continue the
process of positive change.
At the multilateral level, the EU supported the renewal of the mandate of the UN Special
Rapporteur on Myanmar and the country resolutions at the UN Human Rights Council in the
spring and in the UN General Assembly Third Committee in the autumn of 2011, recognising
the progress made throughout the year, criticising violations of human rights and discrimination
against ethnic groups, and calling on the authorities to take further steps to reform the country.
Human rights concerns were also raised direcdy with the authorities during the Universal
Periodic Review.
240
5.6.4. Cambodia
The EU provided financial support to the national side of the Extraordinary Chambers in the
Court of Cambodia (ECCC) as part of the EU's commitment towards justice and national
reconciliation. In 2011, the EU pledged an additional € 1.3 million contribution to the ECCC
under the European Instrument for Democracy and Human Rights.
In 2011 the EU continued to support civil society organisations in the implementation of
human rights projects. The EU funding covers areas such as women's rights, children's rights,
land rights, indigenous communities, human rights in detention centres and prisons, access to
justice, human rights-related aspects of migration, human trafficking, and freedom of
expression.
During the preparation of the draft law on Non- Governmental Organisations and Associations,
the EU recommended that the Government consult widely with stakeholders on the draft, and
produce a law that guarantees an enabling environment for civil society.
In multilateral forums, the EU supported the UN country resolution in autumn 2011, which
extended the mandate of the UN Special Rapporteur on Cambodia and enhanced cooperation
with the OHCHR. The EU also welcomed the acceptance of all recommendations of the UN
Universal Periodic Review.
5.6.5. China
The EU remained concerned at violations of human rights in China in 201 1 .
241
The EU-China human rights dialogue which took place in Beijing on 1 6 June 201 1 discussed in
detail the rights of persons belonging to minorities, in particular the situation of ethnic Tibetans,
Uighurs and Mongols, as well as Christians and practitioners of non-theistic beliefs, such as
Falun Gong. The dialogue also discussed the rule of law; the EU emphasised its concerns about
the growing practice of enforced disappearances and extra-legal detention, and sought
information about reports of torture of persons in detention. The EU stressed the importance
of an independent judiciary and that lawyers must be free to exercise their professional duties
without harassment. The EU also raised restrictions on freedom of expression and repeated its
call for China to ratify the ICCPR and to reform the "Re-education through Labour" system.
The dialogue was not accompanied by a side visit as it was not possible to reach agreement on
the location for such a visit. The EU handed over a list of individual cases of concern in the
margins of the dialogue. China de facto cancelled the second round of the dialogue which
should have taken place during the second half of 2011.
The EU-China legal experts' seminar took place on 6 and 7 September in Beijing. The themes
were human rights and drugs policy and human rights and technology.
Following a wave of arbitrary arrests and enforced disappearances of lawyers, writers,
journalists, petitioners, artists and bloggers in China in spring 2011, as well as the introduction
of new restrictions on the work of foreign journalists, the High Representative issued a
statement on 12 April expressing her alarm at these developments.
The statement expressed concern at the arrest of Ai Weiwei, underlined that arbitrary arrests and
disappearances must cease and urged the Chinese authorities to clarify the whereabouts of all
persons who had disappeared. The High Representative called on China to ensure that the
treatment of the individuals in question was in accordance with international human rights
standards and to release all those who had been detained for exercising their right to freedom of
expression. On 24 June, the High Representative welcomed the release of Ai Weiwei.
242
China continued severely to restrict freedom of expression and association throughout 2011,
and Chinese courts imposed heavy sentences. The High Representative condemned the
sentencing of the human rights activists Chen Wei and Chen Xi to nine and ten years in prison
respectively in December 2011 and also criticised the sentencing of the human rights lawyer
Gao Zhisheng to a further three years' imprisonment. The High Representative called for Mr
Gao's immediate release and for information about his well-being and location.
The EU was gravely concerned at policies implemented by the Chinese authorities in Tibet and
Xinjiang. In an "urgency" debate in the European Parliament on 27 October, the High
Representative underlined the EU's concerns at increasing legal restrictions on religious practice
in Tibet, limitations on teaching of the Tibetan language, the ongoing official campaign against
Tibetan intellectuals and cultural figures, the harsh measures taken against any Tibetan
attempting to protest against official policies and the impact of the mass forced resettlement of
nomads on Tibetan culture. The EU underlined its profound concern at the series of self-
immolations in the Tibetan regions and called on the Chinese authorities to allow all Tibetans to
exercise their cultural and religious rights without hindrance, and to refrain from the use of force
against peaceful protest. In an emergency debate on 10 March, the High Representative
expressed her concerns regarding the redevelopment of Kashgar in Xinjiang. The EU was
concerned that the destruction of a city which had formed the basis of Uighur culture for many
hundreds of years might have a grave impact on the preservation of that culture in the years
ahead and underlined that it would call on China both to consult local residents and to work
with UNESCO concerning the redevelopment.
At the 17th session of the UN Human Rights Council, the EU issued a statement expressing its
deep concern at the deterioration of the human rights situation in China.
243
5.6.6. Democratic People 's Republic of Korea (DPRK)
The EU remained seriously concerned over the grave violations of human rights in the
Democratic People's Republic of Korea (DPRK). It repeatedly voiced its concern in
international forums and urged Pyongyang to improve the situation. In March 2011, the EU
again played an important role in the adoption by the UN Human Rights Council of the
resolution extending for another year the mandate of the UN Special Rapporteur on the
situation of human rights in DPRK. On 19 December 2011, the UN General Assembly adopted
with 123 votes in favour a resolution initiated by the EU, Japan and the Republic of Korea on
the human rights situation in DPRK. Human rights concerns were also raised directly with the
DPRK authorities by the resident ambassadors of the EU Member States in Pyongyang and
during meetings with DPRK officials in Brussels and in other EU Member States.
During the regular EU-DPRK political dialogue which took place in the first week of December
2011 in Pyongyang, the EU called upon the DPRK to respect fully all human rights and
fundamental freedoms and to address the recommendations of relevant UN resolutions. The
EU encouraged Pyongyang, as a matter of confidence-building, to cooperate fully with the UN
human rights mechanisms, including by granting the Special Rapporteur full, free and
unimpeded access to the DPRK. The EU also encouraged Pyongyang to engage in a
meaningful dialogue on human rights with the EU and its Member States. The EU reiterated its
willingness to establish bilateral dialogue with the DPRK on human rights, which would offer
expertise and constructive cooperation in specific areas of human rights. The EU expressed its
deep concern over the fact that DPRK citizens are still being sentenced to death and executed.
The EU urged Pyongyang immediately to put an end to the systematic, widespread and grave
violations of civil, political, economic, social and cultural rights, to protect its inhabitants, to
address the issue of impunity and ensure that those responsible for violations of human rights
are brought to justice before an independent judiciary, to ensure full, safe and unhindered access
to humanitarian aid and to allow humanitarian agencies to secure impartial delivery of aid. The
EU urged the DPRK to tackle the root causes of refugees and to ensure that any refugees
returned to the DPRK are able to return in safety and dignity.
244
During the second half of 2011 the EU provided € 10 million for emergency food aid to the
DPRK to assist vulnerable groups, mainly in the northern and eastern provinces. In August
2011, the EU allocated an additional € 200 000 to flood victims in the country.
5.6.7. Fiji
During 2011 there was no improvement in the human rights situation with the military regime
of Commodore Bainimarama consolidating its grip on power. Of particular concern are
limitations on freedom of expression and freedom of assembly, as well as arbitrary detentions
and media censorship.
As a reaction to the 2006 coup d'etat and Fiji's subsequent failure to meet joindy agreed
commitments on democratic principles, human rights and the rule of law, the EU decided in
2007 to suspend development assistance (with limited exceptions) under the Cotonou
Agreement and the Development Cooperation Instrument. The decision, originally valid for
two years, has been extended several times and was extended on 26 September 2011 for a
further twelve months. Throughout 2011, during bilateral meetings and regular political
dialogue sessions in Suva under Article 8 of the Cotonou Agreement, the EU encouraged the
regime to engage in meaningful dialogue, to restore democracy and to repeal the Public
Emergency Regulations.
Following the arrest without warrant and severe beatings by military forces in February of at
least ten politicians, trade unionists and dissidents, the EU protested to the Foreign Minister in
Article 8 political dialogue meetings on 1 5 March and - together with the US and other partners
— again on 21 March.
245
The regime prohibited the annual meeting of the Methodist Church, following the Church's
refusal to dismiss three church leaders. The regime also adopted decrees severely restricting core
labour rights, namely the Employment Relations (Amendment) Decree and the Essential
National Industries Employment Decree. Trade union leaders were arrested for unlawful
assembly while meeting with union members, and one leader has been charged with sedition.
Censorship was strengthened through implementation of the 2010 Media Industry
Development Decree.
The 2009 Public Emergency Regulations, which severely restrict human rights, were extended
on a monthly basis throughout 2011, but on 31 December Commodore Bainimarama
announced their imminent lifting.
5.6.8. India
The European Union continued to monitor human rights in India closely in pursuance of its
human rights guidelines, interacting with civil society and Governmental agencies (especially
during the annual human rights dialogue) on alleged abuses, and providing assistance to human
rights NGOs and individual human rights defenders.
In the area of fundamental rights, the death penalty was subject to close monitoring and high-
level diplomatic action, including a letter by High Representative Ashton to Home Minister
Chidambaram, in the light of the President's rejection of several pleas for mercy. Discussion
continued with the Government, in the context of the human rights dialogue held in March, on
the adoption of the Prevention of Torture Bill and concerns related to security legislation.
With respect to human rights defenders in particular, the EU continued to engage with the
Indian administration on a list of priority cases (and continued to observe the hearings on the
case of Dr Binayak Sen, who was released on bail).
246
A workshop was held on social inclusion.
EU Heads of Mission (HoMs) had the opportunity to appraise themselves with human rights
issues in Jammu and Kashmir during their annual visit to that region.
Last but certainly not least, the EU provided financial support for a number of initiatives on a
range of human rights concerns, including trafficking of women and children, prevention of
torture, rights of marginalised and socially excluded groups, rights of workers in the informal
sector and access to justice for vulnerable populations.
5.6.9. Indonesia
The comprehensive Partnership and Cooperation Agreement (PCA) signed by the EU and
Indonesia on 9 November 2009 has led to the establishment of a structured human rights
dialogue. On the occasion of the signature of the PCA, Indonesia and the EU identified human
rights and democracy as one of the priorities for strengthened cooperation pending ratification
of the Agreement.
The second round of the human rights dialogue took place in March 2011 in Brussels. It
provided valuable opportunities to discuss issues of concern such as non-discrimination, the
rights of detainees and prisoners, the International Criminal Court, women's rights, the right to
education, and cooperation in multilateral forums. Furthermore, in October 2011, the EU
organised a civil society seminar on the freedom of religion, entitled "Human Rights and Faith
in Focus", which provided for lively exchanges on the role of religion in promoting human
rights and the reconciliation of the freedom to practice faith with other key human rights,
including freedom of expression.
247
The EU issued statements on the killing of three members of the Ahmadi community and the
inadequate sentencing of those convicted of the attacks in February and July 2011.
Twelve human rights projects were supported in 2011 through the European Instrument for
Democracy and Human Rights (EIDHR), covering concerns such as human rights
mainstreaming in decision-making, political representativeness, torture, the right to education
and the right to health, and the effective enjoyment by women and children of their human
rights. The EU policy guidelines on human rights have been translated into Bahasa and are
being widely disseminated.
The EU is carefully monitoring the human rights situation in particularly sensitive areas such as
Aceh and Papua, where there are specific concerns regarding truth and reconciliation processes
and issues linked to the special autonomy that has been accorded to those provinces, through
regular missions.
EU missions in Jakarta have established a dedicated task force on human rights composed of
the political counsellors of the EU Delegation and Member State Embassies.
5.6.10. Japan
Work progressed through the year on the scoping exercise for an EU-Japan agreement on
political, global and other sectoral cooperation, underpinned by the shared commitment to
fundamental values and principles.
248
The EU maintained its longstanding cooperation with Japan in line with the 'agenda for
cooperation'. Consultations on human rights were held, notably to facilitate cooperation on
work in the framework of the UN General Assembly, including on the joindy sponsored
resolution on human rights in the DPRK.
The EU very much welcomed the de facto moratorium on the death penalty that was observed
in Japan throughout 2011, and urged its continuance.
5.6.11. Laos
The EU and Laos held the third round of the regular human rights dialogue in the framework of
the EU-Laos Working Group on Governance and Human Rights in February 2011. The
dialogue provided an opportunity to discuss numerous human rights issues, including the
implementation of the Universal Periodic Review (UPR), freedom of expression, assembly and
association, freedom of religion and belief, Hmong returnees, trafficking of human beings,
conditions in prisons and detention centres, the governance reforms, and land rights. The
dialogue was preceded by an expert seminar on the implementation of the recommendations of
the UPR in Laos. The EU shared the experience of its Member States in this field, and
international organisations and civil society provided ideas on how to enhance the
implementation of UPR recommendations in Laos.
249
Nine projects related to human rights were implemented in 2011. Six of them were funded
under the European Instrument for Democracy and Human Rights, one under the "Non-State
Actors /Local Authorities" thematic programme and two under the project agreement between
the EU and UNDP. They focused on the rights of the child, gender rights, persons with
disabilities, disadvantaged minority groups, and building the capacity of the emerging Lao civil
society organisations.
The projects with the UNDP also supported the National Assembly to reform national
legislation in order to comply with international conventions or standards. An international law
project also offered several training sessions on the implementation of the international
conventions on human rights for government officials and local civil society. The UPR
recommendations for Laos were published and distributed to various agencies, both
governmental and international.
5.6.12.
In 2011 the EU and Malaysia continued negotiations on a Partnership and Cooperation
Agreement, which will include provisions on human rights.
The EU and Malaysia launched discussions on human rights at a local level. The first such
meeting took place in February 2011 with a focus on women's and children's enjoyment of their
human rights. This is the first bilateral human rights dialogue that Malaysia has ever conducted.
250
On 1 March 2011, the EU Delegation, the Embassy of the Netherlands and the Institute of
Advanced Islamic Studies organised a public seminar on "Religion in the Public Space — the EU
and Malaysia" which attracted more than 150 participants from the general public. A closed-
door seminar with the same title took place the following day.
In March, Malaysia also hosted the Asia-Pacific on the Universality of the Rome Statute of the
ICC. This event was followed by the Government's decision to accede to the Rome Statue.
The EU funds a number of projects under the European Instrument for Democracy and
Human Rights (EIDHR) covering a wide range of issues, such as the women's and children's
rights, non-discrimination, freedom of the media, indigenous people, human rights education,
and persons with disabilities. In the frame of the first stocktaking meeting in September 2011,
the beneficiary NGOs shared the main challenges met during project implementation and
helped identify further action points for follow-up by the EU in Malaysia. EIDHR funds were
also used to finance the making of a documentary film on the death penalty in Malaysia.
251
The EU continued cooperation with all stakeholders on human rights, inviting some of them to
the local EU Human Rights Working Group meetings. The main counterparts are the
Malaysian Bar and the National Human Rights Commission. One of the concrete achievements
of this cooperation was a public event on the abolition of capital punishment organised in
October 2011. Back-to-back with the public seminar, attended by some 350 participants, a
closed-door technical consultation was also held upon the request of the Attorney General's
Chamber. Both events had high-profile European personalities as speakers and both events
served as the first steps of a long-term campaign for the abolition of capital punishment in
Malaysia.
5.6.13. Nepal
Despite commitments made under the 2006 Comprehensive Peace Agreement, violations of
human rights including various forms of discrimination and widespread impunity, as well as
poor rule of law, remain the key long-standing human rights challenges in Nepal.
At the political level, the EU engaged in ongoing advocacy with the Government and
consistently reminded the political parties about the need to bring to account perpetrators of
human rights violations and address emblematic cases of human rights abuses, committed both
during and after the conflict, which highlight the continuing impunity for such crimes. A letter
of concern on the transitional justice mechanisms and proposed blanket amnesties was
presented to the Prime Minister, the Chair of the Constituent Assembly and the leaders of the
political parties.
During Nepal's Universal Periodic Review held in January 2011 and its follow-up in June 2011,
the EU urged the Government to fulfil its commitments and advocated the improvement and
adoption of several draft bills to establish transitional justice mechanisms, which are pending in
Parliament.
252
Locally, the EU is continuously coordinating and monitoring the human rights situation in
Nepal, in particular the vulnerable situation of human rights defenders. A mission of the
Kathmandu-based EU Working Group for the protection of Human Rights Defenders was
carried out to the southern part of Nepal in May 2011 to gather first-hand accounts of the
challenges faced by human rights defenders and to show support for their work. As the chair of
the EU Working Group on the protection and promotion of human rights defenders, the EU
Delegation organised a meeting of the EU Working Group to take stock of the situation faced
by human rights defenders and discuss possible ways forward.
The EU provides financial support to various NGOs and INGOs to implement human rights
and democracy- related initiatives in Nepal. Projects have been funded under the European
Instrument for Democracy and Human Rights (EIDHR), the Instrument for Migration and
Asylum, and the Instrument for Investing in People (DCI-HUM). Two new projects which are
being implemented since 2010 - one project under the EIDHR global call (EU commitment of
€ 360 000) and one from the global DCI-HUM call (EU commitment € 575 000) - continue to
address the issue of children and families affected by armed conflict in Nepal. Another project
(EU commitment € 857 000) selected from the global call under DCI-HUM is addressing the
issues of protection and promotion of diverse culture. In addition to the six new projects
selected in 2011 under the EIDHR Country Based Support Scheme (CBSS) (EU commitment
€ 900 000) there are 10 ongoing projects that largely focus on the protection and promotion of
human rights and consolidation of democracy. Two new projects started in 2011 are also
helping to promote the safe migration of women migrant workers.
253
Bilateral programmes on education and the peace-building process are still in place to promote
access to education and support quality education. Projects funded under the instrument for
food facilities are also addressing the dire needs for basic food of the community.
In order to set priorities for the EIDHR call in 2012 the Delegation held consultations with
different groups including women, Dalits, and children.
In 2011, the EU Delegation to Nepal organised a workshop to mark Indigenous People's Day.
The Delegation also attended several programmes on different occasions, expressing solidarity
on the protection and promotion of human rights. A joint EU++ press release was issued
locally on the occasion of Human Rights Day on 10 December, highlighting the government's
responsibility to make additional strong efforts to protect and promote fundamental human
rights and to meet its obligations under international law in order to consolidate peace and
democracy.
5.6.14. Pakistan
The Third Generation Cooperation Agreement (2004) between the EU and Pakistan includes
the by now mandatory human rights clause.
During 2011, the EU negotiated a new strategic partnership with Pakistan, the EU -Pakistan
Engagement Plan. The five-year Engagement Plan envisages a more frequent dialogue on
human rights and the ratification and effective implementation of international conventions, as
part of a strategic political dialogue.
254
The beginning of 2011 witnessed two tragic assassinations of high-level politicians in Islamabad.
The former Governor of Punjab Salman Taseer and the former Minister for Minorities, Shahbaz
Bhatti, were killed by extremist groups due to their support for reform of the draconian
blasphemy laws, triggered by the death sentence of a Christian woman for blasphemy. The
assassinations unleashed intolerant forces within the Pakistani community that openly supported
the assassination of Salman Taseer and celebrated his murder. The High Representative strongly
condemned both incidents, highlighting the EU's concern with the climate of intolerance and
violence linked to the debate on the blasphemy laws, and urging the Pakistani authorities to
ensure the protection of those who had spoken out on the matter. The EU continued to
monitor and raise concern about the case of Asia Bibi, the Christian woman sentenced to death
for blasphemy in 2010 and who is currendy in prison in Punjab, with the authorities throughout
the year.
Pakistan ratified the International Covenant on Civil and Political Rights (ICCPR) and the
Convention against Torture (CAT) - on the eve of the second EU-Pakistan Summit on 4 June
2010. However, at the same time Pakistan lodged numerous blanket reservations on the human
rights instruments. The EU subsequently initiated efforts highlighting its concern about the
nature and extent of the wide reservations against the treaties, which were among the most
extensive reservations made by any State Party on these treaties. The message was reinforced by
incoming missions from the European Parliament during the year. In response to the EU's
sustained campaign, Pakistan lifted 16 of its 19 reservations on 14 September 2011.
The security of journalists addressing human rights issues remained a serious concern
throughout the year. A specific concern was the killing of a well-known journalist in Pakistan
reporting on sensitive issues, in particular the Taliban movement in Afghanistan and Pakistan.
In response to wide-spread concerns, the EU Delegation organised a panel discussion on 15 July
2011 in Islamabad to address the safety and security of the media, which was attended by a large
number of media representatives. Extensive discussions were held on the need for training and
protection of journalists reporting from conflict zones and on how to pursue investigative
journalism in the face of threats, as well as the boundaries of responsible journalism.
255
The EU cooperated with Pakistan in a programme increasing the capacity of the law-
enforcement agencies; all training conducted with police and prosecutors included components
on effective protection of human rights.
The EU is in the process of formulating a "Support to democratic institutions" programme
which includes a human rights component. The overall objective of the programme is to
support the consolidation of the democratic process in Pakistan by strengthening its democratic
institutions. The specific purpose is to contribute to the improvement of the functioning and
delivery of Pakistan parliamentary assemblies, primarily at provincial level. The human rights
component aims to enhance the promotion and protection of human rights in the country
through assistance to Government and the national human rights institutions, to increase their
capacity to address human rights issues and fulfil international human rights obligations.
5.6.15. Philippines
Following the conclusion of the negotiations on the Partnership and Cooperation Agreement,
which contains strong provisions on human rights, the EU and the Philippines initiated
discussions on the possible launch of a human rights dialogue. Until such a formal dialogue is in
place, the EU continues to address human rights issues in the framework of the regular political
dialogue, most recendy at the Senior Officials Meeting in December 2011, and in its interactions
with civil society and relevant constitutional bodies.
The EU continued its support for the Mindanao Peace Process through direct participation in
the International Monitoring Team (IMT), particularly by leading the Humanitarian,
Rehabilitation and Development Component. 201 1 brought increased momentum to the peace
negotiations.
256
The EU continued to provide technical assistance to address the issue of extra-judicial killings
and enforced disappearances. The EPJUST programme assisted Philippine society (government
agencies, relevant constitutional bodies and civil society) in bringing to an end the extra-judicial
killings and enforced disappearances of activists, journalists, trade unionists and farmers'
representatives, and in identifying the perpetrators and bringing them to justice. Following the
end of the EPJUST programme in July 2011, the EU will continue its support under a new
"Justice for All" programme aimed at enhancing the possibilities of rights-holders to seek justice
and at the same time to enhance the efficiency of duty-bearers to deliver justice, with a particular
emphasis on extra-judicial killings and enforced disappearances. The EU also continued to
support numerous projects under the European Instrument for Democracy and Human Rights,
including on women's rights, indigenous people, prevention of torture, the rights of the child,
human rights defenders, trade unions and workers' rights.
The EU welcomed the ratification by the Philippines of the Rome Statute of the International
Criminal Court in August 2011. The High Representative issued a statement congratulating the
Philippines on this decision.
5.6.16. Sri La.
The human rights situation in Sri Lanka was subject to continued international attention in 2011.
Despite some positive progress made in areas such as language rights and the fight against
human trafficking, the Government failed to implement policies and to take action that would
address a number of serious human rights issues. Disappearances, extra-judicial killings,
widespread practice of torture, long-term unlawful detentions, legal obstacles to fair and due
process and an alarming level of impunity are among the biggest concerns.
257
In 2011, the exchanges on human rights between the EU and Sri Lankan authorities were
interrupted after the withdrawal of GSP+ preferential trade tariff concessions that had taken
place in 2010.
However, despite the absence of formal engagement with the Sri Lankan government in the
human rights field, the EU Delegation in Sri Lanka, in close cooperation with Member States'
Embassies, maintained regular monitoring of human rights violations on the ground, including
in the North and East where the conflict had taken place. The EU continued its support for
human rights defenders and journalists at risk. The EU and Member States' diplomats
coordinated their action and advocacy work such as raising human rights concerns with national
authorities, attending court hearings of human rights defenders who had been charged with
illegal activities, and monitoring investigations of disappearances. They regularly held thematic
meetings and also an annual meeting with human rights defenders and civil society members
with the objective of regularly updating themselves on the situation on the ground and
maintaining links with local actors. The EU also raised questions about the protection of
human rights with the Sri Lankan Ambassador to the EU. Furthermore, the EU continued to
express concern about past and present violations of human rights in Sri Lanka in multilateral
forums, notably at the Human Rights Council, at the same time encouraging the Government of
Sri Lanka to engage with the UN on these matters.
EU assistance was provided through the funds available to support Non-State Actors (NSA) as
well as the European Instrument for Democracy and Human Rights (EIDHR).
258
5.6.17. Thailand
In view of the parliamentary elections in July 2011, the EU deployed an Election Expert Mission
(EEM) in Thailand, consisting of two election experts based in Bangkok. The EEM's mandate
was to provide an analysis of the elections against international standards for democratic
elections and to report regularly to EU institutions, as well as making recommendations for
possible improvements to the electoral process. The EEM received good cooperation from the
Thai authorities and the final report was shared with the Foreign Minister, the Chairman of the
Election Commission and the Head of the Truth and Reconciliation Commission.
The EU continued to watch the development of freedom of expression (FoE) in Thailand
closely. The EU regularly met several civil society representatives and human rights defenders
who expressed their concern at the shrinking space for freedom of expression and the
politicisation of the issue, the significant increase of lese majeste cases, and the harsh application
of the laws and length of sentences in recent cases. The EU observed several trials of prominent
human rights defenders, including the hearings of Chiranuch Premchaiporn and Somyot
Pruksakasemsuk. After the sentencing of Amphon Tangnoppakul to 20 years' imprisonment in
November 2011, the EU issued a local EU Heads of Mission statement urging the Thai
authorities to "ensure that the rule of law is applied in a non-discriminatory and proportional
manner consistent with upholding basic human rights, including FoE".
259
The EU funded a number of human rights-related projects covering the rule of law and access
to justice, the reconciliation process in the Deep South and refugees' rights. In addition, the EU
continued its field visits to the Deep South, North-East and other areas of the country.
Moreover, the EU closely monitored Thailand's first Universal Periodic Review (UPR), which
took place in October 2011 in Geneva, encouraging the Government to accept and implement
as many UPR recommendations as possible. In this context, the EU welcomed Thailand's UPR
commitment to extend a standing invitation to UN Special Procedures and would gready
welcome an official visit to Thailand by the UN Special Rapporteur on the right to freedom of
expression.
5.6.18. Timor-Leste
Timor-Leste is making steady progress in strengthening democracy and human rights, against
the background of the significant challenges that this young and still fragile country is facing. In
March 2011, the European Union launched a programme worth € 39 million to support Timor-
Leste on its way to stable democracy and sustainable development, in particular as regards
democratic governance, the development of rural areas, and the role of civil society. Concerning
the latter, the aim is to enhance the capacity of networks and umbrella organisations, support
inclusive dialogue and cooperation between local and central Government entities and non-state
actors, and improve the participation of non-state actors at a decentralised level through
appropriate actions in civic education and youth employment. This assistance is important as
Timor-Leste lacks capacity to properly address abuses of human rights. A crucial issue is
accountability for past human rights violations (during the Indonesian occupation from 1974 to
1999 and the 1999 violence after the referendum on independence). The EU supported the
drafting of the two reports on these events. Both reports have not yet been discussed in
Parliament.
260
At the UN Human Rights Council's first Universal Periodic Review of Timor-Leste in October
2011, in which a large number of EU Member States actively participated, core
recommendations referred to tackling violence against women and children, addressing
violations from the past and ensuring reparations for victims of conflict, as well as strengthening
judicial institutions.
5.6.19.
In 2011, the EU continued to encourage Vietnam, through its regular human rights dialogue,
public statements, diplomatic demarches and technical assistance, to move towards a more open
society based on the rule of law and respect for human rights.
In particular, the EU urged the Government of Vietnam to remove restrictions on freedom of
expression and the media as guaranteed by Article 19 of the International Covenant on Civil and
Political Rights, to which it is a party.
The EU also used technical assistance delivered under the "Justice Partnership Project" to
modernise and professionalise the judicial system.
The EU continued the implementation of projects on the promotion and protection of human
rights, including on the rights of the child, workers' rights, the rights of persons with disabilities,
and non-discrimination.
The EU and Vietnam agreed to review the arrangements for their regular dialogue on human
rights, moving from a local dialogue led by EU Heads of Mission in Hanoi to a capitals -based
enhanced dialogue led by human rights experts. ( N.B. the first round of this new, enhanced
human rights dialogue took place on 12 January 2012 in Hanoi).
261
5.7. The Americas
5.7.1. Canada
The EU maintained cooperation with Canada, in line with the EU- Canada 'partnership agenda'
(agreed in 2004). The EU and Canada held bilateral human rights consultations in Geneva on
17 March 2011, in addition to ongoing contacts throughout the year. These provided
opportunities to review international human rights priorities.
At the UN General Assembly, the EU was active in support of the Canadian sponsored
resolution on the situation of human rights situation in Iran. There was also support from the
EU for the Canadian backed initiative at the UN in favour of creating the International Day of
the Girl (11 October).
5.7.2. USA
Due to the EEAS establishment process, no bilateral human rights consultations were held with
the US during 201 1 . However, regular exchanges occurred between the US Administration and
the EU Delegation in Washington, DC, between headquarters (EEAS and State Department),
and between the respective missions to the United Nations in New York and Geneva. The EU
promoted the dialogue on Human Rights in Washington by participating to several multilateral
meetings organised by State Department and intensifying contacts with stakeholders, NGOs and
think-tanks in particular, on topics such as Human Rights in the Arab Spring countries, freedom
of religion, LGBT, Internet Freedom, Human Rights Defenders. Moreover, as in previous years,
the dynamic partnership established between the EU and the US in multilateral forums, such as
the Human Rights Council and the UNGA Third Committee, has been pivotal to several
outcomes (see section above). This cooperation was complemented by a dialogue on counter-
terrorism and international law with the State Department's legal Adviser Harold Koh.
262
The death penalty continues to be a top concern for the EU. 43 people were executed in 2011,
only a slight drop from the 46 people executed in 2010. However, the number of death
sentences dropped from 104 in 2010 to 78 in 2011, the first time that number was below 100
since the death penalty was reinstated in 1976. Amongst the 43 executions, the EU intervened in
six cases, in accordance with the EU's guidelines. The EU either through the EU DEL
Ambassador and/or statements from the HR/VP and the EU Delegation to the OSCE made
multiple statements regarding those six who included Troy Davis in Georgia and Humberto Leal
in Florida.
In addition the EU ban on the export of dual use drugs which can be used for executions
delayed several executions in Ohio, Kentucky, Arizona and several other states as both State and
Federal level courts were the scenes of various cases declaring the purchases of foreign drugs for
execution as illegal. Several states had to rewrite execution law to change the three drug
"cocktail" for lethal injection to alternatives which could be obtained in the US. Several appeal
cases remain under court review as of this date as well.
A 2011 Gallup poll showed that only 61% of Americans favoured the death penalty, the lowest
level of support recorded by Gallup since 1972. There appears to be some momentum
developing at the state level, where several states have abolished the death penalty in recent
years, including the State of Illinois in March 201 1 and in November 201 1 Oregon Gov. John
Kitzhaber halted a pending execution and declared he would sign no other death warrants while
in office.
In 2011, the EU supported six civil society organisations through EIDHR grants, including the
American Bar Association, which campaigned for the abolition of capital punishment in the U.S.
In parallel, the EU continued its own efforts against the death penalty. In particular, following
the criteria set out in the EU Guidelines for Intervention on Death Penalty Cases (2008), the
Head of the EU's Washington Delegation continues to issue statements when appropriate.
263
When solicited by the EU with regard to the passage of implementing language of the
International Court of Justice decision referred to as the "A vena Decision", the US Government
reiterated its intention of enacting the necessary implementing legislation as soon as Congress
could be persuaded to act. Unfortunately the legislative process has not progressed so far.
At the beginning of 2011, the debate on the closure of the Guantanamo Bay Detention Facility
took a new twist with President Obama's Executive Order of March 2011 introducing, on the
one hand, a process of periodic review for prolonged detention and, on the other hand,
resuming the Military Commissions' trials. Although the Administration reiterated its
commitment to closing the detention facility, the steps taken were a pragmatic recognition that it
will not occur any time soon. The EU continued to monitor the developments and to call for
the closure of the facility.
The process was even further slowed down by the Congress adoption, in December 2011, of the
2012 National Defence Authorisation Act. This Act not only contained previously used
language making difficult to close Guantanamo, but it also codified the 2001 Authorisation of
the Use of Military Force Act (AUMF) and mandatory military detention and (potential)
indefinite detention without trial of foreign terrorist suspects (ie persons captured in the course
of hostilities and suspected of belonging to or being linked to Al Qaeda, or of having
participated in the planning or carrying out of attacks against the US or its coalition partners).
The EU engaged with the US Administration on these issues.
264
5.7.3. Argentina
Since the end of the military regime in 1983 there has been a remarkable improvement in
respect for human rights. Argentina has ratified most of the UN and regional human rights
instruments as well as the Rome Statue of the International Criminal Court.
However, a number of challenges remain, particularly in prison conditions, domestic violence
against women and the rights of persons belonging to minorities.
Human rights issues feature prominendy in the EU-Argentina bilateral agenda with a specific
EU-Argentina Joint Declaration on Human Rights (2008). The next EU-Argentina human
rights dialogue was scheduled for April 2012.
Social justice, rights of persons belonging to minorities and the human rights of indigenous
populations have been key issues and core areas of intervention for EU-Argentina cooperation
in human rights. The work carried out in 2011 is in line with the priorities identified for
Argentina including support for vulnerable groups affected by inequalities and poverty, women's
rights and human trafficking, detention conditions and guarantees, and crimes against humanity.
In addition, two EU demarches were made in 2011 to communicate EU priorities for the UN
Human Rights Council to relevant Argentine authorities.
265
5.7.4. Bolivia
The year 2011 will be remembered in Bolivia as the TIPNIS year. The conflict over the
construction of a road through a natural and indigenous reserve (TIPNIS - Territorio Indigena
Parque Natural Isiboro Secure) generated a strong protest among the indigenous populations and
highlighted the challenges of making national economic development compatible with respect
for indigenous peoples' rights. In 2011, Bolivia held judicial elections in order to choose the
judges of its highest judicial bodies, including the Constitutional and the Supreme Courts. These
elections were promoted by the government as a ground-breaking attempt to democratise and
promote the independence of the judiciary and improve access to justice. However, the
unprecedented numbers of spoiled and blank votes indicated a protest vote, influenced by the
TIPNIS conflict. The EU is an important actor for the protection and promotion of human
rights and uses several instruments to achieve such goals, including development cooperation,
the Instrument for Stability and political dialogue.
266
5.7.5. Brazil
Dialogue and close cooperation with Brazil on human rights issues continued in 2011. As
envisaged in the Joint Action Plan, the EU and Brazil have developed an "institutional"
framework enabling regular bilateral consultations on human rights -related issues. In May 2011,
the second session of the EU-Brazil human rights dialogue was held in Brasilia; eight Brazilian
line Ministries attended the meeting, where the agenda focused on indigenous peoples, human
rights defenders, and migration-related issues. Two small projects were financed in 2011
through the Sectoral Dialogues Facility Fund (DCI Country allocation), one to support the
National Program for the Protection of Human Rights Defenders, and one related to combating
human trafficking, with a focus on women and children. A European Instrument for
Democracy and Human Rights (EIDHR) call for proposals was also launched, worth a total of
€ 1.8 million. The call will finance civil society initiatives focused on combating violence against
women, children, vulnerable populations and human rights defenders. At the fifth EU-Brazil
Summit held in Brussels on 4 October 2011, the EU and Brazil committed to reinforcing
cooperation on human rights in multilateral forums, in particular by developing joint initiatives
in the Human Rights Council as well as by developing triangular cooperation initiatives with
interested developing countries.
267
5.7.6. Chile
The comprehensive EU-Chile Association Agreement underpins a very good bilateral
relationship. During 2011, Chile and the EU continued to work together to promote human
rights domestically, in the bi-regional context and in multilateral forums. At the second EU-
Chile human rights dialogue, held in Santiago in January, discussion focused on the rights of
indigenous people, women and migrants, and on cooperation on the review of the UN Human
Rights Council. In October, civil society representatives from the EU and Chile took part in two
human rights seminars in Santiago: one concerned with human rights and corporate social
responsibility, and the other looking at institutional models for addressing the protection of
human rights, as Chile prepared to create a Secretariat for Human Rights in the Ministry of
Justice. Through its external assistance, the EU continues to support the implementation in
Chile of ILO Convention 169 (on rights of indigenous and tribal people) and the preservation
of memory of the 1973-1990 military dictatorship.
5.7.7. Colombia
In 2011, the Colombian government continued to implement ambitious initiatives, announced
by President Santos when he took office in August 2010, that aim to heal some of the wounds
inflicted by Colombia's internal conflict and to improve the human rights situation. The
centrepiece of these initiatives is the law on reparation for the victims of the conflict and the
restitution of land appropriated illegally, under which reparation is to be provided to four
million victims. Other key measures included the tabling, in parliament, of a reform of the
justice system, with aims which include reducing impunity, reforming the government's system
of protection for persons at risk, and dissolving the discredited DAS (Departamento Administrativo
de Seguridad) intelligence agency.
268
The Santos government also continued to reach out to human rights defenders, trade unions
and civil society in general, and pushed forward a dialogue process, involving civil society and
the international community, that is to culminate in a national human rights conference in
December 2012 where a national human rights action plan is to be adopted and a national
human rights centre established. Despite government efforts, there were still threats and attacks
against human rights defenders, trade unionists, land activists and political and social leaders, not
least due to the determined opposition to some of the Santos reforms from vested interests,
linked to illegal armed groups, which are pushing back by stepping up violence.
The EU watched the human rights situation in Colombia closely, maintaining regular contacts
with Colombian authorities at different levels. The readiness of the government to discuss
human rights issues without any taboo and in full transparency was demonstrated by the fifth
session of the local EU-Colombian human rights dialogue, held in June 2011, with the full
involvement of relevant line agencies. Topics discussed included the fight against impunity and
the new victims' law. The EU also enquired about a number of individual cases, including those
of attacks and threats against human rights defenders. Apart from its dialogue with the
government, the EU continued to maintain close links with and consult civil society and human
rights defenders, including in the context of an EU-funded civil society seminar which took
place in Bogota in December 2011. Moreover, the Union implemented external assistance
programmes in support of human rights, providing capacity-building support in the fight against
impunity, aid to internally displaced persons and preventive actions against displacement, and
assistance to victims of conflict. The EU also prepared a first pilot programme in support of the
victims' law.
269
5.7.8. Ecuador
2011 was marked by an increasing confrontation between the government and private media -
considered as defending the interests of traditional economic and political elites that oppose the
"Revolution Ciudadana" . Some judiciary cases against newspapers and journalists could have
negative effects on freedom of expression and independence of the judiciary in Ecuador.
The project in the northern border area of Ecuador with Colombia, funded by the Instrument
For Stability, was still ongoing in 201 1.
Its main objectives are to strengthen the capacity of institutions and civil society to confront the
security crisis situation; to improve the protection of the basic human rights of highly vulnerable
population groups; and to encourage the dialogue processes between the population and public
authorities on both sides of the border, including social and economic peace-building measures
and fostering a peaceful culture.
A European Instrument for Democracy and Human Rights Country-Based Support Scheme
(EIDHR-CBSS) call for proposals for Ecuador was launched in November 2011, with the aim
of encouraging coordination and linkages between the various actors in the promotion of
human rights and the application of constitutional guarantees, in particular in the setting up of a
fair and efficient judicial system, as well as in the development of integrated systems of security
and crisis prevention.
270
5.7.9. El Salvador
In June, the EU Delegation in El Salvador and the Embassies of three EU member states visited
the facilities of a small community-based radio station, which had received several death threats.
The radio station workers claimed that they were being threatened because of their public
opposition to mining projects in the Cabanas department, and their denunciation of electoral
fraud in the same area. The fact-finding mission was followed by a meeting with the Minister for
Justice and Security, who was asked to pursue the investigation of the threats and to keep
providing protection to the radio station staff.
An agreement was signed with the Salvadorian government and the local electoral body to
finance a reform that, starting with the 2014 presidential election, will reduce the distance
between voters and voting centres, thus fostering democratic participation. The project is a
follow-up to the recommendations made by the EU election observation mission after the 2009
elections.
5.7.10. Guatemala
The EU monitored human rights issues in Guatemala closely, particularly the increasing attacks
against human rights defenders and the forced evictions of indigenous communities from their
land. In June the EU Delegation and the Member States' Embassies organised the Human
Rights Defenders' Annual Meeting to reaffirm the EU's commitment to the protection of
human rights defenders and to discuss implementation of the related EU Guidelines. In
September and November EU Member States participated in monitoring of both rounds of the
Presidential elections.
271
Concerning transitional justice, as an international observer the EU Delegation attended the
main hearings of the case on genocide and crimes against humanity committed by five members
of the army, today retired, during the armed conflict. This case (the first of its kind in Latin
America) was supported through an EU-funded project, which provides legal assistance to
victims. This case and the sentence on the "Dos Erres" massacre (conviction of three members
of the army and one member of the paramilitary forces) are important steps towards
strengthening the justice system in Guatemala and making progress in the process of national
reconciliation.
The EU supported a project on the death penalty, which played an important advocacy role in
ensuring that the Supreme Court commuted 13 death penalty judgements to imprisonment. At
the end of 201 1 only one person was still in death row waiting for review of sentence.
Finally, the EU continued to actively support the mandate of the International Commission
Against Impunity in Guatemala (CICIG) throughout 2011, thereby recognising the CICIGs
important role in dismantling clandestine groups and in promoting legislative reforms in the area
of justice and security.
5.7.11. Honduras
Claims of human rights violations (especially against journalists, LGBT groups, women, human
rights defenders and peasants) made by national and international human rights organisations
did not cease in 2011.
272
Human rights continued to dominate the political agenda in bilateral relations and were at the
core of the discussions with the Government of Honduras during a high-level dialogue that
took place in June 2011 in Brussels. The EU is watching the situation of human rights in
Honduras closely and, together with the Heads of Mission present in the country, publicly
expressed in a local statement its strong condemnation and deep concern at the murders, attacks
and threats against journalists and media in Honduras, with the hope that these crimes and
threats would not go unpunished.
During 2011 the EU continued its support for the work of the Truth and Reconciliation
Commission and its follow-up mechanism (Unidad de segiumiento a las recomendaciones de la Comision
Verdad j Reconciliation - USICVR), as well as for the national human rights protection and
promotion system, through a programme financed by the Instrument for Stability. In addition to
its continued support for Honduran civil society in the framework of the European Instrument
for Democracy and Human Rights (EIDHR), in 2011 the EU also approved a new project in
support of the new Ministry of Justice and Human Rights aiming at improvement of governance
and human rights in Honduras, by means of consolidating the rule of law, strengthening
Government institutions and creating a legal framework in this sector. It will help the Honduran
Government to design and implement a National Human Rights Policy and Action Plan, and to
apply recommendations on human rights issued by international organisations (particularly those
accepted by the Government of Honduras during the 2010 Universal Periodic Review exercise).
Land disputes continue to result in violence; the situation in Bajo Aguan is of particular concern.
273
5.7.12. Mexico
In 2011 the EU maintained a constructive dialogue with Mexico on human rights, both on
internal and on multilateral issues.
In March the EU and Mexico held their annual high-level dialogue on bilateral human rights
issues, in Brussels. The EU expressed its concern about the difficult situation of human rights in
Mexico, particularly in the context of increasing violence and the fight against organised crime.
Mexico presented its progress in the reform of its criminal justice system and of military justice,
as well as in setting up mechanisms for the protection of human rights defenders and journalists.
Human rights were also discussed at the 11th EU -Mexico Joint Committee. Mexico presented
substantial recent developments, such as the constitutional reform that integrates international
human rights standards into the internal judicial order and the Supreme Court decision to
withdraw all human rights violations from military jurisdiction. Mexico and the EU agreed to
pursue their cooperation on human rights, particularly through support for the implementation
of the adopted reforms.
The EU Delegation and Member States' Embassies in Mexico devoted sustained efforts to the
implementation of the EU's Human Rights Guidelines in 2011, especially as regards the
protection of human rights defenders. They issued two local statements on critical issues and
carried out fact-finding missions in the States of Baja California, Chihuahua, Coahuila, Guerrero,
Nuevo Leon, Oaxaca and Tabasco.
274
In addition, five Members of the European Parliament (Human Rights Subcommittee) visited
Mexico (Mexico City and Oaxaca) with the objective of examining the human rights situation
there. The mission included meetings with the Mexican authorities, NGOs and human rights
defenders, the National Human Rights Commission and the Congress. The main issues were
impunity, the situation of human rights defenders and journalists, the use of the military in the
fight against organised crime, and justice reform.
In 2011 the EU and Mexico coordinated closely on multilateral human rights issues. They held
regular consultations, particularly in Geneva. They adopted similar positions on almost all
human rights issues and situations at the Human Rights Council and at the General Assembly of
the United Nations.
5.7.13.
The EU's human rights and democracy agenda in Nicaragua during the year 2011 was
dominated by the electoral context. A fully-fledged EU election observation mission was sent to
observe the general elections that took place on 6 November. Its final report stated that
democratic standards had deteriorated further and that the electoral process was far from
achieving essential benchmarks for democratic elections, in particular regarding impartial and
transparent management of the process by the electoral authority. Recommendations to the
authorities in order to improve the whole electoral process will constitute a priority for the EU
in its future dialogue with Nicaragua.
275
5.7.14.
201 1 was an important year for the promotion and protection of human rights in Paraguay. In
the first half of the year, it underwent, for the first time, the UN Human Rights Council
Universal Periodic Review (UPR). The Government further enhanced the recently created
Human Rights Network of the Executive Branch, which includes 22 institutions and ministries.
In December, the Executive presented to the public a proposal for a National Human Rights
Plan. The EU watched this interesting development closely and, through the European
Instrument for Democracy and Human Rights (EIDHR), co-funded 4 projects worth more than
€ 900 000. They addressed these specific areas of action: (1) the protection of the rights of
vulnerable and excluded children, (2) the promotion of access to justice for Paraguayan legal
workers, (3) the promotion and protection of indigenous people's labour rights in the Chaco
region, (4) support for local human rights networks to improve their dialogue with Government.
The last action also involved an institution-building component in human rights training,
offered to Executive Human Rights Network staff. By the end of 2011 a new EIDHR call was
launched with a budget of € 600 000. Also under the EIDHR, the "Atlas of Torture" project
made a considerable contribution in supporting action to eradicate torture and ill-treatment, by
assisting the government, as well as civil society organisations, in implementing the
recommendations of the UN Special Rapporteur on Torture, focusing its attention on the
establishment of a National Mechanism on Torture Prevention. Finally, the EU financed two
actions (one for Mercosur and another focused on Paraguay) about the rights of migrants
(among other themes) under the MIEUX Migration EU Xpertise program. Finally, the EU co-
financed the "MEVES" project which created the first ever virtual museum of the historic
memory in Paraguay to disseminate the Report of the Truth and Justice Commission about
Stroessner's dictatorship (http://www. meves.org.py/).
276
5.7.15. Suriname
On May, 2011, the Republic of Suriname went through the UN Universal Periodic Review
(UPR) exercise. The State received 91 recommendations during the inter-active dialogue, some
of which were accepted and others were deferred, as they required further consideration on the
national level. The country accepted the recommendation to "Implement the recommendations
of the Human Rights Committee, by prosecuting and sentencing as appropriate the perpetrators
of the extrajudicial executions of December 1982 and the Moiwana massacre in 1986".
During 2011, the judicial proceedings opened in 2007 by the former government against today
President Desire Bouterse (since August 2010 ) and 24 others for the killing of political
opponents 30 years ago (the so called "December 1982 murders" case) continued at the
accustomed slow path.
5.7.16. Peru
In 2011 Peru held general elections. The EU Electoral Observation Mission, deployed for the
second round of the presidential elections, concluded that the process was transparent and that
the elections were held in a peaceful and orderly environment. It also stressed the impartiality
and professionalism of the election administration. In discussions with Peru, the EU covered
social conflicts and the process of consultation of the indigenous people in the framework of
the bilateral policy dialogue. Apart from its dialogue with the government, the EU continued to
maintain close links with civil society and human rights defenders. Through its external
assistance, the EU provided support for the fight against poverty and social exclusion and
promoted human rights, particularly those of the most vulnerable groups (women, children and
indigenous people). Supporting the implementation of the recommendations of the Truth and
Reconciliation Commission, the EU co-financed the "Place of Memory" project relating to the
political violence of the 1980s and 1990s.
277
5.7.17. Uruguay
Uruguay is fully committed to the protection of human rights both at home and internationally,
as exemplified by its Presidency of the UN Human Rights Council since June 2011.
Nevertheless, some challenges remain. Uruguay faces a serious problem in its detention system,
a combination of prison overpopulation — around 9570 inmates at the end of 2011 — and
deplorable conditions within prisons. Following the official visit of the UN Special Rapporteur
for Torture to the country in 2009, Uruguay requested international assistance to address the
problem. In October 2011, the EU officially launched a project with the Uruguayan authorities
and other donors to support the reform of the Uruguayan penal justice and prison systems, so
as to improve the quality of life and social and labour reintegration of prison inmates. Other
areas of concern which the EU closely monitors and supports through EIDHR projects are
domestic violence, trafficking, security of citizens, and human rights.
5.7.18. Venezuela
There is unexploited potential in the relationship between the EU and Venezuela; access is
difficult in some respects, and contacts with the authorities are not as frequent as desirable. In
2011, the Council Group accepted an initiative by the EEAS aiming to deepen relations. In this
context, the EU regularly tries to raise human rights issues in its contacts with the Venezuelan
authorities.
Through the EIDHR, the EU is financing, among others, projects aiming to foster human rights
monitoring and reporting, freedom of the press, children's rights and the rights of people living
with HIV/AIDS. The EU is also supporting efforts, through the UNHCR, to improve the
refugee status determination process. The project has had positive results. The EU is concerned
about recent legislation that might restrict the freedom of association and could limit the
international cooperation funds supporting Venezuelan civil society organisations.
278
5.7.19.
The process of release of political prisoners, initiated in July 2010 with the mediation of the
Catholic Church and Spain, was completed in March 2011. 126 political prisoners, including all
of the prisoners of conscience imprisoned in 2003, were liberated. Regrettably however, many
were forced to leave their country and settle abroad, against their will. While overall this freeing
of prisoners constitutes a positive development, the EU remains concerned about periodical
upsurges in temporary arrests and continued harassment of human rights defenders, as well as
more generally the existing limitations on freedom of expression, freedom of association and
freedom of assembly in the country. This message was repeatedly conveyed to the Cuban
authorities.
On the other end, Cuba has a positive track record on basic economic, social and cultural rights,
including through the provision of education and healthcare, and of tackling racial, gender and
sexual discrimination. Cuba has also ratified 5 of the 9 main UN Human Rights conventions. It
has signed but still not ratified the International Covenant on Civil and Political Rights and the
Covenant on Economic, Social and Cultural Rights.
An EU-Cuba political dialogue session took place on 23 February 2011, in Brussels, at which the
human rights situation in Cuba was thoroughly discussed. As with other countries, human
rights remain at the centre of the EU-Cuba political dialogue. In the meantime, the reflection
launched by the Foreign Affairs Council of 25 October 2010, to explore possibilities on the way
forward for relations with Cuba, continued. Also in this context, the future human rights
development in the country continues to be of key importance.
279
5.7.20. Dominican Republic
In the field of human rights, progress was noted in 2011 but problems persist. The 2010
Constitution conferred many democratic advances, some of which still need to be implemented
(Ombudsman, popular legislative initiative), but it also contained some very controversial
elements, in particular in terms of migration and nationality rights. In addition the Constitution
forbids abortion under all circumstances - in a country with high rates of early pregnancies,
rapes and gender violence.
The Dominican Republic has signed most of the relevant international conventions on human
rights, and laws are generally (with exceptions) progressive. However, in reality, there are still a
number of serious unresolved problems concerning gender violence, reproductive rights, police
violence ("extrajudicial killings") and discrimination against Haitian migrants and their
descendants. Despite a civil society landscape of varied quality, it is worth stressing the action to
raise awareness taken by the organisations consistently supported by EU cooperation. The EU
Human Rights Strategy adopted in 201 1 will guide EU action in this respect.
280
5.7.21. Haiti
The EU continued to provide support for strengthening human rights in Haiti by funding three
new projects under the EIDHR-CBSS programme in the domain of the protection of women's
and children's rights. The EU's support for the electoral process continued in 2011 through
funding under the Instrument for Stability of the OAS electoral observation mission and the
dispatching of six EU electoral experts. The EU has assisted concerned EU Member States in
preparing for the first Universal Periodic Review for Haiti under the UN Human Rights
Council, which took place in Geneva in October 2011. Moreover, an EU human rights strategy
for Haiti has been drafted and considered by relevant Council working groups with a view to its
adoption. As regards strengthening Haiti's democracy, a high-level advisory project carried out
by the Club de Madrid has been funded by the Instrument for Stability with the objective of
fostering a more cooperative attitude among Haitian democratic institutions and identifying
shared legislative objectives.
5.7.22. Jamaica
The EU continued to have regular contacts with the government on human rights -related issues,
including specific contacts on follow-up to the UN Universal Periodic Review (UPR) of 201 1 .
Meetings were also held with human rights defenders, including NGOs campaigning on general
human rights issues and access to justice, as well as those supporting LGBT minorities.
Focal areas for the EU as listed in the Jamaica Human Rights Country Strategy Paper adopted in
2011 reflect priorities outlined in the UN UPR and the report of the UN Human Rights
Council. These include alleged extrajudicial killings, abuses by agents of the state, imposition of
the death penalty, treatment of LGBT minorities, prison conditions, and the position and
treatment of women and children within Jamaican society.
281
EU budget support programmes target agencies providing oversight of the security services,
training on human rights, and legislation on key human rights issues. The EIDHR programme
also supports NGOs promoting awareness of human rights issues and assisting those suffering
human rights abuses.
6. The European Parliament's actions on human rights
The advancement of human rights and democratic principles globally remains an important part
of the work of the European Parliament. This priority task has many dimensions. During 2011
human rights violations were debated in plenary sessions and targeted by various Parliamentary
resolutions, and committees regularly raised human rights issues in their reports. Inter-
parliamentary delegations adopted new guidelines to raise human rights issues during their
meetings with their interlocutors. The President of the European Parliament, Mr Jerzy Buzek,
considered human rights issues an integral part of his work. Mr Edward McMillan-Scott
continued to serve as the Vice President for human rights. Over the course of the year,
President Buzek made more than 150 human rights- related statements and speeches. As he said
in his statement on 23 November 201 1 at the opening of the Sakharov Network Conference:
"We in the European Parliament believe that fundamental freedoms are not only the right to life
and physical integrity, but also freedom of expression, freedom of the press, freedom of religion,
and freedom of thought. Without these freedoms there will only be oppression and the rule of
the few."
282
The European Parliament also seeks to achieve the mainstreaming of human rights in its
work, in accordance with the treaties proclaiming universal human rights and democracy as
founding values of the Union and as core principles and objectives of the Union's external
action. Human rights issues are debated in the Committee on Foreign Affairs (AFET) when it
deals with parliamentary reports or different types of international agreements including human
rights clauses. Commercial and trade agreements, including human rights clauses, are dealt with
by the Committee on International Trade (INTA) .
The Committee on Development (DEVE) and the Women's Rights and Gender Equality
Committee (FEMM) also regularly deal with human rights aspects of EU external relations in
their respective spheres of competence. The Chairs of the AFET and DEVE Committees co-
chair the Election Coordination Group (ECG) that coordinates Parliament's election
observation activities.
The Committee on Civil Liberties, Justice and Home Affairs (LIBE) is the key actor on
fundamental rights within the European Union, and it has important responsibilities concerning
external aspects of the EU's internal policies, for example in the areas of migration and asylum
policies. Constitutional and legal questions are dealt with by the Constitutional Affairs
Committee (AFCO) and the Legal Affairs Committee (JURI), including EU accession to the
European Convention on Human Rights, which will also have consequences for EU external
relations.
283
During 2011 Members of the European Parliament scrutinised the work of the Commission,
Council and EEAS in the field of human rights in the plenary, in committees, delegations and
working groups. The EU High Representative for Common Foreign and Security Policy
addressed plenary sessions on CFSP issues, including human rights and democracy support.
Representatives of the EEAS and Commission participated regularly in the meetings of the
Subcommittee on Human Rights. The new permanent chair of the Council Human Rights
Working Group (COHOM), Mr Engelbert Theuermann, participated in discussion at DROI
meetings and, similarly, the Chair of DROI was invited to COHOM meetings.
Parliament also closely followed the actions taken under the European Instrument for
Democracy and Human Rights (EIDHR) worldwide, one of the main instruments of the EU in
the field of promoting EU values. In 2011, during the Parliament's scrutiny of the EIDHR's
Annual Action Programme 2011, the EP repeatedly expressed the wish to participate more in
the setting of priorities for the Instrument. A working group on the EIDHR, headed by the
Chair of the Subcommittee, continued its work in 2011, meeting with the Commission services
to discuss the Annual Action Plans, as the implementation of the instrument.
In the work of the European Parliament, human rights in the world are specifically dealt with by
the Foreign Affairs Committee's Subcommittee on Human Rights (DROI), chaired by Ms
Heidi Hautala and, as from September 2011, by Ms Barbara Lochbihler. In the post-Lisbon
Treaty context the Subcommittee consolidated its close working relationships with the
European External Action Service, other EU institutions and human rights NGOs.
Through in camera briefings and debriefings, the Subcommittee on Human Rights also follows
the human rights dialogues and consultations conducted by the EEAS with third countries.
284
Extensive monitoring of UN human rights activities included meetings with UN Special
Representatives and advisors attending meetings of DROI and AFET, including with the Special
Rapporteur on Iran and the UN Secretary General's special advisor for the prevention of
genocide. Human rights and democracy support issues were also on the agenda of the
delegation to the United Nations General Assembly, co-chaired by AFET and DROI.
The Subcommittee on Human Rights also organised or participated in several delegation visits
of its own. A DROI delegation to the UN Human Rights Council (HRC) spring session was
again part of DROI's annual programme. Before the visit, Parliament adopted a resolution on
the Human Rights Council and the review process that was carried out in 2011.
The Council of Europe was an important partner regarding many human rights issues.
Cooperation took place with the Committees and Members of the parliamentary assembly
(PACE). The Subcommittee on Human Rights also debated with Mr Thomas Hammarberg,
Council of Europe Commissioner for Human Rights. The EU's accession to the European
Convention on Human Rights has been one of the main human rights efforts of the European
Parliament in 2011 and a point of shared interest between the EP and the Council of Europe.
The Subcommittee also held an exchange of views with Dick Marty, Rapporteur of the
Committee on Legal Affairs & Human Rights in the Parliamentary Assembly of the Council of
Europe (PACE).
An exchange of views in November (arranged by AFET and DROI) with Lamberto Zannier,
the OSCE Secretary General, was an opportunity to stress the importance of OSCE Human
Dimension commitments to human rights.
285
In a number of own-initiative reports adopted during 2011, the European Parliament explored
different possibilities for protecting and supporting human rights and democracy. On the basis
of an own-initiative report, on 7 July 2011 Parliament adopted a resolution on EU external
policies in favour of democratisation. The report considers that the EU's role as a "soft
power" in the international system can only be consolidated if protection of human rights
constitutes a real priority for it in its policy towards third countries, and offers possible solutions
for a more coherent approach to democracy support in EU external policies, based on targeted
strategies. Parliament also welcomed the decision by the Commission and the High
Representative to support the establishment of a European Endowment for Democracy
(EED), as a flexible tool to support democratic change in non-democratic countries and
countries in transition.
The European Parliament has been a strong and consistent supporter of the ICC. In November
2011, Parliament adopted a resolution on EU support for the International Criminal Court.
The resolution stresses the need to enhance support for the Court through political and
diplomatic action. It welcomes the revised EU Action Plan and encourages the Council
Presidency together with the Commission, the EEAS and the Member States to make
implementation of the Action Plan a priority.
The year 201 1 was marked by historic developments in North Africa, the Middle East and
the Gulf States. The events of the Arab spring were closely followed by the European
Parliament, with an important focus on human rights and democracy. Parliament's response
included hearings, delegation visits as well as an election observation mission to Tunisia. In a
closely related process, the European Parliament scrutinised the review of the European
Neighbourhood Policy. In April, Parliament adopted two separate resolutions, one on the
Southern Dimension and another on the Eastern Dimension to provide its input to the review.
286
In a resolution on the review of the European Neighbourhood Policy, adopted on 14
December 2011, the European Parliament firmly supported the new approach presented by the
Commission and the High Representative based on the principle of "more for more" and built
on clearly defined criteria and assessable and regularly monitored benchmarks for each
individual partner country.
In the context of monitoring the negotiations on international agreements, Parliament
adopted recommendations on negotiations on the EU Framework Agreement with Libya and
on the EU Association Agreements with Republic of Moldova, Ukraine and Georgia.
Parliament adopted a resolution on sexual orientation and gender identity issues, reiterating
its concern regarding the numerous human rights violations and widespread discrimination
based on sexual orientation and gender identity, both in the European Union and in third
countries.
Parliament continued to focus attention on the role of human rights defenders, following up
on the 2010 parliamentary report. The Subcommittee on Human Rights prepared declarations
and letters in an effort to free a prominent Syrian human rights lawyer, Haytham Al-Maleh, who
was finally released from prison. The European Parliament continued to pursue contacts with
the Sakharov laureate and Burmese democracy leader Aun San Suu Kyi, receiving two video
messages from her in 2011. The cases of Sergei Magnitsky (Russia), Ales Bialitski (Belarus) and
David Kato (Uganda) were highlighted by Parliament and served as a stark reminder of the risks
that courageous human rights defenders continue to face.
Work on the European Parliament's Annual Report on Human Rights in the World and
the EU's Policy on the matter, scrutinising the role of the various European Union actors and
policies in the field of human rights, started in 2011, under the rapporteurship of Mr Richard
Howitt MEP.
287
The 2011 Sakharov Prize for Freedom of Thought was awarded to the "Arab Spring",
personified by five activists for their contribution to the historic changes in the Arab world:
Asmaa Mahfouz (Egypt), Ahmed al-Zubair Ahmed al-Sanusi (Libya), Razan Zaitouneh (Syria),
Ali Farzat (Syria) and posthumously to Mohamed Bouazizi (Tunisia).
The European Parliament has awarded the Sakharov Prize for Freedom of Thought annually
since 1988 to distinguished individuals who have stood up for freedom of expression,
democracy, the rule of law and tolerance.
The year was also marked by the development of the Sakharov Prize Network, allowing the
Sakharov Prize laureates to share their experience as human rights defenders and exchange best
practices. Most of the former laureates participated in the high profile Sakharov Prize Network
High Level Event, hosted by the President of Parliament in November 2011. The Human
Rights conference and the public Sakharov Debate 201 1 on the role of women in transition
reached out to people engaged in the struggle for human rights around the world. The Sakharov
prize laureates present were Hauwa Ibrahim, Wei Jing Sheng, Salih Mahmoud Osman,
Alecsandr Milinkievic, Reporters without Borders, Zhanna Litvina (Belarus Association of
Journalists), Taslima Nasrin, Salima Ghezali, Leyla Zana, Ladies in White (Damas de bianco)
and Oslobodjenje. Aun San Suu Kyi sent a video message to the conference. Former Sakharov
Prize laureates gave a very positive evaluation of the prize and its contribution in giving visibility
and credibility to their struggle on the world stage.
The European Parliament also continued the practice of debates each month on urgent cases of
breaches of human rights, democracy and the rule of law. In 2011, Parliament adopted a total
of 53 human rights resolutions (see annex 1).
288
In April 2011, the Conference of Delegation Chairs adopted new guidelines for the European
Parliament's delegations on integrating human rights concerns into the visits and meetings of all
European Parliament delegations and multilateral assemblies. According to the "Specific
guidelines for human rights and democracy actions of MEPs on their visits to third countries",
all European Parliament delegations are encouraged to address human rights-related issues
during their contacts with authorities and to meet with human rights defenders.
Other European Parliament delegations involving the Subcommittee on Human Rights in
2011 included an ad hoc delegation to Tunisia with AFET and Parliament's standing delegation
for Maghreb. A DROI delegation to Honduras and Mexico carried out an extremely intense and
high profile visit to both countries. The Chair of the Subcommittee also took part in the AFET
delegation visit to Central Asia, linked to the negotiations on the EU-Turkmenistan Partnership
and Cooperation Agreement.
The following hearings were organised in 201 1 in the Subcommittee on Human Rights (some
of these in cooperation with other committees or delegations):
• The right to water and sanitation
• Caste-based discrimination in South Asia
• Democracy support
• Minorities and unrepresented people
• Press freedom, including protection of journalists in armed conflict situations
• International Day in support of victims of torture
• EU support for the ICC: facing challenges and overcoming difficulties
• Human Rights in South-East Asia with a focus on Indonesia
289
• Human Rights situation of Turkmen in Iraq
• Human Rights in China, in particular the situation of Human Rights Defenders
• Hearing on Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender and Intersex Human Rights in the
World
• Hearing on the situation of human rights in Russia and North Caucasus
• Hearing on Human Rights in Turkey in view of the upcoming Commission progress
report
• Hearing on LGBT Rights and Roma in the Western Balkans
• Human Rights in China and the role of the European Union
• Hearing on the follow up to the report on Human Rights Defenders
In addition to this, various exchanges of views offered MEPs the possibility to discuss situations
in different countries or various horizontal priorities with the EEAS, external experts,
ambassadors and representatives of international organisations and national, regional and
international NGOs.
To complement the Subcommittee's work on human rights the Parliament's policy department
for external relations provides support, preparing briefing notes and other background materials
or commissioning external studies. During 2011 the following studies relevant to the External
Policy on Human Rights were prepared and presented in the Subcommittee on Human Rights:
• The European Union and the Review of the UN Human Rights Council
• EU Human Rights Policy towards Russia
• Workshop on Torture and Secret Detentions: the UN perspective and the role of the EU
• Effect of migration policies on human rights in the European neighbourhood
• Human rights in Eastern Partnership countries
• Human rights benchmarks for EU's external policies
• Supporting between ombudsmen in the countries of the Eastern Partnership
290
Parliament's standing delegations maintain a continuous relationship with countries or regional
bodies. Delegation visits represent an important opportunity to directly address
parliamentarians, government officials and civil society in third countries. Meetings of the
Delegations in Brussels and Strasbourg are regularly attended by Ambassadors of the countries
concerned, by the EEAS, NGOs and other interlocutors, and human rights issues are also a
regular feature of these meetings (for example in the cases of Iran and China). The Delegation
Chairs often send letters (usually to the Ambassador of the country concerned) and make
statements on specific human rights abuses.
The European Parliament also engages with parliaments worldwide through its inter-
parliamentary cooperation and joint parliamentary assemblies. The assemblies bring together
MEPs and MPs from third countries to discuss common challenges, including human rights and
democracy issues. Established joint parliamentary assemblies include the Parliamentary
Assembly of the Union for the Mediterranean, the Euro-Latin American Parliamentary
Assembly and the ACP-EU Joint Parliamentary Assembly. In 2011, the Euronest Parliamentary
Assembly was constituted, including a specific Committee on Political Affairs, Human Rights
and Democracy and a Committee on Social Affairs, Culture, Education and Civil Society, to
provide a parliamentary dimension to the EU's Eastern Partnership initiative.
The Parliamentary Assembly of the Union for the Mediterranean brings together MPs and
MEPs from the EU and from Mediterranean countries belonging to the Euro-Mediterranean
partnership, including Algeria, the Occupied Palestinian Territory, Egypt, Jordan, Israel,
Lebanon, Morocco, Syria, Tunisia and Turkey. The 7th Parliamentary Assembly of the Union
for the Mediterranean met in Rome on 3 and 4 March to discuss political events taking place in
the Southern countries of the Mediterranean. The Assembly's Committee on Political Affairs,
Human Rights and Security is in charge of human rights questions.
291
The fifth Ordinary Plenary Session of the Euro-Latin American Parliamentary Assembly took
place in Montevideo, Uruguay on 18 and 19 May 2011. The Committee on Political Affairs,
Security and Human Rights is the dedicated committee within the Assembly dealing with human
rights.
The ACP-EU Joint Parliamentary Assembly brings together Members of the European
Parliament and the elected representatives of the African, Caribbean and Pacific states ("ACP
countries") that have signed the Cotonou Agreement. A substantial part of the work of the Joint
Parliamentary Assembly is directed towards promoting human rights and democracy and the
common values of humanity, and this has produced joint commitments undertaken within the
framework of UN conferences. Concerning human rights, the 21st session in Budapest (16 to 18
May 2011) adopted a resolution on challenges for the future of democracy and respecting
constitutional order in ACP and EU Countries.
The constituent meeting of the Euronest Parliamentary Assembly took place on 3 May 2011 in
Brussels. It was opened by the President of the European Parliament, Jerzy Buzek, who
observed that the democratic reform processes of the eastern partner countries had to be
strengthened. The first Ordinary Session met on 14 and 15 September in Strasbourg, preceded
by a meeting of the Assembly's four committees, including the Committee on Political Affairs,
Human Rights and Democracy.
In addition to this, many inter-parliamentary meetings with important human rights dimensions
took place in the course of 2011. On 11 October 2011 the Subcommittee on Human Rights,
together with the Committee on Development, organised an Inter-parliamentary Committee
Meeting with National Parliaments, entitled "Human Rights Conditionality in Development
Policy". It was the first fully fledged inter-parliamentary meeting after the entry into force of the
Treaty of Lisbon dedicated to the linkage of human rights and development. The main topics
discussed between Members of the European Parliament and their national counterparts were
whether human rights conditionality is an obstacle to poverty reduction and how effective it can
be in a multi-donor environment.
292
Election observation expresses the commitment of the European Parliament to supporting
developing and consolidating democracy, the rule of law and human rights. MEPs participate
either in European Union Election Observation Missions (EU EOMs) or in International
Election Observation Missions. In the latter case, the European Parliament delegation
participates within the framework of this mission and coordinates its work with the OSCE
Office for Democratic Institutions and Human Rights (ODIHR) and the Parliamentary
Assemblies of the Organisation for Security and Cooperation in Europe (OSCE PA), the
Council of Europe and the North Atlantic Treaty Organisation (NATO PA).
The EP's Election Coordination Group (ECG) is responsible for the overall organisation of EP
election observation activities. In 2011 the ECG exercised for the first time its new consultative
role to the High Representative and Vice President, Catherine Ashton, in the identification and
planning of EU EOMs. The ECG also played an important role in the appointment of
Members of the European Parliament as EU Chief Observers during EU EOMs.
In 2011, the EP participated in the following election observation missions:
293
Kosovo
Parliamentary (Re-run 3 municipalities)
9.1.2011
Sudan
Referendum South
9-17.1.2011
Chad
Parliamentary
13.2.2011
Uganda
General
18.2.2011
Nigeria
Presidential
16.4.2011
Peru
Presidential
5.6.2011
Zambia
General
20.9.2011
Tunisia
Constituent Assembly
23.10.2011
Kyrgyzstan
Presidential
30.10.2011
Nicaragua
General
6.11.2011
Democratic Republic of Congo
Presidential
28.11.2011
Furthermore, given the importance of the May 2011 local elections in Albania, the European
Parliament decided, on an exceptional basis, to send an ad hoc delegation to follow the electoral
process around the time of the elections.
294
Parliaments are essential elements of a functioning democracy, and it is within a democracy that
Human Rights are most likely to be respected and actively upheld. The Office for the
Promotion of Parliamentary Democracy (OPPD) operates within the European Parliament
with the aim of providing parliamentary development support in new and emerging
democracies. The beneficiaries of OPPD support are parliamentary institutions in third
countries, their Members and their officials. The OPPD offers institutional capacity-building,
customised support programmes, peer-to-peer support and exchange of experiences and follow-
up to electoral observation missions with a view to extending support for democratisation to the
full electoral cycle.
During 2011, the OPPD organised a visit to the European Parliament of a large group of
Egyptian political activists, representing a broad spectrum of political parties, groups and
presidential candidates. Partners in the OPPD Democracy Fellowship Programme included the
MERCOSUR and PARLACEN parliamentary assemblies and the Parliaments of Chile
(Chamber of Deputies), Armenia, Ghana, Mauritania and Togo. The OPPD supported the
Community of Democracies Parliamentary Forum by playing an active advisory role and
organising a meeting in Brussels and taking part in meetings of the Forum in Tbilisi, Vilnius and
Washington. In 2011 the OPPD also organised, together with the National Democratic Institute
for International Affairs (NDI), a high- level meeting of the Transatlantic Dialogue on
Strengthening Cooperation on Democracy Support.
With the aim of achieving better synergy and coherence in the work of different European
Parliament Committees and units in the field of human rights, the Task Force on EU Human
Rights Policy, consisting of staff from different services within the European Parliament, met
regularly throughout the year.
295
The need and desire to further strengthen the actions of the European Parliament in the field of
human rights and democracy promotion resulted in the creation of a new directorate for
democracy support within the European Parliament's Directorate General for External Policies,
which is due to begin its work in 2012.
7. List of abbreviations
AA Association Agreement
AFCO Constitutional Affairs Committee
AFET Committee on Foreign Affairs
AMISOM African Union Mission in Somalia
APRM African Peer Review Mechanism
ASEAN Association of Southeast Asian Nations
ASEM Asia-Europe Meeting
ATP Anti-Terrorism Proclamation
AU African Union
BICI Independent Commission of Inquiry
BiH Bosnia and Herzegovina
CAT Convention against Torture
CBSS Country-Based Support Schemes under the EIDHR
CEDAW Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against
Women
CEDEAO
CEDEF convention internationale sur l'elimination de toutes les formes de
discrimination a l'egard des femmes
CENIT national Electoral Commission
296
CEPOL
CFSP Common Foreign Security Policy
CHT Chittagong Hill Tracts
CICIG International Commission Against Impunity in Guatemala
CoE Council of Europe
COHOM Council Human Rights Working Group
COREPER
CPT Committee for the Prevention of Torture
CRPD UN Convention on the Rights of Persons with Disabilities
CSDP Common Security and Defence Policy
CSO Civil Society Organisation
CSR Corporate Social Responsibility
CSW Commission on the Status of Women
CVJR Truth, Justice and Reconciliation Commission
DAS Departamento Administrativo de Seguridad
DCFTA Deep and Comprehensive Free Trade Area
DCI Development Cooperation Instrument
DCI Dialogues Facility Fund
DDPA Durban Declaration and Programme of Action
DEVE Committee on Development
DPRK Democratic People's Republic of Korea
DRC Democratic Republic of Congo
DROI Human Rights Subcommittee of the European Parliament
EA Electoral assistance
EaP Eastern Partnership
EASO European Asylum Support Office
EC European Commission
297
ECCC
ECCC
ECG
ECG
ECHR
ECRI
EDF
EED
EEM
EIB
EIDHR
EMB
EMRIP
ENI
ENP
ENPI
EOM
EP
EPJUST
EUMS
EUD
EUJUST LEX
EUMM
EUPM
EUPOL
Extraordinary Chambers in the Courts of Cambodia
Extraordinary Chambers in the Court of Cambodia
Election Coordination Group
Election Coordination Group
European Convention on Human Rights
European Commission against Racism and Intolerance
European Development Fund
European Endowment for Democracy
Election expert missions
European Investment Bank
European Initiative for Democracy and Human Rights
electoral management bodies
Expert Mechanism on the Rights of Indigenous Peoples
European Neighbourhood Instrument
European Neighbourhood Policy
European Neighbourhood and Partnership Instrument
Election observation missions
European Parliament
EU-Philippines Justice Support Programme
EU Member States
EU Delegation
Integrated Rule of Law Mission for Iraq
EU Monitoring Mission
EU Police Mission
European Union Police Mission in Afghanistan
298
EUPOL
COPPS
EURA
EUREMA
EURODAC
EUROJUST
EUROPOL
EUSR
EUTM
FAC
FED
FEMM
FfGE
FICs
FIDH
FoE
FoRB
FRONTEX
FYROM
GAMM
GCC
GCTF
European Union Police Mission for the Palestinian Territories
EU Readmission Agreement
EU Relocation from Malta
system for comparing fingerprints of asylum seekers and some
categories of illegal immigrants
European Union's Judicial Cooperation Unit
law enforcement agency of the European Union
EU Special Representative
European Union military mission to contribute to the training of
security forces
Foreign Affairs Council
Fonds europeen de developpement
Women's Rights and Gender Equality Committee
Financing for Gender Equality
Forum Island Countries
Federation internationale des ligues des droits de l'Homme
freedom of expression
freedom of thought, conscience and religion or belief
EU Agency promoting, coordinating and developing European border
management
Former Yugoslav Republic of Macedonia
Global Approach to Migration and Mobility
Gulf Cooperation Council
Global Counter-Terrorism Forum
299
GNU Government of National Unity
GoE Government of Ethiopia
GRULAC UN Group of Latin America and Caribbean Countries
GSP EU's Generalised System of Preferences
HIV Human immunodeficiency virus
HOMs EU Heads of Missions
HR High Representative
HR VP High Representative Vice-President
HRC UN Human Rights Council
HRDO Human Rights Defender's Office
HRDs Human Rights Defenders
ICC International Criminal Court
ICCPR International Covenant on Civil and Political Rights
ICERD International Convention on the Elimination of All Forms of Racial
Discrimination
ICHR Independent Commission for Human Rights
ICT information and communication technology
ICTY International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia
IDPs Internally Displaced Persons
IHL international humanitarian law
ILO International Labour Organisation
300
IMT
INEC
INGO
INTA
IPA
ISAF
ITC-ILO
JA
JURI
JWF
LAS
LGBT
LGBTI
LIBE
MDG
MENA
MEP
MERCOSUR
MFF
NDC
NDI
International Monitoring Team
Independent National Electoral Committee
International nongovernmental organisation
Committee on International Trade
Instrument for Pre- Accession Assistance
International Security Assistance Force
International Training Centre of the ILO
Council Joint Actions
Legal Affairs Committee
Angola-EU Joint Way Forward
League of Arab States
Lesbian, Gay, Bisexual and Transgender
Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender and Intersex
Committee on Civil Liberties, Justice and Home Affairs
Millennium Development Goals
Middle East and North Africa
Member of the European Parliament
Common Market of the South
Multiannual Financial Framework
National Dialogue Committee
National Democratic Institute for International Affair
301
NGO Nongovernmental organisation
NSA Non-State Actors
NSF Somali National Security Forces
NSS National Security Service
NTC National Transitional Council
OAS Organisation of American States
ODIHR Office for Democratic Institutions and Human Rights
OECD Organisation for Economic Cooperation and Development
OFA Ohrid Framework Agreement
OHCHR United Nations High Commissioner for Human Rights
OIC Organisation of Islamic Cooperation
OMCT Organisation Mondiale Contre la Torture
OPCAT Optional Protocol to the Convention against Torture
OPPD Office for the Promotion of Parliamentary Democracy
oPt Occupied Palestinian Territory
OSCE Organisation for Security and Cooperation in Europe
OSCE Organisation for Security and Cooperation in Europe
OSCE PA Parliamentary Assemblies of the Organisation for Security and Co-
operation in Europe
302
PA
PACE
PARLACEN
PCA
PCA
PCNA
PDO
PMSC
PSWG
RCCR
RTG
SAA
SADC
SAF
SAP
SPLA
SPRING
SPT
SRT
TAIEX
TDCA
TIPNIS
US
UAE
U£M
UN
UNAMA
Palestinian Authority
Parliamentary Assembly of the Council of Europe
Parlamento Centroamericano
Partnership and Cooperation Agreement
Partnership and Cooperation Agreement
Post-Crisis Needs Assessment
Public Defenders Office
private military and security companies
Peace Support Working Group
Royal Committee on Constitutional Review
Royal Thai Government
Stabilisation and Association Agreement
Southern African Development Community
Sudan Armed Forces
Stabilisation and Association Process
Sudan People's Liberation Army
Support to Partnership, Reform and Inclusive Growth Programme
UN Subcommittee on Prevention of Torture
Special Rapporteur on Torture
Technical Assistance and Information Exchange Instrument
Trade Cooperation and Development Agreements
Territorio Indigena Parque Natural Isiboro Secure
United States of America
United Arab Emirates
Union for the Mediterranean
United Nations
United Nations Assistance Mission in Afghanistan
303
UN AMID United Nations- African Union Mission in Darfur
UN CAT United Nations Convention against Torture
UNDP United Nations Development Programme
UNESCO United Nations Educational, Scientific and Cultural Organisation
UNGA United Nations General Assembly
UNGP United Nations Guiding Principle
UNHCR UN Refugee Agency
UNICEF United Nations Children's Fund
UNMIS United Nations Missions in Sudan
UNSCR United Nations Security Council Resolution
UPR Universal Periodic Review
USA United States of America
USICVR Unidad de segiumiento a las recomendaciones de la Comision Verdad y
Reconciliacion
WCAR World Conference against Racism, Racial Discrimination, Xenophobia
and Related Intolerance
304
Annex 1 - Pledges made to the 31st International
Conference of the Red Cross and Red Crescent, Geneva, 28
November to 1 December 2011.
For the years 2012-2015, we, the European Union and its Member States (Austria,
Belgium, Bulgaria, Cyprus, Czech Republic, Denmark, Estonia, Finland, France,
Germany, Greece, Hungary, Ireland, Italy, Latvia, Lithuania, Luxembourg, Malta,
Netherlands, Poland, Portugal, Romania, Slovakia, Slovenia, Spain, Sweden, United
Kingdom), hereby pledge:
1. Missing persons
The EU and its Member States are concerned by the enforced disappearance of persons during
armed conflicts and by the profound humanitarian consequences borne by families of missing
persons in these circumstances.
The EU Member States therefore pledge:
• to consider ratifying the 2006 Convention for the Protection of All Persons from
Enforced Disappearance ;
• to consider adopting other measures aiming at avoiding enforced disappearances, such as those
included in the model law suggested by the ICRC;
• to support mechanisms to investigate effectively and resolve the cases of missing persons in
several regions of the world;
• to encourage processes acknowledging the rights and needs of families of missing persons and
aiming at adjusting national legislation and programmes to meet these needs.
305
2. International Criminal Court
The EU and its Member States consider that those who have committed serious crimes of
concern to the international community, including war crimes, crimes against humanity or the crime
of genocide should be brought to justice.
In line with their efforts to fight impunity, the EU and its Member States pledge:
• to continue to promote the universality and preserve the integrity of the Rome Statute;
• to include the fight against impunity for the most serious crimes of international concern as one
of the shared values of the EU and its partners through the insertion of provisions concerning
the ICC and international justice into EU agreements with third parties;
• to continue their support to the Court, civil society and to third States interested in receiving
assistance in order to become party to the Rome Statute or to implement it;
3. International Humanitarian Law Instruments
The EU and its Member States are convinced that national implementation and enforcement of
international humanitarian law and other relevant legal instruments which have an impact on
international humanitarian law are of great importance and fall under States' responsibilities.
In line with the EU Guidelines on promoting compliance with International Humanitarian Law, the EU
Member States pledge:
306
- to work towards further participation in the principal international humanitarian law
instruments
and other relevant legal instruments which have an impact on international humanitarian
law by
considering ratification of the following instruments to which they are not yet all party,
namely:
Additional Protocol III to the Geneva Conventions;
The Hague Convention for the Protection of Cultural Property in the Event of
Armed Conflict and its First and Second Protocols;
The Optional Protocol to the UN Convention on the Rights of the Child on the
involvement of children in armed conflict;
The Ottawa Convention on the Prohibition of the Use, Stockpiling, Production
and Transfer of Anti-Personnel Mines;
Protocol II, as amended on 3 May 1996, and Protocol V to the 1980 Convention
on Prohibitions or Restrictions on the Use of Certain Conventional Weapons which May
Be Deemed to Be Excessively Injurious or to Have Indiscriminate Effects;
The Convention on the prohibition of military use of environmental modification
techniques.
In order to improve implementation of international humanitarian law at the national
level the EU and its Member States pledge:
- to support States in their efforts to adopt relevant national legislation pertinent to their
international humanitarian law obligations;
to support the existing international humanitarian law mechanisms and to
envisage, if deemed relevant, making use of the services of the International
Humanitarian Fact-Finding Commission constituted under Article 90 of Additional
Protocol I.
307
4. Promotion and dissemination of international humanitarian law
The EU and its Member States underline that proper training in, and dissemination of,
international humanitarian law is required to ensure better compliance with international
humanitarian law in time of armed conflict.
In line with the EU Guidelines on promoting compliance with International
Humanitarian Law and the 2007 European Consensus on Humanitarian Aid, the EU
and its Member States pledge:
- to pursue their efforts in promoting dissemination and training in international
humanitarian law in
third countries, including in peacetime, in particular to national authorities, armed non-
state actors
and humanitarian actors.
The EU Member States pledge:
- to continue their efforts in promoting dissemination and training in international
humanitarian law
inside the EU, in particular to military and civilian personnel, involved in crisis
management
operations.
5. Fundamental Procedural and other Guarantees
The EU and its Member States reaffirm their determination to respect fundamental
procedural guarantees for all persons detained in relation to an armed conflict as
enshrined in the applicable rules of international humanitarian law and/ or international
human rights law.
The EU and its Member States therefore pledge to promote respect of fundamental
procedural guarantees through a wide range of measures including:
308
- Training for staff participating in EU military and civilian crisis management
operations in
fundamental procedural guarantees.
309
- Endeavouring to ensure implementation of those standards by third parties involved in
EU operations.
- Supporting dissemination and training sessions on implementation of fundamental
procedural guarantees.
- Recalling the importance of respecting fundamental procedural guarantees in dialogue
with other States.
6. Anti-Personnel Landmines, Cluster Munitions, Improvised Explosive
Devices and
Explosive Remnants of War
The EU and its Member States are concerned by the threats posed by anti-personnel
landmines, cluster munitions, improvised explosive devices and explosive remnants of
war.
The EU Member States therefore pledge:
- to advocate as appropriate in support of international instruments seeking to address
humanitarian
hazards of explosive remnants of war, cluster munitions, improvised explosive devices
and anti
personnel landmines;
- to encourage as appropriate States Parties to the Anti-Personnel Mine Ban Convention
and the
Convention on Cluster Munitions to make timely reports in accordance with the
relevant provisions
of these treaties.
310
Joint pledge by EU Member States and National Red Cross Societies
1 Strengthening international humanitarian law through the adoption of an effective
Arms
Trade Treaty
The European Union Member States and their National Red Cross Societies, noting the
utility of the 2008 EU Common Position defining common rules governing the control
of exports of military technology and equipment and related EU instruments, are
concerned that the widespread availability of weapons facilitates violations of
international humanitarian law, and hampers the provision of assistance to victims of
armed conflict, and are convinced of the relevance of promoting and further
strengthening the regulatory framework governing transfers of conventional arms.
In line with the updated EU Guidelines on promoting compliance with International
Humanitarian Law and the relevant Council Conclusions, the European Union Member
States, with support from their respective National Red Cross Societies, therefore
pledge:
- to engage in an exchange of information, to the extent considered appropriate and
pertinent by the
European Union Member States, on the negotiation in 2012 of a strong and robust
Arms Trade
Treaty with the highest possible legally binding standards which would prevent
conventional
weapons from being used to violate international humanitarian law.
311
Annex 2 - Human rights resolutions in 2011
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 - urgency debate or resolutions
Rules of Procedure of the European Parliament EP 1 10-p2 - resolutions on statements
Rules of Procedure of the European Parliament EP 048 - own initiative procedure
1. European Parliament resolution of 20 January 2011 on Pakistan, in
particular the murder of Governor Salmaan Taseer
2011/2522(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122
2. European Parliament resolution of 20 January 2011 on Iran — the case of
Nasrin Sotoudeh
2011/2524(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122
3. European Parliament resolution of 19 January 2011 on the situation in Haiti
one year after the earthquake: humanitarian aid and reconstruction
2010/3018(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2
4. European Parliament resolution of 20 January 2011 on the situation of
Christians in the context of freedom of religion
2011/2521(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2
312
5. European Parliament resolution of 20 January 2011 on Brazil: extradition of
Cesare Battisti
2011/2523(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122
6. European Parliament resolution of 20 January 2011 on the situation in
Belarus
201 1/25 14(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2
7. European Parliament resolution of 17 February 2011 on Yemen: persecution
of juvenile offenders, in particular the case of Muhammed Taher Thabet
Samoum
2011/2572(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122
8. European Parliament resolution of 17 February 2011 on the border clashes
between Thailand and Cambodia
2011/2571(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122
9. European Parliament resolution of 17 February 2011 on Uganda: the killing
of David Kato
2011/2573(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122
10. European Parliament resolution of 17 February 2011 on the rule of law in
Russia
201 1/251 5 (RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2
313
11. European Parliament resolution of 17 February 2011 on the situation in
Egypt
2011/2555(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2
12. European Parliament resolution of 10 March 2011 on the priorities of the
16th Session of the UN Human Rights Council and the 2011 review
2011/2570(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2
13. European Parliament resolution of 10 March 2011 on Pakistan, in particular
the murder of Shahbaz Bhatti
2011/2612(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122
14. European Parliament resolution of 10 March 2011 on the Southern
Neighbourhood, and Libya in particular
2011/2616(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2
15. European Parliament resolution of 10 March 2011 on the situation and
cultural heritage in Kashgar (Xinjiang Uyghur Autonomous Region, China)
2011/2614(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122
16. European Parliament resolution of 10 March 2011 on the EU's approach
towards Iran
2010/2050(INI)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 048
314
17. European Parliament resolution of 10 March 2011 on Belarus (in particular
the cases of Ales Mikhalevic and Natalia Radina)
2011/2613(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122
18. European Parliament resolution of 7 April 2011 on Zimbabwe
2011/2658(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122
19. European Parliament resolution of 7 April 2011 on the ban of the elections
for the Tibetan government in exile in Nepal
2011/2657(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122
20. European Parliament resolution of 7 April 2011 on the situation in Syria,
Bahrain and Yemen
201 1/2645 (RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2
21. European Parliament resolution of 7 April 2011 on the situation in Cote
d'lvoire
2011/2656(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2
22. European Parliament resolution of 7 April 2011 on the case of Ai Weiwei
2011/2664(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122
23. European Parliament resolution of 12 May 2011 on the situation in Sri
Lanka
2011/2684(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122
315
24. European Parliament resolution of 12 May 2011 on Belarus
2011/2686(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122
25. European Parliament resolution of 12 May 2011 on Azerbaijan
2011/2685(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122
26. European Parliament resolution of 9 June 2011 on Ukraine: the cases of
Yulia Tymoshenko and other members of the former government
2011/2714(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122
27. European Parliament resolution of 9 June 2011 on Sudan and South Sudan:
the situation after the 2011 referendum
2011/2717(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2
28. European Parliament resolution of 9 June 2011 on the EU-Russia summit
2011/2716(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2
29. European Parliament resolution of 9 June 2011 on the situation in
Madagascar
2011/2712(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122
30. European Parliament resolution of 9 June 2011 on Guantanamo: imminent
death penalty decision
2011/2713(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122
316
31. European Parliament resolution of 7 July 2011 on the situation in Syria,
Yemen and Bahrain in the context of the situation in the Arab world and
North Africa
2011/2756(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2
32. European Parliament resolution of 7 July 2011 on the preparations for the
Russian State Duma elections in December 2011
2011/2752(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2
33. European Parliament resolution of 7 July 2011 on Indonesia, including
attacks on minorities
2011/2748(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122
34. European Parliament resolution of 7 July 2011 on India, in particular the
death sentence on Davinder Pal Singh
2011/2749(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122
35. European Parliament resolution of 7 July 2011 on the Democratic Republic
of Congo and the mass rapes in the province of South Kivu
2011/2747(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122
36. European Parliament resolution of 15 September 2011 on Sudan: the
situation in Southern Kordofan and the eruption of fighting in Blue Nile
State
2011/2806(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122
317
37. European Parliament resolution of 15 September 2011 on the situation in
Syria
2011/2812(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2
38. European Parliament resolution of 15 September 2011 on the situation in
Libya
2011/2811(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2
39. European Parliament resolution of 15 September 2011 on Eritrea: the case
of Dawit Isaak
2011/2807(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122
40. European Parliament resolution of 15 September 2011 on famine in East
Africa
2011/2814(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2
41. European Parliament resolution of 15 September 2011 on Belarus: the arrest
of human rights defender Ales Bialatski
2011/2805(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122
42. European Parliament resolution of 29 September 2011 on the situation in
Palestine
2011/2828(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2
43. European Parliament resolution of 28 September 2011 on human rights,
sexual orientation and gender identity at the United Nations
2011/2821(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2
318
44. European Parliament resolution of 27 October 2011 on Tibet, in particular
self-immolation by nuns and monks
2011/2874(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122
45. European Parliament resolution of 27 October 2011 on the situation in
Egypt and Syria, in particular of Christian communities
2011/2881(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2
46. European Parliament resolution of 27 October 2011 on Bahrain
201 1/2875 (RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122
47. European Parliament resolution of 17 November 2011 on Egypt, in
particular the case of blogger Alaa Abd El-Fattah
2011/2909(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122
48. European Parliament resolution of 17 November 2011 on Iran — recent cases
of human rights violations
2011/2908(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122
49. European Parliament resolution of 17 November 2011 on EU support for
the ICC: facing challenges and overcoming difficulties
2011/2109(INI)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 048
319
50. European Parliament resolution of 15 December 2011 on Tunisia: the case
of Zacharia Bouguira
2011/2947(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122
51. European Parliament resolution of 15 December 2011 on the situation of
women in Afghanistan and Pakistan
2011/2946(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122
52. European Parliament resolution of 15 December 2011 on Azerbaijan, in
particular the case of Rafig Tagi
201 1/2945 (RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122
53. European Parliament resolution of 15 December 2011 on the situation in
Syria
2011/2880(RSP)
Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2
320
European Union
• EXTERNAL ACTION
Mensenrechten
en democratie
in de wereld
pp
verslag over EU-actie in
2011
© Europese Unie, 2012
Dit verslag is online beschikbaar http://eeas.europa.eu
Reproductie met bronvermelding is toegestaan
Omslagfoto: © Wally Nell/ZUMA Press/Corbis
Er is ook veel bijkomende informatie over de Europese Unie beschikbaar op internet:
http://ec.europa.eu /
http://www.consilium.europa.eu /
http://www.europarl.europa.eu
Gepubliceerd door de Europese Dienst voor extern optreden, juni 2012
Mensenrechten en democratie in de WERELD:
VERSLAG OVER EU-ACTIE IN 2011
Inhoud
Overzicht 8
Instrumenten en initiatieven van de EU in niet EU-landen 16
Inleiding 16
2.1 EU-richtsnoeren inzake mensenrechten en internationaal humanitair recht (IHR) 16
2.2 Mensenrechtendialogen en -overleg 17
2.3 Raadsbesluiten en crisisbeheersing 19
2.4 Demarches en verklaringen 21
2.5 Mensenrechtenbepalingen in samenwerkingsovereenkomsten met derde landen 21
2.6 Europees nabuurschapsbeleid 23
2.7 Activiteiten die gefinancierd worden in het kader van het Europees Instrument voor
de democratic en de mensenrechten (EIDHR) 27
2.8 Evaluatie van het mensenrechtenbeleid van de EU 30
Thematische kwesties 33
Thematische kwesties met betrekking tot richtsnoeren van de EU 33
3.1 De doodstraf 33
3.2 Foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing 36
3.3 Rechten van het kind 39
3.4 Kinderen en gewapende conflicten 41
3.5 Verdedigers van de mensenrechten 43
3.6 Mensenrechten en vrouwen 46
3.7 Vrouwen, vrede en veiligheid 49
3.8 Bevordering van de naleving van het internationaal humanitair recht 56
Andere thematische kwesties 62
3.9 Het Internationaal Strafhof en de bestrij ding van straffeloosheid 62
3.10 Mensenrechten en terrorisme 66
3.11 Vrijheid van meningsuiting, met name in de 'nieuwe media' 68
3.12 Vrijheid van vereniging en van vergadering 70
3.13 Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst of overtuiging 73
3.14 Lesbiennes, homo's, biseksuelen, transgenders en interseksuelen 76
3.15 Mensenrechten en het bedrijfsleven, met name maatschappelijk verantwoord
ondernemerschap 79
3.16 Ondersteuning van de democratic; 83
3.17 Assistentie bij verkiezingen 86
3.18 Verkiezingswaarnemingsmissies (EOM's) 87
3.19 Verkiezingsdeskundigenmissies (EEM's) 90
3.20 Verkiezingsondersteuning 91
3.21 Europees Fonds voor Democratic 94
3.22 Wereldwijde samenwerking met parlementen 94
3.23 Economische, sociale en culturele rechten 97
3.24 Asiel, migratie, vluchtelingen en ontheemden 99
3.25 Mensenhandel 104
3.26 Racisme, vreemdelingenhaat, non-discriminatie en respect voor diversiteit 108
3.27 Rechten van personen die tot een minderheid behoren Ill
3.28 Rechten van personen met een handicap 114
3.29 Inheemse volken 116
Het optreden van de EU op internationale fora 120
4.1 66e zitting van de Algemene Vergadering van de VN 120
4.2 De Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties 122
4.3 De Raad van Europa 128
4.4 De Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) 130
Landen- en regionale kwesties 132
5.1 Kandidaat- en potentiele kandidaatdidstaten van de EU 132
5.1.1 Turkije 132
5.1.2 Westekjke Balkan 134
5.1.3 Kroatie 135
5.1.4 Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonie 136
5.1.5 Montenegro 138
5.1.6 Albanie 140
5.1.7 Bosnie en Herzegovina 142
5.1.8 Servie 143
5.1.9 Kosovo 144
5.2 Landen van het Europees nabuurschapsbeleid 147
5.2.1 Oostelijk partnerschap 147
5.2.2 Zuidelijke Kaukasus (regionaal) 148
5.2.3 Armenie 148
5.2.4 Azerbeidzjan 150
5.2.5 Georgie 151
5.2.6 Belarus 153
5.2.7 Moldavie 155
5.2.8 Oekraine 158
5.2.9 Unie voor het Middellandse Zeegebied 160
5.2.10 Egypte 160
5.2.11 Israel 163
5.2.12 Bezette Palestijnse Gebieden 165
5.2.13 Jordanie 166
5.2.14 Libanon 168
5.2.15 Syrie 169
5.2.16 Tunesie 171
5.2.17 Algerije 174
5.2.18 Marokko 176
5.2.19 Westelijke Sahara 179
5.2.20 Libie 179
5.3 Rusland en Centraal-Azie 182
5.3.1 Rusland 182
5.3.2 Centraal-Azie (regionaal) 184
5.3.3 Kazachstan 186
5.3.4 Kirgizie 187
5.3.5 Tadzjikistan 188
5.3.6 Turkmenistan 189
5.3.7 Oezbekistan 189
5.4 Atrika 191
5.4.1 Afrikaanse Unie 191
5.4.2 Angola 192
5.4.3 Burundi 193
5.4.4 Kameroen 194
5.4.5 Tsjaad 196
5.4.6 Ivoorkust 198
5.4.7 Democratische Republiek Congo 199
5.4.8 Eritrea 201
5.4.9 Ethiopie 202
5.4.10 Gambia 204
5.4.11 Guinee 204
5.4.12 Guinee-Bissau 205
5.4.13 Kenia 206
5.4.14 Liberia 208
5.4.15 Madagaskar 209
5.4.16 Malawi 210
5.4.17 Mauritania 211
5.4.18 Niger 212
5.4.19 Nigeria 212
5.4.20 Rwanda 214
5.4.21 Senegal 215
5.4.22 Somalie 217
5.4.23 Zuid-Afrika 218
5.4.24 Sudan 219
5.4.25 Zuid-Sudan 220
5.4.26 Togo 222
5.4.27 Uganda 223
5.4.28 Zimbabwe 225
5.5 Het Midden-Oosten en het Arabisch schiereiland 227
5.5.1 Saudi-Arabie 228
5.5.2 Bahrein 229
5.5.3 Iran 230
5.5.4 Irak 232
5.5.5 Jemen 234
5.6 Azie en Oceanie 235
5.6.1 Afghanistan 235
5.6.2 Bangladesh 238
5.6.3 Birma/Myanmar 239
5.6.4 Cambodja 241
5.6.5 China 241
5.6.6 Democratische Volksrepubliek Korea (DVK) 244
5.6.7 Fidji 245
5.6.8 India 246
5.6.9 Indonesie 247
5.6.10 Japan 248
5.6.11 Laos 249
5.6.12 Maleisie 250
5.6.13 Nepal 252
5.6.14 Pakistan 254
5.6.15 Filipijnen 256
5.6.16 Sri Lanka 257
5.6.17 Thailand 259
5.6.18 Oost-Timor 260
5.6.19 Vietnam 261
5.7 Noord-, Zuid en Midden-Amerika 262
5.7.1 Canada 262
5.7.2 VS 262
5.7.3 Argentinie 265
5.7.4 Bolivia 266
5.7.5 Brazilie 267
5.7.6 Chili 268
5.7.7 Colombia 268
5.7.8 Ecuador 270
5.7.9 El Salvador 271
5.7.10 Guatemala 271
5.7.11 Honduras 272
5.7.12 Mexico 274
5.7.13 Nicaragua 275
5.7.14 Paraguay 276
5.7.15 Suriname 277
5.7.16 Peru 277
5.7.17 Uruguay 278
5.7.18 Venezuela 278
5.7.19 Cuba 279
5.7.20 Dominicaanse Republiek 280
5.7.21 Haiti 281
5.7.22 Jamaica 281
6. Het Europees Parlement en de mensenrechten 282
7. Lijst van afkortingen 296
Bijlage I - Pledges made to the 31st International Conference of the Red Cross and Red Crescent,
Geneva, 28 November to 1 December 2011 305
Joint pledge by EU Member States and National Red Cross Societies 310
Trade Treaty 310
Bijlage 2 - Mensenrechtenresoluties in 2011 311
Woord vooraf
20 11 was een gedenkwaardig jaar voor de mensenrechten
en de democratic Overal in het Midden-Oosten en
Noord-Afrika toonden mannen en vrouwen, jong en
oud, die de gehele samenleving vertegenwoordigden, dat
ze het aandurfden hun aangeboren menselijke
waardigheid te verdedigen. Zij waren aldus een bron van
inspiratie voor mensen overal.
Op de veranderingen die zij hebben teweeggebracht moest de EU een krachtige respons
geven. Wij zijn die uitdaging aangegaan door een nieuwe respons op een veranderend
nabuurschap te formuleren. Mensenrechten en diepgewortelde democratic hadden een
centrale plaats in die aanpak.
Vorig jaar heb ik gezegd dat ik me ertoe verbond het werk van de EU krachtiger te
maken, en nog doeltreffender op het punt van het waarborgen en bepleiten van de
mensenrechten. Ik heb in december 2011 samen met de Europese Commissie een
gezamenlijke mededeling gepresenteerd onder de titel "Een centrale plaats voor
mensenrechten en democratic in het externe optreden van de EU", met als doel een
samenhangende visie voor die opdracht te formuleren.
De volgende stappen in 2012 zullen inhouden dat de aanbevelingen van die mededeling
in de praktijk worden gebracht. Daartoe zullen de gezamenlijke inspanningen van de
gehele EU noodzakelijk zijn, niet alleen van de instellingen van de EU, maar ook van de
lidstaten van de EU en van het maatschappelijk middenveld.
Dit is een grote uitdaging die in de volgende uitgave van dit jaarverslag zal worden
weerspiegeld. Het is echter goed om nu de inventaris op te maken van al het werk dat de
EU in 2011 heeft gedaan om rechten tot een werkelijkheid te maken. Ik betuig
eerbetoon aan al die moedige mensen die hebben geholpen een bijdrage aan dat proces
van levensbelang te leveren.
1 Overzicht
In 201 1 heeft de EU met woorden en daden herbevestigd dat de mensenrechten centraal
staan in het optreden van de EU overal ter wereld. De inzet van de EDEO in dit eerste
volledige jaar waarin de dienst operationeel was, blijkt uit het feit dat de dienst het gehele
jaar door heeft gewerkt aan een gezamenlijke mededeling, die de hoge
vertegenwoordiger en de Europese Commissie op 12 december 2011 hebben
goedgekeurd, en die is getiteld "Een centrale plaats voor mensenrechten en democratic
in het externe optreden van de EU voor een meer doeltreffende aanpak". Hierin wordt
een aantal ideeen gepresenteerd om de strategic van de Unie ter zake uit te dragen.
De Arabische lente heeft het eerste werkjaar van de EDEO gemarkeerd. In een
gezamenlijke mededeling hebben hoge vertegenwoordiger Ashton en de Europese
Commissie op 8 maart 2011 benadrukt dat het verlangen naar politieke participatie,
waardigheid, vrijheid en werkgelegenheid moet worden gesteund, en een aanpak op basis
van universele waarden en gedeelde belangen geschetst.
Het middenveld heeft als hefboom gefungeerd voor de veranderingen van de Arabische
lente, in een algemeen klimaat waarin het daartoe in veel landen steeds minder ruimte
krijgt. Heel snel heeft de Unie zich laten horen over de problemen waarmee
middenveldorganisaties te maken hebben; zij heeft alle staten opgeroepen de vrijheid
van vereniging en de vrijheid van vergadering te eerbiedigen, en wetgeving vast te
stellen die beantwoordt aan de internationale standaard. De steun aan het middenveld
werd opgevoerd, in het bijzonder via het Europees instrument voor democratic en
mensenrechten.
De Arabische lente heeft ook laten zien welke belangrijke rol de sociale netwerken en
het internet kunnen spelen in het hervormingsproces en bij het opkomen voor de
mensenrechten. Herhaaldelijk, zowel in bilateraal als in multilateraal verband, heeft de
Unie beperkingen van de vrijheid van meningsuiting en van de toegang tot het
internet, alsook de arrestatie van bloggers veroordeeld. De EU wil ervoor zorgen dat
het internet de politieke vrijheid blijft stimuleren. Zij heeft daarom in december 2011 een
begin gemaakt met de "No Disconnect Strategy", die haar de instrumenten moet
verschaffen om, indien nodig, middenveldorganisaties of burgers willekeurige verstoring
van de toegang tot elektronische communicatie, met name het internet, te helpen
omzeilen.
In 2011 heeft de EU krachtig gereageerd tegen het wereldwijd toenemende aantal
gevallen van religieuze onverdraagzaamheid. In de conclusies van de februarizitting
van de Raad Buitenlandse Zaken heeft zij opnieuw in afkeurende termen uiting gegeven
aan haar ernstige bezorgdheid omtrent onverdraagzaamheid, discriminatie en geweld. In
februari 2011 hebben de delegaties van de EU kernberichten over vrijheid van
godsdienst of overtuiging ontvangen, waarin hun wordt opgedragen in samenspraak met
de ambassades van de lidstaten van nabij toe te zien op de situatie in het gasdand.
Vrijheid van godsdienst of overtuiging is grondig behandeld in het jaarverslag over de
mensenrechten dat de Unie in September 201 1 heeft uitgebracht. De Unie heeft in de
VN met grote inzet gestreefd naar een hechtere consensus omtrent de noodzaak
religieuze onverdraagzaamheid te bestrijden en de vrijheid van godsdienst of overtuiging
te beschermen, maar dan zonder in denkbeelden te vervallen die godsdiensten als
zodanig - en niet personen die wegens hun godsdienst of overtuiging worden
gediscrimineerd - beogen te beschermen, ten koste van andere fundamentele
mensenrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting. In 2011 is in dit opzicht aanzienlijke
vooruitgang geboekt; voor het eerst werd, in Geneve en New York, een consensus
bereikt over de respectievelijk door de EU en de Islamitische Conferentie Organisatie
(ICO) voorgestelde resoluties inzake de vrijheid van godsdienst of overtuiging en inzake
de strijd tegen religieuze onverdraagzaamheid.
De lidstaten van de Europese Unie die lid zijn van de Mensenrechtenraad hebben ook
voor de baanbrekende Resolutie over mensenrechten, seksuele voorkeur en
genderidentiteit gestemd die op 17 juni in de Mensenrechtenraad van de VN is
aangenomen, en deze stem is door de gehele Europese Unie onderschreven. Op 27 juni
heeft hoge vertegenwoordiger Ashton de plenaire vergadering van het Europees
Parlement toegesproken en er het werk van de EU en de lidstaten inzake de
bescherming van de mensenrechten van LGBTI's in de wereld gepresenteerd; zij
verklaarde dat discriminatie op grond van seksualiteit en geslacht net zo min te tolereren
is als discriminatie op grond van huidskleur en geloof.
De EU is in 2011 een prominente rol blijven vervullen in het mensenrechtenbestel
van de VN, zoals bij de convocatie van een speciale zitting die door de VN-Raad voor
de mensenrechten (HRC) werd gewijd aan Libie, en waar de historische aanbeveling
werd gedaan Libie als lid van de HRC te schorsen. De Unie stelde in 201 1 de
mensenrechtensituatie in Syrie herhaaldelijk in de VN aan de orde, namelijk in de
Mensenrechtenraad en in de Derde Commissie van de Algemene Vergadering; zij
smeedde een alliantie van landen uit alle regio's, ook de Arabische wereld, en werkte mee
aan de ins telling van een onafhankelijke commissie van onderzoek.
In juni 2011 heeft de EU de aanneming door de HRC van een resolutie over de
mensenrechten in Belarus bewerkstelligd. Voorts werd, in de Mensenrechtenraad en in
de Algemene Vergadering, verder geijverd voor de aanneming van resoluties over
Birma/Myanmar en de DVK.
In maart 2011 behoorden vijftien lidstaten van de Unie tot de opstellers van de
verklaring over "het beeindigen van geweldpleging en andere vormen van schending van
de mensenrechten in verband met seksuele voorkeur en genderidentiteit", die door 85
landen in de Mensenrechtenraad werd aangenomen. De Unie heeft voorts de
grensverleggende, door Zuid-Afrika ingediende resolutie over mensenrechten,
seksuele voorkeur en genderidentiteit verwelkomd, die door staten uit alle regio's
werd gesteund en in juni 201 1 door de Mensenrechtenraad werd aangenomen.
In samenwerking met de groep van Latijns-Amerikaanse landen is de EU erin geslaagd
het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de VN-secretaris-generaal voor
kinderen en gewapende conflicten te laten verlengen. De Unie heeft de lijst van
prioritaire landen voor de toepassing van haar richtsnoeren inzake kinderen en
gewapende conflicten in overeenstemming met de lijst van VN geactualiseerd.
De EU had haar voile gewicht in de schaal geworpen toen in juni 201 1 de richtsnoeren
van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten door de Mensenrechtenraad
werden goedgekeurd. De Unie heeft deze richtsnoeren verwerkt in haar beleidskader
maatschappelijk verantwoord ondernemen. In de Mededelingen van 2011, "A renewed
EU strategy for corporate social responsibility" en "Human Rights and Democracy at
the Hear of EU External Action", worden de richtsnoeren van de VN erkend als
internationale normen inzake ondernemerschap en mensenrechten, die in geheel Europa
moeten worden geeerbiedigd. In beide documenten worden tevens concrete maatregelen
voorgesteld waarmee de VN-richtsnoeren moeten worden toegepast.
10
De EU heeft een solide traditie van steun aan de bestrijding van straffeloosheid met
betrekking tot zware misdaden die de gehele internationale gemeenschap bezighouden.
Getrouw aan haar belofte op de toetsingsconferentie van Kampala, heeft zij, bij Besluit
94/942/GBVB van de Raad d.d. 21 maart 2011, haar Gemeenschappelijk Standpunt
2003/444/ GBVB geactualiseerd. Het nieuwe Raadsbesluit heeft ten doel universele
steun voor het Statuut van Rome te bevorderen door middel van een zo breed mogelijke
deelname aan het Statuut, de integriteit van het Statuut van Rome in stand te houden, de
onafhankelijkheid van het Hof en de daadwerkelijke en doeltreffende werking ervan te
begunstigen, en samenwerking met het Hof en toepassing van het complementariteits-
beginsel te ondersteunen.
In het najaar van 2011 is de EU begonnen aan de herziening van haar richtsnoeren
voor de bevordering en de bescherming van de rechten van het kind, die zullen
worden aangepast aan nieuwe internationale ontwikkelingen en aan de plaatselijk
aangestuurde definities van mensenrechtenprioriteiten. In de winter van 2011 schaarde
de Unie zich met een thematische lobbycampagne (demarche) achter de mondiale VN-
campagne voor de ratificatie van de twee facultatieve protocollen bij het Verdrag inzake
de rechten van het kind. De Unie zal tot juni 2012, op plaatselijk niveau, met dialoog en
andere vormen van bewustmaking, verder ijveren voor deze ratificatie, en voor die van
ILO-verdrag 182, betreffende de ergste vormen van kinderarbeid.
Namens de Unie heeft hoge vertegenwoordiger Ashton in maart 201 1 de afschaffing van
de doodstraf in de Amerikaanse staat Illinois toegejuicht, ten teken dat zij voor deze
zaak blijft opkomen. In de staat Oregon werd in november 2011 een feitelijk
moratorium afgekondigd, naar aanleiding waarvan mevrouw Ashton opnieuw een
verklaring aflegde.
11
In 201 1 heeft de EU intern voortgang gemaakt in verband met haar inzet voor de
situatie van vrouwen uit het oogpunt van vrede en veiligheid. Het rapport over de
indicatoren van de Unie voor haar totaalaanpak ter uitvoering van de VNVR-resoluties
1325 en 1820 over vrouwen, vrede en veiligheid werd door de Raad op 13 mei 2011
aangenomen. Uit het rapport blijkt dat de Unie concrete maatregelen heeft getroffen met
het oog op een betere bescherming van kwetsbare groepen, zoals vrouwen en kinderen;
het reikt een instrument aan waarmee de actie van de Unie op dit terrein kan worden
gevolgd, en de EU voorts meer aanspreekbaar wordt ten aanzien van eerdere
toezeggingen. Het volgende rapport wordt in 2013 verwacht.
De Europese Unie wil in alle politieke kaderovereenkomsten met derde landen, zoals
associatieovereenkomsten en partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten, een
mensenrechtenclausule laten opnemen. In die clausule staat dat de mensenrechten die
in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens zijn vastgelegd, ten grondslag
liggen aan het interne en externe beleid van de partijen en een essentieel onderdeel van
de overeenkomst zijn. In 201 1 zijn echter geen nieuwe overeenkomsten met een
mensenrechtenclausule ondertekend of van kracht geworden. Op het bilaterale niveau
heeft de Unie meer dan veertig mensenrechtendialogen met derde landen gevoerd, en
daarbij vaak daadwerkelijk haar specifieke zorgpunten naar voren kunnen brengen.
De EU heeft besloten wereldwijd ten aanzien van bijna 160 landen een nationale
mensenrechtenstrategie uit te stippelen, hetgeen in 2011 in 130 gevallen ook
daadwerkelijk gebeurde. Beoogd wordt vooral: in de partnerlanden een beter en
completer inzicht in de voornaamste aspecten van deze problematiek te bewerkstelligen;
de aandacht van de Unie zowel beleidsmatig als uit het oogpunt van financiele
ondersteuning op centrale prioriteiten in de partnerlanden te richten, ten einde, naar de
wens van de hoge vertegenwoordiger, haar methode beter en dus met meer succes op de
specifieke situatie te kunnen toesnijden; het optreden van de lidstaten en haar
diplomatieke missies ter plaatse te vergemakkelijken en te stroomlijnen; een meer
omvattende en relevante bijdrage te leveren tot de verschillende landen- en regionale
strategieen.
12
13
Op 8 en 9 december 201 1 heeft de EDEO, in nauwe samenwerking met de ngo-
partners, het 13e jaarlijkse mensenrechtenforum van de ngo's uit de EU
georganiseerd, waar twee thema's werden besproken: betere opvolging van de EU-
richtsnoeren in het internationaal humanitair recht, alsmede de mensenrechtentoetsing van de
EU en het nieuwe meerjarigfinancieel kader - van aanbevelingen tot actie. Op het forum konden de
ngo's hun praktijkervaring naar voren brengen, hun opvattingen over het Uniebeleid
kenbaar maken, en aanbevelingen voor betere opvolging tot de Unie richten. De EDEO
en de Raadsgroepen zullen de bevindingen van het forum zorgvuldig in overweging
nemen.
Naar aanleiding van de verontrustende ontwikkelingen in Belarus in de nasleep van de
presidentsverkiezingen van december 2010 heeft de EU de internationale gemeenschap
ertoe gebracht resoluut te reageren op de schendingen van de mensenrechten. In juni
201 1 nam de Mensenrechtenraad door toedoen van de Europese Unie een resolutie aan
waarin de Hoge Commissaris voor de mensenrechten ermee wordt belast binnen een
jaar te rapporteren over de mensenrechtensituatie in Belarus, en aanbevelingen voor
verdere actie te doen. In afwachting daarvan trof de Unie een aantal bilaterale
maatregelen, waarbij de steun aan voorvechters van de mensenrechten en aan het
middenveld aanzienlijk werd uitgebreid, en tegelijk het regime sterker onder druk werd
gezet om de mensenrechten te eerbiedigen en alle politieke gevangenen vrij te laten.
De in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid uitgebrachte gezamenlijke
mededeling "Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden" (aangenomen op
25 mei 2011) bevat een voorstel tot instelling van een Europees Fonds voor Democratic
(EFD), dat later door de Raad Buitenlandse Zaken met instemming is begroet. Het EFD
moet een autonome instantie met rechtspersoonlijkheid volgens het recht van een
lidstaat worden. Het Fonds zou zich aanvankelijk, zij het niet uitsluitend, richten op het
Europees nabuurschapsbeleid, en een nieuw steunkanaal zijn voor politieke actoren in
gevallen van democratische transitie of vreedzame strijd voor democratic
14
De EU heeft in 2011 tien verkiezingswaamemingsmissies uitgestuurd. Vijf ervan
speelden een begeleidende rol bij een echte omwenteling, die zo meer geloofwaardigheid
kreeg (de machtswisseling in Tunesie, de staatsvorming in Zuid-Sudan, de overgang van
een militair naar een burgerlijk bestuur in Niger, de langverwachte overgang van de
macht naar de politieke oppositie in Peru en Zambia); in drie gevallen ging de missie
gepaard met een vrij vlotte herverkiezing van de zittende autoriteiten (Nigeria, Tsjaad en
Uganda); en twee missies voltrokken zich in een zeer moeilijk electoraal klimaat
(Nicaragua en de DRC). De Unie stuurde voorts verkiezingsdeskundigenmissies
(EEM's) uit naar Benin, Liberia, Ivoorkust, Marokko, Guatemala, Thailand, de Centraal-
Afrikaanse Republiek, en Gambia. Het Europees Parlement heeft zelf delegaties naar alle
waarnemingsmissies van de EU gestuurd, om de EU zichtbaarder te maken en de
politieke verbintenis van de EU te benadrukken.
Ervan uitgaande dat particuliere militaire en beveiligingsondernemingen ter
verantwoording moeten kunnen worden geroepen voor mensenrechtenschendingen die
tijdens hun operaties zijn gepleegd, heeft de EU in mei 2011, tijdens de eerste zitting van
de werkgroep van de VN-Mensenrechtenraad, een constructieve bijdrage geleverd met
betrekking tot de mogelijke invoering van een internationale kaderregeling voor
dergelijke ondernemingen. Zij wees erop dat allereerst de bestaande initiatieven moeten
worden geevalueerd, en dat moet worden bekeken waar de verantwoordingsplicht ten
aanzien van schending van de mensenrechten en van het internationaal humanitair recht
feitelijk tekortschiet.
15
2 Instrumenten en initiatieven van de EU in niet-EU-landen
Inleiding
2.1 EU-richtsnoeren inzake mensenrechten en internationaal
humanitair recht (IHR)
De acht zogenaamde "richtsnoeren" vormen de ruggengraat van het
mensenrechtenbeleid van de EU. Hoewel zij niet wettelijk bind end zijn, zijn zij met
eenparigheid van stemmen door de Raad van de EU vastgesteld en vormen zij derhalve
een sterke politieke uitdrukking van de prioriteiten van de EU. Het zijn ook praktische
instrumenten om de EU-vertegenwoordigers in de gehele wereld te helpen ons
mensenrechtenbeleid uit te dragen. Op die manier versterken deze richtsnoeren de
samenhang en de consistentie van het EU-mensenrechtenbeleid.
De EU heeft nu richtsnoeren inzake mensenrechten over de volgende onderwerpen:
de doodstraf (voor het eerst aangenomen in 1998);
foltering en andere vormen van wrede, onmenselijke of onterende behandeling of
bestraffing (voor het eerst aangenomen in 2001);
mensenrechtendialogen (voor het eerst aangenomen in 2001);
kinderen en gewapende conflicten (voor het eerst aangenomen in 2003);
mensenrechtenverdedigers (voor het eerst aangenomen in 2004);
bevordering en bescherming van de rechten van het kind (voor het eerst
aangenomen in 2007);
geweld tegen vrouwen en de bestrijding van alle vormen van discriminatie van
vrouwen (voor het eerst aangenomen in 2008);
bevordering van de naleving van het internationale humanitaire recht (voor het
eerst aangenomen in 2005).
16
Nadere informatie over deze richtsnoeren is te vinden in een brochure van maart 2009,
en is ook online beschikbaar in alle EU-talen, alsmede in het Russisch, Chinees, Arabisch
en Farsi.
In 2010 is besloten dat de aanpak van de EU moet worden toegesneden op afzonderlijke
situaties, zonder dat de samenhang van het optreden van de EU in de wereld uit het oog
wordt verloren. Daarom is besloten voor diverse landen plaatselijke
mensenrechtenstrategieen op te stellen, onze prioriteiten voortdurend te evalueren en
steeds na te gaan hoe we het best gebruik kunnen maken van onze gespecialiseerde
instrumenten, en bij dat alles onze partners steeds met respect te bejegenen.
2.2 Mensenrechtendialogen en -overleg
In 201 1 heeft de EU de politieke dialoog over de mensenrechten verder uitgebreid, en
ook met meer partners gevoerd. In het kader van het Europees nabuurschapsbeleid
werd in 2011 een mensenrechtendialoog geopend met Algerije. Stappen werden tevens
ondernomen om de mensenrechtendialoog met Zuid-Afrika te formaliseren, en met de
Republiek Korea werden contacten gelegd met het oog op de instelling van geregeld
mensenrechtenoverleg.
In 201 1 werd met de volgende partners een formele mensenrechtendialoog gevoerd of
in het kader van een subcomite overleg gepleegd : de Afrikaanse Unie, Algerije,
Argentinie, Armenie, Brazilie, Belarus, Cambodja, Chili, China, Colombia, Georgie,
India, Indonesie, Jordanie, Kazachstan, Kirgizie, Laos, Libanon, Mexico, Moldavie,
Marokko, de Palestijnse Autoriteit, Pakistan, Tadzjikistan, Turkmenistan en Vietnam.
Overleg inzake de mensenrechtenproblematiek vond plaats met Canada, Israel, Japan,
Nieuw-Zeeland, Rusland, de VS, en kandidaat-lidstaten (Kroatie, IJsland, Turkije, en
FYROM).
17
Bijeenkomsten van de bestaande mensenrechtendialoog met Egypte, Sri Lanka en
Tunesie konden in 2011 niet plaatsvinden. De jaarlijkse bijeenkomst met Pakistan werd
uitgesteld tot begin 2012. De mensenrechtendialoog met Iran is sinds 2006 geschorst.
18
In het kader van de evaluatie van haar mensenrechtenbeleid heeft de Unie in 2011 de
beste praktijken uit deze verschillende dialogen afgeleid, om ze effectiever te maken, en
wel in drie opzichten: ten eerste, door de dialoog tot op het hoogste niveau in te passen
in het geheel van de betrekkingen met het derde land; ten tweede, door de dialoog nauw
te verbinden met andere instrumenten van het mensenrechtenbeleid, in het bijzonder de
nieuwe landenstrategieen voor de mensenrechten; ten derde, door vooral in te zetten op
follow-up van de dialoog, met concrete actieplannen, nieuwe wetgeving en projecten die
de Unie dankzij haar instrumenten - met name ontwikkelingssamenwerking - kan
steunen.
In dit verband is bijzondere aandacht besteed aan de bepaling van de agenda van de
mensenrechtendialogen, met de klemtoon op de binnenlandse mensenrechtensituatie, en
met name op individuele dossiers. Multilaterale vraagstukken van de VN en van de
betrokken regionale organisaties worden meer en meer een standaardpunt op de agenda
van de dialogen. De Unie staat ook open voor de wens van partnerlanden die
mensenrechtenproblemen in de Unie zelf willen bespreken, in nauwe samenwerking met
haar lidstaten.
De actieplannen die met de zuidelijke landen van het ENB zijn overeengekomen of
worden herzien, hebben hun nut bewezen bij het structureren van de agenda van de
mensenrechtendialoog met deze landen, en ook als ijkpunt bij de periodieke evaluatie
van de dialogen overeenkomstig de Unierichtsnoeren voor de mensenrechtendialoog, die
gelijke tred moet houden met de periodieke actualisering en evaluatie van de
landenspecifieke mensenrechtenstrategieen.
Overeenkomstig de beste praktijken wordt het ook algemene regel om zowel centraal als
in het betrokken land overleg te plegen met het middenveld, en na de dialoog een
debriefing te houden. Voorts zijn in 2011 ongeveer tien specifieke seminars met het
middenveld georganiseerd, die stof moesten leveren voor de officiele
mensenrechtendialoog.
19
De EU heeft in 2011 met de Chinese autoriteiten verder onderhandeld over betere
voorwaarden bij de mensenrechtendialoog met China, conform de aanbevelingen die in
het kader van de evaluatie van de dialoog in 2010 zijn gedaan. De evaluatie van het
mensenrechtenoverleg met Rusland werd in 2011 voltooid; ten vervolge hierop wil de
Unie nu, samen met Rusland, de dialoog formeel en inhoudelijk verbeteren.
20
Daarnaast voeren bijna alle 79 landen van Afrika, het Caribisch gebied en de Stille
Oceaan die partij zijn bij de Overeenkomst van Cotonou, op grond van artikel 8 hiervan,
een dialoog met de EU, die ook een regelmatige evaluatie omvat van de ontwikkelingen
wat de eerbiediging van mensenrechten, democratische beginselen, rechtsstatelijkheid en
goed bestuur betreft. Volgens artikel 9 zijn de mensenrechten, de democratische
beginselen en de rechtsstaat de essentiele onderdelen van de overeenkomst, en vallen zij
als zodanig onder de geschillenbeslechtingsclausule van artikel 96, op grond waarvan met
het betrokken land overleg kan worden gepleegd en aangepaste maatregelen - in laatste
instantie ook schorsing van de overeenkomst - kunnen worden getroffen.
In 2011 golden dergelijke maatregelen ten aanzien van vijf landen: Zimbabwe, Fiji,
Guinee, Guinee-Bissau en Madagascar. Ten aanzien van Niger werd de toepassing van
de procedure van artikel 96 beeindigd.
2.3 Raadsbesluiten en crisisbeheersing
De EU heeft in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid
(GVDB) haar specifieke beleid in verband met mensenrechten en vrouwen, vrede en
veiligheid verder uitgevoerd en geconsolideerd; het acquis is verder ontwikkeld, evenals
de toepassing van de richtsnoeren inzake de bescherming van burgers bij GVDB-missies
en operaties. Zoals voorheen hebben de bevoegde Raadsgroepen besprekingen gewijd
aan de GVDB-integratie van mensenrechten en genderaspecten, die ook nu onderdeel
waren van de planning, uitvoering en evaluatie van die missies en operaties. In 2011
werden geen nieuwe GVDB-missies of -operaties ondernomen.
21
Met name werd een begin gemaakt met de uitvoering van de aanbevelingen uit het door
de Raad in december 2010 goedgekeurde verslag, "Lessen en beste praktijken
betreffende de integratie van mensenrechten en gender in de militaire operaties en de
civiele missies van het GVDB". Om het beleidskader van de Unie inzake vrouwen, vrede
en veiligheid te la ten aansluiten bij latere ontwikkelingen - in het bijzonder de VNVR-
resoluties over vrouwen, vrede en veiligheid en de sedert 2008 opgedane ervaring in
GVDB-verband — heeft de EDEO voorts de evaluatie op gang gebracht met het oog op
de actualisering van het in 2008 aangenomen operationeel document "Uitvoering van
UNSCR 1325, versterkt door Resolutie 1820, in het kader van het EVDB".
Eveneens van belang in 2011 was de samenstelling van opleidingsmodules
mensenrechten, genderproblematiek en kinderbescherming, op basis van het stramien
voor de mensenrechten- en genderscholing van de Unie uit het "Package of three draft
concepts containing minimum standard training elements on Human Rights, Gender
and Child Protection in the context of CSDP", dat in december 2010 was aangenomen.
Deze modules komen in samenwerking met opleidingsinstituten van de EU-lidstaten en
met het middenveld tot stand.
In juni 2011 werd - door de EDEO - de derde jaarlijkse bijeenkomst van de
gender ad vis eurs en contactpunten van de GVDB-missies en -operaties georganiseerd.
Daarnaast kregen alle hoofden van civiele GVDB-missies tijdens een seminar in april
201 1 een briefing over het mensenrechten- en genderbeleid van de Unie. Terwijl de
EDEO gaandeweg het jaar werd opgezet, werd een speciale inspanning geleverd om een
vlotter informatieverkeer tussen enerzijds de verschillende crisisbeheersingsdiensten en
anderzijds de mensenrechten-, gender- en kinderbeschermingsdeskundigen van de
EDEO te genereren.
22
2.4 Demarches en verklaringen
De EU acht het zeer belangrijk dat mensenrechtenkwesties in de publieke belangstelling
blijven staan. Daarom maakt zij veelvuldig gebruik van publieke verklaringen om
zorgpunten aan de orde te stellen of positieve ontwikkelingen toe te juichen. Deze
verklaringen worden eenparig aangenomen.
In andere gevallen, wanneer de EU van oordeel is dat dit efficiehter zal zijn, kan zij de
voorkeur geven aan demarches. Demarches of formele diplomatieke stappen zijn
belangrijke instrumenten van elk buitenlands beleid, en de EU maakt er gebruik van om
problemen in verband met de mensenrechten aan te kaarten bij de autoriteiten van niet-
EU-landen. De EU onderneemt ook regelmatig demarches overal ter wereld om het
universele karakter en de integriteit van het Statuut van Rome inzake het Internationaal
Strafhof onder de aandacht te brengen. Demarches worden meestal vertrouwelijk
ondernomen door lokale EU-vertegenwoordigers.
De kwesties die het vaakst op deze manier worden aangepakt zijn: de bescherming van
mensenrechtenverdedigers, illegale detentie, gedwongen verdwijningen, de doodstraf,
foltering, bescherming van kinderen, vluchtelingen en asielzoekers, buitengerechtelijke
executies, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging, het recht op een
eerlijk proces, en verkiezingen.
2.5 Mensenrechtenclausules in samenwerkingsovereenkomsten met
derde landen
De Europese Unie wil in alle politieke kaderovereenkomsten met derde landen, zoals
associatieovereenkomsten en partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten, een
mensenrechtenclausule laten opnemen. In die clausule staat dat de mensenrechten die
in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens zijn vastgelegd, ten grondslag
liggen aan het interne en externe beleid van de partijen en een essentieel onderdeel van
23
de overeenkomst zijn. In 2011 zijn geen nieuwe overeenkomsten met een
mensenrechtenclausule ondertekend of van kracht geworden.
24
In 201 1 was er een nieuw geval van overleg op grond van een mensenrechtenclausule.
De Europese Unie beschouwde de muiterij van 1 april 2010 in Guinee-Bissau en de
benoeming van de aanstichters ervan op hoge militaire posten als een bijzonder ernstige
en flagrante schending van de mensenrechtenclausule uit de Overeenkomst van
Cotonou. Daarom werd op 31 januari 2011 krachtens artikel 96 van de Overeenkomst
van Cotonou overleg met het land ingeleid. Tijdens de bijeenkomst bespraken de
partij en welke maatregelen moesten worden genomen om het primaat van het burgerlijk
gezag te waarborgen, het democratisch bestuur te verbeteren, de eerbiediging van de
constitutionele orde en de rechtsstaat te waarborgen en straffeloosheid en
georganiseerde misdaad te bestrijden. Nadat Guinee-Bissau toezeggingen had gedaan
met betrekking tot het verrichten en voltooien van onafhankelijk justitieel onderzoek
naar moorden die in maart en juni 2009 waren gepleegd, het effectief doorvoeren van de
hervorming van de veiligheidsector, en een vernieuwing van de militaire hierarchie die de
garantie bood dat hogere bevelsposten zouden worden ingenomen door personen die
niet betrokken waren geweest bij ongrondwettig of gewelddadig optreden, besloot de
Unie het overleg af te sluiten en de samenwerking geleidelijk te hervatten.
In juli 2011 kondigde de Commissie in haar Mededeling inzake de externe dimensie van
het gemeenschappelijk visserijbeleid aan onder meer te zullen beogen dat alle bilaterale
visserijovereenkomsten worden verscherpt met een mensenrechtenclausule. Elke
inbreuk op een fundamenteel aspect van de mensenrechten en de democratische
beginselen zou dan tot schorsing van de overeenkomst kunnen leiden. Protocollen in die
zin zijn geparafeerd met Kaapverdie, de Comoren, Groenland, Guinee-Bissau, Mauritius,
Mozambique, Sao Tome en Principe en de Seychellen.
25
2.6 Europees nabuur schapsbeleid
Bij de voorstelling van het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) in 2004 bood de EU
haar buren een bevoorrechte verstandhouding aan, geschraagd door een wederzijdse
inzet voor gemeenschappelijke waarden (democratic en mensenrechten, rechtsstaat, goed
bestuur, beginselen van de markteconomie en duurzame ontwikkeling).
De drie componenten van het ENB zijn het Oostelijk Partnerschap (ingesteld in Praag
in mei 2009), de Unie voor het Middellandse Zeegebied (het Europees-mediterraan
partnerschap, voorheen het proces van Barcelona, in juli 2008 in Parijs opnieuw in gang
gezet), en de Synergie voor het Zwarte Zeegebied (gestart in Kiev in februari 2008).
De uitvoering van het ENB wordt gezamenlijk bevorderd en gevolgd via de in het kader
van die overeenkomsten opgerichte commissies en subcommissies. Er is besloten dat de
uitvoering van het ENB in 201 1 aan bod zal komen in twaaf landenspecifieke
voortgangsverslagen en twee regionale verslagen over de geboekte vooruitgang bij de
uitvoering van het Oostelijk Partnerschap en het Partnerschap voor democratic en
gedeelde welvaart, en in een bijlage met statistieken.
In de loop van 2011 heeft de EU snel en vastberaden gereageerd op een snel wijzigende
situatie; na jarenlange relatieve stagnatie heeft de democratic ingang gevonden in de
naburige landen. De EU heeft haar beleid en haar instrumenten aangepast, haar
bijstandsprogramma's bijgestuurd, technische steun beschikbaar gesteld om de overgang
naar democratic te faciliteren, en extra financiering toegekend aan de naburige landen.
26
De EU heeft zowel in de oostelijke als in de zuidelijke dimensie van het Europees beleid
haar politieke inzet geintensiveerd. Wat het Oosten betreft, is op de tweede top van het
Oostelijk Partnerschap (Warschau, September 2011) de balans opgemaakt van de
resultaten die sinds de start van dat partnerschap zijn bereikt en hebben de EU en haar
oostelijke naburige landen hun politieke bereidheid bevestigd om te werken aan een
nauwere politieke vereniging en economische integratie. Wat de landen van het Zuidelijk
Nabuurschap betreft, heeft de Raad, op aangeven van de hoge vertegenwoordiger, een
speciale vertegenwoordiger voor het zuidelijke Middellandse Zeegebied aangesteld om
met de transitielanden een dialoog tot stand te brengen, om de betrokkenheid van de EU
en de lidstaten op te voeren en om te zorgen voor samenspraak met de Internationale
financiele instellingen en de privesector.
Op 8 maart 2011 heeft de Commissie de mededeling "Een partnerschap voor
democratic en gedeelde welvaart met het zuidelijke Middellandse Zeegebied" uitgebracht
bij wijze van onmiddelfijke respons op de gebeurtenissen van de Arabische lente. In de
mededeling is gewezen op het belang van strengere normen voor mensenrechten,
democratic en een goed, op verantwoording gebaseerd bestuur.
Op 25 mei 2011 volgde een gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement, de
Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comite en het Comite van de Regio's:
"Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden". Het nieuwe beleid is gebaseerd op
wederzijdse verantwoordingsplicht en gemeenschappelijke inzet voor de universele
waarden van mensenrechten, democratic en de rechtsstaat, waarbij wordt uitgegaan van
een veel meer gedifferentieerde aanpak. De EU wilde, in een reactie op de Arabische
lente, een duidelijke boodschap van solidariteit met en steun aan de bevolkingsgroepen
van het zuidelijke Middellandse Zeegebied sturen alsook reageren op de verzoeken van
de oostelijke naburige landen van de EU om nauwere politieke vereniging en
intensievere economische integratie.
27
Ter ondersteuning van de overgang naar democratic heeft de EU haar samenwerking
met de Raad van Europa geintensiveerd en gestreefd naar synergetische samenwerking
met de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, en heeft zij de parlementen
van de landen van het zuidelijke Middellandse Zeegebied de status van partner voor
democratic aangeboden. De landen van het Zuidelijk Nabuurschap met de EU kunnen
dankzij een uit de EU-begroting gefinancierd programma een beroep doen op de
erkende expertise van de Raad van Europa inzake constitutionele hervorming, justitiele
hervorming en verkiezingssystemen. De EU heeft in Tunesie een volwaardige
verkiezingswaarnemingsmissie opgezet en verkiezingsdeskundigen naar Marokko
gestuurd. Zij heeft de hoge verkiezingscommissie van Egypte technische bij stand
verleend en via middenveldorganisaties steun gegeven aan binnenlandse waarnemers en
informatieprojecten voor kiezers.
De EU heeft zich meer en meer gericht op het maatschappelijk middenveld. In de
oostelijke component van het ENB zijn als aanvulfing op de mensenrechtendialogen
gezamenlijke seminars met het maatschappelijk middenveld georganiseerd. In Poznan is
in november het middenveld forum bijeengekomen in het vooruitzicht van de top van de
oostelijke dimensie van het ENB. Naar aanleiding van de in mei 2011 aangenomen
ENB-beoordeling is in September een nabuurschapsfaciliteit voor het maatschappelijk
middenveld gecreeerd, met voor de periode 2011-2013 een begroting van 66 miljoen
euro.
Ter ondersteuning van de vrijheid van meningsuiting heeft de EU een "no disconnect" -
strategic opgezet om middenveldorganisaties of individuele burgers te helpen arbitraire
onderbrekingen van de toegang tot elektronische communicatietechnologieen te
omzeilen.
De EU heeft haar inspanningen ter ondersteuning van de rechten van de vrouw in de
regio verder geintensiveerd alsook haar inspanningen om ervoor te zorgen dat
gendergelijkheid wordt geintegreerd in alle betrokken samenwerkingsacties. Vrouwen
28
hebben bij de Arabische lente een belangrijke rol gespeeld, en mogen in de
daaropvolgende trans formaties niets moeten prijsgeven.
29
De EU heeft zich nog meer ingespannen om in de regio te bevorderen dat een
doeltreffend en onafhankelijke justitieel systeem noodzakelijk is, om ervoor te zorgen
dat de burgers recht hebben op een eerlijk proces, en om de bestrijding van corruptie
voort te zetten.
Om de humanitaire behoeften en de situatie in haar geheel te evalueren, heeft de EU via
teams van ECHO (humanitaire hulp en civiele bescherming) humanitaire steun
ontplooid aan de grens tussen Tunesie en Libie en in het oostelijk deel van Libie. Er was
40 miljoen euro beschikbaar voor humanitaire bijstand aan de meest getroffen personen
in Libie en zijn buurlanden (Tunesie, Egypte). Op 15 mei had de EU (Europese
Commissie en de lidstaten) al een bijdrage van in totaal bijna 103 miljoen euro geleverd.
Om de hervormingsinspanningen in de partnerlanden financieel te ondersteunen heeft
de EU een bedrag van 600 miljoen euro dat al bestemd was voor de landen van het
Zuidelijk Nabuurschap een nieuwe bestemming gegeven, met name programma's voor
de opbouw van instellingen op het gebied van justitiele hervorming en de bestrijding van
corruptie. Daarnaast zijn in de EU-begroting nog bijkomende financiele middelen
vrijgemaakt. In de mededeling van mei was voorgesteld om tot 1,24 miljard euro extra
middelen vrij te maken om de uitvoering van de nieuwe aanpak te steunen.
In december 201 1 heeft de Commissie het wetgevingsvoorstel aangenomen waarbij
vanaf 2014 het huidige Europese nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (ENPI)
wordt vervangen door een nieuw financieel instrument, te weten het Europees
nabuurschap sins trument (ENI). Dat instrument zal het verband tussen beleid en bijstand
verder aanhalen, de differentia tie tussen de aan de partnerlanden toegekende financiele
middelen intensiveren en vereenvoudigde voorzieningen voor grensoverschrijdende
samenwerking aan de buitengrenzen van de EU inhouden.
30
2.7 Activiteiten die gefinancierd worden in het kader van het Europees
Instrument voor democratic en mensenrechten (EIDHR)
In 201 1 zijn twee mondiale oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van
het EIDHR gedaan: i) ter ondersteuning van mensenrechtenactivisten en lokale
middenveldactoren die ijveren voor de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in
landen en gebieden waar deze het sterkst onder druk staan en de voorvechters ervan het
kwetsbaarst zijn (15,8 miljoen euro); ii) ter versterking van de rol van
middenveldnetwerken bij het opkomen voor de mensenrechten en democratische
hervormingen en het ondersteunen van acties tegen de doodstraf (21,6 miljoen euro). De
resultaten van deze twee oproepen worden in het voorjaar van 2012 bekendgemaakt.
Op plaatselijk niveau zijn, voor een bedrag van 64,8 miljoen euro, in het kader van
country-based support schemes (CBBS) oproepen tot het indienen van voorstellen
gedaan door ongeveer 90 EU-delegaties, ter ondersteuning van het lokale middenveld in
vooraf bepaalde prioritaire gebieden Voorts is met het EIDHR snel gereageerd op de
Arabische lente, en meer dan 6 miljoen euro beschikbaar gesteld voor CBBS in Tunesie,
Egypte en Libie.
De EU blijft de voornaamste donor voor de inspanningen die wereldwijd door
maatschappelijke organisaties worden geleverd voor de afschaffing van de doodstraf.
Abolitionistische middenveldorganisaties droegen er in 2011 toe bij dat belangrijke
resultaten werden geboekt, zoals de afschaffing van de doodstraf in Illinois. Overal ter
wereld waren EIDHR-partners actief met vormen van lobbywerk, belangenbehartiging,
onderzoek, campagnewerk, juridisch advies en opleiding.
Het abolitiedebat kreeg een nieuwe impuls met twee belangrijke intergouvernementele
conferences, in Kigali en Rome, die door het middenveld met het oog op de stemming
in de AWN in 2012 over het moratorium waren georganiseerd en die uit het EIDHR
waren gefinancierd. Met behulp van het EIDHR kunnen de Europese Unie, derde
31
land en en het middenveld samen de door slag geven voor de wereldwijde, geleidelijk
inperking en afschaffing van de doodstraf.
32
Met betrekking tot de bestrijding van foltering heeft de EU in 2011 via het EIDHR
nieuwe middenveldacties gesteund op het gebied van preventie van foltering en
rehabilitatie van slachtoffers. Haar doel was een krachtiger beleid te gaan voeren, en in
het bijzonder de richtsnoeren inzake foltering toe te passen die de Raad van de Europese
Unie in 2001 heeft aangenomen. Dankzij de mime projectfinanciering ging er steun naar
de rehabilitatie van slachtoffers van foltering en van gedwongen verdwijning, uitbreiding
van de algemene kennis omtrent de diepere oorzaken van foltering, en het wekken van
aandacht voor het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering (OPCAT). In Sri
Lanka en Nepal bijvoorbeeld lopen specifieke projecten om overheidsfunctionarissen te
leren hoe preventief en reactief kan worden opgetreden tegen foltering en mishandeling
bij de politie en in het leger. Elders in de wereld waren projecten gericht op verbetering
van onderzoek, informatie en waarschuwing met betrekking tot foltering en
mishandeling (Guinee, Mexico en Rusland). De EIDHR financierde tevens, in de
Filipijnen, de samenwerking tussen medisch en juridisch deskundigen bij het
documenteren van individuele gevallen van foltering en andere vormen van wrede en
vernederende behandeling. Wereldwijd werd de invoering van nationale
preventiemechanismen bepleit, en steun in de strijd tegen foltering en straffeloosheid
verleend. Met medewerking van de Internationale Raad voor de rehabilitatie van
slachtoffers van foltering (IRCT) en de Wereldorganisatie tegen foltering (OMCT) werd
het EIDHR ingezet om in Libie slachtoffers van foltering en gedwongen verdwijning in
het tijdperk na Khadafi te verdedigen en te steunen.
Uit het EIDHR zijn in 201 1 het European Inter-University Centre in Venetie met zijn
European Masters Degree in Human Rights and Democratisation gefinancierd, evenals
soortgelijke regionale programma's in de Balkan (universiteit van Sarajevo), Afrika
(universiteit van Pretoria), Latijns-Amerika (Universidad Nacional De General San
Martin in Buenos Aires), en Azie en de Pacific (universiteit van Sydney).
33
Diverse acties werden in 201 1 gevoerd om het internationale en regionale raamwerk ter
bescherming van mensenrechten, gerechtigheid en rechtsstatelijkheid en ter bevordering
van de democratic te versterken. Het secretariaat van het Pacific Islands Forum ontving
steun om de insulaire landen van het forum (FIC's) te helpen bij de ratificatie en
toepassing van de voornaamste mensenrechtenverdragen van de Verenigde Naties en
het Statuut van het International Strafhof, meer aandacht voor en inzicht in de
verbanden tussen mensenrechten en ontwikkeling te kweken, en de FIC's beter in staat
te stellen de mensenrechten in hun beleid en ontwikkelingsplannen te integreren.
De Raad van Europa heeft concrete steun gekregen voor twee projecten: i) Armenie,
Azerbeidzjan, Georgie, Moldavie, de Russische Federatie en Oekraine beter toerusten
voor effectieve bescherming van de mensenrechten, door deze landen meer kennis en
expertise bij te brengen inzake het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten
van de mens en de fundamentele vrijheden en het herziene Europees Sociaal Handvest ;
ii) de scholing in democratisch burgerschap en mensenrechten in Kazachstan
beleidsmatig ondersteunen.
Om eerbiediging van de internationale normen inzake eerlijke procesvoering ten
behoeve van de slachtoffers van de Rode Khmer te waarborgen, wordt een deel van de
Cambodjaanse bijdrage in de begroting van het Rode Khmer- tribunaal (ECCC)
gefinancierd.
Met financiele steun uit het EIDHR werden in 201 1 twaalf middenveldseminaries over
mensenrechten belegd, in landen als Colombia, Bangladesh, Armenie en Tadzjikistan, ter
aanvulling van de jaarlijkse politieke dialoog over de mensenrechten. Het derde
middenveldseminarie van de EU en Afrika vond in november plaats te Brussel.
34
Tot slot bleef de steun voor mensenrechtenverdedigers in 2011 een prioriteit voor het
EIDHR. Voor bedreigde activisten is er een noodfonds in het EIDHR, waaruit
individuen en organisaties een aantal kleine subsidies hebben ontvangen voor de
aanschaf van beschermings- en beveiligingsmateriaal en IT-benodigdheden voor hun
werk, voor het bekostigen van advocatenhonoraria en van medische verzorging en
rehabilitatie van activisten die zijn gefolterd of mishandeld, of voor het in veiligheid
brengen van bedreigde activisten. Eveneens in 2011 werd een inventarisstudie gemaakt
over schuilplaatsen voor mensenrechtenactivisten, als eerste stap naar een initiatief van
de Unie om bedreigde activisten die op zoek zijn naar een veilige wijkplaats voorlopig te
helpen.
2.8 Evaluatie van het mensenrechtenbeleid van de EU
Op 12 december 2011 heeft de Europese Commissie een door de hoge
vertegenwoordiger voorgelegde gezamenlijke mededeling aangenomen: "Een centrale
plaats voor mensenrechten en democratic in het externe optreden van de EU - voor een
meer doeltreffende aanpak". Die mededeling was het resultaat van een lang proces dat
begon tijdens de Gymnich-bijeenkomst (informele bijeenkomst van de ministers van
Buitenlandse Zaken) in Cordoba in maart 2010. De mededeling was voorbereid tijdens
informele bijeenkomsten in Madrid, Brugge, Boedapest en Warschau, en via
aanbevelingen van verschillende belanghebbenden in het kader van het forum tussen de
EU en de ngo's.
Zoals aangegeven in de aanhef ervan had die mededeling tot doel "de aanzet te geven
voor overleg met de andere Europese instellingen over de wijze waarop de EU op het
vlak van mensenrechten en democratic een actiever, coherenter en doeltreffender beleid
kan voeren." Zij was dan ook bedoeld als reactie op de belofte van het Verdrag van
Lissabon om bij elk extern optreden de mensenrechten, de democratic en de rechtsstaat
centraal te stellen en te zorgen voor samenhang tussen de verschillende aspecten van het
externe optreden en de uitvoering van de beginselen van het EU-buitenlandbeleid.
35
36
Als hoofddoelstelling voor de EU vermeldt die mededeling dat de EU moet proberen
"mensenrechtenschendingen te voorkomen en indien er zich toch schendingen
voordoen, moet zij ervoor zorgen dat slachtoffers toegang hebben tot justitie en
schadevergoeding en dat diegenen die verantwoordelijk zijn voor de
mensenrechtenschending hiervoor worden berecht." Met het oog op een meer doelmatig
optreden van de EU op dat gebied, is in de mededeling een visie voor het verbreden, het
intensiveren en het stroomlijnen van het internationale optreden van de EU uiteengezet.
Derhalve bevestigt die mededeling de gehechtheid van de EU aan de universaliteit,
ondeelbaarheid, en onderlinge afhankelijkheid van alle mensenrechten - op civiel,
politiek, economisch, sociaal en cultured gebied.
In de mededeling wordt actie op vier terreinen voorgesteld:
a) een verbeterde uitvoering: doeltreffende en passende maatregelen
Bedoeling hiervan is de traditionele top-downbenadering van beleids- en
prioriteitenbepaling te combineren met een benadering die is toegesneden op de
omstandigheden waarin het beleid moet worden uitgevoerd. Dat kan onder meer door
per afzonderlijk land een mensenrechtenstrategie te ontwikkelen. Een andere werkwijze
bestaat in gerichte campagnes, bijvoorbeeld toegespitst op de drie door de hoge
vertegenwoordiger voorgestelde thema's: justitiele hervorming, de rechten van de vrouw,
en de rechten van het kind. Die aanpasbare werkmethodes sluiten aan bij de aanpak die
in het Europees nabuurschap en daarbuiten is aangenomen na de gebeurtenissen van de
Arabische lente. Zij vereisen een ruime mate van systematisch partnerschap met het
maatschappelijk middenveld, onder meer met mensenrechtenverdedigers.
b) een eensgezinde beleidsbenadering
Doelstelling hiervan is om een over de hele linie samenhangend beleid te bereiken op
soms autonoom werkende beleidsterreinen: handel, conflictpreventie, crisisbeheer,
terrorismebestrijding, de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht.
37
Het leidmotief daarvan is wat Kofi Annan, auteur van "In grotere vrijheid", schreef, met
name dat ontwikkeling niet mogelijk is zonder veiligheid, dat veiligheid niet mogelijk is
zonder ontwikkeling, en dat die beide niet mogelijk zijn zonder eerbiediging van de
mensenrechten. Dat impliceert dat het volledige scala van EU-instrumenten, van
ontwikkelingssamenwerking tot mensenrechtenclausules in overeenkomsten, op
samenhangende en consequente wijze moet worden benut.
c) Sterke partnerschappen opbouwen
Het gaat hier om multilaterale, regionale en bilaterale partnerschappen. Bedoeling is de
invloed van de dialoog te maximaliseren en via een gedegen diplomatieke aanpak de
krijtlijnen voor het internationale debat uit te zetten.
d) De collectieve kracht van Europa aanwenden
Bedoeling hiervan is ervoor te zorgen dat de inspanningen van de EU in dezelfde
richting blijven werken. Allereerst moeten alle betrokken personeelsleden een opleiding
over mensenrechten en democratic ontvangen. Voorts is een herorientering van de
communicatieaanpak van de EU tegenover de rest van de wereld nodig. Dat
veronderstelt dat eventueel een speciale EU-vertegenwoordiger voor de mensenrechten
wordt aangesteld.
Op 13 december heeft hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton de mededeling
gepresenteerd aan het Europees Parlement. Zij gaf daarmee de start voor een proces van
gedachtewisselingen, zowel in als tussen de EU-instellingen, over de ontwikkeling van
een doeltreffender en integraler aanpak van mensenrechten en democratic Het einde
van dat uitwisselingsproces wordt verwacht in 2012.
NB. In de mededeling was voorgesteld dat de EU de vorderingen in het behalen van de
doelstellingen zou toelichten in haar jaarverslag over mensenrechten en democratic in de
wereld. Zo krijgen alle belanghebbenden bij het EU-beleid, ook het maatschappelijk
38
middenveld, de gelegenheid om de effecten van het EU-optreden te beoordelen en bij te
dragen tot het bepalen van de toekomstige prioriteiten. De opzet van het onderhavige
jaarverslag zal bijgevolg voor de volgende uitgave wellicht worden herzien.
39
3 Thematische kwesties
Thematische kwesties met betrekking tot richtsnoeren van de EU
3.1 De doodstraf
De EU verzet zich krachtig en principieel tegen de doodstraf en is een belangrijke speler
in de wereldwijde bestrijding ervan.
De Unie is van oordeel dat de afschaffing van de doodstraf ertoe bijdraagt de menselijke
waardigheid te versterken en de mensenrechten gestaag te ontwikkelen. Zij beschouwt
de doodstraf als een wrede en onmenselijke sanctie zonder afschrikkend effect.
Rechterlijke dwalingen, onvermijdelijk in elk rechtssysteem, zijn onomkeerbaar. De Unie
roept ertoe op het uitvoeren van de doodstraf, waar deze nog voorkomt, geleidelijk te
beperken, en dringt erop aan bij de voltrekking internationale mininiumnormen in acht
te nemen. De in 2008 herziene EU-richtsnoeren over de doodstraf blijven het
voornaamste instrument voor systematische actie ten opzicht van derde landen.
Aangezien haar handelen op dit gebied tot de kern van haar buitenlandse
mensenrechtenbeleid behoort, is de EU alle beschikbare vormen van diplomatic en
samenwerking blijven hanteren om de afschaffing van de doodstraf te bewerkstelligen.
Ter gelegenheid van de Europese dag tegen de doodstraf en de Werelddag tegen de
doodstraf (10 oktober) hebben de EU en de Raad van Europa in een gezamenlijke
verklaring herhaald in alle omstandigheden tegen het gebruik van de doodstraf te zijn, en
te streven naar de wereldwijde afschaffing ervan. De hoge vertegenwoordiger verklaarde
in een persmededeling: "Ik beloof dat ik er, net als de Europese Unie, naar zal blijven
streven om de doodstraf uit de wereld te helpen, want zij hoort niet thuis in een
moderne samenleving." Deze gelegenheid kreeg wereldwijd aandacht van de
vertegenwoordigingen van de Unie, met een groot aantal seminars, persconferenties,
tentoonstellingen en bijeenkomsten.
40
41
Tot tevredenheid van de EU is op 11 maart 201 1 de afschaffing van de doodstraf in de
Amerikaanse staat Illinois afgekondigd. De Unie was ook verheugd over het op 30 juni
201 1 aangekondigde besluit van de Ethiopische regering om het geldende moratorium
op uitvoering van de doodstraf na te leven. De EU betreurt het daarentegen dat elders in
de VS en de wereld de doodstraf nog veelvuldig wordt voltrokken. De aandacht ging
vooral uit naar Iran en de VS, maar ook werden ten aanzien van veel andere landen
verklaringen afgelegd en demarches ondernomen, conform de in het internationale recht
en de EU-richtsnoeren over de doodstraf vastgestelde minimumnormen.
De EU heeft haar verzet tegen de doodstraf ook nu weer in alle relevante fora, in het
bijzonder de VN, de OVSE en de Raad van Europa, naar voren gebracht. In OVSE-
verband (in de Permanente Raad op 2 en 10 juni, 1 en 22 September, 10 november en 1
december) heeft de Unie in diverse verklaringen de terechtstellingen in de VS diep
betreurd, haar verzet - in alle gevallen en omstandigheden - tegen de toepassing van de
doodstraf uitgesproken, en opgeroepen tot een wereldwijd moratorium als eerste stap op
weg naar de universele afschaffing, in overeenstemming met resoluties van de Algemene
Vergadering van de VN van 2007, 2008 en 2010.
Op 1 5 december 201 1 heeft de EU in de Permanente Raad van de OVSE haar
teleurstelling uitgesproken over de doodvonnissen in Belarus. Zij toonde zich niettemin
verheugd over de afschaffing van de doodstraf in de Amerikaanse staat Illinois (de
verklaring die de hoge vertegenwoordiger op 1 1 maart 201 1 namens de EU aflegde,
werd op 1 7 maart herhaald in de Permanente Raad van de OVSE) .
42
De EU blijft de voornaamste donor voor de inspanningen die wereldwijd door
maatschappelijke organisaties worden geleverd voor de afschaffing van de doodstraf.
Het betreft een van de thematische prioriteiten van het Europees instrument voor
democratic en mensenrechten (EIDHR). In juni 2011 werd opnieuw een wereldwijde
oproep tot het indienen van voorstellen gedaan, waarvoor zeven miljoen euro werd
uitgetrokken. Bijgevolg zullen in 2012 verscheidene nieuwe opdrachten voor acties met
het oog op de toepassing van de EU-richtsnoeren over de doodstraf worden gegund. In
het kader van de lopende projecten heeft de bedrijvigheid van het abolitionistische
middenveld ertoe bijgedragen dat aanzienlijke resultaten werden geboekt, zoals de
afschaffing van de doodstraf in Illinois. Het abolitiedebat kreeg een nieuwe impuls met
twee belangrijke intergouvernementele conferenties, in Kigali en Rome, die door het
middenveld met het oog op de stemming in de AWN in 2012 over het moratorium
waren georganiseerd en die uit het EIDHR waren gefinancierd. Overal ter wereld waren
EIDHR-partners actief met vormen van lobbywerk, belangenbehartiging, onderzoek,
campagnewerk, juridisch advies en opleiding.
In december 2011 heeft de Europese Commissie wijzigingen aangebracht in de lijst van
aan exportcontrole onderworpen goederen in Verordening (EG) nr. 1236/2005 met
betrekking tot de handel in goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de
voltrekking van de doodstraf of voor foltering; op de lijst staan nu ook
natriumthiopental en soortgelijke bij dodelijke injectie gebruikte stoffen.
Concreet voorbeeld:
De Unie heeft de rechtszaak tegen Troy Davis, een Amerikaans staatsburger die in 1991
ter dood werd veroordeeld in de staat Georgia, van nabij gevolgd en sinds 2008
meermaals actie ondernomen. Troy Davis kreeg de doodstraf wegens de moord op
politieagent Mark Allen McPhail. De veroordeling steunde niet op materiele bewijzen,
maar op getuigenverklaringen. Na het proces trokken zeven van de negen getuigen a
charge hun verklaringen in. Desondanks werd het hoger beroep van de heer Davis op 28
maart 2011 door het hoogste rechtscollege van de Verenigde Staten verworpen.
43
Zijn executie vond plaats op 21 September 2011. In een verklaring zei hoge
vertegenwoordiger Ashton de terechtstelling ten zeerste te betreuren, en herhaalde zij
dat de EU herhaaldelijk had opgeroepen de uitgesproken doodstraf om te zetten, want
"aan het bewijsmateriaal dat ten grondslag ligt aan de veroordeling van de heer Davis
heeft altijd ernstige en gefundeerde twijfel gekleefd".
44
3.2 Foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling
of bestraffing
Overeenkomstig de richtsnoeren voor haar beleid tegen foltering is de Unie overal ter
wereld een leidende rol actie blijven voeren tegen foltering en andere vormen van wrede,
onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, met initiatieven in internationale
fora, bilaterale demarches in derde landen, betere plaatselijke implementatie van de
richtsnoeren en aanzienlijke steun voor projecten van maatschappelijke organisaties in
het veld. De groep mensenrechten van de Raad (COHOM) heeft een herziene versie van
de richtsnoeren aangenomen.
Tijdens de 66e zitting van de Algemene Vergadering van de VN was een resolutie
houdende veroordeling van elke vorm van foltering en andere wrede, onmenselijke of
onterende behandeling of bestraffing, ook door intimidatie, mede door de lidstaten van
de EU voorgesteld. Deze resolutie, die uitging van Denemarken, werd bij consensus
aangenomen. In de loop van de zitting van de AWN verklaarde de Unie dat de resolutie
de waarde belichaamt die de internationale gemeenschap aan de menselijke waardigheid
hecht. Voorts heeft de Vergadering elke actie veroordeeld die - ongeacht de
omstandigheden, dan wel omwille van de nationale veiligheid of bij rechterlijke beslissing
- wordt ondernomen om foltering te legaliseren, toe te staan of te aanvaarden; zij maant
de staten aan ervoor te zorgen dat wie zich schuldig maakt aan zulke daden ter
verantwoording wordt geroepen.
Ook de resolutie "Foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of
bestraffing: het mandaat van de speciale rapporteur", die in maart 201 1 door de
Mensenrechtenraad van de VN werd aangenomen, was mede door de lidstaten van de
EU voorgesteld. Het mandaat van de speciale rapporteur inzake foltering en andere
wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing werd bij deze resolutie met
nog eens drie jaar verlengd.
45
In haar jaarlijkse verklaring ter gelegenheid van de internationale dag voor steun aan
slachtoffers van foltering op 26 juni 2011 benadrukte de EU het voor haar prioritaire
karakter van de wereldwijde uitbanning van foltering en van de volledige rehabilitatie van
slachtoffers van foltering, en herhaalde zij dat staten standvastig en resoluut
doeltreffende maatregelen moeten nemen teneinde alle vormen van foltering en andere
wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing te voorkomen en te
bestrijden. De Unie wees op het grote belang dat zij hecht aan de rol van de VN bij de
bestrijding van foltering en bij slachtofferhulp, en op de steun die zij geeft aan de
speciale VN-rapporteur inzake foltering, het VN-fonds voor slachtoffers van foltering,
het OHCHR, het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende
behandeling of bestraffing (UN CAT), en andere mechanismen die op dit gebied een
waardevolle bijdrage leveren, zoals het Comite van de Raad van Europa inzake de
voorkoming van folteringen (CPT) .
Overeenkomstig haar richtsnoeren bleef de Unie ten aanzien van derde landen
metterdaad, door middel van politieke dialoog en demarches, bezorgdheid over foltering
uiten. Tijdens deze contacten, die naargelang van het geval al dan niet openbaar zijn,
komen zowel het thema foltering en individuele gevallen per land, als ruimere
vraagstukken aan de orde. In 2011 is de Unie aandacht blijven besteden aan individuele
gevallen in een aantal landen. In de regelmatige mensenrechtendialogen met derde
landen stelde zij foltering en mishandeling steeds aan de orde.
Meer dan zestig EU-delegaties overal ter wereld hebben de strijd tegen foltering als
prioritair gebied aangeduid, en meestal ook concrete acties voorgesteld voor het
gasdand. De EU is doorgegaan met de regelmatige, vertrouwelijke
mensenrechtenrapportage door de hoofden van de missies in derde landen, onder meer
over foltering. Zij heeft een aantal verklaringen met betrekking tot foltering afgelegd,
onder andere in multilaterale fora zoals de VN en de OVSE, en erover nagedacht hoe de
coordinate met het UNCAT en het Subcomite ter preventie van foltering (SPT) van de
VN kan worden verbeterd.
46
47
De lidstaten van de EU worden internationaal scherp gecontroleerd op naleving van de
internationale en regionale regelgeving op het gebied van foltering en andere wrede,
onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Er is een vaste uitnodiging van de
gezamenlijke lidstaten in het kader van alle speciale VN-procedures inzake
mensenrechten, die dus ook de speciale rapporteur voor foltering geldt.
De klemtoon die de Unie legt op de actieve bestrijding van foltering blijkt uit haar
aanzienlijke financiering van middenveldprojecten overal ter wereld. Zo heeft het
Europees instrument voor democratic en mensenrechten (EIDHR) in 2011 nieuwe
acties op het gebied van de voorkoming van foltering en rehabilitatie van slachtoffers
gesteund. De thema's die worden geselecteerd met wereldwijde uitnodigingen tot het
indienen van voorstellen zijn bedoeld om het Uniebeleid te versterken, met name de
toepassing van de richtsnoeren inzake foltering die de Raad van de Europese Unie in
2001 heeft aangenomen. Dankzij de mime projectfinanciering ging er onder meer steun
naar de rehabilitatie van slachtoffers van foltering en van gedwongen verdwijning,
uitbreiding van de algemene kennis omtrent de diepere oorzaken van foltering, en het
wekken van aandacht voor het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering
(OPCAT). In Sri Lanka en Nepal bijvoorbeeld loopt een specifiek project dat
ambtenaren in staat moet stellen foltering en mishandeling bij de politie en het leger te
voorkomen en aan te pakken. Elders in de wereld waren projecten gericht op
verbetering van onderzoek, informatie en waarschuwing met betrekking tot foltering en
mishandeling (Guinee, Mexico en Rusland). Ook heeft het EIDHR activiteiten
gefinancierd voor nauwere samenwerking tussen medisch en juridisch deskundigen die
in de Filipijnen individuele gevallen van foltering en andere wrede of onterende
behandeling documenteren, alsmede voor het bepleiten van het opzetten van nationale
preventiemechanismen, en voor wereldwijde rechtsbij stand in gevallen van foltering en
in de strijd tegen straffeloosheid. In Libie steunt het EIDHR een belangrijk project dat
door de Internationale Raad voor de rehabilitatie van slachtoffers van foltering (IRCT)
en de Wereldorganisatie tegen foltering (OMCT) wordt uitgevoerd. Het doel is met een
totaalaanpak slachtoffers van foltering en gedwongen verdwijning na het Kadhafi-
tijdperk te verdedigen en bij te staan.
48
49
3.3 Rechten van het kind
De Europese Unie zet zich in haar externe en interne beleid in voor de bevordering en
bescherming van de rechten van het kind. Terwille van een coherente bescherming zijn
de interne en externe beleidsdoelstellingen samengebracht in een beleidsdocument, de
Commissiemededeling van februari 2011 "Een EU-agenda voor de rechten van het
kind".
Binnen het externe mensenrechtenbeleid heeft de Unie tal van beleidsinstrumenten ter
bevordering en bescherming van de rechten van het kind ontwikkeld, die hoofdzakelijk
op duurzame en systematische maatregelen stoelen.
De EU-richtsnoeren over de rechten van het kind (2007) bevorderen de rechten van het
kind wereldwijd doordat zij uitvoering geven aan het VN-Verdrag inzake de rechten van
het kind en de bijbehorende Facultatieve Protocollen, en ervoor zorgen dat in de
beleidsmaatregelen en -activiteiten van de Unie steeds plaats wordt ingeruimd voor de
rechten van het kind. De bestrijding van geweld tegen kinderen werd in 2007 en 2009
gekozen als eerste aandachtsgebied voor de toepassing van de richtsnoeren in tien
proeflanden, geselecteerd in nauwe samenwerking met Unicef en het maatschappelijk
middenveld: Armenie, Barbados, Brazilie, Ghana, India, Iran, Jordanie, Kenia, Marokko
en Rusland. In 2011 heeft de Unie een herziening van haar richtsnoeren over kinderen
op stapel gezet, om ze aan te passen aan de recentste Internationale en interne
ontwikkelingen. Zo heeft de Unie nu voor een plaatselijke invulling van haar
mensenrechtenprioriteiten gekozen, en heeft meer dan de helft van haar missiehoofden
besloten de bevordering van de rechten van het kind ter hand te nemen.
In 2011 is de EU, ten vervolge op de Raadsconclusies van 2010, veel actiever gaan
optreden tegen kinderarbeid. Verscheidene initiatieven kregen hun beslag, zoals de
opneming van de rechten van het kind in de mededeling van de Commissie over
maatschappelijk verantwoord ondernemen en in de richtsnoeren van de Commissie over
maatschappelijk verantwoord aanbesteden.
50
51
Voor haar kinderrechtenbeleid brengt de EU een aantal instrumenten in stelling. De
politieke dialoog biedt de mogelijkheid om de ratificatie en de daadwerkelijke uitvoering
van de internationale instrumenten op dit gebied te stimuleren. In 201 1 stonden de
rechten van het kind geregeld op de agenda van de politieke en de
mensenrechtendialogen met derde landen.
Ter versterking van haar slagkracht kregen medewerkers van de Unie in november 201 1
de jaarlijkse opleiding over de rechten van het kind aangeboden, die in samenwerking
met Save the Children en Unicef wordt georganiseerd.
Ook bij bilaterale en multilaterale samenwerking moeten de rechten van het kind ten
voile in acht worden genomen. De EU is actief betrokken bij het bevorderen van de
rechten van het kind in uiteenlopende VN-fora. In maart 2011 stelde zij, samen met de
groep van Latijns-Amerikaanse en Caraibische landen (GRULAC), tijdens de
Mensenrechtenraad een thematische resolutie over straatkinderen, en tijdens de 66e
zitting van de AWN omnibusresoluties voor.
Ook het uitbreidingsproces van de EU biedt grote mogelijkheden om in de kandidaat-
lidstaten en mogelijke kandidaat-lidstaten de rechten van het kind te bepleiten en de
hervorming van de kinderbescherming te stimuleren.
Een ander krachtig instrument ter bevordering en bescherming van de rechten van het
kind is ontwikkelingsamenwerking. In het kader van de oproep van 201 1 tot het
indienen van voorstellen voor het thematisch programma "Investeren in mensen"
werden verscheidene projecten omtrent kinderarbeid geselecteerd, voor een totaalbedrag
van 11 miljoen euro.
Via verscheidene geografische toewijzingen heeft de EU bijkomende projecten
ondersteund. Aangezien kinderen in tijden van crisis bijzonder kwetsbaar zijn, zorgt de
Unie er ook voor dat bij de humanitaire hulpverlening al hun eigen behoeften worden
meegewogen, en in het bijzonder die van kinderen welke van hun familie gescheiden of
52
niet begeleid zijn, door strijdkrachten of gewapende groeperingen zijn geronseld,
slachtoffer zijn van seksueel geweld, of blootstaan aan HIV-besmetting.
53
Concreet voorbeeld: Bestrijding van kinderarbeid
In 2011 heeft de Europese Commissie het TACKLE-project, dat in samenwerking met
de IAO wordt uitgevoerd, uitgebreid. Dat project, ten bedrage van 14,75 miljoen euro,
bestrijdt vooral de ergste vormen van kinderarbeid, in elf landen in Afrika, het Caribisch
gebied en de Stille Oceaan: Kenia, Zambia, Soedan, Madagaskar, Mali, Angola, Jamaica,
Papoea-Nieuw-Guinea, Fiji, Guyana en Sierra Leone. Het doel is de diepere oorzaken
van kinderarbeid aan te pakken en kinderen alternatieven te bieden in de vorm van
toegang tot elementair onderwijs en basisopleiding. Zodoende helpt dit project om de
millenniumontwikkelingsdoelstellingen inzake universele toegang tot basisonderwijs te
halen.
3.4 Kinderen en gewapende conflicten
De EU hecht een groot belang aan het helpen van kinderen in gewapende conflicten.
Op grond van haar richtsnoeren over kinderen die door gewapende conflicten worden
getroffen (aangenomen in 2003 en herzien in 2008) is de Unie gehouden tot een
totaalaanpak van het effect van gewapende conflicten op kinderen, dat wil zeggen
conflictpreventie, crisisbeheersing en postconflictuele ontwapening, demobilisatie en re-
integratie. De EU ontvangt van haar missiehoofden, militaire bevelhebbers en speciale
vertegenwoordigers meldingen over kinderen die door gewapende conflicten worden
getroffen; zij monitort de situatie door middel van diplomatieke initiatieven, politieke
dialoog, multilaterale samenwerking en crisisbeheersing.
Bij de toepassing van de richtsnoeren zijn twintig landen of gebieden prioritair:
Afghanistan - Burundi - Centraal-Afrikaanse Republiek - Tsjaad - Colombia - DRC -
Ivoorkust - Haiti - Irak - Israel - Libanon - Birma/Myanmar - Nepal - de bezette
Palestijnse gebieden - de Filippijnen - Somalie - Sri Lanka - Soedan - Oeganda en Jemen.
Deze lijst stemt overeen met de VN-lijst van entiteiten die de rechten van kinderen in
54
gewapende conflicten ernstig schenden, die jaarlijks door de Veiligheidsraad wordt
geevalueerd.
55
In hun dagelijkse werkzaamheden volgen de EU-delegaties de 39 specifieke acties uit de
in december 2010 herziene uitvoeringsstrategie. De EU heeft een aantal projecten
gefinancierd en uitgevoerd via de thematische instrumenten zoals het Europees
instrument voor democratic en mensenrechten (EIDHR) en het programma "Investeren
in mensen", en ook via landenregelingen, zoals de ontwapenings-, demobilisatie- en re-
in tegratieprojecten die uit het Europees Ontwikkelingsfonds worden gefinancierd.
Evenals in de vorige jaren streefde de Unie naar nauwe samenwerking met de VN. Met
de Groep van Latijns-Amerikaanse landen slaagde zij erin de Algemene Vergadering van
de VN een resolutie te laten aannemen, tot verlenging van het mandaat van de speciale
vertegenwoordiger van de VN-secretaris-generaal voor kinderen en gewapende
conflicten.
In 201 1 schaarde de EU zich met een thematische lobbycampagne achter de
bekrachtiging van twee Facultatieve Protocollen bij het Verdrag inzake de rechten van
het kind, alsook van ILO-verdrag 182 betreffende de ergste vormen van kinderarbeid.
Concreet voorbeeld: Re-integratie van kinderen getroffen door gewapende conflicten
De EU is voorstander van een inclusieve, integrale langetermijnaanpak voor kinderen die
door gewapende conflicten worden getroffen, met het oog op hun re-integratie en
rehabilitatie. In prioritaire landen zijn tal van projecten uitgevoerd. Samen met War
Child Holanda heeft de Unie geholpen om kinderen die het gevaar lopen dat zij in
Colombia gerekruteerd worden door gewapende groepen weerbaar te maken, door hen
een opleiding te verschaffen die hun terugkeer in de samenleving bevordert. In dat
EIDHR-project, ter waarde van 600 000 euro, krijgen minderjarige slachtoffers ook
psychosociale bij stand, en hulp om in contact te komen met nationale
doorverwijzingsins tan ties en sociale voorzieningen. Bij een ander project in Colombia,
uitgevoerd door Mercy Cops (749 859 euro), wordt met plaatselijke gemeenschappen
samengewerkt om zeventig voormalige kindsoldaten te demobiliseren en resocialiseren.
In 2011 werden in Colombia ten minste tien soortgelijke projecten uitgevoerd.
56
57
3.5 Verdediger s van de mensenrechten
De gehechtheid van de EU aan de zaak van de mensenrechtenverdedigers vormt de
basis van haar beleid ter bescherming en bevordering van de mensenrechten overal ter
wereld. Sinds 2004 worden de acties van de Unie op dit gebied gestroomlijnd door haar
richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers, waarin praktische methoden worden
voorgesteld om verdedigers van mensenrechten in derde landen te ondersteunen en bij
te staan.
Belangrijker nog is de aanhoudende inzet voor de toepassing van de richtsnoeren
geweest, want ondanks (of soms juist door) de gebeurtenissen van de Arabische lente
kon in 201 1 het mondiale politieke klimaat voor mensenrechtenactivisten bezwaarlijk
positief kon worden genoemd. In veel landen krimpt de democratische ruimte. Het
maatschappelijk midden veld in het algemeen en mensenrechtenverdedigers in het
bijzonder zijn steeds vaker het slachtoffer van repressie, en fundamentele vrijheden
worden nog steeds massaal geschonden. Als reactie op deze verontrustende praktijken
werd, overeenkomstig de richtsnoeren, de situatie van mensenrechtenverdedigers
voortdurend aan de orde gesteld tijdens bilaterale contacten - mensenrechtendialogen of
diplomatieke demarches - met de partnerlanden. Daarnaast werd in november 2011
mede door de Unie de resolutie betreffende mensenrechtenverdedigers van de Derde
Commissie van de Algemene Vergadering van de VN voorgesteld. De Unie heeft zich
publiekelijk in krachtige bewoordingen uitgesproken voor de speciale procedures van de
Mensenrechtenraad van de VN, met name die van de speciale VN-rapporteur voor de
mensenrechtenverdedigers, en voor passende regionale mechanismen ter bescherming
van mensenrechtenverdedigers. De EU heeft ook deelgenomen aan
coordinatievergaderingen met andere internationale organisaties en mandatarissen die
aan de problematiek van mensenrechtenverdedigers werken, om de internationale actie
te hunnen behoeve te versterken.
58
Overeenkomstig haar richtsnoeren heeft de EU haar missies gevraagd om hun eigen
strategic inzake mensenrechtenverdedigers te bepalen. Voorts moet eenmaal per jaar een
bijeenkomst van mensenrechtenverdedigers en diplomaten worden belegd, moeten de
coordinatie en informatie-uitwisseling worden verbeterd, en moet de EU een
verbindingsofficier voor het contact met mensenrechtenverdedigers aanstellen. Als
resultaat daarvan waren er eind 2011 81 bijeenkomsten met mensenrechtenverdedigers
geweest, 81 plaatselijke strategieen inzake mensenrechtenverdedigers bepaald en 89 EU-
verbindingsofficieren aangesteld. De plaatselijke strategieen bevatten een aantal
interessante voorstellen om de concrete resultaten van de richtsnoeren te verbeteren en
betere resultaten te boeken. Uit de plaatselijke strategieen blijkt dat er verscheidene
mogelijkheden zijn om de steun aan mensenrechtenverdedigers praktisch te versterken.
Ook worden mensenrechtenverdedigers steeds vaker erkend als belangrijke
gesprekspartners van EU-diplomaten die zich met de mensenrechtenproblematiek
bezighouden.
Voorts zijn inspanningen geleverd ter voorbereiding van een vrijwillig Europees initiatief
om mensenrechtenverdedigers die dringend buiten hun eigen land moeten worden
gehuisvest, tijdelijk opvang te bieden in het kader van het Europees instrument voor
democratic en mensenrechten (EIDHR). In april 2011 heeft de Commissie een
onderzoek laten uitvoeren om de reeds bestaande initiatieven ter zake in en buiten
Europa in kaart te brengen, en om aanbevelingen te formuleren over de meerwaarde van
een EU-systeem voor het tijdelijk onderbrengen van mensenrechtenverdedigers die
gevaar lopen. Van dit EU -initiatief wordt verwacht dat het een aanvulling vormt op de
opvangregelingen die reeds door verschillende actoren worden aangeboden, zoals
lidstaten van de EU (bv. Spanje en Ierland), regio's, steden, universiteiten en ngo's.
59
De politieke inzet van de EU om mensenrechtenverdedigers te helpen wordt aangevuld
met de specifieke financiele bij stand van het EIDHR aan verscheidene organisaties die
de werkzaamheden van mensenrechtenactivisten ondersteunen. In 201 1 zijn
overeenkomsten getekend voor elf nieuwe projecten ter ondersteuning van
mensenrechtenverdedigers, voor een totaalbedrag van ruim 11 miljoen euro. Ook is een
nieuwe oproep tot het indienen van voorstellen gedaan, ten bedrage van meer dan 1 5
miljoen euro. De elfin 2011 geselecteerde projecten beogen de ondersteuning van
verschillende categorieen mensenrechtenactivisten, zoals verdedigers van
migrantenrechten in Latijns-Amerika, journalisten in Oost-Afrika en advocaten in het
Grote Merengebied, voorvechters van de rechten van inheemse volkeren in Azie,
verdedigers van milieu- en landrechten wereldwijd, en van vakbondsmensen in Azie,
Latijns-Amerika en Afrika. Sommige van deze projecten voorzien in
snellereactiemechanismen voor hulpverlening aan mensenrechtenverdedigers die
dringend bescherming nodig hebben, andere bieden steun om
mensenrechtenverdedigers slagvaardiger te maken. De activiteiten behelzen onder meer
het opzetten van opleidingen over juridische en veiligheidsaangelegenheden, dringende
interventies en missies ter plaatse om het isolement te doorbreken van verdedigers die
worden lastiggevallen en hen in staat te stellen te ageren, een hotline om steun te
verlenen aan mensenrechtenverdedigers die onmiddellijk gevaar lopen, en rechtstreekse
steun aan mensenrechtenverdedigers in nood (kogelvrije vesten en helmen,
herhuisvesting in andere landen, juridisch advies, medische steun, enz.).
Tegelijkertijd heeft de Commissie in 2011 in het kader van de op basis van artikel 9 van
de EIDHR- verordening opgerichte noodfaciliteit voor mensenrechtenverdedigers 28
kleine subsidies voor een totaalbedrag van 247 000 euro toegekend, om meer dan
honderd individuele activisten en verscheidene plaatselijke mensenrechtenorganisaties te
helpen beschermings- en beveiligingsmateriaal voor hun huizen en kantoren alsook IT-
en ander communicatiemateriaal voor hun werkzaamheden aan te schaffen;
advocatenhonoraria voor verdedigers in de gevangenis te bekostigen; medische en
rehabilitatiebij stand te verlenen; en mensenrechtenverdedigers die gevaar liepen dringend
elders te huisvesten op veilige plekken in hun land of daarbuiten.
60
61
Concreet voorbeeld:
In 20 11 is een bekende Columbiaanse vakbondsactivist die in levensgevaar verkeerde, in
enkele dagen tijd naar Frankrijk geevacueerd, mede dankzij 10 000 euro steun uit het
EIDHR-noodfonds voor mensenrechtenverdedigers die in gevaar verkeren. Deze
mensenrechtenverdediger was de afgelopen tien jaar het doelwit van talloze
doodsbedreigingen en verschillende moordaanslagen omdat hij de rechten van de leden
van zijn vakbond verdedigde - van wie er sommigen zijn vermoord of verdwenen - tegen
paramilitaire en andere illegale groepen, en kan dankzij die bescheiden subsidie met zijn
echtgenote en zijn twee kinderen op een veilige plaats een nieuw leven opbouwen.
3.6 Mensenrechten en vrouwen
Ook in 201 1 stonden gendervraagstukken zeer hoog op de mensenrechtenagenda van de
EU. De oprichting van de Europese Dienst voor extern optreden heeft de inzet van de
Unie voor de genderproblematiek vergroot dankzij hoge vertegenwoordiger Catherine
Ashton, die een groot voorstander is van gendergelijkheid en empowerment van
vrouwen.
In 201 1 is de hoge vertegenwoordiger nadrukkelijk blijven pleiten voor een krach tiger
bestrijding van geweld tegen vrouwen. Zij heeft met name samen met vicevoorzitter van
de Europese Commissie Viviane Reding een gezamenlijke verklaring doen uitgaan ter
gelegenheid van de internationale dag tegen vrouwelijke genitale verminking. Op de
internationale dag voor de uitbanning van geweld tegen vrouwen (25 november 2011)
heeft de hoge vertegenwoordiger samen met Andris Piebalgs, EU-commissaris voor
Ontwikkeling, en Cecilia Malmstrom, EU-commissaris voor Binnenlandse Zaken,
herhaald dat de EU zal blijven samenwerken met partnerlanden en -organisaties bij hun
inspanningen om alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes aan te pakken.
62
De Unie is in 2011, via mensenrechtendialogen en -overleg met partnerlanden, blijven
opkomen voor de rechten van vrouwen. Zo heeft de EU de rechten van vrouwen
aangekaart bij India, Oekraine, Moldavie, Marokko, Indonesie, Laos en andere landen.
In oktober 2011 was er een dialoog met Argentinie die uitsluitend op
gendervraagstukken was gericht.
In 201 1 is de EU doorgegaan met de uitvoering van de richtsnoeren over geweld tegen
vrouwen en de bestrijding van alle vormen van discriminatie van vrouwen. Bij de
uitvoering van deze richtsnoeren, waarin de bestrijding van geweld tegen en discriminatie
van vrouwen duidelijk tot een hoofddoel van het externe mensenrechtenbeleid van de
Unie is gemaakt, is een belangrijke rol weggelegd voor EU-delegaties en ambassades van
de lidstaten van de EU in derde landen. Meer dan 80 EU-delegaties in de wereld hadden
rechten van vrouwen als prioritair gebied aangeduid in hun landenspecifieke
mensenrechtenstrategie, waarbij de meeste ook concrete acties hadden voorgesteld voor
de landen waar zij werken.
De EU is gendergelijkheid en de verbetering van de positie van vrouwen actief blijven
bepleiten in de Verenigde Naties. Zij heeft actief deelgenomen aan het werk in 2011 van
de VN-Commissie inzake de Positie van de Vrouw. De Unie heeft de thema's van deze
zitting toegejuicht, met name de klemtoon die wordt gelegd op het verband tussen
toegang tot onderwijs en toegang tot werkgelegenheid. De hoge vertegenwoordiger heeft
een ontmoeting gehad met Michelle Bachelet, de uitvoerend directeur van de nieuw
opgerichte VN-genderentiteit UN Women, om na te gaan hoe doeltreffender kan
worden samengewerkt.
63
In 201 1 is de Unie met name actief geweest op het stuk van vrouwen en politieke
participatie. Een voorbeeld is de deelname van hoge vertegenwoordiger Ashton op 19
September 201 1 aan het nevenevenement op hoog niveau, in de marge van de Algemene
Vergadering van de VN, dat de EU samen heeft georganiseerd met UN Women, het
UNDP, de VS (minister van Buitenlandse Zaken Clinton), Brazilie (president Rousseff)
en Trinidad en Tobago. Het doel was de aandacht te vestigen op het belang van de
politieke participatie van vrouwen voor democratic, duurzame ontwikkeling en vrede.
De prominente deelnemers hebben een gezamenlijke verklaring over het versterken van
de politieke participatie van vrouwen ondertekend. Daarin wordt alle staten gevraagd,
ook de staten die net een conflict achter de rug hebben of politieke veranderingen
doormaken, om alle discriminerende belemmeringen waarmee vrouwen, in het bijzonder
gemarginaliseerde vrouwen, te kampen hebben, weg te werken, en worden alle staten
aangemoedigd om proactieve maatregelen te treffen tegen factoren die vrouwen
verhinderen politiek te bedrijven.
In de verklaring wordt ook gevraagd dat het Verdrag inzake de uitbanning van alle
vormen van discriminatie van vrouwen wordt bekrachtigd en ten voile uitgevoerd.
Dankzij de gezamenlijke organisatie van deze bijeenkomst heeft de EU nauwer kunnen
samenwerken met UN Women.
Voorts pleit de Unie nadrukkelijk voor de politieke participatie van vrouwen in Noord-
Afrika en het Midden-Oosten, in het kader van de inspanningen van de Unie inzake de
Arabische lente. De EU wil ervoor zorgen dat genderaspecten volledig deel uitmaken
van alle acties die zij in de regio uitvoert.
64
Concreet voorbeeld:
Het Europees instrument voor democratic en mensenrechten (EIDHR) draagt bij tot de
empowerment en bescherming van vrouwen en meisjes door hulp te verlenen aan
vrouwelijke mensenrechtenactivisten en advocaten die gespecialiseerd zijn in
gendergelijkheid en aan hun netwerken, voor echte deelname aan
besluitvormingsprocessen, het verwoorden van hun rechten met als doel de
verwezenlijking ervan op alle gebieden, het bevorderen van het vermogen tot verzet
tegen alle vormen van discriminatie en het waarborgen van bescherming tegen en
vergoeding voor alle vormen van genderspecifiek geweld en vervolging van de plegers
van dat soort geweld.
In Tunesie verleent de EU samen met de VN steun aan toonaangevende niet-
gouvernementele organisaties die vrouwenvraagstukken behandelen, ten einde hun
vermogen om het overgangsproces te beinvloeden te versterken (EU-bijdrage: 300 000
euro).
In Egypte heeft de Unie 1,7 miljoen euro toegekend voor het helpen tot stand brengen
en stimuleren van samenwerkingsverbanden tussen maatschappelijke organisaties en
burgerbelangengroepen die zich tijdens de protesten hebben gevormd, en voor het
samenwerken met Egvptische actoren om hen te helpen analyses van de politieke
hervormingen aan het publiek te verschaffen. Met name vrouwen zijn belangrijke
begunstigden van dit project.
3.7 Vrouwen, vrede en veiligheid
Een thema dat zeer nauw aansluit bij de politieke participatie van vrouwen is vrouwen,
vrede en veiligheid, waarvoor de EU zich in 2011 zeer nadrukkelijk is blijven inzetten
65
Sinds 2008 implementeert de EU een specifiek beleid voor Resoluties 1325 en 1820 van
de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. In 2010 hebben de EU-ministers van
Buitenlandse Zaken 17 voortgangsindicatoren aangenomen om te meten hoe wij onze
toezeggingen nakomen en om transparantie te waarborgen. Het eerste verslag op basis
van die indicatoren, dat in mei 2011 is afgerond, vermeldt bemoedigende resultaten. Uit
de ontvangen antwoorden blijkt in het algemeen dat de Unie in meer dan zeventig
landen actief is op het stuk van vrouwen, vrede en veiligheid. De instellingen en de
lidstaten van de EU hebben verklaard dat zij in 2009 en begin 2010 in totaal ongeveer
200 miljoen euro hebben toegekend aan activiteiten inzake vrouwen, vrede en veiligheid.
Het gaat onder meer om de ontwikkeling en uitvoering van nationale actieplannen, de
financiering van niet-gouvernementele organisaties, bij stand en beleidsondersteuning
voor regeringsins tan ties en ook het verschaffen van opleidingen.
Steun bieden aan het maatschappelijk middenveld speelt een bijzonder belangrijke rol.
Zo heeft de EU steun verleend aan Somalische vrouwengroepen en de oprichting
aangemoedigd van de "Somali Women's Agenda" (SWA), een beweging die ijvert voor
gendergelijkheid en empowerment van vrouwen en die het pad heeft geeffend voor de
participatie van vrouwen in cruciale wetgevings- en beleidsprocessen.
In 2010 heeft de Europese Commissie de strategic voor gelijkheid van vrouwen en
mannen 2010-2015 aangenomen om haar acties op het gebied van gendergelijkheid
kracht bij te zetten. Voorts heeft de Raad van de Europese Unie in maart 2011 het
Europees pact voor gendergelijkheid 2011-2020 aangenomen, wat de EU-doelstellingen
ter zake heeft bevestigd.
Om de uitvoering van haar doelstellingen inzake gendergelijkheid een extra impuls te
geven, heeft de EU in 2010 haar allereerste actieplan inzake gender en ontwikkeling -
GAP (2010-2015) aangenomen, dat bindend is voor de Commissie en alle 27 lidstaten
van de EU.
66
Het eerste voortgangsverslag over de uitvoering van het GAP is in november 2011 aan
de Raad gepresenteerd. Het verslag gaf blijk van voortgang en een beduidend aantal
goede praktijken bij het insluiten van gendergelijkheid in ontwikkeling, zoals:
de toegenomen aanwezigheid van gendercoordinatiesystemen (waaronder donoren,
VN, overheden) in partnerlanden, waarbij de EU een actieve rol speelt;
de betrokkenheid van de EU bij sectoroverschrijdende beleidsdialoog, waarbij
partnerregeringen steun krijgen om hun toezeggingen inzake gendergelijkheid uit te
voeren;
de steun die de EU bij de oprichting van UN Women heeft verleend, en de
geleidelijke totstandkoming van een strategisch partnerschap tussen de EU en UN
Women.
In oktober 2011 is Europe Aid samen met UN Women een nieuw programma gestart,
met als doel overheden beter in staat te stellen middelen voor gendergelijkheid
beschikbaar te stellen in 15 partnerlanden: het programma van UN Women en ITC-ILO
voor een grotere verantwoordingsplicht inzake de financiering van gendergelijkheid. Het
programma beslaat Ethiopie, Haiti, Honduras, Jordanie, Kirgizie, Nicaragua, de bezette
Palestijnse Gebieden, Senegal, Oekraine en Bolivia; en vanaf april 2012 Rwanda, Nepal,
Peru, Tanzania en Kameroen. De bijdrage van de Commissie beloopt 6,5 miljoen euro.
Het doel van dit initiatief is de omvang van de hulp en van de eigen middelen voor de
uitvoering van de nationale voornemens inzake gendergelijkheid en empowerment van
vrouwen te vergroten, en die hulp en middelen beter te benutten.
Dat zal gebeuren via 1) capaciteitsopbouw van overheid, maatschappelijk middenveld en
donoren voor het identificeren van financierings- en uitvoeringslacunes inzake
gendergelijkheid en het afstemmen van de toewijzing van middelen op bestaande
initiatieven; en 2) nationale en mondiale campagnevoering en dialoog met meerdere
belanghebbenden.
67
68
Het programma "Investeren in mensen":
In november 201 1 heeft EuropeAid in het kader van het thematisch programma
"Investeren in mensen" wereldwijd opgeroepen tot het indienen van voorstellen ter
waarde van 30 miljoen euro over het versterken van de bescherming en bevordering van
de rechten van vrouwen en van sociale en economische empowerment van vrouwen.
Het doel is het bevorderen van gelijke toegang van vrouwen tot economische middelen
en relevante diensten, participatie van vrouwen in economische groei en de verspreiding
van goede praktijken ter zake. Aanvragers die in aanmerking komen zijn
maatschappelijke organisaties, beroepsverenigingen, vakbonden, lokale autoriteiten en
andere betrokken actoren in vier regio's.
De belangrijkste voortgang die de EU in 2011 in het licht van haar toezegging over de
situatie van vrouwen uit het oogpunt van vrede en veiligheid heeft gemaakt, is de
publicatie van het eerste verslag over de indicatoren van de Unie voor haar totaalaanpak
ter uitvoering van de VNVR-resoluties 1325 en 1820 over vrouwen, vrede en veiligheid,
dat op 13 mei 2011 door de Raad is aangenomen. In dat verslag staat dat de Unie
concrete maatregelen heeft getroffen met het oog op een betere bescherming van
kwetsbare groepen, zoals vrouwen en kinderen. Hierdoor kan de uitvoering in alle
lidstaten en instellingen en ook in het kader van GVDB-missies worden getraceerd.
Aldus wordt gestreefd naar een grotere verantwoordingsplicht van de Unie voor haar
beleidsafspraken ter zake.
Het volgende rapport wordt in 2013 verwacht.
69
Op 8 december 2008 heeft de Raad van de EU het document "Alomvattende aanpak
voor de uitvoering door de EU van de Resoluties 1325 en 1820 van de Veiligheidsraad
van de Verenigde Naties over vrouwen, vrede en veiligheid" (alomvattende aanpak)
aangenomen, evenals een herziene operationele nota over de uitvoering van deze
resoluties, specifiek in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en
defensiebeleid. Die alomvattende aanpak behelst onder meer het streven om
voortgangsindicatoren te ontwikkelen voor de bescherming en empowerment van
vrouwen in en na conflictsituaties, uitgaande van de toepasselijke "Peking +15"-
indicatoren die in 2008 werden uitgewerkt. Op 26 juli 2010 heeft de Raad een reeks van
17 indicatoren aangenomen om deze doelstelling te verwezenlijken 1 . Op basis daarvan
hebben het secretariaat-generaal van de Raad en de Europese Commissie vragenlijsten
opgesteld voor de periode tussen december 2008 en oktober 2010, die zijn overgemaakt
aan alle lidstaten van de EU, 36 EU-delegaties in derde landen, speciale
vertegenwoordigers van de EU (SVEU) en GVDB-missies en -operaties.
Uit de antwoorden blijkt dat de Unie (instellingen en lidstaten) in totaal zeventig landen
steunt inzake programma's voor vrouwen, vrede en veiligheid. Dit gebeurt via een brede
waaier van instrumenten en financieringsmiddelen van de EU, waarbij het Europees
instrument voor democratic en mensenrechten (EIDHR) het vaakst wordt vermeld. lets
meer dan een op de vijf EU-delegaties en ongeveer de helft van de lidstaten hebben ook
aangegeven dat ze vraagstukken omtrent vrouwen, vrede en veiligheid via een politieke
dialoog hebben besproken.
De ontvangen verslagen vermelden een groot aantal beste praktijken en vernieuwende
benaderingen. Enkele voorbeelden:
Lokale coordinatie in Nepal via de "Peace Support Working Group" (PSWG) met
betrekking tot VNVR-resoluties 1325 en 1820.
i
Indicatoren voor de alomvattende aanpak voor de uitvoering door de EU van Resoluties 1325
en 1820 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over vrouwen, vrede en veiligheid
(document 1 1948/10).
70
Gendermainstreaming in de behoefte-evaluatie na de crisis (PCNA) in Pakistan.
71
Initiatief voor de uitwisseling van ervaringen met betrekking tot VNVR-resolutie
1325 tussen Ierland, Oost-Timor, Liberia en Sierra Leone, en directe steun aan
partnerlanden voor het opstellen van een nationaal actieplan met betrekking tot
VNVR-resolutie 1325.
Keuze van Zweden voor VNVR-resolutie 1325 als prioritair gebied in
ontwikkelingssamenwerkingsstrategieen met landen in en na conflictsituaties.
Steun verleend door bijvoorbeeld Duitsland aan opleidings- en wervingsactiviteiten
van de VN met het oog op een groter genderbewustzijn bij deelnemers aan missies
en een grotere deelname van vrouwen aan vredeshandhavingsmissies.
Aanneming van een publiek beschikbare "gendermissieverklaring", met een
beschrijving van de inzet van de missie voor gendermainstreaming en
gendergelijkheid, goedgekeurd door het hogere management (EUPOL COPPS).
Op basis van het verslag konden ook verdere uitdagingen worden aangeduid,
bijvoorbeeld inzake:
coordinatie op lokaal niveau: slechts 16 EU-delegaties maken in hun verslag
melding van het bestaan van een lokaal coordinatiemechanisme dat het mogelijk
maakt om thema's omtrent vrouwen, vrede en veiligheid aan de orde te stellen;
deelname van vrouwen aan vredesbesprekingen: hoewel de instellingen en lidstaten
van de EU hebben aangegeven dat ze in verscheidene landen steun bij
vredesbesprekingen hadden verleend, konden ze in de meeste gevallen geen
informatie over de deelname van vrouwen verschaffen;
taalgebruik omtrent gender in de gemeenschappelijke optredens van de Raad tot
instelling van GVDB-missies: op dit moment verwijzen slechts twee
gemeenschappelijke optredens naar gender;
opleiding omtrent genderproblematiek voor personeel van EU-delegaties: uit de
antwoorden blijkt dat vooral vrouwen een opleiding omtrent gender krijgen, wat
erop wijst dat gender nog steeds als een "vrouwenkwestie" wordt beschouwd.
72
EU-steun aan vrouwen, vrede en veiligheid in Somalie
In het geval van Somalie is tot op heden niet voldaan aan VNVR-resolutie 1325. Het
ontbreken van nauwkeurige doelstellingen om verandering te brengen in de positie van
vrouwen in de politiek wijst erop dat nog een lange weg moet worden afgelegd om de
politieke rechten en ambities van Somalische vrouwen te verbeteren. Een eerste stap is
het quotum van 30 % voor vrouwen in de constituerende vergadering, die in totaal 825
deelnemers zal tellen. De uitdaging zal zijn om dit quotum te behouden in het volgende
politieke bestel, en te zorgen dat de uitvoering van VNVR-resolutie 1325 deel uitmaakt
van de Somalische regeringsprioriteiten die door de internationale gemeenschap worden
ondersteund.
Ter ondersteuning van de inspanningen van Somalie voor de uitvoering van die resolutie
heeft de Unie haar steun verleend aan een beoordeling van de capaciteitsbehoeften met
betrekking tot VNVR-resoluties 1325, 1820, 1888 en 1889 van de ministeries die
bevoegd zijn voor de drie regio's. Ook is nagegaan wat de uitdagingen, mogelijkheden en
aanknopingspunten zijn.
Het volledige pakket VNVR-resoluties is in het Somalisch vertaald en is wijd verspreid ;
daarnaast vonden ook voorlich tings- en bewustmakingsbijeenkomsten voor de bevoegde
ministeries en vrouwengroepen plaats. Voorts is in november 201 1 een oproep tot het
indienen van voorstellen inzake gender bedoeld voor internationale organisaties en ngo's
uitgegaan voor een totaalbedrag van 3 175 000 euro, waarbij de nadruk op de uitvoering
van bovengenoemde VNVR-resoluties ligt.
In mei, oktober en december 2011 zijn er bijeenkomsten van de informele taakgroep
vrouwen, vrede en veiligheid van de EU geweest. Centraal stonden het opstellen van het
voornoemde verslag alsook de herziening van het in 2008 aangenomen operationeel
document over de uitvoering van VNVR-resoluties 1325 en 1820 in het kader van het
73
GVDB, over interactie met het maatschappelijk middenveld en over de coordinatie van
de inspanningen van de Unie ter zake.
74
Op 20 juni 2011 heeft de jaarlijkse bijeenkomst van mensenrechten- en genderadviseurs
en -contactpunten plaatsgevonden, waarbij deskundigen van GVDB-missies en -
operaties genderaspecten bespreken. Tijdens die bijeenkomst konden beste praktijken
worden uitgewisseld tussen personeel dat rond het thema vrouwen, vrede en veiligheid
werkt, hetzij tijdens missies en operaties, hetzij in Brussel. De genderadviseurs hebben
aanbevelingen geformuleerd met het oog op het verbeteren van structuren voor
gendermainstreaming in GVDB-missies en -operaties, genderopleiding, controle en
follow-up bij het rapporteren over aspecten en indicatoren die verband houden met
toepasselijke VNVR-resoluties in regelmatige missie- en operatieverslagen.
Op het stuk van opleiding is vooruitgang geboekt met de ontwikkeling van een module
voor genderscholing bestemd voor personeel in GVDB-missies en -operaties, na de
goedkeuring in 2010 van minimale standaardopleidingsmodules inzake gender voor het
GVDB.
De EU is nauw betrokken gebleven bij de activiteiten van internationale organisaties die
zich inzetten voor vrouwen, vrede en veiligheid. In dat verband heeft de Unie een
bijdrage geleverd aan het debat tijdens de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en
veiligheid (VNVR-resolutie 1325), "Women's Participation and Role in Conflict
Prevention and Mediation", dat op 28 oktober 2011 heeft plaatsgevonden.
3.8 Bevordering van de naleving van het internationaal humanitair recht
Met diverse initiatieven heeft de EU wereldwijd gevolg gegeven aan 's Raads
richtsnoeren uit 2005 inzake de bevordering van de naleving van het internationaal
humanitair recht.
75
In een verklaring tijdens de 31 e Internationale Conferentie van het Rode Kruis en de
Rode Halve Maan, in november te Geneve, heeft de EU nogmaals gewezen op het
blijvende belang van het internationaal humanitair recht, en op de plicht van alle partijen
bij een gewapend conflict zich hieraan te houden. Met name onderstreepte zij, van 2007
tot en met 201 1 alle beschikbare actiemiddelen te hebben aangewend om de naleving
van het internationaal humanitair recht te bevorderen, zoals politieke dialoog met derde
landen, publieke verklaringen, en samenwerking met internationale instanties. Zij
benadrukte het voor haar prioritaire karakter van de strijd tegen straffeloosheid met
betrekking tot oorlogsmisdaden, en spoorde derde landen aan schendingen van het
internationaal humanitair recht strafbaar te stellen. De grootste uitdaging in onze tijd is
het bestaande internationaal humanitair recht door alle, ook niet-statelijke
conflictpartijen beter te doen naleven. De Unie verklaarde zich vastbesloten
aanspreekbaarheid te bewerkstelligen: inbreuken op het internationaal humanitair recht
zullen worden gedocumenteerd, en de Unie zal meewerken aan de invoering van
aanspreekbaarheidsmechanismen.
De EU en de lidstaten hebben op de conferentie plechtig verklaard de inspanningen tot
bestrijding van gedwongen verdwijningen te zullen intensiveren; het Internationaal
Strafhof te blijven steunen; te streven naar bredere overname van de voornaamste
regelgeving inzake internationaal humanitair recht; het internationaal humanitair recht te
helpen propageren; respect voor de procedurele basisgaranties voor al wie bij een
gewapend conflict wordt vastgehouden te bevorderen; haar steun te verlenen voor
internationale regelgeving tegen humanitaire risico's in verband met ontplofbare
oorlogsresten, clustermunitie, geimproviseerde explosieven en antipersoneelmijnen.
Samen met de nationale afdelingen van het Rode Kruis hebben de lidstaten ook beloofd
informatie uit te wisselen met betrekking tot de onderhandelingen over een solide
Wapenhandelsverdrag. De volledige tekst van de plechtige verklaring gaat in bijlage
dezes.
76
Ook in de Verenigde Naties heeft de EU onderstreept dat zij het intemationaal
humanitair recht hoog in het vaandel heeft. In een verklaring op 10 mei tijdens het debat
in de VN-Veiligheidsraad over de bescherming van burgerbevolking bij gewapende
conflicten, betreurde de Unie het dat burgers ten prooi blijven vallen aan buitensporig
geweld, gerichte agressie en willekeurig gebruik van wapens. Zij riep alle bij conflicten
betrokken partijen op al hun internationale juridische verplichting tot bescherming van
burgers na te komen, en beklemtoonde dat humanitaire hulpoperaties de getroffen
bevolking veilig en zonder belemmering moeten kunnen bereiken. De daders van de
zware internationale misdaden, namelijk oorlogsmisdaden, misdaden tegen de
menselijkheid en genocide, mogen niet ongestraft blijven; de invoering van
internationale en nationale verantwoordingsregelingen werd door de Unie gesteund.
Bij herhaling heeft de EU de schendingen van het intemationaal humanitair recht bij het
conflict in Libie veroordeeld. De hoge vertegenwoordiger gaf op 23 februari een
verklaring uit waarin het gebruik van geweld, dat honderden Libische burgers het leven
had gekost, werd veroordeeld; de Unie vroeg de regering van Libie het intemationaal
humanitair recht te eerbiedigen, en wees erop dat de schuldigen aan de brute agressie en
de gewelddaden tegen burgers ter verantwoording zouden worden geroepen. De
Raadsconclusies van 12 april bevatten een oproep het intemationaal humanitair recht, en
met name de bescherming van de burgerbevolking, onverkort in acht te nemen. Op 29
april 2011 gaf de hoge vertegenwoordiger uiting aan haar diepe bezorgdheid omtrent de
berichten over het gebruik van clustermunitie tegen burgers; zij riep de strijdkrachten
van het regime op af te zien van het gebruik van geweld tegen de burgerbevolking. In de
Raadsconclusies van 18 juli werd het regime gelaakt om zijn ernstige schendingen van de
mensenrechten en zijn inbreuken op het intemationaal humanitair recht, en werd
nogmaals gewezen op het belang van verantwoordingsplicht en gerechtigheid en op de
noodzakelijke strijd tegen straffeloosheid. Bij verklaring d.d. 14 September uitte de hoge
vertegenwoordiger haar bezorgdheid omtrent de situatie van de bevolking beneden de
Sahara en van zwarte Libiers die niet aan de gevechten deelnamen.
77
Zij attendeerde erop dat deze groepen bijzonder kwetsbaar waren en bescherming
behoefden; alle strijders die gevangen werden gehouden moesten in overeenstemming
met het internationaal recht worden behandeld. Op 10 oktober werd in conclusies van
de Raad benadrukt dat de Libische autoriteiten zich geheel moesten voegen naar hun
internationale verplichtingen, en de rechtsstatelijkheid, in het bijzonder de
mensenrechten en het internationaal humanitair recht, in acht moesten nemen. De Raad
verwelkomde de verklaringen van de voorzitter van de Nationale Overgangsraad,
namelijk dat moest worden afgezien van represailles en dat kwetsbare groepen en
personen die aan de strijd hadden deelgenomen moesten worden beschermd. Op 14
november nam de Raad conclusies aan waarin met bezorgdheid kennis werd genomen
van berichten over schending van de mensenrechten en het internationaal humanitair
recht, met name wraakacties en standrechtelijke executies, en waarin met instemming
werd gereageerd op de toezegging van de Libische autoriteiten hier een eind aan te
maken, er grondig onderzoek naar in te stellen, en de schuldigen ter verantwoording te
roepen.
De instelling door de VN-Mensenrechtenraad van een onafhankelijke commissie van
onderzoek betreffende Syrie werd door de Unie gesteund. Op 28 november verklaarde
de hoge vertegenwoordiger zich ingenomen met de publicatie van het commissierapport;
zij nam kennis van de daarin gemelde gevallen van systematische schending van de
mensenrechten, en van de conclusie dat leden van de Syrische strijdkrachten misdaden
tegen de menselijkheid hadden bedreven. De hoge vertegenwoordiger veroordeelde de
misdaden en vroeg de bijeenroeping van de VN-Veiligheidsraad in een buitengewone
zitting, die plaatsvond op 2 december. Zolang het geweld in Syrie aanhield, bleef de Unie
toegang voor humanitaire hulpverlening vragen; op 21 September nam zij met droefheid
kennis van het feit dat een vrijwilliger van de Rode Halve Maan, Draak al-Siba'i, was
omgekomen toen zijn ambulance werd beschoten; de Unie riep alle partijen op de
humanitaire hulpverleners te ontzien en de internationale regels over het gebruik van
geweld in acht te nemen; zij eiste dat de daders zouden worden vervolgd.
78
In een verklaring van 9 december betreffende Kamp Ashraf in Irak onderstreepte de
hoge vertegenwoordiger dat de regeling van dit probleem op een ordelijke wijze en
geheel in overeenstemming met het internationaal humanitair recht haar beslag moest
krijgen.
79
De EU heeft in 2011 verscheidene malen haar bezorgdheid geuit over de schending van
het internationaal humanitair recht in Sudan. In mei veroordeelde de hoge
vertegenwoordiger het gebruik van geweld tegen burgerdoelwitten in Abyei, en verzocht
zij alle partijen met aandrang de nodige maatregelen ter bescherming van de
burgerbevolking te treffen. In zijn conclusies van juni laakte de Raad het geweld en de
ontheemding van burgers in Zuid-Kordofan, en betreurde hij de militaire actie van de
Sudanese strijdkrachten in Abeyei; de Raad herinnerde alle partijen aan het internationaal
humanitair recht en aan hun verantwoordingsplicht.
Op 1 mei werd de publicatie van het rapport van het deskundigenpanel voor Sri Lanka,
dat de secretaris-generaal van de VN had ingesteld, door de hoge vertegenwoordiger met
instemming begroet. Zij vestigde de aandacht op de conclusie dat er aannemelijke
beschuldigingen waren van grove schending van het internationaal humanitair recht door
alle partijen tijdens het conflict. De Unie spoorde de Srilankese regering aan zich
aangaande het rapport in verbinding te stellen met de secretaris-generaal. In een
verklaring nam de hoge vertegenwoordiger op 1 6 december kennis van het rapport van
de Srilankese Commissie lering en verzoening, en merkte zij op dat de in het rapport
voorgestelde maatregelen, met name ten aanzien van de verantwoordingsplicht,
zorgvuldig bestudeerd moeten worden.
Een van de twee thema's op het jaarlijkse forum van de ngo's uit de EU was het
krachtiger toepassen van de richtsnoeren betreffende het internationaal humanitair recht.
Op het forum waren er workshops over onder meer straffeloosheid; strijdmiddelen;
bescherming van burgers; bescherming van gevangenen; en toegang voor humanitaire
hulpverlening. Een verslag over het forum is in extenso te raadplegen op:
http: / /www.eidhr.eu .
80
De EU heeft in 2011 met meer kracht gepleit voor eerbiediging van het internationaal
humanitair recht in het kader van haar humanitaire hulpverlening. Bij herhaling klaagde
Commissielid Kristalina Georgieva de schendingen van het internationaal humanitair
recht aan, en riep zij al wie aan de vijandelijkheden deelnam op dat recht te eerbiedigen
en buitenstaanders te beschermen, in het bijzonder door neutrale humanitaire
organisaties een veilige en beveiligde toegang te verzekeren. Tijdens een bezoek aan de
bezette Palestijnse gebieden op 15 mei 2011 merkte Commissielid Kristalina Georgieva
op dat de meeste mensen, ten gevolge van gedwongen verplaatsing en de strenge, door
de bezettingsautoriteit opgelegde beperkingen op toegang en verkeer, verstoken zijn van
de mogelijkheid tot economische en sociale ontwikkeling. Zij benadrukte dat het
legitieme recht van het Israelische volk in vrede en veiligheid te leven, Israel niet ontheft
van zijn plicht als bezettingsautoriteit het internationaal humanitair recht te eerbiedigen.
In november 201 1 wees het Commissielid op de noodzaak een intensievere dialoog te
gaan voeren met bepaalde landen die humanitaire hulpverlening als een aantasting van
hun soevereiniteit ervaren, om de toepassing van de normen en regels inzake
hulpverlening, met name het internationaal humanitair recht, een ruimere invulling te
geven.
In 201 1 heeft de Europese Commissie (DG ECHO) financiele middelen verstrekt voor
de opleiding van 108 humanitaire hulpverleners en beleidsmakers op het gebied van
internationaal humanitair recht, en voor de samenstelling van een handboek. Financiele
steun van de Commissie ging voorts naar een project, uitgevoerd door de Noorse
Vluchtelingenraad, waarin wordt nagegaan hoe de humanitaire beginselen in de praktijk
worden toegepast en opera tioneler kunnen word en gemaakt, en naar een project,
uitgevoerd door de Zwitserse Stichting Ontmijning (FSD) en door Geneva Call, voor
scholing van gewapende niet-statelijke actoren in internationaal humanitair recht en in
aanverwante humanitaire normen. DG ECHO initieerde een evaluatie van de strategieen
inzake toegang voor humanitaire hulpverlening bij door de Unie gefinancierde
humanitaire interventies, om meer eerbied voor het internationaal humanitair recht en de
humanitaire ruimte af te dwingen.
81
82
De EU heeft de vrees uitgesproken dat haar humanitaire hulpverlening hinder kan
ondervinden van antiterreurwetgeving met extraterritoriale werking, met name van
bepalingen waarbij het materieel steunen van bepaalde organisaties strafbaar wordt
gesteld, ongeacht het humanitaire karakter hiervan, of ongeacht de intentie om het
plegen van terreurdaden te steunen. Gelet op de uitspraak van het Amerikaanse hoogste
gerechtshof in de zaak Holder tegen Humanitarian Law Project, waarbij de
grondwettigheid van het Amerikaanse wettelijke verbod op het geven van scholing in
internationaal humanitair recht aan bepaalde entiteiten is bevestigd, heeft de Commissie
deze kwestie op diverse niveaus aangekaart bij de Amerikaanse autoriteiten.
Andere thematische kwesties
3.9 Het Internationaal Strafhof en de bestrijding van straffeloosheid
De EU heeft een solide traditie van steun aan de bestrijding van straffeloosheid met
betrekking tot zware misdaden die de gehele internationale gemeenschap bezighouden.
Voor daders van genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden mogen
er geen vrijplaatsen bestaan. Daarom hebben de Unie en haar lidstaten gedurig krachtige
politieke, financiele en technische steun verleend aan het effectief functioneren van het
Internationaal Strafhof (ICC) en andere straftribunalen, zoals de internationale ad-
hoctribunalen voor het voormalige Joegoslavie en Rwanda, de Speciale Rechtbank voor
Sierra Leone, de buitengewone kamers in de rechtbanken van Cambodja, en het speciale
tribunaal voor Libanon. De inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon heeft
bijgedragen tot grotere samenhang op dit gebied. Het ngo-wezen blijft een waardevolle
factor.
Conform haar toezegging op de toetsingsconferentie van Kampala (31 mei tot en met 11
juni 2010) heeft de Unie op 21 maart 2011, bij Besluit 2011/168/GBVB van de Raad,
haar Gemeenschappelijk Standpunt 2003/444/ GBVB geactualiseerd. Het nieuwe
Raadsbesluit heeft ten doel universele steun voor het Statuut van Rome te bevorderen
door middel van een zo breed mogelijke deelname aan het Statuut, de integriteit van het
83
Statuut van Rome in stand te houden, de onafhankelijkheid van het Hof en de
daadwerkelijke en doeltreffende werking ervan te begunstigen, en samenwerking met het
Hof en toepassing van het complementariteitsbeginsel te ondersteunen.
84
Overeenkomstig het besluit van de Raad is op 12 juli 201 1 een herzien actieplan
aangenomen. Het bestaat uit vijf delen:
a) de coordinatie van het optreden van de Unie ter verwezenlijking van de
doelstellingen van het besluit;
b) universaliteit en integriteit van het Statuut van Rome;
c) de onafhankelijkheid van het Strafhof en het effectief en efficient functioneren
ervan;
d) samenwerking met het Hof, en
e) de toepassing van het complementariteitsbeginsel.
Het Strafhof bleef in de verslagperiode een agendapunt op grote topbijeenkomsten en
bij de politieke dialoog met derde landen. In verklaringen pleitte de Unie ervoor dat de
daders van de afschuwelijkste misdaden nergens ter wereld nog ongestraft worden
gelaten, en riep zij alle staten op over te gaan tot de uidevering van eenieder tegen wie
een aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, om recht te laten geschieden. Bijzondere
aandacht ging uit naar de schending door sommige partijen van hun
samenwerkingsplicht, in het bijzonder de plicht om personen tegen wie een
aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, daadwerkelijk aan te houden en uit te leveren.
Een effectief internationaal justitieel bestel staat of valt met een zo breed mogelijke
deelname van verdrags staten van het Statuut van Rome. Grenada, Tunesie en de
Filipijnen, de Malediven, Kaapverdie en Vanuatu voegden zich bij de nu 120 leden
tellende groep van staten uit verschillende continenten die het Statuut hebben
ondertekend. In het kader van haar sterke engagement met het Hof blijft de Unie ijveren
voor universalisering, en wel via diplomatieke demarches, de persoonlijke inzet van de
hoge vertegenwoordiger, het opnemen van clausules in akkoorden met derde landen, en
het verlenen van steun aan het Hof en aan het maatschappelijk middenveld. De Unie
heeft haar optreden verder gecoordineerd met derde staten, zoals Canada, Japan,
Australie, Brazilie en Zuid-Afrika. In dit partnerschap vond zij extra efficientie en
synergie om het draagvlak voor het Hof te verbreden.
85
86
In 201 1 heeft de EU acties ondernomen ter ondersteuning van het universele karakter
en de uitvoering van het Statuut van Rome in de volgende landen en regionale
organisaties: de ASEAN, Armenie, de Bahama's, Cambodja, Kameroen, China, de
Democratische Republiek Congo (Brazzaville), Egypte, El Salvador, Guatemala, Jamaica,
Kazachstan, Koeweit, Kirgizie, Mongolie, Marokko, Nepal, Qatar, Thailand, Togo,
Turkije, Oekraine en Vietnam.
Tot dusverre is de herziene overeenkomst van Cotonou van 2005, die geldt voor 76
landen in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan en de EU, het enige bindende
rechtsinstrument dat een bepaling in verband met het ICC bevat. Een clausule over het
Strafhof is opgenomen in de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten, de
overeenkomsten inzake handel, ontwikkeling en samenwerking, en de
associatieovereenkomsten met Indonesie, Korea, Zuid-Afrika, Irak, Mongolie, de
Filipijnen, Vietnam, Singapore en Centraal-Amerika. Voor de partnerschaps- en
samenwerkingsovereenkomsten en de associatieovereenkomsten met Australie,
Thailand, Maleisie, China, Rusland, Oekraine, Moldavie, Armenie, Azerbeidzjan en
Georgie wordt nog over de clausule onderhandeld.
Het Europees netwerk van aanspreekpunten inzake daders van genocide, misdrijven
tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven verenigt gespecialiseerde openbare
aanklagers uit de lidstaten. In 2011 kwam het netwerk voor de tiende keer (april) en de
elfde keer (november) bijeen. Gesproken werd onder meer over de samenwerking tussen
staten en tussen staten en internationale tribunalen, de uitoefening van internationale
rechtsmacht door de lidstaten, en de bescherming van getuigen.
87
De EU is ook de heropbouw en versterking van de rechtsstaat op nationaal niveau
blijven ondersteunen en heeft via het EIDHR belangrijke maatschappelijke organisaties
geholpen die het Internationaal Strafhof doeltreffend willen laten functioneren. De
mondiale Coalitie voor het Internationaal Strafhof, de Parlementsleden voor mondiale
actie, Advocaten zonder grenzen, en de Keniaanse afdeling van de Internationale
Commissie van Juristen hebben, naast vele andere, nauw met de Unie samengewerkt.
Het Europees ontwikkelingsfonds en het Stabiliteitsinstrument hebben in Afrika, Azie
en Oceanie projecten inzake strafrechtspraak en overgangsjustitie gefinancierd.
ICC : concreet voorbeeld van Kenia
De betwiste verkiezingsronde van 2007 in Kenia mondde uit in geweld, met meer dan
duizend dodelijke slachtoffers, honderden slachtoffers van seksueel geweld en duizenden
daklozen. De aanklager bij het Internationaal Strafhof (ICC) had zes verdachten
aangewezen als verantwoordelijk voor het geweld, en het hof heeft na onderzoek tegen
vier van hen de aanklacht bevestigd.
Van bij de aanvang van de hoorzittingen voor het ICC, in april 2011, heeft de Unie
consequent onderstreept dat justitie, verzoening en verantwoording onmisbare
componenten voor duurzame stabiliteit in Kenia zijn en dat het proces voor het ICC
daar een belangrijke bijdrage toe vormt. De hoge vertegenwoordiger heeft openlijk
benadrukt dat het belangrijk is dat de genoemde personen hun volledige medewerking
blijven verlenen aan het ICC, en dat de regering van Kenia haar verplichtingen als
verdragsstaat van het statuut van Rome van het ICC naleeft.
88
In Kenia heeft het maatschappelijk middenveld er mede voor gezorgd dat de personen
die een rol speelden in de geweldplegingen na de verkiezingen voor de reenter werden
gebracht. Dankzij steun uit het EIDHR heeft de afdeling Kenia van de Internationale
Commissie van Juristen (ICJ Kenia) - een ngo die in Kenia en in Afrika al meer dan 50
jaar ijvert voor de bevordering van mensenrechten, de rechtsstaat en democratic - daarbij
bij stand verleend door de inbreng van juridische expertise en Internationale beste
praktijken.
ICJ Kenia geeft duidelijk aan dat het proces voor het ICC een gerechtelijk proces is en
niet een politiek proces. Om een beter begrip van internationale strafrechtspleging te
bevorderen heeft ICJ Kenia ook resoluut opgeroepen tot een consequente
tenuitvoerlegging van de beslissingen van het ICC, ook wanneer die niet de situatie in
Kenia betreffen. Het opmerkelijkste wapenfeit is dat het Keniaanse hoogste gerechtshof
- op verzoek van ICJ Kenia - een voorlopig nationaal aanhoudingsbevel heeft
uitgevaardigd tegen de president van Sudan Omar Al-Bashir (tegen wie twee ICC-
aanhoudingsbevelen lopen wegens genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en
oorlogsmisdrijven die hij zou gepleegd hebben in Darfur), mocht hij ooit terug naar
Kenia reizen.
3.10 Mensenrechten en terrorisme
De EU acht het zeer belangrijk dat in de context van terrorismebestrijding zowel in
Europa als daarbuiten volledige, effectieve bescherming van de mensenrechten en de
fundamentele vrijheden wordt gewaarborgd. Effectieve terreurbestrijding en het
beschermen van de mensenrechten zijn geen tegenstrijdige, maar complementaire, elkaar
versterkende zaken. Het strategisch engagement van de Europese Unie, zoals
gedefinieerd in haar terrorismebestrijdingsstrategie, is wat dat betreft zeer duidelijk: "Om
terrorisme wereldwijd te bestrijden en tegelijkertijd de mensenrechten te eerbiedigen, en
om Europa veiliger te maken, zodat de Europese burgers in een ruimte van vrijheid,
veiligheid en recht kunnen leven."
89
90
Telkens weer heeft de EU, in verklaringen in diverse VN-fora, verklaard er groot belang
aan te hechten dat bij terreurbestrijding de mensenrechten worden geeerbiedigd. Tijdens
het topsymposium van de VN over samenwerking bij internationale
terrorismebestrijding heeft de Unie op 20 September 2011, bij monde van de hoge
vertegenwoordiger, benadrukt dat veiligheid steeds nauw verbonden is met democratic
en functionerende instituties.
De EU is met de juridisch adviseur van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse
Zaken druk overleg blijven voeren over internationaal recht en terrorismebestrijding. Zij
eiste nogmaals de sluiting van het detentiecentrum in Guantanamo Bay, omdat zij de
langdurige opsluiting van gevangenen aldaar zonder vorm van proces volkenrechtelijk
ontoelaatbaar acht. Tijdens een spoeddebat op 9 juni 2011 in het Europees Parlement
wees de hoge vertegenwoordiger erop dat de mogelijkheid dat ook maar een gevangene
in Guantanamo de doodstraf zou kunnen krijgen, de Unie met zorg vervult. Zij merkte
op dat de Unie de zaak tegen Muhammed al-Nashiri en vijf andere van medeplichtigheid
aan de terreuraanslagen van 11 September 2011 beschuldigden aandachtig volgt, en
regelmatig tegenover de Amerikaanse autoriteiten haar bezorgdheid omtrent de
doodstraf en het eerlijke karakter van de rechtsgang zou verwoorden.
De EU heeft financiele steun uitgetrokken voor een project van de Verenigde Naties om
in Centraal-Azie een regionaal actieplan ter uitvoering van de mondiale
terrorismebestrijdingsstrategie van de VN op te zetten, waarin een prominente plaats is
ingeruimd voor eerbiediging van de mensenrechten. Wereldwijd heeft een aantal landen
technische steun van de Unie ontvangen die hun politie en justitie beter in staat moet
stellen het onderzoek naar en de vervolging van terroristische misdrijven in
overeenstemming met de regels van de rechtsstaat en de mensenrechten te laten
verlopen. In een gezamenlijke mededeling, "A new response to a changing
neighbourhood", hebben de Europese Commissie en de hoge vertegenwoordiger in mei
201 1 gewezen op het belang van samenwerking met de landen van het Europees
nabuurschap en partnerschap in de strijd tegen het terrorisme, en onderstreept dat de
91
Unie bereid is rechtsstaatmissies uit te sturen die de partnerlanden helpen bij de
hervorming van hun justitiele en veiligheidsbestel.
92
In September 2011 heeft de EU mede het mondiaal terrorismebestrij dings forum
opgezet. Naar aanleiding van de oprichting hechtte het forum zijn goedkeuring aan de
"Cairo Declaration on Counter-Terrorism and the Rule of Law: Effective Counter-
Terrorism Practice in the Criminal Justice Sector".
3.11 Vrijheid van meningsuiting, ook via de 'nieuwe media'
De vrijheid van meningsuiting, die is vastgelegd in het Europees Verdrag voor de
rechten van de mens, houdt in dat eenieder het recht heeft een mening te hebben en
kennis te nemen en te geven van informatie of ideeen, zonder inmenging van enig
openbaar gezag en ongeacht grenzen. De Unie zal blijven opkomen voor de vrijheid van
meningsuiting en voor pluralisme in de media.
Tijdens haar verklaring ter gelegenheid van de Dag van de persvrijheid, op 3 mei 2001,
riep hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton alle staten op de vrijheid van mening en
meningsuiting, alsmede het pluralisme en de onafhankelijkheid van de media proactief te
bevorderen.
De Unie is van oordeel dat het censureren en intimideren van journalisten
onaanvaardbaar is; zij heeft haar bezorgdheid over aanvallen op en arrestaties van
journalisten en over persbreidel veelvuldig verwoord. Zo heeft de hoge
vertegenwoordiger zich op 4 mei 2011 publiekelijk bijzonder ongerust getoond over de
detentie van de heer Andrzej Poczobut, correspondent voor het Poolse dagblad Gazeta
Wyborcza in Belarus, en op 27 december 201 1 de diepe bezorgdheid van de Unie
verwoord omtrent de berechting en veroordeling van de Zweedse journalisten Martin
Schibbye en Johan Persson op grond van de Ethiopische Proclamatie
terrorismebestrij ding.
93
In andere gevallen, namelijk van mensenrechtendialogen met derde landen zoals China
en Vietnam, heeft de Unie de vrijheid van informatie en media bilateraal aan de orde
gesteld, en haar ongerustheid te kennen gegeven omtrent de intimidatie en vervolging
van onafhankelijke bloggers, journalisten en anderen die hun politieke opvattingen uiten.
Ook in 201 1 heeft de EU klaar gestaan om, samen met gelijkgezinde landen, onder meer
via het internet de vrijheid van meningsuiting en de toegang tot informatie te bevorderen
en na te gaan hoe een consensus over het internetbeleid tot stand kan komen. Dit werd
door de G8 bevestigd, met de verklaring van Deauville waarin de beginselen van vrijheid
en democratic werden bevestigd en met de verklaring van Deauville over de Arabische
lente. Diverse landen en organisaties werken momenteel aan grote initiatieven om de
vrije meningsuiting op het internet te onder steunen.
De Unie staat geheel achter het idee dat het internet een belangrijk medium ter
bevordering van de vrijheid van meningsuiting is. Ten vervolge op de gezamenlijke
mededeling "A Partnership for Democracy and Shared Prosperity with the Southern
Mediterranean" heeft de Commissie zich ertoe verbonden instrumenten te zullen
ontwikkelen waarmee de Unie in voorkomende gevallen middenveldorganisaties en
burgers kan helpen om willekeurige verstoring van de toegang tot elektronische
communicatiemedia, met name het internet, te omzeilen. Recentelijk heeft de Unie de
"No Disconnect Strategy" op stapel gezet, om haar toezegging gestand te doen dat zij
het internet en andere vormen van informatie- en communicatietechnologie (ICT)
factoren van politieke vrijheid, democratische ontwikkeling en economische groei wil
laten blijven. Het doel is doorlopend steun te geven aan internetgebruikers, bloggers en
cyberactivisten die onder autoritaire regimes leven.
94
Zoals zij bij herhaling heeft verklaard, bijvoorbeeld in de conclusies van de Raad
Buitenlandse Zaken over Egypte in januari 2011, verzet de EU zich met klem tegen
ongerechtvaardigde beperking van de toegang tot het internet en andere nieuwe media;
zij riep de Egyptische autoriteiten toen op onverwijld alle communicatienetwerken
opnieuw open te stellen en ongehinderde toegang tot alle media, ook het internet, te
waarborgen.
In 2011 heeft de EU ook restrictieve maatregelen in de strijd voor vrije meningsuiting
toegepast. Bij haar recente SAP+-onderzoek met betrekking tot Sri Lanka was een van
de redenen waarom de Commissie ertoe overging intrekking van de regeling voor te
stellen, dat journalisten het voorwerp waren van felle aanvallen van regeringszijde,
zonder dat zij metterdaad werden beschermd tegen fysiek geweld. Vervolgens drong de
Commissie tijdens de onderhandelingen met de Sri Lankaanse regering over de SAP+
aan op de invrijheidstelling van de heer J.S. Tissainayagam, en op maatregelen om alle
journalisten staat te stellen hun beroep ongehinderd uit te oefenen.
De EU heeft uit het Europees instrument voor democratic en mensenrechten financiele
steun ter versterking van de mediavrijheid verstrekt aan een groot aantal internationale
en lokale middenveldorganisaties die opkomen voor mediavrijheid en tegen schending
van de rechten van journalisten (in 2011 liepen er ten minste dertig projecten). Steun
ging naar projecten om journalisten bij te scholen, in dringende behoeften te voorzien,
de vrijheid van meningsuiting juridisch en feitelijk te bevorderen, de nationale wetgeving
inzake de massamedia in overeenstemming te brengen met de international normen, en
te controleren of de rechten van journalisten niet worden geschonden.
3.12 Vrijheid van vereniging en van vergadering
Volgens deze in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verankerde
vrijheid, heeft eenieder recht op vrijheid van vreedzame vergadering en op vrijheid van
vereniging op alle niveaus.
95
96
De Unie is fel gekant tegen ongerechtvaardigde beperking van het recht om vreedzaam
te vergaderen. Zo heeft de hoge vertegenwoordiger in januari 201 1 met grote
bezorgdheid kennis genomen van berichten over aanvallen van gewapende personen
tegen vreedzame demonstranten in Egypte, en de Egyptische autoriteiten in krachtige
bewoordingen laten weten dat zij onmiddellijk maatregelen moesten treffen om de
bescherming door de rechtshandhavingsinstanties van demonstranten en hun recht van
vreedzame vergadering te verzekeren.
Voorts heeft de hoge vertegenwoordiger op 17 februari 2011 in een publieke verklaring
het geweld tegen vreedzame betogers in Bahrein betreurd, en de autoriteiten van het
land opgeroepen de grondrechten van hun burgers, en met name het recht om
vreedzaam bijeen te komen, onvoorwaardelijk te eerbiedigen en te beschermen.
Vrijheid van vereniging is een van de vrijheden uit de Universele Verklaring van de
rechten van de mens en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke
rechten. Een sterk maatschappelijk middenveld is een essentiele voorwaarde om voor de
mensenrechten te kunnen opkomen en een democratic te kunnen opbouwen. Het
fungeerde als katalysator bij de veranderingen die de Arabische lente heeft
teweeggebracht. De Unie maakt zich grote zorgen over de ontwikkelingen waaraan de
positie van het middenveld in 201 1 in tal van landen onderhevig is; in het bijzonder in
samenlevingen die een democratische transitie doormaken zijn ngo's een factor van
betekenis. De Unie is blijven ijveren voor de rechten van het middenveld, waarvoor het
van de regeringen van derde landen bescherming en samenwerking verlangt. Zo deed de
hoge vertegenwoordiger op 30 december 201 1 een oproep tot de Egyptische autoriteiten
om de middenveldorganisaties hun steun aan de transitie in Egypte te laten voortzetten.
Andere gevallen betroffen de politieke en de mensenrechtendialoog met derde landen;
ten aanzien van Algerije bijvoorbeeld stelde de Unie langs bilaterale weg de vrijheid van
vereniging aan de orde, en onderstreepte zij dat er wetgeving moet komen die aan
internationale normen voldoet.
97
98
In 201 1 heeft de EU verder met internationale organisaties samengewerkt om de vrijheid
van vreedzame vergadering en vereniging te bevorderen. Zij benadrukte dat de
Mensenrechtenraad van de VN hierop zijn aandacht gevestigd moet houden, en
mensenrechtenactivisten en middenveldorganisaties, die een cruciale rol spelen bij de
consolidatie van de democratic, concreet moet steunen.
De aanstelling op 1 mei 201 1 van de heer Maina Kiai (Kenia) als speciaal rapporteur
over het recht van vreedzame vergadering en vereniging is door de EU toegejuicht.
De Unie ondernam voorts publieke diplomatieke activiteiten ter bevordering van de
vrijheid van vreedzame vergadering en vereniging; zo werden in Russische regio's
seminars en workshops voor jongeren georganiseerd over internationale en Russische
juridische normen inzake het recht op vrijheid van vergadering.
De EU heeft in 2011 geld uit het Europees instrument voor democratic en
mensenrechten beschikbaar gesteld aan een aantal internationale en lokale
middenveldorganisaties, ter versterking van de vrijheid van vreedzame vergadering en
vereniging. Steun ging naar projecten waarbij system en voor het bewaken van de vrijheid
van vereniging werden opgezet, normering van de vrijheid van vergadering werd
aangemoedigd, besef van het recht van vereniging werd bijgebracht, en netwerken met
het oog op effectievere bevordering en bescherming van deze rechten werden gevormd.
99
3.13 Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst of overtuiging
Hoewel in 20 11 daden van religieuze onverdraagzaamheid en discriminatie hebben
plaatsgevonden, het meest schrijnend in de vorm van geweldpleging en terreuraanslagen
in verschillende landen over de gehele wereld, is de EU toegewijd gebleven aan de
bevordering en de bescherming van vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst of
overtuiging. Deze vrijheid beschermt het recht op theistische, niet-theistische en
atheistische geloofsovertuigingen, en het recht geen enkele godsdienst te belijden. Die
vrijheid houdt ook het recht in om uit vrije wil een geloof of levensovertuiging aan te
nemen of op te geven en van geloof of levensovertuiging te veranderen.
Het standpunt van de EU is dat het verdedigen van die universele beginselen van
fundamenteel belang is voor het ontwikkelen van vrije samenlevingen.
Discriminatie op basis van godsdienst of overtuiging is overal ter wereld al lang een punt
van zorg, en personen die tot een bijzondere religieuze gemeenschap behoren blijven in
veel landen het doelwit van discriminatie. Voorts is wetgeving inzake belediging van
godsdiensten vaak gebruikt om godsdienstige minderheden te mishandelen en de
vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst of overtuiging, die nauw met
elkaar verweven zijn, te beknotten. De vrijheid van meningsuiting speelt ook een grote
rol in de strijd tegen onverdraagzaamheid.
De Raad Algemene Zaken heeft op 21 februari 201 1 conclusies aangenomen die
aansluiten bij zijn vroegere conclusies van 16 november 2009, en waarin wordt bevestigd
dat de EU zich geheel inzet voor de vrijheid van godsdienst of overtuiging, en wordt
herhaald dat die vrijheid voor iedereen en overal moet worden beschermd. In die
conclusies is onderstreept dat het de voornaamste plicht is van staten hun burgers, ook
als zij tot religieuze minderheden behoren, alsmede personen die in hun rechtsgebied
wonen, te beschermen en hun rechten te waarborgen. Eenieder die tot een religieuze
minderheid behoort, moet zijn godsdienst vrij kunnen belijden en vrij zijn om
100
erediensten bij te wonen, alleen of in gemeenschap met anderen, zonder vrees voor
onverdraagzaamheid en aanslagen.
101
Vervolgens heeft de EU alle EU-delegaties gewezen op de cruciale rol die zij samen met
de diplomatieke zendingen van de lidstaten spelen om een voelbaar positief effect op het
gebied van naleving van de vrijheid van godsdienst of overtuiging in derde landen te
bewerkstelligen indien dat fundamentele mensenrecht met de voeten wordt getreden. De
EU-delegaties is dan ook formeel verzocht om over dat vraagstuk bewustmakingsacties
voor de EU-diplomaten te voeren; om de vrijheid van godsdienst of overtuiging
systematisch te bespreken met de autoriteiten van de partnerlanden, vooral de landen
waar dat een belangrijk vraagstuk vormt; om contacten te ontwikkelen met plaatselijke
activisten die zich voor die mensenrechten inzetten. Het hele jaar door hebben de
delegaties ook van nabij gevolgd of in hun gasdand de vrijheid van geloof of overtuiging
wordt ingeperkt. In 2012 zal de hoge vertegenwoordiger hun beoordeling van de situatie
ter plaatse (van meer dan 1 00 landen) verwerken in het verslag aan de Raad over de
maatregelen en concrete voorstellen voor een verdere versterking van het EU-optreden
betreffende de vrijheid van godsdienst of overtuiging.
In 2011 heeft de EU op bilateraal en multilateraal niveau op intensievere wijze de
bestaande instrumenten ingezet om de vrijheid van godsdienst of overtuiging op meer
doeltreffende wijze te bevorderen en beschermen. De ad hoc COHOM taskforce over
de vrijheid van godsdienst of overtuiging is de uitvoering van de versterkte acties van de
EU blijven steunen en heeft geholpen om begeleiding ten behoeve van de EU-
diplomaten te ontwikkelen. Het onderwerp is opgenomen in de opleiding over
mensenrechten voor EU-personeel, onder meer in de vorm van een specifieke cursus
over vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst of overtuiging in november
2011.
In betrekkingen met landen buiten de EU is de vrijheid van gedachte, geweten en
godsdienst stelselmatig aangekaart bij een groot aantal gesprekspartners op diverse
niveaus van politieke dialoog, zoals dialogen en overleg over mensenrechten,
bijvoorbeeld met Algerije, China, Egypte, India, Indonesie, Pakistan, Turkije, Vietnam,
de VS en de Afrikaanse Unie.
102
De EU heeft op bilateraal niveau met diverse landen gesproken over het belang van dit
universele recht van de mens en heeft naar mogelijkheden gezocht voor verdere
samenwerking, onder meer in multilaterale fora. In het kader van die dialogen heeft de
EU uiting gegeven aan haar bezorgdheid over de uitoefening van dit recht en over de
situatie van godsdienstige minderheden. Wanneer de EU daartoe werd aangezet door
ernstige schendingen van en bezorgdheid over godsdienstvrijheid en daarmee verband
houdende intolerantie en discriminatie, heeft zij zich hierover uitgesproken via
diplomatieke kanalen, openbare verklaringen en conclusies van de Raad, zoals in het
geval van Egypte, Iran, Irak en Pakistan. De EU is volledige eerbiediging van de vrijheid
van gedachte en geweten, overeenkomstig internationale normen, blijven bepleiten.
Dankzij de huidige ontwikkeling van landenspecifieke mensenrechtenstrategieen kan zij
haar actie en aandacht toespitsen op landen waar vrijheid van godsdienst of overtuiging
een priori teit is.
Het EU-optreden heeft ook het multilaterale niveau beroerd, met name de
Mensenrechtenraad in Geneve en de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in
New York. De consolidatie van de consensus over de noodzaak om religieuze
onverdraagzaamheid te bestrijden kreeg prioritaire aandacht; daarnaast werd ook
vermeden dat het begrip smaad jegens godsdiensten kon worden geclaimd als
mensenrechtennorm. Dat begrip, dat veeleer is gericht op de bescherming van de
godsdienst zelf dan op de personen die wegens hun godsdienst of overtuiging worden
gediscrimineerd, is schadelijk voor andere belangrijke mensenrechten, zoals de vrijheid
van meningsuiting, en ook voor het recht op vrijheid van godsdienst of overtuiging zelf.
De aanneming bij consensus van Resolutie 16/18 op de 16e zitting van de
Mensenrechtenraad in maart 2011 betekende een belangrijke doorbraak: voor het eerst
heeft de Islamitische Conferentie Organisatie (ICO) het concept van smaad jegens
godsdiensten niet opgenomen in haar resolutie over de bestrijding van intolerantie,
negatieve stereotypering, stigmatisatie, discriminatie, oproepen tot geweld en
geweldpleging wegens geloof of overtuiging, die tevens een andere titel heeft gekregen.
Inspanningen van Pakistan en de Verenigde Staten en actieve steun daarvoor van de EU
hebben een rol gespeeld bij het behalen van dat resultaat. Ook de traditionele EU-
103
resolutie over vrijheid van godsdienst of overtuiging is aangenomen zonder stemming
(Resolutie 16/13).
104
Hoge vertegenwoordiger Ashton was samen met verschillende ministers van
Buitenlandse Zaken van EU-lidstaten aanwezig op de in juni 2011 door het ICO en de
VS bijeengeroepen bijeenkomst van Istanboel (start van het zogenaamde "proces van
Istanboel") over de bestrijding van religieuze onverdraagzaamheid, waarvan het opzet
was het in Geneve behaalde positieve resultaat te consolideren in het vooruitzicht van de
volgende 66e zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Het
communique dat de ICO en de VS als gezamenlijke voorzitters uitbrachten, riep op tot
uitvoering van Resolutie 16/18, en verwees ook naar de andere, bij consensus
aangenomen resoluties over de vrijheid van godsdienst of overtuiging.
Tijdens de 66e zitting van de AWN had de EU de doelstelling om de tijdens de
voorgaande jaren bereikte verwezenlijkingen voor haar eigen resolutie over de
uitbanning van alle vormen van onverdraagzaamheid en discriminatie op basis van
godsdienst of overtuiging te consolideren en tevens de consensuele aanpak van het ICO
in Geneve te bevestigen. Die doelstellingen zijn gehaald met de aanneming zonder
stemming, op 19 december 2011, van door de EU gesteunde Resolutie 66/168, en van
de door de ICO gesteunde Resolutie 66/197 over de bestrijding van intolerantie,
negatieve stereotypering, stigmatisatie, discriminatie, oproepen tot geweld en
geweldpleging wegens geloof of overtuiging.
3.14 Lesbiennes, homo's, biseksuelen, transgenders en interseksuelen
Wereldwijd werden ook in 2011 genderidentiteit en seksuele voorkeur misbruikt als
voorwendsel voor zware mensenrechtenschendingen. Lesbiennes, homo's, biseksuelen,
transgenders en interseksuelen (LGBTI) staan nog altijd bloot aan vervolging,
discriminatie en grove mishandeling, vaak gepaard gaande met extreem geweld. In
ongeveer tachtig landen waren vrijwillige seksuele relaties tussen volwassenen van
hetzelfde geslacht nog steeds strafbaar, en in zeven landen gold zelfs de doodstraf
105
Voor de EU geldt als stellig principe dat eenieder zonder aanzien des persoons het hele
scala aan mensenrechten moet genieten. Ten blijke hiervan heeft zij in juni 2010 haar
goedkeuring gehecht aan een "Toolkit voor de bevordering en bescherming van alle
mensenrechten van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (LGBT's)",
een instrumentarium dat haar medewerkers in staat moet stellen eenieders rechten,
ongeacht seksuele voorkeur of genderidentiteit, te bevorderen en te beschermen.
Op 17 mei 2011, de internationale dag tegen homofobie, heeft hoge vertegenwoordiger
Catherine Ashton er in een verklaring namens de EU op gewezen "dat de Europese
Unie - en [zijzelfj ook - sterk gecommitteerd is aan het recht van iedereen om zonder
discriminatie volledig alle mensenrechten te genieten".
De EU bleef in 2011 vooral binnen de VN actief betrokken bij multilaterale
inspanningen tegen discriminatie, ook discriminatie wegens seksuele gerichtheid of
genderidentiteit. De EU was zeer ingenomen met de gemeenschappelijke verklaring die
op 22 maart 2011 door de VN-Mensenrechtenraad namens 85 landen uit alle
werelddelen werd ondertekend, en waarin de internationale gemeenschap wordt
opgeroepen om een einde te maken aan geweld en schendingen van de mensenrechten
wegens seksuele gerichtheid of genderidentiteit. Vijftien lidstaten van de EU maakten
deel uit van de groep die aan de opstelling van die verklaring werkte, en alle lidstaten van
de EU steunden ten voile het initiatief.
Ook was de EU zeer ingenomen met de (door Zuid-Afrika gepresenteerde en) op 17
juni 2011 met 23 ja-stemmen in de VN-Mensenrechtenraad aangenomen baanbrekende
resolutie over mensenrechten, seksuele gerichtheid en genderidentiteit - waarbij de
lidstaten van de Europese Unie die lid zijn van de Mensenrechtenraad voor hadden
gestemd, met steun van de Europese Unie als zodanig.
106
Bij de Verenigde Naties in New York had de EU lof voor het werk van het Bureau van
de Hoge Commissaris voor de mensenrechten over vraagstukken inzake LGBT's en
droeg zij, als lid van de grensoverschrijdende kerngroep inzake LGBT's, ertoe bij dat
hiervoor meer aandacht en steun werd gekweekt. De EU heeft actief meegewerkt aan de
organisatie van een nevenevenement in New York op 8 december 2011, waarbij werd
opgeroepen om pestgedrag, geweld en discriminatie wegens seksuele gerichtheid en
genderidentiteit te stoppen.
Op regionaal niveau bleef de EU het werk van de Raad van Europa op het gebied van
de rechten van LGBT's blijven steunen, niet het minst de op 31 maart 2010 aangenomen
aanbeveling van de Raad van Europa betreffende maatregelen voor het bestrijden van
discriminatie wegens seksuele gerichtheid of genderidentiteit.
Op bilateraal niveau heeft de EU verder gebruik gemaakt van haar
mensenrechtendialogen met derde landen om gelijke behandeling van LGBTI's te
bevorderen, en heeft zij via diverse publieke verklaringen/demarches het standpunt van
de EU inzake de problematiek kenbaar gemaakt, onder meer dat zij tegen homofoob
gedrag en voor decriminalisering van homoseksuele relaties is.
De EU heeft verdere steun verleend aan tal van organisaties die opkomen voor de
rechten van LGBTI's of voor LGBTI-mensenrechtenverdedigers, door hen via het
Europees instrument voor democratic en mensenrechten in staat te stellen homofobe
wetten en discriminatie van LGBTI's aan te vechten, het grote publiek bewust te maken
van discriminatie en geweld tegen seksuele minderheden, discriminatie te bestrijden en
de meest kwetsbare LGBTI's die er behoefte aan hebben noodhulp te bieden (zowel
psychologische en medische bij stand, als bemiddeling en bij stand bij herintegratie).
107
Een door Zuid-Afrika gepresenteerde resolutie over mensenrechten, seksuele
gerichtheid en genderidentiteit (A/HRC/17/L.9/Rev.l) is op 17 juni 2011 in de VN-
Mensenrechtenraad aangenomen met 23 voorstemmen, 19 tegenstemmen en 3
onthoudingen. Voor het eerst werden hier de mensenrechten van LGBTI's bevestigd in
een resolutie van een orgaan van de Verenigde Naties.
In de resolutie wordt erop gewezen dat mensenrechten universeel zijn, en grote
bezorgdheid uitgesproken over gewelddaden en discriminatie tegen personen op grond
van hun seksuele gerichtheid of genderidentiteit.
In het operationele gedeelte wordt het bureau van de Hoge Commissaris van de
Verenigde Naties voor de mensenrechten, Navi Pillay, opgedragen om tegen december
201 1 de eerste VN-studie over discriminerende wetten en praktijken en over
gewelddaden tegen personen wegens seksuele gerichtheid en genderidentiteit wereldwijd
in te dienen. De resolutie bevat ook het besluit dat tijdens de 19e zitting van de
Mensenrechtenraad een panel de in de studie vastgestelde feiten zal bespreken, en ook
welk vervolg aan de daarin vervatte aanbevelingen moet worden gegeven.
3.15 Mensenrechten en het bedrijfsleven, onder meer maatschappelijk
verantwoord ondernemerschap
Intern en extern kenmerkte het beleid van de EU inzake ondernemerschap en
mensenrechten zich door tal van belangrijke ontwikkelingen.
108
De Europese Commissie bracht in oktober 201 1 een nieuwe mededeling uit, "Een
vernieuwde EU-strategie 2011-2014 ter bevordering van maatschappelijk verantwoord
ondernemen" (MVO), een concept waarin sterk de nadruk ligt op de mensenrechten; in
de mededeling wordt op diverse plaatsen naar de richtsnoeren van de VN over
ondernemen en mensenrechten verwezen. Met name worden mensenrechten door de
Europese Commissie specifiek vermeld als een van de punten waarvoor ondernemingen
in hun bedrijfsoperaties en -strategic plaats moeten inruimen, om te voldoen aan hun
maatschappelijke plicht; zij spreekt de verwachting uit dat alle Europese ondernemingen
zich zullen kwijten van hun plicht de mensenrechten, overeenkomstig de richtsnoeren
van de VN, te eerbiedigen.
Voorts overwoog de Europese Commissie in 2012 en 2013 concrete acties inzake
ondernemerschap en mensenrechten op te zetten. Op basis van de VN-richtsnoeren
bracht zij een proces van mensenrechtensturing op gang in drie bedrijfssectoren
(arbeidsbureaus, ICT, olie en gas), en voor het midden- en kleinbedrijf. Zij zal een
rapport uitbrengen over de prioriteiten van de Unie bij de toepassing van de VN-
richtsnoeren, en wil de buitenwereld laten inzien met welke problemen ondernemingen
te kampen hebben in landen waar de overheid tekortschiet bij de eerbiediging van de
mensenrechten. De Europese Commissie heeft de lidstaten verzocht eigen plannen voor
de toepassing van de richtsnoeren vast te stellen. De Commissie heeft zich bereid
verklaard hen hierbij te helpen.
Ook heeft de Commissie begin 2011 een studie over verantwoordelijke ketenintegratie
gepubliceerd, waarin specifiek verwezen wordt naar het VN-raamwerk over
ondernemerschap en mensenrechten. Daarin heeft zij vijf zelf gekozen
ketenintegratiekwesties in drie voor de Unie belangrijke industriesectoren in kaart
gebracht. De Commissie maakt nu gebruik van de aanbevelingen uit de studie.
109
Het gehele jaar door heeft de EU zich op multilaterale fora metterdaad achter
initiatieven op het gebied van ondernemerschap en mensenrechten geschaard. Zij was
een vurig pleitbezorger van de "UN Guiding Principles on Business and Human Rights
Implementing the United Nations "Protect, Respect and Remedy" Framework". In
januari 2011 voorzag zij het desbetreffende ontwerp van commentaar, waarna zij het in
juni te Geneve door de Mensenrechtenraad hielp goedkeuren. De Unie toonde zich
bereid tot nauwe samenwerking met de pas opgerichte VN-werkgroep mensenrechten
en multinationale en and ere ondernemingen die de VN-richtsnoeren daadwerkelijk
moeten helpen uitdragen en toepassen. Met het oog op de eerste vergadering van de
werkgroep, in januari 2012, waar het werkprogramma zal worden besproken, diende zij
een bijdrage met voorstellen in. Zij werkte tevens mee aan de geactualiseerde versie van
de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, die in mei 201 1 werd
aangenomen en een nieuw hoofdstuk met het VN-kader over ondernemen en
mensenrechten bevat, en waarin voorts plaats is ingeruimd voor het
zorgvuldigheidsconcept in de integratieketen.
De OESO-richtsnoeren zullen dan het referentiekader worden voor verantwoord
ondernemerschap, zoals de Unie dat verwacht in het kader van haar handels- en
investeringsbeleid. Ook heeft de EU steun verleend aan bijkomende initiatieven op
multilateraal niveau, zoals het Global Compact van de VN (te weten het
bedrijfslevenplatform, dat toenmalig secretaris-generaal van de VN Kofi Annan heeft
ingesteld om bedrijven bijeen te brengen die toezeggen dat zij hun operaties en
strategieen zullen afstemmen op tien universeel aanvaarde beginselen met betrekking tot
mensenrechten, arbeid, milieu en corruptiebestrijding).
110
Ondernemerschap en mensenrechten was ook een thema in de bilaterale betrekkingen
van de Unie met derde landen. Enkele initiatieven: een seminarie van het middenveld in
Bangladesh over mensenrechten en fatsoenlijk werk, een in Chili over mensenrechten en
verantwoord ondernemen, en een deskundigenseminarie over maatschappelijk
verantwoord ondernemerschap in Singapore. Bij een aantal derde landen werd de
kwestie aan de orde gesteld in het kader van de geregelde mensenrechtendialoog. Tot
slot werden uit het Europees instrument voor democratic en mensenrechten acties
gesteund waarmee, onder leiding van middenveldorganisaties, beoogd wordt het in acht
nemen en eerbiedigen van de mensenrechten door Europese ondernemingen in derde
landen te bevorderen. Zo steunt het Europees instrument voor democratic en
mensenrechten (IDHR) de Schone Kleren Campagne, een project waarin organisaties in
vijftien Europese landen zich hebben verenigd met het oog op betere handhaving van de
economische en sociale rechten in de mondiale exploitatieketen van internationaal
opererende confectiebedrijven uit meer dan dertig landen.
Uit het EIDHR worden nog twee andere projecten gefinancierd waarin
ondernemerschap en mensenrechten een rol spelen. Een wereldwijd project beoogt in
zeventig landen de verdedigers van het landrecht beter in staat te stellen hun rechten op
de natuurlijke hulpbronnen te la ten geld en, het gebrek aan transparantie van contracten
tussen overheid en privemaatschappijen aan de kaak te stellen, en in landen waar
conflicten over de winning van mineralen bestaan de strijd aan te binden met de regering
en de industrie. Een soortgelijk project inzake de rechten van autochtone bevolkingen in
Zuid-Oost-Azie omvat het plan om een specifieke studie te laten uitvoeren over het
thema maatschappelijk verantwoord ondernemen, mensenrechten en autochtone
bevolking, op plaatsen waar veel landkwesties spelen.
Ill
De richtsnoeren van de Verenigde Naties over ondernemerschap en mensenrechten zijn
de bekroning van zes jaar werk onder leiding van professor John Ruggie, van 2005 tot
201 1 speciaal vertegenwoordiger voor ondernemen en mensenrechten bij de secretaris-
generaal. De richtsnoeren van de VN bevatten normen die moeten voorkomen dat
ondernemingen bijdragen tot schendingen van de mensenrechten. Die richtsnoeren zijn
gestructureerd in drie afzonderlijke maar onderling samenhangende pijlers: de plicht van
de overheid om, door middel van adequate beleidsmaatregelen, regelgeving en
aanbesteding, bescherming tegen mensenrechtenmisbruiken door derden, met name
ondernemingen, te verlenen; de plicht van ondernemers om de mensenrechten te
eerbiedigen - eigenlijk een zodanige zorgvuldigheid aan de dag te leggen dat geen inbreuk
wordt gemaakt op andermans rechten; en het gegeven dat slachtoffers daadwerkelijk
gerechtelijke en buitengerechtelijke middelen moeten kunnen aanwenden.
3.16 Ondersteuning van de democratic
Een nieuw Europees nabuurschapsbeleid
In hun gezamenlijke mededeling van 25 mei 2011, "Inspelen op de veranderingen in
onze buurlanden", hebben de hoge vertegenwoordiger van de EU voor het
gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en de Europese Commissie de
nieuwe visie van de Unie op het Europees nabuurschapsbeleid geschetst. Deze visie
berust op wederzijdse verantwoordingsplicht en gemeenschappelijke inzet voor de
universele waarden van mensenrechten, democratic en de rechtsstaat. Hierbij wordt
uitgegaan van een veel meer gedifferentieerde aanpak, op basis van het beginsel "meer
voor meer", waarbij elk partnerland op basis van eigen ambities, behoeften en
capaciteiten de betrekkingen met de Unie kan ontwikkelen, en de Unie meer financiele
bij stand verleent aan de landen die drastisch hervormen.
112
Bijzondere punten uit het nieuwe beleidskader zijn steun voor "duurzame democratic"
en partnerschap met de samenleving, ondersteuning van duurzame economische en
sociale ontwikkeling, groei en werkgelegenheid, versterking van de handelsbetrekkingen,
het verder bevorderen van mobiliteit, en versterking van de regionale partnerschappen.
In September 2011 werd een Faciliteit voor het maatschappelijk middenveld ingesteld,
ten bedrage van 26,4 miljoen euro, die het nabuurschap moet voorzien van een meer tot
hervormen bekwaam middenveld en een verantwoordingsplichtige overheid.
Als reactie op de Arabische lente heeft de EU onmiddellijk maatregelen genomen om
snel en doeltreffend te kunnen inhaken op de veranderingen; het betreft met name
verlening van humanitaire steun en steun voor burgerbescherming (80,5 miljoen euro tot
op heden), en een reeks steunmaatregelen voor democratische transitie en voor
verarmde gebieden. In 2011 ging in het bijzonder aanzienlijke steun naar de
verkiezingsprocessen in Tunesie, Marokko en Egypte.
In Tunesie, Libie en Egypte heeft buitengewone steun uit het Europees instrument voor
democratic en mensenrechten voor de nodige armslag gezorgd ten behoeve van onder
meer media, politieke partijen en binnenlandse verkiezingswaarneming door het
middenveld.
Andere instrumenten, met name het Europees Fonds voor Democratic, zouden
binnenkort operationeel moeten zijn.
113
De agenda voor verandering
Het nieuwe ontwikkelingssamenwerkingsbeleid - de agenda voor verandering - bouwt
voort op de agenda voor actie en de herziening van het ENB, en houdt een
gedifferentieerde aanpak tegenover de partnerlanden in; de samenwerking moet bij
voorrang op twee terreinen worden gericht:
• mensenrechten, democratic en andere kernaspecten van goed bestuur; en
• inclusieve en duurzame groei ten dienste van menselijke ontwikkeling.
In de agenda voor verandering staat het volgende te lezen: "Goed bestuur, in de
politieke, economische, sociale en ecologische betekenis, is belangrijk voor inclusieve en
duurzame ontwikkeling. De EU-steun voor goed bestuur moet veel nadrukkelijker
aanwezig zijn in alle partnerschappen, met stimulansen voor resultaatgerichte
hervormingen en aandacht voor de verbintenissen van de partners op het vlak van
mensenrechten, democratic en de rechtsstaat, en bij het beantwoorden aan de vragen en
behoeften van hun bevolking."
De grote beginselen die aan de steun van de Unie voor democratisch bestuur ten
grondslag liggen, zijn eigen inbreng, dialoog tussen de partners, en het geven van
impulsen aan resultaatgerichte hervormingen. De ervaring wijst uit dat die eigen inbreng
niet beperkt mag blijven tot de overheid, maar een brede democratische basis moet
hebben, die ten minste in haar ontstaan moet worden gesteund.
Gebaseerd op het beginsel van differentiatie tussen de partnerlanden dient de aanpak
van de EU te berusten op een juiste mix van instrumenten en steunmethoden per land.
Partnerlanden bijvoorbeeld die duidelijk de mensenrechten en democratische
114
hervorming toegedaan zijn en ter zake vooruitgang boeken, zullen steun uit de algemene
begroting van de Unie kunnen ontvangen.
115
Nieuwe financiele vooruitzichten
De Commissie heeft op 7 december het meerjarig financieel kader (MFK) voor de
periode 2014-2020 voorgesteld. De begrotingsvoorstellen moeten de nieuwe
Commissieaanpak - de agenda voor verandering - om de Uniesteun toe te spitsen op een
kleiner aantal sectoren, namelijk democratic, mensenrechten en goed bestuur, alsmede
inclusieve en duurzame groei, gaan ondersteunen. Dit zou, in combinatie met de "meer
voor meer"-aanpak, extra financiele ondersteuning van de democratic mogelijk maken,
met behulp van alle geografische instrumenten (het Europees nabuurschapsinstrument
(ENI), het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI) en van het
Europees Ontwikkelingsfonds (EOF)).
3.17 Assistentie bij verkiezingen
De Europese Unie is van oordeel dat een werkelijk, transparant en vreedzaam verlopend
verkiezingsproces onontbeerlijk is als grondslag waarop mensenrechten, duurzame
ontwikkeling en een functionerende democratic kunnen gedijen. Wat het verlenen van
assistentie bij verkiezingen betreft, is de EU wereldwijd een van de leidende actoren. De
gevolgde aanpak staat beschreven in de Commissiemededeling van 2000 over
verkiezingsondersteuning en verkiezingswaarneming. De electorale assistentie van de EU
heeft als voornaamste componenten de verkiezingswaarnemingsmissies (EOM's) en de
missies van verkiezingsdeskundigen (EEM's), alsmede verkiezingsondersteuning en het
assisteren van binnenlandse onpartijdige waarnemers. De doelstellingen van deze
activiteiten zijn in hoge mate complementair, omdat de resultaten en aanbevelingen van
de EOM's en de EEM's later in aanmerking worden genomen bij het ondersteunen van
verkiezingen en van de democratic in ruimere zin.
116
3.18 Verkiezingswaamemingsmissies (EOM's)
De lijst van de prioritaire land en van de EOM's is opgesteld bij besluit van de hoge
vertegenwoordiger, na overleg met het Europees Parlement
(verkiezingscoordinatiegroep) en de lidstaten (Politiek en Veiligheidscomite (PVC)). In
2011 liepen er tien verkiezingswaamemingsmissies van de EU, die grondige evaluaties
hebben gemaakt, kiezers vertrouwen hebben gegeven, en gedetailleerde en constructieve
aanbevelingen hebben gedaan ter verbetering van het kader en het verloop van
toekomstige verkiezingen en ter versterking van de democratische instituties.
De evaluatiemissie van de EU onderzocht van 15 november 2010 tot en met 8 januari
201 1 de kiezersregistratie in Sudan, en concludeerde dat deze al met al bevredigend was
verlopen. Van haar oordeel en bevindingen werd gebruik gemaakt door de EOM die was
uitgestuurd om te rapporteren over het verloop van het referendum dat van 9 tot en met
15 januari 2011 in Zuid-Sudan plaatsvond. Aan de missie, onder leiding van Europees
parlementslid Veronique de Keyser, namen 104 waarnemers deel, die het referendum als
overtuigend en goed georganiseerd bestempelden.
Een EOM volgde de presidents- en parlementsverkiezingen in Niger, waarvan de eerste
ronde op 31 januari 2011 plaatsvond. Hoofdwaarnemer was de heer Santiago Fisas
Ayxela; veertig waarnemers werden ingezet in het land. Zowel in organisatorisch als in
politiek opzicht verliepen de twee verkiezingsrondes naar wens. De missie droeg in
belangrijke mate bij aan de geloofwaardigheid van deze verkiezingen, die waren
uitgeschreven om een vrijwillige machtsoverdracht door de militaire junta aan een
burgerlijk bestuur te bewerkstelligen.
117
Europees parlementslid Louis Michel trad op als leider van de EOM bij de
parlementsverkiezingen van 13 febmari in Tsjaad, waarbij over het gehele land zeventig
leden werden ingezet. De organisatie was in handen van een verkiezingscommissie, die
over onvoldoende capaciteit beschikte; in de toekomst client het verkiezingsproces
eerlijker te verlopen, met billijke kansen voor alle kandidaten. Toch verliepen deze
verkiezingen op een aantal punten beter dan de vorige, zodat de oppositie nu meer
ruimte kreeg om mee te dingen en beter vertegenwoordigd is in het parlement. De EOM
heeft een belangrijke rol gespeeld bij deze algehele verbetering.
Bij de tweede meerpartijenverkiezingen in Uganda, op 18 februari 2011, trad een
waarnememingsmissie van 110 man op, onder leiding van Europees parlementslid
Edward Scicluna. Enige verbetering viel te constateren ten opzichte van de voorgaande
verkiezingen in 2006. Het verkiezingsproces werd echter ontsierd door onnodige
administratieve en logistieke fouten die tot gevolg hadden dat een onaanvaardbaar groot
aantal burgers van het kiesrecht werd uitgesloten. Voorts maakte de zittende regering
zodanig gebruik van haar machtspositie, dat er nog moeilijk sprake kon zijn van een
gelijk speelveld voor de deelnemende kandidaten en partijen.
Een 120-koppige EOM werd uitgestuurd voor de verkiezingen van april 2011 in Nigeria,
met Europees parlementslid Alojz Peterle als hoofdwaarnemer. De missie kon
concluderen dat deze presidentsverkiezingen de meest betrouwbare verkiezingen waren
geweest sedert het herstel van de democratic in het land. Het optreden van de missie was
bepalend toen de verkiezingen wegens logistieke problemen met een week moesten
worden uitgesteld, en zij hielp om de geloofwaardigheid van de verkiezingsinstanties te
herstellen. Ook droeg zij ertoe bij dat de internationale gemeenschap op een coherente
en consistente wijze reageerde.
118
Een EOM woonde de tweede ronde van de presidentsverkiezingen op 5 juni in Peru bij.
De EOM werd aangevoerd door Europees parlementslid Jose Ignacio Salafranca. Het
verkiezingsproces werd door de plaatselijke bevoegde instanties op een transparante en
professionele wijze en met toewijding geleid. De samenwerking tussen de EU en de
Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) was voortreffelijk en is als een model van
goede praktijk aan te merken. De missie was bijzonder zichtbaar in het land, en hielp de
politieke banden tussen de EU en Peru versterken.
De EOM onder leiding van Europees parlementslid Michael Gahler, die 163 leden telde,
hield toezicht op de eerste democratische verkiezingen in Tunesie, op 23 oktober. Zij
kwam tot de conclusie dat, hoewel de transparantie van het proces te wensen overliet, de
grondwetgevende vergadering een hoopgevende stap in de richting van democratic
betekent. Voor het eerst heeft de EU bij verkiezingen ook de stemming in het
buitenland gecontroleerd.
Maria Muhiz de Urquiza had de leiding van de EOM bij de presidents- en
parlementsverkiezingen op 20 September in Zambia. De EOM bestond uit 120
waarnemers. Zowel de EOM van de Unie als de andere internationale en regionale
waarnemingsmissies ter plaatse erkenden de transparantie en betrouwbaarheid van de
verkiezingsorganisatie. Aan de regionale beginselen en de internationale verplichtingen
inzake het houden van periodieke en eerlijke verkiezingen was grotendeels voldaan, maar
wil dat in de toekomst helemaal het geval zijn, dan zal het electorale kader op belangrijke
pun ten moeten worden hervormd.
In verband met de verkiezingen van 6 november in Nicaragua stuurde de EU een EOM
van 90 man, geleid door Europees parlementslid Luis Yahez. De missie oordeelde dat
het verkiezingsproces beneden de internationale norm lag van wat een democratische
verkiezing moet zijn, in het bijzonder omdat de verkiezingsinstantie niet onafhankelijk
genoeg was en de voornaamste waarnemerequipes en vertegenwoordigers van de
grootste oppositiepartij niet waren geaccrediteerd.
119
120
Voor de presidents- en parlementsverkiezingen in de Democratische Republiek Congo
op 28 november stuurde de EU een missie van 147 waarnemers uit, aangevoerd door
Europees parlementslid Mariya Nedelcheva. De EOM had lof voor de sterke mobilisatie
van de bevolking voor deze tweede meerpartijenverkiezingen, maar betreurde de
inadequate voorbereiding en afhandeling. Met name het gebrek aan transparantie in
cruciale stadia van het verkiezingsproces, zoals het tellen en het samentellen van de
stemmen, deed afbreuk aan de geloofwaardigheid.
De delegatie van het Europees Parlement bij elk van de missies gaf deze meer
zichtbaarheid en leverde een waardevolle bijdrage tot de evaluaties.
De Unie heeft intensiever gepoogd de aanbevelingen van de EOM's op het politieke en
het technische niveau te tillen, om de autoriteiten tot de nodige hervormingen te
bewegen. Vervolgactie na de missie is een essentieel element van de Uniesteun in
ruimere zin voor democratic
3.19 Verkiezingsdeskundigenmissies (EEM's)
Aangezien de beschikbare middelen beperkt zijn en er ieder jaar in de wereld heel wat
belangrijke verkiezingen plaatsvinden, kan de EU niet ieder verzoek om een
verkiezingswaarnemings missie inwilligen. Wei kan zij een aantal missies van
verkiezingsdeskundigen (EEM's) sturen, die tijdens en na de verkiezingen moeten
meewerken aan vertrouwenscheppende initiatieven. Deze missies maken een
gedetailleerde analyse van het verkiezingsproces en rapporteren, met aanbevelingen, aan
de belangrijkste verkiezingsactoren in het land zelf en aan de EU-instellingen. Het gaat
niet om waarnemingsmissies; zij leggen geen publieke verklaringen af over het
verkiezingsproces.
121
In 201 1 werden acht deskundigenmissies uitgestuurd, naar Haiti (maart), Benin (maart en
april), Thailand (juni-juli), Guatemala (September en november), Liberia (oktober en
november), Gambia (november), Marokko (november) en Ivoorkust (december).
3.20 Verkiezingsondersteuning
In 201 1 heeft de EU opnieuw verkiezingsondersteuning gegeven aan een aantal landen,
met name Haiti, de DRC, Tunesie, Zimbabwe en El Salvador. Zonder dat haar
wereldwijde inzet en ambitie is afgenomen, heeft zij haar steun voor de
democratiseringsgolf in het zuidelijke Middellandse Zeegebied en het Midden-Oosten
opgevoerd. Steun voor het democratische hervormingsproces in Jordanie, Libie en
Egypte wordt verstrekt of staat op stapel.
De voorbije zeven jaar (2005-2011) heeft de EU bijna 700 miljoen euro - zo'n 100
miljoen euro per jaar - aan verkiezingsondersteuning besteed. Het geld is afkomstig uit
geografische instrumenten zoals het EOF (Europees Ontwikkelingsfonds), het ENPI
(Europees nabuurschaps- en partoerschapsinstrument), het DCI
(financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking), en voorts uit het IfS
(stabiliteitsinstrument) en het EIDHR (Europees instrument voor democratic en
mensenrechten). De ondersteuning komt ten goede aan capaciteitsontwikkeling en aan
technische en materiele aspecten van het verkiezingsproces in bijna zestig landen. Bijna
twee derde van de steun ging naar Sub-Sahara Afrika, en een groot deel naar landen in
een postconflictuele situatie, zoals de DRC, Afghanistan, Sudan, Ivoorkust en Irak. De
desbetreffende programma's zijn niet op de verkiezingen zelf gericht, maar op het gehele
gebeuren eromheen.
122
Het betreft in de meeste gevallen breed opgezette totaalprogramma's, die ook technische
assistentie en materiele ondersteuning bij verkiezingen omvatten. Begunstigden zijn de
organen voor toezicht op de verkiezingen, en de voornaamste belanghebbenden bij het
verkiezingsproces: het maatschappelijk midden veld, politieke partijen, media, het
parlement en de met de hervorming van het rechtswezen belaste ministeries, en
veiligheidsdiensten. Deze brede opzet berust op de zienswijze dat als de
belanghebbenden ten voile en op een verantwoordelijke manier bij de verkiezingen
worden betrokken, er sprake is van een gedeelde inbreng die ertoe kan bijdragen dat het
verkiezingsproces en de verkiezingsresultaten door iedereen worden aanvaard.
Mede omdat partnerlanden vaak biometrische gegevens opslaan, vereist de registratie
van kiezers bijzondere aandacht, en is soms zelfs een specifiek programma nodig. Dit
leidt ertoe dat in bepaalde omstandigheden programma's worden ontworpen die in staat
zijn zowel kiezersregistratie te ondersteunen als de modernisering van de burgerlijke
stand te bevorderen.
Kennis- en beleidsontwikkeling en samenwerking met de voornaamste deelnemers aan
het ondersteuningsproces blijven prioriteiten voor de EU. In juni 2011 vond een
thematische workshop over "Elections, violence and conflict prevention" plaats, met
vertegenwoordigers van verkiezingscommissies uit diverse ontwikkelingslanden. De
workshop was mede door het UNDP georganiseerd en leverde een uitvoerig verslag op.
Aanvang 2011 werd voorts, in het kader van de overeenkomst inzake een strategisch
partnerschap tussen de VN en de EU een algemene opleiding inzake de door het UNDP
uitgevoerde verkiezingsondersteuningsprogramma's georganiseerd.
123
Concreet voorbeeld - steun aan de verkiezingscyclus 2010-2012 in Liberia
Een EU-bijdrage van 7 miljoen euro is vrijgemaakt voor een door het UNDP beheerd
gezamenlijk fonds (basket fonds).
De vredesovereenkomst van Accra van 2003 betekende na meer dan een decennium van
burgeroorlog in Liberia de start van het herstel. De presidents- en de
wetgevingsverkiezingen van 2011, de tweede verkiezingen sinds de burgeroorlog,
vormden een belangrijke stap naar consolidatie van de democratic in het land.
Het EU-programma voor verkiezingsbij stand in Liberie is bedoeld om het
democratiseringsproces te verdiepen door tijdens het hele verkiezingsproces steun te
verlenen aan de NEC (nationale verkiezingscommissie) en aan belangrijke
belanghebbenden van de verkiezingen, door bij te dragen tot electorale hervormingen en
door de samenhang van de verkiezingen met de ontwikkeling van het parlement te
versterken.
Algemeen genomen heeft het project er in belangrijke mate toe bijgedragen dat in een
uitdagend rechtskader en dito logistieke omgeving, de verkiezingen zijn ingericht met
weinig technische moeilijkheden. De nationale verkiezingscommissie heeft bij de
volledige uitvoering van het project blijk gegeven van leiderschap en eigen
verantwoordelijkheid. Een bevredigende samenwerking is gefaciliteerd door de
technische deskundigen van het project onder te brengen op het adres van de nationale
verkiezingscommissie, zodat een hoge mate van competentieoverdracht mogelijk was.
De coordinatie tussen internationale partners en de complementaire verkiezingssteun
hebben bevredigende resultaten opgeleverd.
Daarnaast zijn in gebieden als de participatie van vrouwen in de verkiezingen en
burgerschapsvorming belangrijke lessen te trekken inzake manieren om het proces te
verbeteren.
Het project loopt nog tot eind 2012, met postelectorale activiteiten, en volgt derhalve de
verkiezingscyclus. Capaciteitsontwikkeling, institutionele herziening van de nationale
verkiezingscommissie en voortbouwen op de lering van de verkiezingsoperaties zijn de
belangrijkste aandachtpunten van dit lopende jaar. Belangrijke bevindingen en
aanbevelingen door de missie van verkiezingsdeskundigen (EEM) van de EU zullen
worden opgenomen.
124
125
3.21 Europees Fonds voor Democratic
Over de oprichting van een Europees Fonds voor Democratic wordt door de ministers
van Buitenlandse Zaken van de EU beraadslaagd sinds begin 2010, toen het idee door de
Poolse minister van Buitenlandse Zaken werd geopperd. Het Fonds kwam aan de orde
in de mededeling van 25 mei over de nieuwe aanpak van het Europees nabuurschap. De
Raad Buitenlandse Zaken bevestigde in de conclusies van 20 juni en 1 december zijn
politieke steun voor het initiatief Op 1 5 december onderschreven alle lidstaten een
gezamenlijke verklaring met de hoofdbeginselen van het Fonds, dat moet worden
opgezet als autonome instantie voor het subsidieren van wie vreedzaam ijvert voor
democratisering in landen die zich in een politieke transitie bevinden. Het Fonds zou
aanvankelijk, zij het niet uitsluitend, het nabuurschap financieren. Op grond van de
verklaring wordt begin 2012 een werkgroep opgericht die het statuut en de functionering
van het Fonds zal regelen. De werkgroep zal worden voorgezeten door de EDEO en
alle lidstaten, de Commissie en het Europees Parlement (parlementslid Lambsdorff,
rapporteur Europees Fonds voor Democratic) zullen worden uitgenodigd deel te nemen.
3.22 Wereldwijde samenwerking met parlementen
De kwaliteit en de kracht van de democratic wordt in beslissende mate bepaald door een
effectief democratisch parlement. Ook met het oog op een solide binnenlandse
aanspreekbaarheid is een parlement onontbeerlijk. De EU verschuift het zwaartepunt
van haar activiteiten steeds meer van de uitvoerende naar de wetgevende tak van
bestuur, en voert een effectief systeem van teugels en tegenwichten in. Bijzondere
aandacht gaat momenteel uit naar het onderling verbinden van de verschillende bij het
toezicht betrokken actoren, van media en maatschappelijke organisaties tot de
parlementen en de hoogste instanties voor financiele controle.
126
In 201 1 is een uitvoerige studie van de Commissie voltooid waarin onderzocht wordt
hoe de Unie in het afgelopen decennium parlementen overal ter wereld heeft gesteund,
en praktische instructies voor dergelijke steun worden gegeven. Uit de studie blijkt dat
de Unie daaraan wereldwijd - de toetredingsstaten uitgezonderd - bijna 150 miljoen euro
heeft besteed. Geslaagde projecten waren uitgevoerd na zorgvuldig veldwerk, dat kennis
van het algemene bestuursklimaat en de drijfveren van de politieke actoren had
opgeleverd. Meestal waren zij opgezet voor een langere termijn, in een omgeving die
zich goed leent voor democratische ontwikkeling. Kenmerken ervan zijn grote nationale
zeggenschap, duidelijke doelstellingen, sterke zeggenschapsdelegatie, en grondige
programmaplanning.
De studie resulteerde in de publicatie van het referentiedocument van de EU, getiteld
"Engaging and Supporting Parliaments Worldwide: EC strategies and methodologies for
action to support parliaments", dat in 2011 onder meer via een opleidingsmodule op
grote schaal werd verspreid. Het document is een praktisch instrument voor het
personeel van de Unie en andere belanghebbenden; het geeft aan hoe contacten worden
gelegd met en steun wordt verleend aan parlementen in partnerlanden, en het wordt
gebruikt door de delegaties van de Unie.
Politieke partijen zijn door de Unie voornamelijk gesteund in het kader van projecten
voor verkiezingsbij stand in ruimere zin. Naar aanleiding van de Arabische lente heeft de
Unie de banden met politieke partijen - die immers op veelvuldige wijze een cruciale rol
spelen bij het bevorderen van democratic - aangehaald. Zij heeft dat alleen gedaan met
politieke partijen die de waarden van de democratic delen, onpartijdig en indirect, via
opleidingen en andere vormen van capaciteitsopbouw (rechtstreekse financiering van
politieke partijen is bij het Unierecht verboden). In toenemende mate steunt de Unie de
invoering van wettelijke of grondwettelijke kaderregelingen om democratische politieke
partijen hun lot in eigen handen te laten nemen en hen in staat te stellen als
totaalrepresentant te fungeren.
127
Met name heeft zij in de nasleep van de volksopstand zonder dralen steun verstrekt aan
politieke partijen in Tunesie en Egypte door middel van het EU-stabiliteitsinstrument en
het Europees instrument voor democratic en mensenrechten (EIDHR). Haar steun ging
hoofdzakelijk naar binnenlandse verkiezingswaarneming en scholing van politieke
partijen, als onderdeel van een groot democratiseringspakket, mede omvattende
herziening van de grondwet en het kiesrecht, steun aan waakhonden in het middenveld,
bevordering van vrijheid van meningsuiting, steun aan de media, staatsburgerlijke
vorming, enzovoort.
Concreet voorbeeld - Steun aan het parlement en aan de institutionalisering van de
nieuwe democratische grondwet in Kirgizie
Achtergrond: de volksopstand van 2010 heeft de pogingen van de toenmalige
uitvoerende macht om opnieuw een autoritair regime op te leggen, een halt toegeroepen,
en is geresulteerd in een voorlopige regering die de opdracht kreeg een democratische
rechtsorde te institutionaliseren. De regering en het parlement hebben de EU om steun
verzocht bij het uittekenen en uitvoeren van een nieuwe democratische rechtsorde met
de vorm van een parlementaire republiek.
Programma: De Europese Unie heeft het parlement gesteund door middel van 3
projecten die in 2007 zijn begonnen en nog tot en met 2012 lopen. Elk van de drie
projecten, met een waarde van 2 miljoen euro, wordt gesteund door het
Ontwikkelingsprogramma van de VN (UNDP); de projecten zijn respectievelijk gericht
op 1) het versterken van de wetgevingscapaciteit van het parlement, op het begrijpen van
het parlementaire werk door het grote publiek, en op het versterken van het gebruik van
ICT door het parlement ; 2) het parlement helpen om zijn in de herziene grondwet van
2007 geschetste verantwoordelijkheden inzake wetgeving, overzicht en
vertegenwoordiging op te nemen; 3) het ondersteunen van het institutionaliseren van het
rechtskader waarop de nieuwe democratische grondwet van het land is stoelt.
Belangrijkste bevindingen: De steun van de Unie aan Kirgizie leverde een positief
resultaat op in de vorm van versterkte capaciteit van de parlementsleden en de
parlementaire administratie, die op haar beurt heeft bijgedragen tot grotere
128
doelmatigheid en meer gewicht van de instelling. De EU heeft de cruciale
grondwetsherziening ondersteund en helpt nu bij het institutionaliseren van de nieuwe
democratische rechtsorde. Hoewel Kirgizie vele problemen blijft hebben bij de overgang
naar democratic, is de positie van het parlement als centrale democratische instelling
dankzij de steun van de Unie versterkt doordat het land nu in staat is de democratische
vrijheden te beschermen en uit te breiden in een regio waarvan veel landen worden
gekenmerkt door een autoritair regime.
3.23 Economische, sociale en culturele rechten
De Europese Unie hecht even veel belang aan economische, sociale en culturele rechten
als aan burgerrechten en politieke rechten, gelet op de universaliteit, ondeelbaarheid,
onderlinge afhankelijkheid en onderlinge verbondenheid van alle mensenrechten en
fundamentele vrijheden, zoals bekrachtigd door de Wereldconferentie over de
mensenrechten van 1993 in Wenen.
Economische, sociale en culturele rechten bleven in de betrekkingen met andere landen
aandacht krijgen via de specifieke instrumenten van het mensenrechtenbeleid van de
Unie. Zo heeft de EU op 22 maart 2011 in een verklaring ter gelegenheid van
Wereldwaterdag bevestigd dat op het gebied van mensenrechten alle staten
verplichtingen hebben met betrekking tot toegang tot drinkwater, dat beschikbaar,
materieel toegankelijk, betaalbaar en van aanvaardbare kwaliteit moet zijn.
129
Economische, sociale en culturele rechten werden door haar tevens aan de orde gesteld
in haar mensenrechtendialogen en -overleg, en in de desbetreffende besprekingen met
het maatschappelijk middenveld. Zo heeft de Europese Unie in november 2011 samen
met Bangladesh een middenveldseminar georganiseerd in de Bengalese hoofdstad
Dhaka, over het thema mensenrechten en fatsoenlijk werk. Belanghebbenden uit
Bangladesh en Europa kwamen er bijeen om te bespreken hoe de mondialisering een
sterkere sociale dimensie kan krijgen, en hoe Bangladesh kan worden geholpen om de
agenda voor fatsoenlijk werk van de Internationale Arbeidsorganisatie uit te voeren. De
bevindingen van het seminar vonden hun weg naar de vergadering van de subgroep
goed bestuur en mensenrechten van de Gemengde Commissie, die op 30 november
2011 plaatsvond.
De EU bleef in de VN-Mensenrechtenraad openlijk steun en medewerking verlenen in
het kader van een aantal speciale procedures op het gebied van economische, sociale en
culturele rechten, zoals de mandaten voor onderwijs, huisvesting, geestelijke en
lichamelijke gezondheid, voeding, toxische en gevaarlijke producten en afval,
binnenlands ontheemden, inheemse volkeren, extreme armoede en toegang tot
drinkwater en sanitaire voorzieningen.
Voorts bleef zij het opnemen voor versterking van het controlesysteem van de
Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), en voerde zij regelmatig het woord tijdens de
Internationale Arbeidsconferentie en in de Raad van Beheer van de IAO in verband met
gevallen van grove schending van fundamentele arbeidsnormen. De EU blijft de IAO
ondersteunen, bijvoorbeeld inzake handel en werkgelegenheid, statistische systemen,
socialebeschermings- en werkgelegenheidsbeleid en veiligheid en gezondheid op het
werk.
In al haar betrekkingen met derde land en blijft de Unie, onder meer door technische
samenwerking alsmede in nauwe samenwerking met de IAO, de bekrachtiging en
uitvoering van de IAO-overeenkomsten over fundamentele arbeidsnormen steunen en
bevorderen. In enkele gevallen heeft de EU tijdens een bilaterale deskundigendialoog
130
thema's in verband met werkgelegenheid, arbeidswetgeving en sociale bescherming aan
de orde gesteld.
131
De EU is vastbesloten in haar handelsbeleid fundamentele arbeidsnormen en fatsoenlijk
werk voor alien te bevorderen, en ruimt in haar handelsovereenkomsten gewoonlijk
plaats in voor samenwerkingsinitiatieven en prikkels voor betere werkomstandigheden.
De ontwerpen van handelsovereenkomsten van de EU met andere landen en regio's
worden zorgvuldig beoordeeld op het potentiele effect op de sociale ontwikkeling, en
met name op de arbeidsnormen. Krachtens het stelsel van algemene preferenties van de
Unie kunnen ontwikkelingslanden die de fundamentele arbeidsnormen van de IAO
hebben bekrachtigd en uitgevoerd, bij het exporteren naar de EU speciale reducties op
het douanetarief krijgen.
Het bevorderen van economische, sociale en culturele rechten is nauw verbonden met
inclusieve en billijke ontwikkeling: niet voor niets wordt in zes van de acht
millenniumontwikkelingsdoelstellingen (MDG's) sterk de nadruk gelegd op menselijke
en sociale ontwikkeling.
3.24 Asiel, migratie, vluchtelingen en ontheemden
Op 18 november 2011 heeft de Commissie haar mededeling over een totaalaanpak van
migratie en mobiliteit uitgebracht, waarin het algemene kader van het externe
migratiebeleid van de Unie wordt omschreven en het pad voor dialoog en samenwerking
met derde landen op het gebied van migratie en mobiliteit wordt uitgestippeld. Een
centraal kenmerk van de mededeling is het pleidooi voor een "migratiegebonden"
benadering, vanuit het beginsel dat in de analyse en bij alle maatregelen de migrant
centraal staat. In de mededeling wordt benadrukt dat migratiebeheer geen kwestie is van
'stromen', 'bestanden' en 'routes', maar dat het om mensen gaat. Wil een beleid relevant,
doeltreffend en houdbaar zijn, dan moet het zodanig worden vormgegeven dat het
beantwoordt aan de ambities en problemen van de betrokkenen. De mensenrechten
van de migranten zijn dan ook op elk deelgebied van de totaalaanpak aanwezig. Bij de
toepassing van de totaalaanpak, via dialoog en samenwerking, wordt aan die rechten
systematisch aandacht geschonken; zowel in de landen van vertrek als in de doorgangs-
en bestemmingslanden moeten zij worden versterkt.
132
133
Asielzoekers en vluchtelingen
In 201 1 was het vooral zaak een Europees asielbeleid op te zetten. De uitbreiding van de
richtlijn langdurig ingezetenen tot personen die internationale bescherming genieten
werd op 19 mei 2011, en de herschikking van de richtlijn asielnormen op 13 december
2011 in het Publicatieblad bekendgemaakt. De richdijn asielnormen heeft de criteria om
voor internationale bescherming in aanmerking te komen, evenals de regels over het
belang van het kind en de gendervoorschriften aangescherpt, en de rechten van
vluchtelingen en die van internationaal beschermde personen onderling aangepast, zij het
dat beider statuten nog niet zijn geharmoniseerd.
Om de moeizame onderhandelingen weer op dreef te helpen, heeft de Commissie in juni
2011 gewijzigde voorstellen voor een herschikking van de richtlijnen over
respectievelijk asielprocedures en opvangvoorzieningen ingediend. Het Europees
Parlement had voordien een standpunt in eerste lezing over de twee oorspronkelijke
voorstellen vastgesteld. In de Raad wordt nu weer in ras tempo onderhandeld.
Daarentegen is maar beperkte vooruitgang geboekt in de onderhandelingen over de
herschikking van de Dublinverordening, en hebben de besprekingen over de
Eurodac-verordening in 201 1 meestendeels stilgelegen. Wat Eurodac betreft, bracht de
Commissie verslag uit over de activiteiten van de centrale eenheid, die uit het oogpunt
van snelheid, capaciteit, beveiliging en kosteneffectiviteit zeer bevredigend bleef
presteren.
134
Het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) is sinds medio 2011
operationeel. Naar aanleiding van een verzoek van Griekenland hebben het EASO en
de Griekse autoriteiten in april 2011 een tweejarig operatieplan voor het inzetten van
asiel-ondersteuningsteams uitgestippeld. Het EASO stelde zich in zijn eerste werkjaar
echter vooral tot taak personeel aan te werven en de nodige structuren op te zetten in
Malta. Het bureau heeft zich voorts belast met de invoering van praktische maatregelen,
bijvoorbeeld het Europees asielcurriculum. De Commissie bleef metterdaad helpen om
het bureau zo snel mogelijk geheel en al operationeel te krijgen. De formele
onderhandelingen over de deelname van de geassocieerde landen aan het EASO zullen
naar verwacht worden aangevat, en hopelijk in de eerste helft van 2012 afgesloten.
Solidariteit bleef een belangrijke component van het asielbeleid. Op 2 december heeft de
Commissie een mededeling over solidariteit binnen de EU op het gebied van asiel
aangenomen. Het streven is de samenwerking in praktisch, technisch en financieel
opzicht te versterken, de taken beter te gaan toewijzen en het asielstelsel te verbeteren,
en er aldus toe bij te dragen dat het gemeenschappelijk Europees asielstelsel in 2012 een
feit wordt. Het Eurema-project, voor relocatie binnen de EU vanuit Malta, liep
verder, en in april 2011 gaven de lidstaten het fiat voor de start van de tweede fase:
afgezien van de bilaterale afspraken zullen volgens het nieuwe project in 2011 en 2012
meer dan 360 vluchtelingen elders worden gevestigd.
De solidariteit van de Unie op asielgebied kwam ook derde landen ten goede. Ongeveer
drieduizend vluchtelingen kregen in 2011 een nieuwe vestiging in lidstaten van de Unie,
waarvan er tien over een relocatieprogramma beschikken. Wat de externe dimensie van
het asielbeleid betreft, werden eind 201 1 de onderhandelingen over het
gemeenschappelijk EU-hervestigingsprogramma hervat, op basis van een nieuw
compromisvoorstel met "specifieke gemeenschappelijke EU-hervestigingsprioriteiten
voor 2013".
135
De bestaande regionale beschemiingsprogramma's werden voortgezet. Op
1 december 20 11 ging het regionale beschermingsprogramma in Noord-Afrika (Egypte,
Libie en Tunesie) van start. Alleen in Egypte en Tunesie kreeg het uitvoering. Wegens de
veiligheidssituatie was het UNHCR in 201 1 nog niet opnieuw aanwezig in Libie.
Migratie
Met succes zijn de onderhandelingen afgerond over een richtlijn betreffende de
gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te
werken op het grondgebied van een lidstaat, en betreffende een gemeenschappelijk
pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven 2 . In
de richtlijn wordt recht op gelijke behandeling aan legaal verblijvende werknemers uit
derde landen toegekend op een aantal gebieden, in het bijzonder arbeidsvoorwaarden,
sociale zekerheid, erkenning van diploma's, belastingvoordelen, onderwijs, maar ook
vrijheid van vereniging.
De onderhandelingen over de richtlijnvoorstellen overplaatsing binnen een
onderneming 3 en seizoenarbeiders 4 zijn nog aan de gang. De draagwijdte van de
rechten die aan onderdanen van derde landen moeten worden toegekend is een
belangrijk onderdeel van de besprekingen in de Raad en in het Europees Parlement.
Het Actieplan niet-begeleide minder jarigen (2010 -2014) 3 werd verder uitgevoerd.
Het plan staat voor een gemeenschappelijke aanpak door de Unie, met de belangen van
het kind als uitgangspunt.
RICHTLIJN 201 1/98/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 13
december 2011 betreffende een enkele aanvraagprocedure voor een enkele vergunning voor
onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een
lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijke rechtspositie voor werknemers uit derde
landen die legaal in een lidstaat verblijven
http://euriex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri^OJ:L:2011:343:0001:0009:NL:PDF
COM(2010) 378 definitief.
COM(2010) 379 definitief.
COM(2010) 213 definitief.
136
Volgens de "Europese agenda voor de integratie van onderdanen van derde
landen" moeten aan de grondrechten van migranten sterke waarborgen worden
verbonden en is een positieve attitude tegenover diversiteit en gelijke behandeling
vereist. Willen rechten en plichten worden geeerbiedigd, zowel door de migranten als
door de maatschappij waarin zij te gast zijn, dan moet worden gepoogd discriminatie te
bestrijden en de migranten de middelen te geven om zich vertrouwd te kunnen maken
met de fundamentele waarden en regels van de Unie.
Op 23 februari 201 1 maakte de Commissie, overeenkomstig het programma van
Stockholm, haar evaluatie van de overnameovereenkomsten bekend. Een van de
hoofdpunten was het toezicht op de toepassing van de overeenkomsten, met name de
mensenrech ten waarborgen. Zonder het Unieacquis en andere belangrijke
volkenrechtelijke teksten ter discussie te stellen, waaraan bij de toepassing van de
overnameovereenkomsten steeds moet worden voldaan, stelde de Commissie
verscheidene begeleidende maatregelen voor, die ervoor moeten blijven zorgen dat de
mensenrechten van wie terugkeert ten voile worden geeerbiedigd. In de evaluatie werd
voorts de Commissie in overweging gegeven een proefproject op te zetten waarin de
situatie van personen die op grond van bepaalde overeenkomsten zijn overgenomen,
in het oog wordt gehouden. De evaluatie was voorts ook een basis voor de conclusies
van de Raad JBZ van 9 juni 2011, waarin slechts in zeer beperkte mate rekening werd
gehouden met de bedoelde Commissieaanbevelingen inzake de mensenrechten.
137
3.25 Mensenhandel
Mensenhandel is een zwaar misdrijf, een uiterst zware vorm van schending van de
mensenrechten, dat kan worden gepleegd met als oogmerk seksuele uitbuiting,
dwangarbeid, bedelen onder dwang, huishoudelijke slavernij of orgaanroof.
Mensenhandel is uitdrukkelijk verboden bij artikel 5 van het Handvest van de
grondrechten van de Europese Unie. Uit de beslissing van het Europees Hof voor de
mensenrechten van januari 2010 in de zaak Rantsev versus Cyprus en Rusland volgt dat
mensenhandel een inbreuk is op artikel 4 van het Europees Mensenrechtenverdrag, dat
slavernij en dwangarbeid verbiedt.
De strijd hiertegen blijft een prioriteit voor de Unie en de lidstaten. In 2011 kwam in dit
verband de nieuwe richtlijn tot stand, waarin de mensenrechten en het genderaspect
centraal staan; de coordinator bestrijding mensenhandel nam haar mandaat op, en het
eerste rapport over de implementatie van het actiegericht document over de externe
dimensie met betrekking tot mensenhandel werd uitgebracht.
In april 201 1 werd door de Raad en het Europees Parlement de nieuwe Richtlijn
2011/36/EU vastgesteld, inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de
bescherming van slachtoffers daarvan. De richtlijn staat duidelijk ook in het teken van de
mensenrechten, inzonderheid de genderproblematiek; uitgegaan wordt van het VN-
protocol over mensenhandel en het Verdrag van de Raad van Europa inzake de
bestrijding van mensenhandel. De richtlijn geldt elke vorm van exploitatie. Zij bevat
uitvoerige voorschriften over slachtofferhulp en -bescherming, die de mensenrechten
moeten waarborgen en secundaire victimisatie moeten voorkomen. In de richtlijn is
bepaald dat bijzonder kwetsbare slachtoffers speciale behandeling genieten, en zijn
specifieke regels ten behoeve van minderjarige slachtoffers opgenomen. In
overeenstemming met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het
Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 1 989 moet het
belang van het kind voorop staan. Ook voorziet de richtlijn in extraterritoriale
rechtsmacht - vooral, maar niet uitsluitend, van belang in verband met sekstoerisme.
138
139
In juli 2011 kwam het informele netwerk van nationale rapporteurs en overeenkomstige
instanties bijeen. Diverse aangelegenheden werden besproken, met name samenwerking
en partnerschappen tussen de verschillende bij de bestrijding van mensenhandel
betrokken beleidsactoren, zoals maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met
bescherming van de mensenrechten.
Effectieve beleidsvorming is niet mogelijk zonder betrouwbare, vergelijkbare gegevens.
Daarom is in 2011, voor het eerst op Unieniveau, door de Commissie een initiatief met
het oog op dataverzameling inzake mensenhandel genomen. Behalve over geslacht,
leeftijd en nationaliteit van de slachtoffers, zullen de verzamelde gegevens informatie
opleveren over het soort exploitatie waaraan zij ten prooi gevallen zijn, alsmede over het
geslacht en de nationaliteit van de handelaars, zodat de actie beter zal kunnen worden
gericht, ook ten aanzien van derde landen en regio's.
Het eerste verslag over de implementatie van het actiegericht document over het
versterken van de externe dimensie van de EU met betrekking tot de bestrijding van de
mensenhandel werd in juni 2011 door de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken
aangenomen 6 . Het bevat een uitgebreid overzicht van de projecten en het optreden van
de lidstaten, de Unie -instanties en de Europese Commissie met betrekking tot derde
landen en regio's. In veel van deze projecten wordt mensenhandel benaderd vanuit het
oogpunt van de mensenrechten, en ligt de nadruk op preventie van de grondoorzaken,
zoals armoede en discriminatie.
First implementation report on the Action- Oriented paper on strengthening the EU external
dimension on combating trafficking in human beings of June 201 1,
http://ec.europa.eu/anti-trafficking/entity.action?id=27f3528b-8d2e-419d-b630-7d78a70ef3d7
140
Ter gelegenheid van de dag van de Europese Unie tegen mensenhandel werden door de
Commissie en het Poolse voorzitterschap zeven instanties voor justitie en binnenlandse
zaken bijeengebracht (het Europees Instituut voor gendergelijkheid, Eurojust, Europol,
het Bureau voor de grondrechten, Cepol, Frontex en het Europees
Ondersteuningsbureau voor asielzaken), die na afloop gezamenlijk verklaarden te zullen
gaan samenwerken tegen mensenhandel, en daarbij de mensenrechten in ere te zullen
houden.
In 201 1 heeft de Commissie de website van de EU over de strijd tegen mensenhandel
verder uitgebouwd. De site bevat ook contactinformatie over gouvernementele en niet-
gouvernementele organisaties, en een overzicht van door de Commissie gefinancierde
projecten en van publicaties van belanghebbenden, met name over mensenrechten in
relatie tot mensenhandel 7 . Het webadres is: http://ec.europa.eu/anti-trafficking .
In 201 1 werden de leden van de derde deskundigengroep mensenhandel benoemd. Deze
groep telt mensenrechten- en genderdeskundigen die de Commissie beleids- en
wetgevingsadvies geven.
In haar mededeling van 2011, "Een vernieuwde EU-strategie 2011-2014 ter bevordering
van maatschappelijk verantwoord ondernemen", heeft de Commissie het thema
mensenhandel ook bekeken in het licht van een betere toepassing van de richtsnoeren
van de Verenigde Naties over ondernemerschap en mensenrechten.
De totaalaanpak van migratie en mobiliteit 8 , die het externe migratiebeleid van de Unie
overkoepelt, is in 2011 vastgesteld. Hij houdt de bevestiging in dat samenwerking met de
land en van oorsprong, doorreis en bestemming belangrijk is, alsmede het principe dat
7
Bijvoorbeeld het door de EU gefinancierde project "The Right Guide", een instrument
waarmee ngo's het effect van wetgeving en maatregelen tegen mensenhandel kunnen
beoordelen, met het oog op empirisch onderbouwd lobbyen bij hun regering
http://ec.europa.eu/anti-tr afficking/entity?id=:7dbb0353-cb8a-4bcc-a3fa-34dfbe01bbca
Mededeling van de Commissie: De totaalaanpak van migratie en mobiliteit (COM(2011)
743 definitief.
141
het voorkomen en verminderen van onregelmatige migratie en van mensenhandel een
van zijn vier pijlers is.
142
In 2011 heeft de Commissie binnen en buiten de Unie tal van projecten gefinancierd
waarin ter preventie en bestrijding van mensenhandel een mensenrechtenaanpak wordt
gevolgd. Een gerichte oproep tot het indienen van projectvoorstellen inzake
mensenhandel werd gedaan in het kader van het financieringsprogranima "Preventie en
de bestrijding van criminaliteit", als onderdeel van het algemene programma "Veiligheid
en bescherming van de vrijheden" (2007-2013). In december 2011 werd een oproep tot
het indienen van voorstellen ook gedaan in het kader van de Daphne-programma's, die
ertoe bijdragen kinderen, jongeren en vrouwen tegen elke vorm van (op gender
gebaseerd) geweld, met name mensenhandel, te beschermen.
Mensenhandel is een aandachtspunt in verscheidene bilaterale ENB-actieplannen en in
de stabilisatie- en associatieovereenkomsten met de Westelijke Balkan. Tijdens de top
van het oostelijk Partnerschap in September 2011 kwamen de deelnemers overeen de
samenwerking en coordinatie op te voeren.
Projecten zijn gefinancierd uit het instrument voor pre-toetredingssteun en uit het
instrument voor de uitwisseling van informatie inzake technische bij stand (TAIEX).
Mensenhandel wordt te berde gebracht in de politieke dialoog met derde landen, met
name in mensenrechtendialogen en -besprekingen. De EU ondersteunt de internationale
inspanningen in verscheidene VN-fora die pleiten voor preventie,
slachtofferbescherming en slachtofferhulp, het scheppen van een wettelijk kader,
beleidsontwikkeling en wetshandhaving, en internationale samenwerking en coordinatie
bij het bestrijden van mensenhandel.
Mensenhandel is een prioritaire kwestie in de geografische en thematische samenwerking
met derde landen. Het is nu een beleidsaspect in de landenstrategiedocumenten en de
nationale en regionale indicatieve programma's, hetgeen werd bevestigd bij de
tussentijdse evaluatie met het oog op de periode 2011-2013. Financiele middelen zijn
beschikbaar in het kader van financieringsinstrumenten als het stabiliteitsinstrument en
het Europees instrument voor democratic en mensenrechten (EIDHR). In de
meerjarenstrategienota 2011—2013 voor het thematische programma van samenwerking
143
met derde landen op het gebied van migratie en asiel is mensenhandel een van de
thematische prioriteiten.
144
De richtlijn heeft het ambt van EU-coordinator bestrijding mensenhandel ingesteld. De
Commissie heeft Myria Vassiliadou benoemd, die in maart 201 1 in functie trad. De
coordinator zal onder meer richting geven aan het algemene strategische beleid ten
aanzien van mensenhandel, bijdragen tot de uitwerking van de bestaande en van nieuwe
beleidsmaatregelen van de Unie die vooral met betrekking tot derde landen van belang
zijn, en ervoor zorgen dat alle nodige middelen om de Unie te kunnen laten optreden
tegen mensenhandel adequaat in stelling gebracht en gebruikt worden. Sinds haar
aanstelling streeft zij naar grotere coherentie in de mensenhandelbestrijding, met name
naar beleidsintegratie op verschillende terreinen, en naar grotere coordinatie tussen de
actoren, met name Unie-instanties, lidstaten en internationale actoren. Telkens weer
heeft zij benadrukt dat deze problematiek vanuit een mensenrechten- en
genderperspectief moet worden benaderd.
3.26 Racisme, vreemdelingenhaat, non-discriminatie en respect voor
diversiteit
Ook in 201 1 had de EU wereldwijd een grote inbreng in de strijd tegen elke vorm van
racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en andere onverdraagzaamheid.
Intern bleef dit streven stoelen op een beleid van concrete maatregelen, waaronder
wetgeving, bewustmaking, dataverzameling en financiele ondersteuning van
middenveldproj ecten.
Op 21 maart 2011, de Internationale Dag ter bestrijding van rassendiscriminatie, heeft de
hoge vertegenwoordiger, Catherine Ashton, namens de EU een veroordeling
uitgesproken van "elke vorm van racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en
soortgelijke vormen van onverdraagzaamheid, met inbegrip van discriminatie op grond
van seksuele gerichtheid, die volledig indruisen tegen de waarden waarop de EU is
gegrondvest."
145
146
In haar externe optreden is de EU racisme en vreemdelingenhaat aan de orde blijven
stellen in haar politieke dialogen met derde landen, zoals China. Deze problematiek
wordt voortdurend in overweging genomen bij samenwerkingsstrategieen: zo hebben
partnerlanden zich, op basis van ENB-actieplannen, ertoe verbonden alle vormen van
discriminatie, religieuze intolerantie, racisme en vreemdelingenhaat te bestrijden.
De EU is de krachten blijven bundelen met regionale organen zoals de Europese
Commissie tegen Racisme en Intolerantie (ECRI) van de Raad van Europa. De EU heeft
in het kader van de OVSE nauw samengewerkt om de naleving van de verplichtingen
inzake de bestrijding van racisme, vreemdelingenhaat en discriminatie, die de 56
deelnemende staten van de OVSE zijn aangegaan, te bevorderen.
Op multilateraal niveau heeft de EU ook actief met de VN samengewerkt in de strijd
tegen racisme en discriminatie. Zij steunde het mandaat van de speciale VN-rapporteur
inzake racisme, vreemdelingenhaat en religieuze intolerantie, de heer Mutama Ruteere,
en diens voorganger, de heer Githu Muigai. Tien jaar na dato blijft de Unie pal achter het
hoofddoel van de Wereldconferentie van 2001 in Durban staan, de algehele uitbanning
van racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en onverdraagzaamheid.
Het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie
(ICERD) is de universele grondslag voor de inspanningen ter voorkoming, bestrijding en
uitroeiing van racisme. De Europese Unie heeft alle staten weer opgeroepen het verdrag
in voorkomend geval nog te ratificeren en volledig uit te voeren.
147
De EU heeft de bestrijding van discriminatie verder in de internationale samenwerking
geintegreerd. Door middel van het Europees instrument voor democratic en
mensenrechten (EIDHR) heeft de EU met ongeveer 24 miljoen euro een breed scala
van maatschappelijke organisaties in circa 120 recente projecten gesteund. Verder heeft
de EU uit het EIDHR financiele steun verleend aan de Hoge Commissaris van de
Verenigde Naties voor de mensenrechten (HCHR), met het oog op de toepassing van de
bestaande internationale normen inzake gelijkheid en non- discriminatie, met name het
Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van rassendiscriminatie.
In 2001 werd van 31 augustus tot en met 8 September in het Zuid-Afrikaanse Durban de
VN-wereldconferentie tegen racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en
aanverwante vormen van onverdraagzaamheid gehouden, tot het succes waarvan de
Europese Unie in belangrijke mate heeft bijgedragen.
Bij consensus werd de Verklaring van Durban aangenomen, een referentiekader voor
regeringen, niet-gouvernementele organisaties en andere instellingen in hun streven naar
uitbanning van racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en aanverwante vormen
van onverdraagzaamheid.
De toetsingsconferentie van 20 tot en met 24 april 2009 in het Zwitserse Geneve heeft
de voortgang ten opzichte van de doelstellingen van de Conferentie van Durban
geevalueerd.
Op 22 September 2011 vond in New York een topevenement plaats, dat uitmondde in
een resolutie van de Algemene Vergadering ter gelegenheid van de tiende verjaardag van
de verklaring en het actieprogramma van Durban.
148
3.27 Rechten van personen die tot een minderheid behoren
In alle regio's van de wereld staan leden van minderheden nog bloot aan ernstige
bedreigingen, discriminatie en racisme, en worden zij regelmatig uitgesloten van
volledige deelname aan het economische, politieke, maatschappelijke en culturele leven,
dat wel openstaat voor de meerderheid van de mensen in het land of de samenleving. In
het Verdrag betreffende de Europese Unie is uitdrukkelijk bepaald dat de rechten van
personen die tot minderheden behoren deel uitmaken van de waarden waarop de Unie
berust en waarvoor zij zich in de betrekkingen met de rest van de wereld inzet. Op
internationaal niveau is de Verklaring over de rechten van personen die deel uitmaken
van nationale, etnische, godsdienstige of taalkundige minderheden, de referentietekst
over de rechten van personen die tot minderheden behoren. In Europa heeft de Raad
van Europa het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden, en het
Europees Handvest voor Regionale talen of talen van minderheden aangenomen.
Bescherming van minderheden is een centraal element van de politieke
toetredingscriteria van Kopenhagen. In deze context onderwerpt de Europese
Commissie in haar voortgangsverslagen de staat van dienst van kandidaat-lidstaten en
potentiele kandidaten inzake de minderhedenproblematiek aan voortdurende evaluatie.
Daartegenover staat dat de EU gerichte financiele pretoetredingssteun heeft verleend
aan (potentiele) kandidaat-lidstaten als hulp bij de nodige politieke, economische en
institutionele hervormingen, overeenkomstig de EU-normen. Ondersteunde projecten
voor personen die tot minderheden behoren zijn overwegend gericht op het
verminderen van sociale ongelijkheid en het verbeteren van de levenskwaliteit. Integra tie
van kansarmen, bestrijding van discriminatie en versterking van het menselijk kapitaal,
vooral door hervorming van het onderwijsbestel, zorgen voor een sterkere sociale
cohesie in deze landen.
149
De minderhedenproblematiek bleef een belangrijk aspect van de betrekkingen van de
Unie met de rest van de wereld: in de politieke dialoog met derde landen werden
minderhedenthema's regelmatig aan de orde gesteld. De minderhedenproblematiek
maakt tevens deel uit van samenwerkingsstrategieen en actieplannen.
Het EU-landenstrategiedocument voor Colombia 2007-2013 bijvoorbeeld behandelt de
humanitaire en mensenrechtensituatie van de leden van minderheden, en noemt als
belangrijkste prioriteiten onder meer vredesopbouw door het inschakelen van
uitgesloten burgers bij lokaal bestuur en participatieve economie, alsmede het
bevorderen van mensenrechten, behoorlijk bestuur en het bestrijden van straffeloosheid.
Een ander voorbeeld is de expliciete verwijzing naar respect voor de rechten van leden
van nationale minderheden in het actieplan van het Europees nabuurschapsbeleid voor
Oekraine.
De EU heeft tevens in VN-fora actief samengewerkt bij het bevorderen en beschermen
van de rechten van minderheidsleden. De VN-processen omvatten het Forum over
minderhedenvraagstukken en de werkzaamheden van de onafhankelijk deskundige voor
minderhedenvraagstukken. De EU is ook de krachten blijven bundelen met andere ter
zake actieve internationale organisaties en multilaterale organen, zoals de OVSE en haar
Hoge Commissaris voor Nationale Minderheden, de Raad van Europa en de
Wereldbank.
Verder is de EU een breed scala aan financiele en technische
samenwerkingsinstrumenten - waaronder bilaterale samenwerking met regeringen en
directe steun voor het maatschappelijk midden veld - blijven gebruiken die op een
complementaire en synergetische wijze de rechten van minderheidsleden bevorderen en
beschermen.
150
Hiertoe verleent de EU, via bilaterale samenwerking, tot op heden steun aan
overheidsprogramma's en -beleidsmaatregelen die op minderheden gericht zijn of die
een impact op dit gebied kunnen hebben. De EU heeft ook, in het bijzonder via het
Europees instrument voor democratic en mensenrechten (EIDHR),
middenveldorganisaties gesteund die actief zijn bij het beschermen en bevorderen van de
rechten van minderheidsleden, met vooral als doel bij te dragen tot het bestrijden van
discriminatie, het bevorderen van de bescherming en het ontwikkelen van gelijke
participatie van mannen en vrouwen uit minderhedengemeenschappen in het sociale,
economische en politieke leven binnen het bredere verband van versterking van
mensenrechten, politiek pluralisme en democratische politieke participatie.
Momenteel wordt met een bijdrage van ruim 90 000 euro uit het EIDHR een project
gefinancierd om de politieke participatie en vertegenwoordiging van de Roma en andere
nationale minderheden in Bosnie en Herzegovina (BiH) te verbeteren, en zodoende hun
integratie, belangen en rechten te bevorderen. Minderheden, vooral de Roma, de
grootste minderheid in BiH, dragen een verleden van discriminatie met zich mee, dat de
armoede, werkloosheid, dakloosheid en het gebrek aan toegang tot onderwijs waarvan zij
veelvuldig het slachtoffer zijn, mede heeft veroorzaakt. Hoewel de grondwet
internationale mensenrechtennormen huldigt, staat het recht om te worden verkozen
enkel open voor de "constituerende bevolkingsgroepen" (Bosniers, Kroaten, en
Serviers). Aan leden van nationale minderheden ontzegt de grondwet politieke
participatie op de hoogste niveaus van de staat en zijn entiteiten. Het project beoogt
daarom betere voorwaarden te helpen scheppen voor politieke vertegenwoordiging en
participatie van de Roma en andere minderheden op staatsniveau, doordat ook nationale
minderheden als categorie in de grondwet van BiH worden opgenomen, en de Roma
dankzij een sterker politiek zelfbewustzijn en capaciteitsontwikkeling meer gewicht te
geven in de besluitvorming.
151
3.28 Rechten van personen met een handicap
Op 22 januari 2011 is de Europese Unie partij geworden bij het VN-verdrag inzake de
rechten van personen met een handicap. Het betreft een historische stap, want nooit
eerder had de Unie als "regionale organisatie voor economische integratie" een uitvoerig
mensenrechtenverdrag geratificeerd. De Unie nam in September 2011, voor het eerst als
partij, actief deel aan de conferentie van de staten die partij zijn bij het VN-verdrag.
Het VN-verdrag heeft ten doel de rechtsgelijkheid van personen met een handicap ten
opzichte van de rest van de bevolking te bewerkstelligen. Het bevat minimumnormen
voor de bescherming van een hele reeks mensenrechten en fundamentele vrijheden voor
personen met een handicap. Voor de EU betekent dit dat zij - binnen het bestek van
haar bevoegdheden - haar beleidsmaatregelen, wetgeving en programmes in
overeenstemming moet brengen met wat het verdrag voorschrijft inzake de rechten van
personen met een handicap. In de Europese strategic ten behoeve van personen met een
handicap voor 2010-2020, die in november 2010 werd vastgesteld en beoogt uniaal en
nationaal uitvoering te geven aan de bepalingen van het VN-verdrag, is "externe actie"
een van de acht grote actieterreinen. De strategic strekt tot aanvulling en ondersteuning
van de actie van de lidstaten, die de hoofdrol spelen in het beleid jegens personen met
een handicap.
In de politieke en gespecialiseerde dialogen (met name de mensenrechtendialogen) met
derde landen is de onderhavige problematiek steeds vaker ter sprake gebracht, des te
meer nu de Unie het VN-verdrag heeft geratificeerd. In het bijzonder heeft de Unie
opgeroepen tot de ratificatie en algehele uitvoering van het VN-verdrag door alle staten.
In 201 1 werd de kwestie bijvoorbeeld bij de Palestijnse Autoriteit en bij Rusland
aangekaart.
152
De zaak van de mensenrechten van gehandicapte personen genoot in 2011 opnieuw
steun en aanmoediging van de EU in de bevoegde regionale en internationale fora. De
Unie lag bijvoorbeeld, samen met Latijns-Amerikaanse landen en in nauw overleg met
organisaties uit het maatschappelijk middenveld, aan de basis van een resolutie die door
de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties tijdens de 66e zitting werd
aangenomen over de rechten van het kind, en waarin speciaal aandacht wordt besteed
aan kinderen met een handicap. Met het oog hierop had de Unie in juni 2011 in New
York ook een parallelle manifestatie op touw gezet, een interactieve paneldiscussie over
het bevorderen en beschermen van de rechten van kinderen met een handicap, zulks in
samenwerking met Uruguay (namens de groep van Latijns-Amerikaanse en Caraibische
landen (GRULAC)), het departement Economische en Sociale Zaken van de VN en
UNICEF. De Unie poogt voorts de positie van personen met een handicap tot vast
thema te maken in andere fora en documenten van de VN, en daarbij uit te gaan van
hun rechten.
De EU heeft de rechten van gehandicapte personen buiten de Unie tevens verder
beschermd en verdedigd door er systematisch plaats voor in te ruimen in haar
ontwikkelingssamenwerking. Financiele middelen te hunnen behoeve worden verstrekt
uit diverse uniale financieringsinstrumenten, zoals het financieringsinstrument voor
ontwikkelingssamenwerking (DCI), het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), het
Europees nabuurschapsinstrument (EN!) en het Europees instrument voor democratic
en mensenrechten (EIDHR). In 2011 financierde de Unie meer dan twintig projecten die
specifiek war en gericht op personen met een handicap (ten bedrage van ruim 12 miljoen
euro).
In november 2010 heeft de Commissie de Europese strategic ten behoeve van
personen met een handicap 2010-2020 9 aangenomen, met als doel de bepalingen van
het VN-verdrag te helpen toepassen. Hoofddoel van de strategic is de belemmeringen
op te heffen op acht grote actieterreinen: toegankelijkheid, participatie, gelijkheid,
werkgelegenheid, onderwijs en opleiding, sociale bescherming, gezondheid en externe
actie.
153
http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri^COM:2010:0636:FIN:NL:PDF
154
Wat de externe actie betreft, moeten de rechten van personen met een handicap worden
bevorderd, onder meer in de ontwikkelingsprogramma's en in internationale fora
(bijvoorbeeld VN, Raad van Europa, OESO). Het startplan voor de uitvoering van de
Europese strategic ten behoeve van personen met een handicap 10 voorziet in een tijdpad
en onder meer de volgende centrale acties:
• personen met een handicap binnen het bereik brengen van de
ontwikkelingssamenwerkingsprogramma's van de Unie, dankzij projecten en
programma's die specifiek op hen zijn gericht, en een betere beleidsintegratie van de
gehandicaptenproblematiek;
• partnerlanden steunen die inspanningen leveren met het oog op de ondertekening,
ratificatie en toepassing van het VN-verdrag;
• de nodige steun bieden bij de institutionele versterking van organisaties van
gehandicapte personen in de partnerlanden en van organisaties die zich
bezighouden met gehandicaptenproblematiek en ontwikkeling;
• bevorderen dat de in het kader van de uniale ontwikkelingsprojecten gefinancierde
infrastructuur voorziet in de behoeften van gehandicapte personen;
• uitgaande van de beginselen van het VN-verdrag, in de mensenrechtendialogen met
derde landen de gehandicaptenthematiek als een kwestie van mensenrechten
karakteriseren.
3.29 Inheemse volken
De beginselen van het engagement van de EU met inheemse volkeren worden toegepast
in de context van de VN-Verklaring van 2007 inzake de rechten van inheemse volken,
op grond waarvan de rechten van autochtone volkeren wereldwijd worden bevorderd en
hun voortdurende ontwikkeling wordt gegarandeerd.
http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri^SEC:2010:1324:FESr:EN:PDF
155
De EU tracht de mensenrechten, met name in het geval van autochtone volkeren, in alle
aspecten van het externe beleid te integreren, dus ook in de politieke dialoog met derde
landen en regionale organisaties, in multilaterale fora zoals de Verenigde Naties, en door
het verstrekken van financiele steun.
Sinds de instelling in 1994 van de Internationale dag van de inheemse volkeren van de
wereld is bijna elk jaar op 9 augustus, eerst door het Commissielid voor externe
betrekkingen en het Europees nabuurschapsbeleid en nu door de hoge
vertegenwoordiger, een verklaring afgelegd. Verder organiseren EU-delegaties
wereldwijd op of rond 9 augustus tal van evenementen; zo vinden er bijeenkomsten met
leiders van autochtone gemeenschappen plaats, worden persconferenties belegd,
persartikelen gepubliceerd, seminars bijgewoond en door de EU gefinancierde projecten
bezocht.
De EU is nauw betrokken gebleven bij de fora van de Verenigde Naties over de
problematiek van inheemse bevolkingen, en heeft bijgedragen aan de samenwerking in
VN-verband met inheemse volken. In 2011 stond zij achter de resolutie die tijdens de
reguliere zitting van de Algemene Vergadering door de Derde Commissie bij consensus
werd aangenomen, en die door bijna de helft van haar lidstaten mede was voorgesteld.
De resolutie omvatte ook het besluit in 2014 een bijeenkomst op hoog niveau van de
Algemene Vergadering te organiseren, onder de benaming Wereldconferentie over
inheemse volkeren. De Unie legde voorts een verklaring over inlandse
bevolkingsgroepen af in de Derde Commissie, alsmede tijdens de zitting van 2011 van
het deskundigenmechanisme voor de rechten van inheemse volken (EMRIP), en nam
deel aan de interactieve dialoog met de speciale rapporteur over de situatie van de
mensenrechten en de fundamentele vrijheden van inheemse volken, de heer James
Anaya.
156
De problematiek van inheemse volkeren kenmerkt in toenemende mate als beleidsaspect
de ontwikkelingssamenwerkingsstrategieen van de Unie. In het landenstrategiedocument
2007-2013 over Colombia bijvoorbeeld komen de humanitaire en de
mensenrechtensituatie van de inheemse bevolking aan bod, en gelden als kernprioriteiten
vredesopbouw, door het betrekken van gemarginaliseerde burgers bij lokaal bestuur en
participatieve economie, alsmede bevordering van mensenrechten, goed bestuur en
bestrijding van straffeloosheid. Een ander voorbeeld, te vinden in het
landenstrategiedocument 2007-2013 over Peru, houdt in dat inheemse volken
uitdrukkelijk worden betrokken bij de modernisering van de staat, ter verbetering van
het bestuur en van hun maatschappelijke integratie.
Maatschappelijke organisaties die zich met de thematiek bezighouden worden ook
rechtstreeks door de EU gesteund, vooral door middel van het Europees instrument
voor democratic en mensenrechten (EIDHR). Op basis van het EIDHR bestaat er een
breed scala aan specifieke acties met een belang voor inheemse volkeren die op
nationaal, transnationaal of regionaal niveau kunnen worden uitgevoerd.
De EU beseft dat de voorvechters van de rechten van inheemse volken in tal van landen
in een bijzonder kwetsbare positie verkeren en aan harde repressie blootstaan, hetgeen
blijkt uit talrijke internationale rapporten, onder meer van de speciale VN -rapporteur
inzake mensenrechtenverdedigers. In 2011 is uit het EIDHR 1,2 miljoen euro besteed
aan een regionaal project ter ondersteuning en versterking van het netwerk van
verdedigers van de mensenrechten van inheemse volken in Nepal, Bangladesh, India,
Cambodja, Indonesie, Maleisie, de Filippijnen en Thailand.
157
Sinds 2011 financiert het EIDHR een project ten bedrage van 1,2 miljoen euro dat de
versterking beoogt van het netwerk van verdedigers van de mensenrechten van
inheemse volkeren in Azie, die schendingen van de mensenrechten van inheemse
volkeren constateren en documenteren, plaatselijk en internationaal
bewustmakingscampagnes over die rechten voeren, en in Azie personen en groepen
beschermen die daarvoor opkomen. Het project, in Nepal, Bangladesh, India, Cambodja,
Indonesie, Maleisie, de Filippijnen en Thailand, is erop gericht iets te doen aan het feit
dat de bescherming van inheemse volkeren in Azie, ongeveer 200 miljoen mensen op
een mondiale populatie van naar schatting 350 miljoen, juridisch en beleidsmatig te
wensen overlaat.
In deze landen leeft de meerderheid van de inheemse bevolking beneden de
armoededrempel, valt zij ten prooi aan allerlei vormen van discriminatie en heeft zij
weinig toegang tot politieke besluitvorming en justitie, en worden haar leden niet alleen
individueel, maar ook als groep in hun rechten aangetast. Dat het grondrecht van
inheemse volkeren niet wordt erkend heeft tot grootschalige landroof en gedwongen
ontheemding geleid, in verband met de aanleg van plantages, grootschalige mijnbouw, de
bouw van stuwdammen, infrastructuurprojecten en de bescherming van gebieden. Ook
worden veel gevallen van mensenrechtenschending jegens inheemse volkeren nog steeds
niet gedocumenteerd of gerapporteerd, omdat autochtone gemeenschappen zich weinig
bewust zijn van hun rechten en zij vooral in conflictgebieden op zeer weinig
rechtsbij stand kunnen rekenen; het werk van hun pleitbezorgers is daarom van cruciaal
belang.
158
4 Het optreden van de EU op internationale fora
4.1 66e zitting van de Algemene Vergadering van de VN
De Derde Commissie (sociale, humanitaire en culturele onderwerpen) van de 66e zitting
van de Algemene Vergadering is bijeengekomen van 3 oktober 2011 tot en met
22 november 2011.
Aan het einde van de zitting had de Commissie 66 resoluties aangenomen, waarvan 16
met stemming, wat de polarisatie op bepaalde punten bevestigde. De EU heeft haar
belangrijkste doelstellingen voor die zitting behaald. Ter ondersteuning van de
inspanningen van de EU liep in New York en in de hoofdsteden van derde landen een
voorlichtingscampagne, voor de landresoluties en over het thema vrijheid van godsdienst
of overtuiging; die campagne was een initiatief in nauwe samenwerking met
gelijkgezinden. Vier initiatieven van de Unie zijn met succes door de Derde Commissie
aangenomen. Kort voor de onderhandelingen over de mensenrechtensituatie in
Birma/Myanmar hadden in het land positieve ontwikkelingen plaatsgevonden, hetgeen
tijdens het onderhandelingsproces te merken was aan de consequente inzet van het land.
De resolutie is aangenomen met de positieve steun van een ongezien aantal partners.
Ook de (samen met Japan gepresenteerde) landresolutie over de mensenrechtensituatie
in Noord- Korea werd met weergaloze steun aangenomen. Tijdens de onderhandelingen
week Noord- Korea niet af van zijn lijn, en weigerde het zich vast te leggen.
159
Wat de themagebonden aangelegenheden betreft, werd de resolutie over de rechten van
het kind, een initiatief van de EU en GRULAC (Groep van Latijns-Amerikaanse en
Carai'bische land en), net als tijdens vorige zittingen bij consensus aangenomen, maar pas
nadat twee tegenamendementen, van respectievelijk Pakistan en Syrie, waren geweigerd.
De resolutie van 201 1 was vooral gericht op kinderen met een handicap. Ook dit jaar
werd de resolutie over de uitbanning van elke vorm van onverdraagzaamheid en
discriminatie op grond van geloof of overtuiging, een initiatief van de EU, bij consensus
aangenomen.
Voorts steunde de EU de Canadese ontwerpresolutie over de mensenrechtensituatie in
Iran; zij werd aangenomen met een ruimere, comfortabeler marge.
Op de laatste dag van de zitting werd een specifieke interregionale resolutie over de
situatie in Syrie breed gesteund, ook door niet-traditionele voorstanders van
landresoluties, waaronder alle Arabische landen, Syrie zelf uitgezonderd.
De Islamitische Conferentie Organisatie (ICO) heeft een tekst op basis van resolutie
16/18 van de Mensenrechtenraad ingediend over de bestrijding van intolerantie,
negatieve stereotypering, stigmatisatie, discriminatie, oproepen tot geweld en
geweldpleging wegens geloof of overtuiging, die aanvankelijk ook andere omstreden
formuleringen bevatte. Uitgebreide, grotendeels bilaterale onderhandelingen hebben
geleid tot een voor de EU aanvaardbaar compromispakket, nadat was overeengekomen
om samen met de aanneming van de ICO-tekst ook een sterke standpuntverklaring te
geven. Gelet op de aanhoudende gebeurtenissen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika
hebben de Verenigde Staten hun initiatief over vrouwen en politieke participatie, dat de
Algemene Vergadering al tijdens de 58e zitting in overweging had genomen en dat
gericht is op de politieke participatie van vrouwen in geval van politieke transitie,
opnieuw ingediend.
160
De EU was in alle stemmingen, op twee na, eensgezind. De lidstaten zijn na drie jaar van
verdeeld stemmen over de ontwerpresolutie betreffende de follow-up van Durban
eensgezind tot een onthouding gekomen. In het EU-kamp ontstond echter nieuwe
verdeeldheid (tegenstem/ onthouding) over de ontwerpresolutie betreffende actuele
vormen van racisme: in een krachtige gemeenschappelijke stemverklaring lichtte de EU
haar bezorgdheid over de achterliggende motieven en het selectieve karakter van deze
selectieve resolutie toe. Bij de EU heerste ook verdeeldheid over de resolutie van de
beweging van niet-gebonden landen betreffende het recht op ontwikkeling.
De lidstaten van de EU hebben uit eigen naam ook twaalf resoluties ingediend, die alle
bij consensus zijn aangenomen.
4.2 De Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties
Op 1 7 juni heeft de Algemene Vergadering van de VN de uitkomst van het
evaluatieproces van de Mensenrechtenraad bij resolutie met stemming aangenomen (154
voor, 4 tegen, 4 onthoudingen; 34 landen namen niet deel aan de stemming). Met die
uitkomst kwam een einde aan bijna twee jaar intensief onderhandelen in Geneve en New
York; volgens de EU is die uitkomst minimalistisch, hoewel ze kenmerken vrijwaart die
voor de EU prioritair zijn, zoals het vermogen van de Mensenrechtenraad om
zorgwekkende situaties aan te pakken, de onafhankelijkheid van de hoge commissaris,
haar bureau en speciale procedures, alsook zorgen voor vooruitgang in de methoden van
de universele periodieke doorlichting (UPR).
Naast die doorlichting speelde de snelheid van de ontwikkelingen inzake mensenrechten
op het terrein in 2011 een belangrijke rol bij het versterken van de reactie van de
Mensenrechtenraad en diens capaciteit om belangrijke situaties aan te pakken.
161
Op 25 februari 2011 zette de Mensenrechtenraad het jaar in met een speciale zitting over
de mensenrechtensituatie in Libie. Tijdens de zitting bleek niet alleen grote bezorgdheid
over de mensenrechtensituatie in het land, maar werd ook aanbevolen Libies
lidmaatschap van de Mensenrechtenraad te schorsen; deze aanbeveling werd op 1 maart
door de Algemene Vergadering opgevolgd, iets wat nooit eerder was gebeurd.
De drie reguliere zittingen van de Mensenrechtenraad vonden plaats in maart, juni en
September. Voor de Mensenrechtenraad betekende de 12e zitting van de Groep
universele periodieke doorlichting (UPR), van 3 tot en met 14 oktober 2011, de
voltooiing van de eerste UPR-cyclus. De EU wees bij die gelegenheid op het belang van
het instrument en drong erop aan de aanbevelingen volledig en snel op te volgen, onder
meer met behulp van de internationale assistentie.
Dat tijdens de 16e zitting van de Mensenrechtenraad, van 28 februari tot en met 25
maart, uit 40 ontwerpinitiatieven 8 landresoluties werden aangenomen, vormde een
verdere bevestiging van het feit dat de Mensenrechtenraad in staat is op te treden bij een
probleemsituatie in een land. Uit de aanwezigheid op de eerste dag van het onderdeel op
hoog niveau van hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton bleek hoe belangrijk de
Mensenrechtenraad voor de EU is.
De aanneming van een resolutie over Iran tot instelling van het eerste landenmandaat
sinds de oprichting van de raad, betekende een grote doorbraak, mogelijk gemaakt door
een actieve interregionale kerngroep en intensief lobbywerk.
162
De EU presenteerde een resolutie over de mensenrechtensituatie in Birma/Myanmar,
ertoe strekkende het mandaat van de speciale rapporteur uit te breiden en rekening te
houden met recente ontwikkelingen zoals de verkiezingen en de universele periodieke
doorlichting. De andere traditionele landresolutie die de EU samen met Japan over de
mensenrechtensituatie in Noord-Korea presenteerde, onderging minimale wijzigingen;
tegenover het voorgaande jaar kreeg de resolutie meer steun in de vorm van ja-stemmen.
Tijdens de zitting was ook de Afrikaanse groep zeer actief; zij presenteerde vier
resoluties over Afrikaanse landen (Congo, Ivoorkust, Guinee en Burundi). De EU heeft
nauw samengewerkt met Tunesie met het oog op de indiening, mede met de steun van
de Afrikaanse en de Arabische groep, van een consensuele resolutie voor technische
samenwerking en bij stand.
Wat de themagebonden initiatieven betreft, werd het initiatief van de EU - in
overeenstemming met de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 21 februari
201 1 - om inzake vrijheid van religie of overtuiging bezorgdheid over geweld en
intolerantie jegens religieuze minderheden uit te spreken, met succes bekroond. In de
resolutie kreeg voorts de speciale rapporteur over vrijheid van religie of overtuiging goed
onthaald, wiens mandaat 25 jaar geleden in het leven is geroepen ter uitvoering van de
verklaring van 1981 over de uitbanning van alle vormen van intolerantie en discriminatie
op basis van religie of overtuiging, lof toegezwaaid. Daarnaast vormde de - consensuele -
aanneming van de resolutie van de Islamitische Conferentie Organisatie (ICO) over de
bestrijding van religieuze intolerantie, die door velen wordt gezien als een alternatief
voor de traditioneel door ICO gehanteerde lasterresolutie, een van de belangrijkste
resultaten van deze zitting. De traditionele resolutie over de rechten van het kind betreft,
die heel wat voorafgaand overleg en nauwe samenwerking met Unicef en met de speciale
vertegenwoordiger van de secretaris-generaal voor geweld tegen kinderen vereiste, kreeg
dankzij de EU en GRULAC haar beslag. Tot slot heeft de raad de ontwerpverklaring
van de Verenigde Naties over mensenrechteneducatie en -opleiding aangenomen.
163
De 17e zitting van de Mensenrechtenraad (30 mei - 17 juni 2011) legde, met de
aanneming van 29 initiatieven (waarvan acht met stemming), een grote bedrijvigheid aan
de dag. Voor de EU was Belarus de belangrijkste prioriteit van die zitting; de EU zorgde
ervoor dat een resolutie over de mensenrechtensituatie werd aangenomen.
Tal van tijdens de zitting ingediende initiatieven hadden betrekking op het Midden-
Oosten en Noord-Afrika. Meer specifiek nam de raad een resolutie aan tot uitbreiding
van het mandaat van de onderzoekscommissie inzake Libie. Er was een interregionale
verklaring over Syrie, waarin de regering ertoe werd opgeroepen volledige medewerking
aan de Mensenrechtenraad te verlenen en de Hoge Commissaris onbelemmerde toegang
tot het land te verlenen - en een interregionale verklaring over Jemen, waarin
tevredenheid werd uitgesproken over een geplande missie van de Hoge Commissaris en
over het bijeenroepen van een interactieve dialoog tijdens de 18e zitting van de raad. De
raad nam ook een resolutie aan over de bevordering en bescherming van de
mensenrechten tijdens vreedzame protesten, nadat al eerder pogingen war en gedaan om
daaraan een speciale zitting te wijden.
Andere belangrijke landengerelateerde pun ten betroffen onder meer de formulering van
een mandaat voor een onafhankelijke deskundige voor de mensenrechtensituatie in
Ivoorkust - die de aanbevelingen van de onderzoekscommissie moet helpen uitvoeren -
de verlenging met een jaar van het mandaat van de onafhankelijke deskundige voor
Somalie en de aanneming van een resolutie over technische bij stand aan Kirgizie.
Wat de themagebonden vraagstukken betreft, nam de raad een baanbrekende resolutie
over Zuid-Afrika aan betreffende discriminerende wetten en praktijken alsook
gewelddaden tegen personen wegens hun seksuele gerichtheid of genderidentiteit, waarin
de Hoge Commissaris van de VN de opdracht wordt gegeven ter zake een studie voor te
bereiden die in maart 2012 tijdens een paneldiscussie in de Mensenrechtenraad zal
worden gepresenteerd. De raad sprak ook zijn steun uit aan de bij de uivoering van het
VN-kader genaamd "Protect, Respect and Remedy" (beschermen, respecteren en
herstellen) te volgen beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten en stelde een
164
follow-upmechanisme in voor de werkzaamheden van de speciale vertegenwoordiger
van de secretaris-generaal betreffende zaken en mensenrechten. Tot slot werd het
ontwerp van Derde Facultatief Protocol bij het verdrag over de rechten van het kind, dat
een individuele klachtenprocedure bevat, definitief aangenomen.
Tijdens de 18e zitting van de VN-Mensenrechtenraad (12-29 September 2011) werden
37 resoluties of presidentiele verklaringen aangenomen - meestal bij consensus. Ter
zitting nam de raad zeven landenspecifieke initiatieven aan (Sudan, Zuid-Sudan, Libie,
Jemen, Burundi, Cambodja, en Haiti), alle onder punt 10 (technische bij stand en
capaciteitsopbouw) .
Zoals ook was gepland in de belangrijkste prioriteiten van de EU voor de zitting, heeft
de raad het mandaat van de onafhankelijke deskundige voor de mensenrechtensituatie in
Sudan bij een in samenwerking met het betrokken land voorbereide consensusresolutie
verlengd. Om de situatie in Zuid-Sudan aan te pakken werd ook een resolutie
betreffende samenwerking en bij stand op het gebied van mensenrechten aangenomen.
Evenzo nam de raad een consensusresolutie over Jemen aan, waarin het land wordt
gevraagd de aanbevelingen van een door de Hoge Commissaris van de VN voor de
mensenrechten opgesteld verslag op te volgen en nota wordt genomen van de
aankondiging van de regering om mensenrechtenschendingen en mishandeling te gaan
onderzoeken. Er is ook besloten tot een uitzonderlijk tweejarig mandaat van een
onafhankelijke deskundige voor Cambodja. De raad heeft het mandaat van een
onafhankelijke deskundige voor Haiti verlengd en een resolutie over advisering en
technische bij stand voor Burundi aangenomen, waarin hij zich ingenomen toont over de
daadwerkelijke oprichting van een nationaal mensenrechteninstelling die beantwoordt
aan de beginselen van Parijs. Wat de themagebonden problemen betreft, heeft de raad
ter zitting een nieuw mandaat gecreeerd van speciale rapporteur inzake
waarheidsvinding, gerechtigheid, schadelooss telling, en waarborgen ter voorkoming van
herhaling.
165
In de loop van het jaar heeft de EU een grote rol gespeeld in het bijeenroepen van drie
speciale zittingen betreffende de mensenrechtensituatie in Syrie. Een eerste speciale
zitting over Syrie vond plaats op 29 april. Tijdens die zitting werd een resolutie
aangenomen met het verzoek aan het Bureau van de Hoge Commis saris van de
Verenigde Naties voor de mensenrechten om dringend een missie naar Syrie te sturen
om alle vermeende schendingen van het internationale recht inzake de mensenrechten te
onderzoeken en de feiten en omstandigheden van die schendingen vast te stellen. Op 23
augustus vond een tweede speciale zitting plaats, waarop de raad een onafhankelijke
onderzoekscommissie mandaat verleende om alle vermeende schendingen, vanaf maart
2011, van het internationale recht inzake de mensenrechten in de Arabische Republiek
Syrie te onderzoeken en, waar mogelijk, de verantwoordelijken aan te wijzen zodat hun
kan worden gevraagd verantwoording af te leggen. Op 28 november 201 1 heeft de
onderzoekscommissie, waarvan de werkzaamheden door de Syrische autoriteiten werden
gesteund noch gefaciliteerd, haar verslag uitgebracht en aan de Algemene Vergadering
doorgezonden, met de aanbeveling te overwegen de verslagen aan alle betrokken
instanties van de Verenigde Naties te sturen.
Naar aanleiding van het verslag van de onderzoekscommissie heeft de EU besloten om
de convocatie van een derde speciale zitting van de Mensenrechtenraad over Syrie te
steunen, die plaatsvond op 2 december. In de resolutie die aan het slot van die derde
zitting met een overweldigende meerderheid werd aangenomen, wordt opgeroepen tot
de aanwezigheid van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten in
Syrie en wordt het mandaat van een speciale rapporteur gecreeerd die moet toezien op
de situatie. Daarnaast wordt de autoriteiten in de resolutie verzocht de
onderzoekscommissie toegang te verlenen tot het land en naar behoren met haar samen
te werken.
166
4.3 De Raad van Europa
In 20 11 is de samenwerking tussen de EU en de Raad van Europa (RvE) verder verdiept
via intensivering van de uitwisselingen, ook op het gebied van de mensenrechten. Het
kader voor hun versterkte samenwerking en politieke dialoog wordt gevormd door het
memorandum van overeenstemming tussen de EU en de Raad van Europa, dat in 2007
werd ondertekend.
De toetreding van de EU tot het Europees Verdrag voor de rechten van de mens
(EVRM), als bepaald in het Verdrag van Lissabon, vormt een belangrijke stap naar
betere mensenrechtenbescherming voor alle Europese burgers. Daartoe is een grondige
analyse van de meest gevoelige aspecten van een toekomstige overeenkomst vereist. De
EU heeft hard gewerkt aan een vlotte integratie in het EVRM-systeem, daarbij rekening
houdend met de eigenheid van het institutionele bestel van de EU. Sinds juli 2010
vonden acht onderhandelingssessies over de toetreding van de EU tot het EVRM plaats,
die in juni 2011 werden afgerond met een akkoord - op deskundigenniveau - over een
ontwerpovereenkomst voor toetreding door de EU. De tekst van de
ontwerpovereenkomst voor toetreding door de EU moet door alle leden van elke
organisatie worden gevalideerd. Aan EU-zijde is meer tijd nodig om de meest gevoelige
aspecten van de toetreding te bespreken.
Hoge functionarissen van de Raad van Europa, evenals de secretaris-generaal van de
RvE en de Commissaris voor de rechten van de mens van de Raad van Europa, komen
regelmatig samen met de voorzitter van de Commissie, de hoge
vertegenwoordiger/vicevoorzitter en andere Commissieleden. Een aantal hoge
functionarissen van de Europese Commissie heeft Straatsburg bezocht om de RvE
informatie te verstrekken over het EU-beleid op verscheidene gebieden, waaronder het
initiatief over het Oostelijk Partnerschap.
167
De EU heeft grote waardering voor het werk van de Commissie van Venetie van de
Raad van Europa en voor haar rol als adviesorgaan inzake de verenigbaarheid van de
wetgeving in de lidstaten van de Raad van Europa met Europese standaarden en normen
op het gebied van de grondrechten en fundamentele vrijheden. De EU overlegt ieder
jaar met de Raad van Europa over haar uitbreidingspakket, en daarbij zijn zo'n 60 van
haar deskundigen en personeelsleden betrokken. Ook overlegt de Raad geregeld met de
Raad van Europa en diens toezichthoudende instanties tijdens de voorbereiding van de
jaarlijkse voortgangsverslagen over het ENB. De EU heeft goed kunnen samenwerken
met de RvE-commissaris voor de mensenrechten, in het bijzonder inzake de situatie na
het conflict in Georgie.
De EU en de Raad van Europa hebben een aantal gezamenlijke programma's uitgevoerd
over de rechtsstaat, de democratic en de mensenrechten. De EU en de Raad van Europa
zijn nauw met elkaar blijven samenwerken aan de afschaffing van de doodstraf overal ter
wereld, zoals ook blijkt uit de publicatie van een gezamenlijke verklaring ter gelegenheid
van de internationale en Europese dag tegen de doodstraf op 10 oktober 2011.
De EU blijft een zeer grote bijdrage aan de activiteiten van de Raad van Europa leveren
door financiering van gezamenlijke programma's en activiteiten. Sedert 2010 heeft de
EU diverse gerichte projecten van de Raad van Europa gefinancierd via de Faciliteit van
het Oostelijk Partnerschap met als doel de hervormingsprocessen in de landen van het
Oostelijk Partnerschap te versnellen en de landen dichter bij de normen van de Raad van
Europa en de EU te brengen op kerngebieden die vallen onder Platform 1 van het
Oostelijk Partnerschap (goed bestuur en mensenrechten). Na de beloftevolle resultaten
van de Faciliteit van het Oostelijk Partnerschap van de Raad van Europa, gaf de EU het
startsein gegeven voor de faciliteit voor het zuiden van de Raad van Europa (4 miljoen
euro over 30 maanden), die de voortgang inzake mensenrechten en democratisering in
de zuidelijke mediterrane landen moet bevorderen, in de geest van het vernieuwde
Europees nabuurschapsbeleid.
168
169
4.4 De Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE)
De Europese Unie vertegenwoordigt de helft van de leden van de OVSE (56
deelnemende staten) en heeft dus een bijzondere verantwoordelijkheid en een proactieve
rol binnen de organisatie. Hoofddoel voor de EU is de OVSE te ondersteunen in haar
streven om de veiligheid te vergroten in alle drie haar "dimensies":
• de politiek-militaire dimensie;
• de economische en ecologische dimensie; en
• de menselijke dimensie.
De EU hecht zeer aan dit overkoepelende concept van veiligheid, waarvan de
mensenrechten het hart vormen. Om die reden heeft de EU zich in 2011, na de top van
Astana van 2010, sterk ingezet voor een betere naleving van de politieke afspraken in
OVSE-verband waar elke deelnemende staat vrijwillig mee akkoord is gegaan, met name
wat betreft de menselijke dimensie, die betrekking heeft op toezeggingen en activiteiten
op het gebied van de mensenrechten, de fundamentele vrijheden, democratisering
(waaronder verkiezingen), rechtsstatelijkheid, alsmede verdraagzaamheid en non-
discriminatie.
In 201 1 legde de EU het accent op de fundamentele vrijheid van meningsuiting:
• vooreerst op de garantie dat in het digitale tijdperk de fundamentele vrijheden
worden geeerbiedigd en dat in het medialandschap het pluralisme zegeviert. De
vrijheid van de media valt te beschouwen als een hefboom voor het verwezenlijken
van een groter respect voor andere fundamentele vrijheden en de mensenrechten;
• vervolgens op het ondersteunen van alle inspanningen om journalisten beter te
beschermen gezien de zorgwekkende trend van toegenomen aanslagen op en
intimidatie van journalisten en mediawerkers in talrijke delen van het OVSE-gebied.
170
De resultaten waren gemengd in dat opzicht. Enerzijds was de EU een van de grote
contribuanten aan een geslaagde en op grote schaal zichtbaar gemaakte tweedaagse
conferentie over de veiligheid van journalisten in juni 2011 in Vilnius, alsmede aan een
tweedaagse bijeenkomst over pluralisme in de nieuwe media in juli 2011 in Wenen.
Anderzijds echter heeft de ministerraad van Vilnius in december 2011 ondanks grote
inspanningen van de EU geen consensus kunnen bereiken over het aannemen van
ministeriele besluiten over deze beide onderwerpen, die zouden hebben geleid tot een
verdere consolidatie van de OVSE-toezeggingen in dat verband. Enkele oostelijke
landen van het OVSE-gebied hadden er problemen mee deze EU-prioriteiten als
prioriteiten voor het gehele OVSE-gebied te erkennen.
Daarnaast heeft de EU ondersteuning geboden en vorm gegeven aan uitermate nuttige
evenementen over onderwerpen die voor de EU prioriteiten in het kader van de OVSE
zijn, zoals:
• de deskundigenconferentie over vrouwelijk ondernemerschap (Vilnius, 3 en 4 maart
2011)
• de jaarlijkse conferentie van de Alfiantie tegen mensensmokkel (Wenen, 20 en
21 juni 2011)
• de OVSE-vergadering over de ontwikkeling van nationale
mensenrechteninstellingen (ombudsmaninstellingen, commissies, instituten en
and ere mechanismen).
Voorts was de EU in 2011 zeer nadrukkelijk aanwezig tijdens de wekelijkse
bijeenkomsten van de permanente raden en de maandelijkse vergaderingen van de
OVSE-comites inzake de menselijke dimensie: deze bieden de gelegenheid tot
permanente toetsing van de door de 56 aan de OVSE-staten gedane toezeggingen op het
gebied van de mensenrechten, alsmede tot het houden van openhartige en onbevangen
debatten daarover. Tal van concrete probleemsituaties in samenhang met mensenrechten
en fundamentele vrijheden werden aan de orde gesteld en onder de aandacht van het
171
publiek gebracht. De EU is ervan overtuigd dat het OVSE-forum een zeer nuttig
instrument was binnen de haar ter beschikking staande diplomatieke "gereedschapskist"
voor de mensenrechten.
172
5 Landen- en regionale kwesties
5.1 Kandidaat- en potentiele kandidaat-lidstaten van de EU
5.1.1 Turkije
In het voortgangsverslag van de Commissie van 201 1 werd geconstateerd dat er ondanks
beperkte vooruitgang nog aanzienlijke inspanningen moeten worden geleverd op het
gebied van de grondrechten, en met name de vrijheid van meningsuiting; het grote aantal
rechtszaken tegen schrijvers en journalisten, en de vele, buitenproportionele, gevallen
waarin websites verboden worden, baren ernstige zorgen.
Het aantal nieuwe verzoeken bij het EHRM is voor het vijfde achtereenvolgende jaar
toegenomen. Sommige beslissingen zijn door Turkije al verschillende jaren niet
opgevolgd. Daarnaast staan al enkele jaren een aantal hervormingen op stapel en is het
noodzakelijk om de wetgeving inzake mensenrechteninstellingen volledig af te stemmen
op de VN-beginselen.
Tijdens de zitting van de Associatieraad EU-Turkije van april 2011 heeft de EU Turkije
aangemoedigd verder verbetering te brengen in de eerbiediging van de grondrechten en
de fundamentele vrijheden in rechte en in feite. Er zijn positieve ontwikkelingen te zien
in verband met de civiele controle op de strijdkrachten en de uitvoering van de strategic
voor de hervorming van het gerechtelijk apparaat, maar er moet meer vooruitgang
worden geboekt. Ook moet er nog meer worden gedaan om ten voile aan de criteria van
Kopenhagen te voldoen, onder meer wat betreft eigendomsrechten, vakbondsrechten,
rechten van personen die tot een minderheid behoren, vrouwen- en kinderrechten,
discriminatiebestrijding en gendergelijkheid en de bestrijding van foltering en
mishandeling. De EU betreurde het dat de democratische opening, die de regering in
augustus 2009 had aangekondigd om vooral iets te doen aan het Koerdische vraagstuk,
niet aan de verwachtingen heeft voldaan omdat er weinig maatregelen in de praktijk zijn
173
gebracht. De EU heeft Turkije opgeroepen zijn antiterreurwetgeving zo te wijzigen dat
onrechtmatige beperkingen van de uitoefening van de grondrechten vermeden worden.
174
Soortgelijk kwesties kwamen ook in de conclusies van de Raad van december 2011 aan
de orde. De EU concludeerde dat er werk was gemaakt van belangrijke prioriteiten,
waaronder de civiele controle op de veiligheidstroepen, de hervorming van het
gerechtelijk apparaat, godsdienstvrijheid en de ratificatie van het Facultatief Protocol bij
het VN-verdrag tegen foltering (OPCAT). Zij was ingenomen met de eerste stappen van
Turkije op weg naar grondwets hervorming en onderstreepte dat de uitvoering in
overeenstemming met de Europese normen van essentieel belang blijft. De Raad heeft
Turkije ook aangespoord voor een zo breed mogelijk overleg bij deze werkzaamheden te
zorgen, waarbij alle politieke partijen en het maatschappelijk midden veld betrokken zijn.
Voorts heeft de Raad Turkije verzocht de naleving van de fundamentele rechten en
vrijheden in rechte en in de praktijk verder te verbeteren, meer bepaald wat de vrijheid
van meningsuiting betreft. De EU begroette de aanneming van wetgeving tot wijziging
van de wet inzake stichtingen die bedoeld is ter vergemakkelijking van de teruggave van
onroerende goederen aan niet-islamitische religieuze gemeenschappen als een welkome
stap, op voorwaarde dat hieraan daadwerkelijk uitvoering wordt gegeven.
Vooruitgang ten aanzien van de politieke criteria, met inbegrip van de grondrechten, is
een van de hoofdpijlers van het Commissievoorstel voor het intensiveren van de
betrekkingen tussen de EU en Turkije en van het toetredingsproces via een "positieve
agenda", die in december 2011 door de Raad is bekrachtigd. De positieve agenda moet
het toetredingsproces ondersteunen en aanvullen.
In 2011 is voor 780 miljoen euro aan financiele pretoetredingssteun aan Turkije
toegewezen. Turkije heeft daarnaast steun ontvangen voor grensoverschrijdende
samenwerking en regionale en horizontale programma's in het kader van het Instrument
voor pretoetredingssteun (IPA).
175
5.1.2 Westelijke Balkan
Het perspectief van EU-lidmaatschap is de belangrijkste drijfveer voor met de EU
verband houdende hervormingen in de Westelijke Balkan, zoals aanpassing aan het
mensenrechtenbeleid van de EU. Naleving van democratische beginselen, de rechtsstaat,
mensenrechten en de rechten van personen die tot minderheden behoren, fundamentele
vtijheden en de beginselen van internationaal recht, volledige samenwerking met het
ICTY, en regionale samenwerking, behoren allemaal tot het pakket voorwaarden van het
stabilisatie- en associatieproces, dat het politiek kader is voor de land en op de Westelijke
Balkan. Centraal daarbij staan de stabilisatie- en associatieovereenkomsten, met
democratische beginselen en de bescherming van de mensenrechten als essentiele
onderdelen.
De meest recente beoordeling van de situatie door de EU is gebaseerd op het jaarlijks
voortgangsverslag van de Commissie van 12 oktober 2011. In dat verslag worden de
rechtsstaat, met name corruptie en georganiseerde criminaliteit, het versterken van de
administratieve capaciteiten, en de vrijheid van meningsuiting in de media als grote
uitdagingen aangemerkt. Daarnaast wordt in dat verslag het belang van regionale
samenwerking en verzoening in de Westelijke Balkan onderstreept.
Met betrekking tot de terugkeer van vluchtelingen en ontheemden zijn de ministers van
Buitenlandse Zaken van Bosnie-Herzegovina, Kroatie, Montenegro en Servie op 7
november in Belgrado overeengekomen te blijven streven naar een oplossing voor alle
resterende vraagstukken in dat verband en een donorconferentie te organiseren ter
financiering van een gezamenlijk programma voor de huisvesting van vluchtelingen ten
belope van 584 miljoen euro.
176
De EU bespreekt in diverse fora regelmatig mensenrechtenkwesties met de landen van
de regio. Middels het Instrument voor pretoetredingssteun (IP A) verstrekt de EU steun
die bestemd is voor prioriteiten op korte en middellange termijn voor verdere Europese
integratie. In het kader van de algehele inspanningen van de EU voor de Westelijke
Balkan heeft de EU in 2011 drie GVDB-missies in de regio uitgevoerd en twee SVEU-
bureaus aangehouden. In het mandaat van elk van die operaties wordt het belang van
mensenrechten- en rechtsstaatskwesties onderstreept.
De EU steunt het mandaat van het ICTY en onderstreept daarbij dat volledige
medewerking met het Tribunaal een essentiele voorwaarde voor het EU-lidmaatschap is.
De aanhouding en overbrenging van de beide nog resterende voortvluchtigen in mei en
juni 2011 heeft aanzienlijk bijgedragen aan de internationale gerechtigheid en aan
verzoening in de regio.
Op 5 december 2011 heeft de Raad van de EU herhaald hoe belangrijk het is dat alle
minderheden worden beschermd, en heeft hij de regeringen van de regio ertoe
opgeroepen de nodige maatregelen te nemen om iets aan de knelpunten te doen.
5.1.3 Kroatie
In juni 2011 heeft Kroatie de toetredingsonderhandelingen afgesloten, nadat het zich
met goed gevolg op bepaalde benchmarks in het hoofdstuk rechterlijke macht en
fundamentele rechten had gericht en gedurende het gehele proces van aanpassing aan de
EU vorderingen had gemaakt op het gebied van mensenrechten en democratic Het
heeft op 9 december 201 1 het toetredingsverdrag ondertekend. Na de ratificatie zal
Kroatie op 1 juli 2013 tot de EU toetreden; tot die datum ziet de Europese Commissie
toe op de uitvoering van de verbintenissen die Kroatie tijdens de
toetredingsonderhandelingen is aangegaan, met name op het gebied van het gerechtelijk
apparaat en de grondrechten. De Europese Commissie brengt regelmatig verslag uit aan
de EU-lidstaten. In haar voortgangsverslag van oktober 201 1 merkte zij op dat Kroatie
verschillende maatregelen heeft getroffen om de mensen bewuster te maken van de
177
mensenrechten en de bescherming van de mensenrechten te verbeteren. De handhavin^
van de mensenrechten, mede wat betreft de efficientie van het gerechtelijk apparaat en
de toegang tot justitie, blijft echter aandacht vergen.
178
De EU volgde nauwlettend de uitvoering van de strategic voor de hervorming van het
gerechtelijk apparaat en de uitvoering van maatregelen ter versterking van de
onafhankelijkheid, de verantwoordelijkheid, de onpartijdigheid en de professionaliteit
van het gerechtelijk apparaat. De EU heeft periodiek de voortgang van een onpartijdige
procesvoering in verband met de vervolging van oorlogsmisdaden getoetst.
Straffeloosheid moet nog steeds resoluut worden aangepakt. De EU financierde voor
het monitoren van rechtszaken over oorlogsmisdaden door ngo's.
De EU benadrukte dat het van groot belang is uitvoering te blijven geven aan
wetsbepalingen betreffende de bescherming van de rechten van mensen die tot
minderheden behoren, en in dat verband wezenlijke resultaten te behalen bij het
verhogen van de arbeidsparticipatie van minderheden. Daarnaast moedigde de EU
Kroatie aan verbeteringen van de rechten van vrouwen, van kinderen en van mensen
met beperkingen door te voeren.
De juiste economische en maatschappelijke voorwaarden voor de duurzame terugkeer
van vluchtelingen moeten worden geschept. De EU, aangemoedigd door de aanzienlijke
vorderingen van het Kroatische huisvestingsprogramma, is leiding blijven geven aan de
donorcoordinatie en heeft Kroatie gevraagd verder te werken aan het tot stand brengen
van de noodzakelijke huisvesting. De EU wees er nogmaals op dat gevallen van
discriminatie zonder uitzondering grondig moeten worden aangepakt en beklemtoonde
dat er afschrikkende sancties dienen te worden toegepast. De EU is projecten van
capaciteitsontwikkeling op de bovengenoemde gebieden blijven financieren via het
Instrument voor pretoetredingssteun en het Europees instrument voor democratic en
mensenrechten (EIDHR), onder meer door middel van een reeks subsidies aan
middenveldorganisaties.
5.1.4 De voormalige Joegoslavische Republiek Macedonie
De EU is de uitvoering van mensenrechten in het land blijven volgen en de
mensenrechten blijven bevorderen.
179
180
De EU ziet als medeondertekenaar van het kaderakkoord van Ohrid van 2001 toe op de
uitvoering van alle uit het akkoord voortvloeiende beleidsmaatregelen. Het Commissielid
voor Uitbreiding en verscheidene leden van het EP hebben, samen met de president van
de Republiek, de minister-president, diens plaatsvervangers en vertegenwoordigers van
alle geledingen van de samenleving, aan de nationale evenementen ter gelegenheid van
het tienjarig jubileum van het kaderakkoord deelgenomen.
Het oordeel van de Europese Commissie luidde dat het land in voldoende mate aan de
politieke criteria blijft beantwoorden. Het land is doorgegaan met hervormingen voor de
toetreding, maar wordt nog steeds geconfronteerd met uitdagingen. De Commissie
stelde in haar voortgangsverslag voor 2011 dat het wettelijke en institutionele kader voor
de mensenrechten en de bescherming van minderheden over het algemeen voorhanden
is, en zette aan tot een dialoog over de ernstige tekortkomingen in verband met de
vrijheid van meningsuiting in de media.
In juli was de EU-delegatie medeorganisator van een workshop over Roma-
aangelegenheden, waarin diverse documenten werden uitgewerkt. Er zijn streefdoelen
voor de regering vastgesteld inzake algemene vraagstukken betreffende de rechtsstaat en
de grondrechten.
De grondrechten stonden centraal in een bijeenkomst van de EU-missiehoofden waarin
strategieen en richtsnoeren in verband met mensenrechtenverdedigers werden
bekrachtigd en daarnaast een bijzondere bespreking aan de LGBT-rechten werd gewijd.
Voorts heeft de EU-delegatie bij stand verleend aan een project om burgers via
innovatieve culturele evenementen bewust te maken van de rechten van mensen die tot
minderheden behoren.
181
Uit het Instrument voor pretoetredingssteun (IP A) 201 1 verstrekte de EU financiele
bijstand ten belope van 29 miljoen euro, waarvan 8,8 miljoen euro bestemd was voor de
bescherming en de bevordering van de mensenrechten. Daarnaast was er het Europees
Initiatief voor democratic en mensenrechten (EDIHR), met een jaarlijkse toewijzing van
600 000 euro voor projecten in samenhang met het kaderakkoord van Ohrid, ter
bevordering van non-discriminatie, sociale insluiting en sociale rechten, met inbegrip van
de bescherming van minderheden en in het bijzonder Roma, met de expliciete integratie
van de rechten van vrouwen, van kinderen en van mensen met beperkingen.
Het land heeft de ontheffingsovereenkomst met de VS gehandhaafd; deze strookt niet
met de desbetreffende leidende beginselen van de EU betreffende regelingen tussen een
staat die partij is bij het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof en de VS.
5.1.5 Montenegro
Montenegro heeft enige vooruitgang geboekt met het bevorderen en handhaven van de
mensenrechten. Er zijn nog meer inspanningen nodig om aan het acquis ter zake te
voldoen, met name op het gebied van de toepassing en de handhaving.
Ten aanzien van de grondrechten zijn er weliswaar enige vorderingen gemaakt met het
versterken van het wettelijke en institutionele kader, maar moeten de bestaande
wettelijke garanties ten voile worden gehandhaafd en de administratieve capaciteiten
versterkt. De rol van de rechtshandhavingsautoriteiten bij de bescherming van de
mediavrijheid moet overeenkomstig de Europese normen en de jurisprudentie van het
Europees Hof voor de Rechten van de Mens worden versterkt.
182
De dialoog tussen overheidsinstellingen en maatschappelijke organisaties is er kwalitatief
en qua continuiteit op vooruitgegaan maar moet nog verder worden versterkt. De
vorderingen met de sociale insluiting van Roma, Asjkali en Egyptenaren blijven beperkt.
In 20 11 is er met hulp van de EU en het UNHCR een strategic voor duurzame
oplossingen van vraagstukken in verband met ontheemden in Montenegro aangenomen.
Het wettelijke en institutionele kader voor verkiezingen is door de nieuwe verkiezingswet
van September 2010 aanzienlijk versterkt, doordat de voornaamste aanbevelingen over
verkiezingen van het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten van het
OVSE (OVSE/ODIHR) en de Commissie van Venetie zijn opgevolgd. Continue
inspanningen blijven nodig om de wetgevende en toezichthoudende rol van het
parlement te consolideren. Een correcte vertegenwoordiging van minderheden is
gegarandeerd.
Mensenrechten zijn onderdeel van het mechanisme voor toezicht na het advies. Tijdens
de tweede zitting van de Stabilisatie- en Associatieraad van 20 juni 2011 verklaarde de
EU dat het institutionele en wettelijke kader inzake mensenrechten over het algemeen
voorhanden is maar dat de bestaande wetgeving niet altijd op bevredigende wijze wordt
uitgevoerd. De EU onderstreepte dat de rechtshandhavingsinstanties en de ambtenaren
nog sterker bewust moeten worden gemaakt van de schendingen van de rechten van de
mens in al hun aspecten. Zij deed een beroep op Podgorica om eerdere gevallen van
geweld en intimidatie jegens journalisten te onderzoeken en meer inspanningen te
leveren voor de bestrijding van mishandeling en foltering.
Zij sprak haar waardering uit over het feit dat Montenegro zich heeft aangesloten bij het
algemene EU-standpunt over het Internationaal Strafhof, maar nam er tegelijkertijd nota
van dat Montenegro de ontheffingsovereenkomst, die niet strookt met de desbetreffende
leidende beginselen van de EU, heeft gehandhaafd.
183
Versteviging van de rechtsstaat, bestrijding van corruptie en georganiseerde criminaliteit,
meer vrijheid voor de media en een garantie voor de wettelijke status van ontheemden
en de eerbiediging van de naleving van hun rechten zijn hoofdprioriteiten voor het
openen van toetredingsonderhandelingen.
5.1.6 Albanie
De eerbiediging van de democratische beginselen en de mensenrechten is verankerd in
de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de EU en Albanie, die in april 2009 in
werking is getreden.
Ook in 201 1 speelde de politieke patstelling in de nasleep van de algemene verkiezingen
van juni 2009 een belangrijke rol. De geweldsincidenten van 21 januari 2011, waarbij vier
demonstranten omkwamen, hebben het klimaat van wantrouwen versterkt. De lokale
verkiezingen van 8 mei 201 1 leidden door de controversiele telling van zoekgeraakte
stembiljetten en betwiste uitslagen in Tirana tot een verdere polarisatie tussen de
regerende meerderheid en de oppositie. Dit alles leidde weliswaar voor een groot deel
van het jaar de aandacht af van de broodnodige, door de EU ingegeven
beleidshervormingen, maar de terugkeer van de oppositie naar het parlement in
September en een partijoverschrijdend akkoord in november over de aanpak van een
aantal essentiele hervormingen maakten de weg vrij voor vooruitgang.
Tegen die achtergrond heeft de regering enigszins getracht vooruitgang te boeken met
de EU-integratieagenda, met name met een actieplan om werk te maken van de twaalf
topprioriteiten in het advies van de Europese Commissie van 2010. Die priori teiten
behelzen onder meer versterking van de bescherming van de rechten van de mens, in het
bijzonder die van vrouwen, kinderen en de Roma-minderheid, discriminatiebestrijding
en de noodzaak om extra maatregelen te nemen om de behandeling van gedetineerden
op politiebureaus, in voorlopige hechtenis en in gevangenissen te verbeteren.
184
Naar aanleiding van de uitzetting van 45 Roma-gezinnen in Tirana hebben de delegatie
van de EU, de ambassade van de VS en de OVSE-aanwezigheid in maart 2011 een
gezamenlijke verklaring afgelegd waarin zij oproepen tot nakoming van de internationale
verplichtingen, en zij bij de autoriteiten aandringen op onderzoek en op het verstrekken
van de noodzakelijke sociale bijstand.
In verband met die uitzetting en over het nieuwe EU-kader voor de nationale strategieen
voor integratie van de Roma tot 2020 hield de EU-delegatie in juni een bijzondere
bijeenkomst van de missiehoofden om met de EU-lidstaten, het Technisch Secretariaat
voor Roma van het ministerie van Arbeid en Sociale Zaken en internationale en
maatschappelijke organisaties de voornaamste zorgpunten in verband met de Roma-
gemeenschap te bespreken.
In december hield de EU-delegatie een seminar om mogelijke oplossingen te vinden
teneinde de insluiting van Roma- en Egyptische gemeenschappen te verbeteren. De
Albanese autoriteiten zullen naar verwachting in 2012 aan de Europese Commissie
verslag uitbrengen over de uitvoering van de conclusies van dit seminar. Eveneens in
december ondertekende de EU-delegatie tien nieuwe subsidiecontracten voor een
totaalbedrag van 1,2 miljoen euro in het kader van het Europees instrument voor
democratic en mensenrechten. De projecten, die worden uitgevoerd door plaatselijke
niet-gouvernementele organisaties, hebben tot doel de toegang van kwetsbare en
gemarginaliseerde bevolkingsgroepen tot justitie te verbeteren, de rechten van
gediscrimineerde groepen te behartigen en gendergelijkheid en het zelfbeschikkingsrecht
van vrouwen te bevorderen.
Albanie heeft de ontheffingsovereenkomst met de VS gehandhaafd; deze strookt niet
met de desbetreffende leidende beginselen van de EU betreffende regelingen tussen een
staat die partij is bij het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof en de VS.
185
In december 2011 heeft het parlement van Albanie zijn goedkeuring gehecht aan de
benoeming van een volksadvocaat, een benoeming die sinds februari 2010 hangende
was.
186
5.1.7 Bosnie en Herzegovina
De Raad bereikte in maart 2011 overeenstemming over een algemene EU-aanpak: een
versterkte strategic voor BiH en een versterkte EU-aanwezigheid ter plaatse (Speciale
vertegenwoordiger van de EU/EU-delegatie).
Binnen het vastgestelde kader van de stabilisatie- en associatieovereenkomst is Bosnie en
Herzegovina in juni 2011 met de EU een gestructureerde dialoog over de rechterlijke
macht aangegaan teneinde de baten van rechtsstatelijkheid te consolideren, voor geheel
BiH een onafhankelijk, doeltreffend, onpartijdig justitieel stelsel te vestigen en een
verdere integratie in de EU naderbij te brengen.
In december 201 1 zijn de politieke leiders van BiH het eens geworden over de
samenstelling van de raad van ministers (na algemene verkiezingen in oktober 2010),
over de vaststelling van een overheidsbegroting voor 2011, over de vorderingen die
moeten worden gemaakt met de volkstelling en de staatssteunwetten, en met het
voornemen om het Sejdic/Finci-arrest van het EHRM uit te voeren. Bijgevolg blijft BiH
proberen te vorderen met het naleven van de verplichtingen die het land uit hoofde van
de stabilisatie- en associatieovereenkomst en van de interim-overeenkomst heeft om de
grondwet te doen aansluiten op de beslissing van het EHRM.
Politieke druk op de media en de nog steeds aanwezige tweedeling van het
medialandschap langs etnische lijnen blijven de ontwikkeling van een verdraagzame
samenleving ondermijnen. Discriminatie blijft wijdverbreid en raakt aan alle sectoren van
het maatschappelijke en politieke leven. Roma en kwetsbare groepen blijven het meest
getroffen. Er is maar weinig gedaan om verbetering te brengen in de sociale insluiting
van de Roma-minderheid. Vrouwenrechten worden ternauwernood toegepast. Er is
weinig of geen vooruitgang geboekt met het verbeteren van de status van vrouwen die
tijdens de oorlog het slachtoffer waren van verkrachting en seksueel geweld. Er is weinig
ondernomen om een einde te maken aan discriminatie en segregatie in scholen en om de
toegang tot het onderwijs te verbeteren.
187
188
De GVDB-missies in BiH, te weten de EU-politiemissie (EUPM) en operatie Althea
(een sinds 2007 door de EU geleide troepenmacht) ondersteunden de rechtsstaat en de
algemene veiligheid.
Bosnie en Herzegovina heeft de overeenkomst inzake afstand van immuniteit met de VS
gehandhaafd; deze strookt niet met de desbetreffende leidende beginselen van de EU
betreffende regelingen tussen een staat die partij is bij het Statuut van Rome inzake het
Internationaal Strafhof en de VS.
In 201 1 bedroeg de bijdrage voor onderdeel I van het Instrument voor
pretoetredingssteun (IP A) 102,68 miljoen euro. Het IPA ondersteunt onder meer
activiteiten op het gebied van onderwijs en de uitvoering van het proces van Sarajevo
betreffende de terugkeer van vluchtelingen in Bosnie en Herzegovina.
5.1.8 Servie
Op 5 december heeft de Raad het advies van de Commissie van 12 oktober over Servies
verzoek om toetreding tot de EU verwelkomd. Daarnaast constateerde de Raad dat
Servie een geheel bevredigend niveau van samenwerking met het ICTY heeft bereikt en
merkte hij op dat volledige samenwerking met het ICTY van wezenlijk belang blijft.
Servie heeft aanzienlijke vooruitgang geboekt met het voldoen aan de door de Europese
Raad van Kopenhagen vastgestelde politieke criteria en aan de vereisten van het
stabilisatie- en associatieproces, mede inzake de mensenrechten en de bescherming van
minderheden.
De EU is in het kader van het stabilisatie- en associatieproces de mensenrechtensituatie
in Servie, ook die van sociaal kwetsbare groepen en minderheden, in het oog blijven
houden. Daarnaast volgt de EU-delegatie in Belgrado de situatie van de mensenrechten
in Servie, waaronder de rechten van personen die tot een minderheid behoren, op de
voet, met diverse middelen, waaronder missies ter plaatse en door het voeren van een
189
regelmatige dialoog met relevante actoren als maatschappelijke en internationale
organisaties, in het bijzonder in de context van de opstelling van het advies.
190
Servies nationale bijdrage voor 2011 overeenkomstig het Instrument voor
pretoetredingssteun (IP A) bedroegin totaal 201 miljoen euro. De financiele bij stand was
bestemd voor onder meer de versterking van de rechtsstaat, de mensenrechten en
onderwijs. Zowel uit de nationale en regionale IPA-programma's en uit de Faciliteit voor
het maatschappelijk midden veld als via thematische financieringsinstrumenten, zoals het
Europees initiatief voor democratic en mensenrechten, wordt bij stand verleend voor een
reeks initiatieven van de burgermaatschappij.
De EU-delegatie in Belgrado is de situatie in verband met de mensenrechten en de
rechten van mensen die tot minderheden behoren blijven volgen met bijzondere
aandacht voor de Roma-minderheid, die een van de meest gediscrimineerde en
gemarginaliseerde groepen is. Het wettelijke en institutionele kader voor de bescherming
van de grondrechten is inmiddels voorhanden. Nu moet de aandacht worden verlegd
naar een noodzakelijke versterkte uitvoering van de wetgeving inzake mensenrechten.
De samenwerking tussen de autoriteiten en de burgermaatschappij is door de oprichting
van het Overheidsbureau voor samenwerking met het maatschappelijk middenveld
verbeterd. Aan de tekortkomingen van de hervorming van het gerechtelijk apparaat
wordt gewerkt via de lopende toetsing van de procedure van herbenoeming van rechters.
Een constant vraagstuk in de betrekkingen met Servie is de bestrijding van corruptie en
georganiseerde criminaliteit, inclusief de noodzaak om een geloofwaardige staat van
dienst op te bouwen, waarbij de EU op verdere inspanningen aandringt.
5.1.9 Kosovo 11
In 201 1 hebben het verbindingsbureau van de Europese Commissie in Kosovo, de
speciale vertegenwoordiger van de EU en de EU-rechtsstaatmissie in Kosovo EULEX
alle bijgedragen tot de naleving en de uitvoering van de internationale
mensenrechtennormen in Kosovo.
191
Deze verwijzing laat de standpunten over de status van Kosovo onverlet, en is in overeenstemming met
Resolutie 1244/99 van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de
onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.
192
De Europese Commissie heeft de betrokken instellingen en het plaatselijke
maatschappelijk middenveld bijstand inzake mensenrechten verleend via haar
Instrument voor pretoetredingssteun (IP A) en het Europees instrument voor democratic
en mensenrechten (EIDHR). De EIDHR-bij stand bedroeg in 201 lin totaal 900 000
euro. Daaronder viel de subsidising van een populair TV-discussieprogramma dat
onderzoeksjournalistiek bevorderde, bijstand voor een organisatie ter voorkoming van
mensenhandel en sensibiliseringsprojecten in samenhang met mensenrechten. De
projecten van het IPA omvatten activiteiten om Roma-families die in door lood
besmette gebieden in Kosovo wonen, te verplaatsen, om Roma-families die door EU-
lidstaten zijn gerepatrieerd opnieuw toe te laten en te resocialiseren, om intern
verplaatste personen die tijdens de jaren negentig of vanwege de rellen in 2004 naar
Servie zijn gevlucht terug te laten keren. Via TAIEX is ook technische bijstand verleend
om de vrijheid van meningsuiting te verbeteren via een wijziging van het rechtskader
voor de openbare omroep en het nieuwe, in het Servisch uitzendende televisiekanaal.
De speciale vertegenwoordiger van de EU was betrokken bij de bevordering van de
mensenrechten door het monitoren van en rapporteren over welbepaalde aspecten van
de mensenrechten en de rechten van mensen die tot minderheden behoren alsook door
politieke pleitbezorging aan het adres van de instellingen van Kosovo. Politieke
pleitbezorging en druk ten gunste van het implementeren van mensenrechtennormen
kwamen ook terug in de dialoog over het stabilisatie- en associatieproces. In het kader
van de dialoog van het stabilisatie- en associatieproces zijn tijdens de bijeenkomst over
de sector justitie, vrijheid en veiligheid onder het voorzitterschap van het directoraat-
generaal Uitbreiding, tal van aanbevelingen geformuleerd ter attentie van de autoriteiten
van Kosovo - die deze hebben opgevolgd - in het bijzonder met het oog op het
stroomlijnen van de instellingen die zich bezighouden met mensenrechten, het
versterken van de politieke steun aan de Ombudsman en het op gecoordineerde wijze
aanpakken van de talrijke vraagstukken in verband met eigendomsrechten. Het
verbindingsbureau van de Europese Commissie in Kosovo heeft regelmatig
raadplegingen met plaatselijke middenstandorganisaties gehouden. Tal van die
raadplegingen hidden verband met mensenrechtenvraagstukken en de verzamelde
193
informatie was nuttig voor het opstellen van het jaarlijkse voortgangsverslag, om
bijeenkomsten van de dialoog van het stabilisatie- en associatieproces voor te bereiden
en om onder voorzitterschap van de directeur Westelijke Balkan van het DG Uitbreiding
een integrale vergadering op hoog niveau te organiseren over de vraagstukken in
verband met de integratie van Roma.
Na die bijeenkomst in mei in Pristina konden EU-actoren een reeks administratieve en
politieke horden nemen voor het aanbieden van schoolonderwijs aan zestig kinderen uit
de gemeenschappen van Roma, As j kali en Egyptenaren die daarvoor jarenlang niet naar
school waren geweest. Dat betekende een mijlpaal in de uitvoering van de
"veertig acties" die tijdens de conferentie waren overeengekomen. De verdere uitvoering
van die acties wordt in het oog gehouden.
In 201 1 is ook vooruitgang gerapporteerd wat de rechten van de vrouw betreft omdat
een wet voor de bescherming tegen huishoudelijk geweld is vastgesteld, omdat vrouwen
in de nieuwe regering hoge verantwoordelijkheden toegewezen kregen, en bovendien
een vrouw is verkozen tot president van Kosovo.
EULEX bleef haar mandaat vervullen. Het centrale doel van deze missie is de
rechtsstaatsinstellingen, de gerechtelijke autoriteiten en de rechtshandhavingsinstanties
bij te staan en te ondersteunen op weg naar doelmatigheid, duurzaamheid en
verantwoording. De speciale onderzoekstaskforce (SITF) doet een onderzoek naar
beweringen van oorlogsmisdaden en georganiseerde misdaad in Kosovo en daarbuiten,
die Dick Marty heeft gedaan in zijn verslag van 201 1 voor de Raad van Europa. Het
onderzoek van de SITF zal complex zijn en lang duren, en zal worden gedaan volgens
Internationale mensenrechtennormen.
De grondwettelijke en wettelijke bepalingen inzake mensenrechten in Kosovo zijn
betrekkelijk afgestemd op de EU-normen, maar er heerst een algemeen gebrek aan
politieke wil en aan middelen om er uitvoering aan te geven. Ook is men zich nog steeds
weinig bewust van de grondrechten en van de rechten van mensen die tot minderheden
194
behoren. In het voortgangsverslag 201 1 van de Commissie wordt geoordeeld dat de
bevordering en de handhaving van de mensenrechten een groot probleem blijven. De
bevindingen van dat verslag vormden een dagelijkse leidraad om te pleiten voor het
naleven van de internationale normen inzake mensenrechten.
195
5.2 Landen van het Europees nabuurschapsbeleid
5.2.1 Oostelijk Partnerschap
In de loop van 201 1 heeft de EU haar dialoog en samenwerking inzake mensenrechten
met de landen van het Oostelijk Partnerschap (Armenie, Azerbeidzjan, Belarus, Georgie,
de Republiek Moldavie en Oekraine) op zowel bilateraal als multilateraal niveau
geintensiveerd. Tijdens de top van Warschau van September 2011 werd benadrukt dat
het Oostelijk Partnerschap (OP) stoelt op de gemeenschappelijke waarden en beginselen
vrijheid, democratic, eerbiediging van de mensenrechten en van de fundamentele
vrijheden, en rechtsstatelijkheid.
De multilaterale dimensie van het Oostelijk Partnerschap moet ertoe bijdragen dat de
partners zich aan de EU-regels kunnen aanpassen, en dient als middel om een breed
scala van belanghebbenden (burgermaatschappij, parlementen en regionale en lokale
overheden) te laten participeren, opdat democratic en mensenrechten ook in de
toekomst hoog op de agenda van het Oostelijk Partnerschap prijken.
In mei 2011 is er een faciliteit van het Oostelijk Partnerschap in het leven geroepen om
steun te winnen voor het bevorderen van de mensenrechten en de democratische
waarden. Die faciliteit, die door de EU wordt gefinancierd en door de Raad van Europa
(RvE) wordt geimplementeerd, heeft tot doel de partners te helpen te convergeren naar
de normen van de EU en de RvE inzake hervorming van het gerechtelijk apparaat,
verkiezingen en bestrijding van cybercriminaliteit en corruptie.
196
5.2.2 Zuidelijke Kaukasus (regionaal)
Markant in 201 1 waren de verdere hervormingsinspanningen van de landen van de
Zuidelijke Kaukasus om de naleving van de mensenrechten te versterken en
democratisch bestuur aan te wakkeren. De geboekte vooruitgang was echter niet op alle
gebieden gelijkmatig aangezien de situatie in Georgie, Armenie, en Azerbeidzjan nog
steeds werd gekenmerkt door een gebrek aan pluralisme in de media, zwakke rechtsstaat,
gewelddadig neerslaan van vreedzaam protest en politieke polarisatie. De EU is derhalve
in alle drie de landen de mensenrechtensituatie nauwlettend blijven volgen en heeft deze
steevast aangekaart tijdens alle mogelijke bilaterale vergaderingen, ook tijdens specifieke
mensenrechtendialogen en subcommissies over mensenrechten. Dat was zelfs des te
belangrijker nu de EU in haar herziene Europees nabuurschapsbeleid bij haar relatie met
de naburige landen ook rekening houdt met de mate waarin die waarden zijn vertaald in
de nationale praktijken en de uitvoering van het beleid.
5.2.3 Armenie
De EU is de Armeense autoriteiten blijven aanzetten tot verdere stappen om na de
gebeurtenissen van 1 en 2 mei 2008, na de presidentsverkiezingen, vooruit te gaan. In
mei heeft de nationale vergadering een presidentiele amnestieregel goedgekeurd die
onder meer heeft geleid tot de vrijlating van alle oppositieaanhangers die in samenhang
met de gebeurtenissen van maart 2008 in de nasleep van de presidentsverkiezingen
werden vastgehouden. De Armeense autoriteiten hebben echter tot dusver nagelaten een
volledig onderzoek in te stellen naar de dodelijke slachtoffers van de rellen van maart
2008 en naar de berichten van slechte behandeling tijdens politiedetentie en van
schendingen van het recht op een eerlijk proces.
197
De EU heeft de Armeense autoriteiten ertoe aangezet verbetering te brengen in de
situatie omtrent de vrijheid van meningsuiting en de mediavrijheid, meer bepaald wat
betreft televisie-uitzendingen en rechtszaken wegens belediging en eerroof. Ingevolge de
inwerkingtreding van de nieuwe wet van januari 201 1 tot wijziging van de televisie- en
radiowet is het aantal TV-kanalen die in de hoofdstad uitzenden, teruggebracht van 22
naar 18. De gedrukte en online-media zijn pluralistischer gebleven maar hun bereik is
beperkt. De, herhaaldelijk gewijzigde, omroepwet bleef vragen in verband met
mediapluralisme oproepen. Als gevolg van die wet was laster en belediging weliswaar
nier meer strafbaar, maar zij leidde wel tot hoge geldboeten voor belediging en eerroof.
Dergelijke boeten kunnen naar aanleiding van civiele zaken aan mediakanalen worden
opgelegd. Op 10 november heeft de OVSE-vertegenwoordiger voor mediavrijheid de
autoriteiten opgeroepen de wetgeving verder te hervormen om voor een adequate
bescherming van de media te zorgen in civiele eerroofzaken.
De EU riep de Armeense autoriteiten op de situatie in verband met de vrijheid van
godsdienst en overtuiging te verbeteren. Hoewel de vrijheid van godsdienst algemeen
wordt geeerbiedigd, worden leden van minderheidsreligies soms met maatschappelijke
discriminatie geconfronteerd. De alternatieve burgerdienst bleef ook in 201 1 een
probleem, aangezien er volgens de aanbeveling van de Commissie van Venetie een
werkelijke alternatieve burgerdienst moet komen.
De derde bijeenkomst in het kader van de mensenrechtendialoog tussen de EU en
Armenie vond in december 201 1 in Brussel plaats. De dialoog was eerlijk en open en de
Armeniers toonden zich serieus bereid tot medewerking.
De EU is steun blijven verlenen aan het versterken van de instelling van het Bureau van
de mensenrechtenverdediger (HRDO), dat een grote rol blijft spelen bij het toezicht op
de situatie qua mensenrechten en fundamentele vrijheden in Armenie.
198
Bovendien is de EU-adviesgroep voor de Republiek Armenie steun blijven verlenen aan
de hervormingsinspanningen van Armenie, onder meer op het gebied van de
mensenrechten en goed bestuur.
199
5.2.4 Azerbeidzjan
In 20 11 vormde de mensenrechtensituatie in Azerbeidzjan een punt van zorg voor de
EU, die de ontwikkelingen in dat gebied het hele jaar van nabij heeft gevolgd, en de
betrokken vraagstukken heeft aangekaart tijdens bilaterale gesprekken met de
autoriteiten van Azerbeidzjan.
Dat een golf van protestacties in maart en in het bijzonder de bijeenkomst in Baku op 2
april op gewelddadige wijze werden neergeslagen, wees op een grote terugval op het
gebied van democratisering en mensenrechten en op niet-naleving van de afspraken die
Azerbeidzjan had gemaakt tegenover de EU en in het kader van zijn lidmaatschap van
de Raad van Europa en van de OVSE. De EU heeft haar bezorgdheid in negen
verklaringen uitgedrukt. Eind 2011 zaten nog dertien activisten die aan de
gebeurtenissen van april 2011 hadden deelgenomen, in de gevangenis. De golf van
gedwongen uitzettingen die - soms tegen vroegere rechterlijke beslissingen in - een groot
aantal burgers uit het centrum van Baku trof, waarbij als reden de uitgebreide
heropbouw van het stadscentrum werd opgegeven, werd eveneens een punt van zorg.
Naar aanleiding van de parlementsverkiezingen van november 2010 en de tijdens het
toezicht daarop geidentificeerde tekortkomingen, heeft het Bureau voor Democratische
Instellingen en Mensenrechten (ODIHR) van de OVSE een reeks voorstellen
geformuleerd ; de meeste van die voorstellen zijn niet behandeld en geen enkel voorstel
is uitgevoerd (ook het voorstel om de samenstelling van de verkiezingscommissies op
alle niveaus te herzien). Hoewel de vrijlating van de gevangen genomen journalist
Eynullah Fatullayev in mei 2011 een gunstig onthaalde ontwikkeling was, zijn de
omstandigheden voor de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting en van
vergadering verslechterd omdat onafhankelijke journalisten vaak worden tegengewerkt
en geintimideerd en bijeenkomsten worden gedwarsboomd. Voorts heeft Azerbeidzjan
geweigerd rapporteur voor politieke gevangenen Strasser van de Parlementaire
vergadering uit te nodigen.
200
201
Als follow-up van de eerste ronde van de EU-Azerbeidzjan subcommissie over justitie,
vtijheid, veiligheid, mensenrechten en democratic, is in juni 2011 in Baku een seminarie
van het maatschappelijk middenveld over de werkomgeving van ngo's georganiseerd. De
tweede ronde van de besprekingen van de subcommissie vond in november 2011 plaats
in Brussel. Aangelegenheden inzake schendingen van de mensenrechten zijn onderdeel
van de bijeenkomsten op hoog niveau tussen de EU en Azerbeidzjan en stonden ook op
de agenda van de bijeenkomst van de Samenwerkingsraad in november 201 1.
5.2.5 Georgie
In 201 1 hebben de EU en Georgie hun betrekkingen verder verdiept en verbreed binnen
het kader van het Oostelijk Partnerschap. De onderhandelingen over een
associatieovereenkomst tussen de EU en Georgie zijn goed gevorderd en Georgie heeft
voldoende vooruitgang geboekt om de onderhandelingen over een diepe en brede
vrijhandelsruimte (DCFTA) te kunnen openen. De EU-actie op het gebied van de
mensenrechten is in 201 1 onderbouwd met een nieuwe, door de lidstaten opgestelde en
goedgekeurde mensenrechtenstrategie voor Georgie.
De vierde bijeenkomst in het kader van de mensenrechtendialoog EU-Georgie vond in
juni 2011 in Brussel plaats. De dialoog bood de gelegenheid tot constructieve
besprekingen en er werden specifiekere onderwerpen aan de orde gesteld en
toezeggingen gedaan door Georgie dan in de vorige bijeenkomsten.
De EU is in 2011 steun blijven verlenen aan het versterken van het ambt van de
openbare aanklager in het kader van het nieuwe programma algemene institutionele
opbouw. Het ambt van de openbare aanklager zette zijn onafhankelijke monitoring van
mensenrechtenschendingen voort en gaf de autoriteiten concrete aanbevelingen. Zo
hebben de verslagen van het ambt van de openbare aanklager van 2011 aanleiding
gegeven tot de grondige herziening van de strategic voor gezondheidszorg in het
gevangeniswezen. In 201 1 is het ambt van de openbare aanklager van Georgie voor het
eerst verkozen als lid van het VN-Comite tegen Foltering.
202
203
Over het algemeen is Georgie doorgegaan met het doorvoeren van politieke
hervormingen. Het heeft diverse wijzigingen van belangrijke wetten inzake politiek,
justitie, vrijheid en veiligheid aangenomen. Georgie is vooruitgang blijven boeken bij de
corruptiebestrijding. Tegelijk bleven er echter twijfels bestaan over de eerlijkheid van het
verkiezingsklimaat, ook wat betreft de ongelijke stemmenweging, dubbelzinnigheden in
de regelingen voor het beslechten van verkiezingsgeschillen, gelijke toegang tot de media
en een onvoldoende gereglementeerd gebruik van overheidsmiddelen voor politieke
doeleinden door de regeringspartij .
Ook werd het Georgische bestuur nog steeds gekenmerkt door een overheersende
uitvoerende macht, zwak parlementair toezicht en een te geringe onafhankelijkheid van
de rechterlijke macht. Het optreden en de verantwoordingsplicht van de Georgische
rechtshandhavingsinstanties werden het mikpunt van kritiek na de gewelddadige
beeindiging van de protesten in mei. Gevallen van buitensporig geweld door
rechtshandhavingsinstanties hebben niet tot rechtszaken geleid. De hervorming en
verdere liberalisering van de strafrechtspleging werd overeenkomstig de tussen de
regering en de EU overeengekomen plannen en programma's voortgezet, maar de grote
gevangenispopulatie bleef een punt van zorg.
Georgie heeft een belangrijke stap gezet naar waarborging van de vrijheid van
godsdienst. Zorgwekkend bleven de naleving van de arbeidsrechten en met name het feit
dat Georgie zich niet houdt aan bepaalde regels van de internationale verdragen inzake
arbeidsrechten. De bezorgdheid over de ontoereikende eerbiediging van
eigendomsrechten nam toe.
De EU heeft actief getracht het conflict in Georgie op te lossen door middel van de
waarnemingsmissie van de EU (EUMM) en de nieuwe Speciale vertegenwoordiger van
de EU voor de Zuidelijke Kaukasus en de crisis in Georgie. Er is vooruitgang geboekt
met betrekking tot de servicegerichtheid ten aanzien van intern ontheemden, waarbij er
enige bezorgdheid blijft bestaan in verband met uitzettingen. De EU zit nog steeds,
samen de OVSE en de VN, de besprekingen in Geneve voor.
204
205
5.2.6 Belarus
In 20 11 is de situatie in verband met het eerbiedigen van de mensenrechten, de
rechtsstatelijkheid en de democratische beginselen in Belarus aanzienlijk verslechterd, na
de schendingen van de verkiezingsnormen tijdens de presidentsverkiezingen van 2010 en
de daaropvolgende onderdrukking van de oppositie en het maatschappelijk middenveld.
De Raad Buitenlandse Zaken van 31 januari 201 1 eiste dat degenen die na de
verkiezingen van 19 december op politieke gronden waren vastgezet, onmiddellijk
zouden worden vrijgelaten en gerehabiliteerd, en hij drong er bij Belarus op aan de
rechten van de gevangenen en hun families te eerbiedigen. Tevens riep de Raad de
Belarussische autoriteiten op de vervolging van democratische krachten, onafhankelijke
media, vertegenwoordigers van de burgermaatschappij en studenten te staken, en
degenen die hun recht van vrije meningsuiting en vrijheid van vergadering uitoefenen,
inclusief de leiders van de oppositiepartijen, niet langer te bestraffen of te discrimineren.
Bovendien besloot de Raad op 31 januari, in het licht van die recente gebeurtenissen en
ontwikkelingen, om reisbeperkingen in te stellen tegen en de tegoeden te bevriezen van
personen die verantwoordelijk waren voor de frauduleuze presidentsverkiezingen van 19
december 2010 en het daaropvolgende hardhandige optreden tegen de democratische
oppositie, het maatschappelijk middenveld en vertegenwoordigers van onafhankelijke
massamedia. Verder voerde hij de reisbeperkingen die sinds 13 oktober 2008 waren
opgeschort, weer in teneinde tot vorderingen aan te sporen. De beperkende maatregelen
werden op 21 maart, 24 mei, 20 juni en 10 oktober door de Raad verder aangescherpt.
206
Op 17 juni werd tijdens de 17e zitting van de VN-Mensenrechtenraad een door de EU
ingediende resolutie over de mensenrechten in Belarus aangenomen.
Tegen de achtergrond van de politiek geinspireerde processen van met name april en mei
sprak de Raad op 20 juni 2011 een krachtige veroordeling uit van het op politieke
gronden opsluiten, voor de reenter brengen en veroordelen van vertegenwoordigers van
het maatschappelijk middenveld, de onafhankelijke media en de politieke oppositie,
onder meer voormalige presidentskandidaten Niakljaev, Rimasjevski, Sannikov,
Statkevitsj en Oess, en riep hij opnieuw op alle politieke gevangenen onmiddellijk vrij te
laten en te rehabiliteren. De Raad betreurde daarnaast de verdere inperking van de
mediavrijheid in Belarus en riep Belarus op de voortdurende politiek geinspireerde
vervolging en intimidatie van democratische krachten, onafhankelijke media, het
maatschappelijk middenveld en hun verdedigers, te staken.
Op 1 6 juli sprak de woordvoerder van hoge vertegenwoordiger Ashton in een verklaring
veron trusting uit over de brute wijze waarop "stille demonstranten" in Belarus
herhaaldelijk te lijf zijn gegaan.
In een verklaring die door de staatshoofden en regeringsleiders van de EU werd
aangenomen ter gelegenheid van de top van het Oostelijk Partnerschap van
30 September 201 1 in Warschau, toonde de EU zich zeer verontrust over de
verslechterende situatie op het gebied van mensenrechten, democratic en de rechtsstaat,
betreurde zij de steeds erger wordende aantasting van de mediavrijheid, en riep zij op tot
onmiddellijke vrijlating en rehabilitatie van alle politieke gevangenen, beeindiging van de
onderdrukking van het maatschappelijk middenveld en de media en het openen van een
politieke dialoog met de oppositie.
Op 8 augustus legde de woordvoerder van hoge vertegenwoordiger Ashton een
verklaring af over de aanhouding van de vermaarde mensenrechtenverdediger Ales
Bjaljatski, en op 23 en 24 november legden hoge vertegenwoordiger Ashton en
207
Commissielid Stefan Fiile twee gezamenlijke verklaringen af over diens vervolging en
veroordeling.
208
In een gezamenlijke verklaring met de minister van Buitenlandse Zaken van de VS,
Hillary Rodham Clinton, waarin hoge vertegenwoordiger Ashton het gewelddadige
optreden van een jaar geleden na de presidentsverkiezingen van 19 december 2010
herdacht, uitte de hoge vertegenwoordiger ook haar bezorgdheid over de situatie en
verklaarde zij dat de VS en de EU bereid zijn Belarus te helpen te voldoen aan zijn
internationale verplichtingen inzake eerbiediging van de fundamentele mensenrechten,
de rechtsstatelijkheid en de democratische beginselen.
Belarus is het enige land in Europa dat de doodstraf nog toepast. Op 22 juli
veroordeelde hoge vertegenwoordiger Ashton met kracht de gemelde executie van de
heer Grysjkavtsov en de heer Burdyka, en op 1 december 201 1 betreurde zij de
terdoodveroordeling door het hoogste gerechtshof van de heer Kanavalev en de heer
Kavaljov. Bij beide gelegenheden riep zij Belarus op om zich aan te sluiten bij een
wereldwijd moratorium op de doodstraf.
Op de internationale donorconferentie "Solidariteit met Belarus" van 2 februari 2011 in
Warschau kondigde Commissielid Fiile aan dat de Commissie haar steun aan het
maatschappelijk middenveld van Belarus zou verviervoudigen en dat zij noodhulp aan
slachtoffers zou aanbieden, waardoor de totale EU-steun voor de Belarussische
bevolking voor 2011-2013 stijgt naar 17,3 miljoen euro.
5.2.7 De Republiek Moldavie
In april 201 1 hebben de EU en de Republiek Moldavie de tweede ronde van hun
mensenrechtendialoog gehouden, die in oktober 201 1 werd aangevuld met informele
deskundigenvergaderingen met de regering van Moldavie en vertegenwoordigers van het
maatschappelijk middenveld, met deelneming van vertegenwoordigers van de OVSE, de
Raad van Europa en het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) .
Als follow-up van de mensenrechtendialoog is in juni 2011 een deskundigenseminarie
van het Bureau voor de uitwisseling van informatie over technische bij stand (TAIEX)
georganiseerd over non-discriminatie.
209
210
Ondanks de voortdurende patstelling in verband met de verkiezing van een president
van de Republiek en de daarmee samenhangende politieke onzekerheid is de Republiek
Moldavie voomitgang blijven boeken op weg naar inachtneming van de democratische
beginselen en rechtsstatelijkheid.
In juni zijn in het land plaatselijke verkiezingen gehouden. Die bevestigden dat het
verkiezingsklimaat is verbeterd (de kieswet was in maart en april gewijzigd)
overeenkomstig bepaalde aanbevelingen die het Bureau voor Democratische Instellingen
en Mensenrechten van de OVSE (OVSE/ODIHR) had gegeven na de twee landelijke
verkiezingen in 2010. Op sommige plaatsen beinvloedde het gebrek aan adequate
verkiezingsmateriaal echter de geheimhouding van de stembusgang, en meer in het
algemeen blijft de wetgeving inzake verkiezingen en politieke partijen verbetering
behoeven wat betreft partij financiering en verkiezingscampagnes, klachten en
beroepsprocedures, en kiezersregistratie.
Wat de vrijheid van meningsuiting betreft hield de rechtspraak geen gelijke tred met de
recente verbeteringen in de wetgeving en werd in de uitspraken nog steeds verwezen
naar het burgerlijk wetboek in plaats van naar de nieuwe wet op de vrijheid van
meningsuiting. Zodoende genoten de media niet het door de wet gegarandeerde
beschermingsniveau. Wat de mediavrijheid betreft, werd de publieke omroep, Teleradio
Moldova, intern tot een moderne omroep omgevormd. De nieuwsuitzendingen in het
Russisch werden van primetime naar ongunstiger tijden verplaatst, maar kregen meer
uitzendtijd.
De vigerende wettelijke bepalingen bieden een garantie voor de vrijheid van vereniging
en van vergadering. Schendingen van dat recht zijn een uitzondering geworden. Op
verzoek van het stadsbestuur van Chisinau heeft het hof van beroep van Chisinau de
door een groep lesbiennes, homo's, biseksuelen en transgenders (LGBT's)
georganiseerde Equality-parade uit het centrum van de hoofdstad verplaatst naar een
locatie waar zij geen aandacht zou trekken.
211
212
Inzake de bescherming van minderheden kan er beperkte vooruitgang worden gemeld.
De regering heeft met hulp van Unicef en de Raad van Europa mediatoren met de
Roma-gemeenschap ingesteld en in juli een actieplan 2011-2015 voor integratie van de
Roma aangenomen. Dat actieplan wordt thans herzien.
Antidiscriminatiewetgeving wacht op goedkeuring door het parlement. Er was nog
steeds sprake van discriminatie op grond van seksuele gerichtheid.
Er werd beperkte vooruitgang geboekt bij de integratie van personen met een beperking.
Na de aanneming van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een
handicap hechtte de regering haar goedkeuring aan een aantal concepten voor nieuwe
sociale diensten voor volwassenen met een lichte verstandelijke beperking.
Wat de rechten van het kind betreft, was de vooruitgang ongelijkmatig. Het aantal
kinderen in tehuizen daalt weliswaar, maar blijft hoog (6 900 volgens Unicef). Hoewel er
in 2010 grote veranderingen zijn aangebracht in de wetgeving, zijn vraagstukken als
kinderarbeid en jeugdrechtspraak niet naar behoren aangepakt. Het jeugdstrafrechtstelsel
voldoet niet aan erkende internationale normen en de kwetsbaarheid van kinderen voor
mensensmokkel en seksuele uitbuiting blijft een groot probleem.
De regering is voortgegaan met de uitvoering van het nationale programma inzake
gendergelijkheid 2010-2015. De arbeidswetgeving werd aan het herziene Europees
Sociaal Handvest aangepast, zodat ook het begrip seksuele intimidatie er nu in is
opgenomen. Vrouwen bleven echter in zowel de centrale overheid als de lokale
overheden ondervertegenwoordigd, ook al is het aantal vrouwelijke burgemeesters na de
plaatselijke verkiezingen licht gestegen. Overigens bleven de regelingen ter voorkoming
van huiselijk geweld ondanks een verbeterd wettelijk kader ondoeltreffend, enerzijds
omdat beschermingsbevelen van gerechtshoven niet werden gehandhaafd, en anderzijds
omdat er geen rehabilitatiestelsel voor de daders was.
213
Ten aanzien van de vrijheid van godsdienst werd vooruitgang geboekt. Het parlement
heeft de wet op godsdienstige organisaties aangenomen. In maart 2011 heeft het
ministerie van Justitie voor het eerst een islamitische godsdienstorganisatie geregistreerd,
de Islamitische Liga van de Republiek Moldavie. Leden van religieuze gemeenschappen
praktiseren hun godsdienst vrij en zonder vrees voor ongepaste inmenging door de
overheid. De blijken van politieke inmenging, en in sommige gevallen het aanzetten tot
haat, door vertegenwoordigers van de veel invloedrijkere Moldavische orthodoxe kerk,
werden echter niet aanhoudend bestreden door de overheid.
In de Republiek Moldavie heerst een bevroren conflict over de separatistische regio
Trans-Dnjestrie, die door feitelijke autoriteiten wordt geleid. De mensenrechtensituatie
in de regio Transnistrie blijft een belangrijk punt van zorg. Bijzondere verbeterpunten
zijn onder meer de werking van het plaatselijke gerecht, detentieomstandigheden,
vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst of overtuiging en het recht op
onderwijs, in het bijzonder de mogelijkheid voor scholen die het Latijnse schrift
gebruiken om vrijelijk te functioneren in de regio. De recente wijziging in de feitelijke
leiding heeft een invloed gehad op de retoriek inzake mensenrechten en hopelijk worden
de geplande hervormingen in de vermelde gebieden zo snel mogelijk doorgevoerd.
5.2.8 Oekrai'ne
Oekraine blijft een land met democratische instellingen, een geengageerde vrije pers en
een actief maatschappelijk middenveld. De levenskracht van het politieke leven is echter
achteruitgegaan doordat de uitvoerende macht de rechterlijke macht steviger in haar
greep heeft, oppositieleiders om politieke redenen worden vervolgd en de grondwet van
2006 buitenspel is gezet. De rechtsstaat blijft zwak, vooral omdat de status en het
vermogen van belangrijke instellingen verder moeten worden ontwikkeld.
214
De ontwikkelingen in 201 1 gaven op het gebied van de democratic en de mensenrechten
echter ook een aanhoudende trend van democratische achteruitgang te zien, die de
eerder geboekte grote vooruitgang ondergraaft. Verschillende hoge ex-ambtenaren en
vertegenwoordigers van de oppositie, waaronder voormalig minister-president
Timosjenko, kregen te maken met een selectieve rechtsbedeling, die werd gekenmerkt
door niet-transparante en zwakke gerechtelijke procedures. Dat lokte hevige kritiek uit in
zowel binnen- als buitenland. Daarnaast werd en de aanzienlijke vertragingen bij het
organiseren van specialistische medische onderzoeken van gedetineerden aan de kaak
gesteld. Internationale en binnenlandse mensenrechtenorganisaties blijven melding
maken van een toenemend aantal klachten in verband met foltering en mishandeling in
gevangenissen en detentiecentra, alsook met het niet waarborgen van passende medische
zorg. In een buitensporig aantal gevallen wordt voorlopige hechtenis toegepast en dat
verergert de overbevolking van de detentie-inrichtingen. De implementatie van
Oekraiense gerechtelijke uitspraken en van de arresten van het Europees Hof voor de
Rechten van de Mens vertoont nog tekortkomingen.
De regering heeft enig werk verricht met het opstellen van nieuwe wetgeving over de
vrijheid van vergadering en over ngo's. Er bleven meldingen binnenkomen dat de
rechtshandhavingsinstanties zich van allerlei middelen bedienen om openbare blijken
van onvrede de kop in te drukken en nu en dan hebben geprobeerd de vrijheid van
vergadering in te perken. Journalisten dienden klachten in over feitelijke censuur en druk
van rechtshandhavingsinstanties. De aanneming van een alomvattende
antidiscriminatiewet is nog steeds hangende.
Op 16 juni 2011 vond in Kiev een ministeriele bijeenkomst tussen de EU en Oekraine
over justitie, vrijheid en veiligheid plaats. Daar werd nogmaals gesteld dat Oekraine de
eerbiediging van de mensenrechten, de fundamentele vrijheden, de democratische
waarden en de rechtsstaat op basis van een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke
macht dient te versterken. Tijdens de top EU-Oekraine van 19 december 2011 in Kiev
bereikten de leiders overeenstemming over het feit dat de prestaties van Oekraine, in het
bijzonder wat betreft de eerbiediging van de gemeenschappelijk waarden en de
215
rechtsstaat, van cruciaal belang zullen zijn voor het tempo waarmee het zijn politieke
associatie en economische integratie met de EU zal kunnen bewerkstelligen, mede in
verband met de sluiting en vervolgens de uitvoering van de associatieovereenkomst.
216
5.2.9 Unie voor het Middellandse Zeegebied
De Unie voor het Middellandse Zeegebied werd in het leven geroepen tijdens een top in
Parijs op 13 juli 2008, waarbij een engagement werd aangegaan om de democratic en
politiek pluralisme te versterken door uitbreiding van de deelname aan het politieke
leven en het omarmen van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden. 2011 was een
jaar van radicale veranderingen in het zuidelijke Middellandse Zeegebied, met de
omverwerping van repressieve regimes in Egypte, Tunesie en Libie en aanhoudend
geweld in Syrie. De repercussies daarvan werden gevoeld in Libanon, Marokko, Jordanie
en Algerije, waarop in die landen het engagement voor hervormingen toenam. In het
vernieuwde Europese nabuurschapsbeleid werd de Unie voor het Middellandse
Zeegebied aangemerkt als een belangrijk regionaal kader ter aanvulling van de bilaterale
betrekkingen tussen de EU en haar partners; het secretariaat van de Unie voor het
Mddellandse Zeegebied werd opgeroepen een katalyserende rol te vervullen bij de
bevordering van sleutelprojecten; er werd gewezen op de noodzaak om de partners die
zich aan democratic inclusief mensenrechten hebben gecommitteerd, krachtiger te
ondersteunen op basis van het "meer voor meer"-beginsel. Zodoende worden
partnerlanden die zich daadwerkelijk voor hervormingen op het gebied van onder meer
de mensenrechten inzetten, via het door de Commissie aangenomen SPRING-
programma beloond. Daarnaast bleven de hervormingsprocessen in de Arabische wereld
ondersteuning ontvangen van het Europees-mediterrane mensenrechtennetwerk, waarbij
64 mensenrechtenorganisaties uit het Europees-mediterrane gebied aangesloten zijn.
5.2.10 Egypte
In een gezamenlijke verklaring van februari 2011 hebben Herman Van Rompuy,
voorzitter van de Europese Raad, Jose Manuel Barroso, voorzitter van de Europese
Commissie, en de hoge vertegenwoordiger van de EU, Catherine Ashton, hun
waardering uitgesproken voor het besluit van president Mubarak om af te treden. De
EU prees de moed van het Egyptische volk, riep het leger op erop toe te zien dat de
democratische omwenteling zich vreedzaam voltrekt en sprak daarbij haar vaste
217
voomemen uit om haar bij stand voor Egypte en het Egyptische volk in de overgang te
verhogen.
218
Sinds het begin van de Egyptische volksopstand in januari 201 1 heeft de EU zich
krachtig uitgesproken tegen onrechtmatige beperkingen van het recht om in vrijheid
vreedzaam te vergaderen. Zo is er bijvoorbeeld in januari 2011 door de hoge
vertegenwoordiger en in de conclusies van de EU-Raad Buitenlandse Zaken grote
bezorgdheid uitgesproken over de meldingen dat vreedzame demonstranten gewelddadig
werden aangevallen door bewapende personen en werd er een krachtig signaal aan de
Egyptische autoriteiten afgegeven om onmiddellijk de nodige maatregelen te treffen om
ervoor te zorgen dat de rechtshandhavingsinstanties de vrijheid van vergadering van de
demonstranten beschermen en om degenen die worden vastgehouden voor het
vreedzaam uiten van hun mening vrij te laten, en werden de autoriteiten ertoe
opgeroepen zich te houden aan hun belofte een eind te maken aan de militaire
berechting van burgers.
Aan het begin van de opstand blokkeerde de Egyptische regering diverse sociale
netwerksites, en arresteerde de Egyptische politie tientallen verslaggevers van lokale en
internationale media. In een verklaring van januari 201 1 riep de EU de Egyptische
autoriteiten op onverwijld alle communicatienetwerken opnieuw aan te sluiten.
De EU betoonde zich verheugd over de in maart 201 1 bij referendum aangenomen
grondwetswijzigingen, en steunde het verkiezingsproces dat in november 2011 een
aanvang nam met financiele steun voor de Egyptische maatschappelijke organisaties met
het oog op de opleiding van meer dan duizend verkiezingswaarnemers, de bewustmaking
van de kiezers en de capaciteitsopbouw van de kiescommissie. Op 30 maart 2011
organiseerde de EU een seminar over de uitdagingen voor de mensenrechten na
25 januari.
De EU was ingenomen met de aankondiging van de regering dat de nationale
veiligheidsdienst onder gerechtelijk toezicht zal komen te staan en alleen als bureau voor
het verzamelen van civiele inlichtingen zal fungeren, en bood haar hulp aan voor het
hervormen van de veiligheidssector.
219
Tijdens haar derde bezoek aan Cairo, op 14 april 2011, had hoge vertegenwoordiger
Catherine Ashton een ontmoeting met vrouwenvertegenwoordigers en luisterde zij naar
wat zij te zeggen hadden. De EU veroordeelde met kracht alle vormen van geweld tegen
vrouwen en andere kwetsbare groepen, en stelde die aangelegenheden regelmatig bij de
Egyptische autoriteiten aan de orde, en zij steunde de inspanningen van de autoriteiten
ter bevordering van de rechten van vrouwen en bood proactieve ondersteuning voor
initiatieven uit de civiele samenleving die de vrouwenrechten bevorderen.
De bescherming van personen die tot minderheden behoren, en de bestrijding van
discriminatie, ook die op religieuze gronden, werden in de programmering van onze
samenwerking met Egypte als prioriteiten aangemerkt. De EU heeft herhaaldelijk haar
diepe bezorgdheid geuit over de vrijheid van godsdienst in Egypte en in recente
verklaringen (met name van 1 januari, 7 mei en 10 oktober 2011) veroordeelde de hoge
vertegenwoordiger onvoorwaardelijk de aanslagen op onschuldige Koptische gelovigen
en riep zij de interim-leiders op om de orde te herstellen en de verantwoordelijken voor
het geweld voor de civiele rechter te brengen.
De EU houdt de situatie van migranten en vluchtelingen in Egypte nauwlettend in het
oog via haar delegatie in Cairo en via regelmatige contacten met het ministerie van
Buitenlandse Zaken en het ministerie van Binnenlandse Zaken van Egypte en met het
UNHCR. De EU spoorde de Egyptische autoriteiten aan passende maatregelen tegen
mensensmokkel te nemen en de bescherming van de grondrechten van de zich onder
hun hoede bevindende migranten en vluchtelingen te garanderen. De EU reageerde
positief op de geluiden van de regering dat de Sinai een strategische prioriteit is die meer
aandacht moet krijgen, en staat paraat om de Egyptische autoriteiten bij die taak bij te
staan.
220
Op 29 december 201 1 vielen Egyptische veiligheidstroepen en openbare aanklagers op
1 7 locaties in het land de kantoren van verscheidene lokale en internationale
maatschappelijke organisaties binnen, waarbij zij computers en dossiers in beslag namen.
Tijdens die invallen werden procedurele onregelmatigheden geconstateerd, zoals het
ontbreken van huiszoekingsbevelen of van rechterlijke bevelen tot sluiting van de
kantoren. Op 30 december riep de woordvoerder van de hoge vertegenwoordiger van de
EU de Egyptische autoriteiten in een verklaring op de situatie op te lossen en de
maatschappelijke organisaties toe te staan door te gaan met hun werk ter ondersteuning
van de overgang van Egypte.
De EU-Raad Buitenlandse Zaken sprak op 1 december 201 1 zijn vreugde uit over de
goed georganiseerde en vreedzame start van de Egyptische parlementsverkiezingen van
28 november en nam daarbij nota van de aankondiging van de Egyptische hoge raad van
de strijdkrachten dat er voor eind juni 2012 presidentsverkiezingen gehouden zullen
worden. De Raad onderstreepte dat er zo spoedig mogelijk een vlotte overgang naar een
burgerbestuur moet worden gemaakt.
5.2.11 Israel
Net als in voorgaande jaren is de EU in de desbetreffende bijeenkomsten binnen het
kader van de Associatieovereenkomst tussen de EU en Israel haar diepe bezorgdheid
over de mensenrechtensituatie blijven uiten. Die bijeenkomsten boden de gelegenheid
voor beraad over onderwerpen als eerbiediging van de mensenrechten van alle
bevolkingsgroepen, administratieve hechtenis (mede onder verwijzing naar individuele
gevallen), de rechten van personen die tot minderheden behoren,
mensenrechtenverdedigers en het internationale recht op humanitair gebied en inzake
mensenrechten.
221
De informele groep EU-Israel voor mensenrechten vergaderde op 13 September 2011
voor de vijfde maal. Er werd uitvoerig ingegaan op een aantal vraagstukken in verband
met de situatie in Israel. Daarbij ging het onder meer om de wettelijke status en de
economische situatie van Israelische minderheidsgroepen, met krachtige nadruk op de
vestigings- en eigendomsrechten van de Bedoeienen-gemeenschap. Wat betreft de
Arabische minderheid in het algemeen riep de EU ertoe op het wettelijk kader zodanig
te verbeteren dat vormen van discriminatie beter worden vermeden en spoorde zij Israel
ertoe aan de slotopmerkingen van 2010 van het VN-Comite mensenrechten en die van
201 1 van het VN-comite voor de uitbanning van de discriminatie van vrouwen, in
verband met de Palestijns-Arabische gemeenschap, uit te voeren. Ook is gesproken over
verscheidene wetsvoorstellen in de Knesset die gericht zijn op het beperken van de
vrijheid van vereniging en van het werk van ngo's en maatschappelijke organisaties in het
algemeen, zoals het wetsvoorstel inzake ngo-financiering vanuit het buitenland, dat in
februari 201 1 is aangenomen, en de wet inzake boycot. Ook de omstandigheden
waaronder gedetineerden in Israel en in Europa worden vastgehouden kwamen
uitgebreid aan bod, waarbij de EU haar bezorgdheid over de praktijk van administratieve
hechtenis nogmaals uitsprak en een aantal gevallen belichtte. Tijdens de debatten kregen
de rechten van het kind, in het bijzonder in verband met het vasthouden van kinderen,
aanzienlijke aandacht. Daarnaast werden door Israel verscheidene vraagstukken van
gemeenschappelijke zorg aan de orde gesteld, met name de rechten van mensen die tot
minderheden behoren in EU-landen, waarbij Israel wees op de recente ontwikkelingen
inzake LGBT-rechten zoals het feit dat het op verscheidene gebieden bij wet verboden is
homoseksuele paren te discrimineren en dat het Hooggerechtshof pensioenrechten en
rechten op zwangerschapsverlof heeft erkend. De delegaties hebben gesproken over
antisemitisme en vreemdelingenhaat en het belang gememoreerd van de jaarlijkse
studiebijeenkomsten van de EU en Israel over deze onderwerpen, voortbouwend op de
prioriteiten van het actieplan. Tot slot is uitvoerig ingegaan op acties die op
internationale mensenrechtenfora zijn ondernomen (AWN en Mensenrechtenraad) en
op de samenwerking met VN-mechanismen, evenals de bekrachtiging en uitvoering van
de belangrijkste mensenrechteninstrumenten van de VN en de bijbehorende facultatieve
222
protocollen (in het bijzonder het Verdrag tegen foltering en het Facultatieve Protocol
bij dat verdrag).
Daarnaast werden mensenrechtenkwesties in samenhang met de bezette Palestijnse
gebieden bij Israel aan de orde gesteld binnen het subcomite EU-Israel voor politieke
dialoog en samenwerking.
223
5.2.12 Bezette Palestijnse Gebieden
De EU voert met de Palestijnse Autoriteit in het kader van het Europees
nabuurschapsbeleid (ENB) een geregelde dialoog over mensenrechten. De derde
vergadering van het subcomite EU-PA voor mensenrechten, goed bestuur en rechtsstaat
werd gehouden in Bethlehem op 30 en 31 maart 2011. Na de vergadering van het
subcomite werd door de PA een overlegforum met het maatschappelijk middenveld
georganiseerd. De onafhankelijke mensenrechtencommissie (ICHR), die deel uitmaakte
van de Palestijnse delegatie, gaf een overzicht van de mensenrechtensituatie in de bezette
Palestijnse gebieden en wees er onder meer op dat de bezetting en interne Palestijnse
politieke verdeeldheid hebben geleid tot vele schendingen van de mensenrechten.
De EU gaf uiting aan haar bezorgdheid over schendingen van de mensenrechten, zoals
willekeurige detentie, het niet uitvoeren van gerechtelijke uitspraken en schendingen van
het recht van vrije meningsuiting en vergadering. Daarnaast stelde zij de meldingen van
foltering in detentiecentra van de PA en de vele onwettige aanhoudingen aan de orde.
De EU heeft herhaald dat zij zich krachtig en principieel verzet tegen de doodstraf in alle
omstandigheden. Zij prees de PA voor het in stand houden van het feitelijke
moratorium op de doodstraf en spoorde de PA aan om verder werk te maken van haar
plan om bij de aanneming van een nieuw wetboek van strafrecht de doodstraf officieel af
te schaffen.
De EU heeft zich in 201 1 herhaaldelijk uitgesproken over de mensenrechtensituatie in
de bezette Palestijnse gebieden, die erop achteruit is blijven gaan. Tal van keren heeft de
EU de nederzettingsactiviteiten op de Westelijke Jordaanoever en in Oost-Jeruzalem
betreurd en herhaald dat nederzettingen en de sloop van huizen door de EU worden
bestempeld als illegaal volgens internationaal recht.
224
In 201 1 bleef de situatie van Palestijnse mensenrechtenverdedigers in de bezette
gebieden kritiek. Het Israelische proces tegen mensenrechtenverdediger Bassem Tamimi
werd voortgezet. In een verklaring van haar woordvoerder van 13 december 2011
betreurde hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton het overlijden van diens neef
Mustafa Tamimi, die werd gedood door een traangaspatroon die vlak bij hem werd
afgevuurd tijdens een wekelijkse demonstratie waaraan hij deelnam.
Tevens veroordeelde de EU het in brand steken van moskeeen op de Westelijke
Jordaanoever, waar de gewelddadigheden van kolonisten in 2011 met 40 % toenamen,
met Palestijnse slachtoffers en materiele schade tot gevolg.
De EU voert voortdurend overleg en een voortdurende dialoog met
mensenrechtenorganisaties en steunt via het Europees instrument voor democratic en
mensenrechten (EIDHR) activiteiten die met mensenrechten te maken hebben. Op de
website van het bureau voor technische bij stand van de EU staat een lijst van alle
lopende, door de EU gefinancierde projecten op het gebied van mensenrechten.
5.2.13 Jordanie
De zesde ronde van besprekingen van het subcomite mensenrechten, bestuur en
democratic van Jordanie en de Europese Unie vond in maart 2011 te Brussel plaats. Het
waren de eerste besprekingen sinds de EU in oktober 2010 een "geavanceerde status"-
partnerschap met Jordanie was overeengekomen.
De mensenrechtendialoog tussen de EU en Jordanie ging over de binnenlandse
hervormingen, waaronder die van het verkiezingskader en de vrijheid van vereniging,
vrijheid van vergadering, vrijheid van de media, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van
godsdienst of overtuiging, de rechten van de vrouw en het vraagstuk folteringen.
225
In 201 1 waren er in Jordanie net als in andere landen in de regio demonstraties waarin
werd opgeroepen tot politieke en economische hervormingen en tot beeindiging van de
endemische corruptie. Om in te spelen op de evoluerende binnenlandse politieke
context en de toenemende roep om hervormingen richtte koning Abdullah in maart
2011 het comite voor nationale dialoog (NDC) en in april 2011 het koninklijk comite
voor grondwetsherziening (RCCR) op.
Het NDC werd opgedragen op consensus gebaseerde ontwerpen van een kieswet en een
wet inzake politieke partijen op te stellen, en het RCCR werd belast met de herziening
van de grondwet. Eind September 201 1 bekrachtigde het parlement 41
grondwetswijzigingen, die op 1 oktober 2011 in werking zijn getreden. Die wijzigingen
weerspiegelen het kader van de Jordaanse politieke hervormingen en behelzen onder
meer de oprichting van een grondwettelijk hof en van een onafhankelijke commissie die
de verkiezingen moet bewaken en beheren, alsmede het verbod op foltering.
De aanneming van toepassingswetten door het parlement moet de weg vrijmaken voor
de consolidatie van de instellingen die garant staan voor de democratic, een goed bestuur
en de rechtsstaat en ervoor zorgen dat er sprake is van werkelijk politiek pluralisme en
dat politieke partijen meer bevoegdheden krijgen.
De herziene wet op openbare bijeenkomsten, die in mei 2011 in werking is getreden,
brengt enkele positieve veranderingen in verband met de vrijheid van meningsuiting en
van vergadering met zich mee. Organisatoren van openbare bijeenkomsten hebben nu
geen toestemming van het ministerie van Binnenlandse Zaken meer nodig. Zij hoeven
enkel nog maar de autoriteiten 48 uur van te voren van de bijeenkomst in kennis te
stellen.
Wat de persvrijheid betreft, kregen mainstream online-nieuwsportalen verscheidene
malen met veiligheidsdiensten te maken, vooral wanneer zij verslag uitbrachten over
demonstraties.
226
227
De wijdverbreide corruptie in de Jordaanse maatschappij blijft een punt van ernstige
bezorgdheid en een topprioriteit voor de achtereenvolgende regeringen, maar met
beperkt tastbaar resultaat.
Jordanie handhaaft sinds mei 2006 een feitelijk moratorium op de toepassing van de
doodstraf.
Jordanie moet meer doen om geweld tegen vrouwen uit te barmen, onder meer door
verdere maatregelen te treffen ter bevordering van de integratie van vrouwen in het
politieke en het economische leven, in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Kinderen
van Jordaanse moeders die met buitenlanders zijn getrouwd, kunnen nog steeds niet de
Jordaanse nationaliteit verkrijgen, waardoor hun het recht op openbaar onderwijs en
gezondheidszorg wordt ontzegd. Ook genieten hun buitenlandse echtgenoten niet
dezelfde burgerrechten als Jordaanse mannen die met buitenlandse vrouwen zijn
getrouwd.
5.2.14 Libanon
Na de politieke patstelling in de eerste helft van 2011 kregen de betrekkingen van de EU
met Libanon weer nieuw elan nadat er in juli 2011 een nieuwe regering was gevormd.
Het Associatiecomite gaf in december het startsein voor de opstelling van een nieuw
actieplan van het Europees nabuurschapsbeleid.
De EU was actief betrokken bij de discussie met de nieuwe regering over de hervorming
van het kiesstelsel. In oktober 2011 werd er door het ministerie van Binnenlandse Zaken
een nieuw wetsontwerp voorgelegd. De EU was voorstander van het opnemen van
aanbevelingen van de verkiezingswaarnemingsmissie die in 2009 was uitgevoerd. De EU
heeft 2 miljoen euro toegekend voor steun aan de hervorming van het kiesstelsel in
Libanon, in de aanloop naar de verkiezingen van 2013.
228
De EU is Libanon blijven aansporen zijn rechterlijke macht te hervormen en
onafhankelijker te maken. De EU heeft Libanon herhaaldelijk met klem verzocht zijn
feitelijke moratorium op de doodstraf om te zetten in volledige afschaffing van de
doodstraf.
229
De erbarmelijke toestand in de Libanese gevangenissen is nog steeds een punt van zorg.
Het aandeel van de gedetineerden die nog op hun proces wachten of zelfs hun straf al
hebben uitgezeten, ligt nog boven de 50 %. Maatschappelijke organisaties blijven
melding maken van het gebruik van willekeurige detentie, met name van vluchtelingen
en migranten.
De EU herhaalt haar oproep aan Libanon om de toestand van de Palestijnse
vluchtelingen te verbeteren, met name wat betreft hun recht op werk en
socialezekerheidsdekking, alsmede op hun recht om eigendommen te bezitten, te erven
en te regis treren. Uitvoeringsdecreten in samenhang met de wijzigingen van de
arbeidswet van 2010 moeten nog worden aangenomen.
Het parlement heeft de laatste hand gelegd aan een nationaal actieplan voor de
mensenrechten, dat spoedig zou kunnen worden aangenomen.
De EU heeft actieve steun geboden voor het recht op vrijheid van meningsuiting voor
mensenrechtenverdedigers die moesten terechtstaan vanwege hun meldingen van het
gebruik van foltering.
5.2.15 Syrie
Na het begin van de opstand in Syrie in het voorjaar van 2011 en de escalatie van
gewelddadigheden en mensenrechtenschendingen door de Syrische regering jegens haar
eigen onderdanen besloot de Raad Buitenlandse Zaken van mei 201 1 de bilaterale
samenwerkingsprogramma's tussen de EU en de Syrische regering op te schorten.
Tevens bevroor de EU de ontwerpassociatieovereenkomst. Sindsdien heeft de
Commissie de deelname van de Syrische autoriteiten aan haar regionale programma's
opgeschort en heeft de Europese Investeringsbank (EIB) al zijn leningsverrichtingen en
technische bij stand aan Syrie opgeschort.
230
De EU riep president Assad op een stap opzij te zetten en oefende in nauwe
samenwerking met de internationale gemeenschap druk op de Syrische regering uit om
een einde te maken aan alle gewelddadigheden. De EU steunde de Liga van Arabische
Staten (LAS) bij zijn inspanningen om de crisis op te lossen en drong er bij de leden van
de VN-Veiligheidsraad op aan overeenstemming te bereiken over een krachtige VN-actie
ten opzichte van Syrie. De beperkende maatregelen van de EU, waaronder een
wapenembargo, gelden in Syrie sinds mei 201 1 en er zijn regelmatig nieuwe maatregelen
ingevoerd. Eind 201 1 heeft de EU tien rondes van sancties opgelegd voor 86 personen
en 30 eenheden, onder meer veel militairen en veiligheidsfunctionarissen die
verantwoordelijk zijn voor het geweld en de repressie.
Gedurende de gehele opstand veroordeelde de EU in de scherpste bewoordingen de
aanhoudende gewelddadige repressie onder leiding van het Syrische regime tegen de
bevolking, alsmede de wijdverbreide schendingen van de mensenrechten, waaronder het
doden, massaal arresteren en folteren van burgers, vreedzame demonstranten en hun
familieleden, die als misdaad tegen de menselijkheid kunnen worden beschouwd. De EU
spoorde het Syrische bewind aan, onbelemmerde toegang te verlenen aan humanitaire
hulpverleners en organisaties en ook media en onafhankelijke waarnemers toegang te
verlenen.
De EU werkte nauw samen met internationale partners om te zorgen voor een krachtige
VN-respons op de crisis in Syrie. Dat heeft ertoe geleid dat de Algemene Vergadering en
de Mensenrechtenraad (MRR) van de VN belangrijke resoluties over Syrie hebben
aangenomen. Maar liefst drie buitengewone zittingen heeft de MRR in 2011 in Geneve
aan de mensenrechtensituatie in de Arabische Republiek Syrie gewijd, waarvan twee op
officieel verzoek van de EU.
De EU gaf voorts blijk van haar diepe verontrusting over de bevindingen van het verslag
van de onafhankelijke internationale onderzoekscommissie inzake Syrie, waarin wordt
gesteld dat er in het land wellicht misdaden tegen de menselijkheid en andere grove
mensenrechtenschendingen zijn begaan. De EU bevestigde herhaaldelijk haar standpunt
231
dat er voor de plegers van vermoedelijke misdrijven zoals die welke in het verslag
worden beschreven, geen straffeloosheid mag bestaan.
232
5.2.16 Tunesie
De Tunesische revolutie heeft de weg vrijgemaakt voor de overgang van het land naar
democratic Tijdens de periode 2011 - 2013 heeft de EU 240 miljoen euro aan bilaterale
samenwerking met Tunesie besteed, uit het ENPI (Europees nabuurschaps- en
partnerschapsinstrument). Dat indicatieve bedrag werd met 150 miljoen euro verhoogd.
Alleen al voor 2011 verdubbelde de EU haar financiele bij stand van aanvankelijk
80 miljoen euro tot circa 160 miljoen euro. Die middelen waren met name bedoeld voor
economisch herstel, het maatschappelijk midden veld en de democratische overgang.
In januari 2011 betuigden EU-hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton en
Commissielid Stefan Fiile in een gezamenlijke verklaring opnieuw de solidariteit van de
EU met Tunesie en het Tunesische volk, veroordeelden zij het gewelddadig neerslaan
van de demonstraties, en spoorden zij de Tunesische autoriteiten aan verantwoordelijk
op te treden, de vrede te bewaren, zich terughoudend op te stellen en geen geweld te
gebruiken. De opstand leidde tot het officiele aftreden van president Zine El Abidine
Ben Ali op 14 januari 201 1.
De Raad stelde op 31 januari 2011 beperkende maatregelen tegen Tunesie vast wegens
schendingen van de mensenrechten. In februari 2011 bevroor de EU de tegoeden van de
heer Ben Ali en andere personen tegen wie een gerechtelijk onderzoek loopt wegens
verduistering van overheidsmiddelen in Tunesie.
233
De EU betoonde haar politieke steun voor de Tunesische overgang door een reeks
bezoeken op hoog niveau, op 14 februari 2011 van EU-hoge vertegenwoordiger
Catherine Ashton, en vervolgens van EG-voorzitter Barroso, de commissieleden Fule,
Malmstrom en De Gucht en voorzitter van het Europees Parlement Buzek.
De EU drong er bij de overgangsregering op aan toe te zien op een vlotte en soepele
transitie naar democratic, en verklaarde zich bereid onmiddellijk bij stand te verlenen bij
de voorbereiding en organisatie van het verkiezingsproces en samen te werken aan een
breder pakket voor bij stand bij democratische hervormingen en economische
ontwikkeling.
De EU reageerde instemmend op de besluiten van de overgangsregering om politieke
gevangenen vrij te laten, vrijheid van meninguiting toe te staan en familieleden van
voormalig president Ben Ali te vervolgen wegens corruptie.
De EU verleende onmiddellijke bij stand voor de voorbereiding van verkiezingen, en
zette een verkiezingswaarnemingsmissie in die onder leiding stond van Michael Gahler,
in wiens rapport te lezen viel dat de verkiezingen over het algemeen goed zijn verlopen,
konden bogen op een grote politieke consensus, gepaard gingen met algemene vrijheid
van meningsuiting en transparant waren georganiseerd.
Voor het eerst hadden de Tunesische burgers in oktober 201 1 de gelegenheid om op
vrije en democratische wijze hun vertegenwoordigers te kiezen. De nieuw verkozen
grondwetgevende vergadering zal nu de taak hebben de nieuwe grondwet van het land
op te stellen. De EU verklaarde dat zij de Tunesische bevolking politiek en financieel zal
blijven steunen. Niettemin betreurde de EU de gevechten die uitbraken na de
bekendmaking van de voorlopige verkiezingsuitslagen, en riep zij op tot kalmte en
terughoudendheid .
In 201 1 werd 2 miljoen euro uit het stabiliteitsinstrument vrijgemaakt ter ondersteuning
van zeven projecten om de Tunesische autoriteiten te helpen bij de voorbereiding van
234
democratische verkiezingen volgens internationale normen, bij de ondersteuning van de
ontwikkeling van een onafhankelijke civiele samenleving en bij het streven om
maatschappelijke organisaties in staat te stellen een actieve rol te vervullen bij het
bepalen van het hervormingsprogramma van het land.
235
Daarnaast werd in maart 2011 in het kader van het Europees instrument voor
democratic en mensenrechten een oproep tot het indienen van voorstellen met een
budget van 2 miljoen euro gedaan. Er werden tien projecten gefinancierd op de volgende
drie gebieden: nationale verkiezingswaarneming, opleiding van politieke partijen,
ondersteuning van de vrijheid van meningsuiting en bevordering van de democratische
waarden.
In juli 2011 werd nog een oproep tot het indienen van voorstellen gedaan in het kader
van het thematische programma voor niet-overheidsactoren en lokale actoren voor een
totaal budget van 2,5 miljoen euro. De oproep was gericht op de bevordering van lokale
ontwikkelingsprojecten met bijzondere aandacht voor het scheppen van banen en het
genereren van inkomsten. Er werden zes projecten gefinancierd.
In September 2011 belegde de EU de eerste bijeenkomst van de taskforce EU-Tunesie
die is opgezet om de Europese en internationale steun voor de Tunesische transitie beter
te coordineren.
Tevens werd er aanzienlijke humanitaire hulp beschikbaar gesteld, met name om Tunesie
bij te staan bij de opvang van de toestroom van vluchtelingen tengevolge van de oorlog
in Libie. In 201 1 heeft de EU met Tunesie een dialoog over migratie, mobiliteit en
veiligheid aangeknoopt.
Op 27 december 201 1 begroette de EU met instemming de benoeming van de nieuwe
Tunesische regering en zegde zij toe de Tunesische autoriteiten en het maatschappelijk
middenveld te zullen blijven steunen bij de overgang van het land naar democratic
De EU heeft de onderhandelingen over het vestigen van een bevoorrecht partnerschap
tussen de EU en Tunesie nieuw leven ingeblazen door het vaststellen van een
"geavanceerde status".
236
5.2.17 Algerije
De eerste vergadering van het subcomite EU-Algerije voor politieke dialoog, veiligheid
en mensenrechten werd op 3 en 4 oktober in Algiers gehouden. De zesde zitting van de
Associatieraad EU-Algerije vond in juni in Luxemburg plaats. Daar werd uitvoerig
ingegaan op onderwerpen in verband met democratisering, hervormingen en
mensenrechten. Commissielid Fiile bezocht Algerije in mei voor de tweede maal. Tijdens
dat bezoek had hij ontmoetingen met een breed scala van maatschappelijke organisaties
en sprak hij met de Algerijnse autoriteiten onder meer over de geplande politieke
hervormingen.
In de vorige vergadering van het Associatiecomite EU-Algerije, die in december te
Brussel plaatsvond, verklaarde Algerije zich bereid verkennende onderhandelingen aan te
gaan voor het uitwerken van een actieplan in het kader van het vernieuwde Europees
nabuurschapsbeleid. Op 20 december verzocht Algerije de EU officieel om als
waarnemer op te treden bij de parlementsverkiezingen in mei 2012.
Op 29 april 2011 sprak de hoge vertegenwoordiger haar verontrusting uit over de moord
op de mensenrechtenverdediger professor Ahmed Kerroumi, die behoorde tot de
politieke partij "Democratische en Sociale Beweging", en riep zij ertoe op spoedig een
diepgaand onderzoek in te stellen, opdat degenen die voor deze moord verantwoordelijk
zijn, worden gevonden en voor de rechter worden gebracht. Zij herhaalde dat de EU
hecht aan haar partnerschap met Algerije en dat de EU mensenrechtenverdedigers en
maatschappelijke organisaties zal blijven steunen.
237
De Algerijnse autoriteiten hebben begin 2011 de noodtoestand opgeheven en politieke
en sociaaleconomische hervormingen in het vooruitzicht gesteld. De EU verklaarde zich
bereid Algerije bij zijn inspanningen te ondersteunen, maar beklemtoonde dat die
hervormingen zo moeten worden doorgevoerd dat tegemoet wordt gekomen aan de
rechtmatige aspiraties van het Algerijnse volk. De hervormingen werden met de
Algerijnse autoriteiten besproken in de eerste vergadering van het subcomite voor
politieke dialoog, veiligheid en mensenrechten en in de tweede vergadering van het
Associatiecomite EU-Algerije. De EU gaf uiting aan het standpunt dat de wetgevings-
hervormingen, met name inzake verenigingen en media, niet moeten leiden tot grotere
beperkingen op de uitoefening van de vrijheid van vereniging en van meningsuiting.
Verscheidene ngo's hadden nogal wat vragen naar aanleiding van de bestudering van de
nieuwe wet op verenigingen, met name wat betreft de oprichting en ontbinding van
verenigingen, het doel van hun activiteiten, hun financiering en hun samenwerking met
Internationale ngo's.
De EU heeft de ontwikkelingen inzake de vrijheid van godsdienst en geweten
nauwlettend gevolgd.
Wat de rechten van de vrouw betreft, betoonde de EU zich ingenomen met het
hervormingsproject (dat vervolgens in januari 2012 is aangenomen) dat ertoe strekt een
vrouwenquotum in verkozen vertegenwoordigingen te garanderen. Blijft de vraag of de
uitvoering daarvan werkelijke gelijkheid tot gevolg zal hebben. De EU heeft zich er
bezorgd over getoond dat Algerije zijn voorbehouden bij het Verdrag inzake de
uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) nog niet heeft
ingetrokken. Daarnaast is er door de EU gewezen op de noodzaak de "Code de la
famille" te hervormen
De EU-personeelsleden hadden geregeld ontmoetingen met maatschappelijke
organisaties zowel in Algiers als in Brussel. In Algiers was de delegatie zeer actief om de
civiele samenleving op de financieringsmogelijkheden en -procedures te attenderen. Er
vond overleg met nationale en internationale ngo's plaats in het kader van de groep
238
inzake de doeltreffendheid van de hulp aan de civiele samenleving alsook bij de viering
van internationale dagen (bijvoorbeeld de Dag van de mensenrechten).
239
In 20 11 werden er veertien extra projecten gefinancierd in het kader van het Europees
instrument voor democratic en mensenrechten en het programma voor niet-
overheidsactoren. Zij bestrijken een breed scala van onderwerpen, zoals plaatselijke
ontwikkeling, capaciteitsopbouw, rechten van de vrouw en gezondheidszorg.
Aan Algerije komt voor 2011-2013 een totaalbudget van 172 miljoen euro ten goede dat
wordt gefinancierd via het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument. De
Europese Commissie trok in 2011 58 miljoen euro uit voor Algerije. Die middelen
dienen ter ondersteuning van hervormingen op het gebied van vervoer, cultuur en
erfgoed, en jeugd en werkgelegenheid.
5.2.18 Marokko
De EU en Marokko zetten hun mensenrechtendialoog voort, meer bepaald in de zesde
vergadering van het subcomite voor mensenrechten, democratic en bestuur van
20 oktober 2011 te Brussel.
240
In een gezamenlijke verklaring van 19 juni 2011 van EU-hoge vertegenwoordiger
Catherine Ashton en Commissielid Stefan Fiile voor uitbreiding en het Europees
nabuurschapsbeleid] uitte de EU haar waardering voor de herziene versie van de
grondwet, waarover op 1 juli 2011 een referendum werd gehouden. De nieuwe grondwet
bevat belangrijke maatregelen op het vlak van de mensenrechten en de fundamentele
vrijheden, waaronder het primaat van het internationale over het nationale recht; de
erkenning van de burgerrechten van vrouwen en van de gelijkheid van vrouwen en
mannen, het nieuwe institutionele kader voor de mensenrechten, d.w.z. de oprichting
van de nationale raad voor de rechten van de mens, de interministeriele delegatie inzake
mensenrechten en de instelling van de ombudsman. De Marokkaanse autoriteiten
besloten de datum van de parlementsverkiezingen te vervroegen naar 25 november
2011. In overeenstemming met de Marokkaanse regering vond van 14 november tot en
met 2 december een EU-missie van verkiezingsdeskundigen plaats. Die missie bracht
een verslag uit met verscheidene aanbevelingen voor het verbeteren van bepaalde
aspecten van het verkiezingsproces (verlenging van de verkiezingscampagne,
bekendmaking van de uitslagen met vermelding van het aantal stemmen, deelneming
van vrouwen, enz.). De EU toonde zich (in een verklaring van 26 november 2011)
ingenomen met het feit dat deze verkiezingen gehouden werden en zegde haar steun toe
voor de Marokkaanse inspanningen om snel een ambitieus hervormingsprogramma ten
uitvoer te brengen.
In mei 2011 kondigde de regeringsraad zijn besluit aan om het Facultatief Protocol bij
het Verdrag tegen foltering te ratificeren. De EU moedigde de Marokkaanse regering
daarnaast aan om toe te treden tot Facultatief Protocol nr. 1, betreffende
klachtenprocedures, bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke
rechten, en om het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen
tegen gedwongen verdwijning te ratificeren. In verband met de vrijheid van vereniging
en de vrijheid van vergadering (die in de nieuwe grondwet verankerd zijn), bleven zich
praktische problemen met de uitvoering voordoen (problemen bij de registratie van
buitenlandse ngo's, weigeringen om recu's uit te schrijven, belemmeringen van
demonstraties). Er kwamen meldingen binnen van het gebruik van geweld door de
241
rechtshandhavingsinstanties jegens demonstranten van met name de 20 februari-
beweging. De EU onderstreepte in haar dialoog met de Marokkaanse autoriteiten het
belang van waarborging van de vrijheid van vergadering en van vereniging.
242
Ook de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid zijn verankerd in de nieuwe
grondwet, evenals het recht op toegang tot overheidsinformatie en de specifieke wijze
van regulering daarvan door de hoge autoriteit voor audiovisuele communicatie.
Journalisten kunnen over het algemeen weliswaar kritiek uiten, maar er werden
verscheidene gevallen gerapporteerd van repressie en intimidatie van media en
journalisten die zich kritisch hadden uitgelaten over gevoelige onderwerpen. De EU
spoorde Marokko aan zo spoedig mogelijk een nieuwe perswet aan te nemen met een
hervormde regeling van de vrijheidsstraffen voor journalisten. Wat de rechten van
vrouwen en kwetsbare personen betreft, heeft Marokko een regeringsagenda voor
gelijkheid 2011-2013 aangenomen. De EU trok 35 miljoen euro uit voor de uitvoering
van die agenda, vooral voor de bewustmaking van de bevolking en het verbeteren van de
omstandigheden en het vermogen van vrouwen om op voet van gelijkheid met mannen
deel te nemen aan het politieke bestuur en het beheer van openbare aangelegenheden.
Marokko heeft al zijn voorbehouden bij het Verdrag inzake de uitbanning van alle
vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) ingetrokken, maar handhaaft
bepaalde verklaringen die tegelijk met de aanpassing van zijn nationale wetgeving
ingetrokken dienen te word en. In mei 2011 nam de regeringsraad het Facultatief
Protocol bij het Verdrag tegen foltering aan (waardoor het comite individuele petities
kan ontvangen). Het wetsontwerp inzake de arbeidsvoorwaarden voor huishoudelijk
personeel (dat tevens het verbod op arbeid van kinderen van beneden de 15 jaar
bestrijkt) werd in oktober 2011 door de regeringsraad aangenomen.
De samenwerking tussen de EU en Marokko in internationale organisaties, met name in
de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties werd verder uitgebreid. Marokko nam in
de context van de Arabische lente actief deel aan de VN-contactgroep voor het oplossen
van het conflict in Libie, en werkte met de EU samen op het vlak van de eerbiediging
van de mensenrechten in Syrie.
243
5.2.19 Westelijke Sahara
De EU is in haar dialoog met zowel Marokko als Algerije van nabij aandacht blijven
schenken aan de Westelijke Sahara. De EU hecht groot belang aan het verbeteren van de
mensenrechtensituatie in de Westelijke Sahara, waar de vrijheid van meningsuiting en de
vrijheid van vergadering problematisch blijven. De EU steunt de VN-secretaris-generaal
en zijn persoonlijk gezant ten voile in hun inzet voor het vraagstuk van de Westelijke
Sahara en heeft de partijen opgeroepen de onderhandelingen onder auspicien van de VN
voort te zetten om een rechtvaardige, blijvende en beiderzijds aanvaardbare politieke
oplossing te vinden. In Resolutie 1979 (2011) van de VN-Veiligheidsraad verheugt de
Veiligheidsraad zich over de vestiging van een nationale mensenrechtenraad in Marokko
en over de voorgestelde component voor de Westelijke Sahara, alsook over de
bereidheid van Marokko om te zorgen voor onvoorwaardelijke en ongehinderde toegang
tot alle speciale procedures van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties.
5.2.20 Libie
Nadat het Kadhafi-regime zijn eigen onderdanen op brute wijze had onderdrukt en
aangevallen, besloot de EU op 22 februari 201 1 de onderhandelingen over een
kaderovereenkomst EU-Libie op te schorten.
Vervolgens nam de EU een leidende rol op zich bij het nemen van het besluit in de
Algemene Vergadering van de VN van 1 maart om Libies lidmaatschapsrechten in de
Mensenrechtenraad op te schorten.
244
Op 1 1 maart werd er een buitengewone Europese Raad gehouden in het licht van de
gebeurtenissen in Libie. De leiders riepen kolonel Kadhafi op onmiddellijk afstand te
doen van de macht, en verklaarden dat de nationale overgangsraad door de EU als
rechtmatige gesprekspartner zou worden beschouwd. In daaropvolgende zittingen van
de Raad Buitenlandse Zaken en bijeenkomsten van de Europese Raad herhaalde de EU
haar oproepen aan het adres van het regime om een halt toe te roepen aan het geweld en
aan de mensenrechtenschendingen ten aanzien van zijn onderdanen, en betuigde zij met
klem steun aan de prodemocratische krachten. Daarnaast werden door voorzitter
Barroso, voorzitter Van Rompuy en hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton
verklaringen afgelegd over een brede waaier van onderwerpen op het gebied van de
mensenrechten (waaronder de bescherming van de burgerbevolking, de veroordeling van
willekeurige detentie en buitengerechtelijke executies en van discriminatie van kwetsbare
groepen), het gebruik van clustermunitie, de status van de nationale overgangsraad, en
algehele steun aan de Libische burgers.
In antwoord op de crisis implementeerde de EU spoedig beperkende maatregelen op
grond van de Resoluties 1970 en 1973 van de VN-Veiligheidsraad, samen met een reeks
autonome aanvullende beperkende maatregelen. Die maatregelen behelsden de
bescherming van de burgerbevolking door te voorkomen dat wapens en geld het
Kadhafi- regime konden bereiken en door zich met reisbeperkingen en het bevriezen van
tegoeden te richten tegen kolonel Kadhafi en diegenen in zijn naaste omgeving die
verantwoordelijk waren voor het bevelen van geweld.
De EU speelde een actieve rol bij de inspanningen van de internationale gemeenschap
om een oplossing te vinden voor het conflict. EU-ver tegen woordigers waren aanwezig
bij de topbijeenkomsten van Parijs en Londen, bij de vergaderingen van de Libie-
contactgroep en van de Cairo-groep, alsook bij de top van Parijs van 1 September en de
bijeenkomst van de Vrienden van Libie in New York in de marge van de AWN, waar
de nationale overgangsraad de volledige erkenning van de internationale gemeenschap
als het rechtmatige gezag van Libie verkreeg.
245
Op 22 mei 2011 bezocht de hoge vertegenwoordiger Benghazi, waar zij de officiele
opening van het technisch bureau van de EU verrichtte. Het EU-bureau werd
opgedragen om de contacten met de in Benghazi gevestigde nationale overgangsraad te
onderhouden en om de EU-bij stand ter plaatse te coordineren. Op 12 november, na de
bevrijding van Tripoli, bezocht de hoge vertegenwoordiger Tripoli om de EU-delegatie
in Libie officieel te openen en om gezagsdragers van de nationale overgangsraad in hun
hoofdstad te ontmoeten, zoals zij tijdens haar bezoek aan Benghazi in mei had beloofd.
246
Sinds het begin van de crisis in Libie bood de EU humanitaire hulp voor meer dan
158 miljoen euro en zette zij EU-civielebeschermingsteams en middelen in om zowel in
Libie zelf als aan de Libische grenzen burgers bij te staan. Na de bevrijding van het land
kondigde de hoge vertegenwoordiger een pakket van 30 miljoen euro aan onmiddellijke
hulp aan voor onder meer eerbiediging van de mensenrechten, voorkoming van foltering
en mishandeling en versterking van het maatschappelijk midden veld.
Verscheidene leden van het Europees Parlement bezochten Libie in 201 1 en droegen
zodoende bij aan de bewustmaking in Europa van de uitdagingen waar de interim-
autoriteiten voor staan in hun streven om een democratische overgang te
bewerkstelligen.
De hoge vertegenwoordiger benadrukte dat in de nieuwe grondwet de rechten van
vrouwen verankerd moeten worden om te waarborgen dat vrouwen deel uitmaken van
het proces. De EU faciliteerde de deelname van vrouwen uit twaalf verschillende
Libische steden aan de verkiezingen in Tunesie.
Op 21 december 2011 gaf de Raad van de EU alle bevroren in de EU gehouden
middelen en tegoeden van de centrale bank van Libie en van de Libyan Arab Foreign
Bank vrij om het herstel van de Libische economie te steunen en bij stand te bieden aan
de nieuwe Libische autoriteiten.
247
5.3 Ruslanden Centraal-Azie
5.3.1 Rusland
De EU en Rusland hidden in 2011 hun periodieke tweejaarlijks mensenrechtenoverleg.
De 13e en de 14e ronde daarvan vonden beide in Brussel plaats, respectievelijk in mei en
november. Er werd open gedialogeerd over een reeks mensenrechtenkwesties in
Rusland, de Europese Unie en internationale fora. Met name de volgende onderwerpen
kwamen aan de orde: vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vergadering en vereniging,
de situatie van mensenrechtenverdedigers, de rechtsstaat, het functioneren van het
gerechtelijk apparaat, kiesrechten, racisme, vreemdelingenhaat en bestrijding van
discriminatie, met inbegrip van met name de rechten van LGBTI's, de rechten van het
kind, samenwerking inzake mensenrechten in internationale fora (VN, Raad van Europa,
OVSE), en de noordelijke Kaukasus.
Daarnaast verzochten de EU en Rusland om onderzoek naar specifieke individuele
gevallen. Overeenkomstig haar praktijk om de stem van het maatschappelijk middenveld
bij haar bijeenkomsten met derde landen over de mensenrechten te betrekken, had de
EU voor elke overlegronde ontmoetingen met vertegenwoordigers van Russische en
internationale ngo's. Ook het Europees Parlement werd in speciale voor- en
nabesprekingen op de hoogte gehouden.
Om het overleg doeltreffender en resultaatgerichter te maken, bleef de EU bij Rusland
aandringen op wijzigingen in de procedure van het mensenrechtenoverleg en om andere
ministeries en instanties dan het ministerie van Buitenlandse Zaken erbij te betrekken,
om het overleg beurtelings in Rusland en in de EU te laten plaatsvinden en
ontmoetingen met Russische en internationale ngo's te houden. Dit punt kwam ter
sprake tijdens twee EU-Rusland-toppen, respectievelijk in Nizjni Novgorod in juni en in
Brussel in december, en werd voorts besproken in een briefwisseling tussen voorzitter
Van Rompuy en president Medvedev. Over het algemeen werden
248
mensenrechtenkwesties op alle niveaus van de betrekkingen tussen de EU en Rusland
ter sprake gebracht, ook op het hoogste.
249
De EU bleef ook in 201 1 uiting gegeven aan haar bezorgdheid over de nakoming door
Rusland van de toezeggingen die het in het kader van de VN, de OVSE en de Raad van
Europa heeft gedaan. Omdat 2011 een verkiezingsjaar was, behoorden de kiesrechten
van de Russische burgers tot de hoofdpunten van de besprekingen met de Russische
Federatie, varierend van de registratie van politieke partijen tot de eerlijke toegang tot
middelen en media, en van de vrijheid van vergadering wat bijeenkomsten van de
oppositie betreft tot verkiezingswaarneming. In de aanloop naar en vlak na de
verkiezingen werden in dat verband door hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton
enkele verklaringen afgelegd.
Bron van grote zorg bleven voor de EU de moeilijke situatie van
mensenrechtenverdedigers, een aantal gewelddadige aanslagen op journalisten en
prominente activisten in de Russische Federatie, alsmede de beperkte naleving van de
vrijheid van meningsuiting en van de vrijheid van vereniging en vergadering. Het
onderzoek naar de moorden op mensenrechtenverdedigers als mevrouw Estemirova en
het onderzoek naar het overlijden in voorlopige hechtenis van de heer Magnitski en
mevrouw Trifonova leverden niets op. Op 27 december legde het hoofd van de
presidentiele raad inzake mensenrechten en civiele samenleving, Michail Fedotov,
president Medvedev rapporten over Sergej Magnitski en Michail Chodorkovski voor.
Intussen werd de rechtszaak tegen de overleden jurist Sergej Magnitski twee jaar na zijn
dood heropend, en dat terwijl de omstandigheden van zijn dood in voorlopige hechtenis
nog tot op de bodem moeten worden uitgezocht. Last but not least riep de definitieve
uitspraak in het tweede proces tegen Chodorkovski en Lebedev tal van vragen op in
verband met onregelmatigheden en het ontbreken van een eerlijk proces. Hoge
vertegenwoordiger Ashton legde daarover een verklaring af.
250
De EU bleef zich zorgen maken over de mensenrechtensituatie in de noordelijke
Kaukasus, die er in 2011 niet beter op werd: er bleven talrijke meldingen binnenkomen
van folteringen, ontvoeringen, willekeurige detenties en schendingen van de rechten van
vrouwen, waaronder "eerwraakmoorden" en huiselijk geweld. Voor die misdaden bleef
er alom straffeloosheid heersen. In naburige republieken, met name in Ingoesjetie en
Dagestan, ging de situatie er verder op achteruit. Het aantal aanslagen in samenhang met
racisme en etnische haat bleef een bron van zorg. Hetzelfde geldt naar verluidt voor de
situatie van staatlozen in de Russische Federatie.
Tot de belangrijke positieve ontwikkelingen die op instemming van de EU konden
rekenen, behoorden enkele moderniseringsinspanningen, met name in verband met de
rechtsstaat (de start van een aantal hervormingen op justitieel gebied, in het
gevangeniswezen en de rechtshandhaving) en politiek pluralisme (verlaging van de
drempel voor toegang tot de Doema van zeven naar vijf procent, opstelling van
wetswijzigingen inzake de registratie van politieke partijen en de kieswet).
5.3.2 Centraal-Azie (regionaal)
De EU-strategie voor een nieuw partnerschap met Centraal-Azie is sedert ze door de
Europese Raad op 21 en 22 juni 2007 werd goedgekeurd het algemene kader voor de
EU-betrekkingen met Centraal-Azie. De strategic onderkent dat mensenrechten,
rechtsstatelijkheid, goed bestuur en democratisering aan de basis liggen van de politieke
stabiliteit en de economische ontwikkeling van Centraal-Azie op de lange termijn.
De EU stelde bij elke Centraal-Aziatische staat mensenrechtenkwesties aan de orde via
diverse politieke contacten en bezoeken op hoog niveau, zoals tijdens de ministeriele
bijeenkomst tussen de EU en Centraal-Azie van 7 april 2011 in Tasjkent (Oezbekistan).
Er werd een aantal bilaterale demarches uitgevoerd bij de landen in de regio over
mensenrechtenkwesties die zorgen baarden.
251
Overeenkomstig de strategic heeft de EU met alle landen van de regio gestructureerde
mensenrechtendialogen ingesteld. Deze dialogen hebben de gelegenheid geboden
openlijk over alle zorgpunten te praten, ook over individuele gevallen. De dialogen
werden voorbereid in nauw overleg met het plaatselijke en het internationale
maatschappelijk middenveld. Er werd ook gevraagd om inbreng van het maatschappelijk
middenveld door middel van studiebijeenkomsten met de vier Centraal-Aziatische
landen 12 . Deze bijeenkomsten gingen over internationale normen, Europese beste
praktijken, nationale wetten en de praktische toepassing daarvan. De studiebijeen-
komsten boden de gelegenheid voor een gedachtewisseling tussen Europese en Centraal-
Aziatische vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, academici en
overheidsambtenaren. Zij leidden tot de opstelling van gedetailleerde aanbevelingen over
wetswijzigingen en praktische veranderingen die nodig zijn willen de betrokken landen
volledig voldoen aan de internationale en nationale normen, die daar aan ambtenaren
werden gepresenteerd. De dialogen en de studiebijeenkomsten kregen een vervolg door
contacten tussen de nationale autoriteiten en de EU-delegaties, alsmede door de
financiering van projecten, onder meer uit het Europees instrument voor democratic en
mensenrechten.
Daarnaast ontwikkelde de EU met de staten van Centraal-Azie op nationaal niveau
bilaterale samenwerkingsprogramma's en -projecten die rechtstreeks te maken hebben
met de mensenrechten. De EU verleende in het bijzonder steun aan de hervorming van
het gerechtelijk apparaat en het gevangeniswezen, evenals aan campagnes om de
mensenrechten te propageren en aan capaciteitsopbouw. Overeenkomstig de strategic
werden de activiteiten in het kader van het regionaal initiatief met betrekking tot de
rechtsstaat voor Centraal-Azie ook in 2011 voortgezet.
Bijdragen tot de uitvoering van het EU-mensenrechtenbeleid is onderdeel van het
mandaat van de Speciale Vertegenwoordiger van de EU voor Centraal-Azie, Pierre
Morel, die in zijn bezoeken aan de regio en in zijn bilaterale contacten
mensenrechtenvraagstukken aan de orde bleef stellen.
http://eeas.europa.eu/human rights/dialogues/civil society
252
253
De EU werkte middels dialoog en gezamenlijke projecten nauw samen met de OVSE,
de Raad van Europa, de VN en de Hoge Commissaris van de VN voor de
mensenrechten, en met name met haar regionale bureau in Bisjkek.
5.3.3 Kazachstan
In 201 1 waren er in Kazachstan tekenen van onrust tengevolge van een industrieel
arbeidsgeschil dat in mei in Janaozen uitbrak. Er werd gestaakt in diverse
olieverwerkingsinstallaties waar de arbeiders salarisverhoging, betere
arbeidsomstandigheden en de opheffing van beperkingen met betrekking tot
onafhankelijke vakbonden eisten. Deze stakingen leidden in december 2011 tot zware
botsingen tussen politie en stakers. De autoriteiten richtten een onderzoekscommissie
op die de feiten achter de gewelddadige gebeurtenissen moet onderzoeken. De EU sprak
de verwachting uit dat de commissie op transparante wijze haar werk zal doen en dat
degenen die verdacht worden van geweldpleging een eerlijk proces zullen krijgen.
De situatie qua mensenrechten blijft meer in het algemeen een punt van zorg. De EU is
bij de Kazachstaanse autoriteiten blijven aandringen op het uitvoeren van verdere
politieke hervormingen op het gebied van de vrijheid van vergadering en de vrijheid van
overtuiging, de rol van het maatschappelijk middenveld en de ngo's, de situatie van de
politieke oppositie, de mediavrijheid en de vrijheid van meningsuiting.
Sedert de lente van 2011heeft in Kazachstan een reeks bomaanslagen en vermoedelijke
terreuraanslagen plaatsgevonden, die te maken zouden hebben met religieus extremisme.
Deze gebeurtenissen hebben een nieuw open debat doen ontstaan over
godsdienstvrijheid en over een stijgende tendens van religieus extremisme in Kazachstan.
Tijdens de bijeenkomst van de samenwerkingsraad EU-Kazachstan in juni 2011 zijn op
hoog niveau besprekingen gevoerd.
De vierde ronde van de mensenrechtendialoog tussen de EU en Kazachstan vond plaats
op 30 november 2011 in Brussel. Op 19 en 20 oktober 2011 is in Almaty een EU-
Kazachstan seminar van het maatschappelijk middenveld georganiseerd over
254
mensenrechten : "Building stronger interaction between state and civil society as an
engine of progress".
255
5.3.4 Kirgizie
De vorming van een coalitieregering en een vreedzaam verloop van de
presidentsverkiezingen in oktober 201 1 waren een laatste stap in het overgangsproces
van de na de crisis van 2010 opgerichte voorlopige instellingen naar door democratische
verkiezingen gevestigde overheidsautoriteiten. Uit een aantal, door de OVSE/Odihr
waargenomen, tekortkomingen bij de uitvoering van de wetgeving bleek duidelijk dat het
verkiezingsproces verbetering behoeft. De EU bleef ondersteuning verlenen aan het
democratiseringsproces en bevestigde haar toezegging om substantiele hulp te bieden ter
ondersteuning van hervormingen in het land, met name op het gebied van de rechtsstaat
en de sociaaleconomische ontwikkeling.
Tijdens het verloop van de politieke dialoog bleef de EU de Kirgizische autoriteiten
oproepen nog meer politieke hervormingen door te voeren, vooral inzake
rechtsstatelijkheid en justitie.
De EU spoorde de Kirgizische autoriteiten aan sneller verbetering te brengen in de
mensenrechtensituatie van alle burgers, met name wat betreft de waarborging van de
onontbeerlijke rechten op een eerlijk proces en op toegang tot de rechter, deugdelijke
procesvoeringsregels en vermindering van de druk op rechters en advocaten. De EU
uitte haar diepe verontrusting over de beslissing van het hoogste gerechtshof van
Kirgizie om de levenslange vrijheidsstraf van de mensenrechtenverdediger de heer
Askarov te handhaven, en riep ertoe op alle mogelijkheden te overwegen om de zaak
opnieuw te bezien.
De hervorming van het wetboek van strafrecht is een belangrijke ontwikkeling: de EU
uitte haar waardering voor het feit dat laster niet langer strafbaar is in Kirgizie, waarmee
het goede voorbeeld wordt gegeven voor de regio. In december 201 1 nodigde Kirgizie
de speciale rapporteur van de VN inzake foltering uit voor een bezoek aan het land.
256
De derde zitting van de mensenrechtendialoog tussen de EU en Kirgizie vond op 28 juni
2011 in Bisjkek plaats. Naast onderwerpen van gemeenschappelijk belang of
gemeenschappelijke zorg in internationale fora, stelde de EU een aantal specifieke
punten van zorg betreffende de mensenrechtensituatie in Kirgizie aan de orde, met name
in samenhang met de hervorming van het gerechtelijk apparaat, met inbegrip van
voorlopige hechtenis, foltering, het recht op een eerlijk proces en toegang tot de rechter,
vrijheid van vereniging en van vergadering ; de rechten van gevangenen, van kinderen en
van vrouwen, en het nationale kader voor de bescherming van de mensenrechten.
De EU bleef continu ondersteuning verlenen aan activiteiten op het gebied van
wederopbouw, verzoening en conflictpreventie die van belang zijn voor de duurzame
groei van het land. In antwoord op de door de nieuwe regering getoonde belangstelling
voor samenwerking met de EU inzake justitiele hervormingen en de bestrijding van
corruptie wordt er thans gewerkt aan de opstelling van een volwaardig
bijstandsprogramma voor deze aangelegenheden, dat voorziet in het delen van EU-
ervaring ter zake.
5.3.5 Tadzjikistan
De derde en de vierde ronde van de mensenrechtendialoog tussen de EU en
Tadzjikistan vonden plaats in Doesjanbe op respectievelijk 2 februari (voor het jaar
2010) en 25 oktober 2011. De dialoog bood de gelegenheid tot een gedachtewisseling
over een breed scala van vraagstukken van gemeenschappelijk belang of van
gemeenschappelijke zorg, zoals de nationale instelfingen voor de mensenrechten, de
rechten van vrouwen, kinderen en migranten. Er zijn verschillen opgemerkt in verband
met het kiesrecht, het maatschappelijk middenveld, de vrijheid van godsdienst en de
vrijheid van de media. Daarnaast waren er ook besprekingen over mogelijkheden tot
concrete samenwerking op het gebied van de mensenrechten. In het kader van de vierde
ronde van de dialoog bezocht de EU-delegatie ook een gevangenis in Doesjanbe.
257
Op 26-27 juli 2011 werd er door de EU en Tadzjikistan een seminar voor het
maatschappelijk middenveld over de rechten van arbeidsmigranten gehouden.
258
"Mensenrechtenkwesties kwamen ook aan de orde in de eerste vergadering van het
samenwerkingscomite op 16 maart 2011 in Doesjanbe. De voornaamste punten van
bespreking hidden verband met de aanbevelingen van het Bureau voor Democratische
Instellingen en Mensenrechten (ODIHR), de vrijheid van meningsuiting, de
mediavrijheid en de vrijheid van godsdienst.
5.3.6 Turkmenistan
De EU bleef de situatie van de mensenrechten in Turkmenistan nauwlettend volgen en
gaf tijdens de bilaterale dialoog voordurend uiting geven aan haar blijvende bezorgdheid
over een aantal zaken, onder meer in de mensenrechtendialoog EU-Turkmenistan. De
vierde ronde van de dialoog vond op 8 juli 2011 in Brussel plaats. De EU en
Turkmenistan richtten zich in het bijzonder op de hervorming van het gerechtelijk
apparaat, met inbegrip van de omstandigheden in de gevangenissen, op de nationale
instellingen voor de bescherming van de mensenrechten, de ontwikkeling van het
maatschappelijk middenveld, vrijheid van vereniging, vrijheid van meningsuiting,
bewegingsvrijheid en de rechten van personen die tot een nationale minderheid behoren,
en samenwerking in internationale fora.
5.3.7 Oezbekistan
De EU is bij de Oezbeekse autoriteiten blijven aandringen op het uitvoeren van verdere
politieke hervormingen, met name op het gebied van de vrijheid van vergadering en de
vrijheid van overtuiging, de rol van het maatschappelijk middenveld en de ngo's, de
mediavrijheid en de rechten van het kind. De EU heeft zich verheugd over de vrijlating
van een aantal mensenrechtenverdedigers in de loop van 2011, maar bleef bezorgd over
het grote aantal mensenrechtenverdedigers, activisten en journalisten die in detentie
zitten in Oezbekistan en is die vraagstukken blijven aankaarten, ook de individuele
gevallen, bij de autoriteiten van Oezbekistan. Zij bleef aandringen op ruimere toegang
van de internationale gemeenschap tot de penitentiaire instellingen in Oezbekistan.
259
260
De vijfde ronde van de mensenrechtendialoog EU-Oezbekistan vond op 24 juni 2011 in
Tasjkent plaats. De EU en Oezbekistan richtten zich in het bijzonder op de hervorming
van het gerechtelijk apparaat, met inbegrip van de omstandigheden in de gevangenissen,
op de nationale instellingen voor de bescherming van de mensenrechten, de
ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld, vrijheid van vereniging, vrijheid van
meningsuiting, be wegings vrijheid en samenwerking in internationale fora. In deze
context sneed de EU ook het punt aan van samenwerking met de speciale rapporteur
inzake foltering, alsook het punt betreffende een uitnodiging aan een IAO-commissie
om toezicht uit te oefenen op de voortgang bij de uitvoering van de IAO-verdragen 138
en 182 tegen kinderarbeid.
In december 201 1 schortte het Europees Parlement zijn instemming met het opnemen
van een textielprotocol in de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst op wegens
bezorgdheid in verband met kinderarbeid. Waarschijnlijk verwacht het Europees
Parlement concrete vooruitgang te merken inzake gedwongen arbeid, onder meer de
terugkeer van internationale toezichthouders naar de katoenoogst in 2012, om het
opnieuw opnemen van het textielprotocol opnieuw te overwegen. Er werd intensiever
met elkaar samengewerkt om een programma van 10 miljoen euro vast te stellen voor
een hervorming van de strafrechtspleging, dat begin 2012 van start is gegaan.
De EU bleef samen met de Raad van Europa uitvoering geven aan het
rechtsstaatinitiatief van de EU en Centraal-Azie. Voor Oezbekistan werden de volgende
activiteiten verricht: hervorming van het grondwettelijk hof, het hoogste gerechtshof en
het bureau van de ombudsman, opleiding van rechters en vertegenwoordigers van
overheidsdiensten, en opstelling van juridische adviezen over wetsontwerpen.
261
5.4 Afrika
5.4.1 Afrikaanse Unie
De mensenrechtendialoog tussen de EU en de AU, die in 2008 begon, bleef een
belangrijk forum voor besprekingen over de inspanningen voor de mensenrechten en de
democratic Er vond in 201 1 een bijeenkomst plaats, in Dakar, waarbij de aandacht
vooral uitging naar vraagstukken als de samenwerking tussen de AU en de EU inzake de
bescherming van mensenrechtenverdedigers, de mensenrechten in democratische
transities, en het recht op ontwikkeling en de uitvoering van Resolutie 1325 van de VN-
Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid.
De derde AU-EU-studiebijeenkomst van het maatschappelijk middenveld over
mensenrechten vond op 21 en 22 november 2011 in Brussel plaats. De aanbevelingen
hadden betrekking op twee hoofdonderwerpen: mensenrechten en verkiezingen, en de
situatie in verband met het recht op huisvesting en gedwongen uitzettingen. De
aanbevelingen zullen worden gepresenteerd als bijdrage aan de volgende bijeenkomst in
het kader van de mensenrechtendialoog tussen de EU en de Afrikaanse Unie.
Als blijk van hun gezamenlijke aanpak legden de EU en de AU op 12 februari 2011 een
gezamenlijke verklaring af over de Internationale dag tegen de inzet van kindsoldaten. In
die verklaring betoonden de EU en de AU zich verheugd over de vooruitgang die met
name door de aanneming van Resolutie 1 882 van de Veiligheid sraad werd geboekt, en
betuigden zij andermaal hun steun voor het bestrijden van straffeloosheid in verband
met de rekrutering en de inzet van kindsoldaten en voor de noodzaak om degenen die
dergelijke misdaden begaan, voor de rechter te brengen. Daarnaast riepen zij alle staten
op om het Facultatief Protocol inzake de betrokkenheid van kinderen bij gewapende
conflicten uiterlijk in 2012 te ratificeren, nadat daarvoor in mei 2010 de campagne werd
ingeluid door het bureau van de speciale vertegenwoordiger van de VN-secretaris-
generaal voor kinderen en gewapende conflicten.
262
263
In het kader van het Afrika-EU-platform voor dialoog over bestuur en mensenrechten
(ingesteld op 12 november 2010) werd er door twee werkgroepen vergaderd voor
besprekingen over respectievelijk het beheer van natuurlijke hulpbronnen in situaties
tijdens en na een conflict (Brussel, juni 2011) en vrijheid van meningsuiting, waaronder
media vrijheid, als manier om democratische veranderingen te bevorderen (Tunis,
december 2011). Sinds het platform in november 2010 werd opgericht biedt het
platform een open, inclusieve en informele ruimte voor dialoog, alsook de gelegenheid
tot het opstellen van gezamenlijke bestuursagenda's en aanbevelingen voor de beide
continenten. In September 2011 vond er in Brussel ook een informele bijeenkomst van
deskundigen van het Afrika-EU-partnerschap inzake democratisch bestuur en
mensenrechten plaats, tijdens welke bijeenkomst verder overleg kon worden gevoerd
over de vraag of er verbetering kan worden gebracht in de EU-steun voor Afrikaanse
bestuursinitiatieven als het African Peer Review Mechanism (APRM) en het Afrikaanse
handvest inzake democratic, verkiezingen en bestuur.
Naast de mensenrechtendialoog van de AU en de EU bieden de politieke dialogen
overeenkomstig artikel 8 van de Overeenkomst van Cotonou de gelegenheid om vragen
inzake mensenrechten rechtstreeks op te nemen met de nationale autoriteiten in de
Afrikaanse partnerlanden. In 2010 werd een specifieke dialoog over mensenrechten
gevoerd met Nigeria en Zuid-Afrika.
5.4.2 Angola
Ondanks de grondwettelijke garanties inzake de fundamentele vrijheden en de nationale
instelling voor de mensenrechten bleven zich op allerlei niveaus tekortkomingen bij de
bescherming van de mensenrechten voordoen. Tot recente problemen ter zake behoren
meldingen van geweld en misbruiken van de strijdkrachten tegen illegale migranten en
mijnwerkers in de diamantrijke Lunda-provincies. Ook werd er gewag gemaakt van
buitensporig geweld van de politie bij kleinschalige protestacties van
oppositiegroeperingen en jongeren.
264
265
De EU-delegatie en vertegenwoordigers van de lidstaten bezochten de Lunda-provincies
en hadden er contacten met de autoriteiten en vertegenwoordigers van de civiele
samenleving. In coordinatie met andere internationale partners volgden zij de situatie en
wezen zij de regering op de noodzaak om de berichten grondig na te trekken en
preventief op te treden door opleiding en controle van de strijdkrachten. Eerder
bezochten EU-ambassadeurs de olierijke noordelijke provincie Cabinda, waar zich
sporadisch zwakke opstanden voordoen en waar meldingen van
mensenrechtenschendingen vandaan komen.
De EU en haar lidstaten financieren mensenrechtenprojecten en verlenen bijstand aan
lokale en internationale organisaties die actief zijn op dit terrein. Nu de donor steun aan
Angola algemeen wordt afgebouwd, vormt de EU- financiering een van de weinige
inkomstenbronnen voor lokale mensenrechtenorganisaties.
De dialoog overeenkomstig artikel 8 van de Overeenkomst van Cotonou is niet erg
actief gebleven, maar er zijn hoge verwachtingen voor de Angola EU JWF Joint way
forward agreement. Het omvat een brede politieke dialoog over onder andere vrede en
veiligheid, mensenrechten en goed bestuur.
5.4.3 Burundi
De bezorgdheid van de EU over de mensenrechtensituatie in Burundi is in 2011
gebleven. Er zijn in de loop van het jaar tal van buitengerechtelijke executies geweest -
62 volgens de VN, en nog meer volgens de ngo's. Terwijl de leiders van de oppositie
zich in het buitenland bevinden, hebben het maatschappelijk middenveld en de media
het vacuum dat door de politieke partijen van de oppositie is achtergelaten, ruimschoots
ingevuld, en zijn journalisten en leiders van het maatschappelijk middenveld het doelwit
geworden van arrestaties en intimidaties.
266
De politieke dmk uit de internationale gemeenschap begon tegen het einde van het jaar
vruchten af te werpen, want de toestand bleek rustiger te zijn geworden. De EU heeft
bijgedragen tot het intensiveren van internationale inspanningen om de dialoog tussen de
regering en de zich in het buitenland bevindende oppositiepartijen te herstellen, in het
vooruitzicht van een behoorlijke voorbereiding van de verkiezingen in 2015.
De EU heeft op proactieve wijze geprobeerd met de regering een dialoog
overeenkomstig artikel 8 van de Overeenkomst van Cotonou te voeren, maar tevergeefs.
De dialoog met het maatschappelijk middenveld had in 201 1 meer succes aangezien die
werd voortgezet en meer werd toegespitst op politiek bestuur.
De EU is uit het EOF projecten blijven financieren om justitie te decentraliseren en het
plaatselijk bestuur te steunen, ten einde moeilijke vraagstukken in verband met
landconflicten op te lossen. De EU heeft in het kader van het EIDHR en het
stabiliteitsinstrument ook oproepen tot voorstellen gedaan.
5.4.4 Kameroen
In 201 1 kreeg de inzet van de EU inzake mensenrechten en democratisering in
Kameroen een belangrijke impuls, zowel op het gebied van de politieke dialoog en de
pleitbezorging als op het gebied van financiele steun. De belangrijkste actiegebieden
waren de volgende.
Mensenrechtenverdedigers: de EU-missies in Kameroen hebben de oprichting van een
nationaal netwerk voor de bescherming van mensenrechtenverdedigers
(RENAPDDHO) gesteund. De delegatie van de Unie heeft advies, politieke bij stand en
bij stand in natura gegeven, terwijl de Franse ambassade enige financiele steun heeft
gegeven. RENAPDDHO treedt op wanneer individuele mensenrechten in gevaar zijn en
legt ook de laatste hand aan een eerste verslag over de situatie van de
mensenrechtenverdedigers in Kameroen.
267
268
Bewustzijn van mensenrechten: de EU heeft in 2011 financiele steun verleend voor de
organisatie van een in Yaounde gehouden filmfestival over het thema mensenrechten.
Helaas hebben de autoriteiten het festival op het laatste ogenblik verboden vanwege
vermeend gevaar voor de openbare orde, waarop de hoofden van de EU-missie hebben
verklaard dat besluit te betreuren.
Justitie en detentievoorwaarden: de EU is de belangrijkste donor op dit cruciale gebied.
De EU-steun was in het bijzonder belangrijk om te helpen het aantal personen die in
afwachting van hun proces in hechtenis zitten te beperken te dijken en om te helpen de
gezondheidsvoorwaarden (onder meer hiv-preventie), de sanitaire omstandigheden en
juridisch consult voor gedetineerden te verbeteren. Daarnaast zijn de problemen in
verband met het (dis)functioneren van justitie, in het bijzonder voor grote dossiers, ook
geregeld opgeworpen in het kader van de politieke dialoog.
De rechten van LGBT's: dit punt ligt in Kameroen zeer gevoelig en wordt geregeld
opgeworpen tijdens de politieke dialoog met de autoriteiten, met als ultieme doel
decriminalisering. De EU heeft voorts financiele steun verleend aan een ngo die de
rechten van LGBT's verdedigt, in het bijzonder LGBT's die in hechtenis zitten of tegen
wie een proces loopt. Dit project heeft voor een controverse met de autoriteiten
gezorgd; de autoriteiten beschuldigden de EU van inmenging en van het bevorderen van
homoseksualiteit en hebben de EU gevraagd de subsidie in te trekken. De EU heeft
heftig op die beschuldigingen gereageerd en weigerde haar mening over het project te
herzien.
In 201 1 zijn in het kader van de lopende politieke dialoog geregeld nog andere punten
aangekaart, zoals de afschaffing van de doodstraf (er is momenteel slechts een feitelijk
moratorium), de rechten van de vrouw (in het bijzonder geweld tegen vrouwen), de
rechten van het kind (in het bijzonder bekrachtiging door Kameroen van de twee
Facultatieve protocollen bij het VN-verdrag inzake de rechten van het kind) en
beknotting van politieke rechten zoals de vrijheid van vereniging en de vrijheid van
269
protest. Er is ook financiele steun verleend aan ngo's die samenwerken met leden van de
inheemse bevolking (in het bijzonder de Baka-pygmeeen).
270
5.4.5 Tsjaad
Zoals is opgemerkt in het verslag van het Bureau van de Hoge commissaris voor de
mensenrechten over de mensenrechtensituatie in Tsjaad, is er in dat land geen beleid van
opzettelijk en systematisch schenden van de mensenrechten, maar worden die rechten
voortdurend geschonden. Hoewel Tsjaad de belangrijkste internationale verdragen over
de bevordering en de bescherming van de mensenrechten heeft bekrachtigd, laat de
daadwerkelijke toepassing van die verdragen nog veel te wensen over. De reden daartoe
is een gebrek aan financiele en technische middelen voor vraagstukken inzake
mensenrechten en justitie. Parallel wordt het recht op ontwikkeling sterk beknot door
terugkerende hongersnood en epidemieen, vooral in de Sahelregio van het land.
De problemen op het gebied van de mensenrechten zijn dan ook vrij uiteenlopend, maar
de EU en haar lidstaten hebben vier grote probleemgebieden aangewezen waarop zij hun
inspanningen moeten bundelen:
a) de instelling van een betrouwbaar en functioned gerechtssysteem, om de - nog
steeds wijdverbreide - straffeloosheid een halt toe te roepen;
b) de naleving en bevordering van de rechten van de meest kwetsbaren, ook van
kinderen, vrouwen (vooral in agrarische regio's) en van personen met een
beperking;
c) het hervormingsproces voor de interne veiligheidsdiensten begeleiden, de
rechtsstaat in het land aanmoedigen en misbruiken voorkomen;
d) naleving van democratische beginselen en goed bestuur bevorderen, door
participatie van de burgers in overheidszaken toe te staan, zowel op nationaal als
op plaatselijk niveau.
"Goed bestuur" behelsde een van de twee pijlers (70 miljoen euro) van het lOe Europees
Ontwikkelingsfonds, om bij te dragen tot het herstel van gezonde openbare instellingen
en gezonde praktijken op de terreinen justitie, beheer van overheidsfinancien, en
veiligheid in het land.
271
272
Het in 2009 gestarte EU-programma ter ondersteuning van justitie in Tsjaad (PRAJUST)
wil dan ook de rechtsbedeling in het land aanmerkelijk verbeteren door steun te helpen
verlenen aan zowel de strafrechtelijke als de civielrechtelijke processen, en ook aan
professionals (advocaten, reenters, gevangenisbeambten, enz.). PRAJUST voorziet ook
in een wezenlijke bijdrage aan het regeringsprogramma voor de bouw en
heringebruikneming van justitiefaciliteiten in het hele land.
De hervorming van de veiligheidssector is een belangrijk gebied waarop de EU al steun
verleent door middel van het PAFSI programma - Support programme for the reform of
internal security forces.
De EU financierde, samen met and ere bilaterale en multilaterale partijen, de
onderzoekscommissie naar de gebeurtenissen van januari-februari 2008 en naar de
verdwijning van oppositieleider Ibni Oumar Mahamat Saleh.
De EU was ook op politiek en financieel gebied betrokken in de organisatie van het
proces tegen voormalig president Habre, hoewel dat proces nog van start moest gaan
omdat het hof nog niet was ingericht.
Wat het probleem van de verkiezingen betreft, heeft de EU steun verleend aan de
voorbereiding en de organisatie van de parlements- en presidentsverkiezingen 2010-
2011. Er is een EU-verkiezingswaarnemingsmissie onder leiding van het voormalig
Commissielid voor Ontwikkeling, thans lid van het Europees Parlement, Louis Michel
afgevaardigd.
Het eind 2011 opgestarte governance support program in Tsjaad (PAG) verleende steun
inzake financieel bestuur en beheer van inkomsten uit olie. Het programma zet de in
2007 aangevatte inspanningen voort om het vermogen van het ministerie van Financien
en Begroting te verbeteren. Een onderdeel van het programma is bestemd voor de
begeleiding van het recente decentralisatieproces na de plaatselijke verkiezingen van
2011 in de belangrijkste steden van het land.
273
274
De EU is sterk gehecht gebleven aan het aanpakken van belangrijke vraagstukken in
samenhang met goed bestuur (justitie, mensenrechten, veiligheidsdiensten, economische
transparantie en decentralisatie), zowel via haar politieke dialoog overeenkomstig artikel
8 van de Overeenkomst van Cotonou, als via de uitvoering van haar programma's en
projecten.
Via haar budgedijnen bevorderde de EU naleving voor de rechten van de vrouw, voor
de rechten van het kind, en voor de rechten van personen met een beperking. Tot die
acties behoorden onder meer het bestrijden van discriminerende praktijken tegen
vrouwen zoals vrouwelijke genitale verminking, gedwongen huwelijk en vroegtijdig
huwelijk, en op gender gebaseerd geweld.
5.4.6 Ivoorkust
Begin 201 1 verkeerde Ivoorkust in een ernstige politieke crisis: de aftredende president
weigerde zich immers neer te leggen bij de uitslag van de presidentsverkiezingen van
eind november 2010 waarbij zijn tegenstander Alassane Ouattara de overwinning had
behaald. De repressie van het illegitieme regime van Gbagbo gaf aanleiding tot talrijke
schendingen van de rechten van de mens, die door hoge vertegenwoordiger Ashton en
haar woordvoerder in verschillende verklaringen aan de kaak zijn gesteld. De EU heeft
de wil van de burgers van Ivoorkust zoals die uit de stembusgang duidelijk naar voren is
gekomen, onmiddellijk en resoluut gesteund door middel van restrictieve maatregelen
tegen in totaal 118 personen en 13 economische entiteiten (zie daarover de besluiten die
de Europese Raad tot begin april 2011 heeft genomen).
Die maatregelen zijn uitermate doeltreffend gebleken, want ze hebben het regime van
Gbagbo aanmerkelijk verzwakt.
Ook op diplomatiek niveau trad de EU intensief op om regionale instellingen zoals
Ecowas en de Afrikaanse Unie, alsook de Verenigde Naties ertoe aan te zetten een
uitgesproken standpunt in te nemen en bemiddelingsacties te ondernemen om de
grondwettelijke orde te herstellen. De EU verleende hen daartoe ook steun op het
gebied van informatie, zowel technisch als financieel. Zij heeft daarnaast 60 miljoen euro
275
uitgetrokken voor humanitaire hulp aan de bevolkingsgroepen die het ergst door de
crisis waren getroffen en 1 miljoen euro uit het EIDHR beschikbaar gesteld voor onder
andere specifieke hulp aan vrouwen tegen wie tijdens de crisis seksueel geweld is
gebruikt.
276
Nadat de installatie van de rechtmatige president Ouattara het einde van de crisis had
ingeluid, kon de ontwikkelingssamenwerking voortgaan, met de daadwerkelijke start van
het programma ter ondersteuning van het gerecht (18 miljoen euro) dat ertoe strekt de
staat te steunen bij het vasdeggen van een sectoraal hervormingsbeleid, het bevorderen
van de toegang tot de rechter, het terugdringen van corruptie bij het gerecht, en het
versterken van het professionalisme van de magistraten. In de loop van 201 1 zijn in de
noordelijke regio's zeven rechtbanken gerenoveerd en opnieuw in gebruik genomen,
zodat in de betrokken zones de toegang tot de rechter is vergroot.
De EU bood (via het stabiliteitsinstrument) steun in de vorm van specifieke expertise
voor het ministerie van Justitie voor de lopende gerechtelijke procedures, met name het
onderzoek door de onderzoekscel van het ministerie naar de tijdens de crisis gepleegde
misdrijven, alsook voor de ontwikkeling van een wet tot bescherming van getuigen en
slachtoffers en van een wetsontwerp betreffende de tenuitvoerlegging van het Statuut
van Rome (ICC).
Eind 201 1 is steun voor nationale verzoening goedgekeurd ten behoeve van de
overgangsjustitie, de bemiddeling van conflicten over landeigendom in het westen, en
professionalisering en responsabilisering van de media. De EU continueerde haar
technische en financiele steun aan het post-crisis-verkiezingsproces door bij de
organisatie van de wetgevende verkiezingen van mei2011 8miljoeneuro te schenken en
de waarneming van de verkiezingen door het maatschappelijk midden veld te financieren.
Tot slot versterkte de EU in oktober 201 1 haar dialoog met de
mensenrechtenorganisaties tijdens de opstelling van de mensenrechtenstrategie van het
land.
5.4.7 Democratische Republiek Congo
In 201 1 was de EU zeer betrokken bij het toezicht op het verkiezingsproces in de DRC
in de aanloop naar de parlements- en presidentsverkiezingen. Op 24 januari deed de
hoge vertegenwoordiger een verklaring uitgaan naar aanleiding van de herziening van de
277
grondwet, waarin werd opgeroepen tot een dialoog tussen alle bij het verkiezingsproces
betrokkenen.
278
De EU verleende financiele steun aan de organisatie van de parlements- en
presidentsverkiezingen en stuurde een verkiezingswaarnemingsmissie ter plekke. De EU
uitte bij verscheidene gelegenheden haar bezorgdheid over de politiek gemotiveerde
schendingen van de mensenrechten, en de bedreigingen van de vrijheid van de media en
de inbreuken op de vrijheid van meningsuiting en van protest.
Op 7 September deed de EU een plaatselijke verklaring uitgaan over de
verantwoordelijkheden die alle politieke actoren en de Congolese nationale politie in de
DRC hebben voor het waarborgen van vrije, transparante, democratische en vreedzame
verkiezingen. Op 8 november uitte de EU haar bezorgdheid over de meest recente
ontwikkelingen in de verkiezingscampagne in de DRC. Er zijn kernberichten naar de
nationale kiescommissie (CENI) gestuurd om erop te wijzen dat het van belang is dat de
fundamentele vrijheden worden gewaarborgd. In november en december deed de EU
verscheidene verklaringen uitgaan over de kwaliteit van het verkiezingsproces in de
DRC.
Voorts is de EU zich blijven inzetten voor de verdedigers van de mensenrechten. De
EU was vertegenwoordigd in alle stadia van het proces tegen de verdachten die
betrokken zouden zijn geweest bij de dood van mensenrechtenverdediger Floribert
Chebeya. Op 29 juni verklaarde de hoge vertegenwoordiger dat zij kennis had genomen
van het vonnis dat door het hoge militaire gerechtshof was uitgesproken, waarbij zij
benadrukte dat straffeloosheid moet worden bestreden; ook werd in die verklaring het
standpunt van de EU ten aanzien van de doodstraf gememoreerd. De EU heeft
verscheidene demarches gedaan om mensenrechtenverdedigers te beschermen en heeft
haar lokale actieplan voor de uitvoering van de richtsnoeren van de EU ten aanzien van
verdedigers van mensenrechten bijgewerkt. Voorts is op lokaal niveau een
landenstrategiedocument voor mensenrechten opgesteld.
De EU continueerde haar steun voor de bestrijding van op gender gebaseerd geweld in
de DRC. Als een van de financiele verbintenissen werd op 11 juli een programma ter
279
waarde van 2,5 miljoen euro voor steun aan slachtoffers van seksueel geweld in Kivu
aangekondigd.
280
De EU is van nabij blijven toezien op de ontwikkelingen met betrekking tot de
wetgeving, in het bijzonder op het gebied van de hervorming van de veiligheidssector.
Er zijn in de DRC diverse grote projecten uitgevoerd in het kader van het Europees
instrument voor democratic en mensenrechten (EIDHR).
Op internationale fora is de EU steun blijven verlenen aan het werk van het
Internationaal Strafhof (ICC) met betrekking tot hangende Congolese zaken. Daarnaast
heeft de EU in de Mensenrechtenraad van de VN de situatie in de DRC met betrekking
tot de mensenrechten actief aan de orde gesteld.
5.4.8 Eritrea
De EU heeft opnieuw haar bezorgdheid getoond over de schendingen van de
mensenrechtenverplichtingen door Eritrea. In het kader van de politieke dialoog riep de
EU de regering van Eritrea op alle politieke gevangenen onvoorwaardelijk vrij te laten.
In September 2011 bracht hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton de verklaring
namens de Europese Unie over de politieke gevangenen in Eritrea op de tiende
verjaardag van hun detentie uit. De EU riep de regering van de Staat Eritrea met
aandrang op de "Gil" (elf hoge regeringsambtenaren die sinds 2001 willekeurig worden
vastgehouden en aan wie hun rechten worden ontzegd nadat zij openlijk kritiek hadden
geleverd op president Isaias Afwerki) onvoorwaardelijk vrij te laten.
Evenzo werd de aandacht gevestigd op het lot van de opgesloten journalisten en
diegenen die gevangen zitten vanwege hun politieke of religieuze overtuiging. Evenals
anderen riep de EU de autoriteiten van Eritrea op Dawit Isaak, een journalist die zowel
de Eritrese als de Zweedse nationaliteit heeft en die sinds 2001 in incommunicado-
detentie zit, alsook andere gedetineerde journalisten vrij te laten. De EU herhaalde haar
verzoeken om informatie te ontvangen en toegang tot die journalisten te krijgen. Tijdens
zijn ontmoeting met president Isaias heeft de directeur Afrika, Nicholas Westcott,
persoonlijk het lot van de gevangenen aangekaart.
281
Ook vrijheid van godsdienst blijft een probleem: de EU uitte bezorgdheid over
schendingen hiervan ten aanzien van niet-officieel erkende religieuze groeperingen in
Eritrea en herhaalde haar verzoek om toegang tot de in 2007 afgezette voormalige
patriarch van de Eritrese orthodoxe kerk.
De EU heeft ook bezorgdheid geformuleerd over de benarde toestand van de Eritrese
vluchtelingen in de Hoorn van Afrika. Zij deed dat tegenover zowel de regering van
Eritrea als de regeringen van andere landen waar naar verluidt van mensenhandel en
mishandelingen sprake is.
De EU verleende verdere steun aan verscheidene activiteiten ter bevordering van de
mensenrechten, vooral met betrekking tot de toegang tot informatie over
mensenrechten, over de rechten van de vrouw en de rechten van het kind.
5.4.9 Ethiopie
In het nieuwe ontwikkelingsplan van Ethiopie voor de komende vijf jaar, het groei- en
trans formatieplan, is een volledig hoofdstuk gewijd aan capaciteitsopbouw bij
overheidsdiensten en aan goed bestuur (onder meer maatregelen tegen corruptie). Dat
lijkt aan te geven dat de regering een doeltreffend ambtenarenapparaat, alsook in
democratische en politieke zin, een sterker goed bestuur als ruggengraat van de nationale
ontwikkelings strategic tot stand wil brengen.
De EU blijft echter bezorgd over de situatie van de mensenrechtenverdedigers en over
de toepassing van de wet uit 2009 die de activiteiten van het maatschappelijk middenveld
reguleert. Nieuwe, in 2011 uitgebrachte richtsnoeren voor het uitwerken van een aantal
aspecten van de wetgeving betreffende het maatschappelijk middenveld bemoeilijken de
situatie van de maatschappelijke organisaties wellicht nog meer. Toch is tussen de
regering, de donoren en het maatschappelijk middenveld een driepartijendialoog tot
stand gebracht. De EU heeft er vertrouwen in dat dankzij die dialoog een verbetering
van de regelingen tot de mogelijkheden behoort. De EU heeft eveneens op
282
voorspoedige wijze de projecten van het Civil Society Fund verder uitgevoerd, onder
meer betreffende mensenrechten en bestuur.
283
In 201 1 vonden in Ethiopie overeenkomstig de in 2009 aangenomen nieuwe
antiterrorismewet de eerste arrestaties en bijbehorende processen plaats. In juni werden
twee Ethiopische journalisten gearresteerd; later volgden de arrestaties van nog andere
journalisten en van leden van de oppositie.
De EU heeft de processen gevolgd. Eind 2011 werden twee Zweedse journalisten
veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf jaar, en werden drie andere, nog lopende
rechtszaken tegen in totaal 36 personen, door de EU gevolgd.
Over de arrestaties en de uitvoering van de antiterrorismewet is kritiek geuit,
hoofdzakelijk door Amnesty, Human Rights Watch, en Reporters Without Borders. De
VN spoorden Ethiopie aan om de mime definitie van terrorisme in de antiterrorismewet
te herzien en formuleerden bezorgdheid over de mogelijke kwalijke gevolgen van die wet
voor de media in het land. De EU brengt de antiterrorismewet ter tafel in het raam van
de dialoog die zij met Ethiopie tot stand brengt.
In 201 1 hebben donoren, waaronder de EU, een informatiemissie uitgevoerd voor de
beoordeling van het door de Ethiopische regering uitgevoerde programma voor
verdorping dat de landbouwbevolking betere toegang tot basisdiensten moet
verschaffen. Ondanks wat mensenrechtenorganisaties beweren, is tijdens de missie geen
bewijs gevonden van gedwongen verplaatsing of van andere schendingen van
mensenrechten. De donoren steunen het programma niet en zijn bezorgd over de
gevolgen van de overhaaste uitvoering, die soms leidt tot het ontbreken van
basisdiensten en zelfs tot voedseltekorten. In 201 1 is de EU daarover in dialoog getreden
met de regering van Ethiopie.
Ethiopie is begonnen aan de ontwikkeling van een nationaal actieplan inzake
mensenrechten dat in 2012 klaar moet zijn en waarin aanbevelingen van de universele
periodieke doorlichting en van VN-organen zullen worden opgenomen.
284
5.4.10 Gambia
In Gambia heeft de politieke en macro-economische stabiliteit standgehouden, terwijl de
mensenrechtensituatie, vooral wat de vrijheid van meningsuiting betreft, problematisch
bleef. Dat werd in november bevestigd toen de zittende president Jammeh de
presidentsverkiezingen won. De EU stuurde een deskundige
verkiezingswaarnemingsmissie, wier evaluatie de basis voor verdere besprekingen in de
politieke dialoog zal vormen.
De EU en Senegal onderhouden een stmcturele politieke dialoog als bepaald in artikel 8
van de Overeenkomst van Cotonou, met wederzijds overeengekomen prioriteiten,
gedeelde agenda's en toezeggingen van beide partijen. De bijeenkomsten vinden twee
keer per jaar plaats. Bestuur/mensenrechten zijn kernonderwerpen die voortdurend op
de agenda staan. Op die gebieden werd echter minder voortvarend te werk gegaan en
werd minder snel vooruitgang geboekt dan ten aanzien van andere thema's die ter tafel
kwamen.
De EU bleef het maatschappelijk middenveld steunen, in het bijzonder inzake bestuur,
mensenrechten en de rechten van vrouwen.
5.4.11 Guinee
Over het algemeen trad in 2011 een verdere verbetering op wat de toestand van de
mensenrechten en van de democratic in Guinee betreft. In Conakry en in het
binnenland, waar door de ordediensten tal van schendingen worden gepleegd, is de
veiligheidssituatie stabieler geworden. In de strijd tegen de straffeloosheid is enige
vooruitgang geboekt, onder meer in het dossier betreffende de slachtoffers van 28
September 2009 (vreedzame manifestatie die door de veiligheidsdiensten bruut is
neergeslagen). Diverse in 2011 door de ordediensten gepleegde schendingen blijven
echter ongestraft en twee van de hoogstgeplaatste functionarissen die vermoedelijk
verantwoordelijk zijn voor de repressie van 28 September 2009, bekleden nog steeds
285
hoge openbare ambten, wat de voortgang van het onderzoek er niet gemakkelijker op
maakt. De EU handhaaft tegen vijf personen sancties (bevriezing van tegoeden en
visumverbod) wegens hun veronderstelde verantwoordelijkheid in dit dossier.
286
Justitie blijft zeer zwak, en de omstandigheden waarin de gevangenen verkeren zijn nog
steeds penibel en weinig mensenrechtenvriendelijk, maar de eerste stappen naar een
hervorming van het justitiele en het penitentiaire systeem zijn gezet. De EU heeft justitie
al een eerste keer steun verleend in de vorm van technische bij stand aan het minis terie
en van hulp aan slachtoffers en het maatschappelijk middenveld in de strijd tegen het
onbestraft blijven van tijdens de slachting van 28 September 2009 gepleegde misdaden.
Ook werd een begin gemaakt met de hervorming van de veiligheidsdiensten, onder meer
het demilitariseren van de stad Conakry en de daadwerkelijke pensionering van ongeveer
4 000 militairen met ten minste 35 jaar dienst (15 % van de veiligheidsdiensten). De
politieke situatie is stabieler, en nu dankzij de installatie van een democratisch verkozen
president en een civiele regering de grondwettelijke orde is hersteld, heeft de EU de
voorwaarden voor de voortzetting van de samenwerking overeenkomstig het lOe EOF
versoepeld en het wapenembargo gedeeltelijk opgeheven. Vrije en transparante
wetgevende verkiezingen blijven echter de beslissende voorwaarde voor volledig
genormaliseerde relaties met de EU.
5.4.12 Guinee-Bissau
In 201 1 was de mensenrechtensituatie in Guinee-Bissau nog steeds zorgwekkend, in het
bijzonder wat de economische en sociale rechten betreft, omdat de problemen van
armoede, analfabetisme en ontoereikende toegang tot de elementaire sociale diensten
niet waren opgelost. Net als het op grote schaal voorkomende huiselijk geweld hebben
die problemen een negatieve uitwerking ten aanzien van de rechten van de vrouw en de
rechten van het kind.
In juni 2011 nam de nationale assemblee twee wetten aan, de ene ter bestrijding van
mensenhandel en de and ere tot uitbanning van vrouwelijke genitale verminking. In
december 201 1 bekrachtigde Guinee-Bissau het Afrikaanse charter voor democratic,
verkiezingen en bestuur.
287
In april 201 1 deed de Europese Unie, overeenkomstig het Europees instrument voor
democratic en mensenrechten (EIDHR), voor het eerst een oproep tot het indienen van
voorstellen voor versterking van de bescherming van de rechten van kinderen, vrouwen
en gevangenen. Vier projecten werden geselecteerd voor financiering, voor een
totaalbedrag van 1 140 000 euro.
De stabiliteit van het land werd in gevaar gebracht door herhaalde perioden van door
politieke overwegingen ingegeven geweld en intimidatie die in nauw verband staan met
de rol van het leger in de binnenlandse politiek. In december 201 1 mondde de
verijdeling van een vermeende poging tot staatsgreep uit in het onrechtmatig doden van
een verdachte die zich aan het overgeven was, en in willekeurige arrestaties en detenties.
Straffeloosheid en corruptie blijven een groot probleem, en worden onvoldoende
aangepakt.
Straffeloosheid tegengaan en de wet naleven stonden centraal in de politieke dialoog die
de Europese Unie en Guinee-Bissau voeren in het kader van de raadplegingen
overeenkomstig artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou. De vertegenwoordigers
van de regering van Guinee-Bissau stelden bevredigende voorstellen en initiatieven voor
om belangrijke hervormingen door te voeren die het land in een democratisch kader
moeten stabiliseren. Het overleg is afgesloten met het Besluit 2011/1492 van de Raad en
met de aanneming van passende maatregelen voor de uitvoering van die afspraken. Eind
201 1 was weliswaar een bepaalde voortgang in de uitvoering van bepaalde engagementen
op te merken maar was geen van de belangrijkste toezeggingen volledig uitgevoerd.
5.4.13 Kenia
De EU is in 201 1 nauwlettend blijven toezien op de mensenrechtensituatie in Kenia.
288
Het verlenen van steun aan de toepassing van de nieuwe grondwet was voor de EU in
201 1 een van de hoofdprioriteiten, niet het minst met het oog op de bescherming en de
bevordering van de mensenrechten.
De straffeloosheid bleef zeer verontrustend. De EU heeft die vraagstukken regelmatig
zowel bij de regering van Kenia als publiekelijk aangekaart. In 20 11 bleef zij politieke
druk uitoefenen opdat de regering zou optreden tegen het onrechtmatig doden en
folteren door de veiligheidsdiensten, alsook tegen de corruptie bij de overheid.
Als fervent voorstander van het Internationaal Strafhof (ICC) heeft de EU opnieuw een
oproep tot volledige samenwerking met het Hof gedaan aan de regering van Kenia en
aan de zes personen die door het ICC zijn gedagvaard voor misdrijven die in 2007/2008
tijdens de geweldpleging na de verkiezingen werden gepleegd. Daarnaast zette de EU aan
tot invoering van een plaatselijk mechanisme om personen die betrokken waren bij
geweldpleging na de verkiezingen voor de rechter te brengen.
De voortdurende en regelmatige dialoog met organisaties van het maatschappelijk
middenveld werd voortgezet, onder meer door middel van regelmatige bijeenkomsten
op het niveau van de missiehoofden.
Als gevolg van haar publieke verklaringen (onder meer in de media) over
mensenrechtenvraagstukken, met name het Internationaal Strafhof, de bestrijding van
straffeloosheid, het onrechtmatig doden, en de internationale dag van de mensenrechten,
heeft de EU in het land een grote zichtbaarheid als actor op het gebied van de
mensenrechten bereikt.
289
5.4.14 Liberia
Hoewel er geen bewijs is dat actoren van de overheid in Liberia zich schuldig maken aan
systematische schending of ontkenning van de mensenrechten, zijn de problemen die
samenhangen met de bevordering en de bescherming van de mensenrechten aanzienlijk:
de omstandigheden in de gevangenissen zijn weerzinwekkend, met onder meer
overbevolking, en gedetineerden die lang in hechtenis zitten voor hun zaak wordt
behandeld en aan wie een behoorlijk proces wordt ontzegd. Seksueel geweld en geweld
op basis van gender, onder meer verkrachting, alsook vrouwelijke genitale verminking
(VGV) en schending van de rechten van het kind, onder meer mishandeling van
kinderen, komen courant voor in het land.
Formeel gesproken houdt Liberia de doodstraf aan voor bepaalde misdaden, maar voor
het voltrekken van de doodstraf geldt een vrijwillig moratorium.
Als onderdeel van de activiteiten ter bevordering van de mensenrechten heeft de Unie
een lokale EU-strategie voor mensenrechten aangenomen en ter plaatse gesprekken
gevoerd met de regering en de betrokken instellingen (onder meer de nationale
mensenrechtencommissie). In november werd een plaatselijke oproep tot voorstellen
gedaan in het kader van het Europees instrument voor democratic en mensenrechten
(voor een totaal bedrag van 600 000 euro).
In 201 1 hield Liberia presidents- en parlementsverkiezingen, de tweede democratische
verkiezingen sinds het einde van de burgeroorlog. Een boycot van de oppositie en
straatgevechten tussen protestanten en de politie zetten echter een domper op de tweede
verkiezingsronde. De EU verleende financiele steun voor de verkiezingscyclus (7 miljoen
euro) en stuurde een verkiezingsdeskundigenmissie.
290
5.4.15 Madagaskar
In 20 11 maakte de crisis in Madagaskar dankzij de continue inspanningen van de
bemiddelingstrojka van de Ontwikkelingsgemeenschap van zuidelijk Afrika een grote
ontwikkeling door, waarna de belangrijkste politieke belanghebbenden op 16 September
2011 een "Roadmap for Ending the Crisis in Madagascar" ondertekenden. Dit document
omvat de verbintenissen van de ondertekenaren om een neutraal, inclusief en onderling
overeengekomen overgangsproces in te leiden met het oog op de organisatie van
geloofwaardige, vrije en transparante verkiezingen en een terugkeer naar de
grondwettelijke orde in Madagaskar.
De EU, de Ontwikkelingsgemeenschap van zuidelijk Afrika, de Afrikaanse Unie en de
internationale gemeenschap juichten dat document toe en namen vervolgens nota van de
grote vooruitgang die in de uitvoering ervan werd geboekt (consensuele aanwijzing van
een eerste minister, de formatie van een regering van nationale eenheid, de installatie van
het overgangsparlement en de oprichting van de nationale verkiezingscommissie
(CENIT).
Naar aanleiding van die ontwikkelingen heeft de EU op 5 december een nieuw besluit
vastgesteld overeenkomstig artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou, waarbij het
sinds 2010 van kracht zijnde besluit werd verlengd maar dat via een positieve aanpak
EU-steun voor het overgangsproces en graduele hervatting van de EU-samenwerking
inzake ontwikkelingshulp mogelijk maakt, op voorwaarde dat echte vooruitgang wordt
geboekt bij de uitvoering van de routekaart voor overgang.
De uitvoering van de routekaart voor overgang blijft echter zeer broos.
291
5.4.16 Malawi
In 201 1 is de mensenrechtensituatie in Malawi verder achteruitgegaan. Als gevolg van
wijzigingen in het wetboek van strafrecht in januari 2011 is de regeringscontrole op de
media uitgebreid en zijn de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid in gevaar. Als
gevolg van slecht economisch en politiek bestuur is de regering onder druk van
activisten komen te staan. Tijdens demonstraties in juli 2011 lieten twintig mensen het
leven omdat tegen de demonstranten wapens werden ingezet. Hoge vertegenwoordiger
Catherine Ashton legde een verklaring af waarin zij veroordeelde dat geweld wordt
gebruikt en dat de burgers wordt belet hun grondwettelijk recht om te demonstreren uit
te oefenen. Op 14 oktober 2011 heeft directeur Afrika, N. Westcott, tijdens een
ontmoeting met de minister van Buitenlandse zaken van Malawi, P. Mutharika, de
bezorgdheid van de EU over de evolutie van de regeringssituatie in Malawi herhaald.
De EU heeft in het kader van het lOe Europees Ontwikkelingsfonds EUR 30 miljoen
toegekend aan een bestuursprogramma dat verbetering van het democratisch bestuur
nastreeft door te voorzien in toegang tot een kwaliteitsvolle justitie voor iedereen in
Malawi via een meer doelmatig en responsief optredend gerecht, een meer
herstelgerichte en slachtoffervriendelijke aanpak in zowel het formele als het informele
systeem, betere democratische verantwoording en supervisie, en dat ervoor zorgt dat alle
Malawiers kennis en begrip hebben van de rechten en diensten waarop zij aanspraak
hebben en deze kunnen opeisen.
292
5.4.17 Mauritanie
In Mauritania is de inclusieve politieke dialoog tussen de presidentiele meerderheid en
delen van de oppositie uitgemond in een overeenkomst over een pakket belangrijke
grondwettelijke hervormingen. Er is aanzienlijke vooruitgang geboekt op het gebied van
vrijheid van de media, waardoor Mauritanie wat dat betreft tot de toplanden in de regio
is gaan behoren. Hier en daar komt echter nog slavernij voor en wanneer die situatie
door mensenrechtenorganisaties wordt aangeklaagd, leidt dat geregeld tot confrontaties
met de autoriteiten. Er wordt regelmatig melding gemaakt van willekeurige detentie. Het
grootste structurele probleem in Mauritanie is dat het rechtsstelsel zwak is. Het
maatschappelijk middenveld in Mauritanie blijft zwak en lijdt aan een gebrek aan
coordinatie.
De mensenrechtenstrategie van de EU voor Mauritanie wordt momenteel geevalueerd.
In samenspraak met de lidstaten brengt de EU-delegatie regelmatig
mensenrechtenverdedigers bijeen en onderneemt zij gerichte politieke initiatieven bij de
regering om mensenrechtenschendingen aan te klagen. Op operationeel gebied zijn in
2011 in Mauretanie twee nieuwe themaprojecten, Genre en EIDHR, van start gegaan ter
ondersteuning van niet-gouvernementele organisaties voor gendergerelateerde
vraagstukken en de strijd tegen slavernij en de gevolgen ervan. Die projecten vormen
een aanvulling op de vijf bestaande projecten op dit gebied en behelzen in totaal 1,3
miljoen euro.
De EU heeft in het kader van het lOe Ontwikkelingsfonds via een specifiek programma
eveneens structurele steun verstrekt aan het maatschappelijk middenveld.
293
5.4.18 Niger
In 2010-2011 heeft de EU de democratische overgang in Niger gesteund, onder meer
door het verkiezingsproces te ondersteunen. Voor die ondersteuning is 18,5 miljoen
euro (meer dan 60 % van de externe steun) vrijgemaakt, waardoor de politieke actoren
en de publieke opinie meer vertrouwen in de verkiezingen kregen dankzij de
voorbereiding en het houden van het grondwetsreferendum (oktober 2010) en van
diverse verkiezingen (plaatselijke, wetgevende, presidentiele) tijdens het eerste semester
van 2011.
Daarnaast is een verkiezingswaarnemingsmissie naar Niger gestuurd met het oog op de
wetgevende verkiezingen van 31 januari 2011 en op de twee rondes van de
presidentsverkiezingen op respectievelijk 31 januari en 12 maart 2011. De heer Santiago
Fisas Ayxela, lid van het Europees Parlement, was de hoofdwaarnemer. De missie was
samengesteld uit veertig waarnemers, die afkomstig waren uit 1 5 lidstaten van de
Europese Unie, Zwitserland en Canada. De missie startte haar werkzaamheden op 4
januari 2011 en is gebleven tot na de officiele proclamatie van de uitslag van de tweede
ronde van de presidentsverkiezingen op 1 april 2011. De waarnemers zijn in het gehele
land ingezet, behalve, om veiligheidsredenen, in de regio Agadez.
5.4.19 Nigeria
In Nigeria zijn in april 201 1 presidentsverkiezingen, parlementsverkiezingen en
gouverneursverkiezingen gehouden. Een EU -verkiezingswaarnemingsmissie onder
leiding van de heer Peterle, lid van het Europees Parlement, werd naar het land gestuurd.
De EU heeft geconcludeerd dat de verkiezingen aanmerkelijk beter zijn verlopen dan in
vorige jaren en konden worden beschouwd als de meest geloofwaardige sinds de
herinvoering van de democratic in Nigeria in 2009. Desalniettemin is een aantal
onregelmatigheden en tekortkomingen gerapporteerd. De aanbevelingen van de
verkiezingswaarnemingsmissie van de EU waren voor de Nigeriaanse onafhankelijke
nationale verkiezingscommissie (INEC) een inspiratiebron bij het opstellen van haar
294
eigen conclusies. Na de verkiezingen volgde een uitbarsting van geweld, die de EU ter
plaatse in een verklaring heeft veroordeeld.
295
In de dialoog Joint Way Forward tussen de EU en Nigeria vormden de mensenrechten
nog steeds een priori tair agendapunt. In maart 2011 werd de wet over de
mensenrechtencommissie aangenomen. In december 2011 werd een
mensenrechtenactivist aangewezen als nieuwe voorzitter van de
mensenrechtencommissie. In juni 2011 werd de wet betreffende de vrijheid van
informatie aangenomen.
De EU is de mensenrechtensituatie blijven monitoren, onder meer in het kader van de
plaatselijke EU-groep over mensenrechten. In juli 2011 werd door de missiehoofden een
verslag over de vrijheid van godsdienst of overtuiging voorbereid. Tijdens diverse
bijeenkomsten met vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld werd
gesproken over de wet op het huwelijk tussen mensen van hetzelfde geslacht.
Tijdens bijeenkomsten met de voorzitter van de commissie Justitie van de kamer van
volksvertegenwoordigers en de voorzitter van de commissie Mensenrechten van de
Senaat, werd de mensenrechtensituatie in het land besproken. Een sessie van de
plaatselijke mensenrechtendialoog, die initieel was gepland in december 2011, werd op
het laatste moment uitgesteld en vond uiteindelijk plaats in februari 2012.
In 201 1 is gewerkt aan de uitvoering van acht projecten die steun krijgen via de
landenspecifieke steunregeling (CBSS) van het Europees instrument voor democratic en
mensenrechten. In december 2011 werd in het kader van die landenspecifieke
steunregeling een nieuwe oproep tot het indienen van voorstellen gedaan.
De EU heeft in verklaringen het geweld tussen gemeenschappen en terreuraanvallen
aangeklaagd, onder meer de aanval op het VN-hoofdkwartier in augustus 2011 en de
aanvallen op kerken tijdens de kersttijd.
296
5.4.20 Rwanda
De rechtstreekse steun van de EU aan de regering wordt aangevuld met steun aan het
maatschappelijk middenveld. De dialoog met het middenveld werd in 2011 voorgezet,
en richtte zich meer op politiek bestuur.
De EU en Rwanda hidden regelmatig bijeenkomsten over het verkiezingsproces
(presidentsverkiezingen, plaatselijke verkiezingen, verkiezing van de Senaat) en de
universele periodieke doorlichting (UPD), dat een instrument voor beleids- en politieke
dialoog is.
Ook zijn in nauwe samenwerking met de EU-delegatie, de NAO en de
vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld voorbereidende
werkzaamheden voor de bepaling van een oproep (voor een bedrag van 2 miljoen euro)
tot voorstellen tot de nationale veiligheidsinstanties (nvi's) in het kader van de lOe EOF-
financieringsovereenkomst "Voice an accountability" uitgevoerd.
Die oproep had specifiek tot doel activiteiten inzake pleitbezorging en toezicht in de
sectoren justitie en mensenrechten te bevorderen, in overeenstemming met de
aanbevelingen van de groep justitie en de vrijwillige toezeggingen van Rwanda in de
context van de UPD.
297
Over het algemeen is de financiele steun aan het middenveld in Rwanda in 201 1 gestaag
toegenomen, met nieuwe contracten in het kader van twee specifieke programma's: het
Europees instrument voor democratic en mensenrechten (EIDHR) en het programma
"Non state actors and local authorities in development (NSAs/LAs)". Van de tweede
helft van 2010 tot en met 2011 zijn in totaal 13 nieuwe contracten afgesloten voor een
waarde van ongeveer 6 miljoen euro. Het gaat om projecten voor
verkiezingswaarneming en burgerschapsvorming ter wille van een meer transparant
verkiezingsproces; voor steun aan een denktank ten behoeve van onderzoek naar
ethniciteit en sociale cohesie; voor het versterken van de nationale campagne tegen
corruptie; voor steun aan de slachtoffers van geweldpleging in de grensgebieden; voor
toezicht op en pleitbezorging bij de nieuw aangenomen landhervorming; en voor het
verstevigen van de decentralisatie en van de plaatselijke bestuursprocessen.
Eind 201 1 had de EU voor Rwanda ongeveer 60 lopende projecten die worden
gefinancierd uit de verschillende thematische programma's die het maatschappelijk
middenveld ondersteunen.
5.4.21 Senegal
Senegal is een democratisch en stabiel land dat op het gebied van de mensenrechten een
over de hele linie gunstig rapport krijgt. Dat is in 201 1 bevestigd.
Na de demonstraties van 23 juni zijn in de aanloop naar de presidentsverkiezingen (die
op 26 februari 2012 plaatsvinden) administratieve en politionele pesterijen tegen de
oppositie en het maatschappelijk middenveld opgemerkt. Daarnaast hield de douane
zonder geldige verklaring de distributie tegen van het 14e jaarlijkse verslag van het
Observatory for the Protection of Human Rights Defenders, een publicatie van de
Internationale Mensenrechtenfederatie.
298
Het aanslepende, weinig intensieve conflict in Casamance is een ander zorgpunt.
Daarnaast vonden in 2011 opnieuw sporadische aanvaringen plaats, die een hoge tol aan
slachtoffers eisten (meer dan 60 doden), onder wie ook burgerslachtoffers, hoofdzakelijk
ten gevolge van banditisme, onder meer bij de vermeende executie van een groep van
tien houthakkers eind november. De volledige details daarvan zijn door de autoriteiten
nooit meegedeeld. Ondanks onderhandelingspogingen kon tot nog toe geen duurzame
oplossing voor het conflict worden bereikt.
De EU en Senegal onderhouden een structurele politieke dialoog als bepaald in artikel 8
van de Overeenkomst van Cotonou, met wederzijds overeengekomen priori teiten,
gedeelde agenda's en toezeggingen van beide partijen. De bijeenkomsten vinden twee
keer per jaar plaats. Mensenrechten, onder meer de bovengenoemde vraagstukken,
komen voortdurend op de agenda voor.
Wat betreft Hissene Habre, de (momenteel in Senegal verblijvende) vroegere president
van Tsjaad die wordt beschuldigd van misdaden tegen de menselijkheid, is de EU de
initiatieven van de internationale gemeenschap blijven steunen om Senegal over te halen
hem te berechten of uit te leveren. Belgie heeft, met EU-steun, een verzoek om
uidevering ingediend. Ook dit vraagstuk staat doorlopend op de agenda van de
bovengenoemde dialoogzittingen in het kader van artikel 8.
299
5.4.22 Somalie
In 201 1 duurde het conflict in Zuid-Centraal Somalie voort, waarbij zeer veel
burgerslachtoffers vielen, vooral in de gebieden die door Al Shabaab (een radicale
islamitische rebellenbeweging) worden gecontroleerd. De EU droeg bij tot herstel van de
veiligheid door middel van haar GVDB-missie waarbij leden van de Somalische
nationale strijdkrachten (NSF) in Oeganda worden opgeleid (de EUTM) en door haar
grote steun aan de missie van de Afrikaanse Unie in Somalie via de African Peace
Facility (APF). Al Shabaab is in augustus 2011 onder druk van de NSF en Amisom
weggetrokken uit de hoofdstad Mogadishu. De NSF en Amisom hebben de hoofdstad
veel veiliger gemaakt en derhalve een gunstiger omgeving voor de naleving en de
bevordering van de mensenrechten en de invoering van het in mei 2011 gesloten
akkoord van Kampala gecreeerd. De opleidingsmissie voor Somalie behelsde ook
modules over mensenrechten en gendergelijkheid, zodat de strijdkrachten de rechten
beter naleven.
In het kader van het Europees instrument voor democratic en mensenrechten heeft de
EU tal van projecten uitgevoerd ter ondersteuning van onafhankelijke media, van de
mensenrechtencommissie van de regio Somaliland, van capaciteitsopbouw voor de
oudere en religieuze leiders inzake binnenlandse conflictpreventie, van de ontwikkeling
van binnenlandse verkiezingswaarnemingscapaciteit en de facilitering van de dialoog
tussen het maatschappelijk middenveld en de autoriteiten van Somalie.
Wat betreft de rechtsstaat en de bestrijding van straffeloosheid zijn in geheel Somalie
politiefunctionarissen en rechters opgeleid. Met de steun van de EU zijn in de regio
Somaliland drie vrouwelijke openbare aanklagers (van in totaal negen) aangesteld, alsook
vrouwelijke politieofficieren.
In het kader van de democratiseringsagenda heeft de EU het ontwerp van federale
grondwet gesteund, krachtens welke audits inzake mensenrechten en gelijke behandeling
van mannen en vrouwen zijn verricht. In de regio's Somaliland en Puntland
300
ondersteunde de EU de openstelling van de politieke ruimte, alsook de aanstelling en
capaciteitsopbouw van plaatselijke verkiezingscommissies.
301
5.4.23 Zuid-Afrika
Op 15 September 2011 vond in het Kruger National Park in Zuid-Afrika de vierde
topbijeenkomst tussen Zuid-Afrika en de EU plaats. Beide partijen bevestigden bereid te
zijn tot een strategisch partnerschap dat gebaseerd is op gedeelde waarden, onder meer
mensenrechten, democratic en de rechtsstaat, en vastbesloten te zijn om in internationale
fora samen te werken met betrekking tot de mensenrechten.
In februari 2011 hidden de EU en Zuid-Afrika hun vierde informele dialoog over de
mensenrechten, die voortbouwt op de sinds december 2009 gehouden dialogen. De
besprekingen handelden over samenwerking in multilaterale fora alsook over
continentale en binnenlandse vraagstukken. De EU en Zuid-Afrika zijn
overeengekomen hun dialoog in 2012 te formaliseren.
In het kader van de ontwikkelings samenwerking tussen Zuid-Afrika en de EU werden
de mensenrechten ook in 201 1 gesteund via tal van programma's, onder meer toegang
tot de rechter en bevordering van grondwettelijke rechten, alsook via steun aan het
maatschappelijk midden veld uit het Europees instrument voor democratic en
mensenrechten.
Het gehele jaar door heeft de EU de ontwikkelingen op het gebied van de
mensenrechten gevolgd en Zuid-Afrika erbij betrokken, onder meer betreffende de
registratie en deportatie van migranten uit Zimbabwe, het aanhoudende debat over de
aanneming van een wet op de bescherming van staatsinformatie, en de situatie van
LGBT's in het land.
Op multilateral niveau vormt vooral de historische, door Zuid-Afrika gepresenteerde en
op 17 juni 2011 door de VN-Mensenrechtenraad aangenomen resolutie betreffende
mensenrechten, seksuele gerichtheid en genderidentiteit een mijlpaal. Het is de eerste
resolutie die oproept om over de gehele wereld seksuele discriminatie te beeindigen en
302
als "prioriteit" voor de VN te erkennen. De EU heeft de resolutie krachtige steun
verleend en haar zeer gunstig onthaald.
303
5.4.24 Sudan
In 201 1 was voor de EU de geloofwaardigheid van de uitslag van het referendum van
januari 2011 en de aanvaarding door Khartoem van deze uitslag de constante prioriteit
op politiek gebied. Bijzondere aandacht ging ook uit naar de periode die voorafging aan
de onafhankelijkheid van Zuid-Sudan op 9 juli 2011, alsook naar de periode erna.
Die beide belangrijke gebeurtenissen verliepen vreedzaam, maar in de maanden na de
onafhankelijkheid van Zuid-Sudan verslechterde de situatie aanmerkelijk nadat tussen de
Sudanese strijdkrachten (SAF) en het noordelijke Sudanese Volksbevrijdingsleger
gevechten waren uitgebroken in zuidelijk Kordofan en in Blauwe Nijl. Ook de
aanhoudende ruzie over Abyei was aanleiding tot gevechten. Het aanhoudende conflict
zorgde voor ernstige problemen op humanitair gebied; in de conflictgebieden, waartoe
ook Darfur behoort, vonden niettegenstaande de ondertekening van de
vredesovereenkomst van Darfur, in juli 201 1 te Doha, ernstige mensenrechten-
schendingen plaats.
Tijdens de verslagperiode is de algehele mensenrechtensituatie in Sudan niet verbeterd.
In vele delen van het land duurden de willekeurige arrestaties van en gerichte acties tegen
personen wegens hun etnische verbondenheid voort. Politieke tegenstanders,
jongerengroeperingen, mensenrechtenactivisten en journalisten zijn vanwege hun
politieke banden nog steeds een gemakkelijk doelwit voor intimidatie, willekeurige
arrestatie en mishandeling door de nationale veiligheidsdienst (NSS), aangezien deze
dienst politiek gekleurd is en er geen enkele verantwoordingsplicht bestaat. Staatscensuur
en controle van de media, in het bijzonder van kranten, bleven sterk aanwezig.
304
Ook de toekomstige status van Zuid-Sudanese burgers die in noordelijk Sudan wonen,
was zorgwekkend, aangezien tussen het noorden en het zuiden geen overeenkomst
bestaat. Het proces van de grondwetsherziening vormt een ander probleem nu president
Bashir heeft aangekondigd dat de sharia het uitgangspunt is.
Omdat als gevolg van de onafhankelijkheid van Zuid-Sudan het mandaat van de VN-
missie in Sudan is geeindigd, is een vacuum in het toezicht op de mensenrechten
ontstaan. Voor Darfur evenwel kan Unamid die functie nog vervullen vanuit haar
mensenrechtenafdeling. Het vertrek van de VN-missie heeft ook invloed gehad op de
coordinatie van de internationale gemeenschap op het gebied van de mensenrechten. Er
zijn plannen om het "international partnership forum" te reactiveren, een
coordinatieforum voor mensenrechten dat vroeger werd voorgezeten door de VN-
missie en de EU-delegatie in Khartoem.
Wat de instelfing van een zinvolle mensenrechtendialoog met de Sudanese autoriteiten
betreft, moet de oprichting van de nationale mensenrechtencommissie worden vermeld.
De selectie en de onafhankelijkheid van de leden ervan wekt echter twijfel op over de
vraag of die commissie een constructieve rol kan spelen in het bevorderen en het
beschermen van de mensenrechtennormen in Sudan.
Er is een driejarige EU-mensenrechtenstrategie voor Sudan uitgewerkt, die acht
prioriteiten omvat. Voor verdere informatie daarover, en onder meer een gedetailleerde
analyse van de mensenrechtensituatie in Sudan, wordt verwezen naar het volledige
document, dat op 13 december 2011 is verspreid.
In mei 2011 heeft Sudan deelgenomen aan het proces van de universele periodieke
doorlichting (UPR).
5.4.25 Zuid-Sudan
Zuid-Sudan is in juli 201 1 onafhankelijk geworden nadat een overweldigende
meerderheid in het referendum van januari 201 1 over zelfbeschikking had gekozen voor
afscheiding.
305
De staatsstructuren van Zuid-Sudan, dat nog te lijden heeft van de nasleep van tientallen
jaren oorlog en onderontwikkeling, verkeren in een pril stadium en de capaciteiten zijn
uiterst beperkt. De mensenrechten worden vaak, maar niet stelselmatig, door de
veiligheidsdiensten geschonden. De schendingen gaan van onwettige detentie tot het
gebruik van ongerechtvaardigd geweld in campagnes om burgers te ontwapenen.
306
De rechtshandhavings- en rechtspraakstelsels in Zuid-Sudan zijn zwak ten gevolge van
het gebrek aan gekwalificeerd personeel en het feit dat men nog terugvalt op het
gewoonterecht, hetgeen leidt tot straffeloosheid voor misdaden en ernstige schendingen
van de mensenrechten bij de rechtsbedeling. Onder deze schendingen vallen willekeurige
aanhoudingen en detentie, het ontbreken van juridische bij stand en hulp, langdurige
voorhechtenis en slechte omstandigheden in de gevangenissen.
Tijdens de verslagperiode bleven interetnische gewelddadige conflicten tussen
plattelandsgemeenschappen over vee en middelen van bestaan vele levens eisen. In
dezelfde context kwamen ontvoeringen van vrouwen en kinderen vaak voor. De
veiligheidsdiensten waren dikwijls niet in staat de burgers te beschermen, ook ten
gevolge van het ontbreken van opleiding en uitrusting. Leden van de Sudan People's
Liberation Army (SPLA) hebben geweld gebruikt tegen burgers, onder meer in de
vorm van moord, mishandeling en plundering.
Bij gevechten tussen het SPLA en gewapende groepen van de oppositie zijn ook
honderden burgers om het leven gekomen, raakten duizenden mensen ontheemd en
werden huizen en andere civiele eigendommen vernietigd.
De EU steunt de inspanningen die de regering zich getroost om de
mensenrechtensituatie te verbeteren met technische bij stand, met name voor de
rechterlijke macht en via de mensenrechtencommissie. Steun van het EIDHR omvat
projecten inzake vrouwenrechten, mensen met een handicap en de bevordering van
pluralisme.
Ook heeft de EU met de regering een politieke dialoog over mensenrechten ingesteld.
De EU steunt de regering bovendien in de stappen die deze onderneemt om toe te
treden tot verdragen en overeenkomsten inzake de mensenrechten en om ze te
bekrachtigen. Een positief feit is dat wordt erkend dat de regering van Zuid-Sudan
bereid is om samen met de VN-Mensenrechtenraad de situatie van de mensenrechten in
het land aan te pakken.
307
308
5.4.26 Togo
In 201 1 heeft Togo de universele periodieke doorlichting ondergaan en heeft het land
een groot aantal aanbevelingen aangenomen, een proces dat actief door de EU is
gevolgd. De Commissie voor recht, waarheid en verzoening, die in 2009 is opgericht om
politieke misdrijven te onderzoeken die tussen 1958 en 2005 zijn gepleegd, heeft met
financiele steun van de EU haar werkzaamheden voortgezet. In het gehele land werden
meer dan 20 000 verklaringen afgenomen en werden hoorzittingen georganiseerd.
Daarnaast werd EU-steun gegeven aan een platform van organisaties van het
maatschappelijk middenveld die op dat gebied actief zijn, om de inzet van het
maatschappelijk middenveld en van de burgers in het proces van nationale verzoening te
vergroten.
Mensenrechtenverdedigers blijven straffeloosheid en onvoldoende onafhankelijkheid
van justitie aanwijzen als belangrijke problemen; ook zijn er klachten over onrechtmatige
detentie en foltering De nationale mensenrechtencommissie heeft de opdracht gekregen
om dat laatste te onderzoeken.
De genoemde nationale mensenrechtencommissie, het ministerie voor Mensenrechten,
de mensenrechtencommissie van de nationale assemblee en de hoge autoriteit voor
audiovisuele media en communicatie hebben EU-steun ontvangen om hun capaciteit te
vergroten. Ook gaf de EU nog steeds mime financiele steun aan het nationale
programma voor de modernisering van justitie, onder meer op het gebied van opleiding,
wetgevingshervorming en infrastructuur.
Gedetineerden alsook vrouwen en kinderen behoren tot de kwetsbaarste
bevolkingscategorieen. De EU verleende steun aan het maatschappelijk middenveld om,
vooral voor die kwetsbare groepen, de naleving van de mensenrechten te bevorderen.
Zo is een door de EU gefinancierd project om gedetineerden te steunen bij het doen
gelden van hun rechten en hen een betere sociale re-integratie te bieden, zeer succesvol
gebleken. Voorts werden in het kader van het thematische programma "Non-state actors
309
and local authorities in development" (NSA/LA) vijf projecten gefinancierd die gericht
waren op plaatselijke ontwikkeling en burgerparticipatie.
310
Dankzij een door de EU gefinancierd project ter ondersteuning van het
verkiezingsproces zijn nieuwe activiteiten ontwikkeld om burgerschapsvorming te
bevorderen, politieke partijen en het maatschappelijk midden veld opleidingen te
verstrekken over democratic en verkiezingen, participatie van vrouwen in het openbare
en het politieke leven te bevorderen en de capaciteit van de landelijke onafhankelijke
verkiezingscommissie te verstevigen.
In februari 2011 heeft de EU een financieringsovereenkomst voor een bedrag van 6
miljoen euro ondertekend ten behoeve van een project om de capaciteit van de
maatschappelijke organisaties te verstevigen en hun acties te steunen, in het bijzonder
inzake verzoening en mensenrechten. In aanvulling op die acties heeft de EU haar
bezorgdheid over mensenrechtenvraagstukken tijdens de zittingen in het kader van de
politieke dialoog herhaald.
5.4.27 Uganda
In 201 1 stond het politieke toneel in Uganda in het teken van de parlements- en
presidentsverkiezingen in februari. In haar verklaring over de verkiezingen verheugde de
hoge vertegenwoordiger zich over het vreedzame verloop van de verkiezingen. De EU
heeft een verkiezingswaarnemingsmissie gestuurd en de hoofdwaarnemer heeft zijn
verslag in mei ingediend. Voortbouwend op dat verslag heeft de EU met de regering
besproken hoe sommige van de belangrijkste aanbevelingen daaruit, met name over de
samenstelling van de verkiezingscommissie, de financiering van de campagnes, en de
registratie van de kiezers, konden worden uitgevoerd. President Museveni stemde er
herhaald elijk mee in om mogelijkheden voor een hervorming van de
verkiezingscommissie en andere hervormingen te onderzoeken. Aan de regering zijn
schriftelijke documenten over verschillende modellen van verkiezingscommissies
meegedeeld.
Na de verkiezingen heeft de EU haar inspanningen om de politieke ruimte zo open
mogelijk te houden voortgezet. In reactie op het overdreven gebruik van geweld door de
311
Ugandese veiligheidsdiensten tijdens "walk- to-work" -protest, bracht de EU een
plaatselijke verklaring uit over het recht op vreedzame protest waarin zij alle partijen in
Uganda oproept om politieke conflicten op vreedzame wijze op te lossen.
312
Om verdere beknotting van politieke vrijheden door toekomstige wetgeving te
voorkomen, bracht de EU belangrijke wetgevingsvoorstellen op de agenda van de
politieke dialoog. De EU wees de regering op het fundamentele beginsel van het
vermoeden van onschuld toen amendementen om de artikelen in de Grondwet over het
recht op borgtocht in overweging werden genomen. Toen zij kritiek uitte op het
wetsontwerp betreffende het beheer van de openbare orde heeft de EU gewezen op het
recht van vrijheid van meningsuiting en op het recht van de vrijheid van vereniging,
aangezien dat ontwerp bepalingen bevatte die de politie verreikende bevoegdheden
verschafte om bijeenkomsten van het publiek te verbieden. Over het wetsontwerp is veel
gedebatteerd; het zal waarschijnlijk in een gewijzigde versie worden aangenomen in 2012.
De EU bracht ook het vraagstuk van de afschaffing van de doodstraf ter sprake.
Steunend op het argument dat de bevolking nog grote voorstander is van de doodstraf,
houdt de regering eraan vast, hoewel de doodstraf zelden wordt toegepast en sinds 2003
niet meer is voltrokken (veldkrijgsraad).
De EU wees de regering erop dat het noodzakelijk is de VN-verdrag tegen foltering te
bekrachtigen. Een door de regering gesteund en door particuliere parlementsleden
ingediend wetsvoorstel over foltering is op dit moment in bespreking in het parlement
en wordt naar verwachting in 2012 aangenomen. De bekrachtiging van het facultatief
protocol bij het verdrag tegen foltering moet nog concreet worden.
De EU bleef van nabij de situatie van LGBT's in Uganda volgen, die geconfronteerd
worden met discriminatie, vervolgingen en openlijke bedreigingen. In haar dialoog met
de regering en ook met de president kaartte de EU bij elke mogelijke gelegenheid haar
bezorgdheid over de mensenrechten van LGBT's aan. Daarnaast verleende de EU haar
steun aan plaatselijke mensenrechtenorganisaties die bescherming bieden en die de
houdingen in het land proberen te veranderen. In 2011 werd tijdens de vorige legislatuur
het draconische wetsontwerp tegen homoseksualiteit in de ijskast gezet, maar in 2012
werd het opnieuw ingediend.
313
314
De EU was een drijvende kracht tussen de ontwikkelingspartners in Uganda wat de
steun aan mensenrechtenverdedigers betreft; de plaatselijke uitvoeringsstrategie voor
mensenrechtenverdedigers is in februari 201 1 aangenomen.
Op technisch gebied ten slotte neemt de EU deel aan een multidonorfonds (zes EU-
lidstaten, Noorwegen, en de EU-delegatie) dat tot doel heeft het democratisch bestuur in
Uganda te verbeteren en zich daarbij specifiek toespitst op intensievere democratic,
toegang tot de rechter en grotere verantwoordelijkheid.
5.4.28 Zimbabwe
In februari 2011 besloot de EU tot schrapping van 35 personen van de lijst inzake
visumverbod en bevriezing van activa en tot verlenging van de andere maatregelen die
momenteel voor Zimbabwe gelden en die bestaan in (i) visumverbod en bevriezing van
activa voor op een lijst geplaatste en bij naam genoemde personen en bedrijven; (ii) een
wapenembargo en (iii) andere maatregelen, die zijn genomen overeenkomstig artikel 96
van de Overeenkomst van Cotonou.
Het gaat om zorgvuldig gerichte maatregelen, die in de eerste plaats de betrokken
personen en niet de economie moeten treffen. Sinds de instelling van de regering van
nationale eenheid gaven de EU en haar lidstaten voor een bedrag van bijna USD 1
miljard aan ontwikkelingshulp gegeven om de behoeften van de bevolking van
Zimbabwe te lenigen, onder meer de levering van diensten zoals gezondheidszorg en
onderwijs.
Toen zij die maatregelen aannam, heeft de EU nota genomen van de aanmerkelijke
vooruitgang in de aanpak van de economische crisis en in het verbeteren van de levering
van elementaire sociale diensten. De EU is evenwel van oordeel dat de voortgang op
politiek gebied geen gelijke tred hield met de economische en sociale ontwikkelingen. De
EU merkte op dat met het oog op de naleving van de rechtsstaat, de mensenrechten en
de democratic, die noodzakelijke bouwstenen van een gunstige omgeving voor
315
geloofwaardige verkiezingen vormen, verdere hervormingen noodzakelijk zijn. De hoge
vertegenwoordiger verklaarde diep bezorgd te zijn over de plotselinge toename van het
politieke geweld in het begin van het jaar. De EU verklaarde ook bereid te zijn haar
maatregelen aan te passen zodra verdere hervormingen zijn doorgevoerd.
De installatie van de regering van nationale eenheid betekende een nieuwe impuls om de
relaties tussen de EU en Zimbabwe aan te halen. Sindsdien is de politieke dialoog
opnieuw geopend met de gezamenlijke doelstelling de betrekkingen geleidelijk te
normaliseren. Sinds 2009 vond een aantal gebeurtenissen op hoog niveau plaats: in juni
2009 (EU-Zimbabwe trojkabijeenkomst in Brussel, voorgezeten door eerste minister
Tsvangirai); September 2009 (bezoek EU-trojka aan Harare); en juli 2010 (ministeriele
vergadering in Brussel waarbij alle Zimbabwaanse ministers die bevoegd zijn voor
ontwikkeling een ontmoeting hadden met hoge vertegenwoordiger Ashton en Europees
Commissielid Piebalgs) .
Sedert de formatie van de regering van nationale eenheid is de EU de
mensenrechtensituatie in Zimbabwe nauwlettend in het oog blijven houden. In 2011
stelde de EU in nauwe samenwerking met de lidstaten een EU-mensenrechtenstrategie
op waarin prioriteiten op het gebied van steun en betrokkenheid met zowel organisaties
als instellingen van het maatschappelijk middenveld worden gedefinieerd, in de aanloop
naar de verkiezingen.
De EU bekostigt in Zimbabwe een breed scala aan activiteiten met het oog op het
creeren en in stand houden van een open politiek klimaat waarin de mensenrechten en
de rechtsstaat worden nageleefd, en met het oog op geloofwaardige verkiezingen in het
land. De EU legde de laatste hand aan een kortetermijnstrategie voor de verdere
ondersteuning van de hervormingen uit het Global Political Agreement, in het bijzonder
de grondwettelijke, electorale en verzoeningsprocessen en de hervorming van justitie.
Die strategic is in hoge mate toegespitst op organisaties van het maatschappelijk
middenveld: sinds 2009 stelde de Europese Commissie al 30 miljoen euro beschikbaar
voor de ondersteuning van hun activiteiten.
316
317
5.5 Het Midden-Oosten en het Arabisch schiereiland
De onrust in de Arabische wereld trof ook de landen in de Golf, zij het in mindere mate.
De regimes in de Golfstaten hebben initiatieven genomen om de revolutie te bedwingen
en te bezweren, met name door grote "financiele pakketten" uit te geven en
maatschappelijke behoeften aan te pakken; de politieke vraagstukken echter werden
genegeerd en in sommige gevallen werden al zeer beperkte burgerlijke vrijheden nog
verder ingeperkt. Tijdens de onrust beklemtoonde de EU dat in eigen land tot stand
gekomen hervormingen en nationale dialoog noodzakelijk zijn, en toonde zij zich ook
bereid die hervormingen desgevraagd te steunen.
De EU en de Samenwerkingsraad van de Golf (GCC) hadden in het kader van de 21 e
EU-GCC Gezamenlijke Raad en minis tervergadering, op 20 april 2011 in Abu Dhabi, de
gelegenheid om van gedachten te wisselen over mensenrechtenvraagstukken en tot
overeenstemming te komen over mogelijke manieren om op dat gebied samenwerking
tot stand te brengen.
De EU is bijzondere aandacht blijven schenken aan de ontwikkelingen die van invloed
zijn op het maatschappelijk middenveld in de Verenigde Arabische Emiraten, in het
bijzonder de processen tegen diverse mensenrechtenverdedigers. De EU heeft in de
VAE, net als in Qatar en Kuweit, een plaatselijke mensenrechtenstrategie ontwikkeld die
haar de mogelijkheid biedt prioriteiten te stellen, zorgpunten te identificeren en gebieden
voor samenwerking inzake mensenrechten te bepalen.
In Oman was de EU gealarmeerd door de sluiting van de krant Al-Zaman, welk punt zij
met de autoriteiten heeft besproken om verdere beknotting van de vrijheid van de media
te verhinderen.
318
5.5.1 Saudi-Arabie
In haar betrekkingen met Saoedi-Arabie is de EU de mensenrechten blijven bespreken,
vooral wat de doodstraf, de situatie van vrouwen en de persvrijheid betreft. Er zijn
specifieke verklaringen over de rechten van vrouwen gepubliceerd, bijvoorbeeld over
politieke participatie en gelijke behandeling (protest van vrouwelijke chauffeurs). In
September 2011 verklaarde de EU zich verheugd dat Saoedische vrouwen vanaf 2012
kunnen worden verkozen in de sjoera (consultatieve raad) en bij de
gemeenteraadsverkiezingen van 2015 actief en passief kiesrecht zullen hebben.
Wat de doodstraf betreft is in 201 1 een toename van het aantal terechtstellingen
waargenomen. Bijzonder zorgwekkend was dat de meeste van die terechtstellingen niet
overeenkomstig de internationale minimumnormen zijn uitgevoerd: er zijn meldingen
van terechtstellingen wegens vermeende drugsgerelateerde delicten en wegens hekserij.
De EU ondernam ten aanzien hiervan demarches bij de betrokken autoriteiten en
herhaalde haar verzoek om een op zijn minst feitelijk moratorium.
De EU heeft ook andere gebieden aangewezen waarop vooruitgang wordt verwacht.
Bijzondere aandacht gaat naar de vrijheid van meningsuiting. De EU heeft de
autoriteiten van Saudi-Arabie benaderd over gevallen van personen tegen wie een
rechtszaak loopt omdat zij online hun mening hadden geformuleerd. Andere punten van
zorg zijn de rechten van het kind, de vrijheid van vergadering, de vrijheid van vereniging
en de vrijheid van godsdienst of overtuiging. Van bijzonder belang is ook de situatie van
migrerende werknemers in het land.
De EU geeft Saudi-Arabie via duidelijke boodschappen geregeld aan dat het
noodzakelijk is om de fundamentele vrijheden op passende wijze te beschermen, onder
meer met toepassing van internationale verdragen. Die boodschappen geeft zij zowel in
bilaterale context als in de context van de bijeenkomsten van de EU-Golfsamenwerking.
319
5.5.2 Bahrein
Wat Bahrein betreft heeft de EU vanaf de allereerste demonstrates in februari 201 1 alle
partij en in Bahrein opgeroepen af te zien van geweld en een dialoog aan te gaan om hun
meningsverschillen op vreedzame en constructieve wijze te bespreken. Half februari
werd een eerste publieke verklaring uitgebracht. Nadat de Samenwerkingsraad van de
Golf op 15 maart strijdkrachten had ingezet en het protest op gewelddadige wijze was
neergeslagen, vaardigde hoge vertegenwoordiger Ashton in maart een hooggeplaatste
gezant naar Manama af om gesprekken te voeren met een mime schare van
gesprekspartners. De hoge vertegenwoordiger stuurde de boodschappen van de EU ook
rechtstreeks aan de minister van Buitenlandse Zaken van Bahrein, aan de persoonlijke
gezant van de koning en aan koning Hamad zelf.
De aandacht van het publiek is, dankzij een niet-aflatende stroom van verklaringen
gedurende het jaar en diplomatieke contacten met de autoriteiten van Bahrein, gevestigd
op de mensenrechtensituatie, op de noodzaak om de plegers van
mensenrechtenschendingen uit alle geledingen van de samenleving verantwoordelijk te
stellen, op de noodzaak om een datum vast te stellen voor een bezoek van het Bureau
van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten, en op de noodzaak om
echte verzoening in de gehele samenleving van Bahrein te bevorderen. De hoge
vertegenwoordiger heeft de situatie in Bahrein op de agenda van tal van zittingen van de
EU-ministers van Buitenlandse Zaken gebracht, wat resulteerde in conclusies waarin
wordt opgeroepen tot naleving en bescherming van de mensenrechten. Tijdens hun
bijeenkomst van juni 2011 gaven de staatshoofden en regeringsleiders van de EU uiting
aan hun bezorgdheid over alle processen tegen en veroordelingen van leden van de
oppositie in Bahrein en spoorden zij Bahrein ertoe aan te zorgen voor volledige naleving
van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden.
De druk die de EU, de internationale gemeenschap en tal van organisaties van het
maatschappelijk middenveld uitoefenden bleef niet zonder resultaat: in juni is een
onafhankelijke onderzoekscommissie opgericht om de mensenrechtenschendingen te
320
onderzoeken; processen voor en veroordelingen door de rechtscolleges voor nationale
veiligheid worden opnieuw in overweging genomen. De EU nam in positieve zin nota
van het verslag van de onafhankelijke onderzoekscommissie (BICI) en herhaalde dat de
EU bereid is Bahrein bij te staan bij het uitvoeren van haar aanbevelingen.
321
5.5.3 Iran
In 201 1 bleef de verslechtering van de mensenrechtensituatie in de Islamitische
Republiek Iran een belangrijk punt van zorg van de Europese Unie. De EU kaartte haar
bezorgdheid via elk beschikbaar kanaal bij de Iraanse autoriteiten aan, maar de situatie is
helaas niet verbeterd. De Europese Unie formuleerde op alle niveaus tal van
verklaringen, in Brussel, Teheran en in internationale organisaties, waarin Iran wordt
opgeroepen zijn internationale verplichtingen na te komen.
De EU betreurde in het bijzonder dat de door de staat gesteunde repressie in 2011
duizenden Iraanse burgerslachtoffers maakte, onder meer oppositieleiders,
mensenrechtenactivisten, advocaten, bloggers, journalisten, vrouwelijke activisten en
kunstenaars, alsook tal van personen die tot minderheden behoren, onder meer
religieuze minderheden, met name Baha'i en christelijke minderheden. Talloze personen
zijn lastiggevallen en aangehouden omdat zij hun legitieme rechten uitoefenden of
opkwamen voor de legitieme rechten van anderen. Personen die tot etnische
minderheden behoren, onder meer Azeri's, Beloetsji's en Arabieren, zijn geregeld het
slachtoffer van repressie en krijgen zeer vaak de doodstraf. Activisten kregen zware
gevangenisstraffen opgelegd. Daarnaast zijn ooklijfstraffen toegepast. Gedetineerden
rapporteerden vele gevallen van foltering en slechte behandeling. Het toezicht op
externe informatiebronnen zoals het internet, internationale radio en televisie is
verscherpt. Iraanse journalisten die samenwerken met buitenlandse media-organisaties
zijn bedreigd of lastiggevallen door veiligheidsambtenaren en de EU bleef verontrust
over de acties van de Iraanse autoriteiten om burgers te verhinderen vrijuit te
communiceren en binnen Iran informatie te ontvangen.
322
Dat de toepassing van de doodstraf in Iran veel voorkomt - in 2011 bereikte zij haar
hoogste niveau in jaren -, ook bij minderjarigen en ook in het openbaar, was voor de EU
bijzonder zorgwekkend. In de loop van het jaar zijn in Iran tussen 277 en 436
terechtstellingen geregistreerd, hoewel het aantal terechtgestelde personen nog
aanmerkelijk hoger kan uitvallen als gevolg van de rapportage van geheime
terechtstellingen, vooral in de Valikabadgevangenis in Mashhad. De EU is Iran blijven
oproepen om de minimumnormen na te leven, om zo tot een moratorium op de
toepassing van de doodstraf te komen. Dat honderden personen zonder eerlijk proces
tot de doodstraf zijn veroordeeld, of zijn veroordeeld voor misdaden die volgens de EU
niet tot de doodstraf mogen leiden (bv. geloofsverzaking, overspel, drugsgerelateerde
delicten) achtte de EU bijzonder zorgwekkend.
De EU steunde ook de jaarlijkse resolutie van de Algemene Vergadering van de
Verenigde Naties over de mensenrechtensituatie in Iran, die in 201 1 meer steun kreeg
dan ooit (86 stemmen voor in de Derde Commissie). Sinds 2004 wordt in die resolutie
elk jaar de ernstige bezorgdheid van de Algemene Vergadering over de verslechterende
mensenrechtensituatie geformuleerd.
In maart 2011 steunde de EU het besluit van de VN-Mensenrechtenraad om een
mandaat te creeren voor speciale rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Iran. De
huidige mandaathouder, dr. Ahmed Shaheed, heeft in december 2011 zijn visie op de
situatie kunnen uiteenzetten in de Groep mensenrechten van de Raad van de EU. Eind
201 1 was hem echter nog steeds geen toegang tot Iran verleend. De EU was van mening
dat hij, om zijn mandaat naar behoren te kunnen uitvoeren, toegang tot het land moest
krijgen, evenals de talrijke houders van een thematisch mandaat die sinds het jongste
bezoek, in 2005, in het kader van een speciale procedure, nog geen toegang tot Iran
hebben gekregen.
323
De EU legde in april en in oktober 2011 specifieke beperkende maatregelen opgelegd
aan 61 personen (onder wie drie Iraanse ministers) wegens hun verantwoordelijkheid,
direct dan wel indirect, voor ernstige mensenrechtenschendingen. De betrokken
personen krijgen geen toegang tot de EU en hun tegoeden zijn bevroren.
Tegelijkertijd is de EU bereid gebleven tot technische besprekingen over
mensenrechtenvraagstukken met Iran. Het afgelopen jaar bood de EU de Iraanse
autoriteiten herhaaldelijk aan om aan specifieke besprekingen deel te nemen, maar op dat
aanbod werd niet ingegaan. De mensenrechtendialoog tussen de EU en Iran, die sedert
december 2006, toen Iran de vijfde ronde afzegde, stilligt, kende in 2011 dan ook een
slapend bestaan.
De EU is contact blijven onderhouden met het Iraanse maatschappelijk middenveld,
zowel in Iran als in ballingschap, om de bescherming en de bevordering van
mensenrechten in Iran te steunen. Zo werd een aantal projecten gefinancierd uit speciale
instrumenten, onder meer het Europees instrument voor democratic en mensenrechten
(EIDHR).
5.5.4 Irak
De mensenrechtensituatie is in heel Irak nog steeds fragiel nu het land maar langzaam
herstelt van de moeilijke jaren na het conflict en vele problemen inzake politiek,
veiligheid en ontwikkeling blijft hebben. Na de laatste algemene verkiezingen is de
politieke overgang enigszins gestagneerd en is er nog steeds geweld op grote schaal tegen
tal van Iraakse burgers, onder meer personen die tot minderheden en kwetsbare groepen
behoren.
324
De toepassing van de doodstraf, dieeen ernstig en zorgwekkend probleem blijft, nam in
2011 toe. De EU heeft Irak herhaaldelijk opgeroepen om de doodstraf niet langer te
voltrekken en om zich te houden aan internationale minimumnormen in afwachting van
de afschaffing van de doodstraf (demarches en verklaringen).
De EU bleef tijdens haar dialoog met Irak uiting geven aan haar bezorgdheid over de
mensenrechten. De EU-delegatie in Bagdad onderhield regelmatig contact met de
autoriteiten alsook met de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en
van minderheden, en heeft samen met de diplomatieke missies van de EU de activiteiten
van de Groep mensenrechten voortgezet. De EU is ook actief steun blijven verlenen aan
de Verenigde Naties en aan de pogingen van de VN om een vreedzame oplossing voor
de bewoners van Kamp Ashraf te faciliteren. De hoge vertegenwoordiger heeft alien die
enige invloed op de situatie kunnen uitoefenen verzocht dat op opbouwende wijze te
doen, en daarbij de hoogste prioriteit te verlenen aan de beveiliging en de veiligheid van
de bewoners.
Goed bestuur, mensenrechten en de rechtsstaat bleven belangrijke aandachtsgebieden
van de EU in het kader van haar steun aan Irak. De EU was door middel van projecten
betrokken bij steun op die gebieden. Goed bestuur en de rechtsstaat behoren tot de
prioriteiten van het allereerste EU-landenstrategiedocument voor Irak voor 201 1-2013.
De EU verschafte ook begeleiding en opleiding op het gebied van politiele, gerechtelijke
en penitentiaire diensten via de geintegreerde rechtsstaatmissie van de Europese Unie
voor Irak (EUJUST LEX), die in 2011 haar activiteiten in het land heeft opgevoerd
(Bagdad, Basra en Erbil).
325
Een nieuwe basis voor de betrekkingen tussen de EU en Irak is de partnerschaps- en
samenwerkingsovereenkomst, waarin als essentieel element een mensenrechtenclausule
is opgenomen en waarin een kader wordt opgezet voor samenwerking in
mensenrechtenzaken en voor het aanpakken van diverse vraagstukken, zoals de
rechtsstaat.
5.5.5 Jemen
De revolutie in Jemen was tijdens het hele jaar bepalend voor de toestand, te beginnen
met het eerste anti-Salehprotest op 15 januari 201 1, onder leiding van Tawakkul
Karman, die later dat jaar de Nobelprijs voor de vrede zou ontvangen. Daarnaast werd
een verslechtering van de veiligheidssituatie waargenomen, met aanslagen door
islamitische fundamentalisten.
Wegens die twee problemen was een intensievere inzet van de EU tijdens 2011
noodzakelijk. Tijdens de hele periode van onrust speelde de EU een centrale rol op
politiek en humanitair gebied. Zij oefende voortdurend druk uit op alle partijen in Jemen
om een vreedzame machtsoverdracht te faciliteren, die op haar beurt leidde tot
verkiezingen die na de verslagperiode plaatsvonden. Bij al haar activiteiten heeft de EU
het gebruik van geweld tegen demonstranten veroordeeld en zich diepgaand bezorgd
getoond over het welzijn en de veiligheid van de bevolking van Jemen.
Niet minder dan 21 officiele verklaringen werden gepubliceerd. Daarnaast veroordeelden
de buitenlandministers van de EU-lidstaten in zes sets van conclusies het geweld en de
mensenrechtenschendingen veroordeeld. Evenzo hebben de staatshoofden en
regeringsleiders tijdens hun bijeenkomst van juni alle partijen met aandrang opgeroepen
het geweld stop te zetten, de mensenrechten na te leven en een permanent staakt-het-
vuren te eerbiedigen. De hoge vertegenwoordiger en haar personeel zijn ook regelmatig
in contact getreden met centrale leden van het regime en van de oppositie. Het optreden
326
van de EU gebeurde in nauw overleg met de Golfstaten, de VS en andere internationale
actoren.
327
Terwijl in Jemen de toch al grimmige situatie door het politieke, sociale en economische
oproer nog verergerde, bleef de internationale gemeenschap eensgezind zware druk
uitoefenen zo snel mogelijk een ordelijke overgang en een alomvattend
hervormingsproces op gang te brengen. Na een initiatief van de EU bij de
Mensenrechtenraad, zorgden de leden van de EU die ook zitting hebben in de
Veiligheidsraad, in oktober voor een resolutie die uiteindelijk de deur opende naar de
ondertekening, op 23 november, van het initiatief van de Samenwerkingsraad van de
Golf en het uitvoeringsmechanisme daarvoor en derhalve naar de langverwachte
overgang.
Los van het initiatief dat verband hield met de onrust, is de EU in haar betrekkingen met
de Jemenitische autoriteiten de mensenrechten blijven aankaarten, in het bijzonder via
daarmee samenhangende demarches betreffende de doodstraf voor jongeren, de vrijheid
van meningsuiting en het Internationaal Strafhof.
Tot slot leverde de EU een wezenlijke bijdrage tot de leniging van de humanitaire
behoeften van de bevolking door de financiele steun te verhogen. De initiele humanitaire
toewijzing voor 2011 werd van 4 miljoen euro op 25 miljoen euro gebracht. Het totale
bedrag van de EU humanitaire hulp voor 201 1 bedroeg meer dan 60 miljoen euro. De
EU blijft er evenwel van overtuigd dat verdere serieuze inspanningen om de humanitaire
situatie van de burgerbevolking te verlichten absoluut noodzakelijk zijn: drie miljoen
mensen hadden behoefte aan onmiddellijke bijstand en Jemen had wereldwijd het op een
na hoogste percentage van chronisch ondervoede kinderen.
5.6 Azie en Oceanie
5.6.1 Afghanistan
In 2011 is de mensenrechtensituatie in Afghanistan 2011 niet beduidend verbeterd. Er
bestaat bijzondere ongerustheid over de rechten van de vrouw, de rechten van het kind,
de doodstraf, foltering en mishandeling, willekeurige detentie, risico's voor
328
mensenrechtenverdedigers, vrijheid van meningsuiting, overgangsjustitie, straffeloosheid,
en dodelijke burgerslachtoffers als gevolg van het conflict.
329
Het justitiele systeem en het bestuur in het algemeen vertonen nog altijd aanzienlijke
tekortkomingen en tijdens een groot deel van het jaar verkeerde het parlement in een
staat van beroering. De voortgang op het gebied van de mensenrechten ondervindt
zowel rechtstreeks als onrechtstreeks hinder van het bestaan van knelpunten en het
ontbreken van politieke wil om op tal van bestuursdomeinen hervormingen door te
voeren. Een aanmerkelijk deel van de aandacht en de middelen van de EU gaat uit naar
bestuur, een van de aandachtsgebieden van de EU. In 2011 heeft de EU naast 20
miljoen euro voor justitie en 40 miljoen euro voor de hervorming van de
overheidsadministratie ook 140 miljoen euro vastgelegd voor de hervorming van de
politie, en dan vooral voor burgerwachten en professionalisering.
De politiemissie van de Europese Unie in Afghanistan (EUPOL) werkt nauw samen met
het ministerie van Binnenlandse Zaken en met andere belanghebbenden opdat de
Afghaanse nationale politie de basisnormen inzake mensenrechten beter zou kennen en
toepassen. Recentelijk is steun verleend voor de indenting van een onafhankelijk
ombudsbureau voor de politie.
De ISAF heeft in acht provincies de overbrenging van gevangenen tij deli j k geschorst
naar aanleiding van een verslag van Unama (de Bijstandsmissie van de Verenigde Naties
in Afghanistan) over foltering en mishandeling in een aantal Afghaanse detentiecentra.
De overbevolking in de gevangenissen blijft een ernstig probleem. Hoewel de Europese
Unie de situatie in de gevangenissen van nabij volgt sinds de bevoegdheid voor het
gevangeniswezen, tegen de internationale beste praktijken in, van het ministerie van
Justitie is overgeheveld naar het ministerie van Binnenlandse Zaken, blijft zij het
gevangeniswezen steunen via de salariering van het gevangenispersoneel.
Wat vrouwen en meisjes betreft, bleven het geweld tegen hen, alsook sommige
traditionele praktijken en de bestraffing van "morele misdrijven" belangrijke redenen tot
bezorgdheid. In 2011 kregen diverse gevallen van geweld tegen vrouwen uitgebreide
aandacht in de media. De Afghaanse autoriteiten reageerden snel op die media-aandacht,
330
maar het werd duidelijk dat eerdere oproepen tot de plaatselijke auto ritei ten geen
passende reactie hadden opgeleverd.
331
Overeenkomstig de relevante EU-richtsnoeren zijn de thema's vrouwen en
gendergelijkheid vaste onderdelen in de dialoog tussen de delegatie van de EU en de
regering van Afghanistan. De delegatie probeert de regering aan te moedigen tot en te
steunen bij de adequate nakoming van haar nationale en internationale
mensenrechtenverplichtingen. Zij onderhoudt via raadplegingen en discussiegroepen
regelmatig contact met het maatschappelijk middenveld en met mensenrechten-ngo's. In
201 1 organiseerde de EU-delegatie ten minste drie raadplegingen tussen EU-ambtenaren
van hoog niveau en leden van het maatschappelijk middenveld. De besproken
vraagstukken hadden onder meer betrekking op discriminatie, gendergerelateerd geweld,
waaronder ook seksueel geweld, mensensmokkel en kindhuwelijken en gedwongen
huwelijken.
De EU blijft een belangrijke donor voor Afghanistan. Via het Europees instrument voor
democratic en mensenrechten, het programma "Non-State Actors and Local Authorities
in Development" en het stabiliteitsinstrument zijn initiatieven en projecten van het
maatschappelijk middenveld gefinancierd. Die hadden als doel in Afghanistan een breed
gedragen en inclusief maatschappelijk middenveld te bevorderen en te versterken, dat
zich inzet voor politieke, economische en sociale problemen, ten einde de dialoog ook
de verantwoordingsplicht en de transparantie van overheidsorganen te bevorderen.
In 201 1 zijn tal van nieuwe projecten gestart, en zijn twee oproepen tot het indienen van
voorstellen gedaan voor een totaalbedrag van 3 miljoen euro. De lopende projecten
omvatten specifieke thema's zoals overgangsjustitie en steun aan slachtoffers van
gruweldaden, initiatieven betreffende vrouwen, vrede en veiligheid (VNVR-resolutie
1325), mensenrechtenopleiding voor journalisten en grotere participatie, speciaal van
vrouwen, in het plaatselijk bestuur.
332
In de aanloop naar de Conferentie van Bonn heeft het maatschappelijk middenveld zijn
eigen vertegenwoordigers voor de conferentie en het daaraan voorafgaande forum van
het maatschappelijk middenveld kunnen kiezen doordat met de steun van Duitsland en
andere lidstaten het maatschappelijk middenveld in heel Afghanistan is geraadpleegd.
5.6.2 Bangladesh
In het licht van haar hoofddoelstellingen armoedebestrijding en steun aan het
democratische systeem in Bangladesh heeft de EU voortgewerkt aan de bevordering en
de bescherming van de mensenrechten.
Zij is een aantal ontwikkelingsprogramma's gestart die tot doel hebben de democratische
instellingen en toezichthoudende instanties te ondersteunen. De EU heeft,
voortbouwend op de inspanningen die zij al sinds lange tijd levert, steun verleend aan
acties ter versterking van het plaatselijk bestuur, acties voor capaciteitsopbouw van de
verkiezingscommissie van Bangladesh, en acties om de oprichting van instellingen in de
regio Chittagong Hill Tracts (CHT) te steunen.
Tijdens haar regelmatige dialoog met de autoriteiten van Bangladesh kaartte de EU
onder meer de volgende vraagstukken aan: institutionele hervormingen, de rol van
onafhankelijke toezichthoudende instanties, de situatie in de gevangenissen, de
doodstraf, de vrijheid van meningsuiting, de uitvoering van het vredesakkoord inzake
CHT, de rechten van de vrouw en de rechten van het kind. De boodschappen van de
EU werd kracht bijgezet door de aanwezigheid in Bangladesh van EU-functionarissen
van hoog niveau, zoals de heer Andris Piebalgs, Commissielid voor Ontwikkeling.
333
Met het oog op een snellere uitvoering van het vredesakkoord voor Chittagong Hill
Tracts heeft de EU de dialoog met alle belanghebbenden voortgezet. Om de situatie op
het terrein beter te kunnen beoordelen, heeft de EU de regio zelf bezocht. Ter
aanvulling van die terreinbezoeken hebben in Dhaka contacten met de betrokken
actoren plaatsgevonden.
Wat de humanitaire situatie van de Rohingya-bevolkingsgroep uit Birma/Myanmar
betreft, heeft de EU verdere diplomatieke en humanitaire actie ondernomen. De EU
hoopt dat uit de samenwerking tussen Bangladesh en Birma/Myanmar een langdurige
oplossing kan ontstaan.
De EU heeft via een conferentie over mensenrechten en fatsoenlijk werk in november
de sociale partners en het maatschappelijk midden veld samengebracht met het oog op de
uitwerking van praktische voorstellen voor de daadwerkelijke uitvoering van de IAO-
agenda voor fatsoenlijk werk, onder meer op het gebied van leefbaar loon, betere
arbeidskansen, de ongelijke behandeling van mannen en vrouwen inzake
werkgelegenheid en loon, betere regelingen voor sociale bescherming, de uitbanning van
kinderarbeid, de bescherming van kwetsbare groepen en de rechten van vakbonden.
5.6.3 Birma/Myanmar
De EU toonde zich verheugd over de vrijlating van een aantal politieke gevangen, over
de bereidheid van de regering om hervormingen door te voeren en de mediacensuur af
te zwakken, en over de aanneming van arbeidswetgeving die in nauwe samenwerking
met de Internationale Arbeidsorganisatie was ontwikkeld.
334
Als reactie op die bemoedigende ontwikkelingen heeft de EU in april 201 1 de
beperkende maatregelen versoepeld door het visumverbod voor de burger-
regeringsleden en voor de minister van Buitenlandse Zaken te schorsen. De EU heeft
via missies van Piero Fassino, speciaal gezant van de EU, en via andere contacten op
hoog niveau aangedrongen op verdere hervormingen, vooral van de rechtsstaat, alsook
op naleving van de mensenrechten in gebieden met etnische conflicten, en op de
onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle resterende politieke gevangenen.
Daarnaast bood de EU steun aan bij de verwezenlijking van de hervormingen. Zo
werden op voorstel van de regering van Birma/Myanmar onder meer voorbereidende
gesprekken met de nieuw opgerichte nationale mensenrechtencommissie gevoerd.
De EU bleef de grootste donor van het land voor humanitaire en ontwikkelingshulp, om
diepgewortelde structurele armoede te helpen verlichten. De door de EU gefinancierde
projecten hadden betrekking op toegang tot water en riolering, gezondheid,
voedselveiligheid, en steun aan ontwortelde bevolkingsgroepen. Bovendien is de EU
proactief opgetreden door banden aan te gaan met het maatschappelijk middenveld en
een bilaterale dialoog met de regering te starten in het kader van de Ontmoeting Azie-
Europa en van de bijeenkomsten tussen de EU en de ASEAN. Bij die gelegenheden kon
de EU zorgpunten formuleren en de regering aanmoedigen het proces van positieve
verandering voort te zetten.
Op multilateraal niveau steunde de EU in de VN-Mensenrechtenraad in het voorjaar en
in de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in het
najaar van 2011 de verlenging van het mandaat van de speciale VN-rapporteur voor
Myanmar, alsook de resoluties betreffende het land, waarbij zij de in de loop van het jaar
geboekte vooruitgang erkende, schendingen van mensenrechten en discriminatie van
etnische bevolkingsgroepen aan de kaak stelde, en de autoriteiten opriep om verdere
initiatieven tot hervorming van het land te nemen. Tijdens de universele periodieke
doorlichting werd de bezorgdheid over mensenrechtenvraagstukken ook rechtstreeks
aan de autoriteiten meegedeeld.
335
336
5.6.4 Cambodja
Vanuit haar gehechtheid aan recht en nationale verzoening verleende de EU de nationale
zijde van de Rode Khmer-tribunalen financiele steun. In 2011 verstrekte de EU de Rode
Khmer- tribunalen een extra bijdrage van 1,3 miljoen euro in het kader van het Europees
instrument voor democratic en mensenrechten.
De EU heeft in 2011 opnieuw steun aan maatschappelijke organisaties verleend voor de
uitvoering van mensenrechtenprojecten. De gebieden waarop de EU- financiering
betrekking had, zijn onder meer de rechten van de vrouw, de rechten van het kind,
landrechten, inheemse gemeenschappen, mensenrechten in detentiecentra en
gevangenissen, toegang tot de rechter, mensenrechten bij migratie, mensenhandel en
vrijheid van meningsuiting.
Tijdens de opstelling van het wetsvoorstel over niet-gouvernementele organisaties en
verenigingen heeft de EU de regering aangeraden het wetsvoorstel uitgebreid met de
belanghebbenden te bespreken, en tot een wet te komen die een gunstig klimaat voor
het maatschappelijk midden veld waarborgt.
In de multilaterale fora steunde de EU in het najaar van 2011 de VN-landenresolutie, die
een verlenging van het mandaat van de speciale VN-rapporteur voor Cambodja en
intensievere samenwerking met het OHCHR behelsde. De EU toonde zich ook
verheugd over het feit dat alle aanbevelingen van de universele periodieke doorlichting
van de VN war en aanvaard.
5.6.5 China
De mensenrechtenschendingen in China in 2011 bleven de EU zorgen baren.
337
Tijdens de mensenrechtendialoog tussen de EU en China, op 16 juni 2011 in Peking, is
uitgebreid gesproken over de rechten van personen die tot minderheden behoren, in het
bijzonder de situatie van etnische Tibetanen, Oeigoeren en Mongolen, alsook van
christenen en van belijders van atheistische overtuigingen, zoals Falun Gong. Tijdens die
dialoog is ook de rechtsstaat ter sprake gekomen; de EU onderstreepte bezorgd te zijn
over het toenemende aantal gedwongen verdwijningen en buitengerechtelijke detenties,
en vroeg informatie over berichten dat mensen in detentie worden gefolterd. De EU
benadrukte dat een onafhankelijke justitie belangrijk is en dat de advocaten hun
beroepstaken vrijelijk, zonder intimidatie moeten kunnen uitoefenen. De EU kaartte ook
de beperkingen op de vrijheid van meningsuiting aan en riep China opnieuw op om het
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten te bekrachtigen en het
systeem van heropvoeding door arbeid te hervormen. Parallel met de dialoog vond geen
bezoek plaats omdat er geen akkoord over een locatie kon worden bereikt. De EU heeft
in de marge van de dialoog een lijst van zorgwekkende individuele gevallen overhandigd.
De tweede dialoogronde, die tijdens het tweede semester van 2011 was gepland, werd
door China de facto geannuleerd.
Op 6 en 7 September vond in Peking het EU-China seminarie voor juridisch
deskundigen plaats. De behandelde thema's waren mensenrechten en drugsbeleid, en
mensenrechten en technologic
Naar aanleiding van een golf van willekeurige arrestaties en gedwongen verdwijningen
van advocaten, schrijvers, journalisten, ondertekenaars van petities, kunstenaars en
bloggers in het voorjaar van 2011, en van de invoering van nieuwe beperkingen op de
werkomstandigheden van buitenlandse journalisten, heeft de hoge vertegenwoordiger op
1 2 april in een verklaring haar verontrusting over die ontwikkelingen geformuleerd.
In de verklaring werd uiting gegeven aan bezorgdheid over de aanhouding van Ai
Weiwei, werd onderstreept dat de willekeurige arrestaties en verdwijningen moeten
ophouden en werd er bij de Chinese instanties op aangedrongen om mee te delen waar
alle verdwenen personen zich bevinden. De hoge vertegenwoordiger riep China op om
338
de betrokken personen te behandelen conform de internationale mensenrechtennormen
en om alien die worden vastgehouden omdat zij hun recht op vrijheid van meningsuiting
uitoefenden, vrij te laten. De hoge vertegenwoordiger toonde zich op 24 juni verheugd
over de vrijlating van Ai Weiwei.
339
In 2011 heeft China de ernstige beperking van de vrijheid van meningsuiting en van de
vrijheid van vereniging voortgezet, en hebben de Chinese rechtbanken zware straffen
opgelegd. De hoge vertegenwoordiger heeft in december 2011 de gevangenis straffen van
respectievelijk negen en tien jaar voor de mens enrechtenactivis ten Chen Wei en Chen Xi
veroordeeld en ook de bijkomende gevangenisstraf van drie jaar voor
mensenrechtenadvocaat Gao Zhisheng bekritiseerd. De hoge vertegenwoordiger riep op
tot de onmiddelfijke vrijlating van de heer Gao en verzocht om informatie over zijn
welzijn en zijn verblijfplaats.
De EU heeft zich ernstig bezorgd getoond over het beleid dat door de Chinese
autoriteiten in Tibet en Xinjiang werd uitgevoerd. Tijdens een spoeddebat op 27 oktober
in het Europees Parlement onderstreepte de hoge vertegenwoordiger dat de EU bezorgd
is over de toegenomen wettelijke beperkingen op de geloofsbeoefening in Tibet, over de
beperkingen op het onderricht van het Tibetaans, over de aanhoudende officiele
campagne tegen de Tibetaanse intelligentsia en prominenten uit het culturele leven, over
de strenge maatregelen tegen Tibetanen die het wagen te protesteren tegen het officiele
beleid, en over de weerslag op de Tibetaanse cultuur van de massale gedwongen migratie
van nomaden. De EU onderstreepte diep bezorgd te zijn over de reeks
zelfverbrandingen in de Tibetaanse regio's en riep de Chinese autoriteiten op om alle
Tibetanen toe te staan hun culturele en religieuze rechten zonder belemmeringen uit te
oefenen en om tegen vreedzaam protest geen geweld in te zetten. Op 10 maart gaf de
hoge vertegenwoordiger tijdens een spoeddebat uiting aan haar bezorgdheid over de
heropbouw van Kashgar in de provincie Xinjiang. De EU vreesde dat de vernietiging
van een stad die eeuwenlang de bakermat van de Oeigoerse cultuur was geweest, de
vrij waring van die cultuur in de komende jaren ernstig zou kunnen beinvloeden en
onderstreepte dat zij China zal oproepen om voor de heropbouw zowel de plaatselijke
bevolking te raadplegen als samen te werken met de Unesco.
Tijdens de 17e zitting van de VN-Mensenrechtenraad heeft de EU een verklaring
uitgebracht waarin zij zich diep bezorgd toont over de verslechtering van de
mensenrechtensituatie in China.
340
341
5.6.6 Democratische Volksrepubliek Korea (DVK)
De grove schendingen van de mensenrechten in de Democratische Volksrepubliek
Korea (DVK) bleven de EU ernstige zorgen baren. De EU heeft zich in internationale
fora herhaaldelijk bezorgd getoond en er bij Pyongyang op aangedrongen verbetering in
de situatie te brengen. In maart 2011 speelde de EU opnieuw een belangrijke rol bij de
aanneming in de VN-Mensenrechtenraad van de resolutie waarbij het mandaat van de
speciale VN-rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Noord-Korea met een jaar
werd verlengd. Op 19 december 2011 werd een door de EU, Japan en de Republiek
Korea ingediende resolutie over de mensenrechtensituatie in de DVK door de Algemene
Vergadering van de VN met 123 ja-stemmen aangenomen. Problemen in verband met
de mensenrechten werden ook rechtstreeks bij Noord-Korea aangekaart door
plaatselijke ambassadeurs van de EU-lidstaten in Pyongyang en tijdens vergaderingen
met functionarissen van Noord-Korea in Brussel of in andere EU-lidstaten.
Tijdens de regelmatige politieke dialoog tussen de EU en de DVK, in de eerste week van
december 201 1 te Pyongyang, heeft de EU de DVK opgeroepen om alle mensenrechten
en fundamentele vrijheden volledig na te leven en de aanbevelingen van de betreffende
VN-resoluties toe te passen. De EU heeft Pyongyang aangemoedigd om als
vertrouwenwekkende maatregel volledig samen te werken met de
mensenrechtenmechanismen van de VN, onder meer door de speciale rapporteur
volledige, vrije en ongehinderde toegang tot Noord-Korea te verlenen. De EU spoorde
Pyongyang ook aan om een zinvolle dialoog over mensenrechten met de EU en haar
lidstaten te voeren. De EU heeft zich opnieuw bereid verklaard de bilaterale dialoog over
mensenrechten met Noord-Korea in te stellen, die expertise en constructieve
samenwerking zou bieden over specifieke aspecten van de mensenrechten. De EU
toonde zich zeer bezorgd over het feit dat onderdanen van Noord-Korea nog steeds de
doodstraf krijgen en geexecuteerd worden. De EU drong er bij Pyongyang ten zeerste
op aan om onmiddellijk een einde te maken aan de wijdverspreide systematische grove
schendingen van de civiele, politieke, economische, sociale en culturele rechten, zijn
inwoners te beschermen, het probleem van de straffeloosheid aan te pakken en ervoor te
342
zorgen dat degenen die de mensenrechten hebben geschonden, berecht worden door
een onafhankelijke rechter, volledige, veilige en ongehinderde toegang te verschaffen tot
humanitaire hulp, en humanitaire organisaties toe te staan op onpartijdige wijze hulp te
verstrekken. De EU heeft Noord-Korea gemaand om de achterliggende oorzaken van
het vluchtelingprobleem aan te pakken en een veilige en waardige terugkeer van naar
Noord-Korea teruggestuurde vluchtelingen mogelijk te maken.
343
De EU heeft in de tweede helft van 2011 10 miljoen euro vrijgemaakt voor dringende
voedselhulp aan Noord-Korea om kwetsbare groepen te ondersteunen, vooral in de
noordelijke en de oostelijke provincies. In augustus 2011 heeft de EU nog eens 200.000
euro extra toegekend voor de slachtoffers van overstromingen in het land.
5.6.7 Fidji
De mensenrechtensituatie is in 201 1 niet verbeterd nu het militaire regime van
Commodore Bainimarama zijn greep op de macht heeft geconsolideerd. Bijzonder
zorgwekkend zijn de beperkingen van de vrijheid van meningsuiting en van de vrijheid
van vergadering, de willekeurige detenties en de mediacensuur.
Als reactie op de staatsgreep van 2006 en op het uitblijven van de naleving door Fiji van
onderling overeengekomen afspraken inzake democratische beginselen, mensenrechten
en de rechtsstaat, heeft de EU in 2007 besloten (met beperkte uitzonderingen) de
ontwikkelingsbij stand uit hoofde van de Overeenkomst van Cotonou en van het
instrument voor ontwikkelingssamenwerking, te schorsen. Het oorspronkelijk voor twee
jaar geldende besluit werd herhaaldelijk verlengd, op 26 September 2011 met nog eens
twaalf maanden. In de loop van 2011 heeft de EU in bilaterale vergaderingen en op
bijeenkomsten in Suva in het kader van de van regelmatige politieke dialoog
overeenkomstig artikel 8 van de Overeenkomst van Cotonou, het regime aangemoedigd
een betekenisvolle dialoog aan te gaan, de democratic te herstellen en de algemene
noodtoestand in te trekken.
Nadat de strijdkrachten in februari ten minste tien politici, vakbondslieden en
dissidenten zonder aanhoudingsbevel hadden aangehouden en ernstige slagen hadden
toegebracht, tekende de EU bij de minister van Buitenlandse Zaken protest aan tijdens
overeenkomstig artikel 8 gehouden politiekedialoogvergaderingen op 1 5 maart en -
samen met de VS en andere partners — 21 maart.
344
Het regime heeft de jaarlijkse bijeenkomst van de methodistische kerk verboden na de
weigering van die kerk om drie kerkleiders te ontslaan. Het regime heeft ook besluiten
vastgesteld die de basisrechten van werknemers verregaand beperken, met name het
(geamendeerde) besluit over arbeidsbetrekkingen en het besluit inzake arbeid in de
essentiele nationale industrie. Vakbondsleiders werden tijdens vergaderingen met
vakbondsleden gearresteerd wegens illegale samenscholing, een vakbondsleider is
opruiing ten laste gelegd. De uitvoering van het besluit van 2010 over de ontwikkeling
van de media-industrie heeft de censuur aangescherpt.
De in 2009 afgekondigde noodtoestand, die de mensenrechten ernstig beperkt, werd in
de loop van 2011 van maand tot maand verlengd, maar op 31 december heeft
Commodore Bainimarama de nakende opheffing ervan aangekondigd.
5.6.8 India
De Europese Unie is de mensenrechten in India nauwlettend blijven observeren uit
hoofde van de richtsnoeren van de EU inzake mensenrechten en heeft daarbij (vooral
tijdens de jaarlijkse mensenrechtendialoog) met het maatschappelijk middenveld en
regeringsinstanties gesproken over vermeende misstanden en hulp geboden aan ngo's
voor mensenrechten en aan verdedigers van mensenrechten.
Op het gebied van de fundamentele rechten was de doodstraf het onderwerp van nauw
toezicht en diplomatieke actie op hoog niveau, waaronder een brief van hoge
vertegenwoordiger Ashton aan minister van Binnenlandse Zaken Chidambaram, naar
aanleiding van de verwerping van verscheidene gratieverzoeken door de president. In het
kader van de mensenrechtendialoog in maart is met de regering verder gepraat over de
aanneming van het wetsvoorstel inzake voorkoming van marteling en over punten
inzake de veiligheidswetgeving.
345
Specifiek met betrekking tot verdedigers van de mensenrechten heeft de EU met de
Indiase overheid verder gepraat over een lijst priori taire zaken (en het proces tegen dr.
Binayak Sen, die op borgtocht is vrijgelaten, verder gevolgd).
346
Er is een workshop gehouden over sociale insluiting.
De EU-missiehoofden hebben zich tijdens hun jaarlijkse bezoek aan Jammu en Kasjmir
op de hoogte kunnen stellen van vraagstukken inzake mensenrechten in die regio.
Ten slotte, maar daarom zeker niet minder belangrijk, heeft de EU financiele steun
verleend aan een aantal initiatieven over een reeks zorgpunten in verband met de
mensenrechten, zoals vrouwen- en kinderhandel, preventie van marteling, de rechten
van gemarginaliseerde en maatschappelijk buitengesloten groepen, de rechten van
werknemers in de informele sector en toegang tot de rechter voor kwetsbare
bevolkingsgroepen.
5.6.9 Indonesie
De uitgebreide partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst (PSO) die de EU en
Indonesie op 9 november 2009 hebben ondertekend, heeft geleid tot de instelling van
een gestructureerde mensenrechtendialoog. Ter gelegenheid van de ondertekening van
de PSO hebben Indonesie en de EU de mensenrechten en democratic aangeduid als
prioriteiten voor nauwere samenwerking in afwachting van de ratificatie van de
overeenkomst.
De tweede ronde van de mensenrechtendialoog was in maart 2011 in Brussel. De
dialoog was een waardevolle gelegenheid om te praten over zaken als non-discriminatie,
de rechten van gedetineerden en gevangenen, het Internationaal Strafhof,
vrouwenrechten, het recht op onderwijs, en samenwerking in multilaterale fora. Voorts
heeft de EU in oktober 2011 een seminar van het maatschappelijk middenveld over de
vrijheid van godsdienst georganiseerd onder de titel "Mensenrechten en geloof in het
brandpunt", waarop levendig van gedachten werd gewisseld over de rol van godsdienst
bij het bevorderen van de mensenrechten en over de verenigbaarheid van de vrijheid om
een geloof te belijden met andere belangrijke mensenrechten, waaronder de vrijheid van
meningsuiting.
347
348
De EU heeft verklaringen afgelegd over de moord op drie leden van de Ahmadi-
gemeenschap en de inadequate veroordeling van degenen die schuldig zijn bevonden aan
de aanslagen in febmari en juli 201 1 .
In 201 1 werden via het Europees instrument voor democratic en mensenrechten
(EIDHR) twaalf mensenrechtenprojecten gesteund die betrekking hadden op
bijvoorbeeld integratie van de mensenrechten in de besluitvorming, politieke
representativiteit, foltering, recht op onderwijs en recht op gezondheidszorg, en de
daadwerkelijke uitoefening van de mensenrechten door vrouwen en kinderen. De EU-
richtsnoeren inzake mensenrechten zijn in het Indonesisch vertaald en krijgen een brede
verspreiding.
De EU volgt de mensenrechtensituatie zorgvuldig via regelmatige
mensenrechtenmissies, met name in gevoelige regio's als Atjeh en Papoea, waar er
specifieke punten zijn, onder meer in verband met waarheids- en verzoeningsprocessen
en kwesties die te maken hebben met de speciale autonomic die aan die provincies is
verleend.
De EU-missies in Jakarta hebben een specifieke taskforce voor mensenrechten ingesteld,
bestaande uit de politieke consulenten van de EU-delegatie en de ambassades van de
lidstaten.
5.6.10 Japan
Tijdens 2011 is verder gewerkt aan een overeenkomst tussen de EU en Japan inzake
onder meer de sectoren politieke en internationale samenwerking, die stoelt op de
gedeelde gehechtheid aan fundamentele waarden en beginselen.
349
De EU hield haar jarenlange samenwerking met Japan overeenkomstig de "agenda voor
samenwerking" aan. Er was overleg inzake mensenrechten, met name om de
samenwerking te faciliteren in het kader van de Algemene Vergadering van de VN,
bijvoorbeeld wat de gezamenlijk ingestuurde resolutie over mensenrechten in Noord-
Korea betreft.
De EU was zeer ingenomen met het feitelijke moratorium op de doodstraf dat Japan
gedurende het hele jaar 2011 in stand hield, en heeft aangedrongen op de voortzetting
daarvan.
5.6.11 Laos
De EU en Laos hebben in februari 201 1 de derde ronde van de geregelde
mensenrechtendialoog gehouden in het kader van de Groep bestuur en mensenrechten
van de EU en Laos. De dialoog bood gelegenheid tot het bespreken van talrijke
mensenrechtenkwesties, waaronder de verrichting van de universele periodieke
doorlichting (UPR), vrijheid van meningsuiting, vergadering en vereniging, vrijheid van
godsdienst of overtuiging, Hmong-repatrianten, mensenhandel, de omstandigheden in
gevangenissen en detentiecentra, de bestuurshervormingen en landrechten. De dialoog
werd voorafgegaan door een deskundigenseminar over de uitvoering van de
aanbevelingen van de universele periodieke doorlichting in Laos. De EU wisselde
ervaringen van haar lidstaten op dit gebied uit en internationale organisaties en het
maatschappelijk midden veld reikten ideeen aan over de wijze waarop de aanbevelingen
van de UPR in Laos beter kunnen worden uitgevoerd.
350
In 201 1 zijn negen projecten in verband met mensenrechten uitgevoerd. Zes daarvan
werden gefinancierd uit het Europees instrument voor democratic en mensenrechten,
een uit het thematische programma niet-overheidsactoren en plaatselijke overheden, en
twee uit de projectovereenkomst tussen de EU en het UNDP. Die projecten waren
gericht op de rechten van het kind, genderrechten, mensen met een handicap, kansarme
minderheidsgroepen, alsook op capaciteitsopbouw van de opkomende
middenveldorganisaties van Laos.
De projecten met het UNDP steunden ook de nationale vergadering bij het hervormen
van de nationale wetgeving teneinde te voldoen aan de internationale
overeenkomsten/normen. In het kader van het project met betrekking tot internationaal
recht werden ook verschillende opleidingen over de uitvoering van de internationale
overeenkomsten inzake mensenrechten gegeven voor regeringsfunctionarissen en het
plaatselijk maatschappelijk middenveld. De aanbevelingen van de UPR voor Laos zijn
gepubliceerd en onder verschillende gouvernementele en internationale instanties
verspreid.
5.6.12 Maleisie
In 201 1 hebben de EU en Maleisie verder onderhandeld over een partnerschaps- en
samenwerkingsovereenkomst, waarin bepalingen over de mensenrechten zullen staan.
De EU en Maleisie zijn ook op lokaal niveau gesprekken over mensenrechten
aangegaan. Het eerste gesprek was begin februari 2011 en ging vooral over de
uitoefening van de mensenrechten door vrouwen en kinderen. Dit is de eerste bilaterale
mensenrechtendialoog die Maleisie ooit heeft gevoerd.
351
Op 1 maart 2011 hebben de delegatie van de EU, de Ambassade van Nederland en het
Instituut voor geavanceerde islamitische studies een openbaar seminar over "Godsdienst
in de openbare ruimte - de EU en Maleisie" georganiseerd, dat meer dan 150 deelnemers
uit het grote publiek aantrok. De volgende dag had achter gesloten deuren een seminar
over hetzelfde onderwerp plaats.
In maart heeft Maleisie eveneens de bijeenkomst Azie-Stille Oceaan georganiseerd over
het universele karakter van het Statuut van Rome van het ICC. Daarop volgde het
besluit van de regering om toe te treden tot het Statuut van Rome.
De EU financiert een aantal projecten in het kader van het Europees instrument voor
democratic en mensenrechten (EIDHR), dat een breed scala van thema's bestrijkt, zoals
de rechten van het kind en de vrouw, non-discriminatie, media vrijheid, inheemse volken,
mensenrechteneducatie, en personen met een handicap. In het kader van de eerste
evaluatievergadering in September 2011 hebben de begunstigde ngo's informatie
uitgewisseld over de voornaamste problemen waarmee zij te kampen hadden tijdens de
uitvoering van het project en hebben zij mede verdere actiepunten voor follow-up door
de EU in Maleisie bepaald. De middelen van het EIDHR werden ook gebruikt om het
maken van een documentaire over de doodstraf in Maleisie te financieren.
352
De EU is met alle belanghebbenden op het gebied van de mensenrechten blijven
samenwerken en heeft een aantal van hen uitgenodigd voor de vergaderingen van de
plaatselijke EU-werkgroep mensenrechten. De belangrijkste partners zijn de advocatuur
van Maleisie en de nationale mensenrechtencommissie. Een van de concrete resultaten
van deze samenwerking was een openbare bijeenkomst in oktober 2011 over de
afschaffing van de doodstraf. Tegelijk met het openbare seminar, dat ongeveer 350
deelnemers telde, werd op verzoek van het Bureau van de procureur-generaal ook
technisch overleg gehouden achter gesloten deuren. Op beide bijeenkomsten traden
Europese prominenten als spreker op en beide bijeenkomsten vormden de eerste stap in
een langetermijncampagne voor de afschaffing van de doodstraf in Maleisie.
5.6.13 Nepal
Ondanks de verbintenissen die in het kader van het alomvattend vredesakkoord van
2006 werden aangegaan, blijven schendingen van de mensenrechten, waaronder
verschillende vormen van discriminatie en wijdverbreide straffeloosheid alsook een
zwakke rechtsstaat? de belangrijkste langdurige uitdagingen op mensenrechtengebied in
Nepal.
Op politiek niveau is de EU met de regering blijven praten en heeft ze de politieke
partijen er voortdurend op gewezen dat schenders van de mensenrechten voor de
rechter moeten worden gebracht en dat emblematische gevallen van schendingen van de
mensenrechten, zowel tijdens als na het conflict, die duidelijk aantonen dat zulke
misdaden nog steeds ongestraft blijven, moeten worden aangepakt. Er is een brief aan de
premier, de voorzitter van de constituerende vergadering en de leiders van de politieke
partijen gezonden waarin bezorgdheid wordt geuit over de justitiele
overgangsmechanismen en de voorgestelde algemene amnestic
Tijdens Nepals universele periodieke doorlichting in januari 2011 en de follow-up
daarvan in juni 2011 heeft de EU bij de regering verder gepleit voor het nakomen van
haar toezeggingen en voor het verbeteren en aannemen van verscheidene
353
wetsontwerpen voor het instellen van mechanismen voor overgangsrechtspraak, die ter
behandeling in het parlement zijn.
354
Op plaatselijk niveau coordineert en volgt de EU constant de mensenrechtensituatie in
Nepal, in het bijzonder de kwetsbare positie van verdedigers van de mensenrechten. De
in Kathmandu zetelende EU-werkgroep voor de bescherming van verdedigers van de
mensenrechten heeft in mei 2011 een missie uitgevoerd naar het zuidelijke deel van
Nepal, met als doel uit de eerste hand informatie te verzamelen over de problemen
waarmee verdedigers van de mensenrechten te maken krijgen en te laten zien dat er
steun is voor hun werk. Als voorzitter van de EU-werkgroep voor de bescherming en
ondersteuning van verdedigers van de mensenrechten heeft de delegatie van de EU een
bijeenkomst van de EU-werkgroep georganiseerd om de balans op te maken van de
situatie waarin de mensenrechtenverdedigers zich bevinden en mogelijke wegen
voorwaarts te bespreken.
De EU helpt diverse ngo's en ingo's financieel met de uitvoering in Nepal van
initiatieven die verband houden met mensenrechten en democratic. Er zijn projecten
gefinancierd in het kader van het Europees instrument voor democratic en
mensenrechten (EIDHR) en het Instrument voor migratie en asiel, alsook in het kader
van het Instrument "Investeren in mensen" (DCI-HUM). In twee nieuwe projecten die
sedert 2010 worden uitgevoerd (een project van de wereldwijde oproep van het EIDHR
(de EU heeft 360 000 euro vastgelegd) en een project van de wereldwijde oproep van het
DCI-HUM (de EU heeft 575.000 euro vastgelegd) wordt nog steeds gewerkt aan het
vraagstuk van door het gewapend conflict in Nepal getroffen kinderen en gezinnen. Een
ander project (waarvoor de EU 857 000 euro heeft vastgelegd) dat uit de wereldwijde
oproep in het kader van het DCI-HUM is geselecteerd, gaat over de bescherming en de
bevordering van culturele diversiteit. Naast de zes nieuwe projecten die in 2011 zijn
geselecteerd in het kader van de landenspecifieke steunregeling van het EIDHR
(waarvoor de EU 900 000 euro heeft vastgelegd), zijn er tien lopende projecten met
uitgebreide aandacht voor de bescherming en de bevordering van de mensenrechten en
de consolidering van de democratic. Twee nieuwe projecten die in 2011 zijn gestart,
helpen ook bij het bevorderen van veilige migratie van vrouwelijke migrerende
werknemers.
355
356
Er lopen nog steeds bilaterale programma's betreffende onderwijs en vredesopbouw om
de toegang tot onderwijs te bevorderen en kwaliteitsonderwijs te steunen. In het kader
van projecten die uit hoofde van het instrument voor voedselfaciliteiten worden
gefinancierd, worden ook de dringende behoeften aan basisvoedsel van de gemeenschap
aangepakt.
Teneinde priori teiten te stellen voor de oproep van het EIDHR in 2012 pleegde de
delegatie overleg met verschillende groepen, waaronder vrouwen, Dalits en kinderen.
De delegatie van de EU in Nepal organiseerde in 2011 een workshop ter gelegenheid
van de Dag voor inheemse volken. De delegatie heeft bij verschillende gelegenheden
ook verscheidene programma's bijgewoond, en daarbij haar solidariteit betuigd met de
bescherming en de bevordering van de mensenrechten. Ter gelegenheid van de
mensenrechtendag op 10 december is plaatselijk een gezamenlijk EU++-persbericht
uitgebracht, waarin werd gewezen op de verantwoordelijkheid van de regering om
bijkomende grote inspanningen te leveren om de fundamentele mensenrechten te
beschermen en te bevorderen en om haar verplichtingen uit hoofde van het
internationale recht na te komen teneinde vrede en democratic te consolideren.
5.6.14 Pakistan
Het samenwerkingsakkoord van de derde generatie (2004) van de EU en Pakistan bevat
de inmiddels verplichte bepaling over de mensenrechten.
In 201 1 heeft de EU onderhandeld over een nieuw strategisch partnerschap met
Pakistan, het Inzetplan EU-Pakistan. Het vijfjarig inzetplan beoogt een frequentere
mensenrechtendialoog en de bekrachtiging en effectieve uitvoering van internationale
overeenkomsten, als onderdeel van een strategische politieke dialoog.
357
Begin 201 1 vonden in Islamabad twee tragische moorden op politici van hoog niveau
plaats. De voormalige gouvemeur van Punjab, Salman Taseer, en de voormalige minister
van Minderheden, Shabhaz Bhatti, werden door extremistische groepen vermoord
omwille van hun steun aan de hervorming van de zeer strenge wetten op godslastering,
naar aanleiding van de terdoodveroordeling van een christelijke vrouw wegens
godslastering. De moorden ontketenden intolerante krachten binnen de Pakistaanse
gemeenschap die de moord op Salman Taseer openlijk steunden en roemden. De hoge
vertegenwoordiger veroordeelde beide incidenten met kracht, waarbij zij de nadruk legde
op de bezorgdheid van de EU over het klimaat van onverdraagzaamheid en geweld
waarin het debat over de wetten op godslastering werd gevoerd, en verzocht de
Pakistaanse autoriteiten met klem de bescherming te verzekeren van degenen die zich
over de zaak hadden uitgesproken. De EU bleef gedurende het gehele jaar toezien op, en
ten overstaan van de autoriteiten haar bezorgdheid uiten over de zaak van Asia Bibi, de
christelijke vrouw die in 2010 ter dood werd veroordeeld wegens godslastering en die
momenteel in Punjab in de gevangenis zit.
Pakistan heeft het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten
(ICCPR) en het Verdrag tegen foltering (CAT) op 4 juni 2010 - aan de vooravond van
de tweede top EU-Pakistan -bekrachtigd. Tegelijk evenwel heeft Pakistan talrijke
algemene voorbehouden gemaakt bij de mensenrechteninstrumenten. De EU heeft
vervolgens inspanningen gedaan om haar bezorgdheid te beklemtonen over de aard en
omvang van de ruime voorbehouden tegen de verdragen, die behoorden tot de meest
uitgebreide voorbehouden die ooit door een staat die partij is bij die verdragen, zijn
gemaakt. Die boodschap werd versterkt door bezoeken van missies van het Europees
Parlement in de loop van het jaar. In antwoord op de aanhoudende campagne van de
EU heeft Pakistan op 14 September 2011 16 van zijn 19 voorbehouden ingetrokken.
De veiligheid van journalisten die zich bezighouden met mensenrechten bleef het gehele
jaar een ernstig punt van bezorgdheid. Een specifiek punt van bezorgdheid was de
moord op een bekende journalist in Pakistan die verslag uitbracht over gevoelige
kwesties, met name de Taliban-beweging in Afghanistan en Pakistan. In reactie op de
358
grote bezorgdheid heeft de EU-delegatie op 15 juli 2011 in Islamabad een panelgesprek
georganiseerd over de veiligheid en beveiliging van de media, die door een groot aantal
vertegenwoordigers van de media werd bijgewoond. Er werden uitgebreide besprekingen
gehouden over de noodzaak van opleiding en bescherming van journalisten die verslag
uitbrengen vanuit conflictgebieden en over de manier waarop onderzoeksjournalistiek
moet worden bedreven in geval van dreigingen, alsook over de grenzen van
verantwoordelijke journalistic k.
359
De EU heeft met Pakistan samengewerkt in het kader van een programma ter vergroting
van de capaciteit van de rechtshandhavingsinstanties; alle opleidingen voor politie en
aanklagers omvatten componenten betreffende de daadwerkelijke bescherming van de
mensenrechten.
De EU is bezig met het opstellen van een programma inzake steun aan democratische
instellingen, dat een mensenrechtencomponent bevat. De algemene doelstelling van het
programma is de consolidatie van het democratische proces in Pakistan te ondersteunen
door de democratische instellingen van het land te versterken. Het specifieke doel is bij
te dragen tot de verbetering van de werking en de resultaten van de parlementaire
vergaderingen van Pakistan, in de eerste plaats op provinciaal niveau. De
mensenrechtencomponent strekt ertoe de bevordering en bescherming van de
mensenrechten in het land te versterken door middel van bij stand aan de regering en de
nationale mensenrechteninstellingen voor het vergroten van de capaciteit om
mensenrechtenkwesties aan te pakken en de internationale verplichtingen inzake
mensenrechten na te komen.
5.6.15 Filipijnen
Na de afronding van de onderhandelingen over de partnerschaps- en
samenwerkingsovereenkomst, die sterke bepalingen betreffende mensenrechten bevat,
zijn de EU en de Filipijnen besprekingen begonnen over de mogelijke start van een
mensenrechtendialoog. In afwachting van de totstandbrenging van een dergelijke
formele dialoog is de EU mensenrechtenkwesties blijven behandelen in het kader van de
geregelde politieke dialoog, laatst nog tijdens de bijeenkomst van hoge ambtenaren in
december 2011, en in haar contacten met het maatschappelijk midden veld en de
bevoegde grondwettelijke organen.
De EU is steun voor het vredesproces van Mindanao blijven verlenen door middel van
rechtstreekse deelname aan het internationaal toezichtsteam (IMT), met name door de
360
leiding op zich te nemen van de humanitaire, rehabilitatie- en ontwikkelingscomponent.
201 1 heeft een krachtiger impuls voor de vredesonderhandelingen gebracht.
361
De EU is technische bij stand blijven verlenen voor het aanpakken van
buitengerechtelijke executies en gedwongen verdwijningen. Het EPJUST-programma
heeft de Filipijnse samenleving (regeringsinstanties, bevoegde constitutionele organen en
het maatschappelijk middenveld) bijgestaan om een eind te maken aan
buitengerechtelijke executies en gedwongen verdwijningen van activisten, journalisten,
vakbondsmensen en vertegenwoordigers van de landbouwers, en om de daders te
identificeren en voor de rechter te brengen. Na afloop van het EPJUST-programma in
juli 2011 zal de EU haar steun voortzetten in het kader van een nieuw programma,
"Recht voor iedereen", dat erop gericht is de mogelijkheden van rechthebbenden om
recht te zoeken te vergroten, en tevens de efficientie te vergroten van degenen op wie
verplichtingen rusten om recht te doen, met bijzondere nadruk op buitengerechtelijke
executies en gedwongen verdwijningen. De EU is ook talrijke projecten blijven steunen
in het kader van het Europees instrument voor democratic en mensenrechten, ook
betreffende vrouwenrechten, inheemse volken, de voorkoming van marteling, de rechten
van het kind, mensenrechtenverdedigers, vakbonden en rechten van werknemers.
De EU was ingenomen met de bekrachtiging door de Filipijnen van het Statuut van
Rome van het Internationaal Strafhof in augustus 2011. De hoge vertegenwoordiger
heeft een verklaring afgelegd waarin zij de Filipijnen feliciteerde met dit besluit.
5.6.16 Sri Lanka
De mensenrechtensituatie in Sri Lanka bleef in 201 1 internationale aandacht wekken.
Ondanks enige positieve vooruitgang op gebieden als de taalrechten en de bestrijding
van mensenhandel, heeft de regering geen beleid ingevoerd of acties ondernomen om
een aantal ernstige mensenrechtenkwesties aan te pakken. Verdwijningen,
buitengerechtelijke executies, wijdverbreide folterpraktijken, langdurige onwettige
detenties, juridische obstakels voor een eerlijk en deugdelijk proces en een alarmerend
niveau van straffeloosheid behoren tot de grootste punten van bezorgdheid.
362
In 201 1 zijn de besprekingen over mensenrechten tussen de EU en de autoriteiten van
Sri Lanka onderbroken nadat de preferentiele tariefconcessies van het SAP+ in 2010
waren ingetrokken.
Hoewel er geen formele afspraken met de Sri Lankaanse regering zijn op
mensenrechtengebied, is de EU-delegatie in Sri Lanka, in nauwe samenwerking met de
ambassades van de lidstaten, geregeld toezicht blijven houden op
mensenrechtenschendingen ter plaatse, ook in het noorden en het oosten waar het
conflict had plaatsgevonden. De EU is steun blijven verlenen aan
mensenrechtenverdedigers en journalisten die gevaar lopen. De diplomaten van de EU
en de lidstaten coordineerden hun acties en pleitbezorging, zoals het aankaarten van
bezorgdheid in verband met de mensenrechten bij de nationale autoriteiten, het
bijwonen van processen van mensenrechtenverdedigers die aangeklaagd waren wegens
illegale activiteiten, ingevolge onderzoeken naar verdwijningen. Zij hidden geregeld
thematische bijeenkomsten en ook een jaarlijkse bijeenkomst met
mensenrechtenverdedigers en leden van het maatschappelijk middenveld met als doel
regelmatig recente informatie te verkrijgen over de situatie ter plekke, en de banden met
de plaatselijke actoren te handhaven. De EU heeft de bescherming van de
mensenrechten ook bij de Sri Lankaanse ambassadeur bij de EU aangekaart. Voorts is de
EU haar bezorgdheid over eerdere en huidige mensenrechtenschendingen in Sri Lanka
blijven uiten in multilaterale fora, met name in de Mensenrechtenraad, en heeft zij
tegelijk de regering van Sri Lanka aangespoord contact met de VN op te nemen in
verband met deze aangelegenheden.
Er is bij stand van de EU verleend via de beschikbare middelen ter ondersteuning van
niet-overheidsactoren (NSA) en het Europees instrument voor democratic en
mensenrechten (EIDHR).
363
5.6.17 Thailand
Voor de parlementsverkiezingen in juli 201 1 heeft de EU een missie van
verkiezingsdeskundigen (EEM) in Thailand ingezet, die bestond uit twee in Bangkok
gevestigde verkiezingsdeskundigen. Het mandaat van de EEM bestond erin de
verkiezingen te analyseren aan de hand van internationale normen voor democratische
verkiezingen, en geregeld verslag uit te brengen aan de instellingen van de EU, alsook
aanbevelingen te doen voor mogelijke verbeteringen van het verkiezingsproces. De
EEM kreeg goede medewerking van de Thaise autoriteiten en het eindverslag werd
toegezonden aan de minister van Buitenlandse Zaken, de voorzitter van de
kiescommissie en het hoofd van de Commissie voor waarheid en verzoening.
De EU is de ontwikkeling met betrekking tot de vrijheid van meningsuiting in Thailand
van nabij blijven volgen. De EU heeft geregeld verscheidene vertegenwoordigers van het
maatschappelijk midden veld en mensenrechtenverdedigers ontmoet, die hun
bezorgdheid uitten over de steeds kleiner wordende ruimte voor vrije meningsuiting, de
politisering van de kwestie, de aanzienlijke toename van gevallen van majesteitsschennis
alsook de hardvochtige toepassing van de wetgeving en de duur van de straffen in
recente zaken. De EU heeft verscheidene processen van prominente
mensenrechtenverdedigers geobserveerd, waaronder die tegen Chiranuch Premchaiporn
en Somyot Pruksakasemsuk. Na de veroordeling van Amphon Tangnoppakul tot een
gevangenisstraf van twintig jaar in november 2011 heeft de EU een plaatselijke
verklaring van de missiehoofden doen uitgaan waarin de Thaise autoriteiten met
aandrang werd verzocht ervoor te zorgen dat de rechtsstaat wordt toegepast op een niet-
discriminerende en evenredige wijze die spoort met de handhaving van de
basismensenrechten, waaronder de vrijheid van meningsuiting.
364
De EU heeft een aantal projecten in verband met mensenrechten gefinancierd die
betrekking hebben op de rechtsstaat en de toegang tot justitie, het verzoeningsproces in
het diepe zuiden en de rechten van vluchtelingen. Voorts heeft de EU haar
plaatsbezoeken aan het diepe zuiden, het noordoosten en andere delen van het land
voortgezet. Bovendien heeft de EU Thailands eerste universele periodieke doorlichting
(UPR), die in oktober 2011 in Geneve plaatshad, van nabij gevolgd en de RTG
aangespoord zoveel mogelijk UPR-aanbevelingen te aanvaarden en uit te voeren. In dit
verband was de EU ingenomen met de UPR-verbintenis van Thailand om een vaste
uitnodiging voor speciale procedures van de VN te verlengen en zou zij een officieel
bezoek van de Speciale rapporteur van de VN inzake vrijheid van meningsuiting ten
zeerste verwelkomen.
5.6.18 Oost-Timor
Oost-Timor boekt gestage vooruitgang met het versterken van de democratic en de
mensenrechten, tegen een achtergrond van grote problemen die dit jonge en nog broze
land nog steeds op zich af ziet komen. In maart 2011 is de Europese Unie gestart met
een programma ter waarde van 39 miljoen euro om Oost-Timor te steunen op zijn weg
naar een stabiele democratic en duurzame ontwikkeling, met name wat betreft
democratisch bestuur, ontwikkeling van de plattelandsgebieden, en de rol van het
maatschappelijk middenveld. Met betrekking tot dit laatste is het de bedoeling de
capaciteit van netwerken en overkoepelende organisaties te versterken, een inclusieve
dialoog en samenwerking tussen de plaatselijke en centrale regeringsinstanties en niet-
overheidsactoren te steunen, en de participatie van niet-overheidsactoren op een
gedecentraliseerd niveau te verbeteren door middel van passende acties inzake
burgerschapsvorming en werkgelegenheid voor jongeren. Deze bijstand is belangrijk,
omdat Oost-Timor niet genoeg capaciteit heeft om mensenrechtenschendingen degelijk
aan te pakken. Een cruciaal punt is het afleggen van verantwoording voor
mensenrechtenschendingen uit het verleden (onder de Indonesische bezetting van 1974
tot 1999 en tijdens de gewelddadigheden in 1999 na het referendum over
365
onafhankelijkheid). De EU heeft de opstelling van de twee verslagen over die
gebeurtenissen gesteund. De beide verslagen zijn nog niet besproken in het parlement.
366
Bij de eerste universele periodieke doorlichting van Oost-Timor door de VN-
Mensenrechtenraad in oktober 2011, waaraan een groot aantal lidstaten van de EU actief
heeft deelgenomen, hadden de cruciale aanbevelingen betrekking op het aanpakken van
geweld tegen vrouwen en kinderen en van schendingen uit het verleden, het garanderen
van schadevergoeding voor slachtoffers van conflicten, alsook het versterken van de
gerechtelijke instellingen.
5.6.19 Vietnam
In 201 1 is de EU door middel van haar geregelde mensenrechtendialoog, openbare
verklaringen, diplomatieke demarches en technische bij stand, Vietnam blijven
aanmoedigen om voort te gaan op de weg naar een opener samenleving die gebaseerd is
op de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten.
In het bijzonder heeft de EU bij de regering van Vietnam aangedrongen op opheffing
van de beperkingen op de vrijheid van meningsuiting en mediavrijheid als gegarandeerd
bij artikel 1 9 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten,
waarbij het land partij is.
De EU heeft ook gebruik gemaakt van technische bij stand in het kader van het "project
inzake een partnerschap voor justitie" teneinde het justitiele systeem te moderniseren en
te professionaliseren.
De EU is doorgegaan met de uitvoering van projecten voor de bevordering en
bescherming van de mensenrechten, waaronder de rechten van het kind, van
werknemers en van mensen met een handicap, en non-discriminatie.
De EU en Vietnam zijn overeengekomen de vorm van hun geregelde
mensenrechtendialoog te herzien, en van een door de EU-missiehoofden in Hanoi
geleide plaatselijke dialoog over te gaan naar een door deskundigen op
mensenrechtengebied geleide, in de hoofdstad gehouden versterkte dialoog. (NB: de
367
eerste ronde van deze nieuwe versterkte mensenrechtendialoog had plaats op 12 januari
2012 in Hanoi.)
368
5.7 Noord-, Zuid- en Midden-Amerika
5.7.1 Canada
De EU behield zijn samenwerking met Canada, overeenkomstig de (in 2004
overeengekomen) "partnership agenda" tussen de EU en Canada. Behalve hun lopende
contacten van tijdens het jaar pleegden de EU en Canada op 17 maart 2011 in Geneve
ook bilateraal mensenrechtenoverleg. Tijdens die gelegenheden zijn de internationale
prioriteiten inzake mensenrechten geevalueerd.
Tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties verleende de EU actieve
steun aan de door Canada ingediende resolutie over de mensenrechtensituatie in Iran.
De EU schaarde zich ook achter het door Canada gesteunde initiatief van de VN om 1 1
oktober uit te roepen tot Internationale dag voor de rechten van meisjes.
5.7.2 VS
Omdat in 2011 het oprichtingsproces van EDEO aan de gang was, vonden in dat jaar
geen bilaterale mensenrechtenbesprekingen met de VS plaats. Tussen de regering van de
VS en de EU-delegatie in Washington DC, tussen de hoofdzetels (EDEO en het
ministerie van Buitenlandse Zaken van de VS), en tussen de respectieve missies bij de
Verenigde Naties in New York en Geneve werd echter geregeld van gedachten
gewisseld. De EU bevorderde de mensenrechtendialoog in Washington door deel te
nemen aan tal van door het ministerie van Buitenlandse Zaken georganiseerde
multilaterale bijeenkomsten en door haar contacten met belanghebbenden, ngo's en
denktanks in het bijzonder, te intensiveren. Diverse vraagstukken, zoals de
mensenrechten in de landen van de Arabische lente, vrijheid van godsdienst, LGBT's,
vrije toegang tot het internet en mensenrechtenverdedigers werden daarbij besproken.
Evenals in vorige jaren speelde het dynamische partnerschap tussen de EU en de VS in
multilaterale fora - zoals de Mensenrechtenraad en de Derde Commissie van de AWN -
een centrale rol bij het behalen van diverse resultaten (zie hierboven). Ter aanvulling van
369
die samenwerking vond een dialoog over terrorismebestrijding en internationaal recht
plaats met Harold Koh, juridisch adviseur van het ministerie van Buitenlandse Zaken.
370
De doodstraf blijft een belangrijk punt van zorg voor de EU. In 201 1 werden 43 mensen
terechtgesteld, dus net iets minder dan de 46 van 2010. Het aantal uitgesproken
doodstraffen daalde echter van 104 in 2010 naar 78 in 2011; het was voor het eerst sinds
de herinvoering van de doodstraf in 1976 dat het er minder dan 100 zijn. De EU
intervenieerde voor zes van de 43 terechtstellingen overeenkomstig de richtsnoeren van
de EU. De EU formuleerde bij monde van de ambassadeur van de EU-delegatie, via
verklaringen van de hoge vertegenwoordiger en via de EU-delegatie bij de OVSE tal van
verklaringen over die zes terechtstellingen - onder meer die van Troy Davis in Georgia
en die van Humerto Leal in Florida.
Daarnaast werden wegens het verbod van de EU op de uitvoer van medicijnen voor
tweeerlei gebruik die kunnen worden aangewend voor terechtstellingen, verschillende
terechtstellingen in Ohio, Kentucky, Arizona en andere staten uitgesteld, aangezien
zowel op staatsniveau als op federaal niveau verschillende rechtszaken werden gevoerd
waarbij de aankoop van buitenlandse medicijnen ten behoeve van terechtstellingen
illegaal werd verklaard. Verschillende staten dienden hun wetgeving inzake terechtstelling
te herschrijven om de uit drie medicijnen samengestelde "cocktail" voor dodelijke
injecties te wijzigen in een in de VS verkrijgbaar alternatief. Er zijn ook nog verschillende
beroepen in behandeling bij het gerecht.
Uit een in 2011 in Gallup gehouden peiling bleek dat slechts 61% van de Amerikanen
voor de doodstraf is, het laagste niveau dat sinds 1972 voor Gallup werd genoteerd. Op
het niveau van de staten blijkt er een en ander te bewegen, aangezien de doodstraf de
afgelopen jaren in verschillende staten werd afgeschaft, onder meer in maart 2011 in
Illinois. In november 2011 gelastte John Kitzhaber, de gouverneur van Oregon, een
nakende terechtstelling af en verklaarde hij tijdens zijn ambtstermijn geen verdere
bevelen tot tenuitvoerlegging van de doodstraf te zullen ondertekenen.
In 201 1 steunde de EU door middel van subsidies uit het Europees instrument voor
democratic en mensenrechten (EIDHR) zes middenveldorganisaties, onder meer een
campagne van de American Bar Association voor de afschaffing van de doodstraf in de
371
VS. Parallel zette de EU haar eigen inspanningen tegen de doodstraf voort. Vooral het
hoofd van de EU-delegatie in Washington blijft waar passend verklaringen uitbrengen,
overeenkomstig de criteria in de EU-richtsnoeren voor het geven van een reactie op
terdoodveroordelingen (2008) .
372
In antwoord op een vraag van de EU over de follow-up van de als "Avena-arrest"
bekend staande beslissing van het Internationaal Gerechtshof, herhaalde de regering van
de VS de nodige uitvoeringswetgeving te zullen vaststellen zodra het Congres overtuigd
is dat het een initiatief moet nemen. Helaas is het wetgevingsproces tot op heden niet
zover gevorderd.
Begin 201 1 nam het debat over de sluiting van het detentiecentrum in Guantanamo Bay
een nieuwe wending toen president Obama in maart 201 1 een uitvoeringsbevel
uitvaardigde waarbij enerzijds een proces van periodieke evaluatie voor langdurige
detentie werd ingevoerd en anderzijds de processen van de militaire commissies werden
hervat. Hoewel de VS-administratie haar bereidheid om het detentiecentrum te sluiten
heeft herhaald, impliceerden die stappen een pragmatische erkenning dat die sluiting
zeker niet in de nabije toekomst zal plaatsvinden. De EU bleef de ontwikkelingen volgen
en bleef oproepen tot sluiting van het detentiecentrum.
Het proces werd nog meer vertraagd toen het Congres in december 2011 de National
Defence Authorisation Act van 2012 goedkeurde. Die wet bevatte niet alleen al
voorheen gebruikte formuleringen die de sluiting van Guantanamo bemoeilijken, maar
codificeerde tevens de Authorisation of the Use of Military Force Act (AUMF) van 2001
en voorzag in de verplichte door militairen bewaakte detentie en (potentiele) detentie
voor onbepaalde duur en zonder proces van buitenlanders die verdacht worden van
terrorisme (dus van personen die tijdens vijandelijkheden zijn opgepakt en ervan worden
verdacht lid te zijn van of banden te hebben met Al Qaida, of te hebben deelgenomen
aan het plannen of uitvoeren van aanvallen tegen de VS of zijn coalitiepartners). De EU
heeft die vraagstukken aangekaart bij de Amerikaanse regering.
373
5.7.3 Argentinie
Sedert het einde van het militaire regime in 1983 heeft zich een opmerkelijke verbetering
voorgedaan wat de eerbiediging van de mensenrechten betreft. Argentinie heeft de
meeste van de VN- en regionale mensenrechteninstrumenten alsook het Statuut van
Rome van het Internationaal Strafhof bekrachtigd.
Er blijft evenwel een aantal problemen bestaan, vooral op het gebied van de
omstandigheden in de gevangenissen, huiselijk geweld tegen vrouwen en de rechten van
mensen die tot minderheden behoren.
Mensenrechtenkwesties staan prominent op de bilaterale agenda van de EU en
Argentinie, met een specifieke gezamenlijke verklaring van de EU en Argentinie over de
mensenrechten (2008). De volgende mensenrechtendialoog EU- Argentinie zal
plaatshebben in april 2012.
Sociale rechtvaardigheid, rechten van mensen die tot minderheden behoren en
mensenrechten van inheemse volken vormden kernpunten en cruciale gebieden voor
optreden wat de samenwerking tussen de EU en Argentinie op het gebied van de
mensenrechten betreft. De in 2011 verrichte werkzaamheden sluiten aan bij de voor
Argentinie gestelde prioriteiten, waaronder steun voor kwetsbare groepen die worden
getroffen door ongelijkheid en armoede, de rechten van vrouwen, mensensmokkel,
omstandigheden en waarborgen van detentie, en misdrijven tegen de menselijkheid.
Voorts heeft de EU in 2011 twee demarches gedaan om de EU-prioriteiten voor de
Mensenrechtenraad van de VN mee te delen aan de bevoegde Argentijnse autoriteiten.
374
5.7.4 Bolivia
Het jaar 201 1 zal in Bolivia bekend blijven als het TIPNIS-jaar. Het conflict over de
bouw van een weg door een natuur- en inheems reservaat (TIPNIS - Territorio Indigena
Parque Natural Isiboro Secure) heeft tot sterk protest geleid onder de inheemse volken
en heeft de aandacht gevestigd op de moeilijkheden bij het in overeenstemming brengen
van de nationale economische ontwikkeling met de eerbiediging van de rechten van
inheemse volken. In 2011 heeft Bolivia rechtersverkiezingen gehouden om de rechters
van zijn hoogste justitiele instanties, waaronder het constitutioneel hof en het
hooggerechtshof, te kiezen. Die verkiezingen werden door de regering gepromoot als
een baanbrekende poging om te democratiseren en de onafhankelijkheid van het
gerechtelijk apparaat te bevorderen en de toegang tot de rechter te verbeteren. De nooit
geziene aantallen ongeldige en bianco stemmen wezen evenwel op proteststemmen,
onder invloed van het TIPNIS-conflict. De EU is een belangrijke speler voor de
bescherming en bevordering van de mensenrechten en gebruikt verscheidene
instrumenten om die doelen te bereiken, waaronder ontwikkelingssamenwerking, het
stabiliteitsinstrument en de politieke dialoog.
375
5.7.5 Brazilie
De dialoog en de nauwe samenwerking met Brazilie op het gebied van de
mensenrechten zijn in 20 11 voortgezet. Zoals voorzien in het gezamenlijk actieplan
hebben de EU en Brazilie een "institutioneel" kader ontwikkeld dat geregeld bilateraal
overleg over mensenrechtenkwesties mogelijk maakt. In mei 201 1 is de tweede zitting
van de mensenrechtendialoog tussen de EU en Brazilie gehouden in Brasilia; acht
Braziliaanse vakministeries hebben de zitting bijgewoond, waarvan de agenda gewijd was
aan inheemse volken, mensenrechtenverdedigers en migratiekwesties. In 2011 werden
twee kleine projecten gefinancierd uit het Fonds van de sectoraledialogenfaciliteit (DCI-
landentoewijzing), een ter ondersteuning van het nationale programma ter bescherming
van mensenrechtenverdedigers, en een ter bestrijding van mensenhandel, met bijzondere
aandacht voor vrouwen en kinderen. Een oproep tot voorstellen voor het Europees
instrument voor democratic en mensenrechten (EIDHR) is gedaan voor een
totaalbedrag van 1,8 miljoen euro. De oproep zal initiatieven van het maatschappelijk
middenveld steunen die gericht zijn op de bestrijding van geweld tegen vrouwen,
kinderen, kwetsbare bevolkingsgroepen en mensenrechtenverdedigers. Tijdens de vijfde
top EU-Brazilie in Brussel op 4 oktober 201 1 hebben de EU en Brazilie afgesproken de
samenwerking op het gebied van de mensenrechten in de multilaterale fora te
intensiveren, met name door het ontwikkelen van gezamenlijke initiatieven in de
Mensenrechtenraad alsook door het ontwikkelen van initiatieven voor
driehoekssamenwerking met belangstellende ontwikkelingslanden.
376
5.7.6 Chili
De zeer goede bilaterale relatie tussen de EU en Chili wordt geschraagd door de
uitgebreide associatieovereenkomst EU-Chili. In 2011 zijn Chili en de EU blijven
samenwerken bij de bevordering van de mensenrechten in eigen land, in de biregionale
context en in multilaterale fora. Tijdens de tweede mensenrechtendialoog tussen de EU
en Chili, die in januari te Santiago is gehouden, war en de besprekingen gewijd aan de
rechten van inheemse volken, vrouwen en migranten In oktober hebben
vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld van de EU en Chili
deelgenomen aan twee mensenrechtenseminars in Santiago: een betreffende
mensenrechten en maatschappelijk verantwoord ondernemen, en een waarop
institutionele modellen werden bezien voor het aanpakken van de bescherming van de
mensenrechten aangezien Chili zich opmaakte om bij het ministerie van Justitie een
secretariaat voor mensenrechten op te rich ten. Door middel van haar externe bij stand
blijft de EU in Chili steun verlenen aan de uitvoering van ILO-verdrag 169 (betreffende
de rechten van inheemse en in stamverband levende volken) alsook aan het levend
houden van de herinnering aan de militaire dictatuur van 1973-1990.
5.7.7 Colombia
In 201 1 is de Colombiaanse regering voortgegaan met de uitvoering van ambitieuze
initiatieven, die door president Santos bij zijn ambtsaanvaarding in augustus 2010 waren
aangekondigd en die erop gericht zijn een aantal van de wonden te helen die het interne
conflict in Colombia heeft geslagen, en de mensenrechtensituatie te verbeteren. Centraal
daarin staat de wet op schadeloosstelling voor de slachtoffers van het conflict en de
teruggave van illegaal toegeeigende grond, krachtens dewelke vier miljoen slachtoffers
moeten word en vergoed. Andere belangrijke maatregelen zijn het ter tafel brengen, in
het parlement, van een hervorming van het justitiele stelsel die onder meer strekt tot
inperking van de straffeloosheid, een hervorming van het overheidssysteem voor de
bescherming van personen die een risico lopen, en de ontbinding van de in opspraak
gekomen inlichtingendienst DAS (Departamento Administrativo de Seguridad).
377
378
De regering-Santos is ook contact blijven zoeken met mensenrechtenverdedigers,
vakbonden en het maatschappelijk midden veld in het algemeen, en heeft een
dialoogproces gestimuleerd waarbij het maatschappelijk middenveld en de internationale
gemeenschap betrokken zijn en dat in december 2012 zal culmineren in een nationale
mensenrechtenconferentie waarop een nationaal actieplan inzake mensenrechten zal
worden aangenomen en een nationaal mensenrechtencentrum zal worden opgericht.
Ondanks de inspanningen van de regering waren er nog steeds bedreigingen tegen en
aanvallen op mensenrechtenverdedigers, vakbondsmensen, landactivisten en politieke en
sociale leiders, niet het minst door de vastberaden tegenkanting tegen een aantal van
Santos' hervormingen van gevestigde belangen die banden hebben met illegale
gewapende groepen, die een en ander terugdringen door het geweld op te voeren.
De EU heeft de mensenrechtensituatie in Colombia van dichtbij gevolgd en heeft
regelmatig contact gehouden met de Colombiaanse autoriteiten op verschillende niveaus.
Dat de regering bereid is om zonder taboe en met volledige transparantie over
mensenrechtenkwesties te spreken, bleek uit de vijfde zitting van de plaatselijke
mensenrechtendialoog tussen de EU en Colombia, die in juni 2011 is gehouden, en
waarbij de bevoegde vakorganen volledig waren betrokken. Tot de besproken thema's
behoorden de bestrijding van straffeloosheid en de nieuwe slachtofferwet. De EU heeft
ook vragen gesteld over een aantal individuele gevallen, zoals aanslagen op en
dreigementen tegen verdedigers van mensenrechten. Naast haar dialoog met de regering
is de EU nauwe banden blijven behouden en heeft zij overleg gepleegd met het
maatschappelijk middenveld en mensenrechtenverdedigers, onder meer in het kader van
een door de EU gefinancierd seminar van het maatschappelijk middenveld dat in
december 201 1 plaatshad in Bogota. Voorts heeft de Unie programma's inzake externe
bij stand ter ondersteuning van de mensenrechten uitgevoerd, waarbij steun werd
verleend voor de opbouw van capaciteit voor de bestrijding van straffeloosheid, alsook
hulp aan intern ontheemden en preventieve acties tegen ontheemding, en bij stand aan
slachtoffers van conflicten. De EU heeft eveneens een eerste proefprogramma ter
ondersteuning van de slachtofferwet opgesteld.
379
380
5.7.8 Ecuador
201 1 werd gekenmerkt door een toenemende confrontatie tussen de overheid en de
particuliere media - die worden beschouwd als verdedigers van de belangen van de
traditionele economische en politieke elites die tegen de "Revolucion Ciudadana" zijn.
Een aantal rechtszaken tegen kranten en journalisten zou negatieve gevolgen kunnen
hebben voor de vrijheid van meningsuiting en de onafhankelijkheid van het gerechtelijk
apparaat in Ecuador.
Het door het stabiliteitsinstrument gefinancierde project aan de noordelijke grens van
Ecuador met Colombia was in 2011 nog steeds aan de gang.
De belangrijkste doelstellingen ervan omvatten versterking van de institutionele
capaciteit en de capaciteit van het maatschappelijk middenveld om de veiligheidscrisis
aan te pakken; verbetering van de bescherming van de fundamentele mensenrechten van
uiterst kwetsbare bevolkingsgroepen; en stimulering van de dialoogprocessen tussen de
bevolking en de publieke overheden aan beide kanten van de grens, met inbegrip van
sociale en economische vredesopbouwende maatregelen en bevordering van een
vreedzame cultuur.
In november 2011 is in het kader van het Europees instrument voor democratic en
mensenrechten (EIDHR) en van het Human Rights Country-Bases Support Scheme
(CBSS) een oproep tot het indienen van voorstellen voor Ecuador gedaan, met als doel
de samenhang, coordinatie en verbanden tussen de verschillende actoren bij de
bevordering van de mensenrechten en de toepassing van de grondwettelijke garanties
aan te moedigen, met name bij het opzetten van een eerlijk en efficient justitieel stelsel,
alsook bij de ontwikkeling van geintegreerde systemen voor beveiliging en
crisispreventie.
381
5.7.9 El Salvador
In juni hebben de delegatie van de EU in El Salvador en de ambassades van drie
lidstaten van de EU een bezoek gebracht aan een klein gemeenschapsgericht
radiostation, dat verscheidene doodsbedreigingen had ontvangen. De werknemers van
het radiostation beweerden dat zij werden bedreigd omwille van hun openlijke
tegenkanting tegen mijnprojecten in het departement Cabanas, en het feit dat zij
verkiezingsfraude in datzelfde gebied hadden aangeklaagd. De onderzoeksmissie werd
gevolgd door een ontmoeting met de minister van Justitie en Veiligheid, die werd
verzocht onderzoek naar de bedreigingen te doen en het personeel van het radiostation
bescherming te blijven bieden.
Er werd een overeenkomst met de Salvadoraanse regering en het plaatselijke
verkiezingsorgaan ondertekend om een hervorming te financieren die, vanaf de
presidentsverkiezingen van 2014, de afstand tussen stemgerechtigden en stemlokalen zal
verkleinen, en aldus de democratische participatie zal bevorderen. Het project is een
follow-up van de aanbevelingen die na de verkiezingen van 2009 door de
verkiezingswaarnemingsmissie van de EU zijn gedaan.
5.7.10 Guatemala
De EU heeft de mensenrechtenkwesties in Guatemala van nabij gevolgd, in het
bijzonder de toenemende aanslagen op mensenrechtenverdedigers en de verjaging van
inheemse gemeenschappen van hun land. In juni hebben de delegatie van de EU en de
ambassades van de lidstaten de jaarlijkse bijeenkomst van mensenrechtenverdedigers
georganiseerd om nogmaals te bevestigen hoezeer de EU gehecht is aan de bescherming
van mensenrechtenverdedigers en om de uitvoering van de desbetreffende richtsnoeren
van de EU te bespreken. In September en november hebben lidstaten van de EU
deelgenomen aan het waarnemen van de beide ronden van de presidentsverkiezingen.
382
Met betrekking tot overgangsrechtspraak heeft de delegatie van de EU als internationaal
waarnemer de voornaamste hoorzittingen bijgewoond in de zaak betreffende
volkenmoord en misdaden tegen de menselijkheid die vijf leden van het leger,
momenteel met pensioen, tijdens het gewapende conflict hebben gepleegd. Deze zaak
(de eerste in haar soort in Latijns-Amerika) werd gesteund door een door de EU
gefinancierd project, dat juridische bijstand biedt aan slachtoffers. Deze zaak en de
uitspraak over het bloedbad van "Dos Erres" (veroordeling van drie leden van het leger
en van een lid van paramilitaire strijdkrachten) zijn belangrijke stappen in de richting van
het versterken van het justitiele systeem in Guatemala en het boeken van vooruitgang in
het proces van nationale verzoening.
De EU heeft een project in verband met de doodstraf gesteund, dat een belangrijke
pleitbezorgingsrol heeft gespeeld voor de omzetting van dertien doodvonnissen in
gevangenisstraffen door het Hooggerechtshof. Eind 201 1 zat er nog slechts een persoon
in de dodencel te wachten op herziening van de uitspraak.
Ten slotte is de EU het mandaat van de Internationale commissie tegen straffeloosheid
in Guatemala (CICIG) in 2011 actief blijven steunen, en heeft zij de belangrijke rol van
de CICIG bij het ontmantelen van clandestiene groepen en het bevorderen van
hervormingen van de wetgeving op het gebied van justitie en veiligheid onderkend.
5.7.11 Honduras
Ook in 201 1 hebben nationale en internationale mensenrechtenorganisaties melding
gemaakt van schendingen van de mensenrechten - in het bijzonder gericht tegen
journalisten, LGBT-groeperingen, vrouwen, mensenrechtenverdedigers en boeren.
383
De mensenrechten bleven in de bilaterale betrekkingen de politieke agenda domineren
en stonden centraal in de besprekingen met de regering van Honduras tijdens een
dialoog op hoog niveau die in juni 201 1 te Brussel plaatshad. De EU volgt de
mensenrechtensituatie in Honduras op de voet en heeft, samen met de in het land
aanwezige missiehoofden, in een plaatselijke verklaring openlijk haar strenge
veroordeling van en diepe bezorgdheid over de moorden op, aanslagen tegen en
bedreigingen van journalisten en de media in Honduras uitgesproken, met de hoop dat
die misdaden en bedreigingen niet ongestraft blijven.
In 201 1 is de EU steun blijven verlenen aan de werkzaamheden van de Commissie voor
waarheid en verzoening en haar follow-upmechanisme (Unidad de seguimiento a las
recomendaciones de la Comision Verdad y Reconciliacion - USICVR), alsook aan het
nationale systeem ter bescherming en bevordering van de mensenrechten, door middel
van een door het stabiliteitsinstrument gefinancierd programma. aast de voortdurende
steun aan het maatschappelijk middenveld in Honduras in het kader van het Europees
instrument voor democratic en mensenrechten (EIDHR), heeft de EU in 2011 een
nieuw project goedgekeurd ter ondersteuning van het nieuwe ministerie van Justitie en
Mensenrechten dat gericht is op verbetering van het bestuur en van de mensenrechten in
Honduras, door consolidering van de rechtsstaat, versterking van de
overheidsinstellingen en oprichting van een juridisch kader in deze sector. Het zal de
Hondurese regering steunen bij het opstellen en uitvoeren van een nationaal beleids- en
actieplan op het gebied van de mensenrechten, en bij het uitvoeren van aanbevelingen
over de mensenrechten van internationale organisaties (vooral die welke door de
regering van Honduras zijn aanvaard gedurende de universele periodieke doorlichting
van 2010).
Geschillen over grond blijven uitmonden in geweld ; de situatie in Bajo Aguan is
bijzonder zorgwekkend.
384
5.7.12 Mexico
In 201 1 is de EU een constructieve dialoog met Mexico over de mensenrechten blijven
voeren, zowel over interne als over multilaterale kwesties.
In maart hebben de EU en Mexico in Brussel hun jaarlijkse dialoog op hoog niveau over
bilaterale mensenrechtenkwesties gehouden. De EU heeft haar bezorgdheid geuit over
de moeilijke mensenrechtensituatie in Mexico, met name in de context van het
toenemende geweld en de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Mexico heeft
de vorderingen bij de hervorming van zijn strafrechtsysteem en het militaire recht,
alsook bij het opzetten van mechanismen voor de bescherming van
mensenrechtenverdedigers en journalisten, gepresenteerd.
De mensenrechten werden ook besproken tijdens de lie bijeenkomst van de Gemengde
Commissie EU-Mexico. Mexico heeft de recente grote ontwikkelingen gepresenteerd,
zoals de grondwetshervorming waarbij de internationale normen inzake mensenrechten
in de interne rechtsorde worden geintegreerd, en het besluit van het Hooggerechtshof
om alle mensenrechtenschendingen aan de militaire rechtspraak te ontrekken. Mexico en
de EU zijn overeengekomen hun samenwerking inzake mensenrechten voort te zetten,
vooral via ondersteuning van de uitvoering van de goedgekeurde hervormingen.
De delegatie van de EU en de ambassades van de lidstaten in Mexico hebben in 2011
aanhoudende inspanningen geleverd met het oog op de uitvoering van de EU-
richtsnoeren inzake mensenrechten, vooral wat de bescherming van
mensenrechtenverdedigers betreft. Zij hebben twee plaatselijke verklaringen afgelegd
over kritieke kwesties en onderzoeksmissies naar de staten Baja California, Chihuahua,
Coahuila, Guerrero, Nuevo Leon, Oaxaca en Tabasco uitgevoerd.
385
Voorts hebben vijf leden van het Europees Parlement (Subcommissie mensenrechten)
een bezoek gebracht aan Mexico (Mexico-Stad en Oaxaca) teneinde de
mensenrechtensituatie in Mexico te onderzoeken. De missie omvatte bijeenkomsten met
de Mexicaanse autoriteiten, ngo's en mensenrechtenverdedigers, de nationale
mensenrechtencommissie en het Congres. De voornaamste kwesties waren
straffeloosheid, de situatie van mensenrechtenverdedigers en journalisten, het inzetten
van militairen in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit en de hervorming van de
justitie.
In 20 11 hebben de EU en Mexico nauw samengewerkt op het gebied van multilaterale
mensenrechtenkwesties. Zij hebben regelmatig overleg gepleegd, vooral name in
Geneve. Zij hebben in de Mensenrechtenraad en in de Algemene Vergadering van de
Verenigde Naties vergelijkbare standpunten ingenomen over bijna alle
mensenrechtenkwesties en -situaties.
5.7.13 Nicaragua
De mensenrechten- en democratieagenda van de EU in Nicaragua werd in 201 1
gedomineerd door de electorale context. Er is een volwaardige
verkiezingswaarnemings missie van de EU naar de algemene verkiezingen van 6
november gestuurd. Uit haar eindverslag bleek dat de democratische normen verder
verslechterd zijn en dat het verkiezingsproces absoluut niet de essentiele ijkpunten voor
democratische verkiezingen haalde, met name wat betreft onpartijdig en transparant
beheer van het proces door de verkiezingsautoriteit. Aanbevelingen aan de autoriteiten
met het oog op verbetering van het volledige verkiezingsproces zullen een prioriteit voor
de EU zijn in haar toekomstige dialoog met Nicaragua.
386
5.7.14 Paraguay
2011 was een belangrijk jaar voor de bevordering en bescherming van de mensenrechten
in Paraguay. In het eerste semester onderging het land voor de eerste maal de universele
periodieke doorlichting (UPR) van de VN-Mensenrechtenraad. De regering heeft het
onlangs opgerichte mensenrechtennetwerk van de uitvoerende macht, dat 22 instellingen
en ministeries omvat, verder versterkt. In december heeft de uitvoerende macht het
voorstel voor een nationaal mensenrechtenplan gepresenteerd aan de publieke opinie.
De EU heeft deze interessante ontwikkeling van nabij gevolgd en heeft via het Europees
instrument voor democratic en mensenrechten (EIDHR), vier projecten
medegefinancierd voor meer dan 900.000 euro. Die projecten betreffen de volgende
specifieke actieterreinen: 1) bescherming van de rechten van kinderen in situaties van
kwetsbaarheid en uitsluiting, 2) bevordering van de toegang tot de rechter voor
Paraguayaanse rechtsbijstandsverleners, 3) bevordering en bescherming van de
arbeidsrechten van inheemse volken in de Chaco-regio, 4) steun aan plaatselijke
mensenrechtennetwerken ter verbetering van hun dialoog met de regering.
De laatste actie omvatte ook een onderdeel institutionele opbouw in het kader van de
opleiding mensenrechten die wordt aangeboden aan het personeel van het
mensenrechtennetwerk van de uitvoerende macht. Voor eind 2011 is een nieuwe
EIDHR-oproep gedaan met een budget van 600.000 euro. Eveneens in het kader van
het EIDHR heeft het project "Atlas van folteringen" een aanzienlijke bijdrage geleverd
aan het ondersteunen van acties om foltering en mishandeling uit te bannen door de
regering en de middenveldorganisaties bij te staan bij het uitvoeren van de aanbevelingen
van de speciale rapporteur van de VN inzake foltering, en de aandacht te richten op de
instelling van een nationaal mechanisme voor de voorkoming van foltering. Ten slotte
heeft de EU twee acties (een voor Mercosur en een voor Paraguay) met betrekking tot
de rechten van migranten (onder andere thema's) gefinancierd uit hoofde van het
MIEUX-programma (Migration EU Expertise). Ten slotte heeft het mede door de EU
gefinancierde MEVES-project het allereerste virtuele museum van het historische
geheugen in Paraguay gecreeerd om het verslag van de Commissie voor waarheid en
387
rechtvaardigheid over de dictatuur van Stroessner te verspreiden (http://www.
meves.org.py/).
388
5.7.15 Suriname
In mei 2011 vond ten aanzien van de Republiek Suriname de universele periodieke
doorlichting (UPR) van de VN plaats. De staat ontving tijdens de interactieve dialoog 91
aanbevelingen, waarvan sommige werden aanvaard en andere later zullen worden
beoordeeld omdat zij op nationaal niveau nader moeten worden bekeken. Het land
aanvaardde de aanbeveling om de aanbevelingen van het Mensenrechtencomite uit te
voeren, door de daders van de standrechtelijke executies van december 1982 en van de
slachting in Moiwana in 1 986 te vervolgen c.q. te veroordelen.
In 201 1 heeft het in 2007 door de vroegere regering geopende proces tegen de huidige
president Desire Bou terse (sedert augustus 2010) en 24 anderen in verband met de
moord op politieke tegenstanders dertig jaar geleden (de zogeheten decembermoorden)
zich met de gebruikelijke traagheid voortgesleept.
5.7.16 Peru
In 201 1 zijn in Peru algemene verkiezingen gehouden. De verkiezingswaarnemingsmissie
van de EU voor de tweede ronde van de presidentsverkiezingen is tot de conclusie
gekomen dat het proces transparant was en dat de verkiezingen vreedzaam en ordelijk
zijn verlopen. Zij legde ook de nadruk op de onpartijdigheid en het professionalisme van
de verkiezingsinstantie. De EU heeft met Peru met name sociale conflicten en het
overlegproces met de inheemse volken in het kader van de bilaterale beleidsdialoog
besproken. Naast haar dialoog met de regering heeft de EU nauwe banden behouden
met het maatschappelijk middenveld en de mensenrechtenverdedigers. Door middel van
haar externe bij stand heeft de EU steun verleend in de strijd tegen armoede en sociale
uitsluiting en de mensenrechten bevorderd, met name die van de meest kwetsbare
groepen (vrouwen, kinderen en inheemse volken). Ter ondersteuning van de uitvoering
van de aanbevelingen van de Commissie voor waarheid en verzoening heeft de EU het
389
project "Plaats van herdenking" van het politieke geweld van de jaren '80/'90
medege financierd .
390
5.7.17 Uruguay
Uruguay is ten voile gehecht aan de bescherming van de mensenrechten, zowel op
nationaal als op internationaal niveau, zoals wordt geillustreerd door zijn voorzitterschap
van de VN-Mensenrechtenraad sedert juni 2011. Toch moet nog een aantal problemen
worden overwonnen. Uruguay kampt met een ernstig probleem in zijn detentiesysteem,
een combinatie van overbevolking van de gevangenissen - ongeveer 9570 gevangenen
eind 201 1 - en erbarmelijke omstandigheden in de gevangenissen. Na het officiele
bezoek van de speciale rapporteur van de VN inzake foltering aan het land in 2009 heeft
Uruguay om internationale bij stand verzocht om dit probleem aan te pakken. In oktober
2011 is de EU officieel met een project met de Uruguayaanse autoriteiten en andere
donoren gestart om de hervorming van het Uruguayaanse strafrechtstelsel en
gevangeniswezen te ondersteunen met het oog op de verbetering van de levenskwaliteit
en de herintegratie van gevangenen in de maatschappij en op de arbeidsmarkt. Andere
punten van bezorgdheid die de EU van nabij volgt en steunt door middel van EIDHR-
projecten zijn huiselijk geweld, mensenhandel alsook de veiligheid van burgers en de
mensenrechten.
5.7.18 Venezuela
Er is nog onaangeboord potentieel in de betrekkingen tussen de EU en Venezuela; de
toegang is enigszins moeilijk en de contacten met de autoriteiten zijn niet zo talrijk als
gewenst. In 201 1 heeft de Groep van de Raad een initiatief van de EDEO aanvaard dat
erop gericht is de betrekkingen te verdiepen. In dat verband probeert de EU regelmatig
mensenrechtenkwesties aan de orde te stellen in haar contacten met de Venezolaanse
autoriteiten.
Via het EIDHR financiert de EU, onder andere, projecten ter bevordering van het
toezicht op en de verslaglegging over de mensenrechten, de persvrijheid, de rechten van
kinderen en de rechten van mensen met hiv/aids. De EU steunt ook inspanningen, via
het UNHCR, om het proces tot vaststelling van de vluchtelingenstatus te verbeteren.
391
Het project heeft positieve resultaten opgeleverd. De EU is bezorgd over recente
wetgeving die de vrijheid van vereniging zou kunnen beperken en de internationale
samenwerkingsmiddelen ter ondersteuning van Venezolaanse middenveldorganisaties
zou kunnen beperken.
392
5.7.19 Cuba
Het proces inzake de vrijlating van politieke gevangenen dat in juli 2010 was begonnen
met de bemiddeling van de katholieke kerk en Spanje, werd in maart 2011 afgerond. 126
politieke gevangenen, onder wie alle gewetensbezwaarden die in 2003 waren opgesloten,
werden vrijgelaten. Velen werden helaas gedwongen hun land te verlaten en zich in het
buitenland te vestigen, tegen hun wil. Deze vrijlating van gevangenen is in het algemeen
een positieve ontwikkeling, maar de EU blijft er zich over zorgen maken dat er van tijd
tot tijd opnieuw sprake is van tijdelijke aanhoudingen en voortdurende intimidatie van
mensenrechtenverdedigers en meer in het algemeen over de in het land bestaande
beperkingen van de vrijheid van meningsuiting, van vereniging en van vergadering
Deze boodschap is herhaaldelijk aan de Cubaanse autoriteiten overgebracht.
Aan de andere kant doet Cuba het goed wat betreft economische, sociale en culturele
basisrechten, onder meer in de vorm van het verstrekken van onderwijs en
gezondheidszorg, en het aanpakken van rassendiscriminatie, gender discriminatie en
seksuele discriminatie. Ook heeft Cuba vijf van de negen belangrijkste
mensenrechtenovereenkomsten van de VN bekrachtigd. Het heeft het Internationaal
Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Internationaal Verdrag inzake
economische, sociale en culturele rechten ondertekend maar nog niet bekrachtigd.
Op 23 februari 2011 vond een bijeenkomst van de politieke dialoog EU-Cuba plaats te
Brussel waarin de mensenrechtensituatie op Cuba diepgaand is besproken. Net zoals dat
het geval is met andere landen, blijven de mensenrechten centraal staan in de politieke
dialoog tussen de EU en Cuba.
Het door de Raad Buitenlandse Zaken op 25 oktober 2010 gestarte overleg om
mogelijkheden voor de verdere ontwikkeling van de betrekkingen met Cuba te
onderzoeken, werd intussen voortgezet. Ook in deze context blijven toekomstige
ontwikkelingen in het land wat betreft de mensenrechten van groot belang.
393
394
5.7.20 Dominicaanse Republiek
Op het gebied van de mensenrechten is in 201 1 vooruitgang geconstateerd, maar er zijn
nog problemen. De grondwet van 2010 houdt vele democratische verbeteringen in,
waarvan een aantal nog moet worden uitgevoerd (ombudsman, wetgevingsinitiatief van
het volk), maar bevat ook een aantal zeer con trover siele elementen, met name op het
gebied van migratie en nationaliteitsrechten. Voort verbiedt de grondwet abortus onder
alle omstandigheden - in een land met hoge percentages van zwangerschappen op jonge
leeftijd, verkrachtingen en gendergeweld.
De Dominicaanse Republiek heeft de meeste van de relevante internationale
overeenkomsten inzake mensenrechten ondertekend; de wetten zijn over het algemeen
(uitzonderingen niet te na gesproken) progressief. In werkelijkheid evenwel is er nog een
aantal ernstige onopgeloste problemen met betrekking tot gendergeweld, reproductieve
rechten, politiegeweld ("buitengerechtelijke executies") en discriminatie ten aanzien van
Haitiaanse migranten en hun nakomelingen. Ondanks een maatschappelijk middenveld
van uiteenlopende kwaliteit moet de nadruk worden gelegd op de bewustmakingsactie
van de organisaties die consequent door de EU-samenwerking worden ondersteund. De
in 201 1 aangenomen mensenrechtenstrategie van de EU zal de acties van de EU in dit
verband sturen.
395
5.7.21 Haiti
De EU bleef steun voor de versterking van de mensenrechten in Haiti verlenen door
financiering van drie nieuwe projecten in het kader van het EIDHR-CBSS-programma
op het gebied van de bescherming van de rechten van vrouwen en kinderen. De EU
heeft ook in 201 1 het verkiezingsproces gesteund door financiering in het kader van het
Stabiliteitsinstrument van de verkiezingswaarnemingsmissie van de OAS en het sturen
van zes verkiezingsdeskundigen van de EU. De EU heeft de betrokken lidstaten van de
EU bijgestaan bij het voorbereiden van de eerste universele periodieke doorlichting van
Haiti in het kader van de Mensenrechtenraad van de VN, die in oktober 2011 te Geneve
heeft plaatsgehad. Voorts is een mensenrechtenstrategie van de EU voor Haiti
opgesteld, die door de bevoegde Raadsgroepen is bekeken met het oog op de aanneming
ervan. Met betrekking tot de versterking van de democratic in Haiti is uit het
Stabiliteitsinstrument een door de Club van Madrid uitgevoerd adviesproject op hoog
niveau gefinancierd met als doel een meer cooperatieve houding te bevorderen onder de
Haitiaanse democratische instellingen en gemeenschappelijke wetgevingsdoelstellingen te
bepalen.
5.7.22 Jamaica
De EU heeft verdere periodieke contacten met de regering gehad over
mensenrechtenkwesties, waaronder specifieke contacten over de follow-up van de
universele periodieke doorlichting (UPR) van de VN van 201 1 . Er zijn ook
vergaderingen geweest met mensenrechtenverdedigers, waaronder ngo's die campagne
voeren voor algemene mensenrechtenkwesties en toegang tot de rechter, alsook die
welke LGBT-minderheden steunen.
De aandachtspunten voor de EU die zijn opgenomen in het in 2011 aangenomen
landenstrategiedocument voor mensenrechten in Jamaica weerspiegelen de prioriteiten
die zijn opgenomen in de UPR van de VN en het verslag van de Mensenrechtenraad van
de VN. Dat zijn onder meer beweringen over buitengerechtelijke executies, misbruiken
396
door staatsfunctionarissen, oplegging van de doodstraf, behandeling van LGBT-
minderheden, de omstandigheden in de gevangenissen, en de positie en behandeling van
vrouwen en kinderen in de Jamaicaanse maatschappij.
397
De EU-programma's voor begrotingssteun zijn gericht op instanties die voorzien in
toezicht op de veiligheidsdiensten, opleiding inzake mensenrechten, en wetgeving over
essentiele mensenrechtenkwesties. Het EIDHR-programma steunt ook ngo's die de
bekendheid met mensenrechtenkwesties bevorderen en mensen bijstaan welke te lijden
hebben van mensenrechtenschendingen.
6 Het Europees Parlement en de mensenrechten
De wereldwijde bevordering van de mensenrechten en democratische beginselen blijft
een belangrijk actiepunt van het Europees Parlement. Het is een priori teit met veel
facetten. In 2011 werden schendingen van de mensenrechten aan de orde gesteld in
plenaire vergaderingen en waren zij het voorwerp van verscheidene resoluties. De
mensenrechtenproblematiek kwam ook geregeld aan bod in commissieverslagen.
Interparlementaire delegaties namen nieuwe richtsnoeren aan over het aansnijden van
mensenrechtenthema's tijdens bezoeken en ontmoetingen. Voor de voorzitter van het
Europees Parlement, de heer Jerzy Buzek, was de mensenrechtenproblematiek een
volwaardig onderdeel van zijn werkzaamheden. De heer Edward McMillan-Scott is
aangebleven als ondervoorzitter voor de mensenrechten. In de loop van het jaar kaartte
voorzitter Buzek de mensenrechten aan in meer dan 1 50 verklaringen en toespraken. Zo
verklaarde hij op 23 november 201 1 bij de opening van de Sacharov-netwerkconferentie
dat het Europees Parlement ervan overtuigd is dat de fundamentele vrijheden niet alleen
het recht op leven en lichamelijke integriteit behelzen, maar ook vrijheid van
meningsuiting, persvrijheid, vrijheid van godsdienst en vrijheid van gedachte, en dat
zonder deze vrijheden er alleen nog onderdrukking en oligarchic overblijven.
398
Het Europees Parlement wil de mensenrechten ook ten voile in zijn werkzaamheden
integreren, overeenkomstig de verdragen die de universele rechten van de mens en de
democratic tot fundamentele waarden van de Unie en tot basisbeginselen en -
doelstellingen van haar externe optreden uitroepen. Mensenrechtenvraagstukken komen
in de Commissie buitenlandse zaken (AFET) aan bod in verband met parlementaire
verslagen en allerhande internationale overeenkomsten met mensenrechtenclausules.
Handelsovereenkomsten die mensenrechtenbepalingen bevatten vallen onder de
bevoegdheid van de Commissie internationale handel (INTA).
De Commissie ontwikkelingssamenwerking (DEVE) en de Commissie rechten van de
vrouw en gendergelijkheid (FEMM) houden zich, elk binnen haar bevoegdheid, geregeld
met mensenrechtenaspecten in de externe betrekkingen van de Unie bezig. De
voorzitters van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie
ontwikkelingssamenwerking zitten samen de verkiezingscoordinatiegroep (ECG) voor,
die de verkiezingswaarnemingen van het Parlement in goede banen leidt.
De Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (LIBE) is het
belangrijkste orgaan voor de grondrechten binnen de Unie. Zij heeft belangrijke taken
inzake de externe aspecten van het interne beleid, bijvoorbeeld met betrekking tot
migratie en asiel. Grondwettelijke en wettelijke vraagstukken zijn voor de Commissie
constitutionele zaken (AFCO) en de Commissie juridische zaken (JURI), waaronder de
toetreding van de Unie tot het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, wat ook
gevolgen zal hebben voor haar externe betrekkingen.
399
In 201 1 hebben de leden van het Europees Parlement de werkzaamheden van de
Commissie, de Raad en de EDEO aangaande de mensenrechten aan de orde gesteld in
plenaire zittingen, commissies, delegaties en werkgroepen. De hoge vertegenwoordiger
voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid sprak plenaire
zittingen toe over GBVB-aangelegenheden, met name over de verdediging van de
mensenrechten en de democratic Vertegenwoordigers van de EDEO en de Commissie
woonden regelmatig bijeenkomsten van de Subcommissie mensenrechten (DROI) bij.
De nieuwe permanente voorzitter van de Groep rechten van de mens (Cohom) van de
Raad, de heer Engelbert Theuermann, nam deel aan DROI-bijeenkomsten; omgekeerd
werd ook de voorzitter van de Subcommissie mensenrechten op Cohom- bijeenkomsten
uitgenodigd.
Het Europees Parlement heeft ook de mondiale acties in het kader van het Europees
instrument voor democratic en mensenrechten, een van de belangrijkste initiatieven ter
bevordering van de waarden van de Unie, op de voet gevolgd. Het Parlement, dat scherp
toezicht houdt op het jaarlijkse actieprogramma 2011 van het EIDHR gaf herhaaldelijk
aan meer zeggenschap te willen over de prioriteiten van dat instrument. Een werkgroep
voor het EIDHR, onder leiding van de voorzitter van de Subcommissie
mensenrechten, zette in 2011 haar activiteiten voort; zij besprak de jaarlijkse
actieplannen en ook de toepassing van het instrument met de diensten van de
Commissie.
In het Europees Parlement is het de Subcommissie mensenrechten van de Commissie
buitenlandse zaken die zich over de mensenrechten in de wereld buigt. De subcommissie
wordt sinds September 2011 voorgezeten door mevrouw Barbara Lochbihler, die
mevrouw Heidi Hautala is opgevolgd. Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van
Lissabon verstevigde de subcommissie de reeds hechte samenwerking met de EDEO,
andere EU-instellingen en ngo's voor de mensenrechten verstevigd.
400
Door middel van voor- en nabesprekingen met gesloten deuren volgt de Subcommissie
mensenrechten ook de dialogen en het overleg ter zake tussen de EDEO en derde
landen.
401
In het kader van de scherpe bewaking van de mensenrechtenacties van de VN
vonden ontmoetingen met speciale vertegenwoordigers en adviseurs van de VN plaats
tijdens bijeenkomsten van de Subcommissie mensenrechten en de Commissie
buitenlandse zaken, zo bijvoorbeeld met de speciale VN-rapporteur voor Iran en de
speciale adviseur van de secretaris-generaal van de VN ter voorkoming van genocide. De
verdediging van de mensenrechten en de democratic stond ook op de agenda van de
delegatie die onder voorzitterschap van de Commissie buitenlandse zaken en de
Subcommissie mensenrechten deelnam aan de Algemene Vergadering van de Verenigde
Naties.
De Subcommissie mensenrechten heeft zelf ook verscheidene delegatiebezoeken op
touw gezet of afgelegd. Ook nu weer woonde een delegatie de voorjaarszitting van VN-
Raad voor de mensenrechten (HRC) bij, in het kader van het jaarprogramma van de
subcommissie. Voorafgaand aan dat bezoek heeft het Parlement een resolutie over de
HRC en de in 2011 uitgevoerde evaluatie aangenomen.
Voor talrijke mensenrechtenkwesties was de Raad van Europa een belangrijke partner.
Er werd samengewerkt met de commissies en leden van de Parlementaire Vergadering
van de Raad van Europa (PACE). De Subcommissie mensenrechten vergaderde ook
met de heer Thomas Hammarberg, de Commissaris voor de Mensenrechten van de
Raad van Europa. Een van de belangrijkste mensenrechtenactiviteiten van het Europees
Parlement, en een punt van gezamenlijk belang voor het Parlement en de Raad van
Europa, was de toetreding van de Unie tot het Europees Verdrag voor de rechten van de
mens. De Subcommissie mensenrechten wisselde ook van gedachten met Dick Marty,
rapporteur van de Commissie juridische zaken en mensenrechten van de Parlementaire
Vergadering.
Tijdens een onderhoud in november (georganiseerd door de Commissie buitenlandse
zaken en de Subcommissie mensenrechten) met Lamberto Zannier, de secretaris-
generaal van de OVSE, werd beklemtoond hoe belangrijk de toezeggingen in het kader
van de menselijke dimensie van de OVSE voor de mensenrechten zijn.
402
403
In een aantal initiatiefverslagen heeft het Europees Parlement in 2011 verschillende
mogelijkheden tot bescherming en ondersteuning van de mensenrechten en de
democratic onderzocht. Op 7 juli 201 1 nam het Parlement op basis van een
initiatiefverslag een resolutie aan over het externe beleid van de EU ter bevordering
van democratisering. Volgens het verslag kan de rol van de Unie als zachte macht
("soft power") op het wereldtoneel alleen worden versterkt als de bescherming van de
mensenrechten een uitgesproken prioritaire plaats in haar beleid ten aanzien van derde
landen bekleedt. Het verslag biedt mogelijke oplossingen voor een coherentere
ondersteuning van de democratic in het externe beleid van de EU, op basis van gerichte
strategieen. Het Parlement was ook ingenomen met het besluit van de Commissie en de
hoge vertegenwoordiger om de oprichting van een Europees Fonds voor Democratic
(EED) te ondersteunen, als flexibel instrument voor democratische hervormingen in
niet-democratische landen en landen in een overgangssituatie.
Het Europees Parlement heeft zich steevast nadrukkelijk achter het Internationaal
Strafhof geschaard. In november 201 1 nam het een resolutie over EU-steun aan het
Internationaal Strafhof aan. Daarin wordt benadrukt dat het hof sterker moet worden
gesteund politieke en diplomatieke weg. Het Parlement is verheugd over het herziene
EU-actieplan en moedigt het voorzitterschap van de Raad samen met de Commissie, de
EDEO en de lidstaten aan het bij voorrang uit te voeren.
Het jaar 2011 werd gekenmerkt door historische gebeurtenissen in Noord-Afrika, het
Midden-Oosten en de Golfstaten. Het Europees Parlement heeft de Arabische lente
op de voet gevolgd, met bijzondere aandacht voor de mensenrechten en de democratic.
Als reactie organiseerde het Parlement onder meer hoorzittingen, alsook
delegatiebezoeken aan en een verkiezingswaarnemingsmissie naar Tunesie. In nauwe
samenhang daarmee heeft het Parlement de herziening van het Europees
nabuurschapsbeleid aan een onderzoek onderworpen. Bij wijze van input voor die
herziening nam het Parlement in april twee afzonderlijke resoluties aan: een over de
zuidelijke dimensie en een over de oostelijke dimensie van het ENB.
404
405
In een resolutie van 14 december 2011 over de herziening van het Europees
nabuurschapsbeleid heeft het Europees Parlement zich een groot voorstander
betoond van de nieuwe aanpak van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger, die
uitgaat van het "meer voor meer"-beginsel en voor elke individuele lidstaat gestoeld is op
duidelijke criteria en meetbare benchmarks die regelmatig word en gecontroleerd.
Het Parlement heeft in het kader van het toezicht op onderhandelingen over
internationale overeenkomsten aanbevelingen gedaan met het oog op
onderhandelingen over een EU-kaderovereenkomst met Libie en EU-
associatieovereenkomsten met Moldavie, Oekraine en Georgie.
Het Parlement heeft een resolutie over seksuele gerichtheid en genderidentiteit
aangenomen, waarmee het opnieuw zijn bezorgdheid heeft geuit over de talrijke
schendingen van de mensenrechten en wijdverbreide discriminatie in dit verband, zowel
in de Europese Unie als daarbuiten.
Bij de follow-up van het parlementair verslag van 2010 bleef de aandacht uitgaan naar de
rol van mensenrechtenverdedigers. De Subcommissie mensenrechten probeerde door
middel van verklaringen en brieven de vooraanstaande Syrische mensenrechtenadvocaat
Haytham Al-Maleh vrij te krijgen, wat uiteindelijk ook geschiedde. Het Europees
Parlement zocht verder contact met Aung San Suu Kyi, winnares van de Sacharov-prijs
en leidster van de beweging voor de democratic in Birma/Myanmar, en ontving van haar
twee videoboodschappen. De zaken Sergej Magnitsky (Rusland), Ales Bialiatski (Belarus)
en David Kato (Uganda) werden naar voren gebracht door het Parlement, en
herinnerden eens te meer aan de risico's die moedige mensenrechtenverdedigers nog
steeds lopen.
De opstelling van het Jaarverslag van het Europees Parlement over de
mensenrechtensituatie in de wereld en het mensenrechtenbeleid van de EU,
waarin de rol van de verschillende actoren en beleidslijnen van de Unie inzake
406
mensenrechten wordt onderzocht, werd aangevat. Rapporteur is de heer Richard
Howitt, lid van het Europees Parlement.
407
De Sacharov-prijs voor de vrijheid van denken 2011 ging naar vijf activisten van de
"Arabische lente", voor hun aandeel in de historische omwenteling in de Arabische
wereld: Asmaa Mahfouz (Egypte), Ahmed al-Zubair Ahmed al-Sanusi (Libie), Razan
Zaitouneh (Syrie), Ali Farzat (Syrie) en Mohamed Bouazizi (Tunesie, postuum).
Sinds 1988 reikt het Europees Parlement de Sacharov-prijs voor de vrijheid van denken
jaarlijks uit aan personen die zijn opgekomen voor de vrijheid van meningsuiting,
democratic, rechtsstatelijkheid en verdraagzaamheid.
Markant was eveneens de uitbreiding van het Sacharov-netwerk, waarin de winnaars
van de gelijknamige prijs hun ervaringen en beste praktijken als
mensenrechtenverdedigers kunnen uitwisselen. In november was er een topevenement
rond het Sacharov-netwerk, met de voorzitter van het parlement als gastheer, waarop de
meeste voormalige winnaars aanwezig waren. Op de agenda stonden onder meer een
mensenrechtenconferentie en een openbaar Sacharov-debat over de rol van vrouwen bij
democratische transitie, bedoeld voor al wie zich inzet voor de mensenrechten in de
wereld. De aanwezige laureaten waren Hauwa Ibrahim, Wei Jing Sheng, Salih Mahmoud
Osman, Alecsandr Milinkievic, Verslaggevers zonder grenzen, Zhanna Litvina
(Belarussische journalistenvereniging), Taslima Nasrin, Salima Ghezali, Leyla Zana,
Damas de bianco (Vrouwen in het Wit) en Oslobodjenje. Tijdens de conferentie werd
een videoboodschap van Aung San Suu Kyi vertoond. Voormalige winnaars spraken
zeer lovend over de Sacharov-prijs, die hun strijd de nodige internationale zichtbaarheid
en geloofwaardigheid geeft.
Het Europees Parlement is ook doorgegaan met de maandelijkse debatten omtrent
urgente resoluties over schendingen van de mensenrechten, de democratic en de
rechtsstaat. Zo werden in totaal 53 resoluties over mensenrechten aangenomen (zie
bijlage 2).
408
In april heeft de Conferentie van delegatievoorzitters nieuwe richtsnoeren voor de
delegaties van het Europees Parlement aangenomen, over het agenderen van
mensenrechtenkwesties bij alle bezoeken en bijeenkomsten van delegaties en in
multilaterale vergaderingen. In de "Specifieke richtsnoeren voor de mensenrechten en
democratiseringsacties van leden van het Europees Parlement tijdens hun bezoeken aan
derde landen" worden alle delegaties aangemoedigd mensenrechtenthema's te bespreken
tijdens contacten met autoriteiten en mensenrechtenverdedigers te ontmoeten.
Een van de delegaties van het Parlement waarbij de Subcommissie mensenrechten
in 2011 was betrokken was de ad-hocdelegatie naar Tunesie, samen met de Commissie
buitenlandse zaken en de vaste delegatie voor de Maghreblanden van het Parlement.
Ook was er een delegatie van de subcommissie die een goed gevuld en opzienbarend
bezoek aan Honduras en Mexico bracht. De voorzitter van de subcommissie nam ook
deel aan het delegatiebezoek van de Commissie buitenlandse zaken aan Centraal-Azie,
dat verband hield met de onderhandelingen over de Partnerschaps- en
samenwerkingsovereenkomst tussen de Unie en Turkmenistan.
In 2011 zijn in de Subcommissie mensenrechten hoorzittingen georganiseerd (waarvan
sommige in samenwerking met andere commissies of delegaties) over:
toegang tot water en sanitair;
discriminatie op basis van kaste in Zuid-Azie;
ondersteuning van de democratic;
minderheden en niet-vertegenwoordigde volken;
persvrijheid, waaronder de bescherming van journalisten in gewapende conflicten;
de internationale dag voor steun aan slachtoffers van foltering;
steun van de EU aan het Internationaal Strafhof: aangaan van uitdagingen en
overwinnen van moeilijkheden;
de mensenrechten in Zuidoost-Azie met bijzondere aandacht voor Indonesie;
409
• de mensenrechtensituatie van Turkmenen in Irak;
• de mensenrechten in China, met bijzondere aandacht voor
mensenrechtenverdedigers;
• de mensenrechten van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en
interseksuelen in de wereld;
• de mensenrechtensituatie in Rusland en de noordelijke Kaukasus;
• de mensenrechten in Turkije met het oog op het verwachte voortgangsverslag van
de Commissie;
• de rechten van LGBT en Roma in de Westelijke Balkan;
• de mensenrechten in China en de rol van de Europese Unie;
• de follow-up van het verslag inzake mensenrechtenverdedigers.
Voorts hebben leden van het Europees Parlement tijdens diverse gedachtewisselingen de
situatie in verschillende landen alsook uiteenlopende horizontale prioriteiten kunnen
bespreken met de EDEO, externe deskundigen, ambassadeurs en vertegenwoordigers
van internationale organisaties en nationale, regionale en internationale ngo's.
Teneinde het werk van de Subcommissie mensenrechten aan te vullen, verleent de Sectie
beleidsondersteuning externe betrekkingen van het Parlement steun door middel van
achtergrondnota's en ander achtergrondmateriaal of door externe studies te laten
uitvoeren. In 2011 werden met betrekking tot het externe beleid op het gebied van de
mensenrechten studies uitgevoerd en aan de subcommissie voorgelegd over:
• de Europese Unie en de doorlichting van de Mensenrechtenraad van de VN;
• het mensenrechtenbeleid van de EU ten aanzien van Rusland;
• workshop over foltering en geheime detentie: standpunt van de VN en rol van de
EU;
• de gevolgen van het migratiebeleid voor de mensenrechten in het Europese
nabuurschap;
• de mensenrechten in de landen van het Oostelijk Partnerschap;
410
• mensenrechtencriteria voor het externe beleid van de EU
• onderlinge steun tussen de ombudsmannen in de landen van het Oostelijk
Partnerschap
411
De vaste delegaties van het Parlement onderhouden doorlopend betrekkingen met
landen en regionale organen. Delegatiebezoeken zijn een uitstekende gelegenheid om
parlementsleden, ambtenaren en het maatschappelijk midden veld in derde landen
rechtstreeks aan te spreken. Delegatiebijeenkomsten in Brussel en Straatsburg worden
regelmatig bijgewoond door ambassadeurs van de betrokken landen, de EDEO, ngo's en
andere gesprekspartners, waarbij ook de mensenrechten geregeld aan bod komen
(bijvoorbeeld in het geval van Iran en China). De delegatievoorzitters verzenden vaak
brieven (doorgaans naar de ambassadeur van het land in kwestie) en leggen veelvuldig
verklaringen af over specifieke schendingen van de mensenrechten.
Het Europees Parlement onderhoudt contacten met parlementen overal ter wereld via
de interparlementaire samenwerking en gezamenlijke parlementaire
vergaderingen. Tijdens deze vergaderingen komen leden van het Europees Parlement
en parlementsleden van derde landen samen om gemeenschappelijke uitdagingen te
bespreken, waaronder vraagstukken betreffende de mensenrechten en de democratic
Het gaat onder meer om de Parlementaire Vergadering van de Unie voor het
Middellandse Zeegebied, de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering en de
Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU. In 201 1 werd de Parlementaire
Vergadering Euronest opgericht, met onder meer een specifieke Commissie politieke
zaken, mensenrechten en democratic en een Commissie sociale zaken, cultuur, onderwijs
en maatschappelijk middenveld, om het initiatief voor het Oostelijk Partnerschap van de
Unie een parlementaire dimensie te geven.
De Parlementaire Vergadering van de Unie voor het Middellandse Zeegebied
bestaat uit leden van het Europees Parlement en parlementsleden uit de EU en landen
uit het Middellandse Zeegebied die tot het Europees-mediterraan partnerschap behoren,
waaronder Algerije, Egypte, Israel, Jordanie, Libanon, Marokko, de bezette Palestijnse
gebieden, Syrie, Tunesie en Turkije. De 7e Parlementaire Vergadering kwam op 3 en 4
maart in Rome bijeen, om de politieke gebeurtenissen in de zuidelijke landen van het
Middellandse Zeegebied te bespreken. De Commissie politieke zaken, mensenrechten en
democratic is bevoegd voor de mensenrechtenproblematiek.
412
413
De vijfde gewone plenaire zitting van de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire
Vergadering vond plaats op 18 en 19 mei 2011 in Montevideo (Uruguay). Haar
Commissie politieke zaken, veiligheid en mensenrechten is belast met de mensenrechten.
De Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU wordt gevormd door leden van het
Europees Parlement en verkozen vertegenwoordigers van de landen in Afrika, het
Caribisch Gebied en de Stille Oceaan ("de ACS-landen") die de Overeenkomst van
Cotonou hebben ondertekend. Een aanzienlijk deel van haar werkzaamheden beoogt de
bevordering van de mensenrechten en de democratic, en van de gemeenschappelijke
menselijke waarden. Dat leidde tot gezamenlijke verbintenissen die in het kader van VN-
conferenties werden aangegaan. Wat de mensenrechten betreft, werd op de 21 e zitting in
Boedapest (16-18 mei 2011) een resolutie aangenomen over uitdagingen voor de
toekomst van de democratic en de eerbiediging van de grondwettelijke orde in de ACS-
en EU-landen.
De oprichtingsvergadering van de Parlementaire Vergadering Euronest vond plaats
op 3 mei 2011 in Brussel. Voorzitter van het Europees Parlement Jerzy Buzek opende
de vergadering, en merkte op dat de democratische hervormingsprocessen in de
oostelijke partnerlanden moeten worden versterkt. Op 14 en 15 September werd in
Straatsburg de eerste gewone zitting gehouden, voorafgegaan door een bijeenkomst van
de vier commissies van de Vergadering, waaronder de Commissie politieke zaken,
mensenrechten en democratic.
Verder hebben in 2011 veel interparlementaire bijeenkomsten plaatsgevonden waar
de mensenrechten hoog op de agenda stonden. Op 11 oktober 2011 organiseerde de
Subcommissie mensenrechten samen met de Commissie ontwikkelingssamenwerking
een interparlementaire commissievergadering met de nationale parlementen, getiteld
"Mensenrechtenclausules in het ontwikkelingsbeleid". Het was de eerste volwaardige
interparlementaire bijeenkomst sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon
die gewijd was aan het verband tussen mensenrechten en ontwikkeling. Het belangrijkste
waarover de leden van het Europees Parlement en hun nationale collega's van gedachten
414
wisselden was de vraag of mensenrechtenclausules armoedebestrijding belemmeren, en
hoe doeltreffend deze kunnen zijn in het geval van meerdere donoren.
415
Waarneming bij verkiezingen toont de inzet van het Europees Parlement om de
democratic, de rechtsstatelijkheid en de mensenrechten te helpen ontwikkelen en
versterken. Parlementsleden nemen deel aan EU-verkiezingswaarneniingsmissies (EU
EOM's) of aan internationale verkiezingswaarnemingsmissies. In het tweede geval neemt
de Parlementaire delegatie deel aan de missie en worden de werkzaamheden
gecoordineerd in samenwerking met het Bureau voor Democratische Instellingen en
Mensenrechten (ODIHR) van de OVSE, de Parlementaire Vergadering van de
Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OSCE PA), de Parlementaire
Vergadering van de Raad van Europa en de Parlementaire Vergadering van de Noord-
Atlantische Verdragsorganisatie (NATO PA).
De verkiezingscoordinatiegroep (ECG) van het Europees Parlement is
belastverantwoordelijk voor de algemene organisatie van de verkiezingswaarneming. In
201 1 vervulde de verkiezingscoordinatiegroep voor het eerst haar nieuwe rol als
raadgever van hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton bij het vaststellen en plannen
van dergelijke missies. Zij was ook belangrijk bij de benoeming van leden van het
Europees Parlement als EU-hoofdwaarnemers tijdens verkiezingswaarnemingsmissies.
In 201 1 heeft het Parlement aan volgende verkiezingswaarnemingsmissies deelgenomen:
416
Kosovo
parlementsverkiezingen (herhaling in 3
gemeenten)
9.1.2011
Sudan
referendum over Zuid-Sudan
9-17.1.2011
Tsjaad
parlementsverkiezingen
13.2.2011
Uganda
algemene verkiezingen
18.2.2011
Nigeria
presidentsverkiezingen
16.4.2011
Peru
presidentsverkiezingen
5.6.2011
Zambia
algemene verkiezingen
20.9.2011
Tunesie
verkiezingen constituerende vergadering
23.10.2011
Kirgizie
presidentsverkiezingen
30.10.2011
Nicaragua
algemene verkiezingen
6.11.2011
Democratische Republiek
Congo
presidentsverkiezingen
28.11.2011
Gezien het belang van de plaatselijke verkiezingen in Albanie in mei 201 1 heeft het
Europees Parlement bij wijze van uitzondering besloten een ad-hocdelegatie naar het
land te sturen die het verkiezingsproces zal volgen.
417
Parlementen zijn hoekstenen van een functionerende democratic, waar immers de kans
het grootst is dat de mensenrechten worden gerespecteerd en actief gehandhaafd. Het
Bureau voor bevordering van de parlementaire democratic (OPPD) van het
Europees Parlement steunt de parlementaire ontwikkeling in nieuwe en opkomende
democratieen. De begunstigden van deze steun zijn parlementaire instellingen in derde
landen, hun leden en hun ambtenaren. Het Bureau biedt institutionele
capaciteitsopbouw, aangepaste steunprogramma's, peer-to-peer support, uitwisseling van
ervaringen en follow-up van verkiezingswaarnemingsmissies met het oog op
democratiserings steun voor de gehele duur van het verkiezingsproces.
In 201 1 heeft het Bureau een bezoek aan het Europees Parlement georganiseerd van een
ruime groep Egyptische politiek activisten, uit een breed spectrum van politieke partijen,
groeperingen en presidentskandidaten. Partners in het "Democracy Fellowship
Programme" van het Bureau waren onder meer de parlementaire vergaderingen van de
Mercosur en het PARLACEN, en de parlementen van Chili (Huis van Afgevaardigden),
Armenie, Ghana, Mauritania en Togo. Het Bureau steunde ook het parlementair forum
van de Gemeenschap van democratieen door een actieve adviesfunctie te vervullen, een
bijeenkomst in Brussel te organiseren en deel te nemen aan de forumbijeenkomsten in
Tbilisi, Vilnius en Washington. In 2011 organiseerde het Bureau tevens een bijeenkomst
van hoog niveau van de "Transatlantic Dialogue on Strengthening Cooperation on
Democracy Support", in samenwerking met het "National Democratic Institute for
International Affairs" (NDI).
De taakgroep voor het EU-mensenrechtenbeleid, met personeel van verschillende
diensten van het Europees Parlement, is in 2011 regelmatig bijeengekomen om meer
synergie en samenhang te brengen in de werkzaamheden betreffende de mensenrechten
van de verschillende commissies en afdelingen van het Parlement.
418
De behoefte en de wil om de acties van het Europees Parlement ter bevordering van de
mensenrechten en de democratic verder te versterken leidden tot de oprichting van een
nieuw directoraat ter ondersteuning van de democratic, dat deel uitmaakt van het
directoraat-generaal voor extern beleid en de werkzaamheden in 2012 aanvat.
7 Lijst van
AA
AFCO
AFET
AMISOM
APRM
ASEAN
ASEM
ATP
AU
BICI
BiH
CAT
CBSS
CEDAW
CEDEAO
CEDEF
CENIT
afkortingen
Association Agreement
Constitutional Affairs Committee
Committee on Foreign Affairs
African Union Mission in Somalia
African Peer Review Mechanism
Association of Southeast Asian Nations
Asia-Europe Meeting
Anti-Terrorism Proclamation
African Union
Independent Commission of Inquiry
Bosnia and Herzegovina
Convention against Torture
Country-Based Support Schemes under the EIDHR
Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against
Women
convention internationale sur l'elimination de toutes les formes de
discrimination a l'egard des femmes
national Electoral Commission
419
CEPOL
CFSP Common Foreign Security Policy
CHT Chittagong Hill Tracts
CICIG International Commission Against Impunity in Guatemala
CoE Council of Europe
COHOM Council Human Rights Working Group
COREPER
CPT Committee for the Prevention of Torture
CRPD UN Convention on the Rights of Persons with Disabilities
CSDP Common Security and Defence Policy
CSO Civil Society Organisation
CSR Corporate Social Responsibility
CSW Commission on the Status of Women
CVJR Truth, Justice and Reconciliation Commission
DAS Departamento Administrativo de Seguridad
DCFTA Deep and Comprehensive Free Trade Area
DCI Development Cooperation Instrument
DCI Dialogues Facility Fund
DDPA Durban Declaration and Programme of Action
DEVE Committee on Development
DPRK Democratic People's Republic of Korea
DRC Democratic Republic of Congo
DROI Human Rights Subcommittee of the European Parliament
EA Electoral assistance
EaP Eastern Partnership
EASO European Asylum Support Office
EC European Commission
420
ECCC
ECCC
ECG
ECG
ECHR
ECRI
EDF
EED
EEM
EIB
EIDHR
EMB
EMRIP
ENI
ENP
ENPI
EOM
EP
EPJUST
EUMS
EUD
EUJUST LEX
EUMM
EUPM
EUPOL
Extraordinary Chambers in the Courts of Cambodia
Extraordinary Chambers in the Court of Cambodia
Election Coordination Group
Election Coordination Group
European Convention on Human Rights
European Commission against Racism and Intolerance
European Development Fund
European Endowment for Democracy
Election expert missions
European Investment Bank
European Initiative for Democracy and Human Rights
electoral management bodies
Expert Mechanism on the Rights of Indigenous Peoples
European Neighbourhood Instrument
European Neighbourhood Policy
European Neighbourhood and Partnership Instrument
Election observation missions
European Parliament
EU-Philippines Justice Support Programme
EU Member States
EU Delegation
Integrated Rule of Law Mission for Iraq
EU Monitoring Mission
EU Police Mission
European Union Police Mission in Afghanistan
421
EUPOL
COPPS
EURA
EUREMA
EURODAC
EUROJUST
EUROPOL
EUSR
EUTM
FAC
FED
FEMM
FfGE
FICs
FIDH
FoE
FoRB
FRONTEX
FYROM
GAMM
GCC
GCTF
European Union Police Mission for the Palestinian Territories
EU Readmission Agreement
EU Relocation from Malta
system for comparing fingerprints of asylum seekers and some
categories of illegal immigrants
European Union's Judicial Cooperation Unit
law enforcement agency of the European Union
EU Special Representative
European Union military mission to contribute to the training of
security forces
Foreign Affairs Council
Fonds europeen de developpement
Women's Rights and Gender Equality Committee
Financing for Gender Equality
Forum Island Countries
Federation internationale des ligues des droits de l'Homme
freedom of expression
freedom of thought, conscience and religion or belief
EU Agency promoting, coordinating and developing European border
management
Former Yugoslav Republic of Macedonia
Global Approach to Migration and Mobility
Gulf Cooperation Council
Global Counter-Terrorism Forum
422
GNU Government of National Unity
GoE Government of Ethiopia
GRULAC UN Group of Latin America and Caribbean Countries
GSP EU's Generalised System of Preferences
HIV Human immunodeficiency virus
HOMs EU Heads of Missions
HR High Representative
HR VP High Representative Vice-President
HRC UN Human Rights Council
HRDO Human Rights Defender's Office
HRDs Human Rights Defenders
ICC International Criminal Court
ICCPR International Covenant on Civil and Political Rights
ICERD International Convention on the Elimination of All Forms of Racial
Discrimination
ICHR Independent Commission for Human Rights
ICT information and communication technology
ICTY International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia
IDPs Internally Displaced Persons
IHL international humanitarian law
ILO International Labour Organisation
423
IMT
INEC
INGO
INTA
IPA
ISAF
ITC-ILO
JA
JURI
JWF
LAS
LGBT
LGBTI
LIBE
MDG
MENA
MEP
MERCOSUR
MFF
NDC
NDI
International Monitoring Team
Independent National Electoral Committee
International nongovernmental organisation
Committee on International Trade
Instrument for Pre -Accession Assistance
International Security Assistance Force
International Training Centre of the ILO
Council Joint Actions
Legal Affairs Committee
Angola-EU Joint Way Forward
League of Arab States
Lesbian, Gay, Bisexual and Transgender
Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender and Intersex
Committee on Civil Liberties, Justice and Home Affairs
Millennium Development Goals
Middle East and North Africa
Member of the European Parliament
Common Market of the South
Multiannual Financial Framework
National Dialogue Committee
National Democratic Institute for International Affair
424
NGO Nongovernmental organisation
NSA Non-State Actors
NSF Somali National Security Forces
NSS National Security Service
NTC National Transitional Council
OAS Organisation of American States
ODIHR Office for Democratic Institutions and Human Rights
OECD Organisation for Economic Cooperation and Development
OFA Ohrid Framework Agreement
OHCHR United Nations High Commissioner for Human Rights
OIC Organisation of Islamic Cooperation
OMCT Organisation Mondiale Contre la Torture
OPCAT Optional Protocol to the Convention against Torture
OPPD Office for the Promotion of Parliamentary Democracy
oPt Occupied Palestinian Territory
OSCE Organisation for Security and Cooperation in Europe
OSCE Organisation for Security and Cooperation in Europe
OSCE PA Parliamentary Assemblies of the Organisation for Security and Co-
operation in Europe
425
PA
PACE
PARLACEN
PCA
PCA
PCNA
PDO
PMSC
PSWG
RCCR
RTG
SAA
SADC
SAF
SAP
SPLA
SPRING
SPT
SRT
TAIEX
TDCA
TIPNIS
US
UAE
U£M
UN
UNAMA
Palestinian Authority
Parliamentary Assembly of the Council of Europe
Parlamento Centroamericano
Partnership and Cooperation Agreement
Partnership and Cooperation Agreement
Post-Crisis Needs Assessment
Public Defenders Office
private military and security companies
Peace Support Working Group
Royal Committee on Constitutional Review
Royal Thai Government
Stabilisation and Association Agreement
Southern African Development Community
Sudan Armed Forces
Stabilisation and Association Process
Sudan People's Liberation Army
Support to Partnership, Reform and Inclusive Growth Programme
UN Subcommittee on Prevention of Torture
Special Rapporteur on Torture
Technical Assistance and Information Exchange Instrument
Trade Cooperation and Development Agreements
Territorio Indigena Parque Natural Isiboro Secure
United States of America
United Arab Emirates
Union for the Mediterranean
United Nations
United Nations Assistance Mission in Afghanistan
426
UNAMID United Nations-African Union Mission in Darfur
UNCAT United Nations Convention against Torture
UNDP United Nations Development Programme
UNESCO United Nations Educational, Scientific and Cultural Organisation
UNGA United Nations General Assembly
UNGP United Nations Guiding Principle
UNHCR UN Refugee Agency
UNICEF United Nations Children's Fund
UNMIS United Nations Missions in Sudan
UNSCR United Nations Security Council Resolution
UPR Universal Periodic Review
USA United States of America
USICVR Unidad de segiumiento a las recomendaciones de la Comision Verdad y
Reconciliacion
WCAR World Conference against Racism, Racial Discrimination, Xenophobia
and Related Intolerance
427
Annex 1 - Pledges made to the 31 st International Conference of the Red Cross and
Red Crescent, Geneva, 28 November to 1 December 2011.
For the years 2012-2015, we, the European Union and its Member States (Austria,
Belgium, Bulgaria, Cyprus, Czech Republic, Denmark, Estonia, Finland, France,
Germany, Greece, Hungary, Ireland, Italy, Latvia, Lithuania, Luxembourg,
Malta, Netherlands, Poland, Portugal, Romania, Slovakia, Slovenia, Spain,
Sweden, United Kingdom), hereby pledge:
1 Missing persons
The EU and its Member States are concerned by the enforced disappearance of persons
during armed conflicts and by the profound humanitarian consequences borne by families of
missing persons in these circumstances.
The EU Member States therefore pledge:
— to consider ratifying the 2006 Convention for the Protection of All Persons from
Enforced Disappearance;
to consider adopting other measures aiming at avoiding enforced disappearances, such as
those included in the model law suggested by the ICRC;
— to support mechanisms to investigate effectively and resolve the cases of missing
persons in several regions of the world;
to encourage processes acknowledging the rights and needs of families of missing persons
and aiming at adjusting national legislation and programmes to meet these needs.
428
2. International Criminal Court
The EU and its Member States consider that those who have committed serious crimes of
concern to the international community, including war crimes, crimes against humanity or the
crime of genocide should be brought to justice.
In line with their efforts to fight impunity, the EU and its Member States pledge:
to continue to promote the universality and preserve the integrity of the Rome Statute;
— to include the fight against impunity for the most serious crimes of international concern
as one of the shared values of the EU and its partners through the insertion of provisions
concerning the ICC and international justice into EU agreements with third parties;
to continue their support to the Court, civil society and to third States interested in
receiving assistance in order to become party to the Rome Statute or to implement it;
3. International Humanitarian Law Instruments
The EU and its Member States are convinced that national implementation and enforcement
of international humanitarian law and other relevant legal instruments which have an impact
on international humanitarian law are of great importance and fall under States' responsibilities.
In line with the EU Guidelines on promoting compliance with International Humanitarian Law,
the EU Member States pledge:
429
— to work towards further participation in the principal international humanitarian
law instruments and other relevant legal instruments which have an impact on
international humanitarian law by considering ratification of the following
instruments to which they are not yet all party, namely:
Additional Protocol III to the Geneva Conventions;
The Hague Convention for the Protection of Cultural Property in the Event of
Armed Conflict and its First and Second Protocols;
The Optional Protocol to the UN Convention on the Rights of the Child on the
involvement of children in armed conflict;
The Ottawa Convention on the Prohibition of the Use, Stockpiling, Production
and Transfer of Anti-Personnel Mines;
Protocol II, as amended on 3 May 1 996, and Protocol V to the 1 980 Convention
on Prohibitions or Restrictions on the Use of Certain Conventional Weapons which May
Be Deemed to Be Excessively Injurious or to Have Indiscriminate Effects;
The Convention on the prohibition of military use of environmental modification
techniques.
In order to improve implementation of international humanitarian law at the national
level the EU and its Member States pledge:
— to support States in their efforts to adopt relevant national legislation pertinent to
their
international humanitarian law obligations;
430
to support the existing international humanitarian law mechanisms and to envisage,
if deemed relevant, making use of the services of the International Humanitarian
Fact- Finding Commission constituted under Article 90 of Additional Protocol I.
431
4. Promotion and dissemination of international humanitarian law
The EU and its Member States underline that proper training in, and dissemination of,
international humanitarian law is required to ensure better compliance with international
humanitarian law in time of armed conflict.
In line with the EU Guidelines on promoting compliance with International
Humanitarian Law and the 2007 European Consensus on Humanitarian Aid, the EU
and its Member States pledge:
— to pursue their efforts in promoting dissemination and training in international
humanitarian law in third countries, including in peacetime, in particular to national
authorities, armed non-state actors and humanitarian actors.
The EU Member States pledge:
— to continue their efforts in promoting dissemination and training in international
humanitarian law inside the EU, in particular to military and civilian personnel,
involved in crisis management operations.
5. Fundamental Procedural and other Guarantees
The EU and its Member States reaffirm their determination to respect fundamental
procedural guarantees for all persons detained in relation to an armed conflict as
enshrined in the applicable rules of international humanitarian law and/or international
human rights law.
The EU and its Member States therefore pledge to promote respect of fundamental
procedural guarantees through a wide range of measures including:
432
Training for staff participating in EU military and civilian crisis management
operations in
fundamental procedural guarantees.
433
— Endeavouring to ensure implementation of those standards by third parties
involved in EU operations.
— Supporting dissemination and training sessions on implementation of fundamental
procedural guarantees.
Recalling the importance of respecting fundamental procedural guarantees in
dialogue with other States.
6. Anti-Personnel Landmines, Cluster Munitions, Improvised Explosive
Devices and
Explosive Remnants of War
The EU and its Member States are concerned by the threats posed by anti-personnel
landmines, cluster munitions, improvised explosive devices and explosive remnants of
war.
The EU Member States therefore pledge:
to advocate as appropriate in support of international instruments seeking to
address humanitarian hazards of explosive remnants of war, cluster munitions,
improvised explosive devices and antipersonnel landmines;
— to encourage as appropriate States Parties to the Anti-Personnel Mine Ban
Convention and the Convention on Cluster Munitions to make timely reports in
accordance with the relevant provisions of these treaties.
434
Joint pledge by EU Member States and National Red Cross Societies
1 Strengthening international humanitarian law through the adoption of an effective
Arms
Trade Treaty
The European Union Member States and their National Red Cross Societies, noting the
utility of the 2008 EU Common Position defining common rules governing the control
of exports of military technology and equipment and related EU instruments, are
concerned that the widespread availability of weapons facilitates violations of
international humanitarian law, and hampers the provision of assistance to victims of
armed conflict, and are convinced of the relevance of promoting and further
strengthening the regulatory framework governing transfers of conventional arms.
In line with the updated EU Guidelines on promoting compliance with International
Humanitarian Law and the relevant Council Conclusions, the European Union Member
States, with support from their respective National Red Cross Societies, therefore
pledge:
— to engage in an exchange of information, to the extent considered appropriate and
pertinent by the European Union Member States, on the negotiation in 2012 of a
strong and robust Arms Trade Treaty with the highest possible legally binding
standards which would prevent conventional weapons from being used to violate
international humanitarian law.
435
Bijlage 2 - Mensenrechtenresoluties in 2011
Reglement van het Europees Parlement - art. 122 - dringende debatten of resoluties
Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2 - resoluties over verklaringen
Reglement van het Europees Parlement - art. 48 - initiatiefverslagen
1. Resolutie van het Europees Parlement van 20 januari 2011 over Pakistan, in
het bijzonder de moord op gouverneur Salman Taseer
2011/2522(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 122
2. Resolutie van het Europees Parlement van 20 januari 2011 over Iran — de
zaak-Nasrin Sotoudeh
2011/2524(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 122
3. Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2011 over de situatie in
Haiti een jaar na de aardbeving: humanitaire hulp en wederopbouw
2010/3018(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2
4. Resolutie van het Europees Parlement van 20 januari 2011 over de situatie
van christenen in de context van vrijheid van godsdienst
2011/2521(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2
436
437
5. Resolutie van het Europees Parlement van 20 januari 2011 over Brazilie: de
uitlevering van Cesare Battisti
2011/2523(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 122
6. Resolutie van het Europees Parlement van 20 januari 2011 over de situatie in
Belarus
2011/2514(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2
7. Resolutie van het Europees Parlement van 17 februari 2011 over Jemen: de
vervolging van minderjarige delinquenten, in het bijzonder de zaak-
Muhammed Taher Thabet
2011/2572(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 122
8. Resolutie van het Europees Parlement van 17 februari 2011 over de
grensschermutselingen tussen Thailand en Cambodja
2011/2571(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 122
9. Resolutie van het Europees Parlement van 17 februari 2011 over Uganda: de
moord op David Kato
2011/2573(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 122
10. Resolutie van het Europees Parlement van 17 februari 2011 over de
rechtsstaat in Rusland
201 1/251 5 (RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2
438
11. Resolutie van het Europees Parlement van 17 februari 2011 over de situatie in
Egypte
2011/2555(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2
12. Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2011 over de prioriteiten
van de 16de zitting van de VN-Raad voor de mensenrechten en de
herziening in 2011
2011/2570(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2
13. Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2011 over Pakistan, in
het bijzonder de moord op Shahbaz Bhatti
201 1/26 12(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 122
14. Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2011 over de landen van
het Zuidelijk Nabuurschap en in het bijzonder Libie
201 1/261 6 (RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2
15. Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2011 over de situatie en
het cultured erfgoed in Kashgar (OeigoerseAutonome Regio Xinjiang,
China)
201 1/26 14(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 122
16. Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2011 over de benadering
van Iran door de EU
2010/2050(INI)
Reglement van het Europees Parlement - art. 48
439
440
17. Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2011 over Belarus (in het
bijzonder de zaken Ales Mikhalevic en Natalia Radina)
2011/2613(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 122
18. Resolutie van het Europees Parlement van 7 april 2011 over Zimbabwe
2011/2658(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 122
19. Resolutie van het Europees Parlement van 7 april 2011 over het verhinderen
van de verkiezingen voor de Tibetaanse regering in ballingschap in Nepal
201 1/2657 (RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 122
20. Resolutie van het Europees Parlement van 7 april 2011 over de situatie in
Syrie, Bahrein en Jemen
201 1/2645 (RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2
21. Resolutie van het Europees Parlement van 7 april 2011 over de situatie in
Ivoorkust
201 1/2656 (RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2
22. Resolutie van het Europees Parlement van 7 april 2011 over de zaak-Ai
Weiwei
2011/2664(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 122
23. Resolutie van het Europees Parlement van 12 mei 2011 over de situatie in Sri
Lanka
441
2011/2684(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 122
442
24. Resolutie van het Europees Parlement van 12 mei 2011 over Belarus
2011/2686(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 122
25. Resolutie van het Europees Parlement van 12 mei 2011 over Azerbeidzjan
2011/2685(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 122
26. Resolutie van het Europees Parlement van 9 juni 2011 over Oekrai'ne: de
zaken Joelija Timosjenko en andere leden van de voormalige regering
201 1/27 14(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 122
27. Resolutie van het Europees Parlement van 9 juni 2011 over Sudan en Zuid-
Sudan: de situatie na het referendum van 2011
201 1/271 7 (RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2
28. Resolutie van het Europees Parlement van 9 juni 2011 over de top EU-
Rusland
201 1/27 16 (RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2
29. Resolutie van het Europees Parlement van 9 juni 2011 over de situatie in
Madagaskar
201 1/27 12(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 122
30. Resolutie van het Europees Parlement van 9 juni 2011 over Guantanamo:
ophanden zijnde beslissing over doodstraf
2011/2713(RSP)
443
Reglement van het Europees Parlement - art. 122
444
31. Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2011 over de situatie in
Syrie, Jemen en Bahrein in de context van de situatie in de Arabische wereld
en Noord-Afrika
2011/2756(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2
32. Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2011 over de
voorbereidingen voor de verkiezingen voor de Russische Doema in
december 2011
2011/2752(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2
33. Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2011 over Indonesie, onder
meer aanvallen op minderheden
2011/2748(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 122
34. Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2011 over India, met name
de terdoodveroordeling van Davinder Pal Singh
201 1/2749 (RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 122
35. Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2011 over de Democratische
Republiek Congo en de massaverkrachtingen in de provincie Zuid-Kivu
201 1/2747 (RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 122
36. Resolutie van het Europees Parlement van 15 September 2011 over Sudan: de
situatie in Zuid-Kordofan en het uitbreken van gevechten in Blauwe Nijl
2011/2806(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 1 22
445
446
37. Resolutie van het Europees Parlement van 15 September 2011 over de situatie
in Syrie
2011/2812(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2
38. Resolutie van het Europees Parlement van 15 September 2011 over de situatie
in Libie
201 1/281 1(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2
39. Resolutie van het Europees Parlement van 15 September 2011 over Eritrea:
de zaak-Dawit Isaak
201 1/2807 (RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 122
40. Resolutie van het Europees Parlement van 15 September 2011 over de
hongersnood in Oost-Afrika
201 1/28 14(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2
41. Resolutie van het Europees Parlement van 15 September 2011 over Belarus:
de arrestatie van mensenrechtenactivist Ales Bialiatski
201 1/2805 (RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 122
42. Resolutie van het Europees Parlement van 29 September 2011 over de
situatie in Palestina
201 1/2828 (RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2
447
43. Resolutie van het Europees Parlement van 28 September 2011 over
mensenrechten, seksuele geaardheid en seksuele identiteit bij de Verenigde
Naties
2011/2821(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2
448
44. Resolutie van het Europees Parlement van 27 oktober 2011 over Tibet, in het
bijzonder de zehverbranding van nonnen en monniken
2011/2874(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 122
45. Resolutie van het Europees Parlement van 27 oktober 2011 over de situatie in
Egypte en Syrie, met name die van de christelijke gemeenschappen
2011/2881(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2
46. Resolutie van het Europees Parlement van 27 oktober 2011 over Bahrein
2011/2875(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 122
47. Resolutie van het Europees Parlement van 17 november 2011 over Egypte, in
het bijzonder het geval van blogger Alaa Abd El-Fattah
2011/2909(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 122
48. Resolutie van het Europees Parlement van 17 november 2011 over Iran —
recente gevallen van schendingen van de mensenrechten
2011/2908(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 122
49. Resolutie van het Europees Parlement van 17 november 2011 over steun van
de EU voor het Internationaal Strafhof: aangaan van uitdagingen en
overwinnen van moeilijkheden
201 1/21 09 (INI)
Reglement van het Europees Parlement - art. 48
449
50. Resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2011 over Tunesie:
de kwestie Zacharia Bouguira
2011/2947(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 122
51. Resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2011 over de situatie
van vrouwen in Afghanistan en Pakistan
201 1/2946 (RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 122
52. Resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2011 over
Azerbeidzjan, met name de zaak-Rafiq Tagi
201 1/2945 (RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 122
53. Resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2011 over de situatie
in Syrie
2011/2880(RSP)
Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2
450
[NL]
BO-AF
OFFICE EUROPEAN COMMISSION
EUROPEEN EUROPEAN
DELUTTE ANTI-FRAUD
ANTI-FRAUDE OFFICE
■
RAPPORT
lanciele fraude EU
IFUD of Human Rights
21 maart 2012
VIViANE REDING
Vice-President of the European Commission
Justice, Fundamental Rights and Citizenship
Rue de la Loi, 200
B-1049 Brussels
Tel. (+32-2) 298 16 00
Brussels, 21 June 2010
D(2010)1036
Dear President,
s^J-—
~^v.
/ would like to inform you of a number of reforms I have introduced and which should
help to improve the Commission's communication. As a start, since you have
entrusted me with the responsibility for communication, I have reorganised DG
COMM to better equip it for its task to provide a service to the College and all DGs
for their communication activities.
Following a discussion with the Spokesperson's Service on the most pressing
operational communication needs, the following improvements in the service provided
by DG COMM have been introduced during the first five months of this Commission:
1. Earlier and easier information on the press
Press clippings, as well as summaries of audiovisual media, are now available every
morning at 08.4 5hrs for SPP and cabinets, both on-line (Newsroom on
Mylntracomm) and on paper, in time to allow for early decisions on "Lines to Take".
It is now also possible for Commission officials to call up press clippings digitally by
country and by subject.
2. Teleprompting
Teleprompters have now been installed in the press room and are presently being
tested. They should facilitate and professionalise the delivery of speeches and detailed
press conferences by Commissioners and Spokespeople.
3. A team of speechwriters
A dedicated team of 4 speechwriters has been created in DG COMM, who will work
with your own speechwriters and those in the DGs, to draft master speeches for
Commissioners and senior level civil servants on cross cutting issues, such as the
Europe 2020 strategy, the financial crisis, the Lisbon Treaty or the EU's Consumer
Policy.
4. Transcripts of Press conferences
After having tested electronic transcription of press conferences and finding out that
it was not successful, DG COMM will launch a tender procedure for a professional
transcript service, which should be operational in early 2011. This service will ensure
written transcripts of important press conferences and statements very shortly after
their delivery in the language in which they were made.
Mr Jose Manuel Barroso
President of the European Commission
BERL 13/057
5. Websites of the President and Commissioners
A dedicated team of 8 persons has been set up in DG COMM to keep your website
and that of fellow Commissioners up-to-date in real time (following the best practice
already installed by me at DG INFSO during the previous mandate). The team
foresees a permanence ensuring a 24 hour service. Furthermore, the websites of all
Commissioners are now harmonised following a common template developed by DG
COMM.
6. SMS service
DG COMM has developed an SMS sender web application (http://s-comm-iss-
pl:8001/smssender/) which can now be used by the Spokesperson's Service to inform
journalists expediently of important developments.
7. A dedicated EhS crew for the President
DG COMM will recruit 2 EbS producers who will in future travel with you, on
request, and who will direct local EbS crews. Given the requirements of the
recruitment procedure (call for tender); this service will be operational as from
spring 2011. In the meantime, a trial/preparatory phase will be launched for a
number of missions. On request, an internal "Producer" can accompany you on some
of your missions (subject to mission budget availability). 2 clips editors will be in post
soon to strengthen your video production. Of course, this service could be extended to
important and media-sensitive missions by other Commissioners (e.g. a mission by
Olli Rehn to Athens in the next few weeks).
8. Enable journalists to travel with the President or Commissioners to important
meetings abroad
Before the summer, I intend to submit to the College a financing decision and
operational guidelines to enable the Commission to take in charge some of the costs
of journalists travelling with you or fellow Commissioners to important meetings
abroad. The new system is expected to be operational in October.
9. A dedicated photographer for the President on permanent call
The photographers' service will be strengthened with the recruitment of 2 more
photographers to ensure a 24 hour service for you. They will be operational very soon
if they are attached to your Cabinet, otherwise a longer delay (call for tender) will be
needed to recruit them (spring 2011).
10. Monitoring ofblogs and social networking sites and instant rebuttal
Automated blog monitoring is now available via the new EMM "European blog
monitoring" tool on the Mylntracomm News Portal. Users can subscribe to email
alerts based on key words. Fast and effective rebuttal is organised by the SPP with
the help of the responsible services. In addition, I have asked DG COMM to set up a
network of 10-15 social media experts across the Commission to ensure a targeted
use of social media (such as Facebook or Twitter) for the Commission's
communication purposes.
11. Graphic designers for backdrops, logos, press packages or power point
presentations for important President initiatives/Commission decisions
The team of graphic designers in DG COMM will be strengthened to include 3
persons. The new team will be operational from September. They will help with the
professional presentation of important Commission policy messages (such as Europe
2020).
12. Streamlining of logos
I have asked DG COMM to streamline the multitude of logos currently used by
Commission services. This will lead to a set of guidelines for all services before
summer. The use of the European flag together with the existing logos will become the
rule.
13. Branding
DG COMM will launch before the summer a more fully fledged branding operation
for the Commission to strengthen and streamline our corporate image on the basis of
the European flag.
14. Streamlining of networks
On my request, DG COMM is working on the streamlining of the multitude of
Commission networks. It has started with a harmonisation of their visual identity. A
next step will be to bring them together under one "umbrella", to create a single entry
port for citizens requesting information about the EU, as proposed in the 2008
Lamassoure report. I intend to launch this single entry port in October on the
occasion of the adoption by the College of the Citizenship Report which you called for
in your policy guidelines last year.
The aforementioned actions should constitute a first but certainly not the last step
towards improving the communication efforts of the Commission. If you allow me, I
would be prepared to make a 10 minute presentation at the College seminar in
September to illustrate to colleagues how they can make best use of the
communication tools now available under the reformed system and to ask them about
their ideas for further developing and strengthening the service-oriented nature ofDG
COMM for the whole Commission.
Cc: J. Laitenberger, C. Day, C. Sorensen, F. Le Bail, K. Doens,
P. Ahrenkilde Hansen, S. Bouygues
-1-
AANTEKENEN
TO:EUROPEAN ANTI-FRAUD OFFICE OLAF,
(european commission)
directorate general
Dr. Giovanni Kessler
RUE JOSEPH II, 30
1000,BRUSSELS
BELGIUM
[NL]
FINANCIELE FRAUDE
Artikelen; 325 / 83 en 85 VWEU
Mierlo,21 maart2012
Geachte Zeer Geleerde directeur-generaal Dr. Kessler,
Ik verzoek U voortvarend aan de slag te gaan met de door mij hier aangeboden stukken
waarin melding is gedaan van fraude in de Europese Unie.Voortvarendheid is gewenst in
-2-
deze tijd waarin de lidstaten gedwongen zijn om draconische maatregelen te nemen op de
balans om de Europese begroting,met harde offers opgelegd aan de onderdanen van
deUnie.Omdat deze strafbare feiten niet door de beugel kunnen verzoek ik U aanvullend
hiervan schriftelijk aangifte te doen bij de Strafrechter in BrussefBdgiS- Vandaag 21 maart
door de Verenigde Naties uitgeroepen tot Internationale dag tegen racisme en
discriminatie,door de Europese Commissie aangewend als het ultieme propagandamiddel om
het eigen blazoen op te poetsen.De Europese Commissie gebruikt deze dag voor het
toedekken van racistische en xenofobe gedragingen die in alle lidstaten van de EU strafbaar
zijn.Het is strafbaar en het is een schending van de waarden van de Unie.Bovendien is er
sprake van fraude door oneigenlijk gebruik van Europese financiele middelen,(belastinggeld
van de burgers van de lidstaten). De Europese Commissie heeft een voorbeeldfunctie en
toezichthoudende taak.Wanneer sprake is van toezichtsfalen moedigt het kopieergedrag
aan.Er circuleren op het internet inmiddels afbeeldigen van de Nederlandse politicus Geert
Wilders in vol ornaat in SS-uniform.Het wordt van kwaad tot erger! Ambassadeurs uit tien
EU-Lidstaten zonden onlangs vorige maand een gezamelijke brief aan de fractievoorzitters
van alle politieke party en in de Tweede Kamer der Staten Generaal van Lidstaat Nederland
met vragen over naleving van de Uniewaarden i.v.m. discriminatoir gedrag meldpunt midden-
en Oost-Europeanen.Zorg er dus voor dat deze grensvervaging niet tot normvervaging
leidt.Mede daarom is terughoudendheid niet op zijn plaats en is adequaat onderzoek en
optreden nodig.
(afbeelding Geert Wilders bron: fransmuthert.wordpress.com)
(afbeelding Europese vlag met hakenkruis bron: nieuwsbreker.punt.nl)
[nationaal niveau jurisprudentie Nazi symboliek: Hoge Raad der Nederlanden LJN BJ6941]
[resolutie over bestrijding van anti-semitisme in de 21st eeuwj
-3-
Artt;l 1-13-15-16. (Giovanni Kessler was lid van de Italiaanse delegatie van de OVSE
Parlementaire Assemblee 2003, vice-president Parlementaire Assemblee OVSE). Verklaring
van Rotterdam 2003, OVSE Parlementaire Assemblee,de aangenomen resoluties.De algemene
doelstelling van de Europese Commissie,(uitgangspunten en prioriteiten
fraudebestrijding),COM-2011-376_final.De strategie van de commissie is verbeteren van
preventie en detectie.Artikel 325 van het EG-Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie (VWEU) samen met artikelen 83 en 85 bepalen dat de commissie en de lidstaten,fraude
en andere onwettige strafbare activiteiten waardoor de financiele belangen van de Unie
worden geschaad op gemeenschappelijke basis bestrijden.Ter voorkoming en opsporing van
fraude is aldus een gezamenlijk belang."Het geld van de Europese belastingbetaler moet zo
goed mogelijk worden besteed",(IP-l 1-321).
"waarden en normen in Unie-Verdragen appelleren aan verantwoordelijk handelen".
De Europese Unie draagt de kernwaarde van democratie uit d.m.v. peperdure propaganda.Het
europese systeem beschermt niet de mensenrechten maar promoot alleen
mensenrechten.Mensenrechtenverdragen geven dus niet de garantie.De Europese Unie
besteedt2,4 biljoen euro per jaar -gemiddeld- aan
promotiemateriaal:brochures,films,onderzoeken die worden gebruikt om de publieke opinie te
manipuleren.Dit alles onder het mom van het verstrekken van informatie.Het blijkt geen
neutrale eerlijke informatie maar een strategisch ontworpen rookgordijn. .(rapporten en
boekjes zien er zo indrukwekkend en echt uit,dat ze voor de normale burger bijna niet te
onderscheiden zijn van "echt ofvals).
PROGPvAMMA "Europa voor de Burger", 2007-2013 door de Europese Commissie.
De Europese Commissie,het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie zijn
gezamenlijk overeengekomen het programma "Europa voor de Burger" vast te stellen en
subsidie te verstrekken teneinde een wettelijk kader tot stand te brengen voor ondersteuning
van diverse activiteiten en organisaties die een "actief Europees burgerschap", dat wil zeggen
een betrokkenheid van burgers en maatschappelijke organisaties bij het proces van Europese
integratie,bevorderen.De begunstigden dienen de bijdrage van de Europese Unie duidelijk te
vermelden in al hun publicaties of in samenhang met activiteiten waarvoor de subsidie is
gebruikt.Het is niet aan te raden om over "schuinsmarscheerders en scheve schaatsrijders van
de Europese Commissie" te schrijven,en van actieve participatie deelname van de burgers op
alle niveaus is geen sprake.Om minderbedeelden van deelname te weren is een financiele
drempel ingebouwd. De door Europese Unie gefinancierde deelnemers moeten pro-
Europees zijn en de inbreng EU-vlag gericht.De begunstigden dienen de naam en het logo
van de Europese Unie,de Europese Commissie en het programma "Europa voor de Burger"
op te nemen in/op al hun publicaties,posters,progamma's en andere producten die in het kader
van het gecofinancierde project tot stand zijn gebracht. "Europa voor de Burger" is niets
anders dan belastinggeld verslindende zwendel louter bedoeld om de burger van de Unie
-4-
voor de europese propagandakar te spannen voor eigen glorie,om ze daarna in de Europese
Unie opgelegde financiele dwangbuis te stoppen.Achter het Europese rookgordijn
manifesteert zich een voor de EU-onderdanen verborgen overkoepelende misdaad die het
gevolg is van het kruispunt en relaties tussen het beleid en de praktijken van de EU en de
lidstaten,en die van corporaties. "state-corporate crime" .Het faciliteren of vergoelijken van de
schade aangericht aan de europese samenleving,en waar corporaties onder het oog van de EU
en de lidstaten ongestraft zich kunnen inlaten met illegale praktijken. " state-gefaciliteerd
corporate crime" en state-ge'initieerde crimes ". Statuut van de EU-ambtenaren "melden van
misstanden": Het is in het belang van de instelling en haar personeel,maar bovenal ook in het
belang van de Unie.en de burgers voor wie Zij werken.Sinds 1999 zijn alle ambtenaren
verplicht om vermeende ernstige misstanden te melden bij hun hierarchieke meerdere,bij de
secretaris-generaal van hun instelling of rechtsstreeks bij het Europees Bureau voor
Fraudebestrijding (OLAF).Vo\gQns, Artikel 22a "Statuut Europese Ambtenaren'V'Staff
Regulations of Officials of the European
Communities",zijn alle ambtenaren van de europese instellingen,met inbegrip van het
personeel van de europese ombudsman,gehouden zijn hun meerderen of OLAF in kennis te
stellen van mogelijk strafbare feiten en/of illegale activiteiten waardoor de belangen van de
Europese Unie worden geschaad.(onder ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen worden hier
begrepen strafbare feiten begaan onder eene der verzwarende omstandigheden door lidstaat
Nederland,waar Hij/Zij kennis neemt in de uitoefening van het ambt bij 'n europese instelling,
die nadat enig misdrijf is gepleegd,met het oogmerk om het te bedekken of de nasporing of
vervolging te beletten of te bemoeilijken,verbergt of aan het onderzoek van OLAF of van
Justitie onttrekt).In juridische termen het medeplegen aan het verspreiden van racistisch en
xenofobisch materiaal via internettransmissies toegankelijk voor het grote publiek,waarbij de
racistische en xenofobische delicten extra als een verzwarende omstandigheid worden
beschouwd.Het systeem is een protectionistisch misdaadsyndicaat voor industriele en
commerciele doeleinden."militair-industrieel complex": een groep aan elkaar verwante
economische activiteiten, waaronder gerekend de wapenindustrie en farmaceutische industrie
etc.De Europese Unie en Haar lidstaten worden achter de schermen gerund door lobbyisten
van multinationals en grootkapitaal.Dit is dan de ontmaskering van het "Europese Unie"
voor de europese burger.De veelheid aan initiatieven die specifiek gericht zijn op kinderen en
jongeren mensen zijn zeer dubieus,en bieden flagrante voorbeelden van EU-
propaganda,(artikelen dailymail.co. uk). De peperdure gebouwen in Brussel en Straatsburg
stralen een zonnige en zorgloze sfeer uit.Maar achter de indrukwekkende facade van al deze
pracht enpraal schuilt een lugubere wereld van list en bedrog.MQt het nieuwe
bezoekerscentrum (in feite een propaganda-centrum voor eigen ego) "parlamentarium"
ondergebracht in het Europees Parlement in Brussel, heeft de EU ook nog een zeer
geavanceerd netwerk van informatiepunten,anti-racisme,mensenrechten,milieu en educatie
-5-
over de holocaust ter eigen voordeel.(nabootsing van de werkelijkheid met behulp van een
model van die werkelijkheid).Een netwerk van pseudo-instellingen en stichtingen geketend
door EU-subsidies waaronder ook te rekenen Fundamental Rights Agency FRA, die de
burgers van de europese unie "rijkelijk" van niet-objectieve rapporten en informatie moeten
voorzien.Is het "Huis van de Europese geschiedenis" in Brussel nog wel nodig 56 miljoen
euro van de belastingbetaler,als plaats van herinnering waar de Europese gedachte verder kan
gedijen? Niet alleen de gebouwen zelf die veel "belastingbetaler geld" opslorpen ,ook het
maandelijks "verhuiscircus" van het Europees Parlement van Straatsburg naar Brussel van
half miljard euro per jaar. (kosten 180 miljoen als op een plaats vergaderd zou worden).De
Europese begroting voor 2012 zit nu al met een tekort van 11 miljard euro,(Lewandowski).
Men ziet het ook terug in de buitenlandse activiteiten van de EU ten aanzien van o.a. Israel
niet naleving van internationale mensennormen.en waarbij het de EU kennelijk is te doen om
de handelsbetrekkingen en niet die van de mensenrechten, (brief Finkelstein-
Barroso,kenmerk:EU-Israel Association Council). Norman Finkelstein vaak weggehoond in
de media om zijn kritiek,en zeker injoodse kring.
Een betreurenswaardige censuur is nu de standaardpraktijk geworden -zonder zich ook maar
enigszins over de inhoud van de klacht te bekommeren- door een netwerk van corrupte
medeplichtigen.De echte ingewijde corrupte EU-ambtenaar is zwijgzaam en werkt zonder
morele maatstavenjs loyaal aan de superieuren en voert de taken uit zonder te morren.Stelt
zeker geen vragen wanneer sprake zou kunnen zijn vanfraude of van een misdrijfwat
nadeling is voor de naam van zijn baas, (uitzonderingen daargelaten de nog integere
ambtenaren van de Europese Unie). Dit alles om de werkelijkheid af te schermen en het
polijsten van het imago van Barroso, die zich ondertussen (onder advies van Reding) heeft
laten voorzien van een (extra) leger journalisten in de media.In de buitenring van het
corrupte ambtenarenapparaat werken de commissieambtenaren hierarchisch hoger in de
rangorde, die de portiersposten bekleden om Barroso -en het kringetje van vertrouwelingen
rond Barroso die de sleutelposten bekleden- uit de wind te houden voor alle kritiek wat
werkt als een filter.Dan is er nog de groep ambtenaren (die denkt van zichzelf) niet bewust
corrupt te zijn, maar werkt volgens blinde gehoorzaamheid.Dat kan echter geen argument zijn
zich op dit punt te kunnen disculperen,(lees Staff Regulations of Officials of the European
Communities, Article 22a).
EU-klokkenluiders krijgen te maken met gruwelijke afscheepmechanismenfDeclaratie van
Academische Vrijheid).
Het doorbreken van de hierarchische lijn in een organisatie als die van de Europese
Commissie kan problemen opleveren.EU-ambtenaar Paul van Buitenen (financiele
controledienst DG-20),die eind 1998 fraude bij de Europese Commissie naar buiten bracht,(al
in 1997 meldde van Buitenen vergeefs fraude bij de Europese antifraudedienst Uclafmaar die
deed er niets mee).In oktober 1998 vraagt het Europees Parlement de oprichting van een
-6-
onafhankelijke fraudebestrijdingsdienst (OLAF). Door van Buitenens toedoen moest de
Europese Commissie onder leiding van Jacques Santer aftreden,(van Buitenen werd door de
commissie onder druk gezet en op non-actief gesteld).
KLOKKENLUIDERS KRIJGEN TE MAKEN MET
afschilderen als onbelangrijk
vertragingsmanoeuveres
heimelijke manipulaties
bannen en isoleren
verdachtmaken en demoniseren
beledigende etiketten
ongecontroleerde beschuldigingen
zwartmakerij
bewust negeren van bewijsmateriaal
bewust verkeerd interpreteren van feiten
bewust verdraaien van feiten
collusie
clientelisme
corruptie
fraude
zwijgcultuur
misdaad
criminele organisatie
EU-belastingbetaler gesteund Orwelliaans propagandanetwerk
vervalsen en bewust laten verdwijnen bewijsmateriaal
• degraderen functie,het dreigen met overplaatsing of ontslag
• extreme en onuitvoerbare eisen gaan stellen
• ontnemen fundamentele rechten
• strategie financieel te gronde richten tegenstander
• doelbewust structured negeren Europese en Internationale Verdragen
Geleidelijk aan worden de contouren zichtbaar hoe de commissie hoofdzakelijk gedicteerd
wordt door Barroso en het klein bevoorrecht groepje rond Barroso. Hoe Barroso zich
schuldig maakt aan grootspraak en het verspreiden van leugens met imitatietoespraken over
anti-racisme in de gehele Europese Unie.
PORTUGAL
Barroso benoemd tot voorzitter van de Europese Commissie.
Voormalig premier Balkenende van Nederland noemde het destijds zeer belangrijk dat
premier Barroso van Portugal unaniem werd verkozen voor de functie van voorzitter van de
Europese Commissie. Barroso was volgens Balkenende een echte Europeaan,die
communicatief ook er goed zou zijn en daadkrachtig bestuur had getoond.Barroso van 2002
tot en met 2004 premier van Portugal en verwikkeld in een corruptieschandaal en met
onderzeeers tijdens kabinet Barroso,met 34 miljoen euro schade destijds voor de Portugese
belastingbetaler.In de tijd waarin Portugal is gedwongen om draconische maatregelen te
nemen op de balans om de staatsbegroting,met harde offers opgelegd aan het Portugese
volk.[opblazen van de prijs,wanbeheer overheidsfondsen,overtreding interne Europese
markt,fraude en omkoping,belastingontduiking met een netwerk van valse contracten inclusief
witwassen van geld].Er zou sprake zijn van schending gemeenschapsrecht artikel 346 VWEU.
" ellendige paternalisten "
Niet alleen bezondigde Griekenland zich aan creatief boekhouden met weglaten van de kosten
van defensie op de begroting.Ook de organisatie van een prestegeproject als de Olympische
Spelen in Griekenland 2004 kostte veel meer dan verwacht.Aanvankelijk werd 4,6 miljard
euro begroot,het eindbedrag kwam te liggen boven de 7 miljard euro.De financiele swaps-
koehandel met de slimme bankiers van de Amerikaanse investment bank Goldman Sachs en
de Griekse overheid "cross currency swaps" koste de Griekse overheid bergen geld,terwijl
bezuinigingen de Griekse onderklasse thans hard treffen.De politieke top samen met de
bankiers-elite zijn een stelletje ellendige paternalisten dat de hand aan het eigen vaderland
-8-
slaat en daarna aan het volk! Dit is dan het succes van een vrijbuiterstroep die de begane roof
kan rechtvaardigen.Mensenrechtenrapportage 2009,(ministerie van buitenlandse zaken
Lidstaat Nederland).
(rapportage over de uitvoering van de mensenrechtenstrategie "naar een menswaardig
bestaan ")
De mensenrechtenstrategie "naar een menswaardig bestaan" zet uiteen hoe Nederland beoogt
de rechten van mensen wereldwijd te verbeteren.Staatssecretaris Paul de Krom SZW wil
mensen uit de bij stand aan het werk zetten dat is de plicht van de overheid.Nederland moet
bezuinigen.Het gaat echter om de wijze hoe dat moet gebeuren.De uitvoeringsinstellingen
dienen maatwerk te leveren door in elke situatie en geval goed te kijken welk probleem aan de
orde is door niet alles in medische termen te gieten.Maar die instellingen (UWV en de
gemeenten) kunnen pas maatwerk bieden als de centrale overheid ze die ruimte geeft om dat
te kunnen doen.Er wordt heel snel gedreigd met strafkortingen en zelfs met stopzetting van de
uitkering.Waarbij het respecteren van de menselijke waardigheid als grondslag voor klassieke
grondrechten in geding kan zijn.Wanneer sociale grondrechten conflicteren met klassieke
grondrechten, klassiek grondrecht absolute voorrang geniet.Deze rechten leggen (in beginsel)
de overheid een onthoudingsplicht op.De overheid dient deze fundamentele rechten te
waarborgen/garanderen bij de uitvoering van de zorgverplichting telkenmale wanneer de
overheid een overheidsmaatregel effectueert en tijdens het gehele traject.
[op grond van artikel 1 EVRM verzekeren de Verdragssluitende Partijen aan een ieder,die tot
hun rechtsmacht behoort.de rechten en vrijheden welke zijn vastgesteld in de eerste titel van
het Verdrag.Het gaat daarbij om de bescherming van de mensenlijke waardigheid.De
bescherming,de verplichting tot de verzekering van de verdragsrechten,rust in de eerste
plaats op de Verdragsstaten zelf.Zij moeten zelfde naleving van de bepalingen (doen)
garanderen.Handelen in de lijn met deze uitgangspunten behelst het respecteren van de
menselijke waardigheid als grondslag voor klassieke grondrechten. Bij klassieke grondrechten
moet de overheid zelfzich passief opstellen.De burger kan klassieke grondrechten bij de
rechter afdwingen.Bij sociale grondrechten moet de overheid actief optreden om de
grondrechten waar te maken.J
Grondige hervorming aan de onderkant van de arbeidsmarkt "werkplicht voor iedereen"
staatssecretaris de Krom Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft hierop het nieuwe
Wetsvoorstel bij Tweede Kamer ingediend,de bedoeling is dat de Wet in werking treedt per 1
januari 20 13. In het "Handvest van de Europese Grondrechten" is uitdrukkelijk en
ondubbelzinnig onderscheid gemaakt tussen dwangarbeid en verplichte arbeid. "niemand mag
gedwongen worden dwangarbeid of verplichte arbeid te verrichten.Dc Europese Unie als
hoedster van de verdragen..Het Handvest verzekert dat alle instellingen van de Unie deze
grondrechten zullen respecteren en dat de voorwaarden van het Gemeenschapsrecht moeten
worden gerespecteerd.Geen van de bepalingen van het Handvest mag worden uitgelegd als
-9-
zou zij het recht inhouden enige activiteit te ontplooien of enige daad te verrichten met als
doel de in het Handvest erkende rechten of vrijheden teniet te doen of de rechten en vrijheden
verdergaand te beperken dan door het Handvest is toegestaan.Het Verdrag van Lissabon is in
2007 in de plaats gekomen van het Verdrag van Nice. Met de inwerkingtreding van het
Verdrag van Lissabon is het Handvest Grondrechten van de Unie primaire,bindende EU-
wetgeving geworden.Het Hof van Justitie in de Europese Unie zal Haar uitspraken voortaan
aan het Handvest kunnen toetsen.
Door in de sociale voorzieningen te snijden,de situatie en de kansen op de arbeidsmarkt beter
voor te stellen dan die in werkelijkheid is en vervolgens het beleidzorgvuldig daarop afte
stemmen.
Offshoring vindt al tientalen jaren plaats in Nederland.Met name veel productiewerk,zoals in
de textielsector,verwenen de afgelopen decenia naar het buitenland.Eerst werd alleen
laagopgeleid werk geoffshored,tegenwoordig ook hoogopgeleid werk.Multinationals
verplaatsen met name IT en administratieve functies naar opkomende en
lagelonenlanden. Offshoring is vernietigend voor de eigen arbeidsmarkt. Staatssecretaris SZW
Paul de Krom de man van het nieuwe "kunstmatig"systeem voor de werkgelegenheid van de
onderkant,en Minister SZW Henk Kamp de man die de onderkant van Nederland "verplicht"
de kassen wil injagen.Door inzet van sanctie-instrumenten (speciaal de doelgroep
"chronisch zieken en mensen met een arbeidshandicap") zal de maatregel niet tot het
beoogde effect leiden,maar bij de specifieke doelgroep stressproblemen en angststoornissen
bezorgen,(rapport arbeidsongeschiktheid,ziekte en letsel H.M.Walker). De groep ervaart de
maatregel immers als niet vrijwillig,omdat daarna een dwingende keuze volgt zien de mensen
het vrij snel niet meer zitten, en komen hierdoor in ernstige psychische problemen. Steeds
meer mensen gaan roken of alcohol/drugs gebruiken en geraken in de situatie waar ze om
medicijnen zullen vragen./w tijden van economische crisis waar de farmaceutische industrie
groeit en steeds winstgevender wordt,verzaken zij hunfunctie en taakstelling en plegen zij in
feite roofbouw in hun omgeving. Speciaal de machtige syndicate machtsmonopolies brengen
het publiek grote schade toe,Farma ImperialismeJFUD of Human Rights 2010)De
farmaceutische Brusselse lobby-industrie om het EU-beleid te beinvloeden is groot,op allerlei
manier probeert deze industrie haar producten en diensten onder de aandacht te brengen van
de Europese beleidsbepalers.De Europese Unie heeft een gedragscode opgesteld.De
gedragscode bevat een aantal uitgangspunten en waarden.De tentakels van de
farmaceutische industrie blijken ook te reiken tot alle geledingen van de Nederlandse
gezondheidszorg.De Tweede Kamer der Staten Generaal is inprincipe een politiek
marionettentheater,de staatssecretaris de marionet van defarma (de positie van de UWV-
artsen.gemeentelijke sociale diensten "werkpleinen ",verzekeraars en
patientenbelangengroepen die volop mee draaien in de carrousel van de farmaceutische
industrie,de marionetten) die aan de leiband loopt van de farmaceutische industrie, waarbij
het ontwikkelen van de stress-probleemgroep belangrijk is (de probleemgroep heeft haar
-10-
medicijnen nodig maar de problemen worden niet opgelost) de farmaceutische Industrie hecht
daar geen belang aan omdat de farmaceutische industrie graag goudgeld wil verdienen.De
farmaceutische industrie in Nederland geeftjaarlijks honderden miljoenen uit aan de
promotie van geneesmidddelen.De farmaceutische bedrijven zijn handelsondernemingen
geworden voor de marketing van ziekten en medicijnen,(" slikken " hoe ziek is de
farmaceutische industrie, J oop BoumaJSBN 90-204-0365-6).
Medicalisering van de samenleving is daarom een groot gevaar.De maatschappij als
weerspiegeling van "de grote ziekenzaal" waarin de gehele bevolking wordt gemedicaliseerd
of is opgesloten in kooien,(Ivan Illich.Grenzen aan de geneeskunde).
De moderne maatschappij waar gehele bevolkingsgroepen tot een andere wereld worden
veroordeeld,die van het hedendaagse fascisme.De farmaceutisch industrie tevens als politiek
instrument door de politiek om tegenstanders en maatschappelijk nuttelozen afvoeren van het
strijdtoneel door medicalisering. Al in 1993 bracht ik de problematiek onder de aandacht van
toenmalig staatssecretaris Simons, Staatstoezicht op de Volksgezondheid,brief 24-08- 1993),dat
ik een zwendel en corruptie op het spoor was van misstappen en valse verklaringen in de
medische- en gezondheidszorg,(Simons daarna 22 September 1993):
[Geachte heer van de Wittenboer,
Uw brief van 24 augustus heb ik met belangstelling gelezen.In het bijzonder de resultaten van
uw studie naar de tekortkomingen en de mogelijke verbeteringen in het huidige stelsel van
gezondheidszorg trokken mijn aandacht. U geeft daarin blijk van uw grote betrokkenheid bij
dit onderwerp.Zoals u weet is ook het beleid van het kabinet erop gericht om verbetering te
brengen in het functioneren van het stelsel van gezondheidszorg.Dat is echter niet iets dat
door de politiek alleen gedaan kan worden ;alle burgers zijn daarbij partij.Ik vind het dan ook
noodzakelijk dat ook burgers daarin actiefen kritisch meedenken.Bijdragen zoals van u -ook
al zijn ze kritisch van toon- zijn dan ook altijd welkom ten behoeve van de verdere
ontwikkeling en toetsing van het beleid.
Hoogachtend
De staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,
Hans J.Simons.]
Op 21 januari 1994 liet Ik een aanklacht tegen de Nederlandse Staat,vergezeld van een aantal
bewijsstukken notarieel vastleggen.Ik deed dit nadat achteraf bleek dat de door mij gemelde
misstanden niet serieus werden genomen.Of naar andere gremia werd verwezen.Men stak
elkaar een hart onder de riem en men liet de zaak verder op zijn beloop. (ook in die tijd was al
sprake van financiele fraude bij de Raad van Europa;er bleek destijds 2 miljard gulden
-11-
spoorloos verdwenen.Dit geld was oorspronkelijk bedoeld voor de opvang van
vluchtelingen. Voorts zouden enkele hoge functionarissen van de Raad zich persoonlijk
verrijkt hebben voor een bedrag van bijna 8 miljoen gulden.Daarna in 1998 fraude Europese
Commissie directoraat-generaal Onderwijs,( eurocommis saris Cresson).
CHRONISCH ZIEKEN EN MENSEN MET EEN ARBEIDSHANDICAP
Geen dwangtrajecten maar deelname naar veraiogen op vrijwillige basis bij deze doelgroep
heeft een meer positieve uitwerking.Het breekt de dagelijkse sleur,het zorgt voor een drijfveer
en het levert erkenning op.Iedere doelgroep vraagt om een andere aanpak.Naast de groep
chronisch zieken en arbeidsgehandicapten is er ook een op de arbeidsmarkt moeilijk
plaatsbare groep,de groep "alcohol-drugsverslaafden", jongeren met psychische problemen
c.q gedragsstoornissen die reeds in aanraking zijn geweest met Justitie, en een strafblad
hebben.Iedereen aan de slag er is werk genoeg is een utopie.Er zullen samen oplossingen
moeten worden gezocht. Oplossingen kunnen worden gezocht in beter management,een ander
beleid en bestuur,betere programmering en het stellen van duidelijke prioriteiten.
"eurocrisis "
De Europese Unie mag bezuinigingen niet alleen afwentelen op de zwakkeren.Het zijn
overigens niet alleen de onderklasse die zich zorgen moeten maken bij een eurocrisis. Ook de
ZZP'ers en kleine zelfstandige zullen hiervan de duppe worden.Het bezuinigingspakket en de
maatregelen thans aangenomen door de Europese Unie tegen Griekenland zijn schending van
de mensenrechten "uniewaarden",(rapport Cephar Lumina,deskundige van de VN,30 juni
2011).Onderdanen van een lidstaat van de Europese Unie hebben recht op een minimaal
menswaardig bestaan.Bezuiniging is niet alleen slecht voor de mensen,maar ook de
koopkrachtdaling is slecht voor de economie.Een ernstige crisis is een prima gelegenheid voor
de financiele elite om de algehele macht te grijpen.Het meest extreme scenario zijn rellen en
totale anarchie met invoering van de noodwetten de staat van beleg "martial law",de toestand
waarin iedereen gearresteerd kan worden en waar alle burgerlijke vrijheden worden
opgeschort en het bestuur bij het leger berust.
"de een zijn dood is de ander zijn brood! "
(Sociaal Darwinisme)
Sociaal Darwinisme als instrument voor crisisbeheersing.Het idee dat bij een ernstige
internationale crisis de sterke de zwakkere uit de weg ruimen uit economisch oogpunt, (IFUD
of Human Rights gaat wel erg ver met zoeken van argumentenJ.HQt idee werd door Adolf
Hitler misbruikt voor racistische politieke doeleinden.Het moet een waarschuwend signaal
zijn voor het heden:"het tolereren in de Europese Unie van obsceniteiten op het internet van
ministers van een Europese Lidstaat afgebeeld met hakenkruizen en SS-tekens" zou een
aanloop kunnen zijn voor veel erger in de toekomst.In 2004 is er een handboek verschenen
-12-
"met recht discriminatie bestrijden ",hoe met dit onderwerp om te gaan.(met recht discriminatie
bestrijden,derde druk, ISBN 90-5454-427-9,uitgever: Boom Juridische Uitgevers, Den Haag Nederland 2004)
De Europese Commissie,(samen met het Europees Parlement) moet een inbreukprocedure
starten bij het Europese Hof van Justitie tegen lidstaat Nederland op structurele schending
uniewaarden. (De inbreukprocedure staat vermeld in het Verdrag van de werking van de
Europese Unie, VWEU). Bij een schending van de fundamentele waarden door een lidstaat
die ernstig is in de zin van artikel 7 van het VEU,bestaat immers het risico dat de
fundamenten van de Unie en het vertrouwen tussen haar leden worden ondermijnd,ongeacht
op welk gebied de schendingen begaan zijn,(Avis juridique important
52003DC0606.Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees parlement over
artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie-Eerbiediging en bevordering van de
waarden waarop de Unie is gegrondvest /*COM/2003/0606 def. */).
De Parlementsleden kiezen een Europese Ombudsman die de klachten van burgers over
wanbestuur door instellingen of organen van de Unie onderzoekt.Indien wordt vermoed dat
het gemeenschapsrecht wordt geschonden,kan het Parlement ook besluiten een
onderzoekscommissie in te stellen,(boekje "Het Europees Parlement",Europese
Gemeenschappen 2008,ISBN 928232298-X).
(financiele Europese subsidie fraude.met ernstige schade volksgezondheid en milieu)
In Lidstaat Nederland worden grote hoeveelheden valselijk geetiketeerd arseenzuur en
chroomtrioxide in ruin-en sloophout via de energiecentrales door verbranding als
"groenestroom" (illegaal en in overtreding met Europese regelgeving en uitspraken) in het
milieu gebracht dat sprake is van "eco-terrorisme". Arseenzuur en chroomtrioxide (chroom
VI) zijn in strijd met de Nationale wetgeving,Europese richtlijnen,verordeningen en
Internationale Verdragen.Door gei'mpregneerd hout (zwarte-lijststoffen) te vermalen tot
houtspaanders gei'mpregneerd hout bouw en sloopafval C-hout.Door dit te vermengen met
schoonafval A en B-hout zoals o.a. snoeiafval in tuinen en ander niet-gei'mpregneerd hout. . .
(B-hout=geverfd,gelakt en verlijmd hout en A-hout=onbehandeld hout).HQt eindmengsel
"biomassa" laat men uitgaan als "schone" gesubsidieerde brandstoffen "groenestroom" wat
het niet is. Filters die worden gebruikt tijdens het vergassingsproces zijn o.a.
(multi)cycloon,een electrostatische filter,een doekenfilter en/of een natwasser.Deze filters zijn
bestemd voor schone brandstoffen, (witte-lijststoffen).T>Q zwarte-lijststoffen in de biomassa
schijnt men niet effectief te kunnen wegfilteren,speciaal de heel fijne uitstoot arseen
etc.Nederlandse energiemaatschappijen en betrokken ondernemingen moeten de door Lidstaat
Nederland verstrekte miljarden euro's geldelijke steunmaatregelen terugbetalen aan de
Nederlandse Staat c.q. Europese Gemeenschap omdat die onverenigbaar zijn met het EG-
Verdrag.De schendingen gebeuren geheel het systeem dat deze als structured en langdurig
systematisch zijn aan te merken.Een enorm propaganda systeem op kosten van de europese
belastingbetaler is hierbij het sluitstuk om de misdrijven en corruptie af te
-13-
dekken.Ontvangsbewijs data 20-10-2011 door Europese Commissie,met registratie onder
nummer: 19841 ,(gecombineerde Europese subsidie fraude en milieu).
(Jan van den Wittenboer,bundel "Tolerantie in Mierlo,1996)
[De les van gisteren moet een duidelijk signaal voor de toekomst blijven en om nieuwe fouten
en herhalingen te voorkomen,moet iedereen waakzaam blijven voor de toekomst. Wat gisteren
waar was.kan morgen opnieuw waarheid zijn en zij die weten en beseffen.staan zoveel sterker
om toekomstige gevare afte wijzen. Churchill zelf schreef zijn kleinzoon eens,dat hij
geschiedenis moest leren,want anders kan hij het heden niet begrijpe,en dat geldt voor
iedereen nog steeds. Betere kennis is beter begrip en beter begrijpen is het voorkomen van
vooroordelen en het voorkomen van racismej.
Op 30 juli 1998 zond Ik een exemplaar van de bundel "Tolerantie in Mierlo",(samen met nog
andere stukken) naar het "Nationaal Comite 4 en 5 Mei",(nederland).Het Nationaal Comite 4
en 5 Mei berichte mij daarna op 19 augustus 1998;dat het statement over de waarde en de
noodzaak van "de les van gisteren" (in het boekje "Tolerantie in Mierlo") het Comite
aansprak.Het Comite herkende daarin de drijfveer voor Haar activiteiten,(brief 19 augustus
1998,kenmerk:98/2035/140w).
(Irakoorlog 2003)
http://www.archive.org/details/TweedeKamer-debat20 1
Te hopen valt dat uit het "rapport-Davids" (Irakoorlog 2003), de lessen worden getrokken
voor de toekomst samen met de lessen die we al hebben geleerd uit de geschiedenis "Hitler's
Inferno". Gezien de ernstige en voortdurende schending van de waarden waarop de Unie
berust door Lidstaat Nederland,is IFUD of Human Rights geneigd tot twijfel.
Waarbij Ik onderzoeksvragen stel,
MET DE MEESTE HOOGACHTING
IFUD of Human Rights
Voorzitter
Joannes Petrus van den Wittenboer
-14-
Correspondentie:
IFUD of Human Rights
t.a.v.:voorzitter
Joannes Petrus van den Wittenboer
Kastanje 28
573 INK, MIERLO
NEDERLAND.
European Network Against Racism
seau europ^en contre le racisme
ropaisches Netz gegen Rassismus
PRESS RELEASE
International Holocaust Remembrance Day: the fight against
right-wing extremism in Europe must continue
Brussels, 27 January 2012 - Today, on International Holocaust Day, the world
commemorates the victims of the Holocaust. On this occasion, the European Network
Against Racism (ENAR) calls on all European countries to follow the example of the
German government by creating a central database of dangerous neo-Nazis.
The German government's commitment to take the fight against right-wing extremism seriously can
be commended, although it comes years too late. This move is all the more important in the current
climate of growing intolerance against ethnic and religious minorities and repeated incidents of racist
violence across Europe. The 'never forget' promise made after the Holocaust continues to have a
particular relevance today.
However, the creation of a database alone is not sufficient - it should be accompanied by effective
action by state and police authorities to effectively prevent racist violence. For instance, in the case of
the murders of immigrants committed by a group of right-wing extremists in Germany between 2000
and 2007, officials knew of the neo-Nazi affiliation of some perpetrators, but failed to act on the links.
The European Network Against Racism therefore calls on European politicians and decision makers to
effectively address the rise and appeal of the far-right, which they have neglected, or worse, from
whom they have borrowed ideas to gain votes. They also need to change the tone of the current public
debate into a positive one, highlighting the benefits of diversity in European societies.
ENAR President Chibo Onyeji said: "The Holocaust showed the world what can happen if racism and
prejudice are allowed to thrive. Recent events - from the tragic killings by far-right extremist Anders
Breivik in Norway in July, to violent anti-Roma protests in Bulgaria and the Czech Republic in
September and to the discovery of a series of murders committed by a neo-Nazi organisation in
Germany since 2000 - confirm that these lessons still need to be learned."
For further information, contact:
Georgina Siklossy, Communication and Press Officer
Tel: +32 (0)2 229 35 70 - E-mail: georgina@enar-eu.org - Website: www.enar-eu.org
Notes to the editor:
1 . The European Network Against Racism (ENAR) is a network of more than 700 NGOs
working to combat racism in all EU member states. ENAR aims to fight racism, racial
discrimination, xenophobia and related intolerance, and to promote equality of treatment
between EU citizens and third country nationals.
2. In October 2005, 27 January was designated International Holocaust Remembrance Day by
the United Nations. The UN resolution calls on member states to honour the memory of
Holocaust victims and encourages the development of educational programmes about
Holocaust history to help prevent future acts of genocide.
ODIHR.GAL/82/11
10 February 2012
ENGLISH only
osce
SUPPLEMENTARY HUMAN DIMENSION MEETING
Prevention of Racism, Xenophobia and Hate Crimes through
Educational and Awareness-Raising Initiatives
10-11 November 2011
VIENNA
FINAL REPORT
2
TABLE OF CONTENTS
I. EXECUTIVE SUMMARY 3
II. SYNOPSIS OF THE SESSIONS AND RECOMMENDATIONS 3
Opening Session 4
Working Session 1: Challenges and Perspectives for the Prevention of
Racism and Xenophobia 5
Working Session 2: Challenges in Combating Hate Crimes, Racism and
Xenophobia: Role of Awareness-Raising Initiatives and Public Discourse 9
Working Session 3: Education for Tolerance and Mutual Respect and
Understanding: Good Practices from Intergovernmental
Organizations, Governments and Civil Society 12
III. ANNEXES 17
Annex 1: Agenda 17
Annex 2: Opening Remarks 19
Annex 3: Keynote Speech by Mrs. Doreen Lawrence 23
Annex 4: Biographical Information on Introducers and Moderators 27
3
I. EXECUTIVE SUMMARY
The third Supplementary Human Dimension Meeting (SHDM) in 2011 was dedicated to
exploring educational and awareness-raising initiatives as key mechanisms for preventing
racism, xenophobia and hate crimes. The meeting sought to assess current practices and
to explore new strategies. It brought together 159 participants, including 107 delegates
from 46 OSCE participating States, 4 representatives from 3 OSCE Partners for Cooperation,
38 representatives from non-governmental organizations, and 4 representatives
from international organizations.
The meeting was organized into three working sessions:
□ Challenges and Perspectives for the Prevention of Racism and Xenophobia;
□ Challenges in Combating Hate Crimes, Racism and Xenophobia: Role of
Awareness-Raising Initiatives and Public Discourse; and
□ Education for Tolerance and Mutual Respect and Understanding: Good
Practices from Intergovernmental Organizations (IGOs), Governments and Civil
Society.
Discussions focused on a variety of themes, including the prevalence of racism,
xenophobia and hate crimes in the OSCE area and contemporary challenges in combating
these forms of intolerance. Participants proposed a number of key recommendations and
best practice initiatives targeting a wide range of stakeholders. While participants
underscored the obligations of participating States to protect individuals from intolerance,
racist violence and discrimination, they also encouraged other stakeholders including
civil society, sporting associations, the media and international organizations to engage in
capacity building, awareness-raising and educational initiatives.
II. SYNOPSIS OF THE SESSIONS AND RECOMMENDATIONS
This section summarizes the discussions which took place during the opening session and
the three thematic sessions and presents recommendations made by participants. The
recommendations were directed toward a variety of actors, in particular OSCE
participating States, OSCE institutions and field operations, civil society actors and
members of the media. These recommendations have no official status and are not based
on consensus. The inclusion of a recommendation in this report does not suggest that it
reflects the views or policies of the OSCE. Nevertheless, these recommendations are
useful indicators for the OSCE to reflect on how participating States are meeting their
commitments to promote human rights in these areas.
4
OPENING SESSION
Opening remarks were delivered by Ambassador Renatas Norkus, Chairperson of the
OSCE Permanent Council and by Ambassador Janez Lenarcic, the Director of the
ODIHR, followed by the keynote speech of Mrs. Doreen Lawrence, OBE, Founder and
External Director of the Stephen Lawrence Charitable Trust. 1
Ambassador Norkus noted the prevalence of hate crimes, racism and xenophobia in the
OSCE area and underscored that combating these problems is among the top priorities of
the Lithuanian Chairmanship. He recalled that the Chairmanship had organized three
high-level meetings on tolerance and non-discrimination issues. In addition, he said, the
Chairmanship hoped to sponsor a Ministerial Council decision updating OSCE political
commitments on these issues. He stressed the importance of education and awarenessraising
as tools in combating racism and intolerance. He also pointed out that OSCE
participating States have acknowledged that racism, xenophobia, anti-Semitism and other
forms of intolerance, including against Muslims, Christians and followers of other
religions, constitute a threat to stability and security throughout the OSCE region. In this
regard, OSCE participating States have adopted a comprehensive range of commitments
aimed at preventing and responding to this phenomenon while simultaneously promoting
mutual respect and understanding.
Ambassador Lenarcic highlighted the threats to social stability posed by racism. He
recalled OSCE commitments aimed at combating racism, xenophobia and hate crimes
and noted the need for robust prevention programmes that include educational and
awareness-raising initiatives. At the same time, he stressed that state authorities should
ensure that such preventative measures and responses are congruent with the right to
freedom of expression and do not criminalize speech. Ambassador Lenarcic mentioned a
variety of programmes ODIHR has developed to assist OSCE participating States,
including drafting educational guidelines for schools and the Training Against Hate
Crimes for Law Enforcement (TAHCLE)2 programme. In closing, he commented that the
SHDM provided an opportunity to celebrate 2011 as the United Nations International
Year for People of African Descent. In this regard, earlier in the day ODIHR had
organized a roundtable event, with the assistance of the United States Mission to the
OSCE that brought together representatives from the OSCE area who focus on issues
affecting peoples of African descent and their communities.
The keynote speaker, Mrs. Doreen Lawrence, recalled her son's tragic death in 1993 in
London and her 20-year quest for justice. Despite the time that has lapsed since his death,
she said that this was the first time that she had recounted in their entirety the details of
the racist murder of her 19-year-old son Stephen. Her contribution to the opening session
emphasized the impact that hate crimes have on victims' families, communities, and
1 The texts of the opening session speeches can be found in Annexes 3 and 4. For further
information on
Mrs. Lawrence's work in the area of combating racism and xenophobia, please refer to
http://stephenlawrence.org.uk/.
2 Further information on the TAHCLE programme is available at
http://www.osce.org/odihr/77457.
5
broader society. Mrs. Lawrence also underscored her struggle to combat various forms of
institutional discrimination and prejudice, which ultimately resulted in the adoption by
Parliament in 1999 of 70 recommendations aimed at addressing racism, including in
schools and by the police. This was followed by the adoption of the Race Relations
Amendment Act 2000. Mrs. Lawrence also discussed the work and achievements of the
Stephen Lawrence Charitable Trust.
SESSION I: CHALLENGES AND PERSPECTIVES FOR THE PREVENTION OF
RACISM AND XENOPHOBIA
Introducer: Ms. Ilze Brands Kehris, Director, Office of the OSCE High Commissioner
on National Minorities
Moderator: Ms. Floriane Hohenberg, Head of the Tolerance and Non-Discrimination
Department of ODIHR
Working Session 1 offered the participants an opportunity to explore current
manifestations of racism and xenophobia in the OSCE area, and to discuss current
challenges and perspectives regarding their prevention.
The session's introducer, Ms. Ilze Brands Kehris, noted the timeliness of the meeting
given the prevalence of and contemporary challenges in combating racism and
xenophobia in the OSCE area. While these are not new phenomena, the challenges of
confronting them have been compounded by contemporary events. New challenges
include the continued economic crisis, which has resulted in the increased "scapegoating"
of asylum seekers, migrants and other visible minority members, the portrayal of
migration as a threat to local populations, the rise of right-wing political parties and
groups expounding nationalist and xenophobic ideologies, and a wave of counterterrorism
laws and policies which utilise ethnic profiling in the law enforcement and
security sectors.
While a robust legal framework has been developed since World War II to combat racism
and discrimination at both international and regional levels, there have been shortfalls in
implementation and enforcement and the pace of progress has been slow. Ms. Brands
Kehris underscored the engagement of key actors, including governments and civil
society, in the fight against racism. She also encouraged the co-ordination of regional
responses, both to develop common approaches and to share best practices.
In the subsequent discussion, numerous participants stressed the importance of supporting
educational initiatives to combat racism and xenophobia. In particular, they called for
reform of school curricula.
Dr. Massimo Introvigne, Personal Representative of the OSCE Chairperson-in-Office on
Combating Racism, Xenophobia and Discrimination, also focusing on Intolerance and
Discrimination against Christians and Members of Other Religions, noted that there is a
danger that new forms of racism are being disseminated in public education systems.
6
Unlike older forms of racism, which were based upon false notions regarding race and
eugenics, newer forms are increasingly tied to the notion of "ethno-culture". In this
context, the concept of culture should be reclaimed and taught as one that is based on
tolerance and respect for a diversity of cultures, rather than one based on ethnocentrism.
A number of participants expressed concern that the history of peoples of African
descent, including the history of the transatlantic slave trade and the colonial histories of
European states, is rarely if ever taught in public education systems in the OSCE area.
Equally disconcerting, one said, is that Black Africans and peoples of African descent
tend to be demonised and dehumanised when portrayed in school curricula. Several
participants further expressed their concerns about the exclusion of African history from
the public consciousness and from mainstream cultural forums such as museums. They
called on participating States to support the creation of national days to commemorate the
victims of the transatlantic slave trade and its abolition.
Hate speech and intolerance in public discourse also emerged as key themes. There were
diverging views about the demarcation line between freedom of expression and hate
speech. While participants noted the importance of condemning hate speech, intolerant
discourse and the propagation of neo-fascist ideologies, there was little agreement about
the role of criminal and/or civil legislation in prohibiting such speech. One delegate
expressed concern regarding the spread of neo-fascist and neo-Nazi ideologies and noted
an increase in public gatherings where these ideas are espoused.
There was also an appeal to participating States to revoke their reservations to Article 4
of the International Convention on the Elimination of All Forms of Racial Discrimination
(CERD).3 Other participants expressed their concern that hate speech legislation should
be approached with caution given the potential for such reform to stifle freedom of
expression and the media. It was recommended that legislation clearly and narrowly
define unacceptable speech in accordance with international law and standards so as to
avoid an overly broad application of legislation which may silence free speech.
3 Article 4 reads as follows:
"States Parties condemn all propaganda and all organizations which are based on ideas or
theories of
superiority of one race or group of persons of one colour or ethnic origin, or which attempt to
justify or
promote racial hatred and discrimination in any form, and undertake to adopt immediate and
positive
measures designed to eradicate all incitement to, or acts of such discrimination and, to this
end, with due
regard to the principles embodied in the Universal Declaration of Human Rights and the
rights expressly
set forth in article 5 of this Convention, inter alia:
(a) Shall declare an offence punishable by law all dissemination of ideas based on racial
superiority or
hatred, incitement to racial discrimination, as well as all acts of violence or incitement to
such acts against
any race or group of persons of another colour or ethnic origin, and also the provision of any
assistance to
racist activities, including the financing thereof;
(b) Shall declare illegal and prohibit organizations, and also organized and all other
propaganda
activities, which promote and incite racial discrimination, and shall recognize participation
in such
organizations or activities as an offence punishable by law;
(c) Shall not permit public authorities or public institutions, national or local, to promote or
incite racial
discrimination. " For full text please refer to http://www2.ohchr.org/english/law/cerd.htm.
7
Racist violence, and in particular hate crimes, were raised as serious and widespread
problems. The tragic events in Norway were mentioned by a number of participants as an
extreme example of racist violence. It was noted that the perpetrator chose to target
Norwegian politicians in general and in particular those from the Labour Party for their
work in combating xenophobia and racism.
Several participants also expressed concerns about ethnic profiling practices, in particular
the targeting of peoples of African descent by law enforcement. Participating States were
called upon to demonstrate, through both policy and action, their commitment to
eliminating such practices. Institutional racism was also identified as a serious issue, with
one participant asserting that there is widespread exclusion of certain groups in
international forums and organizations, intergovernmental agencies and leadership
positions.
Mrs. Lawrence, the opening session's keynote speaker, urged political leaders to take
more decisive action in protecting all citizens from racist-motivated violence. One
delegate pointed out the impact that the murder of her son and the resulting judicial
inquiry has had both on the criminal justice system in the United Kingdom and on hate
crime reform in the broader OSCE region. A number of other participants also referred to
the testimony of Mrs. Lawrence, noting that it served as a stark reminder of the
widespread impact of hate crimes and why it is necessary to combat racism in all of its
manifestations.
The following specific recommendations were made in Session 1:
Recommendations to OSCE participating States:
□ Participating States should implement OSCE commitments on the monitoring and
reporting of hate crimes.
□ OSCE participating States should collect and submit data regarding hate crimes to
ODIHR for use in its annual report on hate crimes.
□ When collecting data on hate crimes, participating States should produce
disaggregated statistics based on ethnicity and religion.
□ OSCE participating States that have not yet done so should enact laws that establish
hate crimes as specific offences or provide enhanced penalties for bias-motivated
violent crimes.
□ OSCE participating States that have not yet done so should initiate law enforcement
training programmes on responding to hate crimes, and should draw on the training
expertise of OSCE institutions in this field.
□ Participating States should uphold their commitments in the area of freedom of
religion, anti-discrimination and freedom of expression.
□ Participating States should support the creation of national days to commemorate
the victims of the transatlantic slave trade and the trade's abolition.
□ Participating States should ensure that school curricula is developed to reflect
diverse histories, and in particular the histories of their student population.
8
□ Political leaders throughout the OSCE region should condemn all forms of
intolerance, racial discrimination, neo-Nazi and neo-fascist ideologies and develop
national policies and strategies to address these issues.
□ In order to uphold freedom of expression, hate speech legislation should clearly and
narrowly define unacceptable speech in accordance with international law and
standards, while protecting all other forms of expression.
□ Participating States should consider revoking their reservations, if any, to Article 4
of the International Convention on the Elimination of All Forms of Racial
Discrimination.
□ Participating States should uphold their commitments and legal obligations to
prohibit racial discrimination and eliminate racial and ethnic profiling as law
enforcement and intelligence strategies.
□ Participating States should consider utilizing parliamentary and power sharing
initiatives which bring representatives from diverse ethnic groups to work together
on common policy and legislative objectives.
□ The OSCE should organize a high level conference on the risks and challenges
posed by the dissemination of neo-Nazi and neo-fascist ideologies.
Recommendations to OSCE Institutions and Field Operations:
□ ODIHR should conduct training on addressing hate crimes for educators, members
of the media, civil society, law enforcement and other members of the criminal
justice sector including prosecutors and judges.
□ ODIHR should address and combat racial/ethnic profiling under its tolerancerelated
mandate.
Recommendations to Civil Society:
□ Civil society organizations should monitor and collect data regarding hate speech
and hate crimes.
□ Religious leaders should condemn all forms of intolerance, including racism and
xenophobia.
Recommendations to Members of the Media:
□ Members of the media should engage in ethical, balanced and professional reporting
which contributes to a culture of tolerance and respect.
□ Employers in the media sector should ensure that they uphold their legal obligations
to prohibit racial and other forms of discrimination.
□ Media outlets and providers should ensure that opportunities are provided to
traditionally excluded groups to participate in media production processes,
including in film, the visual arts, print and written media.
9
SESSION II: CHALLENGES IN COMBATING HATE CRIMES, RACISM AND
XENOPHOBIA: ROLE OF AWARENESS-RAISING INITIATIVES AND
PUBLIC DISCOURSE
Introducer:
Mr. William G aillard, Advisor to the President, Union of European Football
Associations (UEFA)
Moderator: Dr. Rafal Pankowski, Deputy Editor, Never Again Association
Working Session 2 offered the opportunity for participants to discuss awareness-raising
initiatives in public discourse aimed at combating hate crimes, racism and xenophobia.
The keynote speaker of the session was Mr. William Galliard, whose presentation
focused on UEFA's commitment to implementing social responsibility in football and to
taking a leading role to combat racism and xenophobia in society as well as in sport. Mr.
Gaillard mentioned the limitations facing football associations in addressing some of the
crimes surrounding football events. He stressed that these limitations need to be
recognized in order to clarify the tasks and roles of national and international football
associations.
Mr. Gaillard acknowledged that the challenges include institutional discrimination within
UEFA as well as within national football associations in Europe. He stressed that UEFA
has introduced various positive action programmes and policies that address institutional
racism, and which are aimed at awareness-raising. Football, like any other sporting
activity, starts at the local and amateur levels and is regulated by highly autonomous
national football associations. These national associations are independent and it is their
responsibility to address local issues and not the role of UEFA to intervene in an ad hoc
manner.
Mr. Gaillard also mentioned the adverse impact of the current economic crisis on
confronting the issue of racism in football. The fact that many European economies are
making drastic cuts to public spending has meant that many social awareness
programmes have been scaled down. This in turns helps to explain the current social
crisis in this area and the subsequent increase in racist and xenophobic incidents at
football matches. There has been a troubling resurgence of racism and xenophobia in
some places where the problem was thought to have been eradicated. Mr. Gaillard called
for greater attention and awareness on the part of football clubs and their supporters, as
well as awareness of such problems by law enforcement agencies.
The advent of the Euro 2012 European Football Championship has allowed UEFA to
devote attention and resources to combating racism in football. Currently, UEFA is
investing three million Euros in partnerships with national football associations and
NGOs across Europe. This indicates the commitment of the association to addressing the
problem and eradicating racism in football once and for all.
10
This thought-provoking intervention generated a number of questions and reactions from
participants. Interventions focused mainly on the role of UEFA in addressing hate crimes
and incidents at stadiums and at events related to football matches. One issue of concern
is the role of fan clubs in propagating racist and anti-Semitic sentiments. Participants also
raised the lack of specific and adequate sanctions, which allows such practices to
continue unabated. Freedom of expression was also discussed and a number of
suggestions were made regarding the role of the State and how States should intervene to
limit the spread of racist and hate-fuelled speech on the Internet and through the media.
A number of speakers offered suggestions to combat racism in football and sport and
outlined some State initiatives in this regard. State authorities were encouraged to take
such matters seriously. It was stressed, however, that football is not the root cause of hate
crimes. Participants engaged in a discussion on the dissemination of hate on the Internet
and how to prevent and respond to this phenomenon. Monitoring and shutting down
websites that disseminate hateful content was the subject of a lively discussion among
delegates. While some participants appealed to Internet providers to co-operate closely
with civil society to remove hateful content from the Internet, others stressed the dangers
of an approach that would give private companies the power to decide whether content is
acceptable or unacceptable. All participants agreed that teaching young generations to be
critical about the content of the Internet was the most sustainable approach.
The recently inaugurated annual football tournament the "Clericus Cup" was also
provided as an example of a best practice in confronting prejudice and intolerance. The
tournament's contestants are members of Roman Colleges, which are seminaries of the
Catholic Church based in Rome. Increased contact among players helps to build bridges
among communities, combat prejudice and foster tolerance and mutual understanding.
An example of a best practice initiative presented by one speaker was the implementation
of comprehensive training against hate crimes for law enforcement personnel in Poland in
2009 that stemmed from ODIHR's Law Enforcement Officers Programme. This effort
was complimented by hate crimes legislation. One delegate noted that the Russian
Prosecutor's Office has been working in a very decisive manner to combat hate crimes
and xenophobia. The Russian judiciary, this speaker said, has handed out serious
sanctions and punishments for hate crimes, while Russian authorities act decisively when
public order violations occur including during authorized demonstrations and gatherings.
While many participants agreed that stiff penalties for racist crimes are necessary, they
agreed also that force alone is not sufficient in tackling the problem of hate crimes and
xenophobia. Many speakers pointed out that prevention is also necessary. Prevention
often works best when NGOs and governments collaborate in awareness-raising
activities. A positive development mentioned by one participant is the increasing cooperation
across the OSCE region between police forces and NGOs. Using football
matches as a venue to draw attention to and raise awareness about hate crimes was cited
as a good practice. At the same time, some participants deplored that elected officials and
government representatives do not condemn harshly enough manifestations of intolerance
and of hate taking place at sporting events.
11
Best practices from other sports were also highlighted. One delegate called attention to
the "Rooney Rule" which has been implemented in American football leagues, as a
positive example which might be utilized by other sporting associations. The rule requires
that clubs must, at a minimum, interview one minority candidate for head coach
positions. This rule has helped to overcome the networking challenge, break the
"glassceiling"
and has changed the demographic of senior leadership in the sport. Furthermore,
it has helped to increase the percentage of head coach positions held by minority
members from 6 per cent to 23 per cent.
Some participants mentioned concerns about gender representation in football and within
the UEFA hierarchy. Gender was also raised as an issue in terms of women as mothers
responding to and dealing with the impact of racist and hate incidents that their children
may face. Mr. Gaillard responded to these interventions and stressed that gender is a key
issue and that over one million women are registered footballers (out of a combined total
of 34 million overall). He also noted that there have been no studies regarding women
and hate crimes in sport. While men are the overwhelming majority of transgressors, a
small number of women do participate in hate crimes and incidents. Mr. Gaillard
encouraged women to participate in football and attend matches and noted that UEFA has
a number of incentives encouraging family participation in football.
During the question and answer phase of the session, Mr. Gaillard was provided with an
opportunity to address some of the specific questions and issues raised regarding UEFA
initiatives and policies. He mentioned that UEFA attempts to solve the most glaring
issues related to racism and xenophobia and reminded participants that incidents that
occur outside of the football stadiums do not fall within the remit of UEFA. He also
stressed that since UEFA is not a member of the Federation Internationale de Football
Association (FIFA), it does not intervene in FIFA events such as the World Cup and
World Cup qualifiers.
There were a number of other themes raised by participants during the session. For
example, one speaker noted that racist incidents at major football clubs draw far greater
public attention than ones that occur at smaller clubs and, in this regard, it seems that
smaller clubs seem to "get away" with xenophobic incidents. It was also argued that the
fines that football clubs are subject to are too small to act as a deterrent and it appears that
there are inconsistent policies regarding different sized clubs. In this regard, the speaker
urged, sanctions should be specified and consistently applied. Given that footballers are
role models, they need to set an example both on and off the field and players who make
racist comments off the field should also be subject to sanctions for their actions. In the
realm of proactive and preventative measures, participants encouraged the engagement of
footballers in positive initiatives which bridge cultural divides and diminish social
tensions.
12
The following specific recommendations were made in Session 2:
Recommendations to OSCE participating States:
□ Participating States should implement hate crimes law enforcement training
programmes.4 Such programmes should include modules on hate crimes, sporting
events and best policing practices.
□ Participating States should engage in Internet monitoring initiatives which target
online hate speech.
Recommendations to UEFA and National Football Associations:
□ Football associations should subject members who are involved in racist acts and/or
speech to strong sanctions in order to act as a clear deterrent. Such sanctions should
be consistently applied.
□ Football associations should work in collaboration to agree upon appropriate and
effective sanctions.
□ Hate crimes awareness-raising and anti-racist initiatives in football should involve
peoples of African descent.
□ Football associations should consider utilizing affirmative action initiatives such as
the "Rooney Rule" in their hiring processes.
SESSION III: EDUCATION FOR TOLERANCE AND MUTUAL RESPECT AND
UNDERSTANDING: GOOD PRACTICES FROM IGOS, GOVERNMENTS AND
CIVIL SOCIETY
Introducer: Mr. Oleg Smirnov, Chair of the Board, the Integration and Development
Centre for Information and Research
Moderator: Ms. Felisa Tibbitts, Director, Human Rights Education Association (HREA)
The third working session presented participants with the opportunity to explore
education and training as tools for preventing racism and xenophobia. Participants
acknowledged that these tools are essential in the fight against intolerance and should be
implemented in a comprehensive manner, targeting both formal and informal education
and professionals in the media, law enforcement and criminal justice sectors. It was also
noted that such an approach should be complemented and supported by a wide range of
other strategies in monitoring and accountability involving legal frameworks and the
protection of fundamental rights and freedoms.
The session's introducer, Mr. Oleg Smirnov, described one of the comprehensive
education programmes that his organization has successfully implemented in the Crimean
region of Ukraine. Despite numerous challenges, including widespread intolerance,
ethnic and religious tension, and the repatriation and reintegration of over 300,000
Crimean Tatars to the area, the organization has integrated its programme the "Culture of
4 Op. cit, note 4.
13
Good Neighbourhood" throughout successive stages of the public education system in the
region.
The key objectives of the programme are to build student competences and skills
throughout their education, including the cultivation of social and cross-cultural
competences, conflict resolution and effective communication skills. The course also
aims to challenge prevailing stereotypes and to expose children to the diverse histories,
cultures and religions which are represented in the region. Central to the organization's
success was the mainstreaming of tolerance education throughout all phases of the
education system and in different subject matters, teacher training and support, and the
implementation of complimentary programmes targeting other community members. Mr.
Smirnov underscored the importance of reaching out to and eliciting the support of
parents, community members and State authorities.
Following Mr. Smirnov 's presentation, a lively discussion ensued, which enabled
participants from the United States, Ukraine, Greece, Austria, France, Hungary, the
Russian Federation, Sweden, Italy, Poland, Slovenia, the Holy See, Cyprus, Ireland,
Lithuania, Armenia and Moldova to share best practices and explore new strategies.
There was widespread agreement that schools have an essential role to play in carrying
out teaching and learning in ways that prevent and combat racism and xenophobia and
that human rights principles and norms should be integrated in school curricula, practices
and policy. Speakers also emphasised that programmes to combat racism and xenophobia
should involve not only teachers, students and educational personnel, but also parents,
community members and community-based organizations and municipalities. This
strategy, however, can be a challenge in states where educational systems are highly
decentralised.
In the area of curricula reform, one delegate encouraged participating States to include
history lessons which address genocide and crimes against humanity committed on the
basis of ethnicity, race and/or religion. The speaker pointed out that it is only by recalling
the past that we can avoid the repetition of such atrocities. There was some divergence in
opinion among participants regarding the role and nature of religious instruction and
inter-religious education in the public sector. However, a number of interventions focused
on the importance of teaching religion in a universal, neutral and objective manner that
emphasizes a diversity of faiths.
Several delegates made reference to best practices in the area of educational integration
and inclusion. In Greece, there are a number of pilot programmes targeting pre-primary
and primary schools and aiming at integrating students from the migrant, refugee and
Roma communities. In Hungary, it was noted that the State authorities have implemented
a number of formal and informal civic education programmes. In the Russian Federation,
a number of similar programmes have been implemented with the aim of introducing
religion and secular ethics to students. In Poland, the Ministry of Education has sought
the assistance of experts to train educators in confronting prejudice in the classroom.
14
Despite the showcasing of good practices, civil society representatives argued that very
little progress has been achieved in these key areas. One participant, for example, called
attention to the landmark European Court of Human Rights ruling in D.H. and Others v.
The Czech Republics, a case surrounding the systemic racial segregation of Roma
children in the public schooling system. Despite the Court's ruling that the segregation of
Roma children amounted to a breach of the non-discrimination protections in the
European Convention on Human Rights, this issue remains a serious concern in a number
of participating States.
Given the inconsistent application of human rights and tolerance education programmes
throughout the OSCE area, it was suggested that increased co-ordination be sought in the
region. One delegate called upon ODIHR to collect and publish best practices in the area
of tolerance education. In this regard, participating States were encouraged to make use
of the Human Rights Education in the School Systems of Europe, Central Asia and North
America: A Compendium of Good Practices^. One participant proposed that regional
standards might be created for the review of textbooks and learning materials to ensure
that they are free from stereotypes, prejudice and hatred and, that they promote mutual
understanding, respect and knowledge of one's own culture as well others. Finally, a
speaker suggested that common definitions for such terms as tolerance, inter-cultural and
human rights education be clarified and shared throughout the area.
While the discussion focused predominantly on the formal schooling system, participants
asserted also that professional training and adult education initiatives are crucial in
combating racism and xenophobia. Such initiatives include training and outreach
programmes for parents and community members, anti-discrimination and hate crime
training for law enforcement and educators, conflict resolution and cross-cultural
communication training for educators, and diversity and cultural capacity training for
members of the media.
The following specific recommendations were made in Session 3:
Recommendations to OSCE participating States:
□ Participating States should implement comprehensive educational programmes
which promote tolerance, anti-discrimination and human rights in pre-school,
primary, secondary and post-secondary schools. Programmes should aim to
mainstream human rights standards through subject courses and extracurricular
5 The Grand Chamber judgment (Application no. 57325/00) was issued on 13 November
2007. For online
access to the full text of the judgment, please refer to
http://cmiskp.echr.coe.int/tkp 1 97/view.asp?item= 1 &portal=hbkm&action=html&highlight=57
325/00&sess
ionid=82337635&skin=hudoc-en.
6 Developed jointly by ODIHR, the Office of the UN High Commissioner for Human Rights,
the Council
of Europe, the UN Educational, Scientific and Cultural Organization (UNESCO), and the
Human Rights
Education Association (HREA), the Compendium provides a comprehensive description and
samples of
successful initiatives in the field of human rights and democratic citizenship education. It is
designed to
serve as a tool for educational policy makers and educators in the formal education sector. For
more
information, including an online copy of the Compendium in English, please refer to
http://www.osce.org/odihr/39006.
15
activities. Complimentary initiatives including teacher training programmes and
outreach projects targeting parents should accompany such programmes.
□ Teacher training programmes should aim to build the skills of educators to address
bias and prejudices in the classroom and to engage in conflict resolution processes.
□ Participating States should conduct curricula, literature and learning material
reviews to ensure that these teaching tools reflect the diversity of the student
population, that they are free of prejudice and stereotypes and promote tolerance
and non-discrimination. School curricula should include the history of peoples of
African descent, the transatlantic slave trade, and the role of the participating States
in colonization.
□ Training programmes should be implemented targeting law enforcement personnel
with a view to ensuring that all law enforcement agents are familiar with antidiscrimination
concepts and standards. Such programmes should aim to eradicate
racial/ethnic profiling in the law enforcement sector.
□ Participating States should fulfill their obligations to explore ways to provide
victims of hate crimes with access to counselling and legal assistance as well
effective access to justice and remedies.
□ Participating States should implement programmes aimed at integrating new
immigrant students into local schools. Such integration programmes should target
the wider community as well.
□ Participating States should fulfill their legal obligations to prohibit racial
discrimination in the area of education and ensure full access and inclusion for all
students, regardless of their race, nationality or ethnicity.
□ Participating States should create guidelines for educators on how to respond to hate
crimes and/or intolerance in the classroom.
□ Participating States should utilize ODIHR's Guidelines for Educators on
Countering Intolerance and Discrimination against Muslims: Addressing
Islamophobia through Education! '.
□ Participating States should increase transnational efforts to combat hate on the
Internet, and to combat the use of information technology to propagate hate or hate
crimes.
□ Participating States should work to ensure that educators are representative of the
diverse communities they serve. This diversity should be reflected at all staff levels
in the education system.
□ Participating States should ensure that schools are accessible, in a physical,
linguistic and cultural sense to students with diverse backgrounds.
□ Cultural diversity should be celebrated in the classroom and educators should
integrate practices of tolerance and mutual respect in all aspects of school life,
including in classroom teaching as well as through extracurricular activities.
□ Participating States should consider creating regional standards for the review of
textbooks and learning materials to ensure that they are free from stereotypes,
prejudice and hatred and, that they promote mutual understanding.
□ In the area of human rights and democratic citizenship education, participating
States should utilize the good practices produced in the Human Rights Education in
7 The publication is available at http://www.osce.org/odihr/84495.
16
the School Systems of Europe, Central Asia and North America: A Compendium of
Good Practices'^.
□ In the area of educational policy and planning, participating States should make use
of the Council of Europe's Education for Democratic Citizenship and Human
Rights Education (EDC/HREJ9.
□ Participating States should utilize the European Wergeland Centre's online library
for resources in the area of human rights education. 10
Recommendations to OSCE Institutions and Field Operations:
□ ODIHR should conduct anti-discrimination and anti-hate crime capacity building
training with civil society, members of the media, law enforcement personnel and
other members of the criminal justice sector such as prosecutors and judges.
□ ODIHR should design and implement projects on preventing racism, xenophobia,
and hate crimes, and in particular educational, training and awareness-raising
initiatives.
□ ODIHR, in cooperation with the OSCE Representative on Freedom of the Media,
should develop tools for media professionals on how to combat intolerance, racism
and prejudice in the media and public discourse. These tools should include model
codes of conduct for media professionals, and the collection of best practices in the
area.
□ During their official country visits, the Personal Representatives of the OSCE
Chairperson- in-Office on tolerance issues should meet with representatives of the
media and raise awareness of the impact of racism, xenophobia and intolerance.
Recommendations to Civil Society:
□ Inter-faith and inter-communal initiatives and coalitions should be strengthened.
□ Religious leaders should condemn all forms of intolerance, including racism and
xenophobia.
□ Community organizations involved in educational policy and planning advocacy
should make use of the Council of Europe's Education for Democratic Citizenship
and Human Rights Education (EDC/HRE) 11 and the European Wergeland Centre's
online library. 12
8 Op. tit, note 9.
9 The EDC/HRE Pack is a collection of documents, strategies and support documents for
educators,
educational policy planners, advocates and community organizations. For more information,
including
online copies of the Pack, please refer to
http://www.coe.int/t/dg4/education/edc/3_RESOURCES/EDC_pack_en.asp.
10 For more information on the Centre's mandate and online resources, please refer to
http ://www.theewc . org/library/.
11 Op tit., note 12.
12 Op cit, note 13.
17
III. ANNEXES: ANNEX 1: Agenda
Supplementary Human Dimension Meeting
PREVENTION OF RACISM, XENOPHOBIA AND HATE
CRIMES THROUGH EDUCATIONAL AND AWARENESSRAISING
INITIATIVES
10-11 November 2011
Hofburg, Vienna
AGENDA
Day 1 10 November 2011
15.00 - 16.00 OPENING SESSION
Opening remarks:
Ambassador Renatas Norkus, Chairperson of the OSCE
Permanent Council, Lithuania's Permanent Representative to the
OSCE
Ambassador Janez Lenarcic, Director, OSCE Office for
Democratic Institutions and Human Rights (OSCE/ODIHR)
Keynote speech:
Mrs. Doreen Lawrence, Founder and External Director of the
Stephen Lawrence Charitable Trust, Officer of the Order of the
British Empire (OBE)
Technical information by Ms. Floriane Hohenberg, Head of the
Tolerance and Non-Discrimination Department of the
OSCE/ODIHR
16.00 - 18.00 SESSION I: Challenges and Perspectives for the Prevention of
Racism and Xenophobia
Introducer:
Ms. Ilze Brands Kehris, Director, OSCE High Commissioner on
National Minorities
18
Moderator:
Ms. Floriane Hohenberg, Head of the Tolerance and Non-
Discrimination Department of the OSCE/ODIHR
18.00 - 19.00 Reception hosted by the Lithuanian Chairmanship
Day 2 11 November 2011
10.00 - 12.00 SESSION II: Challenges in Combating Hate Crimes, Racism
and Xenophobia: Role of Awareness-Raising Initiatives and
Public Discourse
Introducer:
Mr. William Gaillard, Advisor to the President, Union of
European Football Associations (UEFA)
Moderator:
Dr. Rafal Pankowski, Deputy Editor, Never Again Association
12.00 - 14.00 Lunch
14.00 - 16.00 SESSION III: Education for Tolerance and Mutual Respect
and Understanding: Good Practices from IGOs, Governments
and Civil Society
Introducer:
Mr. Oleg Smirnov, Chair of the Board, the Integration and
Development Centre for Information and Research
Moderator:
Ms. Felisa Tibbitts, Director, Human Rights Education
Association (HREA)
16.00 -16.30 Break
16.30 - 17.30 CLOSING SESSION
Reports by the Moderators of the Working Sessions
Comments from the floor
Closing remarks
17.30 Closing of the Meeting
19
ANNEX 2: Opening Remarks
Supplementary Human Dimension Meeting
Prevention of Racism, Xenophobia, and Hate Crimes through Educational and
Awareness-Raising Initiatives
Opening Remarks by Ambassador Renatas Norkus
Chairperson of the Permanent Council
Vienna, 10 November 2011
Excellencies,
Ladies and Gentlemen,
It is a great pleasure to welcome you, on behalf of the Lithuanian OSCE Chairmanship, to
the third Supplementary Human Dimension Meeting on the Prevention of Racism,
Xenophobia and Hate Crimes through Educational and Awareness-Raising Initiatives.
OSCE participating States have acknowledged that racism, xenophobia and other forms
of intolerance constitute a threat to stability and security throughout the OSCE region.
Thus a comprehensive range of commitments have been adopted to promote mutual
respect and understanding and to prevent manifestations of racism and xenophobia.
However, ODIHR's annual report Hate Crimes in the OSCE Region - Incidents and
Responses shows that racism, xenophobia still threaten the security of individuals and
social cohesion across the OSCE region.
Combating intolerance and discrimination, especially through educational and
awarenessraising
measures, as well as freedom of expression and media are among the top priorities
of the Lithuanian OSCE Chairmanship for this year.
Together with the ODIHR we have organized three high-level conferences on tolerance
and non-discrimination this year: in March, we held a conference in Prague on
confronting anti-Semitism in public discourse; in September in Rome, we organized an
event on preventing and responding to hate incidents and crimes against Christians; and
just two weeks ago here in Vienna, we held a conference devoted to countering
intolerance and discrimination against Muslims in public discourse.
The strong interest shown in the 3 High Level meetings by the participating States and by
civil society representatives reflects the importance of this topic for our Organization.
Sharing experience and identifying best practices are the necessary steps to address these
issues in line with the commitments we have undertaken.
As a follow-up to these important events, the Lithuanian Chairmanship intends to engage
in building consensus on updating the OSCE political commitments in the field of
Tolerance and Non-Discrimination, notably by adopting a Ministerial Council decision
on Countering Manifestations of Intolerance in Public Discourse. In our view this
decision could base on the recommendations of the 3 High Level meetings on this topic.
20
The Chairmanship is also pleased to see that other parts of the OSCE family have also
devoted attention to promoting tolerance and non-discrimination. In May, the OSCE
Parliamentary Assembly recognized 2011 as the International Year for People of African
Descent. The Resolution (AS (11) Res 17 E) reaffirms the responsibility of
parliamentarians to speak out against intolerance and discrimination and to raise
awareness of the value of diversity.
To be more effective, prevention of and responses to racism and xenophobia need to be
focused and concrete. We must step up efforts throughout the OSCE area to address all
manifestations of intolerance, and in particular hate crimes, in a timely and robust
fashion. If we fail in this effort, intolerance has the potential to degenerate into conflict.
Education and awareness raising initiatives are particularly powerful tools in combating
racism and intolerance. It can prevent escalation and promote mutual respect and
understanding. Actions in this field need to foster an appreciation of cultural, religious
and ethnic diversity. Initiatives to combat racism and xenophobia are more effective if a
broad range of actors, including public officials at a national and local level, civil society,
church and religious leaders, sports or music celebrities are involved in the process.
While a number of participating States have undertaken numerous efforts in this field,
longer-term and more coherent approaches are needed if there is to be a real impact.
It is my hope that today's meeting will provide a good opportunity to take stock of
progress in this area, share best practices and generate ideas for making concrete progress
in addressing remaining challenges.
I wish to thank the ODIHR Director Ambassador J. Lenarcic and his team for having
prepared this meeting.
I thank you for your attention and wish you every success in your discussions.
Address by Ambassador Janez Lenarcic
Director of the OSCE Office for Democratic Institutions
and Human Rights (ODIHR)
Excellencies,
Ladies and Gentlemen,
It gives me great pleasure to welcome you here at this Supplementary Human Dimension
Meeting on the 'Prevention of Racism, Xenophobia and Hate Crimes Through
Educational and Awareness Raising Initiatives
This SHDM provides us with the opportunity to - first - examine contemporary forms of
racist and xenophobic intolerance, including hate crimes and state responses to it; second,
it will allow us to review what kind of measures states have put in place to prevent
manifestations of racism and xenophobia.
21
Nearly fifty years since the adoption of the International Convention for the Elimination
of all Forms of Racial Discrimination, racist sentiments and behaviour continue to
threaten social stability across the OSCE region. The tragic events in Oslo and Utoya in
July are vivid reminders of this fact. Contemporary manifestations of racism, xenophobia
and hate crimes are, for some "minority" communities, daily realities as can be seen for
example by incidents affecting many Romani communities across the region.
ODIHR' s annual hate crimes report shows that despite the various efforts made by
participating States, hate crimes remain a significant problem in the OSCE region. Every
year, a large number of people are killed, attacked or injured, and many properties are
vandalised and damaged as a result of racist and/or xenophobic sentiments. Preventing
and combating hate crimes must therefore remain a priority for states in the OSCE region.
This places an extra burden of responsibility on state agencies to - now quoting from the
MC Decision of 2006 - "address the root causes of intolerance and discrimination ...
through increased awareness-raising measures that promote a greater understanding of
and respect for different cultures [and] ethnicities" (MC Decision 13/06).
Measures in this field - to prevent acts of intolerance - are necessary not only to protect
the targets of hatred, but also to ensure social stability. Failure to do so can lead to deeprooted
social tensions and conflicts and, in the worst-case scenario, conflicts that may
degenerate into broader ethnic-based violence and a breakdown of the political order.
This is an outcome we need to avoid and one of the many ways to do this is through
raising collective social awareness of this threat.
Effective prevention strategies must include educational and awareness raising initiatives.
At the same time, state authorities will also have to make sure that their prevention
measures and responses are compatible with the right to freedom of expression. Our
collective preference in this organization is to deal with these issues through robust
prevention programmes premised upon education and raising awareness in society
about the dangers of racism, xenophobia, and hate crimes - and not through the
criminalization of speech.
Participating States have acknowledged this and have sought the assistance of ODIHR in
implementing a number of programmes:
□ Let me mention here TAHCLE, our Training Against Hate Crimes for Law
Enforcement;
□ our Guidelines for educators to combat Anti-Semitism and Intolerance against
Muslims, respectively, in school settings;
□ and our ongoing hate crimes capacity-building workshops and trainings for state
officials, NGOs, and civil society.
Other preventative measures include media awareness and monitoring, promotion of
tolerance and mutual understanding through education, community engagement, and the
22
promotion of rights-based approaches in education and awareness-raising initiatives.
Various educational programmes addressing intolerance in schools and local
communities have been designed and implemented in the OSCE region over the past few
years.
In addition, political leaders bear a special responsibility in raising awareness about the
dangers and unacceptability of racism and xenophobia. They should vocally and clearly
condemn racist and xenophobic sentiments when they are voiced in public and political
discourse.
Adopting such a holistic approach can enable states to counter calls for the
criminalization of speech as a response to intolerant public discourses which we see
across the OSCE region. Any state intervention must be nuanced and sensitive enough to
capture the subtleties and address the challenges involved.
Let me also mention that with the advent of major international sporting events in 2012 -
the EURO 2012 and the Olympics -, it will be useful for us to hear about examples of
awareness-raising and initiatives to combat racism in sport.
Ladies and gentlemen,
This SHDM also serves to celebrate 2011 as the Year for People of African Descent
(YPAD) as proclaimed by the United Nations General Assembly in 2009. In this regard,
earlier today, ODIHR organized, with the kind assistance of the US delegation, a
roundtable event that brought together key participants focusing on issues affecting
people of African descent and their communities across the OSCE region. We look
forward to hearing their recommendations over the course of the next day and-a-half
Thank you.
23
ANNEX 3: Keynote Speech by Mrs. Doreen Lawrence
10th November 20 11
Prevention of Racism, Xenophobia and Hate Crime through Educational and Awareness-
Raising Initiatives
I would like to thank OSCE for inviting me to attend this very important event and to talk
about my story surrounding Stephen's murder and of how my son's name has made many
major changes in the British justice system and beyond. What I have said many times is
that I never set out to change laws or to be recognized when I go out, but just to get
justice for my son who was murdered for no other reason than because of the colour of
his skin.
Eighteen years and five months ago my son Stephen was killed as he made his way home
on the 22nd April inl993. 1 must say this is the first time in eighteen years that I am about
to tell the story from the beginning.
It was a Thursday evening and I had just arrived back from a field trip to Birmingham for
my degree course. The day was very pleasant and I spent my spare time discussing my
children with other mature students. I was happy and looking forward to going home as I
had been away for the last two days.
I was picked up at the drop off point by my ex-husband at about 8.30pm. At arriving
home I went up to see my son (16 years old at the time) who was still up and we chatted
for a while and then my daughter (10 years old at the time) was asleep. Stephen was out
as he was 18 years old at the time and therefore he was allowed to be out till 10.30pm
during school the week. I was not concerned that Stephen was not in and I went and had
a bath before having something to eat. I then settled down to watch the news and to wait
for Stephen to come home before going off to bed.
As most parents would dread the knock on the door and then to be faced with someone
who you were not expecting. It was a young man with his father from the area where we
live. What was said has stayed with me all these years. I was not the one who opened the
door my ex-husband did and I was still up stairs in the living room. All I heard was
Stephen's name and I must have taken two steps at a time because I don't know how I
reached down the stairs so quickly. I push my ex-husband out of the way as you can see I
am 5ft lins and he is 6ft 2ins. The young man said your son and his friend were attacked
near the bus stop down Wellhall Road. He mentioned the Welcome Inn pub and the bus
stop. The father said I think you should call the police because they may have more
information to give you.
I put on my coat over my nightdress and both my ex-husband and I got into our car to
look for Stephen. Before we left I did call the police but they said they did not know
what I was talking about because they had not received any information on this matter.
We drove down to the area we were told and saw nothing. We thought maybe Stephen
24
had made his way to the hospital because it was not far away. We turned around and
drove to the hospital. While my ex-husband went to park the car I walked into the
hospital to look for Stephen. I knew the hospital well as I was often there for one thing or
another. When you have children they are always doing something, either swallowing
money, climbing trees or taking off the skin in an accident.
I walked into the hospital and went round to the accident and emergency department.
When I first entered the hospital I did see a police officer and a young black man but I did
not recognized him as I was looking for Stephen. I was just about to walk out of the
hospital to say to my ex that Stephen is not here when he recognized Dwayne Brooks the
young man that had been with Stephen. At the same time a medical staff member came
out and asked Dwayne "what did they hit him with"? We were totally ignored by
everyone. I asked if we could see Stephen and said we were his parents. A medical staff
showed us into a room to wait.
It would be another fifteen minutes or so before they came back into the room to say that
Stephen had died. After that I can not say the length of time that had passed before we
made our way home. I should say during that time even though there was a police officer
at the hospital he did not approach us to make any inquiry of who we were. We went
home to find our other son awake. We had to break the news to him. The rest of the
night is a blank. Early next morning our daughter woke to find her dad on the phone
talking about Stephen passing and started to scream running up the stairs not knowing
what to do.
The weeks that followed was heart breaking to see that the police showed no interest in
finding Stephen's killers? The house and area where we lived we had been there for
fifteen years without me having any idea of the racism that existed around me. One of
things I noticed is how people around are able to hide their true feelings. This was clear
after Stephen died because most of my neighbours completely ignored us, they did not
say we are sorry about your son even though their children would have been in the same
class at primary school.
The days turned into weeks then months without Stephen's killers being arrested. The
reason the police gave was that there was a wall of silence. During that time we had
people coming to our house saying that there know who the killers are; they would give
us names and addresses all this information was passed directly to the police. People
would leave notes with names on it on police cars. Within twenty four hours someone
walked into a police station with information and the senior office who was working on
the case turned the man away.
At one of my visits to the police station I copied the names down and handed it to one of
the police officers who were in the room at the time. That officer proceeded to fold the
paper into squares that was so small that it resembled the size of a postage stamp. This
officer did not know that I was watching him and as I was about to leave the room I said
"you are going to put that in the bin now aren't you". The officer was shocked to know
25
that I was watching him and he quickly smoothed out the paper and said that the police
take all information seriously.
The coroner was able to demonstrate the folding of the paper at the inquest in 1997. This
is just one of many incident of police institutional racism that took place over the years of
police investigating Stephen's murder. At the inquest in 1997 a police officer who was in
charge of the third investigation stood up and lied in front of the jury that as far as he was
concerned, the first police investigation into Stephen's murder went well except for the
relation between the family and the police liaison officers. Clearly that was not true and I
believed that's what led to the setting up of the inquiry in 1997. 1 was outraged that a
police officer who was working very closely with our legal team when we were mounting
the private prosecution, and who lead us to believe that there were serious flaws in the
first investigation, should say what he did. The Labour Party who was in opposition at
time indicated that if they were to be elected at the next general election they would set
up a public inquiry into the murder of Stephen. The Labour Party did win the election in
1997. The inquiry's brief was to "looking into the murder of Stephen Lawrence and
lessons to be learnt".
The inquiry started with preliminary hearing in October 1997 and in full March 1998 at
Elephant & Castle, London. The inquiry lasted nine months taking evidence from the
police, community members and organizations who had an interest in race relation. The
report had 70 recommendations and was presented to the House of Parliament on the 24th
February 1999. The Labour Government accepted all the recommendations and a
steering group were set up to implement the recommendations. The majority of the
recommendations were for the police and institutions including schools. The sad thing is
many of the recommendations are still out standing and those that were implemented
have been rolled back relating to the police. In relation to schools the recommendation
was for schools to report and record all racial incidents that happens alas this was never
implement mandatory that left it open for some schools doing nothing. Schools who take
the recommendation seriously sign up to the Stephen Lawrence Education Standard for
primary and secondary schools.
For any of the recommendations to be implemented you have to rely on the Government
to take the initiative to lead. Inl999 when the 70 recommendation was announced the
Government of the day accepted them and there were buzz from institutions. For the first
time institutions felt they had a definition that they can work with "Unwitting". As the
years has pasted it seemed to a rolling back of the recommendations with a complete
about turn on "stop and search" or stop and account as they would like to call it now.
Sir Ronnie Flannigan was tasked by the last Government to cut the bureaucracy of the
form filling and recording of the stop and account recording. The percentages of stops are
as high as it was before the Inquiry took place. Not much has change regarding reducing
the number of stops for the ethnic minority especially young black men.
Two of the main changes are the Race Relation Amendment Act 2000 that brought all
organizations included the police under the act and the Double Jeopardy that allows an
individual to be tried again if they were found not guilty.
26
The struggles and fight over the years have taken their toll but the laws that were changed
as a result of the Inquiry have made a remarkable difference to people.
You may or may not know that two out of the five men who were identified as being
responsible for Stephen's murder will be going on trial in November. The investigation
has been ongoing over the years. I can not say any more than that even though I am sure
there are lots going on behind the scene.
My children had to grow up in the shadow of Stephen's case over the years and I can
only say it is with the grace of God that they have grown up leading a near to normal life
and have their own family.
What I can talk about is the work of the Stephen Lawrence Charitable Trust that was set
up in Stephen's name in 1998 to support young people into the profession of architecture,
an area that Stephen wanted to join. We are an educational charity that wants to support
young people to achieve their aims in life. Since 1998 the Trust has not just focus on
architecture but also on the built environment. What we do is to provide financial
support to students entering university. To date the Trust has supported up to a 100
students at different stages of their education. The Trust support students in three
different countries, Jamaica, South Africa and the UK. We now have eight students who
are fully qualified.
The Trust will continue to focus on architecture and the built environment with us
moving into providing the same level of commitment for other professions that have
under representation. The Trust has its own purpose built building where our office is
based and from where we can deliver our programmes. The building is well equipped
with high tech equipment, lecture room, Mac and PC rooms. As we move forward the
Trust is looking to be a Centre of excellence in delivery high quality educational
programmes and for us to have the impact on social justice as Stephen's name has had on
criminal justice.
The Trust is committed to providing opportunity and access to disadvantaged young
people; fostering positive community relationships, and enabling people to realise their
potential. Through creative methods the Trust addresses the causes of urban decay; youth
disaffection and educational underachievement and support young people by developing
pathways into aspirational and sustainable employment. We intend to do this through
widening the vision of the Trust in Ready for Life, Job Ready, Professionally prepared,
Ready for Business and Ready to Lead. We see this as creating a whole person, who is
confident in themselves to achieve their aims and ambition in life. That is what we all
want in life.
27
ANNEX 4: Biographical Information on Introducers and Moderators
Supplementary Human Dimension Meeting
PREVENTION OF RACISM, XENOPHOBIA AND HATE
CRIMES THROUGH EDUCATIONAL AND AWARENESS-RAISING
INITIATIVES
10-11 November 2011
Hofburg, Vienna
Biographical Information: Speakers and Moderators
Keynote Speaker:
Mrs. Doreen Lawrence, Founder and External Director of the Stephen Lawrence
Charitable Trust, Officer of the Order of the British Empire (OBE)
Mrs. Lawrence was born in Jamaica and migrated to the United Kingdom at an early age.
After leaving secondary school, she married and gave birth to three children: two boys,
Stephen and Stuart and a daughter, Georgina. After raising her children, she returned to
complete her studies as a mature student, embarking on a Bachelor of Arts in Humanities
Honour degree in 1993. During the first year of her studies, her son Stephen was
murdered in a suspected racially motivated attack. In the face of this tragedy, Mrs.
Lawrence continued her studies while advocating for justice for her son. Part of her
advocacy efforts involved challenging the manner in which the initial investigation into
her son's murder was conducted, and in particular exposing institutional racism within
the criminal justice system and policing practices.
After the initial investigation into her son's murder, five suspects were arrested but never
convicted. Due in large part to her tireless efforts, in 1997 a judicial inquiry was
conducted into the initial investigation by Sir William Macpherson. Published in 1999,
the inquiry examined the original investigation into her son's murder, concluding that the
police investigation into Stephen Lawrence's murder was seriously flawed due in part to
a combination of institutional racism and professional incompetence. The final report set
out seventy recommendations for reform, including recommendations aimed at
eliminating racial prejudice and increasing fairness in policing and the criminal justice
sector.
On 18 May 2011, it was announced that one of the original suspects, and another man,
are to stand trial for the murder.
28
After completing her studies, Mrs. Lawrence worked as a Domestic Violence Advisor in
the voluntary sector. In 1998, she continued her studies and in 1998 gained a
postgraduate certificate in Counseling Skills and later obtained a diploma in Therapeutic
Counseling.
In 1998, Mrs. Lawrence founded the Stephen Lawrence Charitable Trust in her son's
memory and now acts as its External Director. The mandate of the Trust is to provide
bursaries to young people who are interested in pursuing their studies in architecture, a
passion and goal of her son Stephen Lawrence's. In addition to her work with the Trust,
Mrs. Lawrence also established the Stephen Lawrence Centre, an organization dedicated
to providing a broad range of professional and vocational skills to youth and support to a
wide range of community groups and artists.
Mrs. Lawrence is a frequent public speaker, and has conducted numerous presentations in
the educational and non-governmental sector. She has been awarded with five honorary
degrees and is an Officer of the Order of the British Empire (OBE).
SESSION I: Challenges and Perspectives for Prevention of Racism and Xenophobia
Speaker:
Ms. Ilze Brands Kehris, Director, OSCE High Commissioner on National Minorities
Ms. Brands Kehris joined the OSCE High Commissioner on National Minorities as
Director in 201 1 and served as the chairperson of the European Union Agency for
Fundamental Rights (FRA) Management Board since 2009. She was vice-chairperson of
the Management Board of the European Union Monitoring Centre on Racism and
Xenophobia (EUMC) from 2004 to 2007, and has since been a member of the FRA's
Executive Board. She has also been a member of the Advisory Committee of the Council
of Europe Framework Convention for the Protection of National Minorities since 2006,
where she holds the position of first vice-president.
She was the Director of the Latvian Centre for Human Rights from 2002 until 2011, a
non-governmental organization active in the areas of civil liberties, fundamental
freedoms, human rights in closed institutions, asylum, anti-discrimination and minority
rights. Her own research focus has been on minority rights, citizenship, antidiscrimination
and intolerance.
Moderator:
Ms. Floriane Hohenberg, Head, Tolerance and Non-Discrimination Department, OSCE
ODIHR
Floriane Hohenberg has been working for ODIHR since 2005. She has been the Head of
the Tolerance and Non-Discrimination Department since 2009. From 2000 until 2004 she
29
was the Head of the Representation in Germany of the French Commission for the
Victims of Spoliation Resulting from the Anti-Semitic Legislation in Force during the
Occupation. Between 1998 and 1999 she participated in a study commissioned by the
French government on the extent of the confiscation of Jewish assets in France during
World War II.
SESSION II: Challenges in Combating Hate Crimes, Racism and Xenophobia: Role
of Awareness-Raising Initiatives and Public Discourse
Speaker:
Mr. William Gaillard, Advisor to the President, Union of European Football
Associations (UEFA)
As part of his responsibilities with UEFA, Mr. Gaillard advises the UEFA President on
political matters and oversees all activities relating to external communications. This
includes the international media, relations with the European government authorities as
well as UEFA's social responsibility and charity programmes.
Educated, inter alia, at Sciences Po Paris, The Johns Hopkins School of Advanced
International Studies and Harvard University, William Gaillard has had a multi-faceted
international career in both the public and private sectors. His diverse professional
experiences include his work as Chief of External Relations for the Multinational Force
and Observers (1983), Head of External Relations for the United Nations Relief and
Works Agency for Palestinian Refugees (UNRWA) (1985) and Director of
Communication and Political Affairs for the UN International Drug Control Programme
(1990).
Mr. Gaillard joined UEFA in 2004 as the Director of Communications and Public Affairs
and was appointed Senior Adviser to the President in 2009.
Moderator:
Dr. Rafal Pankowski, Deputy Editor, Never Again Association
Dr. Pankowski has served as deputy editor of "Nigdy Wiecej" (Never
Again) magazine since 1996. He has published widely on racism, nationalism,
xenophobia and other related issues. His publications include the books Neo-Fascism in
Western Europe (1998), Racism and Popular Culture (2006) and The Populist
Radical Right in Poland: The Patriots (2010). He currently works as a
lecturer at Collegium Civitas and head of the Warsaw -based East Europe
Monitoring Centre set up by the NEVER AGAIN Association in cooperation
with the Football Against Racism in Europe network. He is the coordinator of
the RESPECT Diversity campaign supported by UEFA in the lead up to the
European Football Championships in Poland and Ukraine in 2012.
30
SESSION III: Education for Tolerance and Mutual Respect Understanding: Good
Practices from IGOs, Governments and Civil Society
Speaker:
Mr. Oleg Smirnov, Chair of the Board, the Integration and Development Centre for
Information and Research
Mr. Smirnov is a candidate in Philology (Odessa State University, 1991) and an associate
professor of the Department of Inter-Language Communication and Journalism at
Tavrida National University. He currently serves as head of the Board of the Integration
and Development Centre for Information and Research (Max van der Stoel Award
Winner in 2009) and the Regional Resource Agency "Crimea-Perspective". From 1997
until 2003, Mr. Smirnov was the Director of the programme "Integration of Formerly
Deported Crimean Tatars, Armenians, Bulgarians, Germans, Greeks into Ukrainian
Society" at the International Renaissance Foundation, where his responsibilities included
the development of programme strategies, and project proposals.
Mr. Smirnov's research interests are largely focused on ethnic relations in Crimea,
methods of early conflict prevention, education and the management of diversity
practices in the Crimea region. He has participated in a number of diverse projects
including the Council of Europe "Universities as sites of Citizenship" Project (1999 -
2000); the US Institute of Peace "School of Peace" Project at the Tavrida National
University (2000 -2001) and the joint project initiated by the Tavrida National University
and the George Mason University (USA) on the introduction of conflict resolution and
peacebuilding courses for students of Crimean Universities (2000 - 2003). Mr. Smirnov
has also been heavily involved in the OSCE High Commissioner for National Minorities
initiatives "Management of Inter-Ethnic Relations in Crimea" (2006 - 2010) and
"Supporting Inter-Cultural Education in Crimea" (2006 - 2013).
Mr. Smirnov has presented the results of his research at more than 30 international
conferences. Throughout his professional career, he has remained committed to
promoting intercultural educational methodologies in the region, and has worked with
such diverse stakeholders as civil society representatives, national community leaders,
school teachers and government officials.
Moderator'.
Ms. Felisa Tibbitts, Director, Human Rights Education Association (HREA)
Ms. Tibbitts is co-founder and co-director of Human Rights Education Associates
(HREA), and is also engaged as Adjunct Lecturer at the Harvard Graduate School of
Education and the UN University for Peace where she teaches courses on human rights
education. At the Harvard Kennedy School of Government she co-teaches a course with
the director of the Carr Center for Human Rights Policy called "Human Rights Tools for
Practice".
31
Ms. Tibbitts has carried out trainings in over 20 countries and provided technical
assistance or served as a textbook author in educational initiatives in Albania, Bosnia and
Herzegovina, China, Croatia, El Salvador, Estonia, Gaza, Kosovo, Northern Ireland,
Morocco, Romania, Ukraine and the United States. Ms. Tibbitts has published numerous
articles, manuals and book chapters in the area of human rights education and contributed
to the development of policy documents for the United Nations.
osce
Organization for Security and Co-operation in Europe
PARLIAMENTARY ASSEMBLY
ROTTERDAM
DECLARATION
OF THE
OSCE PARLIAMENTARY ASSEMBLY
AND
RESOLUTIONS ADOPTED
DURING THE TWELFTH ANNUAL SESSION
ROTTERDAM, 5 TO 9 JULY 2003
PREAMBLE
We, Parliamentarians of the OSCE participating States, have met in annual session in
Rotterdam on 5-9 July 2003 as the Parliamentary dimension of the OSCE to assess
developments and challenges relating to security and co-operation in Europe, in particular the
role of the OSCE in the new architecture of Europe, and we offer the following views to the
OSCE Ministers.
We wish every success to the next OSCE Ministerial Conference in Maastricht in December
and bring to its attention the following declaration and recommendations.
THE ROLE OF THE OSCE IN THE
NEW ARCHITECTURE OF EUROPE
CHAPTER I
POLITICAL AFFAIRS AND SECURITY
The OSCE Parliamentary Assembly:
1 . Reaffirming the positive role of the OSCE in the new security architecture of Europe,
2. Noting the importance of further developing and reforming the OSCE's field activity,
3. Pointing to the pivotal role of the OSCE, as a regional security organization under
Chapter VIII of the United Nations Charter, in safeguarding and upholding universal
principles of international law enshrined in the Charter,
4. Recalling that long-standing international problems in the OSCE area constitute a
permanent threat to security and stability in the OSCE region and, by extension, to
international peace and security,
5. Welcoming in this respect the commitment of the OSCE, reaffirmed in the Porto
Ministerial Declaration, to intensify efforts to resolve persistent conflicts in the OSCE
area that threaten observance of the OSCE principles and have an impact on peace
and stability,
6. Reiterating calls in the OSCE Parliamentary Assembly Paris (2001) and Berlin (2002)
Declarations for increased inter-institutional co-operation with the UN, EU, NATO,
CE and CIS, based on the Platform for Co-operative Security,
7. Reaffirming the importance of close inter- institutional co-operation at both
headquarters and field level,
8. Noting that the real strength of the OSCE lies in its capacity to respond to security
threats and challenges and its strong field presence,
9. Stressing the real strength of the OSCE also as a forum to encourage governments to
take actions necessary to implement the OSCE commitments freely undertaken from
the Helsinki Final Act to the present,
10. Reaffirming the constructive and positive role played by OSCE Missions in helping
their host states fulfil their OSCE commitments,
11. Keeping in mind that efficiency in achieving objectives should be the primary
consideration for all organizations when undertaking projects,
The OSCE Parliamentary Assembly:
12. Stresses the importance of co-ordination between international organizations and of
avoiding wasteful duplication by focusing attention on those areas in which each
organization has comparative advantages;
13. Emphasizes that the OSCE, with its comprehensive security approach, has particular
competence to support nation-building and to empower populations to participate
actively in the democratization process;
14. Welcomes the increasing co-operation between the major security organizations in the
OSCE area on the basis of the Platform for Co-operative Security;
15. Encourages the strengthening of transatlantic co-operation;
16. Welcomes the proposed opening of an OSCE Liaison Office in Brussels to improve
co-ordination with international organizations;
17. Recognizes that the security architecture of Europe is constantly undergoing
development; emphasizes the need for flexibility in the division of labour between
international organizations, and specifically the need to demonstrate a willingness to
cede projects to other, more suitable, organizations; and believes that, at the same
time, project funds of other organizations could, where appropriate, be used by the
OSCE's strong field missions;
18. Declares itself in favour of developing relations and co-operation of the OSCE with
the Mediterranean and Asian Partners for Co-operation and other neighbouring
countries, with a view to promoting OSCE values, achievements and methods;
19. Calls upon the OSCE to stand firm by its fundamental principles and norms, set out in
the Helsinki Final Act and subsequent documents, as the guiding principles of its
overall contribution towards shaping the new European security architecture;
20. Emphasizes the importance of universal and equal application of OSCE principles and
commitments;
21. Calls upon OSCE institutions to strive for a greater geographical balance in their
work;
22. Encourages continued focus by the OSCE on issues of common interest to all
participating States, and applauds the Netherlands OSCE Chairmanship's focus on
trafficking;
23. Notes the opportunities for the OSCE to address the common interest all participating
States have in preventing the spread of weapons of mass destruction and their means
of delivery, and to prohibit the illicit sales of conventional weapons, including small
arms and light weapons, in violation of United Nations resolutions, in particular by
encouraging and vigorously reviewing compliance with the decisions on non-
proliferation and arms transfers taken by the OSCE Ministerial Councils in Prague in
1992 and Porto in 2002 and at the Budapest Summit in 1994;
24. Urges all OSCE participating States to reconsider calls for zero real budget growth in
the Organization;
25. Calls upon the OSCE to ensure a transparent and balanced budget;
26. Stresses that providing OSCE Field Missions with adequate funding and high-quality
staff is necessary for upholding the credibility of the Organization;
27. Welcomes the current efforts of the OSCE to give the field missions greater budget
responsibility and budgetary independence;
28. Highly recommends that the OSCE Permanent Council be requested to consult the
OSCE Parliamentary Assembly prior to making a decision to terminate any OSCE
field office and that, in this connection, the President of the OSCE Parliamentary
Assembly be afforded sufficient time for him to despatch a delegation of the OSCE
Parliamentary Assembly to the country concerned to assess the situation and report
back to the President;
29. Reiterates appeals in the OSCE PA Bucharest Declaration (2000) for the OSCE to
reduce reliance on seconded personnel;
30. Expresses concern at the geographical imbalance which results from the secondment
system, in that it relies on the ability of individual participating States to bear the costs
for international staff members;
31. Welcomes the domestic capacity-building which results from international staff
positions being assumed by local officials;
32. Suggests that the OSCE focus its work in South-Eastern Europe on the areas of
governance and capacity-building;
33. Welcomes the increasing focus by the OSCE on policing matters, and applauds the
establishment of the Strategic Police Matters Unit as a useful co-ordinating body;
34. Urges that, in line with any future requirements, appropriate capacities in the area of
border management/border security be built up at the OSCE Secretariat through the
creation of a corresponding work unit.
CHAPTER II
ECONOMIC AFFAIRS, SCIENCE, TECHNOLOGY AND ENVIRONMENT
35. Noting that, as it enters the twenty-first century, Western Europe is achieving
integration and the creation of a space conducive to the constructive interaction of
nation States in pursuit of common objectives and interests,
36. Greatly valuing the efforts of States to achieve further integration into European and
Euro-Atlantic structures and to strengthen security, stability and democracy,
37. Recognizing that the primary responsibility for political and economic progress lies
with the authorities and inhabitants of the regions, welcoming in that connection the
improvement of good neighbourly relations and the deepening of regional co-
operation, and emphasizing the need for further intensification of efforts to ensure that
progress becomes irreversible and continues for the purpose of achieving common
goals through the observance of mutual commitments and shared values,
38. Being fully aware that an opportunity is being created for a great single market
offering the possibility of scientific and technical co-operation and the free movement
of goods, capital, services and persons, all of which is becoming an additional source
of growth and greater economic effectiveness, is being created,
39. Noting that the economic and currency union on the basis of which the euro was
introduced as a new common currency as from January 1999 marks a qualitatively
new frontier in the process of further integration,
40. Emphasizing that Western Europe has firmly taken its place in the world economy as
a major integration centre interacting with the world economy and exerting a
considerable effect on the conditions of international trade,
41. Stressing that the further enhancement of the Economic and Environmental
Dimension of the OSCE, as an integral part of its comprehensive security approach,
constitutes an essential prerequisite for the OSCE's substantial contribution to the
new European Security Architecture,
42. Highlighting the substantial role of the OSCE in further promoting the regional and
subregional co-operation framework to address economic and environmental threats
to security in the OSCE region, and highlighting the significant input of the OSCE
Parliamentary Assembly Subregional Economic Co-operation Conferences to this
end,
43. Emphasizing that within the OSCE several subregional organizations of States have
been formed and are in operation, within which a single spatial approach to regional
development, the principles of sustainable development and environmental security is
being formulated,
44. Noting the achievements of integration, which has promoted the growth of the
political authority and influence of Western Europe in the world, particularly in
Central and Eastern Europe, a development that has led to the desire of some 15
additional European countries to join the European Union and NATO as it expands to
the East,
The OSCE Parliamentary Assembly:
45. Emphasizes the rise both in Eastern and in Western Europe of new risks and
challenges, both external and internal, for which prompt and effective solutions will
have to be found in the future;
46. Notes that a major challenge is that of globalization, which is difficult to define and is
at the initial stage of its development, many of its manifestations being nevertheless
already clear and making it necessary to restructure the human habitat:
- Revolutionary achievements in electronics and related areas as the basis for the
creation of a modern worldwide information space;
- The very rapid development of the means of communication and transport to
permit the free movement of persons throughout the world and the delivery of
goods and services;
- The sharp acceleration in the internationalization of production in branches
engaged in the manufacture of high-technology goods;
- The need to establish and develop a worldwide money market and capital market,
without which the contemporary internationalization of production is simply
unthinkable;
47. Calls upon the OSCE to make full use of its role as a forum for political dialogue
among major international economic institutions towards substantially assisting
developing countries in their efforts to achieve sustainable development and meet the
challenges of globalization;
48. Calls on all OSCE participating States to implement their commitments under the
Helsinki Final Act, the Charter of Paris for a New Europe, the 1990 Document of the
Bonn Conference on Economic Co-operation in Europe, and subsequent documents of
the OSCE, to strengthen democratic institutions and the rule of law, to secure
fundamental human rights and to promote sustainable economic development
throughout the OSCE region;
49. Requests the OSCE, within an area of prosperity and good-neighbourliness, to
establish a new progressive, differentiated and conditional form of association for
those countries which are part of the Greater Europe, so that the integration process
does not create new dividing lines in Europe, further increase the differences in
economic development and present those countries with additional problems;
50. Emphasizes that harmonization of integration processes in the OSCE region requires
the integration of the countries carrying out reforms into the world and European
economic systems on an equal and mutually beneficial basis, and the OSCE urges
participating States to assist these processes in every possible way taking into account
the economic and political interests of all OSCE participants and avoiding damage to
the security and stability of the whole region, which is under the responsibility of the
Organization;
5 1 . Encourages parliamentarians of the OSCE participating States to work out a model of
reform-oriented sustainable development;
52. Urges OSCE participating States to create the necessary legal conditions to allow a
sustainable development of market economies and to facilitate investments, as
preconditions for stability in the OSCE area;
53. Encourages the European Union, within the current process of enlargement, to adopt a
political strategy of partnership with its new neighbours to the East and accordingly to
ensure that it has the appropriate and adequate means to reorganize the production
potential of the Member States, to benefit from the international division of labour
and to make fair use of the available skilled workforce;
54. Welcomes the efforts of the European Union to avoid harming the economic interests
of those countries which do not become members of the European Union;
55. Calls on the participating States to develop effective, co-ordinated strategies,
particularly through regional organizations like SECI, the Southeast European Co-
operative Initiative, to combat corruption and organized crime, money laundering,
terrorist financing and trafficking in human beings, drugs and arms;
56. Recognizes that economic and environmental factors can threaten security and
stability, and appeals to participating States and international organizations to step up
their efforts to ensure security, prevent and reduce environmental pollution and ensure
control on the basis of full respect for international law;
57. Urges the OSCE participating States to render all-round assistance to development of
regional co-operation in such fora as the Organization of the Black Sea Economic Co-
operation, the Barents Euro-Arctic Council, the Council of the Baltic Sea States, the
Commonwealth of Independent States, the Euro-Asian Economic Community, the
Central European Initiative and the Southeast European Co-operative Initiative, to
encourage development of co-operation in the field of trade and industries, energy,
transportation, communication, science and engineering, agriculture, to support small
and medium-sized enterprises (SMEs), ecology, tourism, etc., and to provide financial
assistance in the realization of concrete regional projects;
58. Emphasizes the need to support efforts aimed at assisting development of all-
European co-operation on an equal and mutually beneficial basis in various areas and
the eventual formation of a single area of security and economic co-operation in the
OSCE region and the construction of the new architecture of Europe without dividing
lines;
59. Calls upon the OSCE as a whole to join the OSCE Parliamentary Assembly in
common efforts to promote the sustainable development of SMEs;
60. Urges the participating States to promote the growth of entrepreneurship and SMEs,
particularly those owned and operated by women and minorities, by establishing non-
burdensome licensing and taxation regimes, developing programmes that assist SMEs
in gaining access to finance, and supporting education and training programmes,
business incubators and the development of local, national and regional business
associations, following the recommendations of the Berne Final Declaration 2003 on
the promotion of SMEs.
CHAPTER III
DEMOCRACY, HUMAN RIGHTS AND HUMANITARIAN QUESTIONS
61. Recognizing that the enlargement of the EU and NATO, and also the Council of
Europe, brings new challenges to all major European and Euro- Atlantic institutions,
including the OSCE,
62. Believing that the enlargement of the EU, NATO and the Council of Europe, sharing
the common values of democracy, human rights and the rule of law, will strengthen
the adherence to the participating States' human dimension commitments,
63. Underlining the importance of keeping the OSCE focused on its human dimension,
64. Recalling that gross violations by OSCE participating States of the human rights of
citizens of other participating States constitute a permanent threat to international
peace and security,
65. Highlighting the need for the OSCE to maintain and further increase its political
weight on the international scene by raising a stronger voice against such violations,
66. Recognizing that there are differences between countries and regions in the OSCE,
with respect to the implementation of their human dimension commitments,
67. Stressing the need for a more dynamic approach to be adopted by the OSCE regarding
the promotion of its principles and norms set out in the Helsinki Final Act and
subsequent documents, as an effective means towards reducing these differences,
68. Noting that the creation of a "European area of freedom, security and justice" on the
basis of the Schengen Agreement stipulating the procedures for the crossing of
external borders, the free movement of citizens, immigration, monitoring and the fight
against crime and terrorism should be regarded as one of the major achievements of
the integration processes under way in Central and Eastern Europe,
69. Noting that the recipient countries have benefited from migration through, inter alia,
an enhanced workforce and cultural diversity, and that migration can continue to be a
positive factor in the future,
70. Being concerned , however, that certain problems, such as xenophobia and
discrimination, have emerged in connection with migration and that these problems
need to be given greater attention by the OSCE,
71. Noting that within the 55 participating States that constitute the OSCE, millions of
individuals have fled their place of residence for a separate secure location within the
same country, thereby becoming internally displaced, and that each OSCE
participating State bears the primary responsibility to provide protection and
humanitarian assistance to internally displaced persons in its territory without
discrimination,
72. Welcoming the increased co-ordination and co-operation, also at the parliamentary
level, of the main European and Euro-Atlantic institutions in matters concerning
consolidation of democracy, respect for human rights, and strengthening the rule of
law,
73. Considering that trafficking in human beings constitutes a serious and particularly
repulsive form of crime, resulting in a modern form of slavery in the OSCE region,
74. Recalling the "Resolution on Combating Trafficking in Human Beings, especially
Women and Children", adopted in Berlin in 2002 and the "Resolution on Combating
Trafficking in Human Beings", adopted in Paris in 2001, in addition to other previous
statements of the OSCE Parliamentary Assembly on this appalling form of
international criminality,
75. Recalling that trafficking is a form of organized and international criminality which,
in response to the intensification of the fight against it, is seeking new forms and
sources of financial support, and which must be combated in international co-
operation embracing countries of origin, transit and destination,
The OSCE Parliamentary Assembly:
76. Suggests that the OSCE adopt a more balanced regional approach when promoting the
implementation of the participating States' human dimension commitments, taking
into account the differences of each country and region but not neglecting any of
them;
77. Calls upon OSCE participating States to honour their commitments deriving from
their accession to the international Conventions and other legal instruments on Human
Rights;
78. Stresses the need for the OSCE to enhance oversight of participating States
observance of their commitments pertaining to the human dimension and to make full
use of its commitments implementation review mechanism to this end;
79. Recommends that the OSCE initiates missions and election monitoring of an
appropriate nature in established democracies that face new challenges such as the
integration of new minorities and the fight against trafficking of human beings;
80. Appeals to the EU and NATO to maintain high requirements with respect to
democracy, human rights and the rule of law as far as both their member States and
new members are concerned;
81. Recommends that the OSCE develops further its co-ordination, co-operation and
division of labour with the major European and Euro-Atlantic institutions, such and
10
the EU, NATO and the Council of Europe, when promoting the implementation of the
participating States human dimension commitments;
82. Considers that the experiences of the "Parliamentary Troikas" on a number of issues
are positive, and therefore this form of parliamentary co-operation should be
developed further on an ad hoc basis;
83. Encourages the OSCE to strengthen its work in combating xenophobia and
discrimination against minorities in established democracies and in protecting their
new minorities resulting from migration;
84. Suggests that the mandate and resources of the OSCE High Commissioner on
National Minorities be modified and strengthened to deal with the protection of the
new minorities in established democracies in the OSCE area, and to help them
integrate into the societies of their new homelands while recognizing their right to
maintain their own cultural heritage;
85. Urges OSCE participating States to take the necessary steps to prevent and avoid
conditions that might lead to internal displacement and, where displacement exists, to
create and establish lasting solutions, allowing internally displaced persons to return
freely, in safety and dignity, to their homes or places of habitual residence and to
repossess their property, or to resettle and integrate voluntarily elsewhere in their
country;
86. Declares that OSCE participating States should not forcibly return internally displaced
persons against their will or create situations where return is the only option,
especially if their life, safety, liberty and/or health would be at risk;
87. Encourage s the parliaments of all participating States to take concrete steps to ensure
that internally displaced persons in their country have the right to return home and
repossess their property or, until that time, that they are given proper and safe housing
and fully enjoy their rights;
88. Urges the creation of additional standard-setting language concerning internally
displaced persons at the OSCE Ministerial meeting to be held in December 2003
through, inter alia, the endorsement of the United Nations Guiding Principles on
Internal Displacement or the adoption of key aspects of those Guiding Principles as
OSCE commitments;
89. Recommends that the OSCE offer itself to the participating States as the principal
international organization in the co-operation and co-ordination of efforts to combat
trafficking in human beings and in the development of police capacity and
institution-building;
90. Appeals to all participating States to co-operate effectively in order to combat
trafficking in human beings in countries of origin, transit and destination;
11
91. Calls for the participating States, their parliamentarians in particular, to ensure that
their national legislation provides means and tools for combating trafficking,
protecting its victims and co-operating on international level;
92. Suggests that the OSCE effectively organize its work on combating trafficking in
human beings by appointing a Special Representative on Trafficking in Human
Beings, by strengthening the resources of the Senior Police Adviser and by
establishing mechanisms to co-ordinate closely with the participating States and all
OSCE institutions, bodies and officials involved in combating trafficking in human
beings, including the OSCE Parliamentary Assembly, the High Commission for
National Minorities, ODIHR and the Senior Police Adviser;
93. Recommends that the Parliamentary Assembly continue to give high priority to its
efforts to combat trafficking in human beings.
12
RESOLUTION ON
WELCOMING AFGHANISTAN AS A NEW
PARTNER FOR CO-OPERATION
1 . Acknowledging that in February 2003 the Interim Foreign Minister of Afghanistan
indicated Afghanistan's intention to share the principles, values, and goals of the
OSCE,
2. Recalling that in April 2003, at the 445 1 meeting of the Permanent Council,
Afghanistan was granted the status of Partner for Co-operation,
3. Affirming that the OSCE participating States and the Partners for Co-operation
welcome Afghanistan as a new Partner for Co-operation,
The OSCE Parliamentary Assembly:
4. Urges all participating States and the OSCE Partners for Co-operation to strengthen
co-operation with the new Government of Afghanistan on issues of mutual concern,
to assist Afghanistan in meeting the OSCE standards and principles on democracy and
security;
5. Pledges the assistance of the Parliamentary Assembly to Afghanistan as it seeks to
establish a constitutional democracy based on the rule of law and respect for human
rights.
13
RESOLUTION ON
RENEWING THE OSCE PARTNERSHIP
1. Recalling the words of the Helsinki Final Act in which the participating States
recognized that their common history, traditions and values could assist them in
developing their relations, fully taking into account the individuality and diversity of
their positions and views, and in their efforts to overcome distrust, increase
confidence, solve the problems that separated them and co-operate in the interest of
mankind,
2. Remembering also that the Final Act recognized the close link between peace and
security in Europe and in the world as a whole, and the need for each of the
participating States to make its contribution to the strengthening of world peace and
security, and to the promotion of fundamental rights, economic and social progress,
and well-being for all peoples,
3. Recalling that the Charter of Paris declared that the participation of both North
American and European States is a fundamental characteristic of the OSCE,
underlying its past achievements and essential to the future of the OSCE process, and
that the challenges confronting the participating States can only be met by common
action, co-operation and solidarity,
4. Welcoming the active involvement of the OSCE Mediterranean Partners and the
Partners for Co-operation, especially the newest Partner, Afghanistan,
5. Acknowledging the great strides made by the participating States in improving human
rights, developing democracy and the rule of law, and strengthening international
peace and stability since the signing of the Final Act,
6. Recognizing that much remains to be done to promote fundamental human rights,
strengthen democratic institutions, ensure peace and stability, confront global
terrorism, prevent the proliferation of weapons of mass destruction, and combat
organized crime and corruption throughout the OSCE region,
7. Recognizing also that the participating States may disagree regarding matters
affecting regional or global security as evidenced recently by the debate concerning
the situation in Iraq,
8. Understanding that the strength of the OSCE is its diversity, and its ability to work
together to confront threats to human rights, democracy, and peace and stability in the
OSCE region,
14
The OSCE Parliamentary Assembly:
9. Reaffirms its commitment to work with the OSCE and its institutions to promote
human rights, economic prosperity, democracy and the rule of law as well as to
combat terrorism, corruption and organized crime through its Ad Hoc Committees,
election monitoring, inter-parliamentary dialogue and mission support;
10. Urges the participating States of the OSCE, in the spirit of the Final Act and the
Charter of Paris, to redouble their efforts to address critical challenges to fundamental
human rights and security throughout the OSCE region, and to work together to
ensure peace, prosperity and stability for the global community.
15
RESOLUTION ON
THE PARLIAMENTARY FOLLOW-UP OF OSCE
ACTIVITIES AT THE NATIONAL LEVEL
1. Recalling the Charter of Paris 1990 which "calls for a greater parliamentary
involvement in the CSCE ... involving members of parliaments from all participating
states",
2. Recalling the OSCE Istanbul Charter from 1999 which welcomed its increasing role,
particularly in the field of democratic development and election monitoring, and
called for the Parliamentary Assembly to develop its activities further as a key
component in the efforts of the OSCE to promote democracy, prosperity and
increased confidence within and between participating states,
3. Referring to the Resolution on Strengthening Transparency and Accountability in the
OSCE adopted by the Parliamentary Assembly at its 10 l Session in Paris in July
2001, and the Resolution on Enhancing the Parliamentary Dimension of the OSCE
adopted at the Standing Committee in Sintra, Portugal in November 2001,
4. Referring to the work done by the Ad hoc Working Group on Transparency and
Accountability of the Parliamentary Assembly for the promotion of communication
and relations between the OSCE institutions, in particular the OSCE Parliamentary
Assembly and the Ministerial Council,
The OSCE Parliamentary Assembly:
5. Recommends the nomination of OSCE Parliamentary Assembly national delegations
for the entire legislature as well as the practice of holding regular national
Parliamentary Assembly delegation meetings for the benefit of continuity in OSCE
activities at the national level;
6. Encourages national parliaments to introduce practices whereby annual written
reports on the activities of the OSCE Parliamentary Assembly by national delegations
are regularly debated in an appropriate manner in national parliaments;
7. Encourages national OSCE Parliamentary Assembly delegations to maintain contacts
and co-ordinate debates related to the security structure of Europe in their
parliaments, in co-operation with other relevant parliamentary committees (such as
the Foreign Affairs Committee or Defence Committee) as well as other inter-
parliamentary national delegations;
8. Recommends the organization of broad-based discussions and exchanges of views on
the activities of the OSCE with representatives from parliaments, governments as well
as non-governmental organizations and academic institutions;
16
9. Encourages national OSCE Parliamentary Assembly delegations to maintain regular
contacts with the competent authorities of their national governments involved in
OSCE activities, in particular the Ministry of Foreign Affairs;
10. Encourages national parliaments to investigate possibilities of being heard and
informed by national governments of OSCE activities in particular prior to major
OSCE intergovernmental ministerial meetings and Summits;
1 1 . Calls upon governments of participating States to include parliamentarians in their
national delegations to meetings of the OSCE ministerial council and OSCE summits;
12. Recommends consideration of the introduction of annual national reports on the
activities of the OSCE by the national Governments to national parliaments;
13. Recommends that national parliaments take active part in OSCE election observation
operations and consider new forms of activities of democracy education in the context
of elections observation for instance by inviting observers from newly democratized
OSCE countries to follow elections in other OSCE countries.
17
RESOLUTION ON
BELARUS
The OSCE Parliamentary Assembly:
1 . Welcomes the reopening of the OSCE Office in Minsk on 1 January 2003 and the co-
operation demonstrated thus far by the Belarusian Government with the Office;
2. Pledges to support the work of the Office in the future on the basis of its Mandate and
the associated Memoranda, and urges the Belarusian Government to avoid creating
obstacles that hinder the Office's work;
3. Welcomes the stated will of the Belarusian Government to work actively and co-
operatively within the framework of the OSCE Parliamentary Assembly;
4. States the wish to engage in intensive and critical dialogue with the National
Assembly and the Belarusian Government;
5 . Recalls that none of the four criteria that are the basis of the work of the Working
Group, and none of the requirements made of the Belarusian Government -
satisfactory access of all political parties to the mass media, establishment of
meaningful functions and powers for the Parliament, non-discrimination against
political opposition and introduction of confidence-building measures, adoption of a
democratic electoral code and transparency of the election process - have thus far
been met;
6. Welcomes the New Neighbours Initiative of the EU, which provides Belarus with the
opportunity for integration and protection from any negative consequences of EU
expansion;
7. Urges the Belarusian Government to take advantage of this opportunity;
8. Urges the Belarusian National Assembly to reform and ratify the electoral code to
meet OSCE standards;
9. Expresses regret that important legal reforms have thus far not been enacted,
including a new electoral code, media legislation, and laws regarding the powers of
the parliament;
10. Urges the Belarusian Government to submit to the National Assembly the necessary
and promised legislation;
1 1 . Urges the Belarusian Government to reform the electoral code to make free, fair, and
transparent elections possible. This requires, among other things:
18
- changes in the formation of the electoral commission on all levels (local, regional,
national);
- limiting the possibility of early voting and mobile voting, and the transparent
oversight of these practices;
- access of national and international observers to the entire election process;
12. Urges the OSCE to observe the 2004 elections to the National Assembly;
13. Clarifies that the holding of further elections or referenda conducted on the basis of
the present electoral legislation, which do not meet OSCE standards, will be a step
backwards in the improvement of relations between Belarus and the OSCE;
14. Regrets that the Belarusian National Assembly does not enjoy full parliamentary
rights and urges the National Assembly and Belarusian Government to implement
legislative changes to ensure those rights;
15. Urges the ratification of legislation on registration and registration practices which
meets OSCE standards;
16. Condemns the repression of civil society organizations, in particular Civil Initiatives
and Ratusha, which stems from the same inadequate legislation and practices;
17. Welcomes the presence of a group of democratically-oriented, independent
representatives ("Respublika") in the National Assembly, who work for democratic
legislation;
18. Condemns every attempt at repression, discrimination and politically-motivated
criminal charges against these and other parliamentarians;
19. Urges all representatives of the Belarusian National Assembly to protect their
colleagues who attempt to exercise their legitimate parliamentary and political rights;
20. Urges the Belarusian Government to look into the cases of people murdered or
disappeared for potentially politically-motivated reasons, and to speed up the
investigations in such cases;
21. Criticizes the fact that the social, political, and humanitarian situation in Belarus has
worsened considerably;
22. Supports in this context Resolution 2003/14 of the United Nations Human Rights
Commission of 17 April 2003;
23. Urges an end to restrictions against trade unions, and the enforcement of rights to
form labour associations according to the standards of the International Labour
Organization;
19
24. Condemns the politically-motivated repression of opposition representatives who
have endured the loss of employment and in some cases politically-motivated
criminal proceedings;
25 . Urges the appointment of an Ombudsman for human rights;
26. Urges the Belarusian Government, as promised, to draft media legislation to be
forwarded to the OSCE and the Council of Europe for assessment to be submitted to
the Belarusian National Assembly;
27. Urges the Belarusian National Assembly to enact and ratify legislative changes
according to OSCE criteria and following the recommendations of the OSCE and
Council of Europe;
28. Condemns the continuing repression of non state-owned, independent media and the
persecution of independent journalists, specifically the ban and censorship of
newspapers such as Narodnaya Volya, Navinki and Vecherny Stolin, especially
worrisome in this regard being the three-month suspension of the publication
Belaruskaya Delovaya Gazeta. In this regard, the practice of registration of print
media and the repressive legislation and legislative practice is also condemned;
29. Urges fair and equal treatment of political opposition parties and their free access to
the state media;
30. Declares support for all civic and democratic forces in Belarus.
20
RESOLUTION ON
OSCE PEACEKEEPING OPERATIONS
1. Recalling the Second Helsinki Conference held in 1992, which firmly re-established the
centrality of non-coercive, co-operative approaches to conflict management,
2. Acknowledging that the OSCE is a consensual, diplomatic forum and all of its conflict
prevention and crisis management tools adhere to these fundamental principles,
3. Recognizing that its consent-based, non-coercive character is the greatest strength of the
OSCE, by giving great moral authority to any peacekeeping operation, because it
requires the co-operation of the parties to a dispute and reflects the wishes of all 55
member States,
4. Recalling that the decision N° 4 of the OSCE Ministerial Council of 7 December 2002,
"recognizing the significant changes in peacekeeping doctrine and practices" since the
CSCE Helsinki Summit of 1992, calls the Permanent Council "to conduct a review of
peacekeeping, with a view towards assessing OSCE capacity to conduct peacekeeping
operations and identifying options for potential OSCE involvement in peacekeeping",
5. Reaffirming that in the wider European security architecture, the role of the OSCE can
be more effective through various peacekeeping operations,
6. Noting that nowadays peacekeeping is directly related to maintaining peace and public
order and facilitating dispute settlement, and in particular through early warning,
conflict prevention, civilian crisis management, post-conflict peace building,
7. Noting that this new and comprehensive perspective of peacekeeping requires the
involvement of professionals with many different skills and experiences, not only of
military personnel,
8. Noting that several international organizations are engaged in different aspects of
complex crisis management,
9. Acknowledging that OSCE has developed experience and know-how in such
peacekeeping operations, throughout the last decade, deploying observers, monitoring
and verification missions in the field and in crisis areas,
10. Recognizing that OSCE has thus carved out a proper space and role in unarmed
peacekeeping operations, qualitatively different from those offered by military
organizations,
1 1 . Recognizing that the OSCE can complement other peacekeeping operations set up by
different international organizations,
21
The OSCE Parliamentary Assembly:
12. Recommends the fostering of the role of the OSCE in unarmed peacekeeping
operations;
13. Calls upon all OSCE participating States to contribute to the OSCE peacekeeping role,
by preparing lists of experienced personnel that it can draw on and deploy at short
notice;
14. Encourages OSCE in the efforts undertaken for redefining its role in peacekeeping, and
calls on it to reinforce its organizational structure for the selection of personnel,
planning and rapid deployment of peacekeeping missions.
22
RESOLUTION ON
THE OSCE MEDITERRANEAN DIMENSION
1. Noting that the OSCE maintains special relations with six Mediterranean Partners for
Co-operation: Algeria, Egypt, Israel, Jordan, Morocco, and Tunisia,
2. Recalling that a number of OSCE participating States border the Mediterranean, and
that the countries of the Mediterranean region share historical, cultural, economic, and
political ties with the OSCE region, which dictates a Mediterranean dimension to
security in the OSCE region,
3. Recalling that the Helsinki Final Act states that "security in Europe is to be
considered in the broader context of world security and is closely linked with security
in the Mediterranean as a whole, and that accordingly the process of improving
security should not be confined to Europe but should extend to other parts of the
world, and in particular to the Mediterranean area,"
4. Stressing the significant role the OSCE can play in the further promotion of
subregional dialogue and co-operation, as essential prerequisites towards meeting the
goals of the Barcelona Process,
5. Pointing to the need for the OSCE to enhance its role in the Mediterranean region by
further promoting its Mediterranean dimension to achieve closer co-operation with
Mediterranean Partners and calling for the enrichment of its existing mechanisms to
this end,
6. Highlighting the importance of increased attention attributed to the Mediterranean
region at the level of the OSCE PA, as reflected in the appointment of the President's
Special Representative for the Mediterranean, as well as in the institution of an OSCE
Mediterranean Parliamentary Forum mechanism to be inaugurated in Rome this
autumn, as a significant input of the Parliamentary Assembly towards the promotion
of the OSCE Mediterranean dimension,
7. Underlining that both OSCE participating States and Mediterranean Partners for
Co-operation should aim at promoting security and co-operation in the region through
a comprehensive process of enhanced political dialogue, economic co-operation and
intercultural exchanges, as well as through the strengthening of democratic
institutions and respect for human rights and the rule of law,
The OSCE Parliamentary Assembly:
8. Pledges to contribute energetically to the efforts devoted by the international
community to make the Mediterranean Sea a sea of peace and security;
9. Calls upon the Mediterranean Partners for Co-operation to adhere to the guiding
principles contained in the Helsinki Final Act;
23
10. Encourages the Mediterranean Partners for Co-operation to use the framework and
mechanisms of the OSCE, including those devoted to conflict prevention and post-
conflict rehabilitation, as a model for enhancing security, promoting co-operation, and
protecting human rights in the region;
11. Urges all OSCE participating States to assist the Mediterranean Partners for
Co-operation in their efforts to overcome the legacy of the past, strengthen peace and
understanding, and develop relations based on mutual respect and confidence,
increasing and developing respect for human rights and the rule of law, and economic
co-operation.
24
RESOLUTION ON
COMBATING TRAFFICKING AND EXPLOITATION OF CHILDREN
1 . Underscoring the importance of combating corruption, for the facilitation of economic
and political growth and stability, and for the improvement in and promotion of good
governance,
2. Noting the deleterious effects of corruption on economic, political and social
development of a country,
3. Recalling that the OSCE Ministerial Council Decision of December 2002 recognized
the need to fight corruption which facilitates the operation of organized criminal
networks,
4. Recognizing the links between corruption, organized crime, international criminal
networks and trafficking in human beings,
5. Concerned that law enforcement efforts against human trafficking are undermined by
official indifference and corruption,
6. Recalling that the 1991 Moscow Document, the 1999 Charter for European Security,
and the OSCE Ministerial Council Decisions of November 2000, December 2001, and
December 2002 commit OSCE participating States to seek to end all forms of
trafficking in human beings,
7. Noting that the OSCE Ministerial Council Decision of December 2002 expresses
particular concern "about the increase in trafficking in minors and, recognizing the
special needs of children, supports more research and exchange of information on
trafficking in children and, with due regard to the best interest of the child as the
primary consideration in all actions concerning children, calls for the elaboration of
special measures to protect trafficked minors from further exploitation, mindful of
their psychological and physical well-being",
8. Recognizing that the International Labour Organization estimates that 1.2 million
children below the age of 18 are victims of trafficking,
9. Recalling that the Parliamentary Assembly's Berlin Declaration demanded that
special attention be focused on trafficked children and their specific rights and needs,
10. Recalling that the Parliamentary Assembly, in its Berlin Declaration, expressed
concern about the existence and prevalence of sex tourism aimed, in particular, at the
sexual exploitation of children, and called on OSCE participating States to ensure that
their laws contain the requisite jurisdiction to prosecute their nationals who travel
abroad for the purpose of engaging in sexual acts with children,
25
1 1 . Noting with grave concern that the Internet has facilitated the promotion of sex
tourism through easily accessible websites advertising such activities, thus, cloaking
them in apparent legitimacy,
12. Expressing concern that the Internet and other modern technologies are being used to
facilitate the production, collection and distribution of pornographic images of
children,
The OSCE Parliamentary Assembly:
13. Urges participating States to redouble their efforts to combat corruption in all areas of
society and all levels of government, giving particular regard to instances of
corruption that lead to violations of human rights, including trafficking in persons;
14. Urges participating States to take all necessary measures to alert the general public to
the dangers of false and illusory promises, particularly offers of lucrative and alluring
employment overseas, made by the trafficking networks;
15. Urges participating States to work with civil society in advancing and supporting
ideas of accountability and transparency in government, and the promotion of good
governance practices;
16. Encourages participating States to provide training to the tourist industry and to
tourism educators on child sex tourism and on children's rights and protection;
17. Calls upon OSCE participating States to investigate allegations that police, or other
law enforcement authorities, have been complicit in the crime of trafficking in
persons and to prosecute any and all law enforcement authorities found to be
complicit in such crimes or in efforts to undermine the investigation of such crimes;
18. Urges all participating States to adopt and implement legislation to prohibit and
establish severe criminal penalties for the production, distribution or use of material
that visually depicts sexual conduct by children below the age of 18;
19. Encourages participating States to consider practical measures that can be undertaken
to combat the use of the Internet for child pornography, such as the creation of "child
pornography hotlines" to allow Internet users the possibility of anonymously
providing information on offences relating to child pornography to appropriate law
enforcement units;
20. Urges that participating States consider establishing within appropriate law
enforcement entities specialized task forces on Internet crimes against children to
investigate crimes against children committed through the use of the Internet;
21. Urges all OSCE participating States to sign and ratify International Labour
Organization Convention 182, calling for immediate action to ban the worst forms of
child labour, including child prostitution and child pornography;
26
22. Calls upon all participating States to sign and ratify the Optional Protocol to the
Convention on the Rights of the Child, on the Sale of Children, Child Prostitution and
Child Pornography;
23. Urges all OSCE participating States to sign and ratify the Protocol to Prevent,
Suppress and Punish Trafficking in Persons, Especially Women and Children,
supplementing the United Nations Convention against Transnational Organized
Crime.
27
RESOLUTION ON
THE ROLE OF THE OSCE TOWARDS THE GREATER EUROPE
Recalling that in Europe, the trend towards closer integration and co-operation that
has developed gradually in intra-European relations since the end of the Cold War is
now becoming consolidated and more clearly defined,
Recalling that examples of such integration and co-operation include the enlargement
of the European Union and NATO to incorporate the countries of Central and Eastern
Europe, and co-operation between these two organizations and Russia, Ukraine and
the other members of the CIS,
Recalling that the States which are acceding to the European Union and to NATO
have demonstrated an extraordinary capacity to modernize their civil, economic and
military structures, and to mobilize public opinion in support of the predetermined
objectives,
Recalling that the European area of integration is being expanded parallel to the
increase in a series of subregional co-operation experiences between the Member
States of the OSCE area, such as the Visegrad Group, the Black Sea Economic Co-
operation, the Central European Initiative, the Southeast European Co-operative
Initiative, and the Council of the Baltic Sea States,
Recognizing that although these European integration and co-operation experiences
are proceeding at different levels, all are based on common principles governing
relations between the participating States,
Recognizing that in political terms, these common principles are respect for
democracy, the rule of law and human rights, and they are helping to consolidate
instruments designed to guarantee international security,
Recognizing that in economic terms, the extension of the market economy, the
adoption of a liberal approach to trade between States based on the freedom of
international trade and the extension of economic integration are strengthening
political integration and driving economic development and prosperity,
Acknowledging the significance of the adoption by the European Union of a Common
Foreign and Security Policy, which will empower it to play its due role on the
international political scene,
Considering that the creation of international co-operation mechanisms and the
principles underlying them are now a commonly shared heritage, bringing all the
European States together in a single process, irrespective of the different levels of
integration they have achieved,
28
10. Considering that these integration processes require an overall framework to facilitate
and direct them, maintaining the conditions for co-operation,
11. Considering that this broader and more general framework for participation is
provided by the OSCE, which already encompasses all the existing regional and
subregional integration processes and provides the participating States with a set of
shared values that were enshrined in the 1975 Helsinki Final Act,
The OSCE Parliamentary Assembly:
12. Wishes the European Union to be an area that is receptive to the contribution of other
European countries belonging to the OSCE area, the enlargement of the European
Union having beneficial results in this respect;
13. Wishes the construction of Europe to acquire greater depth in the larger and more
inclusive ambit of the OSCE, in order to consolidate democracy, the protection of
human rights and collective security, and the increasing integration of the national
economies, continent-wide;
14. Wishes that this perspective will be specifically taken on board by the European
Union as a permanent strategic objective, looking ahead to the creation of an
increasingly more cohesive and integrated "Greater Europe".
29
RESOLUTION ON
COMBATING ANTI-SEMITISM IN THE 21 st CENTURY
1 . Recalling the Resolution on Anti-Semitic Violence in the OSCE Region unanimously
adopted at the Assembly's 2002 Annual Session in Berlin, which encouraged
parliamentarians to "vocally and unconditionally condemn manifestations of anti-
Semitic violence in their respective countries and at all regional and international
forums",
2. Reaffirming the 2002 Porto Ministerial Decision condemning "anti-Semitic incidents
in the OSCE area, recognizing the role that the existence of anti-Semitism has played
throughout history as a major threat to freedom",
3. Recalling the 2002 Porto decision No. 6 recognizing the responsibility of participating
States for promoting tolerance and non-discrimination,
4. Noting ongoing efforts to create a parliamentary Coalition of the Willing, initiated by
the German and American delegations to the Assembly, to gather like-minded
parliamentarians willing to denounce anti-Semitism and related violence, be it on the
domestic or international level,
5. Recalling the leadership shown by the OSCE in addressing the issue of anti-Semitism,
and the fact that it was the first international organization to publicly condemn anti-
Semitism through provisions of the 1990 Copenhagen Concluding Document,
6. Acknowledging that incidents of anti-Semitism occur throughout the 55-nation OSCE
region and are not unique to any one country, which necessitates unwavering
steadfastness by all participating States to erase this black mark on human history,
The OSCE Parliamentary Assembly:
7. Recognizes the danger of anti-Semitism to the societies of all OSCE States, as
unchecked growth of this phenomenon and related violence will jeopardize peace,
pluralism, human rights and democracy;
8. Condemns unequivocally anti-Semitism (including violence against Jews and Jewish
cultural sites), racial and ethnic hatred, xenophobia, and discrimination, as well as
persecution on religious grounds whenever it occurs;
9. Recommends that parliamentarians of OSCE participating States strongly and
publicly condemn anti-Semitic acts when they occur;
10. Supports the promotion of special efforts to train law enforcement officers and
military personnel to deal with diverse communities and respond to racism and hate
crimes;
30
1 1 . Urges all OSCE participating States to ensure effective law enforcement by local and
national authorities against criminal acts stemming from anti-Semitism, xenophobia,
or racial or ethnic hatred, whether directed at individuals, communities, or property,
including thorough investigation and prosecution of such acts;
12. Encourages educational efforts throughout the OSCE region to counter anti-Semitic
stereotypes and attitudes among younger people, to increase Holocaust awareness
programs, and to identify necessary resources to accomplish these goals;
13. Calls on participating States to identify concrete action that may be possible within
the OSCE to counter proliferation of neo-Nazi and other racist material over the
Internet, while protecting and preserving the rights of freedom of expression;
14. Emphasizes the need to commence and complete the proper and just restitution or
compensation of seized properties to the rightful owners, noting that many claimants
are elderly survivors of the Holocaust;
15. Calls upon parliamentarians in OSCE participating States to play a leading role in
combating anti-Semitism, thereby ensuring concrete actions are implemented at the
national level;
16. Urges those participating States that have not already done so to join the Task Force
for International Co-operation on Holocaust Education, Remembrance and Research,
and to implement the provisions of the Declaration of the Stockholm International
Forum on the Holocaust.
31
RESOLUTION ON
MOLDOVA
1 . Recalling the resolutions on Moldova adopted at the Annual Session in Bucharest in
2000, in Paris in 2001 and in Berlin in 2002,
2. Welcoming the fact that all parties concerned have approved the initiative of the
President of the Republic of Moldova to draw up jointly with the Transdniestrian side
a new State Constitution based on the principles of federalism,
3. Taking note of the recent Seminar on Federalism, organized by the OSCE
Parliamentary Assembly, in close co-operation with the OSCE Mission to Moldova,
where representatives of all parties concerned participated constructively in
discussing a future solution,
4. Recognizing the recent progress in the removal of the Russian armaments and
ammunition from Transdniestria in accordance with the decisions of the Istanbul
Summit and the Porto Ministerial meeting,
5. Noting with concern that trafficking in drugs, arms and human beings remains a major
cause for alarm in the region,
6. Reaffirming the role of the OSCE in promoting free and fair elections, in addition to
Article 21 of the Universal Declaration of Human Rights, which declares that:
"Everyone has the right to take part in the government of his country, either directly
or through freely chosen representatives",
7. Understanding that a failure to find a solution to the problem concerning the status of
the Transdniestrian region and effectively to combat organized crime seriously
hampers economic and social progress in the entire country and its further integration
into the European and Euro-Atlantic structures,
The OSCE Parliamentary Assembly:
8. Appeals to all parties concerned, in particular to the Parliament and Government of
Moldova and the Supreme Soviet and Authorities in Transdniestria, to continue
negotiating in good faith in order to find a solution to the problem of the status of
Transdniestria as an integral part of a federal Moldova and in a manner that
guarantees Moldova's sovereignty and territorial integrity;
9. Encourages the Joint Constitutional Commission, composed of representatives of both
parties and assisted by expert advisers from the OSCE, European Union and the
Venice Commission, to continue their work in order to draft a new constitution within
the period envisaged;
32
10. Recommends that the OSCE remain active in the ongoing negotiation process and
ready to provide assistance and guarantees to any agreed solution that ensures
Moldova's sovereignty and territorial integrity, including readiness to provide peace-
keepers;
1 1 . Urges the authorities in Tiraspol to continue co-operating with others concerned in
order to complete the withdrawal of Russian armaments and ammunition by the end
of 2003;
12. Asks the authorities in Chisinau and Tiraspol to work effectively, in co-operation with
their neighbours and relevant international institutions, in order to combat any kind of
organized criminality, in particular the trafficking in drugs, arms and human beings;
13. Suggests that the Parliament of Moldova and the Supreme Soviet of Transdniestria re-
establish their contacts by holding regular meetings of appropriate committees;
14. Assures all parties concerned that the OSCE Parliamentary Assembly remains
available, mainly through its Parliamentary Team on Moldova, to facilitate dialogue
and to look for solutions to various problems in the country, in particular to the
preparation of a new federal constitution.
33
RESOLUTION ON
THE INTERNATIONAL CRIMINAL COURT
1 . Welcoming with great satisfaction the entry into force of the Rome Statute of the
International Criminal Court (ICC) as a milestone in the development of an effective
international criminal justice system in which there are no safe havens for those who
commit the worst international crimes. With the creation of the International Criminal
Court, genocide, war crimes and crimes against humanity shall no longer go
unpunished,
2. Recognizing that by providing redress and reparations for the victims and survivors of
these crimes, the ICC is of vital importance not only for accountability and lasting
justice, but also for peace and security. In the present international situation, the Court
is needed more than ever before. With the support of international key actors, the
Court can play a role of deterrent, which may be crucial in the preservation of world
peace,
3. Considering that democratic States must be the most ardent supporters of the Court,
which represents the expression of their commitment to promote the universal values
of human rights, international humanitarian law and the rule of law,
4. Considering that universal adherence to the Rome Statute is of crucial importance in
order to enable the Court to become a truly efficient international instrument to
prevent impunity and to ensure equal justice for all,
5. Emphasizing that to be effective the ICC will depend not only on widespread
ratification of the Rome Statute, but also on states parties complying fully with their
treaty obligations,
6. Welcoming the ICC as a defender of the rights of those, such as women and children,
who have often had little recourse to justice, the Rome Statute being the first treaty to
contain an extensive list of crimes of sexual violence,
7. Welcoming the explicit reference to trafficking in women and children,
The OSCE Parliamentary Assembly:
8. Calls on the OSCE participating States to make their ratifications meaningful through
effective national implementing law that enables them to meet their principal
obligations under the Rome Statute, namely co-operating with and assisting the ICC,
which is vital to ensuring that the most serious crimes of concern to the international
community no longer go unpunished;
9. Calls on the participating States to look beyond the Rome Statute when incorporating
the ICC crimes into national law and to incorporate the most progressive definitions
of all crimes under international law, whether they are found in the Rome Statute or
34
elsewhere, this applying particularly to the standard set out in the Optional Protocol to
the Convention on the Rights of the Child, which establishes eighteen as the minimum
age for participation in armed conflict;
10. Urges the participating States to provide support and protection to victims and
witnesses, particularly women and children, to grant special protection visas to enable
threatened victims and witnesses with their families to resettle in a safe third country,
and to establish a trust fund for victims and their families;
11. Calls on the participating States to work together for a universal accession to the
Rome Statute of the International Criminal Court.
35
RESOLUTION ON
THE PRISONERS DETAINED BY THE UNITED STATES
AT THE GUANTANAMO BASE
1 . Recalling the OSCE's fundamental principles based on the rule of law,
2. Recalling the repeated statements of the OSCE Parliamentary Assembly opposition to
the use of the death penalty,
3. Underlining the importance of the defence of democratic rights, not least confronted
with terrorism and other undemocratic methods,
The OSCE Parliamentary Assembly:
4. Deplores the fate and the treatment of the persons, including minors, being held at
Guantanamo by the United States as "unlawful combatants" and not as either
"prisoners of war" in accordance with the Third Geneva Convention and with the
right of such persons or as criminals with the rights pertaining to that status.
The Parliamentary Assembly urges the United States immediately to:
5. Present the prisoners before a "competent tribunal" to have their status determined;
6. Secure the prisoners' rights by letting them be represented by legal counsel of their
own choice;
7. Secure the rights of the minors imprisoned according to international conventions and
fundamental principles of law regarding the rights of children not to be incarcerated
with adults and secure their right to education;
8. Refrain from the use of the death penalty.
The Parliamentary Assembly furthermore:
9. Urges the responsible authorities of all the States whose nationals are being
unlawfully detained to do whatever possible to seek their extradition to their home
country for prosecution of their criminal acts.
36
Intermediary Foundation of the Universal
Declaration of Human Rights
AANTEKENEN
To: Mr Jose Manuel Barroso
EUROPEAN COMMISSION
Rue de La Loi 200
B-1049 BRUSSELS
BELGIUM
Your letter of
Your reference
Our letter of
Our reference
Enclosure(s)
Contact
Direct line
Re
UNIEWAARDEN
2x
IFUD of Human Rights / J.P. van den Wittenboer
ifudofhumanrights(aivahoo.com
RACISME-XENOFOBIE
Mierlo,27januari 2012
Zijne Hoge Excellentie Jose Manuel Barroso,
Hierbij verzoekt IFUD of Human Rights,( Joannes Petrus van den Wittenboer,(chairman)
Zijne Hoge Excellentie Jose Manuel Barroso ,voorzitter van de europese commissie;
daadwcrkclijk optreden te bewegen.De Europese Unie is niet alleen verantwoordelijk voor
het verspreiden van informatie over mensenrechten.De Europese Unie moet garantie stellen
dat de Verdragen daadwerkelijk de resultaten bereikt die de Uniewaarden beogen. Anders
hebben bindende Verdragen geen betekenis.Wat rest is dan louter alleen een economisch
handelsblok. Aldus samengevatmet deze brief beoogt IFUD of Human Rights,dat wordt
getoond hoe de EU de waarden van de mensenrechten en anti-racisme vertaalt in
praktijkgericht beleid in samenspraak met het Europees Parlement.Er heeft zich ondertussen
een toestand gevormd die zich tot een permanente situatie heeft ontwikkeld,wat zich een
Correspondence:Po.box 324, 5660AH Geldrop The Netherlands
Offices:Kastanje 28, 573 INK Mierlo The Netherlands
C.o.C.reg:4 1092925 Eindhoven N.L.
E-mail: ifudofhumanrights@yahoo.com
Internet: http://ifudofhumanrights.webs.com/
Phone:+31 -(0)6 50 425 552
-2-
geheel eigen leven is gaan leiden in de Europese Unie door elkaar kost wat kost,de hand
boven het hoofd te houden,zoals de omstandigheden van het concrete geval met Lidstaat
Nederland.Zo dacht lidstaat Nederland over het onderwerp van de mensenrechten,zo zou het
moeten zijn: Mensenrechten waren rechten die wereldwijd zouden gelden voor alle mensen
overal en altijd.Deze rechten vormden de grondslag voor een democratie.De Verenigde
Naties,de Europese Unie en de Raad van Europa zouden opkomen voor de
mensenrechten. Ook Nederland had een eigen mensenrechtenbeleid.
Iedere lidstaat van de EU moet voldoen aan de voorwaarden in artikel 49 van het EU-
Verdrag en moet de beginselen van artikel 6 lidl,van het Verdrag in acht nemen.In dit
verband heeft de Europese Raad van Kopenhagen in 1993 bepaalde criteria ontwikkeld.
NEDERLAND
Het Internationaal Strafhof en het Anne Frank Huis zijn gevestigd in Nederland. Van de
overheid mag bovenal een voorbeeldfunctie worden verwacht.Het door de Staat der
Nederlanden bewust tolereren van de rechten activist die sinds 2003 -om het protest over
onvrede met het systeem van de overheid meer kracht bijzetten- op zijn website en via e-mail
symbolen gebruikt (SS-tekens en Hakenkruizen) die op grond van algemene bekendheid als
beledigend over een bepaalde groep mensen worden ervaren (bij het grote publiek).Het is
strafbaar en het is moreel verwerpelijk,bedreigt de stabiliteit van de samenleving -rechtsstaat
en democratic- en is in strijd met de Grondwet.De omstandigheden waaronder de symbolen in
het openbaar ten tonele worden gevoerd is in strijd met. . . Nederland handelt in strijd met
de Grondwet,democratie en rechtsstaat, (de misdragingen zijn langdurig en structureel).
Nederland voldoet niet aan de in 1993 Kopenhagen overeengekomen criteria. In het Verdrag
van de Europese Unie wordt verder uitgeweid over de kenmerken die elke EU lidstaat dient te
bezitten zoals o.a. non-discriminatie en respecteren van de mensenrechten.Nederland (zou)
thans geen lid meer kunnen zijn van de Europese Unie.De EU kan niet toestaan dat een
lidstaat -hoe groot of economische belangrijk die ook moge zijn- uit eigenbelang de
uniewaarden dwarsboomd. (UNIEWAARDEN VEU en VWEU, primaire recht)
HET PRIMAIRE RECHT
Het primaire recht,ook wel primaire rechtsbron of oorsprongsrecht genoemd,is voor de
Europese Unie (EU) de hoogste van recht in de Europese juridische rangorde,wat betekent dat
het voorrang heeft op elke andere rechtsbron.
HET SECUNDAIRE RECHT
Het secundaire recht zijn de verordeningen,richtlijnen,besluiten,aanbevelingen,adviezen.
EUROPESE OMBUDSMAN
ONDERZOEK OP EIGEN INITIATIEF EN MELDING BIJ STRAFBARE FEITEN
(statuut van de Europese Ombudsman)
Artikel 3,lidl; onderzoek op eigen initiatief door europese ombudsman.
Correspondence:Po.box 324, 5660AH Geldrop The Netherlands
Offices:Kastanje 28, 573 INK Mierlo The Netherlands
C.o.C.reg:4 1092925 Eindhoven N.L.
E-mail: ifudofhumanrights@yahoo.com
Internet: http://ifudofhumanrights.webs.com/
Phone:+31 -(0)6 50 425 552
Artikel 4,lid2; Indien de europese ombudsman in het kader van een onderzoek kermis heeft
genomen van feiten die zijnsinziens onder het strafrecht vallen,brengt hij de
instellingen,organen of diensten die belast zijn met onderzoek van strafbare feiten hiervan
onverwijld op de hoogte.
(statuut Europese Ambtenaren)
Bovendien zij erop gewezen dat volgens Artikel 22a van het Statuut van de ambtenaren alle
ambtenaren van de Europese instellingen,met inbegrip van het personeel van de
Ombudsman,gehouden zijn hun meerderen of OLAF in kennis te stellen van mogelijke
strafbare feiten en / of illegale activiteiten waardoor de belangen van de Europese Unie
worden geschaad.
De europese ombudsman die niet voldoet. . .
Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, Artikel 195,lid2;
Het Europese Parlement kan daartoe een verzoek bij het Hof van Justitie starten om de
europese ombudsman uit het ambt te ontheven worden verklaard,indien Hij niet meer aan de
eisen voor de uitoefening van het ambt voldoet of Hij op ernstige wijze te kort is geschoten.
EUROPESE COMMISSIE
Krachtens de verdragen ziet de Commissie van de Europese Gemeenschappen erop toe dat
het Gemeenschapsrecht op correcte wijze wordt toegepast.(door de ogen zien van haatzaaierij
d.m.v. misinterpretaties van Verdragen, Statuten en regelgeving,dat de draak wordt gestoken
met de uniewaarden).De Commissie beschikt over eigen bevoegdheden,(beroep wegens niet-
nakoming) om te trachten aan deze inbreuk een einde te stellen;in voorkomend geval kan de
Commissie de zaak aanhangig maken bij het Hof van Justitie van de Europese
Gemeenschappen. De Commissie neemt,hetzij op grond van een klacht,hetzij op grond van
vermoedens van inbreuken,die de Commissie ontdekt,de stappen die de Commissie nodig
acht.Het gemeenschappelijke doel van de Europese Commissie en de Europese Unie zijn de
"uniewaarden",en niet het herstel van de hitleriaanse symbolen om de geesten van de jongere
generatie van de toekomst te vergiftigen en de terugkeer naar de imperialistische barbarij van
weleer.Uitzondering is dat Nazi-symbolen zijn toegestaan in geschiedenisboeken en in een
museum,niet om te beledigen en kwetsen.De Europese Commissie neemt een verzoekschrift
slechts in behandeling als alle nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput.In Nederland betekent
dit normaal procederen tot de Hoge Raad.De Europese commissie moet de mensenrechten
niet inzetten voor alleen eigen glorie,een commissie die de mensenrechten uitsluitend
gebruiken ter verheerlijking van zichzelf en hun eigen elite.Gelet op de Universele Verklaring
van de Rechten van de Mens die op 10 december 1948 door de Algemene Vergadering van de
Verenigde Naties is afgekondigd;overwegende,dat deze verklaring ten doel heeft de
Universele en daadwerkelijke erkenning en toepassing van de rechten die daarin zijn
nedergelegd te verzekeren.
Correspondence:Po.box 324, 5660AH Geldrop The Netherlands
Offices:Kastanje 28, 573 INK Mierlo The Netherlands
C.o.C.reg:41092925 Eindhoven N.L.
E-mail: ifiidofhumanrights@yahoo.com
Internet: http://ifudoftiumanrights.webs.com/
Phone:+31 -(0)6 50 425 552
-4-
In ogenschouw nemen mr. Barroso's duidelijk en krachtig statement op het vlak van racisme
en xenofobie in de Europese Unie.
[verwijs naar State of the Union 2010 en Universiteit Geneve 14-1 0-20 10,toespraken
Barroso.]
Dat deze brief de aanzet is voor werkelijke onderhandelingen tastbare stappen vooruit op de
thema's als een gedeelde toekomstvisie.
[Ik verzoek u voor de eerste Maart tweeduizendentwaalf schriftelijk te reageren]
Aan: IFUD of Human Rights
t.a.v.: de Voorzitter
Joannes-Petrus van den Wittenboer
Kastanje 28
573 INK
MIERLO
NEDERLAND.
MET DE MEESTE HOOGACHTING,
IFUD of Human Rights
De voorzitter
bijlage(n).-
P. van den Wittenbo<
T
• Kopie verzoekschrift/klacht dd, 3 oktober 201 1 Europese Ombudsman inzake
"UNIEWAARDEN",nummer: 2013/201 1/OV S2011-143703
• Kopie brief Raad van de Europese Unie, 1 1 februari 2009,Therese Blanchet,hoofd van de Eenheid
CoSrdinatie Juridische dienst
Correspondence:Po.box 324, 5660AH Geldrop The Netherlands
Offices:Kastanje 28, 573 INK Mierlo The Netherlands
C.o.C.reg:4 1092925 Eindhoven N.L.
E-mail: ifudofhumanrights@yahoo.com
Internet: http://ifudofhumanrights.webs.com/
Phone:+31 -(0)6 50 425 552
TEKST
[procestaal NL]
(behandeling openbaar)
IJNIEWAARDEN
ARTIKEL1.
ARTIKEL 29 VEU
General Assembly
UNITED NATIONS
A/RES/53/144
March 8, 1999
Everyone has the right,individually and in association with others,to promote and to strive for
the protection and realization of human rights and fundamental freedoms at the national and
international levels.
STATE OF THE UNION 2010
7 September 2010
Voorzitter van de Europese Commissie
Jose Manuel Durao Barroso
Voor racisme en xenofobie is er in Europa geen plaats.Wanneer zich rond dergelijke delicate
thema's een probleem voordoet,moeten wij alien handelen met zin voor verantwoordelijkheid.
-2-
KLACHT
(aantekenen)
Heden,de derde oktober tweeduizendelf,ten verzoeke van:
Joannes Petrus van den Wittenboer voorzitter,secretaris en penningmeester van de stichting
Intermediate stichting van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens -in het
Engels- Intermediary Foundation of the Universal Declaration of Human Rights - afkorting-
IFUD of Human Rights,wonende en adres te Mierlo,gemeente Geldrop-Mierlo,(573 INK)
Kastanje 28, planned change agent.
e-mail: ifudofhumanrights@yahoo.com internet: http://ifudofhumanrights.webs.com/
AAN:
De Europese Ombudsman - 1 Avenue du President Robert Schuman- BP403-FR-67001
STRASBOURG Cedex- FRANCE
KLACHT GERICHT TEGEN:
RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,Secretariaat-Generaal,Juridische Dienst,Rue de La
Loi,175 B-1048 Brussel, BELGIE.
Er is tussen IFUD of Human Rights en lidstaat Nederland een langdurige [eenmaal civiele
procedure (*1) en eenmaal strafprocedure (*2) ] gaande dat zich inmiddels in eigenrichting
dreigt te escaleren in de Europese Unie door welbewust opzij schuiven van artikel 29 VEU
door de Raad van de Europese Unie in Brussel. - overwegende dat verkeerde interpretaties
van het Verdrag van de Europese Unie tot een beleid van uitsluiting kunnen leiden,en zo haat
en racisme kunnen aanwakkeren - Het beschermen van lidstaten en onder het tapijt vegen
van schending der Uniewaarden van het Verdrag van de Europese Unie.
Dit gelet op de feitelijke omstandigheid de schriftelijke stellingsname in een brief van dd, 1 1
februari 2009,gericht aan IFUD of Human Rights,door de Raad van de Europese Unie,inzake
ingeval van schending van de Uniewaarden door een lidstaat.
Monitoring op het terrein van de Uniewaarden,de naleving van de Uniewaarden door de
lidstaten der Europese Unie - die evenwel indien nodig ook zou moeten kunnen leiden tot het
opleggen van sancties als berispingen en boetes,schorsing van bepaalde rechten met als
uiterste middel het opschorten van het lidmaatschap- De Uniewaarden deze omvatten de
mensenrechten en de fundamentele beginselen van de rechtsstaat (artikel 6 VEU lidl).Daartoe
-3-
verleent artikel 7 VEU de instellingen van de Unie bevoegdheden om op te treden in geval
van een (dreigende) schending van de Uniewaarden.Het eerste lid,dat met het Verdrag van
Nice werd toegevoegd aan artikel 7 VEU,voorziet in een preventiemechanisme voor gevallen
waarin een duidelijk gevaar voor ernstige schending van de Uniewaarden geconstateerd kan
worden.De Raad (in de samenstelling van Staatshoofden en regeringsleiders die artikel 29
VEU onderschrijven) de mogelijkheid geeft ingeval van ernstige en voortdurende schending
van Uniewaarden sancties aan een lidstaat op te leggen.
Benadrukkend de noodzaak zorg te dragen voor een volledige en doeltreffende verwezelijking
van alle mensenrechten zonder discriminatie of onderscheid zoals vastgelegd in Europese en
andere internationale instrumenten.Ervan overtuigd dat handelingen van racistische en
xenofobische aard een schending van de mensenrechten en een bedreiging voor de rechtsstaat
en democratische stabiliteit in de Europese Unie vormen.Het is beledigend voor een
bevolkingsgroep speciaal voor Joodse mensen,maar ook voor eenieder die uit
levensovertuiging de ideologic van het nationaal socialisme verwerpen.Overwegende dat de
Staat der Nederlanden geen enkel schuldinzicht heeft,de beweegreden duidelijk politiek zijn
gei'nspireerd en dat de Staat volledig bekend is met alle stukken in deze zaak en geen enkele
actie hierin heeft ondernomen.De Nederlandse Staat wenst overduidelijk de status-quo te
handhaven.Er is sprake van een schaduwsysteem,en door systematisch preselectie toepassen
gevat in een systeemgeorienteerde benadering is sprake van een model-gebaseerd Orwelliaans
overheidsapparaat van gevestigde politieke belangen "ons kent ons" vriendjespolitiek
mentaliteit.Door monopoliseren groepen en individuen uit te sluiten worden vooraf bepaalde
organisaties en personen systematisch belet om conferenties,seminaries te bezoekenEr is
sprake van een scherpafgebakend netwerk,(Norman Finkelstein, de Holocaust-industrie,
2000).Hierdoor dragen ook programmas op Europees niveau als die "Europa voor de burger"
(programma "Europa voor de burger"2007-20 1 3) , rapporten over mensenrechten,anti-racisme en
holocaust, alleen nog de status van pr-waarde.De selectieprocedures in de EU zijn dermate
selectief dat de echte mensenrechtenverdedigers worden uitgesloten.Echte
mensenrechtenverdedigers leven vaak onder de armoedegrens,zijn onverzekerd en zijn hun
huis en bezittingen verloren.Defensie klokkenluider Fred Spijkers werd politiek-crimineel
verklaard door de Nederlandse overheid omdat hij zijn burgerplicht deed door te
waarschuwen voor ondeugdelijke bommen bij defensie,er was daarna sprake van o.a. bannen
en isoleren,verdachtmaken en demoniseren.De Nederlandse overheid gebruikt dezelfde
taktieken als die communistische landen gebruiken. "Europa voor de burger" is alleen voor het
promoten van de EU,en met de EU-logos duidelijk zichtbaar.Dringt er op aan te weigeren
lidstaten met racistische of xenofoob karakter te steunen en derhalve elk verbond men hun
gekozen vertegenwoordigers af te wijzen.Het Europa van de 21 ste Eeuw heeft geen plaats
voor Adolf Hitler-imitators.De democratische lidstaten van de Europese Unie hebben niet de
wens om opnieuw terug te vervallen op de onderdrukking van de jaren '30 en '40.
NOTARIS:
De notaris heeft een advies-informatie en waarschuwingsplicht waardoor hij als onafhankelijk
adviseur een inhoudelijke inbreng en toegevoegde waarde heeft.De taak van de notaris
behoort meer in te houden dan alleen het opmaken van akten en het uitvoeren van de daarbij
behorende controles.Kernpunt van de vertrouwensposities van de notaris is zijn
zwaarwegende zorgplicht tot wilscontrole en de Belehrungs-plicht die in artikel 43 van de Wet
op het notarisambt (Wna) is opgenomen en in de Jurisprudentie van de Hoge Raad nader is
uitgewerkt.
PROCEDURES AANHANGIG GEMAAKT IN LIDSTAAT NEDERLAND:
(*1) aanbieden valsheidsprocedure 08 februari 2008 op akte notarieel onder ede,de dato van 21
juni 2007,door mr. Th H.J.M. op de Laak,notaris te Cranendonck,aan de Staat der
Nederlanden in handen van de Minister van Algemene Zaken.Door IFUD of Human Rights.
(*2) verzoek om strafvervolging artikel 76 RO procedure, de minister van algemene zaken,aan
de Tweede Kamer der Staten Generaal van de Nederlandse Staat.Door IFUD of Human
Rights.
TOELICHTING NATIONALE PROCEDURES:
1) Een notariele akte onder ambtseed der notaris staat ten alle tijden boven de
schriftelijke verklaring in briefvorm door de Minister van Algemene Zaken.
2) De Staat der Nederlanden is niet aanwezig geweest bij de ondertekening van de
notariele akte,en hierdoor is sprake van een eenzijdige notariele akte .Op eenzijdige
notariele akten mag door de notaris geen Eerste Grosse "In naam der Koningin"
worden afg e geven. De civiele rechter is aangewezen instantie om de notariele
akte tot executoriale titel te verklaren.In dit geval moet dit verzoekschrift met
een advocaat in een verstekprocedure.De Minister van Algemene Zaken heeft
per brief laten weten geen valsheidsprocedure aanhang i g te maken op de notariele
akte. Er is sprake van een schuldvordering in de notariele akte tegen de
Nederlandse Staat. (civiele procedure)
3) Het schijnt dat geen advocaat zijn vingers wenst te branden tegen de Nederlandse
Staat.Er zijn hiertoe voldoende schriftelijke bewijzen aangehecht aan de notariele
akte,(DVD-rom).Daarop heeft de stichting zich schriftelijk tot de Hoge Raad
gewend met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De Hoge Raad wenst geen
advocaat op de zaak te zetten tegen de Staat.
4) Verzoek tot strafvervolging van de Minister van Algemene Zaken,Nederland
artikel 76 RO procedure.De Tweede Kamer heeft schriftelijk laten weten,dat het
verzoek ter inzage is gelegd aan alle fractievoorzitters en leden van de politieke
partijen in de Tweede Kamer. Er is op het verzoek verder totaal geen enkele actie
ondernomen door de Tweede Kamer om in de toekomst nog erger te voorkomen.
(strafprocedure)
TOELICHTING:
Het plaatsen van hakenkruizen en SS-tekens op afbeeldingen van ministers, nationale
ombudsman in Nederland is na het verlijden van de notariele akte niet minder maar erger
geworden.De dader kan gebruik hebben gemaakt van programma's zoals o.a.
photoshop.Internationaal zijn naast het op internet verspreiden,500.000 e-mail internationaal
verzonden van de afbeeldingen.
IMPRESSIE:
Op de internetsite van de dader (die bekend is) tussen een samenvatting van brieven diverse
afbeeldingen staan diverse afbeeldingen:
Afbeelding Tweede Kamer,met aan de wand een groot hakenkruis in krans | afbeelding de
Wijkerslooth met Hitlersnor en hakenkruis en voorzien van het stempel van de rechtbank |
afbeelding Donner met Hitlerkapsel en Hitlersnor,SS-tekens en adelaar met hakenkruis | de
nationale ombudsman met Hitlersnor met SS-tekens en adelaar met hakenkruis | afbeelding
portret Adolf Hitler | afbeelding Balkenende met Hitlersnor,hakenkruis en adelaar met
hakenkruis | Donner met Hitlerkapsel en SS-tekens en adelaar met hakenkruis.Het gelaat is
afgedekt met een zwarte balk over de ogen | adelaar met hakenkruis | hakenkruis in krans |
PRODUCTIES:
1) Voorblad Europese Ombudsman met logo (glossy fotopapier)
2) Blanco (tussen)-blad
3) Artikel 29 VEU
4) Blanco (tussen)-blad
5) Verklaring Raad van de Europese Unie,internationale dag ter bestrijding van
rassendiscriminatie,21 maart 2010 7791/10 (PRESSE 69) NL
6) Blanco (tussen)-blad
7) Brief Raad van de Europese Unie,dd 11 februari 2009,gericht aan 1FUD of Human
Rights,inzake lidstaat Nederland racisme en xenofobie Verdrag van de Europese
Unie(VEU)
8) Blanco tussenblad
9) Brief lidstaat Nederland,Minister van Algemene zaken mr.dr.J.P. Balkenende,dd,28
Maart 2008,kenmerk 3318172,inzake verklaring valsheidsprocedure
10) Brief dd, 15 September 2008,Tweede Kamer der Staten Generaal,inzake
strafvervolging de minister van algemene zaken, Art 76RO,met bijlagen,dd 2
September 2008,TK 106,lijst 106-7779
1 1 ) Blanco (tussen)-blad
12) Afbeelding minister Donner,met het copyright teken van Karel de Werd,en voorzien
van SS-tekens,adelaar met hakenkruis,Hitlersnor en Hitlerkapsel
13) Toespraak minister Donner 29-03-2004,inzake het boek "met recht discriminatie
bestrijden",(schriftelijk)
14) Schriftelijke verklaring dd,8 September 2004,door Notaris mr. Th.J. op de Laak,met
de verklaring dat de notaris achter zijn ambtseed blijft staan i.v.m. de notariele akte
15) Brief minister mr. J.RH. Donner,notarisambt ,dd 7 Februari 2006
16) Blanco (tussen)-blad
17) Staat van de Europese Unie,29 201,nr 10, Tweede Kamer vergaderjaar 2003-2004
1 8) OSCE-toespraak Nederland,Rita Verdonk dd, 1 3 September 2004,mensenrechten en
19) anti-racisme,PC.DEL/8 1 1 /04
20) Resolutie Europees Parlement, "Het Europese geweten en het totalitarisme",2010/C
137E/05
21) Blanco (tussen)-blad
22) Tractatenblad,2005,nr 46,bestrijding van strafbare feiten verbonden aan electronische
netwerken,betreffende strafbaarstelling van handelingen racistische of xenofobische
aard
23) Blanco (tussen)-blad
24) United Nations General Assembly,A/RES/53/144, 8 Maart 1999 (English version)
25) Blanco (tussen)-blad
26) Formulier "De Europese Ombudsman",klacht betreffende wanbeheer der Raad van de
Europese Unie,Bnissel,Belgie
27) Blanco (sluit)-blad
28) Blanco (eind)-blad (glossy fotopapier
EXTRA BIJLAGEN:
(zeven extra bijlagen)
1) Schriftelijke klacht schending Uniewaarden,dd, 3 oktober 2011,tegen Raad van de
Europese Unie,Bnissel Belgie. (formulier wanbeheer Europese ombudsman, in
tweevoud)
2) Verzoekschrift gericht aan Secretariaat-Generaal van de Raad van de Europese
Unie,dd,27 Januari 2009,met aangehecht rapport over lidstaat Nederland.(als pdf-file
downloaden rapport:
http://www.archive.org/details/RapportOverNederlandAanDeEuropeseUnie2009_231
3) Hate Crimes The Netherlands,impressie van afbeeldingen van Nederlandse
internetsite,pijldatum 3 Oktober 201 1
4) fotokopie van een afschrift van een notariele akte + aanhechtingen door mr. Th.
H.J.M. op de Laak,notaris Budel gemeente Cranendonck,dd,27 Juni 2007
5) aanbieden valsheidsprocedure bij civiele rechter aan Staat der Nederlanden,dd 8
Februari 2008,(verlenging t/m 27 Maart 2008
6) Brief Raad van Toezicht voor de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der
Nederlanden,dd,16 Mei 2008,kenmerk: OZ072 2007/2008 ab/az,inzake geen advocaat
tegen de Staat der Nederlanden.(verstekprocedure tegen de Staat bij civiele
rechter).Een executorial titel in dit geval moet alleen door de rechter,en mag op deze
akte niet door de notaris worden afgegeven als Eerste Grosse "In naam der Koningin"
7) formulier Europese Ombudsman jegens Raad van de Europese Unie,wegens
schending Uniewaarden.
IFUD of Human Rights
De voorzitter
J.R van den Wittenboer
[schriftelijke correspondentie te richten aan: IFUD of Human Rights, T.a.v.: de Voorzitter, J.P. van den
Wittenboer,Kastanje 28, 573 INK MIERLO NEDERLAND]
RAADVANDE
EUROPESE UNIE
SECRETARIAAT-GENERAAL
Juridische Dienst
Brussel, 1 1 februari 2009
S^39/0 1 932
RUEDELALOI, 175
B- 1048 BRUSSEL
Tel: (32 2) 281 61 11
Telefax: (32 2) 281 73 81/281 73 97
IFUD of Human Rights
Po.box 324
NL- 5660AH Geldrop
Ter attentie van de heer J. P. van den Wittenboer, Voorzitter
Geachte heer,
Wij hebben uw brief van 27 januari 2009 en de bijlagen daarbij goed
ontvangen.
U verwijst daarin naar artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese
Unie, en met name het eerste lid daarvan. Die bepaling verleent evenwel
geen recht van initiatief aan de Raad van de Europese Unie, die de erin
neergelegde bevoegdheden slechts kan uitoefenen op voorstel van eenderde
van de lidstaten, het Europees Parlement of de Commissie.
Wij sturen u dan ook uw documentatie terug, zodat u die desgewenst nog
passend kunt gebruiken.
Hoogachtend,
Therese BLANCHET
Hoofd van de Eenheid Coordinate
Juridische dienst
201 3/201 1/OV
S201 1-143703
Europese Ombudsman
Afdeling Juridische zaken
Directeur
Joannes Petrus VAN DEN WITTENBOER
Kastanje 28
5731 NK GELDROP-MIERLO
PAYS-BAS
Straatsburg, 11/10/2011
Ontvangstbevestiging
Geachte heer / mevrouw,
Ik schrijf uomute laten weten dat uw klacht van 03/10/2011 het Bureau
van de Europese Ombudsman heeft bereikt op 06/10/2011 en het
registratienummer 2013/2011/OV heeft gekregen. Uw klacht zal door dhr.
Olivier Verheecke (tel. +32 (0)2.284.20.03).
Op de achterzijde van deze brief vindt u een informatieve nota over de
behandeling van uw klacht en de regels ten aanzien van de bescherming van
persoonsgegevens die de Ombudsman toepast wanneer hij klachten behandelt.
Ik zou ook uw aandacht willen trekken op het feit dat bij de
Ombudsman ingediende klachten de vastgestelde termijnen voor een beroep in
administratieve of gerechtelijke procedures niet schorsen. (Artikel 2(6) van het
Statuut van de Europese Ombudsman).
Hoogachtend,
Joao Sant'Anna
Hoofd afdeling Juridische zaken
1 avenue du President Robert Schuman T. + 33 (0)3 88 17 23 13 www.ombudsman.eurapa.eu
CS 30403 F. + 33 (0)3 88 17 90 62 eo@ombudsman.europa.eu
F - 67001 Strasbourg Cedex
/SN
2013/201 1/OV
Europese Ombudsman S201 1-144262
P. Nikiforos Dlamandouros
Europese Ombudsman
De heer Joannes-Petrus van den Wittenboer
IFUD of Human Rights
Kastanje 28
NL - 5731 NK Mierlo
PAYS - BAS
ifudofhumanrights@yahoo.com
Straatsburg, 2 1 "10- 2011
Klacht 2013/2011/OV
Geachte heer van den Wittenboer,
Ik antwoord op uw schrijven van 3 oktober 2011, waarin u een klacht
indient over het antwoord van de Raad van de Europese Unie van 11 februari
2009 op uw brief van 27 januari 2009 in verband met een inbreuk op de
waarden van de Europese Unie ("Uniewaarden").
Het Verdrag betref fe nde de werking van de Europese Unie en het
Statuut van de Europese Ombudsman bevatten bepaalde voorwaarden voor het
insteilen van een onderzoek door de Ombudsman. Een van deze voorwaarden
luidt:
Artikel 2, lid 4 van het Statuut van de Europese Ombudsman:
"De klacht moet tijn ingediend binnen twee jaar na de datum waarop degene die de
klacht indient, in kennis is gesteld van defeiten die aan de klacht ten grondslag
liggen."
Na zorgvuidige bestudering van uw klacht blijkt dat niet aan deze
voorwaarde is voldaan, aangezien u uw klacht heeft ingediend meer dan twee
jaar nadat u kennis nam van de brief van de Raad van 11 februari 2009. Ik moet
u daarom tot mijn spijt meedelen dat ik uw klacht niet in behandeling kan
nemen.
1 avenue du President Robert Schunun T. + 33(0)3 88 1723 13 www.ombudsmm.europa.eu
CS30403 F . + 33 (0)3 88 17 90 62 eo@ombudsman.europa.eu
F- 67001 Strasbourg Cedex
Ik kan u spijtig genoeg niet verder helpen in deze zaak.
Hoogachtend,
( jK +m. m.~~tt «»' ""-
P. Nikiforos Diamandouros
INTERNET
http://ifudofhumanrights.webs.com/
BIJLAGEN (CD-rom):
rapporten,onderzoeken,brieven.
[met uitdrukkelijke vermelding dat het afschrift van een notariele akte door de notaris
voorzien van zijn handtekening onder ambtseed gezet leidend is. Het afschrift van de notariele
akte een leidende rol blijft spelen in alle nog te verrichten toekomstige onderzoeken,tot het
moment van verklaring onjuistheid of valsheid,middels "valsheidsprocedure" voor de civiele
rechter.]
Intermediary Foundation of the Universal
Declaration of Human Rights
OPLEGGEN VALSHEIDSPROCEDURE
Notariele akte(n) onder ede
Heden,de achtste februari tweeduizendacht,ten verzoeke van:
Joannes Petrus van den Wittenboer,handelende onder de naam Audio-Rarities en voorzitter /
secretaris en penningmeester van de Stichting Intermediaire stichting van de Universele
Verklaring van de Rechten van de Mens,wonende te Mierlo,gemeente Geldrop-Mierlo,
(573 INK) aan de Kastanje 28,planned change agent.
AAN:
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Algemene Zaken),zetelende te 's-Gravenhage ten
adres Binnenhof 19 aldaar, aan het parket van de procureur-generaal bij de Hoge Raad,ten
adres Kazemestraat 52,5214CV, 's-Gravenhage mijn verzoek inzake het opleggen van de
"Valsheidsprocedure" over de notariele akte van rectificatie onder ede,de dato van 21 juni
2007,door mr.Th.HJ.M. op de Laak,notaris te Cranendonck.
MET UITDRUKKELIJKE VERMELDING:
In het hoofd van deze akte de woorden "in naam der Koningin",uitvoerbaar bij
voorraad.Tenzij:
De schuldenaar de combinatie de vordering 5 de akte(n) onrechtmatig of ongegrond
voorkomt,een door de schuldenaar aan te spannen "Valsheidsprocedure'Via de civiele
rechter,aanhangig te maken bij de Rechtbank van Den Haag,afdeling civiele rechtspraak,ten
adres Prins Clauslaan 60 te Den Haag.
CorrespondencePo.box 324, 5660AH Geldrop The Netherlands
OfTices:Kastanje 28, 573 INK Mierlo The Netherlands
C.o.C.reg:4 1092925 Eindhoven N.L.
Phone:+3t -(0)650425 552
TERMIJN:
Tot en met zevenentwintig februari tweeduizendacht.
TENEINDE:
De notariele akte,tevens de aangehechte stukken collationee waaronder de DVD-rom
rubriek 7b,(kopie dezes), op verzoek een orgineel afschrift door de notaris aan de civiele
reenter te overleggen.
DE PRODUCTIES:
1 . Kopie van het afschrift van de notariele rectificatie akte de dato van 2 1 juni
2007,tevens kopieen van de aangehechte stukken collationee (lb t/m 8b),waaronder
DVD-rom 7b.
2. Kopie brief notariaat op de Laak,Cranendonck,de dato 27 juni 2007,inzake mocht er
een grosse nodig zijn hierover telefonisch door J.P. van den Wittenboer daarover
contact op te nemen met de notaris.
MITSD1EN:
Geen nieuwe argumenten door de schuldenaar of de rechter naar voren worden gebracht,die
de notariele akte onder ede ontkrachten,wanneer het de rechtbank behaagt bij vonnis,de
woorden "In naam der Koningin" aan het hoofd van de notariele akte en dat deze voor grosse
kan worden uitgegeven,om te zetten in een Europese executoriale titel EET.Vo.
TOELICHTING:
De schuldvordering wordt als niet betwist beschouwd indien:
•
De schuldenaar zich in de loop van de civiel gerechtelijke procedure
"Valsheidsprocedure"niet tegen de schuldvordering heeft verweerd.
De schuldenaar zich niet door middel van een verzoek waarin de desbetreffende
"Valsheidsprocedure'Voorziet^echtsgeldig heeft verweerd.
Corrcspondence:Po.box 324, S660AH Geldrop The Netherlands
Offices:Kasttnje 28, 573 INK Mierlo The Netherlands
C.o.C.reg:4 1092925 Eindhoven N.L
Phone:+31-(0)6 50425 552
• De schuldenaar ter terechtzitting waarin over de schuldvordering de desbetreffende
"Valsheidsprocedure"voorziet,niet is verschenen.
AUDIO-RARITIES
INTERMEDIAIRE STICHTING VAN DE
UNIVERSELE VERKLARING VAN DE RECHTEN VAN DE MENS
J.P. VI
Per aangetekende post en handtekening retour voor ontvangst,versturen aan:
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Parket van de procureur-generaal
de procureur-generaal
Postbus:20303
2500EH,'s-GRAVENHAGE.
VERLENGING TERMIJN
Tot 27maart200*
[ie^o,29-
*H^""
$pondence:P^fibx 324, 5660AH Geldrop The Netherlands
fices:Ka«anje 28, 573 INK Mierlo The Netherlands
C.o.C.reg:41092925 Eindhoven N.L
Phone:+3I -{0)6 50425 552
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Aan de heer J.P. van den Wittenboer
Postbus 324
5660 AH GELDROP
Datum 18februari2008
Kenmerk 7391.1/SvdO/rk
Geachte heer Van den Wittenboer,
U zond de Procureur-Generaal een brief van 8 februari 2008 met bijlagen, gericht aan de Staat der
Nedertanden (Ministerie van Algemene Zaken) betreffende 'opleggen valsheidsprocedure'.
Ingevolge artikel 48 van het Wetboek van Burgertijke Rechtsvordering geschiedt alleen de
betekening van exploten bestemd voor de Staat aan het parket van de Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden. De Hoge Raad draagt vervolgens zorg voor de snelle toezending aan
het ministerie vermeld op het exploot. Hiertoe beperkt zich de taak van het parket in deze. Met
correspondentie die de Staat betreft, heeft de Procureur-Generaal geen bemoeienis. Dergelijke
correspondentie dient u rechtstreeks te richten aan het desbetreffende ministerie.
Onder verwijzing naar mijn brief van 4 januari 2007 herhaal ik dat de Procureur-Generaal u niet van
dienst kan zijn.
Hoogachtend,
De Kabinetschef van de Procureur-generaal,
Mr. S. van den Oever
Postbus 20303 | 2500 EH Den Haag | Telefoon 070 361 13 11
Lange Voorhout 34 | Bezoekadres: Kazernestraat 52 | www.hogeraad.nl
dp
/
k
Minister-President
Ministerie van Algemene Zaken
Postadres
Postbus 20001
2500 EA DenHaag
Bezoekadres
Binnenhof 19, Den Haag
Telefoon
+31 70 356 44 50
h'ax
+31 70 356 46 83
Datum
28 maart 2008
Kenmcrk
3318172
De heer J.P. van den Wittenboer
Postbus 324
5660 AH GELDROP
Geachte heel Van den Wittenboer,
Bij brief van 29 februari 2008 deelt u mij mede dat u de temiijn veriengt van het
aanhangig maken van een 'valsheidsprocedure', U biedt de Staat de mogelijidieid een
notariele akte van 21 juni 2007 te betwisten. Via de door u vermelde internetpagina
neb ik kenrris genomen van de akte".
In reactie op uw sckrijven deel ik u mee thans niet voornemens te zijn een
valsheidsprocedure aanhangig te maken. Om misverstanden te voorkornen merk ik
op dat ik de inhoud van de akte volledig voor uw verantwoordelijkheid laat en dat de
Staat geen enkele schuld of aansprakekjkheid erkent.
Hoogachtend,
DE MINISTER-PRESIDENT,
Minister van Algemene Zaken,
Mr.dr. J.P. Balkenende
Commissie Evaluatie
Wet op het notarisambt
Het beste van twee
werelden
Commissie Evaluatie Wet op het notarisambt
Het beste van twee werelden
De commissie Evaluatie Wet op het notarisambt is ingesteld bij besluit van de Minister van Justitie van 9 juli 2004,
(Staatscourant 2004, nr.137).
De commissie heeft als taakopdracht gekregen de Wet op het notarisambt, die op 1 oktober 1999 in werking is
getreden, te evalueren. Daarbij staan de vragen centraal of de gei'ntroduceerde marktwerking de beoogde effecten
heeft gehad en of de ten aanzien van de verschillende aspecten van de beroepsuitoefening in de wet verankerde
mix tussen publiek en privaat voldoende evenwichtig is. Een belangrijk thema bij deze evaluatie is te bezien of en
op welke wijze de beoogde marktwerking in het notariaat heeft plaatsgevonden.
De samenstelling van de commissie was als volgt:
voorzitter:
- Mr. A. Hammerstein, president van het Gerechtshof Arnhem;
leden:
- Prof. mr. J.W.J. Besemer, oud-voorzitter van de raad van bestuur van het Kadaster, thans hoogleraar Geo-
informatie-infrastructuur aan de Technische Universiteit Delft;
- Mr. F.W.H. van den Emster, president van de Rechtbank Rotterdam;
- Prof. mr. E.H. Hondius, hoogleraar burgerlijk recht aan de Universiteit Utrecht;
- Prof. mr. M.J.A. van Mourik, notaris en hoogleraar notarieel- en privaatrecht aan de Radboud Universiteit
Nijmegen;
adviserende leden:
- Mw. mr. M. Brandsma, directeur Toegang Rechtsbestel van het Ministerie van Justitie, na 1 februari 2005
opgevolgd door mr. K. ICrijnen, hoofd afdeling Juridische Beroepsgroepen en Tolken, Directie Toegang
Rechtsbestel van het Ministerie van Justitie;
- Drs. M.A.H.M. Hameleers MPA, lid managementteam Directie Marktwerking van het Ministerie van
Economische Zaken;
- Mr. P. Kole, directeur Algemene Zaken, van de Koninklijke Notariele Beroepsorganisatie;
- Prof. mr. G.J.C. Lekkerkerker, directeur Juridische Zaken van de Koninklijke Notariele Beroepsorganisatie, als
plaatsvervangend lid voor mr. P. Kole.
Secretariaat: mr. C.P. Bierhuize en mr. P. Desse, beiden werkzaam bij de Directie Toegang Rechtsbestel van het
Ministerie van Justitie.
Inhoudsopgave
Ten geleide 6
1. Hoofdlijnen van het rapport 7
2. Beeld van het notariaat 13
3. Effecten van de wetswijziging: de ambtelijke ethiek 19
4. Effecten van marktwerking in het notariaat 25
5. Domeinmonopolie en ministerieplicht nader beschouwd 43
6. Versterking van toezicht en tuchtrecht 51
7. Versterking van de professionele dienstverlening 59
8. Versterking van de positie van de consument 69
9. Conclusies en aanbevelingen 73
Bijlagen:
1 . Instellingsbesluit van de commissie Evaluatie Wet op het notarisambt 79
2. Rapport EIM, Prijsconcurrentie in het notariaat 81
3. Overzicht notariele taken op grand van de wet 117
4. Brief van 9 november 2004 van de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23706, nr. 59 123
5. Brief van 14 februari 2005 van de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 61. 133
6. Beknopte reactie op het rapport Competition and quality in the notary profession
van het Centraal Planbureau 147
7. Lijstvangebruikte afkortingen 151
Ten geleide
Op 9 juli 2004 is bij besluit van de Minister van Justitie de commissie Evaluatie Wet op het notarisambt ingesteld.
De wetgever heeft in 1999 expliciet aangegeven de concurrentie binnen het notariaat te willen bevorderen.
Daartoe zijn, globaal, drie maatregelen in de wet neergelegd: de liberalisering van het benoemings- en
vestigingsbeleid, de afschaffing van het verbod op het verrichten van ambtshandelingen buiten het
arrondissement van vestiging en het geleidelijk vrijlaten van de tarieven. De commissie heeft onderzocht op welke
wijze de genoemde maatregelen in de praktijk gestalte hebben gekregen. Daarbij heeft zij gelet op de effecten van
marktwerking en concurrentie en op de mogelijke gevolgen daarvan voor de ambtsuitoefening.
Werkwijze van de commissie
De commissie heeft vijftien maal vergaderd en daarbij de verschillende aspecten van de notariele
beroepsuitoefening beoordeeld. De commissie heeft getracht een zo volledig mogelijk beeld te verkrijgen van de
actuele ontwikkelingen in het notariaat. Daartoe heeft de commissie een aanzienlijk aantal publicaties bestudeerd
en gesproken met onder meer het bestuur van het Bureau Financieel Toezicht en met vertegenwoordigers van de
Nederlandse Mededingingsautoriteit. Tevens heeft de commissie hoorzittingen gehouden met de voorzitters van
de notariele toezichtkamers en de voorzitters van de notariele ringen. Voorts zijn door commissieleden
verschillende seminars bezocht die betrelddng hadden op actuele onderwerpen die het notariaat betreffen. Ten
slotte zijn door de commissie wetenschappelijke onderzoekers uitgenodigd om aan de hand van recente
onderzoeken de commissie nader te informeren door het geven van presentaties. Een van die presentaties had
betrelddng op het rapport "Competition and quality in the notary profession" dat het Centraal Planbureau op 8
September jl. heeft gepubliceerd. Een beknopte reactie van de commissie op dit rapport is opgenomen als
bijlage 6.
Naast deze eigen activiteiten heeft de commissie aan het onderzoeksbureau EIM opdracht gegeven een onderzoek
in te stellen naar de gevolgen van prijsconcurrentie in het notariaat met het oog op het beoordelen van de gevolgen
van marktwerking in het notariaat. Het rapport van het EIM is als bijlage bij dit rapport gevoegd.
In het eerste hoofdstuk wordt een samenvatting gegeven van de belangrijkste conclusies van de commissie. In het
tweede hoofdstuk staat een beschouwing over de essentie van het notariaat. Dit hoofdstuk vormt het
referentiekader dat de commissie heeft gehanteerd bij het beoordelen van de verschillende elementen uit de
notariele beroepsuitoefening. In de daarop volgende hoofdstukken worden de actuele stand van zaken en de
bevindingen van de commissie per onderwerp gegeven. Daarna volgen in hoofdstuk 9 de conclusies en
aanbevelingen.
De noten in de tekst zijn per hoofdstuk als eindnoten opgenomen in dit rapport.
De commissie dankt alle personen die tijd hebben vrijgemaakt om de commissie van informatie te voorzien,
alsmede alle personen die voor de commissie een presentatie hebben gegeven van wetenschappelijke
onderzoeksresultaten, die relevant waren voor de taakopdracht van de commissie.
De commissie geeft in dit rapport een unaniem advies.
Hoofdstuk 1
Hoofdlijnen van het rapport
1.1 Inleiding
In 1999 is de nieuwe Wet op het notarisambt (Wna) in werking getreden. De bedoeling ervan was dat meer
marktwerking en vrijere vestigingsmogelijkheden zouden leiden tot meer aanvaardbare prijzen en
prijsdifferentiatie, alsmede tot verbetering van de kwaliteit en de toegankelijkheid van de dienstverlening.
Ondanks waarschuwende geluiden waren de verwachtingen hoog, wellicht te hoog, gespannen. Deze
hooggespannen verwachtingen zijn gedeeltelijk uitgekomen. Notarissen zijn efficienter gaan werken, hebben
(nog) meer oog gekregen voor innovatie en de klantvriendelijkheid is toegenomen. In de onroerendgoedpraktijk
zijn de tarieven gedaald, zij het in het laagste segment minder dan werd verwacht, en is prijsdifferentiatie
opgetreden. Daar staat tegenover dat de tarieven voor het overige zijn gestegen, hetgeen mede het gevolg is van
het wegvallen van kruissubsidie. Voorts bestaat zorg over handhaving van de kwaliteit van de notariele
dienstverlening. Vooral de informerende rol van de notaris dreigt in de knel te komen. De ambachtelijke kwaliteit
van de akten lijkt echter nog steeds voldoende te zijn.
De notaris vervult in onze samenleving de rol van deskundige en onpartijdige vertrouwenspersoon^ Het
voortbestaan van het notariaat in de vorm die wij reeds lang en ook thans nog kennen, is zonder meer
gerechtvaardigd als de notaris deze rol kan blijven vervullen. Daarom mogen en moeten aan de persoon die het
ambt van notaris bekleedt, hoge eisen worden gesteld als het gaat om integriteit, onafhankelijkheid en
bekwaamheid. Aan deze eisen mag niet worden getornd. Daarover bestaat binnen en buiten het notariaat een
grote mate van consensus. De commissie denkt daarover niet anders. Integendeel, alle voorstellen van de
commissie zijn erop gericht de bestaande eisen beter dan thans gebeurt te handhaven en nog wat verder aan te
scherpen. De commissie wil bovendien de positie van de notaris in enkele opzichten versterken in het belang van
de rechtsorde, waaronder de rechtszekerheid.
1.2 Gevolgen van marktwerking
De commissie heeft vastgesteld dat, vooral binnen de beroepsgroep zelf, zorgen bestaan over de handhaving van
de integriteit en de kwaliteit van de dienstverlening. Deze zorgen lijken in de eerste plaats voort te komen uit de
hiervoor al genoemde hoge eisen die aan het ambt gesteld worden. Voorts heeft de liberalisering van de tarieven
geleid tot meer concurrentie tussen de notarissen waardoor op veel plaatsen de onderlinge verhoudingen onder
druk zijn komen te staan. Er zijn aanwijzingen dat vele notarissen niet voldoende waren voorbereid op de
marktwerking waardoor zij zich, overigens lang niet altijd terecht, bedreigd zijn gaan voelen en zij soms, uit vrees
voor verlies van hun marktpositie, onderling wel erg scherp zijn gaan concurreren. Ten slotte heeft het loslaten van
vaste tarieven de notaris in de onroerendgoedpraktijk kwetsbaarder gemaakt voor bei'nvloeding en manipulatie
door met name grote partijen in de markt die in staat zijn eigen voorwaarden te dicteren. Daarnaast hebben de
economische omstandigheden na 1999 een ongunstige invloed gehad. De economische conjunctuur is
teruggelopen en de onroerendgoedpraktijk in het algemeen heeft het zwaar te verduren.
De commissie stelt vast dat de marktwerking een aantal positieve effecten heeft gehad, zoals betere
toegankelijkheid en dienstverlening, innovatie en prijsdifferentiatie. De commissie heeft geen concrete
aanwijzingen gevonden voor de juistheid van de veronderstelling dat marktwerking en liberalisering van tarieven
hebben geleid tot het op grote schaal teruglopen van de kwaliteit en aantasting van de integriteit binnen de
beroepsgroep. Notarissen hechten nog steeds zeer aan handhaving van betrouwbaarheid en kwaliteit. Door het
toenemen van de concurrentie zijn wel meer dan voorheen de grenzen opgezocht van de bestaande regels en
normen die blijkens de tuchtrechtspraak hier en daar ook zijn overschreden. Aan de commissie zijn voorbeelden
gemeld van grensoverschrijdend gedrag van notarissen waartegen niet altijd effectief is of kon worden opgetreden.
Er zijn echter geen duidelijke aanwijzingen gevonden voor een onaanvaardbare vermindering van de kwaliteit van
de dienstverlening. Mogelijk is wel sprake van verschraling, in het bijzonder doordat ook in de familiepraktijk
kostendekkend moet worden gewerkt omdat kruissubsidiering vanuit de onroerendgoedpraktijk voor het grootste
deel is weggevallen. In deze laatste praktijk probeert een aantal notarissen, om begrijpelijke doch voor de
commissie niet aanvaardbare redenen, tijd te besparen op hun informatie- en adviestaak.
De commissie beveelt aan dat zowel door het ministerie als door de Koninklijke Notariele Beroepsorganisatie
(KNB) in de nabije toekomst nader onderzocht wordt in hoeverre de thans gehoorde klachten over en zorgen ten
aanzien van de kwaliteit van de notariele dienstverlening en de integriteit van de beroepsuitoefening gegrond zijn.
Het notariaat bevindt zich nog steeds in een transitiefase die monitoring vereist.
1.3 Professionele autonomic
De commissie meent dat in elk geval maatregelen nodig zijn om ook voor de toekomst te waarborgen dat een
betrouwbaar en deskundig notariaat, waaraan in onze samenleving met het oog op de eisen van het rechtsverkeer
behoefte bestaat, blijft bestaan. Dit vereist een sterke preventieve en repressieve kwaliteitsborging. De
belangrijkste bijdrage daaraan zal vanuit de beroepsgroep zelf moeten komen. Notarissen zullen zich goed
moeten realiseren welke hoge eisen aan het ambt gesteld worden en zich dienovereenkomstig moeten gedragen.
De KNB kan een belangrijke bijdrage leveren door voorlichting en verscherpte regelgeving op het gebied van
kwaliteit, integriteit en ondernemerschap. Binnen de beroepsgroep zal in zoverre een cultuuromslag moeten
plaatsvinden dat de urgentie van zelfregulering en het elkaar aanspreken op verantwoordelijkheid beter dan thans
wordt onderkend, en dat een en ander ook daadwerkelijk in praktijk gebracht wordt.
De notaris is allereerst zelf verantwoordelijk voor het handhaven en bevorderen van de kwaliteit van de
dienstverlening. Daarnaast acht de commissie een aantal flankerende maatregelen nodig die neerkomen op:
- strengere toetsing bij de toelating via een onafhankelijke commissie;
- versterldng van het toezicht (surveillerende rol van de beroepsorganisatie) en verbetering van de
onderzoeksmogelijkheden door het Bureau Financieel Toezicht (BFT);
- concentratie van het tuchtrecht;
- kwaliteitsnormen en invoering van audits.
Binnen het notariaat zullen integriteit en kwaliteit niet alleen tot normale onderdelen van de bedrijfsvoering
moeten worden gemaakt, maar het tekortschieten op deze punten zal sneller en effectiever dan voorheen
onderwerp van onderzoek en handhaving moeten worden.
Wat de toelatingseisen betreft, pleit de commissie voor handhaving van de universitaire opleiding. De notaris
behoort een academisch geschoolde jurist te zijn die zelfstandig in staat is zijn vak bij te houden en op zijn
vakgebied verbindingen te zien tussen verschillende onderdelen van het recht. Voor behoud van de kwaliteit van
de dienstverlening is nodig dat de notaris op de gebieden waarop hij werkzaam is (vooral onroerendgoedpraktijk,
familie- en erfrecht en ondernemingsrecht) voldoende kennis in huis heeft, hetgeen echter op bepaalde terreinen
de noodzaak van bijzondere expertise en specialisering niet behoeft uit te sluiten. De commissie acht het ook
noodzakelijk dat meer dan thans aandacht wordt besteed aan de geschiktheid van degenen die tot dit publieke
ambt worden geroepen. De eis van alleen een ondernemingsplan is te mager. Er zal opnieuw aandacht besteed
moeten worden aan het toetsen van de geschiktheid van de te benoemen persoon. Deze zou kunnen bestaan uit
een objectieve toets, op enig moment tijdens de opleiding waarmee de geschiktheid van de persoon voor het ambt
zou kunnen worden getoetst. Omdat de levensvatbaarheid van een nieuwe standplaats objectief getoetst wordt,
bestaat geen reden voor beperking van de mogelijkheid van vrije vestiging.
De commissie doet nog enkele andere aanbevelingen:
- versoepeling van de stage-eisen;
- vereenvoudiging van de zij-instroom;
- zo spoedig mogelijk invoering van de notaris in dienstbetrelddng van een notaris;
- invoering van de mogelijkheid om waarnemend notaris te zijn tot de leeftijd van 70 jaar;
- aanvaardbaarheid van betaling van een goodwillvergoeding.
1.4 Toezicht en tuchtrecht
De commissie is van oordeel dat de tijd gekomen is om toezicht en tuchtrecht van elkaar los te maken. Toezicht
behoort in handen te komen van degenen die daarvoor voldoende zijn toegerust. Los daarvan moet een vorm van
onafhankelijke tuchtrechtspraak bestaan. Met het oog op dit laatste en om meer eenheid van tuchtrechtspraak te
bevorderen en afstand te scheppen van de beroepsbeoefenaren, beveelt de commissie aan dat landelijk vijf
notariele tuchtkamers worden gevormd, een per ressort in de rechtbank die is gevestigd in de hoofdplaats van het
ressort. De samenstelling van deze kamers zou moeten bestaan uit twee rechters en een notaris. De commissie is
voorstander van benoeming van presidenten van de rechtbanken van het ressort tot leden van deze notariele
kamer. Aldus blijft de band met de plaatselijke situatie in stand. Sancties moeten worden uitgebreid met de
geldboete en de mogelijkheid van het opleggen van voorwaarden.
Wat het toezicht betreft is vooral van belang dat het aantal toezichthouders wordt verminderd en dat de resterende
toezichthouders over voldoende bevoegdheden en middelen beschikken om het toezicht effectief te doen zijn.
Onderzoek ten kantore van de notaris en in dossiers behoort mogelijk gemaakt te worden voor de gevallen waarin
naar het oordeel van (de voorzitter van) de notariele kamer voldoende gegronde verdenking bestaat dat in strijd
met de regels wordt gehandeld. Voor bepaalde gevallen zal een vorm van stille bewindvoering mogelijk gemaakt
moeten worden.
1.5 Domeinmonopolie en ministerieplicht
De commissie acht de huidige domeinmonopolies van de notaris gerechtvaardigd. Op al deze gebieden waar de
wetgever een authentieke, door een notaris opgestelde akte heeft voorgeschreven, vervult de notaris een essentiele
rol door zijn expertise in samenhang met zijn onafhankelijkheid annex onpartijdigheid. De hiermee bereikte
rechtszekerheid is ook in economisch opzicht van groot belang. De deskundigheid betreft mede de samenhang
tussen de gebieden. Daarom mag in beginsel van de notaris full service worden verwacht en dient de
ministerieplicht gehandhaafd te blijven. De commissie vraagt ook aandacht voor de mogelijkheid van een zekere
specialisatie. Aan de ministerieplicht moet in deze gevallen kunnen worden voldaan door een adequate verwijzing
naar een andere notaris. Daarvoor moeten nieuwe regels worden gesteld.
1.6 Tarieven en mededinging
De notaris heeft zijn ambt in de moderne geschiedenis altijd vervuld als vrije beroepsbeoefenaar. De nieuwe wet
heeft de notaris wel meer tot ondernemer gemaakt dan voorheen. Dit ondernemerschap moet worden
uitgeoefend binnen de strenge normering van het ambt. Dit is geen eenvoudige opgave. Het kan geen verbazing
wekken dat vele notarissen daarmee hebben geworsteld en daarmee ook thans nog moeite hebben. Zij kunnen
hun onpartijdigheid en onafhankelijkheid, waaraan zij terecht gehecht zijn, moeilijk in overeenstemming brengen
met de rol van 'koopman' die moet concurreren op de markt en klanten moet zien te verwerven. De commissie is
zich ervan bewust dat om deze reden door velen gehoopt wordt op een herinvoering van de tariefregulering. Deze
zou volgens hen weer rust kunnen brengen in de gelederen. De commissie is van oordeel dat deze rust van zeer
tijdelijke aard zou zijn. De werkelijke knelpunten worden hiermee niet opgelost. Tariefregulering is bovendien een
uiterste maatregel waarvoor zwaarwegende redenen moeten bestaan die thans niet aanwezig zijn. De
mogelijkheid van tariefregulering dient wel als noodmaatregel in de wet verankerd te blijven. Toepassing is pas
gerechtvaardigd als de continui'teit van het notariaat of de toegang tot de notariele dienstverlening in gevaar zou
komen. De commissie wijst erop dat tariefregulering ingewikkeld is en dat daaraan ook grote nadelen kunnen
kleven. Zelfs als alleen minimumtarieven voor bepaalde verrichtingen zouden worden vastgesteld, is niet
aanstonds duidelijk door wie dat zou moeten gebeuren en op grond van welke gegevens. De kostprijs van akten
loopt uiteen en is afhankelijk van een aantal factoren.
Inschakeling van de notaris in de obligatoire fase van de consumptieve onroerendgoedpraktijk overeenkomstig de
Amsterdamse praktijk draagt bij aan de oplossing van de gesignaleerde knelpunten omdat de concurrentie dan
meer op kwaliteit lean geschieden en de notaris in een vroeger en dus effectiever stadium kan adviseren (in
hoofdstuk 4 zal nader op de Amsterdamse praktijk worden ingegaan). Bevordering van de concurrentie heeft ook
positieve aspecten, in het bijzonder waar het de positie van de consument betreft. Aan deze positie wordt in dit
rapport aandacht besteed in verband met helderheid van tarieven, innovatie en kwaliteit van de dienstverlening.
De ontwikkeling van de notaris als publiek ambtenaar naar de notaris als professionele dienstverlener die op
grond van de wet een ambt vervult, past in de huidige tijd. Ook aan de overheid worden bij de uitoefening van haar
publieke taak bepaalde eisen van ondernemerschap gesteld. 2 Professionele dienstverlening verlangt van de
notaris dat deze kan voldoen aan hoge maatstaven op het gebied van zowel de vakinhoudelijke als bedrijfsmatige
invulling van zijn werkzaamheden.
Dit betekent een langdurig en continu proces van verbeteringen en aanpassingen. Door zijn ambt moet de notaris
daarnaast voldoen aan hoge eisen op het gebied van integriteit. Deze eisen gelden in zekere mate ook voor andere
professionele dienstverleners op de juridische markt, doch van de notaris wordt meer verwacht in verband met
zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid waardoor hij een vertrouwensfunctie vervult. Deze eisen stellen
beperkingen aan de vrije mededinging, maar met deze beperking gelden de mededingingsregels ook voor de
notaris die daaraan ook zelf een zekere bescherming kan ontlenen als het gaat om handhaving van eerlijke
mededinging. Professionele dienstverlening houdt in dat de werkzaamheden van de notaris op een hoger plan
kunnen worden getrokken. Dat is, ook vanuit het perspectief van de consument, ongetwijfeld een vooruitgang, als
daarnaast verzekerd is dat aan de ambtsverplichtingen wordt voldaan. De commissie ziet de oplossing van de
thans bestaande problemen dus niet in het herinvoeren van vaste tarieven, maar wel in het versterken van de
positie van de notaris als professionele dienstverlener.
Eindnoten hoofstuk 1
1 Zie ook het rapport Toezicht notariaat, 1999, dat wordt besproken in hoofdstuk 6.
2 Sociaal Economische Raad "Ondernemerschap voor de publieke zaak", 2005.
Hoofdstuk 2
Beeld van het notariaat
2.1 Inleiding
De Minister van Justitie heeft de commissie opgedragen de Wet op het notarisambt te evalueren en heeft in de
taakopdracht specifieke onderwerpen vermeld die hij daarbij van belang acht. De bedoelingen van de wetgever,
die in 1999 de Wet op het notarisambt heeft vernieuwd, zijn uitgangspunt bij deze evaluatie. Aangezien de wereld
van het notariaat een complexe dynamiek kent, kan niet worden volstaan met een vergelijking tussen de
toenmalige opvattingen van de wetgever en de huidige situatie, maar is het ook noodzakelijk dat de commissie
haar beoordeling plaatst in een eigen referentiekader.
Dit hoofdstuk geeft een beeld van de wijze waarop de notaris zijn ambt volgens de wet en volgens de opvatting van
de commissie moet vervullen De commissie acht dit normatieve leader noodzakelijk in verband met de
continuiteit van het notariaat en het behoud van de bijzondere vertrouwensfunctie van de notaris als publiek
ambtenaar in ons rechtssysteem. Tegen de achtergrond van dit beeld van het notarisambt zullen vervolgens de
verschillende onderwerpen uit de taakopdracht worden behandeld.
2.2 De kerntaak van de notaris
Volgens artikel 2 Wna houdt het ambt van notaris de bevoegdheid in om authentieke akten te verlijden in de
gevallen waarin de wet dit aan hem opdraagt of een partij zulks van hem verlangt en andere in de wet aan hem
opgedragen taken te verrichten (zie bijlage 3). De notaris is een openbare ambtenaar, bekleed met
overheidsgezag. Kerntaak van de notaris is het opmaken van authentieke akten. 3 Als de taak van de notaris zich
zou beperken tot het opmaken van akten en het vastleggen van wat partijen al zijn overeengekomen (het Engelse
systeem) dan zou het kantoor een aktenfabriek worden en de notaris een veredelde stempelaar. De zogenoemde
Latijnse notaris heeft in tegenstelling tot zijn Angelsaksische tegenhanger een advies- , informatie- en
waarschuwingsplicht waardoor hij als onafhankelijk adviseur een inhoudelijke inbreng en toegevoegde waarde
(Beratung Belehrung) heeft. De commissie hecht groot belang aan deze taken van de notaris. 4
De taak van de notaris behoort meer in te houden dan alleen het opmaken van akten en het uitvoeren van de
daarbij behorende controles. Uitgangspunt is dat de consument erop moet kunnen vertrouwen dat de notaris, die
is belast met de opdracht rechtszekerheid te verschaffen, voldoende toezicht houdt en op onpartijdige wijze alle
belangen behartigt (artikel 17 Wna). Dit vertrouwen moet worden geborgd door institutionele maatregelen,
bijvoorbeeld door toetsing in de opleiding, assessments en toetsing van de persoon voor de benoeming tot notaris.
Allereerst echter is vertrouwen een kwestie van koestering van zichtbare- en toetsbare professionaliteit door de
notaris zelf. Daarbij speelt de KNB een belangrijke rol door het ontwikkelen en hanteren van kwaliteitssystemen
en normeringen.
Kernpunt van de vertrouwenspositie is de zwaarwegende zorgplicht van de notaris tot wilscontrole 5 en de in
artikel 43 Wna opgenomen en in de jurisprudentie van de Hoge Raad nader uitgewerkte Belehrungs-pMcht. 6 De
notaris mag in zijn ambtsuitoefening niet te lijdelijk zijn. Hij is tuchtrechtelijk aanspreekbaar op de niet-nakoming
van verplichtingen die een waarborgfunctie hebben voor het vertrouwen in het notarieel handelen en de
rechtszekerheid van de akte. De zorgplicht van de notaris gaat in het algemeen aanzienlijk verder dan de
zorgplicht van een gewone ondernemer of dienstverlener. De notaris moet niet alleen rekening houden met de
belangen van zijn client maar ook met die van de wederpartij van zijn client en van derden, zoals bijvoorbeeld de
fiscus.
Hoewel Beratung 7 niet in de wet verplicht wordt voorgeschreven stelt de commissie haar op een lijn met de
wilscontrole en de Belehrungs-plicht waardoor zij in de ogen van de commissie deel uitmaaktvan de kerntaak va
de notaris. De client mag als consument verwachten dat de notaris zowel de wilscontrole, de Belehrung, als de
Beratung uitvoert. Ook de tuchtrechter neigt ertoe dit gedeelte van de notariele werkzaamheden als een uit een
behoorlijke ambtsvervulling voortvloeiende verplichting te beschouwen. 8
2.3 De essentie van het notarisambt
De wetgever heeft de essentie van het ambt geformuleerd in artikel 17 van de Wna. Op grond hiervan dient de
notaris zijn ambt onafhankelijk uit te oefenen en moet hij de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken
partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behartigen. In zijn dienstverlening moet
de notaris een onafhankelijk en onpartijdig ambtsdrager zijn. De dienstverlening van de notaris en zijn
professionele deskundigheid moeten niet alleen gericht zijn op en ten goede komen aan zijn client, maar ook
andere betrokken partijen en daarmee in feite aan de gehele Nederlandse rechtsorde. Wanneer de notaris zijn
ambt verzaakt, kan dit ook buiten de kring van directe betrokkenen ernstige gevolgen hebben. De notaris neemt
door zijn onpartijdigheid in vergelijking met andere professionals, zoals advocaten en medisch specialisten, een
bijzondere positie in.
Volgens Zijderveld 9 belichaamt de notaris net als de rechter de kern van het ethos van de democratische
rechtstaat, te weten onpartijdigheid, en kunnen de verschillende functies van de notaris zichtbaar worden
gemaakt binnen de drie punten van onze democratische driehoek, "staat" (vooral: rijksoverheid), "maatschappij"
en "markt". Als geen andere beroepsgroep staat het notariaat in het midden van deze driehoek en mag hij, wil hij
goed functioneren, nooit in een van de drie opgaan. Als juridisch magistraat die boven de partijen staat, heeft de
notaris een positie tussen "staat" en "maatschappij", als zelfstandig ondernemer heeft hij een plaats tussen
"maatschappij" en "markt" en als juridisch-adviserende professional opereert hij tegelijk in alle drie velden.
De commissie is van oordeel dat de combinatie van ambtsdrager en ondernemer in principe mogelijk is, mits
voldoende waarborgen aanwezig zijn voor een behoorlijke ambtsvervulling. Daarmee moet worden bereikt dat de
wettelijke normen die de essentie van het ambt vormen, worden gehandhaafd. Resumerend meent de commissie
dat het ondernemerschap van de notaris steeds moet zijn ingebed in waarborgen voor de goede uitvoering van zijn
ambtelijke plichten.
Naar het oordeel van de commissie ontleent de notaris zijn bijzondere positie in de Nederlandse rechtsorde
voornamelijk aan het grote vertrouwen dat hij geniet in de maatschappij. Het blijvend en gerechtvaardigd
vertrouwen in de notaris, is een essentiele voorwaarde voor het voortbestaan van het notariaat. Anders dan in het
verleden verwerft tegenwoordig niemand vanzelfsprekend vertrouwen doordat hij een bepaald beroep of ambt
uitoefent. Het vertrouwen moet door het notariaat telkens weer worden verdiend en de gerechtvaardigheid ervan
moet aantoonbaar zijn. 10
Daarom bestaat behoefte aan een uitgebreid borgingssysteem dat al begint bij de universitaire opleidingseisen
voor de notaris, de toelating als kandidaat, de stage en de interne beroepsopleiding. De eisen die de wet stelt aan
de onafhankelijkheid en onpartijdigheid, de zorgplicht, de wilscontrole en de Belehrungs-plicht, de
kantoororganisatie en de bewaarverplichting, de gedrags- en beroepsregels, de interne kwaliteitssystemen, het
toezicht en het tuchtrecht, dragen alle ertoe bij dat het vertrouwen van de burger in de notaris wordt geborgd. De
commissie is daarbij van oordeel dat de nadruk moet liggen op de deugden van de persoon en de normbewustheid
van de notaris. Dit intrinsieke normbesef kan niet worden vervangen door toezicht.
Ook het bewijs dat de dienstverlening in het notariaat deugdelijk is, ligt primair bij de professionals zelf. Zij
onderhouden immers een directe relatie met hun clienten waarin door een goede dienstverlening vertrouwen
wordt opgebouwd. Daarnaast is een belangrijke rol weggelegd voor het interne integrale toezicht op het niveau
van de beroepsorganisatie. Hoe beter het interne toezicht functioneert en hoe meer werk wordt gemaakt van
kwaliteitsborgende en verbeterende systemen, des te beter zijn de waarborgen voor kwaliteit en integriteit. Het
gebruik van interne kwaliteitssystemen is bovendien een essentiele voorwaarde voor een samenhangend, sober
en selectief toezicht. n Op de vraag of de huidige waarborgen voldoende zijn, zal hierna nader worden ingegaan.
2.4 Ondeelbaarheid van het ambt
De commissie is van oordeel dat een notaris zijn ambt ondubbelzinnig bekleedt. Hij treedt altijd op als notaris. Het
onderscheid tussen wettelijke en niet-wettelijke taken, ambtelijke en niet-ambtelijke taken van de notaris is
tuchtrechtelijk niet relevant en het is in de praktijk bovendien lastig te hanteren. 12 De maatschappelijk nog steeds
breed aanvaarde positie van de notaris als publiek vertrouwenspersoon brengt met zich dat hij tuchtrechtelijk
aansprakelijk is voor al zijn handelingen, ook op terreinen waar zijn tussenkomst niet wettelijk verplicht is. Zijn
tuchtrechtelijke aansprakelijkheid voor niet-wettelijk verplichte werkzaamheden is zonder meer begrijpelijk
wanneer de niet-wettelijk verplichte werkzaamheden, zoals bemiddeling of advisering, voortvloeien uit de
wettelijke taken van de notaris op het gebied van de onroerendgoed-, ondernemingsrecht- of familiepraktijk. De
vraag of de notaris in een dergelijk geval al dan niet zelf de akte heeft opgemaakt, is daarbij niet relevant. Zijn
tuchtrechtelijke aansprakelijkheid voor werkzaamheden buiten het wettelijke domein, zonder dat sprake is van
enig voor de hand liggend verband met zijn wettelijke werkzaamheden, zoals optreden bij loterijen, is niet
vanzelfsprekend. Dergelijke werkzaamheden worden gewoonlijk aan de notaris opgedragen vanwege zijn
vertrouwenspositie. Uitsluitend om die reden is de notaris ook voor dergelijke werkzaamheden onderworpen aan
het tuchtrecht. i3 Daarom kan wellicht beter worden gesproken van ondeelbaarheid van de ethiek dan die van het
ambt.
De client/consument moet steeds kunnen vertrouwen op de deskundigheid, integriteit, onafhankelijkheid en
onpartijdigheid van de notaris. Dit geldt niet alleen in de contractuele fase maar begint al in de precontractuele
fase, bij het eerste contact tussen consument en notaris, als de notaris een offerte uitbrengt. De bijzondere positie
van de notaris verplicht hem tot duidelijkheid op het gebied van zijn tarief en de omvang van zijn dienstverlening.
Zijn offerte moet transparant zijn, waarbij de consument erop mag vertrouwen dat de notaris als juridisch
deskundige nauwgezet kan aangeven welke werkzaamheden de consument kan verwachten tegen welk tarief, wat
in dat tarief is begrepen, en wat er niet in is begrepen zodat de client achteraf niet voor onaangename verrassingen
in de vorm van extra toeslagen komt te staan. Onder het begrip transparantie gaat de bijzondere positie van de
notaris schuil met alle hiervoor genoemde waarborgen voor kwaliteit, onafhankelijkheid, onpartijdigheid en
integriteit. Ook in de adviespraktijk moet de notaris zich aan de beroeps- en gedragsregels houden. Daar waar de
notaris optreedt als partijadviseur, geeft hij daarvan blijk aan betrokkenen. De notaris mag niet adviseren zonder
daarbij rekening te houden met de belangen van de wederpartij en van derden. Andere adviseurs in het private
veld zijn niet in deze zin (door de "Idem van het ambt") beperkt in hun handelen.
De principiele ondeelbaarheid van (de ethiek van) het notarisambt acht de commissie ook van belang als het gaat
om individuele rechten en verplichtingen van de notaris, waarbij in de Wet op het notarisambt de eigen
verantwoordelijkheid van de notaris als uitgangspunt is genomen. Het exclusieve recht om authentieke akten op
te maken staat tegenover de individuele verplichting van de notaris zijn ministerie te verlenen wanneer daarom
wordt verzocht met inbegrip van de onlosmakelijk daaraan verbonden zorg- en informatieplicht. De commissie is
zich ervan bewust dat zich in de praktijk situaties kunnen voordoen waarbij de ministerieplicht op gespannen voet
kan staan met de zorg- en informatieplicht. In principe acht de commissie het niet goed denkbaar dat een notaris
naar behoren aan zijn zorg- en informatieplicht kan voldoen zonder te beschikken over de noodzakelijke
basiskennis en praktijkervaring op het terrein van het vermogensrecht, het personen- en familierecht en het
erfrecht. De zorg- en informatieplicht van de notaris brengt immers mee dat hij bijvoorbeeld aan de ldant de
vermogensrechtelijke gevolgen kan uitleggen die verbonden kunnen zijn aan de koop of verkoop van een huis, ook
in erfrechtelijke zin of met het oog op huwelijksvermogensrecht of ander relatierecht (samenlevingscontract).
Anderzijds kan de zorgplicht 74 in zeer bijzondere gevallen voor de notaris reden zijn om geen diensten te verlenen
en door te verwijzen naar gespecialiseerde collega's. Bij de bespreking van de ministerieplicht zal hierop nader
worden ingegaan.
Resumerend: De commissie gaat ervan uit dat de notaris in verband met de van hem te verlangen kwaliteit van de
dienstverlening deskundig moet zijn op alle drie de rechtsgebieden van zijn domeinmonopolie.
2.5 De betekenis van de authentieke akte
De bevoegdheid tot het opmaken van authentieke akten vloeit voort uit het ambt en is niet alleen voorbehouden
aan notarissen. Ook gemeenteambtenaren, bijvoorbeeld, hebben deze bevoegdheid. 75 De notaris is echter niet
alleen exclusief bevoegd en verplicht om authentieke akten te verlijden in de gevallen waarin de wet dit aan hem
opdraagt (domeinmonopolie), maar ook wanneer een partij dat van hem verlangt. Dit maakt de notaris tot een
ambtenaar. De wetgever heeft de notaris deze positie toevertrouwd in verband met het belang van de
rechtszekerheid die in het economische en maatschappelijke verkeer onontbeerlijk is. De commissie verwijst naar
wat in hoofdstuk 5 wordt vermeld over de rechtvaardiging van het domeinmonopolie van de notaris.
Het belang van de akte is gelegen in de wettelijke zorgplicht van de notaris als ambtenaar die ertoe bijdraagt dat
achteraf geen onhelderheid bestaat over hetgeen partijen zijn overeengekomen. Indien zich nadien toch
geschillen voordoen kan een beroep worden gedaan op de authentieke akte waarin op eenduidige wijze de
rechtsbetrekking tussen partijen is vastgelegd. De wet verbindt aan de akte bepaalde rechtsgevolgen zoals
bijzondere bewijskracht. Op deze wijze vervult de notaris een belangrijke rol ter voorkoming van gerechtelijke
procedures. De kernfunctie van zowel de notaris als de door hem opgestelde akten is het verschaffen van
rechtszekerheid. De notaris doet dat als professioneel dienstverlener in een publiekrechtelijk ambt.
De bijzondere betekenis van de notariele authentieke akte is dat het recht hieraan niet alleen de gevolgen verbindt
die in het algemeen voor authentieke akten als bewijsmiddel in het procesrecht gelden, te weten:
• het vermoeden van echtheid zolang het tegendeel niet is bewezen;
• dwingend bewijs, de rechter is verplicht de inhoud van de authentieke akte als waar aan te nemen, zo lang
het tegendeel niet is bewezen;
• omdat de notaris bevoegd is aan iedere partij bij een akte daarvan een afschrift (grosse) af te geven wordt
hieraan ook het belangrijke gevolg verbonden van de executoriale titel, de mogelijkheid om een onwillige
debiteur tot nakoming te dwingen van zijn in een notariele akte opgenomen verplichting, zonder
tussenkomst van de rechter. m
De wetgever biedt op deze wijze aan ieder de mogelijkheid om zich door middel van een notariele akte met het
oog op eventuele toekomstige geschillen bij voorbaat een dwingend bewijsmiddel te verschaffen dat bovendien
executoriale kracht heeft. Dit kan ingeval de debiteur zijn verplichtingen niet nakomt, belangrijke praktische en
financiele gevolgen hebben. De schuldeiser kan op grond van de grosse van een notariele akte zonder meer tot
beslaglegging en executiemaatregelen tegen een onwillige schuldenaar overgaan en hij heeft daarvoor geen
vonnis nodig. Daardoor kunnen veel kosten en tijdverlies vermeden worden die gemoeid zijn met het verkrijgen
van een definitief vonnis.
Eindnoten hoofstuk 2
3 Het opmaken van notariele akten maakt 94% uit van de omzet van notariskantoren (CBS- statline, 2004, Eerste
Trendrapportage Notariaat, WODC Cahier 2004-12, pagina 44).
4 De wereld kent twee belangrijke stromingen als het gaat om het recht, "common law"en "civil law". Common
law rechtsstelses kennen kan veel ongeschreven recht en bestaan onder meer in de Verenigde Staten, een groot
deel van Canada en het Verenigd Koninkrijk. Deze landen kennen geen notarieel systeem. Civil law kenmerkt
zich door geschreven recht. In dit rechtssysteem is ook plaats voor een notariaat zoals in dit hoofdstuk
beschreven is en ook veelal als Latijns notariaat wordt aangeduid. Wereldwijd zijn de notariaten van 73 landen
aangesloten bij de mondiaal overkoepelende organisatie van het Latijns notariaat, de Union Internationale du
Notariat Latin (UINL). Vermeldenswaard is dat recent ook in China het Latijns notariaat is ingevoerd.
In de EU kennen 19 van de 25 lidstaten het Latijnse notariaat. In de meeste landen binnen de EU worden de
tarieven voor het notariaat vastgesteld door de overheid. In een aantal landen is het notariaat gebonden aan
door de overheid vastgestelde maximumtarieven. Het Nederlandse notariaat kent als enige geen vaste, door de
overheid vastgestelde, tarieven.
5 De notaris zal moeten nagaan of de wil van de handelende personen, zoals neergelegd in de akte,
overeenstemt met hun werkelijke wil. Uiteraard zal de notaris ook altijd moeten nagaan of betrokkenen wel in
staat zijn zich een rechtens relevante wil te vormen met betrelddng tot de rechtsgevolgen die zijn beoogd met
de in de akte opgenomen rechtshandeling.
6 De notaris dient naar vermogen te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van juridische onkunde en feitelijk
overwicht. Hij dient daartoe in voorkomende gevallen voorlichting te geven over de specifieke, bezwarende
rechtsgevolgen die rechtshandelingen met zich brengen voor de partijen die hij bijstand verleent. Vgl. het
arrest inzake de Groningse huwelijksvoorwaarden (HR 20 januari 1989, NJ 1989, 766). Zie ook VJ.N. van Oijen,
Beperldng door de Hoge Raad van de notariele zorgplicht?, WPNR 05/6621, p. 393 v.
7 Adviezen die verband houden met een hem gegeven opdracht tot het verlijden van een notariele akte of
met een andere in de wet aan hem opgedragen werkzaamheid moeten wel als notariele werkzaamheden
worden beschouwd (Tweede Kamer, 23 706, nr. 12, pagina 17).
8 Hof Amsterdam, 8 januari 1998, WPNR 6299 en NJB 1998, 17. In deze zaak van het zogenoemde postorder-
notariaat, waarbij het aangaan van een samenlevingscontract centraal stond, oordeelde het Hof dat een notaris
clienten in een persoonlijk onderhoud dient te informeren over de gevolgen die aan de betrokken
samenlevingsovereenkomst zijn verbonden. In zo'n persoonlijk onderhoud dient de notaris tevens te
controleren of clienten die gevolgen overzien. Voorts dient hij bij die gelegenheid te beoordelen of zij werkelijk
uitsluitend behoefte hebben aan een standaard samenlevingsovereenkomst ter verkrijging van bepaalde
faciliteiten dan wel een uitgebreidere regeling wensen en hun ter zake nadere informatie te verschaffen.
Zie ook WPNR 6308 en 6309.
9 A. C. Zijderveld: Tussen staat, maatschappij en markt: Het notariaat als professie tussen ambt en onderneming,
1996.
10 Rapport WRR van 8 november 2004 "Bewijzen van goede dienstverlening". In dit rapport worden de
problemen rond de kwaliteit, doelmatigheid en professionaliteit in de sectoren welzijn, volkshuisvesting,
gezondheidszorg, arbeidsvoorziening en onderwijs geanalyseerd.
11 Vgl. ook Rapport WRR, pagina 16 en 246 en 248
12 In het voorstel voor een EU-dienstenrichtlijn wordt hierover een ander standpunt ingenomen. De Europese
Commissie wenst het notariaat alleen uit te zonderen van het belangrijkste principe van de richtlijn, te weten
het land van oorsprongsbeginsel en dan geldt die uitzondering uitsluitend voor die taken waarbij de
inschakeling van een notaris op een wettelijke verplichting berust. Zie ook de brief van minister Brinkhorst aan
de Tweede Kamer d.d. 20 September 2004, 21 501-30, nr. 59 en het SER-advies Dienstenrichtlijn, van 20 mei
2005, pagina 14). De Tweede Kamer heeft zich in het Algemeen Overleg met minister Brinkhorst op 24 mei 2005
over het kabinetsstandpunt ten aanzien van het SER-advies uitgelaten.
13 Mr. H. F. van den Haak, rede uitgesproken bij gelegenheid van het Landelijk Notarieel Studentencongres te
Leiden, Sint Pieterskerk, 15 april 2005.
14 Wat in dit verband betekent dat de belangen van de consument er het best mee zijn gediend.
15 Artikel 156, lid 2, Rv.
16 Artikel 430 Rv, in verbinding met artikel 50 Wna.
Hoofdstuk 3
Effecten van de wetswijziging: de ambtelijke ethiek
3.1 Probleemanalyse
De commissie kan niet een eenduidig beeld schetsen van de huidige situatie binnen het notariaat. Daarvoor is de
situatie nog te onduidelijk en complex. Dit hoofdstuk zal vooral gaan over de ambtelijke ethiek, de dilemma's
waarmee de notaris geconfronteerd wordt en de omgang met normen en waarden. Hoofdstuk 4 behandelt de
werking van de markt.
De nieuwe wet heeft binnen het notariaat aanleiding gegeven tot zowel nieuwe impulsen als tot onrust en
bezorgdheid. Het vrijgeven van de vaste tarieven voor de familie- en onroerendgoedpraktijk heeft gezorgd voor
meer concurrentie dan die waaraan de meeste notarissen gewend waren. De teruglopende conjunctuur kwam
daar als probleem bij. Het EIM-onderzoek "Prijsconcurrentie in het notariaat" 77 , dat uiteraard slechts een beperkt
beeld kan geven van de stand van zaken, laat zien dat de rust nog niet is weergekeerd, maar dat het notariaat als
geheel de veranderingen tot nu toe heeft weten te doorstaan. Tussen de posities van de individuele notarissen zijn
de verschillen vermoedelijk groter geworden, waarbij informatie van het BFT leert dat een aantal kantoren het
financieel zwaar heeft te verduren. De commissie heeft zich zeer ingespannen om een betrouwbaar beeld te
verkrijgen en vooral gezocht naar inzicht in de oorzaken van de knelpunten en problemen, maar had daarvoor
uiteraard slechts beperkte tijd en middelen. Enkele belangrijke aspecten worden hierna behandeld.
3.2 Dalende conjunctuur
De inwerkingtreding van de Wet op het notarisambt viel eind 1999 samen met een omslag in conjunctuur. Het
notariaat werd hierdoor niet alleen geconfronteerd met meer marktwerking en meer onderlinge concurrentie,
maar tegelijkertijd met een forse daling van het werkaanbod als dit wordt uitgedrukt in aantallen op te maken en
te passeren akten. In 1999 bedroeg het totale aantal akten 1.822.000. In 2001 was dit aantal gedaald tot 1.585.000,
dus een afname van 237.000 akten. Hierbij dient in aanmerking te worden genomen dat bij notariskantoren de
omzet voor 94% is gerelateerd bestaat in het opmaken van akten. Hoewel de notariele praktijk als geheel rendabel
is gebleven, heeft de winstgevendheid van de kantoren sinds 2001 onder druk gestaan. De notarissen moesten na
de inwerkingtreding van de wet niet alleen hun aandacht richten op het opvangen van de gevolgen van de
conjuncturele terugslag voor hun kantoor, maar zij kregen tegelijkertijd te maken met het voor de meeste van hen
nieuwe fenomeen van meer onderlinge concurrentie. Door innovatie en verbetering van de efficiency van het
bedrijfsproces moest vooral een aantal van de gevestigde kantoren zien te komen tot een lagere kostprijs van het
ambachtelijk deel van de akten. 78 Niet alle kantoren zijn daarin even goed en even snel geslaagd, terwijl ook een
(beperkt) aantal nieuwe notarissen op de markt verscheen met vaak scherpe tarieven.
In dit verband verdient opmerldng dat circa 60% van de kantoren uit eenmanskantoren bestaat. Het is vooral voor
de solitair werkende notaris niet eenvoudig tijd en aandacht aan alle problemen tegelijk te besteden. Het
onderzoek van het EIM laat zien dat het verlagen van de kostprijzen, voornamelijk door personeelsreducties, dan
ook pas sinds 2002-2003 duidelijk op grotere schaal op gang is gekomen. De kosten van een notariskantoor
bestaan voor een belangrijk deel uit kosten zoals personeels- en huisvestingskosten die doorgaans niet binnen
korte tijd kunnen worden verlaagd. Wellicht is de overgangsperiode van drie jaar voor een aantal notarissen te kort
geweest om zich te (kunnen) aanpassen aan de vrijlating van de tarieven.
3.3 Marktontwikkeling: nieuwe toetreders
Het volgende knelpunt, dat voortvloeit uit het hiervoor genoemde probleem, is dat gevestigde notarissen het risico
lopen het tegen nieuwe toetreders te moeten afleggen, niet omdat hun kennis, vakbekwaamheid of de kwaliteit
van hun diensten tekortschieten, maar omdat de techniek en de innovatie van hun bedrijfsvoering minder ver zijn
doorgevoerd dan bij de nieuwkomers, waardoor zij te lang op een te hoge kostprijs zijn blijven steken. Hiermee wil
niet gezegd zijn dat dit het enige probleem is. Het vasthouden aan een (hoog) notarieel honorarium vanuit het
verleden is ook een mogelijke oorzaak. Nieuwkomers hebben niettemin het voordeel gehad dat zij de inrichting
van hun kantoororganisatie direct konden afstemmen op de nieuwe omstandigheden. Zij hebben vaak minder
medewerkers in dienst. Bovendien lijken startende notarissen volgens onderzoekers van het EIM genoegen te
nemen met een lager honorarium. Nieuwkomers, dat zijn ookveelal de zogenoemde prijsvechters, 79 hebben een
strakke kantoororganisatie, die erop is gericht het proces zo efficient mogelijk te laten verlopen, waarbij in
toenemende mate gebruik wordt gemaakt van de nieuwste mogelijkheden die ICT te bieden heeft. 20 In het
hoofdstuk over de vraag of marktwerking aan de verwachtingen heeft voldaan, zal hier nader op worden ingegaan.
Uitbesteding van ambachtelijke werkzaamheden aan daartoe gespecialiseerde, technisch ver ontwikkelde
kantoren, kan voor kleine kantoren een oplossing betekenen voor het omlaag brengen van hun kostprijs. In
hoofdstuk 8 zal nader aandacht worden besteed aan innovatie in de betekenis van het uitbesteden van werk en de
voorwaarden die daarvoor gelden.
3.4 Onverwachte effecten van de wetswijziging
Mogelijkerwijs zijn de effecten van het vrij laten van de tarieven op de werkwijze van de notarissen onderschat. Bij
de parlementaire behandeling van de huidige wet is aandacht besteed aan de invloed van de vrije tarieven op
essentiele beroepsaspecten als onpartijdigheid en onafhankelijkheid. Daarbij is de vraag aan de orde geweest of
de notaris zich niet teveel als ondernemer zou kunnen gaan opstellen. Er is ook gediscussieerd over de vraag of de
notaris allereerst ambtenaar is en dan ondernemer of juist andersom. De mogelijke gevolgen van het vrij laten van
de tarieven en het meer benadrukken van het ondernemerschap zijn dus in het algemeen door de wetgever
onderkend, maar tot welke praktische consequenties dat zou leiden, Icon moeilijk worden voorzien. Er is, naar het
zich laat aanzien, te gemakkelijk vertrouwd op het feit dat de grondbeginselen van de notariele ambtsuitoefening
uitdrukkelijk in de wet zelf zouden worden verankerd, hetgeen eerder niet het geval was, en dat aan de niet-
naleving van de in verordeningen neer te leggen beroeps- en gedragsnormen tuchtrechtelijke maatregelen zouden
worden verbonden. Daarnaast is kennelijk veel gewicht toegekend aan het feit dat benoeming van de notaris door
de Kroon plaatsvindt en dat de notaris wordt beedigd. Daarmee is nog geen garantie gegeven voor een
onkwetsbare positie als ondernemer. Naar het oordeel van de commissie is enigermate eraan voorbijgezien dat de
meeste notarissen niet voldoende vertrouwd waren met onderwerpen als marktwerking, concurrentie en
efficiente bedrijfsvoering en zich niet gemakkelijk konden aanpassen aan de gewijzigde omstandigheden. De
verhoudingen tussen notarissen zijn onder druk komen te staan en er zijn ook wel enkele signalen dat sommige
notarissen mede door de concurrentie gedreven de grenzen van het toelaatbare hebben opgezocht.
3.5 Nor men en waarden
De noodzaak van concurrentie door middel van tarieven dwingt tot efficienter werken. Daar is op zichzelf niets
tegen, mits de notaris geen oplossing kiest die afbreuk doet aan de kwaliteit van de notariele dienstverlening.
Verlaging van de kostprijs kan immers mede bereikt worden door minder tijd in te ruimen voor de gevraagde
verrichtingen en dat kan verschraling van de dienstverlening inhouden. De concurrentie heeft zich klaarblijkelijk
het sterkst gemanifesteerd in de consumptieve onroerendgoedpraktijk. Er zijn echter geen aanwijzingen dat de
kwaliteit van het ambachtelijke werk in aanmerkelijke mate is verminderd. De typisch notariele kant van de
werkzaamheden (Belehrung en Beratung) lijkt wel onder de druk van de concurrentie aan kwaliteitsverlies te
lijden. Onder kwaliteit verstaat de commissie ook de naleving van essentiele beroepsvoorschriften inzake, de
ethiek van het ambt. Zowel het eerder genoemde rapport van het EIM als de bevindingen van Lacle e.a. naar
onrwikkelingen in de ethiek van het notariaat (zie ook hieronder, paragraaf 3.8), wijzen erop dat het notariaat
moeite heeft in alle opzichten aan de gangbare maatstaven te blijven voldoen. 2i Gevraagd naar de wijze waarop
notarissen in de praktijk invulling geven aan de dilemma's tussen de notariele taakuitoefening en marktwerking,
geven de meeste respondenten aan dat notarissen steeds meer gericht zijn op het behalen van een zo hoog
mogelijke omzet ten koste van de kwaliteit. Ten aanzien van de spanning tussen de bescherming van de zwakke
partij ten opzichte van het behoud van de grote clienten rijst hetzelfde beeld van het doorslaan van de balans
richting de waarden van de koopman. De helft van de geenqueteerden meent dat de bescherming van de zwakke
partijen minder is geworden; ruim 78% van de respondenten meent dat meer nadruk wordt gelegd op behoud van
grote clienten. Dit laatste aspect, aandacht voor grote clienten, komt ook tot uiting in het EIM- rapport. Overigens
dient met betrelddng tot de onderzoeksresultaten van Lacle gezegd te worden dat het beeld uit de enquete de
perceptie weergeeft van de geenqueteerden over het doen en laten van (sommige) collega's. De ondervraagden
geven in het algemeen aan dat zij zelf volledig binnen de regels en normen zijn blijven werken.
Veelzeggend in dit verband, zij het ook begrijpelijk gezien de nadruk die bij de kwaliteitszorg pleegt te worden
gelegd op procedures en procesbeschrijvingen, is ook het antwoord dat een aantal kantoren heeft gegeven op het
verzoek van het EIM om het begrip kwaliteit in de onroerendgoedpraktijk te omschrijven. Voor de meeste zaken
is het antwoord als volgt samen te vatten: "kwaliteit is vooral een goed lopend proces". Het gaat hierbij niet alleen
om kantoren die zeer scherpe prijzen hanteren, maar ook om kantoren die al lang bestaan en zich niet profileren
met lage tarieven. 22 Het beeld dat uit deze onderzoeken naar voren komt, wijkt af van het beeld van de notaris dat
de commissie in het vorige hoofdstuk als ideaal heeft geschetst. In het hoofdstuk over de vraag of marktwerking
aan de verwachtingen heeft voldaan, zal nader op deze negatieve effecten van het vrij laten van de tarieven worden
ingegaan.
3.6 Toezicht en tuchtrecht
Een volgend belangrijk knelpunt lijkt te zijn dat de effectiviteit van het toezicht en tuchtrecht onvoldoende is,
waardoor te veel ruimte is ontstaan voor, en daarmee onzekerheid over de toelaatbaarheid van, bepaalde nieuwe
initiatieven en praktijken. De notaris is meer dan voorheen de grenzen gaan verkennen van wat mag en wat niet
mag. Het is tot nu toe vooral de tuchtrechter geweest die met betrekking tot de nieuw ontstane dilemma's de juiste
richting heeft gewezen. 23 Een complicerende factor hierbij is dat de heersende cultuur van non-interventie binnen
het notariaat ertoe leidt dat de voorzitter van de kamer van toezicht, die afhankelijk is van signalen vanuit het veld
over de noodzaak om een onderzoek in te stellen, te weinig wordt gevoed met ldachten vanuit de beroepsgroep.
Het gevolg daarvan is dat de zaken die uiteindelijk wel bij de kamers van toezicht aanhangig worden gemaakt,
slechts als het spreekwoordelijke topje van de ijsberg worden beschouwd. Notarissen zien als principieel
probleem dat de onpartijdigheid van de notarisleden van de kamers van toezicht te wensen overlaat. Dit komt
onder meer door het feit dat notarisleden inzage hebben in alle stukken van de tuchtzaken van directe collega's in
hetzelfde arrondissement. De gebrelddge publicatie van notariele tuchtzaken van de kamers van toezicht wordt
door notarissen als een knelpunt gezien en als een obstakel om ontwikkelingen in het tuchtrecht te kunnen volgen.
Ook de effectiviteit van het tuchtrecht achten notarissen vanwege de onvoldoende voorbeeldwerking
ontoereikend. Notarissen vinden de invulling van de notariele normen weliswaar streng, maar de sanctionering te
mild, wat als een van de grootste tekortkomingen van het huidige tuchtrecht wordt gezien.
3.7 Zelfreinigend vermogen
Toezicht en tuchtrecht kunnen een belangrijke rol spelen bij naleving door alle notarissen van de in de wet en bij
verordening opgelegde beroeps- en gedragsregels. Strikte naleving daarvan is een voorwaarde voor handhaving
van het vertrouwen in het notariaat en daarmee tegelijkertijd voor het voortbestaan van het notariaat. Niet
volledige naleving kan de notaris een kostenbesparing opleveren waardoor hij ten opzichte van de notaris die zich
wel aan de regels houdt, een betere uitgangspositie verkrijgt bij het binnenhalen van opdrachten. Op korte of lange
termijn zal dit gedrag het vertrouwen in het notariaat uithollen, zeker wanneer niet tijdig wordt ingegrepen en
andere notarissen noodgedwongen eenzelfde gedragspatroon gaan volgen. Toezicht en tuchtrecht kunnen eraan
bijdragen dat het in de normgeving neergelegde level playing field 24 gehandhaafd blijft, zowel in economisch
opzicht als op het vlak van de integriteit. De meest essentiele rol is echter weggelegd voor regulering door de
beroepsgroep zelf. De nadruk moet komen te liggen op het voorkomen van oneigenlijk gedrag door de notaris. Als
zaken in het tuchtrechtelijke circuit komen, is het meestal al te laat.
3.8 Het hybride ambt en dilemma's in de beroepsethiek
De notaris bekleedt een hybride functie waarbij hij als openbaar ambtenaar en ondernemer rechtszekerheid
verschaft, rechtsbescherming bevordert en een goed functionerend rechtsverkeer waarborgt door het vastleggen
van rechtsverhoudingen in authentieke akten.
Het notariaat bevindt zich in een transitiefase. De nieuwe omgeving, waarin het ambt moet worden uitgeoefend,
levert nog risico's en dilemma's op waarmee de notaris verder zal moeten leren omgaan. Van publieke
functionarissen, zoals de notaris, wordt verwacht dat zij respect tonen voor de principes waarop het rechtssysteem
en het politieke systeem zijn gebaseerd en dat zij dienovereenkomstig handelen. Voor de notaris als ambtenaar en
ondernemer kan dat spanningen en problemen opleveren in de commerciele omgeving waarin hij zijn publieke
diensten levert terwijl hij voor zijn inkomen afhankelijk is van degenen aan wie hij zijn diensten verleent. De
verleiding tot het opzoeken van de grenzen van regelgeving en het streven naar een rendabele onderneming
kunnen in een dergelijke omgeving toenemen 25
In dit verband wordt opgemerkt dat de notaris al onder de oude wet voor zijn inkomen afhankelijk was van
opbrengsten uit zijn dienstverlening. Als publiekrechtelijk professional en privaatrechtelijk ondernemer oefent hij
bedrijfseconomisch een redelijk beschermd vrij beroep uit. Overigens is hij niet de enige vrije beroepsbeoefenaar
die een publieke taak heeft. Ook de accountant heeft een publieke functie bij de controle op de jaarrekening en het
afgeven van accountantsverldaringen. De accountant heeft eveneens een zorgplicht die zich onder
omstandigheden niet alleen tot zijn clienten beperkt. Hetzelfde geldt voor de gerechtsdeurwaarder. Bij medische
specialisten doet zich een vergelijkbare situatie voor. In al die gevallen gaat het om de combinatie van markt en
vertrouwen. Op de gewone markt van de dienstverlening (zonder publieke functie) is vertrouwen overigens niet
een abnormale eis. De consument kan in vele gevallen de kwaliteit van de dienstverlening immers niet
beoordelen.
3.9 Kwaliteit en integriteit notariaat
Bij brief van 20 december 2004 heeft de Minister van Justitie de "Eerste Trendrapportage Notariaat" aan de Tweede
Kamer doen toekomen 26 Ten behoeve van deze eerste trendrapportage is ook onderzoek gedaan naar de
ontwikkelingen die zich voordoen binnen de beroepsethiek van het notariaat. De eerste bevindingen van dit
deelonderzoek over de ontwikkelingen in de beroepsethiek zijn aan de hand van een position paper besproken
tijdens een werkconferentie georganiseerd door de Universiteit Leiden in november 2004. 27 Het positionpaper is
verwerkt in hoofdstuk 5 van de Eerste Trendrapportage Notariaat. De bevindingen van de conferentie en het
positionpaper zijn uitgewerkt in een aparte bundel "Kwaliteit en integriteit", die in mei 2005 is verschenen. De
hierna opgenomen verwijzingen naar het onderzoek van Lacle e.a. hebben betrekking op de bundel van mei 2005.
Teneinde na te gaan welke ethische dilemma's zich in de praktijk van het notariaat kunnen voordoen, is het van
belang inzicht te verkrijgen in de wijze waarop het ambt vorm krijgt in een marktgerichte omgeving. De
onderzoekers hebben aan 193 kandidaat-notarissen en 310 notarissen drie vragen voorgelegd.
1. Waarop legt de beroepsgroep volgens de geenqueteerden in de praktijk de nadruk in de meest
voorkomende dilemma's?
2. Waarop dient volgens de geenqueteerden in die gevallen de meeste nadruk te liggen?
3. Is volgens geenqueteerden de nadruk op de waarden veranderd sinds de inwerldngtreding van de Wet op
het notarisambt in 1999?
De antwoorden op deze vragen zijn verwerkt in de drie tabellen hieronder.
Tabel 3.1 laat zien dat de meerderheid van de geenqueteerden van mening is dat de beroepsgroep in de praktijk
vooral de nadruk legt op ondernemersaspecten en minder op publieke aspecten. Dit komt vooral naar voren in de
dilemma's openbaar ambtenaar versus ondernemer, collegialiteit versus concurrentie, publiek belang versus
belang client en kwaliteit van de akte versus winstgevendheid van de akte. Driekwart van de geenqueteerden vindt
dat de beroepsgroep in de praktijk vooral de nadruk legt op het ondernemerschap terwijl slechts 10% van mening
is dat in de praktijk de nadruk vooral wordt gelegd op het zijn van openbaar ambtenaar. Een ruime meerderheid
van de geenqueteerden (68%) is van mening dat de beroepsgroep in de praktijk winstgevendheid van de akte
verldest boven de kwaliteit van de akte. Volgens 64% van de geenqueteerden laat de beroepsgroep in de praktijk
vooral het belang van de client prevaleren boven het publieke belang. Ten aanzien van het dilemma collegialiteit
versus concurrentie, is een ruime meerderheid (72%) van mening dat de beroepsgroep in de praktijk vooral de
nadruk legt op concurrentie. In het dilemma belehrend (voorkomen van feitelijk overwicht en misbruik van
juridische onkunde) versus lijdelijk komt een minder eenduidig beeld naar voren. Indien echter de concrete
invulling van de Belehrung in ogenschouw wordt genomen, komt de zwakke partij er in de ogen van onderzoekers
slecht van af. Van de notarissen vindt 59% dat de beroepsgroep het behoud van grote clienten belangrijker acht
dan de bescherming van de zwakke partij. In de praktijk overheerst het beeld van 'de notaris als ondernemer'. Het
benadrukken van de waarden van de markt door notarissen wordt tevens bevestigd door de face-to-face
interviews. Gevraagd naar de mate waarin de spanningen tussen ambt en ondernemerschap zich in de praktijk
voordoen en op welke wijze deze zich openbaren, geven alle ge'interviewden aan dat deze spanningen zeer reeel
zijn en zich uiten in het meer ondernemersgericht werken ten koste van het bewaken van het publiek belang.
Notarissen die werkzaam zijn vanaf 1999 en notarissen die voor 1999 werkzaam waren, vertonen geen verschil van
mening in de nadruk die op ethische dilemma's in de praktijk wordt gelegd. 28
Daarentegen laat tabel 3.2 zien dat de (kandidaat-)notarissen bij hun keuzen ten aanzien van de dilemma's
vermelden dat nadruk behoort te liggen op het zijn van ambtenaar, de kwaliteit van de akte, bescherming van de
zwakkere partij en de Belehrung. Deze uitkomst bevestigt dat het normbesef hoog is en dat is hoopgevend voor de
toekomst.
Eindnoten hoofstuk 3
17 Prijsconcurrentie in het notariaat, EIM april 2005. Dit rapport is als bijlage 2 bij dit rapport gevoegd.
18 Dat wil zeggen de voorbereidende enigszins routinematige werkzaamheden.
19 Onder prijsvechters worden hier kantoren verstaan die vooral op lage prijzen concurreren.
20 EIM, t.a.p. pagina 22.
21 Z.D. Lacle e.a., Naar een robuust notarieel normbesef. Position paper bij de werkconferentie " Eerste
Trendrapportage Notariaat", Universiteit Leiden, 4 november 2004. Deze position paper bevat de eerste
bevindingen van het deelonderzoek "Ontwikkelingen in de beroepsethiek van het notariaat", dat deel uitmaakt
van de Eerste Trendrapportage Notariaat; zie ook Justitiele verkenningen "Beroepsethiek en marktwerking",
3/05.
22 EIM, pagina 21 en 25.
23 Aldus mr. H. F. van den Haak, in zijn eerder aangehaalde rede.
24 Onder 'level playing field' wordt hier verstaan een gelijke uitgangspositie voor alle notarissen. Daar waar dit in
het verleden bereikt werd door vaste tarieven, komt nu meer het accent te liggen bij de naleving en handhaving
van de wettelijke normen. Prijsconcurrentie is daarom mogelijk onder de voorwaarde dat voor alle aanbieders
gelijke wettelijke eisen en kwaliteitseisen gelden.
25 Z.D. Lacle e.a. "Kwaliteit en Integriteit Notariaat", mei 2005.
26 Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 60.
27 Z.D. Lacle e.a.
28 Lacle e.a. pagina 31/32.
Hoofdstuk 4
Effecten van marktwerking in het notariaat
4.1 Hoofdpunten uit de Wet op het notarisambt 1999
De Wet op het notarisambt van 1999 heeft gebroken met een aantal uitgangspunten van het traditionele Latijnse
notariaat. De huidige wet kent twee belangrijke veranderingen ten opzichte van de wet van 1842, die er op gericht
zijn om de werking van de markt te verbeteren.
De eerste verandering hield een vergrote vrijheid van vestiging in. Iedere notaris lean een kantoor openen op een
vestigingsplaats naar keuze, mits de notaris aan een aantal objectieve criteria voldoet (zoals een goedgekeurd
ondernemingsplan). De wetgever had twee redenen om het standplaatsen- en vestigingsbeleid af te schaffen. Ten
eerste omdat dit beleid tot een overmatige bescherming van de zittende notarissen zou kunnen leiden met als
mogelijk gevolg een zekere stagnatie in de doorstroom van het grote aantal kandidaat-notarissen. Ten tweede
bestond behoefte aan een toename van het aantal geassocieerde notarissen om zo specialisatie binnen het
kantoor, waarborging voor de continui'teit van het kantoor en uitbreiding van de dienstverlening mogelijk te
maken.
De tweede verandering betrof het vrijgeven van de notariele tarieven. De notariele tarieven zijn stapsgewijs
vrijgegeven. Dit proces is intensief gevolgd door de Commissie Monitoring Notariaat, waarbij de wetgever ook nog
eens de mogelijkheid had om bij nadelige ontwikkelingen tussentijds in te grijpen.
Het vrijgeven van tarieven in combinatie met de grotere vrijheid van vestiging moest volgens de bedoeling van de
wetgever 29 leiden tot meer concurrentie en marktwerking. De wetgever hoopte dat deze zouden leiden tot
schaalvergroting en dat zou weer bevorderlijk kunnen zijn voor de kwaliteit en de doelmatigheid van de
dienstverlening. Aan een wettelijk stelsel van tarieven kleven vele bezwaren. Overheidsinmenging stond haaks op
overige ontwikkelingen. Zo waren de notarissen al in 1987 onder de Wet economische mededinging gebracht. 30
Met de Wet op het notarisambt is gestreefd naar zo groot mogelijke vrijheid van vestiging en tarieven met
waarborging van deskundigheid, onpartijdigheid en kwaliteit van de dienstverlening. Daarnaast is de KNB
omgevormd tot een publiekrechtelijke organisatie met verordenende bevoegdheid.
Door de invoering van een vrijer notariaat is de overheidsbemoeienis ten aanzien van notarissen sterk
teruggedrongen. De wetgever formuleerde het generieke beoogde effect als volgt: "... dat de marktwerking zal
leiden tot aanvaardbare prijzen en over het algemeen een kwaliteitsverhogend effect zal hebben". 31
In de Memorie van Toelichting wordt een aantal onderliggende effecten genoemd, die de wetgever wil bereiken.
Deze zijn gerelateerd aan de twee hierboven genoemde punten:
J. Vestiging
- grotere doorstroom (van kandidaat-notarissen naar notarissen);
- schaalvergroting van notariskantoren;
- uitbreiding van de dienstverlening.
2. Tarieven
- verkleinen van substantiele winsten (m.n. in de onroerendgoedpraktijk);
- stijging van de productiviteit;
- financiele toegankelijkheid van de notariele dienstverlening.
3. Fysieke toegankelijkheid en kwaliteit
- fysieke toegankelijkheid van de notariele dienstverlening;
- kwalitatieve dienstverlening.
Marktwerking zou leiden tot aanvaardbare prijzen en over het algemeen een kwaliteitsverhogend effect hebben.
De bedoeling was dat de tarieven daardoor meer zouden worden gerelateerd aan de geleverde prestaties en de
werkelijke kosten. Deze verwachting had vooral betrekking op de tarieven in de onroerendgoedpraktijk die aan
scherpe kritiek onderhevig waren. Vrije tarieven, met een mogelijkheid tot ingrijpen, zouden leiden tot
tariefdifferentiatie. In combinatie met de vrijere vestigingsmogelijkheden zou de concurrentie worden
gestimuleerd en de combinatie van maatregelen zou tot een zekere schaalvergroting leiden. Op den duur zou
sprake zijn van voldoende spreiding en toegankelijkheid van de notariele dienstverlening. Voorts werd verwacht
dat de notariskantoren efficienter zouden gaan werken, dat de productiviteit zou verbeteren en de innovatie zou
worden gestimuleerd. 32 De tarieven van testamenten, huwelijksvoorwaarden en samenlevingscontracten zouden,
voor zover niet kostendekkend, enigszins kunnen stijgen. De tarieven van eenvoudige testamenten, waarvan werd
aangenomen dat die wel kostendekkend waren, zouden wellicht gelijk blijven of enigszins kunnen dalen.
4.2 De prestaties van de notarismarkt
De prestaties van de notarismarkt worden niet alleen bei'nvloed door de gei'ntroduceerde marktwerking. Een
aantal exogene factoren is ook relevant, zoals: economische groei, consumptiegedrag van huishoudens, de
hypotheekrente, aantal woningtransacties, aantal oprichtingen van bedrijven en het aantal akten. 33
De teruglopende conjunctuur na de invoering van de Wet op het notarisambt 1999 heeft vooral de onroerend-
goedpraktijk beinvloed.
In deze paragraaf staan de prestaties van de notarismarkt beschreven op het gebied van vestiging (paragraaf 4.2. 1),
tarieven (paragraaf 4.2.2) en fysieke toegankelijkheid en kwaliteit (paragraaf 4.2.3). 34 Bij de prestaties is zo goed
mogelijk aangegeven of deze veroorzaakt zijn door de in 1999 aangepaste Wet op het notarisambt. Een verdere
uitwerking van deze analyse wordt gegeven in paragraaf 4.4 (meer uitgebreid aan de hand van de Eerste
Trendrapportage Notariaat) en in paragraaf 4.5 (nader onderzoek in opdracht van de Commissie uitgevoerd door
hetEIM).
4.2.1 Vestiging
De beoogde effecten waren een grotere doorstroom, schaalvergroting en uitbreiding van de dienstverlening.
Doorstroom
De doorstroom is deels afhankelijk van het aantal studenten notarieel recht. De instroom van het aantal studenten
notarieel recht is teruggelopen, terwijl het aantal rechtenstudenten in dezelfde periode stabiel is gebleven (ca.
25.000 inschrijvingen per jaar; CBS).
Ongeveer 60 tot 85% van de geslaagde studenten wordt kandidaat-notaris. Een student kan echter pas instromen
in de beroepsopleiding als hij gedurende een half jaar praktijkervaring heeft opgedaan op een notariskantoor.
Vanaf 2001 neemt het aantal kandidaat-notarissen af.
Het aantal notarissen is met 9% gestegen. De doorstroom van kandidaat-notaris naar notaris is vooral in de
periode 1999-2001 tot stand gekomen. Tot en met 2003 was echter sprake van een capaciteitsrestrictie. Het aantal
notarissen mocht jaarlijks met maximaal 10% toenemen 35 : dit percentage is echter in geen enkel jaar maximaal
benut.
Uit diverse publicaties blijkt dat onder meer de volgende belemmeringen gevoeld worden om door te stromen: de
zesjarige stage voor zij-instromers, de evenredige verlenging van de zesjarige stage voor parttimers, betaling van
goodwill en het niet kunnen werken in loondienst.
Uit de trendrapportage blijkt dat het notariaat vergrijst: 48% ofwel 690 in aantal van de huidige notarissen is ouder
dan 50 jaar en moet binnen 15 jaar stoppen met werken. Het aantal kandidaat-notarissen zou in potentie
voldoende moeten zijn om dit op te vangen: 70% is 35 jaar of jonger (in aantal 1441), maar de trend van werken in
deeltijd zal zich ook doen gevoelen.
Schaalgrootte
Er lijkt sprake van enige schaalvergroting in het notariaat. In de periode 1999-2003 is het aantal kantoren met twee
of meer notarissen gestegen van 328 naar 356. Daarnaast is sprake van een toename van het aantal vormen van
samenwerldng tussen notariskantoren, zoals Netwerk Notarissen (130 kantoren, met 600 notarissen/kandidaat-
notarissen) en Formaat Notarissen (47 kantoren, 161 notarissen), de een meer gericht op uitwisseling van
informatie en de ander met het accent op commerciele activiteiten. De samenwerking is in het algemeen gericht
op marketing, communicatie, automatisering, trainingen en het uitwisselen van kennis. Ten slotte is sinds 1999
een aantal specialistenverenigingen opgericht voor onder meer estate-planners, mediators en agrarisch
specialisten.
Het aantal solitair werkende notarissen nam in de periode 1999-2003 ook toe van 506 tot 539. Uit het EIM-rapport
blijkt echter dat kandidaat-notarissen het aantrekkelijker vinden om aansluiting te zoeken bij een bestaande
maatschap en te werken in loondienst en in deeltijd, dan om een solitaire vestiging te openen. Kandidaat-
notarissen geven aan deze voorkeur te hebben omdat de gevraagde goodwill om een kantoor over te nemen soms
aanzienlijk is, een brede kennis van het vak vereist is en sprake is van een onzekere markt. Dit sluit bij aan de
specialisatietendens die zichtbaar is binnen grote(re) notariskantoren: elke notaris heeft daar zijn eigen
aandachtsgebied.
Uitbreiding van de dienstverlening
Er is sprake van uitbreiding van de wijze van dienstverlening van notarissen. De wijze waarop notarissen hun
diensten verlenen of klanten proberen te trekken is uitgebreider dan voorheen. De meeste notariskantoren sturen
offertes op verzoek en hanteren andere of ruimere openingstijden.
Afnemers hebben steeds meer en gedetailleerde informatie tot hun beschikking over de tarieven van
notariskantoren in een regio naar keuze. Sinds 1999 is een aantal websites, zoals www.goedkoopstenotaris.nl en
www. notaristarie ven . nl , op privaat initiatief opgericht.
4.2.2 Tarieven
De omzet van notariskantoren bedroeg in 2001 € 716 mln., waarvan ongeveer 65% in de onroerendgoedpraktijk,
15% in de familiepraktijk, 15% in de ondernemingspraktijk en 5% overig. Hoe kleiner een notariskantoor, hoe meer
omzet in de familiepraktijk en in de onroerendgoedpraktijk. De kostenstructuur kenmerkt zich door relatief hoge
kosten die moeilijk op de korte termijn aan te passen zijn: 56 tot 70% bestaat uit personeelskosten (excl. inkomen
van de notaris). Notarissen kunnen hun kosten dus niet snel en flexibel aanpassen als de marktomstandigheden
daarom vragen.
Uit het jaarverslag van het BFT over 2004 en uit de gegevens die Quaesitor heeft verzameld over 2004 blijkt de
winstgevendheid van het notariaat te zijn afgenomen, zij het minder dan verwacht zou kunnen worden op grond
van de afname van het aantal zaken. De trend is dat de gemiddelde inkomsten dalen. Het BFT constateert dat in
2004 bij 16 kantoren (8%) de solvabiliteit ongunstig is en dat bij 24 onderzochte kantoren (21%) een daling van het
resultaat heeft plaatsgevonden met meer dan 20%.
Productiviteit
De productiviteit van een notaris is op diverse manieren te meten, bijvoorbeeld via het aantal akten per notaris, de
kosten per akte of de winst per akte. Er zijn echter weinig publicaties voorhanden met een lange tijdreeks met
gegevens. Uit het EIM-rapport blijkt dat het aantal akten per notaris schommelt tussen de 1050 en 1250 per jaar.
De productiviteit wordt echter grotendeels beinvloed door de conjunctuur en maatschappelijke ontwikkelingen.
Uit grafiek 1 blijkt dat het aantal akten van 1999 op 2000 flink gedaald is. Deze afname is bijna in zijn geheel
Grafiekl totaal aantal akten
veroorzaakt door een afname van het aantal hypotheekakten,
vooral door een hogere hypotheekrente (zie paragraaf 3).
Modernisering van het notariele proces heeft een positief effect op
de productiviteit. Een voorbeeld hiervan is de productie van
aktendossiers voor zelfstandige notariskantoren. Het optimaal
gebruiken van ICT resulteert in een aantal voordelen, zoals lagere
kosten (voor personeel) en een stijgende productiviteit. Bovendien
neemt de kwaliteit van de akte toe, omdat ICT de leans op fouten
verldeint.
Financiele toegankelijkheid en tariefontwikkelingen
Via een wettelijke regeling met maximumtarieven voor
minderdraagkrachtigen 36 heeft de overheid de financiele
toegankelijkheid geborgd. De notariele dienstverlening is dus ook voor deze kwetsbare groep (potentiele)
afnemers financieel toegankelijk, zij het dat van deze regeling nauwelijks gebruik wordt gemaakt.
Tariefontwikkeling
1999-2004
Los testament
+97%
S amenle vingscontract
+39%
Huwelijkse vw en testament
+60%
Transportakte huis
- 245.000
-10%
- 363.000 (incl. hyp. akte)
-17%
- 590.000 (incl. hyp.akte)
-36%
Graflek 2 woonhuizen: aantal en verkoopprijs
Met de inwerldngtreding van de Wet op het notarisambt is
sprake van vrije tarieven in de familiepraktijk. Bij de
onroerendgoedpraktijk was sprake van een overgangsperiode.
Gedurende drie jaar is de bandbreedte tussen minimum- en
maximumtarieven geleidelijk verruimd. De Commissie
Monitoring Notariaat heeft geconcludeerd dat dit geen
negatieve effecten had voor o.a. toegankelijkheid en
continui'teit. Daarom zijn deze tarieven per 1 juli 2003 volledig
vrijgegeven. Een overzicht van de ontwikkeling van diverse
tarieven staat in bijgaande tabel.
Uit de tabel blijkt dat in de periode 1999-2004 de gemiddelde
tarieven in de familiepraktijk zijn gestegen en die in de
onroerendgoedpraktijk zijn gedaald. 37 Dit is vooral veroor-
zaakt doordat minder vaak dan voorheen sprake is van
kruissubsidie van de onroerendgoed- naar de familiepraktijk.
Voor 1999 was kruissubsidie gemeengoed. De tarieven in de
onroerendgoedpraktijk waren met name gerelateerd aan de
waarde van het onroerendgoed, niet aan de kostprijs. Uit
grafiek 2 blijkt dat de gemiddelde prijs van huizen de
afgelopen tien jaar meer dan verdubbeld is.
Deze prijsstijging leidde dus ook tot steeds hogere notariele kosten voor de burger. Om de diensten in de
onroerendgoedpraktijk betaalbaar te houden, hebben steeds meer notarissen afgezien van kruissubsidies naar de
familiepraktijk. Hoewel tarieven dus meer dan voorheen gebaseerd zijn op de gemaakte kosten en minder op de
verkoopprijs van onroerend goed, was in 2002 toch nog bij 40% van de notarissen sprake van kruissubsidie.
250 -
o
^
- 250
5
■
^ "-*"— ^
~"" ""~" -■ — — I
o
V,
#
fe
%
i
i
>
'o 5
<
0-
1 1 1 1 1 1 1 1 1
-
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004
- Gemiddelde verkoopprijs
De bijkomende kosten (inschrijfkosten Kadaster en Centraal testamentenregister, griffierechten) zijn de afgelopen
jaren gestegen. 38 Dit had een kostenverhogend effect.
4.2.3 Fysieke toegankelijkheid en kwaliteit
Een vrijer vestigingsbeleid mocht er volgens de wetgever niet toe leiden dat de notariele dienst fysiek
ontoegankelijk werd en dat de kwaliteit achteruit ging.
Fysieke toegankelijkheid
Fysieke toegankelijkheid van het notariaat betreft de afstand in kilometers en tijd tot een notaris. De belangrijkste
redenen voor consumenten om voor een bepaalde notaris te kiezen, zijn: de nabijheid van een kantoor, via-via
aanbeveling en een vaste relatie met een notaris.
De fysieke toegankelijkheid is de afgelopen periode in die zin verbeterd dat het aantal inwoners per vestiging
landelijk met 8,7% is gedaald van 12.365 (in 1998) tot 11.284 (in 2003). Ook per provincie is een dergelijke
ontwikkeling te zien. Dit is vooral veroorzaakt door een toename in het aantal kantoorvestigingen. Nieuwe
kantoren komen door de benodigde investeringen, goodwill en conjuncturele schommelingen niet gemakkelijk
van de grond.
Kwaliteit
In het algemeen bestaan er geen harde aanwijzingen dat de kwaliteit achteruit is gegaan door het vrije(re)
vestigings- en prijsbeleid (zie voor verdere uitwerking paragraaf 4.8). Enerzijds zijn er geluiden dat door de
concurrentiedruk de inhoudelijke kwaliteit afneemt (minder Belehrung, afhankelijkheid grote afnemers),
anderzijds zijn er signalen dat sprake is van efficientere kantoren en gebruik van gestandaardiseerde werkwijzen
waardoor de kwaliteit juist toeneemt.
Vier componenten van kwaliteit
De integriteit betreft de onafhankelijkheid, onpartijdigheid en betrouwbaarheid. Niet alle notarissen leven de
regels na. Zo blijkt uit de trendrapportage dat 8% van de notarissen resultaatafhankelijke beloningen hanteert en
6% het provisieverbod niet nakomt. 39 Het aantal door de KNB ontvangen klachten ligt de afgelopen jaren redelijk
constant op ongeveer 250 per jaar. Het aantal uitspraken in tuchtrechtzaken bij de kamers van toezicht is in de
periode 1999-2003 meer dan verdubbeld tot ruim 300 per jaar. 40
Het Bureau Financieel Toezicht constateert dat de kwaliteit van de bedrijfsvoering verbeterd kan worden. Zo is in
2004 een aantal notarissen in de problemen gekomen (zie paragraaf 4.2), omdat zij hun prive-uitgaven
onvoldoende hebben aangepast, werkzaamheden niet op het juiste niveau laten uitvoeren, geen kennis van hun
kostprijs hebben en mogelijkheden voor automatisering niet optimaal benutten.
De juridische deskundigheid van notarissen lijkt afdoende geborgd via de eis van een universitaire opleiding, een
zesjarige stage (incl. een driejarige beroepsopleiding) en de verplichte nascholing. Via deze voorwaarden is
geborgd dat een voldoende kwaliteit geleverd kan worden, niet de daadwerkelijk geleverde kwaliteit. ICT-
ontwikkelingen en standaardisering zorgen ervoor dat kennis van het recht steeds meer afdoende is om een goed
product te leveren.
De kwaliteit van de dienstverlening is toegenomen: steeds meer notarissen verstrekken offertes, verruimen hun
openingstijden, maken gebruik van internet: zij spelen daarmee in op de behoeften van afnemers. Ook is vaak het
eerste half uur advies gratis. Afnemers nemen juist op dit aspect van de kwaliteit verschillen tussen notarissen
waar: de concurrentieprikkel is hier het meest effectief geweest.
4.3 Zijn de verwachtingen uitgekomen?
Het omgaan met verwachtingen
In het rapport "Management van veranderingstrajecten" van het interdepartementale Kenniscentrum voor
Ordeningsvraagstukken worden lessen getrokken ten aanzien de inrichting en uitvoering van transitietrajecten. 4i
De auteurs roepen op tot het opstellen van realistische verwachtingen. Hooggespannen verwachtingen kunnen
voorkomen worden door doelstelling en publieke belangen nauwkeurig te formuleren. Ook is het belangrijk om
voor ogen te houden dat veranderingstrajecten veelal jaren duren. Verder worden prestaties niet alleen bepaald
door de overheid, zo stelt het rapport, maar ook door een groot aantal andere factoren. "Zo is de teleurstelling over
de notaristarieven in de familiepraktijk door het afschaffen van de mogelijkheid tot kruissubsidie vanuit de OG-
praktijk wellicht niet te wijten aan het dereguleringsbeleid. Veranderingstrajecten worden vaak ter discussie
gesteld voordat de baten zichtbaar kunnen worden. Soms is geduld nodig."
Een diffuus beeld
Het al eerder genoemde onderzoek van Lacle e.a. naar kwaliteit en integriteit binnen het notariaat (zie Hoofdstuk
3), geeft reden tot zorg als het gaat om de effecten van de veranderde werkwijze van de notaris op de kwaliteit. Ook
het onderzoek van het EIM, dat op verschillende gebieden veel positieve ontwikkelingen laat zien, bevat enige
aanwijzingen dat sommige notarissen op een manier zouden zijn gaan werken die niet steeds in overeenstemming
is met de wijze waarop de notaris zijn beroep naar het oordeel van de commissie dient uit te oefenen. De signalen
over een mogelijk negatieve ontwikkeling in de werkwijze van de notaris komen niet alleen van de kant van de
onderzoekers. Tijdens het gesprek dat de commissie heeft gehad met het BFT, heeft ook het BFT zijn zorgen
uitgesproken over de ontwikkelingen binnen het notariaat op dit punt. De geluiden vielen eveneens te beluisteren
tijdens de twee hoorzittingen die de commissie heeft gehouden met de voorzitters van de notariele toezichtkamers
en de voorzitters van de notariele ringen.
Op basis van de beschikbare gegevens lean de vraag of de verwachtingen zijn uitgekomen, niet volmondig met ja
of neen worden beantwoord. Zowel de Eerste Trendrapportage Notariaat als het onderzoek van het EIM naar
prijsconcurrentie in het notariaat geeft aanwijzingen dat de marktwerking over het algemeen in zoverre aan de
verwachtingen heeft voldaan dat de tarieven meer kostengeorienteerd zijn geworden en dat notarissen
doelmatiger zijn gaan werken. De tariefontwikkeling is anders uitgevallen dan werd verwacht. De kosten in de
familiepraktijk zijn door het grotendeels wegvallen van de kruissubsidiering sterk gestegen. Bij deze ontwikkeling
moet in aanmerldng worden genomen dat de kosten van de notarispraktijk niet erg flexibel zijn, dat bijkomende
kosten (griffierechten, Kadaster etc.) sterk zijn gestegen en dat sprake is geweest van een conjuncturele neergang.
Op het gebied van de tarieven is een differentiatie ontstaan met keuzemogelijkheden voor de consument.
4.4 Eerste Trendrapportage Notariaat
Effecten vrijere vestigingsmogelijkheden
Uit de Trendrapportage valt op te maken dat het aantal kantoorvestigingen van 1999 tot augustus 2004 is
toegenomen met 57 en het aantal zelfstandige kantoren met 20. Volgens het EIM-onderzoek lijken het vooral de
nieuwe kantoren zijn geweest die de markt hebben opengebroken door zich nadrukkelijk door lage tarieven van
de gevestigde notarissen te onderscheiden om zodoende een positie op de markt te veroveren (en soms daarna de
tarieven weer aan te passen). De gemiddelde kantoordichtheid, het aantal inwoners per kantoorvestiging, nam
volgens het EIM af van 12.142 in 1999 tot 11.284 in 2003.
Het aantal notarissen nam in diezelfde periode toe met 174 en het aantal kandidaat-notarissen met 203. 42 Er lijkt
sprake van enige schaalvergroting door toename van het aantal kantoren met twee of meer notarissen en door een
toename van het aantal samenwerkingsverbanden. De toename van het aantal notarissen verdient enige
relativering. Deze kan mede veroorzaakt zijn door het feit dat een aantal notarissen vervroegd is uitgetreden en
een notaris dan vaak werd opgevolgd door twee notarissen, terwijl ook specialisatie, mede onder invloed van het
complexer worden van het recht, en risicospreiding, door toetreding van nieuwe leden tot de maatschap, een rol
kunnen hebben gespeeld.
4.5 Effecten vrije tarieven
a. Tarieven onroerendgoedpraktijk.
De daling van de tarieven in de consumptieve onroerendgoedpraktijk is beperkt gebleven en heeft niet voldaan
aan de hooggespannen verwachtingen. In het laagste prijssegment is het gemiddelde tarief sinds 1999 zelfs
verhoogd (het gemiddelde tarief van transport en hypotheekakte voor een huis van € 113.500,- is in de periode
1999-2004 met 10% gestegen). Tariefdalingen van enige betekenis hebben zich vooral voorgedaan in het hoogste
segment (zie de tabel op biz. 26). Opvallend is dat de tariefdalingen sinds 2002 vooral in het hoogste segment sterk
doorzetten en dat een zelfde tendens zich nu ook in het laagste segment lijkt voor te doen.
b. Tarieven familiepraktijk.
Ook de tariefontwikkeling in de familiepraktijk is anders gelopen dan verwacht. De tarieven voor het opstellen van
testamenten, huwelijkse voorwaarden en samenlevingscontracten zijn niet zoals verwacht enigszins gestegen,
maar gemiddeld toegenomen met 97% respectievelijk 60% en 39%. 43 Het tarief voor een eenvoudig testament is
niet gelijk gebleven of enigszins gedaald, maar sinds 1999 gemiddeld bijna verdubbeld. 44 Er is met betrekking tot
de tarieven in onroerendgoedpraktijk en de familiepraktijk een grote spreiding ontstaan, vooral de verschillen
tussen gemiddelde 5% laagste en gemiddelde 5% hoogste tarieven zijn bijzonder groot.
m*da|pr^i«n on 0«r*eE3«fld* uurtirio v«n
is fc*. 200-1-100
102
r - J
y
^^-^
v "---._ ' ' — ___
■% —
4AfeK,
1ft kw.
2a kw. 3& kw."
Z0M
Famiispfskfjh
aideflnsrnirigefrsKfjk
Onraensndgoalfifaktik
_ Noianaa11dfisl
Bron CBS publicatiedatum 1 juli 2005
De sterke stijging van de tarieven in de familiepraktijk is een logisch gevolg van de beoogde marktwerking. Het is
in ieder geval duidelijk dat de notaris meer marktconform is gaan declareren, zoals blijkt uit bovenstaande tabel
van het CBS. Bijna alle kantoren hebben een systeem waarbij de kosten van de akte worden geregistreerd. Bij alle
kantoren zijn de tarieven sterk gebaseerd op de werkelijke kosten; dat geldt ook voor de familiepraktijk. Van
kruissubsidiering is nauwelijks nog sprake. 45 Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel is van de
zijde van de regering aangevoerd dat niet van de notaris mag en kan worden verwacht dat hij zijn diensten
verliesgevend aanbiedt. Tevens werd op de mogelijkheid gewezen dat vrije tarieven de notaris de ruimte zouden
bieden om naast de onroerendgoedpraktijk door middel van reele, kostprijsgerelateerde tarieven een volwaardige
winstgevende familiepraktijk op te bouwen. In de Tweede Kamer bestond juist de vrees dat notarissen na het vrij
laten van de tarieven de verliesgevende familiepraktijk zouden gaan afstoten en zich zouden gaan concentreren
op de winstgevende praktijk van het onroerendgoed. Het onderzoek laat zien dat marktwerking ook in die zin tot
de verwachte gunstige effecten heeft geleid. Van het op grote schaal afstoten van de familiepraktijk is geen sprake
geweest.
Ook de recent gevestigde kantoren zien de laatste jaren het aantal akten in de familiepraktijk groeien. Door de
stijgende kosten en de noodzaak van efficient werken lean op bepaalde kantoren wel van verschraling sprake zijn
geweest.
De onroerendgoedpraktijk blijft de kurk waarop de meeste kantoren drijven, maar "cross-selling" is nodig om het
kantoor een bredere basis te geven. De waarde hiervan heeft zich bewezen als naar het verloop van het totale
aantal akten, onderverdeeld naar hypotheken en testamenten, van 1999 tot 2003 wordt gekeken. Het aantal
hypotheekakten daalde van 717.239 in 1999 naar 587.518 in 2003 (-/- 129.721), terwijl het aantal geregistreerde
testamenten van 234.700 in 1999 steeg naar 325.500 in 2003 (+ 90.800). Het spreekt vanzelf dat hiermee niets
gezegd is over de invloed van de notaris op aanbod en/of verlies van werk, al zal die invloed, naast andere factoren
zoals de conjunctuur en de wetgeving, ook niet helemaal ontbreken.
4.6 Rapport EIM "Prijsconcurrentie in het notariaat"
4.6.1 Veranderingen dienstverlening 46
Uit gesprekken die het EIM met een aantal voor de onroerendgoedpraktijk specifieke relaties van notarissen, zoals
makelaars, projectontwikkelaars en hypotheekadviseurs, heeft gevoerd, komt in het algemeen een positief beeld
naar voren over de ontwikkeling van de notariele dienstverlening. De conclusie van onderzoekers is dat
marktwerking in de perceptie van de zakelijke relaties veel positieve ontwikkelingen tot gevolg heeft gehad. De
klantgerichtheid is volgens hen verbeterd, er is meer openheid gekomen, de notaris is gemakkelijker
aanspreekbaar geworden voor ldanten. De afstand tussen het notariaat en de client is verldeind en er wordt veel
beter ingespeeld op de behoeften van clienten. Volgens de zakelijke relaties zijn de beloften van marktwerking
uitgekomen: lagere tarieven en een betere dienstverlening.
4.6.2 Veranderingen in de bedrijfsvoering 47
Voor dit onderdeel van het onderzoek heeft het EIM een aantal vertegenwoordigers van notariskantoren en enkele
accountants van notariskantoren interviews afgenomen. Hierbij zijn bewust enkele kantoren benaderd die zeer
scherpe prijzen hanteren. De andere kantoren zijn willekeurig gekozen. Dit onderzoek, waarin het handelen van
zogenoemde prijsvechters een belangrijke plaats inneemt, laat zien dat de verwachtingen ten aanzien van een
efficientere en andere werkwijze alsmede een andere marktbenadering, ruimschoots zijn gerealiseerd. De
prijsvechters uit het onderzoek werken met een strak opgezette kantoororganisatie die is opgezet om grote
aantallen akten te kunnen produceren. Alles draait daarbij om efficiency. Er wordt gewerkt met tijdblokken van 30
minuten waarbinnen zowel de transport- als hypotheekakten moeten worden gepasseerd. Deze kantoren hebben
doorgaans minder, jonger en daardoor goedkoper personeel. Er wordt op ruime schaal gebruik gemaakt van de
modernste automatiseringstoepassingen. Dat gebeurt overigens in toenemende mate ook bij de gevestigde
kantoren en ook daar valt een tendens waar te nemen naar bedrijfsvoering met minder en goedkoper personeel.
De zogenoemde prijsvechters hebben deze ontwikkelingen eerder en verder doorgevoerd. Meer efficiency, meer
kostprijs-gerelateerd werken en innovatie zijn de ontwikkelingen waarmee invulling wordt gegeven aan de
verwachtingen die destijds aan de introductie van marktwerking in het notariaat werden gesteld. Hierna zal
afzonderlijk aandacht worden besteed aan het fenomeen prijsvechter in het notariaat en de misverstanden die
daarover bestaan.
4.6.3 Veranderingen in net prijsbeleid 48
Vooral nieuwe kantoren hanteren lage tarieven omdat zij dit als het enige marketinginstrument beschouwen om
op kortere termijn effect te hebben bij het verkrijgen van een positie in de markt. Consumenten zijn in de ogen van
nieuwkomers niet of nauwelijks te overtuigen van andere positieve eigenschappen van de notariele
dienstverlening, zoals kwaliteit en voorlichting. Nadat eenmaal een bepaald marktaandeel is verworven, worden
de tarieven vaakverhoogd en het dienstenpakket uitgebreid nadat dit aanvankelijk was beperkt tot alle zaken rond
de transport- en de hypotheekakte, met inbegrip van testamenten. Uit de interviews blijkt dat partijen de huidige
praktijk accepteren, waarbij prijsvechters zich op de markt wat meer beperken tot het aanbieden van diensten
rond de overdracht van onroerende zaken terwijl de kantoren die een hoger tarief hanteren, een volledig
dienstenpakket aanbieden.
Gevestigde kantoren hebben hun prijsbeleid lange tijd op het oude peil proberen te houden, maar hebben
uiteindelijk, noodgedwongen toen hun omzetten daalden, hun tarieven moeten aanpassen.
Sommige kantoren hanteren een vast tarief, andere een afrekening op basis van nacalculatie. Vaak kan het voor de
client lonen om over het tarief te onderhandelen. Bij prijsvechters is die mogelijkheid minder kansrijk, omdat zij
al scherp calculeren. Hun tarieven zijn veelal gebaseerd op basisdienstverlening die alleen geldt als aan al hun
voorwaarden is voldaan. Een van die voorwaarden is bijvoorbeeld dat de client er zorg voor moet dragen dat de
geldverstrekker tijdig de benodigde informatie aanlevert, hetgeen vrijwel nooit gebeurt. Het bedrag aan meerwerk
kan dan al snel oplopen tot meer dan € 100.
4.6.4 Prijsvechters nader bezien
Prijsvechters hebben de markt opengebroken door lage tarieven te hanteren. Dit heeft tot veel onrust onder de
gevestigde kantoren geleid waarbij vraagtekens werden geplaatst bij de wijze van werken op deze kantoren. De
kwaliteit van werken zou minder zijn, niet alle door de wet voorgeschreven werkzaamheden zouden worden
verricht, er zouden meer fouten worden gemaakt, er zou onder de kostprijs worden gewerkt en gekwalificeerd
personeel zou worden vervangen door minder gekwalificeerde medewerkers.
Mede gelet op de discussie die daarover ook binnen de commissie is gevoerd en met het oog op de
overtuigingskracht van het aan de minister uit te brengen advies, leek het de commissie van belang om over het
functioneren van de prijsvechters meer duidelijkheid te verkrijgen. Dit heeft geresulteerd in het eerder genoemde
onderzoek van het EIM naar prijsconcurrentie in het notariaat waarvan een groot aantal resultaten, dat mede
betrelddng had op prijsvechters, hiervoor al aan de orde is gekomen. Aan het EIM is ook gevraagd om in een aantal
regio's waar de discussie tussen notarissen over de tarieven hoog is opgelopen, gericht nader onderzoek te doen
naar een mogelijke relatie tussen prijs en kwaliteit en naar eventuele verschillen wat betreft de nauwkeurigheid
van werken tussen gevestigde en nieuwgevestigde kantoren. Voor dit laatste is gebruik gemaakt van gegevens van
het Kadaster, dat hiervoor een telling heeft gemaakt van de attenderingen voor niet-inschrijving en de verzoeken
tot verbetering. Deze cijfers zijn per kantoor afgezet tegen de totaal ingeschreven akten. 49
Het onderzoek laat zien dat bij gemiddeld 1,5% van de akten een herstelakte nodig is, dit is het landelijk
gemiddelde. 50 Er is sprake van een behoorlijke spreiding in de uitkomsten. In totaal is de score berekend voor 844
vestigingen, waarvan 47 meer dan 5% onvolkomenheden laat zien en 300 kantoren onder de 1% blijven. Voor de
regio's is niet de conclusie te treklcen dat de kantoren die zich nadrukkelijk met lage tarieven profileren, hoger dan
gemiddeld scoren als het gaat om de foutenmarge. Gemiddeld is de foutenmarge in regio 2 en regio 3 (dit zijn de
als zodanig aangeduide regio's met veel onrust over de tarieven) zelfs duidelijk onder het landelijke
kantoorgemiddelde van 1,9%. 5J
Daarnaast is het Kadaster gevraagd om alleen voor de prijsvechters die voor dit onderzoek zijn geselecteerd in de
regio's nader onderzoek te doen waarbij is gekeken hoeveel hypothecaire inzagen plaatsvonden rond de
transportdatum.
De resultaten van dit onderzoek laten zien dat het gemiddelde aantal inzagen blijft binnen de bandbreedte van
2,75 tot 4,27 per akte. Als wordt uitgegaan van de veronderstelling dat een goede notaris voor een losse hypotheek
of losse levering ten minste drie hypothecaire inzagen doet, is dit een goede score. Bij een combinatie van levering
en hypotheek zijn de inzagen te combineren waarmee met drie inzagen twee akten zijn "afgedekt". 52
Bij het Centraal testamentenregister (CTR) is onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van het aantal nieuwe
testamenten in 2003 en 2004.
Prijsvechters zijn volgens de CTR-gegevens allemaal actief in de familiepraktijk. Ze wijken niet af in de
ontwikkeling van het aantal nieuwe testamenten ten opzichte van andere kantoren in hun omgeving. Gemiddeld
is het aantal testamenten per notaris wel afgenomen als gevolg van het toegenomen aantal notarissen. 53
De conclusie die uit deze onderzoeken kan worden getrokken, is dat de als prijsvechters te boek staande kantoren
in de onderzochte regio's, voor zover het gaat om de harde maatstaven van het Kadaster en het CTR, niet afwijken
van de andere kantoren in hun regio. De commissie tekent hierbij aan dat de onderzoeken beperkt zijn gebleven
tot eenvoudig kenbare ambachtelijke werkzaamheden.
Aan de eerder genoemde resultaten van de gesprekken die het EIM recent met een groot aantal zakelijke relaties
van notarissen heeft gevoerd over veranderingen in de bedrijfsvoering, kan nog het volgende worden toegevoegd:
- Op grond van de ervaring van de zakelijke relaties als doorverwijzers is volgens het EIM niet de conclusie te
trekken dat goedkope kantoren een minder goede dienstverlening leveren.
- Een grote meerderheid van de zakelijke relaties is het niet eens met de stelling dat duur ook beter is. Ook de
duurdere kantoren maken volgens hen dezelfde fouten als de goedkopere. De duurdere kantoren zijn volgens
de ondervraagden ook vaak duurder omdat ze groter zijn, meer overhead hebben en zich minder goed aan de
nieuwe situatie hebben aangepast als het gaat om kostenbewaking.
- Volgens onderzoekers van het EIM zijn er geen overtuigende aanwijzingen dat er thans meer fouten worden
gemaakt dan in het verleden en het is zeker niet zo dat het steeds dezelfde kantoren zijn die fouten maken. De
frequentie waarmee fouten voorkomen is niet hoog. De meeste fouten die door 80% van de zakelijke relaties
werden genoemd betreffen ldeinigheden, bijvoorbeeld typefouten in namen en adressen. Het niet-natrekken
van de laatste rentestanden bij de geldverstrekker is door 5% genoemd. Circa 10%, hetgeen een vrij hoog
percentage is, noemt echter ook fouten die verder gaan dan typefouten en bij niet tijdig ontdekken negatieve
gevolgen kunnen hebben. 54
Ten slotte wordt in het onderzoek van het EIM, in aanvulling op de vermelde resultaten van de interviews met een
aantal vertegenwoordigers van notariskantoren en accountants over veranderingen in de bedrijfsvoering, erop
gewezen dat het op grond van die interviews aannemelijk is geworden dat de kantoren met de scherpste prijzen
niet structureel onder de kostprijs werken. Ook bij scherpe prijzen wordt nog geld verdiend, maar wel duidelijk
minder dan in de periode toen vaste tarieven bestonden. De prijsvechters geven als verldaring aan genoegen te
nemen met een lager persoonlijk inkomen dan wat vroeger gebruikelijk was in het notariaat. 55
4.7 Het mededingingsrecht en het notariaat in Nederland
De commissie merkt op dat er rekening mee moet worden gehouden dat notarissen onder het (communautaire)
begrip 'ondernemingen' vallen, hetgeen onverlet laat dat bepaalde (zelf)regulering gerechtvaardigd is en buiten
het verbod op mededingingsbeperkingen valt.
Ten eerste verwijst de commissie naar het besluit uit 1999 van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)
inzake de Bredase Notarissen. De NMa heeft in dat besluit, dat bevestigd is door het College van Beroep voor het
bedrijfsleven, onder verwijzing naar de Europese uitleg, overwogen dat notarissen als 'ondernemingen' in de zin
van de mededingingsregels dienen te worden gekwalificeerd.
Ten tweede worden in de Europese mededingingspraktijk vrije beroepsbeoefenaren c.q. gereglementeerde
beroepen volgens vaste lijn onder het ondernemingsbegrip gebracht door de Europese Commissie en de Europese
rechterlijke instanties. Telkens wordt overwogen dat een onderneming iedere entiteit is die, ongeacht rechtsvorm
en wijze van financiering, een economische activiteit verricht. Voor diverse beroepsbeoefenaren is herhaaldelijk
overwogen dat die een economische activiteit uitoefenen omdat zij zelfstandig op duurzame wijze en tegen
beloning diensten aanbieden op de markt en de hiermee verband houdende financiele risico's dragen en derhalve
onderneming zijn in de zin van de mededingingsregels. 56
Ten derde noemt de Europese Commissie in haar Verslag over de mededinging op het gebied van de professionele
dienstverlening uit 2004 notarissen 57 naast advocaten, accountants, architecten, ingenieurs en apothekers. In dit
Verslag roept zij de lidstaten, beroepsorganisaties en andere betrokkenen op tot het inventariseren, evalueren en
versoepelen van restrictieve en ongerechtvaardigde (beroeps)regels, welke volgens de Europese Commissie
vooral bestaan uit:
1. prijsregulering
2. reclamevoorschriften
3. toegangsvereisten en
4. regels aangaande de ondernemingsstructuur (o.a. multidisciplinaire samenwerldng).
De commissie heeft kennis genomen van het feit dat de NMa, naar aanleiding van een rapport van de Europese
Commissie, onderzoek doet naar de mogelijke strijdigheid van zelfregulering door beroepsgroepen met de
mededingingsregels. Voorts heeft de commissie kennis genomen van de mededeling d.d. 5 September 2005,
waarin de Europese Commissie aangeeft dat Nederland behoort tot de drie landen waar de meeste vooruitgang is
geboekt met de evaluatie en het opheffen van onevenredige beperkingen in de wetgeving en in de voorschriften
en regelgeving van beroepsorganisaties. Nederland behoort tot de landen met de minste regelgeving.
Aanbeveling 4.1
De commissie beveelt aan dat het ministerie van Justitie en de KNB in voorkomende gevallen informeel bij de NMa vragen
betreffende mededingingsrecht voorleggen om onnodige fricties te vermijden.
4.8 Kwaliteit
In het hoofdstuk over het beeld van de notaris heeft de commissie het standpunt ingenomen dat in beginsel de
combinatie van ambtenaar en ondernemer mogelijk is. De daarbij behorende dilemma's raken de ethiek van het
beroep en daarmee de kwaliteit van de professionele beroepsuitoefening. Doorslaggevend is het bestaan van
voldoende vertrouwen, dat voortdurend moet worden geborgd. Als mocht blijken dat de daarvoor beschikbare
instrumenten niet voldoende effectief zijn, moeten deze worden aangescherpt. Vertrouwen is een kwestie van
zicht- en toetsbare professionaliteit van de notaris zelf, waarbij een belangrijke rol is weggelegd voor de KNB. Als
ondernemer zit de notaris altijd in de klem van het ambt. Enerzijds moet hij aan de eisen ervan volledig voldoen,
anderzijds heeft hij ruimte nodig om zijn plaats in de markt te verwerven en te behouden. Het gaat hier niet om
scherpe tegenstellingen, maar het is een kwestie van het bereiken van voldoende evenwicht.
De commissie heeft geen concrete aanwijzingen gevonden dat van een verslechtering van de kwaliteit van de
akten sprake zou zijn. De intrinsieke kwaliteit van de akten is moeilijk te onderzoeken. Daarvoor zou per akte
professioneel en deskundig onderzoek moeten worden verricht. Een dergelijk veelomvattend onderzoek valt
buiten de reikwijdte van de taakopdracht van de commissie. Bovendien zou daarmee meer tijd gemoeid zijn dan
de commissie tot haar beschikking had. Het onderzoek naar de kwaliteit van de akten dat de commissie heeft laten
uitvoeren, heeft zich beperkt tot enkele ambachtelijke aspecten van de akten. De commissie sluit niet uit dat de
marktwerking in zoverre een negatieve invloed heeft gehad dat de kwaliteit van de overige dienstverlening tot een
verschraling heeft geleid, maar de intrinsieke kwaliteit is moeilijk te meten. Als alleen de hoogte van het tarief de
keuze van de consument zou bepalen, wordt de notaris niet alleen gedwongen efficient te werken, maar ontstaat
ook het gevaar dat de kwaliteit van de dienstverlening op een onaanvaardbaar laag niveau komt. Dat zou de
commissie geen goede ontwikkeling willen noemen. Daarom acht de commissie het nodig dat zowel door het
ministerie van Justitie als door de KNB onderzocht wordt in hoeverre de thans gehoorde klachten en zorgen over
de vermindering van kwaliteit van de notariele dienstverlening en de integriteit van de beroepsuitoefening
gegrond zijn
De commissie acht het wenselijk dat de KNB op korte termijn een formele basis tot stand brengt op grond waarvan
iedere notaris wordt verplicht tot deelname aan een auditsysteem waarbij door professionals ook inhoudelijk
kwaliteitsonderzoek naar akten wordt gedaan. De commissie heeft er kennis van genomen dat de tot nu toe door
de KNB beoogde audits zich niet op de inhoudelijke kwaliteit van de akte richten, maar beperken tot de
kantoororganisatie. De commissie sluit zich aan bij de conclusie van de minister in zijn brief aan de Tweede
Kamer van 9 november 2004, die in hoofdstuk 6 zal worden besproken. De commissie deelt het standpunt van de
minister dat tot een intensivering van het preventieve toezicht moet worden gekomen.
Aanbeveling 4.2
De commissie beveelt aan dat de KNB op korte termijn gebruik gaat maken van haar bevoegdheid opgenomen in artikel 61,
tweede lid, laatste zin, Wna, om bij verordening regels te stellen betreffende de bevordering van de vakbekwaamheid van de
leden en de kwaliteit van de beroepsuitoefening. De verordening dient de basis te vormen tot verplichte deelname aan een
auditsysteem zowel gericht op de kantoororganisatie als op de inhoudelijke controle van de kwaliteit van akten.
4.9 Knelpunten in de consumptieve onroerendgoedpraktijk
De commissie heeft vaak de mening gehoord dat binnen het notariaat na de vrijlating van de tarieven problemen
zijn ontstaan doordat concurrentie op kwaliteit in het ambachtelijke deel van de consumptieve
onroerendgoedmarkt niet mogelijk is. De reden daarvan zou zijn dat het veelal om eenvoudige
standaardwerkzaamheden gaat, waarbij de kwaliteit nauwelijks een rol van betekenis kan spelen anders dan dat
deze goed moet zijn. Grootafnemers van notariele diensten, zoals projectontwikkelaars, zouden hun marktmacht
gebruiken om de notaris onder druk te zetten de laagst mogelijke prijs te aanvaarden. De notaris wordt
gedwongen, zo is de veronderstelling, zijn tarief te verlagen tot een onverantwoord laag niveau, zelfs tot onder de
kostprijs. Het lage tarief zou ook de kwaliteit van de dienstverlening aantasten omdat de notaris min of meer
gedwongen zou zijn bepaalde verrichtingen achterwege te laten. De ethische aspecten verhinderen de integere
notaris zich als pure ondernemer te gedragen omdat hij zich niet zozeer als een vrije beroepsbeoefenaar maar
veeleer als een soort rechterlijke functionaris beschouwt. In deze hoedanigheid past het niet dat de notaris zich als
koopman moet opstellen. Vanuit deze visie wordt gepleit voor een tariefmaatregel in de vorm van een vast tarief
voor de standaardwerkzaamheden die in de onroerendgoedpraktijk moeten worden verricht.
Juist is dat het grootste gedeelte, naar schatting 90%, van de ambachtelijke werkzaamheden in de consumptieve
onroerendgoedpraktijk van betrekkelijk eenvoudige aard is. Deze werkzaamheden lenen zich voor een grote mate
van efficiente bedrijfsvoering door benutting van ICT-mogelijkheden. Van de notaris wordt echter verwacht dat hij
erop bedacht is dat naar schatting in tien procent van de gevallen complicaties optreden die de inzet van zijn
specifieke deskundigheid als juridisch raads- en vertrouwenspersoon nodig maken. Voor een integere,
onafhankelijke en onpartijdige notaris behoort het daarbij geen verschil te maken of hij al dan niet tegen een vast
tarief werkt. Het ambt brengt bovendien mee dat op een transparante manier geoffreerd wordt en dat bij de wijze
van concurreren rekening wordt gehouden met de hoge eisen die het ambt stelt. Dit brengt met zich dat de notaris
geen tarieven mag hanteren die in de weg staan aan de nakoming van zijn ambtsverplichtingen. De notaris mag
ook niet door de wijze waarop hij aan mededinging doet, de belangen van zijn ambtgenoten of van zijn
beroepsgroep nodeloos of onevenredig schaden. De notaris is ook overigens gehouden zich te gedragen als een
behoorlijke beroepsbeoefenaar. Onrechtmatige mededinging lean aanleiding geven tot klachten bij de NMa. Ook
indien, zoals de NMa doet, de notaris op grond van het mededingingsrecht als ondernemer wordt beschouwd,
mag er niet aan worden voorbijgegaan dat de overheid gerechtvaardigde en proportionele maatregelen moet
nemen om te waarborgen dat de notaris zijn publieke dienstverlening behoorlijk kan uitoefenen. Nu aan het ambt
van notaris zeer hoge eisen worden gesteld met betrekking tot integriteit en deskundigheid en de notaris alleen
kan functioneren als een onafhankelijke en onpartijdige ambtenaar, zullen ook wat de toelating, het toezicht en
tuchtrecht, de beroeps- en gedragsregels en de kwaliteitseisen betreft strenge maatstaven hebben te gelden. Deze
zullen niet te snel aanleiding kunnen geven tot het oordeel dat de vrije mededinging in gevaar komt. De regels
zullen evenwel ook van dien aard moeten zijn dat de voordelen van het vrije ondernemerschap, zoals efficiency,
aanvaardbare prijzen en innovatieve bedrijfsvoering, zoveel mogelijk behouden blijven. De toegankelijkheid en
andere aspecten van dienstverlening worden ook bij notarissen door marktwerking bevorderd.
De commissie is op grond van een aantal overwegingen tot de conclusie gekomen dat terugkeer naar vaste
tarieven ook in de consumptieve onroerendgoedpraktijk onwenselijk is.
In de eerste plaats bieden vaste tarieven geen enkele garantie dat de kwaliteit van de dienstverlening optimaal is.
Kwaliteit behoort ook niet daarvan afhankelijk te zijn.
In de tweede plaats passen vaste tarieven, ook voor ambachtelijke werkzaamheden, in beginsel niet bij het nu
eenmaal geldende, ook binnen het notariaat breed omarmde, uitgangspunt dat de notaris diensten verleent als
vrije beroepsbeoefenaar. Notariskantoren kunnen kiezen voor verschillende vormen van bedrijfsvoering. De
kosten zijn per kantoor verschillend. Notarissen zijn ook vrij in het bepalen van de hoogte van het inkomen dat zij
zouden willen ontvangen.
Ten slotte moet voor tariefregulering, een vorm van overheidsingrijpen, voldoende objectieve rechtvaardiging
bestaan. Er is op dit moment geen publiek belang aan te wijzen dat noopt tot een zwaar middel als dat van
tariefregulering. Dit belang zou alleen kunnen zijn dat het voortbestaan van het notariaat onvoldoende verzekerd
is dan wel dat de toegankelijkheid van de notariele dienstverlening in gevaar komt. Daarvoor bestaan geen
aanwijzingen. De commissie realiseert zich dat vele notarissen de drukvan de markt voelen en zich zorgen maken
over de toekomst. Tariefregulering is echter een uiterste maatregel waaraan ook nadelen verbonden zijn. De
vaststelling van tarieven vergt uitgebreid onderzoek dat kostbaar is. Vaste tarieven kunnen voor de consument te
hoog uitvallen, terwijl ook denkbaar is dat de overheid niet snel en adequaat genoeg reageert op nieuwe
ontwikkelingen waardoor de tarieven te laag of te hoog blijken te zijn. Tariefnormering vraagt om handhaving
waaraan apparaatskosten zijn verbonden. Tariefregulering vermindert de priklcel tot kostenbesparingen en
verbetering van werkprocessen. Tariefregulering vermindert ook de invloed van de professionele partijen in de
markt. Anders dan vaak wordt aangenomen, behoeft deze invloed niet alleen negatief geduid te worden.
Professionele en grote afnemers kunnen, mits zij integer zijn, een gunstige invloed hebben op de kwaliteit van de
dienstverlening door daaraan bepaalde eisen te stellen. Hoewel de commissie ook oog heeft voor de nadelen van
machtige partijen op de markt die (alleen) op eigen gewin uit zijn, meent zij dat het notariaat in staat moet worden
geacht zich hiertegen te weren of het nodige te doen om als moderne ondernemer hiertegen bestand te geraken.
Als dat niet het geval is, is er alle reden tot ongerustheid, want dan staat het voortbestaan van het notariaat op het
spel. Marktwerking blijft een kritische factor voor het functioneren van het notariaat.
De commissie is overigens van oordeel dat voor ingrijpen door de overheid - als noodmaatregel - wel een basis in
de wet behouden moet blijven. Thans kan volstaan worden met andere, minder ingrijpende, instrumenten die
naar het oordeel van de commissie tot de nodige verlichting van de commerciele druk kunnen leiden. Daarbij wijst
de commissie op haar hierna in paragraaf 4.12 vermelde voorstel om de positie van de notaris in de
onroerendgoedpraktijk fundamenteel te versterken door zijn tussenkomst in de obligatoire fase voor te schrijven.
4.10 Nader onderzoek naar de relatie tussen tarief en kwaliteit
De commissie heeft het EIM verzocht onderzoek te verrichten met als doel duidelijkheid te verkrijgen over de
vraag of er een mogelijke relatie bestaat tussen de hoogte van het tarief en de ambachtelijke kwaliteit. Of anders
geformuleerd; maken notarissen met zeer lage tarieven in regio's, waar ook via de media fel op prijs wordt
geconcurreerd, meer fouten dan de notarissen die niet primair op prijs concurreren. Uit de hiervoor vermelde
resultaten van het onderzoek van het EIM blijkt dat niet het geval te zijn. De als prijsvechters aangeduide
notarissen werken ook niet onder hun kostprijs. Er zijn in dit rapport verschillende verldaringen genoemd waarom
deze notarissen op basis van een lagere kostprijs dan de gevestigde notarissen ook met veel lagere tarieven kunnen
concurreren dan de gevestigde notarissen.
In het voorgaande hoofdstuk heeft de commissie haar zorgen uitgesproken over signalen die duiden op een
verminderde naleving van de ethische beroeps- en gedragsregels binnen het notariaat. Inzicht in de oorzaken
daarvan ontbreekt nog in belangrijke mate. De commissie is van oordeel dat integriteit onlosmakelijk verbonden
is met het ambt en dat de notaris ook onder moeilijke omstandigheden aan zijn ambtsverplichtingen moet
(kunnen) voldoen. Tegelijkertijd onderkent de commissie dat de integriteit van de notaris onaanvaardbaar onder
druk kan komen te staan vanwege zijn afhankelijke relatie ten opzichte van machtige marktpartijen die het niet zo
nauw nemen met de integriteit. Dit verschijnsel speelt vooral in de consumptieve onroerendgoedpraktijk, waar
soms van een onderhandelingspositie van de notaris geen sprake meer is en de notaris in feite gedwongen kan
worden tot het aanvaarden van een te laag tarief. Daarnaast beschouwt de commissie de wijze waarop een aantal
notarissen is gaan toegeven aan de druk van de markt als een van de belangrijkste knelpunten voor het notariaat.
Een beperkt aantal notarissen heeft hierdoor voor veel onrust binnen het notariaat gezorgd.
4.11 Wilscontrole, Belehrung en Beratung heroverwogen
In hoofdstuk 2 heeft de commissie veel nadruk gelegd op de wilscontrole, de Belehrung en Beratung. Daarbij is het
standpunt ingenomen dat de client als consument mag verwachten dat de notaris aan deze onderdelen van zijn
dienstverlening uitvoering geeft.
De commissie acht de wilscontrole een essentieel punt waarop in de praktijk geen ontmoedigingsbeleid dient te
ontstaan. Uitgangspunt is dat partijen verschijnen. Voorwaarde is echter wel dat de notaris ook daadwerkelijk in
staat is om die onderdelen van zijn kerntaak uit te voeren. Naar het oordeel van de commissie ligt hier een
knellend probleem. Wilscontrole, Belehrung en Beratung liggen in de onroerendgoedpraktijk wezenlijk anders
dan bij het familierecht. De koopovereenkomst is al gesloten, evenals de geldleningovereenkomst. De
tussenkomst van de notaris is vervolgens uit een oogpunt van rechtsorde nodig omdat in ca 10% van de gevallen
hetzij gebreken in de wilsvorming bestaan, hetzij juridisch-technische problemen, hetzij het geldverkeer zorgen
baart. Specialistische kennis is in de consumptieve (ambachtelijke) onroerend goed sector voor het publiek niet
interessant. Die manifesteert zich vooral in de commerciele onroerendgoedpraktijk. Naar het oordeel van de
commissie is het noodzakelijk dat de notaris al in een eerder stadium, in de precontractuele fase, wordt
ingeschakeld om zijn kerntaak werkelijk die inhoud te geven die partijen van de notaris verwachten. Wat dit betreft
is de Amsterdamse praktijk, waarbij de makelaar voor het afsluiten van de koopovereenkomst samen met de
partijen naar de notaris gaat om gezamenlijk de koopovereenkomst door te nemen voordat er getekend wordt, een
goed systeem dat landelijk navolging verdient.
4.12 Eerdere verplichte tussenkomst van de notaris.
De commissie acht het van belang dat van de deskundige en onpartijdige inbreng van de notaris in de
onroerendgoedpraktijk in een zo vroeg mogelijk stadium gebruik wordt gemaakt. De tussenkomst van de notaris
is onder meer voorgeschreven voor de overdracht van onroerende zaken en de vestiging van het recht van
hypotheek. Voor de rechtszekerheid blijft deze tussenkomst van grote waarde. De voorlichtende en adviserende
rol van de notaris is thans echter zeer beperkt. De overeenkomst is immers al tot stand gekomen. De commissie is
van oordeel dat aan de rol van de notaris veel meer betekenis kan worden gegeven door deze te verschuiven naar
de fase van het totstandkomen van de obligatoire rechtshandelingen. In deze fase kan de verplichte tussenkomst
van een deskundige, onaihankelijke en onpartijdige functionaris een belangrijke bijdrage leveren aan de kwaliteit
van de overeenkomst, het voorkomen van dwaling en fouten, en in het algemeen de advisering van partijen
dienen. De notaris kan in deze positie ook de rol van toezichthouder vervullen waardoor de kans op frauduleuze
en dubieuze transacties wordt verminderd. Dit laatste is van groot publiek belang.
In het verleden is de verplichte tussenkomst van de notaris bij het totstandkomen van de obligatoire
rechtshandelingen op dit gebied met kracht bepleit. 5S De noodzaak van een vroegtijdige tussenkomst van een
notaris bij onroerendgoedtransacties wordt breed onderschreven. In dit verband kan worden gewezen op de
Amsterdamse praktijk. 59
Het grote voordeel van een vroegtijdige inschakeling van de notaris is gelegen in de tijdige, onpartijdige en
zorgvuldige behartiging van de belangen van de bij de koop betrokken partijen en eventuele derden. Voor de
makelaars is daarnaast altijd een belangrijk argument geweest dat zij bij dit systeem zich kunnen richten op de
commerciele en bouwkundige aspecten van de overeenkomst, waarbij de notaris in een vroegtijdig stadium zorg
draagt voor de juridische begeleiding (incl. signalering van eventuele problemen in de familierechtelijke of
vennootschapsrechtelijke sfeer van betrokkenen). Voor partijen biedt dit systeem bovendien het voordeel dat zij
in een vroeg stadium eventuele met de koop samenhangende vragen met de notaris kunnen bespreken,
bijvoorbeeld (bij partners) de tenaamstelling van de onroerende zaak en de gevolgen van de wijze van
financiering, een en ander in het bijzonder met het oog op (echt)scheiding of overlijden. De laatste jaren is daarbij
ook als belangrijk voordeel naar voren gekomen dat de notaris van de aanvang af inzicht kan krijgen in de
hoedanigheid en de identiteit van betrokkenen, hetgeen van groot belang kan zijn bij het tijdig onderkennen van
dubieuze transacties.
De commissie is van oordeel dat de verplichte inschakeling van de notaris in een vroeg stadium bij
onroerendgoedtransacties thans opnieuw serieuze overweging verdient. 60 Het voordeel daarvan zal ook zijn dat
de notaris als onafhankelijke en onpartijdig dienstverlener meer betrokken wordt bij de inhoud van de door hem
op te stellen akte doordat zijn voorlichtende rol meer nadruk krijgt, ook als het gaat om de wijze van financiering
en de complexe fiscale en relationele gevolgen ervan. Daardoor wint de notariele dienstverlening aan kwaliteit en
betekenis. De notaris zal daardoor ook beter in staat zijn gestalte te geven aan zijn onafhankelijkheid en
onpartijdigheid, in het bijzonder in relatie tot sterke marktpartijen. Voorts wordt aan de innovatie op het terrein
van de productie en het verlijden van akten meer ruimte geboden. De commissie acht het zeer belangrijk dat de
dienstverlening op deze wijze wordt versterkt. De notaris daardoor zal meer op kwaliteit kunnen concurreren.
Aanbeveling 4.3
De commissie is op grand van een aantal overwegingen tot de conclusie gekomen dat terugkeer naar vaste tarieven ook in de
consumptieve onroerendgoedpraktijk onwenselijk is en geen oplossing biedt voor gesignaleerde knelpunten. De commissie ziet
meer in een versterking van de positie van de notaris, door hem in een eerder stadium bij de transactie te betrekken dan nu het
geval is.
Aanbeveling 4.4
De commissie beveelt aan om de Amsterdamse praktijk bij de koop van onroerendgoed een wettelijke basis te geven opdat de
notaris conform de verwachtingen van de koper en verkoper in staat wordt gesteld alle elementen van zijn kerntaak volledig uit
te oefenen.
De commissie meent dat de problemen bij de kern moeten worden aangepakt. Dit kan volgens de commissie door de notaris in
staat te stellen zijn ambt in de onroerendgoedpraktijk ten voile te laten uitoefenen door zijn tussenkomst voor te schrijven in het
stadium van de totstandkoming van de obligatoire rechtshandeling.
Eindnoten hoofstuk 4
29 Tweede Kamer 1995-1996, 23 706, nr. 6, pagina 11 e.v.
30 Zie paragraaf 4.6 voor een verdere uitwerking van de mededingingsrechtelijke aspecten.
31 Tweede Kamer, 1993-1994, 23 706, nr. 3, pagina 45.
32 Tweede Kamer, 1995-1996, 23 706, nr. 6, pagina 16 e.v.
33 Een uitgebreider overzicht van indicatoren staat in ING, Sectorstudie Advocatuur en Notariaat, juli 2003.
34 De belangrijkste bronnen zijn: WODC, Eerste trendrapportage notariaat, 2004; KNB, Jaarverslag 2003, 2004;
EIM, Gegevensverzameling ten behoeve van de Commissie Monitoring Notariaat, 2002; CBS Statline; SEO,
Rechtszekerheid als publiek belang. Over de notaris, zijn domein en de markt, 2004; Bureau Financieel
Toezicht, Jaarverslag 2003, 2004, Jaarverslag 2004, 2005; Kadaster, Jaarverslag 2004, 2005.
35 Artikel 124 Wna.
36 Regeling notariele tarieven familiepraktijk minderdraagkrachtigen.
37 Dit blijkt o.a. uit: Research voor Beleid, Tarieven veel voorkomende akten, 2004; De Goedkoopste Notaris, De
balans opgemaakt: vijf jaar marktwerking in het notariaat, 2004.
38 Het tarief voor een testament bestaat voor maar liefst 20% uit bijkomende kosten.
39 Deze illustratie zegt enkel en alleen iets over het naleven van regels, niet over de wenselijkheid van een verbod
op resultaatafhankelijke beloning en een provisieverbod.
40 Het betreft dus de uitstroom van zaken: een deel van deze zaken is derhalve voor 1999 gestart.
41 KCOV, "Management van veranderingstrajecten", 2005 (www.marktordening.nl).
42 Eerste Trendrapportage Notariaat, Figuur 3.1, 3.2 en 3.3.
43 De KNB heeft meerdere malen de verwachting uitgesproken dat de tarieven in de familiepraktijk flink zouden
kunnen gaan stijgen wanneer notarissen de werkelijk gemaakte kosten voor het opmaken van een akte in de
familiepraktijk in het tarief van een dergelijke akte zouden gaan doorberekenen.
44 EIM, tabel3.1.en3.2.
45 EIM, t.a.p. pagina 22, 24.
46 EIM, t.a.p. pagina 18, 19.
47 EIM. t.a.p. pagina 22 e.v.
48 EIM, t.a.p. pagina 21, 23 e.v.
49 Zie voor de opzet van het onderzoek, EIM, pagina 5/6.
50 EIM, t.a.p. pagina 7, 8. Onder kantoorgemiddelde wordt verstaan het gemiddelde van de foutenmarge per
kantoor. Ongeacht het aantal akten telt ieder kantoor op deze punten dus even zwaar mee bij de berekening.
Het landelijke kantoorgemiddelde komt uit op 1,9% (figuur 2).
Wordt naar de totalen gekeken, totaal aantal fouten gedeeld door het totale aantal akten, dan komt het
landelijke gemiddelde uit op 1,5% (figuur 1).
51 EIM, a.w. figuur 1 en 2. Het kantoor met de hoogste foutscore in regio 1 (figuur 1) staat nadrukkelijk niet te boek
als een van de prijsvechters.
52 EIM, a.w. pagina 9.
53 EIM, t.a.p. pagina 8, figuur 3.
54 EIM, a.w. pagina 14 e.v.
55 EIM, a.w. pagina 22.
56 Zie met betrekking tot advocaten het arrest d.d. 19 februari 2002 van het Hof van Justitie in de zaak Wouters, C-
309/99, rechtsoverwegingen 46 - 49 en verder; de beschikking d.d. 24 juni 2004 van de Europese Commissie in
de zaak van de Belgische Orde van Architecten, randnummers 36 en 37, de arresten d.d. 30 maart 2000 en 18
juni 1998 van het Gerecht van Eerste Aanleg respectievelijk van het Hof van Justitie m.b.t. douane-expediteurs,
T-513/93 en C-35/96, rechtsoverwegingen 39 respectievelijk 37-38, de beschilddngen van de Europese
Commissie d.d. 30 januari 1995, randnummer 32 en d.d. 7 april 1999, randnummer 23 (beoordeeld door GvEA
d.d. 28 maart 2001, zaak T-144/99), beide inzake octrooi- en merkgemachtigden en het arrest d.d. 12 September
2000 in de vijf gevoegde zaken van medische specialisten, Pavlov ea, C- 180/98 tot en met 184/98,
rechtsoverwegingen 74-77 .
57 Zie randnummers 1, 6, 16, 36, 41, 45 en 47.
58 Bij de voorbereiding voor de koopregeling in het NBW hebben de door het Ministerie van Justitie om advies
gevraagde consumentenorganisaties (inclusief de Vereniging Eigen Huis) eenparig geadviseerd om het
Amsterdamse stelsel als grondslag te nemen voor de in art. 7:2 BW op te nemen regeling; zie: 'Rapport
koop/verkoop bestaand onroerend goed' (1985).
59 Het zogenaamde 'Amsterdamse koopcontract' is in de eerste helft van de vorige eeuw op vrijwillige basis
ontstaan binnen de Ring Amsterdam van de toenmalige Broederschap der Notarissen in samenhang met de (in
die tijd verplicht geworden) notariele akte van levering. Ongeacht of er al of niet een makelaar bij de koop
wordt ingeschakeld, is het meer dan een halve eeuw gebruikelijk in Amsterdam dat partijen direct nadat
overeenstemming is bereikt de koopovereenkomst schriftelijk laten vastleggen door de notaris van de koper.
Dit systeem was spoedig al zo ingeburgerd, dat een beroep op een mondelinge (voor)overeenkomst in
Amsterdam nauwelijks meer voorkwam. Het Amsterdamse notariaat heeft in verband daarmee, in nauwe
samenwerking met de toenmalige Amsterdamse makelaarsorganisatie MVA, een uitgebreid standaardcontract
ontworpen; zie daarover P.W. van der Ploeg in WPNR 3999 e.v. (1947), alsmede A.J. van Erk e.a. in WPNR 5447
(1978) en 5529 (1980). Dat standaardcontract is altijd als een leidend model beschouwd en dit is inmiddels het
landelijke modelcontract van de KNB geworden.
60 De Minister van Justitie heeft tijdens de parlementaire behandeling toegezegd om art. 7:2 BW in 2008 te zullen
evalueren (MvA EK 2002-2003, 23 095, nr. 38a).
Zie voor korte en bondige overzichten W.G. Huijgen 'Koop en verkoop van onroerende zaken' (2e druk 2003)
en A.A. van Velten 'Koop van onroerende zaken', Monografie BW B-65c (3e druk, 2005), welke beide auteurs -
evenals Dammingh in diens dissertatie - voorstanders zijn van het notariele koopcontract.
Hoofdstuk 5
Domeinmonopolie en ministerieplicht nader beschouwd
5.1 Algemeen
Voor overheidsingrijpen in een markt dient een voldoende rechtvaardiging te bestaan die is toegesneden op de
aard van de problematiek. De overheid stelt zich ten doel de publieke belangen te borgen. 6i Er is sprake van
publieke belangen indien de overheid zich de behartiging van maatschappelijke belangen aantrekt, in de
overtuiging dat deze belangen anders niet goed tot hun recht komen. Daarbij is mogelijk dat private partijen met
de uitvoering van overheidszorg belast worden.
Onze markteconomie en rechtsstaat functioneren bij de gratie van een goed werkend transactiemechanisme,
waarvoor rechtszekerheid en de mogelijkheid om bindende afspraken te maken randvoorwaarden zijn. Op de
contractmarkt, waar de notariele dienstverlening zich afspeelt, kunnen onvolkomenheden optreden, vooral door
informatieasymmetrie tussen aanbieder en afnemer, met als risico kwaliteitsonzekerheid. Opmerking verdient dat
ook andere dan de betroldcen partijen een belang kunnen hebben bij de afspraken die in de authentieke akte
worden vastgelegd.
Rechtszekerheid is in deze dus een evident publiek belang. De overheid heeft verschillende instrumenten ter
beschilddng om het publieke belang te borgen. Deze instrumenten raken aan de markttoetreding (bijv.
vestigingsvoorwaarden en vergunningen, kwalificatie-eisen en domeinmonopolie) en aan het marktgedrag (bijv.
gedwongen winkelnering voor consumenten, eisen met betrekking tot reclame, beroepsuitoefening of
bedrijfsvoering). Naast overheidsregulering kan ruimte gegeven worden aan zelfregulering (de verordenende
bevoegdheid van de KNB).
Op grond van herverdelingsmotieven is bepaald dat toegankelijkheid van het notariaat ook een publiek belang is,
met name de financiele toegankelijkheid voor minder draagkrachtigen. De overheid heeft daarvoor
maximumtarieven vastgesteld. Er is thans geen noodzaak meer om de geografische toegankelijkheid te reguleren.
We leven immers in een tijd van sterk toegenomen mobiliteit en informatisering.
De commissie heeft de diverse reguleringsinstrumenten beschouwd in het licht van het (door haar gewenste)
functioneren van het notariaat. Daarbij is gekeken naar het domeinmonopolie en de ministerieplicht 62 , en naar
diverse maatregelen die de toetreding en dienstverlening bei'nvloeden.
5.2 Het notariele monopolie
Het domeinmonopolie van de notaris staat nergens echt ter discussie. In de rapportage inzake het
domeinmonopolie in het notariaat van de Stichting voor Economisch Onderzoek der Universiteit van Amsterdam
(SEO) van September 2004 wordt alleen ten aanzien van de familierechtpraktijk gepleit voor afschaffing van het
domeinmonopolie, maar de in dit rapport daarvoor aangevoerde argumenten zijn niet overtuigend. Zowel als het
gaat om het erfrecht als om het relatievermogensrecht, is van belang dat met zekerheid komt vast te staan wat de
bedoeling is van de betroklcen opdrachtgever(s), omdat het meestal langdurige rechtsverhoudingen dan wel
beschikkingen betreft waarbij vooral ook de belangen van derden zijn betrokken. Relatievermogensrecht,
personen- en familierecht en erfrecht hebben belangrijke implicaties voor (toekomstige) eigendoms-
verhoudingen. Uit een oogpunt van rechtszekerheid moeten aan de juiste vastlegging van wat partijen beogen
zware eisen worden gesteld. De notaris treedt hier bij uitstek op als deskundige vertrouwenspersoon. Het gaat
immers om rechtsgebieden van complexe aard, mede in verband met andere aspecten, zoals de fiscale gevolgen
en de gevolgen voor schuldeisers.
De commissie heeft zich gerealiseerd dat een domeinmonopolie uit een oogpunt van mededinging en
marktwerking een zwaar instrument is. Voor de rechtvaardiging ervan moeten objectieve en overtuigende
redenen bestaan die laten zien dat minder vergaand ingrijpen van de overheid niet voldoende is. Daarbij verdient
allereerst opmerking dat het domeinmonopolie van het notariaat zich qua doelstellingen onderscheidt van andere
exclusieve toegangen tot de markt. De notariele monopoliepositie berust niet op afspraken of onderlinge
afgestemde gedragingen van ondernemers of ondernemersverenigingen. Het domeinmonopolie is in de loop van
de tijd op een aantal plaatsen in de wet opgenomen, ook wel eens door een initiatiefwetsvoorstel van de Tweede
Kamer. 63 Bij ieder afzonderlijk wetsvoorstel is door de wetgever beslist wat met het betroldcen monopolie werd
beoogd (het waarborgen van rechtszekerheid) in relatie tot het publiek belang. Inschakeling van de notaris werd
zodoende als het meest geeigende middel gezien ter bereiking van de in deze gevallen gewenste rechtszekerheid.
5.3 Algemene criteria
Algemene criteria die voor de wetgever de doorslag hebben gegeven bij het besluit om de inschakeling van de
notaris, of preciezer geformuleerd, de noodzaak van een authentieke akte voor te schrijven, zijn niet eenvoudig te
geven. Voor iedere rechtshandeling waarvoor een authentieke akte en de inschakeling van de notaris werden
voorgeschreven, kan een ander criterium de doorslag hebben gegeven. Uit de parlementaire geschiedenis blijken
de criteria rechtszekerheid, onpartijdigheid, bewijskracht van de akte en derdenbescherming in het algemeen van
grote betekenis te zijn geweest. Bij de verplichtstelling van een notariele akte voor de uitgifte en levering van
aandelen op naam in n.v.'s en b.v.'s kwam daar de verbeterde mogelijkheid tot fraudebestrijding bij, die uiteraard
in het belang van een goed functionerende rechtsorde is.
Op tal van plaatsen in de wet is voor het rechtsgeldig kunnen verrichten van rechtshandelingen de inschakeling
van een notaris verplicht gesteld. Dit geldt voor de volgende terreinen:
- rechtshandelingen met betrekking tot rechtspersonen;
- rechtshandelingen met betrekking tot registergoederen;
- rechtshandelingen in de overige vermogensrechtelijke sfeer, zoals testamenten, boedelscheidingen en
scheidingen van nalatenschappen;
- rechtshandelingen in de familierechtelijke sfeer, bijvoorbeeld huwelijkse voorwaarden.
5.4 Noodzaak en rechtvaardiging heroverwogen
Noodzaak en rechtvaardiging van het notariele wettelijke domein zijn meermalen door Tweede Kamer en regering
heroverwogen en herbevestigd. Dit is met name gebeurd tijdens de herziening van het vermogensrecht in het
Burgerlijk Wetboek en de totstandkoming van de nieuwe Kadasterwet. Bij de voorbereiding van het nieuwe
Burgerlijk Wetboek is in het leader van de vraagpuntenprocedure aan de Tweede Kamer de vraag voorgelegd of
voor de overdracht van onroerende zaken in beginsel een notariele akte moest worden voorgeschreven. De Kamer
heeft die vraag toen bevestigend beantwoord. De argumenten die daarbij zijn aangevoerd zijn te vinden in de
Parlementaire Geschiedenis van Boek 3 BW op biz. 348 e.v. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel voor de
Wet op het notarisambt is er van de zijde van de regering op gewezen dat deze argumenten, waarop bij de verdere
totstandkoming van het nieuwe Burgerlijk Wetboek en de Kadasterwet is voortgebouwd, nog niets van hun waarde
hebben verloren. 64 Bij vermogensrechtelijke en familierechtelijke rechtshandelingen geldt eveneens het motief
van rechtszekerheid, de bewijskracht van de akte en de bescherming van de belangen die derden bij de
desbetreffende rechtshandeling hebben.
5.5 Rechtszekerheid als rechtvaardiging
Rechtszekerheid is een belangrijk onderdeel van het functioneren van het rechtsverkeer dat noodzakelijk is voor
een goede marktwerking en voor maatschappelijke en economische ontwikkeling. Zeker bij de overdracht van
registergoederen is rechtszekerheid onontbeerlijk voor het verlenen van hypothecair krediet. Die zekerheid kan
slechts worden verkregen als de openbare registers betrouwbaar zijn. Daaraan kan immers informatie worden
ontleend over de rechtstoestand van het onroerend goed, beschikkingsbevoegdheid van de verkoper en de
kredietwaardigheid van de koper. Rechtszekerheid op dit terrein is in feite een twee-eenheid van het Kadaster en
het notariaat. Deze samenhang kwam ook tot uiting bij de herziening van het vermogensrecht in het Burgerlijk
Wetboek dat tegelijkertijd met de nieuwe Kadasterwet tot stand is gekomen.
5.6 Rol van het Kadaster met betrekking tot rechtszekerheid
In de Kadasterwet zijn bepalingen opgenomen die ten doel hebben te verzekeren dat het Kadaster zijn taken,
gericht op de bevordering van de rechtszekerheid ten aanzien van registergoederen, naar behoren vervult. Het
Burgerlijk Wetboek gaat daarbij uit van een negatief stelsel, waarin zonder inschrijving geen geldige overdracht tot
stand kan komen, maar inschrijving die geldigheid niet garandeert. Wei heeft een verschuiving plaatsgevonden in
de richting van het positieve stelsel, waarin in beginsel op de inhoud van de registers mag worden vertrouwd.
Derden te goeder trouw worden op grond van de artikelen 24-26 van Boek 3 BW beschermd tegen onvolledigheid
en onjuistheid van de registers. Om te bereiken dat het vertrouwen in de registers in een zo gering mogelijk aantal
gevallen wordt beschaamd, schrijft de Kadasterwet voor dat voor elke inschrijving van feiten een notarieel stuk
vereist is, tenzij het gaat om authentieke akten van eigen aard zoals een vonnis of een deurwaardersexploot.
5.7 Rol van de notaris met betrekking tot rechtszekerheid
De ambtelijke werkzaamheden van de notaris en de eisen die daaraan gesteld worden, vormen de beste waarborg
dat de overdracht of de vestiging van vermogensrechten niet aan vormgebreken mank gaat. Ook heeft de akte
bijzondere bewijskracht. Niet minder belangrijk is dat de tussenkomst van de notaris tevens een waarborg vormt
dat zich ook geen andere juridische gebreken in rechtshandelingen ter zake van registergoederen voordoen.
Buiten de inhoud van de akte kunnen allerlei juridische problemen rijzen waarvan het onopgemerkt blijven
afbreuk kan doen aan de betrouwbaarheid van de openbare registers. Het gaat hier om vragen van
huwelijksvermogensrecht, erfrecht, burenrecht, vennootschaprecht, fiscaal recht en internationaal privaatrecht.
Inschakeling van de notaris waarborgt ook een behoorlijke recherche naar de rechtstoestand en herkomst van het
onroerendgoed evenals onderzoek naar beschilddngsbevoegdheid van de verkoper.
Het voorgaande is van groot belang voor degene die, met een registergoed als onderpand, krediet wil verlenen. Het
is evenzeer de taak van de notaris de hypotheekgever juist te informeren om te voorkomen dat deze voor
verrassingen komt te staan en hem te beschermen tegen ondoordacht handelen. De bepaling in de Kadasterwet
dat voor elke inschrijving van feiten een notarieel stuk is vereist, betekent dat tussenkomst van de notaris ook
noodzakelijk is bij de inschrijving van een feit uit een onderhands document.
Naast de rechtszekerheid heeft de notariele tussenkomst ook praktische voordelen voor de partijen bij een
rechtshandeling. De notaris zorgt dat beide partijen hun verplichtingen nakomen. Ook bij de executie van
onroerendgoed is de tussenkomst van de notaris noodzakelijk en is men verplicht de opbrengst ervan toe te
vertrouwen aan de notaris. Hier aanvaardt de Staat hoofdelijke aansprakelijkheid tegenover belanghebbenden
voor het door de notaris niet-nakomen van zijn verplichtingen. 65
Eveneens geldt voor het huwelijksgoederenregister, waar huwelijkse voorwaarden moeten worden ingeschreven,
dat derden erop moeten kunnen vertrouwen dat in dit register opgenomen informatie juist is. Dat het van groot
belang is dat ook testamenten in het Centraal testamentenregister worden ingeschreven, spreekt voor zich.
5.8 Checks en balances
In hoofdstuk 2 van dit rapport is aandacht besteed aan de vertrouwensfunctie van de notaris. Dit vertrouwen is
niet alleen gebaseerd op vertrouwen in de persoon van de notaris, maar ook op een uitgebreid professioneel
borgingssysteem van checks and balances. Dit op de notaris en zijn werkzaamheden toegesneden systeem maakt
dat de notaris als openbaar ambtenaar bij uitstek is toegerust om het vertrouwen waar te maken dat de wetgever
in de notaris heeft gesteld bij het verlenen van het monopolie op het maken en passeren van authentieke akten.
Het moet dan ook uitgesloten worden geacht dat de werkzaamheden van de notaris, met dezelfde waarborgen,
ook door een andere vrije beroepsbeoefenaar kunnen worden verricht.
Het voorschrijven van een authentieke akte vereist steeds een grondige afweging van de kosten en baten en een
regelmatige herijking van de maatschappelijke relevantie.
5.9 Het economische belang van rechtszekerheid
De twee-eenheid van het Kadaster en het notariaat heeft ertoe geleid dat Nederland over een uitstekend werkend
systeem beschikt voor de registratie van onroerendgoed en de bijbehorende vermogensrechten.
De rechtszekerheid rond onroerend goed in Nederland is zo goed geregeld dat geschillen over eigendomskwesties
zelden aan de rechter behoeven te worden voorgelegd. Instellingen als de Wereldbank en de Europese Commissie
stellen geld beschikbaar aan landen in Midden- en Zuid Amerika alsmede aan de nieuwe EU-lidstaten om
vergelijkbare systemen van de grond te krijgen. Rechtszekerheid op het gebied van onroerend goed is een
basisstructurele voorziening. Het vermindert de transactiekosten en kan daardoor een positieve bijdrage leveren
aan het vestigingsklimaat van een land waardoor de welvaart kan worden bevorderd.
Nederland telt vele miljoenen percelen met vele miljoenen eigenaren. Jaarlijks vinden ten aanzien van deze
percelen honderdduizenden (437.000, Jaarverslag Kadaster 2004) mutaties plaats. De gezamenlijke waarde van
deze percelen is ruim € 1.000 miljard. In Nederland zijn bijna alle onroerendgoedtransacties gefinancierd met
vreemd vermogen. Het zou in economisch opzicht nadelig zijn wanneer het door gebrek aan rechtszekerheid niet
mogelijk zou zijn onroerend goed te financieren. Dit vereist voldoende waarborgen voor de betrouwbaarheid van
de openbare registers waarop het rechtsverkeer moet kunnen afgaan. Voor de gevolgen van een onvoldoende
betrouwbare registratie van onroerend goed kan worden verwezen naar voorbeelden in Oost-Europa en Latijns-
Amerika, waar eigendom niet steeds goed is geregistreerd. Daarvan ondervindt men nu de nadelige gevolgen.
Transacties zijn vaak niet betrouwbaar, men kan geen financiering krijgen omdat niet te bewijzen is of men de
rechtmatige eigenaar van de grond en/of het perceel is. Het voorgaande pleit voor handhaving van het huidige
systeem van registratie van onroerend goed in Nederland.
5.10 Ministerieplicht
Op grond van artikel 21, lid 1, van de Wna is de notaris verplicht de hem bij of krachtens de wet opgedragen of de
door een partij verlangde werkzaamheden te verrichten, behoudens het bepaalde in het tweede lid. In artikel 10,
lid 1, van de Verordening Beroeps- en Gedragsregels is de verplichting tot het verlenen van full-service op het
kantoor gelegd; de notaris dient ervoor te zorgen dat zijn kantoor alle gebruikelijke notariele diensten kan bieden.
Uit onderzoek is gebleken dat 28% van de notarissen de indruk heeft dat van alle beroeps- en gedragsregels, de
ministerieplicht het minst wordt nageleefd. Verkapte vormen van inbreuken op de ministerieplicht zoals het
"wegdeclareren" (waarbij zeer hoge tarieven voor bepaalde diensten worden gevraagd opdat clienten afzien van
de dienstverlening) lijken steeds vaker voor te komen.
Als bezwaar tegen de ministerieplicht wordt aangevoerd dat de wet de notaris een verplichting oplegt die hij
redelijkerwijs, gelet op de complexiteitvan de verschillende rechtsgebieden, onmogelijk kan nakomen. Daarnaast
wordt de ministerieplicht als een belemmering gezien voor specialisatie. Het zou vooral een knellend keurslijf zijn
geworden voor notarissen die werkzaam zijn op kleine kantoren. Notarissen werkzaam op grote kantoren hebben
echter wel de mogelijkheid om zich te specialiseren.
In het hoofdstuk over het beeld van de notaris is het standpunt ingenomen dat het principe van ondeelbaarheid
van het ambt niet alleen geldt voor het onderscheid wettelijke /niet-wettelijke taken, ambtelijke /niet-ambtelijke
taken, maar ook voor individuele bevoegdheden en individuele verplichtingen. De exclusieve bevoegdheid van de
notaris om authentieke akten op te maken in gevallen dat de wet dit aan hem opdraagt of een partij, zonder dat de
wet daartoe verplicht, dit van hem verlangt, staat tegenover de individuele verplichting van de notaris om zijn
ministerie te verlenen wanneer daarom wordt verzocht om daarmee rechtszekerheid te verschaffen omtrent
hetgeen partijen in de akte willen vastleggen. Met andere woorden, de ministerieplicht is de natuurlijke
tegenhanger van het domeinmonopolie. De diensten van de notaris waarop de consument is aangewezen, moeten
ook ruim beschikbaar en toegankelijk zijn.
Hiervoor is al uiteengezet dat de notaris deskundig behoort te zijn op alle rechtsgebieden waarop hij zijn
ambtelijke diensten verleent. Het is niet goed denkbaar dat de notaris zonder afbreuk te doen aan de kwaliteit van
de dienstverlening clienten zou kunnen adviseren over de consequenties van onroerendgoedtransacties zonder
over een brede basiskennis te beschikken van het huwelijksvermogensrecht, het erfrecht, het ondernemingsrecht
en de belangrijkste fiscale gevolgen. Daar komt nog bij dat onroerendgoedtransacties ook vaak direct of indirect
voortvloeien uit diezelfde rechtsgebieden, bijvoorbeeld bij de scheiding en deling van goederengemeenschappen
of de uitkering van legaten. Voor de zorg- en informatieplicht en de bewaking van de juiste afwikkeling hiervan is
het gewenst al deze rechtsgebieden te overzien en er de nodige ervaring mee te houden.
Het in stand houden van de ministerieplicht is dus in het algemeen van belang voor de kwaliteit van de
dienstverlening. Vele kantoren zijn eenmanskantoren. Voor de kwaliteit van de notariele dienstverlening en de
toegankelijkheid daarvan is het niet wenselijk dat zij zich tot een deelgebied beperken, zeker niet als daarbij
commerciele motieven doorslaggevend zouden zijn. De ministerieplicht mag echter niet als een keurslijf gaan
werken.
Eerder in dit rapport is erop gewezen dat de zorgplicht een extra reden kan zijn tot naleving van de
ministerieplicht, maar dat zich ook situaties kunnen voordoen waarbij de zorgplicht voor de notaris juist
aanleiding kan zijn om zijn ministerie te weigeren. Het belang van de client kan ermee zijn gediend dat deze wordt
verwezen naar een gespecialiseerde collega in plaats van dat de notaris ten koste van de kwaliteit zelf gebrekkig
adviseert. Ook in de gewone notariele dienstverlening kan een vorm van specialisatie wenselijk zijn, bijvoorbeeld
in de familierecht- of ondernemingsrechtpraktijk. De grote kantoren zullen meestal intern een werkverdeling tot
stand brengen waardoor is gewaarborgd dat full-service kan worden verleend. De commissie is ermee bekend dat
een aantal kantoren zich toelegt op de ondernemingsrechtpraktijk. De ministerieplicht brengt naar het oordeel
van de commissie mee dat het notariaat de zorgverplichting heeft dat de client die zich tot de notaris wendt, ook
daadwerkelijk en adequaat wordt geholpen. De ministerieplicht moet dan ook gehandhaafd blijven. De notaris zal
echter wel mogen doorverwijzen indien de gevraagde dienstverlening niet algemeen gebruikelijke specialistische
kennis vergt. Dit kan per kantoor verschillen. De notaris zal een alternatief moeten kunnen aanbieden.
Doorverwijzing zal moeten inhouden dat de doorverwijzende notaris ervoor instaat dat een andere notaris aan de
client de gevraagde diensten verleent. Het is in strijd met de aard van de ministerieplicht en de waardigheid van
het ambt om een client een zodanig hoog tarief in het vooruitzicht te stellen dat deze feitelijk gedwongen wordt
een andere notaris te zoeken (vgl. artikel 10 lid 3 Verordening beroeps- en gedragsregels).
Om al te lichtvaardig doorverwijzen te voorkomen zal enige normering nodig zijn. Bij de uitvoering van audits zou
kunnen worden nagegaan of het kantoor adequate afspraken over doorverwijzing heeft gemaakt. Het huidige
artikel 21 van de wet, waarin de ministerieplicht is verankerd, zou door de wetgever moeten worden gewijzigd.
Verruiming van de wettelijke ministerieplicht bij verordening, zoals in artikel 10 van de Verordening beroeps- en
gedragsregels is gebeurd, acht de commissie niet de meest juiste weg.
Aanbeveling5.1
De commissie beveelt aan de ministerieplicht als zodanig te handhaven maar deze toe te spitsen op de redelijkerwijs te
verwachten full service binnen het domeinmonopolie.
Aanbeveling 5.2
De commissie beveelt aan dat notarissen doorverwijzingsafspraken kunnen maken met kantoorgenoten of met notarissen
werkzaam op andere kantoren om clienten zonodig te kunnen doorverwijzen. Voorwaarde is dat het belang van de client in
kwalitatieve zin met de doorverwijzing is gediend en dat doorverwijzing noodzakelijk is omdat de doorverwijzende notaris zelf
niet over de zeer specialistische kennis beschikt om de belangen van de client optimaal te kunnen behartigen. Bovendien zal de
doorverwijzende notaris ervoor moeten instaan dat de andere notaris de gevraagde diensten verleent.
Aanbeveling 5.3
De commissie beveelt aan dat de KNB maatregelen treft waarmee al te lichtvaardig doorverwijzen kan worden voorkomen en
dat doorverwijzing in de praktijk beperkt blijft tot uitzonderingsgevallen.
Aanbeveling 5.4
De commissie beveelt aan om het huidige artikel 21 van de Wna, waarin de ministerieplicht is verankerd, in bovengenoemde zin
te wijzigen.
Eindnoten hoofstuk 5
61 Zie WRR, "Het borgen van publieke belangen", 2000; Ministerie van Economische Zaken "Publieke belangen
en marktordening bij vrije beroepen", 2004 en Gemengde Commissie Marktordening, "Overheid en markt: van
goede intenties naar goede interventies", 2005.
62 Zie ook I.S.J. Houben, Contractdwang, diss. Leiden, Deventer 2005, p. 107-111.
63 Amendement Vermeend/Van der Burg. Door dit amendement is de regeling van uitgifte en levering bij
notariele akte van aandelen op naam in n.v.'s en b.v.'s (artt. 86 en 196 Boek 2 BW: Wet van 3 September 1992,
Stb. 458) tot stand gekomen.
64 Tweede Kamer nr. 23 706, nr. 6, pagina 2 e.v. Zie ook: mr. G. Chr. Kok, Het Nederlandse notariaat, pagina 41
e.v. Kok constateert in zijn proefschrift dat de overwegingen van de wetgever niet altijd dezelfde zijn geweest
maar dat er een zekere verschuiving heeft plaatsgevonden. In de 19e eeuw lag het accent sterk op het
authentieke karakter van de notariele akte als bewijs van echtheid van geschriften en handtekeningen, nadien
is volgens hem de nadruk op de deskundigheid van de notaris komen te liggen als reactie op de toegenomen
complexiteit van het recht in het rechtsverkeer.
65 Zie artikel 3:270 BW over voldoening van de koopprijs bij de notaris. Het 6e lid van dit artikel luidt als volgt:
"Voor zover de verplichtingen welke ingevolge dit artikel op de notaris rusten, niet worden nagekomen, is de
Staat jegens belanghebbenden voor de daaruit voor hen voortvloeiende schade met de notaris hoofdelijk
aansprakelijk".
KG]
Hoofdstuk 6
Versterking van toezicht en tuchtrecht
6.1 Het rapport Toezicht notariaat
In november 1999 heeft de Werkgroep Toezicht notariaat (hierna: de werkgroep) het rapport Toezicht notariaat
uitgebracht, onder voorzitterschap van mr. A. H. van Delden, destijds president van de rechtbank Den Haag.
Aanleiding tot instelling van de werkgroep vormden de invoering van de huidige Wet op het notarisambt en de bij
alle betrokkenen levende wens nauwkeurig in kaart te brengen hoe de verschillende toezichtorganen die het
notariaat kent, in de praktijk functioneren en welke praktische en organisatorische verbeteringsmogelijkheden
noodzakelijk zijn. De commissie verwijst graag naar de inhoud van dit rapport dat een groot aantal aanbevelingen
bevat die ook thans nog actueel zijn en het verdienen te worden opgevolgd. 66 Een aantal voorstellen zal hierna
door de commissie in haar aanbevelingen worden herhaald. Ook thans geldt nog steeds dat het toezicht is
verbrokkeld, omdat het is verspreid over negen instanties die ieder een specifieke verantwoordelijkheid dragen.
Dit brengt het gevaar met zich dat het toezicht een ondoorzichtig geheel wordt, waarin eenduidige aansturing,
prioriteitstelling en doelmatigheid eerder worden belemmerd dan bevorderd. Ook de constatering van de
werkgroep dat bij het toezicht een instantie ontbreekt die voldoende is toegerust met tijd, middelen en (landelijk)
overzicht om de coordinatie van het toezicht over de hele linie inhoud te geven, geldt nog steeds.
De commissie onderschrijft eveneens de conclusie van de werkgroep dat moet worden gestreefd naar een systeem
van goed gecoordineerd, integraal toezicht. Het toezicht moet onderdeel zijn van een samenhangend stelsel van
op elkaar afgestemde gedragingen van preventief en repressief toezicht ter waarborging van de kwaliteit van de
notariele dienstverlening.
Rode draad in het rapport Toezicht notariaat is de nadruk die gelegd wordt op versterking van het preventieve
toezicht, onder meer in de vorm van een door het notariaat zelf op te zetten, dan wel verder uit te bouwen systeem
van kwaliteitszorg en -bewaking. Het toezicht biedt volgens de werkgroep onvoldoende bescherming als
uitsluitend achteraf wordt opgetreden.
Het tuchtrecht kent beperkingen en schiet tekort als klachtenbehandelingprocedure voor de direct
belanghebbende klager en als handhavingmechanisme in het kader van repressief toezicht. Zowel de
tuchtrechtspraak als het toezicht is veelal klachtgestuurd en -georienteerd. Het probleem hierbij is dat niet alle
misstanden via ldachten van clienten bij de tuchtrechter terechtkomen. Om die reden wordt zowel intern als
extern preventief toezicht, met toezichthoudende instanties die een formeel klachtrecht hebben, onontbeerlijk
geacht. Daarnaast wordt in het rapport van de werkgroep veel aandacht gevraagd voor ldachtenopvang en
-afhandeling. De tuchtrechter zou dan via twee kanalen, via de toezichthouders en via clienten, gevoed kunnen
worden met informatie. De commissie sluit zich bij deze analyse aan.
6.2 Brief van de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer van 9 november 2004 67
In zijn brief aan de Tweede Kamer van 9 november 2004, schrijft de minister 68 dat oordeelsvorming over de
conclusie van de werkgroep over de verbrokkeling van het toezicht en een gebrek aan coordinatie tussen
toezichthouders, een fundamentele beschouwing van het gehele complex aan wet- en regelgeving vereist. Om die
reden heeft de minister de commissie verzocht om, gelet op haar brede taakopdracht, nader in te gaan op het
formele vraagstuk van de veelheid aan toezichthouders binnen het notariaat. De brief "Toezicht op kwaliteit en
integriteit van het Notariaat" is van belang, onder meer vanwege de wederzijdse afstemming tussen enerzijds de
door de minister in zijn brief beschreven maatregelen op het gebied van het preventieve toezicht op kwaliteit en
integriteit en de visie van de minister op het externe toezicht en anderzijds de door de commissie te formuleren
aanbevelingen op het gebied van het toezicht en tuchtrecht.
De minister wijst in dit verband op het rapport van de werkgroep, waarin wordt geconcludeerd dat het bestaande
toezicht op het notariaat overwegend een repressief karakter heeft, terwijl juist primair een sterk preventief
werkend toezicht noodzakelijk is. De minister acht de initiatieven die de KNB de afgelopen tijd op het gebied van
het preventieve toezicht heeft genomen tot dusverre ontoereikend in het licht van recente informatie. 69 Om die
reden acht de minister het thans van groot belang de inspanningen van de afgelopen periode te effectueren en tot
een intensivering van het preventieve toezicht te komen, waarbij een belangrijke plaats is weggelegd voor de
kwaliteitszorg en -bevordering (inclusief integriteit) vanuit het notariaat zelf. Aanvullend op het preventieve
toezicht door de KNB acht de minister een externe toezichtfunctie over de voile breedte van de beroepsuitoefening
gewenst.
De vaste Kamercommissie voor Justitie heeft naar aanleiding van genoemde brief enkele vragen en opmerkingen
aan de minister voorgelegd die bij brief van 14 februari 2005 door de minister zijn beantwoord. 70 Daarbij zijn
enkele misverstanden tussen de minister en de KNB over de uitgangspunten van het in te richten toezichtsysteem
en de voorstellen van de minister hierover weggenomen.
De aanpassing van de structuur van het toezicht op het notariaat zou er, in het licht van de beleidsvisie van de
minister en na overleg tussen de minister en de KNB, als volgt uit komen te zien.
Preven tief toezich t
Uitgangspunt is artikel 61 van de wet:
"De KNB heeft tot taak de bevordering van een goede beroepsuitoefening door de leden en van hun
vakbekwaamheid. Haar taak omvat mede de zorg voor de eer en het aanzien van het notarisambt."
De KNB handhaaft de kwaliteit en integriteit door daarvoor regels te stellen en voor opleiding te zorgen. Tevens
bewaakt zij de naleving van die regels door mogelijke normoverschrijding te signaleren en mogelijk
klachtwaardige zaken aan te brengen bij de tuchtrechter.
De KNB krijgt geen opsporingsbevoegdheden met de mogelijkheid kantoren binnen te treden in geval van
vermoede schending van de integriteit.
De KNB zal de reeds ontplooide activiteiten ter bevordering van de kwaliteit, zoals het kwaliteitshandboek en het
auditsysteem, alsmede de zorg voor de integriteit, intensiveren en implementeren. De totstandkoming van een
verordening op de kwaliteit zal worden bevorderd zodat onder meer de controle van de auditors op de naleving
van de door de KNB gestelde regels, een formele en daardoor tuchtrechtelijk afdwingbare basis krijgt. De
commissie verwijst hiervoor naar de aanbeveling die zij over dit onderwerp heeft gedaan.
Extern toezicht
Dit toezicht omvat toezicht op opzet, bestaan en werking van het kwaliteitssysteem van de KNB door een wettelijk
toezichthouder, toetsing van de wijze waarop de audits worden uitgevoerd en toetsing van de juistheid en
volledigheid van de oordelen van de auditors. Voorts wordt toezicht op stelselniveau uitgeoefend op de
activiteiten van de KNB om inbreuken op de gewenste kwaliteit en integriteit door notarissen tegen te gaan.
Het ligt in de rede dat het BFT daarom tot taak zal krijgen om vast te stellen of de activiteiten van de auditors c.q.
de KNB afdoende zijn. Het BFT krijgt tevens de bevoegdheid om, op eigen initiatief of op verzoek van de
tuchtrechter, onderzoek te doen naar het optreden van een individuele notaris.
6.3 Standpunt van de commissie
De commissie heeft zich breed georienteerd om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van wat volgens de direct
betrokkenen op het gebied van het notariele toezicht en het tuchtrecht zou moeten veranderen. Vele publicaties
over het notariele toezicht zijn door de commissie bestudeerd. Er zijn twee afzonderlijke hoorzittingen gehouden,
een in Zwolle en een in Utrecht, met de voorzitters van de kamers van toezicht en de notariele ringvoorzitters
waarbij niet alleen over toezicht en tuchtrecht maar daarnaast ook over een aantal andere belangrijke
onderwerpen van gedachten is gewisseld.
Daarnaast heeft de commissie overleg gevoerd met het BFT, waarbij over een aantal onderwerpen is gesproken die
van belang zijn voor de toekomstige rol en bevoegdheden van het BFT bij wijziging van het huidige toezicht op het
notariaat.
Ten slotte hebben ook de notarissen en kandidaat-notarissen zelf de gelegenheid gekregen om hun visie te geven
op het functioneren van het toezicht en het tuchtrecht. De resultaten daarvan zijn opgenomen in de Eerste
Trendrapportage Notariaat. De belangrijkste punten daarvan zijn vermeld in hoofdstuk 3 in dit rapport.
Hoewel de KNB naar aanleiding van de aanbevelingen van de werkgroep op het terrein van de kwaliteit en
integriteit van de notariele beroepsgroep de nodige initiatieven heeft genomen, is de analyse van de werkgroep op
hoofdlijnen ook thans nog onverkort van toepassing op de huidige feitelijke situatie binnen het notariaat. De
commissie onderschrijft op basis van haar eigen bevindingen de urgentie en noodzaak tot handelen die de
minister in zijn brief aan de Tweede Kamer heeft uiteengezet. De commissie onderschrijft tevens op hoofdlijnen
de maatregelen die de minister na overleg met de KNB heeft aangekondigd. De commissie is van mening dat deze
maatregelen in het licht van haar recente bevindingen op enkele plaatsen dienen te worden aangescherpt.
De commissie komt tot de volgende aanbevelingen:
Aanbeveling 6.1
Een scheiding aanbrengen tussen toezicht en tuchtrecht.
Aanbeveling 6.2
Het aantal kamers van toezicht terugbrengen van negentien naar vijf, namelijk een notariele kamer in de rechtbank die gevestigd
is in de hoofdplaats van ieder ressort.
Toelichting:
De commissie is tot de conclusie gekomen dat bij scheiding van tuchtrecht en toezicht de tuchtrechtspraak het
best geconcentreerd kan worden bij een beperkt aantal gerechten. De keuze van vijf kamers sluit aan bij de
rechterlijke indeling in ressorten en bij de tuchtrechtspraak voor advocaten. Concentratie biedt voor de kwaliteit
van de rechtspraak voordelen. De kamer krijgt meer zaken zodat de leden ervan een beter overzicht krijgen en de
rechtsgelijkheid wordt bevorderd. De deskundigheid van de leden zal toenemen omdat zij zich op dit gebied
kunnen toeleggen. De beperking biedt ook het voordeel dat de kamer op wat meer afstand van de plaatselijke
beroepsbeoefenaren komt te staan, hetgeen goed is voor de onpartijdigheid en onafhankelijkheid. Zeker als de
bemiddelende rol van de KNB en de ringvoorzitters succesvol is, zal het aantal zaken niet zo groot zijn dat meer
dan vijf kamers nodig zijn.
Gelet op de aard van het merendeel van de tuchtzaken -voornamelijk ldachten over de bejegening- kan worden
volstaan met een kamer samengesteld uit twee rechters en een (kandidaat-) notaris, zeker waar de beroepen
worden beoordeeld door een meervoudige kamer van het Hof Amsterdam.
Met de concentratie van de tuchtrechtspraak bij een ressortelijke kamer vervalt ook de aanleiding om daarvan
specifiek een kantonrechter deel uit te laten maken, omdat de bekendheid met het notariaat ter plaatse nog
minder dan thans een rol bij de beoordeling van de ldachten zal spelen.
Ook voor de benoeming van leden uit de belastingdienst bestaat geen goede grond meer; juist doordat de
informatie vanuit de belastingdienst kan leiden tot het al dan niet ambtshalve indienen van een ldacht is in de door
de commissie voorgestelde scheiding van toezicht en tuchtrecht een argument gelegen om die leden ook geen
deel meer te laten uitmaken van de kamer. De nieuw te vormen vijf kamers dienen overwegend samengesteld te
zijn uit leden van de rechterlijke macht, maar de inbreng van notarissen en kandidaat-notarissen is belangrijk voor
het goed kunnen beoordelen van het beroepsmatig handelen van notarissen. Dit laatste zou overigens ook gelden
voor de beoordeling in hoger beroep bij het gerechtshof te Amsterdam. 71
Het zou voor het gezag van de kamers goed zijn wanneer daarin de presidenten van de rechtbanken plaats
zouden nemen. Op deze wijze zouden de presidenten betrokken blijven bij de notariele tuchtrechtspraak en,
bekend als zij zijn met de plaatselijke situatie, in voorkomende gevallen de juiste onderzoeksmaatregelen kunnen
entameren.
Aanbeveling 6.3
De commissie beveelt aan ingrijpende dwangmaatregelen alleen mogelijk te maken na voorafgaand verlof van de tuchtrechter.
Toelichting:
Bij het gebruik van de nieuw in te voeren, ingrijpende dwangmaatregelen zou vooraf toetsing dienen plaats te
vinden door de tuchtrechter die daarbij een machtiging kan afgeven aan het BFT.
Aanbeveling 6.4
De commissie beveelt aan in de wet een basis op te nemen voor de benoeming van een [stille] bewindvoerder.
Toelichting:
In de praktijk blijkt behoefte te bestaan aan de maatregel van onderbewindstelling van een notaris wiens
bedrijfsvoering zodanig te wensen overlaat dat zijn financiele soliditeit en daarmee de continui'teit van zijn
kantoor in gevaar komt. Thans wordt dit al toegepast doordat de voorzitter van de kamer van toezicht in overleg
met het BFT maatregelen neemt, maar een wettelijke basis hiervoor ontbreekt. In de wet zou hiervoor een
algemene bevoegdheid moeten worden opgenomen.
Hierbij kan worden gedacht aan een vorm van (stille) bewindvoering, zoals die ook bestaat ten behoeve van
verzekeraars. Kenmerk van de stille bewindvoering is dat deze buiten het bedrijf niet kenbaar is. De stille
bewindvoering zou zich moeten richten op de bedrijfsvoering van de notarispraktijk. Het zou in ieder geval een
persoon moeten zijn met bevoegdheden op het vlak van de bedrijfsvoering zodat kan worden voorkomen dat de
notaris handelingen kan verrichten die het kantoor schaden. Het profiel van oud-notaris zou model kunnen staan
voor de stille bewindvoerder; ook zou kunnen worden gedacht aan een financieel deskundige. Het gaat om de
combinatie financiele deskundigheid en ervaring in het notariaat. Het voorgestelde stille bewind houdt in dat de
notaris zich gedurende een door de tuchtrechter te bepalen periode dient te houden aan de aanwijzingen van de
bewindvoerder die periodiek aan het BFT en de tuchtrechter rapporteert opdat kan worden besloten tot
verlenging of opheffing van de bewindvoering. De kosten zouden moeten worden betaald door de notaris aan wie
de bewindvoering is opgelegd. Dat is tevens de huidige praktijk. De maatregel zou kunnen worden gevorderd door
het BFT, de KNB of ambtshalve kunnen worden opgelegd door de tuchtrechter.
Aanbeveling 6.5
De commissie beveelt aan dat het aantal tuchtmaatregelen dat door de tuchtrechter kan worden opgelegd, zal worden uitgebreid
met de mogelijkheid van een geldboete, terwijl ook het eventueel opleggen van een voorwaardelijke sanctie mogelijk gemaakt
dient te worden.
Toelichting:
Het is wenselijk de in artikel 103 van de Wna genoemde tuchtmaatregelen die de tuchtrechter ter beschikking
staan uit te breiden met de mogelijkheid tot het opleggen van een geldboete (vgl. artikel 40
Gerechtsdeurwaarderwet) en met de mogelijkheid de maatregelen ook voorwaardelijk op te leggen.
In afstemming met andere stelsels van geldboeten kan een minimumboete van € 2,- en een maximumboete van
€ 4.500,- worden ingevoerd. Met de minimumboete van € 2,- wordt aangesloten bij het minimumbedrag van de
geldboete in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht. De geldboete zal altijd in het register worden aangetekend
en blijrt in dit opzicht aan betroldcene kleven. De verschillende tuchtrechtelijke instrumenten die de tuchtrechter
ten dienste staan dienen in hun onderling verband te worden beschouwd.
De bevoegdheid de geldboete geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk op te leggen is gebaseerd op artikel 4, derde lid,
van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisaties. Met het opnemen van deze bevoegdheid kan een effectieve
rechtsbescherming van gelaedeerden worden bevorderd. De tuchtrechter zou als voorwaarde kunnen stellen dat
de schade, door een vastgestelde fout van een notaris ontstaan, op kosten van deze notaris door hem of door een
andere notaris wordt hersteld. 72
Aanbeveling 6.6
De bevoegdheden tot onderzoek door het BFT dienen wettelijk te worden geregeld. Daarnaast moet worden overwogen of
afdeling 5.2 van de Awb of onderdelen van die afdeling van toepassing moeten zijn op het BFT. Als het gaat om onderzoek dat
inbreuk maakt op de rechten of persoonlijke vrijheden van de notaris, zoals huiszoeking, dient het BFT voorafgaande
toestemming te vragen aan de voorzitter van de notariele kamer.
Toelichting:
Bepaalde in artikel 96 van de Wna genoemde bevoegdheden van de voorzitter van de kamer van toezicht tot het
betreden van de plaats van de praktijkuitoefening en de inzage van dossiers, boeken en bescheiden moeten in
verband met de functiescheiding van de voorzitter toekomen aan het BFT.
Aanbeveling 6.7
De commissie beveelt aan zo spoedig mogelijk protocollen op te laten stellen door de KNB voor het gebruik van
kwaliteitsrekeningen.
Toelichting:
Deze aanbeveling is gebaseerd op informatie van het BFT dat in een groot aantal gevallen de status van de
kwaliteitsrekening niet als zodanig is vastgelegd. Dit fenomeen doet zich zowel voor bij grote als ldeine kantoren.
Het opstellen van protocollen betreffende het gebruik van kwaliteitsrekeningen kan hierin verbetering brengen
door notarissen expliciet bewust te maken van hun verplichtingen.
Aanbeveling 6.8
De commissie beveelt aan de beoordelingsverklaring te vervangen door een accountantsverklaring.
Toelichting:
Notariskantoren moeten worden verplicht in plaats van een beoordelingsverklaring een accountantsverklaring
over te leggen met een specifieke controleopdracht die afgestemd is op het onderzoek dat door het BFT wordt
verricht. Thans is sprake van een te lichte toets die niet passend is voor een beroep als dat van de notaris, gelet op
de grote geldstromen waarmee deze te maken heeft en het maatschappelijke belang van zijn vertrouwensfunctie.
Het verdient aanbeveling om de beoordelingsverklaring op te tillen naar het niveau van een accountants-
verklaring. Een accountant die een accountantsverldaring afgeeft bezoekt in de regel meer dan een keer per jaar
het kantoor en is zodoende eerder in staat om eventuele problemen te signaleren. Een accountantsverklaring kan
ook een steun zijn bij het integriteitsonderzoek en bij het ontwikkelen van kwaliteitssystemen.
Aanbeveling 6.9
De commissie beveelt aan in de wet op te nemen dat de geheimhoudingsplicht van de notaris niet kan worden tegengeworpen
aan het BFT in het kader van een door de voorzitter van de toezichtkamer aan het BFT opgedragen onderzoek.
Toelichting:
Artikel 5.20, tweede lid, van de Awb biedt geheimhoudingsplichtigen de mogelijkheid zich te verschonen of nun
medewerking te weigeren indien en voorzover dit uit nun geheimhoudingsplicht voortvloeit. Bij de wettelijke
vormgeving van de bevoegdheden van het BFT dient dit artikelonderdeel buiten toepassing te worden verldaard
omdat anders een effectief toezicht onmogelijk is. De geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht zijn van
essentieel belang voor de uitoefening van het ambt en de uitzonderingen die daarop worden gemaakt moeten tot
het hoognodige worden beperkt. Daarom zou de buitentoepassingstelling van de geheimhoudingsplicht beperkt
moeten blijven tot onderzoeken van het BFT, die worden verricht in een tuchtrechtelijk kader, als er concrete
aanwijzingen zijn voor misstanden op een kantoor of tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Bij de toepassing van
het tuchtrecht is immers al uitgangspunt dat de notaris zich niet op zijn geheimhoudingsplicht kan beroepen.
Aanbeveling 6.10
In de wet een regeling opnemen die aan het BFT de mogelijkheid biedt, na daartoe verkregen toestemming van de voorzitter van
de notariele kamer, een sanctie op te leggen aan notarissen die verzuimen tijdig mee te werken aan de uitvoering van de aan
het BFT opgedragen taken.
Toelichting:
Bij deze aanbeveling is gedacht aan de mogelijkheid om een boete op te kunnen leggen bij ruime overschrijding
van de deponeringstermijn van de jaarstukken. Schending van de indieningplicht belemmert het financiele
toezicht door het BFT. Het financiele toezicht is gebaseerd op een gestructureerd uitgevoerde risicoanalyse.
Risicoselectie vindt in hoofdlijnen plaats via de jaarlijks in te dienen jaarstukken van het kantoor, de prive-
jaarstukken en de administratiemededeling. In 2004 heeft het BFT, nadat betrokkenen eerst over te late
deponering waren gerappelleerd, maar vervolgens niet of onvoldoende hadden gereageerd, 28 ldachten over
verzuimde naleving van de deponeringsverplichting bij de kamers van toezicht ingediend.
Aanbeveling 6.1 1
De commissie beveelt aan om maatregelen te treffen om de toegankelijkheid en beschikbaarheid van tuchtrechtelijke uitspraken
te vergroten, bijvoorbeeld door het instellen van een annotatiecommissie door de KNB.
Toelichting:
Laagdrempelige toegankelijkheid van tuchtrechtelijke uitspraken kan een belangrijk middel zijn om de kennis van
de beroepsethiek te vergroten. Onderzoekers hebben er echter op gewezen dat te weinig uitspraken van notariele
tuchtcolleges worden gepubliceerd. 73 Uitspraken worden over het algemeen in samengevatte vorm in
verschillende vakbladen gepubliceerd, wat het verkrijgen van een algemeen beeld ten aanzien van de
ontwikkelingen in het notariele tuchtrecht bemoeilijkt. Daar komt bij dat voor wat betreft de uitspraken die in de
vakbladen worden gepubliceerd het meestal gaat om de uitspraken van het Gerechtshof Amsterdam, terwijl de
beslissingen van de kamers van toezicht nagenoeg ontbreken. Zo zijn over de jaren 2003 en 2004 slechts vier,
respectievelijk tien uitspraken van een beperkt aantal kamers van toezicht in de vakliteratuur gepubliceerd terwijl
de kamers van toezicht 318 respectievelijk 302 zaken hebben behandeld. Deze ondoorzichtigheid van de
uitspraken van de kamers van toezicht werkt divergerende jurisprudentie langs verschillende lijnen in de hand en
wekt onduidelijkheid bij zowel notarissen als clienten. 74 Een grote verbetering is de publicatie van de (volledige)
uitspraken van de Notariskamer van het Gerechtshof Amsterdam sinds 1 januari 2004 op de webpagina
www.rechtspraak.nl. De in 1993 ingestelde annotatiecommissie, die in 1999 is ontbonden, wordt node gemist.
Deze commissie is ingesteld teneinde te streven naar een gestructureerd commentaar op uitspraken van het Hof
Amsterdam en de kamers van toezicht. Daarbij werd beoogd het onderkennen van bepaalde lijnen in de
beslissingen te versterken. 75
Aanbeveling 6.12
De commissie beveelt aan voor de beslechting van declaratiegeschillen een voorziening te treffen. Indien de ringvoorzitters en
de KNB bij de oplossing van geschillen een bemiddelende rol zouden blijven vervullen, kunnen zaken waarin geen minnelijke
oplossing wordt bereikt aan de, hiervoor in aanbeveling 6.2 bedoelde, notariele kamer worden voorgelegd.
Toelichting:
Er bestaat in de praktijk behoefte aan een laagdrempelige geschillenregeling voor ldachten over de hoogte van
declaraties. Het merendeel van deze klachten kan langs minnelijke weg worden afgedaan, hetzij door de KNB
hetzij door de ringvoorzitter, zoals thans ook al de praktijk is. Voor de overblijvende ldachten zou een, thans nog
ontbrekende, laagdrempelige instantie voor de beslechting van geschillen moeten bestaan. Naar het oordeel van
de commissie zou de notariele kamer daarvoor een goede keuze zijn. Daarbij laat de commissie vooral meewegen
dat in vele gevallen een samenloop bestaat tussen tuchtrechtelijke verwijten en geschillen over de declaratie van
de notaris. Zo niet van een samenloop sprake is, bestaat bijna steeds enige overlapping van de te behandelen
vraagstukken. De deskundigheid van de notariele kamer kan hierbij goed van pas komen. De kamer krijgt op deze
wijze bovendien inzicht in de aard van deze geschillen en kan daarmee haar voordeel doen bij de toepassing van
het tuchtrecht. Voor de overzichtelijkheid is het gunstig als niet weer een andere instantie in het leven wordt
geroepen. Ten slotte is nog van belang dat van de inschakeling van deze kamer een zekere preventieve werldng zal
uitgaan. De notaris zal het niet nodeloos op een procedure laten aankomen.
De commissie is zich ervan bewust dat op deze wijze de overheidsrechter wordt ingeschakeld, maar zij acht dit bij
een ambtenaar als de notaris is, mede in verband met het publieke belang van een goed functionerend notariaat,
geen steekhoudend bezwaar. Het aantal procedures zal beperkt blijven, zodat ook in de kosten geen belemmering
kan worden gevonden.
Eindnoten hoofstuk 6
66 Zie ook het BFT Jaarverslag 2003, 2004 (inzake toezichthouders).
67 Als bijlage 4 bij dit rapport gevoegd.
68 Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 59.
69 De Minister doelt hierop het Jaarverslag van het BFT 2003, de ronde tafel van 5 oktober 2004 georganiseerd
door de vaste Kamercommissie voor Justitie en de aanloop naar de ledenvergadering van de KNB op 8 oktober
2004.
70 Verslag van een schriftelijk overleg, Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 61, bijlage 5.
71 Daarop is, in navolging van Van den Haak, ook gewezen in het rapport Toezicht notariaat, pagina 22 en 44.
72 Zie Van den Haak in zijn eerder in noot 9 aangehaalde rede.
73 D.T. Boks & T.R. Hidma, "Toezicht en tucht", WPNR (6363) 1999, 510.
74 Lacle, Krop en Huls, pagina 67.
75 Waaijer, 1996, pagina 337-342.
Hoofdstuk 7
Versterking van de professionele dienstverlening
7.1 Toetredings- en benoemingsvereisten
Beroepsvereisten omvatten zowel toetredings- als benoemingsvereisten. Onder toetredingsvereisten worden de
vereisten verstaan waaraan moet zijn voldaan om als kandidaat-notaris werkzaam te kunnen zijn in het notariaat.
Benoemingsvereisten zijn vereisten waaraan een kandidaat-notaris moet voldoen om tot notaris te kunnen
worden benoemd.
Toetredingsvereisten
Om als kandidaat-notaris in het notariaat te kunnen werken gelden als vereisten dat:
1. het recht is verkregen om de titel meester in de rechten te voeren op grond van het met goed gevolg afleggen
van een afsluitend examen op het gebied van het recht aan een universiteit of de Open Universiteit waarop de
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, dan wel het bezit van een ten
aanzien van het beroep van kandidaat-notaris afgegeven EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet
erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's of in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen (artikel 6
lid 2 onder a , Wna);
2. het onder 1. bedoelde afsluitende examen voldoet aan de nadere regels gesteld bij Algemene maatregel van
bestuur. In het Besluit beroepsvereisten kandidaat-notaris wordt omschreven welke onderdelen het
afsluitende examen moet omvatten;
3. onder verantwoordelijkheid van een notaris (of diens waarnemer) notariele werkzaamheden worden
verricht (artikel 1 lid 1 onder b, Wna).
Benoemingsvereisten
De huidige benoemingsvereisten zijn opgenomen in de artikelen 6, 8 en 9 Wna. Tot notaris is benoembaar hij die:
1. de Nederlandse nationaliteit bezit;
2. voldoet aan de hiervoor onder 1 en 2 genoemde toetredingsvereisten en met goed gevolg het examen van
de beroepsopleiding notariaat heeft afgelegd;
3. gedurende een stage van ten minste zes jaar werkzaam is geweest op een of meer notariskantoren in
Nederland. In geval van werkzaamheid in deeltijd wordt die periode naar evenredigheid verlengd. Bij
verordening is bepaald aan welke verplichtingen gedurende de stage verder moet worden voldaan. Thans
moeten na de beroepsopleiding ten minste 40 opleidingspunten worden behaald door het volgen van
door de KNB goedgekeurd onderwijs. De punten behaald met het onderwijs liggen, in beginsel in gelijke
verhouding, deels op het gebied van management en financieel bestuur en deels op vakinhoudelijk
gebied;
4. als kandidaat-notaris gedurende een al dan niet aaneengesloten periode van twee jaren binnen het
tijdsbestek van drie jaren voorafgaande aan zijn verzoek tot benoeming, in het Koninkrijk onder
verantwoordelijkheid van een notaris of een waarnemer notariele werkzaamheden heeft verricht of het
notarisambt heeft waargenomen, dan wel als notaris gedurende die periode het notarisambt heeft
vervuld, met dien verstande dat, in geval van werkzaamheid in deeltijd, deze termijnen naar
evenredigheid worden verlengd;
5. in het bezit is van:
a. een ondernemingsplan dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 7, eerste lid, alsmede van het advies
als bedoeld in artikel 7, tweede lid;
b. een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiele en strafvorderlijke gegevens; en
c. een verldaring van de kamers van toezicht in het arrondissement of de arrondissementen waar hij als
kandidaat-notaris werkzaam is of werkzaam is geweest, waaruit blijkt of hem een maatregel als bedoeld in
artikel 103 is opgelegd en, zo ja, welke.
Een verzoek tot benoeming wordt ingediend bij de Minister van Justitie. De minister verzoekt de KNB en de
kamers van toezicht in het arrondissement (of de arrondissementen) waar de verzoeker als kandidaat-notaris
werkzaam is of is geweest hem in kennis te stellen van eventuele aan hen bekende feiten of omstandigheden die
naar hun oordeel tot weigering van het verzoek zouden kunnen leiden.
Een benoeming kan uitsluitend worden geweigerd indien aan een of meer vereisten van artikel in 6 of 9 Wna
genoemde voorwaarden niet is voldaan of wanneer, gelet op de antecedenten van de verzoeker, een gegronde
vrees voor bestaat dat hij in strijd zal handelen met de voor het notarisambt geldende regels, of uit anderen hoofde
de eer en het aanzien van het notarisambt zal schaden. Tegen weigering van een verzoek kan de verzoeker in
beroep gaan. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht staat beroep open bij de rechtbank en hoger beroep
bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De voornaamste kritiek op het stelsel van voor 1999 richtte zich onder meer op de benoemingsbarrieres voor
kandidaat-notarissen. De beperldng van vestigingsmogelijkheden en het benoemingsbeleid leidde tot een relatief
groot aanbod van kandidaat-notarissen in vergelijking met het aantal notarissen en tot een overmatige
bescherming van de zittende notarissen. De Wet op het notarisambt heeft geleid tot liberalisering van het
benoemingsbeleid. Iedere kandidaat-notaris die aan de opleidingseisen en stageverplichtingen voldoet en over
een ondernemingsplan beschikt dat is goedgekeurd door een commissie van deskundigen komt voor benoeming
in aanmerking.
Conclusie met betrekking tot de toetredingseisen
De toetredingseisen die de overheid stelt aan een kandidaat-notaris, acht de commissie gerechtvaardigd. De hoge
eisen die aan het ambt van de notaris worden gesteld, in samenhang met het domeinmonopolie en de full service,
pleiten ervoor om de academische opleiding te handhaven. De huidige opleidingseisen zijn in de optiek van de
commissie passend en noodzakelijk voor de start van de notariele carriere. Uit de toelichting bij het besluit
Beroepsvereisten kandidaat-notaris blijkt dat de achtergrond van het stellen van nadere regels is gelegen in het
waarborgen van het niveau en de inhoud van de academische opleiding, vereist voor toetreding tot de juridische
beroepen van advocaat, rechter of notaris.
De vereisten werpen geen te hoge drempels op die de toetreding onnodig kunnen belemmeren. Algemeen geldt
dat iedereen die een juridische universitaire bachelor heeft afgerond wordt toegelaten tot de juridische master.
Conclusies met betrekking tot de benoemingsvereisten
- De nationaliteitseis
De nationaliteitseis kan naar het oordeel van de commissie komen te vervallen. Voldoende is dat de notaris op de
hoogte is van de Nederlandse wet- en regelgeving. Vanuit Europeesrechtelijk perspectief kunnen bij de eis
vraagtekens geplaatst worden. 76
Aanbeveling 7.1
De nationaliteitseis kan naar het oordeel van de commissie komen te vervallen. Voldoende is dat de notaris kennis heeft van de
Nederlandse wet- en regelgeving.
- De beroepsopleiding
De beroepsopleiding notariaat wordt door kandidaat-notarissen als zwaar, maar ook als bijzonder nuttig ervaren.
Ook de werkgevers zijn in de regel tevreden over de toegevoegde waarde van de beroepsopleiding. De commissie
is van oordeel dat het noodzakelijk is het vak goed in de breedte op alle vakgebieden te beheersen. Dit is niet alleen
nodig om de onderlinge samenhang tussen de rechtsgebieden te kunnen blijven zien, maar het is ook
noodzakelijk voor de kwaliteit van de dienstverlening.
- De stageduur
Voor degenen die direct na afronding van hun universitaire studie het notariaat instromen, vormt de vereiste zes
jaar stage geen onevenredige belemmering van de marktwerking. De aard, inhoud, omvang en het nut van de
verplichtingen tijdens de stage staan in relatie tot de vereiste kwaliteit van de beroepsuitoefening. In de
beroepsgroep zelf bestaan ook geen twijfels over de noodzaak ervan, gelet op de resultaten van de Eerste
Trendrapportage Notariaat. Daaruit komt naar voren dat de duur van de stageperiode voor de meerderheid van
de kandidaat-notarissen (77%) geen knelpunt vormt om toe te treden tot een maatschap. Overigens blijkt dat de
kandidaat-notaris die benoemd wil worden gemiddeld ongeveer 10 jaar ervaring heeft in het notariaat. De
doorlooptijd van afstuderen tot benoeming neemt sinds de invoering van de nieuwe notariswet af.
- Zij-instromers
De zij-instroom wordt naar het oordeel van de commissie onnodig bemoeilijkt. De wet stelt als voorwaarde voor
benoeming dat iemand gedurende een termijn van zes jaren werkzaam moet zijn geweest op een of meer
notariskantoren in Nederland. Op een andere wijze kan men geen stagetijd opbouwen. Deze bepaling vormt een
onwenselijke barriere voor juristen uit andere juridische beroepsgroepen, zoals advocaten of rechters, die hun
carriere graag in het notariaat willen voortzetten. Het belemmert ook juristen die al als kandidaat-notaris
werkzaam zijn, maar de praktijk tijdelijk willen verlaten voor bijvoorbeeld het verrichten promotieonderzoek aan
een universiteit. Ook het werken in deeltijd in de notariele praktijk en als universitair docent of onderzoeker op het
terrein van het notariele recht, wordt door deze regeling ontmoedigd. De stageduur wordt in geval van werken in
deeltijd immers tijdsevenredig verlengd, terwijl werkzaamheden als universitair docent of onderzoeker daarbij
niet in aanmerking worden genomen. Een en ander geldt mutatis mutandis ook voor de termijnen die in de wet
zijn opgenomen als voorwaarde voor de benoeming tot waarnemend notaris.
Aanbeveling 7.2
Er dient een regeling te worden getroffen waarin relevante werkervaring in andere juridische beroepen wordt omschreven die
geheel of gedeeltelijk als stagetijd kan worden meegeteld. De weging van de andere ervaring dient aan de hand van deze
normstelling door een onafhankelijke toelatingscommissie te gebeuren.
- Parttime kandidaten
Teneinde het beroep aantrekkelijk te houden en parttime kandidaat-notarissen niet te ontmoedigen ten aanzien
van de opbouw van hun stage zal bezien moeten worden op welke wijze de stage aangepast kan worden, omdat
de huidige regeling in bepaalde situaties tot onredelijke gevolgen leidt. Indien een minimum aantal uren per week
wordt gewerkt zou een maximum gesteld kunnen worden aan het aantal vereiste stagejaren.
Aanbeveling 7.3
De opbouw stage parttime kandidaat-notarissen is aan herziening toe.
- Overige eisen tijdens de stage
Bij verordening is bepaald aan welke verplichtingen een kandidaat verder gedurende de stage moet voldoen. Het
komt erop neer dat na de beroepsopleiding ten minste 40 opleidingspunten moeten zijn behaald door het volgen
van door de KNB goedgekeurd onderwijs. De punten behaald met het onderwijs liggen in beginsel in gelijke
verhouding deels op het gebied van management en financieel bestuur en deels op vakinhoudelijk gebied.
Deze eisen zijn niet onredelijk. Het is van belang dat kandidaat-notarissen na het voltooien van de
beroepsopleiding verplicht zijn nun kennis up-to-date te houden en zich voor te bereiden op management- en/of
ondernemerstaken. Ook voor diegenen die als notaris-in-dienstbetrekking (gaan) werken is het nuttig om
cursussen van dien aard te volgen.
- Het ondernemingsplan
Uit de Eerste Trendrapportage Notariaat blijkt dat het opstellen en het goedgekeurd krijgen van een
ondernemingsplan slechts voor minder dan een op de tien kandidaat-notarissen een groot knelpunt vormt. Dit
wordt bevestigd door het feit dat van de 112 in 2003 behandelde ondernemingsplannen 111 plannen zijn
goedgekeurd. De commissie acht het vereiste van een ondernemingsplan als bedoeld in artikel 6 en 7 Wna
noodzakelijk. De kandidaat-toetreder moet kunnen aantonen dat hij financieel in staat is een kantoor op te zetten
dat in overeenstemming is met de eisen van het ambt en binnen drie jaar kostendekkend zal zijn. Indien deze
laatste periode langer gemaakt zou worden, zou een te zware wissel worden getrokken op de financiele
onafhankelijkheid van de notaris van zijn opdrachtgevers. Uit de Eerste Trendrapportage Notariaat blijkt dat deze
eis door de overgrote meerderheid van de kandidaat-notarissen niet als onnodig belastend wordt aangemerkt.
De Monitor Commissie heeft overigens voor afschaffing van de eis gepleit.
7.2 Persoonlijke geschiktheid
Met de invoering van de Wet op het notarisambt is de toets van de persoonlijke geschiktheid van de kandidaat-
notaris komen te vervallen. Onder de oude wet hield de toets in dat de beslissing over een voordracht aan de
Koningin ter voorziening in een notariele vacature werd genomen door de Staatssecretaris van Justitie, nadat in
een persoonlijk onderhoud een beeld was gevormd van de persoon en de kwaliteiten van de aanbevolen
kandidaat-notaris. De KNB huldigt het standpunt dat de persoonlijke geschiktheid (vooral de integriteit) voor het
ambt van notaris voorafgaand aan de benoeming zou moeten worden getoetst. Naar het oordeel van de KNB is het
onvoldoende dat alleen wordt gecontroleerd of de kandidaat-notaris over de vereiste papieren beschikt.
Derhalve zou de KNB graag aan het einde van de stage een toets willen invoeren, waarbij wordt vastgesteld of
iemand voldoende in staat is naar behoren als notaris te functioneren.
Een dergelijke toets zou kunnen plaatsvinden door een commissie toegang notariaat, vergelijkbaar met de
Commissie Aantrekken Leden Rechterlijke Macht (CALRM). Van de selectie door de CALRM maakt deel uit een
assessment met als doel na te gaan of de kandidaat wat persoonlijkheid betreft over een aantal te meten
eigenschappen en vaardigheden beschikt. Een andere mogelijkheid is dat een kandidaat-notaris wordt verplicht
het door hem in te dienen ondernemingsplan te verdedigen ten overstaan van een commissie.
De commissie onderschrijft het standpunt dat een toets op de geschiktheid van de persoon voor het ambt te
rechtvaardigen is, mede om te voorkomen dat toepassing van de essentiele waarden in de praktijk gaat afvlakken.
De commissie is echter geen voorstandster van invoering van een subjectieve toets aan het eind van het
opleidingstraject. Zij zou zich wel kunnen vinden in een objectieve toets, op enig moment tijdens de opleiding,
waarmee de geschiktheid van de persoon voor het ambt zou kunnen worden getoetst.
Aanbeveling 7.4
Invoering objectieve toetst geschiktheid tijdens opleiding.
7.3. Notaris in dienstbetrekking
In de notariele praktijk bestaat al sinds lang behoefte aan de mogelijkheid tot het benoemen van een notaris, die
zonder als ondernemer werkzaam te zijn, zelfstandig passeerbevoegdheid heeft. In het verleden is in verschillende
rapporten van de KNB aandacht besteed aan dit onderwerp.
Zo zijn bijvoorbeeld voorgesteld de 'substituut-notaris' in het interim-rapport van maart 1969 van de Commissie
Van de Poll I, de niet-protocolhoudende notaris in het rapport van juli 1973 van de Structuur-Commissie en de
rechtspersoon-notaris uit het rapport van november 1977 van de Commissie Van de Poll II. In 1985 volgde nog een
rapport van de Commissie 'Substituut-Notaris' onder voorzitterschap van mr. H.M. Sasse. 77
De commissie is van oordeel dat de mogelijkheid dat een notaris in dienstbetrekking werkzaam kan zijn, in de wet
moet worden opgenomen. De volgende argumenten spelen daarbij een rol.
Een ervaren kandidaat-notaris die op dit moment tot notaris benoemd wil worden, kan dit alleen bereiken door
tevens te ldezen voor het zelfstandig uitoefenen van een onderneming. Veel ervaren kandidaat-notarissen
ambieren echter wel het ambt van notaris maar kunnen of willen het ambt niet combineren met het fulltime
ondernemerschap. De reden hiervoor kan bijvoorbeeld zijn dat zij naast hun werkkring ook zorgtaken in het gezin
vervullen of in deeltijd willen (blijven of gaan) werken. Het in stand houden van een eigen kantoor is daarmee vaak
niet in overeenstemming te brengen. Daarnaast kunnen ervaren kandidaat-notarissen ook om financiele redenen
ervan afzien zich als notaris te vestigen. De noodzakelijke investeringen en de betaling van een overnamebedrag
voor een bestaande vestiging met een bedrag aan goodwill kunnen een financiele drempel opleveren.
De thans bestaande feitelijke onmogelijkheid voor een kandidaat-notaris om in de hiervoor genoemde gevallen
tot notaris benoemd te worden, betekent dat goede en ervaren kandidaat-notarissen niet de plaats binnen het
notariaat kunnen innemen die hun op grond van hun kennis en ervaring toekomt. Zij kunnen immers, zolang zij
niet tot notaris benoemd zijn, niet zelfstandig (dat wil zeggen, anders dan als waarnemer) een akte passeren.
Hierdoor worden zij extern niet als volwaardig notarieel jurist beschouwd, maar slechts - zoals de naam
kandidaat-notaris aangeeft - als dingend naar het notarisambt. Mede als gevolg van dit gebrek aan
carriereperspectief verlaten velen van hen het notariaat, wat leidt of zal leiden tot een vermindering van de
capaciteit van de notariele dienstverlening. Het delen van de passeerlast met de notaris in dienstbetrelddng geeft
de notaris/ondernemer meer armslag om zijn aandacht en tijd te verdelen tussen het ondernemerschap en het
notarisambt en meer aandacht te besteden aan (voorbereidende) contacten met clienten.
De figuur van notaris in dienstbetrelddng kan kandidaat-notarissen een perspectief bieden om hun carriere in het
notariaat als volwaardig notaris voort te zetten. Uit enquetes is gebleken dat hiervoor bij kandidaat-notarissen veel
belangstelling bestaat. Het kan ook voordelen opleveren voor de zittende notaris om zijn tijd beter en
evenwichtiger te verdelen over de private en publieke kanten van het ambt.
De commissie is van mening dat de mogelijkheid van notaris in dienstbetrelddng beperkt moet blijven tot
dienstbetrekking bij een notaris. Een notaris in dienstbetrelddng bij een niet-notaris is niet te verenigen met het
beeld van de notaris dat de commissie hiervoor heeft geschetst, vooral waar het de essentie van het ambt betreft.
Invoering van een Professioneel Statuut kan hier niet aan af doen.
Aanbeveling 7.5
De commissie beveelt aan de invoering van de mogelijkheid van de notaris in dienstbetrekking en deze te beperken tot een
dienstbetrekking bij een notaris.
7.4 Leeftijdsgrens
Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Wna is de notaris met ingang van de eerstvolgende maand na het
bereiken van de 65-jarige leeftijd van rechtswege ontslagen. De leeftijdsgrens van 65 jaar speelt daarnaast een rol
bij de benoembaarheid tot waarnemer. Artikel 29, vijfde lid, van de wet schrijft voor dat het notarisambt slechts
kan worden waargenomen door degene die de 65-jarige leeftijd nog niet heeft bereikt.
Door de KNB is aangedrongen de leeftijdsgrens in beide gevallen te verhogen tot 70 jaar. Vanuit de Tweede Kamer
is de Minister van Justitie gevraagd het mogelijk te maken dat de notaris vrijwillig kan besluiten ook na zijn 65e jaar
zijn ambt te blijven uitoefenen.
Er bestaan verschillende redenen voor de behoefte aan een flexibele pensionering. Een aanzienlijk aantal van de
thans zittende notarissen zal binnen afzienbare tijd de praktijk neerleggen omdat zij de leeftijdsgrens hebben
bereikt. Daarnaast komt het steeds vaker voor dat notarissen ruim voor nun 65e jaar defungeren en aan hen op
eigen verzoek bij koninklijk besluit ontslag wordt verleend. Uit de Eerste Trendrapportage Notariaat valt op te
maken dat ruim een kwart van de notarissen (28%, ofwel 403 notarissen) ouder is dan 55 jaar en dus binnen tien
jaar verplicht moet stoppen. Binnen 15 jaar bereikt bijna de helft van de notarissen (48%, ofwel 690 notarissen) de
leeftijd van 65 jaar. 78
Uit de aantallen en de leeftijdsverdeling van de kandidaat-notarissen blijkt dat op dit moment in principe
voldoende kandidaat-notarissen aanwezig zijn die op termijn voor benoeming tot notaris in aanmerking zouden
kunnen komen. Hierbij dient echter te worden opgemerkt dat het dan wel essentieel is dat kandidaat-notarissen
ook daadwerkelijk de ambitie hebben om notaris te worden en het parttime werken niet veel meer toeneemt.
Bovendien is het van belang om op te merken dat het aantal kandidaat-notarissen weliswaar nog steeds toeneemt,
maar dat die stijging sinds 2001 sterk is afgenomen. 79 Afgaande op de resultaten van een serie jaarlijkse exit-
enquetes onder kandidaat-notarissen lijkt het erop dat verhoudingsgewijs meer vrouwelijke kandidaat-notarissen
het notariaat verlaten dan mannelijke. Dit zou tot een verdere daling van het aantal kandidaat-notarissen kunnen
leiden, aangezien het aandeel vrouwelijke kandidaten steeds meer toeneemt. In augustus 2004 bestaat meer dan
de helft van het aantal kandidaat-notarissen (58% van 2061) uit vrouwen. 80 Ook de gegevens uit de
Trendrapportage die betrekking hebben op de uitstroom studie (notarieel recht) en de instroom beroepsopleiding
zien er bepaald niet gunstig uit. Het aantal geslaagden notarieel recht daalt vanaf 1997/1998 gestaag. Bovendien
lijkt een steeds groter aantal afgestudeerde studenten notarieel recht een functie buiten het notariaat te kiezen.
Van het aantal geslaagden notarieel recht in het studiejaar 2002/2003 koos slechts 48% voor de beroepsopleiding!
Dit is ook terug te vinden in de sinds 1998/1999 ingezette (vrij forse) daling van het aantal starters met de
beroepsopleiding. 87
De commissie heeft overigens vernomen dat het aantal studenten notariaat dit jaar en het volgende studiejaar
aanzienlijk is toegenomen c.q. zal toenemen.
De ontwikkeling van de in- en uitstroom van notarissen en kandidaat-notarissen geeft enige reden tot zorg in
verband met de continui'teit van het notariaat op langere termijn. Op basis van de beschikbare gegevens kan de
commissie zich geen oordeel vormen in hoeverre de huidige instroom van starters voor de beroepsopleiding op
termijn voldoende zal zijn om de vacatures voor kandidaat-notarissen bij de notariskantoren in te vullen. Onzeker
is of notariskantoren het aantal arbeidsplaatsen uit oogpunt van kostenbewaking zullen (blijven) terugbrengen.
De commissie heeft thans niet voldoende argumenten gevonden om aan te bevelen de leeftijdgrens te verhogen
naar 70 jaar. De verwachting bestaat dat in de toekomst in het algemeen de noodzaak zal bestaan tot langer
doorwerken. Daarop kan de commissie echter niet vooruitlopen. De grens van 65 jaar staat voor het notariaat
eigenlijk niet ter discussie. Het notariaat heeft vooral behoefte aan waarnemers.
Aanbeveling 7.6
De commissie beveelt aan de leeftijdsgrens voorshands te handhaven en te volstaan met net creeren van de wettelijke
mogelijkheid om notarissen tussen nun 65e en ten hoogste hun 70e jaar tot notaris-waarnemer te benoemen.
7.5 Goodwill
Hoewel onder de oude notariswet betaling van goodwill niet toegestaan leek, kwam dit in de praktijk in verkapte
vorm wel voor. Bij overname van een praktijk werd bijvoorbeeld meer dan de taxatiewaarde betaald voor
overname van het kantoorpand en de inventaris.
Na inwerldngtreding van de nieuwe wet is die praktijk zichtbaarder geworden vanwege de verplichting om bij een
verzoek tot benoeming een ondernemingsplan te voegen.
Uit de ondernemingplannen blijkt dat er een praktijk is ontstaan waarbij door kandidaten voor een protocol of
associatieve standplaats soms aanzienlijke bedragen aan goodwill moeten worden betaald. Deze goodwillpraktijk,
die wat wijze van betaling betreft veel varianten kent, kan niet alleen leiden tot een opwaartse druk op de tarieven
van de overnemende notaris, maar kan tevens betekenen dat een minder draagkrachtige kandidaat-notaris
nauwelijks aan een bestaande standplaats kan komen. Uit de Eerste Trendrapportage Notariaat blijkt dat 49% van
de geenqueteerde kandidaat-notarissen de hoogte van de goodwill bij overname van een kantoor als een groot
knelpunt ziet.
Bij overname van een eenmanskantoor komt goodwill iets minder vaak voor dan bij maatschappen. Ook zijn de
goodwillbedragen bij een eenmanskantoor veelal lager, enkele uitschieters daargelaten. De goodwill wordt of in
een keer betaald (men kan er dan fiscaal op afschrijven) dan wel door middel van een ingroeiregeling (bij
maatschappen). Een ingroeiregeling van vijf jaar is het meest gebruikelijk en bij de grote IDS kantoren 82 loopt deze
tussen de zeven en tien jaar. De bepaling van de hoogte van de te betalen goodwill geschiedt bij overname van de
praktijk of bij toetreding normaliter op basis van gerealiseerde en genormaliseerde resultaten in de afgelopen drie
jaar en/of op basis van voorspelde resultaten voor de komende jaren.
Drempels voor te hoge bedragen
De Commissie van deskundigen, die de ondernemingsplannen van kandidaat-notarissen moet goedkeuren
alvorens deze voor benoeming tot notaris in aanmerking komen, heeft besloten dat in zulke gevallen een
verrekenbeding in de goodwillovereenkomst moet worden ingebouwd, dat ertoe leidt dat de kostendekkendheid
van de praktijk na drie jaar ten minste voldoende gewaarborgd is. Het is hierbij irrelevant of de goodwill in een
bedrag wordt voldaan of dat sprake is van een ingroeiregeling of een combinatie van beide. Het teveel betaalde
moet dan door de gedefungeerde notaris of door de andere maten worden terugbetaald aan de nieuwe toetreder
tot de maatschap.
Een andere drempel voor een te hoog goodwillbedrag vormt de financiering. Het ligt in de rede dat financiers niet
bereid zijn om een notaris een lening te verstrekken indien het goodwillbedrag niet in overeenstemming is met de
te verwachten bedrijfsresultaten.
Conclusie
Goodwill als gekapitaliseerde vergoeding voor toekomstige ondernemingsresultaten op basis van een te
verwachten jaarlijkse omzet, is een fenomeen dat hoort bij de vrijere marktwerking die thans in het notariaat
speelt. Betaling van goodwill hoeft niet per se strijdig te zijn met de eisen van het ambt. De kandidaat-notaris
betaalt niet voor het protocol, want dat is van de Staat, indien de notaris overlijdt of defungeert. De Minister van
Justitie wijst, gehoord de kamer van toezicht, een notaris aan om het protocol over te nemen. Als een notaris zich
in een ander arrondissement vestigt, heeft hij de mogelijkheid zijn protocol mee te nemen. Het kan zijn dat het
financieel aantrekkelijker is om een goedlopend kantoor als going concern over te nemen dan zelf een kantoor van
de grond af op te bouwen.
Hoewel van evidente misstanden tot nu toe niet is gebleken ziet een groot aantal kandidaat-notarissen de hoogte
van de goodwill bij overname van een kantoor als een groot knelpunt.
De commissie heeft echter onvoldoende gegevens verkregen om over dit onderwerp een verantwoord oordeel te
geven.
Aanbeveling 7.7
De commissie beveelt aan dat de KNB een nadere studie maakt van dit onderwerp en dat de Commissie van deskundigen waakt
voor net aangaan van te hoge goodwillverplichtingen die de behoorlijke uitoefening van het ambt in gevaar zouden kunnen
brengen.
7.6 Innovatie, het uitbesteden van werk
Notarissen zullen in verband met vragen vanuit de markt meer dan ooit moeten inspelen op maatschappelijke
ontwikkelingen, zoals de opkomst van Internet, ICT en emancipatie van burgers. Zij kunnen bij een juiste
benutting van ICT-mogelijkheden efficienter en goedkoper werken. Het stelt hen in staat sneller en beter in te
spelen op veranderende marktomstandigheden, en slimmer te werken. Het notariaat heeft altijd al ruimschoots
gebruik gemaakt van technologische vernieuwingen.
Voorbeelden van innovatie in het notariaat zijn de digitale databank ECH (Elektronische Communicatie
Hypotheken), het samenwerkingsverband Netwerk Notarissen, en de websites op Internet (www.veilingnotaris.nl,
www.internetnotariaat.nl, www.veilingnet.nl) en de digitale communicatie met het Kadaster.
Wei wordt de notaris uit hoofde van de aan zijn ambt gestelde voorwaarden en eisen begrensd in zijn
ondernemerschap. Hoewel de tuchtrechter zich tot nu toe nog slechts in een beperkt aantal zaken heeft
uitgesproken over de grens tussen het notariele ambt en het ondernemerschap van de notaris, is toch al een aantal
piketpaaltjes gestagen dat enig inzicht geeft hoe de tuchtrechter tegen het uitbesteden van werk aan kijkt. Het Hof
Amsterdam 83 heeft ten aanzien van het uitbesteden van werkzaamheden aan derden overwogen dat notarissen
in hun zorgplicht tekortschieten als in de samenwerldng met andere notariskantoren persoonlijk contact met
client wordt ontmoedigd en de notaris geen instrumenterende rol over de kwaliteit van werkzaamheden bezit
(ontbreken van regie). Voor zover nu al van een lijn kan worden gesproken is de lijn dat de tuchtrechter zich
terughoudend opstelt en de grenzen van marktwerking in het voordeel van het ambt uitlegt.
Het is van groot belang dat voor de notaris duidelijk is welke mogelijkheden wel en niet binnen de eisen van het
ambt passen. De overheid en de KNB zullen mitsdien helderheid hierover moeten verschaffen en een consistent
beleid moeten voeren, zodat het notariaat weet waar het aan toe is.
De notaris blijft verantwoordelijk voor het uiteindelijke notariele product, ook al is voorwerk gedaan door een
derde. Het uitbesteden van werkzaamheden, waarbij de regie van de notaris over de uitbestede werkzaamheden
ontbreekt, is tuchtrechtelijk laakbaar.
Conclusie
De commissie is van mening dat in beginsel innovatie door het uitbesteden van werkzaamheden, binnen de
ruimte die het ambt laat en onder de voorwaarden die de tuchtrechter al heeft gesteld, mogelijk moet zijn. Het
maakt immers geen essentieel verschil of de notaris het ambachtelijke deel van de notariele werkzaamheden aan
iemand binnen zijn eigen kantoor uitbesteedt of aan iemand buiten zijn kantoor, mits voldoende zeker is dat de
notaris de regie, de zeggenschap en het toezicht volledig behoudt. Het feit dat het om vertrouwelijke gegevens gaat
en dat de notaris een geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht heeft behoeft daaraan niet in de weg te staan.
Dat is een kwestie van goede organisatie en goede contractuele afspraken. Voorwaarde is dat de notaris de
volledige zeggenschap en de regie over het dossier behoudt. De notaris blijft te alien tijde verantwoordelijk voor
het eindproduct en de wijze waarop dat tot stand is gekomen. Het uitbesteden van werkzaamheden kan een aantal
voordelen opleveren. Processen die uit een aantal standaardhandelingen bestaan worden in vergaande mate
geautomatiseerd. Dit kan bijdragen aan een daling van het foutenpercentage en dalende kosten. Het biedt
notariskantoren de mogelijkheid hun kosten te flexibiliseren; de risico's en lasten van de investeringen worden
gedragen door derden.
7.7 Publiciteit en Reclame
Op grond van artikel 28 Verordening beroeps- en gedragsregels mag de notaris potentiele clienten benaderen via
direct mail of informatiebrochures. Hij mag hen echter niet persoonlijk rechtstreeks benaderen. In zoverre
belemmeren de gedragsregels de mogelijkheden van de notaris om zijn diensten telefonisch of in persoon aan
potentiele clienten aan te bieden. Het doel van de regeling is clienten in een kwetsbare positie te beschermen
tegen opdringerige werving. Als bijvoorbeeld notarissen mensen die een overlijdensadvertentie hebben geplaatst
telefonisch of schriftelijk zouden aanschrijven en hun diensten aanbieden, zou dat afbreuk doen aan het
vertrouwen in en de goede naam van het notariaat. Het verbod heeft een beperkte strekking en sluit een bepaalde
vorm van onwenselijke reclame uit. Adverteren, bijvoorbeeld via de eigen website van de notaris,S is toegestaan
mits dit objectief en transparant gebeurt.
Adverteren via een makelaar is niet toegestaan om elke schijn van afhankelijkheid te vermijden. De commissie
wijst ook op de voordelen die aan reclameactiviteiten verbonden zijn als deze geschieden op een wijze die in
overeenstemming is met de waardigheid van het ambt. De notaris kan daarmee inzicht verschaffen in de kwaliteit
van zijn dienstverlening, het bestaan van bijzondere expertise en de transparantie van zijn tarieven.
Aanbeveling 7.8
Mits de notaris zich houdt
aan
de
eisen
die
het
ambt stelt,
is
het
maken
van
reclame
een
geoorloofde
en
soms
zelfs
nuttige
activiteit.
7.8 Provisie
Op grond van artikel 12, tweede lid, van de Verordening beroeps- en gedragsregels mag de notaris voor het
verkrijgen van opdrachten aan derden geen financiele of andere op geld waardeerbare tegemoetkoming geven.
Het oogmerk van het provisieverbod is te voorkomen dat de onafhankelijkheid/onpartijdigheid van de notaris,
zoals geregeld in artikel 17, Wna, in gevaar wordt gebracht. Het hoeft daarbij niet alleen te gaan om een
tegemoetkoming ter verkrijging van een concrete opdracht.
In de praktijk bestaat thans onduidelijkheid over de wijze waarop notarissen een samenwerkingsverband mogen
aangaan bij de dienstverlening en daarbij onderling een bepaalde beloning mogen afspreken.
Aanbeveling 7.9
Naar het oordeel van de commissie zouden afspraken over de verdeling van de beloning tussen samenwerkende notarissen
mogelijk moeten zijn zo lang de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de instrumenterende notaris gehandhaafd blijven
en de beloningsstructuur transparant en redelijk is. Notarissen mogen echter aan andere dienstverleners, zoals makelaars, noch
een beloning betalen noch in het vooruitzicht stellen teneinde op deze wijze clienten te werven.
Eindnoten hoofstuk 7
76 Zie daarover Melis-Waaijer, De notariswet, pagina 66-67.
77 In 1998 hebben S.B.J, van Heijst en Q.J. Marck in WPNR 6299 er voor gepleit om in de wet de mogelijldieid op
te nemen dat een notaris als werknemer in dienst kan treden van een andere notaris. De mogelijldieid van deze
figuur is ook in de hiervoor bedoelde rapporten onderkend. In juni 2003 heeft een werlcgroep over die
mogelijldieid een rapport uitgebracht waarin werd geconcludeerd dat de notaris in dienstbetrekking zonder
noemenswaardige bezwaren en zonder al te ingrijpende wetswijziging in de wet kan worden opgenomen.
78 Tabel 4.3 Eerste Trendrapportage Notariaat.
79 Figuur 3.2 Trendrapportage.
80 Eerste Trendrapportage Notariaat pagina 38; BDO Consultants Personeel & Organisatie. In: Notariaat
Magazine nr. 9, 2004).
81 Tabel 4.2. Eerste Trendrapportage Notariaat.
82 Kantoren met interdisciplinaire samenwerking met advocaten of fiscaaljuristen.
83 Hof Amsterdam, 22 juli 2004, Notariaat Magazine 2004/8.
Hoofdstuk 8
Versterking van de positie van de consument
8.1 Informatieasymmetrie tussen notaris en consument
Op de markt voor notariele dienstverlening vinden transacties plaats tussen notarissen en consumenten van
notariele diensten. Deze transacties kenmerken zich veelal door informatieasymmetrie tussen notaris en
individuele consumenten. De individuele consument heeft namelijk te maken met een beroepsbeoefenaar die in
het algemeen meer kennis van het recht, de markt en de transactie heeft dan hijzelf. Deze ongelijkheid brengt de
client in een afhankelijkheidsrelatie met de notaris, die nog eens versterkt wordt door het domeinmonopolie.
De informatieasymmetrie is minder aanwezig bij professionele consumenten (zoals banken, makelaars en
gemeenten). Zij nemen vaker en veelal in grotere hoeveelheden notariele diensten af, waardoor zij meer inzicht
hebben in de kenmerken van de dienst zoals prijs en kwaliteitsaspecten. Het reputatiemechanisme kan in dit geval
werken.
8.2 Sterke positie van consumenten belangrijk
De commissie onderschrijft het belang van een versterking van de positie van consumenten. In het algemeen
werken markten beter als aanbieders en vragers zich als volwaardige marktpartijen kunnen gedragen. Een sterkere
positie geeft consumenten mogelijkheden om weloverwogen voor een bepaalde notaris te ldezen. Notarissen
zullen dan meer dan nu, zij het binnen de grenzen die het ambt stelt, moeten inspelen op de wensen van
consumenten.
Sinds de invoering van de Wet op het notarisambt in 1999 zijn er diverse initiatieven genomen die de positie van
consumenten versterken of die consumenten ten goede komen. Zo heeft een bedrijf een website opgericht waarop
notaristarieven te vergelijken zijn en waar offertes kunnen worden aangevraagd. Daarnaast heeft de Vereniging
Eigen Huis voor haar leden een voordelig contract afgesloten met een notarisnerwerk: een voorbeeld van
vraagbundeling. De commissie onderschrijft het belang van deze initiatieven.
8.3 Consumentenklachten
Consumenten zijn over het algemeen tevreden over de kwaliteit van notariele diensten. Zij zijn echter wel
ontevreden over enerzijds de hoogte en onduidelijke samenstelling van prijzen en anderzijds over de
mogelijkheden klachten en geschillen op te lossen. 84
Het eerste probleem dat de commissie signaleert is een transparantieprobleem. Consumenten hebben namelijk
geen inzicht in de verhouding tussen prijs en kwaliteit, hoewel zij daar wel behoefte aan hebben. De kwaliteit
bestaat uit een aantal aspecten zoals de kwaliteit van de akte, het juridische advies en van overige notariele
handelingen en de dienstverlening. Hoewel de al beschikbare informatie zich concentreert op de tarieven, is de
commissie van mening dat deze informatie het gebrek aan inzicht in zowel de hoogte als de samenstelling (c.q.
opbouw) van de tarieven niet oplost. Dit wordt veroorzaakt doordat de consument weinig tot geen informatie heeft
over de relatie tussen prijs en kwaliteit, waardoor hij de verhouding ook niet kan beoordelen.
Het transparantieprobleem wordt veroorzaakt door een aantal kenmerken van het notariaat. Een eerste kenmerk
van het notariaat is dat de dienst die de notaris levert maatwerk is. Daarnaast is de kwaliteit door de consument
vooraf vaak niet goed in te schatten. Dit kan zelfs achteraf een probleem zijn, aangezien de werkelijke kwaliteit
vaak pas na langere tijd duidelijk wordt. Ten derde nemen consumenten slechts een paar keer in hun leven een
product van de notaris af, zodat het reputatiemechanisme niet goed werkt.
Het tweede probleem betreft de ldachten- en geschillenafhandeling. Ten eerste is het voor consumenten veelal
onduidelijk wat hun rechten en plichten zijn en waar zij kunnen klagen. Ten tweede zijn de huidige
klachtenprocedures bij ringvoorzitters en learners van toezicht niet primair gericht op de belangen van de
consument, maar op het handhaven van de beroepsstandaard.
Een goede geschillenregeling zal een disciplinerende werking kunnen hebben op het gedrag van notarissen.
Consumenten moeten daarom bij geschillen een laagdrempelige toegang tot een rechter hebben. Het vergroten
van de kennis van consumenten en aanbieders omtrent rechten en plichten en het verbeteren van de afhandeling
van consumentenklachten zal leiden tot minder geschillen en tot een stijging van het vertrouwen van partijen in
de markt.
De commissie heeft eerder in dit rapport het voorstel gedaan deze geschillenbeslechting bij de notariele kamer
onder te brengen.
8.4. Naar een transparantere notarismarkt
Het vergroten van de transparantie zal ertoe leiden dat de consument beter in staat zal zijn notarissen te
vergelijken en daardoor een gunstigere prijs-/kwaliteitsverhouding kan bedingen. Niet alle
transparantieproblemen zijn echter volledig op te lossen, omdat het niet altijd mogelijk is objectiveerbare en
controleerbare informatie te leveren aan de consument. Zo is met name de kwaliteit van juridisch advies
nauwelijks vast te stellen. Waar dit wel mogelijk is, zou gestreefd moeten worden naar het nemen van zo licht
mogelijke maatregelen om de transparantie te vergroten. De commissie geeft hieronder aan welke maatregelen
haar voorkeur hebben en wat een terugvaloptie is.
Aanbeveling 8.1
De consumenten zouden voorlichting moeten ontvangen over twee onderwerpen. Namelijk over het feit dat zij keuzevrijheid
hebben en dat zij notarissen kunnen vergelijken.
Consumenten zijn zich er niet altijd van bewust welke verschillen bestaan tussen notarissen wat betreft tarieven en kwaliteit.
Daarnaast weten de consumenten meestal niet welke handelingen de notaris moet uitvoeren in het kader van de opdracht,
hetgeen mogelijk tot onbegrip over de hoogte van de tarieven leidt. Een informatiecampagne door of in samenwerking met een
consumentenorganisatie, zoals bijv. de Consumentenbond, zou daarin verbetering kunnen brengen.
Aanbeveling 8.2
Daarnaast ziet de commissie aanleiding tot twee flankerende maatregelen, te weten het bevorderen van het maken van reclame
(en andere pro-actieve informatievoorziening door notarissen aan consumenten) en het uitzetten van onderzoek naar
kwaliteitsindicatoren door de overheid. De eerste maatregel kan notarissen stimuleren om meer dan nu informatie aan de
consument te verschaffen. De tweede maatregel kan kennis en informatie opleveren die gebruikt kan worden bij de andere
maatregelen.
8.5 De Code Helder Offreren en Tarifieren
De Code Helder Offreren en Tarifieren (Code HOT) van de KNB heeft tot doel notarissen te bewegen op een
heldere manier om te gaan met hun clienten waar het gaat om communicatie over hun dienstverlening en de
vergoeding daarvoor. De Code heeft echter niet alleen betrelddng op de afspraken die de notaris en de client
voorafgaand aan de dienstverlening met elkaar maken, maar ook op afspraken tussen notaris en client tijdens de
uitvoering van een opdracht. De inhoud van de Code is deels een uitwerking van onderdelen van de Verordening
beroeps- en gedragsregels en sluit daarnaast aan bij wat in de Kwaliteitsnorm van de KNB is vastgelegd met
betrekking tot communicatie tussen notaris en client ten aanzien van werkzaamheden en financiele vergoeding
daarvoor. Waar de Verordening beroeps- en gedragsregels en de Kwaliteitsnorm voornamelijk vastleggen wat
plichten zijn van de notaris, geeft de Code daarnaast een beschrijving van de wijze waarop hij rechten en plichten
van de opdrachtgever en andere betrokkenen kan vastleggen. De Code brengt een morele en publieke verplichting
met zich mee en deels een formele verplichting.
De commissie is van mening dat de Code een belangrijke functie heeft ter bevordering van de transparantie in de
relatie van de notaris met de client die daardoor weet wat hij kan verwachten tegen welk tarief. De Code bevat ook
regels voor heldere informatie over verschotten en overige kosten voor het verlenen van diensten, zodat de client
achteraf niet voor onaangename verrassingen komt te staan. De Code voorkomt daarmee dat clienten zich fixeren
op lage tarieven. De Code heeft ook betrekking op tussenpersonen en intermediairs. Wei zouden de
mededingingsrechtelijke aspecten ervan nog eens zorgvuldig getoetst moeten worden. In het bijzonder de
verplichting een minimumvergoeding in rekening te brengen is zeer twijfelachtig.
Aanbeveling 8.3
De commissie beveelt de KNB aan de regelgeving uit de Code HOT, die thans nog geen formele verplichting voor de notaris
inhoudt, niet neerte leggen in een verordening. De commissie geeft erde voorkeur aan om de status van een codete handhaven.
De nadruk zal moeten komen te liggen op een heldere voorlichting van de consument en duidelijkheid over de tarieven die
berekend worden en de prestaties die daartegenover staan. De code dient regels te bevatten die ertoe leiden dat de offerte
concreet en controleerbaar wordt met inachtneming van de grenzen van het mededingingsrecht.
Eindnoten hoofstuk 8
84 WODC, Eerste Trendrapportage Notariaat, december 2004. Intomart, Consumentenmonitor Marktordening,
September 2004.
Hoofdstuk 9
Conclusies en aanbevelingen
Hoofdstuk 2
De commissie onderstreept het belang van de rol van de notaris als onafhankelijke en onpartijdige
vertrouwenspersoon. Het maatschappelijk verkeer heeft aan deze vertrouwenspersoon nog steeds veel behoefte.
De notaris moet een professionele dienstverlener zijn die zelf zorg draagt dat de kwaliteit van zijn dienstverlening
op peil is en dat het vertrouwen in hem gerechtvaardigd is .
Hoofdstuk 3
Met betrelddng tot de ambtelijke ethiek heeft de commissie geen eenduidig beeld. Enerzijds worden signalen
gehoord dat sommige notarissen de grenzen van de ethiek van het ambt opzoeken, anderzijds heeft de commissie
geen harde aanwijzingen gevonden dat de kwaliteit van de dienstverlening tekort zou schieten. De vrees bestaat
dat door de concurrentie hier en daar van verschraling van kwaliteit sprake is. Bij een onderzoek naar de
ambachtelijke aspecten (de meetbare kwaliteit van de akten) zijn geen verontrustende gegevens naar boven
gekomen. De commissie acht het wenselijk dat het ministerie van Justitie en de KNB nader onderzoek doen naar
de kwaliteit en de integriteit van de notariele dienstverlening.
Hoofdstuk 4
4.1 De commissie beveelt aan dat het ministerie van Justitie en de KNB in voorkomende gevallen informeel bij de
NMa vragen betreffende mededingingsrecht voorleggen om onnodige fricties te vermijden.
4.2 De commissie beveelt aan dat de KNB op korte termijn gebruik gaat maken van haar bevoegdheid opgenomen
in artikel 61, tweede lid, laatste zin, Wna, om bij verordening regels te stellen betreffende de bevordering van de
vakbekwaamheid van de leden en de kwaliteit van de beroepsuitoefening. De verordening dient de basis te
vormen tot verplichte deelname aan een auditsysteem zowel gericht op de kantoororganisatie als op de
inhoudelijke controle van de kwaliteit van akten.
4.3 De commissie is op grond van een aantal overwegingen tot de conclusie gekomen dat terugkeer naar vaste
tarieven ook in de consumptieve onroerendgoedpraktijk onwenselijk is en geen oplossing biedt voor
gesignaleerde knelpunten. De commissie ziet meer in een versterldng van de positie van de notaris door hem in
een eerder stadium bij de transactie te betrekken dan nu het geval is.
4.4 De commissie beveelt aan om de Amsterdamse praktijk bij de koop van onroerendgoed een wettelijke basis te
geven opdat de notaris conform de verwachtingen van de koper en verkoper in staat wordt gesteld alle elementen
van zijn kerntaak volledig uit te oefenen.
De commissie meent dat de problemen bij de kern moeten worden aangepakt. Dit kan volgens de commissie door
de notaris in staat te stellen zijn ambt in de onroerendgoedpraktijk ten voile te laten uitoefenen door zijn
tussenkomst voor te schrijven in het stadium van de totstandkoming van de obligatoire rechtshandeling.
Hoofdstuk 5
5.1 De commissie beveelt aan de ministerieplicht als zodanig te handhaven maar deze toe te spitsen op de
gebruikelijke notariele diensten.
5.2 De commissie beveelt aan dat notarissen doorverwijzingafspraken kunnen maken met kantoorgenoten of met
notarissen werkzaam op andere kantoren om clienten zonodig te kunnen doorverwijzen. Voorwaarde is dat het
belang van de client in kwalitatieve zin met de doorverwijzing is gediend en dat doorverwijzing noodzakelijk is
omdat de doorverwijzende notaris zelf niet over de specialistische kennis beschikt om de belangen van de client
optimaal te kunnen behartigen. Bovendien zal de doorverwijzende notaris ervoor moeten instaan dat de andere
notaris zijn client de gevraagde diensten verleent.
5.3 De commissie beveelt aan dat de KNB maatregelen treft waarmee al te lichtvaardig doorverwijzen lean worden
voorkomen en dat doorverwijzing in de praktijk beperkt blijft tot uitzonderingsgevallen.
5.4 De commissie beveelt aan om het huidige artikel 21 van de wet, waarin de ministerieplicht is verankerd, in
bovengenoemde zin te wijzigen.
Hoofdstuk 6
Hoewel de KNB naar aanleiding van de aanbevelingen van de Werkgroep Toezicht op het terrein van de kwaliteit
en integriteit van de notariele beroepsgroep de nodige initiatieven heeft genomen, is de analyse van de werkgroep
op hoofdlijnen ook thans nog onverkort van toepassing op de huidige feitelijke situatie binnen het notariaat. De
commissie onderschrijft op basis van haar eigen bevindingen de urgentie en noodzaak tot handelen die de
minister in zijn brief aan de Tweede Kamer heeft uiteengezet. De commissie onderschrijft tevens op hoofdlijnen
de maatregelen die de minister na overleg met de KNB heeft aangekondigd. De commissie is van mening dat deze
maatregelen in het licht van haar recente bevindingen op enkele plaatsen dienen te worden aangescherpt en doet
de volgende aanbevelingen:
6.1 Een scheiding aanbrengen tussen toezicht en tuchtrecht.
6.2 Het aantal kamers van toezicht terugbrengen van negentien naar vijf, namelijk een notariele kamer in de
rechtbank die gevestigd is in de hoofdplaats van ieder ressort.
6.3 Ingrijpende dwangmaatregelen alleen mogelijk maken na voorafgaand verlof van de tuchtrechter.
6.4 In de wet een basis opnemen voor de benoeming van een (stille) bewindvoerder.
6.5 Het aantal tuchtmaatregelen dat door de tuchtrechter kan worden opgelegd, uitbreiden met de mogelijkheid
van een geldboete en de voorwaardelijke sanctie.
6.6 De bevoegdheden tot onderzoek door het BFT dienen wettelijk te worden geregeld. Daarnaast moet worden
overwogen of afdeling 5.2 van de Awb of onderdelen van die afdeling van toepassing moeten zijn op het BFT. Als
het gaat om onderzoek dat inbreuk maakt op de rechten of persoonlijke vrijheden van de notaris, zoals
huiszoeking, dient het BFT voorafgaande toestemming te vragen aan de voorzitter van de notariele kamer.
6.7 De KNB dient zo spoedig mogelijk protocollen op te stellen voor het gebruik van kwaliteitsrekeningen.
6.8 De beoordelingsverklaring dient te worden vervangen door een accountantsverklaring.
6.9 In de wet opnemen dat de geheimhoudingsplicht van de notaris niet kan worden tegengeworpen aan het BFT
in het kader van aan het BFT opgedragen tuchtrechtelijk onderzoek en het verkrijgen van informatie die het BFT
voor zijn onderzoek nodig heeft.
6.10 In de wet een regeling opnemen die aan het BFT de mogelijkheid biedt, na daartoe verkregen toestemming
van de voorzitter van de notariele learner, een sanctie op te leggen aan notarissen die verzuimen tijdig mee te
werken aan de uitvoering van de aan het BFT opgedragen taken.
6.11 Maatregelen treffen om de toegankelijkheid en beschikbaarheid van tuchtrechtelijke uitspraken te vergroten,
bijvoorbeeld door het instellen van een annotatiecommissie door de KNB.
6.12 Voor de beslechting van declaratiegeschillen een voorziening treffen. Indien de ringvoorzitters en de KNB bij
de oplossing van geschillen een bemiddelende rol zouden blijven vervullen, kunnen zaken waarin geen
minnelijke oplossing wordt bereikt aan de notariele learner worden voorgelegd.
Hoofdstuk 7
De commissie doet ten aanzien van de versterking van de professionele dienstverlening de volgende
aanbevelingen:
7.1 De nationaliteitseis kan naar het oordeel van de commissie komen te vervallen. Voldoende is dat de notaris
kennis heeft van de Nederlandse wet- en regelgeving.
7.2 Er dient een regeling te worden getroffen waarin relevante werkervaring in andere juridische beroepen wordt
omschreven die geheel of gedeeltelijk als stagetijd kan worden meegeteld. De weging van de andere ervaring dient
aan de hand van deze normstelling door een onafhankelijke toelatingscommissie te gebeuren.
7.3 Bezien opbouw stage parttime kandidaat-notarissen.
7.4 Invoering objectieve toets geschikheid tijdens opleiding.
7.5 De commissie beveelt aan de invoering van de mogelijkheid van een notaris in dienstbetrelddng en deze te
beperken tot een dienstbetrekking bij een notaris.
7.6 De commissie beveelt aan te volstaan met het creeren van de wettelijke mogelijkheid om notarissen na nun
65e jaar tot ten hoogste hun 70e jaar als notaris-waarnemer te benoemen.
7.7 De commissie beveelt aan dat de KNB een nadere studie maakt van goodwill en dat de Commissie van
deskundigen waakt voor het aangaan van te hoge goodwillverplichtingen die de behoorlijke uitoefening van het
ambt in gevaar zouden kunnen brengen.
7.8. Mits de notaris zich houdt aan de eisen die het ambt stelt, is het maken van reclame een geoorloofde en soms
zelfs nuttige activiteit.
7.9. Naar het oordeel van de commissie zouden afspraken over de verdeling van de beloning tussen
samenwerkende notarissen mogelijk moeten zijn zo lang de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de
instrumenterende notaris gehandhaafd blijven en de beloningsstructuur transparant en redelijk is. Notarissen
mogen echter aan andere dienstverleners, zoals makelaars, noch een beloning betalen noch in het vooruitzicht
stellen teneinde op deze wijze clienten te werven.
Hoofdstuk 8
8.1 Het lijkt nuttig om consumenten beter voor te lichten over nun vrijheid van keuze van een notaris en over de
mogelijkheden om kwaliteit van dienstverlening en tarieven te vergelijken. Ook zouden consumenten beter
moeten worden voorgelicht over de betekenis van de tussenkomst van de notaris.
Een informatiecampagne door of in samenwerking met een consumentenorganisatie, zoals de
Consumentenbond, verdient onderzoek.
8.2 Het maken van reclame (en andere pro-actieve informatievoorziening door notarissen aan consumenten) en
het uitzetten van onderzoek naar kwaliteitsindicatoren door de overheid kan worden bevorderd. Het eerste zal
notarissen stimuleren om meer dan nu informatie aan de consument te verschaffen. De tweede maatregel kan
kennis en informatie opleveren die gebruikt kan worden bij de andere maatregelen.
8.3 De commissie beveelt de KNB aan de regelgeving uit de Code HOT, die thans nog geen formele verplichting
voor de notaris inhoudt, niet neer te leggen in een verordening. De commissie geeft er de voorkeur aan om de
status van een code te handhaven. De nadruk zal moeten komen te liggen op een heldere voorlichting voor de
consument en duidelijkheid over de tarieven die berekend worden en de prestaties die daartegenover staan. De
code dient regels te bevatten die ertoe leiden dat de offerte concreet en controleerbaar wordt met inachtneming
van de grenzen van het mededingingsrecht.
September 2005.
Bijlage 1
Instellingsbesluit van de commissie Evaluatie Wet op het notarisambt
Instelling Commissie evaluatie Wet op het notarisambt
9 juli 2004/Nr. 5286793/04/DTR
Directie Toegang Rechtsbestel
De Minister van Justitie,
Overwegende,
- dat zich ten aanzien van het notaris-
ambt, zowel nationaal als internationaal
diverse ontwikkelingen voordoen;
- dat door de Commissie monitoring
notariaat in 2003 diverse aanbevelingen
zijn gedaan omtrent marktwerking in het
notariaat;
- dat het wenselijk is te komen tot een
daadwerkelijke evaluatie van de Wet op
het notarisambt,
waarbij de vragen centraal staan of de
gei'ntroduceerde marktwerking de
beoogde effecten heeft gehad, en of de
ten aanzien van de verschillende aspec-
ten van de beroepsuitoefening in de wet
verankerde mix tussen publiek en privaat
voldoende evenwichtig is;
Besluit:
Artikel 1
1 . In te stellen een commissie evaluatie
Wet op het notarisambt.
2. De commissie heeft tot taak te onder-
zoeken of en in hoeverre:
- de benoemingsvereisten tot notaris
adequaat zijn;
- de ge'rntroduceerde marktwerking in
het notariaat de beoogde effecten heeft
gehad;
- ten aanzien van de verschillende aspec-
ten van de beroepsuitoefening de in de
wet verankerde mix tussen het publieke
domein en het private domein voldoende
evenwichtig is met het oog op een effi-
ciente borging van het publieke belang
van rechtszekerheid;
- de mogelijkheid moet bestaan dat een
notaris in loondienst werkzaam is van
een niet-notaris;
- de wijze waarop de ministerieplicht is
vormgegeven voldoet;
- betaling van goodwill bij overname
van een notarispraktijk toelaatbaar moet
worden geacht;
- invoering van een intercollegiale toet-
sing in het kader van het borgen van de
kwaliteit van de notariele beroepsuitoe-
fening mogelijk is;
- het bestaan van inkoopmacht bij de
gebruikers van notariele diensten in
overeenstemming is met de onafhanke-
lijkheid en onpartijdigheid van de
notaris;
- de leeftijdgrens van 65 jaar voor het
uitoefenen van het notarisambt voldoet;
- het mogelijk is om via pro-
competitieve maatregelen de positie van
de consument te versterken door het
vergroten van hun keuzevrijheid met
betrekking tot de notariele dienstverle-
ning en het bevorderen van transparantie
in de verhouding prijs en kwaliteit.
Artikel 2
In de commissie hebben zitting:
a. Lid, tevens voorzitter:
- Mr. A. Hammerstein, per 1 augustus
2004 President Gerechtshof Arnhem;
b. als leden:
- Mr. Ir. J. Bezemer, lid Provinciale
Staten Noord Holland;
- Mr. F.W.H. van den Emster, president
rechtbank Rotterdam;
- Prof. mr. E.H. Hondius, hoogleraar
burgerlijk recht aan de Universiteit van
Utrecht;
- Prof. mr. M.J.A. van Mourik, hoogle-
raar notarieel recht aan de Katholieke
Universiteit Nijmegen;
c. als adviserende leden:
- Mw. mr. M. Brandsma, directeur direc-
tie Toegang Rechtsbestel van het Minis-
terie van Justitie, adviserend lid;
- Drs. M.AH.M. Hameleers MP A, lid
managementteam Directie Marktwerking
van het Ministerie van Economische
Zaken, adviserend lid;
- Mr. P. Kole, directeur algemene zaken,
van de Koninklijke Notariele Beroepsor-
ganisatie, adviserend lid met als plaats-
verv anger;
- Prof. mr. G.J.C. Lekkerkerker, direc-
teur juridische zaken van de Koninklijke
Notariele Beroepsorganisatie;
d. Secretariaat:
- Mr. P. Desse, werkzaam bij de directie
Toegang Rechtsbestel, Ministerie van
Justitie, secretaris;
- Mr. C.P. Bierhuize, werkzaam bij de
directie Toegang Rechtsbestel, Ministe-
rie van Justitie, adjunctsecretaris.
Artikel 3
1 . De commissie zal voor 1 juli 2005
haar rapport aan de Minister van Justitie
uitbrengen.
2. De commissie zal aan de Minister
advies uitbrengen met betrekking tot de
in artikel 1, tweede lid, vermelde onder-
werpen, en indien haar onderzoek
daartoe aanleiding geeft, andere onder-
werpen die in de wet geregeld moeten
worden in verband met de goede vervul-
ling van het notarisambt.
Artikel 4
De leden van de Commissie evaluatie
Wet op het notarisambt ontvangen vaca-
tiegelden op basis van het Vacatiegel-
denbesluit 1988 en de daarop voor het
Ministerie van Justitie geldende bepalin-
gen, waarbij de Commissie als 'zwaar'
in de zin van het Vacatiegeldenbesluit
1988 wordt aangemerkt. Daarnaast heb-
ben zij recht op vergoeding wegens reis-
en verblijfkosten overeenkomstig het
Reisbesluit binnenland.
Dit besluit wordt gepubliceerd in de
Staatscourant.
Den Haag, 9 juli 2004.
De Minister van Justitie,
J. PH. Donne r.
Bijlage 2
Rapport EIM: Prijsconcurrentie in het notariaat
Prijsconcurrentie in het notariaat
Rene Vogels
In opdracht van de commissie
Evaluatie Wet op het notarisambt
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning
in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigenen/of openbaarmaking
in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM.
EIM aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM. Quoting numbers or text in papers, essays and books is
permitted only when the source is clearly mentioned. No part ofthis publication may be copied and/or published in any form
or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM. EIM does not accept
responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Inhoudsopgave
Inleiding
2 Nauwkeurigheid van werken
2.1 Onzorgvuldigheden in de akten
2.2 De familiepraktijk
2.3 Inzages rond het transport
9
11
12
3 Zakelijke relaties notariaat
3.1 Inleiding
3.2 Inzicht in de markt
3.3 Ervaring met prijsvechters
3.4 Zorgvuldig werken
3.5 Ontwikkeling dienstverlening
3.6 Conclusie
15
15
15
17
19
20
23
4 Ontwikkeling bedrijfsvoering notariaat
4.1 Inleiding
4.2 Aanpassing kantoren aan vrije tarieven
4.3 Kwaliteit van de dienstverlening
4.4 De toekomst
25
25
25
28
29
Samenvatting
De doelstelling van het onderhavige onderzoek is inzicht krijgen in de ervaringen van notarissen met
de marktwerking in het notariaat en de gevolgen die met name de liberalisering van de tarieven heeft
gehad ten aanzien van de bedrijfevoering en de kwaliteit van nun dienstverlening. De aandacht gaat
daarbij met name uit naar de onroerendgoedpraktijk. In drie regio's in het land is sprake van hevige
prijsconcurrentie. In deze regio's en een referentieregio is onderzocht of er verschillen zijn in de ma-
nier van werken van kantoren.
De zorgvuldigheid van werken is gemeten door te kijken naar gegevens van hetKadaster. Het Kadas-
ter telt het aantal keer dat er fouten optreden in of bij het aanbieden van akten. Bij 1,2% van de akten
treden fouten op. De op prijsconcurrerende kantoren maken niet meer fouten dan andere kantoren.
Het aantal fouten neemt in de tweede helft van 2004 af vergeleken met de eerste 6 maanden. Fouten
waardoor de akte niet wordt ingeschreven, de attendering niet inschrijving, zijn goed voor ongeveer de
helft van alle fouten.
Aan de hand van de cijfers van het Centraal Testamenten Register is onderzocht of de prijsvechters
zich meer of juist minder richten op de familiepraktijk. De ontwikkeling van het aantal nieuwe testa-
menten is hiervoor bekeken. De regio's die zijn onderzocht benaderen in 2004 het aantal testamenten
van 2001. De prijsvechters zijn net zo actief in de familiepraktijk waar het gaat om nieuwe testamenten
als andere kantoren.
Rond het transport van een huis is het de bedoeling dat een notaris op ten minste drie momenten de
Kadasterregister raadpleegt om de status te controleren. De geselecteerde prijsvechters voor dit on-
derzoek blijken in ieder geval niet te bezuinigen door minder vaak de registers in te zien rond het
transport.
Tijdens het onderzoek is aan 160 makelaars, hypotheekbemiddelaars en projectontwikkelaars ge-
vraagd hoe ze te spreken zijn over de notarissen in hun omgeving en welke ontwikkelingen zij hebben
gezien de laatste jaren. De centrale conclusie uit dit deel van het onderzoek is dat verwijzers tevreden
zijn over de beweging die er is gemaakt naar meer klantgerichtheid door het notariaat. Bovendien zijn
daarbij de prijzen gedaald. De kwaliteit van de akten en de zorgvuldigheid van het proces zijn op het
oude niveau gebleven. "De goedkope notaris van nu is de dure van vroeger" is een citaat dat is opge-
tekend tijdens deze interviews.
Als laatste onderdeel van het onderzoek zijn interviews gehouden met notarissen en accountants van
notarissen. In iedere regio zijn ten minste twee prijsvechters bezocht. De prijsvechters hebben zonder
uitzondering een (zeer) strak georganiseerde praktijk. Daardoor doen ze meer werk met minder men-
sen. Specialisatie op de onroerendgoedmarkt is niet aan de orde bij de prijsvechters. De familiepraktijk
is juist een belangrijke aanvulling op de omzet uit de onroerendgoedpraktijk.
De kwaliteit van de notariele dienstverlening rond net transport van registergoederen is vooral afhan-
kelijk van het proces en zorgvuldig werken met voldoende controlemomenten. Prijsvechters wijken op
deze punten niet af van andere kantoren.
De goedkopere kantoren zijn vaak ook de wat jongere kantoren met relatief jonge notarissen. Het lage-
re inkomen dan voorheen gebruikelijk in het notariaatis voor hen geen probleem. Er is duidelijke con-
sensus dat de prijs het meest effectieve marketinginstrument is voor de notaris. Onder de kostprijs
werken komt uitsluitend voor in de vorm van een korte tijdelijke actie, bijvoorbeeld om de aandacht op
het kantoor te vestigen.
Klanten zijn bereid voor een lager tarief meer te reizen. De notarismarkt is daardoor minder locaal dan
vroeger. Het is echter geen landelijke markt. Notaristoerisme komt wel voor, maar er is dan meestal
een band tussen de 'toerist' en de betreffende regio: de familie woont er, of het is de regio waar men
jaren heeft gewoond of is geboren.
Inleiding
Op 1 oktober 1999 is de nieuwe Wet op het notarisambt in werking getreden.
In de nieuwe wet zijn onder andere de tarieven in de onroerendgoedpraktijk (geleidelijk) vrijgelaten.
Daamaast is de vestiging van nieuwe notarissen eenvoudiger geworden.
Aan de commissie Evaluatie Wet op het notarisambt (Commissie Hammerstein) is cpdrachtgegeven
tot een brede evaluatie van de gevolgen van de wet. Zij moet zich daarbij onder andere richten op de
vraag of de geintroduceerde marktwerking de beoogde effecten heeft gehad.
De doelstelling van het onderhavige onderzoek is inzicht krijgen in de ervaringen van notarissen met
de marktwerking in het notariaat en de gevolgen die met name de liberalisering van de tarieven heeft
gehad ten aanzien van de bedrijfsvoering en de kwaliteit van hun dienstverlening (dit betreft ook de
kwaliteit van akten). De aandacht gaat daarbij vooral uit naarde onroerendgoedpraktijk. De commis-
sie heeft deze informatie nodig voor haar advies aan de minister.
De vraag die zich binnen de Commissie Hammerstein aandient is welke gevolgen de
marktwerking heeft voor de bedrijfsvoering en dienstverlening van notariskantoren.
Enerzijds zijn er geluiden te horen dat vooral in 'prijsvechtergebieden' kantoren minder
kwaliteit leveren en aan de concurrentie ten onder dreigen te gaan. De mogelijkheid
bestaat dat onder druk van de concurrentie bijvoorbeeld (tijdelijk) onder de kostprijs
wordt gewerkt, duur gekwalificeerd personeel wordt vervangen door goedkope nieuwe
medewerkers en niet alle wettelijk verplichte werkzaamheden meer worden verricht.
Anderzijds zijn er ook geluiden dat 'prijsvechters' geen afbreuk doen aan de kwaliteit
van hun product. Kantoren kunnen bijvoorbeeld lagere prijzen vragen omdat ze hun
bedrijfsvoering efficienter en goedkoper hebben ingericht waardoor ze een lagere kostprijs hebben.
Sinds de inwerkingtreding van de Wet op het notarisambt hebben zich belangrijke maatschappelijke
veranderingen voorgedaan, zoals toename van ICTgebruik, burgers die mondiger worden en zeggen-
schap wensen, en een conjuncture^ neergang.
In het onderhavige onderzoek zal worden nagegaan wat de ervaringen zijn met de marktwerking in het
notariaat en welke veranderingen onder invloed van de marktwerking zijn doorgevoerd op notariskan-
toren. Omdat de marktwerking zich vooral voordoet in de registergoederenpraktijk, zal het onderzoek
zich ook daarop richten.
Het onderzoek bestaat uit drie onderdelen. Allereerst wordt op basis van gegevens van het Kadaster
bekeken of er duidelijke verschillen zijn in de nauwkeurigheid van werken in de registergoederenprak-
tijk. Daamaast worden cijfers van het CTR, het Centraal Testamenten Register, geraadpleegd om te
bezien of er sprake is van duidelijke specialisatie in de registergoederenpraktijk bij bepaalde kantoren.
Het tweede en het derde deel van het onderzoek zijn nauw met elkaar verbonden. In verschillende
regio's in het land is nadrukkelijk het prijsinstrument ingezet in de concirrentie tussen kantoren. In drie
regio's manifesteertzich dit in sterke mate, waarbij concurrenten elkaar niet alleen via de prijs bevech-
ten maar ook met het zoeken van de publiciteit.
In deze regio's is daarom gericht onderzoek gedaan binnen de beroepsgroep zelf en bij zakelijke rela-
ties die op regelmafge basis te maken hebben met de dienstverlening van notarissen in de register-
goederenpraktijk.
Ter vergelijking is in een vierde regio op dezelfde manier te werk gegaan. In deze referentieregio is
weliswaar ook sprake van prijsconcurrentie, er is echter duidelijk minder
tumult over dan in de drie andere regio's. Per regio zijn 40 telefonische interviews gehouden met zake-
lijke relaties en ten minste 4 interviews met notarissen. Daarbij zijn
steeds twee kantoren die met lage prijzen de markt bewerken benaderd. Daarbij is het
gelukt in de regio's de initiators van de 'prijzenslag' te interviewen. Bij het vaststellen
van de regio is het gebied genomen dat in een straal van circa 25 KM rond de prijsvec hters ligt.
In de referentieregio is een vergelijkbare aanpak gekozen waarbij ook twee kantoren zijn geinterviewd
die nadrukkelijk met lage prijzen de markt bewerken.
Naast deze interviews zijn ook gesprekken gevoerd met enkele accountants die een goed beeld heb-
ben van de notarismarkt omdat zij voor een aantal kantoren de jaarrekening verzorgen.
Nauwkeurigheid van werken
2.1 Onzorgvuldigheden in de akten
De toegenomen prijsconcurrentie kan tot gevolg hebben dat kantoren worden gedwongen hun efficien-
cy ver op te voeren. De kans dat er daardoor fouten ontstaan in akfen als gevolg van te grate werkdruk
of haastis aanwezig.
Kadaster telt inhoudelijke
en procedurele fouten
Voor een deel is dit op objectieve wijze vast te stellen als het gaat om transport- en typotheekakten.
Het Kadaster heeft hiervoor een telling gemaaktvan de attenderingen voor niet-inschrijving en de va - -
zoeken tot verbetering. Het kan hier gaan om inhoudelijke onvolkomenheden maar ook om het niet op
de juiste manier aanleveren of niet naar de juiste Kadastervestiging sturen van de stukken. Behalve
om inhoudelijke gaat het dus ook cm procedurele fouten.
Bij de attendering niet inschrijving is sprake van een ernstigere fout aangezien de akte
in dat geval niet wordt ingeschreven. Bij de verzoeken tot verbetering wordt de akte
wel ingeschreven. In de analyse is onderscheid gemaakt tussen deze categorieen.
Deze cijfers zijn per individueel notariskantoor afgezet tegen het totaal van de ingeschreven akten van
dat kantoor. Het percentage dat op deze wijze wordt berekend geeft aan in welke mate er fouten of
onvolkomenheden in de akten zitten. Het Kadaster kan deze informatie niet vergelijken met de periode
van voor de huidige notariswet vanwege een wijziging in de databasesystemen.
De scores zijn vastgesteld voor de eerste zes maanden en de tweede zes maanden van 2004.
Bij 1 ,2% van de akten zijn
fouten gemaakt
Op basis van de Kadastergegevens blijkt dat in de eerste helft van 2004 bij 1,5% van alle akten een
herstelactie nodig is. In de tweede helft daalt dit percentage aanzienlijk naar precies 1%. Het btaal
van 2004 komt daarmee uit op 1,2%.
Als alleen wordt gekeken naar de attendering niet inschrijving, dan komen de percentages uit op
0,74% voor de eerste helft van 2004 en op 0,43% voor de tweede
helft. Voor heel 2004 komt de foutscore attendering niet inschrijving uit op 0,57%.
Grote verschillen tussen
kantoren...
Er is sprake van een behoorlijkespreiding in deze uitkomsten. De hoogste score komt uit op 15%. In
totaal is de score berekend voor 885 vestigingen waarvan in de eerste helft van 2004 47 kantoren
meer dan 5% onvolkomenheden laat zien. Ongeveer 300 kantoren blijven echter onder de 1%.
Over heel 2004 bekeken zijn er slechts 20 kantoren met meer dan 5% onvolkomenheden. Deze 20
kantoren zijn goed voor 3,8% van alle fouten die in 2004 zijn geregistreerd.
Uit de scores zijn de resultaten van 20 kantoren met een heel klein aantal akten, minder dan 70, weg-
gelaten. Drie van deze kantoren hebben een opmerkelijk hoge foutscore van respectievelijk 15%, 38%
en 58%. Het gaat hierbij om kantoren met een kleine onroerendgoedpraktijk. De overige kantoren in
deze groep laten geen uitzonderlijke score zien. De foutscore blijft binnen de bandbreedte 0% tot 5%
In figuur 1 zijn de resultaten per kantoor afgebeeld voor verschillende regio's voor de eerste zes
maanden van 2004 en 2004 in totaal. De onderzochte regio's 1 en de referentieregio zijn daarbij afge-
zet tegen de rest van Nederland.
.en tussen regio's
In regio 1 is de spreiding het grootst. Het kantoor met de hoogste foutscore in deze regio staat nadruk-
kelijk niet te boek als een van de 'prijsvechters'.
De referentieregio laat geen betere scores zien en ook het landelijke beeld is niet beter dan de gese-
lecteerde regio's. Sterker nog: regio 3 doet het erg goed, ook in de eerste 6 maanden van 2004.
figuut Percentage attenderingen en verzoeken tot verbeteicHiK^enLiJytagectiiH
totalffiantal akten per kantoor
Eerste 6 maanden 2004
Rest van Nederl
Ref erentiereg
Regio
Regio 2
Regio 1
0%
Totaal 2004
Rest van Neder]
Ref erentiere
Regio
Regio
Regio
:
(*m**4t* •"
W» 4
♦
* *
>4 *
„...,
♦
— * —
— •-
••
•
•
•
»•»»* ««
3ron: Kadasteibewerking EIM
svechters wijken niet af
van andere kantoren
Ook voor de andere regio's is niet de conclusie te trekken dat de kantoren die zich nadrukkelijk met
lage prijzen profileren hoger dan gemiddeld scoren als het gaat om de
foutenmarge. Gemiddeld ligt de foutenmarge in regio 2 en regio 3 zelfs duidelijk onder
het landelijke kantoorgemiddelde van 1,5% voor de eerste helft van 2004. Onder kantoorgemiddelde
wordt verstaan het gemiddelde van de foutenmarge per kantoor. Ongeacht het aantal akten telt ieder
kantoor even zwaar mee bij de berekening.
De scores in alle regio's verbeteren gedurende het jaar 2004 aanzienlijk. Het aandeel
van de zwaardere fouten, de attendering niet inschrijving, maakt ongeveer de helft uit
van de fouten. Dit aandeel is vrijwel constant per regio en gedurende het jaar.
1 De regio's zijn vastgesteld door het gebied te nemen dat in een straal van 25KM rond de gekozenprijsvechtkantoren
ligt. De referentieregio is een stedelijk gebiedwaarbij de kantoren 25KM rond de stad en de stad zelf in het gebied
zijn betrokken.
f iguifir Gemiddelde f outenmarge per regio
Alle fouten
Rest van Nederl;
Ref erentiere
Regio :
Regio ;
Regio :
0,0
J 1,1%
m
^■0,8%
J 0,8%
Jl,b%
=12,3%
i 0,5%
totaal 2004
1,0% 1,5%
□ maand l - 6
2,0% 2,5%
□ maand 7 - 12
Attendering niet inschrijving (ANI)
0,0% 0,5%
HANI 2004
1,0% 1,5%
HANI maand 1 - 6
2,0% 2,5%
□ ANI maand 7 - 12
Bron: Kadas tebewerking EIM
2.2 Defamiliepraktijk
Een belangrijk deel van de ontwikkelingen van de familiepraktijk is terug te vinden in de registraties
van het CTR. Onder andere slle nieuwe en aangepaste testamenten worden daar geregistreerd.
Het CTR legt de gegevens vast per akte per notaris en doet dat al vele jaren op dezelfde manier. De
ontwikkelingen zijn daardoor op betrouwbare wijze over een langere peri ode te vergelijken. Voor dit
onderzoek is het aantal nieuwe testamenten in 2003 en 2004 vergeleken met de aantallen van 2001.
De reden om alleen naar de nieuwe testamenten te kijken is om het effect van de aanpassing in het
erfrecht per 1 januari 2003 te beperken. Dit heeft geleid tot een relatief sterke stijging in het aantal
aanpassingen in bestaande testamenten ten opzichte van 2001, te weten 34% in 2003 en 25% in
2004.
De drie aandachtsregio's, de referentieregio en de rest van Nederland worden weer vergeleken. Om
de regio-indeling te kunnen maken zijn de CTR -gegevens aangevuld met de kantoornaam en vesti-
gingsplaats. Deze aanvullende informatie is geleverd door de KNB.
figuui Ontwikkeling aantal nieuwe testamenten in 2003 en 2004 (index
3,3
Ref erentierec
_l 96,3
i i
Regio :
39,8
9,5
Regio z.
1 ■■ .. .
Regio 1
1 Q7
ndex: 2001 = 101
90 92 94 96 9B
■ 2004
100 102 104 106 108 110
D2003
BronrCTR, KNB , bewerking EIM
Het aantal nieuwe testamenten is in 2003 overal lager dan in 2001. In 2004 neemt het aantal nieuwe
testamenten weer toe. In regio 3 is de stijging relati ef groot en ook de referentieregio komt net boven
het niveau van 2001 uit.
Er is ook een analyse op kantoomiveau gemaakt. Die analyse laat zien dat de kantoren die zich in be-
langrijke mate richten op de particuliere markt, allemaal actief zijn in de famiiepraktijk. Ook de sterk op
de ondememings- en adviespraktijk gerichte kantoren maken testamenten op, maar op veel kleinere
schaal. De conclusie die in de rapportages voor de monitorcommissie notariaat steeds is getrokken dat
slechts een zeer klein percentage van de notarissen vrijwel niets doet in de familiepraktijk blijft dus
gelden.
Prijsvechter ook actief in
familiepraktijk
De prijsvechters zijn volgens de CTR-gegevens allemaal actief in de familiepraktijk. Ze wijken niet af in
de ontwikkeling van het aantal testamenten ten opzichte van andere kantoren in hun omgeving. Ge-
middeld is het aantal testamenten per notaris wel afgenomen als gevolg van het toegenomen aantal
notarissen.
2.3 Inzages rond het transport
Het Kadaster is gevraagd om voor de prijsvechters die voor dit onderzoek zijn geselecteerd in de re-
gio's een nader onderzoek uit te voeren waarbij is gekeken hoeveel hypothecaire inzages plaats heb-
ben gevonden rond de transportdatum.
Deze analyse is voor 7 kantoren uitgevoerd. Het zevende kantoor is een kantoor dat in de referenti e-
regio het prijsinstrument gebruikt.
Geen bezuiniging op aantal
inzages rond transport bij
prijsvechters
Het gemiddelde aantal inzages komt uit binnen de bandbreedte van 2,75 tot 4,27 per
akte. Dat is een behoorlijk goede score als wordt uitgegaan van de veronderstelling dat
een goede notaris voor een losse hypotheek of losse levering minstens 3 hypothecaire
inzages doet. Bij een combinatie van levering en hypotheek zijn de inzages te combineren waarmee
met 3 inzages 2 akten zijn 'afgedekf. Het Kadaster beschikt niet over
landelijke resultaten als het gaat om het aantal inzages rond het transport.
in
Er is in de groep van 7 een opvallende uitschieter naar beneden. Dit kantoor komt op
een inzage-gemiddelde van 1,59 per akte. Om een definitief oordeel over dit lage aantal te vellen is
aanvullend onderzoek van het Kadaster nodig. Daarbij wordt gekeken
naar de aard van de inzages. Voorzover is na te gaan wijkt het betreffende kantoor qua
praktijk echter niet duidelijk af van andere kantoren. Het kantoor heeft bovendien een
relatief hoge foutenmarge van 2,4% in de eerste 6 maanden van 2004 en 1,4% over
heel 2004.
2.4 Conclusie
Bij het Kadaster is gekeken naar het aantal fouten en de aard van de fouten over heel
Prijsvechters wijken niet 2004. Bij het CTR is de ontwikkeling van de familiepraktijk beoordeeld. Op basis van
af op de objectieve deze analyse is de conclusie te trekken dat de als prijsvechters te boek staande kantoren
maatstaven van in de onderzochte regio's als het gaat om de objectieve maatstaven van het Kadaster en
Kadaster en CTR CTR niet afwijken van de andere kantoren in hun regio.
Zakelijke relaties notariaat
3.1 Inleiding
Een aantal relaties van notarissen heeft zeer regelmatig te maken met de dienstverlening rond regis-
tergoederen. Deze relaties zijn voor een deel klant. Ze treden echter ook vaak op namens particulieren
en zijn in die hoedanigheid soms ook referent. Zij zijn dus zeer goed in staat om een beeld te geven
van de ontwikkelingen in het notariaat over de laatste jaren. In net onderzoek zijn per regio 20 make-
laars, 15 hypotheekadviseurs en 5 projectontwikkelaars benaderd per telefoon. De interviews zijn ge-
voerd door de telefonische interviewers van EIM. De bereidheid om mee te werken aan het onderzoek
was hoog; 81% van de mensen waarmee een telefonisch contact is geweest heeft alle vragen beant-
woord.
De vragenlijst die voor dit deel van het onderzoek is gebruikt is opgenomen in de bijlage van dit rap-
port. De vragen bestonden uit relatief veel open vragen en een aantal gesloten vragen. De bedoeling
van de gesprekken is geweest zoveel mogelijk signalen van een brede groep relaties van het notari-
aat op te vangen. Hierdoor is het goed mogelijk eventuele structurele problemen te onderscheiden van
incidenten.
3.2 Inzichtindemarkt
Voor particulieren is het moeilijk om een goed beeld te krijgen in de markt als het gaat om de selectie
van goede en minder goede kantoren, zeker als het gaat om zogenaamde starters op de huizenmarkt.
Bij zakelijke diensten in het algemeen is het zo dat mensen de selectie van een aanbieder vaak base-
ren op adviezen van anderen. Bij diensten waar vertrouwen een belangrijke rol speelt en waarbij de
klant zelf niet inhoudsdeskundig is, is dat nog sterker het geval. Voor notarisdiensten gaat dit lis ze-
ker ook op.
Meer dan 50% van de makelaars geeft aan dat klanten vaak vragen om advies rond de keuze van de
notaris. Bij hypotheekbemiddelaars is dat percentage zelfs nog hoger (gemiddeld 60%). Projectontwik-
kelaars treden minder op als doorverwijzer: gemiddeld zegt 20% vaak clienten te adviseren over de
keuze van de notaris. Bij projecten 'vrij op naam' kiest de projectontwikkelaar de notaris voor de leve-
ring en is er geen sprake van aanbeveling.
Makelaars en hypotheekadviseurs hanteren doorgaans een lijst van notariskantoren waar ze klanten
naar verwijzen. Projectontwikkelaars werken vaker met een kantoor.
f iguufc* Geselecteerde kanfliiffeworden aanbevolen aan de klanten
Prijs en kwaliteit belangrijk-
ste criteria
makelaars
hypotheekadvise
proj ec ton twikkel aars
&
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80%
Been kantoor Dshortlist Dbeveel geen kantoren aan/geef alleen adv:
Bron: EIM
Selectiecriteria
Prijs is lang niet het enige selectiecriterium, blijkt uit de antwoorden. Het belang van de prijs verschilt
echter wel voor makelaars en hypotheekverstrekkers. Tussen de regio's is geen sprake van duidelijke
verschillen.
In de categorie 'nog anders' is vaak genoemd de locatie van het kantoor. De notaris 'om de hoek' is
wel zo handig, zeker als het dichtbij de makelaar of hypotheekadviseur zelf is.
figuvfr Selectiecriteria voor notariskantoren
a kfpii
de pri;2
de kwaliteit van de
de kwaliteit van de dienst^
de snelheid van reagHHH
de in de praktijk bewezen goede same "prki n
te maken afspraken over snelle af
nog anders namelijk
j^^^f]
i i
i i
D
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90%
H make laarsD hypo theekadviseuiDproj ectontwikkelaars
3ron: EIM
Een klein deel van de verwijzers heeft afspraken gemaakt met notarissen waarbij clienten bijvoorbeeld
korting krijgen. Dit blijkt bij gemiddeld meer dan 20% van de hyptheekverstrekkers voor te komen. Bij
makelaars ligt dit percentage rond de 10%.
50% in regio 1 beveelt be-
paalde kantoren
zeker niet aan
Niet aanbevelen
Er zijn ook kantoren die juist niet worden aanbevolen. Bij dit punt is voor het eerst sprake van duidelij-
ke verschillen tussen de onderzochte regio's. In regio 1 is de helft van de verwijzers in ieder geval over
een aantal kantoren niet te spreken. Zij zullen deze kantoren 'nooit aanbevelen'.
figuvfr Niet aanbevelen
Refer entierec
Regio 3
Regio 2
Regio
0%
Bron: EIM
Door slechte ervaringen
worden kantoren niet
(meer) aanbevolen
De belangrijkste reden om een kantoor juist niet aan te bevelen is dat de verwijzer zelf slechte ervarin-
gen heeft opgedaan met de notaris in kwestie. De antwoorden op deze open vraag zijn achteraf geco-
deerd. In totaal hebben ruim 50 mensen deze vraag beantwoord. De antwoorden kunnen verschillende
elementen omvatten. De scores tellen daarom niet op tot 100%.
Circa 12% noemt expliciet de prijsvechters in het antwoord. Veel vaker wordt de slechte reputatie van
bepaalde kantoren genoemd. De reputatie staat ter discussie door het gedrag van een enkele notaris,
maar vaker nog door de andere clienten van enkele kantoren.
figuut Waarom niet verwijzen naar bepaalde kantoren?
Slechte ervaringen met bepaalde 1
Kwaliteit van de dienstvs
Attitude (arrogant, oude stempel, n
Te vaak fouten in de
Reputatie van het ka:
De prijsvecht
Geen specialisatie op bepaalde
0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40% 45%
Bron: EIM
3.3 Ervaring met prijsvechters
Een groot deel van de verwijzers heeft zelf ervaring opgedaan met de prijsvechters. Met name make-
laars kennen deze kantoren goed. De verschillende regio's laten hier wel enkele verschillen zien. In de
referentieregio hebben de verwijzers bijvoorbeeld duidelijk minder ervaring met prijsvechters, zoals
verwacht kon worden. In deze regio staan de prijzen immers minder in de aandacht.
figuvflr Ervaring met notariskantoren die met de prijs concurreren
Refer entierec
Regio 3
Regio 2
Regio 1
0%
70%
8%
I I i i 1
i I i
I I : 1 !
10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80%
Bron: EIM
srwijzers tevreden over
goedkope
kantoren
Op grand van de ervaring van de verwijzers is niet de conclusie te trekken dat de goedkope kantoren
minder goede dienstverlening leveren. In ieder geval in regio 2 zijn de verwijzers die ervaring hebben
met goedkope kantoren behoorlijk tevreden. In regio 3 is een grate fractie helemaal tevreden. In regio
1 is de groep die helemaal tevreden is over de goedkope kantoren een stuk kleiner.
figmfi: Tevredenheid over dienstverlening goedkope kantoren
io
1 ' _l_
Ref erentierec
^^^"
1 1
Regio 3
^^^™^"
1 ! 1
Regio 2
i ^T I
Regio 1
1
^^^™
i
i 1
20% 0% 20% 40% 60%
Hniet tevreden Dgedeeltelijk
80% 100%
Hhelemaal
3ron: EIM
dkope notaris van nu is
de dure van
vroeger
De helft van de zakelijke relaties ziet eigenlijk helemaal geen verschil in de dienstverlening van de
goedkopere notaris; 'de voor mij goedkope notaris is de dure notaris van vroeger'. Anderen zien alleen
verschil als het gaat om de aanvullende zaken. Het product is uitgekleed. Dingen die niet standaard
verlopen worden extra in rekening gebracht Uiteindelijk is het prijsverschil dan niet meer zo groot.
Als er verschillen worden genoemd, gaat het vaak om de tijd die er wordt vrijgemaakt voor de client.
Die is bij de goedkopere notaris soms beperkter. Het is echter niet altijd minder. Er zijn ook verwijzers
die juist over de goedkopere kantore beter te spreken zijn. Ze zijn klantvriendelijker, zijn bereid iets
extra's te doen, bijvoorbeeld buiten kantoortijden nog passeren, en hebben het proces goed georgani-
seerd.
Is duurder ook beter?
In het gesprek is de stelling voorgelegd: zijn de duurdere kantoren ook de betere kantoren? Een grote
meerderheid is het met deze stelling niet eens. De duurdere kantoren maken dezelfde fouten als de
goedkopere. Vaak is er bij de duurdere ook nog wel te onderhandelen. De duurdere kantoren zijn vd-
gens de ondervraagden ook vaak duurder omdat ze groter zijn, meer overhead hebben en zich minder
goed aan de nieuwe situatie hebben aangepast als het gaat om de kostenbewaking.
figuukO Is het duurdere kantoor ook beter?
io
I ! !
Ref erentierec
1
1
Regio 3
1 1
Regio 2
|
1
Regio 1
1
1 1
1
100% 80% 60% 40% 20%
0% 20% 40% 60
3.4 Zorgvuldig werken
In het onderzoek is gevraagd in welke mate foutjes of fouten worden gemaakt door de notaris. Vervol-
gens is gevraagd of er een ontwikkeling is te zien in het aantal fouten en of die fouten steeds door de-
zelfde kantoren worden gemaakt.
In regio 1 relatief vaker
fouten
Tussen de regio's zitten enkele opmerkelijke verschillen als het gaat om fouten die worden geconsta-
teerd in het werk van notarissen. In regio 1 geeft 88% aan wel eens op fouten te stuiten. Volgens de
Kadastergegevens is regio 1 overigens ook de regio die het op dit punt minder goed doet.
Uit de resultaten blijkt niet overtuigend dat er meer fouten worden gemaakt dan vroeger, en het is ze-
ker niet zo dat het steeds dezelfde kantoren zijn die fouten maken.
figuufrl Fouten en foutjes
Komen fouten voor?
antwoord
Meer fouten dan vroeger?
antwoord ja
antwoord ja
erentierec
Regio 3
Regio 2
Regio 1
erentierec
Regio 3
Regio 2
Regio 1
erentierec
78%
80%
|33%
125%
18%
19%
Regio 3
^^^^M -'->%
Regio 2
| 21%
Regio 1
^^H 1':
Bron: EIM
De frequentie waarmee fouten voorkomen is niet heel hoog. Alleen in regio 1 is een aantal keren ge-
noemd dat fouten vaak voorkomen.
Het beeld van de referentieregio wordt onderbouwd door de resultaten van het Kadaster. In de referen-
tieregio noemt bijna 30% van de respondenten dat op regelmatige basis fouten worden gemaakt door
de notaris. In regio 2 en regio 3 is dat percentage ongeveer 15%.
figuuk2 Aantal keren dat fouten worden gemaakt
Ref erentiere'
Regio
Regio
Regio
Izelden Been enkele keer Dregelmatig flvaak
Bron: EIM
Meeste fouten 'foutjes'
Aard van de fouten
In een open vraag is ingegaan op de aard van de fouten. De meeste fouten (genoemd door 80% van
de respondenten) zijn te benoemen als foutjes. Het gaat dan om tikfouten in adressen, namen e.d Het
niet natrekken van de laatste rentestanden bij de geldverstrekker en/of het niet juist doorvoeren in de
aktevan tariefaanpassingen is door 5% genoemd. Circa 14% noemt dat ze wel eens onvolledig re-
cherchewerk hebben geconstateerd, en 10% noemt fouten die verder gaan dan tikfouten en bij niet
ontdekken duidelijke consequenties op termijn kunnen hebben. Het gaat dan bijvoorbeeld om het niet
op tijd toesturen van stukken of het gebruiken van de verkeerde akte (bijvoorbeeld van een andere
geldverstrekker).
In de afrekening worden volgens 9% wel eens fouten gemaakt; dingen worden vergeten in de concep-
tafrekening of zaken die niet eerder zijn besproken komen toch op de eindafrekening.
3.5 Ontwikkeling dienstverlening
Aan het eind van de telefonische interviews is gevraagd een cordeel te geven over een aantal voor de
client belangrijke aspecten van de dienstverlening. Daarbij is gevraagd de dienstverlening op dit mo-
ment te vergeleken met die van 4 jaar geleden.
Ruim 50% ziet
verbetering van de
klantgerichtheid
De klantgerichtheid van notariskantoren
De klantgerichtheid van notariskantoren is duidelijk vooruitgegaan in de ogen van de zakelijke relaties.
Meer dan de helft geeft aan dat de klantgerichtheid is verbeterd, terwijl slechts een klein deel een te-
ruggang ziet. Regio 1 is de meest kritische regio op dit punt.
In figuur 13 is weergegeven hoe de klantgerichtheid zich heeft ontwikkeld.
De figuur verdient een korte toelichting. Als alle respondenten aangeven dat de dienstverlening beter
of veel beter is, slaat de balk maximaal uit naar rechts. Als de ontwikkeling negatief is, slaat de balk uit
naar links. Respondenten die geen verandering zien, zijn niet afgebeeld. Ze zijn echter wel te zien
doordat de totale balk niet tot 100% optelt. Op deze manier is in een oogopslag te zien welke ontwik-
keling is gemaakt.
figuukS OntwikkTeing klantgerichtheid
io
i i i
Ref erentierec
1
1
1
Regio 3
1
|
Regio 2
1
Regio 1
1
11
i i
100% 80% 60% 40% 20% 0% 20% 40% 60% 80% 100%
Iveel slechter Hslechter Dbeter Hveel beter
Bron: EIM
Kwaliteit van de akten blp
op niveau
Kwaliteit van de akten
De kwaliteit van de akten is op niveau gebleven. Veruit de meeste respondenten zien geen verande-
ring. Met uitzondering van regio 3 zijn erzelfs meer mensen die een verbetering zien dan mensen die
een teruggang zien. De conclusie lijkt dus gerechtvaardigd dat er ook in de regio's met sterke prijsccn-
currentie geen achteruitgang in de kwaliteit van de akten wordt geconstateerd door de relatief in-
houdsdeskundige groep zakelijke relaties.
figuuM Kwaliteit van de akten
Ref erentierec io
Regio 3
Regio 2
Regio 1
c
100% 80% 60% 40% 20% 0% 20% 40% 60% 80% 100%
Hveel slechter Dslechter Dbeter Hveel beter
40% vindt snelheid van
handelen nu beter
Bron: EIM
Snelheid van handelen
De snelheid van handelen speelt zeker in de registergoederenpraktijk een belangrijke rol. Deover-
dracht moet immers op de afgesproken tijd plaatsvinden. De meerderheid ziet hier geen verandering in
de dienstverlening. Er is wel een grote groep van circa 40% die een verbetering ziet ten opzichte van 4
jaar geleden. Op dit punt zijn geen regionale verschillen van betekenis te zien.
figuuIrS Ontwikkeling snelheid van handelen
Referentierecio
Regio 3
Regio 2
Regio 1
100% 80% 60% 40% 20% 0% 20% 40% 60% 80% 100%
Hveel slechter Hslechter Dbeter Hveel beter
Kostenontwikkeling duide-
lijk positief
Kleinere afstand tussen
notariaat en client
•H
Bron: EIM
De kosten van de notarisdiensten
De prijsontwikkeling wordt in de regio's met sterke prijsconcunentie beter beoordeeld dan in de refe-
rentieregio. Met name regio 2 krijgt van de zakelijke relaties een positieve beoordeling op dit punt.
figuuW) Ontwikkeling kosten notarisdiensten
io
i i
1
Ref erentierec
1
ll
1
Regio 3
g
Regio 2
1
j )
Regio 1
[_
II
l l l
100% 80% 60% 40% 20% 0% 20% 40% 60% 80% 100%
Hveel slechter Hslechter Dbeter Hveel beter
Bron: EIM
Positieve ontwikkelingen
Een groot deel van de zakelijke relaties kan positieve ontwikkelingen noemen. Bijna 45% noemt de
voor de client gunstige prijsontwikkeling. Daarnaast geeft zo'n 30% antwoorden die goed worden sa-
mengevat door de volgende twee citaten:
Veel meer openheid is er gekomen, men is beter aanspreekbaar voor klanten, de uitleg voor ak-
tes is beter geworden, men is niet meer zo autoritair op een uitzondering na. Het voelt wat pretti-
ger aan.
Doordat de tarieven zijn vrijgegeven moeten ze zich meer richten op de dienstverlening om de
klanten binnen te halen en de samenwerking tussen makelaars en notarissen zijn verbeterd. Ze
zijn klantvriendelijker en behulpzamer geworden.
Circa een kwart van de respondenten ziet geen duidelijke positieve ontwikkelingen of kan ze niet kort
omschrijven.
De marktwerking heeft dus zeker bijgedragen in het verkleinen van de afstand tussen notariaat en cli-
ent. Het notariaat speelt beter in op de behoeften van clienten en stelt zich minder 'arrogant' op vol-
gens de zakelijke relaties.
r wordt minder tijd voor de
client
uitgetrokken
Negatieve ontwikkelingen
Negatieve ontwikkelingen worden ook gezien, maar dan wel op minder grate schaal. Zo geeft 56% aan
geen negatieve ontwikkelingen te kunnen noemen. Bijna 20% geeft aan dat er door tijdsdruk en de
lagere tarieven wel minder aandacht is voor de client. De aanvullende voorlichting, de 'belehrung'
schiet er dan wel eens bij in.
Het onderhandelen over prijzen wordt niet door iedereen als positief gezien. Ditmaakt het voor be-
paalde clienten minder transparant. Bovendien vindt lang niet iedere client onderhandelen prettig. Cir-
ca 12% noemt dit aspect.
In een enkele regio zijn notarissen ook via de pers met elkaar in discussie geraakt. Dat past naar het
oordeel van de omgeving niet bij dit vak.
3.6 Conclusie
De zakelijke relaties zijn goed in staat om de inhoudelijke en relationele kanten van de dienstverlening
van het notariaat te beoordelen. Met name makelaars en hypotheekadviseurs werken immers intensief
samen met het notariaat en kunnen het proces en de juistheid van de akten goed beoordelen.
(ienstverlening door goed-
>pe notarissen niet minder
goed
Lagere prijzen en
betere dienstverlening
De algemene conclusie uit de 160 interviews is dat de marktwerking veel positieve ontwikkelingen tot
gevolg heeft. De negatieve gevolgen blijven daarbij beperkt.
Er zijn geen aanwijzingen dat in de regio's met hevige prijsconcurrentie aantoonbaar structureel min-
der goede dienstverlening wordt geleverd door de 'goedkope' notarskantoren. Er is in ieder geval
geen aanwijzing dat de laatste jaren de inhoudelijke kwaliteit slechter is dan voorheen. Sterker nog: de
zakelijke relaties geven duidelijk aan dat door de prijsconcurrentie notarissen meer hun best doen om
clienten te krijgen en te behouden.
Volgens de zakelijke relaties van het notariaat is de belofte van marktwerking dus uitgekomen: lagere
prijzen en betere dienstverlening.
Ontwikkeling bedrijfsvoering notariaat
4.1 Inleiding
In de maand april en mei zijn in totaal 18 interviews gehouden met vertegenwoordigers van notariskan-
toren. Daarnaast zijn nog interviews gehouden met enkele accountants van notariskantoren. Het doel
van deze serie interviews is een inventarisatie te maken van de ontwikkelingen die de kantoren heb-
ben doorgemaakt. Daarbij is met name ingegaan op de ontwikkeling in de laatste vier jaar.
Per regio zijn ten minste twee kantoren benaderd die (zeer) scherpe prijzen hanteren. De andere kan-
toren zijn min of meer willekeurig gekozen. Het zijn in ieder geval dlemaal kantoren die al lang be-
staan en zich niet profileren met lage tarieven.
In de referentieregio zijn ook kantoren gezocht die relatief lage prijzen hanteren. In een geval is hierbij
een nieuw kantoor benaderd.
De ondervraagde accountants zijn geselecteerd op grand van het feit dat ze al vele jaren een substan-
tieel aantal notariskantoren als klant hebben.
4.2 Aanpassing kantoren aan vrije tarieven
Prijs is belangrijk bij verkrijgen marktaandeel
Prijs meest effectieve mar- Voor de nieuwere kantoren in de markt is de prijs vrijwel het enige marketinginstrument dat op kortere
ketinginstrument termijn effect heeft als het gaat om een positie in de markt te krijgen. Prijzen zijn vooral in de onroe-
rendgoedmarkt van groot belang. Consumenten zijn niet of nauwelijks te overtuigen van andere onder-
scheidende eigenschappen van de notariele dienst (kwaliteit, voorlichting). Het belang van de onroe-
rendgoedpraktijk is voor het notariaat ook dermate groot, dat het niet mogelijk is uit andere acfviteiten
(estate-planning, mediation) voldoende omzet te behalen. De prijs blijft dus als enige over. Alle gein-
terviewden zijn het op dit punt eens. Het prijsbewustzijn van consumenten is de laatste tijd bovendien
sterk toegenomen.
Het zijn met name de nieuwe kantoren die lage prijzen hanteren. Er zijn echter ook 'oude' kantoren die
het prijsinstrument gebruiken uit lijfsbehoud. In sommige regio's van het land is sprake van 'ontgroe-
ning' van de bevolking. Als gevolg daarvan neemt het aantal handelingen bij de notaris af (minder
transporten). Dan kan een kantoor ervoor kiezen op kleinere schaal voort te gaan of werk uit de regio
aante trekken door lagere prijzen te hanteren.
Ook de gevestigde kantoren zijn echter met hun tarieven gezakt. Kantoren die in 2002 en 2003 hun
tarieven en aantal aktes nog op peil wisten te houden, zagen in 2004 ineens de onzet inzakken. Dit
proces is gekeerd door de tarieven substantieel te verlagen (25-30%). Een aantal kantoren kon dit be-
drijfseconomisch ook omdat de efficiency al langere tijd goed werd bewaakt een aantal heeft echter
door deze ingreep het rendement flink zien dalen.
Nieuwkomers die eenmaal een bepaald marktaandeel hebben verworven met een zeer concurrerende
prijsstelling, verhogen vaak daama de tarieven, niet in de laatste plaats omdat ze anders de hoeveel-
heid werk niet aankunnen.
I
jonger zijn. Alle prijsvechters hebben een strakke kaitoororganisatie waarbij alles erop is gericht het
proces zo efficient mogelijk te latenverlopen. De notaris besteedtdaarbij veel zaken uit aan andere
medewerkers. Voor het pas seren van een transport + hypotheek wordt ook een strak schema gehan-
teerd waarbij alles in 30 minuten wordt afgewerkt 15 minuten voor het transport en 15 minuten voor de
hypotheek. De laagste prijzen zijn alleen mogelijk als ff veel volume wordt gahaald. Bij de prijsvech-
ters is daar ook alles op cericht waarbij aan het eindvan en halverwege de maand tot 16 transport- en
hypotheekakten per dag passeren.
Bij enkele kantoren wordt de dienstverlening ook vergaand 'uitgekleed', bijvoorbeeld door:
alleen nog maar per per e-mail of telefoon contact te hebben,
de telefonische bereikbaarheid te beperken,
het beperken van de koffievoorziening bij het passeren,
de klant verantwoordelijk te maken voor het tijdig aanleveren van de stukken van de geldver-
strekker.
Enkele kantoren ontmoedigen klanten met bijvoorbeeld complexere familiepraktijkzaken het kantoor in
te schakelen, bijvoorbeeld door ze te verwijzen naar andere notarissen of door aanzienlijk hogere 1a-
rieven te rekenen. Dit is alleen bij prijsvechter cenoemd.
I CT wordt in toenemende mate gebruikt. Ook hier hebben de nieuwere kantoren geen last van de
remmende voorsprong en kunnen ze meteen het meest gunstige aanbod kiezen. Veel kantoren waar-
mee is gesproken geven aan hier ver mee te zijn of binnenkort weer een volgende stap te zetten op
het gebied van ICT.
Zo goed als alle kantoren hebben een systeem waarbij de kosten van de akte worden geregistreerd.
Het kostenbewustzijn is door de nieuwe omstandigheden dus zeker gegroeid.
Dit heeft ook zijn weerslag in het aantal mensen dat binnen de kantoren werkt. De belangrijkste kos-
tenpost in het notariaat is het personeel (circa 56% van de totale kosten). Veel van de gevestigde kan-
toren hebben nu minder mensen in dienst. Daarnaast is ook een verschuiving te zien naar goedkopere
medewerkers. Dit is een ontwikkeling die pas sinds 2002-2003 duidelijk is te zien op grotere schaal.
Hetzelfde werk wordt dus met minder mensen uitgevoerd.
Kantoren werken niet onder Op grand van de interviews is het zeer aannemelijk geworden dat de kantoren met de scherpste prjj-
hun eigen zen niet onder de kostprijs werken. Er wordt nog steeds op verdiend maar wel duidelijk minder dan
kostprijs vroeger. De prijsvechters geven aan genoegen te nemen met een lager persoonlijk inkomen dan het
notariaat vroeger gewend was. Wat wel incidenteel voorkomt is dat er tijdelijk een lage prijs wordt ge-
hanteerd om het imago van 'goedkoop' of 'niet duur' kantoor in de markt op te bouwen. Die lage prijs
wordt dan na enige tijd weer opgevoerd.
Marketing
De marketingactiviteiten van kantoren lopen sterk uiteen. De nieuwkomers zijn hier duidelijk actiever
en op meerfronten tegelijk. De oude media (advertenties, huis-aan-huisbladen, buitenreclame)en
nieuwe media (eigen website, vermelding op 'degoedkoopstenotaris.nl') worden ingezet. Daarnaast
worden ook de contacten met toelev eranciers gekoesterd en worden lezingen verzorgd rond bijvoor-
beeld het nieuwe erfrecht.
Enkele kantoren maken gebruik van direct-mail om het kantoor bij toeleveranciers onder de aandacht
te brengen. Er is zelfs een kantoor dat in de bioscoop is te zien.
De gevestigde kantoren hebben vaak al veel relaties in de regio met makelaars, banken en project-
ontwikkelaars. Bovendien hebben deze kantoren vaak ook een grotere ondernemingspraktijk en meer
vaste klanten. Mond-tot-mondreclame is vooralle kantoren van groot belang. Ook voor nieuwe kanto-
ren is het van belang vanaf het begin goede kwaliteit te leveren.
Een relatief groot gevestigd kantoor heeft voor alle medewerkers die contact met clienten hebben een
trainingsprogramma ontwikkeld, gericht op het vergroten van de klantgerichtheid en het pertelefoon
kunnen onderbouwen van de door het kantoor gehanteerde tareven.
Huisvesting en bereikbaarheid
De vestiging van cfe kantoren is ook een belangrijk punt bij het marketingbeleid. Hier zijn grate ver-
schi lien te zien. De bereikbaarheid is niet overal even goed, met name als het gaat om parkeervoor-
zieningen. Gemakkelijk en gratis parkeren is vooral voor de makelaars van belang, zij komen immers
regelmatig bij de notaris op bezoek.
De inrichting van de kantoren verschilt sterk. Vaak is de wachtkamer erg simpel en puur functioneel. Er
zijn ook kantoren die wat verder gaan en bijvoorbeeld aandacht besteden aan kleine kinderen met een
speelhoekje. De stijl van de inrichting verschilt ook sterk. Gemeenschappelijk is echter dat het overal
functioneel zakelijk is en nergens overdreven duur.
De openingstijden van de kantoren zijn de laatste jaren onveranderd of iets ruimer geworden. Notaris-
sen beginnen vaak vroeg en blijven ook in de middagpauze open (niet allemaal overigens). Het is bo-
vendien mogelijk om afspraken te maken buiten de vaste kantoortijden. Enkele kantoren hebben ook
een 'koopavond' of zijn op zaterdag open.
<lanten zijn bereid te rei-
sn, maar notaristoerisme
is wat overdreven
Shoppende klanten
Alle kantoren hebben te maken met offerteaanvragen. Hierop wordt doorgaans alleen schriftelijk (of
per e-mail) gereageerd. Voorheen werd ook wel telefonisch een opgave gedaan. De geinterviewde
kantoren vinden dit zonder uitzondering een begrijpelijke ontwikkeling. Ze merken ook dat mensen
best bereid zijn een stuk te reizen om enkele honderden euro's te besparen. Het notaristoerisme
waarover wel wordt gesproken komt voor, maar het is toch veelal een regionale markt waarop de kan-
toren actief zijn. Het vermeende notaristoerisme heeft vaak als achtergrond dat mensen oorspronkelijk
uit de bepaalde regio komen en het notarisbezoek vervolgens combineren met een familiebezoek.
Offertes en prijsbeleid
De code helder offreren wordt lang niet overal gebruikt. Een aantal kantoren kent de code ook niet.
Anderen zien het als een richtlijn. De ondervraagde kantoren zijn qua omvang redelijk te vergelijken.
Ze noemen ook allemaal eenzelfde aantal offerteaanvragen van 15 tot 20 per dag.
Er is in het prijsbeleid behoorlijk verschil te zien. Bij de laagste prijzen gaat het vaak om uitgeklede
diensten. Ze gelden alleen als aan alle voorwaarden wordt voldaan, bijvoorbeeld een vroege aanlever-
tijd van de informatie van de hypotheekverstrekker. Per saldo krijgen de klanten vaak meerwerk in e-
kening gebracht. Het meerwerk is bovendien bij zo goed als alle akten te verwachten omdat geldver-
strekkers vrijwel nooit ruim op tijd zijn met de stukken. Bij het meerwerk gaat het dan om relatief hoge
bedragen van 100 en meer. De mogelijke meerwerkkosten worden volgens de betreffende kantoren
wel in de offerte g9noemd.
Daarnaast worden steeds vaker kosten bij collega's in rekening gebracht voor dingen die voorheen
collegiaal werden geleverd. Het komt ook voor dat kosten bij de wederpartij in rekening worden ge-
bracht.
Onderhandelen overde tarieven is mogelijk en kan succesvol zijn. Erzijn kantoren die lagere prijzen
hanteren als de klant erom vraagt. Bij prijsvechters is onderhandelen minder kansrijk.
Weer andere kantoren hanteren een vaste prijs voor alle transporten voor alle klanten ongeacht de
waarde van het onderliggende registergoed. Er worden ook bedragen van [100.000 of 3200.000 g e-
noemd als grens waarboven geen hogere tarieven meer worden gevraagd. 'Het zijn vaak de goedko-
pere appartementen waar we een hoop extra werk aan hebben, bij duurdere panden is het meestal vrij
eenvoudig' volgens een van de notarissen.
Bij een kantoor kan de klant kiezen tussen een vooraf afgesproken vast tarief of een afrekening op
basis van nacalculatie.
Bij alle kantoren zijn de tarieven zeer sterk gebaseerd op de daadwerkelijke kosten. Dat gaat ook op
voor de familiepraktijk. Van kruissubsidie is nauwelijks nog sprake, in ieder geval veel minder dan
voorheen. Dit blijkt overigens ook uit het tarievenonderzoek zoals opgenomen in de Trendrapportage
Notariaat 2004.
Grate klanten zoals projectontwikkelaars krijgen bij nun vaste kantoren doorgaans een korting op de
tarieven. Deze grote zakelijke relaties zijn al veel eerder op de prijs gaan letten dan de gemiddelde
particulier.
Aard van het kantoor
De kantoren verschillen nauwelijks als het gaat om de aard van de werkzaamheden. De onroerend-
goedpraktijk is bij de meeste kantoren van zeer groot belang, zeker bij de jongste kantoren. De fami-
liepraktijk krijgt doorgaans nog steeds veel aandacht, zeker als het gaat om testamenten en samenle-
vingscontracten. De aankoop van een huis is dan een goed moment om die zaken te regelen. Deze
'cross-selling' is ook nodig om het kantoor rendabel te houden. De jongere kantoren zien juist de laats-
te jaren het aantal akten in de familiepraktijk groeien omdat ze daar ook meer aandacht aan besteden.
Een aantal prijsvechters beperkt de dienstverlening tot alle zaken die rond het transport en de hypo-
theekakte spelen. Het regelen van testamenten hoort daarbij. De overige ratariele diensten krijgen
minder aandacht. Dit is echter niet bij alle prijsvechters het geval: er zijn ook kantoren die nu ze een-
maal een positie in de markt hebben het dienstenpakket uitbreiden met bijvoorbeeld ook een onder-
nemingspraktijk.
De gevestigde kantoren, en dan met name de grotere kantoren, halen een aanzienlijk deel van de om-
zet uit de adviespraktijk voor ondernemingen, gemeenten en instellingen. Hierbij worden percentages
genoemdvan 20% en hoger. Ook bij deze kantoren blijft de onroerendgoedpraktijk echter de kurkwaar
het kantoor op drijft.
In het algemeen blijkt uit de interviews dat partijen de verdeling accepteren die nu is te zien in de
markt Er staan prijsvechters met een beperkter aanbod van diensten sterk geconcentreerd rond het
transport van onroerend goed aan de ene kant, en wat duurdere kantoren met een full-service aanbod
aan de andere kant.
4.3 Kwaliteit van de dienstverlening
Goed lopend proces
Kwaliteit is: De kantoren is gevraagd te omschrijven wat is te verstaan onder 'kwaliteit' in de onroerendgoedprak-
goed lopend proces... tijk. Voor de meeste zaken is dat samen te vatten in 'kwaliteit is vooral een goed lopend proces '. In dit
proces worden alle checks en controles uitgevoerd, worden de partijen geinformeerd over de voort-
gang. Het goed controleren en dat nog eens doen voor het passeren is dus essentieel.
Voor een belangrijk deel zijn dit zaken die zijn vast te leggen in een kwaliteitshandboek. De KNB stuurt
hierop aan, de grote samenwerkingsverbanden zijn er ook mee bezig. Er zijn echter al kantoren die
zelf een handboek hebben gemaakt tot aan ISO-certificatie toe.
...klantgerichtheid...
Klantgerichthe id
De marktwerking heeft ook positieve gevolgen voor de kwaliteit van de relationele aspecten van de
dienstverlening. Kantoren zijn toch wakkergeschuten zijn nu veel actiever geworden richting klanten.
Dit is ook terug te vinden in de ontwikkeling van nieuwe markten zoals estate planning, mediation en
TTP-diensten.
Het ontstaan en doorontwikkelen van samenwerkingsverbanden als Netwerk Notarissen en Formaat
wordt door de kantoren als een impuls voor kwaliteitsverbetering en professionalisering van het beroep
gezien.
.niet bezuinigen opzorg-
vuldigheid.
Kwaliteit
Op de kwaliteit is te bezuinigen door minder controles te doen of bepaalde controles helemaal niet.
Een andere mogelijkheid is in de akten verwijzen naar bepalingen in voorgaande akten, bijvoorbeeld
rond zakelijke lasten en erfdienstbaarheden. Daarmee worden de problemen, werkzaamheden en kos-
ten naar de toekomst verschoven. Bij enkele kantoren schijnt dit voor te komen volgens de geinter-
viewden. Slechts een notaris kan dit tijdens het interview ook onderbouwen met bewijzen.
Zorgvuldigheid van werken komt bijvoorbeeld terug in de cijfers van het Kadaster zoals gepresenteerd
in hoofdstuk 2. Twee prijsvechters zijn zich in ieder geval goed bewust van het belang van het zorg-
vuldig werken. Zij kennen de eigen (goede) resultaten op dit gebied en noemen ze zelf in het interview
zonder dat de interviewer op de hoogte was van de 'score' van het eigen kantoor bij het Kadaster.
De meeste kantoren zien geen samenhang in de ontwikkeling van de tarieven en de ontwikkeling van
de kwaliteit. Er komen wellicht iets meer kleine fouten voor in tijden waarin veel transporten moeten
plaatsvinden. Bijna iedereen geeft aan dat er goede en minder goede kantoren zijn. Dat was vroeger
echter ook al het geval. Het is niet zo dat de goedkopere ook de minder goede zijn.
Bij een van de interviews heeft de notaris dossiers laten zien van zaken die collega's niet goed hebben
afgehandeld. Het gaat hier om duidelijke fouten die verstrekkende gevdgen hadden kunnen hebben
als ze niet waren ontdekt.
Het ging hier onder andere om het vergeten van royementen, te laat of foutief uitvaeren van royemen-
ten. Het Kadaster is overigens recentelijk opgetreden tegen twee notarissen die op dit punt structureel
in de fout gingen.
Sterke stijging premies
beroepsaansprakelijkheid
Aansprakelijkheidsverzekering
De premies voor beroepsaansprakelijkheidsverzekeringen zijn de laatste jaren sterk gestegen. Er is
sprake van een verdubbeling. Daarbij heeft een grote rol gespeeld dat clienten sneller een claim indie-
nen dan vroeger. Als zich aantoonbaar kwaliteitsgebreken manifesteren is zeker te verwachten dat de
premies (nog) verder stijgen. In het ergste geval is niet uit te sluiten cat bepaalde kantoren er niet in
slagen een beroepsaansprakelijkheidsverzekering af te sluiten. Op dit moment zijn er overigens nog
geen aanwijzingen voor dat verzekeringen dat overwegen.
4.4 De toekomst
Aan het slot van de interviews is ingegaan op ontwikkelingen die nu al zijn te zien en die mogelijk zor-
gen baren voor de toekomst van het notariaat. De onderwerpen die bij dit deel van het gesprek bij een
aantal interviews terugkomen worden in deze paragraaf kort beschreven.
Nog verdere prijsdaling?
Aan het slot van de interviews is ingegaan op de toekomsten dan met name de zorgen die kantoren
hebben over de toekomst Nog verdere prijsdaling wordt wel gevreesd. Dit heeft verschillende negati e-
ve kanten. De kostprijs wordt nu immers wel duidelijk benaderd, zo wordt aangegeven. Het heeft ook
gevolgen voor de aantrekkelijkheid van het beroep. De instroom van nieuwe kandidaten dreigt dan af
te nemen. Daar zijn nu overigens al aanwijzingen voor.
Verdere prijsdaling heeft ook invloed op het investeringsvermogen van kantoren. Als de marges te
laag worden, wordt het moeilijk te blijven investeren in technologie, opleiding en vaardigheidstraining
van medewerkers.
Uit cijfers van het BFT blijkt dat er steeds meer notarissen financiele zorgen hebben. Dit is een direct
gevolg van de verminderde omzet. De kosten in het notariaat zijn vooral personeelskosten en die zijn
niet op korte termijn te beinvloeden. Bij veel kantoren is de winst daarom teruggelopen. De notaris zelf
heeft in een aantal gevallen evenmin de mogelijkheid om de eigen bestedingsbehoeften op korte ter-
mijn aan te passen. Er kan sprake zijn van vaste hypotheeklasten, pensioenverplichtingen e.d. Het is
dus niet zo dat kantoren die in problemen geraken in die situatie komen omdat er te veel geld uit het
kantoor wordt getrokken voor prive-doeleinden. De belangrijkste oorzaak is dat de kantoorkosten niet
snel genoeg zijn aan te passen aan de nieuwe situatie met lagere marges en lagere volumes.
Te veel afhan kelijk van hypotheekmarkt
Op dit moment wordt de huizenmarkt en vooral de hypotheekmarkt gedreven door de historisch lage
rente. Veel mensen nemen dus nu de gelegenheid te baat om hypotheken over te sluiten en/of te va - -
hogen. Met name de prijsvechters hebben van deze ovffsluitmarkt veel voordeel. Lager zal de rente in
ieder geval niet worden, dus deze markt zal in de komende jaren afnemen. Het is dus van belang hier
niet te afhankelijk van te worden. Als de hypotheekrente stijgt, heeft dit ook direct gevolgen voor de
huizenmarkt. Dit is zeker te verwachten als de economie nog niet echt aantrekt.
Samenstelling kantoren
Veruit de meeste kantoren in het notariaat bestaan uit kantoren met een notaris en een of meerdere
kandidaat-notarissen. Uit de gesprekken is naar voren gekomen dat kleine kantoren in toenemende
mate op zoek zijn naar of schaalvergroting of samenwerking om te kunnen blijven voldoen aan de in-
houdelijke en bedrijfsmatige esen die het vak stelt. Met het krimpen van de marges is die investe-
ringscapaciteit voor kleinere kantoren beperkt. Dat geldt voor het investeren in mensen, bijhouden van
het vak, en voor het investeren in ICT, kantoorvoorzieningen en marktbewerking.
De kleine kantoren kunnen associaties aangaan met bestaande grotere kantoren of met aidere eenpit-
ters. Er komen echter ook lossere samenwerkingsverbanden voor. Dit maakt het mogelijk als klein
kantoor toch een compleet of completer dienstenpakket aan te bieden.
Onderlinge verhoudingen
Het gevoel van de oude Broederschap van notarissen is in twee van de drie regio's die in dit onder-
zoek onder de loep zijn genomen, de laatste jaren zo goed als verdwenen. In de andere regio is het
saamhorigheidsgevoel sterk verminderd. Soms is er zelfs een vijandige sfeer ontstaan waarbij notaris-
sen elkaar publiekelijk zwart maken. Dit is slecht voor de kantoren, maar ook voor de reputatie van het
beroep. De verslechterde verhoudingen hebben bijvoorbeeld ook tot gevolg dat notarissen ringverga-
deringen niet meer bezoeken en ook buiten die vergaderingen niet meer met elkaar in gesprek gaan.
Het komt helaas ook voor dat notarissen over elkaar slechte verhalen vertellen, ook richting klanten,
makelaars en andere verwijzers.
Bijlage I Gebruikte vragenlijst telefonische interviews
INTRO
Goedemorgen/-middag/-avond mevrouw/mijnheer, u spreekt met van
het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf. . Ik wil u enkele vragen stellen over uw ervaringen met
notarissen. Dit doen we in opdracht van het ministerie van Justitie om zo de ontoikkelingen in de notarismarkt te
kunnen volgen. Zou ik een aantal vragen mogen stellen?
Vraag 01
Komt het vaak, soms, bijna nooit of nooit voor dat clienten uw advies vragen bij de keuze van de notaris?
1: vaak
2: soms
3: bijna nooit
4: nooit
5: w.n.z./w.n.z.
Als Vraag 01 is grater dan 3 dan door naar Vraag 05
Vraag 02
Beveelt u een kantoor aan of heeft u een lijst van door u geselecteerde kantoren?
een kantoor
shortlist
weet niet/w.n.z.
beveel geen kantoren aan/geef alleen advies
Vraag 03
Waar let u op bij de selectie van kantoren?
Enq.: Meerdere antwoorden mogelijk
de prijs
de kwaliteit van de akten
de kwaliteit van de dienstverlening
de snelheid van reageren
de in de praktijk bewezen goede samenwerking
te maken afspraken over snelle afhandeling
nog anders namelijk
weet niet/w.n.z.
Vraag 04
Zijn er ook kantoren waarmee u speciale afspraken heeft gemaakt voor uw clienten, bijvoorbeeld lagere prijzen.
1: ja, namelijk
2: nee
3: weet niet / w.n.z.
Vraag 05
Zijn er in uw omgeving ook kantoren die u nooit zou aanbevelen?
1: ja
2: nee
3: weet niet / w.n.z.
Als Vraag 05 is 1
Vraag 06
Kunt u toelichten waarom dat is?
Vraag 08
In uw regio zijn enkele goedkope kantoren actief. Heeft u ervaring met deze kantoren?
1: ja
2: nee
3: nee, ken geen goedkope kantoren
4: weet niet/w.n.z.
Als Vraag 08 is grater dan 1 dan door naar Vraag 1 1
Vraag 09
Bent u helemaal, gedeeltelijk of niet tevreden over de manier waarop deze goedkope kantoren werken?
1:
2
3
4
helemaal
gedeeltelijk
niet tevreden
weet niet /w.n.z.
Vraag 10
Op welke punten behalve de prijs zijn de goedkope notarissen anders dan de anderen?
Vraag 1 1
Bent u het helemaal, gedeeltelijk of niet eens met de stelling dat de duurdere kantoren ook de betere kantoren
zijn?
1: helemaal
2: gedeeltelijk
3: niet eens
4: weet niet/w.n.z.
Als Vraag 1 1 is kleiner dan 3
Vraag 11A
Kunt u uw antwoord toelichten?
Als Vraag 11 is 3
Vraag 1 1 B
Kunt u uw antwoord toelichten?
Vraag 12
De laatste 4 jaar is er in de notarismarkt veel veranderd. Welke positieve veranderingen ziet u?
Enq.: GOED DOORVRAGEN
Vraag 13
En welke veranderingen zijn volgens u niet goed?
Enq.: GOED DOORVRAGEN
Vraag 14
Merkt u wel eens dat een notaris foutjes of fouten maakt in de akten?
1: ja
2: nee
3: weet niet/w.n.z.
Als Vraag 14 isgroterdan 1 dan door naar Vraag 19INTRO
Vraag 15
Wat is de aard van die fouten?
Vraag 16
Komt dit zelden, een enkele keer, regelmatig of vaak voor?
zelden
een enkele keer
regelmatig
vaak
weet niet /w.n.z.
Vraag 17
Komt het de laatste jaren vaker voor dan voorheen?
1: ja
2: nee
3: weet niet/w.n.z.
Vraag 18
Treden die fouten steeds bij dezelfde kantoren op?
1: ja
2: nee
3: weet niet/w.n.z.
Vraag 19INTRO
Ik noem u vier aspecten over notariskantoren. Kunt u per aspect aangeven hoe het zich de laatste 4 jaar naar uw
mening heeft ontwikkeld bij de notariskantoren die u kent? U kunt antwoorden met veel beter, beter, niet veran-
derd, slechterof veel slechter.
Vraag 19
De klantgerichtheid van de notariskantoren
De kwaliteit van de akten
De snelheid van handelen
De kosten van notarisdiensten
Is dit volgens u nu veel beter, beter, niet veranderd, slechter of veel slechter ten opzichte van 4 jaar geleden?
veel beter
beter
niet veranderd
slechter
veel slechter
weet niet/w.n.z.
Vraag 20
Zijn er naar uw indruk duidelijke verschillen te zien in de ontwikkeling die kantoren hebben gemaakt?
1: ja
2: nee
3: weet niet/w.n.z.
Als Vraag 20 is 1
Vraag 20A
Welke verschillen zijn u opgevallen?
Vraag 21
Zijn er tot slot nog zaken over de notarismarkt die nog niet aan de orde zijn geweest, maar die u wel wilt melden?
1: ja
2: nee
3: weet niet/w.n.z.
Als Vraag 21 is 1
Vraag 21A
Welke zaken zijn dat?
Afsluiting
Dan waren dit al mijn vragen. Ik dank u hartelijk voor uw medewerking aan dit onderzoek.
Bijlage 3
Overzicht notariele taken op grond van de wet
Domeinmonopolies notariaat
volgend uit diverse wetten
September 2004/ (1001)
Boek 1 BW
Art.
80b
Art.
115
Boek 2 BW
Art.
18
Art.
27+28
Art.
43
Art.
54
Art.
53a
Art.
64
Art.
86
Art.
124
Art.
175
Art.
196
Art.
234
Art.
286
Art.
293
Art.
318
Art.
334n
aangaan van partnerschapsvoorwaarden
aangaan van huwelijkse voorwaarden
omzetting rechtspersoon
oprichting vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
statutenwijziging vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
oprichting cooperatie en onderlinge waarborgmaatschappij
statutenwijzing cooperatie en onderlinge waarborgmaatschappij
oprichting naamloze vennootschap
uitgifte en levering van aandeel op naam, niet zijnde een aandeel als
bedoeld in artikel 86c , of de levering van een beperkt recht daarop
statutenwijziging NV
oprichting besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
uitgifte en levering van een aandeel of de levering van een beperkt recht
daarop
statutenwijziging BV
oprichting stichting
statutenwijziging stichting
fusie van vereniging, cooperatie, onderlinge waarborgmaatschappij,
stichting, naamloze vennootschap en besloten vennootschap met
beperkte aansprakelijkheid.
splitsing van vereniging, cooperatie, onderlinge waarborgmaatschappij,
stichting, naamloze vennootschap en besloten vennootschap met
beperkte aansprakelijkheid.
Boek 3 BW
Art.
31
Art.
89
Art.
98
Art.
195
Art.
205
Art.
260
Art.
268
"Waar een wetsbepaling die betrekking heeft op registergoederen, een
notariele akte of een notariele verklaring voorschrijft, is een akte of
verklaring van een Nederlandse notaris vereist. "
voor overdracht van onroerende zaken vereiste levering
vestiging, overdracht en afstand van beperkte rechten
verdeling van de gemeenschap
notariele beschrijving van de goederen door vruchtgebruiker
(volmacht tot) vestiging hypotheek
openbare verkoop door hypotheekhouder ten overstaan van notaris
1 De opsomming is niet limitatief, doch beperkt tot vaker voorkomende werkzaamheden van de notaris. De
opsomming dient ter illustratie.
Art. 270 koper moet koopprij s voldoen aan notaris; notaris keert uit aan
verkoper/hypotheekhouder
Art. 301 lid 3 een uitspraak waaraan een voorwaarde verbonden is mag alleen
ingeschreven worden als uit een notariele akte of authentiek afschrift
daarvan de vervulling van die voorwaarde blijkt.
Boek 4 BW
Art.
16 lid 2
Art.
18 lid 1
Art.
94
Art.
95
Art.
188
Art.
197
Boek 5 BW
Art.
31
Art.
60
Art.
61
Art.
93 lid 2
Art.
109
Art.
139 lid 3
Art.
143 lid 2
Boek 6 BW
Art.
252 lid 2
Boek 7 BW
Art.
3 lid 2
Art.
3 lid 6
Art.
177
Boek 8 BW
Art.
202
Art.
800
Art.
1308+1309
Wei
tboek van B
Art.
514
Art.
570
Art.
658 + 668
Art.
671
Art.
677
kantonrechter kan bepalen dat de boedelbeschrijving bij notariele akte
dient te geschieden.
door echtgenoot ongedaan maken van verdeling nalatenschap
maken van uiterste wil
in bewaring nemen onderhandse uiterste wil
verklaring van erfrecht
(optreden als boedelnotaris)
vastlegging van de grens door de eigenaars van land en water
mandeligheid
beeindiging mandeligheid
tenietgaan ondererfpacht
splitsing in appartementsrechten
wijziging akte van splitsing
opheffing van de splitsing
vestiging van een kwalitatieve verplichting
inschrijving van koop registergoed gedurende de bedenktijd
inschrijving van koop registergoed
schenking voor zover strekking werking na overlijden
hypotheekverlening op een teboekstaand zeeschip of op een recht
waaraan een zodanig schip is onderworpen
scheepshuurkoop van een in het in artikel 783 genoemde register
teboekstaand binnenschip
vestiging zakelijk recht op een teboekstaand luchtvaartuig
executoriale verkoop van onroerende zaken
executoriale verkoop van schepen
ver- en ontzegeling
opstellen boedelbeschrijving in 'bijzondere' gevallen
verdeling gemeenschap in 'bijzondere' gevallen
Faillissementswet
Art. 7 lid 2 verzegelen van de boedel hangende het onderzoek
Art. 93 lid 1 verzegeling van de boedel na faillietverklaring
Kadasterwet
Artt. 26, 27, 30, 33,
34, 35, 36 opstellen verklaring ter inschrijving in de openbare registers van:
— een rechtshandeling naar burgerlijk recht (26),
— verkrijging door de Staat van registergoederen (27),
— vervulling van een voorwaarde, verschijning van een onzeker tijdstip
en dood van de vruchtgebruiker (30),
— naamsverandering, omzetting, fusie en splitsing van een
rechtspersoon (33)
— een verjaring (34)
— verklaring van waardeloosheid (35)
— het feit dat het nut van een mandelige zaak voor elk der erven is
geeindigd, het bestaan van een recht als bedoeld in art. 150, eerste lid
Overgangswet nieuw BW en het ontstaan van een erfdienstbaarheid
door bestemming of herleving (36)
Art. 77 opstellen akte van vernieuwing
Wet conflictenrecht huwelijksvermogensregime
Art. 4 verklaring dat het huwelijksvermogensregime niet wordt beheerst door
het Nederlandse recht.
Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap (nog niet in werking getreden)
Art. 15 verklaring dat het partnerschapsregime niet wordt beheerst door het
Nederlandse recht.
Wetboek van Koophandel
Art. 353 opstellen scheepsverklaring
Rijksoctrooiwet
Art. 69 openbare verkoop van een octrooi door een pandhouder of beslaglegger
Rijkswet vrijwillige zetelverplaatsing van rechtspersonen
Art. 2+10 wijziging van de akte van oprichting in verband met zetelverplaatsing
BV/NV
Wet vrijwillige zetelverplaatsing derde landen
Art. 3, 4 en 5 Besluit tot zetelverplaatsing, terugbrengen van de zetel van en naar
Nederland
Tijdelijke wet huurkoop onroerende zaken
Art. 2 huurkoop 2
Uitvoeringswet Verordening tot instelling van Europese economische
samenwerkingsverbanden
Art. 8 omzetting EESV in cooperatie met wettelijke aansprakelijkheid
Wet educatie en beroepsonderwijs
Art. 9. 1 .2 overdracht van de instandhouding van een openbare instelling
Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting
Art. 4 opgave in verband met inschrijving van een zeeschip in het
rompbevrachtingsregister
Wet op de expertisecentra
Art. 52 + 58 overdracht van de instandhouding van een school
Wet op het primair onderwijs
Art. 49 + 56 overdracht van de instandhouding van een school
Wet op het voortgezet onderwijs
Art. 42c + 50 overdracht van de instandhouding van een school
Zaaizaad- en Plantgoedwet
Art. 50a openbare verkoop van een kwekersrecht door een pandhouder of
beslaglegger
2 Vergelijk art. 17 van deze wet: overgangsregeling
Bijlage 4
Brief van 9 november 2004 van de Minister van Justitie aan de Tweede
Kamer
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2004-2005
23 706
Wettelijke regeling van het notarisambt, mede
ter vervanging van de Wet van 9 juli 1842, Stb.
20, op het Notarisambt en de Wet van 31 maart
1847, Stb. 12, houdende vaststelling van het
tarief betreffende het honorarium der notarissen
en verschotten (Wet op het notarisambt)
Nr. 59
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
1 Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004,
23 706, nr. 56.
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 november 2004
1. Inleiding
In mijn brief van 3 mei jongstleden 1 heb ikeen integraal overzicht
gegeven van diverse, deels met elkaar samenhangende beleidstrajecten
ten aanzien van het notariaat. Ik heb u daarbij toegezegd u afzonderlijk te
informeren over het toezicht op het notariaat.
Het toezicht op het notariaat kent vele vormen en is op zeer verschillende
wijze georganiseerd. Het palet van toezichthouders is in 1999 door de
Werkgroep Toezicht notariaat onder leiding van de toenmalige president
van de rechtbank Den Haag, mr. A.H. van Delden, onder de loep genomen.
Dit rapport is bij brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 29 novem-
ber 1999 aan U verzonden. Deze werkgroep concludeerde dat het toezicht
op het notariaat verbrokkeld en weinig gecoordineerd is. De werkgroep
adviseerde om het interne preventieve toezicht te versterken door
kwaliteitszorg in de vorm van systematische kwaliteitsbewaking- en
bevordering onder verantwoordelijkheid van de Koninklijke Notariele
Beroepsorganisatie (KNB) te ontwikkelen. Voor wat betreft de versterking
van het externe preventieve toezicht dacht de werkgroep voor de langere
termijn aan het onderbrengen van de toezichtfunctie bij een speciaal
hiervoor toegeruste externe instantie.
Recentelijk is, zoals bij u bekend is, de Commissie evaluatie Wet op het
notarisambt onder leiding van dhr. mr. A. Hammerstein gei'nstalleerd met
als opdracht de wet- en regelgeving van het notarisambt in den brede aan
een onderzoek te onderwerpen. De rapportage van de Commissie is voor-
zien voor medio 2005. De commissie heeft een brede taakopdracht en zij
zal ook de verbrokkeling en coordinate van het toezicht alsmede de
inrichting en werkwijze van het tuchtrecht in beschouwing nemen.
Als het gaat om het toezicht op de kwaliteit en integriteit van de beroeps-
uitoefening, acht ik het echter niet gewenst en ook niet noodzakelijk om te
wachten op de rapportage van de Commissie. Er zijn op het terrein van de
KSTS1374
0405tkkst23706-59
ISSN 0921 -7371
Sdu Uitgevers
's-Gravenhage 2004
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 59
kwaliteit en integriteit van de beroepsgroep de afgelopen tijd al de nodige
initiatieven door de KNB genomen, maar gezien recente informatie (zoals
het Jaarverslag van Bureau Financieel Toezicht (BFT) 2003, de ronde tafel
d.d. 5 oktober jl., die is georganiseerd door de vaste commissie van
Justitie en de aanloop naar de ledenvergadering van de KNB op 8 oktober
jl.) tot dusverre met ontoereikend resultaat. Het is van groot belang thans
de inspanningen van de afgelopen periode te effectueren en tot een inten-
sivering te komen.
De essentie van deze intensivering heb ik reeds in mijn brieven aan Uw
Kamer van 3 mei jl. en van 9 juli jl. 1 verwoord. In de eerste plaats verricht
de KNB verder de nodige inspanningen ter borging van de aan de
beroepsgroep toevertrouwde elementen. Daarenboven zijn een (in
omvang beknopte) externe voorziening van stelseltoezicht - oftewel: vindt
genoemde borging door de KNB afdoende plaats - en gericht toezicht op
basis van signalen en risicoanalyse nodig. Het heeft mijn voorkeur deze
taken toe te voegen aan de huidige taken van het BFT. Met de in deze brief
beschreven maatregelen wordt, als het gaat om toezicht op kwaliteit en
integriteit van de beroepsbeoefening, een markante stap vooruit gezet.
2. Vertrouwen in het notariaat
De notaris vervult in onze samenleving een belangrijke en unieke functie.
Als openbaar ambtenaar en onpartijdig adviseur verschaft hij door het
regelen en vastleggen van rechtsverhoudingen en het formaliseren van
wilsverklaringen zekerheid in het rechtsverkeer.
Om deze belangrijke functie met soms verstrekkende rechtsgevolgen
adequaat te kunnen vervullen zijn bij wet- en regelgeving nadere eisen
aan de deskundigheid en de beroepsuitoefening van de notaris gesteld.
Zo wordt van de notaris verlangd dat hij in zijn werkzaamheden een hoge
mate van zorgvuldigheid betracht en hij zich in alle gevallen strikt onaf-
hankelijk en onpartijdig opstelt. Op deze manier wordt getracht het
publieke belang van rechtszekerheid en een goede rechtsbedeling te
borgen.
Of de notaris er in alle gevallen in slaagt aan de gestelde eisen te voldoen,
is moeilijk vast te stellen. De notaris oefent zijn ambt in zelfstandigheid uit
en de aard van de werkzaamheden van de notaris brengt met zich mee dat
eventuele onvolkomenheden niet of pas in een laat stadium aan het licht
komen (bijvoorbeeld als de erflater overlijdt, het huwelijk wordt
ontbonden of het huis wordt doorverkocht). Daar komt bij dat de notaris
een wettelijke geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht heeft.
Dit alles maakt niet alleen dat de notaris een belangrijke en unieke functie
in onze samenleving vervult, maar ook een kwetsbare en moeilijk te
controleren functie. Incidenten in de beroepsuitoefening van de notaris
die de rechtszekerheid aantasten kunnen leiden tot maatschappelijke
onrust en een verminderd vertrouwen van de burger in het notariaat.
Vertrouwen in het notariaat is een groot goed en alle inspanningen dienen
erop gericht te zijn het zorgvuldig verworven vertrouwen van de samenle-
ving in de notaris te waarborgen en te behouden. Ter bepaling of voldaan
wordt aan de gestelde eisen is goed toezicht, ook al kan het optreden van
incidenten daarmee uiteraard niet volledig worden uitgesloten, essentieel.
3. De notaris verandert
Naast de specifieke kenmerken die inherent zijn aan het notariaat hebben
maatschappelijke ontwikkelingen en de komst van de nieuwe notariswet
1 Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, °P 1 oktober 1 999 er verder toe bijgedragen dat een vernieuwde dyna-
23 706, nr. 57. miek van het notariaat wordt verlangd om haar belangrijke wettelijke taak
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 59
ten behoeve van de rechtsbescherming in de toekomst goed te kunnen
blijven vervullen. 1 De confrontatie met een competitieve markt en prijs-
concurrentie, maar ook een verminderde conjunctuur, brengen in voorko-
mende gevallen spanningen met zich mee voor onder andere de integri-
teit van de beroepsuitoefening. Ook de interdisciplinaire samenwerking
met andere (juridische) beroepsgroepen zorgt voor spanning op de onaf-
hankelijkheid en transparantie van het notarisambt.
Zonder vooruit te lopen op de analyse van de commissie Hammerstein,
kan gesteld worden dat dit spanningsveld mogelijke risicofactoren ople-
vert voor de positionering en het functioneren van de notaris, en dus ook
voorzijn integriteit. 2
Ter illustratie: uit het jaarverslag 2003 van het BFT blijkt onder andere dat
in 48 gevallen de bewaringspositie van de zogenaamde derdengeld-
rekening op een of meerdere momenten negatief is geweest. In een aantal
van deze gevallen is slechts sprake van administratieve tekortkomingen,
maar ten principale geldt dat ook binnen de beroepsgroep het bewust
aantasten van de derdengeldrekening voor andere doeleinden wordt
gezien als «doodzonde». Het BFT heeft in 2003 ook 22 klachten ingediend
bij de kamer van toezicht, waarvan vijf naar aanleiding van onderzoeksre-
sultaten.
4. Problemen bij het huidig toezicht op het notariaat
Thans heeft het BFT tot taak om toezicht te houden op de financiele huis-
houding bij de beroepsuitoefening van de notarissen en gerechtsdeur-
waarders. De rol van het BFT beperkt zich tot de op financieel en admini-
stratief gebied geldende regels, hetgeen impliceert dat het BFT - net als
andere «aspecttoezichthouders» - alleen toezicht mag houden op kwaliteit
en integriteit voorzover dit een aspect betreft dat uit zijn wettelijke gedefi-
nieerde toezichttaak voortvloeit. Het BFT kan derhalve geen integraal
toezicht houden op kwaliteit en integriteit.
De kamer van toezicht is wel belast met het toezicht op alle aspecten van
de beroepsuitoefening, maar is in de praktijk vanwege haar repressieve
functie beperkt qua onderzoeksmogelijkheden. Bovendien zijn vraagte-
kens te plaatsen bij de combinatie van toezicht en tuchtrecht bij de kamer.
Oordeelsvorming over de conclusie van de, in de inleiding vermelde,
Werkgroep Toezicht Notariaat omtrent verbrokkeling van toezicht en een
gebrek aan coordinate tussen toezichthouders vereist een fundamentele
beschouwing van het gehele complex aan wet- en regelgeving. Derhalve
heb ik de commissie Hammerstein verzocht nader in te gaan op het
formele vraagstuk hoe om te gaan met de veelheid van toezichthouders
binnen het notariaat.
1 De notaris verandert, Jaarverslag KNB
2002-2003, p. 5.
2 Professionele dienstverlening en georgani-
seerde criminaliteit, mr. F.Lankhorst en dr. J.M.
Nelen, pp. 42-50.
De werkgroep concludeerde daarnaast dat het bestaande toezicht op het
notariaat overwegend een repressief karakter heeft. Zoals hierboven reeds
beschreven, heeft de notaris een publiekrechtelijke functie, met unieke
bevoegdheden om in het rechtsverkeer op een aantal vitale terreinen in
het algemeen belang wettelijk voorgeschreven diensten aan opdrachtge-
vers te verlenen. Mijn verantwoordelijkheid voor de goede werking van dit
wettelijk stelsel vereist naar zijn aard noodzakelijkerwijs primair een sterk
preventief werkend toezicht naast overigens onvermijdelijk repressief
ingrijpen.
Om dit preventief toezicht te intensiveren is de komende tijd een aantal
maatregelen van groot belang:
• De KNB zal het intern ontwikkelde kwaliteitssysteem implementeren; in
het kader daarvan zal ook bijzondere aandacht moeten worden
gegeven aan integriteitsvragen.
• In situaties die zich daarvoor lenen zal de KNB zelf actief optreden
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 59
tegen bij haar bekende leden van de beroepsgroep die zich niet
gedragen zoals een notaris betaamt.
• Aan een externe instantie zal de taak worden toebedeeld toe te zien op
de werking van de kwaliteitsen integriteitswaarborging; deze instantie
zal daarbij tevens de bevoegdheid krijgen in individuele gevallen nader
onderzoek te doen en de casus zonodig voor te leggen aan de tucht-
rechter.
De KNB heeft de afgelopen jaren al verschillende initiatieven genomen
betreffende het interne toezicht, maar de effectuering daarvan is nog niet
in alle gevallen toereikend. Dit hangt samen met de omstandigheid dat
een aantal initiatieven van zeer recente datum is. Daarnaast is de KNB als
publiekrechtelijke beroepsorganisatie bevoegd en voldoende geequipeerd
tot kwaliteitsbevordering, door middel van onder meer verordening-
bevoegdheid. Het accent heeft echter vooral gelegen op normstelling en
minder op handhaving.
Dat het huidige preventieve toezicht op kwaliteit en integriteit nog niet
volwaardig is, werd ook door de deelnemers aan de ronde tafel d.d.
5 oktober 2004 bij de vaste commissie van Justitie veelvuldig benoemd.
5. Investering door de KNB
Een belangrijke plaats is weggelegd voor de kwaliteitszorg en
-bevordering (inclusief integriteit) vanuit het notariaat zelf. Daarbij zijn al
belangrijke stappen gezet. In oktober 2003 heeft het bestuur van de KNB
de zogenoemde Kwaliteitsnorm van de KNB uitgebracht.
Deze kwaliteitsnorm bevat normen op het gebied van de organisatie van
het notariskantoor, de orientatie en opdrachtaanvaarding, het uitvoeren
van de opdracht, het passeren van de akte, de nazorg en de ondersteu-
nende processen. De normen zijn grotendeels gebaseerd op de wet- en
regelgeving voor het notariaat. Het kwaliteitssysteem is niet statisch, maar
zal voortdurend in beweging zijn en worden aangepast aan nieuwe
inzichten en praktijkervaring.
Om te bezien of de opzet en werking van de kwaliteitssystemen van de
kantoren voldoen aan de in de Kwaliteitsnorm van de KNB neergelegde
kwaliteitsnormen, is een bijbehorend auditsysteem ontwikkeld. Door
opgeleide auditors afkomstig uit het notariaat worden aan de hand van
checklists kwaliteitsonderzoeken verricht. Deze auditors beschikken over
een grote mate van vakinhoudelijke kennis, mede omdat een deel van hun
oordeel gebaseerd moet zijn op «professional judgement)). Het zijn dan
ook in eerste instantie adviseurs die helpen om de professionaliteit van de
beroepsgroep te bevorderen. In het voorjaar van 2004 is de KNB in pilot-
vorm begonnen met het uitvoeren van de eerste audits. Deze audits
vinden vooralsnog op vrijwillige basis plaats en zijn bedoeld om ervaring
met het kwaliteitssysteem en het auditwerkprogramma op te doen. Met
deze stappen is een basis gelegd. Het komt nu aan op het effectueren
daarvan.
Wna, artikel 61, tweede lid.
Bij de recente wijzing van de Wna is de KNB met ingang van 1 augustus
2004 de bevoegdheid gegeven om bij verordening regels te stellen betref-
fende de bevordering van de kwaliteit van de beroepsuitoefening. 1 De
KNB heeft momenteel een verordening op de kwaliteit in voorbereiding,
waarin de invoering en verplichtstelling van kwaliteitstoetsing van notaris-
kantoren wordt geregeld.
Een interne beleidsnota ter voorbereiding op de verordening ligt thans ter
bespreking voor aan de ledenraad van de KNB. Vooropgesteld dat deze
daarna zonder grote aanpassingen de instemming van de ledenraad
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 59
verkrijgt, schat het bestuur van de KNB in dat de verordening eind 2005
aan mij ter goedkeuring kan worden voorgelegd. Met deze verordening
kan het handhavingstraject indien noodzakelijk via het tuchtrecht worden
getoetst en de naleving van rechtswege worden afgedwongen.
De KNB kan als publiekrechtelijke beroepsorganisatie niet volstaan met
het organiseren van kwaliteitsbeleid en -audits. Zij kan ook anderszins
actief optreden op het gebied van de handhaving, zoals onlangs is aange-
toond.
De genoemde confrontatie met een competitieve markt en prijs-
concurrentie vanaf 1 oktober 1999 heeft bij individuele notarissen geleid
tot verschillende bewegingen. Daarbij zijn ook bewegingen die gewild of
ongewild de grenzen van het toelaatbare opzochten. Dit wekte ook veront-
rusting bij Uw Kamer, getuige vorig jaar gestelde Kamervragen 1 . Dit voor-
jaar heeft de KNB het initiatief genomen bij haar leden een inventarisatie
te houden van marktinitiatieven. Mede op basis van dit materiaal heeft de
KNB in twee gevallen bevorderd dat er juridische stappen zijn gezet. In
beide gevallen bleek de tuchtrechter de visie van de KNB te delen.
Uit deze twee voorbeelden is eens te meer duidelijk geworden dat de rol
van de KNB niet beperkt is tot kwaliteitsbeleid voorzover dat in regelge-
ving is neergelegd maarzich eveneens uitstrekttot het integriteitsbeleid
ten behoeve van de beroepsgroep. Dat hoeft niet te verbazen, want inte-
griteit is een kernkwaliteit van de beroepsgroep die ook intern ontwikkeld
en onderhouden moet worden. De wijze van optreden van de KNB in
bovengenoemde twee gevallen leent zich in voorkomende gevallen dan
ook voor herhaling, hetgeen mij passend voorkomt voor een publiekrech-
telijke beroepsorganisatie. Met vorenstaande jurisprudentie in de hand en
met de intensivering van het preventieve toezicht moet de KNB in toene-
mende mate in staat worden geacht om zichtbaar voor haar leden de
grens te trekken tussen pionieren enerzijds en overschrijding van de norm
anderzijds. Daarbij zal de KNB in discussie met haar leden moeten komen
tot gezaghebbende uitspraken over het te verwachten danwel het feitelijk
optreden waar het de onafhankelijkheid betreft.
Een dergelijk optreden van de KNB, in gevallen waar sprake is van strijdig-
heid met de door haar als publiekrechtelijke organisatie wenselijk geachte
normen op het terrein van kwaliteit en integriteit, kan er wel toe leiden dat
het gewenst wordt om ook de formele mogelijkheden en bevoegdheden
van de KNB op dit punt nader te bezien. Ik wil dit aspect in overleg met de
KNB en de externe toezichthouder (zie hieronder) en in afstemming met
de commissie Hammerstein bezien.
6. Externe toezichtfunctie als complement
Aanvullend op het preventieve toezicht door de KNB is een externe
toezichtsfunctie over de voile breedte van de beroepsuitoefening gewenst.
Het BFT voert in het huidig toezichtbestel bij het notariaat reeds het finan-
cieel toezicht uit. Uit bijgaande evaluatie 2 blijkt dat, behoudens enkele
verbeterpunten, het BFT het huidige financiele toezicht voldoende doel-
matig en doeltreffend uitvoert. Mede om te voorkomen dat het huidige
complex van toezichthouders verder uitdijt ben ik voornemens om met
het BFT te bezien of het mogelijk is om ook deze nieuwe toezichtsfunctie
in het BFT op te laten gaan.
1 Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004,
Aanhangsel 1649 en 1650.
2 Evaluatie Bureau Financieel Toezicht (BFT),
Het Expertise Centrum (HEC), Den Haag,
25 juni 2004. Dit stuk is ter inzage gelegd bij
het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
Deze toezichtsfunctie omvat allereerst het toezicht op de opzet, bestaan en
werking van (de relevante onderdelen van) het kwaliteitssysteem.
De toetsing van de wijze waarop de auditing wordt uitgevoerd en de toet-
sing van de juistheid en volledigheid van de oordelen van de auditors is
daarbij het eerste aangrijpingspunt. Bij dit stelseltoezicht is voorts inbe-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 59
grepen het toezicht op de activiteiten die de KNB anderszins ontplooit om
inbreuken op de gewenste kwaliteit en integriteit bij de taakvervulling
door notarissen tegen te gaan. Van de KNB mag immers een actieve en
consequente opstelling worden verwacht.
De externe toezichthouder heeft derhalve als taak om vast te stellen of de
activiteiten van de auditors c.q. de KNB afdoende zijn. Waar dit niet zo is,
ook als dat een gevolg is van onvoldoende mogelijkheden, moet de
externe toezichthouder dat vaststellen. Per norm dient van geval tot geval
te worden bezien of het mogelijk en wenselijk is om dergelijke toezicht-
aspecten alsnog te vervatten in het interne kwaliteitssysteem of andere
activiteiten van de KNB.
De externe toezichthouder krijgt tevens de bevoegdheid in individuele
gevallen (nader) onderzoek te doen naar notarieel handelen dat mogelijk
strijdig is met de wettelijke opdracht, met KNB-verordeningen, met de
noodzakelijke onafhankelijkheid of anderszins met de gewenste integriteit.
Van die bevoegdheid kan gebruik worden gemaakt indien de externe
toezichthouder dat nodig acht. Aanleiding kunnen bijvoorbeeld meldingen
of signalen zijn uit de audit door de KNB, maar bijvoorbeeld ook van het
bestuur van de KNB (met name gevallen waarin de KNB optreden
gewenst acht maar daarvoor geen onderzoeksmogelijkheid beschikbaar
heeft), de voorzitter van de kamer van toezicht, vanuit het ministerie van
Justitie of vanuit een derde belanghebbende. Resultaat van het specifieke
onderzoek vormt een feitelijk dossier ten behoeve van verdere oordeels-
vorming. De externe toezichthouder kan dit dossier (en waar van toepas-
sing met zijn voorstel over te treffen maatregelen) ter nadere beoordeling
voorleggen aan de KNB, de tuchtrechter of het Openbaar Ministerie.
7. Implementatietraject
Het is evident dat met de daadwerkelijke invoering van het toezicht op
kwaliteit en integriteit van de beroepsuitoefening nog wel enige tijd is
gemoeid. Het implementatietraject bevat vier van elkaar te onderscheiden
activiteiten: 1 . Definitieve aanwijzing en equipering van het BFT als
externe toezichthouder, 2. nadere uitwerking met de kamers van toezicht,
3. het opstellen van een gezamenlijk toezichtarrangement en 4. Het voor-
bereiden van de noodzakelijke wettelijke grondslag (zie § 7.1 tot en met
§ 7.4). Overigens ben ik voornemens deze activiteiten zoveel mogelijk
parallel te laten verlopen.
§7.1 Aanwijzing externe toezichthouder
Zoals eerder in deze brief is gemeld, ben ik voornemens om met het BFT
te bezien of het mogelijk is om ook de nieuwe toezichtstaak in het BFT op
te laten gaan. Daarbij dient wel onder ogen te worden gezien dat deze
nieuwe toezichtstaak, hoewel beknopt qua volume, wel andere competen-
ties en kennis vergt dan hetgeen voor het financieel toezicht benodigd is.
Bijzonder aandachtspunt bij de inrichting van de toezichthouder zijn dan
ook de competenties van de medewerkers. Zo is praktische kennis en
ervaring met het functioneren van het notariaat benodigd om effectief
(meta-)toezicht uit te kunnen oefenen op de kwaliteit en integriteit van de
dienstverlening. Naast kennis van het notariaat en vakinhoudelijke kennis,
zijn de zogenoemde «zachte» kanten van wezenlijk belang bij de uitoefe-
ning van het toezicht. Onder deze «zachte» kanten worden organisatie-
culturele aspecten verstaan zoals onderlinge verhoudingen, wederzijds
vertrouwen en respect, de wijze van communiceren, houding en bejege-
ning alsmede beeldvorming. Tezamen met het BFTzal moeten worden
onderzocht of deze organisatie in staat is binnen redelijke termijn tot een
efficiente en effectieve invulling van het nieuwe taakgebied te komen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 59
Aandachtspunt daarbij is ook het ervoor zorgdragen dat uit een specifiek
doel verkregen informatie niet zomaar beschikbaar gesteld kan worden
voor een ander doel, zoals een tuchtrechtelijk onderzoek.
§ 7.2 Nadere uitwerking met de kamers van toezicht
De toekomstige taken van de externe toezichthouder vereisen zorgvuldige
afstemming met de kamers van toezicht. Het is uit een oogpunt van schei-
ding van functies van aanklager en rechter minder gewenst dat een «voor-
onderzoek», in het kader van de toezichtfunctie gelast door de voorzitter
van de kamer van toezicht, kan leiden tot een tuchtrechtelijke klacht bij
diezelfde kamer van toezicht. Hier komt artikel 6 van het EVRM, dat elke
procespartij recht geeft op een onafhankelijke en onpartijdige rechter, in
het geding. Dit aspect wordt expliciet aan de commissie Hammerstein
voorgelegd.
Wei blijft het wenselijk dat de (voorzitter van de) kamer van toezicht in het
belang van waarheidsvinding bevoegd is een onderzoek op te dragen aan
derden en voorts signalen kan doen toekomen aan de externe toezicht-
houder, welke uiteindelijk zoals gesteld zelf bevoegd is te besluiten tot een
gericht onderzoek.
§ 7.3. Opstellen van een gezamenlijk toezichtarrangement
Met de bij het toezicht betrokken partijen zal een toezichtarrangement
worden afgesloten. In een toezichtarrangement komt de praktische invul-
ling van het toezicht tot uiting. Het meest wezenlijke kenmerk van een
toezichtarrangement is dat verschillende partijen met elkaar samenwerken
om het toezicht te ontwikkelen en uit te oefenen. Het toezichtarrangement
is een dynamisch geheel dat aangepast dient te worden als daartoe een
praktische noodzaak blijkt, bijvoorbeeld omdat besloten is om bepaalde
toezichtaspecten alsnog te vervatten in het interne kwaliteitssysteem.
Belangrijk onderdeel van het toezichtarrangement vormt ook het maken
van afspraken rondom aanleveren van informatie.
§ 7.4. Voorbereiden en aanbrengen wettelijke grondslag
Het voornemen om het huidig toezicht te versterken vereist een aanpas-
sing van de wet- en regelgeving. Bij deze materie dient ook rekening te
worden gehouden met mededingingsrechtelijke aspecten. Een wetsvoor-
stel zal worden voorbereid, opdat de in deze brief vermelde vernieu-
wingen in de toezichtstructuur worden gereguleerd. Gedegen toezicht-
houden vereist specifieke bevoegdheden, waarbij in formele zin
voldoende rekenschap wordt gegeven aan doelmatigheid, rechtmatigheid
en zorgvuldigheid.
Van bepaalde bevoegdheden, zoals het betreden van plaats van praktijk-
uitoefening en inzage in de dossiers, boeken en bescheiden, ligt het in de
rede dat deze toekomen aan de externe toezichthouder. Zoals aangegeven
in het vijfde hoofdstuk wil ik zonodig ook met de KNB en de externe
toezichthouder, in afstemming met de commissie Hammerstein verkennen
of de huidige wettelijke bepalingen de KNB niet - teveel - beknotten bij
het uitoefenen van haar handhavingsactiviteiten of dat er anderszins nog
belemmeringen zijn ten aanzien van de kwaliteitsbevordering.
In de aanpassing van wet- en regelgeving zal ook het door de KNB en het
BFT onderschreven voornemen worden meegenomen om bij het finan-
cieel toezicht meer dan thans te steunen op de werkzaamheden die
worden uitgevoerd in het kader van de reguliere accountantscontrole.
Daardoor kan de financieel toezichthouder meer terugvallen op de bevin-
dingen van de accountant en daarmee vervolgens effectiever en effi-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 59
cienter haar financiele toezichttaak uitvoeren. Hiertoe ben ik voornemens
om het huidige voorschrift tot beoordelingsverklaring bij de jaarstukken
aan te scherpen tot een accountantsverklaring.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 59
Bijlage 5
Verslag van een schriftelijk overleg, Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005,
23 706, nr. 61.
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2004-2005
23 706
Wettelijke regeling van het notarisambt, mede
ter vervanging van de Wet van 9 juli 1842,
Stb. 20, op het Notarisambt en de Wet van
31 maart 1847, Stb. 12, houdende vaststelling
van het tarief betreffende het honorarium der
notarissen en verschotten (Wet op het
notarisambt)
Nr. 61
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 15februari 2005
Binnen de vaste commissie voor Justitie 1 hebben enkele fracties de
behoefte enkele vragen en opmerkingen aan de minister van Justitie voor
te leggen over de brief inzake «Toezicht op de kwaliteit en integriteit Nota-
riaat» van 9 november 2004 (kamerstuk 23 706, nr. 59). De minister heeft
deze vragen beantwoord bij brief van 14februari 2005. Vragen en
antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
De Pater-van der Meer
De adjunct-griffier van de commissie,
De Groot
1 Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA),
Van Heemst (PvdA), Vos (GL), Ftouvoet (CU),
Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak
(PvdA), Luchtenveld (WD), Wilders (Groep
Wilders), Weekers (WD), De Pater-van der
Meer (CDA), Voorzitter Coriiz (CDA), Verbeet
(PvdA), Ondervoorzitter Wolfsen (PvdA), De
Vries (CDA), van Haersma Buma (CDA), Eerd-
mans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van
Fessem (CDA), Straub (PvdA), Griffith (WD),
Van der Laan (D66), Visser (WD), Azough (GL),
Vacature (algemeen) en Vacature (algemeen).
Plv. leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA),
Timmer (PvdA), Halsema (GL), Van der Staaij
(SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-
A-Ten (PvdA), Van Baalen (WD), Blok (WD),
Hirsi Ali (WD), Jager (CDA), Van Heteren
(PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA),
Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA),
Van Dijken (PvdA), Orgii (WD), Lambrechts
(D66), Rijpstra (WD), Karimi (GL), Hermans
(LPF)enVergeer(SP).
KSTS4224
0405tkkst23706-61
ISSN 0921 -7371
Sdu Uitgevers
's-Gravenhage 2005
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 61
Inleiding van de minister
Bij brief van 9 november 2004 (TK 23 706, nr. 59) heb ik u de brief inzake
het toezicht op de kwaliteit en integriteit Notariaat aangeboden. Een
drietal fracties binnen de vaste commissie voor Justitie heeft vragen en
opmerkingen aan mij voorgelegd. Met belangstelling heb ik kennis
genomen van deze vragen en opmerkingen en ik zal daar dan ook graag
op in gaan. Een aantal vragen heeft betrekking op het standpunt van de
KNB zoals verwoord in een afzonderlijke brief over dit onderwerp van de
KNB aan uw Kamer. Ik kan u echter meedelen dat de beantwoording van
de door u gestelde vragen ertoe geleid heeft dat de oorspronkelijk gecon-
stateerde verschillen van inzicht met de KNB niet meer aan de orde zijn. Er
bestaat met de KNB geen verschil van mening meer over de wijze waarop
het toezicht op de kwaliteit en integriteit versterkt dient te worden. In dat
opzicht sluit de opstelling van de KNB aan bij de beantwoording van de
vragen. Uit oogpunt van herkenbaarheid volg ik bij de beantwoording in
overwegende mate de opzet van de brief van 9 november jl..
I. Vragen en opmerkingen van de fracties
Inleiding
De leden van de CDA-fractie signaleren dat de wijze van toezicht van het
notariaat al in 1999 onder de loep is genomen en dat toen is geconclu-
deerd dat het toezicht te verbrokkeld en te weinig gecoordineerd was.
Deze leden vragen waarom sindsdien niets is ondernomen om het
toezicht wel goed te laten functioneren?
Voorts vragen deze leden of kan worden aangegeven op welke punten de
minister de aanbevelingen van de Werkgroep Toezicht notariaat onder-
schrijft en op welke punten hij van het advies afwijkt? Zij onderschrijven
de noodzaak om wat betreft de vormgeving van het toezicht vooruit te
lopen op de aanbevelingen van de Commissie Hammerstein. Wat echter
als commissie met andere aanbevelingen op dit terrein komt dan de
minister nu voorstelt? Heeft de minister wel kennis mogen nemen van de
voorlopige conclusies van de Commissie Hammerstein?
De leden van de SP-fractie onderschrijven het standpunt van de minister
dat waar het gaat om het toezicht op de kwaliteit en de integriteit van de
beroepsuitoefening door de notaris, het niet wenselijk of noodzakelijk is te
wachten op de Commissie Hammerstein. Echter, deze leden kunnen niet
anders dan constateren dat veel van de huidige zorgen en vragen met
betrekking tot de integriteit van sommige notarissen direct samenhangen
met de gevolgen van de invoering van de nieuwe Wet op het notarisambt,
vooral door de introductie van de marktwerking in het notariaat. Daarom
merken de leden van de SP-fractie op dat alleen het versterken van het
toezicht op het notariaat niet voldoende zal zijn om alle problemen op dit
terrein op te lossen. Terugdraaien van de marktwerking in het notarisambt
zou daar een zeer belangrijke bijdrage aan kunnen leveren. Voor een
nadere discussie over dit onderwerp wachten deze leden met belangstel-
ling de evaluatie van de Commissie Hammerstein af.
De leden van de SGP-fractie kunnen zich vinden in het standpunt dat het
niet per se noodzakelijk is om wat betreft het toezicht op de kwaliteit en
integriteit van de beroepsuitoefening te wachten op de rapportage van de
Commissie evaluatie Wet op het notarisambt. Zij vragen echter hoe dit
standpunt zich verhoudt tot de mededeling dat de commissie Hammer-
stein is verzocht nader in te gaan op het formele vraagstuk hoe om te
gaan met de veelheid van toezichthouders binnen het notariaat, mede
gezien het feit dat deze commissie eerst medio 2005 zal rapporteren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 61
De notaris verandert
De leden van de CDA-fractie informeren naar de stand van zaken betref-
fende het aangekondigde wetsvoorstel inzake de notaris in loondienst. De
minister constateert dat mede als gevolg van een meer competitieve
markt en prijsconcurrentie spanningen voor onder andere de integriteit
van de beroepsuitoefening kunnen ontstaan en dat dat mogelijke risico-
factoren oplevert voor de positionering en het functioneren van de
notaris. Zonder vooruit te lopen op de conclusies van de Commissie
Hammerstein, menen de leden van de CDA-fractie wel op te mogen
merken dat zij ook bij de minister een gevoel van urgentie proeven om de
doorgeschoten marktwerking aan banden te leggen. Is dit juist?
Problemen bij het huidig toezicht op het notariaat
De leden van de CDA-fractie merken op dat de minister stelt dat er vraag-
tekens te stellen zijn bij de combinatie van toezicht en tuchtrecht bij de
kamer van toezicht. Kan nader worden ingegaan op de vraagtekens die
daarbij geplaatst kunnen worden? De minister meent dat de Koninklijke
Notariele Beroepsorganisatie (verder: KNB) «in situaties die zich daarvoor
lenen» zelf actief moet optreden tegen bij haar bekende leden van de
beroepsgroep die zich niet gedragen zoals het een notaris betaamt. Kan
worden uitgelegd wat wordt bedoeld met «situaties die zich daarvoor
lenen»?
Investering door de KNB
De leden van de CDA-fractie delen het pleidooi van de minister voor en
sterk preventief werkend toezicht naast het overigens onvermijdelijk
repressief ingrijpen. Zij hebben echter nog twijfels of dat preventieve
toezicht wel bij de KNB zelf neergelegd kan worden. De minister conclu-
deert dat effectuering van de door de KNB genomen initiatieven betref-
fende het interne toezicht nog niet toereikend is. Bij deze leden rijst dan de
vraag waarop het vertrouwen van de minister is gebaseerd dat zij op korte
termijn wel tot een adequaat intern toezicht zullen komen. Zij hebben daar
nog onvoldoende vertrouwen in.
Bovendien heeft ook de KNB zelf zich tegen dit voornemen verzet. De KNB
meent dat zij daartoe te weinig mogelijkheden en handvatten heeft.
Waarom wordt er niet geluisterd naar deze signalen vanuit de branche
zelf? Hoe meent de minister dat dit interne toezicht kan functioneren als
de KNB zelf al aangeeft daarvoor niet geequipeerd te zijn?
Voorts vragen deze leden of het feit dat de KNB optreedt als «belangen-
club» voor de notarissen en daarom per definitie geen objectieve organi-
satie is, in de ogen van de minister geen belemmering vormt voor het
invullen van een onafhankelijktoezichtorgaan?
De leden van de CDA-fractie vragen de minister verder het argument van
de KNB te beoordelen dat het toekennen van de interne toezichtfunctie
aan de KNB niet eens mogelijk is in het kader van de machtenscheiding
omdat KNB ook een wetgevende taak heeft.
Overigens zijn deze leden er wel van overtuigd dat KNB in kader van
preventie wel degelijk een belangrijke rol heeft, maar dat hun taak vooral
ziet op het formuleren en handhaven van toelatingseisen. De aan het
woord zijnde leden zijn van mening dat het thans wel heel gemakkelijk is
om notaris te worden aangesteld. Waarom wordt een antecenten-
onderzoek of psychologisch onderzoek niet onderdeel gemaakt van de
toetredingseisen? Bovendien pleiten deze leden ervoor om de jonge
notaris als onderdeel van de benoemingsprocedure ook te laten
verschijnen voor een commissie. Zij zijn van mening dat hiermee al in een
vroeg stadium veel kaf van het koren gescheiden kan worden. Per slot van
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 61
rekening dient bij de benoeming rekening te worden gehouden met de
bijzondere aard van net beroep. Hoe staat de minister hiertegenover?
De leden van de SGP-fractie onderschrijven het standpunt dat bij net
interne kwaliteitstoezicht een rol voor de KNB is weggelegd, in het
bijzonder door het stimuleren van verbeteringen. De KNB zou moeten
streven naar verplichtstelling van de kwaliteitstoets van notariskantoren
door middel van een verordening, waartoe zij krachtens de recente wijzi-
ging van de Wet op het notarisambt met ingang van 1 augustus 2004 de
bevoegdheid heeft gekregen. Deze leden stellen echter de vraag of het de
bedoeling is dat het Bureau Financieel Toezicht (verder BFT) vervolgens
weer zogenoemd stelseltoezicht gaat uitoefenen op de kwaliteitsaudits
van de KNB. Indien dat de bedoeling is, achten deze leden dit niet wense-
lijk. Nieuw toezicht, voornamelijk extern integriteitstoezicht, zou volgens
deze leden in handen gelegd moeten worden van een Inspectie voor het
notariaat.
Externe toezichtfunctie als complement
Genoemde leden achten het van belang dat het systeem van checks en
balances er ook in voorziet dat toezicht op toezicht mogelijk is. Waarom is
ervoor gekozen dat het instituut dat het externe preventieve toezicht zal
vervullen (BFT) ook het toezicht op het interne preventieve toezicht
vervult? Is nog overwogen om bijvoorbeeld de Raad voor de Accreditiatie
toezicht te laten houden op het functioneren van de kwaliteits-
onderzoeken?
De leden van de SP-fractie kunnen zich vinden in het voornemen van de
minister om het externe toezicht op het notariaat te versterken. Bovendien
onderschrijven zij het voornemen van de minister om te bezien of deze
extra toezichthoudende taak kan worden ondergebracht bij het BFT.
Echter, net als de KNB heeft gedaan in haar standpunt over de brief van
de minister, vragen zij waarom de minister kiest voor versterkt toezicht op
de KNB en niet op de notarissen. Hoe beoordeelt de minister de kritiek
van de KNB, dat extern toezicht op de KNB, om na te gaan of die de inte-
griteit van het notariaat wel voldoende bevordert en handhaaft, zich niet
verdraagt met de trias politica? Hoe beoordeelt de minister de overweging
van de KNB, dat de KNB de regels zou moeten stellen, een extern toezicht-
houder onderzoek naar de handhaving van deze regels zou moeten doen
en de tuchtrechter zou moeten oordelen over overtredingen van deze
regels? De leden van de SP-fractie ontvangen graag een nadere reactie
van de minister op het standpunt van de KNB met betrekking tot de voor-
liggende brief van 9 november 2004 (23 706, nr. 59).
De leden van de SP-fractie delen de zorg van de KNB dat zij weinig moge-
lijkheden heeft om op te treden tegen notarissen die zich niet houden aan
de eisen van hun ambt. Juist daarom is het zaak het werkterrein van het
externe toezicht uit te breiden met integriteitstoezicht op de notarissen. De
taak van de KNB ligt veeleer op het gebied van de interne kwa lite its bevor-
dering en -toezicht. Bovendien zou een dergelijke scheiding van functies
(toezichthoudende taak buiten de KNB) (verdere) complicaties rond de
kamers van toezicht kunnen voorkomen. Overigens hebben de leden van
de SP-fractie vragen over de huidige samenstelling van de kamers van
toezicht en voornamelijk over het aandeel van notarissen in deze kamers.
Ook voor een nadere discussie over dit onderwerp wachten de leden van
de SP-fractie met belangstelling op de evaluatie door de Commissie-
Hammerstein.
De leden van de SGP-fractie hebben begrip voor het standpunt dat deze
nieuwe (externe) toezichtsfunctie bij voorkeur niet moet leiden tot het
verder uitdijen van het complex toezichthouders. Daarom kunnen zij zich
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 61
voorstellen dat de eerder genoemde Inspectie voor het notariaat zou
worden ondergebracht bij het BFT. Deze leden herinneren er overigens
aan dat het BFT als ook de KNB al eerder de instelling van een Inspectie
hebben bepleit. Het grote voordeel zien deze leden hierin dat de Inspectie
onder meer zelf initiatieven kan nemen tot onderzoek naar het functio-
neren van een individuele notaris. Deze leden stellen in dit verband de
vraag of de minister onderkent dat de huidige Kamers van Toezicht slecht
of matig toegerust zijn voor het doen van zulk onderzoek. Bovendien
stellen zij de vraag of het doen van zulk onderzoek wel goed past bij de
rechtsprekende taak van de kamers.
Tot slot vragen de leden van de SGP-fractie of de minister onderkent dat
het, bezien vanuit het principe van machtenscheiding, in elk geval niet
voor de hand ligt om integriteitsonderzoek bij de KNB onder te brengen,
aangezien de KNB medewetgever zal zijn van verordeningen waaraan de
integriteit zal moeten worden getoetst.
Implementatietraject
De leden van de CDA-fractie constateren dat minister een gedetailleerd
implementatietraject voor ogen heeft, maar daar nog geen tijdpad bij kan
noemen. Hij volstaat met constatering dat met de daadwerkelijke invoe-
ring van het toezicht op kwaliteit en integriteit van de beroepsuitoefening
nog wel enige tijd is gemoeid. Omdat deze leden overtuigd zijn van het
feit dat het gevoel van urgentie ook leeft bij de minister, rijst bij hen de
vraag op welke termijn hij de nieuwe toezichtstructuur geimplementeerd
dacht te hebben.
II. Reactie van de minister van Justitie
Het onderwerp toezicht staat al lange tijd hoog op de agenda. Toezicht
heeft een belangrijke functie in het scheppen van vertrouwen bij burgers,
belanghebbenden en bij de onder toezicht staande organisaties. Effectief
toezicht past in de brede maatschappelijke behoefte om zicht te krijgen op
de wijze waarop diverse organisaties en instanties gebruik maken van hun
bevoegdheden. Goed toezicht kan een belangrijke impuls geven tot
kwaliteitsverbetering van de dienstverlening, ook voor het notariaat.
In 1999 heeft de Werkgroep toezicht notariaat een rapport opgesteld met
diverse aanbevelingen voor de korte en de lange termijn inzake het stelsel
van toezicht. In reactie op de vraag van de leden van de CDA-fractie
waarom sinds die tijd niets is ondernomen, wil ik aangeven dat de focus
de eerste tijd gericht is geweest op de implementatie van het financiele
toezicht bij onder andere de notarissen. Het evaluatie-rapport, opgesteld
door Het Expertise Centrum, bevat onder andere de conclusie dat dit
toezicht, enkele aandachtspunten daargelaten, thans doeltreffend en effi-
cient door het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT) wordt uitgevoerd.
Vervolgens zijn er op Europees niveau richtlijnen tot stand gekomen ter
voorkoming van het gebruik van het financiele stelsel voor het witwassen
van geld. De werkingssfeer van deze bepalingen strekt zich ook uit tot het
notariaat. De notaris dient zich te houden aan de Wet Melding Ongebrui-
kelijke Transacties en de Wet Identificatie Dienstverlening. Ook hierop
dient toezicht gehouden te worden. Het BFT is sedert 12 September 2003
aangewezen als toezichthouder. De implementatie van dit toezicht is nog
in ontwikkeling.
Ook het denken over toezicht op kwaliteit en integriteit heeft niet stilge-
staan. In een door Justitie ingestelde werkgroep, waarin zowel de KNB als
het BFT participeerden, is in 2003 en 2004 bezien hoe het toezicht op
kwaliteit en integriteit vormgegeven kon worden. De brief inzake toezicht
op de kwaliteit en integriteit is hier mede een resultante van. De keuze nu
het toezicht op kwaliteit en integriteit te intensiveren hangt verder samen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 61
met de ervaringen in de praktijk sinds de inwerkingtreding van de Wet op
het notarisambt in 1999. Terzake verwijs ik ook naar de recent uitge-
brachte trendrapportage (TK 23 706, nr.60).
Wat betreft het eerder genoemde rapport van de Werkgroep Toezicht
vragen de leden van de CDA-fractie of ik kan aangegeven op welke punten
ik de aanbevelingen onderschrijf en op welke punten ik van het advies
afwijk. Met de onlangs aan u gezonden brief van 9 november 2004 is een
belangrijke aanbeveling van de werkgroep voor de langere termijn onder-
schreven. Het betreft het onderbrengen van de preventieve externe
toezichtfunctie bij een speciaal hiervoor toe te rusten instantie.
Het rapport van de werkgroep toezicht notariaat is verder een van de
bouwstenen geweest voor de brief inzake toezicht op kwaliteit en integri-
teit. Daarnaast kan de Commissie Evaluatie Wet op het notarisambt
(Commissie Hammerstein) gebruik maken van de bevindingen uit het
rapport. Zo maakt het benoemde knelpunt in het rapport van de verbrok-
keling («acht met toezicht belaste instanties») bijvoorbeeld onderdeel uit
van de brede taakopdracht waarover de commissie zich buigt, zodat ik de
desbetreffende adviezen daarover afwacht. Na bestudering van het advies
van de commissie zal ik een beleidsmatig oordeel terzake geven. Ik ben
verheugd te constateren dat zowel de leden van de CDA-fractie, de
SP-fractie als de SGP-fractie mijn zienswijze delen om, voor wat betreft
het toezicht op de kwaliteit en integriteit van de beroepsuitoefening, niet
te wachten op de uitkomsten van de Commissie Hammerstein. De leden
van de CDA-fractie stellen wel de vraag wat te doen als de commissie
medio 2005 met andere aanbevelingen op dit terrein komt. De Commissie
heeft een brede taakopdracht, getuige het instellingsbesluit welke u op
9 juli 2004 is toegezonden (TK23 706, nr.57). Zij zal zich eerder buigen over
aanvullende vragen in de bredere context van het toezicht die bijvoor-
beeld betrekking hebben op het aantal toezichthouders en de verhouding
tussen het tuchtrecht en het toezicht. Het ligt dus niet in de rede dat de
Commissie Hammerstein zich in detail zal bezig houden met de uitwerking
van het toezicht op de kwaliteit en integriteit van het notariaat.
Ik kan verder de leden van de CDA-fractie meedelen dat ik niet op de
hoogte ben van eventuele voorlopige conclusies van de Commissie
Hammerstein en zie het eindrapport van de Commissie Hammerstein met
vertrouwen tegemoet. Het door de leden van de SGP-fractie in dit verband
specifiek benoemde vraagstuk van de veelheid van toezichthouders is ook
onderdeel van de taakopdracht van de Commissie.
De leden van de SP fractie zijn van mening dat veel van de huidige zorgen
en vragen met betrekking tot de integriteit van sommige notarissen direct
samenhangen met de gevolgen van de invoering van de nieuwe Wet op
het notarisambt, vooral door de introductie van de marktwerking in het
notariaat. Zij merken op dat alleen het versterken van het toezicht op het
notariaat niet voldoende zal zijn om alle problemen op dit terrein op te
lossen en zijn van mening dat het terugdraaien van de marktwerking in
het notarisambt daar een zeer belangrijke bijdrage aan kan leveren.
Vertrouwen in het notariaat is een groot goed en daarom dienen alle
inspanningen er op gericht te zijn om dat vertrouwen te waarborgen en te
behouden. Goed toezicht is daartoe essentieel, maar ik ben uiteraard niet
de mening toegedaan dat hiermee het optreden van incidenten uitge-
sloten is. Het versterkte toezicht zal echter wel een grote preventieve
werking hebben en vormt daarom een noodzakelijke aanvulling op het
bestaande repressieve toezicht. De stelling van deze fractie dat terug-
draaien van de marktwerking een belangrijke bijdrage kan leveren kan ik
niet onderschrijven. Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op de vraag
van de CDA-fractie of er sprake is van doorgeschoten marktwerking.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 61
De notaris verandert
Op 1 oktober 1999 is de nieuwe Wet op het notarisambt in werking
getreden. De gedachte achter de wet was dat door de concurrentie niet
alleen de tarieven lager worden, maar dat de notarissen geprikkeld
worden tot productinnovatie en een verbetering van kwaliteit. Echter
mede als gevolg van een meer competitieve markt en prijsconcurrentie
kunnen spanningen optreden voor onder andere de integriteit van de
beroepsuitoefening, hetgeen mogelijke risicofactoren oplevert voor de
positionering en het functioneren van de notaris. Deze en andere prakti-
sche effecten van deze wet worden sinds de inwerkingtreding van die wet
gevolgd. Na een drietal monitorrapporten is onlangs de eerste trend-
rapportage notariaat aan u toegezonden (TK 23 706, nr. 60).
De leden van de CDA-fractie vragen of het juist is dat zij ook bij mij een
gevoel van urgentie proeven om de doorgeschoten marktwerking aan
banden te leggen.
Of sprake is van doorgeschoten marktwerking kan ik op dit moment niet
vaststellen. Wei vind ik de ontwikkelingen, zoals ook aangegeven in mijn
brief van 3 mei 2004 (TK 23 706, nr. 56) dermate verontmstend dat ik
besloten heb tot een snelle evaluatie van de wet. Daartoe is de Commissie
Hammerstein ingesteld. Ik ben thans in afwachting van het advies van de
Commissie Hammerstein. Het advies wordt medio dit jaar verwacht
waarna op korte termijn een standpunt ter zake aan de Kamer zal worden
voorgelegd.
Naast de introductie van de marktwerking in de notariele dienstverlening
hebben zich op het terrein van het functioneren van de professionele
dienstverleners zoals de notaris diverse ontwikkelingen voorgedaan. Zo
kan ik u, in reactie op de vraag van de leden van de CDA-fractie, wat
betreft het wetsvoorstel notaris in loondienst, melden dat de voorberei-
ding zich in een vergevorderd stadium bevindt. Met de KNB wordt deze en
volgende maand overlegd over een aantal aspecten van het wetsvoorstel,
dat daarna zo spoedig mogelijk voor consultatie en daarna voor advies
aan de Raad van State wordt gezonden.
Problemen bij het huidige toezicht op het notariaat
De leden van de CDA-fractie vragen welke kanttekeningen erte plaatsen
zijn bij de combinatie van toezicht en tuchtrecht bij de kamers van
toezicht. Met toezicht doel ik in dit verband bijvoorbeeld op de taak van de
voorzitter van de kamer van toezicht om in voorkomende gevallen een
onderzoek te gelasten naar de naleving van bij en krachtens de Wet op het
notarisambt gestelde regels. Aanleiding voor een onderzoek kan een
klacht zijn die tegen een notaris wordt ingediend, maar een onderzoek kan
ook op eigen initiatief van de kamer plaatsvinden hetgeen tot een ambts-
halve klacht kan leiden. Vervolgens heeft de kamer van toezicht tot taak
tuchtzaken te behandelen die mogelijkerwijs voortkomen uit het eerder
ingesteld onderzoek. Weliswaar schrijft de wet voor dat niet dezelfde
voorzitter zowel in het vooronderzoek als bij de behandeling van de tucht-
zaak mag optreden, maar het is niet optimaal dat de bevoegdheid onder-
zoeken te initieren en de besluitvorming omtrent het al dan niet tuchtrech-
telijk afdoen, is neergelegd bij dezelfde instantie die is belast met de
tuchtrechtspraak zelf.
Het is gebruikelijk dat de bevoegdheden een onderzoek in te stellen cq te
gelasten en de besluitvorming om zaken voor te leggen aan de tucht-
rechter worden belegd bij een ander orgaan dan het college dat met de
tuchtrechtspraak is belast. De mate waarin de taken wringen wordt sterker
bij een intensivering van het toezicht in de hierboven bedoelde zin.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 61
Met bovenstaande reactie meen ik ook antwoord gegeven te hebben op
de vraag van de SGP-fractie die gesteld is bij de paragraaf over de
«Externe toezichtsfunctie als complement)) of het doen van onderzoek
naar het functioneren van een individuele notaris wel goed past bij de
rechtsprekende taak van de kamers.
Om het preventieve toezicht bij de KNB te versterken dient de KNB het
intern ontwikkelde kwaliteitssysteem te implementeren en dient de KNB
daarnaast zelf actief richting haar leden op te treden in situaties die zich
daarvoor lenen. De KNB heeft namelijk als publiekrechtelijke beroepsorga-
nisatie een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van haar leden, die
van een wettelijke basis is voorzien in artikel 61, eerste lid van de Wet op
de notarisambt. De KNB heeft tot taak de bevordering van een goede
beroepsuitoefening door de leden en van hun vakbekwaamheid. Haar taak
omvat mede de zorg voor de eer en het aanzien van het notarisambt.
In dat verband heeft de KNB een signalerende taak waar het gaat om
mogelijke problemen onder haar leden. Indien de KNB bij de uitvoering
van het preventieve toezicht zoals hiervoor omschreven op dergelijke
problemen stuit is zij bevoegd al dan niet door tussenkomst van het BFT
een klacht voor te leggen aan de kamer van toezicht of een verzoek in te
dienen om een onderzoek te gelasten. Er is echter een grens aan het
optreden van de KNB, omdat de KNB geen «opsporingsorgaan» is en ook
niet over de daarbij behorende bevoegdheden beschikt. Tegen deze
achtergrond doel ik, in reactie op de vraag van de leden van de
CDA-fractie, op «situaties die zich daarvoor lenen».
Investeren door de KNB
Ik ben verheugd dat de CDA-fractie mijn pleidooi deelt voor een sterk
preventief werkend toezicht naast het repressieve toezicht, De leden van
de CDA-fractie vragen wel aandacht voor signalen vanuit de KNB en voor
de (on)mogelijkheden van het uit oefenen van het interne toezicht door de
KNB. Hier ga ik ook nader in op de vraag van de leden van de SP-fractie
die gesteld zijn bij de paragraaf over de «Externe toezichtsfunctie als
complement)).
Deze leden vragen daar om een nadere reactie op het standpunt van de
KNB en geven aan de zorg van de KNB dat zij weinig mogelijkheden heeft
om op te treden tegen notarissen die zich niet houden aan de eisen van
hun ambt.
Laat ik vooropstellen dat de KNB mijn zienswijze deelt over de noodzaak
om het toezicht op het notariaat te versterken. De zorg voor kwaliteit en
integriteit van de beroepsuitoefening acht ik, verwijzend naar de wettelijke
taakomschrijving van de KNB, primair een verantwoordelijkheid van de
beroepsgroep zelf. Net als kwaliteit is integriteit een kernkwaliteit van de
beroepsgroep zelf die ook intern ontwikkeld en onderhouden dient te
worden. De verantwoordelijkheid van de KNB houdt niet op bij de norme-
ring of het ontwikkelen en onderhouden van systemen die de kwaliteit en
integriteit bevorderen, maar omvat ook de verantwoordelijkheid de
toepassing van dergelijke systemen in de praktijk te volgen en zo nodig te
signaleren waar niet aan de normen wordt voldaan. De leden van de
CDA-fractie hebben echter weinig vertrouwen dat de KNB in staat is om
op korte termijn tot een adequaat intern toezichtsysteem te komen. De
KNB heeft terzake van de bevordering van de kwaliteit en de integriteit,
veel stappen gezet. Het voorstel moet leiden tot een intensivering van de
reeds genomen activiteiten waardoor het naar mijn mening mogelijk moet
zijn om op termijn een voldoende niveau van kwaliteit en integriteit te
bereiken.
In mijn brief heb ik reeds uiteengezet welke activiteiten de KNB in het
kader van de versterking van het preventieve kwaliteitstoezicht heeft
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 61
ondernomen. Zo heeft het bestuur van de KNB in 2003 de Kwaliteitsnorm
uitgebracht en is een auditsysteem ontwikkeld aan de hand waarvan
kwaliteitsaudits worden gehouden. Deze vorm van intern toezicht wordt
door de KNB niet ter discussie gesteld en ik verschil dan ook niet van
mening met de KNB dat een externe toezichthouder de taak moet krijgen
om toezicht te houden op die kwaliteitsaudits.
Ook ben ik van mening dat de scheidslijn tussen «kwaliteit» en «integri-
teit» arbitrair is en in de praktijk niet altijd even duidelijk te maken.
Daarom pleit ik ervoor om zowel de interne kwaliteitszorg, als de interne
zorg voor de integriteitbewaking bij de KNB neer te leggen en deze
aspecten niet uit elkaar te halen.
De KNB heeft een eigen verantwoordelijkheid voor het bevorderen van de
integriteit van de beroepsgroep. De externe toezichthouder houdt op haar
beurt «stelseltoezicht» op de activiteiten die de KNB uitoefent ter bevorde-
ring van de integriteit van haar leden, ongeacht de vraag of dit in het
kwaliteitssysteem of op andere wijze is vormgegeven. Zoals reeds in de
brief aangegeven kan op een later moment bezien worden of het noodza-
kelijk en gewenst is de KNB waar het gaat om haar taak bij het bevorderen
van de kwaliteit en integriteit (extra) formele bevoegdheden toe te
kennen.
Ik ben het met de KNB eens dat de echte «opsporings- en handhaving-
staken» inclusief bijbehorende bevoegdheden, evenmin als het vellen van
een rechterlijk oordeel, niet bij de beroepsorganisatie thuishoren. Boven-
dien zijn de leden van de CDA fractie van mening dat de KNB optreedt als
een belangenorganisatie en om die reden geen objectieve organisatie zou
zijn. Ik ben het daar niet mee eens. De KNB is een publiekrechtelijke
beroepsorganisatie, bekleed met bevoegdheden en dat vormt geen
belemmering om te investeren in de borging van de aan de beroepsgroep
vertrouwde elementen, zoals kwaliteit en integriteit.
Wat betreft het argument van de KNB dat in het kader van de machten-
scheiding een interne toezichtsfunctie niet mogelijk is merk ik, in reactie
op vragen van de leden van de CDA-fractie, op dat de KNB geen met
staatsmacht beklede organisatie is, maar een publiekrechtelijke beroeps-
organisatie met een integraal takenpakket zoals omschreven in artikel 61
eerste lid van de Notariswet. Voor de uitvoering van die taak heeft de KNB
onder meer een regelgevende bevoegdheid. Echter, in dit verband kan de
KNB niet alleen regels stellen, maar heeft zij ook een signalerende taak
waar het gaat om mogelijke problemen onder haar leden. Indien de KNB
constateert dat regels niet worden nageleefd kan zij dit melden bij het BFT
en de kamers van toezicht. Rechtspreken is echter voorbehouden aan de
kamers van toezicht. In welke gevallen de tuchtrechter een uitspraak
wordt gevraagd is afhankelijk van zaken die worden voorgelegd, onder
meer door de KNB.
In de Wet op het notarisambt staan regels voor de te volgen procedure
voor benoeming van (kandidaat-)notarissen. De regels bevatten diverse
waarborgen, zoals een advies van de Commissie van deskundigen die een
advies geeft over het ondernemingsplan. Voorts dient de stageduur van
zes jaar te zijn voltooid. Bij de kamer(s) van toezicht in de arrondisse-
menten waar door de kandidaat-notaris is gewerkt wordt navraag gedaan
of er klachten zijn ingediend. Ook dient een verklaring omtrent het gedrag
bij het benoemingsverzoek te worden meegestuurd. Ik ben het eens met
de leden van de CDA-fractie dat toelatingseisen een preventieve werking
kunnen hebben. Echter, voor een beslissing over een eventuele aanpas-
sing van de benoemingsprocedure te nemen, wacht ik eerst af wat
Commissie Hammerstein over de benoemingsprocedure zal adviseren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 61
Externe toezichtfunctie als complement
De leden van de SGP-fractie achten het niet wenselijk dat het Bureau
Financieel Toezicht (BFT) «stelseltoezicht» zou gaan uitoefenen op de
kwaliteitsaudits van de KNB en dat dit in handen gelegd zou moeten
worden van een Inspectie voor het notariaat.
Ik begrijp uit de vraagstelling dat de leden van de SGP-fractie in dit kader
de noodzaaktot een extern oordeel delen, maar de (voorlopige) keuze
voor de organisatie die de taak uitvoert in twijfel trekken.
Belangrijk argument voor het bij het bij voorkeur bij het BFT neerleggen
van het externe toezicht in plaats van bij een ander orgaan zoals bijvoor-
beeld de Raad voor de Accreditatie, is dat het BFT reeds belast is met het
uitoefenen van het financiele toezicht en het toezicht op de naleving van
de Wet melding Ongebruikelijke Transacties en de Wet Identificatie Dienst-
verlening. Uit het bij de brief gevoegde evaluatierapport blijkt bovendien
dat het BFT het huidige financiele toezicht, ook al is er nog een aantal
aandachtspunten, voldoende doelmatig en doeltreffend uitvoert. Bezien of
het BFT ook deze toezichtstaak onder zich kan krijgen ligt dan ook voor de
hand. Op deze manier kan integraal toezicht worden uitgeoefend. Uiter-
aard zal in het met het BFT te voeren overleg gedegen moeten worden
geborgd dat een uitbreiding van de toezichtstaak op effectieve en effi-
ciente wijze gestalte kan krijgen.
De leden van de SP-fractie stellen de vraag waarom ik kies voor versterkt
toezicht op de KNB en niet voor versterkt toezicht op de notarissen. Deze
veronderstelling is onjuist. Het voorstel is om de rol die de KNB heeft voor
wat betreft de bevordering van de kwaliteit en integriteit van de beroeps-
uitoefening van de individuele notarissen te versterken. Hiervoor heeft de
KNB als publiekrechtelijke beroepsorganisaties een pro-actieve en signale-
rende rol richting de individuele notarissen. Wanneer de KNB in dat kader
signaleert dat niet aan de normen wordt voldaan, zal zij het BFT vragen
om onderzoekte doen jegens individuele notarissen. Wei zal het BFT
«stelseltoezicht» houden op de KNB en heeft het BFT in dat kader een taak
om te bezien of de door de KNB gehanteerde werkwijzen om de kwaliteit
en integriteit te bevorderen, goed functioneren, maar het BFT krijgt geen
bevoegdheden om sancties ten aanzien van de KNB uit te oefenen.
De leden van de SP-fractie vragen naar mijn oordeel over de kritiek van de
KNB, dat extern toezicht op de KNB om na te gaan of de KNB de integriteit
wel voldoende bevordert, zich niet verdraagt met de trias politica. Hier
herhaal ik wat ik reeds hierboven geantwoord heb op vragen van de leden
van de CDAfractie dat de KNB als publiekrechtelijke beroepsorganisatie
een integraal takenpakket heeft. In dit verband kan de KNB niet alleen
regels stellen, maar heeft zij ook een pro-actieve en signalerende taak
waar het gaat om mogelijke problemen onder haar leden.
De leden van de SP-fractie vragen om een reactie op de brief van de KNB.
Voor een groot deel ben ik in voorgaande antwoorden op vragen van de
verschillende fracties ingegaan op onderdelen uit de brief waarover ik met
de KNB van mening verschilde. Voor zover dat nog niet gebeurd is ga ik
daar verderop op in. Overigens is gedurende de beantwoording van de
vragen gebleken dat er eigenlijk nauwelijks verschil van mening meer
bestaat met de KNB en dat de KNB mijn voorstel steunt. Wat betreft de
vraag van de leden van de SP-fractie hoe ik de overweging van de KNB
beoordeel, dat de KNB de regels zou moeten stellen, een extern toezicht-
houder onderzoek naar de handhaving van deze regels zou moeten doen
en de tuchtrechter zou moeten oordelen over overtredingen van deze
regels kan ik de SP-fractie het volgende meedelen. De genoemde onder-
verdeling is geen juiste. Overigens bestaat hierover met de KNB geen
verschil van mening. Wij beiden zijn van mening dat de KNB een regel-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 61 10
gevende bevoegdheid heeft voor wat betreft de kwaliteit en de integriteit.
Echter «opsporings- en handhavingstaken» met daarbij behorende
bevoegdheden worden niet belegd bij de KNB. Er zal dus ook niet door
een externe toezichthouder onderzoek gedaan worden naar de handha-
ving daarvan. De KNB heeft een eigen rol in het bevorderen van de inte-
griteit en kwaliteit van de beroepsgroep. De externe toezichthouder houdt
zoals eerder gezegd «stelsel toezicht» op deze activiteiten van de KNB.
Daarnaast zijn de leden van de SP-fractie van mening dat integriteit-
toezicht op de notarissen geen taak zou zijn voor de KNB, maar dat dit
belegd zou moeten worden bij de externe toezichthouder. Zoals ik hier-
voor heb aangegeven ben ik van oordeel dat de pro-actieve en signale-
rende rol van de KNB zich niet alleen beperkt tot het kwaliteitsbeleid maar
zich eveneens uitstrekt tot het integriteitbeleid. Immers ook integriteit is
een kernkwaliteit van de beroepsgroep die ook intern ontwikkeld en
onderhouden dient te worden. De scheidslijn tussen «kwaliteit» en «inte-
griteit» is arbitrair en in de praktijk niet altijd even duidelijk te maken.
Daarom pleit ik ervoor om zowel de interne kwaliteitszorg, als de interne
zorg voor de integriteitbewaking bij de KNB neer te leggen en deze
aspecten niet uit elkaar te halen.
De leden van de SGP-fractie zien als voordeel van een Inspectie dat deze
zelf initiatieven zou kunnen nemen tot onderzoek naar het functioneren
van een individuele notaris. Dit zou niet weggelegd zijn voor de huidige
kamers van toezicht omdat deze slecht of matig toegerust zijn voor het
doen van zulk onderzoek. In juridisch opzicht zijn de kamers wel
voldoende toegerust (artikel 96 leden 2 tot en met 6 Wet op het notaris-
ambt). Inherent aan de feitelijke positie van de kamers is echter wel dat er
weinig of geen ruimte is voor pro-actief optreden. Mede gezien de eerdere
gesignaleerde onzuiverheid ben ik het met de leden van de SGP-fractie
om eerder genoemde redenen eens dat het wenselijk is tot een andere
positionering van met name de toezichtstaak te komen.
De vraag van de leden van de SGP-fractie of het doen van onderzoek past
bij de rechtsprekende taak van de kamers van toezicht heb ik reeds beant-
woord in de paragraaf inzake «De problemen bij het huidige toezicht op
het notariaat». Dat geldt ook voor de vraag of ik onderken dat het niet
voor de hand ligt om integriteitonderzoek door de KNB zelf te laten
uitvoeren omdat de KNB medewetgever is van verordeningen waaraan de
integriteit moet worden getoetst. Hiervoor verwijs ik naar het antwoord
dat ik hierboven heb gegeven op de vraag van de SP-fractie die van
mening is dat het integriteittoezicht thuishoort bij de externe toezicht-
houder en niet bij de KNB.
Implementatietraject
Om daadwerkelijk tot invoering van het toezicht op kwaliteit en integriteit
te kunnen komen moeten diverse activiteiten worden verricht. Zo moet
overleg gevoerd worden met het BFT of de nieuwe taak effectief en effi-
cient uitgevoerd kan worden, moet een toezichtarrangement gestalte
krijgen, is overleg met de kamers van toezicht nodig en ten slotte dient de
wet te worden aangepast. Ik ben voornemens om deze activiteiten zo snel
mogelijk in overleg met de meest betrokken partijen op te pakken. Echter,
uitgaande van de gemiddelde duur van wetgevingstrajecten verwacht ik
niet eerder dan eind 2006 het gehele traject voltooid te hebben.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 61 1 1
Bijlage 6
Beknopte reactie commissie op CPB -rapport
Beknopte reactie op het rapport Competition and quality in the notary
profession van het Centraal Planbureau
Bij het ter perse gaan van haar eindrapport heeft de commissie kennis genomen van het rapport Competition and
Quality in the Notary Profession van het Centraal Planbureau (CPB).
De commissie constateert dat het rapport een economische invalshoek heeft, wat verldaart dat tegen een aantal
zaken anders wordt aangekeken. Met name wat de toetredingsdrempels betreft is de commissie na rijp beraad tot
haar advies gekomen, dat daaraan geen afbreuk moet worden gedaan. De commissie verschilt hierover sterk van
mening met de opstellers van het CPB-rapport.
Hoewel het CPB stelt dat zijn voorstellen niet zijn af te leiden uit zijn analyse, wordt toch de conclusie getrokken
dat een toets van het ondernemingsplan niet nodig is, dat de ministerieplicht kan worden afgeschaft en dat
verschijning in persoon bij een notaris niet nodig is gelet op de digitale mogelijkheden. Hiermee wordt miskend
wat de essentiele waarden zijn van het notariaat.
Specialisatie van kantoren, zoals het CPB bepleit, doet afbreuk aan de full-service gedachte, die inhoudt dat in
ieder geval op kantoorniveau alle relevante rechtsgebieden in beschouwing kunnen worden genomen. Naar de
mening van de commissie moeten alle kantoren op de gangbare gebieden, zoals ondernemingsrecht, onroerend
goed- en familierecht, deskundig zijn om klanten gedegen en breed gefundeerd te kunnen adviseren. Het gaat bij
een goede advisering van de client immers om de samenhang tussen verschillende rechtsgebieden. Overigens is
de commissie van mening dat in speciale gevallen doorverwijzing naar een andere notaris mogelijk moet zijn, mits
zeker is dat die notaris de gevraagde diensten aan client levert.
Het ondernemingsplan speelt een onmisbare rol bij de benoeming van notarissen. Op grond van dat plan wordt
namelijk beoordeeld of een financieel levensvatbare onderneming wordt gevestigd, wat van groot belang is voor
de kwaliteit en integriteit van de uitoefening van het ambt. Gelet op de aard van het ambt kan aan het beginsel van
vrije vestiging alleen de hand worden gehouden als dit met voldoende waarborgen is omgeven.
De verschijning is persoon heeft een essentiele functie in de eerste plaats in die zin dat daardoor de notaris kan
controleren of inderdaad sprake is van wilsovereenstemming en of alle relevante rechtsgebieden in beschouwing
zijn genomen en voorts bij het voorkomen van fraude.
Het CPB stelt voor dat de notaris ook buiten de regio diensten kan verlenen. De commissie wijst erop, dat het reeds
is toegestaan dat notariskantoren diensten aanbieden aan clienten uit het gehele land. Overigens mogen
notariskantoren niet structureel buiten hun vestigingsplaats kantoor houden.
De commissie onderschrijft in hoofdstuk 6 van haar rapport de conclusie van de Werkgroep Toezicht dat moet
worden gestreefd naar een systeem van goed gecoordineerd integraal toezicht, zowel preventief als repressief. Het
gaat haar te ver om te stellen, wat het CPB-rapport doet, dat alle toezichttaken bij een onafhankelijke autoriteit
moeten worden ondergebracht. Dit zou de verschillende invalshoeken van toezichthouders miskennen. Naar
aanleiding van de aanbeveling van het CPB om het BFT zelfstandig klachten in te laten dienen wijst de commissie
erop dat het BFT reeds de mogelijkheid heeft om klachten in te dienen.
Het CPB-rapport heeft de commissie niet tot andere inzichten gebracht en leidt niet tot bijstelling van haar
aanbevelingen.
eOI
Bijlage 7
Lijst van gebruikte afkortingen
BFT Bureau Financieel Toezicht
BW BurgerlijkWetboek
ICT informatie en communicatietechnologie
KNB Koninklijke Notariele Beroepsorganisatie
NMa Nederlandse Mededingingsautoriteit
Wna Wet op het notarisambt
WODC Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum
WPNR Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie
Dit rapport is vervaardigd door de commissie evaluatie wet op het notarisambt op basis
van een opdracht van de minister van Justitie.
Wettelijke regeling van het notarisambt,
mede ter vervanging van de Wet van 9 juli
1842, Stb. 20, op het Notarisambt en de Wet
van 31 maart 1847, Stb. 12, houdende
vaststelling van het tarief betreffende het
honorarium der notarissen en verschotten
(Wet op het notarisambt)
23 706 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Vergaderjaar 2005-2006
Nr. 64
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 februari 2006
1. Inleiding
Op 28 September jl. zond ik u het rapport toe van de Commissie Evaluatie Wet op het
notarisambt, die onder leiding stond van de president van het Gerechtshof Arnhem, mr. A.
Hammerstein (kamerstuk 23 706, nr. 62). De Commissie was ingesteld met als doel te komen
tot een brede evaluatie van de op 1 oktober 1999 in werking getreden wet. Met de
wetswijziging werd destijds onder meer beoogd dat de introductie van marktwerking tot
aanvaardbare prijzen zou leiden en over het algemeen een kwaliteitsverhogend effect zou
hebben, voorts werd aan de KNB de status van publiekrechtelijk orgaan verleend. In deze
brief wordt de reactie van het kabinet naar aanleiding van dit rapport weergegeven.
Het kabinet is van oordeel dat de Commissie er goed in is geslaagd het grote belang te
beschrijven van de waarborgfunctie die het notariaat vervult in belangrijke delen van het
rechtsverkeer en op basis daarvan een overtuigend beeld te schetsen van de eisen waaraan de
beroepsuitoefening van elke notaris zou moeten voldoen. De dienstverlening van de notaris
draagt bij aan het borgen van het publieke belang van de rechtszekerheid, die essentieel is
voor zowel de rechtsorde als de werking van de markt. De Commissie geeft aan dat het voor
haar niet mogelijk is geweest een volstrekt eenduidig beeld te krijgen van de mate waarin de
notarissen thans aan dat gewenste functieprofiel voldoen omdat daarvoor de situatie nog te
onduidelijk en complex is.
De Commissie brengt enerzijds naar voren dat er sprake is van betere dienstverlening,
innovatie en prijsdifferentiatie. Anderzijds geeft de Commissie aan dat er voldoende redenen
zijn voor zorgen omtrent de ontwikkeling van de integriteit en de kwaliteit van de
beroepsuitoefening waardoor uiteindelijk de publieke waarborgfunctie en daarmee het
notariaat zelf teloor kunnen gaan. De Commissie doet in verband hiermee dan ook een groot
aantal constructieve voorstellen om ook in de toekomst een goed functionerend notariaat te
kunnen waarborgen. In deze brief zal worden ingegaan op de belangrijkste bevindingen en
aanbevelingen van de Commissie en op de te nemen vervolgstappen. De niet specifiek in deze
beleidsreactie genoemde aanbevelingen, zullen in de nadere uitwerking van de overgenomen
suggesties kunnen worden bezien.
2. Het beeld van het notariaat
Het kabinet onderschrijft het oordeel van de Commissie dat de combinatie van ambtsdrager en
ondernemer, ook wel aangeduid als het Latijns notariaat, in principe mogelijk is, mits
voldoende waarborgen aanwezig zijn voor een behoorlijke ambtsvervulling. Daarmee moet
worden bereikt dat de wettelijke normen die de essentie van het ambt vormen, worden
gehandhaafd. Het ondernemerschap van de notaris moet steeds zijn ingebed in waarborgen
voor de goede uitoefening van zijn ambtelijke plichten. Het kabinet deelt dan ook de mening
van de Commissie dat borging van de publieke belangen voorop staat. Marktwerking is een
van de kritische factoren voor het functioneren van het notariaat. Marktwerking mag er niet
toe leiden dat de continui'teit van het notariaat in gevaar komt.
De Commissie begint haar rapport met het schetsen van een gedegen analytisch beeld van de
wijze waarop de notaris zijn ambt volgens de wet, volgens de opvattingen van de tuchtrechter
en naar het oordeel van de Commissie zou moeten vervullen. Tegen de achtergrond van dit
normatieve kader behandelt de Commissie vervolgens de verschillende onderwerpen uit haar
taakopdracht. Het kabinet is met de Commissie van mening dat dit normatieve kader
noodzakelijk is voor de continui'teit van het notariaat en het behoud van de bijzondere
vertrouwenspositie van de notaris als publiek ambtenaar in ons rechtssysteem. Het door de
Commissie geschetste beeld van het notarisberoep en de betekenis daarvan voor het
rechtsverkeer worden door het kabinet dan ook onderschreven.
Het kabinet is met de Commissie van mening dat de notaris in onze samenleving de rol van
deskundig en onpartijdig vertrouwenspersoon uitoefent en ook moet kunnen uitoefenen.
Daarom mogen aan de persoon die het ambt van notaris bekleedt hoge eisen worden gesteld
als het gaat om integriteit, onafhankelijkheid, onpartijdigheid en bekwaamheid. Aan deze
eisen mag, ook naar het oordeel van het kabinet, niet worden getornd. Het vertrouwen in de
notaris is echter niet alleen gebaseerd op het vertrouwen in de persoon, maar ook op een
uitgebreid professioneel borgingssysteem van checks en balances. Alle voorstellen van de
Commissie zijn erop gericht de bestaande eisen te handhaven en waar nodig aan te scherpen.
De Commissie wil bovendien de positie van de notaris in enkele opzichten versterken in het
belang van de rechtsorde, waaronder de rechtzekerheid.
De waarde van het rapport is mede gelegen in het feit dat de Commissie zich niet heeft
beperkt tot het hanteren van een aantal kernbegrippen, dat doorgaans in discussies over het
notariaat wordt gehanteerd, zoals rechtzekerheid, vertrouwen, onafhankelijkheid en
onpartijdigheid. De Commissie heeft ook gezocht naar de waarden die achter die begrippen
liggen. Op welke waarborgen is het vertrouwen gebaseerd en wat is het kernpunt daarvan?
Wat houdt rechtzekerheid in, zowel voor de individuele burger als voor de economie als
geheel en wat is de rol van de notaris daarin? Daarnaast heeft de Commissie een antwoord
gegeven op de vraag wat de kerntaak van de notaris is en wat de essentie van het ambt is.
Het kabinet deelt de analyses die de Commissie van deze verschillende onderwerpen heeft
gemaakt.
Tegen deze achtergrond is ook het hoofdstuk waarin de Commissie noodzaak en
rechtvaardiging van het exclusieve recht om authentieke akten te maken (domeinmonopolie)
aan een nadere analyse onderwerpt verhelderend. Het kabinet deelt de conclusie van de
Commissie dat rechtzekerheid op het gebied van onder meer onroerend goed een
fundamentele voorziening is. Het vermindert transactiekosten en levert daardoor een positieve
bijdrage aan het vestigingsklimaat van het land, waardoor de welvaart wordt bevorderd.
Daarnaast wijst de Commissie er terecht op dat noodzaak en rechtvaardiging van het notariele
wettelijke domein meermalen door uw Kamer en kabinet zijn heroverwogen en herbevestigd.
De argumenten op grond waarvan de notaris de plicht is opgelegd desgevraagd authentieke
akten op te maken en mede in verband daarmee ook het exclusieve recht daartoe is toegekend,
hebben nog niets van hun waarde verloren. De plicht om authentieke akten op te maken komt
tot uitdrukking in de «ministerieplicht» van de notaris; het exclusieve recht om dat te kunnen
doen is daarvan de consequentie.
De notaris heeft een advies-, informatie- en waarschuwingsplicht waardoor hij als
onafhankelijk adviseur een inhoudelijke inbreng en toegevoegde waarde heeft. De taak van de
notaris behoort meer in te houden dan alleen het opmaken van akten en het uitvoeren van de
daarbij behorende controles. Kernpunt van de vertrouwenspositie van de notaris is zijn
zwaarwegende zorgplicht tot wilscontrole en de Belehrungs-plicht die in artikel 43 van de Wet
op het notarisambt (Wna) is opgenomen en in de jurisprudentie van de Hoge Raad nader is
uitgewerkt. De notaris mag in zijn ambtsuitoefening niet te lijdelijk zijn.
De zorgplicht van de notaris gaat in het algemeen aanzienlijk verder dan de zorgplicht van een
gewone ondernemer of dienstverlener. De notaris moet niet alleen rekening houden met de
belangen van degene die zijn diensten inroept, maar ook met die van de wederpartij van die
persoon, alsook van derden zoals de fiscus.
Het kabinet is het voorts met de Commissie eens dat de ethiek van het notarisambt ondeelbaar
is. Het onderscheid tussen wettelijke en niet wettelijke taken, ambtelijke en niet-ambtelijke
taken is voor de beoordeling van de kwaliteit en integriteit van het functioneren van de notaris
niet relevant. De notaris zal onder alle omstandigheden aan de hoge ethische normen die zijn
wettelijke taak van hem eist, moeten voldoen.
3. Reactie op de bevindingen en aanbevelingen
Kwaliteit en integriteit
Een belangrijk element van het algemene beeld dat de Commissie van het notarisberoep heeft
geschetst, is haar constatering dat het beeld «diffuus» is. De Commissie geeft aan geen
concrete aanwijzingen te hebben gevonden voor de veronderstelling dat marktwerking en
liberalisering van tarieven hebben geleid tot het op het op grote schaal teruglopen van de
kwaliteit en aantasting van de integriteit van de beroepsgroep. De Commissie stelt echter wel
vast dat een marktgeorienteerde beroepsuitoefening als gevolg kan hebben dat de kwaliteit en
integriteit van de notariele beroepsuitoefening en de betekenis daarvan voor het rechtssysteem
minder als een vaststaand gegeven worden beschouwd. In het rapport worden door de
Commissie zorgen geuit over de invloed die prijsconcurrentie in het notariaat heeft op de
integriteit en de kwaliteit van de ambtsuitoefening. De Commissie stelt in paragraaf 3.5 van
haar rapport: «De typisch notariele kant van de werkzaamheden (Belehrung en Beratung) lijkt
wel onder druk van de concurrentie aan kwaliteitsverlies te lijden».
Dit beeld wordt bevestigd in het WODC-rapport over ontwikkelingen in de notariele
beroepsethiek en in de Eerste Trendrapportage notariaat. Het beeld uit de enquete geeft de
perceptie weer van de geenqueteerden over het doen en laten van sommige collega's. De
ondervraagden geven in het algemeen aan dat zij zelf volledig binnen de regels en normen
zijn blijven werken. Hoewel enerzijds nauwelijks verandering is opgetreden in het aantal
klachten (de klanttevredenheid en de waardering van het publiek over de door het notariaat
geleverde diensten zijn onveranderd hoog en het aantal klachten is gering), blijkt anderzijds
uit beide rapporten dat in de beleving van de beroepsgroep ambtsconform handelen terrein
verliest aan bedrijfsmatige voordelen. Desgevraagd geven notarissen aan sterk te hechten aan
een goede naleving van de beroeps- en gedragsregels. In de praktijk blijkt echter dat het
ambtelijke karakter het vaak moet afleggen tegen de bedrijfsmatige aspecten van het beroep.
Gevraagd naar de wijze waarop notarissen in de praktijk invulling geven aan de dilemma's
tussen notariele praktijkuitoefening en marktwerking geven de meeste respondenten aan dat
notarissen steeds meer gericht zijn op het behalen van een zo hoog mogelijke omzet ten koste
van de kwaliteit. In het spanningsveld tussen de bescherming van de zwakke partij en het
behoud van clienten rijst hetzelfde beeld van het doorslaan van de balans richting de waarden
van een koopman. Kortom, notarissen ervaren een duidelijk spanningsveld tussen hun
publieke taakuitoefening en het optreden op de markt.
Omdat het beeld van de mate waarin dit spanningsveld leidt tot ongewenste ontwikkelingen in
de integriteit en de kwaliteit van de beroepsuitoefening nog diffuus is en onvoldoende
gesubstantieerd is in welke mate het in 1999 ingevoerde Wna-regime daaraan heeft
bijgedragen, is er voor het kabinet geen aanleiding het wettelijk systeem op hoofdlijnen te
wijzigen.
Gelet op de indicaties die de Commissie heeft vergaard, is het kabinet het wel met de
Commissie eens dat versterking van de aandacht van de beroepsgroep voor het handhaven van
de kwaliteit en integriteit noodzakelijk is. Notariele dienstverlening is een terrein waar de
onzichtbare hand van de markt niet altijd het hoogste goed realiseert. De notaris is ter zake
deskundig en heeft relevante werkervaring, daar waar de clienten dat minder hebben.
Sommige kwaliteitsaspecten zijn daardoor niet te beoordelen. Kwaliteitsborging door de
beroepsgroep en de overheid is hier noodzakelijk. Dat is een serieuze zorg van het kabinet.
Het kabinet onderschrijft daarom ook de aanbeveling dat de KNB gebruik dient te maken van
haar bevoegdheid om regels te stellen voor de kwaliteit van de beroepsuitoefening.
Professionele kwaliteit en integriteit gedijen indien de beroepsorganisatie die waarborgt. De
beroepsgroep heeft niet voor niets de status van een publiekrechtelijke beroepsorganisatie met
verordenende bevoegdheden (artikel 61, tweede lid, van de Wet op het notarisambt biedt
hiervoor specifiek de grondslag). Het publieke gezag van die publiekrechtelijke
organisatievorm veronderstelt dat de publieke organisatie in de eerste plaats zelf de kwaliteit
en integriteit van de beroepsuitoefening regelt. Het is van belang dat de KNB toetsbare
criteria ontwikkelt waaraan een notariskantoor moet voldoen wil van een goed functionerend
kantoor gesproken worden. Vervolgens kan de kwaliteit worden getoetst door intercollegiale
audits of peer reviews te organiseren. Een bij herhaling negatieve score kan leiden tot
verscherpt toezicht en, indien misstanden worden geconstateerd, tot voorlegging aan de
tuchtrechter. Waar het gaat om de ontwikkeling van een dergelijk kwaliteitssysteem, is er naar
de mening van het kabinet een duidelijke taak voor de KNB.
Toezicht
Het kabinet deelt de visie van de Commissie dat een scheiding moet worden aangebracht
tussen toezicht en tuchtrecht. In de huidige situatie zijn bevoegdheden op het terrein van
zowel toezicht als tuchtrecht toegekend aan de voorzitter van een toezichtkamer, die zowel
onderzoek kan verrichten als tuchtrechtuitspraken doet. In voorkomende gevallen kan het zijn
dat een voorzitter uitspraak doet in een tuchtzaak waarbij hij ook eerder toezichthoudende
taken heeft verricht. De Commissie acht dit terecht ongewenst. Vervolgens doet de
Commissie een aantal aanbevelingen voor de inrichting van het nieuwe stelsel van toezicht en
tuchtrecht, gaat zij in op het aantal kamers van toezicht en op de bevoegdheden van het
Bureau Financieel Toezicht (BFT). Het kabinet acht deze aanbevelingen - zonder zich op de
exacte details daarvan te willen vastleggen - plausibel omdat daardoor de effectiviteit van het
toezicht kan worden versterkt. Zij zullen dan ook worden betrokken bij de overwegingen die
moeten leiden tot een herziening van het totale stelsel van toezicht en tuchtrecht. Hierbij zal
de brief van de Minister van Justitie van 9 november 2004, (Kamerstukken II, vergaderjaar
2004-2005, 23 706, nr. 59) waarin de contouren voor het toezicht op het notariaat worden
uiteengezet als uitgangspunt kunnen dienen. De Commissie sluit zich aan bij het in genoemde
brief geschetste systeem. De Kamer zal over de uitwerking van dit systeem nader worden
ge'informeerd.
Wat betreft de aanbeveling tuchtrechtuitspraken in ruimere kring bekendheid te geven, wordt
in overleg met de KNB bezien hoe hier uitvoering aan kan worden gegeven. Voor de
volledigheid meld ik uw Kamer dat de NMa binnenkort een studie afrondt naar de verhouding
tussen de notariele zelfregulering en de Mededingingswet.
Beheer clientengelden
Met de Commissie acht het kabinet een goed beheer van clientengelden van groot belang.
Clienten moeten er niet alleen op kunnen vertrouwen dat gelden bij een faillissement van of
beslag onder de notaris zijn afgescheiden van overige kantoorgelden. Essentieel is ook dat
deze voor geen ander doel worden gebruikt dan waartoe zij ter bewaring aan de notaris
beschikbaar zijn gesteld. Een incident op dit punt bij een enkel notariskantoor kan schadelijk
zijn voor het publieke vertrouwen in het gehele notariaat, terwijl het fundamentele belang van
dit goede vertrouwen voor het maatschappelijke verkeer moeilijk kan worden overschat. Het
is daarom van groot belang dat er zich geen onregelmatigheden kunnen voordoen rondom het
beheer van clientengelden. Het BFT zal worden gewezen op de wenselijkheid van strikte
handhaving van artikel 24 van de Wna en de daarbij behorende administratieverordening.
Tevens zal in overleg met de KNB worden bezien of aanvullende kaders nodig zijn in de
vorm van protocollen. Daarnaast zal regelgeving aangaande de verplichte
accountantsverklaring worden aangescherpt.
Tarieven
Uit het rapport van de Commissie blijkt enerzijds dat er sprake is van tariefdifferentiatie en
een kostprijsgerelateerde tariefstelling. Met name de tarieven in de onroerendgoedpraktijk zijn
gedaald, soms wel meer dan 30%. De continui'teit en toegankelijkheid van het notariaat door
het vrijlaten van de tarieven voor onroerendgoedtransacties niet in gevaar zijn gekomen.
Anderzijds blijkt dat het besluit tot vrij laten van de tarieven geen onverdeeld succes is. Het
door velen verwachte effect van het vrij laten van de tarieven was immers dat daarmee een
verlaagde, meer kostprijs gerelateerde, tariefstelling zou kunnen worden bewerkstelligd. Die
verwachting is maar gedeeltelijk uitgekomen. Notarissen zijn wel meer kostprijsbewust gaan
werken, maar mede daardoor zijn tariefsverlagingen alleen merkbaar bij
onroerendgoedtransacties - en dan vooral ten voordele van bedrijfsmatige clienten - terwijl
de prijzen in de familiepraktijk zijn gestegen: het tarief van een testament is zelfs bijna
verdubbeld. Het lijkt erop dat juist particulieren - als zwakke marktpartij - van het vrijlaten
van de tarieven slechts in geringe mate hebben geprofiteerd. De positie van
minderdraagkrachtigen is echter beschermd via het bestaan van wettelijke maximumtarieven.
Het kabinet is het echter met de Commissie eens dat het huidige niveau van de tarieven geen
aanleiding geeft om terug te keren naar een systeem van tariefregulering. Er zijn immers geen
aanwijzingen die duiden op dusdanige nadelige ontwikkelingen bij de notariele
dienstverlening dat zij gelet op het wettelijke criterium een tariefmaatregel rechtvaardigen.
Bovendien garandeert een vorm van tariefregulering niet een bepaalde kwaliteit en gaat het
reguleren van tarieven met hoge kosten gepaard, zoals de Commissie schrijft. Mochten de
toekomstige ontwikkelingen daartoe aanleiding geven, dan is een tariefregeling op grond van
artikel 54 van de Wet op het notarisambt te alien tijde mogelijk. De door het WODC
verzorgde tweejaarlijkse Trendrapportage notariaat is er op gericht eventuele knelpunten in of
door tariefsontwikkelingen tijdig te kunnen signaleren. Deze vorm van monitoring past in de
transitiefase, waarin het notariaat zich nog steeds bevindt.
Verplichte inschakeling van de notaris bij de koop van een woning
De Commissie beveelt aan dat de notaris in een eerder stadium dan thans betrokken wordt bij
de verkoop van consumptief onroerendgoed. De achtergrond hiervan is dat de notaris hierdoor
zijn expertise effectiever kan gebruiken ten behoeve van de contracterende partijen. De
notaris zou partijen nog voor het sluiten van een overeenkomst kunnen adviseren en wijzen op
mogelijke complicaties op het gebied van bijvoorbeeld vermogensrecht of personen- en
familierecht. Dit is in lijn met de wettelijke plicht van de notaris tot het geven van informatie,
advies en het geven van waarschuwingen. 1 In dat kader stelt de Commissie dat in de huidige
situatie het tijdstip van betrokkenheid van de notaris te laat is om op serieuze wijze aan zijn
wettelijke taakstelling te voldoen. De Commissie doet daarom de aanbeveling om de
Amsterdamse praktijk waarbij de notaris reeds in de fase van de totstandkoming van de
koopovereenkomst wordt betrokken wettelijk te regelen voor heel Nederland.
Deze aanbeveling behelst een wijziging van het Burgerlijk Wetboek en strekt dus nogal wat
verder dan een evaluatie van de werking van de Wna en het functioneren van het notariaat. In
een wat andere vorm is deze suggestie al ter sprake gekomen bij de parlementaire behandeling
van de wijziging van het BW Boek 7 titel 1 inzake koop en mil (Kamerstukken I, 2001-2002,
23 095, nr. 178b, biz. 11/12). Meer recent is het Amsterdams model aan de orde gesteld in een
brief van de Minister van Justitie aan de Eerste Kamer van 3 1 december 2003 (Kamerstukken
I, 2003-2004, 23 095, A).
Op zichzelf sluit de aanbeveling goed aan bij het door de Commissie geschetste en door het
kabinet onderschreven wenselijke beeld van de notariele beroepsuitoefening, in die zin dat de
onafhankelijke advisering die van de notaris krachtens zijn zorgplicht mag worden verlangd,
voor partijen met name zinvol is als zij zich nog niet jegens elkaar hebben vastgelegd.
In 2002 heeft de regering zich op het standpunt gesteld dat een verplicht door de notaris op te
stellen koopakte ongewenst is. Bij die gelegenheid is een bedenktijd van 3 dagen voor de
consument ingevoerd na het sluiten van de koopovereenkomst.
De aanbeveling van de Commissie behoeft overigens niet noodzakelijkerwijs neer te komen
op een verplichting de koopakte door de notaris te laten opmaken. Andere uitwerkingen zijn
denkbaar. Mede omdat het kabinet het onwenselijk acht om basisregels voor het rechtsverkeer
zoals die in het BW worden vastgelegd na korte tijd alweer te veranderen - wat op zichzelf al
kan leiden tot vermindering van de rechtszekerheid - is het van oordeel dat deze aanbeveling
beter betrokken kan worden bij de evaluatie van bovengenoemde BW- wijziging in 2008. In de
tussentijd kan dan onder meer nader worden onderzocht welke effecten de zgn. Amsterdamse
praktijk - welke met de aanbeveling van de Commissie lijkt overeen te komen - heeft
opgeleverd. Het kabinet laat het overigens gaarne aan het notariaat (KNB) over om te
bevorderen dat de Amsterdamse praktijk in andere delen van het land op vrijwillige basis
ingang vindt.
Ministerieplicht en doorverwijzing
De Commissie beveelt aan de ministerieplicht als zodanig te handhaven maar deze toe te
spitsen op de redelijkerwijs te verwachten full service binnen het domeinmonopolie. Voorts
beveelt de Commissie aan dat notarissen doorverwijzingsafspraken kunnen maken met
kantoorgenoten of met notarissen werkzaam op andere kantoren om clienten zonodig te
kunnen doorverwijzen. Voorwaarde is volgens de Commissie dat het belang van de client in
kwalitatieve zin met de doorverwijzing is gediend en dat doorverwijzing noodzakelijk is
omdat de doorverwijzende notaris zelf niet over de zeer specialistische kennis beschikt om de
belangen van de client optimaal te kunnen behartigen. Bovendien zal de doorverwijzende
notaris ervoor moeten instaan dat de andere notaris de gevraagde diensten verleent.
Het kabinet acht de ministerieplicht van wezenlijk belang voor een adequate uitoefening van
het notarisambt. De notaris vervult immers een bij wet geregeld openbaar ambt.
Een burger die van de diensten van een notaris gebruik moet maken, zeker als het een
wettelijk voorgeschreven notariele taak betreft, moet er op kunnen rekenen dat de benaderde
notaris die werkzaamheden ook verricht. De ministerieplicht waarborgt ook de
toegankelijkheid van het notariaat voor de burger. Uitgangspunt is dat iedere notaris in staat is
om de wettelijke notariele diensten te verrichten. Juist die brede orientatie onderscheidt de
notaris van andere juridische dienstverleners en maakt dat hij het overzicht over de juridische
consequenties van transacties op de verschillende rechtsgebieden kan behouden.
In beginsel moet een notaris dus alle genoemde wettelijke diensten verrichten. Het kabinet
sluit overigens niet de ogen voor de werkelijkheid dat er rechtsterreinen zijn die wel zeer
specialistisch van aard zijn en dus maar zelden aan de orde zullen komen. Te denken valt aan
het transport van zee- en luchtvaartuigen. Het kabinet acht het niet onredelijk dat voor zulke
bijzondere terreinen de algemene ministerieplicht niet behoeft te gelden. Er moet worden
bezien welke terreinen het betreft. Voor die bepaalde rechtsgebieden is het dan geoorloofd dat
doorverwijzing plaatsvindt naar een collega-notaris die op het desbetreffende terrein is
gespecialiseerd.
Daarnaast heeft een notaris een zorgplicht voor clienten, die voor bepaalde transacties
verwijst naar een collega binnen zijn kantoor. Niet zelden zal het voorkomen dat aan een
notaris een bepaalde dienst gevraagd wordt die weliswaar niet van de ministerieplicht is
uitgezonderd, maar waarop een van zijn kantoorgenoten nu juist meer gespecialiseerd is.
Specialisatie van notarissen op bepaalde terreinen is gunstige ontwikkeling. In een dergelijk
geval ligt het voor de hand als hij de client naar zijn meer gespecialiseerde kantoorgenoot
doorverwijst. De algemene zorgplicht van de notaris brengt dat met zich mee. De
doorverwijzende notaris zal ervoor moeten instaan dat de andere notaris de gevraagde
diensten ook inderdaad verleent. Lichtzinnig doorverwijzen moet worden vermeden. En
indien een client er toch op zou staan dat de oorspronkelijk benaderde notaris de gevraagde
dienst verricht, zal hij deze uiteindelijk niet mogen weigeren. Het kabinet wil de
aanbevelingen van de Commissie derhalve overnemen in bovenomschreven zin.
Geschillenbeslechting
Naar aanleiding van de aanbeveling van de Commissie een voorziening te treffen voor de
beslechting van declaratiegeschillen wijst het kabinet op de brief aan de Tweede Kamer van
2 november 2004, kenmerk 530841 5/04/DTR, waarin de Minister van Justitie zijn voorkeur
uitspreekt voor de behandeling van declaratiegeschillen door een Commissie die is
aangesloten bij de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken (e.e.a. zoals ook
de situatie is bij de advocatuur sinds 1999). Het kabinet heeft ook na bestudering van het
advies van de Commissie geen nieuwe indicaties gevonden die tot het innemen van een
gewijzigd standpunt aanleiding geven.
Continui'teit van het beroep
De continui'teit van het notariaat is mede afhankelijk van de toetredingsmogelijkheden. De
Commissie vraagt terecht aandacht voor de risico's als onvoldoende notarissen toetreden
terwijl duidelijk is dat op termijn van een tiental jaren een substantiele uitstroom van zittende
notarissen te verwachten is.
In verband hiermee doet de Commissie de aanbeveling een regeling te treffen waarin
relevante werkervaring in andere juridische beroepen wordt omschreven die geheel of
gedeeltelijk als stagetijd wordt meegeteld. Tevens stelt de Commissie dat de opbouw van de
stage voor de parttime kandidaat-notaris aan herziening toe is.
De Commissie stelt in het rapport dat de zij-instroom in het notarisberoep onnodig wordt
bemoeilijkt. Alvorens hierover een definitief standpunt te bepalen verzoekt het kabinet de
KNB informatie te geven over de mogelijkheden en de gevolgen van een andere regeling voor
zij-instromers.
Met als doel kandidaat-notarissen die geen ondernemer willen zijn voor het ambt te behouden
heeft het kabinet het wetsvoorstel betreffende de notaris in dienstbetrekking bij uw Kamer
ingediend 2 . In dit wetsvoorstel is de mogelijkheid beperkt tot een dienstverband bij een andere
notaris. Het kabinet onderschrijft de aanbeveling van de Commissie de notaris in
dienstbetrekking slechts mogelijk te maken voor gevallen waarin sprake zal zijn van een
dienstverband met een notaris-ondernemer.
Het kabinet onderschrijft de door de Commissie voorgestelde mogelijkheid om notarissen,
desgewenst, na hun defungeren te benoemen tot notariswaarnemer voor een duur van ten
hoogste 5 jaar. Het kabinet zal dan ook ter zake een wetswijziging voorstellen. Deze optie zal
ook mogelijk worden voor notarissen die ervoor kiezen op een eerder moment dan de
wettelijke leeftijdsgrens op vrijwillige basis te defungeren.
Met de Commissie is het kabinet voorts van mening dat de Nederlandse nationaliteit als
zodanig geen strikt noodzakelijk vereiste is. Uiteraard laat dit onverlet dat voor benoeming de
juridische kwaliteitseisen en een voor de uitoefening van het ambt benodigde beheersing van
de Nederlandse taal noodzakelijk blijven. Het kabinet is bereid op dit punt wetswijziging te
bevorderen.
Mede gelet op de continui'teit van het notariaat deelt het kabinet de aanbeveling van de
Commissie dat de KNB een nadere studie maakt van de betaling van goodwill bij de
overname van een notarispraktijk.
Hieruit moet duidelijk worden wat de effecten zijn van goodwill op de overname van een
notarispraktijk door een beginnende notaris en in welke mate de betaling van goodwill effect
heeft op het vestigings- en benoemingsbeleid. Overigens komt het protocol van de notaris na
zijn defungeren toe aan de Staat en kan het daarom geen deel uitmaken van verkoop of
onderhandelingen bij praktijkoverdracht.
Provisiebetalingen
Het uitgangspunt van het kabinet is dat de notaris te alien tijde onafhankelijk en onpartijdig
moet zijn. Ook moet de notaris zelfs de schijn van partijdigheid vermijden. De door de
Commissie zelf geuite zorgen omtrent de ontwikkelingen in de integriteit binnen de
beroepsgroep brengen met zich mee dat op dit punt geen concessies mogen worden gedaan.
Deze kwestie speelt bij samenwerkende notarissen en bij een notaris die samenwerkt met
derden.
Naar het oordeel van de Commissie zouden afspraken over de verdeling van de beloning
tussen samenwerkende notarissen mogelijk moeten zijn zolang de onafhankelijkheid en
onpartijdigheid van de instrumenterende notaris gehandhaafd blijft en de beloningsstructuur
transparant en redelijk is. Het kabinet heeft geen bezwaren tegen afspraken die notarissen
onderling maken, mits deze zijn te herleiden tot betalingen voor feitelijke verrichte
werkzaamheden. De term «provisie» is in dit geval enigszins misleidend. Aangezien er sprake
is van het uitbesteden van werkzaamheden van de ene notaris aan de andere notaris gaat het
feitelijk om een verrekening van arbeid. Het kabinet merkt het enkel doorverwijzen van
clienten niet aan als het verrichten van feitelijke werkzaamheden waarvoor betaald zou mogen
worden.
De Commissie is ook van mening dat notarissen aan andere dienstverleners, zoals makelaars
en projectontwikkelaars, noch een beloning mogen betalen noch in het vooruitzicht mogen
stellen ten einde op deze wijze clienten te werven. Het kabinet deelt deze mening van de
Commissie en dus zal het verbod op zowel de betaling als de ontvangst van provisie voor de
verwerving van clienten onveranderd van kracht blijven. Daarbij worden onder provisie zowel
geldbetalingen als het verlenen en ontvangen van gunsten om niet verstaan.
Uitbesteding
De notaris is verantwoordelijk voor zijn eigen bedrijfsvoering. Hieronder valt ook de keuze
voor het al dan niet uitbesteden van werkzaamheden, zoals secretarieel werk,
onderzoeksactiviteiten en automatisering. Het kabinet is van mening dat dergelijke
werkwijzen bijdragen aan innovatie in het notariaat. Vanzelfsprekend moet het uitbesteden
van werkzaamheden binnen de kaders van de wet gebeuren: de onafhankelijkheid en
onpartijdigheid van de notaris mogen niet in het geding zijn.
Persoonlijke geschiktheid
De Commissie doet de aanbeveling om een objectieve toets in te voeren op de geschiktheid
van de kandidaat-notaris voor het notarisambt. De Commissie stelt daarbij dat een dergelijke
toets zou kunnen worden afgenomen door een nieuw op te richten commissie toegang
notariaat, die vergelijkbaar is met de selectiecommissie voor de leden van de rechterlijke
macht.
Het kabinet acht de integriteit van de notaris van groot belang. In dat kader past dan ook
zorgvuldigheid bij de benoeming van een notaris. Het is van belang dat objectieve criteria
worden geformuleerd waaraan kandidaat-notarissen worden getoetst. Het kabinet ziet
hiervoor een belangrijke rol voor de KNB weggelegd. De KNB is gevraagd de mogelijkheden
voor een persoontoets nader uit te werken en een voorstel te doen. Mede op basis van deze
uitkomsten maakt het kabinet een zelfstandige afweging tot het doen van een wetsvoorstel
terzake waarbij de uiteindelijke beslissing ligt bij de wetgever.
Voorlichting aan de consument
Met de Commissie acht het kabinet goede voorlichting aan het publiek van groot belang.
Zowel inhoudelijk als met betrekking tot de hoogte van de tarieven is het van belang dat de
client een goede afweging kan maken welke notaris het beste voor hem of haar geschikt is. De
KNB is gevraagd te bezien op welke wijze een dergelijke voorlichting kan worden bevorderd.
Naar aanleiding van de aanbeveling van de Commissie het maken van reclame te bevorderen
alsmede onderzoek uit te zetten naar kwaliteitsindicatoren merkt het kabinet het volgende op.
Ten aanzien van het notariaat vindt periodiek uitgebreid onderzoek plaats in de vorm van de
Trendrapportage notariaat, waarvan de eerste uitgave is verschenen in december 2004. Het is
zeer wel mogelijk om in dit verband nader te bezien of het mogelijk is kwaliteitsindicatoren
op te stellen en door middel van de trendrapportage-onderzoeken later te toetsen in hoeverre
aan deze indicatoren is voldaan. De mogelijkheden hiertoe zullen op korte termijn worden
uitgewerkt.
Het maken van reclame door notarissen voor de eigen dienstverlening kan binnen bepaalde
grenzen worden toegestaan mits dit er niet toe leidt dat wezenlijk elementen van het
notarisberoep, zoals die in het door de Commissie geschetste beeld passeren, in het gedrang
komen. Het publiek vertrouwen in het notariaat mag niet worden aangetast. Het kabinet acht
het daarbij, gezien de nauwe verbondenheid met de feitelijke beroepsuitoefening, primair de
taak van de KNB om daarvoor kaders te stellen.
4. Eindconclusie
De notaris vervult een essentiele waarborgfunctie in belangrijke delen van het rechtsverkeer.
Die functie dient niet verloren te gaan. Daarom moet de notaris (blijven) voldoen aan het door
de Commissie geschetste en door het kabinet onderschreven profiel. Borging van publieke
belangen staat voor het kabinet voorop. Gereguleerde marktwerking is alleen mogelijk onder
de voorwaarde dat de kernwaarden van het ambt zeker zijn zeker gesteld. Indien het notariaat
verschraalt tot commerciele dienstverlening waardoor de kernwaarden van het ambt niet meer
tot hun recht komen, is de continui'teit van het notariaat in gevaar. Er is dan ook alle
aanleiding voor de beroepsgroep om veel aandacht te besteden aan de handhaving en waar
nodig de verbetering van de kwaliteit, waartoe integriteit, onafhankelijkheid en
onpartijdigheid behoren. Een goed stelsel van kwaliteitsborging, toezicht en tuchtrecht horen
daarbij. Maar de intrinsieke kwaliteit zal in de eerste plaats van de notaris zelf moeten komen.
Dat is hij of zij aan het ambt en de Nederlandse samenleving verplicht.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
1 Zie artikel 43, eerste lid, van de Wet op het notarisambt.
2 Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 350, nr. 2.
R.ij ksoverhei d
Den Haag, 15 September 2008
Aan J. P. van den Witteboer
Kastanje 28
5731NKMierlo
Hierbij bevestig ik u de ontvangst van uw schrijven aan de Tweede Kamer der Staten-
Generaal van 15 juli 2008.
Van het inkomen is mededeling gedaan aan de Kamer. De leden zijn hierover ingelicht en uw
brief is voor hen ter inzage gelegd.
Hoogachtend
J.H. Goudswaard
Hoofd van de Griffie
een, inzake beantwoording van vragen van de vaste
commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
een, inzake beantwoording van vragen van de vaste
commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
De Voorzitter stelt voor, deze brieven door te zenden aan
de betrokken commissies;
8. de volgende brieven:
een, van R. Huisken, over haar persoonlijke omstan-
digheden;
_ een, van J. P. van den Witteboer, over het vervolgen
van de minister-president, minister van Algemene Zaken
de heer J. P. Balkenende;
een, van W. Haag, over een zieke werknemer en het
UWV;
een, van ing. A.M.L. van Rooij, over een verzoek om
een parlementaire enquete;
een, van de minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, inzake benoeming van drs. G.M. de
Vries tot lid van de Algemene Rekenkamer;
een, van de President van het Europees Parlement
inzake verkiezing van de heer Jan Cremers tot lid van het
Europees Parlement;
een, van R.R. de Miranda, over een formele klacht
tegen het Koninkrijk Spanje inzake flagrante schendingen
van mensen- en burgerrechten;
een, van W. Stevenhagen, over windturbines op
Aruba, Bonaire en Curacao.
Deze brieven e.a. liggen op de Griffie ter inzage.
□
De Voorzitter en de eerste en tweede ondervoor-
zitter steilen voor, te stellen in handen van
a. de vaste commissie van Justitie:
- Wijziging van de Uitvoeringswet
EG-betekeningsverordening ter uitvoering van Verorde-
ning (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en
de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en
de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en
buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelsza-
ken ("de betekening en de kennisgeving van stukken"),
en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1348/ 2000
(PbEU L 324/79) (31522);
- Wijziging van het Burgerlijk Wetboek (opneming
verhuiskostenvergoeding bij renovatie) (31528);
- Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband
met nationale visa en enkele andere onderwerpen
(31549);
- Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het
Wetboek van Strafvordering in verband met de beeindi-
ging van de maatregel van terbeschikkingstelling met
bevel tot verpleging van overheidswege door de minister
van Justitie (31552);
- Implementatie van het kaderbesluit nr. 2006/783/JBZ
van de Raad van de Europese Unie van 6 oktober 2006
inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse
erkenning op beslissingen tot confiscatie (PbEG L 328/59)
(wijziging Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerleg-
ging strafrechtelijke sancties in verband met de
toepassing op beslissingen tot confiscatie) (31555);
b. de vaste commissies voor Justitie en voor Buiten-
landse Zaken gezamenlijk:
- Goedkeuring van het voornemen tot intrekking van
voorbehouden bij een aantal verdragen en protocollen
inzake de bestrijding van terrorisme (31539, R1865);
c. de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties:
- Wijziging van de Wet schadeloosstelling, uitkering en
pensioen leden Europees Parlement in verband met de
totstandkoming van het Statuut van de leden van het
Europees Parlement (31561);
- Wijziging van de Wet gemeentelijke basisadministratie
persoonsgegevens in verband met het mogelijk maken
van systematische verstrekking van gegevens aan
instellingen voor schulden- en kredietregistratie (31563);
d. de vaste commissies voor Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties en voor Justitie:
- Wijziging van de Politiewet 1993 in verband met het
vervallen van de facilitaire diensten van het Korps
landelijke politiediensten (31564);
e. de vaste commissie voor Defensie:
- Goedkeuring van het op 18 oktober 2007 te Velsen
totstandgekomen Verdrag tussen het Koninkrijk Spanje,
de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, het
Koninkrijk der Nederlanden en de Portugese Republiek
tot oprichting van het Europees Gendarmeriekorps
EUROGENDFOR (Trb. 2007, 227) (31538);
f. de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer:
- Wijziging van de Wet hygiene en veiligheid badinrich-
tingen en zwemgelegenheden en de Wet op de water-
huishouding (aanwijzing en kwaliteit van zwemwateren)
(31527);
g. de algemene commissie voor Wonen, Wijken en
Integratie:
- Wijziging van de Huisvestingswet (mogelijkheid van
bestuurlijke boete
voor enkele overtredingen) (31556);
h. de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat:
- Wijziging van de Tracewet, Spoedwet wegverbreding en
de Wet ruimtelijke ordening met het oog op de verbete-
ring van de beroepsprocedure (31546);
- Grenzeloos Genoeg(en)?; Visie op grensoverschrijdend
regionaal personentreinverkeer (31553);
- Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband
met een herziening en vereenvoudiging van de voertuig-
regelgeving, ter implementatie van richtlijn nr. 2007/
46/EG betreffende de goedkeuring van voertuigen en
enkele andere technische wijzigingen (31562);
i. de vaste commissie voor Economische Zaken:
- Voorstel van wet van de leden Ten Hoopen, Aptroot en
Vos houdende wijziging van de Mededingingswet ter
versoepeling van de uitzondering op het verbod van
mededingingsafspraken (versoepeling uitzondering
verbod van mededingingsafspraken) (31531);
- Wijziging van de Wet informatie-uitwisseling onder-
grondse netten in verband met uitsluiting van huisaan-
sluitingen (31540);
Tweede Kamer
Presidiumbesluit
2 September 2008
TK 106
106-7779
COUNCIL OF
THE EUROPEAN UNION
Council conclusions on Human Rights and Democracy
3179th FOREIGN AFFAIRS Council meeting
Luxembourg, 25 June 2012
The Council adopted the following conclusions:
"1. Underlining the EU's determination to promote human rights and democracy throughout the
world, the Council today adopts an EU Strategic Framework on Human Rights and
Democracy, to guide the EU's engagement in years to come. At the same time, the Council
adopts an Action Plan on Human Rights and Democracy for implementation of the Strategic
Framework.
2. The Council emphasises the importance of an EU Special Representative (EUSR) on Human
Rights for enhancing the effectiveness and visibility of the EU's Human Rights policy, and
looks forward to appointing this EUSR swiftly.
3. The Council is committed to working in close cooperation with the European Parliament and
the European Commission, and in a spirit of genuine partnership with civil society.
4. The EU is committed to working with partners, multilateral forums and international
organisations in the field of human rights and democracy."
PRESS
Rue de la Loi 175 B - 1048 BRUSSELS Tel.: +32 (0)2 281 6319 Fax: +32 (0)2 281 8026
press. office ©consilium. europa.eu http://www.consilium.europa.eu/Newsroom
EN
COUNCIL OF
THE EUROPEAN UNION
Brussels, 24 July 2012
12938/12
PRESSE 353
ELEVENTH MEETING OF
THE EU-ISRAEL ASSOCIATION COUNCIL
Statement of the European Union
The European Union (EU) warmly welcomes this 1 1th meeting of the EU-Israel
Association Council as a demonstration of the significance the EU attaches to its
relations with the State of Israel. The EU reiterates the importance of further
developing our broad bilateral partnership and looks forward to a comprehensive
dialogue and cooperation with our Israeli counterparts.
PRESS
Rue de la Loi 175 B - 1048 BRUSSELS Tel.: + 32 (0)2 281 6319 Fax: +32 (0)2 281 8026
press. office@consilium.europa.eu http://www.consilium.europa.eu/Newsroom
12938/12 1
EN
The EU takes note of the efforts of both parties to develop bilateral relations in
the period since the previous meeting of the EU-Israel Association Council. These
efforts were framed by the general EU position, as it was established on the
occasion of the June 2009 Association Council, that the 2008 decision to upgrade
our relations in the framework of the ENP clearly stemmed from common
awareness of the traditional links, the cultural and human values, and the
economic and security interests that the EU and Israel share. That upgrade must
be based on the shared values of both parties, and particularly on democracy and
respect for human rights, the rule of law and fundamental freedoms, good
governance and international humanitarian law. The upgrade needs also to be, and
to be seen, in the context of the broad range of our common interests and
objectives. These notably include the resolution of the Israel-Palestinian conflict
through the implementation of the two-state solution, the promotion of peace,
prosperity and stability in the Middle East and the search for joint answers to
challenges which could threaten these goals. In addition, these efforts were a
response to the commitment taken on the occasion of the February 201 1
Association Council to further explore with Israel the opportunities still offered by
the current EU-Israel ENP Action Plan in a number of sectors and policy areas,
and to pursue technical talks in order to identify areas for future potential
cooperation. On the basis of such guidance, the two parties held comprehensive
discussions in 201 1-2012, which were reflected in the Association Committee's
minutes and annexes attached to this statement. In this context:
On the functioning of the instruments of association, the EU expresses its
satisfaction with the completion of the full cycle of meetings of all sub-
committees in 2009-2012, and with the organisation of the 2 May 2012
Association Committee meeting, the first in four years. The EU
acknowledges the need for both parties to make more efforts in order to
further enhance the functioning of all instruments established under the EU-
Israel Association Agreement at all levels with the goal of developing a
dynamic, meaningful and effective dialogue. The EU welcomes the
measures approved by the Association Committee, as they are described in
Annex 2 to the minutes of its 2 May 2012 meeting, and encourages the two
parties to jointly implement them.
On exploring the opportunities of the current Action Plan, the EU recalls
the exhaustive discussions on the issue, which resulted in a comprehensive
list of up to 60 concrete activities in over 15 specific fields, including
cooperation with a number of EU agencies within the current policy
framework, as they are presented in Annex 3 to the minutes of the
Association Committee meeting. The EU welcomes the approval of these
activities by the Association Committee and encourages the two parties to
actively and urgently implement them, so as to fully demonstrate the
capacity of the current EU-Israel Action Plan to deliver more benefits to the
EU-Israel partnership.
12938/12 2
EN
On areas for future potential cooperation, as described in Annex 4 to the
minutes of the Association Committee meeting, the EU recalls that both
parties were engaged in technical talks in 201 1-2012. This work helped to
make substantial progress towards the identification of over 20 specific
areas for future potential cooperation. The EU takes note of this technical
work and stands ready to continue it whenever necessary and, when the
conditions for proceeding towards an upgrade of bilateral relations are met,
take a political position on the implementation of such proposed areas.
The package of documents adopted on 15 May 2012 on the functioning of the
new European Neighbourhood Policy (ENP), which includes the progress
report on Israel for 201 1, confirms the EU's commitment, as stated in the Council
Conclusions on the ENP of 20 June 201 1, to fully implementing a partnership for
democracy and shared prosperity in its Southern neighbourhood on the basis of
mutual accountability and shared commitment to universal values of liberty,
democracy, respect for human rights, fundamental freedoms and the rule of law,
in dialogue and cooperation with partners and also with the aim of developing
synergies with the Union for the Mediterranean and other regional initiatives. In
this context, enhancing the values of democracy and the importance of a vibrant
civil society, respect for human rights and for the rights of persons belonging to
minorities stand central to the EU-Israel partnership. They will continue to occupy
a key role in the EU's dialogue with the Israeli authorities and will be regularly
monitored by means of the annual progress reports and by reporting on specific
issues by EU delegations and the missions of its Member States.
Israel continued to benefit from a yearly allocation through the European
Neighbourhood and Partnership Instrument (ENP I) in the form of institutional
cooperation (twinning projects). The EU takes note with satisfaction of the
successful completion in the past year of twinning projects with the Equal
Employment Opportunities Commission and the Ministry of Communications.
The EU encourages Israel to consolidate the central coordination role played by
the Ministry of Foreign Affairs in order to fully exploit the potential of the
twinning instrument.
The EU remains fully committed to the Union for the Mediterranean (UfM), in
which 43 partners from the EU and the Mediterranean engage with a view to
effectively addressing common regional challenges. There is now an opportunity
to give the UfM a new impetus, in close synergy with the ENP, especially in view
of the activities of the new Secretary General, the new arrangements for the
transfer of the Northern co-presidency and the recent decision of Jordan to assume
the Southern co-presidency, as well as the tangible progress in approving projects
under the UfM label. The EU welcomes Israel's role and engagement in
developing the UfM partnership.
The EU reiterates its fundamental commitment to Israel's security, including
with regard to vital threats in the region, which is best guaranteed through peace
between Israel and its neighbours. The EU is appalled by recurring rocket attacks
from Gaza and condemns in the strongest terms violence deliberately targeting
civilians. The EU reiterates its call on all partners in the region for the effective
prevention of arms smuggling into Gaza.
12938/12 3
EN
The EU believes, as set out in the EU Foreign Affairs Council Conclusions of 14
May 2012 on the MEPP, that an urgent resumption of substantive negotiations is
needed aiming at a comprehensive solution to the Israeli-Palestinian conflict.
Ending the conflict is a fundamental interest of the EU as well as of the parties
themselves and the wider region, and it can be achieved through a comprehensive
peace agreement, based on the relevant UN Security Council Resolutions, the
Madrid principles including land for peace, the Roadmap, the agreements
previously reached by the parties and the Arab Peace Initiative. The EU recalls the
applicability of international humanitarian law in the occupied Palestinian
territory, including the applicability of the 4 l Geneva Convention relative to the
protection of civilians. The EU wants to see the State of Israel and a sovereign,
independent, democratic, contiguous and viable State of Palestine living side by
side in peace and security. The legitimacy of the State of Israel and the right of
Palestinians to achieve statehood must be fully respected. The EU calls on both
parties to implement as soon as possible confidence-building measures so as to
create an atmosphere conducive to the re-launching of peace efforts.
The EU considers it imperative that the viability of a two-state solution is
maintained. The EU expresses deep concern about developments on the ground
which threaten to make a two-state solution impossible, such as, inter alia, the
marked acceleration of settlement construction, ongoing evictions of Palestinians
and the demolition of their housing and infrastructure in the occupied Palestinian
territory (oPt), including East Jerusalem, the worsening living conditions of the
Palestinian population and serious limitations for the Palestinian Authority to
promote the economic development of Palestinian communities, in particular in
Area C. The EU is also concerned about reports on a possible resumption of
construction of the separation barrier because the EU considers that the separation
barrier where built on occupied land is illegal under international law, constitutes
an obstacle to peace and threatens to make a two-state solution impossible.
Concerning these developments, the EU reiterates its determination to contribute
to maintaining the viability of a two-state solution in accordance with
international law and its positions, including the conclusions of the EU Foreign
Affairs Council in December 2009, December 2010, May 201 1 and May 2012. To
that end, the EU will take steps to address the social and economic situation of the
Palestinian population in Area C, will strengthen Palestinian planning capacities
and, stressing Israel's obligations regarding the living conditions of the Palestinian
population in that area, will engage with the Israeli authorities to work out
improved mechanisms for the implementation of donor funded projects in that
area. In the same vein, the EU will continue to fully and effectively implement
existing EU legislation and the bilateral arrangement applicable to settlement
products.
The EU expresses deep concern regarding settler extremism and incitement by
settlers in the West Bank. The EU condemns continuous settler violence and
deliberate provocations against Palestinian civilians. It calls on the government of
Israel to bring the perpetrators to justice and to comply with its obligations under
international law.
12938/12 4
EN
10. The EU reiterates that a way must be found through negotiations to resolve the
status of Jerusalem as the future capital of two states. Until then, the EU calls for
an equitable provision of resources and investment to the city's population. The
EU calls for the reopening of Palestinian institutions in Jerusalem in accordance
with the Roadmap.
1 1 . The EU calls on Israel to ensure the protection and unimpeded access of all
religious groups to religious sites, notably in Jerusalem.
12. The EU remains concerned by the situation in the Gaza strip. While fully
recognizing Israel's security needs, the EU reiterates its call for the immediate,
sustained and unconditional opening of crossings for the flow of humanitarian aid,
commercial goods and persons to and from Gaza. The EU is also concerned about
the humanitarian consequences of Israeli military action in the Gaza Strip. The
situation in the Strip is unsustainable as long as it remains politically separated
from the West Bank. Despite limited progress, the EU urges the government of
Israel to take further meaningful and far-reaching steps allowing for the
reconstruction and economic recovery of the Gaza Strip, including by allowing
trade with the West Bank and Israel.
13. The EU has consistently called for intra-Palestinian reconciliation behind
President Mahmoud Abbas as an important element for the unity of a future
Palestinian state and for reaching a two states solution. Reconciliation should also
be in the long term interest of Israel by helping to engage all parties in a process
leading to a sustainable peace agreement.
14. The EU commends the work of the Palestinian Authority in building the
institutions of a future State of Palestine and reiterates its commitment to the
Palestinian state building process, including through CSDP missions and within
the Quartet, aiming at a Palestinian state based on the rule of law and respect of
human rights. The EU underlines the risk of jeopardising the major achievements
of the Palestinian Authority in state-building if the current financial difficulties are
not addressed by a common effort of the Palestinian Authority, Israel and donors.
Recalling the Palestinian institutions' responsibility under the Roadmap to end
incitement, the EU expresses concern for incidents of incitement in Palestinian
media and elsewhere.
15. The situation in the Arab countries, over a year after the start of political and
social changes, is a source of both challenges and opportunities. Transitions will
take time, and the possibility of new turbulences should not be excluded. The EU
has reaffirmed its commitment to the emerging democracies, including through its
response in the ENP framework providing assistance in building democratic
institutions and supporting inclusive growth. The EU has publicly and repeatedly
stressed the importance of engaging positively with the new emerging leaderships.
Public opinion will play an increasing role in the foreign policy of South
Mediterranean partners, which should mobilise renewed efforts towards solving
long-standing conflicts. The fundamental changes in the Arab world highlight the
need for progress on the Middle East Peace Process (MEPP) and for overcoming
the current stalemate, while respecting previous agreements and obligations.
12938/12 5
EN
16. The EU welcomes the peaceful conduct of presidential elections in Egypt that led
to the election of Mohamed Morsi and stresses the importance for the new
President to stand for national unity and reconciliation and represent the rights of
all Egyptians. The EU welcomes President Morsi's pledge that Egypt will
continue to respect all its international obligations. In this context, the EU
underlines the importance of the continued implementation of the 1979 Egypt-
Israel peace treaty as a crucial building block for peace in the region. In full
awareness of Egypt's key role in the region, the EU stresses the importance of
Egypt's continued commitment to the goal of building stability, peace and
prosperity around the Mediterranean and in the Middle East.
17. The EU is gravely concerned at the intensification of violence, the potential for a
deeper crisis in Syria and its regional implications. While stressing that the main
responsibility for the current situation lies with the Syrian regime, the EU calls for
a complete cessation of violence by all parties. The EU recalls its full support to
Kofi Annan's plan and welcomes his efforts to work with key international
partners to move the political process forward. The EU welcomes the outcome of
the Action Group meeting in Geneva on 30 June 2012, which offers concrete
points for action aimed at bringing about an end to violence and launches a
political process in Syria led by Syrians, including the establishment of a
transitional governing body with full executive powers. The EU calls for united
action by the UN Security Council to add more robust and effective pressure on
the Syrian regime.
18. The EU reiterates continued commitment to Lebanon's unity, stability,
independence, sovereignty and territorial integrity. The EU recalls the need for the
full implementation of all relevant UNSC Resolutions, including 1559, 1680,
1701 and 1757. The EU stresses that it is the obligation of all parties concerned to
ensure effective implementation of UNSC Resolution 1701. The EU supports and
commends the crucial role of UNIFIL, whose activities alongside the Lebanese
Armed Forces continue to be essential for peace in the region. The EU encourages
Israel and Lebanon to find a peaceful solution to the disagreements over
demarcation of their Exclusive Economic Zones in Eastern Mediterranean Sea.
19. The EU remains determined to work towards a negotiated solution to the Iranian
nuclear issue, and urges Iran to comply fully and without further delay with its
obligations under the relevant resolutions of the UN Security Council and the
IAEA. The EU calls for a constructive and responsible Iranian role in the region,
notably in relation to the MEPP, including the acceptance of a solution based on
two states, Israel and Palestine, living side by side in peace and security. Iran
should end its support to violent groups in the region, use its influence
constructively and encourage them to follow a non-violent political approach
conducive to peace and stability for the region.
12938/12 6
EN
20. The EU is committed to continuing its ongoing fruitful cooperation with Israel as
regards the fight against xenophobia, discrimination and anti-Semitism, including
through annual joint seminars. Events over the past year underline the need,
within the EU, to continue to ensure all citizens can live their lives free of fear of
violence and hate crime. Internationally, the EU is deeply disturbed by racist and
anti-Semitic statements made by Iranian officials and reiterates the EU's absolute
commitment to combating racism and anti-Semitism. The EU condemns any
attempt to deny, trivialise or minimise the Holocaust as a historical fact, either in
whole or in part. The EU is committed to exploring further areas of cooperation
on Holocaust remembrance, especially in the light of the increasing importance of
remembrance activities in the proposed 2014-2020 Europe for Citizens
programme.
2 1 . The EU welcomes the opportunity of a regular dialogue with the Israeli side on
human rights issues of common concern, both within the State of Israel and in
the occupied territories. As stated in the minutes of the 2 May 2012 EU-Israel
Association Committee meeting, the EU stands by its view that the informal
working group on human rights should be transformed into a subcommittee on
human rights and democratic governance in the framework of the EU-Israel
Association Agreement. Considering it essential to preserve the universal
character of the global human rights system and governments' responsibility to
fully engage with it, the EU calls on Israel to resume full cooperation with the UN
Human Rights Council and the Office of the High Commissioner for Human
Rights. Neither Israel nor the work of these institutions benefits from Israel's
voice not being heard.
22. The EU encourages Israel to increase efforts to address the economic and social
situation of the Arab minority, to enhance their integration in Israeli society and
protect their rights. While recognising the complexity of the situation, the EU
underlines the importance to address it as a core problem in its own right, with
efforts required from both the government of Israel and the Arab minority
leadership, and emphasizes the need for Israel to seek comprehensive solutions to
its many aspects while being guided by the commitment, as a democratic state, to
ensure the equality of all its citizens. The EU also encourages Israel to seek
equitable and sustainable solutions with regard to the unrecognised Bedouin
villages in close consultation with the communities concerned.
23. The EU recalls that support for human rights defenders is a long established
element of the European Union's human rights external relations policy. The EU
considers that in both Israel and the occupied Palestinian territory human rights
defenders play an important role in promoting the common values of democracy,
peace and human rights. The EU recalls the legitimate right of Palestinians to
engage in peaceful demonstrations.
12938/12 7
EN
24. The EU remains concerned about the excessive recourse by Israel to
administrative detention without charge. Under international law, detainees have
the right to be informed about the reasons underlying any detention and to have
the legality of their detention being determined without undue delay. The EU calls
upon Israel to bring formal charges against individuals, with such charges being
determined through fair trials. The EU welcomes the recent agreement reached on
conditions of detention in Israeli prisons and urges both sides to abide by their
undertakings.
25. The EU also recalls the importance of a vibrant NGO sector and civil society in
general and the vital role they play in open and democratic societies. The EU
notes that in the ENP Action Plan Israel and the EU have agreed to engage in a
regular dialogue on civil society issues and to promote EU-Israel links between
civil society organizations andNGOs. The sub-committees created under the EU-
Israel Association Agreement also have the necessary remit, which should be
effectively used. The EU calls on Israel to promote its active NGO sector and to
refrain from actions which may complicate the space in which civil society
organisations operate, may curtail freedom of association and freedom of speech
or may attempt to challenge the independence of the Supreme Court.
26. The EU is Israel's first trading partner and, at the same time, Israel stands
among the EU's biggest trading partners in the Mediterranean area, with total
trade amounting to almost €30 billion in 201 1. The two parties continued their
successful cooperation in addressing market access problems. The EU recalls the
importance of the Technical Arrangement between the EU and Israel on products
originating from settlements. In order to increase transparency and efficiency,
Commission services are proceeding with some adjustments in its
implementation.
27. The EU acknowledges Israel's close co-operation with the EU when trade irritants
arise. However, the EU continues to be seriously concerned about the anti-
dumping and safeguards investigations that have been initiated in Israel since
2009 and about some transparency-related aspects of their conduct. As stated in
the minutes of the 2 May 2012 EU-Israel Association Committee, the EU believes
that such investigations fail to respect WTO commitments, including as regards
the respect of deadlines for decisions. The EU calls on Israel to correct this
practice.
28. The EU recalls the commitment taken by Israel and the Palestinian Authority at
the Trade Ministerial Conference of the Union for the Mediterranean of 1 1
November 2010. The EU encourages both parties to organise a trilateral
ministerial meeting without delay with a view to discussing additional measures
for the facilitation of Palestinian trade and the establishment of a trade trilateral
working group.
12938/12 8
EN
29. The adoption of the protocol on the Agreement on Conformity Assessment and
Acceptance of Industrial Products (ACAA) and the enabling protocol on Israel's
participation in EU programmes would be mutually beneficial for bilateral
relations and significant for Israel's integration into the EU internal market. The
EU recalls that the signature of both protocols implements commitments made
previously, in conformity with the 2005 EU-Israel ENP Action Plan. They are
distinct and unrelated to discussions of an upgrade of relations. The EU stands
ready to proceed with the rapid implementation of the two protocols once they
enter into force.
30. The EU and Israel signed an agreement on trade in agricultural, processed
agricultural, fish and fishery products in November 2009, which entered into force
on 1 January 2010. The implementation of this agreement has already led to a
visible increase in overall bilateral trade in these sectors. The two parties are
preparing to discuss a review of the agricultural agreement, which is scheduled
for 2013. In 201 1, the two parties signed a modification to this agreement with
regard to trade in a few specific items, which was adopted by the EU Council on
23 April 2012, and was sent to the European Parliament for consent.
31. In the field of environmental protection, the EU finds the intensification of
bilateral cooperation of the highest importance. The EU welcomes Israel's
ratification of the Gaborone amendment to the Convention on International Trade
in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (CITES) and the protocols to the
Barcelona Convention for the Protection of the Marine Environment and the
Coastal Region of the Mediterranean. The EU notes with satisfaction the first
discussions held in April 2012 on climate change issues, in the framework of the
relevant bilateral sub-committee.
32. In accordance with the current ENP Action Plan, the EU has launched
preparations for the adoption of a decision by the EU-Israel Association Council
on implementing Arts. 64 & 65 of the Association Agreement on the
coordination of the social security regimes of EU Member States applicable to
Israeli workers. Starting in April 2012, representatives of European Commission
services discussed and exchanged information with their Israeli counterparts on
this issue in April and June 2012, with further rounds of talks being planned later
this year. The EU's objective is that a draft decision is submitted for adoption by
the next EU-Israel Association Council at the latest or earlier by written
procedure.
33. The EU expresses its satisfaction with bilateral cooperation in the sphere of police
and judicial cooperation. The elaboration of an operational cooperation
agreement between Israel and Europol has very much advanced. An important
pending issue concerns data received by Europol, especially as regards
distinguishing between information coming from the State of Israel and that
stemming from activities of the Israeli authorities in the occupied territories. The
EU invites Israel, as agreed previously, to make a proposal on this issue.
12938/12 9
EN
34. The EU welcomes the positive results of bilateral cooperation on transport
issues. Negotiations on a "comprehensive civil aviation agreement" were
completed in March 2012. The EU looks forward to the possibility of initialling
the text of the agreement promptly. Cooperation between the EU and Israel in the
Galileo programme was re-invigorated by the visit to Israel of Commission Vice-
President Tajani and delivers very satisfactory results. As a follow-up to this visit,
the EU encourages the completion of current discussions on implementation
arrangements.
35. In the area of science and technology, the EU welcomes the increased
cooperation with Israel under the 7 l Framework Programme for Research and
Development (FP7), where Israel has had a remarkable performance. On one
hand, Israel is one of the most successful non-EU member states that are
associated to FP7. On the other hand, the FP7 alone is now the main source of
funding for competitive publicly funded research projects in Israel. The EU
welcomes Israel's interest in discussing the possibility of associating itself with
the future EU programme on science and innovation.
36. The EU reiterates its position that Israel's cooperation with some EU agencies,
which is possible within the current framework, would enable the advancement of
cooperation. In this context, the EU welcomes the recent signature, on the basis of
relevant provisions of the current EU-Israel Action Plan, of an Administrative
Arrangement between the European Centre for Disease Prevention and Control
(ECDC) in Stockholm and the Israel Centre for Disease Control (ICDC).
37. The EU looks forward to a fruitful and constructive meeting of the EU-Israel
Association Council.
12938/12 10
EN
UNITED
NATIONS
General
Assembly
A
Distr .
GENERAL
A/RES/ES-10/15
2 August 2004
Tenth emergency special session
Agenda item 5
Resolution adopted by the General Assembly
[ without reference to a Main Committee (A/ES-10/L.18/Rev.l)]
ES-10/15. Advisory opinion of the International Court of Justice on the Legal
Consequences of the Construction of a Wall in the Occupied Palestinian
Territory , including in and around East Jerusalem
The General Assembly,
Guided by the principles enshrined in the Charter of the United Nations,
Considering that the promotion of respect for the obligations arising from the Charter and
other instruments and rules of international law is among the basic purposes and principles of
the United Nations,
Recalling its resolution 2625 (XXV) of 24 October 1970, on the Declaration on Principles of
International Law concerning Friendly Relations and Cooperation among States in accordance
with the Charter of the United Nations,
Reaffirming the illegality of any territorial acquisition resulting from the threat or use of force,
Recalling the Regulations annexed to the Hague Convention Respecting the Laws and
Customs of War on Land of 1907, i
Recalling also the Geneva Convention relative to the Protection of Civilian Persons in Time
of War of 12 August 1949, 2 and relevant provisions of customary law, including those
codified in Additional Protocol I to the Geneva Conventions, -
Recalling further the International Covenant on Civil and Political Rights, 4 the International
Covenant on Economic, Social and Cultural Rights 4 and the Convention on the Rights of the
Child/
Reaffirming the permanent responsibility of the United Nations towards the question of
Palestine until it is resolved in all aspects in a satisfactory manner on the basis of international
legitimacy,
Recalling relevant Security Council resolutions, including resolutions 242 (1967) of 22
November 1967, 338 (1973) of 22 October 1973, 446 (1979) of 22 March 1979, 452 (1979)
of 20 July 1979, 465 (1980) of 1 March 1980, 476 (1980) of 30 June 1980, 478 (1980) of 20
August 1980, 904 (1994) of 18 March 1994, 1073 (1996) of 28 September 1996, 1397 (2002)
of 12 March 2002, 1515 (2003) of 19 November 2003 and 1544 (2004) of 19 May 2004,
Recalling also the resolutions of its tenth emergency special session on illegal Israeli actions
in Occupied East Jerusalem and the rest of the Occupied Palestinian Territory,
Reaffirming the most recent resolution of the fifty-eighth session of the General Assembly on
the status of the Occupied Palestinian Territory, including East Jerusalem, resolution 58/292
of 6 May 2004,
Reaffirming also the right of the Palestinian people to self-determination, including their right
to their independent State of Palestine,
Reaffirming further the commitment to the two-State solution of Israel and Palestine, living
side by side in peace and security within recognized borders, based on the pre- 1967 borders,
Condemning all acts of violence, terrorism and destruction,
Calling upon both parties to fulfil their obligations under relevant provisions of the road map,
- the Palestinian Authority to undertake visible efforts on the ground to arrest, disrupt and
restrain individuals and groups conducting and planning violent attacks, and the Government
of Israel to take no actions undermining trust, including deportations and attacks on civilians
and extrajudicial killings,
Reaffirming that all States have the right and the duty to take actions in conformity with
international law and international humanitarian law to counter deadly acts of violence against
their civilian population in order to protect the lives of their citizens,
Recalling its resolution ES-10/13 of 21 October 2003, in which it demanded that Israel stop
and reverse the construction of the wall in the Occupied Palestinian Territory, including in
and around East Jerusalem,
Recalling also its resolution ES-10/14 of 8 December 2003, in which it requested the
International Court of Justice to urgently render an advisory opinion on the following
question:
"What are the legal consequences arising from the construction of the wall being built by
Israel, the occupying Power, in the Occupied Palestinian Territory, including in and around
East Jerusalem, as described in the report of the Secretary-General, considering the rules and
principles of international law, including the Fourth Geneva Convention, of 1949, and
relevant Security Council and General Assembly resolutions?",
Having received with respect the advisory opinion of the Court on the Legal Consequences of
the Construction of a Wall in the Occupied Palestinian Territory, rendered on 9 July 2004, 2
Noting in particular that the Court replied to the question put forth by the General Assembly
in resolution ES-10/14 as follows: -
"A. The construction of the wall being built by Israel, the occupying Power, in the
Occupied Palestinian Territory, including in and around East Jerusalem, and its
associated regime, are contrary to international law;
"B. Israel is under an obligation to terminate its breaches of international law; it is
under an obligation to cease forthwith the works of construction of the wall being built
in the Occupied Palestinian Territory, including in and around East Jerusalem, to
dismantle forthwith the structure therein situated, and to repeal or render ineffective
forthwith all legislative and regulatory acts relating thereto, in accordance with
paragraph 151 of this Opinion;
"C. Israel is under an obligation to make reparation for all damage caused by the
construction of the wall in the Occupied Palestinian Territory, including in and around
East Jerusalem;
"D. All States are under an obligation not to recognize the illegal situation resulting
from the construction of the wall and not to render aid or assistance in maintaining the
situation created by such construction; all States Parties to the Fourth Geneva
Convention relative to the Protection of Civilian Persons in Time of War of 12 August
1949 have in addition the obligation, while respecting the United Nations Charter and
international law, to ensure compliance by Israel with international humanitarian law
as embodied in that Convention;
"E. The United Nations, and especially the General Assembly and the Security
Council, should consider what further action is required to bring to an end the illegal
situation resulting from the construction of the wall and the associated regime, taking
due account of the present Advisory Opinion.",
Noting that the Court concluded that "the Israeli settlements in the Occupied
Palestinian Territory (including East Jerusalem) have been established in breach of
international law", -
Noting also the statement made by the Court that "Israel and Palestine are under an obligation
scrupulously to observe the rules of international humanitarian law, one of the paramount
purposes of which is to protect civilian life", — and that "in the Court's view, this tragic
situation can be brought to an end only through implementation in good faith of all relevant
Security Council resolutions, in particular resolutions 242 (1967) and 338 (1973)",—
Considering that respect for the Court and its functions is essential to the rule of law and
reason in international affairs,
1. Acknowledges the advisory opinion of the International Court of Justice of 9 July 2004 on
the Legal Consequences of the Construction of a Wall in the Occupied Palestinian Territory ,-
including in and around East Jerusalem;
2. Demands that Israel, the occupying Power, comply with its legal obligations as mentioned
in the advisory opinion;
3. Calls upon all States Members of the United Nations to comply with their legal obligations
as mentioned in the advisory opinion;
4. Requests the Secretary-General to establish a register of damage caused to all natural or
legal persons concerned in connection with paragraphs 152 and 153 of the advisory opinion;
5. Decides to reconvene to assess the implementation of the present resolution, with the aim
of ending the illegal situation resulting from the construction of the wall and its associated
regime in the Occupied Palestinian Territory, including East Jerusalem;
6. Calls upon both the Government of Israel and the Palestinian Authority to immediately
implement their obligations under the road map,- in cooperation with the Quartet, as endorsed
by Security Council resolution 1515 (2003), to achieve the vision of two States living side by
side in peace and security, and emphasizes that both Israel and the Palestinian Authority are
under an obligation scrupulously to observe the rules of international humanitarian law;
7. Calls upon all States parties to the Fourth Geneva Convention 2 to ensure respect by Israel
for the Convention, and invites Switzerland, in its capacity as the depositary of the Geneva
Conventions,— to conduct consultations and to report to the General Assembly on the matter,
including with regard to the possibility of resuming the Conference of High Contracting
Parties to the Fourth Geneva Convention;
8. Decides to adjourn the tenth emergency special session temporarily and to authorize the
President of the General Assembly at its most recent session to resume its meeting upon
request from Member States.
27th plenary meeting
20 July 2004
Notes
- See Carnegie Endowment for International Peace, The Hague Conventions and Declarations of 1899 and 1907
(New York, Oxford University Press, 1915).
- United Nations, Treaty Series, vol. 75, No. 973.
1 Ibid., vol. 1125, No. 17512.
- See resolution 2200 A (XXI), annex.
- Resolution 44/25, annex.
- S/2003/529, annex.
1 See A/ES- 10/273 and Corr.l.
-Ibid., para. 163.
2 Ibid., para. 120.
-Ibid., para. 162.
- United Nations, Treaty Series, vol. 75, Nos. 970-973.
Intermediary Foundation of the Universal
Declaration of Human Rights
REGISTERED POST
To: YAD VASHEM
"The Holocaust Martys's and Rembrance Authority'
Chairman Mr. Avner Shalev
Po.box. 3477
JERUSALEM 91034
ISRAEL
Re:European Commission / European Union
Mierlo, June 1-2012
Dear Mr. Shalev,
Dutch politicans posted on the internet as Adolf Hitler,(the European Commission wrote
IFUD of Human Rights a letter). The European Commission did not specify what action was
taken.Later on I found on the internet EU-flag resembling Nazi-merchandise.It's not
acceptable and addressed the issue again to the European Commission but became any more
response. I ask Yad Vashem to intervene ,to take pressure against the European Union.
STEPS:
• firstly speak to the European Union,(if not work),
• secondly take no more part to seminars of the EU,
• thirdly, stop the fully relationship with the EU.
(European Commission's Mr. Emmanual Crabit was part of the agenda "seminar European
Commission and State of Israel on the fight against racism,xenophobia and antisemitism 26-
27 October 201 1, Brussels,so as a delegation of Yad Vashem was part of the agenda.). So I
think I have te right the send Yad Vashem this request to intervene into IFUD of Human
Rights case to the European Commission / European Union.
SINCERELY,
IFUD of Human Rights
Chairman
Mr. J.R van den Wittenboer
Correspondence:Po.box 324, 5660AH Geldrop The Netherlands
Offices:Kastanje 28, 573 INK Mierlo The Netherlands
C.o.C.reg:41092925 Eindhoven N.L.
E-mail: ifudofliumanrights@yahoo.com
Internet: http://ifudofhumanrights.webs.com/
Phone: +31 -(0)6 50 425 552
EUROPEAN UNION
Brussels, 21 March 2012
7964/12
PRESSE 129
Declaration by the High Representative, Catherine Ashton, on
behalf of the European Union on the occasion of the
International Day for the Elimination of Racial Discrimination
on 21 March 2012
"The International Day for the Elimination of Racial Discrimination is an occasion to
underline the European Union's unwavering commitment to fighting all forms of racism
and xenophobia. Racial discrimination is contrary to the values on which the EU is based,
and we work hard both at home and around the world to stamp it out. Our commitment
takes many forms - legislation, awareness-raising campaigns and support to projects run by
civil society.
Global efforts to combat racism are based on the International Convention on the
Elimination of All Forms of Racial Discrimination (ICERD). We urge all states to ratify
and implement the Convention as soon as possible."
PRESS
Rue de la Loi 175 B - 1048 BRUSSELS Tel.: +32 (0)2 281 6319 Fax: +32 (0)2 281 8026
press. office@consilium.europa.eu http://www.consilium.europa.eu/Newsroom
7964/12 1
EN
DE EUROPESE UNIE
Brussel, 21 maart 2012
(OR. fr)
7964/12
PRESSE 129
Verklaring van hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton
namens de Europese Unie
naar aanleiding van de Internationale Dag
ter bestrijding van rassendiscriminatie op 21 maart 2010
"De Europese Unie wil op de Internationale Dag ter bestrijding van rassendiscriminatie
haar voortdurende engagement voor de bestrijding van alle vormen van racisme en
vreemdelingenhaat onderstrepen. Rassendiscriminatie is in strijd met de waarden waarop
de EU is gebaseerd en wij leveren zowel binnen de EU als elders in de wereld onverdroten
inspanningen om deze discriminatie uit te bannen. Dat gebeurt onder meer in de vorm van
wetgeving, bewustmakingscampagnes en steunverlening aan projecten van
maatschappelijke organisaties.
De wereldwijde inspanningen voor de bestrijding van racisme zijn gebaseerd op het
Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie
(ICERD). Wij roepen alle staten op dit verdrag zo spoedig mogelijk te ratificeren en ten
uitvoer te leggen."
PE RS
Wetstraat 175 B - 1048 BRUSSEL Tel.: + 32 (0)2 281 6319 Fax: +32 (0)2 281 8026
press. office@consilium.europa.eu http://www.consilium.europa.eu/Newsroom
7964/12 1
NL
EUROPESE COMMISSIE
Directoraat-generaal Justitie
Directoraat C: Grondrechten en burgerschap van de Unie
Eenheid C1 : Grondrechten en rechten van het kind
Hoofd van de eenheid
Ref. Ares(20 12)302479 - 14/03/2012
Brussel
JUST/C l/AEP/am/299508s
J.P. Van den Wittenboer
Voorzitter van IFUD of Human
Rights
Kastanje 28
5731NKMierlo
Nederland
Geachte heer Van den Wittenboer,
Dank voor uw brief van 27 januari 2012 aan de heer Barroso. Ik antwoord namens hem
omdat kwesties betreffende de grondrechten deel uitmaken van de portefeuille van
vicevoorzitter Reding, commissaris voor Justitie, Grondrechten en Burgerschap.
In uw brief spreekt u uw bezorgdheid uit over het vertoon van nazisymbolen in het
openbaar in Nederland. U bent van mening dat dit aanzet tot haat en u verzoekt de
Commissie hiertegen op te treden.
De Europese Commissie verwerpt alle vormen en uitingen van intolerance, omdat die
onverenigbaar zijn met de waarden en beginselen die ten grondslag liggen aan de EU. De
Commissie bestrijdt deze verschijnselen met alle middelen waarover zij krachtens de
Verdragen beschikt.
Kaderbesluit 2008/91 3/JBZ inzake de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van
racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht verplicht alle EU-lidstaten
ertoe het opzettelijk publiekelijk aanzetten tot geweld of haat jegens een groep personen,
of een lid van die groep, die op basis van ras, huidskleur, godsdienst, afstamming, dan
wel nationale of etnische afkomst wordt gedefinieerd, strafbaar te stellen. Ook het
verspreiden of uitdelen van geschriften, afbeeldingen of ander materiaal kan hieronder
vallen. Het kaderbesluit moest uiterlijk op 28 november 2010 door de lidstaten in
nationaal recht zijn omgezet.
Hoewel het gebruik van nazisymbolen als zodanig niet verboden is krachtens het EU-
recht, kan het in sommige gevallen wel onder kaderbesluit 2008/91 3/JBZ vallen. De
nationale autoriteiten, i.e. de politie en de rechter, moeten elk geval afzonderlijk
onderzoeken om vast te stellen of er sprake is van het opzettelijk aanzetten tot geweld of
haat.
De Commissie volgt de omzetting van het kaderbesluit door de lidstaten zo goed
mogelijk en werkt momenteel aan een analyse van de omzettingsmaatregelen die door de
lidstaten, waaronder Nederland, zijn meegedeeld. De Commissie is volgens de Verdragen
tot 1 december 2014 niet bevoegd inbreukprocedures in te leiden op basis van
kaderbesluiten. Zij zal echter in 2013 wel een rapport opstellen over de omzetting van
kaderbesluit 2008/91 3/JBZ.
Hoogachtend,
Emmanuel Crabit
Europese Commissie, B-1049 Brussel - Belgie. Tel: (32-2) 299 1111.
Kantooradres: M059 5/009. Doorkiesnummer: (32-2) 298 54 96. Fax: (32-2) 296 76 23.
IP/10/487
Luxembourg, 3 May 2010
European Commission swears oath to respect the
EU Treaties
The College of Commissioners has today sworn a solemn declaration at the
European Court of Justice In Luxembourg, pledging to respect the EU
Treaties and to be completely Independent In carrying out their duties during
their mandate. For the first time, the Commissioners also explicitly pledged
to respect the new Charter of Fundamental Rights.
Commission President, Jose Manuel Barroso said, "The oath of independence and
respect for the EU Treaties is more than a symbolic act. The European Commission
is a unique institution and the Commissioners have today made clear that they will
uphold all the principles and values enshrined in the Treaties and the Charter of
Fundamental rights".
Background
According to Article 245 of the Treaty on the Functioning of the European Union (a
provision included already in previous Treaties), all members of the European
Commission are required to give "a solemn undertaking" when entering upon their
duties to respect their obligations under the EU Treaties. Traditionally, this solemn
undertaking is made before the European Court of Justice in Luxemburg in the first
months after the start of the mandate of a new European Commission. As the
current Commission, which took office on 10 February 2010, is the first Commission
that works under the new Treaty of Lisbon, the wording of the solemn undertaking
was adapted to the new legal situation and includes also a reference to the EU
Charter of Fundamental Rights.
A copy of the solemn declaration can be found in annex.
ANNEX
SOLEMN DECLARATION
Before the
COURT OF JUSTICE OF THE EUROPEAN UNION
pursuant to Article 1 7 of the Treaty on European Union and Article 245 of the Treaty
on the Functioning of the European Union.
- Having been appointed as a Member of the European Commission by the
European Council, following the vote of consent by the European Parliament
/ solemnly undertake:
- to respect the Treaties and the Charter of Fundamental Flights of the European
Union in the fulfilment of all my duties;
- to be completely independent in carrying out my responsibilities, in the general
interest of the Union;
- in the performance of my tasks, neither to seek nor to take instructions from any
Government or from any other institution, body, office or entity;
- to refrain from any action incompatible with my duties or the performance of my
tasks.
I formally note the undertaking of each Member State to respect this principle and
not to seek to influence Members of the Commission in the performance of their
tasks.
I further undertake to respect, both during and after my term of office, the obligation
arising therefrom, and in particular the duty to behave with integrity and discretion as
regards the acceptance, after I have ceased to hold office, of certain appointments or
benefits.
antifascist. eu
^/NVO 1 ^
"*flvvoO^'
Yad Vashem and Council of Europe sign Memorandum of Understanding
30 May 2012
Yad Vashem and the Council of Europe have signed a Memorandum of Understanding to
promote Holocaust education throughout the 47 member states of the Council.
(Communicated by the Yad Vashem Spokesperson)
Yad Vashem and the Council of Europe have signed a Memorandum of Understanding to
promote Holocaust education throughout the 47 member states of the Council. Avner Shalev,
Chairman of Yad Vashem and Thorbjorn Jagland, Secretary General of the Council of Europe
signed the agreement at Yad Vashem.
The memorandum formalizes an ad-hoc relationship going back some 15 years, and encourages
new and varied programs to enhance cooperation in the future. Among the items included are
exploring the organization of a Holocaust education policy forum at Yad Vashem for
educational policy makers, and fostering and developing cooperative relationships between
member states and Yad Vashem, particularly those states that do not yet have a relationship with
Yad Vashem. This will allow for greater cooperation in the field of commemoration, research
and education, including participation of educators in seminars at Yad Vashem's International
School for Holocaust Studies. Currently, the International School works with some 30 of the 47
member states of the COE.
Yad Vashem Chairman Avner Shalev said, "This agreement denotes willingness to deepen and
enhance Holocaust education in Europe, and to encourage teacher training and to reconstitute
historical awareness. I am pleased that the Council of Europe sees the International School for
Holocaust Studies of Yad Vashem as the most appropriate professional body to lead this
process."
The International School for Holocaust Studies of Yad Vashem currently conducts some 70
seminars annually for educators from abroad, and produces material in 20 languages.
PRESS RELEASE - Israel Ministery of Foreign Affairs
Council of Europe
Since 1999, the Council of Europe and the International School for Holocaust Studies at Yad
Vashem have worked in cooperation to promote issues of joint concern in Council of Europe
member states, such as teaching the history of the twentieth century and Holocaust education
and remembrance. In 2003, an international forum was organized in conjunction with the
Council of Europe. During this seminar, participants from ten European nations exchanged
ideas on their respective historical narratives and explored questions realting to various
techniques and tools to foster education about the Holocaust. A volume based on the
proceedings of this forum, including resources and lesson plans, was published within the
framework of the Council of Europe's project, "Teaching Remembrance: Education for the
Prevention of Crimes against Humanity."
By: Yad Vashem
EUROPEAN COMMISSION
DIRECTORATE-GENERAL JUSTICE
EUROPEAN COMMISSION
and
THE STATE OF ISRAEL
V th Seminar on the Fight Against Racism, Xenophobia and
Antisemitism
26-27 October 2011
26 October
Room 07/214 of the Charlemagne building
170, rue de la Loi, 1046 Brussels
8.45-9.00 Arrival of the participant and registration
9.00-9.30 Opening remarks
• Mr Paul Nemitz, Director Fundamental Rights and Citizenship, Directorate General
Justice, European Commission
• Ambassador Yacov Hadas-Handelsman, Head of Mission of Israel to the EU
9.30-11.00 Racism in the European Union and Israel: data and trends
Chair: Mr Emmanuel Crabit, Head of Unit for Fundamental Rights and
Rights of the Child, Directorate General Justice, European Commission
• Mr Iannis Dimitrakopoulos, European Union Agency for Fundamental Rights (FRA)
• Dr. Haim Fireberg, Senior Researcher, The Kantor Center for the Study of
Contemporary European Jewry, Tel-Aviv University
Contribution to the discussion (in particular):
• Ms Shannon Pfohman, European Network Against Racism (ENAR)
11.00-11.15 coffee break
11.15-12.45 Access to justice: effective redress against racist discrimination
• Ms Pia Lindholm, Directorate General Justice, European Commission
• Dr. Haim Fireberg, Senior Researcher, The Kantor Center for the Study of
Contemporary European Jewry, Tel-Aviv University
Contribution to the discussion (in particular):
• Ms Nathy Rass-Masson (country expert France) and Ms Emma Psaila (country expert
Malta), coordinators of the "Comparative study on access to justice in gender equality
and anti-discrimination law"
• Ms Anne Gaspard, Executive Director, European Network of Equality Bodies (Equinet
Europe)
• Ms Shannon Pfohman, European Network Against Racism (ENAR)
12.45-14.15 lunch
14.15-15.45 Fight against racist hate speech: new developments
• Ms Maria Fernandez-Molinero, Directorate General Justice, European Commission
• Adv. Talia Na'amat, Attorney, Legal Researcher, The Kantor Center for the Study of
Contemporary European Jewry, Tel-Aviv University
Contribution to the discussion (in particular):
• Mr Mathias Hellmann, LLM., Head of Division , Federal Ministry of Justice, Germany
15.45-16.00 coffee break
16.00-17.30 Preventing racism: education, training and remembrance activities
• Mr Pavel Tychtl, Directorate General Communication, European Commission
• Ms Eva Sobotka, European Union Agency for Fundamental Rights (FRA)
• Dr. Robert Rozett, Director of Libraries, Yad Vashem
Contribution to the discussion (in particular):
• Ms Brittney Bolin, Task Force for International Cooperation and Holocaust Education,
Remembrance and Research (ITF)
• Ms Claire Herrmann, Directorate General Education and Culture, European
Commission
• Matgorzata Pakier, Educational Programs Specialist Coordinator, The Museum of the
History of Polish Jews
27 October
Kazerne Dossin
Memorial Museum and Documentation Centre on Holocaust and
Human Rights
(Edgard Tinellaan lc, 2800 Mechelen)
9.15 Transport of all participants (both delegations) by a minibus to Mechelen
from Charlemagne building
10.00-11.30 Arrival in Mechelen - welcome coffee and presentations (questions-
answers):
• Mr Georges Ingber, Member of the Steering Committee of Kazerne Dossin, former
European Commission official
• Ms Odile Remy, Vice-Director (pedagogical project)
• Ms Patricia Ramet, "Give them a face" project
• Sir Natan Ramet, Founding President and survivor of Auschwitz-Dachau
11.30-12.00 Visit of the construction and renovation site of the new Memorial
Museum, contact with the architect Professor Bob Van Reeth
12.00-13.30 Lunch followed by a lecture by Professor Van Goethem, curator of Kazerne
Dossin, questions-answers
13.30-14.00 Closing remarks by Mr Emmanuel Crabit, Head of Unit for Fundamental
Rights and Rights of the Child, Directorate General Justice, European
Commission and Ambassador Gideon Behar, Director of the Department of
Combating Anti-Semitism, Israeli Ministry of Foreign Affairs, and Mr Ronen
Gil-Or, Deputy Head of the Israeli Mission to the EU
14.00 Transport by a minibus to Charlemagne building
12.25.06
Holocaust Denial Laws and Other Legislation Criminalizing Promotion of Nazism
Prof. Michael J. Bazyler
von Oppenheim Research Fellow
International Institute for Holocaust Studies, Yad Vashem
Professor of Law, Whittier Law School, California, USA
www.michaelbazyler.com
bazyler @ aol.com
I. Introduction
As a result of the enormous suffering inflicted upon the world by the Nazi regime, and
especially Europe, a number of European countries have enacted laws criminalizing both
the denial of the Holocaust and the promotion of Nazi ideology.
The aim of these laws is to prevent the resurrection of Nazism in Europe by stamping out
at the earliest opportunity - or to use the phrase "to nip it in the bud" - any public
reemergence of Nazi views, whether through speech, symbols, or public association.
Individuals and groups today promoting Nazism, often called neo-Nazis, do not limit
their ideology just to antisemitism. Part and parcel of their message also involves hatred
of other minority groups, most often individuals of African, Arab and Asian descent, and
immigrants from non-European nations.
As a result, a number of the European laws banning neo-Nazi messages also ban racist
and hate speech. Some also criminalize the denial of other genocides, most prominently
the genocide of the Armenians.
The anti-Nazi laws do not exist in every European country. Presently, the following
European countries have some legislation criminalizing the Nazi message, including
denial of the Holocaust: Austria, Belgium, the Czech Republic, France, Germany,
Liechtenstein, Lithuania, the Netherlands, Poland, Romania, Slovakia, Spain and
Switzerland. Holocaust denial is also illegal in Israel.
Some of these countries, like Germany and Austria, take these laws very seriously and
vigilantly prosecute both speech and behavior having any reference to Nazis and Nazism.
Others, like Lithuania and Romania, despite laws on the books, enforce them
sporadically.
A last set of countries put a higher value on free speech over suppression of neo-Nazism
and freely allow promotion of the Nazi message. In these countries, freedom of the press
and freedom of speech are vehemently upheld even to the detriment of other rights.
These countries include the United Kingdom, Ireland and the Scandinavian nations.
In 2005, the European Union considered enacting common rules banning or restricting
the use of Nazi symbols and promotion of Nazi ideology, including Holocaust denial.
However, the EU's Executive Commission eventually recommended against such EU-
wide legislation, noting that it would be "unwise" to seek a ban across the 25-nation bloc,
citing the differing views in the countries involved.
One example of the disparity in European laws dealing with promotion of Nazi ideology
concerns the availability of Hitler's notorious autobiography, Mein Kampf [My Struggle].
Officially, Mein Kampf cannot be purchased in Germany, Hungary, Israel, Latvia,
Norway, Portugal, Sweden and Switzerland, but the book is readily available in Russia,
Romania, the United States and the U.K.
In the United States, the First Amendment protects the freedoms of speech, press and
association; such guarantees prohibit suppression of the Nazi message. As a result, neo-
Nazi parties are completely legal (just like during the Cold War years, the Communist
Party of the United States was allowed to exist) and their antisemitic and racist messages
are protected by the Constitution. The only limitation on such speech, according to the
Supreme Court, are calls for immediate violence.
It should also be noted that a multilateral human rights treaty to which 160 countries are
parties, the International Covenant on Civil and Political Rights, obliges member nations
to pass domestic legislation prohibiting advocacy of national, racial or religious hatred.
As a result, countries that do not specifically criminalize denial of the Holocaust do
prosecute individuals who promote hate speech. The line dividing these two types of
conduct - Holocaust denial and hate speech - is murky and individuals engaging in
Holocaust denial usually do so in the context of making Jew-hating statements. These
individuals are then prosecuted for violating hate speech prohibitions.
II. Western European nations with laws banning denial of the Holocaust and promotion
of antisemitic and racist speech
Let me discuss three representative Western European countries with Holocaust denial
laws - Germany, Austria and France - and set out how these laws are applied in these
countries.
A. Germany
1. The Law
In the aftermath of World War II, the National Socialist Party (the Nazi party) of
Germany was branded a criminal organization and therefore banned. The International
Military Tribunal at Nuremberg in 1946 likewise ruled that the Nazi Party was a criminal
organization.
German law, however, does not just stop at banning the Nazi Party. As part of efforts to
overcome its Nazi past, Germany has criminalized denial of the Holocaust and also
banned the use of insignia related to Hitler's regime and, as mentioned above, written
materials or images promoting the Nazi message.
Section 130 of the German Penal Code prohibits denial or playing down of the genocide
committed under the National Socialist regime (§ 130.3), including through
dissemination of publications (§ 130.4). This includes public denial or gross
trivialization of international crimes, especially genocide/the Holocaust.
The law has been amended a number of times since its initial passage in 1985.
In 1985, Holocaust denial was outlawed as an 'insult' to personal honor (i.e. an 'insult' to
every Jew in Germany) and a penalty was set under the 1985 law of up to one year in
prison or a fine.
In 1994, Holocaust denial became a criminal offense under a general anti-incitement law.
The law states that incitement, denial, approval of Nazism, trivialization or approval, in
public or in an assembly, of actions of the National Socialist regime, is a criminal
offense. The 1994 amendment increased the penalty to up to five years imprisonment.
It also extended the ban on Nazi symbols and anything that might resemble Nazi slogans.
A special clause in Article 130 provides for community service for offenders under
eighteen years of age.
The sale of Hitler's notorious autobiography, Mein Kampf [My Struggle], is also banned
in Germany and in a number of other European countries occupied by Nazi Germany, as
discussed earlier.
2. Application
The German anti-Nazi law is strictly interpreted. For example, a German man went on
trial in September 2006 for displaying Nazi symbols including swastikas even though he
was campaigning against far-right extremism - the swastikas had lines drawn through
them representing rejection.
State Prosecutor Bernhardt Haussler urged a Stuttgart state court to fine Jiirgen Kamm,
owner of a mail order company that sells anti-Nazi t-shirts and badges. 6,000 Euros
[$7,610] for selling merchandise that carry the swastikas and other Nazi symbols through
his mail-order business. "Swastikas shouldn't be displayed in such a striking way,"
Haussler said, adding that he hopes the outcome of this trial will bring about a complete
ban of Nazi symbols in public spaces.
Defense attorney Michael Wolff argued that Kamm was using the symbols to fight
against neo-Nazis and other far-right extremists. Kamm explained: "It should not be
illegal to use the symbols against Nazis."
The prosecutor disagreed. He argued that German law strictly forbids the use of symbols
associated with the Nazi regime, no matter in what context they are used. He contended
that it is irrelevant what the intent of the wearer is, and also that it did not matter that the
symbol had been altered. The symbol should simply not be used publicly.
Perhaps such a literal interpretation of the law seems to be going too far. Several
politicians, including the head of the Green party Claudia Roth, in reaction reported
themselves to prosecutors in Stuttgart for wearing anti-Nazi T-shirts and buttons that
include the banned symbols. Roth called the trial "a gift to the far-right." Moreover,
Germany's federal court of justice ruled in 1973 that it was not illegal to produce a
swastika providing it had clearly been altered for the purposes of protesting against
Nazism.
Nevertheless, the judge found Kamm guilty and fined him 3,600 Euros [$4,500]. The
case is presently on appeal.
A much more serious case of Holocaust denial prosecution involves the notorious denier
Ernst Ziindel. German-born Ziindel, now in his 60' s, emigrated in 1958 to Canada, from
where he began disseminating in print form a substantial amount of material denying the
Holocaust. In 1974, Ziindel published a booklet penned by a British Holocaust denier
entitled Did Six Million Really Die ? His audience became much larger with the rise of
the Internet and through the reach of a website created by his wife and webmaster, Ingrid
Rimland, <www.zundelsite.org>, which includes references to such books as Truth at
Last-Exposed. Because of free speech guarantees in the United States allowing Ziindel
to freely disseminate his views, however vile, the Zundelsite uses a U. S . based Internet
service provider.
An excerpt from an article penned by Ziindel in 1977 titled "Our New Emblem: The Best
of Two Worlds" (referring to a design that merged a swastika and the American flag) and
published in the magazine White Power is representative of his message:
Wherever we look, we White people find ourselves besieged by peoples of
other races who compete aggressively against us for jobs, food, housing,
education and above all ~ power! The Jews are particularly adept at
seizing or insinuating themselves into strategic positions in our society
where they wield power far beyond the extent of their numbers. ...Through
us, the White majority of Europe and America, the Jewish minority have
obtained their advantages, including their Israel, their Federal Reserve,
their World Bank and their International Monetary Fund. In exchange for
these advantages, the Jews give us ~ their White hosts ~ wars,
depressions, inflation, unemployment, energy shortages, higher and higher
taxes and air piracy. Like sheep, they expect us to go down the road with
them ~ all the way to the kosher slaughterhouse. We White people of
America have done nothing so far which would frustrate the Jews'
expectations or their ambitions of becoming the world's slave masters.
Canada twice tried to prosecute him for his activities under their laws criminalizing
intentional dissemination of false news. Even though he was twice convicted, Ziindel's
convictions were overturned by Canadian appellate courts. On appeal of his second
conviction, the Supreme Court of Canada in 1992 declared the "spreading of false news"
criminal statute as incompatible with Canada's free speech guarantees and therefore
unconstitutional.
In 2005, Canadian immigration officials succeeded, after Ziindel exhausted his judicial
appeals process, to deport him back to Germany. In November 2005, he was brought to
trial before a state court in Mannheim, Germany to face charges of incitement, libel and
disparaging the dead. As of this writing, the trial still continues.
3. Growing Problem of Neo-Nazism in Germany and Need for Such Criminal
Legislation
Despite this strict interpretation of the German so-called "Auschwitz lie" law, promotion
of Nazi ideology in Germany is growing in two important areas: (1) music and (2) on the
Internet.
a. Skinhead music
Germany's neo-Nazis are increasingly using music to spread their message, particularly
among the unemployed youth of the former communist East Germany, according to
experts on extremism in Germany.
In 2004, neo-Nazis applied for permission to hold 137 concerts, mostly in the poor
eastern provinces of the former East Germany. Figures released by the Federal Office for
the Protection of the Constitution show that from January to September 2005, the
authorities had received 100 such requests and the "trend shows no sign of slowing
down." The official added that the amount of racist audio and video material seized by
German authorities had also increased.
Recently, the extreme right National Democratic Party (NPD) in Germany began using
music as part of its strategy to spread racist, antisemitic and anti-capitalist messages to
German youth by distributing thousands of free CDs in front of schools. A rap group
called Dissau Crime released a song called "Zyklon D," named after the type of gas used
by the Nazis in their gas chambers during the Holocaust.
1 Cited and quoted by the ADL in http://www.adl. org/learn/Ext_US/zundel.asp?xpicked=2&item=zundeL
2 Section 177 of the Criminal Code of Canada punishes individuals for "knowingly publishing false news/
The impact of these messages cannot be ignored. In 2004, the NDP claimed its first
regional success when it obtained 9.2 percent of the votes in a regional election in the
German state of Saxony. According to Patrick Moreau, a French researcher who studies
extremist groups in Germany, "In the new states, where unemployment stands at up to 40
percent, the NPD offers the youth a haven where they feel they are among friends, where
they can drink beer and listen to music ... .It is a slow politicization through music."
German authorities have tried to clamp down on the spread of racist music. In 2005, the
lead singer of the German extremist band "Landser"-- Michael Regener - was sentenced
to three years in prison for belonging to a criminal organization. In a symbolic defiance
of authorities, Regener gave a performance on the evening before he was going to enter
prison.
b. The Internet
The main purveyor of neo-Nazi hate speech (including music), however, is still the
Internet. For music, the neo-Nazi websites offer free downloading of their antisemtic and
racist songs. These sites are set up outside Germany, such as in the United States and
Denmark, where their existence is not prohibited (see further discussion below).
B. Austria
1 . The Law
Under a criminal statute going back to 1945 and amended in 1992, Austria - like
Germany — criminalizes denial of the Holocaust by calling for a prison term of up to ten
years for anyone who "denies, grossly plays down, approves or tries to excuse the
National Socialist genocide or other National Socialist crimes against humanity in a print
publication, in broadcast or other media." A related statute imposes the same criminal
sanction upon anyone who "performs activities inspired by National Socialist ideas."
2. Application
The most publicized Holocaust denial trial in Austria took place in February 2006, when
an Austrian court convicted British writer and discredited historian David Irving (see
discussion below under "Great Britain") of Holocaust denial.
In a series of speeches made in Austria in 1989, Irving contended that most of those who
died in Auschwitz and other concentration camps were not murdered by gas or other
means but rather succumbed to disease. Irving left the country before an arrest warrant
3 "Neo-Nazis Spreading Message and Recruiting Through Music," Deutsche Welle, December 12, 2005,
available at < http://www.dw-world.de/dw/article/0,2144,1827739,00.html>.
issued against him could be executed. Upon his return to Austria seventeen years later, in
November 2005, he was taken into custody.
During his February 2006 trial, Irving claimed that he had again changed his views on
gas chambers. He told the judge that he is now convinced, contrary to his earlier
assertions in the London defamation trial (see discussion below), at the Ziindel trial, and
in 1989 that gas chambers did in fact exist. However, he continued to doubt the figure of
6 million Jews killed. After a one-day hearing, Irving was sentenced to three years in
prison.
In December 2006, after serving thirteen months in prison, Irving was freed by a Vienna
appellate judge who converted two-thirds of Irving' s sentence into probation. The judge
explained that since the crime was committed a long time ago, seventeen years earlier, it
should be a mitigating circumstance in determining Irving' s ultimate sentence. Irving was
ordered to leave Austria, and he returned to London the next day.
C. France
1. The Law
French law does not explicitly criminalize denial of the Holocaust. Rather, "Law No 90-
615 of 13 July 1990 tending to repress any racist, antisemitic or xenophobic acts,"
commonly known in France as the Gayssot Law (Loi Gayssot) after its author, makes it
an offense to question the existence of "crimes against humanity" as they are defined in
the Nuremberg Charter.
Article R645-1 of the French Penal Code prohibits the public display of Nazi uniforms,
insignias and emblems.
In October 2006, the French National Assembly also adopted a bill making it a crime to
contest that the massacres of Armenians in the Ottoman Empire in 1915 constituted
genocide. The bill, yet to become law in France as of the time of this presentation, was
heavily debated both in France and abroad. In retaliation for the National Assembly's
vote, Turkey suspended military relations with France. In 2007, the bill will be
considered by the French Senate and then, if passed by that chamber, by French President
Jacques Chirac who must sign it into law.
2. Application
In October 2006, French judicial authorities opened a judicial investigation to determine
whether French far-right leader Jean-Marie Le Pen should be tried for comments denying
the brutality of the Nazi occupation of France during World War II. As a result, a French
investigating magistrate is presently considering whether to recommend prosecution of
Le Pen for "justifying war crimes" and "complicity in contesting crimes against
humanity." Le Pen has a history of making statements disparaging the Holocaust. His
most infamous statement, for which he was not prosecuted, was to label the gas chambers
a mere "detail of the history of World War II."
The most notoroius Holocaust denier in France, however, is Robert Faurisson, a former
professor of literature at the University of Lyon. Faurisson has been prosecuted on
several occasions for his public statements and publications denying the Holocaust. In
1983, Faurisson was fined and given a three month suspended sentence for "racial
defamation" after making remarks on a radio show supporting Holocaust denial. In 1990,
Faurisson gave an interview to a far-right magazine where he described the gas chambers
as a "myth" and was thereupon charged under the Gayssot Law. He was convicted and
sentenced to a 250,000 franc ($50,000) fine of which 100,000 francs ($20,000) was
suspended. Faurisson appealed his conviction all the way to the European Court of
Human Rights, which upheld the Gayssot Law as not being incompatible with European
guarantees of freedom of expression, and dismissed Faurisson's appeal.
France was also the forum for another famous Holocaust denial-related case. In LICRA
v. Yahoo! Inc. , a French Jewish student group, Ligue contre le racisme et I'antisemitisme
et Union des etudiants juifs de France, obtained a court order in 2000 ordering Yahoo! to
modify its website so that users in France are denied access to that portion of the site
listing auction sales of memorabilia from the Nazi period. The French court found that
the availability of such items in France through the Internet, even though the sales were
conducted in the United States, to be in violation of the French law cited above, Article
R645-1, banning the public display of Nazi symbols.
Yahoo ! did not appeal the French court decision but instead brought a separate action in
the United States seeking to bar its application in the United States on the grounds that it
violated the First Amendment. The lower court granted Yahoo! 's application, but a
federal appellate court in 2006 reversed and dismissed the case on the ground that
American law cannot regulate French criminal legislation when it is applied in France.
III. Eastern Europe
Western European nations are not the only ones to criminalize denial of the Holocaust.
Eastern European nations after their liberation from Communism have also followed suit,
but with a wrinkle. For example, in November 2006, the Estonian government approved
a draft law making it a crime to display Nazi-era symbols in public. Because of its
history of Soviet occupation, Estonia also added a prohibition against the public display
of Soviet-era symbols, such as the hammer and sickle. Current legislation bans inciting
hatred on the grounds of political views or ethnic or social status, but does not
specifically mention symbols. The maximum penalty under the new law would be three
years in prison. "It will be decided case-by-case if an act of displaying the symbols of the
occupying regimes incites hatred and thus constitutes violation of the law or not," said
Justice Minister Rein Lang. "Nobody is going to ban the Soviet and Nazi symbols from
being used in a theatrical performance or in research."
4 "Estonia Proposes Ban on Soviet, Nazi Symbols," European Jewish Press, Nov. 30, 2006, available at
Historians remain divided over whether Soviet-era crimes should be equated with Nazi
ones, including the Holocaust. Eastern European governments are also split over
restrictions on symbols because of concerns about freedom of speech. Estonia, however,
was not the first one to take the step of banning both Nazi and Communist-era symbols.
Other former communist nations enacting similar bans since the fall of the Iron Curtain
include Latvia, Hungary, and Poland. Latvia, Estonia's neighbor, which suffered a similar
fate, has a law banning the use of both Soviet and Nazi symbols at public meetings.
Hungary also bars use of the Arrow Cross symbol of its WWII pro-Nazi regime, plus the
swastika, as well as Soviet symbols. Poland, one of the most serious victims of Nazi
barbarity, in article 55 of the Polish Criminal Code criminalizes denial of both Nazi-era
and Communist-era crimes.
IV. European nations without laws banning denial of the Holocaust and promotion of
antisemitic and racist speech
A. Scandinavia
The Scandinavian countries to date have put a higher premium on free speech over
criminalizing Holocaust denial or hate speech. For example, in Denmark a private radio
station ~ Radio Oasis — broadcasts uncensored, right-wing extremist propaganda and
does so with the support of state funds under a Danish law guaranteeing state funds for
non-commercial radio and television stations. Under that law, Radio Oasis receives a
yearly subsidy from the state totaling nearly 50 percent of the station's yearly expenses.
Among its offerings, Radio Oasis features songs by neo-Nazi bands and messages
guarding what the station perceives to be "the pure, white race of Danes."
B. Great Britain
Great Britain likewise does not criminalize Holocaust denial or the public display of Nazi
symbols. When Prince Harry, for instance, appeared at a costume party wearing a Nazi
uniform, he was roundly criticized for his insensitivity, but it was clear that no British
laws were broken. In contrast, when years earlier a partygoer in Germany appeared
wearing a Hitler mask, criminal charges were brought against him.
Despite the absence of Holocaust denial laws, Great Britain was the scene of one the
most publicized legal events involving Holocaust denial. In 1996, self-described British
historian David Irving brought a civil defamation suit against American professor
Deborah Lipstadt and Penguin Books stemming from a book on Holocaust deniers
written by Lipstadt and published in 1994 by Penguin. In the book, Lipstadt named
Irving as a Holocaust denier. Irving' s suit claimed that the allegation damaged his
reputation.
< http://www.ejpress.org/article/news/11977x
While Irving began his writing career as a mainstream historian of World War II, his
views over the years became more bizarre and he began to ally himself with groups
denying the Holocaust, before whom he has made numerous appearances. In 1985,
Irving appeared as a defense witness in Ernst Ziindel's second trial in Canada. While
Irving in the past promulgated the controversial thesis that Hitler had not known about or
ordered the destruction of European Jewry, at the Ziindel trial he went a step further by
nothing that he now was convinced that no gas chambers had been present at Auschwitz.
At rally of Holocaust deniers in Calgary, Canada in 1991, Irving announced: "I don't see
any reasons to be tasteful about Auschwitz. It's baloney. It's a legend. ... I say quite
tastelessly, in fact, that more women died in the back seat of Edward Kennedy's car . . .
than ever died in a gas chamber at Auschwitz."
By the time Irving filed his suit against Lipstadt he was already notorious on the
Holocaust denial scene. What made him different from others calling the Holocaust a lie
was that he was an author whose works were published by prominent publishing houses.
Despite his bizarre pronouncements, he was still viewed by some as a respected military
historian. This, according to Lipstadt, made Irving "one of the most dangerous
spokespersons for Holocaust denial." He was "familiar with historical evidence," she
wrote in her book, and "bends it until it conforms with his ideological leanings and
political agenda." Lipstadt went on to describe Irving as a "Hitler partisan wearing
blinkers" and an "ardent admirer of Hitler."
After a two-month trial in London, the trial judge issued a 333-page opinion ruling
decisively against Irving. The opinion concludes with the following finding:
My conclusion [is] that Irving displays all the characteristics of a
Holocaust denier. He repeatedly makes assertions about the Holocaust
which are offensive to Jews in their terms and unsupported by or contrary
to the historical record. ... Irving has for his own ideological reasons
persistently and deliberately misrepresented and manipulated historical
evidence; that for the same reasons he has portrayed Hitler in an
unwarrantedly favourable light, principally in relation to his attitude
towards and responsibility for the treatment of the Jews; that he is an
active Holocaust denier; that he is anti-Semitic and racist and that he
associates with right wing extremists who promote neo-Nazism.
V. North America
A. Canada
Section 281 of the Canadian federal criminal code prohibits the promotion of hatred
against any "identifiable group," but the statute is notoriously difficult to prosecute. For
this reason, for example, it was not used against Ernst Ziindel during his trials in Canada.
The previous discussion noted the difficulty of trying someone for Holocaust denial in
10
Canada in light of the decision of the Canadian Supreme Court that laws attempting to
criminalize such denial are incompatible with Canadian guarantees of free speech.
B. The United States
Broad interpretation by the U.S. Supreme Court of the First Amendment guarantees in its
constitution has made denial of the Holocaust, promotion of Nazi ideology and
dissemination of racist and antisemitic speech completely legal under American law.
As a result, most of the Internet websites with neo-Nazi content originate in the United
States but are available to anyone in the world with access to the Internet.
One of the most infamous cases confirming this right was the march by the neo-Nazis in
the 1970's in the Chicago neighborhood of Skokie, home to many Holocaust survivors.
The organizers specifically chose Skokie because of the large survivor population.
Despite governmental attempts to stop the march as an affront to the dignity to the
survivors and the trauma to be inflicted upon them of seeing Nazis march in their
neighborhood, the federal courts allowed the march to proceed.
NGOs in the U.S., such as the ACLU, vigorously defend neo-Nazis whenever their
activities are aimed to be curtailed, and the ACLU has been heavily criticized for its work
on behalf of neo-Nazis. The ACLU's response is that it will defend anyone's right to free
speech, whatever their political affiliation and regardless of the vile content of the speech,
since the ACLU only represents one client: The First Amendment.
Since the First Amendment allows Holocaust deniers to disseminate their views with
impunity, notorious deniers have found safe refuge in the United States. Ernst Ziindel
temporarily lived in the United States until he was deported back to Canada for visa
violations. In April 2004, an international conference of Holocaust deniers and neo-
Nazis convened in honor of Ziindel was held in Sacramento.
Home-grown deniers also abound in the United States. Arthur Butz, an engineering
professor at Northwestern University in Chicago, has for many years issued texts denying
the Holocaust, including the book The Hoax of the Twentieth Century. The scholarly-
sounding Institute of Historical Review, based in Southern California, likewise freely
disseminates materials both in print and on the Internet denying the Holocaust. Its
website reproduces the entire text of the booklet Did Six Million Really Die ? by British
Holocaust denier Richard Verrall, (written under the pseudonym Richard E. Harwood),
and published by Ernst Ziindel in 1974.
VI. Muslim World
While every part of the world seems to have some individual or group espousing
Holocaust denial - Australia, for example, has Frederick Toben and his scholarly-
sounding Adelaide Institute -a major region from where Holocaust denial is regularly
emanated is the Muslim world.
11
This includes Holocaust denial not only coming from countries with majority Muslim
populations like the Arab states, Iran, Indonesia and Malaysia, but also pronouncements
from Muslim leaders in the West. In July 2006, Sheikh Taj Aldin Alhilali, the mufti of
Australia and a member of Prime Minister John Howard's Muslim Community Reference
Group, dismissed the Holocaust as a "Zionist lie" in a series of fiery sermons.
Muslim-majority countries, however, seem to have the most frequent and most consistent
pattern of Holocaust denial pronouncements, using statements first made by Holocaust
deniers in the West. The most frequent assertion questions the number of Jews killed
during World War II, and books such as The Hoax of the Twentieth Century and Did Six
Million Really Die? have been translated into Arabic and are widely sold.
In 2005, the rhetoric acquired a new spokesperson: Iranian President Mahmoud
Ahmadinejad. In a speech made that December, Ahmadinejad labeled the Holocaust a
"myth" and a "fairy tale." In a March 2006 speech he again denied the Holocaust, adding
this time:
They have fabricated a legend under the name Massacre of the Jews, and
they hold it higher than God himself, religion itself and the prophets
themselves. If somebody in their country questions God, nobody says
anything, but if somebody denies the myth of the massacre of Jews, the
Zionist loudspeakers and the governments in the pay of Zionism will start
to scream. 5
These statements, coming in the aftermath of his earlier statement in October 2005
calling for Israel to be "wiped off the map" caused a large outry in the West, with
political leaders and parties loudly condemming Ahmadinejad's remarks.
Ahmadinejad's speeches were followed by a Holocaust cartoon contest held in Tehran
seeking to mock the Holocaust. The contest, launched by an Iranian newspaper, was
publicized as a response to the Danish cartoons of the Prophet Muhammad that sparked
rage among Muslims worldwide.
On December 11, 2006, Iran held a a conference questioning the Holocaust. As reported
by the International Herald Tribune, set to attend the conference was an Israeli Arab
Muslim lawyer from Nazareth, Khaled Kasab Mahameed, who aimed to directly
confront the phenomena of Muslim Holocaust denial. According to Mahameed,
Instead of trying to understand the Holocaust and learn something from it,
they choose to deny it. . . . I'm going to tell them that there is no argument
about the facts, and that they must try to understand how the Holocaust
s
"Ahmadinejad: Holocaust a myth," AUazeera.net, March 16, 2006,- available at
http://english.aljazeera.net/news/archive/archive?ArchiveId=17019 1
12
has shaped the positions of the Jews, of Europe, of America. I will tell
them they must internalize its meaning and not say it didn't happen.
Iran refused Mahameed a visa to present his point of view. The speaker of rosters did
include former AmericanKlan leader David Duke, French Holocaust denier Robert
Faurisson and Australian denier Frederick Toben.
The Tehran conference was roundly condemned. UN Secretary General Kofi Annan
announced that he deplores any conference that sought to cast doubt on the reality of the
Holocaust. The European Union's top justice official described the conference as "an
unacceptable affront" to victims of the World War II genocide. British Prime Minister
Tony Blair denounced it as "shocking beyond belief." French Foreign Minister Philippe
Douste-Blazy called the conference "quite simply not acceptable." German Chancellor
Angela Merkel said her country repudiated it "with all our strength. . . ."We absolutely
reject this. Germany will never accept this and will act against it with all the means that
we have." The last statement is particularly important, since it came from the nation most
responsible for the Holocaust.
VII. Which way is best?
Proponents of vigorous prosecution of neo-Nazis, racist and Holocaust deniers argue that
such laws and their strict enforcement is necessary to prevent the reemergence of Nazism,
which, in a repeat of the events in pre-war Germany, is particularly attractive to
individuals living in countries where unemployment and social dissatisfaction is high.
Transitional societies are particularly vulnerable, and the post-Communist societies face
the most acute problems. For example, even though 20 million Soviets perished during
World War II following the Nazi invasion of 1941, neo-Nazi groups are rampant in
today's Russia and especially attractive to the disaffected youth.
Referring both to denial of the Holocaust and the Armenian genocide, Hilda Tchoboian,
president of the European Armenian Federation, explained that "the hydra of denial is a
tumor on freedom of expression." 7 According to columnist Hans Rauscher of the Vienna
newspaper Der Standard, "Denial of the Holocaust is not an opinion, it is a political act
Q
which tries to bring Nazi thought into the mainstream."
Supporters of Holocaust denial laws also contend that these laws are necessary more than
ever as the number of Holocaust survivors, eyewitnesses to the events, dwindles and the
events recede into history. As a result, supporters contend, denial of the Holocaust is
6 "Israeli Muslim to take on Holocaust denial at Iran conference," International Herald Tribune, November
17, 2006, available at
http://www.iht.eom/articles/ap/2006/l l/17/africa/ME_GEN_Israel_Holocaust_Conference.php 1
7 "Armenia Hails French Genocide Vote Amid Turkish Fury. ^ ArmeniaLiberty.org, October 12, 2006,
available at http://www.armenialiberty.org 1
8 Mark Lander, "Austrian Court Frees J ailed Holocaust Denier," New York Times, Dec. 20, 2006.
13
growing and such views are becoming more mainstream. Such supporters even argue for
expansion of such laws to criminalize trans-border dissemination through the Internet,
since the reach of Holocaust denier message in the current era of globalization has
increased exponentially.
Opponents argue that such laws are incompatible with a democratic society. The
hallmark of a true democracy, they argue, is not just protection of speech one agrees with
but speech is which most hateful and despicable.
Like proponents, those opposed to such laws also make use of the slippery slope
argument by contenting that criminal prosecution of Holocaust deniers, neo-Nazis and
other racists can lead to prosecution of more benign activities and speech. Armenian-
American student activist Garin K. Hovannisian, in direct response to Hilda Tchoboian's
statement above, argues:
Genocide denial might be a tumor on truth, memory, or even human
dignity, but it's not even a pimple on the freedom of expression. It's an
exercise - however false or disgusting - of that freedom,. . .A government
that has the power to punish lies also has the power to punish truth
(consider Turkey's law that punishes those who denigrate "Turkishness")
and, really, to punish anything it pleases.
Some critics oppose such laws on practical grounds, arguing that prosecution of such
individuals gives them a forum to disseminate their vile views and, since such trials are
covered by the media, tons of free publicity.
For example, in the aftermath of his 1985 conviction in Canada, Ziindel appeared for
sentencing in black-face (indicating that white men could not receive justice in Canada),
and carrying a cross, also inscribed with a "Freedom of Speech" motto. At a well-
covered news conference, Ziindel noted that the trial "cost me $40,000 in lost work — but
I got $1 million worth of publicity for my cause. It was well worth it."
Deborah Lipstadt, in reaction the jailing of David Irving in Austria, explained that even
though she abhors Irving' s message, she is opposed to his imprisonment since it makes
him, in some eyes, a hero of free speech and a martyr to fellow deniers.
Ultimately, such laws must be examined in their context. In the United States, the
display of Nazi symbols may not need to be criminalized since the Holocaust did not take
place on American soil. However, public display of a hate symbol exclusive to the
United States - cross burning - can in certain instances be criminalized, according to a
2003 decision of the U.S Supreme Court ( Virginia v. Black, 538 U.S. 343 (2003) lf ),
9 Garin K. Hovanissian, "The Folly of Jailing Genocide Deniers," Christian Science Monitor, November 6,
2006.
10 Cited and quoted by the ADL in http://www.adl. org/learn/Ext_US/zundel.asp?xpicked=2&item=zundeL
As explained by Justice O'Connor: "The First Amendment permits Virginia to outlaw cross burnings
done with the intent to intimidate because burning a cross is a particularly virulent form of intimidation.
14
because of the potent symbol which a burning cross has played in the persecution of
African- Americans since the end of the American Civil War and abolition of slavery.
Instead of prohibiting all intimidating messages, Virginia may choose to regulate this subset of intimidating
messages in light of cross burning's long and pernicious history as a signal of impending violence. A ban
on cross burning carried out with the intent to intimidate is fully consistent with the [Supreme] Court's
earlier holding[s]" (quoting from summary of the opinion).
15
BURGERINITIATIEF
SLOOP DE MUUR
SANCTIES TEGEN ISRAEL
de feiten
In 2002 begon Israel met de bouw van een 703 kilometer lange barriere (door het International
Gerechtshof 'de muur' genoemd) op de grens met het Palestijnse gebied dat gewoonlijk wordt
aangeduid als de Westelijke Jordaanoever. Daarmee zegt het land zich te beschermen tegen
terreuraanslagen vanuit dit (door Israel bezette) Palestijnse gebied.
Al snel werd duidelijk dat de muur niet op de grens tussen Israel en de Westoever, maar voor het
grootste deel op Palestijns grondgebied werd gebouwd, met dramatische gevolgen voor de Palestijnse
bevolking. Woningen werden afgebroken en tienduizenden Palestijnen raakten afgesneden van hun
families, akkers, scholen, ziekenhuizen en andere voorzieningen. Wie er vreedzaam tegen
demonstreren worden vaak in de boeien geslagen en vervolgens ernstig mishandeld. De toch al
ingrijpende reisbeperkingen werden verder verscherpt, waardoor velen in het beste geval uren nodig
hebben voor een tocht die eerder enkele minuten kostte. Kort gezegd lijdt de Palestijnse bevolking
enorme psychische, fysieke, sociale en economische schade als gevolg van de muur.
het recht en het onrecht
De bouw van de muur levert Israel van veel kanten kritiek op. Het land wordt er terecht van
beschuldigd grote delen van de Westoever te annexeren en ondergraaft daarmee de levensvatbaarheid
van een onafhankelijke Palestijnse staat. In 2004 boog het Internationaal Gerechtshof in Den Haag
zich over de kwestie. Op 9 juli 2004 bepaalde het Hof dat Israel weliswaar het recht heeft een
veiligheidsmuur te bouwen, maar alleen ten westen van de Groene Lijn, de bestandslijn uit 1948. De
delen van de muur op Palestijns grondgebied moeten worden afgebroken en de benadeelden
schadeloos gesteld.
De Nederlandse regering en de Tweede Kamer sloten zich bij dit oordeel aan. Zij riepen Israel op de
muur in Palestijns gebied af te breken. Israel heeft echter geen gevolg gegeven aan de uitspraak van
het Hof en trekt zich evenmin iets aan van internationale druk. Sterker nog, aan de muur wordt nu in
verhoogd tempo doorgewerkt.
burgers eisen sancties
Het Burgerinitiatief 'Sloop de Muur' roept de regering en Tweede Kamer op Israel daadwerkelijk te
houden aan de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof. Het Hof vindt de muur in Palestijns
gebied een schending van het internationaal recht. Wij herinneren de leden van regering en parlement
eraan dat zij trouw hebben gezworen aan de Nederlandse Grondwet, waarin staat: "De regering
bevordert de internationale rechtsorde. " (artikel 90). Regering en parlement zijn daarom gehouden in
woord en daad uit te dragen dat het internationaal recht voor iedereen, altijd en overal geldt.
Aangezien de regering van Israel zich ongevoelig toont voor het internationaal recht, vragen wij de
Tweede Kamer de regering op te dragen, bij voorkeur in samenwerking met andere lidstaten van de
Europese Unie, passende sancties tegen Israel in te stellen. Mogelijkheden daarvoor bestaan op de
terreinen van politiek (internationaal isolement), economie (zoals het blokkeren van het goederen- en
dienstenverkeer en het opschorten van het Associatieverdrag met de EU), fmancien (zoals het
afsnijden van bancair verkeer) en het recht (het vervolgen voor oorlogsmisdaden en schendingen van
het internationaal humanitair recht). Verder kan door instelling van een streng visumregime de
Israelische bewoners van de bezette gebieden de toegang tot Nederland - en de EU - worden ontzegd.
Ten minste vragen wij de Kamer intensivering van de banden van de EU met Israel af te wijzen en de
militaire samenwerking met Israel te beeindigen.
apartheid.org
LIST OF INTRNATIONAL LAW VIOLATIONS BY THE STATE OF ISREAL
The state of Israel has violated many international laws, including United Nations Resolutions and the Laws of War and
Occupation as stated in the Fourth Geneva Convention . Below is a summary of some of those violations. Much of the fact sheet
was taken from the Israeli Law Resource Center (ILRC). Related articles and laws by the ILRC are linked below.
ISRAELI OCCUPATION IS ILLEGAL:
Laws Violated: U.N. Charter, Article 2(4) & 51 (1945); Declaration on Principles of International Law Concerning Friendly Relations..., Principle 1
(1970).
Israeli Actions: It is illegal under international law to acquire land by force: Israel annexed land occupied by force during 1948 and 1967 wars (lands
other than those given by the UN 1947-48 partition plan) ILRC article . Military action and occupations are legal only if they are for self-defense, or
to directly benefit the native population. But studies show Israel is not just defending itself as it develops de-facto annexation with its settlements and
separation barrier on occupied land, as it takes over most of the occupied territories (over 70%) and its natural resources for its own use and
economic benefit, at the expense of the native population. ILRC article on why the Occupation is illegal .
ILLEGAL ISRAELI SETTLEMENTS ON OCCUPIED LAND:
Laws Violated: Geneva Conventions IV, Article 49(6) (1949). It is illegal to colonize occupied land or transfer non-indigenous population to that
land.
Israeli Actions: Immediately following the 1967 war, Israel began building Israeli civilian settlements on Palestinian lands, eventually building over
200 settlements throughout the occupied territories, and settling over 450,000 Israeli civilians in them, displacing hundreds of thousands of
Palestinian civilians from their own legally owned lands. In addition, Israeli citizens live in hundreds of Israeli settlements on occupied land not
originally given to them in the UN Partition Plan, displacing hundreds of thousands of Palestinians. ILRC article.
ILLEGAL TO TAKE LAND BY FORCE & CLAIM SOVEREIGNTY:
Laws Violated: U.N. Charter, Article 2(4) ( 1 945); Declaration on Principles of International Law Concerning Friendly Relations . . . , Principle 1
(1970).
Israeli Actions: In violation of the UN Partition Plan, Israel took an extra 15% of the land in 1948, and then, following the 1967 war, Israel
confiscated East lerusalem and the Golan Heights. ILRC article .
ILLEGAL ISRAELI PRACTICE OF ETHNIC CLEANSING:
Laws Violated: Forbidding civilian populations the right to return to their homes following the end of armed conflict is in direct violation of
international law and UN resolutions. Geneva Convention IV, Articles 45, 46 & 49 (1949), UN resolutions 194 (III) (General Assembly; 1948) &
237 (Security Council; 1967).
Israeli Actions: Since 1910, in different ways, the Zionists and then Israel have taken Palestinian lands, forced native populations from their land,
and then refused the Palestinian landowners or tenants' residency or employment on them. Following fighting in 1948 and then again in 1967,
Palestinian civilians who wished to return to their homes in Israel and the Occupied Territories were forbidden re-entry ("right of return"), confining
them to increasingly smaller areas of Israel and Occupied Territories. The Israeli government enacts laws, and employs its military to keep
approximately 750,000 Palestinian Arab civilians from returning to their homes following the end of fighting both in 1948 and in the occupied
territories in 1967. Israel then violates UN resolutions ordering them to respect Palestinians' right to return to their homes. See the ILRC article on
Right of Return and ILRC article on Ethnic Cleansing .
ISRAELI APARTHEID SYSTEM IS ILLEGAL:
Laws Violated: International Convention on the Suppression and Punishment of the Crime of Apartheid (1976). Link to our fact sheets on Israeli
Apartheid.
Israeli Actions: The State of Israel has a formal system of legalized discrimination against Palestinian Arabs which technically fits the official UN
definition of Apartheid. ILRC article . Israel's society-wide system of discrimination and isolation of the Palestinian people within Israel, and its
system of exploitation, oppression and isolation in the occupied territories, fits exactly the official, legal UN definition of apartheid, which is
considered to be a crime against humanity. The practice of passing laws which give special favor throughout Israeli society to the Jewish people over
all other people, and especially the native Palestinian Arab people, embodies the UN definition of apartheid, which is giving special favor to one
group of people above all other groups based on criteria like what religion they are.
Another example is in 2003, the Israeli legislature (Knesset) passed legislation that forbade spouses of Arab-Israeli citizens who are in the occupied
territories from joining their families in Israel (with some exceptions). The reason for this legislation is to help maintain the Jewish demographic
majority family unification. The racist nature is evident in that only Palestinians (no other ethnic groups) are not forbidden to live in Israel after
marrying an Israeli. ILRC article. General article. Amnesty International argues that this law violates fundamental principles of equity, human
dignity and personal freedom enshrined in basic law as well as the rights of the child to live with both parents and other fundamental rights enshrined
in human rights treaties in which Israel is a signer. ILRC article on Israeli Apartheid
MASSIVE VIOLATIONS OF HUMAN RIGHTS (HR):
Laws Violated: U.N. Charter, Article 1 (1945); Declaration on Principles of International Law Concerning Friendly Relations. . ., Principle 5 (1970).
Israeli Actions: Studies by UN, I.C.J., and International H.R. organizations have found that Israel violates the human rights of Palestinian people on
a massive scale, including torture, imprisonment without charges or trial, land confiscation, harassment at checkpoints, unwarranted civilian
shootings, not punishing Israeli settlers' crimes against Palestinians, unwarranted disruption of medical care, commerce, employment, free
movement, destruction of public and private property, family separation, etc ILRC article.
COLLECTIVE PUNISHMENT IS ILLEGAL:
Laws Violated: Geneva Conventions IV, Article 33 (1949); Geneva Conventions (Protocol I), Article 75(2d) (1977).
Israeli Actions: In response to Arab rebellion, Israeli Military takes massive action against entire Palestinian communities, for example destroying
entire neighborhoods of homes, or confiscating communal farmlands, bulldozing homes, blocking off certain areas, or not allowing civilian
populations to leave their houses for extensive periods of time. This is called collective punishment because it punishes entire communities for the
actions of a few. ILRC article.
ILLEGAL MASSIVE TRANSFORMATION OF LOCAL LAWS:
Laws Violated: Hague Regulations IV, Article 43 (1907).
Israeli Actions: Israel has created a dual legal system in the occupied territories - a democratic one linked to Israel for the Israeli settlements, and an
oppressive, exploitive one for the Palestinian communities run by the Israeli military committees and Israeli-controlled civic administrations,
replacing all Arab government functions with Israeli military committees, and dismissing or deporting all Arab government official. ILRC article .
VIOLATIONS OF U.N. SECURITY COUNCIL RESOLUTIONS:
Laws Violated: Israel has violated 28 resolutions of the United Nations Security Council (which are legally binding on member-nations U.N.
Charter, Article 25 (1945); a few sample resolutions - 54, 1 1 1, 233, 234, 236, 248, 250, 252, 256, 262, 267, 270, 280, 285, 298, 313,3 16, 468, 476,
etc.
Israeli Actions: Israel has violated many U.N. Security Council resolutions especially relating to its occupations, land annexations, military
aggression, HR violations, etc. .. ILRC article.
Separation Barrier Ruled Illegal
Law Violated: International Court of Justice of 2004, in an advisory opinion, ruled the Israeli separation barriers illegal. They condemned the
separation wall Israel is building throughout the occupied West Bank in a 14 to 1 ruling. The Court begins by citing, with reference to Article 2,
paragraph 4, of the United Nations Charter and to General Assembly resolution 2625 (XXV), the principles of the prohibition of the threat or use of
force and the illegality of any territorial acquisition by such means, as reflected in customary international law. It notes that significant amounts of
land are defacto annexed by the separation barrier. It further cites the principle of self determination of peoples, as enshrined in the Charter and
reaffirmed by resolution 2625 (XXV). As regards international humanitarian law, the Court refers to the provisions of the Hague Regulation of 1907,
which have become part of customary law, as well as the Fourth Geneva Convention relative to the Protection of Civilian Persons in Time of War of
1949, applicable in those Palestinian territories which, before the armed conflict of 1967, lay to the east of the 1949 Armistice demarcation line (or
"Green Line") and were occupied by Israel during that conflict. The Court further notes that certain human rights instruments (International
Covenant on Civil and Political Rights, International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights and the United Nations Convention on the
Rights of the Child) are applicable in the Occupied Palestinian Territory. It finds that the construction of the wall and its associated regime are
contrary to the relevant provisions of the Hague Regulations of 1907 and of the Fourth Geneva Convention; that they impede the liberty of
movement of the inhabitants of the territory as guaranteed by the International Covenant on Civil and Political Rights; and that they also impede the
exercise by the persons concerned of the right to work, to health, to education and to an adequate standard of living as proclaimed in the International
Covenant on Economic, Social and Cultural Rights and in the Convention on the Rights of the Child. Lastly, the Court finds that this construction
and its associated regime, coupled with the establishment of settlements, are tending to alter the demographic composition of the Occupied
Palestinian Territory and thereby contravene the Fourth Geneva Convention and the relevant Security Council resolutions.
Israeli Action: The separation barrier built by Israel snakes it way though the West Bank, isolating Palestinians from each other, from their land,
work, schools and health care. The wall confiscates significant amounts of land and annexes more land to Israel. The court said: The construction of
the wall being built by Israel, the occupying power, in the Occupied Palestinian Territory, including in and around East Jerusalem, and its
associated regime, are contrary to international law. " "Israel is under an obligation to make reparation for all damage caused by the construction
of the wall in the Occupied Palestinian Territory, including in and around East Jerusalem." The court noted that significant amounts of the West
Bank are, defacto, annexed by the wall. Link to International Court of Justice Advisory Opinion.
References
Much of this fact sheet was taken from the Israeli Law Resource center, with some sections verbatim.
http://www,israellawresourcecenter.org/websitematerials/pdf/flverinternationallawl.pdf
http://www,israellawresourcecenter.org/internationallaw/studyguides/sgil3.htm
Fourth Geneva Convention. This Convention was adopted in 1949 on the rules of war and the responsibilities of the occupying power. The
Convention was adopted because of the abuses of the Nazi Regime during WWII.
http://www.icrc.org/ihl.nsf/385ec082b509e76c41256739003e636d/6756482d86146898cl25641e004aa3c5
International Court of Justice of 2004, in an advisory opinion, ruled the wall illegal http://www.icj-
cij .org/docket/index.php?pr=7 1 &code=mwp&p 1 =3&p2=4&p3=6&ca ...
Briefing by the Committee on the Elimination of Discriminations Against Women, Amnesty International 2005
www.amnestv.org/en/librarv/asset/MDE15/037/2005/en/e51798ab-d4de-lldd-8a23-d58a49c0d652/mdel50372005en.html )
Intermediary Foundation of the Universal
Declaration of Human Rights
AANTEKENEN
aan: hoofdcommissariaat politie Brussel (brussel/
elsene)
Wetstraat 1
1000 -BRUSSEL
BELGIE
Your letter of
Your reference
Our letter of
Our reference
Enclosure(s)
Contact
Direct line
Re
Strafaangifte
IFUD of Human Rights / J.P. van den Wittenboer
ifudomumanrights(g),vahoo.com
STRAFAANGIFTE
Mierlo,19juni2012
Hierbij doe ik strafaangifte tegen de Europese Commissie, Wetstraat 200 Brussel / Belgie.
Aangever: IFUD of Human Rights,voorzitter Joannes Petrus van den Wittenboer,adres
Kastanje 28, 573 INK Mierlo, Nederland.
Tegen: Europese Commissie, Wetstraat 200, Brussel Belgie.
Omschrijving (vermoedelijk) strafbare feit:
Het via internet verspreiden en te koop aanbieden cq verkopen van nazi merchandise.Het een
en ander o.a. t-shirts met hakenkruizen verwerkt in europese vlag.Zie bijlage(n),hierdoor
medeplichtig aan verspreidingsdelict.
Commentaar: middels een brief Ref. Ares(20 12)683201- 08/06/2012 door de Europese
Commissie aan IFUD of Human Rights,geeft de commissie te kennen dat het recht aan het
vertoon van nazisymbolen als zodanig niet in de weg staat.Ik ben het in zoverre hier mee eens
daar waar het gaat om doeleinden als musea,educatie die onder "fair use"begrip vallen. Alle
andere gevallen en situaties die onder het begrip "misbruik" vallen zijn verboden / strafbaar
en vallen onder het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van
rassendiscriminatie (ICERD).Het oordeel over strafbaarheid is aan de strafrechter hierover.
Correspondence:Po.box 324, 5660AH Geldrop The Netherlands
Offices:Kastanje 28, 573 INK Mierlo The Netherlands
C.o.C.reg:4 1092925 Eindhoven N.L.
E-mail: ifudofhumanrights@yalioo.com
Internet: http://ifudofhumanrights.webs.com/
Phone:+31 -(0)6 50 425 552
-2-
AANTEKENEN
19juni 2012
Hoofdcommisariaat politie Brussel (brussel/ elsene)
Wetstraat 1
1000- BRUSSEL
BELGIE.
Ik verzoek u van deze aangifte procesverbaal op te maken en hiervan het afschrift aan mij
toe te sturen.
HOOGACHTEND,
IFUD of Human Rights
voorzitter
J.P. van den Wittenboer
Correspondence:Po.box 324, 5660AH Geldrop The Netherlands
Offices:Kastanje 28, 573 INK Mierlo The Netherlands
C.o.C.reg:41092925 Eindhoven NX.
E-mail: itudofhumanrights@yahoo.com
Internet: http ://itudofhumanrights . webs . com/
Phone:+31 -(0)6 50 425 552
DO
wmmmr \mmmr
Portalis
Quatre Brasstraat 4-1000 BRUSSEL
Notitienummer: BR 45.LL.81846/12
Kabinet: BN1
(Beiden steeds te vermelden in uw briefwisseling)
Uw referte:
Geachte heer,
De heer VAN DEN WITTENBOER J.P.
Voorzitter van IFUD of Human Rights
Kastanje 28
5731NKMIERLO
NEDERLAND
Brussel, 18 januari 2013
Verwijzend naar uw schrijven van 19/06/2012, verzoek ik u kennis te nemen van de volgende
informatie:
□
□
□
□
De inlichtingen die u in uw brief d.d. verstrekt, zijn ontoereikend. Gelieve mij indien
mogelijk in kennis te stellen van het notitienummer*, de tussengekomen politiedienst, datum
en aard van de feiten en namen van de betrokken party en.
In deze zaak is een opsporingsonderzoek* aan de gang. De wet bepaalt dat deze fase van de
procedure geheim is, zodat in de regel nog geen nadere inlichtingen kunnen worden verstrekt.
Als slachtoffer van de feiten bestaat de mogelijkheid een "verklaring van benadeelde
persoon"* af te leggen op het parket.
In deze zaak is een gerechtelijk onderzoek* aan de gang bij onderzoeksrechter (referte
/ )•
alwaar u op schriftelijk
Het dossier werd overgemaakt aan de procureur des Konings te
verzoek verdere inlichtingen kan bekomen.
E5 Het dossier werd zonder gevolg geklasseerd* (= geseponeerd).
EH Het opsporingsonderzoek werd geschorst. De verdachte(n) werd(en) voor opsporing geseind.
O U kan mij schriftelijk toelating vragen om inzage en/of afschrift te nemen van het strafdossier.
□ Het dossier werd afgesloten door oplegging van een voorstel tot verval van de strafvordering
mits betaling van een geldboete (minnelijke schikking)* aan de dader van het misdrijf*.
□ Een beschikking tot buitenvervolgingstelling* werd door de raadkamer* genomen op
O Bij beschikking van de raadkamer* van werd de zaak verwezen naar de correctionele
rechtbank. Een zittingsdatum zal later worden vastgesteld.
De zaak werd vastgesteld op de zitting van van de correctionele kamer, om
□
□
uur.
Met de meeste hoogachting,
de procureur des Konings,
A. VANDERHEYDEN I
Bijlage: praktische inlichtingen en terminologische verduidelijkingen.
Jurisprudentie
-Jurisprudentie vastleggen / registreren merken en logo's
Publicatievoorschriften voor wat betreft het gebruik van de Europese vlag
SYMBOOLBESCHRIJVING
Tegen een azuurblauwe achtergrond vormen twaalf gouden sterren een cirkel, die de
eenheid
van de Europese volkeren voorstelt. Het aantal sterren is onveranderlijk vastgesteld op
twaalf,
omdat dit getal het symbool is van volmaaktheid en volledigheid.
HERALDISCHE BESCHRIJVING
Een cirkel van twaalf vijfpuntige gouden sterren, waarvan de punten elkaar niet raken,
tegen
een azuurblauwe achtergrond.
GEOMETRISCHE BESCHRIJVING
Het embleem heeft de vorm van een rechthoek waarvan de lange zijde gelijk is aan
anderhalve keer de korte zijde (verhouding 3:2). Twaalf gouden sterren, op regelmatige
afstanden geplaatst, vormen een onzichtbare cirkel waarvan het middelpunt op het snijpunt
van de diagonalen van de rechthoek ligt. De straal van de cirkel is gelijk aan een derde van
de
korte zijde van de rechthoek. Elk van de vijfpuntige sterren is in een onzichtbare cirkel
gevat,
waarvan de straal gelijk is aan 1/1 8de van de korte zijde van de rechthoek. Alle sterren zijn
verticaal geplaatst, d.w.z. dat een punt naar boven is gericht en de twee onderste punten op
een onzichtbare lijn rusten die loodrecht op de korte zijde van de rechthoek staat. De
sterren
bevinden zich op de cirkel zoals de cijfers op de wijzerplaat van een klok. Het aantal
sterren
blijft onveranderlijk.
KLEURENREGEL
Het embleem is samengesteld uit de volgende kleuren:
PANTONE REFLEX BLUE voor het oppervlak van de rechthoek;
PANTONE YELLOW voor de sterren.
Vierkleurendruk
Bij vierkleurendruk moeten de twee standaardkleuren op basis van de vier beschikbare
kleuren worden aangemaakt.
Voor het PANTONE YELLOW kan 100 % 'Process Yellow' worden gebruikt.
PANTONE REFLEX BLUE wordt verkregen door 100 % 'Process Cyan' te mengen met
80 % 'Process Magenta' .
INTERNET
PANTONE REFLEX BLUE komt in het webpalet overeen met de kleur RGB:0/0/153
(hexadecimaal: 000099) en PANTONE YELLOW met de kleur RGB:255/204/0
(hexadecimaal: FFCC00).
AFDRUK IN EEN KLEUR
Wanneer alleen met zwart kan worden gewerkt, worden zwarte sterren tegen een witte
achtergrond in een zwart omlijnde rechthoek gezet.
Wanneer geen geel beschikbaar is, maar wel blauw (Reflex Blue uiteraard), worden de
sterren
in negatief wit op een achtergrond van 100 % Reflex Blue geplaatst.
AFDRUK OP GEKLEURDE ACHTERGROND
Wanneer een gekleurde achtergrond onvermijdelijk is, moet de rechthoek met een WIT
kader
worden omgeven waarvan de breedte gelijk is aan l/25ste van de korte zijde van de
rechthoek.
ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)
20 September 2011 (*)
„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat wapen van Sovjet-Unie
weergeeft - Absolute weigeringsgrond - Strijdigheid met openbare orde of goede zeden -
Artikel 7, lid 1 , sub f, van verordening (EG) nr. 207/2009"
InzaakT-232/10,
Couture Tech Ltd, gevestigd te Tortola (Britse Maagdeneilanden), vertegenwoordigd door
B. Whyatt, barrister,
verzoekster,
tegen
Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
(BHIM), vertegenwoordigd door G. Schneider als gemachtigde,
verweerder,
betreffende een beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM
van 5 maart 2010 (zaak R 1509/2008-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van een
beeldteken bestaande in de weergave van het wapen van de Sovjet-Unie als
gemeenschapsmerk,
wijst
HET GERECHT (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: I. Pelikanova (rapporteur), kamerpresident, K. Jurimae en M. van der
Woude, rechters,
griffier: E. Coulon,
gezien het op 21 mei 2010 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,
gezien de op 7 September 2010 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van
antwoord,
gezien de beslissing van de president van het Gerecht van 9 december 2010 houdende
afwijzing van het door verzoekster ingediende verzoek om wraking,
gelet op de omstandigheid dat geen van de partijen om vaststelling van een terechtzitting heeft
verzocht binnen een maand na de betekening van de sluiting van de schriftelijke behandeling,
en dus op rapport van de rechter-rapporteur overeenkomstig artikel 135 bis van het Reglement
voor de procesvoering van het Gerecht is besloten om zonder mondelinge behandeling
uitspraak te doen,
het navolgende
Arrest
Voorgeschiedenis van het geding
1 Op 22 december 2006 heeft verzoekster, Couture Tech Ltd, bij het Bureau voor
harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) een
gemeenschapsmerkaanvraag ingediend krachtens verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van
20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, biz. 1), zoals gewijzigd
[vervangen door verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het
gemeenschapsmerk (PB L 78, biz. 1)].
2 De inschrijvingsaanvraag betreft het volgende beeldteken:
3 De waren en diensten waarvoor de inschrijving werd aangevraagd, behoren tot de
klassen 3, 14, 18, 23, 26 en 43 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957
betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de
inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd.
4 Bij beslissing van 27 augustus 2008 heeft de onderzoeker de inschrijvingsaanvraag
afgewezen op grond dat het aangevraagde merk in strijd was met de openbare orde of de
goede zeden in de zin van artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 40/94 (thans artikel 7,
lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009), gelezen in samenhang met artikel 7, lid 2, van
verordening nr. 40/94 (thans artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009).
5 Op 20 oktober 2008 heeft verzoekster beroep tegen de beslissing van de onderzoeker
ingesteld.
6 Bij beslissing van 5 maart 2010 (hierna: „bestreden beslissing") heeft de tweede kamer
van beroep van het BHIM het beroep verworpen. De kamer van beroep heeft om te beginnen
vastgesteld dat het aangevraagde merk bestond in een precieze weergave van het wapen van
de voormalige Unie van Socialistische Sovjetrepublieken (USSR). Op basis van de wetgeving
en de administratieve praktijk in Hongarije, Letland en Tsjechie heeft de kamer van beroep
zich op het standpunt gesteld dat de symbolen die verband houden met de voormalige USSR,
in strijd met de openbare orde en de goede zeden zouden worden geacht door een wezenlijk
deel van het relevante publiek, te weten het doorsneepubliek dat woont in het deel van de
Europese Unie dat aan het Sovjetregime onderworpen is geweest. De kamer van beroep heeft
daaruit afgeleid dat het aangevraagde merk, ten minste wat het grondgebied van Hongarije en
van Letland betrof, in strijd was met artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009.
Volgens de kamer van beroep vloeit uit artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009 voort
dat het volstaat dat een teken in strijd wordt geacht met de openbare orde of de goede zeden in
een lidstaat om de inschrijving ervan te weigeren. In deze omstandigheden was de kamer van
beroep van oordeel dat de inschrijving van het merk moest worden geweigerd krachtens
artikel 7, lid 1, sub f, en artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009.
Conclusies van partijen
7 Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:
- het verzoekschrift ontvankelijk te verklaren;
- de bestreden beslissing te vernietigen;
- het BHIM te verwijzen in de kosten.
8 Het BHIM concludeert dat het het Gerecht behage:
- het beroep te verwerpen;
verzoekster te verwijzen in de kosten.
In rechte
9 Verzoekster voert twee middelen aan. Het eerste middel betreft schending van artikel 7,
lid 1, sub f, en lid 2, van verordening nr. 207/2009. Volgens het tweede middel zijn het
beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen en het rechtszekerheidsbeginsel
geschonden.
Eerste middel: schending van artikel 7, lid 1, sub f, en lid 2, van verordening nr. 207/2009
10 Het eerste middel bevat twee onderdelen. Volgens het eerste onderdeel heeft de kamer
van beroep blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 7,
lid 1, sub f, en lid 2, van verordening nr. 207/2009. Volgens het tweede onderdeel heeft de
kamer van beroep blijk gegeven van een onjuiste opvatting bij de toepassing van deze
bepalingen op het aangevraagde merk.
Eerste onderdeel: onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 7, lid 1, sub f, en lid 2,
van verordening nr. 207/2009
- Argumenten van partijen
1 1 Verzoekster betoogt in de eerste plaats dat, anders dan de kamer van beroep heeft
gesteld, uit artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009 niet voortvloeit dat de inschrijving
van een teken moet worden geweigerd wanneer dit teken slechts in een deel van de Unie
onder een absolute weigeringsgrond als bedoeld in artikel 7, lid 1, van deze verordening valt.
12 Volgens verzoekster heeft artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009 immers een
ander doel. Deze bepaling is van toepassing wanneer bepaalde nationale rechten hetzij geen
bepalingen bevatten die overeenstemmen met alle absolute weigeringsgronden van artikel 7,
lid 1, van verordening nr. 207/2009, hetzij extra absolute weigeringsgronden bevatten ten
opzichte van die welke in bovengenoemde bepaling zijn vastgesteld. De toepassing ervan
heeft tot gevolg dat, ongeacht de absolute weigeringsgronden die in de verschillende lidstaten
gelden, de enige relevante weigeringsgronden in het kader van de procedure van inschrijving
van een gemeenschapsmerk de in artikel 7, lid 1, van verordening nr. 207/2009 opgesomde
gronden zijn.
13 Verzoekster is van mening dat haar standpunt wordt bevestigd door het gebruik van de
termen „ook [...] indien" in artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009. De door de kamer
van beroep bepleite uitlegging van deze bepaling berust immers op de veronderstelling dat
deze termen worden opgevat in de zin van „wanneer", „indien" of „het volstaat dat", en berust
aldus op een onjuiste lezing.
14 Verzoekster voegt daaraan toe dat, hoewel artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009
betrekking heeft op alle absolute weigeringsgronden van artikel 7, lid 1, van deze
verordening, de uitlegging ervan door de kamer van beroep niet kan worden toegepast op elke
weigeringsgrond, en in het bijzonder op die van artikel 7, lid 1, sub b, van deze verordening.
15 In de tweede plaats stelt verzoekster op basis van haar uitlegging van artikel 7, lid 2,
van verordening nr. 207/2009 dat, anders dan de kamer van beroep heeft geoordeeld, de
begrippen „openbare orde" en „goede zeden" als bedoeld in artikel 7, lid 1, sub f, van deze
verordening moeten worden uitgelegd als een verwijzing naar de openbare orde en de goede
zeden van de Europese Unie. Voor de analyse van de inhoud van deze begrippen moet dus
worden gerefereerd aan het Unierecht, aan de doelstellingen en de fundamentele beginselen
waarop de Unie berust en waaraan alle lidstaten deelhebben, alsmede aan de internationale
verdragen zoals het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Verdrag tot bescherming van
de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: „EVRM"). Daarentegen zijn de
wetgeving, de openbare orde en de goede zeden van de verschillende lidstaten, die kunnen
verschillen van die welke op het niveau van de Unie bestaan, irrelevant.
16 Verzoekster voert op dit punt aan dat, anders dan bij nationale merken, de rol van het
gemeenschapsmerk erin bestaat, mee te werken aan de ontwikkeling van de economische
activiteit binnen de gemeenschappelijke markt. Krachtens in het bijzonder de punten 2 tot en
met 4 van de considerans van verordening nr. 207/2009 wordt het gemeenschapsmerk
derhalve geregeerd door een enkele rechtsregeling van de Unie, geniet het een eenvormige
bescherming en heeft het rechtsgevolgen op het gehele grondgebied van de Unie.
17 Volgens punt 12 van de considerans van verordening nr. 207/2009 is het BHIM een
onafhankelijk orgaan dat binnen het kader van het Unierecht werkzaam is. In deze
omstandigheden is verzoekster van mening dat zowel het BHIM als de Unierechter deze
verordening ten uitvoer moet leggen op basis van een beleid dat onafhankelijk is van dat van
elke individuele lidstaat.
18 Bovendien maakt de benadering waarbij rekening wordt gehouden met de openbare
orde en de goede zeden van de verschillende lidstaten, de procedure van inschrijving van een
gemeenschapsmerk extreem zwaar, ten nadele van de aanvrager. Ook wordt de aanvrager van
een merk dat slechts in een van de 27 lidstaten van de Unie in strijd is met de openbare orde
of de goede zeden, ertoe verplicht om 26 nationale inschrijvingen te verkrijgen en te
handhaven. Dit is des te meer opvallend daar krachtens artikel 110, lid 2, van verordening
nr. 207/2009 het gebruik van een gemeenschapsmerk weliswaar kan worden verboden in een
lidstaat, onder meer op grond van het strafrecht van deze staat, maar deze omstandigheid niet
rechtvaardigt dat de houder van het betrokken gemeenschapsmerk van zijn rechten wordt
vervallen verklaard.
19 Verzoekster is van mening dat haar standpunt wordt bevestigd door de rechtspraak,
volgens welke het communautaire merkensysteem een autonoom systeem is, waarvan de
toepassing losstaat van welk nationaal systeem ook. Deze rechtspraak impliceert immers dat
geen rekening dient te worden gehouden met de elementen die afkomstig zijn van de lidstaten,
en evenmin met de verenigbaarheid van het gebruik van het gemeenschapsmerk met het
strafrecht van deze staten.
20 Gesteld dat het Gerecht van oordeel is dat rekening dient te worden gehouden met de
openbare orde en de goede zeden in de individuele lidstaten, voert verzoekster subsidiair aan
dat het BHIM bij zijn onderzoek rekening moet houden met alle lidstaten of bepaalde groepen
ervan, en niet alleen met de lidstaten die het wil vermelden. In het bijzonder dient een „juist
evenwicht" te worden gezocht, daar het standpunt van een lidstaat of van een groep van
lidstaten zich niet mag opdringen aan de gehele Unie.
2 1 Het BHIM betwist de gegrondheid van verzoeksters argumenten.
- Beoordeling door het Gerecht
22 In de eerste plaats moet volgens de rechtspraak artikel 7, lid 2, van verordening
nr. 207/2009 aldus worden uitgelegd dat inschrijving van een merk moet worden geweigerd
indien het in een deel van de Unie onder een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 7, lid 1,
van deze verordening valt. Een dergelijk deel kan, in voorkomend geval, uit slechts een
lidstaat bestaan (zie in die zin arrest Hof van 22 juni 2006, Storck/BHIM, C-25/05 P, Jurispr.
biz. 1-5719, punten 81 en 83).
23 Wat de argumenten betreft waarmee verzoekster opkomt tegen deze uitlegging, dient
om te beginnen te worden opgemerkt dat deze uitlegging niet in strijd is met de bewoordingen
van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009. Het gebruik van de termen „ook [...]
indien" in deze bepaling impliceert immers dat, indien een teken slechts in een deel van de
Unie onder een absolute weigeringsgrond valt, dit niet in de weg staat aan toepassing van
artikel 7, lid 1, van verordening nr. 207/2009. Volgens een gezamenlijke lezing van artikel 7,
leden 1 en 2, van deze verordening moet de inschrijving van een merk derhalve worden
geweigerd wanneer dit merk valt onder een absolute weigeringsgrond op het gehele
grondgebied van de Unie of, in voorkomend geval, slechts in een deel van dit grondgebied.
24 Verder is artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009 weliswaar in algemene
bewoordingen geformuleerd, maar uit de formulering ervan blijkt niet dat de vastgestelde
regel noodzakelijkerwijs van toepassing moet zijn op elke weigeringsgrond van artikel 7,
lid 1, van deze verordening. Wat de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub b, van
verordening nr. 207/2009 betreft, waarnaar verzoekster specifiek verwijst, is het overigens
volstrekt mogelijk dat een teken slechts in een deel van de Unie onderscheidend vermogen
mist, in het bijzonder omdat het enkel in bepaalde talen een semantische inhoud heeft of
wegens uiteenlopende praktijken wat de verhandeling van de betrokken waren of diensten
betreft.
25 Dat de absolute weigeringsgronden van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 207/2009 de
enige relevante gronden zijn in het kader van de procedure van inschrijving van een
gemeenschapsmerk, los van de krachtens het recht van de lidstaten bestaande absolute
weigeringsgronden, vloeit ten slotte voort uit de aard van de verordening als handeling die in
al haar onderdelen verbindend is en rechtstreeks toepasselijk is in alle lidstaten. In dit verband
is deze bepaling aldus geformuleerd dat zij een uitputtende lijst van absolute
weigeringsgronden bevat die niet verwijst naar de gronden krachtens het recht van de
lidstaten. Evenzo preciseert artikel 1, lid 1, van verordening nr. 207/2009 dat
gemeenschapsmerken overeenkomstig deze verordening worden ingeschreven. Bijgevolg kan
de door verzoekster voorgestelde uitlegging van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009
niet worden aanvaard, daar hierdoor iedere nuttige werking aan dat lid zou worden ontnomen.
26 In deze omstandigheden dient te worden geoordeeld dat, zoals de kamer van beroep
heeft vastgesteld, uit artikel 7, lid 1, sub f, en lid 2, van verordening nr. 207/2009 voortvloeit
dat de inschrijving van een merk moet worden geweigerd wanneer dit merk in strijd is met de
openbare orde of de goede zeden in een deel van de Unie, waarbij dit deel, in voorkomend
geval, uit slechts een lidstaat kan bestaan.
27 Wat in de tweede plaats de vraag betreft of bij de uitlegging van de begrippen
„openbare orde" en „goede zeden" enkel moet worden gerefereerd aan de omstandigheden die
alle lidstaten gemeen hebben, dan wel ook rekening moet worden gehouden met de
omstandigheden die eigen zijn aan individuele lidstaten, dient te worden opgemerkt dat
volgens de rechtspraak de wezenlijke functie van een merk erin bestaat, de commerciele
herkomst van de waar of dienst aan te geven, zodat de consument die de door dit merk
aangeduide waar heeft verkregen of aan wie de door dit merk aangeduide dienst is verleend,
bij een latere aankoop of opdracht, in geval van een positieve ervaring, die keuze kan herhalen
of, in geval van een negatieve ervaring, een andere keuze kan maken [arrest Gerecht van
27 februari 2002, Eurocool Logistik/BHIM (EUROCOOL), T-34/00, Jurispr. biz. 11-683,
punt 37].
28 Aldus is een merk bestemd voor gebruik bij het publiek dat bestaat uit de consumenten
van de erdoor aangeduide waren en diensten.
29 Het algemeen belang dat ten grondslag ligt aan de absolute weigeringsgrond van
artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009, bestaat erin dat de inschrijving wordt
vermeden van tekens die afbreuk zouden doen aan de openbare orde of de goede zeden bij een
dergelijk gebruik op het grondgebied van de Unie.
30 In deze omstandigheden moet het bestaan van de absolute weigeringsgrond van
artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009 worden beoordeeld op basis van de
perceptie van de op het grondgebied van de Unie zijnde gemiddelde consument van de waren
of diensten waarvoor de inschrijving is aangevraagd.
31 De consumenten op het grondgebied van de Unie bevinden zich per defmitie op het
grondgebied van een lidstaat.
32 Verder zijn de tekens die het relevante publiek in strijd kan achten met de openbare
orde of de goede zeden, niet dezelfde in alle lidstaten, in het bijzonder om taalkundige,
historische, sociale of culturele redenen.
33 Of een merk als strijdig met de openbare orde of de goede zeden wordt opgevat, wordt
derhalve be'invloed door omstandigheden die eigen zijn aan de lidstaat waar de consumenten
die deel uitmaken van het relevante publiek, zich bevinden.
34 Bijgevolg dient te worden geoordeeld dat voor de toepassing van de absolute
weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009 niet alleen rekening
dient te worden gehouden met de omstandigheden die alle lidstaten van de Unie gemeen
hebben, maar ook met de omstandigheden die eigen zijn aan individuele lidstaten en die de
perceptie van het relevante publiek op het grondgebied van deze staten kunnen be'invloeden.
35 Aan deze vaststelling wordt niet afgedaan door verzoeksters argumenten.
36 Aldus is het in de eerste plaats juist dat het communautaire merkensysteem een
autonoom systeem is, waarvan de toepassing losstaat van welk nationaal systeem ook [zie
arrest Gerecht van 13 September 2005, Sportwetten/BHIM - Intertops Sportwetten
(INTERTOPS), T- 140/02, Jurispr. biz. 11-3247, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak].
Deze omstandigheid impliceert onder meer dat het bestaan van de absolute weigeringsgrond
van artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009 altijd moet worden beoordeeld
volgens het in deze bepaling vastgestelde criterium, dat wordt uitgelegd op basis van de
perceptie van het relevante publiek op het grondgebied van de Unie of op een deel van dit
grondgebied. Het autonome karakter van het communautaire merkensysteem staat evenwel
niet in de weg aan de inaanmerkingneming van omstandigheden die eigen zijn aan lidstaten
en die deze perceptie kunnen be'invloeden.
37 Wat in deze context de wetgeving en de administratieve praktijk van bepaalde lidstaten
betreft, waarnaar de kamer van beroep in de bestreden beslissing verwijst, dient te worden
opgemerkt dat deze elementen niet in aanmerking werden genomen wegens de normatieve
waarde ervan, maar als feitelijke aanwijzingen op grond waarvan kon worden beoordeeld op
welke wijze het relevante publiek in de betrokken lidstaten symbolen die verband houden met
de voormalige USSR, percipieert. In deze omstandigheden kan de kamer van beroep niet
worden verweten dat zij is voorbijgegaan aan het autonome karakter van het communautaire
merkensysteem ter zake.
38 In de tweede plaats rechtvaardigt het doel bestaande in de ontwikkeling van de
gemeenschappelijke markt niet dat afbreuk wordt gedaan aan de openbare orde of de goede
zeden in een deel van deze markt.
39 Voor zover in de derde plaats uit artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009
voortvloeit dat het BHIM ambtshalve de feiten onderzoekt, kan niet worden geoordeeld dat de
in punt 34 supra uiteengezette uitlegging de inschrijvingsprocedure extreem zwaar maakt, ten
nadele van de aanvrager. Het BHIM dient immers het bestaan van absolute
weigeringsgronden in alle delen van de Unie te onderzoeken. Vervolgens dient de aanvrager
zijn opmerkingen te formuleren met betrekking tot de bezwaren die de onderzoeker op het
einde van zijn onderzoek daadwerkelijk heeft opgeworpen.
40 In de vierde plaats is de noodzaak om nationale inschrijvingen te verkrijgen en te
handhaven wanneer een merk slechts in een deel van de Unie onder een absolute
weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 207/2009 valt, een rechtstreeks
gevolg van het feit dat het gemeenschapsmerk een eenheid vormt, zoals vastgesteld in punt 3
van de considerans van verordening nr. 207/2009 en in artikel 1, lid 2, van deze verordening.
Deze omstandigheid is derhalve inherent aan de algemene opzet van deze verordening.
41 In de vijfde plaats heeft artikel 110, lid 2, van verordening nr. 207/2009 betrekking op
het verbod op gebruik van een ingeschreven gemeenschapsmerk. Deze bepaling kan derhalve
niet worden aangevoerd in het kader van het onderzoek van het bestaan van de absolute
weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009, dat voorafgaat aan
de inschrijving van het merk.
42 Gelet op een en ander dient te worden geoordeeld dat de kamer van beroep geen blijk
heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te stellen dat krachtens artikel 7, lid 2,
van verordening nr. 207/2009 de inschrijving van een teken moest worden geweigerd wanneer
dit teken slechts in een deel van de Unie, en - in voorkomend geval - in een enkele lidstaat,
onder de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub f, van deze verordening viel, en
voorts dat bij de uitlegging van de begrippen „openbare orde" en „goede zeden" rekening
moest worden gehouden met de elementen die eigen zijn aan de individuele lidstaten.
43 Bijgevolg dient het eerste onderdeel van het eerste middel ongegrond te worden
verklaard.
Tweede onderdeel: onjuiste opvatting bij de toepassing van artikel 7, lid 1, sub f, en lid 2, van
verordening nr. 207/2009 op het aangevraagde merk
- Argumenten van partijen
44 Op basis van haar uitlegging van artikel 7, lid 1, sub f, en lid 2, van verordening
nr. 207/2009 die in het kader van het eerste onderdeel werd uiteengezet, voert verzoekster aan
dat het aangevraagde merk niet in strijd is met de openbare orde of de goede zeden van de
Europese Unie en dat de inschrijving ervan derhalve niet had mogen worden geweigerd.
45 In dit verband stelt verzoekster dat, anders dan het hakenkruis, de politieke connotatie
van het wapen van de voormalige USSR is verwaterd en is veranderd in een provocerende
connotatie, die is verbonden aan het concept van de avant-garde, zodat het aangevraagde merk
een „nieuw onderscheidend vermogen" heeft verkregen.
46 Verzoekster voegt daaraan toe dat het embleem dat het aangevraagde merk vormt, in
geen enkele lidstaat van de Unie werd verboden, en dat de Commissie overigens in 2005 een
verzoek om een algemeen verbod op communistische symbolen heeft afgewezen. Dat
bepaalde wijzen van gebruik van deze symbolen mogelijkerwijs verboden zijn in Hongarije
en Letland, is in het kader van de inschrijvingsprocedure irrelevant.
47 Ten slotte is het volgens verzoekster niet uitgesloten dat het in het Hongaarse en het
Letse recht vastgestelde verbod op gebruik van symbolen als het aangevraagde merk, in strijd
is met het EVRM.
48 Het BHIM betwist de gegrondheid van verzoeksters argumenten.
- Beoordeling door het Gerecht
49 Volgens artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009 wordt de inschrijving
geweigerd van merken die in strijd zijn met de openbare orde of de goede zeden.
50 Blijkens de uiteenzetting in het kader van het eerste onderdeel van het onderhavige
middel moet de vraag of een teken in strijd is met de openbare orde of de goede zeden,
worden onderzocht op basis van de wijze waarop dit teken, bij gebruik ervan als merk, door
het relevante publiek in de Unie of in een deel ervan wordt gepercipieerd. Dit deel kan, in
voorkomend geval, uit slechts een lidstaat bestaan.
51 In casu wordt om te beginnen niet betwist dat het relevante publiek het grote publiek is.
Zoals de kamer van beroep in punt 37 van de bestreden beslissing terecht heeft opgemerkt,
dient derhalve rekening te worden gehouden met de perceptie van de gemiddelde consument
uit dit publiek, met een normale gevoeligheids- en tolerantiedrempel.
52 De vaststelling van de kamer van beroep dat het aangevraagde merk in strijd was met
de openbare orde of de goede zeden, is onder meer gebaseerd op het onderzoek van de
gegevens met betrekking tot de situatie in Hongarije, wegens de beslissende invloed die de
voormalige USSR niet zo lang geleden op deze lidstaat heeft uitgeoefend.
53 De kamer van beroep heeft in de eerste plaats verwezen naar artikel 269/B van de 1978.
evi IV. torveny a Btinteto Torvenykonyvrol (wet nr. IV van 1978 betreffende het wetboek van
strafrecht, hierna: „Hongaars wetboek van strafrecht"), met het opschrift „Gebruik van
symbolen van het totalitarisme". Deze bepaling luidt als volgt:
„(1) Hij die een hakenkruis, een SS-teken, een pijlkruis, een hamer en sikkel, een
vijfpuntige rode ster of een symbool dat deze tekens voorstelt,
a) verspreidt,
b) in het openbaar gebruikt, of
c) publiekelijk vertoont,
begaat een overtrading en kan worden gestraft met een geldboete, voor zover niet tevens
sprake is van een ernstiger strafbaar feit.
(2) Niet strafbaar is hij die de in lid 1 bedoelde handeling begaat ten behoeve van de
verspreiding van kennis, voor onderwijs-, wetenschappelijke of artistieke doeleinden of
teneinde te informeren over historische of actuele gebeurtenissen.
(3) De bepalingen van de leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op huidige officiele
staatssymbolen."
54 De kamer van beroep heeft verduidelijkt dat volgens de toelichtingen bij het Hongaarse
wetboek van strafrecht een symbool een idee, een persoon of een gebeurtenis aanduidde en
een onderscheidingsteken of een beeld bevatte dat is bedacht om dit teken en het idee, de
persoon of de gebeurtenis die worden aangeduid, met elkaar te verbinden. Bovendien omvat
het gebruik in het openbaar het geval van een teken dat als merk op een product is
aangebracht, wanneer dit product op de markt wordt verspreid.
55 In de tweede plaats heeft de kamer van beroep verwezen naar de richtsnoeren van het
Magyar Szabadalmi Hivatal (Hongaars octrooibureau) - thans sinds 1 januari 201 1 het
Szellemi Tulajdon Nemzeti Hivatala (Hongaars bureau voor intellectuele eigendom) -,
volgens welke de tekens die „symbolen van het totalitarisme" bevatten, in strijd met de
openbare orde werden geacht.
56 Gelet op deze elementen heeft de kamer van beroep zich op het standpunt gesteld dat
het aangevraagde merk door het relevante publiek in Hongarije in strijd met de openbare orde
of de goede zeden zou worden geacht, omdat dit merk het symbool is van de voormalige
USSR.
57 Wat de gegrondheid van deze vaststelling betreft, dient om te beginnen te worden
opgemerkt dat in het kader van de beoordeling van het bestaan van de absolute
weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009 de uit het nationale
recht afkomstige elementen, zoals die welke in casu door de kamer van beroep zijn
onderzocht, niet toepasselijk zijn wegens de normatieve waarde ervan, en derhalve geen
regels vormen die bindend zijn voor het BHIM. Zoals in punt 36 supra in herinnering is
gebracht, is het communautaire merkensysteem immers een autonoom systeem, waarvan de
toepassing losstaat van welk nationaal systeem ook.
58 Niettemin vormen deze elementen feitelijke aanwijzingen op grond waarvan kan
worden beoordeeld op welke wijze het relevante publiek in de betrokken lidstaat bepaalde
categorieen van tekens percipieert.
59 Aldus blijkt in casu uit artikel 269/B van het Hongaarse wetboek van strafrecht, zoals
uitgelegd in de rechtsleer en verduidelijkt door de administratieve praktijk, dat de Hongaarse
wetgever het nodig achtte om bepaalde wijzen van gebruik van „symbolen van het
totalitarisme", waaronder de hamer en sikkel en de vijfpuntige rode ster, te verbieden. Dit
verbod, dat ook betrekking heeft op het gebruik van de betrokken tekens als merken, gaat
gepaard met strafsancties.
60 Verzoekster komt niet op tegen de vaststelling van de kamer van beroep dat het verbod
op het gebruik van „symbolen van het totalitarisme" als merk impliceert dat dergelijke
symbolen in Hongarije in strijd met de openbare orde of de goede zeden worden geacht.
61 Evenmin wordt betwist dat het aangevraagde merk een weergave van het wapen van de
voormalige USSR is en dat het onder meer een hamer en sikkel en een vijfpuntige rode ster
omvat.
62 In deze omstandigheden dient te worden geoordeeld dat de kamer van beroep geen blijk
heeft gegeven van een onjuiste opvatting door vast te stellen dat het gebruik van het
aangevraagde merk als merk door een wezenlijk deel van het relevante publiek in Hongarije
in strijd met de openbare orde of de goede zeden in de zin van artikel 7, lid 1, sub f, van
verordening nr. 207/2009 zou worden geacht.
63 Verzoeksters argumenten kunnen niet afdoen aan deze vaststelling.
64 Aldus blijkt uit het voorgaande dat met betrekking tot Hongarije de semantische inhoud
van het wapen van de voormalige USSR niet in die mate is verwaterd en veranderd dat dit
wapen niet langer als een politiek symbool wordt opgevat. Zoals de kamer van beroep in
herinnering heeft gebracht, heeft immers een wezenlijk deel van het relevante publiek in
Hongarije de periode van beslissende invloed van de voormalige USSR meegemaakt.
65 Hier komt nog bij dat het aangevraagde merk enkel het wapen van de voormalige
USSR reproduceert, en derhalve geen extra elementen bevat waardoor de semantische inhoud
van dit symbool kan verwateren of veranderen.
66 Dat bepaalde wijzen van gebruik van de „symbolen van het totalitarisme" door het
Hongaarse recht niet verboden zijn, is in casu irrelevant. Blijkens de punten 27 tot en met 29
en 50 supra moet het bestaan van de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub f, van
verordening nr. 207/2009 immers worden onderzocht op basis van de wijze waarop dit teken
bij gebruik ervan als merk wordt gepercipieerd.
67 Ten slotte is het Gerecht niet bevoegd om de verenigbaarheid van artikel 269/B van het
Hongaarse wetboek van strafrecht met het EVRM te beoordelen. In elk geval is deze
omstandigheid in casu irrelevant, daar uit de punten 57 en 58 supra voortvloeit dat deze
bepaling niet in aanmerking dient te worden genomen wegens de normatieve waarde ervan,
maar als een feitelijke aanwijzing op grond waarvan de perceptie van het relevante publiek in
Hongarije kan worden beoordeeld.
68 Daarentegen maken volgens artikel 6, lid 3, VEU de grondrechten, zoals zij worden
gewaarborgd door het EVRM en zoals zij voortvloeien uit de constitutionele tradities die de
lidstaten gemeen hebben, als algemene beginselen deel uit van het recht van de Unie.
Bijgevolg vormt de naleving van deze grondrechten een voorwaarde voor de wettigheid van
de handelingen van de Unie, zoals de bestreden beslissing, en de rechter van de Unie moet de
naleving ervan verzekeren.
69 In dit verband heeft volgens artikel 10, lid 1, EVRM eenieder recht op vrijheid van
meningsuiting en omvat dit recht onder meer de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te
verstrekken zonder inmenging van enig openbaar gezag.
70 Volgens artikel 10, lid 2, EVRM kan de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting
worden onderworpen aan bepaalde beperkingen, die bij de wet zijn voorzien en die in een
democratische samenleving noodzakelijk zijn, onder meer in het belang van de nationale
veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden
en strafbare feiten, of de bescherming van de goede zeden.
71 Verzoekster voert geen enkel argument aan ten bewijze dat de weigering van
inschrijving van het aangevraagde merk een inmenging in de uitoefening van de door
artikel 10, lid 1, EVRM gewaarborgde vrijheid vormt die niet voldoet aan de vereisten van
artikel 10, lid 2. Derhalve heeft verzoekster in elk geval geen gegronde redenen om beroep te
doen op het EVRM in het kader van het onderhavige geding.
72 Gelet op een en ander dient te worden geoordeeld dat de kamer van beroep geen blijk
heeft gegeven van een onjuiste opvatting door vast te stellen dat het aangevraagde merk in
strijd was met de openbare orde of de goede zeden volgens de perceptie van het relevante
publiek in Hongarije, en dat de inschrijving ervan derhalve moest worden geweigerd
krachtens artikel 7, lid 1, sub f, en lid 2, van verordening nr. 207/2009.
73 Het tweede onderdeel van het eerste middel moet derhalve ongegrond worden
verklaard, zonder dat de andere elementen die door de kamer van beroep zijn onderzocht en
die betrekking hebben op de perceptie van het relevante publiek in Letland en in Tsjechie,
hoeven te worden beoordeeld.
74 Aangezien de twee onderdelen van het eerste middel zijn afgewezen, moet dit middel
worden afgewezen.
Tweede middel: schending van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen
en van het rechtszekerheidsbeginsel
Argumenten van partijen
75 Verzoekster betoogt dat de kamer van beroep het beginsel van bescherming van het
gewettigd vertrouwen en het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden door de inschrijving
van het aangevraagde merk te weigeren terwijl het BHIM de inschrijving had aanvaard van
verzoeksters merk nr. 3958154, dat betrekking had op hetzelfde teken en in dezelfde
omstandigheden als het aangevraagde merk werd onderzocht. Door merk nr. 3958154 in te
schrijven heeft het BHIM verzoekster immers nauwkeurige en onvoorwaardelijke impliciete
toezeggingen gedaan met betrekking tot de mogelijkheid tot inschrijving van het betrokken
teken.
76 Verzoekster betwist in deze context het argument van de kamer van beroep dat merk
nr. 3958154 is ingeschreven als gevolg van een vergissing. Het is immers niet aan de
aanvrager om te bepalen of de uitkomst van het onderzoek betrouwbaar is. Het is integendeel
aan het BHIM om over te gaan tot een grondige en passende analyse en om verordening
nr. 207/2009 op duidelijke en vaststaande wijze toe te passen.
77 Verzoekster voegt daaraan toe dat, voor zover zij weet, de onderzoeksprocedure inzake
merk nr. 3958154 geen blijk geeft van een onjuiste opvatting.
78 Het BHIM betwist de gegrondheid van verzoeksters betoog.
Beoordeling door het Gerecht
79 Volgens de rechtspraak moet de rechtmatigheid van de beslissingen van de kamers van
beroep enkel worden getoetst aan verordening nr. 207/2009, zoals door de rechter van de Unie
uitgelegd, en niet aan een eerdere beslissingspraktijk van het BHIM [zie in die zin arrest
Gerecht van 27 februari 2002, Streamserve/BHIM (STREAMSERVE), T- 106/00, Jurispr.
biz. 11-723, punt 66].
80 Bijgevolg kan verzoekster niet op goede gronden beweren dat het BHIM door de
inschrijving van merk nr. 3958154 haar toezeggingen heeft gedaan met betrekking tot de
mogelijkheid tot inschrijving van het aangevraagde merk. A fortiori kan verzoekster niet met
succes schending van het rechtszekerheidsbeginsel ter zake aanvoeren.
81 Los van de vraag of merk nr. 3958154 is ingeschreven als gevolg van een vergissing,
kon overigens in het kader van het onderzoek van het eerste middel niet worden vastgesteld
dat de bestreden beslissing, die als enige aan de orde is in het onderhavige beroep,
verordening nr. 207/2009 schendt.
82 In deze omstandigheden dient het tweede middel te worden afgewezen en derhalve het
beroep in zijn geheel te worden verworpen.
Kosten
83 Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht
wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd.
Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van
het BHIM te worden verwezen in de kosten.
HET GERECHT (Vierde kamer),
rechtdoende, verklaart:
1) Het beroep wordt verworpen.
2) Couture Tech Ltd wordt verwezen in de kosten.
Pelikanova Jurimae Van der Woude
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 20 September 201 1.
ondertekeningen
* Procestaal: Engels.
Hof van Justitie van de Europese Unie
Hof van Justitie van de Europese Unie »
Palais de la Cour de Justice
Boulevard Konrad Adenauer
Kirchberg
L-2925 Luxembourg
Luxembourg
Tel: +352 4303 1
Fax: +352 4303 2600
Contact
Het Hof van Justitie ziet erop toe dat de EU-wetgeving in alle landen van de EU op dezelfde
wijze wordt ge'interpreteerd en toegepast. Het regelt verder juridische geschillen tussen
nationale regeringen en EU-instellingen. Ook particulieren, bedrijven en organisaties kunnen
zaken bij het Hof aanhangig maken als zij menen dat hun rechten door een EU-instelling zijn
geschonden.
Samenstelling
Het Hof van Justitie telt een rechter per EU-land.
Het wordt bijgestaan door acht advocaten-generaal, die openbaar en onpartijdig advies
("conclusie") geven over de zaken die aan het Hof zijn voorgelegd.
De ambtsperiode van een rechter of advocaat-generaal bedraagt zes jaar en kan worden
verlengd. De regeringen van de EU-landen besluiten in onderling overleg wie er wordt
voorgedragen.
Om het grote aanbod aan zaken te kunnen verwerken en iedereen optimale juridische
bescherming te bieden, worden zaken van particulieren, bedrijven en bepaalde organisaties en
zaken in verband met de concurrentieregels behandeld door het Gerecht .
Verder is er een Gerecht voor ambtenarenzaken dat geschillen tussen de Europese Unie en
haar ambtenaren beslecht.
Soorten zaken
Het Hof doet uitspraak in zaken die bij hem aanhangig zijn gemaakt. De vijf meest
voorkomende zaken zijn:
1. verzoeken om een prejudiciele beslissing waarbij een nationale rechtbank het Hof
vraagt de EU-wetgeving te interpreteren
2. beroep wegens niet-nakoming van een verplichting tegen EU-regeringen die de
EU-wetgeving niet toepassen
3. beroep tot nietigverklaring tegen EU-wetten die in strijd zijn met de EU-verdragen
of grondrechten
4. beroep wegens nalatigheid tegen EU-instellingen die niet de beslissingen nemen die
ze moeten nemen
5. rechtstreeks beroep door particulieren, bedrijven of organisaties tegen EU-besluiten
of EU-maatregelen
1. Prejudiciele procedure
De nationale rechtbanken in elk EU-land moeten ervoor zorgen dat de EU-wetgeving in hun
land juist wordt toegepast. Het gevaar bestaat echter dat rechtbanken in verschillende landen
de EU-wetgeving verschillend uitleggen.
Prejudiciele beslissingen moeten dergelijke problemen voorkomen. Dit betekent dat nationale
rechters het Hof om advies mogen of soms moeten vragen als er twijfel bestaat over de
interpretatie of geldigheid van bepaalde EU-regels. Dit advies heet een "prejudiciele
beslissing".
2. Beroep wegens niet-nakoming
De Commissie kan deze procedure inleiden wanneer zij meent dat een EU-land zijn
verplichtingen krachtens de EU-wetgeving niet nakomt. De procedure kan ook door een ander
EU-land worden ingeleid.
Het Hof onderzoekt in beide gevallen de aantijgingen en doet een uitspraak. Blijkt het land de
regels te hebben overtreden, dan moet het dit onmiddellijk corrigeren. Als het land het vonnis
volgens het Hof niet correct uitvoert, kan het een boete krijgen.
3. Beroep tot nietigverklaring
Als een EU-land, de Raad, de Commissie of (onder voorwaarden) het Parlement bepaalde
EU-wetgeving onrechtmatig vindt, dan kunnen zij het Hof verzoeken deze nietig te verklaren.
Zo'n "beroep tot nietigverklaring" kan ook worden ingesteld door particulieren die willen dat
het Hof een wet nietig verklaart die hen als individuele personen benadeelt.
Als het Hof tot de slotsom komt dat de wetgeving in kwestie niet rechtmatig of niet volgens
de juiste Verdragsbepalingen is aangenomen, dan kan het de gewraakte wetgeving nietig
verklaren.
4. Beroep wegens nalatigheid
Volgens het Verdrag moeten het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in bepaalde
omstandigheden bepaalde beslissingen nemen. Doen ze dat niet, dan kunnen EU-landen,
andere EU-instellingen en (soms) particulieren of ondernemingen zich tot het Hof wenden om
deze nalatigheid formeel te laten vaststellen.
5. Rechtstreekse acties
Personen of bedrijven die schade hebben geleden als gevolg van het optreden of juist het niet-
optreden van de EU of haar personeel, kunnen bij het Gerecht een vordering tot
schadevergoeding instellen.
Zo worden zaken behandeld
Iedere zaak die bij het Hof aanhangig wordt gemaakt, wordt aan een rechter en een advocaat-
generaal toegewezen.
De procedure kent twee fasen: een schriftelijke en een mondelinge behandeling.
1. Schriftelijk
Om te beginnen dienen alle betrokken partijen bij de rechter een schriftelijke verklaring in. De
rechter maakt vervolgens een samenvatting van deze verklaringen en de juridische
achtergrond van de zaak.
2. Mondeling
De tweede fase bestaat uit een openbare terechtzitting. Afhankelijk van de complexiteit kan
dit gebeuren voor 3, 5, 13 of alle rechters van het Hof. Gedurende de zitting houden de
advocaten van de partijen hun pleidooi voor de rechters en de advocaat-generaal, die vragen
kunnen stellen.
De advocaat-generaal formuleert vervolgens zijn of haar conclusie. Daarna bespreken de
rechters de zaak en komen zij tot een arrest.
Van een advocaat-generaal wordt alleen een conclusie verwacht als het Hof oordeelt dat de
zaak een nieuwe juridische kwestie aan de orde stelt. Het Hof hoeft de conclusie van de
advocaat-generaal niet noodzakelijk te volgen.
Het Hof oordeelt bij meerderheid van stemmen en in het openbaar. Beelden van de zittingen
worden vaak uitgezonden, bijvoorbeeld via Europe by Satellite Enl .
De mondelinge procedure bij het Gerecht is vergelijkbaar, maar de advocaat-generaal neemt
geen conclusie.
Zie ook
Website van het Hof van Justitie van de Europese Unie
Hof van Justitie
Gerecht
Gerecht voor ambtenarenzaken
Leden (Gerecht)
Leden (Hof van Justitie)
CONTACT
Algemene inlichtingen
Bel00 800 6 78 9 10 11
E-mail ons uw vragen
Contactgegevens instellingen, bezoekersdiensten. persdiensten
Publicatievoorschriften voor wat betreft het gebruik van de Europese vlag
SYMBOOLBESCHRIJVING
Tegen een azuurblauwe achtergrond vormen twaalf gouden sterren een cirkel, die de
eenheid
van de Europese volkeren voorstelt. Het aantal sterren is onveranderlijk vastgesteld op
twaalf,
omdat dit getal het symbool is van volmaaktheid en volledigheid.
HERALDISCHE BESCHRIJVING
Een cirkel van twaalf vijfpuntige gouden sterren, waarvan de punten elkaar niet raken,
tegen
een azuurblauwe achtergrond.
GEOMETRISCHE BESCHRIJVING
Het embleem heeft de vorm van een rechthoek waarvan de lange zijde gelijk is aan
anderhalve keer de korte zijde (verhouding 3:2). Twaalf gouden sterren, op regelmatige
afstanden geplaatst, vormen een onzichtbare cirkel waarvan het middelpunt op het snijpunt
van de diagonalen van de rechthoek ligt. De straal van de cirkel is gelijk aan een derde van
de
korte zijde van de rechthoek. Elk van de vijfpuntige sterren is in een onzichtbare cirkel
gevat,
waarvan de straal gelijk is aan 1/1 8de van de korte zijde van de rechthoek. Alle sterren zijn
verticaal geplaatst, d.w.z. dat een punt naar boven is gericht en de twee onderste punten op
een onzichtbare lijn rusten die loodrecht op de korte zijde van de rechthoek staat. De
sterren
bevinden zich op de cirkel zoals de cijfers op de wijzerplaat van een klok. Het aantal
sterren
blijft onveranderlijk.
KLEURENREGEL
Het embleem is samengesteld uit de volgende kleuren:
PANTONE REFLEX BLUE voor het oppervlak van de rechthoek;
PANTONE YELLOW voor de sterren.
Vierkleurendruk
Bij vierkleurendruk moeten de twee standaardkleuren op basis van de vier beschikbare
kleuren worden aangemaakt.
Voor het PANTONE YELLOW kan 100 % 'Process Yellow' worden gebruikt.
PANTONE REFLEX BLUE wordt verkregen door 100 % 'Process Cyan' te mengen met
80 % 'Process Magenta' .
INTERNET
PANTONE REFLEX BLUE komt in het webpalet overeen met de kleur RGB:0/0/153
(hexadecimaal: 000099) en PANTONE YELLOW met de kleur RGB:255/204/0
(hexadecimaal: FFCC00).
AFDRUK IN EEN KLEUR
Wanneer alleen met zwart kan worden gewerkt, worden zwarte sterren tegen een witte
achtergrond in een zwart omlijnde rechthoek gezet.
Wanneer geen geel beschikbaar is, maar wel blauw (Reflex Blue uiteraard), worden de
sterren
in negatief wit op een achtergrond van 100 % Reflex Blue geplaatst.
AFDRUK OP GEKLEURDE ACHTERGROND
Wanneer een gekleurde achtergrond onvermijdelijk is, moet de rechthoek met een WIT
kader
worden omgeven waarvan de breedte gelijk is aan l/25ste van de korte zijde van de
rechthoek.
ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)
20 September 2011 (*)
„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat wapen van Sovjet-Unie
weergeeft - Absolute weigeringsgrond - Strijdigheid met openbare orde of goede zeden -
Artikel 7, lid 1 , sub f, van verordening (EG) nr. 207/2009"
InzaakT-232/10,
Couture Tech Ltd, gevestigd te Tortola (Britse Maagdeneilanden), vertegenwoordigd door
B. Whyatt, barrister,
verzoekster,
tegen
Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
(BHIM), vertegenwoordigd door G. Schneider als gemachtigde,
verweerder,
betreffende een beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM
van 5 maart 2010 (zaak R 1509/2008-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van een
beeldteken bestaande in de weergave van het wapen van de Sovjet-Unie als
gemeenschapsmerk,
wijst
HET GERECHT (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: I. Pelikanova (rapporteur), kamerpresident, K. Jurimae en M. van der
Woude, rechters,
griffier: E. Coulon,
gezien het op 21 mei 2010 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,
gezien de op 7 September 2010 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van
antwoord,
gezien de beslissing van de president van het Gerecht van 9 december 2010 houdende
afwijzing van het door verzoekster ingediende verzoek om wraking,
gelet op de omstandigheid dat geen van de partijen om vaststelling van een terechtzitting heeft
verzocht binnen een maand na de betekening van de sluiting van de schriftelijke behandeling,
en dus op rapport van de rechter-rapporteur overeenkomstig artikel 135 bis van het Reglement
voor de procesvoering van het Gerecht is besloten om zonder mondelinge behandeling
uitspraak te doen,
het navolgende
Arrest
Voorgeschiedenis van het geding
1 Op 22 december 2006 heeft verzoekster, Couture Tech Ltd, bij het Bureau voor
harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) een
gemeenschapsmerkaanvraag ingediend krachtens verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van
20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, biz. 1), zoals gewijzigd
[vervangen door verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het
gemeenschapsmerk (PB L 78, biz. 1)].
2 De inschrijvingsaanvraag betreft het volgende beeldteken:
3 De waren en diensten waarvoor de inschrijving werd aangevraagd, behoren tot de
klassen 3, 14, 18, 23, 26 en 43 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957
betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de
inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd.
4 Bij beslissing van 27 augustus 2008 heeft de onderzoeker de inschrijvingsaanvraag
afgewezen op grond dat het aangevraagde merk in strijd was met de openbare orde of de
goede zeden in de zin van artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 40/94 (thans artikel 7,
lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009), gelezen in samenhang met artikel 7, lid 2, van
verordening nr. 40/94 (thans artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009).
5 Op 20 oktober 2008 heeft verzoekster beroep tegen de beslissing van de onderzoeker
ingesteld.
6 Bij beslissing van 5 maart 2010 (hierna: „bestreden beslissing") heeft de tweede kamer
van beroep van het BHIM het beroep verworpen. De kamer van beroep heeft om te beginnen
vastgesteld dat het aangevraagde merk bestond in een precieze weergave van het wapen van
de voormalige Unie van Socialistische Sovjetrepublieken (USSR). Op basis van de wetgeving
en de administratieve praktijk in Hongarije, Letland en Tsjechie heeft de kamer van beroep
zich op het standpunt gesteld dat de symbolen die verband houden met de voormalige USSR,
in strijd met de openbare orde en de goede zeden zouden worden geacht door een wezenlijk
deel van het relevante publiek, te weten het doorsneepubliek dat woont in het deel van de
Europese Unie dat aan het Sovjetregime onderworpen is geweest. De kamer van beroep heeft
daaruit afgeleid dat het aangevraagde merk, ten minste wat het grondgebied van Hongarije en
van Letland betrof, in strijd was met artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009.
Volgens de kamer van beroep vloeit uit artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009 voort
dat het volstaat dat een teken in strijd wordt geacht met de openbare orde of de goede zeden in
een lidstaat om de inschrijving ervan te weigeren. In deze omstandigheden was de kamer van
beroep van oordeel dat de inschrijving van het merk moest worden geweigerd krachtens
artikel 7, lid 1, sub f, en artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009.
Conclusies van partijen
7 Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:
- het verzoekschrift ontvankelijk te verklaren;
- de bestreden beslissing te vernietigen;
- het BHIM te verwijzen in de kosten.
8 Het BHIM concludeert dat het het Gerecht behage:
- het beroep te verwerpen;
verzoekster te verwijzen in de kosten.
In rechte
9 Verzoekster voert twee middelen aan. Het eerste middel betreft schending van artikel 7,
lid 1, sub f, en lid 2, van verordening nr. 207/2009. Volgens het tweede middel zijn het
beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen en het rechtszekerheidsbeginsel
geschonden.
Eerste middel: schending van artikel 7, lid 1, sub f, en lid 2, van verordening nr. 207/2009
10 Het eerste middel bevat twee onderdelen. Volgens het eerste onderdeel heeft de kamer
van beroep blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 7,
lid 1, sub f, en lid 2, van verordening nr. 207/2009. Volgens het tweede onderdeel heeft de
kamer van beroep blijk gegeven van een onjuiste opvatting bij de toepassing van deze
bepalingen op het aangevraagde merk.
Eerste onderdeel: onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 7, lid 1, sub f, en lid 2,
van verordening nr. 207/2009
- Argumenten van partijen
1 1 Verzoekster betoogt in de eerste plaats dat, anders dan de kamer van beroep heeft
gesteld, uit artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009 niet voortvloeit dat de inschrijving
van een teken moet worden geweigerd wanneer dit teken slechts in een deel van de Unie
onder een absolute weigeringsgrond als bedoeld in artikel 7, lid 1, van deze verordening valt.
12 Volgens verzoekster heeft artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009 immers een
ander doel. Deze bepaling is van toepassing wanneer bepaalde nationale rechten hetzij geen
bepalingen bevatten die overeenstemmen met alle absolute weigeringsgronden van artikel 7,
lid 1, van verordening nr. 207/2009, hetzij extra absolute weigeringsgronden bevatten ten
opzichte van die welke in bovengenoemde bepaling zijn vastgesteld. De toepassing ervan
heeft tot gevolg dat, ongeacht de absolute weigeringsgronden die in de verschillende lidstaten
gelden, de enige relevante weigeringsgronden in het kader van de procedure van inschrijving
van een gemeenschapsmerk de in artikel 7, lid 1, van verordening nr. 207/2009 opgesomde
gronden zijn.
13 Verzoekster is van mening dat haar standpunt wordt bevestigd door het gebruik van de
termen „ook [...] indien" in artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009. De door de kamer
van beroep bepleite uitlegging van deze bepaling berust immers op de veronderstelling dat
deze termen worden opgevat in de zin van „wanneer", „indien" of „het volstaat dat", en berust
aldus op een onjuiste lezing.
14 Verzoekster voegt daaraan toe dat, hoewel artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009
betrekking heeft op alle absolute weigeringsgronden van artikel 7, lid 1, van deze
verordening, de uitlegging ervan door de kamer van beroep niet kan worden toegepast op elke
weigeringsgrond, en in het bijzonder op die van artikel 7, lid 1, sub b, van deze verordening.
15 In de tweede plaats stelt verzoekster op basis van haar uitlegging van artikel 7, lid 2,
van verordening nr. 207/2009 dat, anders dan de kamer van beroep heeft geoordeeld, de
begrippen „openbare orde" en „goede zeden" als bedoeld in artikel 7, lid 1, sub f, van deze
verordening moeten worden uitgelegd als een verwijzing naar de openbare orde en de goede
zeden van de Europese Unie. Voor de analyse van de inhoud van deze begrippen moet dus
worden gerefereerd aan het Unierecht, aan de doelstellingen en de fundamentele beginselen
waarop de Unie berust en waaraan alle lidstaten deelhebben, alsmede aan de internationale
verdragen zoals het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Verdrag tot bescherming van
de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: „EVRM"). Daarentegen zijn de
wetgeving, de openbare orde en de goede zeden van de verschillende lidstaten, die kunnen
verschillen van die welke op het niveau van de Unie bestaan, irrelevant.
16 Verzoekster voert op dit punt aan dat, anders dan bij nationale merken, de rol van het
gemeenschapsmerk erin bestaat, mee te werken aan de ontwikkeling van de economische
activiteit binnen de gemeenschappelijke markt. Krachtens in het bijzonder de punten 2 tot en
met 4 van de considerans van verordening nr. 207/2009 wordt het gemeenschapsmerk
derhalve geregeerd door een enkele rechtsregeling van de Unie, geniet het een eenvormige
bescherming en heeft het rechtsgevolgen op het gehele grondgebied van de Unie.
17 Volgens punt 12 van de considerans van verordening nr. 207/2009 is het BHIM een
onafhankelijk orgaan dat binnen het kader van het Unierecht werkzaam is. In deze
omstandigheden is verzoekster van mening dat zowel het BHIM als de Unierechter deze
verordening ten uitvoer moet leggen op basis van een beleid dat onafhankelijk is van dat van
elke individuele lidstaat.
18 Bovendien maakt de benadering waarbij rekening wordt gehouden met de openbare
orde en de goede zeden van de verschillende lidstaten, de procedure van inschrijving van een
gemeenschapsmerk extreem zwaar, ten nadele van de aanvrager. Ook wordt de aanvrager van
een merk dat slechts in een van de 27 lidstaten van de Unie in strijd is met de openbare orde
of de goede zeden, ertoe verplicht om 26 nationale inschrijvingen te verkrijgen en te
handhaven. Dit is des te meer opvallend daar krachtens artikel 110, lid 2, van verordening
nr. 207/2009 het gebruik van een gemeenschapsmerk weliswaar kan worden verboden in een
lidstaat, onder meer op grond van het strafrecht van deze staat, maar deze omstandigheid niet
rechtvaardigt dat de houder van het betrokken gemeenschapsmerk van zijn rechten wordt
vervallen verklaard.
19 Verzoekster is van mening dat haar standpunt wordt bevestigd door de rechtspraak,
volgens welke het communautaire merkensysteem een autonoom systeem is, waarvan de
toepassing losstaat van welk nationaal systeem ook. Deze rechtspraak impliceert immers dat
geen rekening dient te worden gehouden met de elementen die afkomstig zijn van de lidstaten,
en evenmin met de verenigbaarheid van het gebruik van het gemeenschapsmerk met het
strafrecht van deze staten.
20 Gesteld dat het Gerecht van oordeel is dat rekening dient te worden gehouden met de
openbare orde en de goede zeden in de individuele lidstaten, voert verzoekster subsidiair aan
dat het BHIM bij zijn onderzoek rekening moet houden met alle lidstaten of bepaalde groepen
ervan, en niet alleen met de lidstaten die het wil vermelden. In het bijzonder dient een „juist
evenwicht" te worden gezocht, daar het standpunt van een lidstaat of van een groep van
lidstaten zich niet mag opdringen aan de gehele Unie.
2 1 Het BHIM betwist de gegrondheid van verzoeksters argumenten.
- Beoordeling door het Gerecht
22 In de eerste plaats moet volgens de rechtspraak artikel 7, lid 2, van verordening
nr. 207/2009 aldus worden uitgelegd dat inschrijving van een merk moet worden geweigerd
indien het in een deel van de Unie onder een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 7, lid 1,
van deze verordening valt. Een dergelijk deel kan, in voorkomend geval, uit slechts een
lidstaat bestaan (zie in die zin arrest Hof van 22 juni 2006, Storck/BHIM, C-25/05 P, Jurispr.
biz. 1-5719, punten 81 en 83).
23 Wat de argumenten betreft waarmee verzoekster opkomt tegen deze uitlegging, dient
om te beginnen te worden opgemerkt dat deze uitlegging niet in strijd is met de bewoordingen
van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009. Het gebruik van de termen „ook [...]
indien" in deze bepaling impliceert immers dat, indien een teken slechts in een deel van de
Unie onder een absolute weigeringsgrond valt, dit niet in de weg staat aan toepassing van
artikel 7, lid 1, van verordening nr. 207/2009. Volgens een gezamenlijke lezing van artikel 7,
leden 1 en 2, van deze verordening moet de inschrijving van een merk derhalve worden
geweigerd wanneer dit merk valt onder een absolute weigeringsgrond op het gehele
grondgebied van de Unie of, in voorkomend geval, slechts in een deel van dit grondgebied.
24 Verder is artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009 weliswaar in algemene
bewoordingen geformuleerd, maar uit de formulering ervan blijkt niet dat de vastgestelde
regel noodzakelijkerwijs van toepassing moet zijn op elke weigeringsgrond van artikel 7,
lid 1, van deze verordening. Wat de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub b, van
verordening nr. 207/2009 betreft, waarnaar verzoekster specifiek verwijst, is het overigens
volstrekt mogelijk dat een teken slechts in een deel van de Unie onderscheidend vermogen
mist, in het bijzonder omdat het enkel in bepaalde talen een semantische inhoud heeft of
wegens uiteenlopende praktijken wat de verhandeling van de betrokken waren of diensten
betreft.
25 Dat de absolute weigeringsgronden van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 207/2009 de
enige relevante gronden zijn in het kader van de procedure van inschrijving van een
gemeenschapsmerk, los van de krachtens het recht van de lidstaten bestaande absolute
weigeringsgronden, vloeit ten slotte voort uit de aard van de verordening als handeling die in
al haar onderdelen verbindend is en rechtstreeks toepasselijk is in alle lidstaten. In dit verband
is deze bepaling aldus geformuleerd dat zij een uitputtende lijst van absolute
weigeringsgronden bevat die niet verwijst naar de gronden krachtens het recht van de
lidstaten. Evenzo preciseert artikel 1, lid 1, van verordening nr. 207/2009 dat
gemeenschapsmerken overeenkomstig deze verordening worden ingeschreven. Bijgevolg kan
de door verzoekster voorgestelde uitlegging van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009
niet worden aanvaard, daar hierdoor iedere nuttige werking aan dat lid zou worden ontnomen.
26 In deze omstandigheden dient te worden geoordeeld dat, zoals de kamer van beroep
heeft vastgesteld, uit artikel 7, lid 1, sub f, en lid 2, van verordening nr. 207/2009 voortvloeit
dat de inschrijving van een merk moet worden geweigerd wanneer dit merk in strijd is met de
openbare orde of de goede zeden in een deel van de Unie, waarbij dit deel, in voorkomend
geval, uit slechts een lidstaat kan bestaan.
27 Wat in de tweede plaats de vraag betreft of bij de uitlegging van de begrippen
„openbare orde" en „goede zeden" enkel moet worden gerefereerd aan de omstandigheden die
alle lidstaten gemeen hebben, dan wel ook rekening moet worden gehouden met de
omstandigheden die eigen zijn aan individuele lidstaten, dient te worden opgemerkt dat
volgens de rechtspraak de wezenlijke functie van een merk erin bestaat, de commerciele
herkomst van de waar of dienst aan te geven, zodat de consument die de door dit merk
aangeduide waar heeft verkregen of aan wie de door dit merk aangeduide dienst is verleend,
bij een latere aankoop of opdracht, in geval van een positieve ervaring, die keuze kan herhalen
of, in geval van een negatieve ervaring, een andere keuze kan maken [arrest Gerecht van
27 februari 2002, Eurocool Logistik/BHIM (EUROCOOL), T-34/00, Jurispr. biz. 11-683,
punt 37].
28 Aldus is een merk bestemd voor gebruik bij het publiek dat bestaat uit de consumenten
van de erdoor aangeduide waren en diensten.
29 Het algemeen belang dat ten grondslag ligt aan de absolute weigeringsgrond van
artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009, bestaat erin dat de inschrijving wordt
vermeden van tekens die afbreuk zouden doen aan de openbare orde of de goede zeden bij een
dergelijk gebruik op het grondgebied van de Unie.
30 In deze omstandigheden moet het bestaan van de absolute weigeringsgrond van
artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009 worden beoordeeld op basis van de
perceptie van de op het grondgebied van de Unie zijnde gemiddelde consument van de waren
of diensten waarvoor de inschrijving is aangevraagd.
31 De consumenten op het grondgebied van de Unie bevinden zich per defmitie op het
grondgebied van een lidstaat.
32 Verder zijn de tekens die het relevante publiek in strijd kan achten met de openbare
orde of de goede zeden, niet dezelfde in alle lidstaten, in het bijzonder om taalkundige,
historische, sociale of culturele redenen.
33 Of een merk als strijdig met de openbare orde of de goede zeden wordt opgevat, wordt
derhalve be'invloed door omstandigheden die eigen zijn aan de lidstaat waar de consumenten
die deel uitmaken van het relevante publiek, zich bevinden.
34 Bijgevolg dient te worden geoordeeld dat voor de toepassing van de absolute
weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009 niet alleen rekening
dient te worden gehouden met de omstandigheden die alle lidstaten van de Unie gemeen
hebben, maar ook met de omstandigheden die eigen zijn aan individuele lidstaten en die de
perceptie van het relevante publiek op het grondgebied van deze staten kunnen be'invloeden.
35 Aan deze vaststelling wordt niet afgedaan door verzoeksters argumenten.
36 Aldus is het in de eerste plaats juist dat het communautaire merkensysteem een
autonoom systeem is, waarvan de toepassing losstaat van welk nationaal systeem ook [zie
arrest Gerecht van 13 September 2005, Sportwetten/BHIM - Intertops Sportwetten
(INTERTOPS), T- 140/02, Jurispr. biz. 11-3247, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak].
Deze omstandigheid impliceert onder meer dat het bestaan van de absolute weigeringsgrond
van artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009 altijd moet worden beoordeeld
volgens het in deze bepaling vastgestelde criterium, dat wordt uitgelegd op basis van de
perceptie van het relevante publiek op het grondgebied van de Unie of op een deel van dit
grondgebied. Het autonome karakter van het communautaire merkensysteem staat evenwel
niet in de weg aan de inaanmerkingneming van omstandigheden die eigen zijn aan lidstaten
en die deze perceptie kunnen be'invloeden.
37 Wat in deze context de wetgeving en de administratieve praktijk van bepaalde lidstaten
betreft, waarnaar de kamer van beroep in de bestreden beslissing verwijst, dient te worden
opgemerkt dat deze elementen niet in aanmerking werden genomen wegens de normatieve
waarde ervan, maar als feitelijke aanwijzingen op grond waarvan kon worden beoordeeld op
welke wijze het relevante publiek in de betrokken lidstaten symbolen die verband houden met
de voormalige USSR, percipieert. In deze omstandigheden kan de kamer van beroep niet
worden verweten dat zij is voorbijgegaan aan het autonome karakter van het communautaire
merkensysteem ter zake.
38 In de tweede plaats rechtvaardigt het doel bestaande in de ontwikkeling van de
gemeenschappelijke markt niet dat afbreuk wordt gedaan aan de openbare orde of de goede
zeden in een deel van deze markt.
39 Voor zover in de derde plaats uit artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009
voortvloeit dat het BHIM ambtshalve de feiten onderzoekt, kan niet worden geoordeeld dat de
in punt 34 supra uiteengezette uitlegging de inschrijvingsprocedure extreem zwaar maakt, ten
nadele van de aanvrager. Het BHIM dient immers het bestaan van absolute
weigeringsgronden in alle delen van de Unie te onderzoeken. Vervolgens dient de aanvrager
zijn opmerkingen te formuleren met betrekking tot de bezwaren die de onderzoeker op het
einde van zijn onderzoek daadwerkelijk heeft opgeworpen.
40 In de vierde plaats is de noodzaak om nationale inschrijvingen te verkrijgen en te
handhaven wanneer een merk slechts in een deel van de Unie onder een absolute
weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 207/2009 valt, een rechtstreeks
gevolg van het feit dat het gemeenschapsmerk een eenheid vormt, zoals vastgesteld in punt 3
van de considerans van verordening nr. 207/2009 en in artikel 1, lid 2, van deze verordening.
Deze omstandigheid is derhalve inherent aan de algemene opzet van deze verordening.
41 In de vijfde plaats heeft artikel 110, lid 2, van verordening nr. 207/2009 betrekking op
het verbod op gebruik van een ingeschreven gemeenschapsmerk. Deze bepaling kan derhalve
niet worden aangevoerd in het kader van het onderzoek van het bestaan van de absolute
weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009, dat voorafgaat aan
de inschrijving van het merk.
42 Gelet op een en ander dient te worden geoordeeld dat de kamer van beroep geen blijk
heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te stellen dat krachtens artikel 7, lid 2,
van verordening nr. 207/2009 de inschrijving van een teken moest worden geweigerd wanneer
dit teken slechts in een deel van de Unie, en - in voorkomend geval - in een enkele lidstaat,
onder de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub f, van deze verordening viel, en
voorts dat bij de uitlegging van de begrippen „openbare orde" en „goede zeden" rekening
moest worden gehouden met de elementen die eigen zijn aan de individuele lidstaten.
43 Bijgevolg dient het eerste onderdeel van het eerste middel ongegrond te worden
verklaard.
Tweede onderdeel: onjuiste opvatting bij de toepassing van artikel 7, lid 1, sub f, en lid 2, van
verordening nr. 207/2009 op het aangevraagde merk
- Argumenten van partijen
44 Op basis van haar uitlegging van artikel 7, lid 1, sub f, en lid 2, van verordening
nr. 207/2009 die in het kader van het eerste onderdeel werd uiteengezet, voert verzoekster aan
dat het aangevraagde merk niet in strijd is met de openbare orde of de goede zeden van de
Europese Unie en dat de inschrijving ervan derhalve niet had mogen worden geweigerd.
45 In dit verband stelt verzoekster dat, anders dan het hakenkruis, de politieke connotatie
van het wapen van de voormalige USSR is verwaterd en is veranderd in een provocerende
connotatie, die is verbonden aan het concept van de avant-garde, zodat het aangevraagde merk
een „nieuw onderscheidend vermogen" heeft verkregen.
46 Verzoekster voegt daaraan toe dat het embleem dat het aangevraagde merk vormt, in
geen enkele lidstaat van de Unie werd verboden, en dat de Commissie overigens in 2005 een
verzoek om een algemeen verbod op communistische symbolen heeft afgewezen. Dat
bepaalde wijzen van gebruik van deze symbolen mogelijkerwijs verboden zijn in Hongarije
en Letland, is in het kader van de inschrijvingsprocedure irrelevant.
47 Ten slotte is het volgens verzoekster niet uitgesloten dat het in het Hongaarse en het
Letse recht vastgestelde verbod op gebruik van symbolen als het aangevraagde merk, in strijd
is met het EVRM.
48 Het BHIM betwist de gegrondheid van verzoeksters argumenten.
- Beoordeling door het Gerecht
49 Volgens artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009 wordt de inschrijving
geweigerd van merken die in strijd zijn met de openbare orde of de goede zeden.
50 Blijkens de uiteenzetting in het kader van het eerste onderdeel van het onderhavige
middel moet de vraag of een teken in strijd is met de openbare orde of de goede zeden,
worden onderzocht op basis van de wijze waarop dit teken, bij gebruik ervan als merk, door
het relevante publiek in de Unie of in een deel ervan wordt gepercipieerd. Dit deel kan, in
voorkomend geval, uit slechts een lidstaat bestaan.
51 In casu wordt om te beginnen niet betwist dat het relevante publiek het grote publiek is.
Zoals de kamer van beroep in punt 37 van de bestreden beslissing terecht heeft opgemerkt,
dient derhalve rekening te worden gehouden met de perceptie van de gemiddelde consument
uit dit publiek, met een normale gevoeligheids- en tolerantiedrempel.
52 De vaststelling van de kamer van beroep dat het aangevraagde merk in strijd was met
de openbare orde of de goede zeden, is onder meer gebaseerd op het onderzoek van de
gegevens met betrekking tot de situatie in Hongarije, wegens de beslissende invloed die de
voormalige USSR niet zo lang geleden op deze lidstaat heeft uitgeoefend.
53 De kamer van beroep heeft in de eerste plaats verwezen naar artikel 269/B van de 1978.
evi IV. torveny a Btinteto Torvenykonyvrol (wet nr. IV van 1978 betreffende het wetboek van
strafrecht, hierna: „Hongaars wetboek van strafrecht"), met het opschrift „Gebruik van
symbolen van het totalitarisme". Deze bepaling luidt als volgt:
„(1) Hij die een hakenkruis, een SS-teken, een pijlkruis, een hamer en sikkel, een
vijfpuntige rode ster of een symbool dat deze tekens voorstelt,
a) verspreidt,
b) in het openbaar gebruikt, of
c) publiekelijk vertoont,
begaat een overtrading en kan worden gestraft met een geldboete, voor zover niet tevens
sprake is van een ernstiger strafbaar feit.
(2) Niet strafbaar is hij die de in lid 1 bedoelde handeling begaat ten behoeve van de
verspreiding van kennis, voor onderwijs-, wetenschappelijke of artistieke doeleinden of
teneinde te informeren over historische of actuele gebeurtenissen.
(3) De bepalingen van de leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op huidige officiele
staatssymbolen."
54 De kamer van beroep heeft verduidelijkt dat volgens de toelichtingen bij het Hongaarse
wetboek van strafrecht een symbool een idee, een persoon of een gebeurtenis aanduidde en
een onderscheidingsteken of een beeld bevatte dat is bedacht om dit teken en het idee, de
persoon of de gebeurtenis die worden aangeduid, met elkaar te verbinden. Bovendien omvat
het gebruik in het openbaar het geval van een teken dat als merk op een product is
aangebracht, wanneer dit product op de markt wordt verspreid.
55 In de tweede plaats heeft de kamer van beroep verwezen naar de richtsnoeren van het
Magyar Szabadalmi Hivatal (Hongaars octrooibureau) - thans sinds 1 januari 201 1 het
Szellemi Tulajdon Nemzeti Hivatala (Hongaars bureau voor intellectuele eigendom) -,
volgens welke de tekens die „symbolen van het totalitarisme" bevatten, in strijd met de
openbare orde werden geacht.
56 Gelet op deze elementen heeft de kamer van beroep zich op het standpunt gesteld dat
het aangevraagde merk door het relevante publiek in Hongarije in strijd met de openbare orde
of de goede zeden zou worden geacht, omdat dit merk het symbool is van de voormalige
USSR.
57 Wat de gegrondheid van deze vaststelling betreft, dient om te beginnen te worden
opgemerkt dat in het kader van de beoordeling van het bestaan van de absolute
weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009 de uit het nationale
recht afkomstige elementen, zoals die welke in casu door de kamer van beroep zijn
onderzocht, niet toepasselijk zijn wegens de normatieve waarde ervan, en derhalve geen
regels vormen die bindend zijn voor het BHIM. Zoals in punt 36 supra in herinnering is
gebracht, is het communautaire merkensysteem immers een autonoom systeem, waarvan de
toepassing losstaat van welk nationaal systeem ook.
58 Niettemin vormen deze elementen feitelijke aanwijzingen op grond waarvan kan
worden beoordeeld op welke wijze het relevante publiek in de betrokken lidstaat bepaalde
categorieen van tekens percipieert.
59 Aldus blijkt in casu uit artikel 269/B van het Hongaarse wetboek van strafrecht, zoals
uitgelegd in de rechtsleer en verduidelijkt door de administratieve praktijk, dat de Hongaarse
wetgever het nodig achtte om bepaalde wijzen van gebruik van „symbolen van het
totalitarisme", waaronder de hamer en sikkel en de vijfpuntige rode ster, te verbieden. Dit
verbod, dat ook betrekking heeft op het gebruik van de betrokken tekens als merken, gaat
gepaard met strafsancties.
60 Verzoekster komt niet op tegen de vaststelling van de kamer van beroep dat het verbod
op het gebruik van „symbolen van het totalitarisme" als merk impliceert dat dergelijke
symbolen in Hongarije in strijd met de openbare orde of de goede zeden worden geacht.
61 Evenmin wordt betwist dat het aangevraagde merk een weergave van het wapen van de
voormalige USSR is en dat het onder meer een hamer en sikkel en een vijfpuntige rode ster
omvat.
62 In deze omstandigheden dient te worden geoordeeld dat de kamer van beroep geen blijk
heeft gegeven van een onjuiste opvatting door vast te stellen dat het gebruik van het
aangevraagde merk als merk door een wezenlijk deel van het relevante publiek in Hongarije
in strijd met de openbare orde of de goede zeden in de zin van artikel 7, lid 1, sub f, van
verordening nr. 207/2009 zou worden geacht.
63 Verzoeksters argumenten kunnen niet afdoen aan deze vaststelling.
64 Aldus blijkt uit het voorgaande dat met betrekking tot Hongarije de semantische inhoud
van het wapen van de voormalige USSR niet in die mate is verwaterd en veranderd dat dit
wapen niet langer als een politiek symbool wordt opgevat. Zoals de kamer van beroep in
herinnering heeft gebracht, heeft immers een wezenlijk deel van het relevante publiek in
Hongarije de periode van beslissende invloed van de voormalige USSR meegemaakt.
65 Hier komt nog bij dat het aangevraagde merk enkel het wapen van de voormalige
USSR reproduceert, en derhalve geen extra elementen bevat waardoor de semantische inhoud
van dit symbool kan verwateren of veranderen.
66 Dat bepaalde wijzen van gebruik van de „symbolen van het totalitarisme" door het
Hongaarse recht niet verboden zijn, is in casu irrelevant. Blijkens de punten 27 tot en met 29
en 50 supra moet het bestaan van de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub f, van
verordening nr. 207/2009 immers worden onderzocht op basis van de wijze waarop dit teken
bij gebruik ervan als merk wordt gepercipieerd.
67 Ten slotte is het Gerecht niet bevoegd om de verenigbaarheid van artikel 269/B van het
Hongaarse wetboek van strafrecht met het EVRM te beoordelen. In elk geval is deze
omstandigheid in casu irrelevant, daar uit de punten 57 en 58 supra voortvloeit dat deze
bepaling niet in aanmerking dient te worden genomen wegens de normatieve waarde ervan,
maar als een feitelijke aanwijzing op grond waarvan de perceptie van het relevante publiek in
Hongarije kan worden beoordeeld.
68 Daarentegen maken volgens artikel 6, lid 3, VEU de grondrechten, zoals zij worden
gewaarborgd door het EVRM en zoals zij voortvloeien uit de constitutionele tradities die de
lidstaten gemeen hebben, als algemene beginselen deel uit van het recht van de Unie.
Bijgevolg vormt de naleving van deze grondrechten een voorwaarde voor de wettigheid van
de handelingen van de Unie, zoals de bestreden beslissing, en de rechter van de Unie moet de
naleving ervan verzekeren.
69 In dit verband heeft volgens artikel 10, lid 1, EVRM eenieder recht op vrijheid van
meningsuiting en omvat dit recht onder meer de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te
verstrekken zonder inmenging van enig openbaar gezag.
70 Volgens artikel 10, lid 2, EVRM kan de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting
worden onderworpen aan bepaalde beperkingen, die bij de wet zijn voorzien en die in een
democratische samenleving noodzakelijk zijn, onder meer in het belang van de nationale
veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden
en strafbare feiten, of de bescherming van de goede zeden.
71 Verzoekster voert geen enkel argument aan ten bewijze dat de weigering van
inschrijving van het aangevraagde merk een inmenging in de uitoefening van de door
artikel 10, lid 1, EVRM gewaarborgde vrijheid vormt die niet voldoet aan de vereisten van
artikel 10, lid 2. Derhalve heeft verzoekster in elk geval geen gegronde redenen om beroep te
doen op het EVRM in het kader van het onderhavige geding.
72 Gelet op een en ander dient te worden geoordeeld dat de kamer van beroep geen blijk
heeft gegeven van een onjuiste opvatting door vast te stellen dat het aangevraagde merk in
strijd was met de openbare orde of de goede zeden volgens de perceptie van het relevante
publiek in Hongarije, en dat de inschrijving ervan derhalve moest worden geweigerd
krachtens artikel 7, lid 1, sub f, en lid 2, van verordening nr. 207/2009.
73 Het tweede onderdeel van het eerste middel moet derhalve ongegrond worden
verklaard, zonder dat de andere elementen die door de kamer van beroep zijn onderzocht en
die betrekking hebben op de perceptie van het relevante publiek in Letland en in Tsjechie,
hoeven te worden beoordeeld.
74 Aangezien de twee onderdelen van het eerste middel zijn afgewezen, moet dit middel
worden afgewezen.
Tweede middel: schending van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen
en van het rechtszekerheidsbeginsel
Argumenten van partijen
75 Verzoekster betoogt dat de kamer van beroep het beginsel van bescherming van het
gewettigd vertrouwen en het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden door de inschrijving
van het aangevraagde merk te weigeren terwijl het BHIM de inschrijving had aanvaard van
verzoeksters merk nr. 3958154, dat betrekking had op hetzelfde teken en in dezelfde
omstandigheden als het aangevraagde merk werd onderzocht. Door merk nr. 3958154 in te
schrijven heeft het BHIM verzoekster immers nauwkeurige en onvoorwaardelijke impliciete
toezeggingen gedaan met betrekking tot de mogelijkheid tot inschrijving van het betrokken
teken.
76 Verzoekster betwist in deze context het argument van de kamer van beroep dat merk
nr. 3958154 is ingeschreven als gevolg van een vergissing. Het is immers niet aan de
aanvrager om te bepalen of de uitkomst van het onderzoek betrouwbaar is. Het is integendeel
aan het BHIM om over te gaan tot een grondige en passende analyse en om verordening
nr. 207/2009 op duidelijke en vaststaande wijze toe te passen.
77 Verzoekster voegt daaraan toe dat, voor zover zij weet, de onderzoeksprocedure inzake
merk nr. 3958154 geen blijk geeft van een onjuiste opvatting.
78 Het BHIM betwist de gegrondheid van verzoeksters betoog.
Beoordeling door het Gerecht
79 Volgens de rechtspraak moet de rechtmatigheid van de beslissingen van de kamers van
beroep enkel worden getoetst aan verordening nr. 207/2009, zoals door de rechter van de Unie
uitgelegd, en niet aan een eerdere beslissingspraktijk van het BHIM [zie in die zin arrest
Gerecht van 27 februari 2002, Streamserve/BHIM (STREAMSERVE), T- 106/00, Jurispr.
biz. 11-723, punt 66].
80 Bijgevolg kan verzoekster niet op goede gronden beweren dat het BHIM door de
inschrijving van merk nr. 3958154 haar toezeggingen heeft gedaan met betrekking tot de
mogelijkheid tot inschrijving van het aangevraagde merk. A fortiori kan verzoekster niet met
succes schending van het rechtszekerheidsbeginsel ter zake aanvoeren.
81 Los van de vraag of merk nr. 3958154 is ingeschreven als gevolg van een vergissing,
kon overigens in het kader van het onderzoek van het eerste middel niet worden vastgesteld
dat de bestreden beslissing, die als enige aan de orde is in het onderhavige beroep,
verordening nr. 207/2009 schendt.
82 In deze omstandigheden dient het tweede middel te worden afgewezen en derhalve het
beroep in zijn geheel te worden verworpen.
Kosten
83 Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht
wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd.
Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van
het BHIM te worden verwezen in de kosten.
HET GERECHT (Vierde kamer),
rechtdoende, verklaart:
1) Het beroep wordt verworpen.
2) Couture Tech Ltd wordt verwezen in de kosten.
Pelikanova Jurimae Van der Woude
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 20 September 201 1.
ondertekeningen
* Procestaal: Engels.
ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)
21 april 2004(1}
„Gemeenschapsmerk - Beeldmerk met woordelement ,ECA' - Absolute weigeringsgrond -
Embleem van internationale intergouvernementele organisatie - Artikel 7, lid 1 , sub h, van
verordening (EG) nr. 40/94 - Artikel 6 ter van Verdrag van Parijs"
In zaakT- 127/02,
Concept - Anlagen u. Gerate nach „GMP" fur Produktion u. Labor GmbH, gevestigd te
Heidelberg (Duitsland), vertegenwoordigd door G. Hodapp, advocaat,
verzoekster,
tegen
Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
(BHIM), vertegenwoordigd door G. Schneider als gemachtigde,
verweerder,
betreffende een beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM
van 18 februari 2002 (zaak R 466/2000-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van een
beeldmerk met het woordelement „ECA" als gemeenschapsmerk,
wijst
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: H. Legal, kamerpresident, V. Tiili en M. Vilaras, rechters,
griffier: J. Plingers, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 26 november 2003,
het navolgende
Arrest
Rechtskader
1
Artikel 7 van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het
gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, biz. 1), zoals gewijzigd, bepaalt:
„1. Geweigerd wordt inschrijving van:
[...]
h) merken die bij gebreke van goedkeuring van de bevoegde autoriteiten krachtens
artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs geweigerd moeten worden;
[...]"
2
Artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs van 20 maart 1883 tot bescherming van de industriele
eigendom, zoals herzien en gewijzigd (hierna: „Verdrag van Parijs"), bepaalt:
„1) a) De landen der Unie [gevormd door de landen waarvoor dit verdrag geldt] komen
overeen om te weigeren of nietig te verklaren de inschrijving, en door daartoe passende
maatregelen te verbieden het gebruik, zonder goedkeuring der bevoegde machten, hetzij als
fabrieks- of handelsmerken, hetzij als bestanddeel van die merken, van wapens, vlaggen en
andere staatsemblemen van de landen der Unie, van officiele door die landen aangenomen
controle- en waarborgtekens en -stempels, zomede iedere nabootsing, bezien uit heraldisch
oogpunt.
b) De bepalingen, hierboven onder letter a vervat, zijn eveneens van toepassing op wapens,
vlaggen en andere emblemen, initialen of benamingen van internationale
intergouvernementele organisaties, waarvan een of meer landen der Unie lid zijn, met
uitzondering van die wapens, vlaggen en andere emblemen, initialen of benamingen, welke
reeds het onderwerp hebben uitgemaakt van van kracht zijnde internationale overeenkomsten
welke ertoe strekken om hun bescherming te verzekeren.
c) Geen land der Unie zal gehouden zijn de bepalingen, hierboven onder letter b vervat, toe te
passen ten nadele van de houders van voor het in werking treden van dit verdrag in het
betrokken land te goeder trouw verkregen rechten. De landen der Unie zijn niet gehouden
bedoelde bepalingen toe te passen, wanneer het gebruik en de inschrijving, als hierboven
onder letter a bedoeld, niet van zodanige aard is dat bij het publiek de indruk gewekt wordt,
dat er een verband bestaat tussen de organisatie in kwestie en de wapens, vlaggen, emblemen,
initialen of benamingen, of indien het gebruik of de inschrijving waarschijnlijk niet van
zodanige aard is het publiek te misleiden omtrent het bestaan van een verband tussen de
gebruiker en de organisatie.
[...]
3)[...]
b) De bepalingen, vervat onder letter b van het eerste lid van dit artikel, zijn slechts van
toepassing op wapens, vlaggen en andere emblemen, initialen of benamingen van
internationale intergouvernementele organisaties, die deze organisaties door bemiddeling van
het Internationaal Bureau aan de landen der Unie hebben medegedeeld.
[...]"
Voorgeschiedenis van het geschil
3
Op 16 maart 1999 heeft verzoekster bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt
(merken, tekeningen en modellen) (BHIM) een gemeenschapsmerkaanvraag ingediend
krachtens verordening nr. 40/94.
4
De inschrijvingsaanvraag betreft het hieronder afgebeelde beeldmerk
De waren en diensten waarvoor de aanvraag werd ingediend, behoren tot de klassen 9, 41 en
42 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de international
classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals
herzien en gewijzigd. Zij zijn omschreven als volgt:
Klasse 9: „Hardware, software, bespeelde gegevensdragers";
Klasse 41: „Het organiseren en houden van colloquia, seminars, symposia, congressen
en conferenties; onderwijs, scholing, opleiding; advisering inzake opleiding en
bijscholing";
Klasse 42: „Ontwikkelen, updaten en onderhoud van computerprogramma's;
softwareontwikkeling; advisering op het gebied van computers; verhuur van hardware
en software; verhuur van toegangstijd tot computerdatabases".
6
Bij brief van 13 September 1999 heeft de onderzoekster verzoekster meegedeeld dat haar
merk ingevolge artikel 7, lid 1, sub h, van verordening nr. 40/94 niet kon worden
ingeschreven, omdat het een nabootsing van het (hieronder afgebeelde) symbool van de Raad
van Europa bevat. Zij was van oordeel dat de cirkel van sterren, die kenmerkend is voor dit
bekende symbool, in het aangevraagde merk werd overgenomen en dat hierdoor de indruk
ontstond dat dit merk wees op een suborganisatie van de Raad van Europa of op een bepaald
programma dat in opdracht van de Raad van Europa werd ingericht of waaraan deze
meewerkte. Volgens haar wordt deze indruk nog versterkt door de initialen „EC", die de
afkorting van „European Community" zijn en voorkomen in het acroniem „ECA". Tevens
merkte zij op dat het beschermde embleem op kopieen vaak louter zwart-wit wordt afgebeeld.
7
Bij brief van 12 november 1999 heeft verzoekster opmerkingen geformuleerd over de
bezwaren die de onderzoekster had gemaakt.
8
Bij beslissing van 8 maart 2000 heeft de onderzoekster de inschrijvingsaanvraag afgewezen
op grond van artikel 7, lid 1, sub h, van verordening nr. 40/94.
9
Op 5 mei 2000 heeft verzoekster krachtens artikel 59 van verordening nr. 40/94 bij het BHIM
beroep ingesteld tegen de beslissing van de onderzoekster.
10
Bij beslissing van 18 februari 2002 (hierna: „bestreden beslissing") heeft de tweede kamer
van beroep het beroep verworpen. Zij heeft in wezen geoordeeld dat er een grote
overeenstemming was tussen de cirkel van sterren van het betrokken teken en die op het
embleem dat wordt gebruikt door de Raad van Europa en de Europese Gemeenschap of de
Europese Unie (hierna: „Europees embleem"), dat de werkzaamheden van deze instellingen
en de in de inschrijvingsaanvraag opgegeven waren en diensten in belangrijke mate
soortgelijk zijn, en dat de combinatie van de cirkel van sterren met de opeenvolging van de
letters „E", „C" en „A" bij de consument een gedachteassociatie creeert.
Procedure en conclusies van partijen
11
Bij een op 1 8 april 2002 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft
verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.
12
Op 5 augustus 2002 heeft het BHIM zijn memorie van antwoord neergelegd.
13
In het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang werd het BHIM verzocht
om overlegging van een document. Het BHIM is op dat verzoek ingegaan.
14
Partijen zijn in hun pleidooien en in hun antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord
ter terechtzitting van 26 november 2003.
15
Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:
de bestreden beslissing te vernietigen;
het BHIM te verwijzen in de kosten.
16
Het BHIM concludeert dat het het Gerecht behage:
het beroep te verwerpen;
verzoekster te verwijzen in de kosten.
In rechte
De ontvankelijkheid van bepaalde argumenten
17
Met betrekking tot de argumenten waarnaar verzoekster in punt 39 van haar verzoekschrift
verwijst en die zij in de procedure voor het BHIM heeft aangevoerd, zij om te beginnen eraan
herinnerd dat krachtens artikel 44, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het
Gerecht het verzoekschrift een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen moet
bevatten. Deze aanduiding moet voldoende duidelijk en nauwkeurig zijn om de verweerder in
staat te stellen zijn verweer voor te bereiden, en om het Gerecht in staat te stellen om, in
voorkomend geval zonder de beschikking te hebben over nadere gegevens, uitspraak te doen
op het beroep (arresten Gerecht van 5 juli 2000, Samper/Parlement, T-l 1 1/99, JurAmbt.
biz. I-A-135 en 11-61 1, punt 27, en 18 oktober 2001, X/ECB, T-333/99, Jurispr. biz. 11-3021,
punt 114).
18
Er zij aan herinnerd dat ofschoon het verzoekschrift als zodanig op specifieke punten kan
worden gestaafd en aangevuld door verwijzingen naar bepaalde passages uit bijgevoegde
stukken, een algemene verwijzing naar andere geschriften, ook al zijn deze bij het
verzoekschrift gevoegd, geen alternatief kan zijn voor de vermelding van de essentiele
elementen van het betoog rechtens, die volgens bovenbedoelde bepaling in het verzoekschrift
moeten worden vermeld (arrest X/ECB, aangehaald in punt 17 supra, punt 1 15, en
beschikking Gerecht van 21 mei 1999, Asia Motor France e.a./Commissie, T-l 54/98, Jurispr.
biz. 11-1703, punt 49).
19
In casu heeft verzoekster zich ertoe beperkt in haar verzoekschrift (punt 39) aan te geven:
„Om onnodige herhaling te vermijden verwijzen wij ter aanvulling van de hierboven
ontwikkelde argumentatie naar alle argumenten die wij tot hiertoe in de procedure voor het
[BHIM] schriftelijk hebben aangevoerd. Deze argumenten maken tevens uitdrukkelijk en
integraal deel uit van deze uiteenzetting."
20
Verzoekster zegt dus niet welke specifieke punten van haar verzoekschrift zij door deze
verwijzing wenst aan te vullen, en zij zegt evenmin in welke bijlagen deze eventuele
argumenten worden uiteengezet.
21
In deze omstandigheden dient het Gerecht niet in de bijlagen te zoeken naar de argumenten
waarnaar verzoekster zou kunnen verwijzen, en dient het deze evenmin te onderzoeken,
aangezien dergelijke argumenten niet-ontvankelijk zijn.
Enig middel: schending van artikel 7, lid 1, sub h, van verordening nr. 40/94
22
Verzoekster stelt in wezen dat de bestreden beslissing artikel 7, lid 1, sub h, van verordening
nr. 40/94 schendt omdat de inschrijving wordt geweigerd van een merk dat niet onder het
verbod van deze bepaling valt. Verzoeksters argumenten kunnen worden opgesplitst in twee
groepen. Volgens de eerste groep is artikel 6 ter, lid 1, sub a en b, van het Verdrag van Parijs
geschonden en volgens de tweede groep artikel 6 ter, lid 1, sub c, van dit verdrag.
Eerste onderdeel van het middel: schending van artikel 6 ter, lid 1, sub a en b, van het Verdrag
van Parijs
- Argumenten van partijen
23
Verzoekster voert aan dat een weigering tot inschrijving op grond van artikel 7, lid 1, sub h,
van verordening nr. 40/94, gelezen in samenhang met artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs,
slechts mogelijk is wanneer het in casu zou gaan om een nabootsing, bezien uit heraldisch
oogpunt.
24
Zij stelt vast dat het krachtens artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs beschermde Europese
embleem een zeer precieze vorm heeft en tot in de details is uitgedacht. Zij verwijst naar de
geometrische beschrijving van het Europese embleem. Daarin staat:
„Het embleem heeft de vorm van een [blauwe rechthoekige vlag] waarvan de lange zijde
gelijk is aan anderhalve keer de korte zijde (verhouding 3:2). Twaalf gouden sterren, op
regelmatige afstanden geplaatst, vormen een onzichtbare cirkel waarvan het middelpunt op
het snijpunt van de diagonalen van de rechthoek ligt. De straal van de cirkel is gelijk aan een
derde van de korte zijde van de rechthoek. Elk van de vijfpuntige sterren is in een onzichtbare
cirkel gevat, waarvan de straal gelijk is aan 1/1 8de van de korte zijde van de rechthoek. Alle
sterren zijn verticaal geplaatst, d.w.z. dat een punt naar boven is gericht en de twee onderste
punten op een onzichtbare lijn rusten die loodrecht op de korte zijde van de rechthoek staat.
De sterren bevinden zich op de cirkel zoals de cijfers op de wijzerplaat van een horloge. Het
aantal sterren blijft onveranderlijk."
25
Verzoekster verwijst eveneens naar de beschrijving van de afdruk in een kleur van het
Europese embleem, volgens welke: „wanneer alleen met zwart kan worden gewerkt, [...]
zwarte sterren tegen een witte achtergrond in een zwart omlijnde rechthoek [dienen] [te
worden] gezet".
26
Zij voert aan dat het aangevraagde merk niet identiek is aan dit embleem. Derhalve zou de
verwerping van het beroep door de kamer van beroep hoogstens gerechtvaardigd zijn indien
dit merk uit heraldisch oogpunt een nabootsing van het Europese embleem is. Dit is evenwel
niet het geval.
27
Volgens verzoekster betekent de term „heraldisch" „wapenkundig". Het zou dus moeten gaan
om een wapenkundige nabootsing. Het wezen van wapenschilden bestaat juist daarin, dat
deze geen woordbestanddelen maar uitsluitend kleur- en beeldbestanddelen bevatten
(„Heraldik", Brockhaus Enzyklopddie in 24 Banden, 19 e druk, f.a. Brockhaus, Mannheim,
1989, band 9, biz. 696).
28
Aangezien het aangevraagde merk het woordbestanddeel „ECA" bevat en volgens de
heraldiek woordbestanddelen in het midden van wapenschilden niet voorkomen, kan het
aangevraagde merk geen nabootsing uit heraldisch oogpunt zijn. Verzoekster verwijst naar de
rechtsleer, volgens welke er slechts sprake is van nabootsing uit heraldisch oogpunt, wanneer
het merk ondanks de wijziging van het staatsembleem of van enig ander teken, het karakter
van een wapenschild behoudt en in de handel als een staatsembleem of als de benaming van
een internationale intergouvernementele organisatie wordt opgevat. De heraldische indruk van
een als merk gebruikt embleem (de heraldische stijl) verdwijnt wanneer bijvoorbeeld het
wapenschild of het zegel wordt verwijderd. Het motief van een staatsembleem als zodanig
mag vrij worden gebruikt, maar de vormgeving van het motief mag het staatsembleem niet
nabootsen (K. H. Fezer, Beck'scher Kommentar zum Markenrecht, Munchen, 2001). Volgens
verzoekster verdwijnt de heraldische indruk van het embleem waneer de rechthoekige vlag,
die wordt gesymboliseerd door de rechthoekige achtergrond, wordt weggelaten.
29
Verzoekster wijst eveneens op een ontwerp van artikel dat door de vergadering van
deskundigen van de Volkenbond werd opgesteld bij de invoeging van het begrip „nabootsing
van een staatsembleem" in het Verdrag van Parijs. Dit ontwerp luidde als volgt:
„Als nabootsingen van staatsemblemen of van wapens in de zin van het eerste lid [van
artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs] worden slechts beschouwd weergaven die zich uit
heraldisch oogpunt slechts door bijkomstige kenmerken van het origineel onderscheiden."
30
Volgens verzoekster was het de bedoeling van de wetgever dat er volgens de beginselen van
het slotprotocol bij het Verdrag van Parijs slechts dan sprake is van nabootsing, indien er uit
heraldisch oogpunt, dus wapenkundig gezien, slechts een verwaarloosbaar verschil met het
embleem is. Dit is in casu niet het geval.
31
Bovendien is de cirkel van sterren van het aangevraagde merk niet identiek aan die van het
Europese embleem. De afmetingen van de sterren, de stralen van de cirkels van sterren en de
verhouding van de straal van elke ster tot die van de cirkel van sterren zijn immers duidelijk
verschillend.
32
Verder is het uit heraldisch oogpunt van wezenlijk belang dat een vlag altijd een rechthoekige
vorm heeft. Het aangevraagde merk heeft evenwel een vierkante achtergrond, die niet doet
denken aan de gebruikelijke rechthoekige achtergrond van een vlag. Bovendien bevatten
vlaggen geen woordbestanddeel.
33
Uit heraldisch oogpunt onderscheidt het aangevraagde merk zich van het Europese embleem
niet alleen door bijkomstige kenmerken, maar door een wezenlijk element vergeleken met de
elementen die gewoonlijk een vlag of een nationaal symbool kenmerken. Het
woordbestanddeel van het aangevraagde merk is juist dat element, dat als eenvoudig en
gemakkelijk te onthouden kernwoord een merk doorgaans duidelijker karakteriseert dan om
het even welke grafische voorstelling, zoals een willekeurige cirkel van sterren.
34
Het aangevraagde merk bezit dus uitgesproken individuele karaktertrekken die duidelijk
verschillen van die van het Europese embleem. Het aangevraagde merk geeft niet het
Europese embleem op zich weer, het bevat dit embleem op zich niet en het is evenmin een
nabootsing uit heraldisch oogpunt. Integendeel, het is een teken dat volledig anders is
uitgewerkt en dat louter op grond van het feit dat het ook een cirkel van twaalf sterren bevat,
door het BHIM met het Europese embleem wordt geassocieerd. Noch de Raad van Europa
noch de Europese Gemeenschappen genieten evenwel bescherming met betrekking tot de
weergave van een cirkel van sterren. De bescherming heeft uitsluitend betrekking op de
voorstelling van de vlag die op de internetpagina van de Europese Unie exact wordt
beschreven, te weten een rechthoek met een cirkel van sterren in het midden ervan, met
precieze afmetingen en zonder woordbestanddeel.
35
Het BHIM verwijst naar de Duitse rechtsleer, volgens welke er slechts sprake is van
nabootsing uit heraldisch oogpunt, wanneer het merk ondanks de wijziging van het embleem
van een staat of van een ander dergelijk teken, het karakter van een wapenschild behoudt en
door het publiek als het embleem van een staat of als de benaming van een internationale
intergouvernementele organisatie wordt opgevat (K. H. Fezer, Beck'scher Kommentar zum
Markenrecht, Miinchen, 1999).
36
Derhalve is het BHIM van mening dat „uit heraldisch oogpunt" impliceert dat uitsluitend
dient te worden onderzocht of er eventueel sprake is van overeenstemming tussen de
heraldische elementen, en niet of er geometrische of grafische overeenstemming tussen de
tekens bestaat. Twee tekens kunnen visueel verschillen, maar uit heraldisch oogpunt toch
identiek zijn. Zo kan het heraldische element mercuriusstaf in de ogen van de waarnemer
verschillende vormen aannemen die perfect van elkaar te onderscheiden zijn. Anderzijds is
het mogelijk dat tekens visueel lijken overeen te stemmen, terwijl dit uit louter heraldisch
oogpunt helemaal niet het geval is, zoals bijvoorbeeld bij de weergave van griffioenen en
adelaars.
37
Wat de beoordeling van het aangevraagde merk betreft, is het BHIM van mening dat de
kamer van beroep de weigering tot inschrijving terecht heeft bekrachtigd, aangezien het
gevaar bestaat dat het aangevraagde merk als het teken van een organisatie van de Europese
Unie of van de Raad van Europa wordt opgevat.
38
Het BHIM wijst op de heraldische beschrijving van het Europese embleem, die luidt als volgt:
„[e]en cirkel van twaalf vijfpuntige gouden sterren, waarvan de punten elkaar niet raken,
tegen een azuurblauwe achtergrond". Het aangevraagde beeldmerk, dat wordt gevormd door
een cirkel van twaalf sterren die elkaar niet raken, onderscheidt zich uit heraldisch oogpunt
slechts van de heraldische beschrijving van het Europese embleem doordat de cirkel van
sterren in het wit tegen een zwarte achtergrond wordt afgebeeld en een woordbestanddeel
bevat. Dat de cirkel van sterren van het aangevraagde merk tegen een vierkante achtergrond
wordt geplaatst, is niet ter zake dienend, aangezien bovengenoemde heraldische beschrijving
niet de vorm van de achtergrond, maar de kleur ervan (azuurblauw) specificeert. Uit
heraldisch oogpunt is ook de afstand tussen de sterren niet van belang. Wat telt, is dat het bij
de twee tekens gaat om vijfpuntige sterren. Het BHIM concludeert daaruit dat er een grote
overeenstemming tussen de twee tekens bestaat, zodat kan worden aangenomen dat de
grafische voorstelling van het aangevraagde merk uit heraldisch oogpunt een nabootsing is.
- Beoordeling door het Gerecht
39
Vaststaat dat artikel 6 ter, lid 1, sub a, van het Verdrag van Parijs tot doel heeft, de
inschrijving en het gebruik te verhinderen van fabrieks- of handelsmerken die identiek zijn
aan staatsemblemen of daarmee bepaalde overeenstemmingen vertonen. Een dergelijke
inschrijving of een dergelijk gebruik zou immers afbreuk doen aan het recht van de staat om
toezicht te houden op het gebruik van de symbolen van haar soevereiniteit, en zou het publiek
kunnen misleiden omtrent de oorsprong van de waren waarvoor dergelijke merken worden
gebruikt. Deze bescherming geldt krachtens artikel 6 ter, lid 1, sub b, van het Verdrag van
Parijs ook voor wapens, vlaggen en andere emblemen, initialen of benamingen van
internationale intergouvernementele organisaties.
40
Vaststaat dat de emblemen van staten en van internationale intergouvernementele organisaties
niet alleen worden beschermd tegen de inschrijving en het gebruik van merken die identiek
zijn aan de emblemen of deze als bestanddeel hebben, maar ook tegen de invoeging van elke
nabootsing van de emblemen uit heraldisch oogpunt in deze merken.
41
Derhalve dient te worden opgemerkt dat in casu het feit dat het aangevraagde merk ook een
woordbestanddeel bevat, op zich de toepassing van dit artikel niet verhindert, anders dan
verzoekster betoogt. Van belang is, of in casu het aangevraagde merk een element bevat dat
kan worden beschouwd als het Europese embleem of als een nabootsing ervan uit heraldisch
oogpunt. Dit element hoeft niet noodzakelijk identiek te zijn aan het betrokken embleem. Dat
het betrokken embleem wordt gestileerd of dat slechts een deel van het embleem wordt
gebruikt, neemt niet weg dat het gaat om een nabootsing uit heraldisch oogpunt.
42
Verzoekster verwijst naar de geometrische beschrijving van het Europese embleem en naar de
afdruk ervan in een kleur ter staving van haar betoog dat het aangevraagde merk niet identiek
is aan het Europese embleem.
43
Vaststaat evenwel dat verzoekster geen rekening houdt met de door de Raad van Europa
gegeven heraldische beschrijving, die luidt als volgt:
„Een cirkel van twaalf vijfpuntige gouden sterren, waarvan de punten elkaar niet raken, tegen
een azuurblauwe achtergrond."
44
Bij de vergelijking uit „heraldisch oogpunt" dient evenwel juist gebruik te worden gemaakt
van de heraldische beschrijving, en niet van de geometrische beschrijving die van nature veel
gedetailleerder is. Uit heraldisch oogpunt onderscheidt het aangevraagde merk zich evenwel
slechts van de heraldische beschrijving van het Europese embleem doordat de cirkel van
sterren van het aangevraagde merk in het wit tegen een zwarte achtergrond wordt afgebeeld.
45
Aangezien de kleuren van het aangevraagde merk in de inschrijvingsaanvraag niet worden
vermeld, kan dit merk in om het even welke kleurencombinatie worden afgebeeld, en dus ook
met gele of gouden sterren tegen een azuurblauwe achtergrond. Derhalve is het deel van de
heraldische beschrijving over de kleuren in casu irrelevant.
46
Voorts mag niet worden vergeten dat het Europese embleem vaak verschijnt in kopieen in
zwart-wit, waarbij de kleuren van de azuurblauwe achtergrond en de goudkleur van de sterren
achterwege blijven.
47
Bijgevolg dienen de volgende tekens te worden vergeleken:
48
Met betrekking tot de cirkel van sterren betoogt verzoekster dat de cirkel van sterren van het
aangevraagde merk niet identiek is aan die van het Europese embleem, aangezien de
afmetingen van de sterren, de stralen van de cirkels van sterren en de verhouding van de straal
van elke ster tot die van de cirkel van sterren duidelijk verschillend zijn.
49
De kamer van beroep heeft evenwel in punt 20 van de bestreden beslissing terecht vastgesteld,
dat de „beschermde cirkel van sterren en het aangevraagde beeldmerk allebei twaalf sterren
tellen" en dat bovendien „de sterren van hetzelfde type zijn, aangezien het gaat om
eenvormige, even grote sterren met vijf punten waarvan er een naar boven is gericht". Het is
immers van weinig belang dat de cirkel van sterren van het aangevraagde merk niet identiek is
aan die van het Europese embleem, aangezien het betrokken publiek de indruk kan hebben dat
het om een nabootsing uit heraldisch oogpunt van deze cirkel gaat. Dat de sterren niet exact
even groot zijn, is dus niet doorslaggevend. Derhalve moet verzoeksters argument worden
afgewezen.
50
Met betrekking tot verzoeksters argument dat het aangevraagde merk zich door de vierkante
achtergrond ervan onderscheidt van het Europese embleem, dat zoals vlaggen een
rechthoekige achtergrond bezit, heeft het BHIM terecht vastgesteld dat dit geclaimde verschil
irrelevant is, aangezien de heraldische beschrijving de vorm van de achtergrond van het
Europese embleem niet specificeert. Overigens domineert eerder de cirkel van sterren dan de
achtergrond. Hoewel het oorspronkelijk de vlag van de Raad van Europa was, wordt de cirkel
van sterren voorts niet alleen beschouwd als een vlag, maar als het symbool, het embleem van
de Europese Unie. Dit argument van verzoekster kan dus evenmin slagen.
51
In deze omstandigheden dient te worden aangenomen dat het aangevraagde merk uit
heraldisch oogpunt een nabootsing van het Europese embleem is. Derhalve is het eerste
onderdeel van het middel ongegrond.
Tweede onderdeel van het middel: schending van artikel 6 ter, lid 1, sub c, van het Verdrag
van Parijs
- Argumenten van partijen
52
Verzoekster stelt dat het BHIM geen gebruik heeft gemaakt van de beoordelingsvrijheid
waarover het krachtens artikel 6 ter, lid 1, sub c, tweede zin, van het Verdrag van Parijs
beschikt. Zelfs indien het uit heraldisch oogpunt zou gaan om een nabootsing van het
Europese embleem, verplicht deze bepaling niet tot afwijzing van het aangevraagde merk. In
casu is het van wezenlijk belang dat het aangevraagde merk betrekking heeft op waren en
diensten die duidelijk verschillen van zowel de oorspronkelijke taken van de Raad van Europa
als van die van de Europese Unie. Er is geen sprake van soortgelijkheid van waren of diensten
tussen enerzijds de oorspronkelijke opdrachten als overheid en anderzijds de emit
voortvloeiende nevendiensten zoals financiele bij stand.
53
Het woordbestanddeel „ECA", dat in het aangevraagde merk op de voorgrond staat, heeft
volgens verzoekster geen enkele betekenis in het economische verkeer. Dit woordbestanddeel
is geen gangbare of gebruikelijke afkorting en het is hooguit bekend met uiteenlopende
betekenissen. Zo is de combinatie van de letters „E", »C" en „A" de afkorting van „Economic
Cooperation Administration", de benaming van het oude uitvoerend orgaan van het Marshall
plan, dat niets te maken heeft met de Europese Unie. Verzoekster wijst ook op andere
mogelijke betekenissen, zoals „Early Compatibility Analysis", „Earth Coverage Antenna",
„Economic Commission for Africa", „Electrical Contractors Association", „Export Credit
Agencies" en „European Crystallographic Association", en zij verwijst naar internetsites en
naar uittreksels die als bijlage bij haar verzoekschrift zijn gevoegd. Aangezien het letterwoord
„ECA" overal in Europa voor de meest uiteenlopende handelsnamen wordt gebruikt, wordt
het economisch verkeer niet blootgesteld aan gevaar van verwarring met staatsorganisaties en
nog minder met de Europese Gemeenschap of de Europese Commissie.
54
In een bijlage bij haar verzoekschrift legt verzoekster ingeschreven merken voor die een cirkel
van twaalf sterren en woordbestanddelen bevatten, en zij voert aan dat deze merken niet
kunnen worden verward met het Europese embleem. Tevens legt zij in een bijlage bij haar
verzoekschrift Duitse merken voor die een cirkel van sterren bevatten en die door de extra
woord- of beeldbestanddelen ervan in sterkere mate naar de Europese Unie verwijzen dan het
aangevraagde merk. Verzoekster preciseert dat het Markengesetz (Duitse merkenwet)
bepalingen bevat die identiek zijn aan die van verordening nr. 40/94.
55
Zij voert aan dat de inschrijving van deze nationale of internationale merken allereerst
aantoont dat het gebruik van een cirkel van sterren in een beeldmerk met een gekleurde
achtergrond en met een ander woordbestanddeel niet strijdig met artikel 6 ter, lid 1, sub b, van
het Verdrag van Parijs wordt geacht. Verder wordt daardoor het bewijs geleverd dat, zelfs
wanneer er sprake is van overeenstemming, alle Europese octrooi- en merkenbureaus
krachtens artikel 6 ter, lid 1, sub c, van het Verdrag van Parijs gebruik maken van hun
beoordelingsvrijheid om te oordelen dat merken zoals het aangevraagde merk niet van
zodanige aard zijn dat bij het publiek de indruk wordt gewekt, dat er een verband bestaat
tussen de organisatie in kwestie en de wapens, vlaggen, emblemen, initialen of benamingen.
Verzoekster is van mening dat volgens al deze bureaus het gebruik of de inschrijving
waarschijnlijk niet van zodanige aard is het publiek te misleiden omtrent het bestaan van een
verband tussen de gebruiker en de organisatie.
56
Verzoekster concludeert dat het aangevraagde merk niet van zodanige aard is dat bij het
publiek de indruk wordt gewekt dat er een verband bestaat tussen de organisatie in kwestie en
de emblemen, initialen of benamingen. Het is evenmin van zodanige aard het publiek te
misleiden omtrent het bestaan van een verband tussen verzoekster en deze organisatie.
57
Het BHIM beklemtoont dat artikel 6 ter, lid 1, sub c, van het Verdrag van Parijs geenszins
betrekking heeft op het bestaan van verwarringsgevaar in merkenrechtelijke zin. Wegens de
bijzondere behoefte aan bescherming van de specifieke categorie van tekens bestaande uit
emblemen van staten en van internationale organisaties, wordt voor de toepassing van deze
bepaling niet geeist dat het soortgelijke of dezelfde waren en diensten betreft. Van belang is
alleen, of het publiek kan worden misleid omtrent het bestaan van een verband tussen de
merkhouder en de houder van het staatsembleem of van het internationale embleem. Volgens
het BHIM is dit niet het geval wanneer, gelet op de opgegeven waren en diensten en de sector
waarin de internationale organisatie werkzaam is, kan worden uitgesloten dat een consument
kan denken dat er een verband tussen deze waren en diensten en de organisatie bestaat. Dat de
sectoren waarin de merkhouder en de internationale organisatie actief zijn, volledig
uiteenlopen, kan dus worden gebruikt als argument dat een potentieel verband tussen deze
merkhouder en deze internationale organisatie in de ogen van het publiek ontbreekt.
58
Derhalve dient te worden vastgesteld of de toevoeging van een woordbestanddeel en de
weergave in zwart-wit volstaan om de toepassing van artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs
uit te sluiten op grond dat het gebruik of de inschrijving duidelijk niet van zodanige aard is het
publiek te misleiden omtrent het bestaan van een verband tussen de gebruiker en de
organisatie.
59
Dienaangaande betoogt het BHIM dat niet behoeft te worden vastgesteld of het acroniem
„ECA" verschillende betekenissen kan hebben, maar wel of het merk van zodanige aard is het
publiek te misleiden omtrent het bestaan van een verband tussen de gebruiker en de
organisatie.
60
Voorts betwist het BHIM verzoeksters argument dat het gebruik van een cirkel van sterren
tegen een gekleurde achtergrond in combinatie met een woordbestanddeel overeenkomstig de
praktijk van de nationale merkenbureaus niet als een schending van artikel 6 ter, lid 1 , sub b,
van het Verdrag van Parijs kan worden beschouwd.
61
Het BHIM wijst erop dat het de inschrijving van verschillende merken heeft geweigerd op
grond van de overeenstemming ervan met het Europese embleem. De voorbeelden die het
BHIM als bijlage bij zijn memorie van antwoord heeft gevoegd, zouden aantonen dat elk van
deze beslissingen was gebaseerd op het bestaan van associatiegevaar.
62
Bijgevolg kan een schending van het non-discriminatiebeginsel niet als middel worden
aangevoerd [arrest Gerecht van 27 februari 2002, Streamserve/BHIM (STREAMSERVE),
T- 106/00, Jurispr. biz. 11-723, punt 66]. Aangezien het gaat om een beslissing die berust op
een gebonden bevoegdheid, kunnen eerdere beslissingen niet als precedent worden genomen.
Indien de eerdere beslissingen in overeenstemming waren met het recht en het daadwerkelijk
om soortgelijke zaken gaat, kan de bestreden beslissing immers alleen worden vernietigd op
grond van een onjuiste toepassing van het recht, en niet op grond van een schending van het
non-discriminatiebeginsel.
- Beoordeling door het Gerecht
63
Volgens artikel 6 ter, lid 1, sub c, tweede zin, van het Verdrag van Parijs is het mogelijk om in
het geval van het embleem van een internationale organisatie de inschrijving van een merk
niet te weigeren, indien deze inschrijving niet van zodanige aard is dat bij het publiek de
indruk wordt gewekt, dat er een verband bestaat tussen de organisatie in kwestie en de
wapens, vlaggen, emblemen, initialen of benamingen, of indien deze inschrijving
waarschijnlijk niet van zodanige aard is het publiek te misleiden omtrent het bestaan van een
verband tussen de gebruiker en de organisatie.
64
Verzoeksters bewering dat het BHIM geen gebruik heeft gemaakt van de uit deze bepaling
voortvloeiende beoordelingsvrijheid, is onjuist. In punt 24 van de bestreden beslissing heeft
de kamer van beroep immers het volgende vastgesteld:
„Om vast te stellen of het in aanmerking komende publiek een verband zal leggen tussen het
beeldmerk en de betrokken intergouvernementele organisaties of een link zal leggen tussen
verzoekster en deze intergouvernementele organisaties waardoor het kan worden misleid bij
het zien van het beeldmerk in combinatie met de erdoor aangeduide waren en diensten, dient
de door het merk opgeroepen totaalindruk te worden beoordeeld. Voor een bevestigend
antwoord op deze vraag is vereist dat het betrokken publiek bij het zien van het merk in zijn
geheel, dit wil zeggen bij het zien van de grafische elementen en de woordelementen, dit merk
beschouwt als een verwijzing naar het beschermde teken respectievelijk naar de organisaties
die het teken gebruiken. Bij deze beoordeling moet tevens rekening worden gehouden met de
in de aanvraag opgegeven lijst van waren en diensten."
65
Uit het aangehaalde punt alsmede uit de punten 25 tot en met 29 van de bestreden beslissing
blijkt dat de kamer van beroep weliswaar niet uitdrukkelijk heeft verwezen naar artikel 6 ter,
lid 1, sub c, van het Verdrag van Parijs, maar toch heeft onderzocht of het aangevraagde merk
niet van zodanige aard is dat bij het publiek de indruk wordt gewekt, dat er een verband
bestaat tussen dit merk en de Raad van Europa of de Europese Gemeenschap, en of dit merk
niet van zodanige aard is het publiek te misleiden omtrent het bestaan van een verband tussen
verzoekster en de Raad van Europa of de Europese Gemeenschap. Zij heeft geconcludeerd dat
de inschrijving en het gebruik van het aangevraagde merk de facto bij het in aanmerking
komende publiek de indruk kunnen wekken dat er een verband bestaat tussen het
aangevraagde merk en de Raad van Europa of de Europese Gemeenschap.
66
Gelet op de waren en diensten waarvoor verzoekster de inschrijving heeft aangevraagd, was
de kamer van beroep van oordeel dat het betrokken publiek zowel het grote publiek als het
gespecialiseerde publiek omvat. Zo kunnen bijvoorbeeld opleidingen gericht zijn op een
bepaald gespecialiseerd publiek of op het grote publiek naar gelang van de gebruikte methode
en de behandelde onderwerpen.
67
Bovendien heeft de kamer van beroep vastgesteld dat - anders dan verzoekster stelt - er
overlappingen bestaan tussen verzoeksters lijst van waren en diensten en de werkzaamheden
van de Raad van Europa en van de Europese Gemeenschap of de Europese Unie. De kamer
van beroep heeft met name verwezen naar het Publicatieblad van de Europese
Gemeenschappen, dat tegen betaling beschikbaar is op CD-ROM, dit wil zeggen op een
bespeelde gegevensdrager, naar seminars, trainingsprogramma's en conferenties die door de
Raad van Europa en de Europese Gemeenschap in de meest uiteenlopende domeinen worden
georganiseerd, alsmede naar een groot aantal databases die door deze instellingen ter
beschikking van het publiek worden gesteld, in het bijzonder EUR-Lex.
68
Gelet op de grote verscheidenheid van diensten en waren die door de Raad van Europa en
door de Europese Unie of de Europese Gemeenschap kunnen worden aangeboden, sluit de
aard van de aangevraagde waren en diensten de mogelijkheid niet uit dat het betrokken
publiek gelooft dat er een verband bestaat tussen verzoekster en deze instellingen. Derhalve
heeft de kamer van beroep terecht geconcludeerd dat de inschrijving van het aangevraagde
merk bij het publiek de indruk kan wekken dat er een verband bestaat tussen het aangevraagde
merk en de betrokken instellingen.
69
Met betrekking tot het woordbestanddeel „ECA" zij opgemerkt dat de aanwezigheid van het
acroniem „ECA" in het midden van het teken dat als merk wordt aangevraagd, de indruk
versterkt dat er een verband bestaat tussen verzoekster en de Europese Unie of de Europese
Gemeenschap. Zoals het BHIM heeft opgemerkt, verwijst de afkorting „EC" immers minstens
in het Engelstalige gedeelte van de Europese Unie rechtstreeks naar de Europese
Gemeenschap (European Community). Dit acroniem is ook buiten het Verenigd Koninkrijk
bekend als aanduiding van de Europese Gemeenschap. Bovendien kan het acroniem „ECA"
verwijzen naar de Rekenkamer (European Court of Auditors). De toevoeging van het
woordbestanddeel „ECA" in het midden van de cirkel van sterren neemt de indruk niet weg
dat er een verband bestaat tussen verzoekster en de Europese Unie of de Europese
Gemeenschap, wel integendeel. Deze indruk wordt gecreeerd door de cirkel van sterren, zodat
deze indruk blijft bestaan na de toevoeging van een woordbestanddeel met de beginletters EC
of CE, dat zou kunnen wijzen op een of ander agentschap, orgaan of programma van de
Europese Unie of de Europese Gemeenschap. Derhalve faalt verzoeksters betoog inzake het
woordbestanddeel „ECA".
70
Met betrekking tot de door verzoekster aangehaalde eerdere nationale inschrijvingen zij eraan
herinnerd dat volgens de rechtspraak het communautaire merkensysteem een autonoom
systeem is, dat uit een samenstel van eigen doelstellingen en voorschriften bestaat en waarvan
de toepassing losstaat van welk nationaal systeem ook [arrest Gerecht van 5 december 2000,
Messe Munchen/BHIM (electronica), T-32/00, Jurispr. biz. 11-3829, punt 47]. De vraag, of
een teken als gemeenschapsmerk kan worden ingeschreven, dient derhalve alleen te worden
beantwoord op basis van de relevante communautaire regeling. Het BHIM en, in voorkomend
geval, de gemeenschapsrechter zijn dus niet gebonden door beslissingen op het niveau van
een lidstaat of van een derde land waarbij wordt geoordeeld dat ditzelfde teken als nationaal
merk kan worden ingeschreven [arrest Gerecht van 7 februari 2002, Mag Instrument/BHIM
(Vorm van zaklampen), T-88/00, Jurispr. biz. 11-467, punt 41]. De reeds in lidstaten verrichte
inschrijvingen vormen enkel factoren die een rol kunnen spelen bij de inschrijving van een
gemeenschapsmerk, zonder evenwel beslissend te zijn [arresten Gerecht van 16 februari 2000,
Procter & Gamble/BHIM (Vorm van stuk zeep), T- 122/99, Jurispr. biz. 11-265, punt 61;
31 januari 2001, Sunrider/BHIM (VITALITE), T-24/00, Jurispr. biz. 11-449, punt 33;
19 September 2001, Henkel/BHIM (Rond rood en wit tablet), T-337/99, Jurispr. biz. 11-2597,
punt 58, en 5 maart 2003, Unilever/BHIM (Ovaal tablet), T-194/01, Jurispr. biz. 11-383,
punt 68]. Dezelfde overwegingen gelden a fortiori voor inschrijvingen van andere merken dan
het in het specifieke geval aangevraagde merk.
Met betrekking tot de praktijk van het BHIM zelf blijkt uit de rechtspraak dat de beslissingen
die de kamers van beroep krachtens verordening nr. 40/94 nemen betreffende de inschrijving
van een teken als gemeenschapsmerk, berusten op een gebonden en niet op een discretionaire
bevoegdheid. Of een teken als gemeenschapsmerk kan worden ingeschreven, moet derhalve
alleen op basis van deze verordening, zoals uitgelegd door de gemeenschapsrechter, worden
beoordeeld en niet op basis van een eerdere praktijk van de kamers van beroep [arrest
STREAMSERVE, aangehaald in punt 62 supra, punt 66; arresten van 20 november 2002,
Bosch/BHIM (Kit Pro en Kit Super Pro), T-79/01 en T-86/01, Jurispr. biz. 11-4881, punt 32,
en 30 april 2003, Axions en Belce/BHIM (Vorm van bruine sigaar en vorm van goudstaaf),
T-324/0 1 en T- 1 1 0/02, Jurispr. biz. II- 1897, punt 51].
72
In elk geval zij opgemerkt dat feitelijke of juridische overwegingen uit een eerdere beslissing
weliswaar kunnen worden aangevoerd tot staving van een middel betreffende schending van
een bepaling van verordening nr. 40/94 (arresten STREAMSERVE, aangehaald in punt 62
supra, punt 69, en Kit Pro et Kit Super Pro, aangehaald in punt 71 supra, punt 33), doch dat
verzoekster in casu niet heeft gesteld dat de door haar aangehaalde nationale beslissingen of
eerdere beslissingen van de kamers van beroep overwegingen bevatten die het hierboven
gegeven antwoord op het middel betreffende schending van artikel 7, lid 1 , sub h, van
verordening nr. 40/94 kunnen aantasten (arrest Vorm van bruine sigaar en vorm van
goudstaaf, aangehaald in punt 71 supra, punt 52).
73
Derhalve falen de argumenten die verzoekster ontleent aan het loutere bestaan van de
inschrijvingen in Duitsland, in de andere landen alsmede op communautair niveau.
74
Het tweede onderdeel van het middel is dus ongegrond.
75
Bijgevolg moet het beroep in zijn geheel worden verworpen.
Kosten
76
Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk
gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in
het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van het BHIM te worden
verwezen in de kosten.
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),
rechtdoende:
1)
Verwerpt het beroep.
2)
Verwijst verzoekster in de kosten.
Legal Tiili Vilaras
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 21 april 2004.
De griffier De president van de Vierde kamer
H. Jung H. Legal
1-
Procestaal: Duits.
ISSN 1977-0995
Publicatieblad C 271
van de Europese Unie
55e jaargang
tadeNederlandsetaal Mededelingeil dl bekendmakingCIl 8 September 2012
Nummer Inhoud Bladzijde
II Mededelingen
INTERINSTITUTIONELE AKKOORDEN
Europese Commissie
2012/C 271/01 Memorandum van overeenstemming tussen de Europese Commissie en het Europees Laboratorium
voor Moleculaire Biologie 1
MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Europese Commissie
2012/C 271/02 Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak COMP/M.6463 —
Marquard & Bahls/Bominflot) ( ! ) 3
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE
UNIE
Europese Commissie
2012/C 271/03 Wisselkoersen van de euro 4
NL
Prijs:
3 EUR ( ] ) Voor de EER relevante tekst (Vervolg z.o.z.)
Nummer
Inhoud (vervolg)
Bladzijde
2012/C 271/04
Administratieve overeenkomst met de Raad van Europa inzake het gebruik van het EU-logo door
derden 5
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN
2012/C 271/05
Lijst van geregistreerde en gecertificeerde ratingbureaus 6
V Adviezen
BESTUURLIJKE PROCEDURES
Europese Commissie
2012/C 271/06 Oproep tot het indienen van voorstellen — EACEA/26/12 — Actie 4.1 — Ondersteuning van orga-
nisaties die op Europees niveau op jeugdgebied werkzaam zijn 8
PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID
Europese Commissie
2012/C 271/07 Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak COMP/M.6613 — Watson/Actavis) ( : ) 11
2012/C 271/08 Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak COMP/M.6599 — Comsa Rail Transport/
Naviland Cargo/Grupo Logi'stico Sese/Target) — Voor een vereenvoudigde procedure in aanmerking
komende zaak (') 12
( ] ) Voor de EER relevante tekst
8.9.2012 I NL | Publicatieblad van de Europese Unie C 271/1
II
(Mededelingen)
INTERINSTITUTIONELE AKKOORDEN
EUROPESE COMMISSIE
Memorandum van overeenstemming tussen de Europese Commissie en het Europees Laboratorium
voor Moleculaire Biologie
(2012/C 271/01)
De Europese Commissie, hierna de „Commissie" genoemd, en het Europees Laboratorium voor Moleculaire
Biologie, met zetel in Heidelberg, Duitsland, hierna het „EMBL" genoemd (gezamenlijk hierna de „twee
partijen" genoemd),
GELET OP
— Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie waarbij de samenwerking op het gebied van
onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie met derde landen en internationale organisaties
wordt bevorderd,
— De Overeenkomst tot oprichting van het Europees Laboratorium voor Moleculaire Biologie, ondertekend
op 30 mei 1973 ( J ); op basis van deze overeenkomst hebben de ondertekenaars de uitvoering van
fundamenteel onderzoek in de moleculaire biologie, de opleiding van wetenschappers, studenten en
gasten op alle niveaus, het aanbieden van vitale diensten aan wetenschappers in de lidstaten die onder-
tekenaar zijn, het ontwikkelen van nieuwe instrumenten en methoden in de levenswetenschappen en het
ondernemen van activiteiten voor technologieoverdracht aan het EMBL toevertrouwd,
— De administratieve regeling voor wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Com-
missie en het EMBL, ondertekend op 18 januari 1995,
— De intentieverklaring tussen de Commissie en de EIROforum-organisaties, ondertekend op 24 juni 2010,
— De kaderprogramma's van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek,
technologische ontwikkeling en demonstratie,
— Het Groenboek van 2007 inzake nieuwe perspectieven voor de Europese Onderzoeksruimte (EOR) ( 2 ),
waarin een oproep wordt gedaan tot nauwere samenwerking en een hechter partnerschap met inter-
gouvernementele onderzoeksorganisaties zoals het EMBL, met name wat onderzoeksprogrammering,
opleiding en mobiliteit van onderzoekers, onderzoeksinfrastructuur, intellectuele eigendom en inter-
nationale samenwerking betreft,
— De mededeling inzake internationale samenwerking in de EOR van 2008 ( 3 ), die het nut van een
versterkt partnerschap tussen de Europese Gemeenschap en Europese intergouvernementele onderzoeks-
organisaties, met name EIROforum-organisaties, bevestigt om bij te dragen tot het samenvoegen van de
kritische massa die nodig is om een effectief antwoord te bieden op beleidsuitdagingen die in toene-
mende mate mondiaal zijn,
(') http://www.embl.de/aboutus/general_information/organisation/hostsite_agreement/un_agreement.pdf.
( 2 ) Met het Groenboek inzake de Europese Onderzoeksruimte wordt bedoeld het op 4 april 2007 aangenomen groen-
boek van de Commissie „De Europese Onderzoeksruimte: Nieuwe perspectieven", (COM(2007) 161 final).
( 3 ) „Een strategisch Europees kader voor internationale samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie",
24 September 2008 (COM(2008) 588).
C 271/2 I NL | Publicatieblad van de Europese Unie 8.9.2012
— De visie 2020 voor de EOR, op 2 december 2008 door de Raad van de Europese Unie (EU) ( ! )
goedgekeurd, die bepaalt dat tegen 2020 alle spelers in de hel EOR ( 2 ) ten voile de 5e vrijheid zullen
genieten,
— Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei' ( 3 ), op 17 juni 2010 door de
Europese Raad goedgekeurd, het gerelateerde kerninitiatief „Een digitale agenda voor Europa", op 1 9 mei
2010 door de Europese Commissie aangenomen ( 4 ) en het gerelateerde kerninitiatief „Innovatie-Unie",
door de Europese Commissie op 6 oktober 2010 aangenomen ( 5 ),
ERKENNENDE
De respectieve verantwoordelijkheden van de twee partijen op bovengenoemde gebieden die elkaar weder-
zijds versterken,
De langdurige uitstekende samenwerking tussen het EMBL en de Europese Commissie op basis van de
vorige administratieve regeling,
HEBBEN OMTRENT HET VOLGENDE OVEREENSTEMMING BEREIKT:
1. De twee partijen zijn voornemens samen te werken, rekening houdend met hun respectieve bevoegd-
heden, teneinde de Europese Onderzoeksruimte te versterken en verder te ontwikkelen, met name op het
gebied van onderzoeksprogrammering, opleiding en mobiliteit van onderzoekers, onderzoeksinfrastruc-
tuur, intellectuele eigendom en internationale samenwerking. Te dien einde kunnen zij gezamenlijke
activiteiten opzetten op het gebied van moleculaire levenswetenschappen.
2. Rekening houdend met hun respectieve bevoegdheden, de institutionele verbanden en de operationele
kaders, zullen de twee partijen elkaar informeren en raadplegen, naargelang dit passend is, over kwesties
van wederzijds belang, in het bijzonder wat de consolidatie en verdere ontwikkeling van de Europese
Onderzoeksruimte betreft.
3. De in 1995 aan de Europese Commissie verleende status van waarnemer op de EMBL-Raad wordt
gehandhaafd ( 6 ).
4. De Commissie zal aan het EMBL het recht verlenen om kandidaten voor te dragen voor lidmaatschap
van relevante deskundigen- en adviesorganen. Deze deskundigen zullen door de Commissie worden
benoemd volgens haar eigen regels en procedures.
5. De twee partijen richten contactpunten op en stellen communicatiemechanismen vast met het oog op
het bereiken van de doelstellingen van dit memorandum van overeenstemming.
6. De twee partijen komen wanneer nodig en ten minste jaarlijks bijeen om een evaluatie van de voortgang
van de samenwerking te maken en eventueel nieuwe mogelijkheden van nauwere wederzijdse samen-
werking, inclusief gezamenlijke activiteiten, te bespreken of potentiele synergieen te verkennen.
7. De twee partijen zijn het eens over de kwesties in verband met de interpretatie en tenuitvoerlegging van
dit memorandum van overeenstemming.
8. De administratieve regeling van 18 januari 1995 wordt vervangen door dit memorandum van over-
eenstemming.
Gedaan in tweevoud te Heidelberg, 4 maart 2011.
Voor de Europese Commissie Voor het Europees Laboratorium voor Moleculaire
Biologie (EMBL)
Maire GEOGHEGAN-QUINN Iain W. MATTAJ
Commissaris voor Onderzoek, Innovatie en
Wetenschap Directeur-generaal
(^ Conclusies 16767/08 van de Raad Concurrentievermogen betreffende „Europese Onderzoeksruimte — Visie 2020",
1-2 december 2008.
( 2 ) De EOR omvat de EU en de met het kaderprogramma voor onderzoek geassocieerde landen.
( 3 ) Mededeling COM(2010) 2020 van de Commissie van 3 maart 2010 en conclusies van de Europese Raad van 17 juni
2010 (http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/nl/ec/115355.pdf).
( 4 ) Mededeling COM(2010) 245 van de Commissie van 19 mei 2010.
( 5 ) Mededeling COM(2010) 546 van de Commissie van 6 oktober 2010.
( 6 ) De status van waarnemer is aan de Europese Commissie toegekend in de op 18 januari 1995 ondertekende admi-
nistratieve regeling.
8.9.2012 I NL | Publicatieblad van de Europese Unie C 271/3
MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN
DE EUROPESE UNIE
EUROPESE COMMISSIE
Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie
(Zaak COMP/M.6463 — Marquard & Bahls/Bominflot)
(Voor de EER relevante tekst)
(2012/C 271/02)
Op 19 maart 2012 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde
concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is
gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige
tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na ver-
wijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:
— op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling fusies (http://ec.europa.eu/competition/
mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebeschikkin-
gen op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector,
— in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/en/index.htm) onder document-
nummer 32012M6463. EUR-Lex biedt online-toegang tot de communautaire wetgeving.
C 271/4
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
8.9.2012
IV
(Informatie)
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN
INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
EUROPESE COMMISSIE
Wisselkoersen van de euro (')
7 September 2012
(2012/C 271/03)
1 euro
Munteenheid
Koers
Munteenheid
Koers
USD
US-dollar
1,2706
AUD
Australische dollar
1,2279
JPY
Japanse yen
100,26
CAD
Canadese dollar
1,2472
DKK
Deense kroon
7,4521
HKD
Hongkongse dollar
9,8546
GBP
Pond sterling
0,79670
NZD
Nieuw-Zeelandse dollar
1,5787
SEK
Zweedse kroon
8,4865
SGD
Singaporese dollar
1,5739
CHF
Zwitserse frank
1,2128
KRW
Zuid-Koreaanse won
1 435,34
ZAR
Zuid-Afrikaanse rand
10,4434
ISK
IJslandse kroon
CNY
Chinese yuan renminbi
8,0604
NOK
Noorse kroon
7,3730
HRK
Kroatische kuna
7,4355
BGN
Bulgaarse lev
1,9558
IDR
Indonesische roepia
12 168,59
CZK
Tsjechische koruna
24,587
MYR
Maleisische ringgit
3,9478
HUF
Hongaarse forint
287,00
PHP
Filipijnse peso
52,870
LTL
Litouwse litas
3,4528
RUB
Russische roebel
40,3911
LVL
Letlandse lat
0,6963
THB
Thaise baht
39,643
PLN
Poolse zloty
4,1224
BRL
Braziliaanse real
2,5769
RON
Roemeense leu
4,4805
MXN
Mexicaanse peso
16,5019
TRY
Turkse lira
2,2918
INR
Indiase roepie
70,2450
(') Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.
8.9.2012 I NL | Publicatieblad van de Europese Unie C 271/5
Administratieve overeenkomst met de Raad van Europa inzake het gebruik van het EU-logo door
derden
(2012/C 271/04)
1. Algemeen principe
Natuurlijke personen en rechtspersonen (hierna „gebruiker" genoemd) mogen het EU-logo of delen daarvan
onder de volgende voorwaarden gebruiken.
2. Gebruiksvoorwaarden
Het gebruik van het EU-logo en/of delen daarvan is toegestaan voor niet-commercieel en commercieel
gebruik, tenzij:
a) door dat gebruik ten onrechte de indruk wordt gewekt of wordt verondersteld dat er een verband bestaat
tussen de gebruiker en een van de instellingen, organen of instanties van de Europese Unie of de Raad
van Europa;
b) door dat gebruik het publiek ten onrechte zou kunnen denken dat de gebruiker wordt gesteund of
gesponsord door of de goedkeuring of instemming heeft gekregen van een van de instellingen, organen
of instanties van de Europese Unie of de Raad van Europa;
c) dat gebruik gepaard gaat met een doelstelling of activiteit die onverenigbaar is met de doelstellingen en
beginselen van de Europese Unie of de Raad van Europa of die anderszins onwettig is.
3. Handelsmerk en daarmee verband houdende kwesties
Het gebruik van het EU-logo overeenkomstig de hiervoor beschreven voorwaarden houdt geen toestemming
in om het logo of een imitatie daarvan te registreren als een handelsmerk of een ander intellectuele-eigen-
domsrecht. De Europese Commissie en de Raad van Europa blijven toezicht houden op aanvragen tot
registratie van het EU-logo of delen daarvan als (onderdeel van) intellectuele-eigendomsrechten, overeen-
komstig de geldende wettelijke bepalingen.
4. Wettelijke verantwoordelijkheid
Het gebruik van het EU-logo of delen daarvan geschiedt op eigen wettelijke verantwoordelijkheid. De
gebruiker is aansprakelijk voor eventueel misbruik en eventuele schade als gevolg van dat gebruik, over-
eenkomstig de wetten van de lidstaten of een derde land.
5. Recht op vervolging van misbruik
De Commissie behoudt zich het recht voor om op eigen initiatief of op verzoek van de Raad van Europa
inzake
— gebruik dat niet voldoet aan de hier beschreven voorwaarden of
— gebruik dat de Commissie of de Raad van Europa schadelijk achten, een vordering in te stellen bij de
rechtbank van een lidstaat of een derde land.
C 271/6
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
8.9.2012
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN
Lijst van geregistreerde en gecertificeerde ratingbureaus
(2012/C 271/05)
De onderstaande ratingbureaus zijn geregistreerd of gecertificeerd overeenkomstig Verordening (EG) nr.
1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 September 2009 inzake ratingbureaus (de
verordening inzake ratingbureaus).
De lijst wordt door de ESMA gepubliceerd overeenkomstig artikel 18, lid 3, van de verordening inzake
ratingbureaus en wordt binnen vijf werkdagen na vaststelling van een besluit tot registratie of certificatie
geactualiseerd. De Europese Commissie publiceert de lijst op haar beurt binnen 30 dagen na ieder actua-
lisering in het Publicatieblad van de Europese Unie. Gedurende die periode kunnen er derhalve verschillen
bestaan tussen de door de ESMA gepubliceerde lijst en de lijst die in het Publicatieblad beschikbaar is.
Geregistreerde of gecertificeerde ratingbureaus
Voor het laatst bijgewerkt op: 30 juli 2012
Naam ratingbureau
Land van
vestiging
Bevoegde registratieautoriteit in lidstaat
van vestiging
Status
Datum inwerkingtreding
Euler Hermes Rating GmbH
Duitsland
Bundesanstalt fur Finanzdienstleis-
tungsaufsicht (BaFin)
Geregistreerd
16 november 2010
Japan Credit Rating Agency
Ltd
Japan
Autorite des marches financiers
(AMF)
Gecertificeerd
6 januari 2011
Feri EuroRating Services AG
Duitsland
Bundesanstalt fur Finanzdienstleis-
tungsaufsicht (BaFin)
Geregistreerd
14 april 2011
Bulgarian Credit Rating
Agency AD
Bulgarije
Financial Supervision Commission
(FSC)
Geregistreerd
6 april 2011
Creditreform Rating AG
Duitsland
Bundesanstalt fur Finanzdienstleis-
tungsaufsicht (BaFin)
Geregistreerd
18 mei 2011
Scope Credit Rating GmbH
(vroeger PSR Rating GmbH)
Duitsland
Bundesanstalt fur Finanzdienstleis-
tungsaufsicht (BaFin)
Geregistreerd
24 mei 2011
ICAP Group SA
Griekenland
Hellenic Capital Market
Commission (HCMC)
Geregistreerd
7 juli 2011
GBB-Rating Gesellschaft fur
Bonitatsbeurteilung GmbH
Duitsland
Bundesanstalt fur Finanzdienstleis-
tungsaufsicht (BaFin)
Geregistreerd
28 juli 2011
ASSEKURATA Assekuranz
Rating-Agentur GmbH
Duitsland
Bundesanstalt fur Finanzdienstleis-
tungsaufsicht (BaFin)
Geregistreerd
16 augustus 2011
Companhia Portuguesa de
Rating, SA (CPR)
Portugal
Comissao do Mercado de Valores
Mobiliarios (CMVM)
Geregistreerd
26 augustus 2011
AM Best Europe — Rating
Services Ltd. (AMBERS)
Verenigd
Koninkrijk
Financial Services Authority (FSA)
Geregistreerd
8 September 2011
DBRS Ratings Limited
Verenigd
Koninkrijk
Financial Services Authority (FSA)
Geregistreerd
31 oktober 2011
8.9.2012
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
C 271/7
Naam ratingbureau
Land van
vestiging
Bevoegde registratieautoriteit in lidstaat
van vestiging
Status
Datum inwerkingtreding
Fitch France S.A.S.
Frankrijk
Autorite des marches financiers
(AMF)
Geregistreerd
31 oktober 2011
Fitch Deutschland GmbH
Duitsland
Bundesanstalt fur Finanzdienstleis-
tungsaufsicht (BaFin)
Geregistreerd
31 oktober 2011
Fitch Italia SpA
Italie
Commissione Nazionale per le
Societa e la Borsa (CONSOB)
Geregistreerd
31 oktober 2011
Fitch Polska SA
Polen
Komisja Nadzoru Finansowego
(KNF)
Geregistreerd
31 oktober 2011
Fitch Ratings Espana SA.U.
Spanje
Comision Nacional del Mercado
de Valores (CNMV)
Geregistreerd
31 oktober 2011
Fitch Ratings Limited
Verenigd
Koninkrijk
Financial Services Authority (FSA)
Geregistreerd
31 oktober 2011
Fitch Ratings CIS Limited
Verenigd
Koninkrijk
Financial Services Authority (FSA)
Geregistreerd
31 oktober 2011
Moody's Investors Service
Cyprus Ltd
Cyprus
Cyprus Securities and Exchange
Commission (CySEC)
Geregistreerd
31 oktober 2011
Moody's France SA.S.
Frankrijk
Autorite des marches financiers
(AMF)
Geregistreerd
31 oktober 2011
Moody's Deutschland
GmbH
Duitsland
Bundesanstalt fur Finanzdienstleis-
tungsaufsicht (BaFin)
Geregistreerd
31 oktober 2011
Moody's Italia S.r.l.
Italie
Commissione Nazionale per le
Societa e la Borsa (CONSOB)
Geregistreerd
31 oktober 2011
Moody's Investors Service
Espana SA
Spanje
Comision Nacional del Mercado
de Valores (CNMV)
Geregistreerd
31 oktober 2011
Moody's Investors Service
Ltd
Verenigd
Koninkrijk
Financial Services Authority (FSA)
Geregistreerd
31 oktober 2011
Standard & Poor's Credit
Market Services France
S.A.S.
Frankrijk
Autorite des marches financiers
(AMF)
Geregistreerd
31 oktober 2011
Standard & Poor's Credit
Market Services Italy S.r.l.
Italie
Commissione Nazionale per le
Societa e la Borsa (CONSOB)
Geregistreerd
31 oktober 2011
Standard & Poor's Credit
Market Services Europe
Limited
Verenigd
Koninkrijk
Financial Services Authority (FSA)
Geregistreerd
31 oktober 2011
CRIF SpA
Italie
Commissione Nazionale per le
Societa e la Borsa (CONSOB)
Geregistreerd
22 december 2011
Capital Intelligence (Cyprus)
Ltd
Cyprus
Cyprus Securities and Exchange
Commission (CySEC)
Geregistreerd
8 mei 2012
European Rating Agency,
a.s.
Slowakije
National Bank of Slovakia
Geregistreerd
30 juli 2012
C 271/8 I NL | Publicatieblad van de Europese Unie 8.9.2012
V
(Adviezen)
BESTUURLIJKE PROCEDURES
EUROPESE COMMISSIE
OPROEP TOT HET INDIENEN VAN VOORSTELLEN — EACEA/26/12
Actie 4.1 — Ondersteuning van organisaties die op Europees niveau op jeugdgebied werkzaam zijn
(2012/C 271/06)
1. Doelstelling
Deze oproep tot het indienen van voorstellen betreft de verlening van structurele steun in de vorm van
exploitatiesubsidies aan organisaties die op Europees niveau op jeugdgebied werkzaam zijn en een doel van
algemeen Europees belang nastreven.
De oproep heeft tot doel organisaties te ondersteunen die via hun permanente, dagelijkse en normale
activiteiten bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma Jeugd in actie".
Deze activiteiten moeten bijdragen tot een grotere participatie van jongeren als burgers in het openbare
leven en de samenleving en moeten bovendien leiden tot de ontwikkeling en uitvoering van Europese
samenwerkingsactiviteiten op jeugdgebied in de breedste zin van het woord.
De oproep beoogt organisaties te selecteren om exploitatiesubsidieovereenkomsten te sluiten voor het
begrotingsjaar 2013. Zij heeft geen betrekking op organisaties die met het Uitvoerend Agentschap een
kaderpartnerschapsovereenkomst voor 2011-2013 hebben gesloten.
2. In aanmerking komende gegadigden
2.1. Organisaties die in aanmerking komen
Deze oproep tot het indienen van voorstellen is gericht tot:
1. Europese niet-gouvernementele organisaties:
a) Europese overkoepelende organisaties met afdelingen in ten minste 8 in aanmerking komende landen;
b) formele Europese netwerken met formele statutaire ledenorganisaties in ten minste 8 in aanmerking
komende landen;
2. informele Europese netwerken — bestaande uit onderling onafhankelijke organisaties en actief in ten
minste 8 in aanmerking komende landen.
Om in aanmerking te komen voor een exploitatiesubsidie, moet een organisatie aan de volgende vereisten
voldoen:
— zij heeft geen winstoogmerk;
— zij is niet-gouvernementeel;
— zij is op de uiterste datum voor indiening van de aanvragen ten minste 1 jaar wettelijk geregisteerd in
een in aanmerking komend land;
8.9.2012 I NL | Publicatieblad van de Europese Unie C 271/9
— zij is een jongerenorganisatie of een organisatie met een bredere doelstelling waarvan een deel van de
activiteiten op jongeren is gericht;
— zij betrekt jongeren bij het beheer van de ten behoeve van hen ontwikkelde activiteiten;
— zij heeft ten minste een (al dan niet bezoldigde) vaste medewerker. Er wordt een uitzondering gemaakt
voor organisaties die nog nooit uit hoofde van deze actie subsidie hebben ontvangen en die bij
subsidietoekenning van plan zijn een vaste medewerker in dienst te nemen.
2.2. Landen die in aanmerking komen
Organisaties moeten in een van de volgende landen zijn gevestigd om voor subsidie in aanmerking te
komen:
— de lidstaten van de Europese Unie;
— de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA): IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitser-
land;
— de kandidaat-lidstaten waarvoor een pretoetredingsstrategie bestaat: Kroatie en Turkije;
— de westelijke Balkanlanden: Albanie, Bosnie en Herzegovina, Kosovo (onder Resolutie 1244/1999 van de
VN-Veiligheidsraad), Montenegro, Servie, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonie;
— de volgende Oost-Europese landen: Moldavie, Oekraine, de Russische Federatie, Wit-Rusland.
3. Subsidiabele activiteiten
De organisaties moeten in hun jaarplan een reeks activiteiten opnemen die voldoen aan de grondbeginselen
van het optreden van de Europese Unie op jeugdgebied.
Bij de activiteiten die kunnen bijdragen tot versterking en verbetering van de doelmatigheid van het
optreden van de Europese Unie gaat het met name om:
— groep 1: optreden als spreekbuis voor en in het belang van jongeren in al hun diversiteit op Europees
niveau;
— groep 2: uitwisseling van jongeren en vrijwilligerswerk;
— groep 3: niet-formele en informele leer- en activiteitsprogramma's die gericht zijn op jongeren;
— groep 4: bevordering van intercultureel leren en intercultureel begrip;
— groep 5: discussies over Europese aangelegenheden, EU-beleid of jeugdbeleid;
— groep 6: verspreiding van informatie over het optreden van de Europese Unie;
— groep 7: acties ter bevordering van participatie en initiatieven van jongeren.
4. Toekenningscriteria
Subsidiabele aanvragen worden op grond van de volgende criteria beoordeeld:
— relevantie voor de doelstellingen en prioriteiten van het programma Jeugd in actie" en van de oproep
tot het indienen van voorstellen (30 %);
— kwaliteit van het werkplan en van de in het kader daarvan gebruikte werkmethoden (50 %);
— aantal deelnemers en hun profiel, alsook aantal landen waarop de activiteiten betrekking hebben (20 %).
C 271/10 I NL | Publicatieblad van de Europese Unie 8.9.2012
5. Beschikbare begroting
Het totale bedrag dat in het leader van deze oproep tot het indienen van voorstellen wordt uitgetrokken
voor de medefinanciering van de exploitatie van organisaties die op Europees niveau op jeugdgebied werk-
zaam zijn, wordt geraamd op 800 000 EUR.
De financiele bijdrage uit de begroting van de Unie mag niet meer dan 80 % van de geraamde uitgaven
bedragen (voor aanvragers die de subsidieberekening op basis van een begroting toepassen, betekent dit
80 % van de subsidiabele kosten f 1 )).
De maximumsubsidie voor elke organisatie bedraagt 3 5 000 EUR voor een jaarovereenkomst.
Het Agentschap behoudt zich het recht voor om niet alle beschikbare financiele middelen toe te kennen.
6. Indiening van aanvragen
De subsidieaanvragen moeten worden opgesteld in een van de officiele EU-talen, met behulp van het
elektronische formulier dat speciaal hiervoor is ontworpen.
De formulieren zijn beschikbaar op het volgende internetadres:
http://eacea.ec.europa.eu/youth/index_en.htm
Het elektronische aanvraagformulier moet, naar behoren ingevuld, uiterlijk op 15 november 2012 om
12.00 uur Midden-Europese tijd (middag) worden ingediend.
Tevens moet uiterlijk op 15 november 2012 een papieren versie van de aanvraag naar het volgende adres
worden gestuurd:
Education, Audiovisual and Culture Executive Agency
Youth Unit (P6) — Grant application — Action 4.1 — 2013
BOUR 4/29
Avenue du Bourget/Bourgetlaan 1
1140 Brussel
BELGIE
— per post (datum postmerk),
— per koeriersdienst (datum van ontvangst door de koeriersdienst die de aanvraag aan het Agentschap
bezorgt).
Per fax of e-mail verzonden aanvragen worden afgewezen.
7. Aanvullende in forma tic
De aanvragen moeten voldoen aan de bepalingen van de Richtsnoeren voor aanvragers — Oproep tot het
indienen van voorstellen EACEA/26/12, worden ingediend met behulp van het hiervoor bestemde aan-
vraagformulier en de vereiste bijlagen bevatten.
De genoemde documenten zijn beschikbaar op het volgende internetadres:
http://eacea.ec.europa.eu/youth/index_en.htm
(') Zie punt 8.3 van de Richtsnoeren voor aanvragers 2013 voor de beschrijving van de subsidieberekeningsmethoden.
8.9.2012 I NL | Publicatieblad van de Europese Unie C 271/11
PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET
GEMEENSCHAPPELIJKMEDEDINGINGSBELEID
EUROPESE COMMISSIE
Voorafgaande aanmelding van een concentratie
(Zaak COMP/M.6613 — Watson/Actavis)
(Voor de EER relevante tekst)
(2012/C 271/07)
1. Op 31 augustus 2012 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de
zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad ( ! ) ontvangen. Hierin is meegedeeld dat
Watson Pharmaceuticals, Inc. („ Watson", Verenigde Staten) in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de
EG-concentratieverordening de volledige zeggenschap verkrijgt over Actavis Pharma Holding 4 ehf., Actavis
Sari en Actavis Inc. (tezamen „Actavis", Zwitserland) door de verwerving van aandelen.
2. De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zip:
— Watson: ontwikkeling, vervaardiging, verkoop en distributie van generieke, biologische en merkgenees-
middelen,
— Actavis: ontwikkeling, vervaardiging en verkoop van generieke geneesmiddelen.
3. Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie
binnen het toepassingsgebied van de EG-concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt
wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.
4. De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen
concentratie kenbaar te maken.
Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking
hebben bereikt. Zij kunnen per faxbericht (+32 22964301), per e-mail naar COMP-MERGER-REGISTRY®
ec.europa.eu of per post, onder vermelding van zaaknummer COMP/M.661 3 — Watson/Actavis, aan onder-
staand adres worden toegezonden:
Europese Commissie
Directoraat-generaal Concurrentie
Griffie voor concentraties
J-70
1049 Brussel
BELGIE
(') PB L 24 van 29.1.2004, biz. 1 (de „EG-concentratieverordening").
C 271/12 I NL | Publicatieblad van de Europese Unie 8.9.2012
Voorafgaande aanmelding van een concentratie
(Zaak COMP/M.6599 — Comsa Rail Transport/Naviland Cargo/Grupo Logistico Sese/Target)
Voor een vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak
(Voor de EER relevante tekst)
(2012/C 271/08)
1. Op 3 September 2012 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de
zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad ( x ) ontvangen. Hierin is meegedeeld dat
Comsa Rail Transport, S.A.U. („CRT", Spanje), die deel uitmaakt van het Spaanse concern Comsa-EMTE,
Naviland Cargo, SA („Naviland", Frankrijk), die deel uitmaakt van het Franse concern SNCF en Grupo
Logistico Sese S.L. („Sese", Spanje) in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de EG-concentratieverordening
de gezamenlijke zeggenschap verkrijgen over een onderneming (.Joint Venture") door de verwerving van
aandelen in een nieuw opgerichte onderneming.
2. De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:
— CRT: logistieke dienstverlening per spoor en vervoerdiensten,
— Naviland: goederenvervoer per spoor, intermodaal goederenvervoer en exploitatie van intermodale ver-
voerterminals,
— Sese: wegvervoer, intermodaal vervoer, expeditie en logistieke dienstverlening,
— Joint Venture: goederenvervoer over land tussen Portugal en Duitsland.
3. Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde concentratie
binnen het toepassingsgebied van de EG-concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt
wordt de definitieve beslissing echter aangehouden. Er zij op gewezen dat deze zaak in aanmerking kan
komen voor de vereenvoudigde procedure zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie betreffende
een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens de EG-concentra-
tieverordening ( 2 ).
4. De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen
concentratie kenbaar te maken.
Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking
hebben bereikt. Zij kunnen per faxbericht (+32 22964301), per e-mail naar COMP-MERGER-REGISTRY®
ec.europa.eu of per post, onder vermelding van zaaknummer COMP/M.6599 — Comsa Rail Transport/
Naviland Cargo/Grupo Logistico Sese/Target, aan onderstaand adres worden toegezonden:
Europese Commissie
Directoraat-generaal Concurrentie
Griffie voor concentraties
J-70
1049 Brussel
BELGIE
(') PB L 24 van 29.1.2004, biz. 1 (de „EG-concentratieverordening").
( 2 ) PB C 56 van 5.3.2005, biz. 32 („mededeling betreffende een vereenvoudigde procedure'"
Abonnementsprijzen 2012 (excl. btw, incl. verzendkosten voor normale verzending)
Publicatieblad van de Europese Unie, L- en C-serie,
uitsluitend papieren versie
22 officiele talen van de
Europese Unie
1 200 EUR per jaar
Publicatieblad van de Europese Unie, L- en C-serie,
papieren versie + dvd (jaarlijks)
22 officiele talen van de
Europese Unie
1 310 EUR per jaar
Publicatieblad van de Europese Unie, L-serie,
uitsluitend papieren versie
22 officiele talen van de
Europese Unie
840 EUR per jaar
Publicatieblad van de Europese Unie, L- en C-serie,
dvd (maandelijks) (cumulatief)
22 officiele talen van de
Europese Unie
100 EUR per jaar
Supplement op het Publicatieblad van de Europese Unie
(S-serie: Overheidsopdrachten en aanbestedingen), dvd, verschijnt
een keer per week
Meertalig: 23 officiele talen
van de Europese Unie
200 EUR per jaar
Publicatieblad van de Europese Unie, C-serie „Vergelijkende
onderzoeken"
Taal (talen) van het (de)
vergelijkende onderzoek(en)
50 EUR per jaar
Het abonnement op het Publicatieblad van de Europese Unie, dat in de officiele talen van de Europese Unie
verschijnt, is verkrijgbaar in 22 verschillende taalversies. Het abonnement omvat de L-serie (Wetgeving) en de
C-serie (Mededelingen en bekendmakingen).
leder abonnement geldt slechts voor een enkele taalversie.
Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 920/2005 van de Raad, bekendgemaakt in Publicatieblad L 156 van 18 juni
2005, waarin is bepaald dat de instellingen van de Europese Unie tijdelijk niet verplicht zijn om alle rechtsbesluiten
in het lers te redigeren en in die taal bekend te maken, worden de in het lers opgestelde nummers van het
Publicatieblad apart verkocht.
Het abonnement op het Supplement op het Publicatieblad van de Europese Unie (S-serie: Overheidsopdrachten
en aanbestedingen) omvat alle 23 officiele taalversies op een meertalige dvd.
Op verzoek kunnen de abonnees op het Publicatieblad van de Europese Unie eveneens de verschillende bijlagen
van het Publicatieblad ontvangen. De abonnees worden op de hoogte gebracht van het verschijnen van bijlagen
door middel van een „Bericht aan de lezer" in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Verkoop en abonnementen
Abonnementen op verscheidene niet-kosteloze publicaties, zoals het abonnement op het Publicatieblad van de
Europese Unie, zijn verkrijgbaar bij onze verkoopkantoren. Een lijst met verkoopkantoren is te vinden op het
volgende internetadres:
http://publications.europa.eu/others/agents/index_nl.htm
Via EUR-Lex (http://eur-lex.europa.eu) heeft u direct en gratis toegang tot het recht van de
Europese Unie. Op deze website kunt u het Publicatieblad van de Europese Unie raadplegen.
U vindt er eveneens de Verdragen, de wetgeving, de jurisprudentie en de voorbereidende wetgevende
besluiten.
Meer informatie over de Europese Unie is te vinden op de volgende website: http://europa.eu
E81
_______
t Bureai
Bureau voor publicaties van de Europese Unie
2985 Luxemburg
LUXEMBURG
NL
S" - n
ffi « 3
§ "2. S
- s-g-
(1 3 «>
W fll U
ID Oi ,
S« |
mm-'
cr ST I
Q. 2 °
m t> n
g < «
Sr 3 id
OJ IQ ft)
- 2 s
r 3 w
° S B-
£ ° 1"
-5^=5"
y
□
o
o
j
2
g
Q.
cr
o
m
a>
cr
o
E.
<
Q.
fD_
t
Q.
fD
Cl
3
\Q
re
fD
IU
ol
fD
<
Q.
fD
fD
fD
■a
3
ft
o
o
3
S
<
I
0)
3
Q.
<
pi
fD
IQ
ft
ro
<
3
Q.
re
fD
Q.
LQ
O
o_
a,
CL
FE
ro
fD
3
<
cr
Q.
(3
n>
a>
"D
■p
fD
fD
c
jS"
3
P+
3
3
fD
Q-
fD"
Q-
fD
m
>
c
c
o
3
■a
n>
£
g_
fD
n
3
3"
iF
ft)
o 8
■a
E" s
c
i o"
a
Dl
2 —
O
O
CO
i
ft)
m
c
3
5
fo D "
O
o
3 %
c^
13
C
3
3
o
o
3 c
CO
VO
fD
LA
ft)
D.
S i.
o
2
c
<.
<Q S
^
*
3
5"
5'
a
f J
3
=
o
■o
c
1
€
«
<
0)
LQ
fD
3
O
3
<
3
fD
<
o
=5"
fD Q
o
Q_
i j
0)
1
c:
Q. °-
S a"
o 2
< <
fD
cr
<
<
^ zs
Q_
Q.
iq'
i/i' fD
O m
fD
"O
—
3
:■
fD fD
"2 5
c"
g
S ro
fD
o
<
» !
O
N
~-
a>
a>
"O
S Q.
fD
01 IQ
g
■.
3 3
a.
TJ
S-
o a.
fD
fD
2,
o g
LQ
a.
Q- r*
o
3
||
■
Q.
"DT 33
fD
O
Cl
O >
< ~;
fD cr
"O
a. g
fD g
s
x s
fD
B
<
° <
O fD
3
2 CT
C O
■a
LO
fD
c
fD
~ Q-
.
3 3
3
Q. g
cr
^ <T>
3 rt
<
O =T
3 fD
fD
=> 3
Q_
o g.
a>
fD 9
EI "5
g C
<1FRA
EUROPEAN UNION AGENCY FOR FUNDAMENTAL RIGHTS
Een stap in het verleden -
een les voor de toekomst:
Handboek voor leraren
VOORWOORD
De Holocaust heeft ons geleerd dat zonder eerbiediging en toepassing van
fundamentele mensenrechten het ongelooflijke waarheid kan worden. Er is
dan ook een nauw verband tussen de Holocaust en de latere
mensenrechtenontwikkelingen. Nadat in 1948 de Universele Verklaring van
de Rechten van de Mens was aangenomen en later allerlei Europese
regionale mensenrechteninstrumenten, kon men geleidelijk aan een plaats
geven aan de lessen uit de Holocaust en zijn betekenis voor de waarden
waaraan de Europese Unie nu zijn kracht ontleent. De Europese Unie
erkent de Holocaust als een kernelement in de Europese geschiedenis
en zijn erfgoed.
De door het Europees Parlement aangenomen resoluties om de herinnering
aan de Holocaust levend te houden, evenals de in januari 2000
ondertekende Verklaring van Stockholm, zijn het bewijs van de algemene
erkenning van de Holocaust als een specifieke historische misdaad. Daarom
is het van groot belang dat we in de context van de huidige uitdagingen niet
de fouten uit het verleden herhalen. Het Bureau van de Europese Unie voor
de grondrechten (FRA) wil de lessen uit de Holocaust respecteren en ze
gebruiken voor het onderwijs van toekomstige generaties, met name door de
mensenrechtensituatie van de Holocaust te gebruiken om te wijzen op het
belang van respect voor de mensenrechten, diversiteit en bescherming
van minderheden.
Het verlies van menselijke diversiteit en cultureel erfgoed tijdens de
Holocaust kan niet worden vervangen. Met onderwijs over de Holocaust
kunnen we het hebben over mensenrechtenschendingen en misdaden en
het helpt ook om bewustzijn en begrip van deze historische gebeurtenis
bij te brengen. Toch is het niet altijd eenvoudig om een goede,
betekenisvolle brug te slaan tussen verleden en heden. Veel leraren die
werden ondervraagd over het FRA-onderzoeksproject getiteld "Ontdek
het verleden voor de toekomst — De rol van historische plaatsen en musea
in het onderwijs over de Holocaust en mensenrechteneducatie in de EU"
antwoordden dat zij het belangrijk vinden om een verband te leggen
tussen de Holocaust en mensenrechten en dat ze daarbij beter begeleid
wensten te worden.
Een stapin het verleden-een les voor de toekomst: Handboekvoor lerarenr
Bezoeken aan plaatsen en tentoonstellingen die met de Holocaust te
maken hebben, kunnen een krachtig instrument zijn om verband te
leggen met de Holocaust en lessen in mensenrechten. Enerzijds geven die
de kans om de bijzonderheden van een historische gebeurtenis als de
Holocaust te bestuderen en anderzijds bieden ze een grote bron van
kennis om na te denken over kwesties van universele mensenrechten en
actuele aangelegenheden. Vele van de in het handboek vermelde plaatsen
getuigen rechtstreeks van de misdaden van het nationaalsocialisme en de
gevolgen van racistische en antisemitische ideologieen en praktijken die
leiden tot stigmatisering, discriminatie, dehumanisering en uiteindelijk
het ontnemen van het recht op leven aan mensen. Onderwijs over de
Holocaust om na te denken over onze huidige samenleving betekent ook
leren omgaan met de verschillende — soms botsende — invalshoeken van
alle betrokkenen: slachtoffers, daders, toeschouwers en redders.
Dit handboek is geschreven om leraren ideeen te geven over wat ze in
aanmerking kunnen nemen bij een bezoek aan de gedenkplaatsen en
-musea van de Holocaust. Het handboek geeft voorbeelden en oefeningen
over de manier waarop gedenkplaatsen en -musea van de Holocaust
leerlingen een concreet beeld kunnen geven van de mogelijke gevolgen als
mensenrechten niet worden geeerbiedigd. Het biedt een aantal vragen en
instrumenten die nuttig kunnen zijn om leerlingen op een creatieve en
kritische manier hun kennis van mensenrechten te laten ontwikkelen op
basis van kennis van de Holocaust.
Het FRA hoopt dat leraren in dit handboek inspiratie zullen vinden voor
hun bezoeken aan de plaatsen en musea van de Holocaust. Hopelijk draagt
het ook bij aan het debat over de vraag hoe de herinnering aan de Holocaust
bewaard kan blijven en hoe er zinvolle mensenrechtenlessen uit getrokken
kunnen worden.
We willen graag een woord van dank richten tot Anna-Karin
Johansson en Krister Mattsson van het Living History Forum voor
het uitwerken van de opzet van het handboek en tot degenen die
hen daarbij hebben geholpen: Jolanta Ambrosewicz-Jacobs
(Jagiellonian Universiteit, Krakau), Wolf Kaiser (Huis van de
Wannsee-Conferentie, Berlijn), Paul Salmons (Instituut van
Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren
Educatie, Universiteit van Londen), Monique Eckmann (Universiteit
van toegepaste wetenschappen van West-Zwitserland), Barry van
Driel (Anne Frank Huis, Amsterdam), Eva Fried, Birgitta Lowander,
Stefan Andersson, Christina Gamstorp, Max Sollinger, Bitte Wallin
en Oscar Osterberg (Living History Forum, Stockholm) en Verena
Haug (Universiteit van Frankfurt).
Morten Kj serum
Direktor
INHOUD
2 Voorwoord
7 Inleiding
10 Wat vinden docenten en leerlingen?
12 De Holocaust en de rechten van de mens
14 Mensenrechtentijdlijn met focus op Europa
16 1919-1932 De opkomst van de nazi's
18 1933-1939 De voorbereiding van de Holocaust
20 Van Neurenberg tot Den Haag
22 Patronen van continui'teit
26 Een ervaring die iets bijbrengt
28 Het bezoek aan een gedenkplaats organiseren
30 De Holocaust en de mensenrechten als lesonderwerp
32 Authenticiteit - een gevoel van echtheid
34 Onderweg naar Auschwitz zie je misschien niets - tenzij je heel goed kijkt
35 Wat verloren gegaan is in Rhodos
36 Intense gevoelens bij het bezoeken van de plekken
38 De individuen achter de statistieken
41 Foto's roepen vragen op
42 Daders, slachtoffers en toeschouwers
44 Daders en slachtoffers onderzoeken
46 Toeschouwers - de zwijgende meerderheid
48 Actieve deelname bevordert het leren
50 De multiculturele klas
52 Open voor discussie
Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor lerarenr
INLEIDING
De totstandkoming van dit handboek
60 jaar na de pogrom van 1938, 00k bekend als Kristalnacht, lanceerde het
Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) een project
over onderwijs over de Holocaust en mensenrechteneducatie. De eerste
proeven met videoconferenties tussen overlevenden van de Holocaust en
jongeren gaven het belang aan van de Holocaust bij het onderwijs over
mensenrechten aan jongeren van vandaag. Het FRA had in 2006 de rol
van waarnemer in de Task Force for International Cooperation on
Holocaust Education, Remembrance and Research (ITF) en heeft zijn
werk over de Holocaust en mensenrechteneducatie gebaseerd op de
volgende orienterende vragen van de ITF: (1) Waarom onderwijs over de
Holocaust? (2) Wat vertel je over de Holocaust? en (3) Hoe vertel je over de
Holocaust? Het Bureau heeft 00k ervaringen bijeengebracht en
gebruikgemaakt van het werk van de Raad van Europa en de Organisatie
voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) op dit gebied.
Met die basis heeft men getracht het verband verder uit te werken tussen
onderwijs over de Holocaust en mensenrechteneducatie, de bestaande
praktijk betreffende pedagogische inzichten, methodologie en gewoonten
op gedenkplaatsen en in musea, en de behoeften van leraren bij het
uitwerken van lessen over Holocaust en mensenrechteneducatie. De
resultaten van het project zijn doorgegeven aan andere vormen van EU-
beleid zoals het Europees kader van sleutelcompetenties voor een leven lang
leren en het programma "Europa voor de burger"; ze hebben 00k
bijgedragen aan het debat over de Holocaust en mensenrechteneducatie.
Het project bevat herdenkingen, pedagogische en onderzoeksaspecten,
netwerken, in contact met veldwerkers.
Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren
Lijst van projectactiviteiten
• Onderzoeksrapport, getiteld Discover the Past for the Future: The role
of historical sites and museums in Holocaust education and human rights
education in the EU (Ontdek het verleden voor de toekomst - De rol
van historische plaatsen en musea in het onderwijs over de Holocaust en
mensenrechteneducatie in de EU)
• Handboek voor leraren over de Holocaust en mensenrechteneducatie
• Overzicht van nieuwe praktijken inzake de Holocaust en
mensenrechteneducatie op gedenkplaatsen en in musea
• Instrumenten voor de Holocaust en mensenrechteneducatie
• Netwerk van leraren, gedenkplaatsen en musea, en jongeren
Het onderzoeksrapport biedt een evaluatie voor het opnemen van de
Holocaust en mensenrechteneducatie op de oorspronkelijke plaatsen en
in musea voor het levend houden van de herinnering aan de Holocaust.
Het Handboek voor leraren biedt leraren inspiratie en richtlijnen om zo
veel mogelijk profijt te halen uit bezoeken aan historische plaatsen en
musea voor onderwijs over de Holocaust en mensenrechten
Het overzicht van nieuwe praktijken geeft een lijst van gebruiken op
de oorspronkelijke plaatsen en in musea over de Holocaust en
mensenrechteneducatie.
De online-instrumenten bieden een praktische handleiding en tips aan
leraren en opvoeders over methoden om onderwijsprojecten over de
Holocaust en mensenrechten te ontwikkelen. De instrumenten zijn het
resultaat van de samenwerking van de FRA en Yad Vashem en zijn
gericht op ondersteuning van de pedagogische activiteiten van leraren in
de EU bij het onderwijs over de Holocaust en mensenrechten om een weg
te banen naar betere kennis over de Holocaust en mensenrechten.
Talrijke activiteiten uit dit project hebben geleid tot netwerken van
leraren, gedenkplaatsen en musea, en jongeren. De actieve deelname
van leerlingen is cruciaal voor een doeltreffende mensenrechteneducatie,
met gebruikmaking van een actieve en kritische betrokkenheid van
leerlingen en leraren in de discussie.
Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor lerarenr
Hoe gebruikt u dit handboek
Met het onderzoek naar onderwijs over de Holocaust en de
mensenrechten op historische plaatsen en musea in EU-landen, heeft het
FRA nieuwe terreinen betreden. Daarvoor waren er slechts enkele
theorieen en praktijkvoorbeelden over de manier waarop deze twee
gebieden - lesgeven over de Holocaust en mensenrechteneducatie -
elkaar kunnen inspireren. Het onderzoeksrapport (EN) is online
beschikbaar op de website van het FRA: www.fra.europa.eu.
Dit handboek behandelt een aantal onderwerpen waar docenten rekening
mee moeten houden voor, tijdens en na een bezoek aan een tentoonstelling
of een plaats die met de Holocaust verband houdt. Het biedt talrijke
voorbeelden over hoe belangstelling voor het onderwerp gewekt kan
worden en leerlingen tot nadenken kunnen worden aangezet.
Lesgeven hangt altijd nauw samen met de situatie en velerlei factoren
spelen een rol in het leerproces. Er bestaat dan ook niet een ideale
benadering voor de Holocaust en mensenrechten. Leraren moeten dit
handboek zien als een bron van inspiratie om hun eigen benadering te
ontwikkelen om de Holocaust te behandelen, het verband te leggen tussen
mensenrechtenschendingen in het verleden en hedendaagse uitdagingen op
dat gebied, en bezoeken aan plaatsen die met de Holocaust te maken
hebben op te nemen in hun onderricht.
Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren
Wat vinden docenten en leerlingen?
"De leerlingen krijgen er zelf het meest uit en dat is veel
krachtiger omdat ze hun eigen conclusies trekken. Het
enige wat we doen is hen de weg wijzen."
— Leerkracht, Tsjechische Republiek
Onderzoek
De discussies met docenten en
leerlingen vonden plaats in het kader
van het onderzoeksproject van het
FRA genaamd: Discover the Past for
the Future: The role of historical sites
and museums in Holocaust education
and human rights education in the EU
(Ontdek het verleden voor de
toekomst - De rol van historische
plaatsen en musea in het onderwijs
over de Holocaust en mensenrech-
teneducatie in de EU). De discussies
werden gehouden in Oostenrijk, De
Tsjechische Republiek, Denemarken,
Duitsland, Italie, Litouwen,
Nederland, Polen en hetVerenigd
Koninkrijk. 118 mensen namen deel
in deze groepen. Zowel docenten als
leerlingen hadden reeds ervaring met
het bezoeken van authentieke
gedenkplaatsen en musea die
verbonden zijn aan de Holocaust.
Naast de gesprekken omvat het
project eveneens:
• een overzicht van relevante literatuur;
• zendingen van vragenlijsten naar de
ministeries die verantwoordelijk zijn voor
onderwijs en het onderhouden van
gedenkplaatsen in alle EU landen;
• zendingen van vragenlijsten naar
22 gedenkplaatsen en musea die de
Holocaust behandelen;
• het uitvoeren van 1 2 bezoeken aan
zulke plekken. De resultaten van het
project zijn te vinden op de website van
het FRA: www.fra.europa.eu.
• Het is belangrijk maar niet gemakkelijk om het lesgeven over de Holocaust en
andere naziregimes te verbinden met het lesgeven over menselijke waarden en
democratic
• Een bezoek aan historische plekken is een krachtige en betekenisvolle ervaring.
• Wanneer leerlingen zelf actief zijn en de mogelijkheid hebben verschillende
aspecten dieper te onderzoeken, voelen ze dat ze meer leren en begrijpen over de
Holocaust en mensenrechten.
Dit waren enkele van de meest belangrijke bevindingen uit groepsdiscussies met
leerlingen en docenten die gehouden werden in 9 Europese landen in 2009. De leer-
lingen en de leerkrachten werden bevraagd over hun ervaringen van de bezoeken aan
gedenkplaatsen en musea en wat ze het belangrijkste achten om te onderwijzen over
de Holocaust en de mensenrechten. Meerdere aspecten die aangekaart werden door
de deelnemers van de discussies zullen belicht worden in dit handboek.
Het verband met ethiek is belangrijk
De discussies tonen aan dat veel docenten en leerlingen denken dat de lessen over
de Holocaust zowel historische als ethische onderwerpen en inzicht in menselijke
waarden zouden moeten bevatten. Historische kennis en het begrijpen van historische
processen is noodzakelijk om te kunnen nadenken en conclusies te kunnen trekken
die toepasbaar zijn op het heden: dit is een fundamenteel element van het lesgeven.
Sommige docenten en leerlingen vermelden het belang van het verwijzen naar de
betekenis van mensenrechten en hoe deze kunnen worden behouden en versterkt
terwijl ze hun kennis over de Holocaust gebruiken. Tot nu toe hebben de lessen over
de Holocaust zelden directe referenties naar de juridische instrumenten die bestaan
om mensenrechten vandaag de dag te behouden.
De deelnemers belichten dat een bezoek aan historische plekken die verbonden zijn
aan de Holocaust een cruciale rol spelen in het leerproces over de Holocaust. Leer-
lingen uit Polen vermelden bijvoorbeeld dat op de plekken "de vernietiging van de
Joden geen abstract concept meer was." Historische plekken kunnen zowel kennis
geven over het lijden van de slachtoffers en hun individuele lot, als over de organisa-
tie, reikwijdte en context van de Holocaust, kennis die men moeilijker in de klas kan
bekomen. Leerlingen omschrijven de oorspronkelijke documenten, getuigenissen en
authentieke objecten als belangrijke "linkes voor een beter begrip" van deze periode
uit de geschiedenis.
10
Een stapin het verleden-een les voor de toekomst: Handboekvoor lerarenr
"Een bezoek brengen aan een gedenkplaats
kan je een breder inzicht geven in wat
mensenrechten zijn. Ze helpen je om te
begrijpen hoe belangrijk het is om een wereld
te creeren waar er voor iedereen plaats is."
— Leerling, Denemarken
De leerlingen verwijzen naar het belang van onderwijs dat gebaseerd is op een
historische kijk met een multi-perspectief en het gebruik van verklarende, op onder-
zoek gebaseerde en projectgeorienteerde leermethoden. Gevarieerd onderwijs, dat de
Holocaust en mensenrechten vanuit verschillende richtingen benaderd, vergemakke-
lijkt en intensifieert het leerproces. Dit is belangrijk voor onderwijs over de Holocaust
en over mensenrechten, omdat beide onderzocht moeten worden door middel van
historische studies en politieke wetenschap, maar ook in de ethiek, filosofie en sociale
wetenschappen. Leerlingen vinden motivatie in het onderzoek van specifieke aspecten
wanneer ze het gevoel hebben dat ze een zekere controle hebben over de inhoud.
Nood aan reflectie
De leerlingen vermeldden ook de behoefte aan reflectie. Dit is noodzakelijk om
de krachtige ervaringen en gevoelens te verwerken die kunnen worden opgewekt
door het bezoek. Eveneens helpt het om inzicht te krijgen in de verhouding
van de kennis die vergaard werd tot het heden en de leerlingen zelf. Docenten
benadrukten ook het belang van het creeren van mogelijkheden voor discussie, het
uitwisselen van standpunten en nadenken. De nood aan nadenktijd is verbonden
aan het vermogen en de bereidheid van de leerlingen om hun persoonlijke
gedachten en hun eigen opinies uit te drukken. Tijdens de discussies werd de
betekenis van de rol van de docent benadrukt. De bijdrage van een docent die
goed op de hoogte is en betrokken is en een oprechte bereidheid heeft om met de
leerlingen te discussieren over mensenrechten, de gelijke waarde van alle mensen
en democratic is van groot belang. Participatie is een belangrijke factor in het
leerproces van de leerlingen waarin er plaats is voor het uitdrukken van hun eigen
gevoelens en gedachten. Wanneer men de leerlingen betrekt bij de planning en
de vormgeving van de lessen, dan intensifieert dat vaak hun betrokkenheid en
bereidheid tot deelname.
"Een bezoek aan een historische plek maakt
het makkelijker te begrijpen wat er daar echt
is gebeurt."
— Leerling, Italie
n
Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren
De Holocaust en de rechten
van de mens
De Holocaust
De Holocaust was de genocide van de
Europese Joden uitgevoerd door het
naziregime en haar collaborateurs
tussen 1941 en 1945. Twee andere
genociden - van de Roma/Sinti en
Polen - en de massamoord van
miljoenen Sovjet krijgsgevangen
werden eveneens gepleegd door de
nazi's parallel met de genocide van de
Europese Joden. Verschillende andere
groepen - politieke dissidenten,
mensen met een handicap, de
zogenaamde 'a-socialen', getuigen van
Jehova, krijgsgevangenen en
homoseksuelen - werden eveneens
slachtoffers van achtervolging,
willekeurige marteling en moord.
Lang voordat de Holocaust plaats vond hadden filosofen, auteurs en politici reeds
ideeen over mensenrechten ontwikkeld. De Holocaust zelf was niet het vertrekpunt
van de geschiedenis van de mensenrechten. Het was echter pas in de nasleep van de
Tweede Wereldoorlog dat de internationale gemeenschap deze rechten en de bereid-
heid om hen op te volgen gezamenlijk verklaarde.
De Holocaust is een determinerende historische gebeurtenis in Europa. Men kan
erover lesgeven omwille van de historische relevantie, om het moderne Europa te
begrijpen, of om de slachtoffers te gedenken en hun weinige redders te vereren.
De Holocaust is 00k historisch vervlochten met het opkomen van verschillende
belangrijke conventies en mechanismen die in leven werden geroepen om de
mensenrechten in de wereld te beveiligen en te beschermen. De Verenigde Naties
formuleerde de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens met de gebeur-
tenissen van de Tweede Wereldoorlog nog vers in het geheugen. De verklaring werd
aangenomen in 1948. Het VN-Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van
Genocide werd in hetzelfde jaar aangenomen. lets soortgelijks gebeurde in Europa.
Op 5 mei 1949 werd met het door 10 Europese landen ondertekende Verdrag van
Londen de Raad van Europa opgericht en een jaar later, op 4 november 1950, werd
het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens ondertekend. In i945-'49
werden de Neurenbergprocessen gehouden voor een aantal vooraanstaande nazi's en
anderen met verantwoordelijke posities. Deze internationale processen voor daders
die zulke feiten aanrichtten waren baanbrekend en men vestigde een basis voor de
ontwikkeling van internationaal strafrecht. Het is daarom moeilijk om te doceren
over mensenrechten zonder te verwijzen naar de Holocaust.
Moeilijk te vermijden morele interpretaties
De Holocaust wekt fundamentele ethische vragen op. Als historische gebeurtenis is
het nog zo recent en de misdaden tegen onschuldige mensen zijn zo extreem dat het
moeilijk is om morele interpretaties te vermijden. Lesgeven over de Holocaust im-
pliceert het aantonen van de gevolgen van grove schendingen van de mensenrechten.
De verhalen van de slachtoffers en hun lot kunnen inzicht geven over de betekenis
van mensenrechten. Documenten van daders, dagboeken, brieven en hun naoor-
logse getuigenissen kunnen inzicht verschaffen in de gedachten en de daden van de
mensen die deze misdaden organiseerden en uitvoerden en hoe ze deze trachtten
te rechtvaardigen.
Meerdere studies tonen aan dat zowel leerlingen als docenten de link leggen tussen
het leren over de historische gebeurtenis van de Holocaust en het bespreken van
kwesties die gerelateerd zijn aan de waardigheid en de rechten van de mensen. De
historische kennis voorziet een kans na te denken over hedendaagse mensenrechten
kwesties op een bewuste en diepgaande manier.
De naziutopie van een "raciaal pure" natie, een gemeenschap waarin enkel specifieke
mensen welkom waren, was een drijvende kracht achter de Holocaust. Deze uto-
pie was niet uitgevonden door de nationaalsocialisten, noch beperkt tot slechts een
Europees land, maar zij maakten deze gedachten fundamenteel voor hun politieke
agenda, en ze kregen 00k de macht om deze toe te passen. De racistische ideologie
van de nazi's impliceert een hierarchische indeling van menselijke wezens volgens
hun "waarde", welk de antithese is van het idee dat alle mensen gelijk zijn in waar-
digheid en rechten, zoals in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens
uit 1948 staat vermeld.
12
Nazipropaganda streefde naar het overtuigen van mensen om te geloven in een
systeem dat vaak de meest fundamentele rechten van sommige groepen ontzegt.
De Holocaust vond plaats in omstandigheden die de meest extreme misdaden tegen
mensen en de mensheid mogelijk maakten en dat kon omdat er mensen aan de
macht kwamen die de wil, de middelen en voldoende steun hadden om die uit te
voeren. De Holocaust was de eerste noch de laatste genocide van de geschiedenis. Er
zullen er nog meer plaatsvinden in de toekomst als respect voor mensenrechten geen
hoofdzaak wordt in onze samenlevingen. Tenslotte is genocide een bewuste daad en
niet slechts een gevolg van ongelukkige omstandigheden.
De Neurenbergprocessen
(1945-1949) vormden een
keerpunt in de vervolging van
misdaden tegen de menselijkheid
door de internationale
gemeenschap.
(Foto: Corbis)
Een keuze om mensenrechten te beschermen
Respect voor mensenrechten kan niet vanzelfsprekend gevonden worden.
Mensenrechten kunnen enkel gewaarborgd worden wanneer een voldoende aantal
mensen zichzelf beschikbaar stelt voor de bescherming van deze fundamentele rechten.
In Europa en in andere landen vormen de Holocaust en de Tweede Wereldoorlog een
belangrijk referentiepunt om ons te herinneren aan ieders recht op leven, vrijheid en
persoonlijke veiligheid. Doceren over de Holocaust heeft ongetwijfeld een rol in het
lesgeven over mensenrechten, in het uitleggen van de historische context die leidde
tot de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, maar het kan 00k een
belangrijke rol spelen in het lesgeven voor mensenrechten, d.w.z. in het helpen om
het engagement van individuen en samenlevingen te versterken in de verdediging
van deze fundamentele rechten. In de volgende vier hoofdstukken geven we enige
historische achtergrondinformatie over mijlpalen in de totstandkoming van de men-
senrechten, de nazitijd en de juridische antwoorden daarop en over andere misdaden
tegen de mensheid, met voorbeelden over hoe deze informatie in het onderwijs kan
worden gebruikt.
13
Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren
Mensenrechtentijdlijn met focus
op Europa
De geschiedenis van de ontwikkeling, versterking en inwerkingtreding van
de mensenrechten is lang, kent vele terugvallen en heeft nog veel moeilijkheden
te overwinnen. We beginnen onze tijdlijn in de i8de eeuw in Europa, toen de
filosofen van de Verlichting samenlevingen trachtten te stichten die gebaseerd waren
op democratische principes die voor de burgers gelijkheid voor de wet zouden
garanderen. Al deze principes werden ontwikkeld om de mogelijkheid te creeren
dat mensen hun volledige potentieel kunnen ontwikkelen.
1 789: Verklaring van de Rechten van Mens en de Burger in
Frankrijk. Deze verklaring definieert de natuurlijke rechten die
onvervreemdbaar en onaantastbaarzijn, de meest waardevolle
daarvan zijnde vrijheid, bijvoorbeeld:
Artikel 1 ) Menselijke wezens worden vrij en gelijk geboren en
hebben rechten.
Artikel 2) De plicht van alle politieke verenigingen is het behouden
van natuurlijke rechten van de mensen, de rechten van vrijheid,
prive-bezit, veiligheid en het recht om zich te verzetten tegen
oppressie. De nadruk ligt op politieke en civiele rechten.
Artikel 3) Niemand kan macht uitoefenen zondertoestemming van
het volk.
Frankrijk en de Verenigde Staten zijn tussen de eerste landen die
mensenrechtenbepalingen invoeren. Vele landen volgen hen kort
daarop. Steeds meer mensenrechten worden in de nationale
grondwetten ingebed.
De meeste mensenrechtenbepalingen uit de i8de eeuw hebben
als doel het individu te beschermen tegen de macht van de staat.
Deze worden de politieke mensenrechten genoemd.
1 791 : Frankrijk kent de Joden het staatsburgerschap toe. Kort
daarna, in 1796, krijgen de Joden in Nederland het staatsburger-
schap. Staatsburgerschap voor Joden in andere landen volgt:
Pruisen in 1812; Denemarken in 1814; Griekenland in 1830; Belgie
in 1831, Hongarije in 1867; Zweden in 1870 en Zwitserland in 1874.
1 807: Britse Wet voor Afschafhng van de Slavenhandel.
1 907: Noorwegen is het eerste Europese land dat vrouwen
stemrecht geeft.
1 91 9: Na de Eerste Wereldoorlog wordt het Verdrag van Versailles
ondertekend. Voor het eerst stelt de internationale gemeenschap
staatshoofden verantwoordelijkvoorde schending van mensen-
rechten. Andere verdragen van Versailles benadrukken rechten van
minderheden.
1 920: De Volkenbond wordt opgericht. Het doel is om via dialoog
oorlog te voorkomen. Deze nieuwe installing faalt wanneer
belangrijke naties (zoalsde Verenigde Staten) besluiten zich er niet
bij aan tesluiten. De Volkenbond wordt officieel vervangen doorde
Verenigde Naties in i945-'46.
1 945: Oprichting van de Verenigde Naties (VN). De taak van de VN is
de wereldvrede en -veiligheid te behouden en economische,
sociale, culturele en humanitaire samenwerking te bevorderen.
Meer dan 185 naties hebben zich aangesloten bij de Verenigde
Naties. Meer informatie is te vinden op: www.un.org/.
1 946: De Neurenbergprocessen om nazioorlogsmisdadigers te
berechten vinden plaats in Neurenberg, Duitsland. De verdachten
kregen de volgende telastleggingen: (1) misdaden tegen de vrede,
(2) oorlogsmisdaden; (3) misdaden tegen de mensheid en
(4) samenzwering teneinde voornoemde misdaden te plegen.
1 948: De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM)
wordt ondertekend. Na deTweede Wereldoorlog was hetgeweten
van de mensheid zo diep geschokt dat de Algemene Vergadering
van de Verenigde Naties de Universele Verklaring van de Rechten
van de Mens en het Zelfbeschikkingsrecht van Koloniale Volkeren
aanneemt. De verklaring is de eerste wereldwijde uiting van
rechten voor alle mensen. Het document bestaat uit 30 artikelen en
vormde de basis voor veel latere documenten. De UVRM is verder
uitgewerkt in daarop volgende internationale verdragen, regionale
mensenrechteninstrumenteen, nationale grondwetten en wetten.
De verklaring is niet bindend, maar werd uitdrukkelijk aangenomen
om de betekenis vast te leggen van de woorden"grondrechten"en
"mensenrechten" die voorkomen in het Handvest van de Verenigde
Naties. Het handvest is bindend voor alle lidstaten. De volledige
tekst kan worden gevonden op: www.un.org/en/documents/udhr.
1 948: Het VN-Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van
Genocide wordt aangenomen. Dit Verdrag treedt injanuari 1951 in
werking. Het genocidenverdrag is een verreikend en wettelijk
bindend internationaal instrument ter bestraffing van de misdaad
van volkerenmoord. Deelnemende landen wordt aangeraden
handelingen van genocide te voorkomen en te bestraffen, in oorlog
en in vredestijd. Sinds 2010 hebben 140 landen het verdrag
geratificeerd. De volledige tekst kan worden gevonden op:
www2.ohchr.0rg/english/law/genocide.htm.
1 949: De Raad van Europa wordt opgericht. De Raad van Europa
zetelt in Straatsburg (Frankrijk) en is op 5 mei 1 949 door tien
landen opgericht. De Raad van Europa tracht door heel Europa
14
Een stapin het verleden-een les voor de toekomst: Handboekvoor lerarenr
gedeelde, democratische beginselen te ontwikkelen die het respect
voor de mensenrechten, de democratie en de rechtstaat garande-
ren. In 2010 was het aantal leden van de Raad van Europa gestegen
tot 47. Meer informatie is te vinden op: www.coe.int/.
1 950: Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de
mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wordt aangenomen.
Dit verdrag komt er in navolging van de UVRM en in 1953 trad het
in werking. Alle 47 lidstaten van de Raad van Europa zijn gebonden
door het verdrag. In tegenstelling totde UniverseleVerklaring is het
EVRM dus een bindend verdrag. Naleving wordt gecontroleerd
door het Europees Hof voorde Rechten van de Mens (EHRM), dat
zetelt in Straatsburg. Vermeende schendingen van het EVRM
kunnen door landen of individuen worden aangeklaagd bij het
EHRM. De volledige tekst is te vinden op:
http://conventions.coe.int/treaty/en/treaties/Html/005.htm.
1 965: Het Internationaal VN-Verdrag inzake de Uitbanning van alle
vormen van Rassendiscriminatie (IVUR) wordt aangenomen. Het
IVUR trad in 1 969 in werking. Het bindt de leden tot uitbanning van
rassendiscriminatie. Het heeft een systeem voor het indienen van
individuele klachten, waardoor het effectief van de leden afge-
dwongen kan worden. Dat heeft geleid tot de ontwikkeling van een
beperkte jurisprudence over de interpretatie en de toepassing van
het verdrag. De toepassing van het verdrag wordt gecontroleerd
door het Comite voor de Uitbanning van Rassendiscriminatie. Vanaf
2010 heeft het 173 leden. De volledige tekst is te vinden op:
www2.0hchr.org/english/law/cerd.htm.
1 966: Het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke
Rechten en het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale
en Culturele rechten worden aangenomen. Beide verdragen werden
in 1976 van kracht.
Het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke
Rechten verplicht zijn leden tot respect voor de burgerlijke en
politieke rechten van individuen, waaronder het recht op leven,
vrijheid van godsdienst, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van
vergadering, stemrecht en het recht op een eerlijk proces. De
volledige tekst is te vinden op:
www2.0hchr.org/english/law/ccpr.htm.
Het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en
Culturele rechten bindt de partijen te werken aan de garantie van
economische, sociale en culturele rechten voor individuen,
waaronder het recht op werk en op gezondheid, scholing en een
adequate levensstandaard. De volledige tekst is te vinden op:
www2.0hchr.org/english/law/cescr.htm.
1 989: Het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind wordt
aangenomen. De Algemene Vergadering nam dit verdrag aan op
20 november 1989, dertig jaar na de Verklaring van de Rechten van
het Kind. In 1990 werd het van kracht. Het Kinderrechtenverdrag is
een internationaal verdrag dat de burgerlijke, politieke, economi-
sche, sociale en culturele rechten van kinderen vastlegt. Onderteke-
nende landen zijn ertoe gebonden door het intemationale recht.
Naleving wordt gecontroleerd door het VN-comite voorde rechten
van het kind, dat bestaat uit leden van alle landen van de wereld. In
2010 hebben alleen Somalieen deVS het niet geratificeerd. De
volledige tekst is te vinden op:
www2.0hchr.org/english/law/crc.htm.
1990: Het VN-verdrag inzake de bescherming van de rechten van
alle migrerende werknemers en hun gezinsleden wordt
aangenomen. Het verdrag trad in 2003 in werking. De volledige
tekst is te vinden op www2.0hchr.org/english/law/cmw.htm.
1 998: Het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof wordt
aangenomen. Het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof
(vaak het Statuut van Rome genoemd) is het verdrag waarbij het
Internationaal Strafhof werd opgericht. Het werd aangenomen op
een diplomatieke conference in Rome op 17 juli 1998 en het werd
van kracht in 2002. In 2010 zijn 111 landen aangesloten bij
het statuut.
2000: Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
wordt aangenomen. Het EU-handvest van de grondrechten werd
wettelijk bindend metde inwerkingtreding van het Verdrag van
Lissabon in december 2009. In zes hoofdstukken - waardigheid van
de persoon, vrijheid, gelijkheid, solidariteit, burgerschap en
gerechtigheid - worden in 54 artikelen de fundamentele waarden
en de burgerlijke, politieke, economische en sociale rechten van de
EU-burgers vastgelegd. De volledige tekst is te vinden op:
www.eucharter.org/.
2002: Het Internationaal Strafhof wordt gevestigd in Den Haag,
Nederland. Dit hof van de VN is een permanente installing voor de
vervolging van oorlogsmisdaden en vervangt de ad-hoc strafhoven
voor Rwanda en voormalig Joegoslavie.
2006: Het Verdrag inzake de rechten van personen met een
handicap wordt aangenomen. Het doel van dat verdrag is om alle
personen met een handicap volledig en gelijkwaardig te laten
genieten van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden en
om het respect voor hun waardigheid te bevorderen. Het verdrag
trad in 2008 in werking. De volledige tekst is te vinden op: www.
un.org/disabilities/convention/conventionfull.shtml.
15
Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren
1919-1932 De opkomst van de nazi's
De Eerste Wereldoorlog, soms 00k de "Grote Oorlog", "De eerste van de moderne
oorlogen", of zelfs "de oorlog om alle oorlogen te beeindigen" genoemd, eindigde in
1918. Ongeveer negen miljoen jonge mannen waren gesneuveld, velen in loopgraven
en in de bittere kou. Miljoenen anderen waren getraumatiseerd en steden over heel
Europa lagen in puin.
De oorlog kwam op een moment dat de minderheidsrechten aan belang begonnen te
winnen op het Europese continent en elders. De Eerste Wereldoorlog vertraagde dit
proces enigszins, maar diende tevens als katalysator voor de verdere evolutie.
Voor de Eerste Wereldoorlog, bijvoorbeeld, waren er reeds stappen gezet in het
verwerven van vrouwenrechten. Nieuw-Zeeland had vrouwen stemrecht gegeven in
1893 en meer dan 10 Europese landen volgden dit voorbeeld in 19 18 en 19 19, zodra
de oorlog was beeindigd, met inbegrip van Duitsland en Polen.
Het jaar 19 18 was in andere opzichten een kritisch jaar. De Vredesconferentie van
Parijs werd op 12 januari 19 18 geopend. Het was de vergadering van de geallieerde
overwinnaars van de Eerste Wereldoorlog, om de vredesonderhandelingen te voeren
na de wapenstilstand van 19 18. De belangrijkste discussies draaiden rond de kwestie
hoe men Duitsland best kon bestraffen voor zijn rol in het conflict. De bijeenkomst
duurde acht dagen en er waren diplomaten van meer dan 3 landen aanwezig.
Groot-Brittannie, Frankrijk, Italie, Japan en de Verenigde Staten speelden een
Het Verdrag van Versailles van nabij bekeken
Vraag de leerlingen een aantal van de belangrijkste bepalingen uit
het verdrag hieronder voor te lezen. Vraag dan aan elke leerling
om zelfstandig op te schrijven hoe ze denken dat een straf invloed
heeft op a) de gemiddelde Duitse burger, b) een jongere burger
van hun leeftijd. Verdeel de leerlingen in groepjes van vier of vijf en
vraag hen hun antwoorden te vergelijken. Nadat elk groepje zijn
bevindingen heeft voorgesteld, kunnen de leerlingen ondervraagd
worden. Was zulke straf gerechtvaardigd gegeven de schadedie
tijdens de oorlog was toegebracht? Zo niet, wat voor een straf zou
meer gepast geweest zijn volgens hen?
Sommige hoofdbepalingen uit het Verdrag van Versailles:
1. Duitsland moest de Alsace-Lorraine gebieden overdragen aan
Frankrijk
2. Duitsland moest al haar kolonies overdragen, inbegrepen
Togo en Kameroen.
3. Duitsland moest de koolmijnen in de Saar-regio aan Frankrijk
overdragen.
4. Duitsland moest verschillende gebieden aan Belgie afstaan,
inbegrepen Malmedy en Eupen.
5. Duitsland moest delen van West-Pruisen en Posen aan Polen
(een nieuw Land) afstaan
6. Duitsland moest alle militaire apparatuur en materialen aan
de geallieerden afstaan.
7. Alle Duitse bezittingen in het buitenland zouden in beslag
genomen worden.
13
14
Duitsland had niet het recht bepaalde wapens te bezitten,
waaronder tanks en vliegtuigen.
De totale grootte van het Duitse leger mocht de 1 00.000
manschappen en 1 5.000 mariniers niet overschrijden.
Duitsland moest grote hoeveelheden machines en bouwma-
terialen afstaan, evenals treinen en vrachtwagens.
Duitsland moest de geallieerden steenkool, chemicalien en
brandstof geven gedurendeeen (nog vastte stellen)
aantal jaren.
Alle Duitse onderzeese telegraafkabels moesten overgedra-
gen worden.
Duitsland mocht niet deelnemen aan de Volkerenbond.
Duitsland moest een stevige geldboete betalen: 20 biljoen
gouden marken.
Het gevoel van vernedering en de slachtofferrol leidde tot een
algemeen onbehagen bij de Duitse bevolking. Slechts een jaar
na deondertekening van het Verdrag van Versailles werd de
Duitse Arbeiderspartij (DAP) opgericht. In 1 920 werd de naam
gewijzigd in NSDAP, door er"Nationaalsocialisme" aan toe te
voegen. De leden werden bekend als nazi's. De partij verwierp
het Verdrag van Versailles en zijn ideologie was gebaseerd op
kritiek op het communisme en laissez-faire kapitalisme. De zin
op wraak was voelbaar. De partij was 00k streng antisemitisch en
propageerde de"raszuiverheid van het Duitse volk".
Na een mislukte poging om aan de macht te komen en als
gevolg daarvan in de gevangenis te belanden, publiceerde
16
Een stapin het verleden-een les voor de toekomst: Handboekvoor lerarenr
dominante rol. Uit de bijeenkomst vloeiden vijf verdragen
voort (Verdragen van de Vrede van Parijs) als poging om
een langdurige vrede te behouden. Het belangrijkste van
de vijf was het Verdrag van Versailles. Voor het eerst in
de geschiedenis verbond de wereldgemeenschap zich er
toe om straffen op te leggen aan staatshoofden voor hun
verantwoordelijkheid in de schending van de mensenrech-
ten. Het verdrag eiste dat Keizer Wilhelm II van Duistland
berecht zou worden voor "extreem misdrijf tegen inter-
nationale moraliteit en de onschendbaarheid van verdra-
gen". Wilhelm II vluchtte vervolgens naar Nederland, dat
weigerde hem uit te leveren. Er werd tijdens de conferentie
veel gesproken over kwesties die te maken hebben met de
rechten van minderheden met inbegrip van het recht op
leven, vrijheid, godsdienstvrijheid, recht op nationaliteit en
verblijfsrecht, volledige gelijkheid met andere burgers van
dezelfde natie en de toepassing van civiele en politieke rech-
ten. Maar het belangrijkste van het verdrag was de strenge
bestraffing van Duitsland. Omdat het geen keus had,
ondertekende Duitsland onder protest het verdrag.
"Hitler, onze laatste hoop," 1 932. Tijdens de presidentsverkiezingen
van 1 932 prees de nazipropaganda Hitler aan als de verlosser voor de
Duitsers die de Grote Depressie werkloos en straatarm gemaakt had.
(Foto: USHMM)
Adolf Hitler in 1925 zijn boek Mein Kampf. Dit document
had grote gevolgen, Adolf Hitler onderlijnt hierin zijn
ideologie, diep geworteld in antisemitisch geloof. Hij
schrijft bijvoorbeeld, "Heden ben ik van mening dat ik handel
in overeenstemming met de wil van de Almachtige Schepper:
door mezelfte beschermen tegen de Jood, vecht ik voor het werk
van de Heer."
Alhoewel de nazipartij in wezen antidemocratisch is, namen
ze wel deel aan verschillende democratische verkiezingen
in dejaren '20, maar zonder veel succes. Ondanks het
veelvoud aan economische en sociale problemen in Duitsland
haalde de partij slechts 3% bij de nationale verkiezingen van
december 1 924 en slechts 2,6% in 1 928. De doorbraak kwam
er echter na de Grote Depressie die nog meer economisch
leed had teweeggebracht. De nazipartij haalde 18,3% van
de stemmen in de Reichstag verkiezingen van September
1930 en werd zo de tweede grootste partij in de Rijksdag na
de sociaal-democraten. Bij de verkiezingen van 31 juli 1932
haalde de NSDAP 37,4% van de stemmen en werd de sterkste
partij in Duitsland.
Filosofie en praktijk van de eugenese
Geef descholieren de Universele Verklaring van de Rechten van
de Mens (UVRM) en vraag hen om teksten uit te kiezen over
eugenese. Als ze niet beschikbaar zijn, kunt u een algemene
omschrijving geven, gebaseerd opde tekst hieronder. Vraag de
scholieren om in groepjes hun idee vast te leggen over welke
rechten uit de Verklaring geschonden worden door de filosofie
of de praktijk van eugenese.
Tijdens dejaren '20 won de pseudo-wetenschappelijke
rassenstudie aan populariteit, vooral in Europa en Noord
Amerika. Eugenese is de studie en praktijk van het selectief
kweken van menselijke wezens. De term werd bekend door
Sir Francis Galton in 1 880, die eugenese definieerde als "de
studie van alle factoren onder menselijke controle die de raciale
kwaliteit van de toekomstige generaties kunnen bevorderen
of benadelen". Het opzet was om de'zwakkere'individuen te
weerhouden om kinderen te krijgen zodat de menselijke genen
sterkerzouden worden.
Een ondertoon van raciale suprematie en zuiverheid van
ras was duidelijk aanwezig en de principes van eugenese
bei'nvloedden de leidende nazi's. Het is vanzelfsprekend dat de
overtuigingen en praktijk van eugenese aanvallen impliceerde
op fundamentele rechten. Er was sprake van schending van
het recht op leven, het recht op het stichten van een gezin en
de vrijheid om niet gediscrimineerd te worden. Tegenwoordig
is er nieuwe reden tot bezorgdheid over eugenese in verband
met de ethische en morele gevolgen van de ontwikkeling van
gentechnologie, genetische modificatie en het klonen van
mensen.
17
Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren
Tijdlijn als handig werktuig
Tijdlijnen zijn handig om een overzicht
te creeren van historische gebeurtenis-
sen. Door politieke veranderingen,
wetgeving en individuele levens van
mensen te volgen op een tijdlijn kunnen
de leerlingen een chronologisch beeld
krijgen van de gebeurtenissen.Toch
moet men opletten dat men niet de
indruk wekt dat de gebeurtenissen
onvermijdelijk plaatsvinden volgens dit
schijnbaar lineairepad.
In het Anne Frankhuis in Amsterdam
wordt aan scholieren van 10 tot 14 jaar
gevraagd om 7 of 8 foto's van Anne
Franks familiegeschiedenis naast
hetzelfde aantal foto's van de historische
gebeurtenissen van de Holocaust te
plaatsen. De foto's illustreren
gebeurtenissen zoals het aan de macht
komen van de nazi's, de novemberpo-
grom (eufemistisch verwijzen de daders
naar deze gebeurtenis als Kristalnachf)
en de Duitse invasie van Nederland.
Leerlingen werken in kleine groepjes om
de foto's op een tijdlijn te plaatsen die
begint in 1 929, het jaar van de geboorte
van Anne Frank, tot het einde van de
jaren '40. De foto's worden op de
gemeenschappelijke tijdlijn geplaatst en
de leerlingen en de docent bespreken de
gebeurtenissen en hun impact op de
familie Frank. Dit helpt om eerder
abstracte conclusies die werden
getrokken te concretiseren.
Om een thema in te voeren en meer te
weten te komen over de interesses en
kennis van deelnemers bieden collega's
van het Buchenwald Memorial in
Duitsland 100 foto's en schilderijen die
situaties uit de geschiedenis van de
plaats Buchenwald naleven.
De beschrijvingen van de deelnemers
bieden aanknopingspunten om de
geschiedenis van Buchenwald van de
jaren '30 tot het heden in een
veelvoudig perspectief te benaderen: de »
193 3-1939 De voorbereiding van
de Holocaust
Na een reeks verkiezingen in 1932 werd de nazipartij de grootste partij van
Duitsland, alhoewel het de meerderheid van stemmers niet kon overtuigen en in
populariteit daalde. Desalniettemin duidde de president Hindeburg op 30 janu-
ari 1933 Hitler aan als Rijkskanselier. De gevolgen waren van onmiddellijke aard.
De antidemocratische gevoelens van de nazileiders werden vertaald in antidemocra-
tische handelingen die de nazigreep op de samenleving vestigde om alle oppositie te
elimineren.
Door uitzonderingswetten te gebruiken werden beperkingen ingevoerd in de vrijheid
van meningsuiting, persvrijheid en vrijheid van vereniging en vergadering. Alle spo-
ren van democratie en fundamentele rechten van de Duitse burgers werden verwij-
derd. Een aantal decreten van 28 februari 1933 verwijderden belangrijke burgerlijke
vrijheden met als voorwendsel dat het land onder bedreiging was van een coup. Po-
litieke tegenstanders werden gearresteerd en naar interneringskampen gestuurd waar
ze geen gevaar betekenden voor de regering. De Machtigingswet van 23 maart 1933
gaf het kabinet de autoriteit om wetten te bepalen zonder de deelname van het Rijks-
dag voor een periode van vier jaar. Er werd een dictatuur gevestigd.
De eliminatie van alle oppositie en persvrijheid liet de naziregering toe om alle
levenssferen te domineren, zelfs de inhoud van formele en non-formele educatie voor
haar jonge burgers. Regeringspropaganda kwam ongehinderd in de publieke sfeer en
bedroeg steeds zwaardere straffen. Veel van deze propaganda was in wezen antisemi-
tisch. Het bleek succesvol en diende als rechtvaardiging voor de maatregelen tegen
de Joodse bevolking. Stap voor stap werden de Joden gescheiden van hun buren en
weggehaald van alle instellingen van de gemeenschap. Hun fundamentele rechten
werden zodanig uitgehold dat overleven moeilijk werd.
De Neurenbergwetten van 1935 vertegenwoordigden een belangrijk moment in
de geschiedenis van de achtervolging van de Duitse Joodse bevolking en de tenuit-
voerbrenging van de nazistische raciale ideologie. Onder andere werden de wetten
uitgevaardigd die bepaalden volgens "bloedrelaties" wie Duitser kon zijn en wie niet.
Ontkennen van de rechten van de Joden in nazi-Duitsland
Een methode om het stap voor stap ontkennen van de rechten
van de Joden te bestuderen is de volgende. Hieronder staat een
korte lijst van de beperkingen die golden voor de Joden van
1933 tot 1940. Geef de leerlingen (in groepjes van 4) de volgende
lijst van beperkingen van mensenrechten in willekeurige volgorde.
Vraag hen dan om ze in de juiste volgorde te plaatsen. Vraag hen
daarna om samen vier"categorieen beperkingen" te maken en de
beperkingen in deze vier categorieen te plaatsen. Laat ze de cate-
gorieen die ze hebben gevonden met de anderen vergelijken. In de
volgende stap gaan de leerlingen voor elke categorie zoeken welke
beperkingen, in hun visie, in die tijd de grootste gevolgen hadden
voor een jonge persoon van hun leeftijd en waarom.Tenslotte moe-
ten ze bespreken wat volgens hen het naziregime wilde bereiken
met deze stap-voor-stap-beperkingen.
1933
Joodse onderwijzers worden verbannen uit de staatsscholen
Het is voor Joodse advocaten verboden om hun beroep uit
te oefenen
Joden krijgen niet het recht een ziekteverzekering te hebben
Joodse functionarissen worden ontslagen
Joden mogen niet meer zingen in een koor
Joden mogen niet meer naar het strand
1935
Joodse muzikanten mogen hun beroep niet uitoefenen
Joden mogen alleen op speciale banken in het park zitten
Joden mogen niet meer met niet-Joden trouwen
Joden verliezen hun (Duitse) nationaliteit
18
"Adolf Hitler luistert naar de uitslagen van de parlementsverkiezingen begin 1 933. Niet lang daarna
werden alle politieke partijen verboden, behalve de nationaal-socialistische partij."
(Foto: USHMM)
Het huwelijk tussen "Joden en Duitsers" werd verboden. Het is opmerkenswaardig
dat de Joden een aantal rechten kregen die men kan beschouwen als helemaal geen
rechten. Deel 4 van de Wet ter bescherming van Duits bloed en Duitse eer:
1. Het is voor Joden verboden de nationale vlag van het Reich ofde nationale
kleuren te dragen ofuit te hangen.
2. Ze krijgen wel de toestemming dejoodse kleuren te dragen ofuit te hangen.
Dit recht is beschermd door de staat.
oor de toekomst: Handboek voor leraren
» methode zelf helpt om te begrijpen dat
er geen "geschiedenis van Buchenwald"
bestaat maar vele verhalen van
betrokkenen: wetenschap en kunst
ondersteunen een debat over
verschillende perspectieven en de
werkelijke betekenis van deze verhalen
en ontwikkelingen voor de deelnemers.
Daarna worden de beelden met
magneten op een tijdlijn aan de muur
vastgemaakt: sommige momenten zijn
goed gedocumenteerd, terwijl andere
tijdsperioden leeg blijven: kennis is
afhankelijk van interesses en men kan
zien hoe verschillende groepen beelden
beschrijven afhankelijk van hun versie
van het verleden. Deze methode biedt
een wijde verscheidenheid om de
deelnemers, hun standpunten en opinies
te betrekken en om de ontwikkeling van
normen die tot oneerlijkheid en misdaad
leiden (zoals de nazi ideologie) voor te
stellen, met elkaar te verbinden, en te
bespreken, maar 00k de oorsprong van
mensenrechten als een instrument om
gerechtigheid en gelijkheid te steunen.
Een tijdlijn van dejaren '20 tot aan het
einde van de jaren '40 zal laten zien hoe
de rechten van de Joden en andere
groepen door wetgeving werden
ontnomen en geeft 00k een beeld van
het naoorlogse werk om verdragen op
te stellen om de mensenrechten te
beschermen.
Aangezien er geen stemmen van protest klonken toen deze maatregelen werden
ingevoerd, versterkte de antisemitische propaganda de reeds bestaande anti-Joodse
gevoelens van de Duitse bevolking. De Joden werden zelf verantwoordelijk
geacht voor het feit dat het leven voor hun moeilijker werd . Dit "beschuldigen
van het slachtoffer" overheerste het discours van die tijd. Zelfs van de eerste
massamoorden en arrestaties van Joden in heel Duitsland tijdens de pogrom van
9-10 november 1938 kregen de Joden de schuld.
Joodse kunst- en antiekhandelaars mogen niet meer werken
Jonge Joden krijgen geen toestemming om samen te komen in
groepen van meer dan 20
Huwelijken tussen Joden en niet-Joden worden ongeldig
verklaard
1936
Joden worden verplicht om hun schrijfmachines in te leveren
Joden moeten hun fietsen inleveren
Joden moeten hun grammofoonplaten inleveren
Journalisten moeten bewijzen dat ze van Arische afkomst zijn
tot voor 1800
1937
Joden mogen niet aan de universiteit promoveren
1938
Joden mogen geen land meer bezitten
Joodse bezittingen kunnen opgeeist worden door de regering
Joodse straatnamen worden gewijzigd
Joodse dokters mogen niet langer praktiseren
Joodse kinderen mogen niet meer naar Duitse scholen
Joden worden verplicht om de extra namen Israel voor mannen
en Sara voor vrouwen aan hun naam toe te voegen
Joden mogen niet meer alleen een zaak bezitten
Joden mogen niet langer vrij kiezen waar ze zich vestigen
1939
Joden mogen geen radio meer hebben
Joden mogen na 8 uur 's avonds niet meer buiten komen
Joden kunnen verjaagd worden uit hun woning zonder reden
of waarschuwing
19
Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren
Van Neurenberg tot Den Haag
De Neurenbergprocessen en
het Verdrag van Rome
De Neurenbergprocessen definieerden
de misdaden tegen de mensheid als
moord, slavernij, deportatie en
gelijkaardige handelingen tegen de
burgerbevolking. De acties die in de
concentratie- en uitroeii'ngskampen
werden ondernomen, alsook de
vervolging op basis van politieke,
racistische en religieuze overtuigingen
werden inbegrepen. Individuele
moorden, massamoorden die in gang
gezet werden door de SS troepen en de
Einsatzgruppen of paramilitaire
eenheden werden aangepakt, evenals
de vernietiging van de twee Tjechische
steden Lidice en Lezaky in juni 1942 en
de Franse stad Oradour-sur-Glane in
juni 1944-
Volgens het Verdrag van Rome van
1 7 juli 1 998 dat de acties van het
Internationaal Strafhof behandelt,
vormen de misdaden tegen de
mensheid, genocide en oorlogsmisda-
den nu de misdaden tegen het
eerstelijns internationaal recht, de
Universele Rechtspraak. Met andere
woorden, een dader kan veroordeeld
worden voor zijn misdaden in alle
landen, ongeacht of daar een verdrag
werd goedgekeurd. Staten zijn zo
gerechtigd om de verdachten van de
misdaden aan te houden, ongeacht de
plaats waar de misdaad werd gepleegd
en ongeacht de nationaliteit van de
daders of slachtoffers. Niet alle landen
hebben het verdrag geratificeerd.
Donderdag 14 februari 2002. Een Bosnische vrouw huilt terwijl ze op televisie naar
de oud-president van Joegoslavie Slobodan Milosevic kijkt tijdens diens proces
voor het tribunaal van de Verenigde Naties voor oorlogsmisdaden in Den Haag. Ze
bevindt zich in een viuchtelingencentrum in Tuzla voor weduwen uit Srebrenica.
Alle mannen in haar familie zijn vermist sinds het bloedbad in Srebrenica.
Milosevic werd beschuldigd van het plegen van oorlogsmisdaden tegen niet-Servi-
ers in Kosovo, Kroatie en Bosnie, waaronder het bloedbad in Srebrenica.
(Foto: Amel Emric)
De Holocaust en de Tweede Wereldoorlog hadden langetermijngevolgen voor hoe
de wereld nadien aangelegenheden inzake rechten en plichten waarnam over de na-
tionale grenzen heen. Een van de belangrijkste gebeurtenissen in deze transformatie
was de oprichting van de gerechtshoven voor oorlogsmisdaden in Neurenberg tussen
1945 en 1949.
De gerechtshoven kwamen tot stand naar aanleiding van de overeenkomst tussen
de geallieerden en de effectieve richtlijnen die werden gepubliceerd in Londen op
8 augustus 1945. Een totaal van 13 processen werden gehouden tegen mensen die
beslissingen hadden genomen, bevelen hadden gegeven en die van misdaden tegen
de mensheid, oorlogsmisdaden en misdaden die indruisten tegen internationale
verdragen. Ook werd er besloten om diegenen te vervolgen die actief waren in de
administratieve departement en de misdaden ondersteunden, bijvoorbeeld het Eco-
nomische en Administratief Hoofdbureau van de SS (SS WVHA) dat de concentra-
tiekampen beheerde, waaronder Auschwitz-Birkenau.
Zij die vervolgd werden brachten als verdediging aan dat ze handelden in
overeenstemming met de wetgeving van het Derde Rijk. Voor sommige misdaden
die aanleiding waren tot veroordeling was de wetgeving reeds in werking
voor 1939, voor andere misdaden bestond er geen wetgeving op het ogenbik dat ze
gepleegd werden.
20
Een stapin het verleden-een les voor de toekomst: Handboekvoor lerarenr
Integriteit van menselijk leven gaat boven alles
De vraag hoe iemand met terugwerkende kracht verantwoordelijk gesteld kan
worden is complex, maar het idee dat de integriteit van het menselijke leven een
onvervreemdbaar natuurlijk recht is, was een belangrijk uitgangspunt voor de
Neurenbergprocessen. Dit betekent dat, ongeacht wat de meerderheid van de
samenleving denkt of hoe mensen kiezen te handelen, de integriteit van de mens
boven alle specifieke wetten en politiek gaat. Het idee is dat misdaden tegen de
mensheid altijd misdaden zijn, ongeacht of er overeenkomsten of sociale contracten
bestaan in de samenleving waar ze gepleegd worden.
Dit principe en de manier om menselijk leven te definieren, en daarbij onze
verantwoordelijkheid ervoor, is fundamenteel voor hoe we mensenrechten
vandaag de dag waarnemen en ervaren, zowel in het internationaal recht als in de
nationale wetgeving.
Internationale verdragen en overeenkomsten die de relaties tussen staten tussen
staten en hun burgers regelen worden internationaal recht genoemd. Deze wetten
zijn de erkenning dat bepaalde misdaden zo ernstig zijn dat ze de soevereniteit van de
naties te boven gaan en dat tussenkomt van andere staten nodig is.
Toen het Handvest van de VN geldig werd in 1945, legde het de basis voor het
geschreven internationaal recht. Dit werd gevolgd door het oprichten van het
Internationale Gerechtshof, de VN Universele Verklaring van de Rechten van
de Mens, het Genocideverdrag, het Joegoslavie-tribunaal (ICTY), het Rwanda-
Tribunaal (ICTR) en het Internationaal Strafhof.
In 2002 werd het Internationaal strafhof (ICC) opgericht als een permanent
tribunaal om mensen te vervolgen voor genocide, misdaden tegen de menselijkheid
en oorlogsmisdaden wanneer de staten waar de misdaden gepleegd werden niet in
staat zijn de daders te vervolgen of ze niet willen vervolgen. Het tribunaal is wettelijk
geregistreerd in Den Haag, Nederland.
Coming to Justice
Coming to Justice is een internationaal
project voor jongeren van 1 7 en
ouder dat verschillende keren per jaar
plaatsvindt in Amsterdam en Den
Haag. Het wordt georganiseerd door
het Anne Frankhuis en brengt
ongeveer25 leerlingen samen uit
verschillende landen om kwesties te
bespreken die verband houden met
onrecht, gerechtigheid en oorlogs-
misdaden. Het hoogtepunt van het
vierdaagse programma is een uitstap
naar het Joegoslavie-tribunaal (ICTY)
in Den Haag, waar de leerlingen
getuigen kunnen zijn van een reeel
proces van een verdachte die
beschuldigd is voor het plegen van
oorlogsmisdaden.
Het vierdaagse programma,
dat meestal plaatsvindt in het
Anne Frankhuis, wordt als volgt
georganiseerd:
Dag 1: Verkenning van onrecht,
gerechtigheid, de Holocaust, de
Neurenbergprocessen. Hoofdvraag:
Kwam men tot gerechtigheid? En
voor wie?
Dag 2: Het conflict van de Balkan
bestuderen - achtergrond van het
conflict.
Dag3:Bezoekaan het Tribunaal van
oorlogsmisdaden in Den Haag; nabe-
spreking met een expert.
Dag 4: Ontmoeting met overleven-
den van de Holocaust en een van de
oprichters van de Servische
leerlingenbeweging OTPOR (in het
Nederlands: Verzet), die was
betrokken bij de strijd om de
president van de Federale Republiek
Joegoslavie, Slobodan Milosevic, te
verdrijven.
Beoordelingen van het project tonen
aan dat de leerlingen dit als een van
de meest veelbetekenende
ervaringen uit hun schooltijd
beschouwen omdat ze een blik in de
geschiedenis in wording konden
werpen. Uit evaluaties blijkt eveneens
dat het begrip van de leerlingen over
gerechtigheid en onrecht complexer
wordt door dit proces.
21
Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren
Patronen van continuiteit
Nadruk op etnische diversiteit
De Risiera di San Sabba-
gedenkplaats ligt in Trieste, Italie.
Deze voormalige rijstwasfabriek
werd door de Nazi's gebruikt als
gevangenis, ondervragingsplaats en
transit camp van 1943 tot 1945.
Bijna 20 000 mensen werden er
gevangen gehouden. Het kamp was
uitgerust met een crematorium en
duizenden politieke tegenstanders,
leden van het Italiaans, Sloveens en
Kroatisch verzet, werden er
gemarteld en gedood, samen met
tientallen Joden. Duizenden
gevangenen werden in het
transitkamp vastgehouden omwille
van nun ras of politieke overtuigin-
gen, voordat ze elders gedeporteerd
werden naar uitroeiingkampen en
concentratiekampen.
Het gebied rond Trieste wordt reeds
eeuwenlang gekenmerkt door
etnische diversiteit en tijdens de
eerste helft van de 20 s,c eeuw
ontstond er een etno-territoriaal
conflict tussen Italiaanse nationalis-
ten, Slovenen en Kroatische
nationalisten.
De tentoonstelling op de gedenk-
plaats en de plaats zelf legt niet
enkel de nadruk op de Holocaust
zelf, maar 00k op de Italiaans-Slavi-
sche co-existentie in de regio. Dit
houdt in de wrede onderdrukking
van de Slavischsprekende bevolking
door het fascistische regime en 00k
de extreem gewelddadige
behandeling van de burgerbevol-
king met de anti-partizanen strijd
tijdens de Duitse bezetting. Risiera
di San Sabba helpt de bezoekers op
een kritische wijzete kijken naar
verschillende nationalistische
maatregelen in de geschiedenis van
de regio in de twintigste eeuw.
Lesgeven over de Holocaust heeft niet alleen als doel historische informatie te
verspreiden, maar tevens wil het een perspectief op de hedendaagse situatie aanreiken.
Dit kan door het belichten van racisme en xenofobie, tegengaan van vooroordelen of
leerlingen te overtuigen over hun eigen visie en interpretatie van de gebeurtenissen
te reflecteren. Leerlingen die deelnamen aan de gesprekken die dit handboek
voorafgingen benadrukten het belang om te kijken naar hedendaagse kwesties.
In het Europa van vandaag distantieren de meeste mensen zich van de ideeen die
werden ontwikkeld door het naziregime tijdens de jaren '30 en '40. Hoe dan 00k
blijft de visie op de mensheid en de waarden die aan de basis van de nationaalso-
cialistische politiek liggen op vele plaatsen voortbestaan. Antisemitisme, racisme,
xenofobie, vooroordelen tegenover Roma, homofobie en andere vormen van intole-
rantie, vooroordelen en stigmatisering, flakkeren met geregelde intervallen op in alle
Europese landen.
De studie van de Holocaust en de naziperiode impliceert uiteraard de studie, de
theorie en de toepassing van deze ideeen. Het onderzoeken van de evolutie tot
1939 kan aantonen dat meerdere ideeen deel uitmaken van een Europees historisch
concept, dat reeds lang aanwezig was. Deze traditie was noch ingevoerd door de nazi's
noch eindigde het bij hen, maar het werd toen in zijn meest extreme vorm uitgedrukt.
Door de geschiedenis te bestuderen krijgt men geen pasklare antwoorden op hoe
die ideeen vandaag de dag bestreden kunnen worden. De historische context is
anders. We kunnen echter bestuderen hoe de ideeen en waarden gei'ntegreerd wer-
den in de historische context en hoe ze onze tijdgenoten bemvloeden. Zelfs als de
omstandigheden vandaag de dag anders zijn, kunnen we vele van de ideeen terug-
vinden. We kunnen het racisme van vandaag de dag niet gemakkelijk verwerpen
door te zeggen dat onze wereld heel anders is dan die van de jaren '30 - want de
ideeen zijn gelijkaardig en lijken moeilijker te veranderen dan de socio-politieke en
economische omgeving.
De geschiedenis laat ons de potentiele gevolgen zien wanneer ideeen van dit soort
niet serieus worden genomen en op tijd worden tegengehouden.
Racisme
Racisme is het idee dat verschillende menselijke karaktertrekken, vaardigheden
enz. steevast van "raciale" oorsprong zijn en dat er superieure en inferieure "rassen"
zijn. Biologisch racisme ontstond in de 17c en de i8e eeuw en speelde een cruciale
rol om enerzijds de onderdrukking van volkeren en bevolkingsgroepen, die reeds
bestond, te rechtvaardigen, en anderzijds te verlengen en te intensifieren. Wat de
Duitse nazipartij betreft was racisme absoluut fundamenteel onderdeel van hun
wereldvisie. Ze zetten biologische eisen op voor het lidmaatschap van de groep
van "superieure menselijke wezens" ("Herrenmenschen") en ze stelden de anderen,
voornamelijk Joden, voor als een afzonderlijk "ras" dat onder geen beding deel kon
worden van de gemeenschap van hun eigen mensen. Deze biologische visie had
directe gevolgen voor de manier waarop de wetgeving werd gebruikt om te definie-
ren wie Jood was omdat er reeds een onderscheid werd gemaakt tussen "voile Joden"
en Mischlingen", dat wil zeggen "gedeeltelijke Joden". Het idee dat de biologische
oorsprong van een individu cruciaal is voor lidmaatschap van een groep is nog
steeds voorkomend in meerdere chauvinistische bewegingen in Europa. Vandaag de
dag is het echter veel gebruikelijker om referenties te gebruiken als "onveranderlijke
culturele verschillen" om gemeenschappen onder te verdelen en de exclusie en de
ontkenning van rechten te rechtvaardigen.
22
or de toekomst: Handboek voor leraren
Antisemitisme
Jodenhaat bestond in de Christelijke wereld sinds het Christendom werd opgericht
als eigen religie buiten het Judai'sme. Antisemitisme kan gedefinieerd worden als alle
daden of houdingen die gebaseerd zijn op de visie van een sociaal subject (individu,
groep of instelling) als "de (sluwe, corrupte, samenzwerende, enz.) Jood" - met "de
Jood" als imaginair figuur uitgevonden door de antisemitische ideologic Voor een
diepgaandere discussie over de kwestie van het definieren van antisemitisme kan men
het FRA rapport Manifestations of Antisemitism in the EU 2002- 2003 bekijken dat
werd gepubliceerd in 2004.
De Joden beschuldigen van de verantwoordelijkheid voor de dood van Jezus, drinkwater
te vergiftigen of rituele moorden te plegen, zijn beschuldigingen die mensen hebben
aangewend om de haat over de eeuwen heen op te drijven dat is ontaard in pogroms en
fysieke aanvallen tegen Joden.
In de negentiende eeuw, toen de interesse om mensen in verschillende rassen te
classificeren opkwam, werden de Joden als een apart ras gekenmerkt. Wilhelm Marr,
een Duitse journalist verzon de term "antisemitisme" in 1879 en zodoende ont-
wierp hij een concept voor alle gedachten, ideeen en gevoelens die tegen de Joden
gericht waren.
Het gevaar van het antisemitisme was niet enkel de beschuldigingen zelf of de
antisemitische propagandisten maar vooral het feit dat deze ideeen zo wijd aan-
vaard werden door mensen die eigenlijk eerder onverschillig waren ten opzichte van
Joden. Daarom was het, na het verliezen van de oorlog in 1918, gemakkelijk voor
de antisemieten in Duitsland om Joden ervan te beschuldigen dit verlies te hebben
veroorzaakt, door tijdens de oorlog enkel aan zelfverrijking te doen en niet loyaal te
zijn aan Duitsland.
Antisemitisme is 00k vandaag nog springlevend. Het is onmogelijk te zeggen dat
antisemitisme en racisme hetzelfde zijn omdat antisemitisme gebaseerd is op specifieke
ideeen zoals bijvoorbeeld het geloof dat Joden de wereld controleren en domineren.
Discriminatie van Roma en Sinti
Het nazibeleid tegen Roma/Sinti was minder systematisch en werd door de
nazileiders niet op dezelfde manier en op dezelfde schaal uitgevoerd als het beleid
tegen Joden. Sommige nazi's, zoals het hoofd van de SS, Heinrich Himmler, zagen
de Roma/Sinti min of meer als de oorsprong van het Arische ras. Deze totaal
onwetenschappelijke houding leidde tot een ambivalente politiek. Aan de ene kant
werden de zogenaamde "volbloed" Roma/Sinti gevangengenomen en vormden ze een
soort antropologische onderzoeksbasis, terwijjl ze aan de andere kant geclassificeerd
werden als "minder dan menselijk" en blootgesteld aan volledige genocide.
Grafsteen van een joodse soldaat
op een joodse begraaf plaats, door
rechts-extremisten beklad met
hakenkruizen en fascistische
symbolen.
Onderzoek van racistische
argumentatie toen en nu
Vraag leerlingen krantenartikels,
brieven, en propaganda van de jaren '30
te vergelijken met persberichten,
pamfletten en websites van vandaag.
Concentreer op het soort argumenten
die de mensen gebruikten in het
schrijven over kwesties zoals
vluchtelingen of leden van minder-
heidsgroepen in het algemeen en
bestudeer waarvan deze groepen
werden beschuldigd en hoe ze werden
beschreven. Vraag de leerlingen zowel
de gelijkenissen als de verschillen op te
schrijven. Dit zal hen toelaten te zien
hoe de argumenten veranderd zijn en
het zal hen helpen om nieuwe
racistische stromingen te herkennen.
Moedig hen aan te onderzoeken hoe de
omstandigheden voor het uiten en
waarmaken van ideeen zijn veranderd.
Het FRA werkt aan, voor en met de
media om tot een mediakritischere
houding te komen bij mediaconsumen-
ten en tot een beter mensenrechtenbe-
wustzijn bij mediawerkers. Meer
informatie is te vinden op de
FRA-website: www.fra.europa.eu.
23
Een stap in het verleden - een
Djakovica in Kosovo, 1999.
Roma's beschuldigd van
collaborate met de Serviers
tijdens de Baikanoorlog
worden doorVN-soldaten
beschermd tegen aanvallen
door Albanezen.
(Foto: Sven-Erik Sjoberg)
Er zijn meerdere belangrijke redenen waarom de nazipolitiek jegens de Roma/Sinti
gewijzigd werd van een racistische en antropologische internering die tegengesteld
was aan de internationale wetgeving tot genocide. Een van de voornaamste redenen
was de werkwijze van de mobiele massamoordeenheden die op het oostfront werk-
zaam waren. Wanneer deze eenheden bevelen ontvingen om verdachten van sabotage
of politieke vijanden op te speuren was het normaal, gegeven hun eigen vooroor-
delen en haat jegens de Roma/Sinti dat ze de Roma/Sinti aanvielen zonder enige
reden. Dit kwam vaak neer op standrechtelijke executies. Op 16 december 1942
gaf Himmler opdracht om alle "zigeuners die nog in het "Duitse Rijk" leefden naar
Auschwitz te deporteren.
De op vooroordelen gebaseerde houding die onder de daders heerste tegenover
Roma/Sinti, bestond reeds voor de nazi s de macht grepen en bestaat vandaag de
dag nog steeds. Terwille van een goed begrip van de historische processen moeten
we het onmiddellijke effect onderzoeken van deze houdingen op de genocide van de
Roma/Sinti. We moeten in ons mensenrechtenwerk eveneens onderzoeken hoe deze
houdingen vandaag de dag nog steeds voortleven in verschillende Europese landen.
Het historisch verband is duidelijk. Het Romavolk werd gedwongen om een zwarte
driehoek op hun kampuniform te dragen. Deze kleur liet zien dat ze behoorden tot
de zogenaamde "asociale" groep. Vandaag de dag wordt het Romavolk nog steeds
algemeen beschouwd als vreemdelingen en buitenstaanders van de samenleving.
In vele landen werden de overlevenden van de Romagenocide eerst niet erkend
als slachtoffers van racistische vervolging en het duurde jaren voordat ze financiele
compensatie kregen voor hun lijden. Ze werden nooit gecompenseerd voor de
paarden die ze verloren, de huizen of woonwagens die gesloopt werden. Vele
dokters in Duitsland en Oostenrijk weigerden de aandoeningen van de overleven-
den te erkennen als langetermijngevolgen van de gewelddadige behandeling in
de concentratiekampen. Pas vanaf de jaren '90 werd de "vergeten" genocide tegen
de Roma/Sinti herdacht.
Ook vandaag zijn de Roma nog het slachtoffer van discriminatie en racistische
misdaden in veel EU-lidstaten. In 2009 werden de resultaten van de EU-MIDIS-
enquete van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten bekend,
een enquete onder meer dan 23 000 leden van etnische minderheden met een
immigratieverleden over hun ervaringen met discriminatie in de Europese Unie.
Die resultaten laten zien dat de Roma dagelijks te maken hebben met ernstige
vormen van discriminatie en vervolging. Van elke twee ondervraagde Roma was
er een ten minste eenmaal gediscrimineerd in de voorafgaande 1 2 maanden. Die
gediscrimineerde Roma hadden gemiddeld 1 1 keer te maken met discriminatie
in een periode van 1 2 maanden. Discriminatie en uitsluiting doen zich in alle
sectoren van het leven voor: in het onderwijs, in werkgelegenheid, huisvesting,
gezondheidszorg en de toegang tot diensten.
24
Een stapin het verleden-een les voor de toekomst: Handboekvoor lerarenr
Voor meer informatie over de geschiedenis van de Roma, bezoek de websites van de
Raad van Europa. www.coe.int/t/dg4/education/roma/histoCulture_en.asp (EN)
biedt documenten over de geschiedenis van de Roma in Europa; op www.romageno-
cide.org/ vindt u meer informatie over de op de Roma gepleegde genocide.
Neonazisme en rassenextremisme
De wens van de daders is in het laatste stadium van de genocide de misdaad te
verbergen en te ontkennen. Op basis daarvan moeten we de ontkenning van de
Holocaust begrijpen. Zonder het noodzakelijkerwijze zelf te beseffen vormen
ontkenners van de Holocaust een deel van het genocideproces.
Neonazisme en rassenextremisme, die zowel antisemitisme en xenofobie als racisme
op hun agenda hebben staan, komen vandaag de dag op vele plaatsen in Europa
voor. Hun haat voor etnische minderheden is een drijvende kracht die sympathisan-
ten aantrekt en hen toelaat om organisaties te vormen. Afgezien van enkele uitzonde-
ringen hebben ze niet de ambitie mensen te doden maar willen de rechten en vrijhe-
den van minderheden inperken of deze groepen uitstoten uit wat ze beschouwen als
"hun land" of "hun Europa".
De drijvende kracht achter de Holocaust, zoals bij andere genociden, was de wens
een groep mensen uit te roeien. Wat dit uitroeien betekent varieert naargelang het
moment en betekent niet per se massamoord. Het doel is de groep(en) die gehaat
wordt(en) door de daders (of toekomstige daders) onzichtbaar te maken. Methoden
om die onzichtbaarheid te bekomen kunnen gaan van beperkingen op het recht om
met de eigen identiteit te leven tot beperkingen van het recht op leven zelf.
Docenten die dit soort kwesties willen bespreken moeten er op letten niet te
moraliserend tewerk te gaan. Het is belangrijk dat men de leerlingen aanzet tot
zelfstandig nadenken en eigen conclusies te trekken, eerder dan hen naar een analyse
te leiden met slechts een oplossing. Deze aanpak vereist wel dat de leerlingen
deelnemen met een reele wens om te begrijpen, eerder dan snel door de verplichte
leerstof te willen gaan. Docenten moeten plaats voorzien zodat de leerlingen directe
vragen, die voortkomen uit nieuwsgierigheid en interesse om inzicht te krijgen, aan
bod kunnen komen. De leerlingen en de docent kunnen historisch materiaal zoeken
dat kan helpen deze vragen te beantwoorden. In dit stadium is het de taak van de
docent om kennis aan te bieden over de historische context en een aanzet te geven
tot het stellen van vragen over de intenties en de mogelijkheden voor actie - en
daarbij verantwoordelijkheid - van de daders en toeschouwers.
In de gesprekken die tijdens de voorbereiding van dit handboek werden gehouden
stelden veel leerlingen vragen over de parallellen tussen historische kennis en de he-
dendaagse situatie. De Italiaanse leerlingen vonden dat er nood was aan een actuali-
sering van de lessen over de Holocaust om ervoor te zorgen dat ze kunnen leren hoe
ze best omgaan met de minderheidsgroepen en migrantengemeenschappen. Deense
scholieren die over de Holocaust hadden geleerd, hadden ook interesse in meer
vergelijkende studies die meer nadruk leggen op het heden en op de processen die
voorkomen in verschillende genociden, zoals bijvoorbeeld ontmenselijking.
Facing History and Ourselves
Facing History and Ourselves is een
organisatie die de leerlingen aanzet om
verschillende vormen van inter-groeps-
conflicten te bestuderen met als doel
een veelvoud aan perspectieven te
ontwikkelen, kritisch te denken en
morele beslissingen te nemen. Het
educatieve doel is het stimuleren van
het denken over oorzaken en gevolgen
van vooroordelen, discriminatie en
groepsgeweld. Facing History and
Ourselves neemt voorbeelden uit
verschillende tijden en geografische
gebieden met de nadruk op de
Holocaust. Ze bieden lesplannen,
studiegidsen en educatieve program-
ma's voor docenten aan:
www.facinghistory.org.
25
Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren
Een ervaring die iets bijbrengt
Plaatsen en musea in Europa
De meerderheid van Europese landen
hebben organisaties die de taak
hebben de herinnering aan de
slachtoffers van de Holocaust en andere
nazimisdaden te bewaren en te
onderwijzen over de nazidictatuur en
de Tweede Wereldoorlog. Vele van deze
instellingen zijn voormalige concentra-
te- en doodskampen. Andere plaatsen
zijn gebouwen die op verschillende
wijzen verbonden zijn aan de
gebeurtenissen uit de naziperiode. Een
voorbeeld is het Anne Frankhuis in
Amsterdam, waar Anne Frank en haar
familie onderdoken. Een ander
voorbeeld is hef'Huis van de
Wanseeconferentie"in Berlijn, van
waaruit de administrate van de "Finale
Oplossing", d.w.z. de moord op de
Europese Joden werd gecodrdineerd. Er
bestaan ook musea op plaatsen die niet
rechtstreeks verband houden met de
Holocaust, zoals bijvoorbeeld het Living
History Forum in Zweden en het
Imperial War Museum in het
Verenigd Koninkrijk.
Vele van deze instellingen hebben een
ruim aanbod aan tentoonstellingen en
educatieve programma's. Er is vaak de
mogelijkheid een rondleiding met een
gidste krijgen of om deel tenemen aan
een korte workshop. Een aantal
instellingen organiseert ook lessen van
een dag of meer, waarin de leerlingen
de mogelijkheid krijgen actief en
zelfstandig te werken.
Voor meer informatie over dit soort
instellingen in Europa, kijkop:
www.memorial-museums.net/
WebObjects/ITF.
Ieder jaar bezoeken miljoenen jonge Europeanen gedenkplaatsen en musea
die verbonden zijn aan de Holocaust en andere nazimisdaden. Het Auschwitz-
Birkenau Rijksmuseum in Polen telt bijvoorbeeld meer dan 1,1 miljoen bezoekers
per jaar, het Anne Frankhuis in Nederland krijgt bijna i miljoen bezoekers per
jaar, de gedenkplaats van het concentratiekamp in Dachau, Duitsland, ongeveer
800.000 per jaar en de Terezin-gedenkplaats inTsjechie, de Shoah-gedenkplaats in
Frankrijk en de Mauthausen-gedenkplaats in Oostenrijk zien elk jaarlijks ongeveer
200.000 bezoekers.
Op veel gedenkplaatsen en musea is meer dan de helft van de bezoekers jonger dan
18 jaar. De meesten van hen komen in het kader van schoollessen. Onderwijs over
de Holocaust is in veel landen verplicht en sommige regeringen raden ook aan om
historische plekken te bezoeken.
Een bezoek aan een gedenkplek, maar ook aan een historisch museum, laat vaak een
blijvende indruk op een leerling. In veel gevallen vormt de plek fascinerend bewijs
voor feiten die op school zijn geleerd. Het biedt ook de mogelijkheid voor verhelde-
ring en iets te ervaren dat je op geen andere manier kan ervaren, zoals bijvoorbeeld
de enorme uitgestrektheid van doods- en concentratiekamp Auschwitz-Birkenau
tegenover het zeer kleine terrein van het doodskamp Belzec, allebei op Pools
grondgebied. Deze ervaring geeft inzicht in de organisatie en routineuze elementen
van de genocide. Auschwitz-Birkenau had meerdere functies en ontwikkelde zich
in de loop van tijd van een concentratiekamp tot een combinatie van doodskamp
en concentratiekamp. In doodskamp Belzec werd van het begin af aan verwacht
dat niemand de nacht zou overleven en zodoende had men er slechts weinig
gebouwen nodig.
De manier van lesgeven op een historische plek of museum verschilt in meerdere
aspecten van lesgeven in de klas. Gedenkplaatsen en musea bieden unieke leermo-
gelijkheden. De leerling kan de plek bestuderen, evenals de overgebleven sporen
in de vorm van artefacten en structuren. De leerling kan er tentoonstellingen zien,
authentieke documenten bestuderen en gedenktekens bezoeken.
Aandacht voor de geschiedenis van de gedenkplek
Tijdens het bezoek aan de gedenkplek ligt de nadruk vaak op de specifieke plaats,
samen met de feiten, de verhalen en individuen die verbonden zijn aan die plek. In
groepsdiscussies die in 9 Europese landen werden gevoerd wezen zowel leerlingen als
docenten op het feit dat het belangrijk is te concentreren op de geschiedenis van de
plek tijdens het bezoek zelf. Het is daarom van belang dat de docent de leerlingen
voor het bezoek al voorbereidt, om hen de mogelijkheid te geven het bezoek in zijn
historische context te plaatsen en om eveneens na te kunnen denken over vragen
omtrent mensenrechten.
Een aspect dat door de leerlingen werd aangegeven was het risico dat het bezoek
slechts een ritueel zou kunnen worden. Als leerlingen niet begrijpen waarom ze daar
zijn en wat er van hen verwacht wordt, dan kan een bezoek aan een authentieke plek
zoals een voormalig concentratiekamp een negatieve ervaring worden.
26
boek voor leraren
Elk jaar bezoeken meer dan een miljoen mensen het
Staatsmuseum Auschwitz-Birkenau, een van honderden
instellingen in Europa die de Holocaust herdenken en die
informatie geven over de Holocaust en andere misdaden
van nazi-Duitsland en zijn collaborateurs.
(Foto: Corbis)
"Een bezoek aan een historische
plaats kan inzicht in omvang,
organisatie en details geven."
—docent, Verenigd Koninkrijk
Een ander aspect dat zowel door leerlingen als docenten werd belicht was de
beperking in tijd om musea en historische plekken te bezoeken. De meerderheid van
de bezoeken zijn kort, meestal slechts een aantal uren. Als je in gedachten houdt dat
het bezoek misschien slechts een van de weinige gelegenheden zal zijn dat de leerlin-
gen tijdens hun leerproces met moeilijke ethische en morele kwesties over dood, me-
delijden, verantwoordelijkheid en kwaad worden geconfronteerd, zijn voorbereiding
en opvolging onontbeerlijk. Het is belangrijk voor de leerlingen dat ze de ervaring
kunnen beoordelen en hun eigen conclusies kunnen trekken. Dit vergt tijd en dus
zal de docent het bezoek goed moeten plannen.
27
Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren
Het bezoek aan een
gedenkplaats organiseren
Een studiereis naar een historische plek of museum geeft aanvulling op en verrijkt de
alledaagse lessen in de klas, maar het vervangt ze niet. Docenten kunnen bepalen en
controleren hoe het bezoek in hun leerplan past en hoe het de groep kan helpen de
vooropgezette doelen te bereiken. Het is daarom belangrijk die doelen lange tijd op
voorhand te plannen en ook een voorbereidings- en opvolgingsplan uit te werken.
Het educatieve doel kan de keuze van de plek of museum be'invloeden.
Voorbereidingsmateriaal
Sommige instellingen bieden
voorbereidingsmateriaal aan dat
leerkrachten en leerlingen kunnen
gebruiken. Schloss Hartheim in
Oostenrijk, een kasteel waar vanaf
1 940 mensen met een handicap
werden uitgeroeid in een zoge-
naamd 'Euthanasieprogramma',
heeft een een dvd gemaakt met vijf
korte films die leerlingen kunnen
bekijken voordat ze het bezoek
brengen. ledere film beschrijft het
hedendaagse leven van iemand met
een handicap in Oostenrijk, aan wie
werd gevraagd met het openbaar
vervoer naar de gedenkplaats te
reizen. Het 'Imperial War Museum' in
Londen heeft een video die het
Joodse leven in Europa voor de
Holocaust beschrijft. Ook andere
locaties hebben uitvoerig lesmateri-
aal ter beschikking. Men kan er vaak
boeken, onderzoeksmateriaal,
kaarten, fotokopieen van documen-
ted lesplannen, foto's, enz.
terugvinden en het is een goed idee
de website van de gedenkplaats te
bekijken vooraleer men ernaartoe
gaat.
Men kan zich op een bezoek
voorbereiden door getuigenissen te
lezen van de overlevenden van de
specifieke plek. Die kan men vinden
met de hulp van de instelling die
men wil bezoeken. Het is de moeite
waard om op voorhand contact op te
nemen met de plek om vragen te
stellen over dit soort materialen en
advies te vragen over hoe de
leerlingen het beste voor te bereiden.
Voor het bezoek
Een bezoek aan een gedenkplaats is gericht op de specifieke plaats en wat er daar is
gebeurd. De nadruk ligt op de geschiedenis, het verleden, de individuen en gebeurte-
nissen die er plaatsvonden. Zelfs wanneer de scholieren ter plekke een algemene inlei-
ding krijgen over de geschiedenis van het nazitijdperk en de Holocaust, is het meestal
aanzienlijk beknopt. Daarom is het belangrijk om de leerlingen al voor het bezoek
inzicht te geven in de algemene historische context, de context van de specifieke plek
en hoe die plek verbonden is met andere gedenkplaatsen. Bijvoorbeeld, een concen-
tratiekamp dat gebouwd werd om de gevangenen te terroriseren en hen te ontdoen
van de wil om te leven door hen onder extreme omstandigheden te laten werken in
slavenarbeid, is niet hetzelfde als een doodskamp of een werkkamp. Het doodskamp
was enkel uitgedacht en gebouwd om diegenen die er terechtkwamen te vermoorden.
Het werkkamp had tot doel huisvesting te verlenen aan een grote groep mensen die
gedwongen werd om zware arbeid te verrichten.
Leraren dienen ook rekening te houden met het feit dat bepaalde Holocaustplaatsen,
met name die waar de misdaden daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, niet bezocht
zouden moeten worden door kinderen onder een bepaalde leeftijd. Voor het bezoek
moeten jongeren een voorbereidende les krijgen over de geschiedenis van de Holo-
caust, zodat ze begrijpen wat ze te zien krijgen en kunnen reflecteren. Gedenkplaatsen
en musea geven meestal advies over de minimumleeftijd van bezoekers.
Wanneer het onderwijs is gericht op een specifiek thema, is het belangrijk om de
leerlingen te laten begrijpen hoe deze plek verbonden is met het thema. Wanneer
de nadruk van de lessen ligt op politieke onderdrukking, dan kan bijvoorbeeld het
concentratiekamp Buchenwald in Duitsland een voor de hand liggende plek zijn om
te bezoeken omdat daar, onder andere, politieke gevangenen zoals Jehova getuigen
gei'nterneerd werden.
Wanneer men een bezoek brengt aan een land waar een andere taal wordt gesproken
is het aan te raden een gids of leraar ter beschikking te hebben die de moedertaal
van de leerlingen beheerst zodat ze alles goed begrijpen. Indien dit niet mogelijk
is, dan kan men ter plaatste toetsen of de leerlingen de voornaamste kwesties goed
begrepen hebben.
Op de historische plekken en musea kunnen de leerlingen worden geconfronteerd
met authentieke documenten en historisch materiaal, die propaganda en ideologisch
geladen inhoud kunnen bevatten. Leerlingen moeten worden voorbereid, in hoe ze
met een kritische blik naar dergelijk materiaal kunnen kijken - en hoe ze onderscheid
kunnen maken tussen geschiedenis en historische artefacten.
28
Thematiek van het bezoek
De docent en de leerlingen moeten samen beslissen hoe ze het bezoek kunnen
integreren in het thema van de lessen. De meerderheid van de organisatoren op de
plekken zijn bereid te overleggen over bepaalde specifieke noden die men op voor-
hand kan aanvragen. Ze bieden ook standaard bezoeken aan. Het helpt de gids als hij
inzicht heeft in het niveau van de kennis van de leerlingen, de rol van het bezoek in
het leerproces (als een inleiding, midden of conclusie) en wat de verwachtingen zijn.
Als leerlingen aankomen op een historische plaats of een museum, zal hun aandacht
als vanzelf vooral gaan naar het onderwerp dat die speciale instelling onder de
aandacht wil brengen. Om er zeker van te zijn dat leerlingen zich veilig en goed
ge'informeerd voelen, moeten ze, behalve de historische context, ook het doel van
hun bezoek aan die plaats begrijpen. Het doel kan zijn een bepaalde periode in de
geschiedenis te ontdekken, zich te verdiepen in een persoonlijke geschiedenis en de
tragedie van een bepaalde persoon, of het kan een aansluiting op werk dat eerder op
school is gedaan.
Na het bezoek
Na het bezoek zouden de leerlingen de ruimte moeten krijgen om hun ervaringen
te delen, evenals de mogelijkheid hun ervaringen te verbinden aan een thema dat
aan de orde komt in de klas. Opvolging en reflectie zullen de leerlingen in staat
stellen de kennis en standpunten te ontwikkelen. Dit helpt hen om hun kennis te
bestendigen terwijl het hen eveneens inzicht geeft in een eventuele ontwikkeling van
hun eigen kennis en vragen. Om het leerproces te bevorderen is het ook belangrijk
te reflecteren op krachtige emotionele ervaringen die dergelijke bezoeken vaak met
zich meebreneen.
Een van de functies van een
studiereis is om de lessen en
discussies die daaraan vooraf-
gaand in de klas hebben
plaatsgevonden te laten beklijven.
Zowel leerlingen en docenten, als
gidsen bij de instellingen, hebben
baat bij een goede voorbereiding.
(Foto: Scanpix)
29
Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren
De Holocaust en de mensenrechten
als lesonderwerp
"Wat is menselijke
waardigheid?"
Wanneer men een historische plek
bezoekt waar wreedheden
plaatsvonden, dan zal de geschiede-
nis samen met de indrukken van de
leerlingen, het belang van de rechten
van individuen benadrukken.
Om het inzicht in de betekenis van
mensenrechten te versterken, kan
leerlingen in een voorbereidende
fase gevraagd worden een kort essay
te schrijven over belangrijke
concepten of ideeen. Onderwerpen
kunnen bijvoorbeeld zijn:"Wat is
menselijke waardigheid?" "Wat
bedoelen we met de stelling dat
mensen van gelijke waarde moeten
zijn?"en "Wat betekent verantwoor-
delijkheid?"Tijdens het bezoekaan
de gedenkplaats, wanneer de groep
zich in een situatie of plaats begeeft
waar men de wreedheid kan ervaren,
kan het passend zijn een selectie van
de gedachten van de leerlingen voor
te lezen. Dit verlegt het aandachts-
punt van de gids en de leraar naar de
leerling zelf. Het zijn nun woorden en
gedachten die het verband leggen
met de historische plek. Wanneer
men discussieert over deze rechten
en verantwoordelijkheden is het
belangrijk dat de leerlingen de
vrijheid krijgen hun eigen gedachten
en vragen uit te drukken. Dit
vermindert het risico op een
artificiele conversatie waarbij de
leerlingen enkel zeggen wat er van
hen verwacht wordt, eerder dan een
dieper inzicht en betrokkenheid te
ontwikkelen.
Voorbereiding is noodzakelijkvoor
een open en vrijblijvende discussie.
Docenten kunnen de waarde van dit
soort discussies met de leerlingen
overleggen. De leerlingen zouden
zich bewust moeten zijn van de
gevoeligheid van het onderwerp
maar er geen angst voor hebben.
Docenten zouden de leerlingen niet
in een discussie moeten forceren,
want dit kan als manipulatief ervaren
worden.
Na het bezoek kunnen docenten de
leerlingen vragen om de teksten die
ze eerder hebben geschreven te
herlezen en te overwegen of hun
gezichtspunten en houdingen al dan
niet zijn veranderd door het bezoek.
De actieve deelname van de leerlingen is essentieel voor effectieve mensenrechten-
educatie. Over dit thema lesgeven wil zeggen dat je actief moet zijn, een kritische
kijk hebt en geengageerd bent om in discussie te treden. Het is belangrijk dat het
lesgeven zelf op een lijn ligt met de filosofie achter de mensenrechten, namelijk
democratisch en niet-autoritair.
Mensenrechteneducatie tracht bij te dragen aan zowel het begrijpen als het toepassen
van mensenrechten, terwijl lesgeven over de Holocaust meer een domein van kennis
is dan van actie. Men zou de twee domeinen daarom als complementair aan elkaar
moeten beschouwen, waarbij Holocausteducatie inzicht geeft in het begrijpen van
mensenrechten, en mensenrechteneducatie een actie georienteerd perspectief toe-
voegt aan kennis en begrip van de geschiedenis.
In gesprekken die voor dit handboek gevoerd werden met docenten en leerlingen,
deelden de beide groepen de visie dat het belangrijk is de studie van de Holocaust
te linken aan kwesties die verband houden met verantwoordelijkheid en fundamen-
tele mensenrechten. Het in verband brengen van de Holocaust met mensenrechten
vervult daadwerkelijk een bestaande interesse en nood.
Interdisciplinaire benadering
Door een dergelijke aanpak hebt u als leraar gekozen voor een benadering die meer
disciplines met zich mee brengt dan enkel geschiedenis. De kracht van deze interdis-
ciplinaire aanpak ligt in het samenbrengen van kennis, gezichtspunten en werkwijzen
van verschillende domeinen om nieuwe kennis en inzicht te creeren, welke dieper
gaat dan wanneer men de verschillende domeinen afzonderlijk bestudeert. Deze aan-
pak is nodig om te onderzoeken hoe de Holocaust het begrip en de betrokkenheid
inzake mensenrechten van de voorbije en huidige generaties heeft be'invloedt.
De ontwikkelingen in Duitsland in de jaren die voorafgaan aan de Holocaust laten
zien hoe bepaalde groepen verschillende mensenrechten weren ontzegt. Dit geeft
inzicht in het belang van deze rechten. De genocide zelf is een bewijs dat bepaalde
mensen in staat zijn om anderen volledig van hun rechten te ontdoen — inbegrepen
het recht op leven.
Volgens de United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization
(UNESCO), heeft onderwijs over de rechten van de mens verschillende doelen:
• Het verspreiden van kennis over mensenrechten en de mechanismen om deze
rechten te beschermen
• Het verspreiden van kennis over hoe men mensenrechten kunnen beschermen,
behoeden en toepassen
• Het creeren van een houding en gedrag dat noodzakelijk is voor het behouden
van de mensenrechten voor alle leden van de samenleving.
Lesgeven over mensenrechten is vaak universeel en gericht op het heden, de toekomst
en de praktijk. Soms worden historische voorbeelden aangewend om het belang van
de mensenrechten aan te tonen, maar de historische context meer in detail onder-
zoeken is ongewoon. De rechten van de mens vormen een domein van kennis dat
meerdere disciplines bevat, zoals ethiek, filosofie, sociale studies, geschiedenis, enz.
30
Deze gedenksteen in Buchenwald wordt altijd
op 37 °C gehouden, de temperatuur van het
menselijklichaam.
(Foto: Stiftung Gedenkstatten Buchenwald und Mittelbau-Dora)
Omgekeerd moet onderricht over de Holocaust eerst en vooral gericht zijn op
onderzoek en een poging de historische context te begrijpen en uit te leggen. Om
betekenisvol te zijn is het van essentieel belang dat het verleden niet wordt gevormd
naar de behoeften van een morele, politieke, sociale of ideologische agenda. Geschie-
denisleraren zijn vaak verantwoordelijk voor de lessen over de Holocaust. Voor hen is
het belangrijk de historische context waarin de Holocaust plaatsvond te omschrijven,
interpreteren en onderzoeken. Het is voor hen vaak minder vanzelfsprekend om dit
aan de mensenrechten te linken.
Alhoewel het vak geschiedenis steun kan bieden in het begrijpen van de manier
waarop mensenrechten zijn geevolueerd, zijn er ook andere vakken nodig om hun
betekenis in onze samenleving te onderzoeken. In kruisbestuivende geschiedenis met
literatuur, kunst en filosofie krijgen de leerlingen de kans om te ontdekken hoe men-
sen in verschillende situaties sleutelelementen in termen van mensenrechten hebben
beschreven en begrepen.
De rechten van de mens spelen een belangrijke rol in de identiteit en de sociale
structuur van de Europese naties. Hoe dan ook varieert de volgzaamheid en mensen-
rechten zijn niet altijd onbetwist en vanzelfsprekend. Evenals democratie moeten ze
altijd beschermd worden en hun betekenis toegelicht worden.
Als historische gebeurtenis heeft de Holocaust heel Europa in verschillende
opzichten bei'nvloed. De Holocaust is dan ook een natuurlijk vertrekpunt om
mensenrechten in Europa te concretiseren en hen zichtbaar te maken.
Mensenrechten in Buchenwald
Het Buchenwald Memorial in Duitsland
organiseert een projectdag genaamd:
"Mensenrechten". De doelstelling van
deze dag is om uitsluiting en
discriminate te benadrukken als sociaal
fenomeen. Op die manier kan men
inzicht krijgen in hedendaagse
mensenrechten.
De identiteit van de deelnemer zelf is
het uitgangspunt van het kritische
onderzoek naar de geschiedenis.
Diversiteit in de groep - en in de
samenleving - wordt onderzocht,
evenals naar sociale betekenis. Daarna
volgt een discussie over de universele
aspecten van mensenrechten en
ideologieen die mensenrechten
bedreigen, zowel in het verleden als in
het heden.
Mensenrechtenschendingen zijn het
voornaamste thema in de presentatie
van hetvoormalige concentratiekamp.
Deelnemers krijgen tijdens hun bezoek
de kans om ter plaatse onderwerpen te
onderzoeken. Onderwerpen kunnen
zijn: het systeem van arrestatie en
inbeschuldigingstelling door de
nationaalsocialisten, slachtoffergroe-
pen, het zelfbeeld van de daders en
relatie van de burgers van het
nabijgelegen Weimar met het
concentratiekamp. Het onderzoek kan
ter plaatse worden verricht, in de
tentoonstellingen, in hetarchief en in
de digitale collectie.
31
Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren
Authenticiteit - een gevoel
van echtheid
Lokale sporen - het voorbeeld
van Zweden
De Holocaust was een globale
gebeurtenis. Het heeft dan ook over
de hele wereld sporen achtergela-
ten. Deze sporen zijn natuurlijk meer
evident in de gebieden waar de
moorden plaatsvonden maar men
kan ze ook terugvinden in de landen
die niet direct getroffen werden
door de Holocaust. Onderzoek naar
lokale sporen kan een leerling
kennis geven over de verbanden en
de rol van de gebeurtenissen in hun
eigen lokale gemeenschap.
Aangezien de ervaringen van naties
en bevolkingen verschillen,
verschillen de lokale sporen. Er is
een enorm verschil tussen
bijvoorbeeld Polen, dat werd bezet,
verwoest en waar de nazi's de
doodskampen bouwden en
Zweden, dat zichzelf neutraal
verklaarde. In Zweden waren er
geen concentratiekampen en er
vonden geen deportaties plaats.
Toch kan men in Zweden vele lokale
verbanden vinden - verslagen in
lokale kranten, vluchtelingen die
aankwamen of die geen toestem-
ming kregen in het land te
verblijven en Zweedse bedrijven die
gevangenen uit concentratiekam-
pen gebruikten als werkkracht in
dochtermaatschappijen.
Voor Zweedse leerlingen is het een
waardevolle oefening gebleken om
een krant te lezen van begin
november 1938, toen de"Kristal-
nacht", Jodenvervolging of "De
nacht van het gebroken glas"
plaatsvond. Er bestaat weinig
gedetailleerde verslaggeving over
deze gebeurtenis. Dergelijke
artikelen, die de samenleving
omschrijven waarin de leerlingen
zelf leven - ondanks het feit dat ze
dateren van ongeveer 70 jaar
geleden - kunnen een gevoel van
nabijheid creeren. Leerlingen
ontdekken dat de mensen
geconfronteerd werden met wat er
in Duitsland gebeurde in 1938.
"Toen we in Majdanek waren, begreep ik dat dit echt was. Ik wist het eerder
misschien ook wel, maar niet op dezelfde manier." Leerling, 15 jaar oud.
Docenten die leerlingen hebben meegenomen naar plekken die verbonden zijn
met de Holocaust zullen waarschijnlijk een dergelijke reactie herkennen. Het
bezoek maakt krachtige indrukken en leerlingen voelen dat hun inzicht in de
gebeurtenissen toeneemt.
Mensen die een gedenkplaats van de Holocaust bezoeken ervaren vaak een gevoel
van authenticiteit, d.wz van nabijheid, realiteit of echtheid. Men verwacht vaak dat
deze belevenis speciaal, krachtig en emotioneel is.
Authenticiteit is een mengeling van kennis, verwachtingen en ervaring. De
authenticiteit van een historische plek komt van de wetenschap dat er "echte"
historisch gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Het ligt in de verwachtingen dat
de plek een ervaring kan bieden van wat er in het verleden gebeurde, en het is de
ervaring van hoe het voelt om daar te zijn en geconfronteerd te worden met histori-
sche voorwerpen. Authenticiteit bestaat niet als metafysisch fenomeen onafhankelijk
van zijn toeschouwers. Het is het individu en het is de groep die naar het object,
de plaats of het verhaal kijkt en er als gevolg een bepaald belang aan toevoegt. Deze
capaciteit van het individu om authenticiteit te ervaren is iets dat gebruikt kan wor-
den om het leerproces te versterken. In deze context kan men de term "didactische
authenticiteit" gebruiken.
Didactische authenticiteit is er wanneer de docent bewust de waarde van een
leerelement kan versterken, door een plaats of voorwerp te gebruiken om de inhoud
meer tastbaar te maken, zodat het voorwerp fysiek aangeraakt kan worden of de
toeschouwer emotioneel kan raken.
Authenticiteit kan echter ook misbruikt worden. Een onjuiste inhoud kan
overgebracht worden op de leerlingen, onechte of onauthentieke artefacten kunnen
gebruikt worden en sommige elementen kunnen op een zodanige manier versterkt
worden dat het beeld niet evenwichtig is. De emotionele elementen kunnen over-
heersend zijn zonder dat enige kennis daadwerkelijk wordt overgedragen.
Didactische authenticiteit in de praktijk
De historische plekken die we vandaag de dag bezoeken zijn niet identiek en wekken
ook niet dezelfde gevoelens op als tijdens de Holocaust. De bekwaamheid om ons
in te beelden hoe deze plek er moet uitgezien hebben of hoe het er voelde in het
verleden verschilt van persoon tot persoon. Zelfs indien dit beeld en de gevoelens
nooit benaderen hoe het er echt was, kan het toch ons denken be'invloeden en onze
reflectie stimuleren. De docent kan het de leerling makkelijker maken door histori-
sche beelden van de plekken tijdens de Holocaust te gebruiken, alsook getuigenissen
en andere teksten die de evenementen omschrijven die er plaatsvonden en hoe men
deze gebeurtenissen ervaart. Foto's en teksten zullen de indrukken die men op de
plek krijgt zelf versterken en de inhoud van de teksten bevestigen. Het is belangrijk
illustraties en teksten te gebruiken van structuren die nog steeds zichtbaar zijn of op
een andere manier voelbaar zijn.
32
or de toekomst: Handboekvoor lerarenr
Graffiti in Fort IX in Litouwen: in de
muren van nun eel gekrast door uit
Drancy bij Parijs gedeporteerde
joden, enkele uren voordat zij
vermoord werden.
(Foto: Olivia Hemingway)
Namen op de muur dragen getuigenissen
De volgende oefening werd gecreeerd door Paul Salmons in het Imperial War
Museum te Londen.
Buiten Kaunas in Litouwen staat Fort IX, een defensief gebouw dat dateert van het
begin van 1900 en dat werd gebruikt om Joden te executeren tijdens de Holocaust.
Joden werden vanuit verschillende locaties in Europa naar Fort IX gebracht en
doodgeschoten. Tijdens de relatief korte periode tussen hun aankomst en executie,
werden een aantal slachtoffers opgesloten in het oude fort. Een aantal Franse Joden
die gedeporteerd werden vanuit Drancy krasten hun namen, thuissteden en andere
details op de muur van hun eel, en deze kan men vandaag de dag nog steeds zien.
Deze namen dragen de getuigenis van de identiteit van de mensen die daar
gebracht werden en de plaats waar ze vandaan kwamen. Leerlingen kunnen de
namen op de muur vergelijken met de actuele deportatielijst om te kijken of de
data, plaatsen en namen overeenkomen. In meerdere gevallen zullen ze verschil-
len ontdekken tussen data, spelling van namen en plaatsen. Dit is een uitstekend
vertrekpunt voor leerlingen om te onderzoeken welke namen op de deportatielijs-
ten overeenkomen met die op de muren en om na te denken over hoe incorrecte
bronnen van informatie kunnen ontstaan.
De leerlingen kan tevens gevraagd worden foto's te zoeken van de mensen die
ze hebben gei'dentificeerd via de graffiti. Een klein scherm in de ruimte bevat de
foto's van een aantal gedeporteerden, waaronder een paar die hun naam op de
muur hebben gekrast. Dit onderzoek kan bijzonder motiverend werken en de
leerlingen voelen een sterke zin van voldoening in dit ontdekkingsproces. Een
mogelijk discussieonderwerp na deze oefening zou kunnen zijn: "Waarom krasten
de gedeporteerden hun naam in de muur?". Misschien wilden ze deels datgene
bereiken wat de leerlingen zojuist hebben onderzocht, d.w.z. ze wilden niet zon-
der spoor verdwijnen.
Installaties op gedenkplaatsen
onderzoeken
Op de meeste gedenkplaatsen zijn
er kunstinstallaties die de verschil-
lende perspectieven van de
geschiedenis op de plek vertegen-
woordigen. Deze installaties zijn een
goed vertrekpunt om mensenrech-
tenkwesties ter sprake te brengen.
In de 6ojaren sinds het einde van de
TweedeWereldoorlog werden in
verschillende historische contexten
installaties gecreeerd die verschei-
dene interpretaties vertegenwoordi-
gen. Ze vertellen vaak meer over de
tijd waarin ze gemaakt werden dan
de gebeurtenissen waar ze naar
refereren. De kunstwerken kunnen
de leerlingen helpen te begrijpen
hoe de geschiedenis voorgesteld
wordt in verschillende tijden en
contexten. Er zijn bijvoorbeeld
verschillen tussen enerzijds de
installaties die de nadruk leggen op
de strijd tussen de ideologieen en
anderzijds diegene die de nadruk
leggen op het individuele lijden. Er
is tevens een verschil tussen de
installaties die streven naar het
terugvorderen van de individuele
waardigheid van de slachtoffers en
de installaties die de slachtoffers
voorstellen als een anonieme massa.
Een kunstwerk kan gei'nterpreteerd
worden door enkele simpele vragen
te stellen, maar men kan 00k uren
doorbrengen met het behandelen
van details. Een goed startpunt is de
leerlingen vragen om uit te zoeken
hoe oud de installatie is, wie het
maakte, in welke context en te
zoeken naar het thema van het
werk. Dit kan men uitwerken in
discussies met de leerlingen over
hun eigen hedendaagse situatie en
eigen kijk op zowel de installatie als
op de geschiedenis. Deze oefening
kan gedaan worden in samenwer-
king met kunstlessen. Na het
analyseren van de verschillende
installaties kan men de leerlingen
vragen voor zichzelf een kunstwerk
te ontwerpen. Dit zou best een
oefening kunnen zijn die hen de
mogelijkheid geeft de relaties
tussen de geschiedenis en
hedendaagse mensenrechtenkwes-
ties te onderzoeken.
33
Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren
De notie van de Holocaust
In West-Europa wordt de perceptie
van de Holocaust in grote mate
gedomineerd door de Auschwitz-
Birkenau kampen en kampen in
Duitsland zoals Dachau en
Bergen-Belsen. Een van de
redenen daarvoor is dat na de
bevrijding, de media in dit deel
van Europa de nadruk legde op
concentratiekampen in Duitsland.
Een andere reden is dat Auschwitz-
Birkenau, een combinatie van een
concentratie- en een vernieti-
gingskamp, meer overlevenden
had dan de vernietigingskampen.
Overlevenden van Auschwitz die
overgeplaatst werden naar
kampen verder in het westen
werden bevrijd door de westerse
geallieerden of vestigden zich na
de oorlog in West-Europa en
spraken daar over hun ervaringen.
Nationale ervaringen van de
periode van de Holocaust hebben
ook een betekenisvolle impact op
hoe de mensen in verschillende
Europese landen de Holocaust
interpreteren en hoe ze zich met
betrekking tot de Holocaust
verhouden.
Dit betekent dat we ook vandaag
op verschillende vlakken een
onevenwichtig beeld hebben van
de naziterreuren hoe het Europa
heeft aangetast. De meerderheid
van diegenen die vermoord
werden verloren hun leven in de
doodskampen van Belzec, Sobibor
en Treblinka, evenals in de
massaschietpartijen door de
"mobiele moord brigades" gekend
als de Einsatzgruppen, voorname-
lijk in de gebieden die nu de
Baltische Staten, Wit-Rusland en
Oekrai'ne zijn. Al deze acties
hadden erg weinig overlevenden.
De meerderheid van diegenen die
tijdens de Holocaust vermoord
werden waren afkomstig uit
landen van Oost-Europa en de
verhalen van de weinige
overlevenden bereikten zelden de
West-Europese landen. We weten
nog steeds erg weinig over hun
levens voor de Holocaust.
Zij het tijdens een bezoek aan een
gedenkplaats in West-Europa of in
Oost-Europa, het is belangrijk nota
te nemen van dit aspect
van de Holocaust.
Onderweg naar Auschwitz
zie je misschien niets —
tenzij je heel goed kijkt
Het woord "genocide" roept een varieteit aan beelden op, vele door wat we weten over
de Holocaust. Wanneer men lesgeeft over genocide wordt de nadruk gelegd op wat er
werkelijk is gebeurd en analyseert men hoe dit kon gebeuren. Het is echter ook belang-
rijk te kijken naar de lange termijn gevolgen van genocide.
Als gevolg van de Holocaust en de Tweede Wereldoorlog vond er een dramatische
demografische verandering plaats in Europa. Een van de doelen van de nazipolitiek was
om condities en ruimte te scheppen voor een racistische utopie. Om deze ruimte te
creeren werden verschillende plannen uitgewerkt en ten uitvoer gebracht om verschil-
lende etnische groepen uit te roeien en op die manier een aantal menselijke en culturele
"lacunes" te creeren.
Op sommige plaatsen in Europa is er weinig overgebleven van de levens en diverse
cultuur van de Joden. Op andere plaatsen werd de Joodse cultuur volledig uitgewist.
Het is moeilijk deze leemtes waar te nemen maar als je de tijd neemt om naar indica-
toren te zoeken van overblijfselen van deze Joodse cultuur, dan geeft het inzicht in de
lange termijn gevolgen van de genocide.
Totale afwezigheid als doel
De Holocaust kan niet simpelweg begrepen worden in termen van gewelddadige
methoden die toen gebruikt werden aangezien deze, in de meeste gevallen, niet het
doel op zich waren. Het voornaamste doel van de daders was de totale eliminatie
van bepaalde groepen te bereiken. Het doel was een nieuwe Europese orde te creeren
gebaseerd op racistische ideeen. En daarvoor was etnische reiniging het middel.
Een manier om een deel van de Holocaust te volgen kan zijn een dorp te bezoeken dat
eens een welvarende Joodse bevolkingsgroep had, maar dat tijdens de Tweede Wereld-
oorlog is uitgewist. Het bezoeken van een zwembad dat eens een synagoog was, een bos
met een massagraf maar zonder enig gedenkteken, of een begraafplaats dat is overgroeid
omdat niemand er meer zorg voor draagt. Deze ervaringen geven een dieper inzicht in
wat de Holocaust echt betekende.
De impact van deze benadering wordt uiterst krachtig wanneer het wordt gecombineerd
met bijvoorbeeld een bezoek aan een voormalig concentratiekamp. Maar het kan moei-
lijk zijn dit te organiseren omwille van afstanden, tijdsgebrek en gebrek aan financiele
middelen. Wei kan men foto's, teksten, kaarten en statistieken gebruiken in de klas.
De website www.polin.org.pl is een goede bron van informatie en rijk aan materiaal
over plaatsen in Polen waar Joods leven bloeide voor de Tweede Wereldoorlog.
In deTsjechische Republiek is er een project van start gegaan genaamd: "Buren die
verdwenen" (www.zmizeli-sousede.cz/aj/). Tsjechische jongeren tussen 12 en 18 jaar
oud zoeken informatie over Joodse inwoners die in hun eigen buurt woonden voor
de oorlog. Er woonden ongeveer 1 1 80.000 in het gebied van het voormalige Tsjecho-
Slowakije in 1939, de meesten onder hen zij aan zij met niet-Joden. Via interviews
met overlevenden en getuigen van de Tweede Wereldoorlog en via onderzoek in
lokale archieven en andere bronnen, proberen de jongeren te ontdekken wat er met
deze mensen is gebeurd. Ze verwerken de informatie in eigen werkjes zoals posters,
websites, kranten, enz.
34
Een stap in het verleden - een les voor de
ikomst: Handboek voor lerarenr
Wat verloren gegaan is
in Rhodos
Deze oefening helpt leerlingen een gevolg van de Holocaust te
ontdekken dat niet meteen met het blote oog zichtbaar is.
Een foto van de vroegere Joodse wijk in Rhodos, Griekenland.
Rhodos kent een lange geschiedenis van Joods-Griekse contacten. Tot
en met het begin van de 20 e eeuw woonden er ongeveer 4.000 Joden
op het eiland. De helft hiervan vluchtte na 1938, toen de Italiaanse
fascisten die het gebied bestuurden, antisemitische wetten invoerden.
In 1943 bezette Duitsland Rhodos en voerde extreem onderdruk-
kende maatregelen in tegen de Joodse bevolking, zoals executies.
In de zomer van 1944 werden 1.700 Joden gedeporteerd naar het
concentratie- en doodskamp Auschwitz, waar ongeveer 150 personen
overleefden en slechts een handvol naar het eiland terugkeerden.
Vandaag de dag zijn er geen Joden meer op Rhodos en de oude wijk
ligt midden in het toeristische centrum. Elke week komen er duizen-
den toeristen voorbij zonder te weten dat ze in een lange schaduw
van Auschwitz lopen. Voor vele Europeanen herinnert de Joodse
cultuur vaker aan Auschwitz dan aan al de Joodse buurten die ooit
floreerden in vele steden. De meeste van hen zijn nu vergeten.
Laat de leerlingen de foto bekijken en vraag hen te bepalen waar die
gemaakt werd. Het doel van deze inleiding is om hen te laten con-
centreren op de foto eerder dan op je werkelijk doel. Vraag hen wat
ze zien op de foto en wat de details en het thema zijn. Dan stel je hen
een vraag over wat er duidelijk niet afgebeeld staat op de foto, d.w.z.
de dingen die je niet ziet maar er wel zijn.
Een toeristenfoto uit Rhodos. Niets in
deze foto, noch in de stad zelf,
herinnert eraan dat dit 2000 jaar lang
de joodse wijk van Rhodos was.
(Foto: Christer Mattsson)
"Geadresseerde onbekend"
Het centrum genaamd: City Gate -Theatre NN Centre, houdt zich
bezig met de educatie en het behoud van het cultureel erfgoed in
Lublin, Polen. Eeuwenlang was Lublin een stad met een varieteit
aan etnische groepen. Rooms-katholieken, Orthodoxe christenen
en Joden leefden er samen. Polen, Joden, Oekrai'ners, Wit-Russen,
Russen, Armeniers en Duisters waren elkaars buren.
Het centrum heeft tot doelstelling de herinnering van het Joodse
leven in Lublin opte roepen.Tijdens deTweedeWereldoorlog,
hebben de Duitse bezetters Lublin als hoofdkwartier van het 00s-
telijke SS-district gebruikt. Dit betekende dat, tijdens de Holocaust,
Lublin het centrum was voor de massa-uitroeiing van Poolse Jo-
den. In het jaar 1939 leefden 42.000 Joden in de stad. Vandaag zijn
het er minder dan 50. De voormalige Joodse wijk werd volledig
vernield. De letters NN in het centrum staan voor de onbekende
namen van de voormalige Joodse inwoners.
Het project: "Brieven aan het Getto"van het centrum bestaat sinds
2001. Schoolkinderen van Lublin schrijven brieven naar Joodse
mensen die vroeger voor de Holocaust in de stad leefden. De kin-
deren leren over de geschiedenis en het lot van de Joodse burgers
van Lublin en schrijven brieven naar een geselecteerde mensen.
De brieven worden naar het juiste adres gestuurd, daar waar de
mensen vroeger leefden. Natuurlijk woont de ontvanger niet meer
op dat adres. Ze werden bijna allemaal vermoord.
Wanneer de brieven teruggezonden worden naar de afzenders
(de kinderen en hun ouders), met de poststempel: "geadresseerde
onbekend", roept het een besef op van het verlies van de Joodse
mensen, hun huizen en cultuur. In 1998 begon het centrum een
programma genaamd "Het grote boek van de stad". Hierin is ar-
chiefmateriaal opgenomen dat verbonden is metde Pools-Joodse
geschiedenis van Lublin (foto's, orale geschiedenis en documen-
ted. Een zich constant uitbreidende documentaire tentoonstelling
die gebaseerd is op deze materialen beschrijft het aspect van de
vooroorlogse multiculturaliteit van de stad Lublin.
35
Het is de taak en de verantwoor-
delijkheid van de docent om de
groep voor te bereiden op de
uiteenlopende emoties
waarmee men tijdens en na zo'n
bezoek doorgaans te
maken krijgt.
(Foto: Scanpix)
Gevoelens verwerken
Het kan het leren bevorderen als de
docent de leerlingen helpt de gevoelens,
die opkomen tijdens het bezoek, te
verwerken. Er zijn bepaalde voorwerpen
op tentoonstellingen en plekken zoals
foto's, verhalen of fysieke structuren die
een grotere indruk maken op bezoekers
dan andere. Vraag de leerlingen een van
die voorwerpen uit te kiezen en het te
omschrijven via een sketch, geschreven
werkje of tekening. Op die manier
kunnen leerlingen een uitlaatklep
vinden voor hun gevoelens en dat maakt
het vaak makkelijker om naar een nieuw
stadium in het leerproces te gaan of van
onderwerp te veranderen. Tijdens de
nabesprekingen in de klas kunnen de
leerlingen hun tekeningen of notities
gebruiken om de herinneringen aan het
bezoek op te halen en in verband te
brengen met het thema in de discussies.
Intense gevoelens bij het bezoeken
van de plekken
Een bezoek aan Holocaust gedenkplaatsen en musea impliceert zowel kennis als
gevoelens. Leerlingen voelen vaak verdriet, pijn of woede voor het verschrikkelijke
lijden dat de mensen moesten ondergaan. Voor een deel van de leerlingen kunnen
deze gevoelens leiden tot een grotere betrokkenheid, maar voor anderen, wanneer
dit opzettelijk wordt uitgelokt door docent of gids, kunnen deze gevoelens te sterk
worden, het leerproces blokkeren en hen zelfs bang maken.
Een gedenkplaats of museum heeft als functie de geschiedenis "dichter" bij de
bezoeker te brengen. In de realiteit is deze "nabijheid" een metafoor voor een emo-
tionele ervaring. De mensen die daar waren, zowel slachtoffers als daders, zijn niet
wezenlijk dichter bij de leerling dan zij in de klas zouden zijn, maar leerlingen voelen
het misschien wel zo aan. Deze emotionele reactie geeft de leerlingen een beter
begrip van het belang van het onderwerp. Ook kan het hun interesse vergroten en zo
het leerproces stimuleren.
Gevoelens spelen altijd een rol in het leerproces. Wanneer leerlingen afkeer,
blijdschap of angst voelen be'invloedt dat de lessituatie. Neuropsychologisch onder-
zoek toont een verband tussen emotionele betrokkenheid en cognitief leren. Een
zekere maat van emotionele betrokkenheid is een voorwaarde voor langetermijn
leren: we leren meer over een onderwerp dat ons interesseert. Betrokkenheid kan ook
groeien op basis van voorgaande ervaringen van de leerling, de persoonlijke betrok-
kenheid van de docent en natuurlijk het onderwerp zelf. Een bezoek aan een histori-
sche Holocaust plek of museum zal een krachtige ervaring zijn voor vele leerlingen.
36
Een stapin het verleden-een les voor de toekomst: Handboekvoor lerarenr
"Gevoelens openden deuren naar
het begrijpen van de mensen achter
deze misdaden"
— Leerlim, Denemarken
Niet gewend om emotionele reacties te interpreteren
De leerlingen omschrijven hun emotionele ervaringen tijdens het bezoek aan
gedenkplaatsen en musea op verschillende manieren. In andere lescontexten discus-
sieren leerlingen gewoonlijk niet over hun emotionele reacties bij het lesonderwerp.
Daarom zijn de leerlingen het niet gewend om zowel hun eigen reacties als die van
hun vrienden te interpreteren.
De leerlingen die deelnamen aan de discussies voorafgaand aan het handboek
zeiden dat ze druk voelden wanneer hun emotionele reacties onderdrukt werden
door docenten, gidsen of vrienden, maar eveneens wanneer ze het gevoel hadden
dat er een bepaalde reactie van hen werd verwacht. Deze druk kan uitmonden
in onwenselijk gedrag dat ze zelf moeilijk konden uitleggen of waarover ze zich
schaamden. Ze giechelden, waren afgeleid of zochten andere manieren om hun
eigen reacties of die van vrienden te verstoppen. Andere strategieen kunnen zijn
te concentreren op de technische details en zodoende een afstand creeren van de
omstandigheden van de sterfgevallen.
Na het bezoek zeggen sommige leerlingen misschien: "Ik begrijp niet waarom,
maar ik kon niet huilen." op een toon die suggereert dat ze iets fout zouden hebben
gedaan. Het is belangrijk aan te geven dat ze geen slechte mensen zijn als ze zich
niet aangedaan voelen. We moeten ook stellen dat het kan dat ze helemaal niets
voelen. Hen hiervoor waarschuwen kan voorkomen dat ze zich schuldig voelen als
ze op zo'n manier reageren.
Als docent is het belangrijk na te denken hoe de leerlingen met de emotionele
inhoud van het bezoek zullen omgaan en ook om bewust te zijn van het feit
dat men niet van te voren kan weten hoe de dingen zullen uitdraaien. Het kan
waardevol zijn de dingen op voorhand met de leerlingen te bespreken en overeen
te komen welke regels van toepassing zijn. Het kan de leerlingen helpen als ze voor
het bezoek nadenken over het feit dat ze het misschien niet makkelijk gaan vinden
om het eens te worden met de verwachtingen die verbonden zijn aan een plaats die
het resultaat van antihumanistische ideologien vertegenwoordigt, en waar vreselijke
misdaden plaatsvonden. De leerlingen zouden zich bewust moeten zijn van het feit
dat sommige historische plekken ook begraafplaatsen zijn en daarom het nodige
respect verdienen: bepaald gedrag kan storend werken voor andere bezoekers.
Als docent kan je jezelf best voorbereiden op je eigen reactie, en een beslissing
maken over hoe je je eigen gevoelens wilt overbrengen op de leerlingen. Dit
hangt natuurlijk veel af van jezelf, je relatie met de leerlingen en je eigen
onderwijssituatie.
De rol van het reflectiemoment
Zou ereen herinneringsceremonie
moeten plaatsvinden? Dit is iets dat
zowel leerlingen als docenten vaak
vragen voor het bezoek aan een
voormalig concentratie- en
doodskamp. Een reflectiemoment
kan betekenisvol en belangrijk zijn
maar het kan ook beschouwd worden
als een geforceerde ervaring die
inbreuk maakt op de integriteit.
Het is niet ongebruikelijk dat
leerlingen zich ongemakkelijk voelen
wanneer ze op een tentoonstelling
naar foto's kijken waarop mensen
worden vernederd of vermoord. Ze
ervaren dit gevoel kennelijk ook
wanneer ze plekken bezoeken waar
mensen werden gefusilleerd en
begraven zonder enig spoor van
waardigheid. In deze situatie kan er
een behoefte ontstaan om wat
waardigheid terug te geven aan de
slachtoffers. Dat kan door respect en
betrokkenheid te laten zien, of
misschien door een kaarsje te
branden, een gedicht voor te lezen of
een lied te zingen. In een project in
Litouwen werd aan de leerlingen
gevraagd om stenen te verzamelen
en er de namen op te schrijven van
mensen die vermoord werden tijdens
de Holocaust. De stenen werden dan
op een stapel geplaatst en dat werd
een gedenkteken.
Het is voornamelijk de verantwoorde-
lijkheid van de docent om deze
mogelijkheid aan te kaarten en de
leerlingen te vragen of ze zich op hun
gemak voelen met een ceremonie.
Het is belangrijk voor de leerlingen
dat ze enigszins controle hebben
over de situatie en de kans krijgen
om niet deel te nemen. Als de docent
de mogelijkheid van een reflectiemo-
ment niet bespreekt kunnen
leerlingen misschien denken dat het
niet geschikt is of zelfs verboden.
Vergeet niet aan het personeel van
het museum of de gedenkplaats te
vragen wat toegelaten is.
37
Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren
Yad Vashem's namendatabank
Een van de hoofdtaken van het Yad
Vashem, Israels officiele instituutvoor
de herinnering van de slachtoffers van
de Holocaust, is het conserveren van de
herinnering van elk afzonderlijk
slachtoffer door zoveel mogelijk details
te verzamelen over zoveel mogelijk
slachtoffers. Deze details worden
bewaard in een databank genaamd de
Hall of Names (Hal van Namen) waartoe
men toegang heeft via het internet.
De databank van Yad Vashem bewaart
de namen van ongeveer drie miljoen
personen. Insommigegevallen kanje
achterhalen waar en wanneer de
slachtoffers waren geboren, waar ze
zich bevonden tijdens de oorlog, wie
hun familieleden waren en waar ze
vermoord werden.
In het voorbereiden van een bezoek
aan een gedenkplaats, zouden de
leerlingen deze databank kunnen
gebruikenom mensenoptezoeken
die verbonden zijn met de plaats die ze
gaan bezoeken. Leerlingen kunnen de
databank gebruiken omonderzoekte
doen naar wat er met deze mensen
tijdens de Holocaust is gebeurd.
Meerdere andere instellingen hebben
archieven met lijsten van voormalige
gevangenen van concentratie- en
uitroeiingkampen,"doodsboeken"en
andere documenten. Sommige
archieven zijn nauwelijks compleet en
sommige bevatten alleen fragmenten
van de originele inhoud. Het is
belangrijk eraan te denken dat zelfs
een volledig archief enkel fragmenten
zal weergeven van de situatie bij de
gevangenen. Het is voor de plekken
niet ongewoon om in de mogelijkheid
te voorzien het archief te bezoeken en
deel te nemen aan workshops over hoe
het archiefmateriaal te gebruiken. Het
is de moeite waard om op voorhand uit
tezoeken welke mogelijkheden er
beschikbaarzijn.
Dagboek als startpunt voor het
bezoek aan Majdanek
"We willen de scholieren een kans
geven op een creatieve manier te leren.
We denken dat het positief is voor hun
leerproces en voor hun toekomstige
interesse in deze onderwerpen.
Aangezien de scholieren slechts enkele
uren doorbrengen in Majdanek, denk ik
dat we moeten proberen een impact te
maken, iets te doen dat hen lange tijd
zal bijblijven, hen te inspireren en aan
te moedigen om te blijven leren."
Dit is de visie van Thomas Kranz,
Directeurvan hetStaatsmuseum van
Majdanek in Lublin, in het oosten van
Polen. Dit museum werkt met
projectgerichte educatie, waarin het
basisidee is de scholieren te
motiveren, hen aan te moedigen om »
De individuen achter
de statistieken
Ongeveer 6 miljoen Joden werden vermoord tijdens de Holocaust. Meer dan een
miljoen mensen stierven in Auschwitz-Birkenau. Negentig procent van de Joodse
kinderen in door de nazi's bezet Europa werden vermoord of stierven omwille van de
omstandigheden waaraan ze werden blootgesteld.
De statistieken zijn overweldigend en moeilijk te vatten. Ze zijn echter belangrijk om
de enorme impact te begrijpen die de Holocaust had op Europa en op de groepen
mensen die erdoor getroffen werden. Tegelijkertijd is het belangrijk te begrijpen en
te laten zien dat achter ieder cijfer een individu staat, met een naam, een leeftijd,
gedachten, gevoelens, familie en vrienden.
Aan het begin van een genocide staat onderdrukking, waarbij de toekomstige daders
de slachtoffers in bepaalde categorieen afbakenen. Deze categorisering van groepen
is vaak gebaseerd op een lange voorgeschiedenis van stigmatisering van groepen
die geherdefinieerd worden naargelang de ideologie en het opzet van de daders. De
volgende stap is het de-individualiseren van de mensen in de slachtoffergroepen. Ze
worden gezien als een homogene groep in plaats van individuen met diverse karakte-
ristieken, behoeften en levensstijlen.
Verlies van identiteit
In 1938 werden alle Duitse Joden bij wet verplicht een bijkomende middelste naam
aan te nemen die bepaald werd door de nazi's - "Sara" voor vrouwen en "Israel" voor
mannen. Toen de gedeporteerden in Auschwitz-Birkenau aankwamen, kregen ze een
nummer op hun arm getatoeeerd: ze werden naamloos. Hun haar werd geknipt, hun
persoonlijke kleren werden weggenomen en ze kregen alien een zelfde soort gevange-
nisuniform. Het werd steeds moeilijker om de verschillen te zien tussen individuen.
Ze werden een massa. Op het einde werden de slachtoffers in massagraven begraven,
of er was niet eens een graf, en hun identiteit was geheel verloren.
Tot op zeker hoogte was deze de-individualisering al lang begonnen voor het proces
dat onmiddellijk tot de genocide leidde, namelijk met de geschiedenis van stigmati-
sering van mensen en de perceptie van deze mensen als een groep met gemeenschap-
pelijke karakteristieken. De nazipolitiek van de de-individualisering van Joden, en
mensen die geclassificeerd werden als Joden, bouwde zich hierop. Zelfs al was de
politiek niet zo van te voren gepland, leidde de ene stap naar de andere. Het proces
vergemakkelijkte de misdaden van de daders, zelfs al was het niet de oorspronkelijke
bedoeling, omdat ze een grote afstand voelden tussen zichzelf en de slachtoffers.
De daders concentreerden zich op de negatieve karakteristieken die geassocieerd
werden met de groep die ze uitroeiden. Een manier om dat te doen is het dehumani-
seren van de slachtoffers. Bijvoorbeeld, soms worden leden van een slachtoffergroep
vergeleken met dieren. Tijdens de Holocaust werden Joden vergeleken met ratten en
ongedierte. Soortgelijke voorbeelden van ontmenselijking zijn bekend van andere
volkenmoorden: zo werden de Tutsi's in Rwanda omschreven als kakkerlakken in de
genocide die tegen hen werd gepleegd en die leidde tot de systematische uitroeiing
van zo'n 800.000 Tutsi's.
Vanuit een leerperspectief is het misschien een goed idee om de verhalen van
individuen te gebruiken. Het kan voor leerlingen makkelijker zijn via een individu
hun kennis over een bepaalde periode te vergroten betreffende de manier waarop de
maatschappij was georganiseerd en wat de gevolgen van bepaalde ideologieen waren.
Het individuele geeft de leerlingen een startpunt waarnaar ze zich gemakkelijker
38
Een stapin het verleden-een les voor de toekomst: Handboekvoor lerarenr
Een groepje vrienden op excursie in het bos van Seklutski in Polen.
Van links naar rechts: De broer van Mot! Replianski, Miriam Koppelman, Hanan
Polaczek, Malka Nochomowicz, Dvora uit Ivinitz, Motke Burstein, Szeine
Blacharowicz, Malka Matikanski en Munia Zahavi. Munia Zahavi, Hanan Polaczek
en Malka Matikanski emigreerden naar Palestina. Szeine Blacharowicz overleefde
de Holocaust door zich in het bos te verschuilen. Alle anderen kwamen om.
(Foto: USHMM)
Dorrith Oppenheims
grootmoeder leest haar een
sprookje voor. In 1939
stuurden Dorriths ouders
haar met de
Kindertransport-
organisatie vanuit Kassel in
Duitsland naarSchotland.
Haar ouders mochten niet
mee; zij werden later naar
Auschwitz gedeporteerd en
daarvermoord.
(Foto: USHMM)
Yehudit en Lea Csengeri uitTranssylvanie in Hongarije werden in 1944
naar Auschwitz-Birkenau gedeporteerd en aan medische experimenten
onderworpen omdat zij tweelingen waren. Zij weigerden van hun moeder
Rosalia te worden gescheiden; deze mocht vervolgens bij haar dochters
blijven. Zij wisten te overleven en werden in januari 1945 bevrijd.
(Foto: USHMM)
* op zelfstandige wijze kennis te
vergaren en door zelfstudie
vaardigheden te ontwikkelen.
Thomas Kranz is van mening dat deze
leermethode de mogelijkheid geeft
om kritisch te denken en plaats maakt
voor nieuwe denkpatronen, die hij als
fundamenteel beschouwt in een
democratische samenleving.
Een van de programma's is gebaseerd
op het dagboek van Jadwiga
Ankiewicz, een 1 7-jarig Pools meisje
dat gevangen was in het kamp
gedurende een aantal maanden. Haar
dagboek is het enige dagboek dat
bewaard werd van het Majdanek
concentratiekamp. Leerlingen werken
vanuit het gezichtspunt van de
dagboekschrijfster. Voordatze
beginnen met hun eigen onderzoek,
krijgen ze een inleiding over het kamp
en over de verschillende slachtoffer-
groepen. Ze krijgen foto's te zien van
Jadwiga Ankiewicz en haar dagboek.
Kleine groepjes scholieren bestuderen
een deel van het dagboek en
concentreren zich op een onderwerp
naar keuze van de geschiedenis van
het kamp, bijvoorbeeld de werkom-
standigheden, vervolging van de
Joden of het leven in het kamp. De
scholieren gebruiken documenten,
artefacten, brieven, boeken en
getuigenissen die ter beschikking
worden gesteld door het museum.
Aan het einde van de oefening gidsen
de scholieren andere scholieren naar
plaatsen in het kamp die voorkomen
in het dagboek. Ze vertellen hun
klasgenoten wat er daar met Jadwiga
gebeurde en over de geschiedenis van
het kamp. Ze worden begeleid door
een docent die over de algemene
geschiedenis van het kamp vertelt en,
indien nodig, kennis aanvult.
In een andere oefening kunnen de
scholieren met foto's van het kamp
werken die in de jaren '40 zijn
genomen. De beelden worden
gecombineerd met getuigenissen en
de scholieren zoeken zelf naar de
desbetreffende plaatsen in het kamp.
Ze ontdekken wat er vandaag de dag
ontbreekt en wat er is veranderd.
De leerlingen ronden hun projecten
vaak af door een gedicht te schrijven,
een poster, boekje of tekening te
maken. Deze worden bewaard
in het museum.
Verhalen van overlevenden
Leerlingen die de kans hebben
gekregen overlevenden van de
Holocaust te ontmoeten omschrijven
dit vaak als een zeer betekenisvolle en
doordringende ervaring. Ze leren van
de overlevenden en krijgen inzicht in
de wreedheid van het lijden. Op die
manier kunnen ze 00k misschien
beter begrijpen hoe deze misdaden )
39
Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren
» individuele levens heeft bei'nvloed.
Daamaast hebben ze de mogelijkheid
meer persoonlijke vragen te stellen.
Vandaag de dag zijn er steeds minder
overlevenden die scholen kunnen
bezoeken of deel kunnen nemen aan
activiteiten in instellingen of musea.
Niets kan een directe ontmoeting met
een overlevende vervangen maar nun
verhalen -en daarbij ook hun
erfenis-wordenopverschillende
manieren voor de toekomst bewaard.
Meerdere instellingen hebben films
geproduceerd waarin overlevenden
hun verhaal vertellen en deze kunnen
besteld worden. In sommige gevallen
zijn ze ook beschikbaar op het internet.
Vele overlevenden hebben boeken
geschreven over hun ervaringen
en gedachten.
Meerdere organisaties en instellingen
bieden zowel audio- als videogetuige-
nissen aan via het internet.
www.yadvashem.org
Israels officiele instituut voor de
herinnering aan de Holocaust
www.ushmm.org
The United States Holocaust
Memorial Museum
www.library.yale.edu/testimonies/
Fortunoff-videoarchief voor Ho-
locaustgetuigenissen van de Yale
Universiteit
http://college.usc.edu/vhi/
USC Shoah Foundation Institute
www.vha.fu-berlin.de/
Visual History Archive van deVrije
Universiteit Berlijn (rechtstreeks
verbonden met het USC Shoah
Foundation Institute)
www.bl.uk/learning/histcitizen/voices/
holocaust.html
Voices of the Holocaust site van de
British Library
kunnen verhouden en van daaruit kunnen ze hun opleidingstocht verder zetten.
Onderzoeken wie de slachtoffers waren, hun namen, levens en noodlot, en deze ver-
gelijken met hoe ze werden afgeschilderd door de nazi's biedt een bruikbare manier
om leerlingen te laten nadenken over het belang van het individuele recht om jezelf
te definieren binnen het kader van jouw cultuur. Het kan ook gezien worden als een
poging om zo veel mogelijk de identiteit van de slachtoffers te laten herleven. Voorts
kan het een krachtige manier zijn om inzicht te verwerven in de wereld, door te
herkennen dat vooroordelen en haat de realiteit vervormen en ons ervan weerhoudt
de wereld te zien zoals ze daadwerkelijk is.
Een potentieel risico van te concentreren op het lot van specifieke individuen is dat
de leerling moeilijkheden kan hebben met het begrijpen van de context en meer
complexe zaken. Het is daarom belangrijk voor docenten hun kennis te gebruiken
en continu de individuele levens in een bredere context te plaatsen. Dit kan bijvoor-
beeld door gebeurtenissen in het leven van een individu op een tijdlijn te plaatsen
waar ook de historische gebeurtenissen op staan afgebeeld. Tegelijkertijd kan men
in de klas bespreken hoe de levens en de gebeurtenissen met elkaar verbonden zijn.
De docent kan ook een aantal terugkerende thema's uit verschillende levensverhalen
selecteren, en deze bespreken met de leerlingen, of hij/zij kan de leerlingen vragen
hun gekozen individu dieper te bestuderen. Het is essentieel om tijdens dit proces de
dilemma's en de handelingen van mensen binnen hun eigen tijd en context proberen
te begrijpen, eerder dan hen te zomaar te veroordelen en zo inzicht te verliezen.
Leren van de daders
Onderwijs over de Holocaust impliceert ook een nadere kijk op de daders. Als
we de Holocaust vandaag de dag bekijken, is het vanzelfsprekend voor ons om
de daders te veroordelen voor de misdaden die ze pleegden. Daarnaast is het
gemakkelijk om in beslag genomen te worden door deze daden wanneer we de
wreedheid en de beestachtigheid ervan trachten te begrijpen. Hoe dan ook, de
moord zelf creeert een kloof tussen wij en zij. We willen ons niet identificeren
met mensen die zulke daden verrichten.
Als men tijdens de lessen de daders omschrijft als 'ondoordachte monsters
in staat van buitensporige daden' dan geeft men een te vereenvoudigd beeld
vanuit historisch oogpunt. Paradoxaal genoeg is het ook ontmenselijkend.
Het weerhoudt ons er van de motieven van de daders te onderzoeken, en
om inzicht te krijgen in hoe ze hun wereldbeeld construeerden om dit soort
daden te rechtvaardigen.
Door de daders te onderzoeken als de complexe, denkende individuen die
ze waren, kunnen we inzicht verwerven in hoe waarden veranderen en hoe
racistische en antisemitische ideologic zich kan verspreiden en een weg kan
banen voor genocide.
De wereldvisie, historische context en denkprocessen van daders onderzoeken
stelt ons in staat het genocideproces te volgen, en in te zien hoe het zo ver heeft
komen. We kunnen geen antwoorden vinden bij de slachtoffers. Ze werden in
een situatie getrokken die door anderen werd gepland en ingevoerd.
40
Een stapin het verleden-een les voor de toekomst: Handboekvoor lerarenr
Foto's roepen vragen op
De foto-expositie in het Sauna-
gebouw van het Staatsmuseum
Auschwitz-Birkenau toont foto's die de
slachtoffers meenamen toen zij
gedeporteerd werden, en die na de
bevrijding gevonden werden.
(Foto: staatliches Museum Auschwitz-Birkenau)
Een concrete manier om de slachtoffers te individualiseren is door foto's te
gebruiken die ze zelf namen voor de Holocaust. Op deze foto's zijn ze te zien
hoe ze graag wilden gezien worden, samen met diegenen die ze liefhadden, op
plaatsen die ze zelf kozen en met kleren die ze zelf kozen. Leerlingen zullen het
niet moeilijk vinden om gelijkenissen en verschillen te vinden tussen de mensen
die op de foto's staan en zichzelf Ze zullen ook ontdekken dat de slachtoffers een
bijzonder heterogene groep waren. Ze kunnen naar de foto's kijken en een idee
vormen van wie deze mensen waren. Deze waarnemingen kunnen wel gebaseerd
zijn op hun voorgaande kennis en vooroordelen, maar bovenal zullen de foto's
vragen uitlokken over hoe deze beelden of mensen van een ander tijdperk gei'n-
terpreteerd en begrepen moeten worden.
Het Auschwitz-Birkenau staatsmuseum heeft een grote collectie van privefoto's
die de slachtoffers bij zich hadden toen ze in het kamp aankwamen. In de meer-
derheid van de gevallen zijn dit de enige overgebleven foto's van de slachtoffers.
Voor de studiereis kan men aan de leerlingen vragen om een deel van die foto's
te bestuderen - misschien een per leerling. Op basis van wat ze over de histori-
sche periode hebben geleerd kan men hen vragen de foto te gebruiken om een
verhaal te maken over de persoon die erop geportretteerd staat, of misschien een
brief te schrijven naar die persoon. Leerlingen zullen natuurlijk begrijpen dat dit
een fictieve taak is, maar het kan helpen om het verleden meer levend te maken.
De docent kan de leerlingen begeleiden door realistisch achtergrondmateriaal
te gebruiken voor deze verhalen zoals brieven, dagboeken en ander authentiek
materiaal en hen op die manier leiden naar een beter inzicht in wat er gebeurde
en op welke schaal dit gebeurde.
De foto's kan men krijgen door het boek te bestellen: Before They Perished —
photographs found in Auschwitz van Kersten Brandt, Hanno Loewy en Krystyna
Oleksy van het Auschwitz-Birkenau staatsmuseum, op www.auschwitz.org.pl.
Er is ook een cd met foto's die gewijd is aan de kinderen die gedeporteerd werden
naar Auschwitz-Birkenau: We should never forget them door Helena Kubica.
41
Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren
Daders, slachtoffers en toeschouwers
Het is belangrijk leerlingen concepten te geven die ze kunnen gebruiken bij het
analyseren van deze periode uit de geschiedenis en die hen kunnen helpen conclu-
sies te trekken. Sommige van de meest fundamentele concepten zijn diegene, die de
hoofdpersonages van de Holocaust definieren. In onderzoek en onderwijs worden
deze hoofdpersonages gedefinieerd als daders, slachtoffers en toeschouwers.
Het gebruik van deze hoofdrolspelers als uitgangspunt, kan de leerlingen helpen een
meer complex beeld te krijgen van de historische gebeurtenissen. Tegelijkertijd kan
het de wereld verklaren als een plek waar keuzes en beslissingen werden gemaakt. Op
die manier kunnen de leerlingen het handelen van verschillende mensen beoordelen.
Deze categorieen zijn in theorie eenvoudig te definieren maar toch blijkt het vaak
moeilijk een lijn te trekken tussen daders en toeschouwers. Het wordt met name
ingewikkeld wanneer we deze categorieen willen gebruiken om handelingen vanuit
een ethisch standpunt te beoordelen. Alhoewel het enerzijds problematisch is, creeert
het anderzijds mogelijkheden om te discussieren over menselijk gedrag, niveaus van
individuele keuzes en de betekenis van normen.
De absolute voorwaarde om deze uitdaging aan te gaan is dat de leerlingen de
historische spelers moeten kunnen zien als context-gelinkte vertegenwoordigers
van menselijk gedrag, eerder dan als extreme uitzonderingen. In de jaren '30 en '40
gedroegen de mensen zich op basis van de context waarin ze zich bevonden. Het was
de context zelf- waar de individuen aan bijdroegen - , die extremer werd, eerder
dan de individuen, zelfs al bestonden zulke mensen wel degelijk.
Het verleden wordt geschreven en begrepen door de acties en beslissingen van
mensen in relatie met hun omgeving. De slachtoffers van de Holocaust handelden
binnen een heel beperkt keuzeveld -de omringende samenleving zette het kader
voor deze beperking via wetgeving, onrechtvaardigheid, overtreding en onverschil-
ligheid. De situatie van de slachtoffers brengt de leerlingen er vaak toe een vraag te
stellen als: "Waarom ontsnapten ze niet?", "Waarom boden ze geen weerstand?" en
"Hoe konden ze van elkaar stelen in het kamp?" Om de idealisering van de slacht-
offers te vermijden, (wat 00k een soort van dehumanisering en afstand nemen is),
kunnen de leerlingen zoeken naar antwoorden op deze vragen. Het is een pedago-
gische taak van de leraar om de leerlingen te helpen hun vragen op een adequate
manier te verwoorden.
Het is even belangrijk de demonisering van de daders te vermijden. De handelingen
van de daders geven ons inzicht in hoe een genocide zich kan ontwikkelen. Door
hun handelingen te onderzoeken kunnen we de onderliggende gedachten en ideeen
ontdekken die in de meeste gevallen de acties in hun context kunnen plaatsen. De
daders waren degenen die de gruweldaden uitvoerden en de mensenrechten schon-
den. Als we hen omschrijven als onbevattelijke, slechte monsters dan missen we
de mogelijkheid hun motivatie te onderzoeken en dan kan men enkel de gang van
zaken uitleggen op een zeer elementaire, simplistische en onbevredigende manier.
De toeschouwers zijn de moeilijkst te definieren groep, maar de leerlingen herkennen
zich er het makkelijkst in. Het is makkelijker passiviteit te begrijpen dan een gruwel-
daad. De toeschouwers van een gebeurtenis spelen een belangrijke rol. Het zijn de
toeschouwers die een gangbare norm bevestigen. Op een bepaalde manier waren de
toeschouwers degenen die de mogelijkheid hadden zich te verzetten en de mensen-
rechten te verdedigen. Voor ons is het echter gemakkelijk om hun handelingen via
onze eigen context en waarden te beoordelen. Het moet voor de leerlingen duidelijk
zijn dat tijdens het dictatorschap van nazi-Duitsland, de omvang van de handelingen
en de globale visie anders was dan in onze hedendaagse wereld.
42
Een
Een manier om de complexiteit te begrijpen
Door de demonisering van de daders, idealisering van de slachtoffers en het
moraliseren van de toeschouwers te vermijden, kunnen we een kans creeren om de
omstandigheden en de mogelijke acties en motieven van de verschillende spelers te
onderzoeken. Door op die manier de geschiedenis te onderzoeken kan de complexi-
teit van een wereld waarin keuzes en beslissingen moeten worden gemaakt verhelderd
worden en daardoor kunnen daden van mensen beoordeeld worden in hun histori-
sche context. Enkel dan kunnen we betekenisvolle conclusies trekken die vandaag de
dag relevant zijn.
Slechts weinig mensen namen actie om de slachtoffers te helpen tijdens de
Holocaust. Er waren echter wel mensen die erg moedig waren en probeerden te
helpen. Zelfs al kan deze groep niet gezien worden als een belangrijke categorie in
de zin dat ze de geschiedenis veranderden, toch zijn ze belangrijke rolmodellen. Ze
kwamen op voor het meest fundamentele mensenrecht dat we kennen, namelijk
het recht op leven. Hun daden zouden daarom een essentieel onderdeel moeten zijn
in het combineren van onderwijs over de Holocaust en onderwijs over de men-
senrechten. Yad Vashem heeft een officiele lijst van diegenen die een soort eretitel
hebben gekregen als Righteous among the Nations door de staat Israel. Deze infor-
matie is beschikbaar op de website van Yad Vashem samen met de documenten van
sommige deugdzamen.
Richard Heydrich met zijn gezin.
Heydrich stond tot 1942 aan het
hoofd van de
staatsveiligheidsdienst van
nazi-Duitsland, en was daarmee
verantwoordelijk voor de
massamoord op miljoenen
mensen. Deze foto komt uit een
familiealbum.
(Foto: Bildagentur fur Kunst,
Kultur und Geschichte)
43
Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren
Daders en slachtoffers
onderzoeken
Burgers en soldaten die in
Sniatyn, in Oekraine deelnemen
aan een massa-executie van -
vermoedelijk-joden. De
omstandigheden van deze foto
zijn in vele opzichten onduidelijk;
het is niet bekend wie de mensen
waren of waarom er burgers bij de
executies betrokken waren.
(unbekannter Fotograf)
Wanneer men lesgeeft over de Holocaust legt men meestal de grootste nadruk op
het lot van de slachtoffers en daar zijn vele redenen voor. We mogen echter niet
vergeten dat het niet de slachtoffers waren die de geschiedenis schreven. De meeste
van hen hadden geen enkele optie. Om te kunnen verklaren wat er gebeurde moeten
de leerlingen trachten de gezichtspunten, gedrag en context van de daders en de
toeschouwers te begrijpen. Het zijn immers diegenen die antwoord kunnen geven op
de vraag 'Waarom?'
Vraag de leerlingen naar de foto te kijken die werd genomen tijdens een
massa-executie in wat vandaag Oekraine is. Het laat soldaten, burgers en officieren
zien tijdens de executie van Joodse mannen en een kleine jongen, die de foto bin-
nenkomt aan de rechterzijde. De onschuld van de jongen en zijn onvermogen om
zijn eigen traumatische einde te vatten vangen onze aandacht. Het feit dat hij naakt
is afgezien van zijn pet, en tussen volwassenen mannen staat die eveneens naakt zijn,
versterkt de gruwel, verwarring en vernedering. Velen onder ons hebben die foto ge-
zien, of soortgelijke foto's en kunnen raden dat het van de Holocaust is. Het is moge-
lijk het verschil tussen de daders en de slachtoffers te zien. Met een foto van dit type
is er een groot risico dat door voorgaande ervaringen van de leerling met dit soort
materiaal, de foto aan kracht mist. Een manier om dit te vermijden is de leerlingen
te vragen hun begrip te verdiepen door de volgende taak.
Stel de leerlingen de volgende vragen: Beeld je in dat je met de mensen op de foto
kon spreken. Je hebt de mogelijkheid elke persoon een, of twee vragen te stellen. Wat
zou je vragen?
Leerlingen worden zo verplicht zich met de mensen op de foto te identificeren en
te overwegen welke vragen interessant en betekenisvol zouden kunnen zijn. Dit kan
ertoe leiden dat zij verschillen tussen slachtoffers en moordenaars zien, die eerst ba-
naal leken maar eigenlijk fundamenteel zijn. De vragen die we aan de daders stellen
zijn volkomen verschillend van de vragen die we aan de slachtoffers stellen. Leer-
lingen willen vaak voornamelijk vragen stellen aan de man met gewone kleren met
een zwarte jas en een geweer op zijn arm. Ze willen weten wat hij aan het doen was
44
Een stapin het verleden-een les voor de toekomst: Handboekvoor lerarenr
en waarom hij het deed. Door hun vragen aan deze man, kunnen leerlingen inzicht
krijgen in het feit dat het de daders zijn die de situatie bepalen. Zij zijn het die de
antwoorden kunnen verschaffen op het waarom van de handeling op de foto. Als
alle vragen gebundeld zijn, kan men de leerlingen verzoeken de vragen te verdelen in
groepen die gesteld werden uit medelijden/sympathie, nieuwsgierigheid en verlangen
om te begrijpen, evenals uit vooroordelen en verwerping.
Tijdens deze opdracht moet duidelijk gemaakt worden dat we niet alle vragen
kunnen beantwoorden met complete historische nauwkeurigheid, aangezien we
geen aanvullend bronnenmateriaal hebben om de inhoud van deze specifieke foto
uit te leggen.
SS-arts Heinz Thilo selecteert
wie bij aankomst in Auschwitz-
Birkenau direct naar de
gaskamers gaat en wie te werk
gesteld wordt.
(Foto aufgenommen von der SS)
Heinz Thilo in de Anus Mundi
Heinz Thilo was een van de SS fysici in Auschwitz-Birkenau.
Hij stond vrijwillig in voor de selectie van de recent aan-
gekomen gevangenen, die meteen werden vermoord, of
zich moesten doodwerken. Thilo noemde Birkenau Anus
Mundi oftewel de anus van de wereld. Hij was ervan over-
tuigd dat de mensen die de selectie moesten ondergaan
"afval"waren die weggepoetst moesten worden uit de
Europese samenleving.
Op een bekende foto zien we Thilo die kijkt naar een oudere Joodse
man tijdens een selectie. Hij stuurt hem naar de dood met slechts
een enkele handbeweging. Met behulp van de foto en references
van Thilo's rol in Birkenau, kan men de leerlingen vragen te over-
wegen hoe Thilo de oude man ziet en waarneemt. Met de infor-
matie hierboven zullen de leerlingen begrijpen dat Thilo de man
als uitwerpsel bekijkt. Kunnen ze begrijpen wat het betekent om
iemand zo te bekijken? Misschien kunnen ze dat als ze stilstaan bij
hoe ze zelf naar mensen om hen heen kijken. Waarom voelen zij, of
anderen rond hen, een sterke afkeur omdat iemand anders is of op
een specifieke manier handelt? Waarom hebben ze die sterke ge-
voelens? En zijn deze gevoelens niet gebaseerd op veralgemening
en homogenisatie, welke een eerste stap is naar het ontkennen van
het recht op gelijkwaardigheid?
Door deze gevoelens te onderzoeken bij zichzelf en anderen,
kunnen leerlingen een gelijkenis vinden tussen zichzelf en Thilo.
Daders zijn geen onbegrijpelijke monsters die essentieel van ons
verschillen. Het was vooral de context en niet alleen hun kijk op de
mensheid, die radicaal verschilde.
45
Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren
Toeschouwers - de zwijgende
meerderheid
De term toeschouwer is een breed concept. Het omvat iedereen, behalve de
slachtoffers, de daders en diegene die de slachtoffers van de nazipolitiek hielpen.
Toeschouwers kunnen op de scheidingslijn gesitueerd worden naar een van de andere
categorieen en ze hebben de optie, alhoewel in verschillende mate, om de lijn te
overtreden. Hun rol is contextgebonden; de ene keer kunnen ze de redder zijn, de
andere de dader.
Vaak kennen we de gedachten van de wezenlijke zwijgende meerderheid niet (als we
hen door historisch onderzoek geen vorm kunnen geven) en we kunnen er niet van
uitgaan dat ze dezelfde ethische en morele oordelen hebben als we vandaag zouden
hebben. Wat we wel weten is dat de groep potentieel groot genoeg was om de koers
van de geschiedenis te veranderen, als de toeschouwers op een specifieke manier
hadden gehandeld. Toeschouwers vertegenwoordigen de norm van de samenleving
waarin ze leven. Ze rechtvaardigen bepaalde acties door te zwijgen en door aan de
zijlijn te blijven staan en geen actie te ondernemen.
Oefeningen voor leerlingen
Vraag de leerlingen om aan de hand van voorbeelden te onderzoeken hoe
verschillende individuen op verschillende momenten handelen en daarna de gevol-
gen van hun acties vast te stellen, voor zichzelf en voor hun gemeenschap. Hieronder
worden drie mensen omschreven die verschillend handelden. Vraag de leerlingen de
verhalen op de volgende manier te lezen en analyzeren:
• Waarom komen de mensen bij deze gebeurtenis in actie?
• Welke risicos nemen ze?
• Wie won en wie verloor als gevolg van deze acties?
• Zou jij hen toeschouwers noemen?
Voorbeeld i
Maart 1938, Duitsland annexeerde Oostenrijk en onmiddellijk voerde Oostenrijk
dezelfde antisemitische wetgeving in als die van Duitsland. Vele Oostenrijkers
ontvingen de machtsovername door de nazi s met enthousiasme en sommigen waren
bereid om deel te nemen aan zowel spontane als georganiseerde antisemitische
acties. Deze bestonden meestal uit publieke vernedering van Joden, zo werden ze
bijvoorbeeld gedwongen om het voetpad schoon te maken met een tandenborstel.
Deze spektakels trokken toeschouwers aan die nieuwsgierig toekeken. Het zeventien
jaar oude meisje Gitta Sereny bekeek in maart 1938 zo een straatscene die ze later
omschreef als volgt:
"Op Graben, een van mooiste straten van Wenen, zagen we een groep mannen in
bruine uniformen met swastika armbanden, die waren omsingeld door een grote
groep inwoners van Wenen. Vele van hen waren aan het lachen. Toen we naderden
zag ik in het midden van de groep ongeveer een dozijn mensen van middelbare
leeftijd, mannen en vrouwen, die op hun knieen het voetpad schrobden met tanden-
borstels. Ik herkende een van hen, het was onze kinderarts Dr. Berger, die mijn leven
had gered toen ik vier jaar oud was en difterie had. Ik zal nooit de nacht vergeten
dat hij me meerdere malen in koele, zachte lakens wikkelde. Toen de ochtend kwam
hoorde ik zijn stem zeggen: Sie wird leben (Ze zal overleven).
46
Een stapin het verleden-een les voor de toekomst: Handboekvoor lerarenr
Toen Dr. Berger me naar een van de mannen in uniform zag toelopen, schudde
hij zijn hoofd en bewoog geluidloos zijn lippen en zei zo een stille 'nee', terwijl hij
verder de straat schrobde met zijn tandenborstel. Ik vroeg de man in uniform wat ze
deden, waren ze krankzinnig geworden?"
Voorbeeld 2
Na de machtsovername door de nazi's werden meteen concentratiekampen
ingevoerd, en geleidelijk aan werden de operaties wreder en wreder. Ook al werd
over de dingen die plaatsvonden in de concentratiekampen niet in detail verslag
uitgebracht, veel mensen in Duitsland, en ook elders in Europa, wisten wat er aan de
hand was. Weinigen uitten echter hun ongenoegen of bezwaar.
Eleonora Gusenbauer leefde dichtbij het Mauthausen concentratiekamp in
Oostenrijk. Het was onmogelijk voor haar om te vermijden getuige te zijn van de
moorden die plaatsvonden in het kamp, en ze besloot haar bezwaren te uiten in de
volgende brief, die ze naar de lokale politie stuurde.
"In het concentratiekamp van Mauthausen aan de Wiener-Graben steengroeve
worden herhaaldelijk gevangenen doodgeschoten. Zij die nog niet meteen dood zijn
liggen vaak uren tussen de doden, soms zelfs een halve dag. Mijn huis is op een heu-
vel dicht bij de Wiener-Graben steengroeve en daarom ben ik vaak ongewild getuige
van zulke gewelddadigheden.
Ik heb zelf een zwakke gezondheid en bij het aanschouwen van dergelijke zaken
worden mijn zenuwen dermate op de proef gesteld dat ik het niet veel langer
zal volhouden.
Ik vraag daarom dat zulke onmenselijke behandeling stopgezet wordt, of dat het toch
minstens buiten het zicht plaatsvindt."
Voorbeeld 3
In 1940 begon de deportatie van Duitse Joden
naar getto's in bezet Polen. De deportaties
werden tijdens de oorlog voortzegezet en vanaf
december 1941 werden de Joden niet enkel naar
getto's en concentratiekampen gestuurd, maar
ook naar vernietigingskampen. Gedeporteerden
mochten maar heel weinig bagage meenemen en
ze moesten hun huizen en de meeste bezittingen
achterlaten. Deze bezittingen werden geregeld
spontaan geplunderd, zelfs al was dat verboden.
Over het algemeen besloot de Duitse financiele
administratie de bezittingen van de gedepor-
teerden in beslag te nemen en op een veiling te
verkopen. Deze foto toont ons een dergelijke
gebeurtenis. Mensen in Lorrach, Duitsland,
trachten een gebouw binnen te dringen waar de
bezittingen van hun gedeporteerde Joodse buren
worden verkocht.
27 november 1940. Een menigte
wacht op de openbare verkoop
van meubilair van winkelier M.
Weil op de Grabenstrasse 1 5 in
Lorrach in Duitsland.
(Privatbesitz)
47
Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren
Actieve deelname
bevordert het leren
De taal van de daders
Wanneer men gedenkplaatsen en
musea bezoekt moet men zich er
bewust van zijn dat veel van het
tentoongesteld materiaal in vele
aspecten het gezichtspunt van de
daders vertegenwoordigt. Dit is
zeker zo in het visueel materiaal
zoals historische foto's. De foto's
werden door de daders vaak om
romantische redenen gemaakt
vanuit nun eigen standpunt. Het is
een taak op zich de scholieren aan
te leren het materiaal vanuit
verschillende standpunten te
interpreteren en inzichtte krijgen in
het verschil tussen de eigen visie,
dat van de daders en natuurlijk dat
van de slachtoffers. De leerlingen
zouden attent moeten worden
gemaakt op de eufemistische taal
die door de daders wordt gebruikt
om hun eigen daden te omschrijven
en ook op de denigrerende aard van
de uitspraken die men gebruikte om
de slachtoffers te karakteriseren.
Scholieren zouden in staat moeten
zijn het verschil te kunnen maken
tussen uitgesproken visies en
verborgen handelingen. Dit
betekent dat ze de eufemismen in
uitspraken zouden moeten
begrijpen zoals "speciale behande-
ling"en"opnieuw vestigen" beide
codewoorden voor massamoord.
Veel leerlingen voelen geen evenwicht tussen de betrokkenheid bij het onderwerp en
de manier waarop ze worden aangemoedigd om actief te zijn wanneer ze leren over
de Holocaust en tijdens het bezoek aan historische plekken en musea. Scholieren wil-
len veel actiever zijn en meer betrokken zijn dan de norm is. Dit werd duidelijk uit
de gesprekken met de scholieren voorafgaand aan dit handboek.
Bij een bezoek aan een historische plaats of museum krijgt de schoolklas meestal
een rondleiding. Tijdens die rondleiding voorzien de onderwijsdeskundigen van de
instelling informatie over de historische context, de levensverhalen, de statistieken en
over belangrijke gebeurtenissen tijdens het naziregime.
Als de rondleiding niet is aangepast aan die bepaalde groep en er geen rekening
wordt gehouden met het werk dat de leerlingen vooraf in de klas hebben gedaan,
is het gevaar groot dat er veel herhaald wordt. Deelnemende leerlingen ervaren dit
als negatief want ze willen vorderen in hun zoektocht naar kennis. Dit probleem
kan vermeden worden als men op voorhand contact opneemt met de instelling
om te overleggen welk programma en rondleiding het best met de noden van de
groep overeenkomen.
De leerlingen kan gevraagd worden om zelf een bepaald deel of thema van de plek
te bestuderen, waardoor ze zelf aan het werk worden gezet en zo werken ze op hun
eigen niveau van kennis en betrokkenheid. Dit moedigt hen aan om actief te zijn
en het geeft hen een zekere controle over hun eigen leerproces. Dit kan gevraagd
worden als onderdeel van de rondleiding of erna. De meerderheid van de scholieren
doet dit met grote interesse. Zelfstandig tot conclusies komen stimuleert het leren
aangezien de inzichten meer "verkregen" zijn dan "geleend".
Tegelijkertijd is het belangrijk dat de docent, of een andere kracht, beschikbaar is als
steun en als bron van kennis. De onderwijzer is begeleider van actief leren. Hij of
zij moet controleren en omkaderen, bronnen voorbereiden en suggesties geven voor
activiteiten die de basis zullen vormen voor het onderzoek door de scholieren. Het is
ook belangrijk voor de leerlingen dat ze een basiskennis hebben van de gebeurtenis-
sen van de Holocaust om dit proces te vergemakkelijken.
Vele musea en gedenkplaatsen hebben programma's die op deze wijze zijn
georganiseerd, maar de docent kan natuurlijk altijd een programma maken waarin
het bezoek een deel is van een langer proces.
Leerlingen verdiepen zich op de begraafplaats aan de Okopowastraat
in Warschau in de joodse gemeenschap van voor de oorlog.
(Foto: Alexander Kaplar)
48
Een stapin het verleden-een les voor de toekomst: Handboekvoor lerarenr
49
Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren
De multiculturele klas
Pedagogie van appreciatie
Het Huis van de Wannsee Conferen-
ce in Duitsland heeft meerdere
methodes ontwikkeld om scholieren
van etnische minderheden te
bereiken. Deze aanpak is gebaseerd
op het luisteren naar de eigen
verhalen en ervaringen van de
scholieren en te laten zien dat
kwetsbaarheid en repressie
universeel is. Eerst wordtgeluisterd
naar verhalen van leerlingen,
waarna ze beter voorbereid om met
open geest te luisteren naar de
geschiedenis die wordt verteld in
het Huis van deWannssee
Conferentie.
"Mijn ervaring is dat de bezorgdheid
van de leerkracht vaak een
self-fulfilling prophecy wordt. Ze zijn
bezorgd over hoe ze de kwestie van
de Holocaust aan de leerlingen
afkomstig uit het Midden-Oosten
moeten overbrengen. Mijn ervaring
is dat de beste manier is wat ik het
"concept van de pedagogie van de
appreciatie" noem: we erkennen de
familieverhalen van deze leerlingen
en we behandelen ze als Duitse
burgers, wat zeook zijn."
Aldus Elke Grylewski
Het "Huis van de Wannsee
Conferentie" heeft ook speciale
materialen en programma's voor
deze groep ontwikkeld:
"We hebben een zogenaamd
multiculturele koffer ontwikkeld
waarin zich documenten bevinden
die een gedeeld verleden laten zien.
We hebben gezochtnaar
documenten vanuit de tijd van het
nationaal-socialisme (1933-1945)
van over de hele wereld, rassentheo-
rieen over verschillende groepen,
sterilisatie e.d., om aan te tonen dat
het een zaak is dat ook het
niet-Europese deel van de wereld en
de mensen die er wonen aangaat."
In veel Europese klassen komen scholieren met verschillende achtergronden,
culturen en ervaringen vanuit de hele wereld samen. Ze hebben verschillende
familiegeschiedenissen; ze hebben verschillende verhalen gehoord over het verleden;
ze hebben een ander gezichtspunt op de huidige mensenrechtenkwesties. De ervaring
van leerlingen uit gebieden waar de mensenrechten ernstig werden geschonden
kunnen een waardevol startpunt zijn in de klas. Tijdens de gesprekken die voor het
opstellen van dit handboek werden gehouden, benadrukten leerlingen en docenten
dit aspect. Leraren in Italie zeiden bijvoorbeeld: "de aanwezigheid van scholieren
die uit verschillende landen komen is een echte buitenkans voor het lesgeven en het
leren. Leerlingen uit andere landen kunnen de Italiaanse medeleerlingen betrekken
bij hun eigen ervaringen en getuigen van schendingen van mensenrechten."
De verhalen van deze scholieren kunnen een kans bieden om kwesties authentieker
te maken, terwijl tezelfdertijd het wederzijds begrip tussen de leerlingen in de hand
gewerkt wordt. De verhalen vragen van de docent een grote gevoeligheid in de
klasomgeving, leerlingen zouden enkel over hun ervaringen moeten spreken als ze
dat zelf willen.
Docenten voelen zich onzeker
Uit de meerderheid van de studies over lesgeven over de Holocaust in een
multiculturele klas blijkt, dat dit zeiden een probleem vormt. Veel docenten
voelen zich echter onzeker over deze kwestie en sommige leerlingen met sterke
overtuigingen zoals Arabisch-Israelische relaties kunnen soms weerstand bieden of
zelfs vijandig zijn tegenover het leren over de Holocaust.
Een manier om deze leerlingen te benaderen is door de meer algemene aspecten van
de Holocaust te belichten, de racistische en uitsluitingideeen die de basis vormden
van de nazi-ideologie. Sommige van de ideeen die centraal waren in de wereldvi-
sie van de nazi's kan men terugvinden in andere regimes en ze zijn vaak de reden
waarom mensen van hun thuisland wegvluchten. Leerlingen kunnen hun eigen erva-
ringen met deze ideeen en waarden vergelijken. Wanneer men dit doet is het echter
wel belangrijk het verleden niet te verdraaien.
Scholieren met een niet-Europese achtergrond kunnen ook gemotiveerd worden
wanneer er verbanden worden gelegd met hun eigen regio in de gepresenteerde
historische feiten. De Holocaust was een globale gebeurtenis die een wereldwijde
indruk achterliet. Joden vluchtten vanuit Europa naar alle continenten om de nazi-
achtervolging te vermijden. De nazi's planden om de Europese Joden te verplaatsen
50
Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren
Een cartoon in dekrant The Sunday van 3 juli 1938 met het
onderschrift: "Zal de Conference van Evian hem de vrijheid kunnen
schenken?"Verschillende vertegenwoordigers van landen in de
vrije wereld erkenden dat de joden Duitsland moesten kunnen
ontvluchten, maar de meesten waren niet bereid hen toe te laten
tot hun grondgebied.
(Photo USHMM)
naar Madagascar en na de Holocaust deelden vele landen de taak van het ontvangen
en rehabiliteren van de overlevenden. Dit soort informatie kan de leerlingen inzicht
verwerven in het globaal karakter van de Holocaust. Het kan ze eveneens de banden
laten leggen tussen hun eigen regio en de landen van oorsprong.
De Conferentie van Evian
In juli 1938 nam de president van de VS Franklin D. Roosevelt het initiatief om een
conferentie te organiseren om de kwestie van het stijgende aantal Joodse vluchtelin-
gen voor achtervolging van de nazi s te bespreken. Tweeendertig landen en 24 vrijwil-
ligersorganisaties ontmoetten elkaar in de Franse stad Evian-les-Bains in Frankrijk.
De gedelegeerden op de conferentie uitten sympathie voor de vluchtelingen maar
stelden zich niet beschikbaar om meer vluchtelingen in hun landen toe te laten.
Het feit dat de confederatie geen resolutie opstelde waarin de Duitse manier
van het behandelen van de Joden werd veroordeeld, werd in de propaganda van
de nazis gebruikt.
In 1938 was de oderdrukking van de Joden en andere groepen door de nazis zeer
duidelijk voor de deelnemende landen, alhoewel de Holocaust misschien niet
voorspelbaar was.
Bestuderen van je eigen visie
op de geschiedenis
Het Staatsmuseum van Majdanek in
het oosten van Polen organiseert
uitwisselingen tussen Poolse
jongeren en jongeren uit Duitsland,
Oekrai'ne en Wit-Rusland. Het doel
van deze uitwisselingen is de
vooroordelen te verminderen,
vooroordelen die vaak gebaseerd
zijn op historische ervaringen en
verhalen. Door elkaar en de
verschillende interpretaties van de
geschiedenis te leren kennen,
kunnen de jongeren hun eigen visie
ontdekken en zien dat er meer dan
een manier is om het verleden te
interpreteren. Dit kan openingen
bieden voor nieuwe interpretaties
en het begrip vergroten van de
visies van andere mensen.
De scholieren blijven een hele week
samen en spreken Engels. Aan het
begin van de week krijgen ze werk
in gemengde groepjes met vragen
over vooroordelen. Dit deel van het
programma wordt uitgevoerd op
een school. De scholieren nemen
00k deel aan gezamenlijke
sportactiviteiten en leren elkaar zo
kennen. Het laatste deel van de
week brengen ze door in het
museum waar ze hun gemeen-
schappelijke, gewelddadige
geschiedenis bestuderen. Enerzijds
krijgen ze rondleidingen en
anderzijds doen ze hun eigen werk
in het museumarchief en ontmoeten
er overlevenden. Tijdens deze
programma's stellen de scholieren
vaak zelf vragen
omtrent mensenrechten.
51
Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren
Open voor discussie
Zoals onderwijs over de Holocaust en mensenrechten jonge mensen wil aanzetten tot reflectie
over verleden en heden, wil dit handboek leraren aansporen tot reflectie over onderwijsbenade-
ringen. Het FRA beschouwt dit handboek als een instrument om de dialoog en het denken onder
leraren in gang te zetten en om zelf met hen in dialoog te treden.
Dit handboek streeft ernaar de debatten in het veld verder te helpen en leraren te steunen in hun
poging jongeren te activeren en te begeleiden om kennis te vergaren over de geschiedenis en
die in verband te brengen met onze hedendaagse wereld.
Wij vragen u ons te laten weten of u dit handboek nuttig vond. Zeg ons of, en zo ja hoe, het
u hielp om optimaal gebruikte maken van bezoeken aan historische plaatsen en musea bij het
onderricht over de Holocaust en de mensenrechten. Gelieve uw antwoord te sturen naar
information@fra.europa.eu.
Het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten
52
■o S. S
° o g
£ ° 1"
-5^=5"
y
□
o
o
3-
2
g
Q.
cr
o
m
n>
cr
o
E.
<
Q.
fD_
5
Q.
fD
Cl
3
IQ'
re
fD
iu
ol
fD
<
Q.
fD
fD
fD
■a
3
ft
o
o
p
S
<
I
fD
3
Q.
<
pi
fD
[Q
ft
ro
<
3
Q.
re
fD
Q.
LQ
O
o_
a,
CL
FE
ro
fD
3
<
cr
Q.
(3
n>
a>
"D
-p
fD
fD
c
JD
3
P+
3
3
fD
Q-
fD"
a.
fD
m
>
c
c
o
3
T3
n>
£
g_
re
n
■S
3"
jjf
ft)
o 8
■a
E" s
c
i o"
a
Dl
2 —
O
O
CO
i
ft)
m
c
3
5
f? c
O
o
3 St
c^
13
C
3
3
o
o
3 c
CO
VO
fD
LA
ft)
D.
S i.
o
2
c
<.
<i s
^
*
3
5"
5'
a
I J
0)
3
3
o
■o
c
1
s
«
<
0)
LQ
fD
3
O
3
<
3
fD
<
o
=5"
fD Q
o
Q_
i =f
a>
1
c:
Q. °-
S a"
o 2
< <
fD
cr
<
<
=> 3
Q_
Q.
iq'
i/i' fD
O m
fD
"O
—
3
:■
fD fD
"2 5
c"
g
S ro
fD
o
<
» !
O
N
i 7
0)
01
"O
S Q.
fD
a IQ
g
■ ■■
3 3
a.
TJ
S-
o a.
fD
fD
2J,
o g
LQ
a.
Q- r*
o
3
||
■
Q.
"DT 33
fD
O
Cl
O >
< ~;
fD cr
"O
a. g
fD g
0)
x s
fD
B
<
° <
O fD
3
2 CT
C O
01
LO
fD
c
fD
~ Q-
.
3 3
3
Q. g
cr
^ <n
3 rt
<
O =T
3 fD
fD
=> 3
Q-
o g-
a>
fD 9
EI "5
g C
S" - n
ffi « 3
§ "2. S
- s-g-
(1 3 «>
W fll U
ID Oi ,
S« |
mm-'
cr ST I
Q. 2 °
m t> n
g < «
Sr 3 id
OJ IQ ft)
- 2 s
BJBPfffya
Excursion to the past -
teaching for the future:
Handbook for teachers
This Handbook covers most of the articles as enshrined in the Charter of Fundamental Rights of the European Union, in particular those
relating to Chapter I to IV - dignity, freedoms, equality, solidarity and citizens' rights.
Cover image:
© Michael St. Maur Sheil/CORBIS
29 October 1996
Auschwitz, Poland
Michael St. Maur Sheil
Encyclopedia
FRA - European Union Agency for Fundamental Rights
Schwarzenbergplatz 1 1
1040-Wien
Austria
Tel.: +43 (0)1 580 30-0
Fax: +43 (0)1 580 30-691
Email: information@fra.europa.eu
fra.europa.eu
tIFRA
EUROPEAN UNION AGENCY FOR FUNDAMENTAL RIGHTS
Excursion to the past -
teaching for the future:
Handbook for teachers
FOREWORD
The Holocaust has taught us that without respect and application of
basic human rights the unspeakable can become a reality. There is
therefore a close connection between the Holocaust and subsequent
human rights developments. The adoption of the Universal
Declaration of Human Rights in 1948, and later the adoption of
European regional human rights instruments, was followed by a
gradual coming to terms with the lessons of the Holocaust and its
significance for the values that strengthen the European Union today.
The European Union recognises the Holocaust as a key and seminal
event in European history and heritage. The values that underpin the
European Union and are common to all its Member States have key
aspects related directly to the experience of the Jewish populations
during the period before, during and after the Second World War.
The concepts of the universality and indivisibility of human rights
become even more pronounced when we look back at the Holocaust
and realise the need to remain vocal and vigilant on the question of
human rights.
The resolutions adopted by the European Parliament to keep alive
the memory of the Holocaust, as well as the Stockholm Declaration
signed in January 2000, are evidence of a general acknowledgement
of the Holocaust as a specific historical crime. It is therefore vitally
important that in the context of today's challenges we do not repeat
the mistakes of the past. The European Union Agency for
Fundamental Rights wants to respect the lessons of the Holocaust
and use those lessons to inform the education of our future
generations, in particular using the human rights context of the
Holocaust to teach about the importance of respect for human
rights, diversity and the protection of minorities.
The loss of human diversity and cultural heritage during the
Holocaust cannot be replaced. Teaching about the Holocaust
makes it possible to address human rights violations and crimes,
and it also helps to raise awareness and build understanding of this
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
historical event. Yet, it is not always easy to build a valid and
meaningful bridge between the past and the present. Many of the
teachers interviewed for the FRA research project, entitled
'Discover the past for the future - The role of historical sites and
museums in Holocaust education and human rights education in
the EU' stated that it is important for them to make a connection
between the Holocaust and human rights and that they would wish
a better guidance on how to do this.
Visits to Holocaust-related sites and exhibitions can be a powerful
tool in connecting with the Holocaust and human rights learning.
They offer, on the one hand, the possibility to study the
particularities of a historical event such as the Holocaust and they
provide, on the other hand, an important knowledge base for
reflecting on universal human rights questions and contemporary
concerns. Many of the sites in the Handbook bear direct witness to
National Socialist crimes and the consequences of racist and anti-
Semitic ideologies and practices leading to stigmatisation,
discrimination, dehumanisation, and ultimately the deprivation of
human beings of their right to life. Learning about the Holocaust
in order to reflect about our present day societies also means dealing
with the different - and sometimes competing - perspectives of all
involved groups: victims, perpetrators, bystanders and rescuers.
This Handbook was developed in order to give inspiration to
teachers on what to consider when visiting the Holocaust memorial
sites and museums. It focuses on examples and exercises of how
visits to memorial sites and museums dealing with the Holocaust
can provide students with a concrete picture of the possible
consequences of failing to respect human rights. It presents and
discusses a number of questions and tools that could be useful for
having students creatively and critically develop their knowledge of
human rights on the basis of the knowledge of the Holocaust.
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
The FRA hopes that teachers will find this Handbook inspiring for
their visits to the Holocaust related sites and museums. It is hoped
that the Handbook will contribute to advancing the debate on how
to preserve memory of the Holocaust and how to draw meaningful
human rights lessons from it.
The FRA would like to thank Anna-Karin Johansson and Christer
Mattsson from the Living History Forum for developing the draft
Handbook for teachers on the Holocaust and Human Rights
Education, as well as those who supported them in this work:
Jolanta Ambrosewicz- Jacobs (Jagiellonian University, Krakow);
Wolf Kaiser (House of the Wannsee-Conference, Berlin); Paul
Salmons (Institute of Education, University of London); Monique
Eckmann (University of Applied Sciences of Western Switzerland);
Barry van Driel (Anne Frank House, Amsterdam); Eva Fried,
Birgitta Lowander Stefan Andersson, Christina Gamstorp, Max
Sollinger, Bitte Wallin and Oscar Osterberg (Living History
Forum, Stockholm); and Verena Haug, (University of Frankfurt,
Frankfurt am Main).
Morten Kjaerum
Director
CONTENTS
2 Foreword
7 Introduction
10 What do teachers and students say?
12 The Holocaust and human rights
14 Human rights timeline with a focus on Europe
16 1919-1932 The rise of the Nazis
18 1933-1939 Setting the stage for the Holocaust
20 From Nuremberg to The Hague
22 Patterns of continuity
26 An experience that makes a difference
28 Structuring your visit to a memorial site
30 The Holocaust and human rights as an educational subject
32 Authenticity - a feeling of genuineness
34 On your way to Auschwitz you may see nothing -
unless you look closely
35 What was lost in Rhodes
36 Strong feelings upon visiting the sites
38 The individuals behind the statistics
41 Photographs provoke questions
42 Perpetrators, victims and bystanders
44 Investigating perpetrators and victims
46 Bystanders - the silent majority
48 Active participation promotes learning
50 The multicultural classroom
52 Open for discussion
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
INTRODUCTION
The background of this Handbook
Marking 60 years from the 1938 Pogroms, also known as
Kristallnacht pogroms, the European Union Agency for
Fundamental Rights (FRA) has launched a project on Holocaust
Education and Human Rights Education. Initial pilot initiatives of
video conferences between the Holocaust survivors and young
people uncovered the relevance of the Holocaust for human rights
learning for young people today. The FRA was granted an observer
role in the Task Force for International Cooperation on Holocaust
Education, Remembrance and Research (ITF) in 2006 and has
based its work on Holocaust and Human Rights Education on the
following ITF guiding questions: (1) Why to teach about the
Holocaust? (2) What to teach about the Holocaust? and (3) How to
teach about the Holocaust? The Agency has also harvested
experiences and drawn on work of the Council of Europe and the
Organisation for Security and Co-operation in Europe (OSCE) in
this area.
On this basis, the project sought to further explore the link
between Holocaust education and human rights education, existing
practice with regard to pedagogical concepts, methodology,
practices at memorial sites and in museums, and the needs of
teachers when developing classes on Holocaust and Human Rights
Education. The project outcomes have informed wider EU policy
processes, such as the European Framework of Key Competences
for Lifelong Learning and the Europe for Citizens Programme;
they have also facilitated dialogue on the Holocaust and Human
Rights Education.
The project contains commemorative, pedagogical, research and
networking features, connecting to practitioners in the field.
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
List of project activities
• Research report, entitled Discover the Past for the Future: The role
of historical sites and museums in Holocaust education and human
rights education in the EU
• Handbook for Teachers on Holocaust and Human
Rights Education
• Overview of emerging practice on Holocaust and Human Rights
Education at original sites and in museums
• Toolkit on Holocaust and Human Rights Education.
• Network of teachers, memorial sites and museums and
young people
The research report provides an assessment of inclusion of
Holocaust and Human Rights Education at original sites and in
museums dedicated to the memory of the Holocaust.
The Handbook for teachers provides teachers with inspiration and
guidance on how they can best make use of visits to historical sites
and museums to teach about the Holocaust and human rights.
The overview of emerging practice enlists practices at original sites
and in museums on Holocaust and Human Rights education.
The online toolkit provides a practical guide on methodologies,
and tips for teachers and educators on how to develop teaching
projects on the Holocaust and Human Rights. The Toolkit results
from a cooperation of the FRA and Yad Vashem, aimed at
supporting pedagogical activities of teachers in the EU in teaching
about the Holocaust and human rights while building a path to
increased knowledge of the Holocaust and Human Rights.
Network of teachers, memorial sites and museums and young
people resulted from numerous activities of this project. The active
participation of students is central to effective human rights
education, using active and critical involvement of students and
teachers in discussions.
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
How to use this Handbook
In conducting a study of education about the Holocaust and
human rights at historical sites and museums in EU countries, the
FRA was breaking new ground. Before this study, there were only
a few theories and practical examples of the way in which these two
fields - teaching about the Holocaust and teaching about human
rights - can inspire one another. The research report is available
online on the FRA website www.fra.europa.eu.
This Handbook touches on a number of issues that should be taken
into account by teachers before, during and after visiting a
Holocaust-related site or exhibition. It provides a range of examples
of how to raise interest in the subject and stimulate reflection
among the students.
Teaching is always context sensitive and numerous factors play
a role in the teaching process. Therefore, no uniform teaching
approach exists in relation to the Holocaust and human rights.
Teachers should use this Handbook as an inspiration for developing
their particular approach to educating about the Holocaust,
addressing the link between the human rights violations of the past
and contemporary human rights challenges, and including visits to
Holocaust-related sites in their education work.
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
What do teachers and students say?
"The students get the most out of it themselves, which
is much more powerful because they draw their own
conclusions. All we do is show them the way"
— Teacher, Czech Republic
Research
The discussions with teachers and
students were held within the frame-
work of the FRA research project
entitled 'Discover the Past for the
Future: The role of historical sites and
museums in Holocaust education
and human rights education in the
EU'.The discussions were held in
Austria, the Czech Republic,
Denmark, Germany, Italy, Lithuania,
the Netherlands, Poland and the
United Kingdom. A total of 118
people participated in the discussion
groups. Both teachers and students
had experience of visiting authentic
memorial sites or museums linked
with the Holocaust. In addition to
the discussions, the project involved:
• a review of relevant literature;
• questionnaires sent to ministries
responsible for education and the
maintenance of memorial sites in all
EU Member States;
• questionnaires sent to 22 memo-
rial sites and museums dealing with
the Holocaust;
• conducting visits to 1 2 such sites.
The results of the project are made
available online on FRA website:
www.fra.europa.eu
• It is important, but not easy, to link teaching about the Holocaust and other
Nazi crimes with teaching about human values and democracy.
• Visiting historical sites is a powerful and meaningful experience.
• When students themselves are active and able to explore various aspects
more deeply, they feel that they learn and understand more about the sig-
nificance of the Holocaust and human rights.
These were some of the most important findings of group discussions with
students and teachers held in nine European countries in 2009. The students
and teachers were asked about their experiences with visits to memorial sites
and museums and about what they consider as most important for teaching
about the Holocaust and human rights. Several aspects highlighted by the
participants in the discussions will be highlighted in this handbook.
Relating to ethics is important
The discussions demonstrated that many teachers and students think that
teaching about the Holocaust should incorporate both historical facts and
issues relating to ethics and human values. Historical knowledge and under-
standing of historical processes are necessary to be able to reflect and draw
conclusions that are applicable to the present: this is a fundamental element
of the teaching. Some teachers and students spoke of the importance of bring-
ing up the significance of human rights and how they can be maintained and
strengthened, using their knowledge of the Holocaust as a basis. On the other
hand, teaching about the Holocaust rarely includes direct references to the
legal tools that exist to preserve human rights today.
The participants highlighted that visits to historical sites linked to the Holo-
caust play a crucial role in gaining insight into the Holocaust. For example,
students from Poland mentioned that for them, at the sites, "the annihila-
tion of the Jews ceases to be an abstract concept". Historical sites can provide
knowledge of the suffering of the victims and their individual destinies as
well as of the organisation, scope, and contexts of the Holocaust - knowledge
that may be difficult to acquire in a classroom. Students also describe original
documents, testimonies and authentic objects as important "links for getting
a better understanding" to this period of history.
Students pointed out how important it is for teaching to be based on a multi-
perspective view of history and to use explanatory, research-based and project-
orientated learning methods. Varied teaching, approaching knowledge of the
Holocaust and human rights from several different directions, facilitates and
10
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
"Visits to memorial sites can provide a
broader understanding of what human
rights are. They help you to understand how
important it is to create a world with room for
everyone."
— Student, Denmark
deepens learning. This is important for education both about the Holocaust
and about human rights, since both need to be explored by historical stud-
ies and political science as well as in ethics, philosophy and social studies.
Students find motivation in investigating specific aspects when they have
some control over the content.
Need for reflection
The students also emphasised the need for reflection. This is necessary to
process the powerful experiences and feelings that can be aroused by the
visit, and also to examine the relation of the knowledge to the present day
and the students themselves. Teachers also stressed the importance of creat-
ing possibilities for discussion, exchange of views and reflection. The need for
reflection time is related to students' ability and willingness to express their
personal thoughts and independent opinions. Throughout the discussions
the importance of the teacher's role was emphasised. The contribution of a
knowledgeable and committed teacher, with a genuine willingness to discuss
with students human rights, the equal value of all people and of democracy,
is a key factor in students' participation in a learning process that requires the
expression of their own feelings, reflections and thoughts. Involving students
in the planning and formulation of the teaching increases their involvement
and willingness to participate.
"A visit to a historical site makes
it easier to understand what really
happened there."
— Student, Italy
11
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
The Holocaust and human rights
Long before the Holocaust took place, philosophers, authors and politicians
had developed ideas about human rights. The Holocaust itself was not the
starting point for the history of human rights. However, it was in the after-
math of the Second World War that the international community jointly
declared these rights and the willingness to comply with them.
The Holocaust is a key historical event in Europe, and teaching it can be
undertaken for its historical relevance, to understand modern Europe, or to
remember the victims and honour their few rescuers.
The Holocaust is also linked historically with the emergence of several im-
portant conventions and mechanisms created to secure and protect human
rights in the world. The United Nations formulated the Universal Declaration
of Human Rights with the events of the Second World War fresh in people's
memory and it was adopted in 1948. The UN Convention on the Preven-
tion and Punishment of the Crime of Genocide was adopted in the same
year. A similar movement took place in Europe. On 5 May 1949, the Treaty
of London, signed by 10 European countries, established the Council of
Europe and one year later, on 4 November 1950, the European Convention
on Human Rights was signed. In 1945-49, tne Nuremberg Trials of a number
of leading Nazis and other individuals who were in positions of responsibility
were held. They were groundbreaking as international trials of perpetrators
for offences of this kind; the trials established a basis for the development of
international criminal law. It is thus difficult to teach about human rights
without reference to the Holocaust.
The Holocaust
The Holocaust was the genocide of
Europe's Jews carried out by the
Nazi regime and its collaborators
between 1941 and 1945. Two
further different genocides of the
Roma and Sinti, and Poles, as well
as the mass murder of millions of
Soviet prisoners of war ,were
committed by the Nazis in parallel
with the genocide of Europe's Jews.
Several other groups - including
political dissidents, people with
disabilities, so-called 'a-socials' :
Jehovah's Witnesses, prisoners of
war and homosexuals - were also
victims of persecution, arbitrary
torture and murder.
Difficult to avoid moral interpretations
The Holocaust raises fundamental ethical questions. As a historical event, it
is still so close in time and the crimes against innocent people are so extreme
that it is difficult to avoid moral interpretations. Teaching about the Holo-
caust involves demonstrating the consequences of gross violations of human
rights. The victims' stories and fates can provide an understanding of the
significance of human rights. Documents produced by perpetrators, diaries
and letters and their post war testimonies, can provide an insight into the
thoughts and actions of people who organised and committed these crimes
and how they tried to justify their deeds.
Several surveys show that both students and teachers make links between
learning about the historical event called the Holocaust and discussing issues
relating to the dignity and rights of people today. The historical knowledge
provides an opportunity to reflect on contemporary human rights issues in a
conscious and substantiated way.
The Nazi Utopia of a "racially pure" nation, a community into which only
specific people were invited, was one of the driving forces behind the Holo-
caust. This Utopia was not invented by the national socialists nor restricted to
one European country only, but the National Socialists made these thoughts
12
fundamental to their political agenda - and it was they who were given the
power to start implementing this agenda. The racist ideology implemented by
the Nazis involved a hierarchical division of human beings according to their
"value", which is the antithesis of the idea that all people are equal in dignity
and rights as stated in 1948 in the Universal Declaration of Human Rights.
Nazi propaganda aimed to persuade people to believe in a system that de-
nied some groups their most fundamental rights. The Holocaust occurred
under conditions which made the most extreme crimes against humans and
humanity possible, and it was committed because there were people brought
to power who had the will, the means and sufficient support to carry it out.
The Holocaust was neither the first nor the last genocide in history. More are
likely to take place in the future, if the respect for human rights does not be-
come fundamental to our societies. Ultimately, genocide is a conscious act and
not simply a result of unfortunate circumstances.
The Nuremberg Trials, 1945-49, were
a watershed event in the international
community's prosecution of crimes
against humanity.
(Photo: Corbis)
A choice to defend human rights
Respect for human rights cannot be taken for granted. Human rights can
only be safeguarded if a sufficient number of people commit themselves to the
defence of these fundamental rights. In Europe and in other countries, the
Holocaust and the Second World War represent an important reference point
that can remind us of every person's right to life, liberty and personal security.
Teaching about the Holocaust unquestionably has a role in teaching about
human rights, in explaining the historical context that brought about the Uni-
versal Declaration of Human Rights. However, teaching about the Holocaust
can also play a significant part in teachingy»r human rights, that is to say
helping to strengthen individuals' and societies' commitment to the defence
of these fundamental rights. In the following four chapters we will provide
some historical background information on human rights milestones, the
Nazi period and juridical responses to it and to other crimes against humanity,
including examples on how this information can be used in education.
13
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
Human rights timeline
with a focus on Europe
There is a long history of developing, strengthening and enforcing
human rights - a history with many setbacks and many challenges ahead.
Our timeline begins in the 18 th century in Europe — the century in which
the philosophers of the enlightenment tried to found societies based on
democratic principles, which guaranteed equality before the law to their
citizens. All these principles were developed in the interest of allowing people
to develop their full potential.
1 789: Declaration of the Rights of Man and of the Citizen in France
The Declaration defined natural rights that are inalienable and
sacrosanct, the most precious of these being liberty, for example:
Article i) Human beings are born free, equal and have rights.
Article 2) The duty of all political associations was to preserve the
natural rights of people, the rights of liberty and property, security
and the right to resist oppression. The emphasis was on political
and civil rights.
Article 3) Nobody can exercise power without the permission of
the people.
France and the United States of America are among the first
countries to establish human rights provisions. Many countries
follow suit shortly thereafter. More and more human rights are
embedded into national constitutions.
Most human rights provisions in the 1 8th century are created to
protect individuals against the power of the state. These are called
political human rights.
1 791 : France grants citizenship to the Jews. The Jews of the
Netherlands receive citizenship shortly thereafter in 1 796.
Citizenship for Jews in other countries follows: Prussia in 1812;
Denmark in 1814; Greece in 1830; Belgium in 1831; Hungary in
1867; Sweden in 1870; and Switzerland in 1874.
1 807: British Act of abolition of slave trade.
1907: Norway is the first country in Europe to give women the right
to vote.
1919: After the First World War the Treaty of Versailles is signed.
For the first time the international community considers holding
heads of state accountable for human rights violations. Other
treaties at Versailles stress minority rights.
1920: The League of Nations is established. The goal of the League
of Nations is to prevent war through dialogue. This new institution
fails when important nations (such as the United States) decide not
to join. The League of Nations is officially replaced by the United
Nations in 1945/46.
1 945: The United Nations (UN) is established. The U N's task is to
maintain world peace and security, and the promotion of econom-
ic, social, cultural and humanitarian cooperation. More than 185
nations have joined the UN. More information is available at:
wwww.un.org/.
1 946: Nuremberg trials take place in Nuremberg, Germany to
prosecute Nazi war criminals. The following charges are brought
against the defendants: (1) crimes against peace; (2) war crimes; (3)
crimes against humanity; and (4) conspiracy to commit any of the
aforementioned crimes.
1 948: The Universal Declaration of Human Rights (UDHR) is signed.
Following the Second World War, the conscience of humankind was
moved so profoundly that the United Nations Assembly adopted
the Universal Declaration of Human Rights and the Right to
Self-determination of the Colonial Peoples. The Declaration
represents the first global expression of rights to which all human
beings are entitled. The document consists of 30 articles and has
inspired many follow-up documents. The UDHR has been elabo-
rated in subsequent international treaties, regional human rights
instruments, national constitutions and laws. The declaration is not
binding; however, it was explicitly adopted for the purpose of
defining the meaning of the words 'fundamental freedoms'and
'human rights'appearing in the UN Charter, which is binding on all
Member States. The full text is available online at:
www.un.org/en/documents/udhr.
1 948: The UN Convention on the Prevention and Punishment of the
Crime of Genocide is adopted. The Convention on the Prevention
and Punishment of the Crime of Genocide entered into force in
January 1951. The Genocide Convention is a far-reaching and
legally binding international instrument for the punishment of the
crime of genocide Participating countries are advised to prevent
and punish actions of genocide in war and in peacetime. As of
2010, 140 countries have ratified the convention. The full text is
available online at:
www2.ohchr.0rg/english/law/genocide.htm.
1949: The Council of Europe is established. The Council of Europe,
based in Strasbourg (France), was founded by 1 o countries on
5 May 1 949. The Council of Europe seeks to develop throughout
Europe common and democratic principles ensuring respect of
human rights, democracy and the rule of law. By 2010, the Council
of Europe had grown to 47 Member States. More information is
available at: www.coe.int/.
1 950: The European Convention for the Protection of Human Rights
and Fundamental Freedoms (ECHR) is adopted. This Convention
14
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
draws from the UDHR; it entered into force in 1953. All 47 Council of
Europe Member States are party to the ECHR. In contrast to the
Universal Declaration, the ECHR is a binding treaty. Compliance is
monitored by the European Court of Human Rights (ECtHR), which
has its seat in Strasbourg. Alleged violations of the ECHR can be
brought by states or individuals before the ECtHR. The full text is
available at:
www.conventions.coe.int/treaty/en/Treaties/Html/005.htm.
1 965: The UN International Convention on the Elimination of All
forms of Racial Discrimination (ICERD) is adopted. ICERD entered
into force in 1969. It commits its members to the elimination of
racial discrimination The Convention includes an individual
complaints mechanism, effectively making it enforceable against its
parties. This has led to the development of a limited jurisprudence
on the interpretation and implementation of the Convention. The
implementation of the Convention is monitored by the Committee
on the Elimination of Racial Discrimination. As of 201 o, it had
173 parties. The full text is available at:
www2.0hchr.org/english/law/cerd.htm.
1 966: The International Covenant on Civil and Political Rights and
International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights are
adopted. Both Covenants entered into force in 1 976.
The International Covenant on Civil and Political Rights commits its
parties to respect the civil and political rights of individuals,
including the right to life, freedom of religion, freedom of speech,
freedom of assembly, electoral rights and rights to due process and
a fair trial. The full text is available at:
www2.0hchr.org/english/law/ccpr.htm.
The International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights
commits its parties' work towards the granting of economic, social,
and cultural rights (ESCR) to individuals, including labour rights and
rights to health, education.and an adequate standard of living. The
full text is available at:
www2.0hchr.org/english/law/cescr.htm.
1 989: The UN Convention on the Rights of the Child is adopted.
The UN General Assembly adopted the Convention on 20 Novem-
ber 1989, thirty years after the Declaration of the Rights of the
Child. It came into force in 1990. The UNCRC is an international
convention setting out the civil, political, economic, social and
cultural rights of children. Ratifying nations are bound to it by
international law. Compliance is monitored by the United Nations
Committee on the Rights of the Child which is composed of
members from countries around the world.
As of 2010, only Somalia and the United States have not ratified the
convention. The full text is available at:
www2.0hchr.org/english/law/crc.htm.
1990: The UN Convention on the Protection of the Rights of All
Migrant Workers and Members of their families is adopted.
The convention entered into force in 2003. The full text is available
at: www2.0hchr.org/english/law/cmw.htm.
1 998: The Rome Statute of the International Criminal Court is
adopted. The Rome Statute of the International Criminal Court
(often referred to as the International Criminal Court Statute or the
Rome Statute) is the treaty that established the International
Criminal Court (ICC). It was adopted at a diplomatic conference in
Rome on 17 July 1998 and it entered into force in 2002. As of 2010,
111 states are party to the statute.
2002: The International Criminal Court is established in The Hague
in the Netherlands. This UN court creates a permanent institution to
try War Crimes, replacing the ad-hoc courts for Rwanda and the
former Yugoslavia.
2000: The Charter for Fundamental Rights of the European Union is
proc/a/med. The EU Charter for Fundamental Rights became legally
binding with the entering into force of the Lisbon Treaty in
December 2009. Under six headings - dignity, freedoms, equality,
solidarity, citizens' rights and justice - its 54 articles set out the
European Union's fundamental values and the civil, political,
economic and social rights of EU citizens. The full text is available at:
www.eucharter.org/.
2006: The Convention on the Rights of Persons with Disabilities
(CRPD) enters was adopted.The purpose of the Convention is to
promote, protect and ensure the full and equal enjoyment of all
human rights and fundamental freedoms by all persons with
disabilities, and to promote respect for their inherent dignity. The
CRPD came into force in 2008. By 2010, 87 countries had ratified
the convention. The full text is available at:
www.un.org/disabilities/convention/conventionfull.shtml.
15
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
I9I9-I932
The rise of the Nazis
The First World War, sometimes referred to as 'The Great War', 'The first of
the modern wars' or even as 'The war to end all wars', ended in 191 8. Some
nine million young men had died, many in trenches and in the freezing cold.
Millions of others had been traumatised and cities across Europe had been
reduced to rubble.
The War had come at a time when minority rights had started to make signifi-
cant gains across the European continent and elsewhere. The First World War
slowed this process in some ways but also served as a catalyst for further gains.
For instance, already before the First World War gains had been made around
women's rights. New Zealand had already given women the right to vote in
1893, and more than 10 European nations followed suit in 1918 and 1919,
as soon as the war ended, including Germany and Poland.
The year 19 18 was critical in other ways. The Paris Peace Conference, which
opened on 12 January 19 18, was the meeting of the Allied victors in World War
I to set the peace terms following the Armistice of 191 8. The key discussion
Examining the Treaty of Versailles
Have students read through some of the main provisions of the
Treaty of Versailles, given below. Have each student then write down,
individually, how they think these punishments would affect (a)
the average German citizen and (b) a young person their age. Place
the students in groups of four or five participants and have them
compare and contrast their answers. After each group has presented
itsfindings, debrief with the students. Was such punishment justified
given the pain inflicted during the war? If not, what kind of punish-
ment would have been more appropriate in their view?
Some of the main provisions of the Treaty of Versailles were:
1. Germany had to hand over the Alsace-Lorraine area to France
Germany had to hand over all its colonies, including Togo
and Cameroon
Germany had to hand over the coal mines in the Saar-area
to France
Germany had to hand over various areas of land to Belgium,
including Malmedy and Eupen.
Germany had to hand over parts of West-Prussia and Posen to
Poland (a new country)
Germany had to hand over all military hardware and materials
to the allies
All German properties in foreign countries would be confiscated
8. Germany was forbidden to have a series of weaponry,
including tanks and airplanes
9. The total size of the German army was not to exceed 1 00,000
men and the navy 1 5,000 men
10. Germany had to hand over large amounts of machinery and
building materials, as well as trains and trucks
1 1 . Germany had to give the allies coal, chemicals and fuel for a
number of years, to be determined
12. All German sub-ocean telegraph cables had to be handed over
13. Germany would not be allowed to take part in the League
of Nations
1 4. Germany had to pay a stiff monetary fine: 20 billion
gold marks.
The sense of being humiliated and victimised led to a general sense
of discontent among the German population. Only a year after the
Treaty of Versailles was signed, the German Workers' Party (DAP) was
formed. In 1920, its name was changed to NSDAP, adding 'National
Socialist' to 'German Workers' Party'. The party became known as the
'Nazi Party' and its members as the Nazis. The NSDAP strongly
rejected theTreaty of Versailles and its ideology was grounded in a
criticism of both communism and laissez-faire capitalism. A sense of
revenge was palpable. It was severely anti-Semitic and promoted the
"racial purity of the German people".
16
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
revolved around how to best punish Germany for its role
in the conflict. The meeting lasted eight days and involved
diplomats from more than 30 countries; it was, however,
dominated by Britain, France, Italy, Japan and the United
States. The meeting resulted in five treaties (Peace of
Paris Treaties) in an attempt to maintain a lasting peace.
The most important treaty of the five was the Treaty of
Versailles. For the first time in history, the world commu-
nity moved towards imposing criminal penalties on heads
of state for their responsibility in violating fundamental
human rights. The Treaty required that Kaiser Wilhelm
II of Germany face trial for a "supreme offense against in-
ternational morality and the sanctity of treaties". He sub-
sequently escaped to the Netherlands, which refused to
extradite him. There was considerable talk during the
conference about issues relating to minority group rights,
including the right to life, liberty, freedom of religion,
right to nationality of state of residence, complete equality
with other nationals of the same state, and the exercise of
civil and political rights. Nevertheless, the main effect of
the Treaty was to severely punish Germany. It signed the
treaty, given no choice, under protest.
"Our Last Hope: Hitler," 1932. In the presidential elections of 1932,
Nazi propagandists appealed to Germans left unemployed and
destitute by the Great Depression with an offer of a savior.
(Photo: USHMM)
After a failed attempt to seize power and his subsequent imprison-
ment, Adolf Hitler published Mein Kampf \n 1 925. This document will
prove to have far reaching consequences. In this book, Adolf Hitler
outlines his ideology, deeply rooted in anti-Semitic beliefs. He writes,
for instance: "Today I believe that I am acting in accordance with the
will of the Almighty Creator: by defending myself against the Jew, I am
fighting for the work of the Lord"
Though anti-democratic in nature, the Nazi Party participated in
various democratic elections in the 1 920s but with very little
success. Despite multiple economic and social problems in
Germany, the party polled only 3% in national elections in
December 1924 and only 2.6% in 1928. The breakthrough came,
however, after the Great Depression caused even more economic
grief. The Nazi Party polled 18.3% of the vote during the Septem-
ber 1930 Reichstag elections. This made the party the second-
largest one in the Reichstag after the Social Democrats. At the
elections on 31 July 1932, the NSDAP received 37.4% of the votes
and became the strongest party in Germany.
The philosophy and practice of Eugenics
Give students the Universal Declaration of Human Rights (UNDHR)
and have them read selected texts on eugenics. If not available.
give a general description based on the text below. Have the
students, in working groups, identify which rights contained in the
UNDHR are violated, in their view, by the philosophy and practice
of eugenics.
Throughout the 1 920s, the pseudo-scientific study of race was
gaining in popularity, especially in Europe and in North America.
Eugenics is the study and practice of selective breeding of
humans. The term was made popular by Sir Francis Galton in the
1880s, who defined eugenics as "the study of all agencies under
human control which can improve or impair the racial quality of
future generations". The intent was to prevent 'weaker' individuals
from having children, so that the human gene pool could be
strengthened.
Overtones of racial supremacy and purity were clearly present
and the principles of eugenics influenced leading Nazis. It is
evident that the beliefs and practices of eugenicists involved
attacks on fundamental rights, violations of the right to life, the
right to establish a family, and freedom from discrimination.
Today, new concerns about eugenics have emerged in the
context of ethical and moral implications of the development of
technologies of genetic testing, genetic engineering and
human cloning.
17
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
Timelines as a useful tool
Timelines are useful to create an
overview of historical events. Being
able to follow political changes,
legislation and individual people's
lives on the same timeline helps
students obtain a chronological
picture of events, although care
must be taken not to give the
impression that events proceeded
inexorably and inevitably along this
apparently linear path.
At Anne Frank House in Amsterdam,
students between the ages of i o and
14 years are asked to place seven
to eight pictures depicting Anne
Frank's family history alongside the
same number of pictures describing
the major historical events of the
Holocaust. The pictures illustrate
events such as the Nazis coming
to power, the November Pogrom
(euphemistically referred to as
Kristallnacht by the perpetrators)
and the German invasion of the
Netherlands. Students work in small
groups to place the pictures on a
timeline ranging from 1929, Anne
Frank's year of birth, to the end of
the 1 940s. The pictures are gradually
positioned on a common timeline,
and the students and educators
discuss the events and their impact
on the Frank family. This helps to
concretise the more abstract deci-
sions that were made.
To introduce a theme and to find out
more about the interests and knowl-
edge of the participants, colleagues
at the Buchenwald memorial in
Germany offer a set of 1 00 photos
and paintings showing situations of
the site's history. The participants' »
I933-1939
Setting the stage for the Holocaust
After a series of elections in 1932, the Nazi party became the largest party in
Germany, though it still could not attract a majority of voters and though it
was starting to decline in popularity. Nevertheless, sitting President Hinden-
burg appointed Hitler as Reich Chancellor on 30 January 1933. The conse-
quences were immediate. The anti-democratic sentiments of the Nazi leaders
were translated into anti-democratic actions that served to secure the Nazi
hold on society and eliminate all opposition.
By using exemption laws, restrictions were placed on the freedom of speech,
freedom of the press and freedom of organisation. All vestiges of democracy
and fundamental rights of its citizen were removed. On 28 February 1933,
a set of decrees removed important civil liberties under the pretence that the
country was under threat and that a coup was imminent. Political opponents
were arrested and sent to internment camps where they could pose no threat
to the government. The Enabling Act of 23 March 1933 gave the Cabinet the
authority to enact laws without the participation of the Reichstag for a period
of four years. In essence, a dictatorship had been established.
Shutting down all opposition and eliminating press freedom allowed the Nazi
government to completely dominate all spheres of life, including the con-
tent of formal and non-formal education for its young citizens. Government
propaganda went unchallenged in the public sphere and carried more severe
penalties as time passed. Much of this propaganda was anti-Semitic in nature.
The propaganda proved successful and served to justify measures against the
Jewish population. Step by step, Jews were separated from their neighbours
and removed from all societal institutions. Their fundamental rights were
eroded to such an extent that survival became difficult.
The Nuremberg Laws of 193 5 represented a key moment in the history of
the persecution of the German Jewish population and the implementation
of Nazi racial ideology. The laws, for instance, defined according to 'blood
Denial of rights of Jews in Nazi Germany
One way to work with the step by step denial of rights for Jews in
Germany is the following. Below is only a short list of restrictions
that were aimed at Jews from 1933 until 1940. Give the students (in
groups of 4) the following list of human rights restrictions in
random order. Then have them place these in the correct order.
Next, have them work together to create four 'categories of
restrictions' and place all the restrictions into these four categories.
Have them share what categories they have come up with. As a
next step, for each category they should identify which restriction,
in their view, had the most severe consequences for a young person
their age at that time and why. Finally, they should discuss what
they think the Nazi government was trying to accomplish by these
step by step restrictions.
1933
Jewish teachers banned from state schools
Jewish lawyers are banned from practising their profession
Jews are refused the right to health insurance
Jewish civil servants are fired
Jews excluded from choirs
Jews are no longer allowed to go to the beach
1935
Jewish musicians are not allowed to practice their profession
Jews are only allowed to sit on special park benches
Jews are no longer allowed to marry non-Jews
Jews lose their national (Reich) citizenship
Jewish art and antique dealers are no longer allowed to practice
their trade
18
relations' who could be German and not. They also banned marriage between
'Jews and Germans'. It is noteworthy that Jews were given certain rights that
might not be considered rights at all. Section 4 of the Laws for the Protection
of German Blood and German Honour:
1. Jews are forbidden to display the Reich and national flag or
the national colours.
2. On the other hand they are permitted to display the Jewish colours.
The exercise of this right is protected by the State.
As no powerful dissenting voices could be heard when introducing such meas-
ures, anti-Semitic propaganda served to reinforce already existing anti-Jewish
feelings among the German population. As life became more difficult for
Jews, they were blamed for their own predicament. This 'blaming the victim'
dominated the discourse at the time. Even the first mass murders and arrests
of Jews throughout Germany during the November Pogrom on 9-10 Novem-
ber in 1938 was blamed on the Jews.
hing for the future: Handbook for teachers
"Adolf Hitler listening to parliamentary
election results on the radio in early 1933.
Soon, only the Nazi Party was legal. All
other political parties were banned".
(Photo: USHMM)
» descriptions of the images are a
starting point to explain Buchen-
wald's history from the 1930s until
the present in a multi-perspective
access. The method helps to
understand that there is no "history
of Buchenwald"but many stories of
people involved: science and art sup-
port a debate about different per-
spectives and the actual importance
of these stories and developments
for the participants.
In a second step, the images are
fixed with magnets to a timeline
on the wall: some moments are
well documented, other time spans
remain empty. Students' knowl-
edge depends on their interests;
it therefore becomes visible how
different groups depict images ac-
cording to their versions of the past.
The method offers a broad variety to
involve the participants, their views
and positions regarding the past and
present. It also allows for connecting
and discussing the development of
norms leading to injustice and crime,
such as the Nazi ideology, as well as
the origin of human rights as a tool
to support justice and equality.
A timeline that stretches from the
1920s right up to the end of the
1 940s covers the process on how
the rights of Jews and other groups
were removed through legislation.
Furthermore, it highlights the post-
war work to establish Conventions
protecting human rights.
Young Jews not allowed to go on walks in groups
Jewish street names changed
larger than 20 people
Jewish doctors may no longer practice
Marriages between Jews and non-Jews are annulled
Jewish children can no longer attend German schools
1936
Jews are forced to take the additional names of Israel and Sara
Jews are forced to give up their typewriters
for men and women respectively
Jews have to hand in their bicycles
Jews can no longer be the sole owners of businesses
Jews have to hand in their records
Jews may not choose freely where they settle.
Journalists have to prove that they have Aryan descent
1939
back to 1 800
Jews can no longer possess radios
1937
Jews may not remain outdoors after 8 o'clock in the evening
Jews are forbidden to obtain University doctorate degrees
Jews can be evicted from their homes without being given a
1938
reason or forewarning.
Jews can no longer own land
Jewish assets can be seized by the government
19
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
From Nuremberg to The Hague
The Nuremberg Trials and
the Treaty of Rome
The Nuremberg Trials defined crimes
against humanity as murder, slavery,
deportation and similar actions
against the civilian population. Also
included were the actions commit-
ted in concentration camps, and
death camps, as well as persecution
with political, racist and religious
objectives. Individual murders, mass
assassination initiated by SS troops
and the Einsatzgruppen or paramili-
tary units were also addressed, as
were the annihilation of the two
Czech cities of Lidice and Lezaky in
June 1 942 and the French city of
Oradour-sur-Glane in June 1944.
According to the Treaty of Rome
of 1 7 July 1 998 that regulates the
actions of the International Criminal
Court, crimes against humanity, gen-
ocide and war crimes now constitute
crimes against the primary Interna-
tional Law, the Universal Jurisdiction.
In other words a perpetrator can be
sentenced for the crime in all states,
irrespective of whether any Conven-
tion has been ratified. States are thus
entitled to detain those suspected of
these crimes, irrespective of where
the crimes were committed and the
nationality of the perpetrators or
victims. Not all states have ratified
the treaty.
A Bosnian woman cries as she watches former Yugoslavian President
Slobodan Milosevic on television during his trial at the UN war crimes
tribunal in The Hague, Thursday, Feb. 14, 2002. She is in a refugee
centre for Srebrenica widows in Tuzla. All the male members of her
family have been missing since the Srebrenica massacre. Milosevic
was accused of war crimes committed against non-Serbs in Kosovo,
Croatia and Bosnia, including the Srebrenica massacre.
(Photo: AMELEMRIC)
The Holocaust and the Second World War had long-term consequences for
how the world subsequently perceived matters relating to rights and obli-
gations across national borders. One of the most important events in this
transformation was the establishment of the war crimes court in Nuremberg
between 1945 and 1949.
These courts were the result of an agreement between the Allied countries;
the actual directive was issued in London on 8 August 1945. A total of thir-
teen trials were held of people who had made decisions and issued orders
alleged to constitute crimes against humanity, crimes against the rules of
warfare and against international Conventions. The decision was also taken
to prosecute those who were active in the administrative departments that
underpinned the crimes, for instance, the SS Economic and Administrative
20
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
Main Office (SS WVHA) which managed the concentration camps, includ-
ing Auschwitz-Birkenau.
Those who were prosecuted maintained in their own defence that they had
acted in accordance with current Third Reich legislation. For some of the
crimes under trial, the legislation was already in place before 1939. For other
crimes, no legislation existed at the time they were committed.
Integrity of human life stands above all
The question of how to hold someone accountable retrospectively is complex,
but the idea that the integrity of human life is an inalienable natural right was
an important starting point for the Nuremberg trials. This means that irre-
spective of what the majority of society thinks or how people choose to act,
the integrity of human life stands above all specific laws and policies. The idea
is that crimes against humanity are always crimes, irrespective of any agree-
ments or social contracts existing in the society where the crime is committed.
This principle and way of defining human life - and thereby our responsibil-
ity for it - is fundamental to how we perceive and relate to human rights
today, both in international law and national legislation.
International conventions and agreements regulating the relationship be-
tween states and other states and their citizens are called international law.
These laws are a recognition that some crimes are so grave that they transcend
the sovereignty of nations and require other states to intervene.
When the UN Charter first became valid in 1945, it laid the basis for written
international law. This was followed by the creation of the International Court
of Justice, the UN's Universal Declaration of Human Rights, the Genocide
Convention, the International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia
(ICTY), the International Criminal Tribunal for Rwanda (ICTR) and the
International Criminal Court.
In 2002, the International Criminal Court (ICC) was established as a per-
manent tribunal to prosecute people for genocide, crimes against humanity
and war crimes if the states, where the crimes were committed, are unable or
unwilling to prosecute the perpetrators. The tribunal is legally registered in
The Hague in the Netherlands.
Coming to Justice
Coming to Justice is an international
project for young people aged 1 7 and
over that takes place in Amsterdam
and The Hague several times a year.
Organised by the Anne Frank House,
about 25 students are brought
together from several countries to
discuss and explore issues relating to
(in)justice and war crimes. The high-
light of the four-day programme is
a trip to the International Criminal
Tribunal for the former Yugoslavia in
The Hague (ICTY), where students
witness an actual trial of a suspect
accused of war crimes.
The four-day programme, most of
which takes place at the Anne Frank
House, is organised as follows:
Day 1: Exploration of (in)justice and
the Holocaust, the Nuremberg trials.
Key question: Was justice done? And
to whom?
Day 2: Studying the conflict in the
Balkans - background on the conflict.
Day 3: Visit to the War Crimes
Tribunal in The Hague; debriefing
by expert.
Day 4: Meet with survivors of the
Holocaust and a founding member of
the Serbian student movement Otpor
(in English: Resistance), which was
involved in the struggle to overthrow
the president of the Federal Republic
of Yugoslavia, Slobodan Milosevic.
Evaluations of the project show that
students recognise this as one of the
most meaningful experiences of
their educational career because
they are watching history in the
making. Evaluations also show that
students' concepts of justice and
injustice become more complex
through this process.
21
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
Patterns of continuity
Ethnic diversity in focus
The Risiera di San Sabba memorial
site lies in Trieste. Formerly a
rice-washing factory, the Nazis used
it as a prison, interrogation centre
and transit camp from 1943-1945.
Almost 20,000 people were
imprisoned there. In the police
detention camp, equipped with a
crematorium, thousands of political
opponents - members of the Italian,
Slovene and Croatian resistance -
were tortured and killed, along with
dozens of Jews. In the transit camp
thousands of prisoners were held for
reasons of their race or political
belief before being deported to
extermination camps and
concentration camps elsewhere.
The area around Trieste has been
characterised by ethnic diversity for
centuries, and during the first half of
the 1900s, an ethno-territorial
conflict developed between Italian
nationalists and Slovenian and
Croatian nationalists.
The exhibition at the memorial site
and the place itself emphasise not
only the Holocaust, but also a
balanced historical portrayal of
Italian-Slavo co-existence in the
area. This includes the fascist
regime's repressive measures against
the Slavic-speaking population, as
well as the German occupation's
extremely brutal treatment of the
civilian population in connection
with anti-partisan warfare. In this
respect, Risiera di San Sabba helps
visitors to relate critically to different
nationalistic measures in the
regional history of the 1 900s.
As well as disseminating historical information, teaching about the Holocaust
often also aims at providing a perspective on the contemporary situation.
It may be through highlighting racism and xenophobia, counteracting preju-
dice or persuading students to look at their own views and interpretation of
events. Students who took part in discussions prior to this handbook stressed
the importance of looking at these present-day issues.
In the Europe of today, the majority of people distance themselves from the
ideas developed by the Nazi regime during the 1930s and 1940s. However, the
view of humanity and the values that lay behind National Socialist policy still
persist in many places. Anti-Semitism, racism, xenophobia, prejudice against
the Romani people, homophobia and other forms of intolerance, prejudice and
stigmatisation flare up at regular intervals in all of Europe's countries.
Studying the Holocaust and the Nazi period naturally implies studying the
theory and practice behind these ideas. Examining the process up to 1939 can
demonstrate that several of these ideas form part of a long-ranging historical
concept in Europe. This tradition was neither introduced by the Nazi regime,
nor did it conclude with them, but it was expressed at that time in its most
extreme form.
Studying history provides no direct answers as to how these ideas can be coun-
teracted today. The historical context is different. However, we can study how
these ideas and values were integrated in the historical context and how they
influence our own contemporaries. Even if the conditions are different, many of
the ideas can still be found today. We cannot easily dismiss the racism of today
by saying that our world is very different from that of the 1930s - because the
ideas are similar and seem more difficult to change than the socio-political and
economic environment.
History also shows us the potential consequences if ideas of this kind are not
taken seriously and counteracted promptly.
Racism
Racism is the idea that distinctive human characteristics, abilities etc. are in-
variably determined by "racial" origin, and that there are superior and inferior
"races". Biological racism came about during the 17th and 18th century and
had a crucial influence on both justifying the oppression of populations and
population groups that already existed and further prolonging and intensify-
ing it. Where the German Nazi Party was concerned, racism was an integral
component of their world picture. They were setting biological requirements
for the possibility of individuals to belong to their group of "superior human
beings" ("Herrenmenschen"), and they depicted others, particularly Jews, as
a separate 'race' that should never under any circumstances be able to be-
come part of their own people's community. This biological perception had
a direct consequence for the way in which legislation was used to define who
was a Jew because a distinction was already made between "full Jews" and
22
hing for the future: Handbook for teachers
"Mischlingen", that is, "partial Jews". The idea that the biological origin of the
individual is crucial for participating in society as a "full member" is still com-
mon in several chauvinistic movements in Europe. Today, however, it is much
more common to use references to "invariable cultural differences" to divide
societies apart and justify exclusion and the denial of rights.
Gravestone of a Jewish soldier among
memorials in a Jewish cemetery
desecrated with Nazi swastikas and
fascist insignia by far-right extremists.
(Photo: Corbis)
Anti-Semitism
Hatred of Jews existed in the Christian world since Christianity became
established in its own right as a religion outside Judaism. Anti-Semitism can
be defined as any acts or attitudes that are based on the perception of a social
subject - individual, group or institution - as "the ('deceitful', 'corrupt',
'conspiratorial', etc.) Jew", with "the Jew" being an imaginary figure invented
by anti-Semitic ideology. For a more extensive discussion on the question of
defining anti-Semitism, see the 2004 FRA report on Manifestations of Anti-
Semitism in the EU 2002 —2003.
Accusing Jews of being responsible for things such as Jesus' death, spreading
diseases, poisoning the drinking water or carrying out ritual murders is what has
formed part of stirring up spiteful hatred over the centuries that has generated
into pogroms and physical attacks against Jews.
During the 1800s when the interest in classifying people into different "races"
arose, the Jews were singled out as a separate "race". Wilhelm Marr, a German
journalist, coined the expression "anti-Semitism" in 1879, thereby forming a
concept for all the thoughts, ideas and feelings that were aimed against Jews.
The danger of anti-Semitism was not just the accusations themselves or the
driving anti-Semitic propagandists but the fact that these ideas were also largely
accepted by people who were actually quite indifferent towards Jews. For this
reason, after losing the war in 19 18 it was easy for anti-Semites in Germany to
accuse Jews of having caused this loss by acting disloyally towards Germany and
choosing only self-enrichment from the war.
Anti-Semitism is still very much in existence today. It is not possible to say that
anti-Semitism and racism are the same because anti-Semitism is still based on
specific ideas that include, for example, the belief that Jews control and domi-
nate the world.
Discrimination against Roma and Sinti
Nazi policy against Roma and Sinti was not as consistent and was not dis-
cussed by Nazi leaders in the same way and extent as their policy against
Examine racist
argumentation
then and today
Ask your students to compare news-
paper articles, letters to the press
and propaganda from the 1930s
with letters to the press, leaflets and
homepages today. Focus on the kind
of arguments people use in writing
about issues such as refugees or
members of minorities in general,
what they are accused of and how
they are described. Ask the students
to note both similarities and differ-
ences. This will also allow them to
see how arguments have changed
and help them to see through new
racist currents. Also encourage
students to consider how the condi-
tions for expressing and realising
ideas have changed. The FRA is
doing work about, for and with the
media in order to increase critical
media literacy among media con-
sumers and human rights awareness
among media professionals. See the
FRA website for more information:
www.fra.europa.eu
23
Excursion to the past - teachi
Roma people, accused of
collaborating with the Serbs
during the Balkan war, are
protected by UN-soldiers
behind a fence because of
harassment by Albanians,
Djakovica Kosovo 1999.
(Photo: Sven-Erik Sjoberg)
Jews. Some of the Nazis, like for example the head of the SS, Heinrich
Himmler, thought of the Roma and Sinti as a kind of origin of the 'Arya race'.
This totally unscientific attitude led to an ambivalent policy. On the one
hand, so-called 'pure-bred' Roma and Sinti would be interned and constitute
a sort of anthropological research base and, on the other hand, in practice
they were classified as "sub-humans" and exposed to full-scale genocide.
There are several important reasons why Nazi policy against the Roma and Sinti
shifted from racist and anthropological internment that was contrary to inter-
national law into genocide. One of the foremost reasons was the attitudes of
the mobile mass murder units that operated on the Eastern Front. When these
units received orders to seek out suspected saboteurs and political enemies, it
was natural for them, given their own prejudice and hatred of Roma and Sinti,
to attack Roma and Sinti without further reason - this largely amounted to
summary executions. On 16 December 1942, Heinrich Himmler gave out the
directive that all "Gypsies" still living in the "German Reich" were to be de-
ported to Auschwitz
The attitudes that existed among perpetrators were based on prejudices against
Roma and Sinti that existed before the Nazi seizure of power and still remain to-
day. For historical reasons, we must examine how these attitudes had a direct ef-
fect on the genocide of Roma and Sinti. However, in our human rights work, we
must also examine how these attitudes still remain in several European countries
today. The historical link is very obvious. The Roma people were forced to wear
a black triangle on their camp uniform. This colour showed that they belonged
to the so-called a-social category. And still today it is very common that Roma
people are considered as strangers and outsiders from society.
In many countries the survivors of the Roma genocide were initially not rec-
ognised as victims of racist persecution and it took years before they received
any compensation payments for their sufferings. They were never compensated
for their demolished houses or for their teams of horses and their wagons.
Many doctors in Germany and Austria refused to recognise the ailments of the
survivors as long term consequences of the brutal treatment in the concentra-
tion camps. It was only in the 1990s that commemoration of the 'forgotten'
genocide against Roma and Sinti began.
Today, the Roma are still subjected to discrimination and racist crime in many
EU Member States. In 2009, the FRA released the results of its European
Union Minorities and Discrimination Survey (EU-MIDIS) — a survey of over
23,000 individuals from ethnic minority and migrant backgrounds about their
24
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
experiences of discrimination in the European Union Member States. The sur-
vey results reveal high levels of discrimination and harassment experienced by
the Roma on a daily basis. Every second Roma respondent was discriminated
against at least once in the 12 months preceding the survey. Roma who were
discriminated against experienced on average 1 1 incidents of discrimination
over a 1 2 month period. Discrimination and exclusion happens in all areas of
life: education, employment, housing, healthcare and access to service.
To know more about the history of the Roma, please visit the websites of the
Council of Europe: at www.coe.int/ t/dg4/education/roma/histoCulture_
en. asp you will find factsheets about the history of Roma in Europe, and at
www.romagenocide.org/ you will find information on the genocide committed
on the Roma.
Neo Nazism and racist extremism
The final stage of genocide is the perpetrators' desire to conceal and deny their
crime. This is the basis on which we must understand denial of the Holocaust.
Without necessarily understanding it themselves, Holocaust deniers form part
of the genocide process.
Neo Nazism and racist extremism, which have anti-Semitism, xenophobia and
racism on their agenda, exist in large parts of Europe today. Their hatred of eth-
nic minorities is the driving force that attracts sympathisers to them and allows
them to form organisations. With few exceptions, they have no ambition to kill
people, but they want to limit the rights and freedoms of minorities or expel
these groups from what they perceive as "their country" or "their Europe".
The driving force behind the Holocaust, as in other genocides, was a desire to
remove a group of people. What this 'removal' means varies at different times,
but it does not necessarily mean mass murder. The aim is to render invisible the
group(s) hated by perpetrators (or future perpetrators), and the solutions can
range from restrictions on the right to live with one's own identity to restrictions
on the right to life itself.
Teachers who want to discuss this type of issue should beware of becoming too
moralising. It is important to encourage students to reflect themselves and draw
their own conclusions, rather than to lead them into an analysis with only one
solution. This approach requires students to participate with a genuine desire
to understand rather than to adopt the attitude of getting through a required
element of the curriculum. Teachers must allow questions that are prompted
by students' genuine curiosity and interest to form the focus of the analysis.
The students and teacher may seek historical material to help answer these ques-
tions. The teacher's task at this stage is to provide knowledge about the historical
context and initiate questions about the intentions and possibilities for action -
and thereby responsibility - of the perpetrators and bystanders.
In the discussions held in preparation to this handbook many students asked
questions about parallels of this kind between historical knowledge and the
contemporary situation. The Italian students commented on the need to
actualise the teaching and principles learned when studying a subject like the
Holocaust in order to deal with issues related to the treatment of minorities
and migrant communities. Danish students who had been taught the Holo-
caust also expressed an interest in more comparative studies that also focused
on the present day and on the processes that occur in different genocides,
such as dehumanisation.
Facing History
and Ourselves
Facing History and Ourselves is an
organisation that engages students
in an examination of different forms
of inter-group conflict in order to
develop multiple perspectives,
critical thinking and moral decision
making. The educational goal is to
stimulate reflection on the causes
and consequences of prejudice,
discrimination and group violence.
Facing History and Ourselves takes
examples from different times and
geographical areas, with a focus on
the Holocaust. They offer lesson
plans, study guides and educational
programmes for teachers:
www.facinghistory.org.
25
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
An experience that makes
a difference
Places and museums
in Europe
The majority of European countries
have institutions whose task is to
preserve the memory of the victims
of the Holocaust and other Nazi
crimes and to teach about the Nazi
dictatorship and Second World War.
Many of these institutions are former
concentration and death camps.
Others are places and buildings
linked in different ways to the events
of the Nazi period. One example is
the Anne Frank House in Amsterdam
where Anne Frank and her family
hid; another example is the House of
the Wannsee Conference in Berlin
where the administration of the
"Final Solution"- that is, the murder
of the European Jews - was
coordinated. In some countries,
museums are located at places that
are not directly related to the
Holocaust, such as the Living History
Forum in Sweden and the Imperial
War Museum in the UK.
Many of these institutions offer
exhibitions and educational
programmes. There is often the
opportunity to have a guided tour or
participate in a short workshop.
A number of institutions also
arrange courses lasting for one or
several days, in which students have
the opportunity to work more
actively and independently.
For further information about
institutions in Europe, please visit
the following website
www.memorial-museums.net/
WebObjects/ITF.
Every year, millions of young Europeans visit memorial sites and museums
linked with the Holocaust and other Nazi crimes. For example, the Ausch-
witz-Birkenau State Museum in Poland counts more than i.i million visitors
a year, the Anne Frank House in the Netherlands counts almost one million
visitors a year, the Dachau Concentration Camp Memorial Site in Germany
about 800,000 visitors a year, and the Terezin Memorial in the Czech Repub-
lic, the Shoah Memorial in France and the Mauthausen Memorial in Austria
each count about 200,000 visitors a year.
At many memorial sites and museums more than 50 per cent of the visi-
tors are under the age of 18 years. The majority of these young visitors come
within the framework of their school education. Teaching about the Holo-
caust is obligatory in many countries, and some governments also recommend
visits to historical sites.
Visits to original sites, but also to historical museums, often make a lasting
impression on students. The actual site in many cases becomes compelling
evidence of the facts learnt at school. It also offers the opportunity for clari-
fication and to experience something that cannot be experienced in another
way, such as the enormous geographical distribution of the Auschwitz-Birk-
enau death and concentration camp and the very limited area of Belzec death
camp, both on Polish territory This experience provides insight into certain
aspects of the organisation and everyday elements of the genocide. Auschwitz -
Birkenau had different functions and developed over time from a concentra-
tion camp to a combined concentration and death-camp. At Belzec death
camp, from the very beginning, no one was expected to survive overnight and
so only a few buildings were needed.
The teaching situation at a historical site or museum differs in many ways
from the teaching situation in the classroom. Memorial sites and museums
offer unique learning opportunities. The student can explore the site and the
traces which remain, in the form of artefacts and structures. They can see
exhibitions, explore authentic documents and visit memorials.
Focus on the history of the site
During the visit to an original site, the main focus is usually on the par-
ticular site being visited, along with the facts, stories and individuals linked
to that place. In group discussions conducted in nine European countries
both students and teachers pointed out that it is important to concentrate
on the history of the site while you are there. It is therefore important for
the teacher to prepare the students prior to the visit in order to enable them
to place the site in a correct historical context and reflect on related human
rights questions.
26
Hbook for teachers
Every year, more than one million people visit the
Auschwitz-Birkenau State Museum, one of hundreds of
institutions in Europe that commemorate and educate
about the Holocaust and other crimes committed by Nazi
Germany and its collaborators.
(Photo: Corbis)
"A visit to a historical place can
give a sense of scale, organisation
and details."
— Teacher, United Kingdom
One aspect raised by students was the risk of the visit becoming an instru-
mental ritual. If students do not understand why they are there and what is
expected of them, a visit to an authentic site such as a former concentration
camp can become a negative experience.
Another aspect raised by both students and teachers is the limited time avail-
able to visit museums and historical sites. The majority of visits are short
- usually only a few hours. Bearing in mind that the visit may be one of few
occasions during their education when students are confronted with difficult
ethical and moral questions about death, compassion, responsibility and evil,
preparations and follow up are essential. It is important for students to be able
to assess the experience and draw their own conclusions. This requires time,
and the teacher should plan the visit accordingly.
27
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
Structuring your visit
to a memorial site
Preparatory material
Some institutions offer preparatory
material that students and teachers
can consult. Schloss Hartheim in
Austria, a castle where persons
with disabilities were murdered
from 1940 as part of the so-called
'Euthanasia' programme, sends out
a DVD containing five short films for
students to watch before visiting.
The films describe the contemporary
life of persons with disabilities in
Austria by example of five persons,
who were asked to come by means
of public transport to the Memo-
rial Site Hartheim Castle. Imperial
War Museum in London also sends
schools a video, describing Jewish
life in Europe before the Holocaust.
Other locations have comprehensive
lesson material available. Books,
research-material, maps, photocop-
ies of documents, lesson scenarios,
pictures etc can also be found, and it
is a good idea to check the websites
of these sites before visiting.
Another way to prepare for the visit is
to read survivors' testimonies linked
to the particular site, which can
sometimes be found with the help of
the institution you intend to visit. It
is worth contacting the institution in
advance to ask about materials of this
kind and for advice on how best to
prepare your students.
A study visit to a historical site or museum supplements and enriches ordinary
classroom teaching; it does not replace it. Teachers can determine and control
how the visit fits into the teaching plan and helps the group to achieve the
established objectives. It is therefore important to plan the study visit's objec-
tives in good time before the visit, and also to work out the preparation and
follow-up work that will be needed. The educational aim may also influence
the choice of site or museum to visit.
Before the visit
A visit to a memorial site focuses on the specific place and what happened
there. Emphasis is on the history of the site, its past and the individuals and
events linked to it. Even if student groups are given a brief general intro-
duction to the history of the Nazi period and the Holocaust at the site, it is
usually fairly concise. Before the visit, therefore, it is important for students
to have understood the general historical context, the context of the particu-
lar site and how this site relates to other sites. For example, a concentration
camp, built to terrorise the inmates and exhaust their power to live by slave
labour under unbearable conditions, is different from a death camp and a
labour camp. The death camp was planned and built solely to murder those
who were taken there. The labour camp was built to house a large number of
people who would be put to work as forced labourers.
It is also important that teachers take into account that certain Holocaust-
related sites, in particular original sites of crime, should not be visited by
children below a certain age. Before the visit, young people should have a pre-
paratory lesson on the history of the Holocaust in order to be able to under-
stand what they see and to reflect on it. Memorial sites and museums usually
provide information on the appropriate minimum age of visitors.
If the teaching aims to focus on a specific theme, it is important for students
to have understood how the relevant site or institution is linked to this theme.
If you for example focus on political oppression, Buchenwald concentration
camp in Germany might be a natural place to visit, since there, among others,
political prisoners and Jehovah's Witnesses were interned.
When visiting a site in a country where a foreign language is spoken, try to
obtain an educator or guide who speaks the students' native language in order
to achieve maximum understanding. If this is not possible, check at the site
that the students have understood the key issues correctly.
At original sites, as well as at museums, the students will probably be con-
fronted with original documents and historical material, which may contain
propagandistic and ideologically laden elements. Students need to be prepared
on how to critically read and understand such elements - and to distinguish
between information about history and historical artefacts.
28
Focus during the visit
The teacher and students should decide together how the visit can be incor-
porated into the chosen teaching theme. The majority of institutions are open
to discussing particular needs in advance, but otherwise offer various standard
visits. It helps the guide leading a group to know the students' level of knowl-
edge, the role of the visit in the teaching process (as an introduction, middle
or conclusion) and what the expectations are.
When the students arrive at the memorial site or museum, their impression
will naturally be dominated by what that particular institution has chosen to
emphasise. To ensure that students feel secure and informed, it is important
for them to understand in addition to the historical context, the main idea
behind their particular visit. It may be for them to explore a particular part of
this period of history, to follow individual human stories and tragedies, or to
link with work done at school before the visit.
After the visit
After the visit, apart from having an opportunity to share their experiences,
students should be able to link their experience to the theme you are working
on in class. Follow-up work and reflection will enable the students to develop
and review the knowledge and attitudes they had when they started this work.
This helps students to reinforce their knowledge while also giving them some
perspective on how their own knowledge and perhaps new questions have devel-
oped. To facilitate continued learning, it is also important to be able to debrief
the powerful emotional experiences that often result from visits of this kind.
A study tour fulfils many
functions, one of which is to
consolidate the learning and
discussions that took place in
the classroom prior to the visit.
Students, teachers and guides at
the institutions all benefit from
good preparation.
(Photo: Scanpix)
29
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
"What is human dignity?"
When visiting a historical site linked
with serious brutality, the history of
the site and the students' impres-
sions highlight the significance of
the rights of individuals.
In order to reinforce an understand-
ing of what human rights involves,
students can be asked in the
preparatory phase to write short
essays on important concepts or
ideas. These could be on subjects like
"What is human dignity?" "What does
it mean when we say that people
must be of equal value?"and"What
does responsibility mean?" During the
visit to the memorial site, when the
group finds itself in situations or
places that reflect the violence, it may
be appropriate to read out a selection
of the students' own thoughts.
This shifts the focus from the guide
and the teacher to the students
themselves. It is their words and
thoughts that are linked to the histori-
cal site. When discussing these rights
and responsibilities, it is important for
students to be given freedom to
express their thoughts and questions.
This reduces the risk of an artificial
conversation in which students only
say what they think is expected of
them rather than developing a
deeper insight and commitment.
If the discussion is to be open and
permissive, preparation is required.
Teachers can discuss with students
the value of this type of discussion.
The students should be aware of the
sensitivity of the subject, but not
afraid of it. The teacher should not
force a discussion on them, as this
may be perceived as manipulative.
Another benefit of this preparatory
work is that students gain an
understanding of the fundamental
concepts necessary to comprehend
human rights, including basic
concepts such as human life and
human dignity.
After the visit, the teacher can ask
students to re-read the texts they
wrote earlier and consider whether
and how their perceptions and
attitudes have or have not been
changed by the visit.
The Holocaust and human rights as
an educational subject
The active participation of students is central to effective Human Rights Edu-
cation. Teaching in this field means being active, having a critical approach
and being prepared to engage in discussions. It is important that the teaching
itself is in line with the philosophy behind human rights, namely democratic
and non-authoritative.
Human rights education (HRE) aims at contributing to both understanding
and applying human rights, while teaching about the Holocaust is an area of
knowledge aimed more at understanding than action. One could therefore
regard the two areas as complementary to each other, with Holocaust educa-
tion (HE) informing the understanding of human rights, and Human rights
education adding an action oriented perspective to knowledge about, and the
understanding of, history.
In discussions with teachers and students conducted for this handbook, both
groups expressed their view that studying the Holocaust would be particularly
important where it could be linked to issues relating to responsibility and
fundamental human rights. Linking the Holocaust to teaching about human
rights does fulfil a real interest and need.
Interdisciplinary approach
In choosing to implement such a link you as an educator have chosen an
approach that will involve more disciplines than history. The strength of this
interdisciplinary work method lies in bringing together knowledge, perspec-
tives and methodology from several different fields to create a new knowledge
and understanding that is deeper than the insight that can be achieved by
studying the areas separately. This approach is necessary to examine how the
Holocaust has affected the past and present generation's understanding of, and
commitment to, human rights.
Developments within Germany in the years preceding the Holocaust pro-
vide an example of how some groups were denied various human rights, and
thereby an insight into the importance of these rights. The actual genocide is
evidence that some people are capable of depriving others of all their rights -
including the right to life.
According to the United Nations Educational, Scientific and Cultural Organi-
zation (UNESCO) teaching about human rights has several different aims:
• to disseminate knowledge about human rights and the mechanisms to pro-
tect them;
• to disseminate knowledge about how people can protect, preserve and apply
human rights;
• to create the attitudes and behaviour necessary to maintain human rights for
all members of a society.
30
cursion to the past -teaching for the future: Handbook for teachers
-ffi
Buchenwaid's memorial plaque is
always heated to 37° C, to represent
the warmth of the human body.
(Photo: Stiftung Gedenkstatten Buchenwald
und Mittelbau-Dora)
Teaching about human rights is often universal, present and future orien-
tated and hands-on. Historical examples are sometimes used to demonstrate
the importance of human rights, but exploring the historical context in
greater detail is unusual. Human rights constitute an area of knowledge that
in itself covers several disciplines such as ethics, philosophy, social studies,
and history.
Conversely, Holocaust education must first be about exploring and at-
tempting to understand and explain the historical context of the Holocaust.
To be meaningful, it is vital that the past is not shaped to serve the needs of
any moral, political, social or ideological agenda. History teachers are often
responsible for teaching about the Holocaust. For them, it is important to
describe, interpret and explore the historical context in which the Holocaust
took place, but it is less self-evident to link this to human rights.
While the subject of history can support the understanding of the way in
which human rights have developed, more subjects are needed to examine
the significance that they hold in our societies. In cross-fertilising history
with literature, art and philosophy, the students are given the opportunity of
exploring how people in different contexts have described and understood key
themes within human rights.
Human rights play an important role in the identity and social structure of
European nations. Compliance varies, however, and human rights are not al-
ways undisputed and obvious. Like democracy, they must always be protected
and their significance clarified.
As a historical event, the Holocaust has impacted on the whole of Europe in
various respects. The Holocaust is therefore a natural staring point, in Europe,
to concretise human rights and make them visible.
Human rights in
Buchenwald
The Buchenwald Memorial in
Germany offers students a project
day entitled "Human Rights". Its ob-
jective is to highlight exclusion and
discrimination as social phenomena
in the camp, and thereby create an
understanding of human rights in
our era.
The identities of the participants
themselves form the point of
departure for the critical examina-
tion of the historical past. Diversity
in the group - and in society - and
its social significance are explored
under methodological guidance.
A discussion is then held on the
universal aspects of human rights
and ideologies that threaten human
rights, both past and present.
The abuse of human rights is a main
issue in the presentation of the
former concentration camp. During
the day the participants have the
possibility to examine at the historical
site topics such as the system of arrest
and committal by the National Social-
ists, victim groups, the self-image of
the perpetrators or the relationship of
Weimar's citizens to the concentration
camp. The research can be done on
the site, in the archives, library and
digital collection.
31
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
Authenticity -
a feeling of genuineness
Local traces
- the example of Sweden
The Holocaust was a global event,
which means that it left traces in
many regions of the world. These
traces are naturally more evident
in areas where the murders took
place, but they can also be found in
countries not directly affected by the
Holocaust. Examining local traces
can give students knowledge of the
links and roles in events of their own
local society.
Given the different experiences of
nations and populations during the
Holocaust, these local traces are
different. There is an enormous differ-
ence between, for example, Poland,
which was occupied and destroyed
and where the Nazis built the death
camps, and Sweden, which had de-
clared itself neutral. In Sweden, there
were no concentration camps and no
deportations took place. However,
also in Sweden you can find many
local connections - reports in local
newspapers, refugees arriving at vari-
ous times, or being denied to stay in
the country, Swedish companies that
used concentration camp prisoners in
their subsidiaries.
For Swedish students, it has proven
to be a valuable exercise to read a
local newspaper from the begin-
ning of November 1 938 when the
Kristallnacht pogrom or"Night of
Broken Glass" took place. There is
usually fairly detailed reporting of
the event. Such articles describing
the society of the country where
students themselves are living -
albeit from almost seventy years ago
- can create a feeling of proximity.
Students discover that people were
confronted with what happened in
Germany in 1938.
"When we were in Majdanek, I understood that this was real. I may have
done so before as well, but not in the same way." Student, 1 5 years old
Teachers who have taken students to sites linked to the Holocaust will probably
recognise this kind of reaction. The visits make a powerful impression on many
students and they feel that their understanding of events has increased.
A feeling of authenticity, i.e. of proximity, reality or genuineness is common
when visiting memorial sites of the Holocaust. People often expect the experi-
ence to be special, powerful and emotional.
Authenticity is a mix of knowledge, expectations and experience. The authen-
ticity of a historical site stems from the knowledge that "real" historical events
once occurred there. It is the expectation that the site can provide an impres-
sion of what happened in the past, and it is the experience of how it feels to
be at the historical site and be confronted with objects of history. Authenticity
requires some preliminary understanding of what is being viewed. Authentic-
ity does not exist as a metaphysical phenomenon independent of its viewers.
It is the individuals and group viewing the object/place/ story who attach a
certain importance to it. This capacity of the individual to experience authen-
ticity is a fact that can be used to reinforce teaching.
In this context, one can use the term 'didactic authenticity'.
Didactic authenticity results from the teacher consciously reinforcing the
value of a teaching element by using a place or an object to make the content
more tangible, so that the object can be touched physically or otherwise affect
the viewer emotionally.
However, authenticity can also be misused. Erroneous content can be com-
municated to students, artefacts that are not historical can be used and some
elements reinforced in such a way that the picture becomes unbalanced.
The emotional elements can be prominent without any knowledge actually
being communicated.
Didactic authenticity in practice
The historical sites that we visit today are not identical and do not provoke
the same feelings as they did during the Holocaust. Our ability to imagine
how it would have looked or felt in the past varies from person to person -
and this image and feeling, even if it never even comes close to the past as
it was, can influence our thinking and stimulate reflection. The teacher can
make this easier for students by using historical images of the sites during
the Holocaust as well as testimonies and other texts describing events that
took place there and how people experienced these events. Pictures and texts
will reinforce the impression made by the site and the location itself and
will consolidate the content of the texts. It is important to use illustrations
and texts showing structures that are still visible on site, or perceptible in
some other way.
32
hing for the future: Handbook for teachers
Graffiti in Fort IX, Lithuania, scratched
onto the wall of their cell by Jewish
deportees from Drancy, Paris, hours
before their murder.
(Photo: Olivia Hemingway)
Names on the wall bear witness
The following activity was created by Paul Salmons at the Imperial War
Museum in London.
Outside Kaunas in Lithuania stands Fort IX, a defensive building dating from
the beginning of the 1900s which was used as a site of execution during the
Holocaust. Jews were brought to Fort IX from several different locations in
Europe and shot to death there. During the relatively short time between
arrival and execution, a few of the victims were kept locked up in the old
fortress. A number of French Jews, deported from Drancy, scratched their
names, home towns and other details on the wall of their cell, and these can
still be seen today.
These names bear witness to the identities of the people taken there and the
places they came from. Students can compare the names on the walls with
actual deportation lists to see whether the dates, places and names correspond.
In several cases, they will discover differences between the dates, spellings and
places. This is an excellent starting point for students to examine which names
on the deportation lists tally with the names on the walls, and to reflect on
how incorrect sources of information might arise.
Students can also be asked to search for the photographs of the people they
identified from the graffiti; a small display panel elsewhere in the room has
photographs of some of the deportees and a couple of those who scratched
their names can be found. This search can be highly motivating, and students
can feel a great sense of achievement in this process of discovery. One gen-
eral discussion subject at the close of the activity might be why the deportees
wrote their names on the walls, and whether the students' own efforts to
interpret these names might be partly what the deportees wanted to achieve,
i.e. they did not want to disappear without trace.
Examining installations
at memorial sites
At the majority of the memorial sites
you will find artistic installations that
represent different perspectives on
the history of the site. These instal-
lations are a good starting point for
bringing up human rights issues.
During the sixty years that have
passed since the end of Second
World War installations have been
created in different historical
contexts that present different in-
terpretations of the past. They often
reveal more about the time when
they were established than about
the events they refer to. These in-
stallations can help students to
understand and interpret how his-
tory is presented at different times
in different contexts. There are for
instance differences between instal-
lations that focus on the struggle be-
tween ideologies, and installations
that focus on individual suffering.
There is also a difference between
installations that strive to reclaim
the individual dignity of victims, and
installations that present the victims
as an anonymous mass.
An installation could be interpreted
by a few simple questions, or you
could spend hours elaborating the
details. A good starting point is to
ask the students to find out how old
the installation is, who created it, in
which context and what the focal
point of the installation is. This can
be continued by discussions of
their own contemporary situation
and views both on the installation
and the history. This activity would
benefit from cooperation with an art
lesson. After analysing various instal-
lations students can be asked to
create an installation for themselves.
This could very well include a task
that allows them to explore relations
between history and human rights
issues today.
33
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
The notion of the Holocaust
In western Europe, the perception
of the Holocaust is to a large extent
dominated by Auschwitz-Birkenau
and camps in Germany such as
Dachau and Bergen-Belsen. One rea-
son for this is that media in this part
of Europe focused on the concentra-
tion camps in Germany after the
liberation. Another reason is that
Auschwitz-Birkenau, which was a
combined concentration and death
camp, had more survivors than for
example the pure death camps.
Survivors from Auschwitz who had
been transferred to camps further
west, were liberated by the western
Allies or settled in western Europe
after the end of the war, and told
about their experiences. There are
also national experiences of the
period of the Holocaust that have a
significant impact on how people in
different European countries inter-
pret and relate to the Holocaust.
This has meant that today we have,
to various extents, an unbalanced
picture of the Nazi terror and how
it affected Europe. The majority of
those who were murdered lost their
lives in the death camps of Belzec,
Sobibor and Treblinka, as well as in
mass shootings by'mobile killing
squads' known as Einsatzgruppen,
primarily in areas now in the Baltic
States, Belarus and the Ukraine. All
these actions had extremely few
survivors. The majority of those mur-
dered in the Holocaust originated
from countries in eastern Europe,
and the stories of those few who
survived have seldom reached the
countries in western Europe. We still
know little about what their lives
were like before the Holocaust.
Whether your visit is to a memorial
site in eastern or western Europe, it is
important to take note of this aspect
of the Holocaust.
34
On your way to Auschwitz you
may see nothing - unless you
look closely
The word "genocide" conjures up a variety of images in our minds, many of
them from what we know about the Holocaust. When teaching about geno-
cide, emphasis is placed on what actually happened and an analysis of how
this was able to happen. However, it is also important to look at the long-
term results of genocide.
As a result of the Holocaust and Second World War, there was a dramatic
demographic change in Europe. One aim of Nazi policy was to create the
conditions and space for a racist Utopia. In order to create this space, plans
to eradicate several different ethnic groups were developed and implemented,
thus creating a number of human and cultural "voids".
In some places in Europe, few remnants of the lives and diverse culture of
Jews remain. In many more, this culture has been completely obliterated. It is
difficult to perceive these voids but if you take time to search for indicators of
remnants of Jewish culture, it will deepen your understanding of the conse-
quences of genocide beyond the timeframe of the conflict itself.
Total absence was the aim
The Holocaust cannot be understood simply through the violent methods
that were utilised during the period since these were, in most cases, not an
end to themselves. The perpetrators principal aim was to achieve the total
absence of the groups they aimed to eliminate. A new order in Europe based
on racist ideas was the aim, and ethnic cleansing was the means.
One way of tracing a thread of the Holocaust is by visiting a town that had
a thriving Jewish population before the Second World War, which was then
eradicated. Visiting swimming baths that were previously a synagogue, a forest
with a mass grave but no sign of a memorial, or a burial ground that is over-
grown because there is no one left to take care of it - these experiences give a
deeper understanding of what the Holocaust actually meant.
The impact of this approach will be particularly powerful if it is used in con-
nection with a visit to f ex a former concentration camp. Since this might be
difficult to realise due to distances, time limits and financial resources, photos,
texts, maps and statistics can be used in the classroom.
The website www.polin.org.pl is a good source of information and rich visual
material about places in Poland where Jewish life flourished before the Second
World War.
In the Czech Republic, a project has been initiated called Neighbours Who
Disappeared (www.zmizeli-sousede.cz/aj/). Young Czech people between 12
and 1 8 years search for information about Jewish inhabitants who lived in
their own neighbourhood before the war. About 1,180,000 Jews lived within
the territory of the former Czechoslovakia in 1939, most of them side by side
with non-Jews. Through interviewing survivors of the Second World War
and witnesses, searching mostly in local archives and other sources, the young
people try to discover what happened to these people and record it through
posters, websites and local newspapers.
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
What was lost in Rhodes
This exercise will help students discover a consequence of the Holo-
caust that is not immediately visible to the naked eye.
The picture shows the former Jewish quarter in Rhodes, Greece.
Rhodes has a long history of Jewish-Greek relations. Until the
beginning of the 1900s, nearly 4,000 Jews lived on the island, half
of whom fled after 1938 when the Italian fascists controlling the
area introduced anti-Semitic laws. Germany occupied Rhodes in
1943 and introduced extremely repressive measures against the
Jewish population, including summary executions. In the summer
of 1944, 1,700 Jews were deported to the concentration and death
camp Auschwitz, of whom around 150 survived and only a handful
returned to the island. Today, there are no Jews left on Rhodes and
the old quarter lies in the middle of the tourist centre. Every week,
thousands of tourists pass through it without knowing that they
are walking in the long shadow of Auschwitz. For many Europeans
today, Jewish culture has a stronger link to Auschwitz than to all
the Jewish quarters that used to exist in many towns. Most of these
have now been forgotten.
Ask your students to look at the picture and try to decide where it
was taken. The aim of this introduction is to get them to focus on
the picture rather than on your actual objective. Ask them what
they can see in the picture - the details and theme. Then ask them a
question about what is not obviously shown in the picture, i.e. the
things that you cannot see, but lie behind it.
A tourist photo of Rhodes. Nothing in the
picture - or at the site - reveals that this
was once the Jewish quarter of Rhodes
with a 2,000-year history.
(Photo: Christer Mattsson)
"Addressee unknown"
City Gate -Theatre NN Centre is working for education and the
preservation of cultural heritage in Lublin, Poland. For centuries,
Lublin was a place where cultures representing a variety of ethnic
and religious groups met. Roman Catholics, Orthodox Christians
and Jews lived together. Poles, Jews, Ukrainians, Byelorussians,
Russians, Armenians and Germans were neighbours.
The Centre's activities are connected with restoring the memory of
Jewish life in Lublin. During the Second World War, the German
occupiers made Lublin their headquarters for the eastern
SS-district. This meant that during the Holocaust Lublin was the
centre for the mass extermination of Polish Jews. In 1939,
42,000 Jews lived in the town; today there are fewer than 50.
The former Jewish quarter has been totally destroyed. NN stands
for the unknown names of the former Jewish inhabitants.
The Centre's "Letters to the Ghetto" project has been in existence
since 2001. Lublin schoolchildren write letters to Jewish people
who used to live in the town before the Holocaust. The children
learn about the history and fate of the Jewish citizens of Lublin,
and write letters to selected people. The letters are sent to the
correct addresses, where these people used to live - but the
named receiver of course no longer lives at that address. Almost all
of them were murdered.
When the letters are returned to the senders (the children and
their parents), with the post office stamp "addressee unknown",
it raises awareness of the loss of Jewish people, their homes and
culture.
In 1 998, the Centre began a programme entitled "The Great Book
of the City," gathering archive materials connected with the
Polish-Jewish history of Lublin (photographs, oral history and
documents). A constantly expanding documentary exhibition
based on these materials describes this aspect of the pre-war
multi-cultural city of Lublin.
35
The teacher's role and responsi-
bility is to prepare the group for
the various emotional reactions
that are likely to occur during or
after the visit.
(Photo: Scanpix)
Strong feelings upon
visiting the sites
Process feelings
It may promote learning if the
teacher help the students to process
their feelings in connection with a
visit. At exhibitions and sites there
are some objects, photographs,
stories or physical structures that
make a greater impression than
others on individual visitors. Ask the
students to choose one such object
and to describe it by sketching, writ-
ing or drawing. In this way, students
can quickly find an outlet for their
feelings, and this will often make it
easier to move on to a new stage in
the learning process or change to
another theme. During the follow-up
work after the visit, students can
use their drawings or notes to recall
memories of the visit and link them
to the theme discussed.
Visits to memorial sites and museums connected to the Holocaust often involve
both knowledge and feelings. Students often feel sadness, distress or anger about
the terrible suffering people had to endure. These feelings can lead to greater
involvement on the part of students, but sometimes - if deliberately aroused
by teachers or guides - they can become so strong that they block the learning
process and frighten students.
A memorial site or museum fulfils the function of bringing history "closer" to
the visitor. In reality, this "proximity" is a metaphor for an emotional experi-
ence. The people who were there - victims and perpetrators - are actually no
closer to the student in a museum than in the classroom, but students may very
well feel this to be the case. This emotional reaction can give students a greater
understanding of the importance of the subject, as well as increasing their inter-
est in the subject, thereby stimulating learning.
Feelings always play a role in learning - if students feel loathing, happiness or
fear, this influences the teaching situation. Neuropsychological research shows
a connection between emotional involvement and cognitive learning. A certain
measure of emotional involvement is a precondition for long-term learning: we
learn more about a subject we are interested in,. Involvement can also grow on
36
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
"Feelings opened the doors to understanding
the people behind these crimes."
Student, Denmark.
the basis of the student's previous experiences, the teachers personal involve-
ment and, of course, the actual subject. A visit to a historical Holocaust site or
museum will prove a powerful experience for many students.
Unfamiliar to interpret emotional reactions
It is usual for students to describe the emotional experience of visits to memorial
sites and museums, and they will, of course, do this in different ways. In other
teaching contexts, students do not normally discuss emotional reactions to sub-
ject content. For students, therefore, interpreting both their own reactions and
those of their friends is an unfamiliar situation.
The students that took part in discussions conducted before producing this
handbook said that they feel pressured either when their emotional reactions are
repressed by teachers, guides or friends, or when they feel that a particular reac-
tion is expected. This pressure can result in students demonstrating an undesir-
able type of behaviour that they themselves subsequently had difficulty explain-
ing, or of which they were ashamed. They giggled, were distracted or tried in
other ways to hide their own reactions or those of their friends. Other strategies
might include focussing on technical details, thus creating distance from those
bereavement situations.
After a visit, some students may say, "I don't understand why, but I couldn't
cry," in a tone suggesting that they had done something wrong. It is important
to point out that you are not a bad person if you do not feel affected in any way.
It must also be stated that you may not feel anything particular at all. This fore-
warning may prevent students from feeling guilty if they react in this way.
As teachers, it is important to consider how people will relate to the emotion-
al content of the visit, as well as being aware that one cannot make assump-
tions about how things will turn out. It can be valuable to discuss things with
the students beforehand and agree on which rules will apply. It may help the
students if before the visit they have considered the fact that it might not be
easy for them to come to terms with expectations connected to a place that
represents the outcome of anti-humanistic ideologies and where dreadful
crimes took place. The students should also be aware that some historical sites
are also burial places which deserve respect: certain behaviour might cause
disturbance to other visitors.
As teachers, you might also want to prepare yourself for your own reactions, and
make decisions about how much of your own sentiments should be communi-
cated to the students. This obviously depends very much on you yourself, your
relationship with your students, and your own teaching situation.
The role of the moment
of reflection
Should there be a commemoration
ceremony? This is something that
both students and teachers often ask
before a visit to a former concentra-
tion and death camp. A moment of
reflection can feel significant and
important, but it can also be
considered a forced experience that
constitutes a violation of integrity.
It is not unusual for students to feel
uncomfortable when looking at
pictures in an exhibition of people
who were humiliated or murdered.
They may obviously experience this
feeling as well when visiting sites
where people were executed and
buried without the slightest trace of
dignity. In this situation, there may be
a need to give back some dignity to
the victims, and this can take place by
showing respect and involvement -
perhaps by lighting a candle, reading
a poem or singing a song. In a project
in Lithuania, students were asked to
collect stones and write on them the
name of a person murdered in the
Holocaust. The stones were then
placed on a pile that became a
memorial.
It is mainly the teachers' responsibil-
ity to discuss the issue and ask the
students if they feel comfortable
with a ceremony. It is important for
the students to have some control
over the situation and have the
option not to participate. If the
teacher does not discuss the
possibility of a moment of reflection,
students may think it is unsuitable or
not allowed.
Remember to ask the staff at the
memorial site or in the museum
what is permitted.
37
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
Yad Vashem's database
of names
Yad Vashem, Israel's official memo-
rial institution for the victims of the
Holocaust, has as one of its main tasks
to preserve the memory of each in-
dividual victim by collecting as many
details as possible about as many
victims as possible. These details are
stored on a database called the Hall
of Names that can be accessed over
the Internet.
Yad Vashem's database preserves
the names of around three million
individuals. In some cases, you can
discover when and where the victims
were bom, where they were during
the war, the relatives they had and
where they were murdered.
When a group is planning to
visit a memorial site, as part of the
preparations, students could use this
database of names to find people
linked to the site you intend to visit.
Students can use the database to
research what happened to those
people during the Holocaust.
Several institutions have archives
that keep records of former inmates
of concentration and extermina-
tion camps, death books and other
individual records. Some archives are
fairly complete, and some contain
only fragments of their original
content. It should be understood that
even a complete record will in itself
only cover fragments of the situation
for the inmates. It is not uncommon
for sites to provide opportunities
both to visit the archive and to par-
ticipate in workshops on how to make
use of archival material. It is worth
finding out in advance of a visit what
opportunities might be available.
Diary starting point
for visit to Majdanek
"We want to give the students an
opportunity to learn in a creative
and active way. We think this is
positive for their learning and for
their future interest in these topics.
Since the students only spend some
hours here at Majdanek, I think we
should try to make an impact, do
something they remember for a long
time, to inspire them and influence
them to continue learning." »
The individuals behind
the statistics
About six million Jews were murdered in the Holocaust. More than one mil-
lion people died at Auschwitz-Birkenau. Ninety per cent of Jewish children in
Nazi-occupied Europe were killed or died because of the conditions they were
exposed to.
The statistics are overwhelming and difficult to grasp, but they are important
in order to understand the Holocaust's enormous impact on Europe and on
the groups affected by the Nazis' eradication policy At the same time, it is
important to understand and show that behind each figure an individual with
a name, an age, thoughts, feelings, family and friends can be found.
Repression starts in the prelude to what would become genocide, with the
future perpetrators defining the victims in particular categories. This group
categorisation is often based on a long pre-history of stigmatisation of groups
that are redefined according to the perpetrators' ideology and intent. The next
step is for people in the victim groups to be de-individualised. They will be
seen as one homogeneous group instead of individuals with diverse character-
istics, needs, lifestyles.
Individuality lost
In 1938 all German Jews were forced by a law to add an additional middle
name determined by the Nazis - "Sara" for women and "Israel" for men.
When the deportees arrived at Auschwitz-Birkenau they were given a number
that was tattooed on their arm - they became nameless. Their hair was cut,
their personal clothes taken away and they were given the same kind of prison
uniform. It became more difficult to see differences between individuals.
They became one mass. In the end, the victims were buried in mass graves -
or no grave at all - and their individuality was completely lost.
To a certain degree the de-individualisation started already long before the
immediate process that led to the genocide, namely with the history of stig-
matisation of human beings and their perception as a group with common
characteristics. The Nazi policy of de-individualisation of Jews and of persons
that they classified as Jews built on this - and even though this policy was not
planned altogether in advance, one step led to another. The process facilitated
the perpetrators' crimes, even if it didn't have that initial intention, because
they felt there was a great distance between themselves and the victims.
In their minds, the perpetrators also focussed on the negative characteristics that
they associated with the group they were removing. One way of doing this is
to dehumanise the victims. For instance, victim group members are sometimes
compared to animals. During the Holocaust, Jews were compared to rats and
vermin. Similar instances of dehumanisation have been reported from other
genocides: for example, in Rwanda, Tutsis were described as cockroaches before
and during the genocide that was carried out against them - a genocide that led
to the systematic mass murder of about 800,000 Tutsis.
38
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
A group of young friends on an excursion in Seklutski forest, Poland.
From right to left: Motl Replianski's brother, Miriam Koppelman, Hanan Polaczek,
Malka Nochomowicz, Dvora from Ivinitz, Motke Burstein, Szeine Blacharowicz,
Malka Matikanski and Munia Zahavi. Munia Zahavi, Hanan Polaczek and Malka
Matikanski immigrated to Palestine. Szeine Blacharowicz survived
the Holocaust hiding in the forest. All the others perished.
(Photo: USHMM)
Dorrith Oppenheim's
grandmother reads her a
fairytale. In 1939, Dorrith's
parents sent her with the
Kindertransport organisa-
tion from Kassel, Germany,
to Scotland. Her parents
were not allowed to join
her and were later
deported to Auschwitz,
where they were murdered.
(Photo: USHMM)
Yehudit and Lea Csengeri from Transylvania, Hungary, were deported
to Auschwitz-Birkenau in 1944 and selected for medical experiments
because they were twins. They refused to be separated from their
mother, Rosalia, so she was allowed to stay with her daughters.
They managed to survive and were liberated in January 1945.
(Photo: USHMM)
» This is the view of Thomas Kranz,
Director of the State Museum at
Majdanek, Lublin, in eastern Poland.
This museum works using
project-based education, in which
the main idea is to motivate the
students, to encourage them to
acquire knowledge independently
and develop their self-study skills.
Mr Kranz believes that this method
of teaching allows for the possibility
of critical thinking and new thinking
patterns, which he considers
fundamental in a democratic society.
One programme is based on the diary
of Jadwiga Ankiewicz, a 1 7-year old
Polish girl who was an inmate in the
camp for some months. Her diary is
the only one preserved from the
concentration camp of Majdanek.
Students work from the diary writer's
perspective. Before they start their
own investigations, they are given an
introduction about the camp and the
different victim groups, and they are
shown pictures of Jadwiga Ankiewicz
and her diary. Small groups of students
examine part of the diary, focusing on
a chosen aspect of the camp's history,
for example, working conditions,
persecution of the Jews or life in the
camp. The students use documents,
artefacts, letters, books and
testimonies provided by the museum.
At the end of the programme, the
students guide other students to
places in the camp mentioned in
the diary. They tell their classmates
what happened to Jadwiga and
about the history of the camp.
They are accompanied by an
educator, who talks about the
general history of the camp and fills
in any necessary knowledge.
In another programme, students can
work using photographs of the camp
taken during the 1 940s. The images
are combined with testimonies, and
the students themselves research
the relevant places in the camp.
They find out what is missing on the
site today and what has changed.
Students often conclude their
projects by producing a poem,
poster, booklet or drawing, and
these are kept by the museum.
39
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
Stories of survivors
Students who have been able to
meet survivors of the Holocaust often
describe this as a very significant and
poignant experience. They obtain
knowledge from the survivor, are giv-
en an insight into the brutality of his
or her suffering, and may also come
closer to understanding how these
crimes affected individual people.
Moreover, they have an opportunity
to ask more personal questions.
Today, increasingly fewer survi-
vors are able to visit schools and
participate in activities at institutions
and museums. Nothing can replace
a direct meeting with a survivor,
but their stories - and thereby their
legacy - are preserved for the future
in different ways. Several institutions
have produced films in which survi-
vors tell their stories, and these can
be ordered or in some cases are avail-
able on the Internet. Many survivors
have also written books about their
experiences and reflections.
There are several organisations and
institutions that provide both audio
and video testimonies on their
websites, see:
www.yadvashem.org
Israel's official memorial institu-
tion to the Holocaust
www.ushmm.org
The United States Holocaust
Memorial Museum
www.library.yale.edu/
testimonies/
Fortunoff Video Archive for
Holocaust Testimonies at Yale
University
www.college.usc.edu/vhi/
USC Shoah Foundation Institute
www.vha.fu-berlin.de/
Visual History Archive at the
Freie Universitat Berlin (directly
connected to the USC Shoah
Foundation Institute)
www.bl.uk/learning/histcitizen/
voices/holocaust.html "Voices of
the Holocaust" page of the British
Library
From a learning perspective, it may be a good idea to use stories of individu-
als. It can be easier for students to take in the existing facts about an individual
and, from that basis, develop their knowledge of a particular period of time
further with regard to how society was organised and what the impact of
certain ideologies was. The individual gives students a starting point that they
can more readily feel acquainted with, and from there they can continue their
educational journey Examining who the victims were - their names, lives and
destinies - and comparing this with how the Nazis portrayed them is one useful
way of making students reflect on the importance of the individual's right to
define her-/himself within the framework of her/his culture. It can also be seen
as an attempt - as far as possible - to recreate the victims' former individuality
that was brutally taken away from them. Furthermore, it can illuminate more
powerful ways of understanding the world in bringing recognition that the lens
of prejudice and hatred distorts reality and prevents us seeing the world as it is.
One potential risk of concentrating on the fates of specific individuals is
that students may have difficulty understanding contexts and more complex
matters. It is therefore important for teachers to use their knowledge and
continuously place individual lives in a wider context. This might, for exam-
ple, involve compiling events in the individuals' lives on a timeline that also
includes historical events, and at the same time discussing in class how the
lives of individuals are intertwined with the larger events. Another way is for
the teacher to select a few recurring themes from several life stories and dis-
cuss them with students, or ask students to investigate their chosen individu-
als more deeply. Essential in this process is an attempt to understand people's
dilemmas and actions from the context of their own time and perspectives,
rather than to judge them with the benefit of hindsight.
Learning by examining the perpetrators
Teaching about the Holocaust also involves looking more closely at perpetra-
tors. When we consider the Holocaust today, it is of course natural for us
to judge the perpetrators by the crimes they committed. It is also easy to be
caught up in these acts in trying to understand their brutality and bestiality.
However, the murder itself creates a chasm between us and them. We do not
want to identify with people who can carry out such acts.
An approach to teaching that describes the perpetrators as rash monsters
capable of grotesque acts is far too simplified from a historical point of view.
Paradoxically enough, it is also dehumanising. It prevents us from examining
the perpetrators' motives and gaining an insight into how they constructed
their concept of the world to justify acts of this kind.
By examining perpetrators as the complex, thinking individuals that they
were, we can gain an insight into how values change, and how a racist and
anti-Semitic ideology can spread and pave the way to genocide.
Examining the worldview, historical context and thought processes of per-
petrators enables us to follow the process to genocide and to begin to un-
derstand how it was possible. We cannot seek answers from the victims.
They were dragged into events that were planned and implemented by others.
40
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
Photographs provoke questions
E3
Photographs from the Sauna
exhibition of Auschwitz-Birkenau
State Museum, showing pictures that
the victims took with them when they
were deported, which were found on
the site after liberation.
(Photo: Auschwitz-Birkenau State Museum)
One tangible way of individualising the victims is to use the photographs they
themselves took before the Holocaust. In these pictures, they are shown as
they wanted to be seen - together with those they loved, in places where they
chose to be and wearing the clothes they had chosen. Students will not find it
difficult to detect similarities and differences between the people shown in the
photos and themselves. They will also discover that the victims were a particu-
larly heterogeneous group. They can look at the photos and form an idea of
who these people were. These perceptions may well be based on their previous
knowledge and their own prejudices, but above all they will provoke questions
about how these images of people from another age should be interpreted and
understood.
The Auschwitz-Birkenau State Museum has a large collection of private
photographs that the victims had with them when they arrived at the camp.
In the majority of cases, these are the only remaining pictures of the victims.
Before a study trip, students could be asked to examine a selection of these
photographs - perhaps one each. On the basis of what they have learned
about this historical period, they might be asked to use their photograph to
create a story about the person portrayed, or perhaps write a letter to that
person. Students will of course understand that this is a fictitious task, but it
may help to make the past more vivid. The teacher can guide students towards
using realistic background material for these stories such as letters, diaries and
other authentic material, thereby helping them towards a greater understand-
ing of what happened and the extent to which it happened.
The photos mentioned can be accessed by ordering the book Before they per-
ished — photographs found in Auschwitz by Kersten Brandt, Hanno Loewy and
Krystyna Oleksy from Auschwitz-Birkenau State Museum at
www.auschwitz.org.pl. There is also a CD devoted to the children who were
deported to Auschwitz-Birkenau, which contains numerous photographs:
We should never forget them by Helena Kubica.
41
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
Perpetrators,
victims and bystanders
It is important to provide students with concepts that they can use to analyse
this period of history, and help them draw conclusions from it. Some of the
most fundamental concepts are those that define the main protagonists of the
Holocaust. In research and education, these have long been defined as perpe-
trators, victims and bystanders.
Using these main protagonists as a basis can help students to gain a more
complex picture of historical events. At the same time, it can clarify the world
in which choices and decisions were made, enabling students to judge differ-
ent people's actions on that basis.
These categories are easy to define in theory, but it often proves difficult to
draw the line between perpetrators and bystanders. It is particularly com-
plicated when we want to use the categories to assess their actions from an
ethical point of view. Although it is problematic on the one hand, it does nev-
ertheless create opportunities to discuss human conduct, levels of individual
choice and the meaning of standards.
The absolute precondition for facing this challenge is that students must be
able to view the historical players as context-linked representatives of human
conduct rather than as extreme exceptions. During the 1930s and 40s, people
acted on the basis of the context in which they found themselves. It was the
context, to which many contributed, that became more and more extreme,
rather than the individuals themselves, even though such people did also exist.
The past is written and understood through the actions and decisions of
people in relation to their surroundings. The victims of the Holocaust acted
within a level of very restricted choice - the surrounding society set the
frameworks for this restriction through legislation, injustice, violation and
indifference. The victims' situation often prompts questions from students
such as "Why didn't they escape?", "Why didn't they offer any resistance?"
and "How could they steal from one another in the camp?" In order to avoid
idealising the victims (which is also a form of de-humanisation and distanc-
ing), students can research and find out the answers to these questions. It is a
pedagogical task for the teacher to help students phrase their questions in an
adequate way.
It is equally important to avoid demonising the perpetrators. The perpetrators'
actions give us an insight into how genocide can develop. By examining them
we can discover the underlying thoughts and ideas that, in the majority of cas-
es, explain the actions in the given context. The perpetrators are the ones who
carried out the atrocities and disregarded human rights. If we describe them as
incomprehensible evil monsters, we miss this opportunity to explore motiva-
tion and cannot then explain what happened except at a very basic, simplistic
and unsatisfactory level.
The bystanders is the most difficult group to define, but the one that students
find easiest to recognise. It is easier to understand passivity than atrocity.
42
The bystanders of an event play a major role - they are the ones who confirm
a prevailing standard. In some ways, the bystanders are the ones who have the
opportunity to stand up and defend human rights. However, it is easy for us
to impose our own generation's context and values on their actions, which
could be seen as moralising. It must be clear for the students that the scope
for action is different during the dictatorship of Nazi-Germany than it is in
our contemporary world.
A way to understand the complexity
By avoiding demonising the perpetrators, idealising the victims and moralis-
ing on the bystanders, we can create an opportunity to examine the circum-
stances and possibilities of action and the motives of the different players.
Examining history in this way can clarify for students the complexity of the
world in which choices and decisions were made, and through which people's
actions can be judged in the historical context. Only then can we draw mean-
ingful conclusions that are relevant to today.
Very few people intervened to help the victims during the Holocaust.
But, there were people who showed enormous courage and reached out to
help. Even if this group cannot be seen as an important category in the sense
that they changed history, they are still important as role models. They stood
up for the most fundamental human right we know, namely the right to life.
Therefore their deeds should be a vital component in combining Holocaust
Education with Human Rights Education. Yad Vashem has the official record
of those who were granted the honour of being called Righteous among the
Nations by the state of Israel. It is accessible on its website together with
documents related to some of the righteous.
The Heydrich family. Reinhard Heydrich
was in charge of the state security police
in Nazi Germany until 1942, and was thus
directly responsible for the mass murder
of millions. The picture is taken from
a private family album.
(Photo: Bildagentur fur Kunst, Kultur und Geschichte)
43
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
Investigating perpetrators
and victims
Civilians and soldiers taking part in
a mass shooting, probably of Jews,
in Sniatyn, Ukraine. The circumstances
surrounding this photo are unclear
in many ways; we do not know
the identity of the people, or why
the civilians took part.
(Photographer unknown)
*gy *■ ,>*?
K',M
i
j.
me*
' J -1 ^ ^F^^^ 1 ^- .. . jfe-
*>sft
\
ff
il
■Wj
rV*'^
Kt
.As ^£i
7
w
r »
1
f
L jJ
JS . «lp
4
" Tt 3 !**
. ' ..i*.
f
-JJkjm%
m ■
r v-.4s4i?"
*V5£>C •
The fate of the victims is often the main focus when teaching the Holocaust.
There are many reasons for this. However, we must not forget that it was not
the victims who created history. Most of them had absolutely no options.
In order to understand what happened, students need to try to comprehend
the views, attitudes and context of the perpetrators and bystanders. These are
the people who can answer the question "why?"
Ask students to look at the photograph. It was taken during a mass execution
in what today is the Ukraine. It shows soldiers, civilians and officers in the
process of executing Jewish men and a small boy, who enters the picture from
the right side. The boy's innocence and inability to understand his own trau-
matic end captures our attention. The fact that he is naked apart from his cap,
and is standing with adult men, who are also naked, intensifies our perception
of horror, confusion and humiliation. Many of us have seen this picture, or
something similar, and can guess that it is from the Holocaust. It is possible
to recognise the distinction between perpetrators and victims. With this type
of photograph there is a serious risk of missing its implications because of the
student's previous experience of similar material. One way to overcome this is
to encourage students to deepen their perspective of understanding using the
following task.
Ask the students the following questions: Imagine that you could talk to the
people in the photo. You have the opportunity to ask each person one, or at
most two, questions. What would you ask?
Students are now obliged to identify the people in the picture and consider
what questions it would be interesting and meaningful to ask them. This will
lead them to discover differences between the victims and their murderers
44
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
which at first sight seem banal, but are in reality fundamental. We ask perpe-
trators completely different questions from those we ask victims. Students are
usually primarily interested in putting questions to the plain-clothes man in the
black coat with a gun on his arm. They want to know what he was doing there
and why. Through their questions to this man, students can gain an insight into
the fact that it is the perpetrators who define the situation. They are the ones
who can provide the answers to why what is shown by the photo happened.
When all the questions have been compiled, ask students to organise them ac-
cording to which questions are based on compassion/sympathy, curiosity and
desire to understand, as well as on prejudice and condemnation.
During this task, it must be made clear that we cannot answer all questions
with complete historical accuracy since we do not have additional source
material to explain the content of this particular image.
SS Doctor Heinz Thilo selecting
people to be gassed on arrival
at Auschwitz-Birkenau and those
to be worked to death.
(Photo taken by SS)
Heinz Thilo at the 'world's anus'
Heinz Thilo was one of the SS physicians at Auschwitz-
Birkenau. He served voluntarily during the selection of
newly-arrived prisoners, who would either be murdered
immediately or worked to death. Thilo called Birkenau
'AnusMundi'- the world's anus. He was convinced that
the people undergoing the selection process were "dross"
that must be "cleaned out" of European society.
In a well-known photograph, Thilo looks at an older
Jewish man during a selection and sends him to death
with a single movement of the hand. With the help of the photo
andThilo's role at Birkenau ask students to consider how Thilo sees
and perceives the old man. With the information given above,
students will be able to understand that Thilo sees the man as
excrement. However, can they understand what it means to look at
someone in this way? Maybe they can, if considering how they
themselves or others view people around them. Why do they
themselves - or others around them - feel strong dislike because
someone is different or behaves in a particular way? Why do they
have these strong feelings? And are these feelings based on
generalisations and homogenisations that form the first step
towards denying people their right to equality?
By looking at these feelings in themselves and others, students can
see a similarity between themselves and Thilo. Perpetrators are not
incomprehensible monsters who are essentially different from us.
It was the context, and not only and primarily their outlook on
humanity, that was radically different.
45
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
Bystanders - the silent majority
The term bystander is a broad concept covering everyone apart from the
victims, perpetrators or those who helped the victims of the Nazi policy
Bystanders can be on the borderline of belonging to the other categories and
they have an option, although to a different extent, of doing so. An individual
who is a bystander in one context can be a rescuer in another - the role is
context-linked.
We often don't know the thoughts of the substantial silent majority (if we
cannot substantiate them through historical research) and we cannot operate
on the basis that they would have made the same ethical and moral judge-
ments as we would today. However, what we do know is that the size of this
group would potentially have been sufficient to change the course of history if
bystanders had acted in a specific way. Bystanders also represent the standard
for the society in which they live. They justify actions through their silence
and their choice not to intervene and take action.
Activities for Students
Ask the students to examine how different individuals acted at different times
and then to assess the consequences of their actions for themselves and their
community. Below there is a description of three people who acted differently.
Ask the students to read and analyse the stories as follows:
• What makes the people in these individual events take action?
• What risks do they take?
• Who gained and who lost due to their actions?
• Would you call them bystanders?
Example i
In March 1938, Germany had annexed Austria and immediately introduced
the same anti-Semitic legislation that was already in place in Germany.
Many Austrians greeted the Nazi seizure of power with enthusiasm and some
were willing to participate in both spontaneous and organised anti-Semitic
actions. These usually consisted of the public humiliation of Jews where they
were forced to do things like cleaning the pavements using toothbrushes.
These spectacles attracted bystanders who looked on with curiosity. The sev-
enteen year old Gitta Sereny came to observe one such street scene in March
1938, which she later described as follows:
"On Graben, one of Vienna's most beautiful roads, we saw a group of men
in brown uniforms with swastika armbands who were surrounded by a large
group of Vienna's residents, many of whom were laughing. As we approached,
I saw in the centre of the group a dozen or so middle-aged people, men and
women, who were on their knees scrubbing the pavement with toothbrushes.
I recognised one of them. It was Dr Berggriin, our paediatrician, who had
46
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
saved my life when I was four years old and had diphtheria. I will never forget
that night: time after time he had wrapped me in cool, soft sheets and when
the dawn came, I heard his voice saying: "Sie wird leben" (She'll survive)."
"Dr Berggriin saw me go to one of the uniformed men, shook his head and
mouthed a silent "no" as he continued to scrub the street with his toothbrush.
I asked the man in uniform what they were doing - were they mad?"
Example 2
Concentration camps were introduced immediately after the Nazis had seized
power and gradually their functions and operations developed and certainly
this led to an increasing status of cruelty. Even if what took place in the camps
wasn't reported in detail, many people in Germany and even the wider con-
text of Europe knew what went on. However, generally not many expressed
divergent opinions.
Eleonora Gusenbauer lived close to Mauthausen concentration camp in Aus-
tria. It was impossible for her to avoid witnessing the murders that took place
in the camp, and she decided to object to them in the following letter she sent
to the local police authority.
"In the concentration camp of Mauthausen at the Wiener-Graben quarry
prisoners have repeatedly been shot. Those who have not died immediately
have often lain among the dead for hours, sometimes for half a day. My home
is on a hill close to the Wiener-Graben quarry and so I have often been an
involuntary witness to such outrages.
I am in poor health myself and seeing such things exposes my nerves to such
stress that I shall not be able to cope with it much longer.
Therefore I request that such inhuman treatment be stopped, or that it at least
takes place out of sight."
Example 3
1 940 saw the beginning of the deportation of
German Jews to ghettos in occupied Poland.
These deportations continued throughout the war
and from December 1 941, Jews were not just sent
to the ghetto and concentration camps, but also
to death camps. Deportees were only allowed to
take with them a very limited quantity of luggage
and they had to leave behind their homes and
many belongings. These belongings were regu-
larly and spontaneously plundered, even though
this was forbidden. On the whole, the Ger-
man finance administration chose to confiscate
deportees' belongings and sell them at auctions,
etc. The picture shows an occasion of this kind,
when people in Lorrach, Germany, are trying to
enter a building in which the belongings of their
deported Jewish neighbours are to be sold.
A crowd waiting for the public sale
of furniture owned by the merchant
M. Weil, Grabenstrasse 1 5, Lorrach,
Germany, November 27, 1940.
(Private owner)
47
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
Active participation
promotes learning
The language of
the perpetrators
When visiting memorial sites and
museums one must be aware that
much of the exhibited material in
many respects represents the per-
spective of the perpetrators. This is
particularly true in the visual material
such as the historical photographs.
The photos taken by the perpetrator
were often taken for propagandistic
reasons and certainly from the view
of the perpetrator. It is a task in itself
to teach students to interpret the
material from different perspectives
and to create an understanding of the
difference between their own view,
that of the perpetrators, and also of
course the view of the victims. At the
same time one should sensitise the
students to the euphemistic language
used by the perpetrators when they
describe their own deeds and the de-
valuating character of phrases used to
characterise the victims. The students
should be able to learn the difference
between outspoken views and con-
cealed actions. This means that they
should understand the euphemisms
in expressions such as "special treat-
menf'and "resettling": both were
code words for mass murder.
Many students feel that there is an imbalance between how strongly they
become involved in the subject and how active they are encouraged to be
when learning about the Holocaust and during visits to historical sites and
museums. Students want to be active and participate to a much greater extent
than is the norm. This was shown in the discussions with students conducted
prior to this handbook.
When a school class visits a historical place or a museum, the most common
form of activity is a guided tour. During the tour, educators from the insti-
tutions provide information and historical context, life stories and statistics
about the site being visited and major events during the Nazi regime.
If this guidance is not adapted for the particular group and does not take into
account the work they have done in the classroom before the visit, it bears a
great risk of repetition. Student participants perceive this as negative, because
they want to make active progress in their search for knowledge. This can be
avoided if contact is made prior to the visit to discuss what programme and
guided tour would best meet the needs of the group.
Asking students to examine a particular area or theme of the site themselves
is one way of getting them to work using their own level of knowledge and
involvement, encouraging them to be active and have some control over their
learning. This can be done as a part of a guided tour or after it. The major-
ity of students do this with great interest. Arriving at conclusions for oneself
stimulates learning, as the meanings arrived at are 'owned' rather than 'bor-
rowed'.
At the same time, it is very important for the teacher or another educator to
be available for support and as a source of knowledge for the students. The ed-
ucator is the leader of active learning. He or she must control and set frame-
works, prepare sources and suggestions for activities that will form the basis of
the student's inquiry. It is also important for students to have a fundamental
knowledge of the events of the Holocaust in order to facilitate progress.
Many museums and memorial sites have programmes organised in this way
However, the teacher can also set up a programme in which the visit to the
institution forms part of a longer process.
Students creating a representation of the pre-war Jewish
community of Warsaw in the cemetery in Okopowa Street.
(Photo: Alexander Kaplar)
48
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
49
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
The multicultural classroom
Pedagogy of appreciation
The House of the Wannsee
Conference in Germany has
developed several different methods
to reach out to ethnic minority
students. This approach is based on
listening to the students' own stories
and experiences and showing the
universality that exists with regard to
vulnerability and repression.
When the students' experiences have
been heard, they are better prepared
to listen with open minds to the
history that is told at the House of
the Wannsee Conference.
"/ have found that very often the
teacher's worries are much of a
self-fulfilling prophecy. They are
worried about how to address the
issue of the Holocaust with
students from the Middle East.
But my experience of what I call
the Concept of Pedagogy of
Appreciation is successful:
we acknowledge the family
histories of these students and we
do treat them as German citizens,
which they are."
This says Elke Grylewski.
The House of the Wannsee
Conference has also developed
special materials and programs for
this group:
"We have developed a so-called
Multicultural Suitcase containing
documents which show shared
history. We looked for documents
from the time of National
Socialism (1933-1945) from all
over the world, race theories
toward different groups,
sterilisation and so on, showing
that this issue is a matter of
concern also for the non-European
part of the world and the people
living there."
Students with backgrounds and experience of different regions and cultures
of the world come together in many European classrooms. They have differ-
ent family histories; they have heard different stories about the past; and they
have different perspectives on current human rights issues. The experience
of students from areas where human rights have been seriously violated can
provide an invaluable starting point in class. The discussions with students
and teachers held prior to the creation of this Handbook stressed the fact that
these students bring valuable insights to the group. Both students and teach-
ers referred to this aspect. For example, teachers in Italy stated, "The presence
of students originating from several different countries represents a crucial op-
portunity for teaching and learning. They can involve Italian students in their
own accounts and are real witnesses of the violations of human rights."
These students' stories may provide an opportunity to make these issues real,
while at the same time increasing understanding between students. However,
including these stories in the lessons requires great sensitivity from the side
of the teacher, and students should only talk about their experiences, if they
want to.
Teachers feel uncertain
The majority of surveys of how teaching the Holocaust is affected by a mul-
ticultural class show that this rarely creates any problems. However, many
teachers feel uncertain about this issue, and some students with strong views
on issues relating to Arab-Israeli relations may be resistant or even hostile to
learning about the Holocaust.
One way of approaching these students is to point out the more general aspects
of the Holocaust, the racist and exclusionist ideas that formed the basis of Nazi
ideology. Some of the ideas central to the Nazis' worldview are to be found in
many other regimes and are fairly often the reason why people flee from their
home countries. Students can compare this with their own experiences of these
ideas and values. In doing this it is important not to distort the past.
Students with a non-European background may also be motivated if there
are links to their own regions in the historical facts provided. The Holocaust
was a global event that left a worldwide impression. Jews fled from Europe to
all of the world's continents to avoid Nazi persecution. The Nazis planned to
50
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
A cartoon published in The Sunday 3rd July 1938 with the caption
"Will the Evian Conference Guide him to Freedom?" Several
representatives of countries in the free world recognized the need
for Jews to flee from Germany, but most of them were reluctant to
fulfil this need by providing them shelter in their own territories.
(Photo USHMM)
relocate European Jews to Madagascar and, after the Holocaust, many coun-
tries shared in the task of receiving and rehabilitating survivors. Introducing
this kind of information gives students an insight into the global character of
the Holocaust, and they can also appreciate the links to their own regions and
countries of origin.
The Evian Conference
In July 1938 US President Franklin D Roosevelt took the initiative in organis-
ing a conference to discuss the issue of increasing numbers of Jewish refugees
fleeing Nazi persecution. Some 3 2 states and 24 voluntary organisations met
at the city Evian-les-Bains in France.
The conference delegates expressed sympathy for the refugees, but did not
commit their countries to letting more refugees in. The fact that the confer-
ence did not pass a resolution condemning the German treatment of Jews was
widely used in Nazi Propaganda.
In 1938, the Nazi repression of the Jews and other groups was evident for
the participating states, although it might not have been possible to foresee
the Holocaust.
Examining your own
view of history
The State Museum at Majdanek in
Eastern Poland arranges exchanges
between Polish young people and
young people from Germany, the
Ukraine and Belarus. The aim of
these exchanges is to reduce preju-
dice between them - prejudices
that are often based on historical
experiences and narratives. By get-
ting to know one another and
examining their different interpreta-
tions of history, the young people
can discover their own perspective
and see that there is more than one
way of interpreting the past. This can
provide openings for new interpreta-
tions and an understanding of other
people's perspectives.
The students remain together for
one week and speak English. At the
start of the week, they are given
work in mixed groups with questions
about prejudice. This part of the
programme is carried out at a school.
They also do sports activities togeth-
er and get to know one another. The
latter part of the week is spent at the
museum, examining and learning
about their common, violent history.
As well as having guided tours, they
do their own work in the museum
archive and meet survivors. During
these programmes, the students
themselves often raise questions
relating to human rights.
51
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
Open for discussion
As much as Holocaust education and human rights education is about activating young people
to reflect about the past and the present, this Handbook is about inspiring teachers on what to
consider when visiting the Holocaust memorial sites and museums and reflect about teaching
approaches. The FRA regards this Handbook as a tool to spark reflection and dialogue among
teachers and to enter into dialogue with them.
This Handbook aims to help to move forward debates in the field and support teachers in their
effort to activate and empower young people to attain knowledge about history, and relate this
knowledge to our world today.
Please let us know if you found this Handbook useful. Inform us if and how it helped you in
making best use of visits to historical sites and museums for teaching about the Holocaust and
about human rights. Please send your feedback to information@fra.europa.eu
The European Union Agency for Fundamental Rights
52
European Union Agency for Fundamental Rights
Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers
2010- 52 pp. -21 X27 Cm
ISBN: 978-92-91 92-628-2
doi: 10.2811/8333
A great deal of information on the European Union Agency for Fundamental Rights is available on the Internet. It can be accessed
through the FRA website fra.europa.eu
© European Union Agency for Fundamental Rights, 2010
Reproduction is authorised, except for commercial purposes, provided the source is acknowledged.
This Handbook by the European Union Agency for Fundamental Rights (FRA) is closely related to the
research on the role of historical sites and museums in Holocaust education and human rights education
in the EU.The main and summary reports Discover the past for the future present the key findings and are
available online at fra.europa.eu
Europe Direct is a service to help you find answers
to your questions about the European Union
Freephone number (*):
008006789 10 11
(*) Certain mobile telephone operators do not allow access to 00 800 numbers or these calls may be billed.
What is the role of Holocaust-related sites in today's
societies? What do they offer to young people?
What should be considered by schools and teachers
when planning a visit to such a site?
And how can teachers make best use of such visits
for teaching about the Holocaust and human
rights?
This Handbook provides a number of examples,
hints and historical background information,
which will help teachers and students to make visits
to Holocaust-related sites and exhibitions a
meaningful and enriching experience.
FRA - European Union Agency for Fundamental Rights
Schwarzenbergplatz 1 1
1040-Wien
Austria
Tel.: +43 (0)1 580 30-0
Fax: +43 (0)1 580 30-691
Email: information@fra.europa.eu
fra.europa.eu
EUROPESE COMMISSIE
Witboek sport
Sport
o ©
» 3
S w
Qj crq
ST. m
fD crq
zr
fD
cr
C
^
3
>
m
c
in
n
LA
-a
zr
c
fD
5"
3
;^-
=3
o
<
QJ
=;■
o
W
a;
fD
l/>
rD
rt>'
w
s
3
=3
o
O
O
(7)
=3
zr
s
o
^
00
3
<
-a"
o
ro
=3'
O
Q.
fD
Z3
01
QJ
C/q
CO
=3
oq
o
ro
ro
=3
fD
O
OS
00
=1
c
3
3
fD
a.
fD
m
c
QJ
Z3
?
3
c/q
C/q
fD
o 1
SO
T3
O
O
3
DJ
O
O
*
ft)
Q.
rD
B
LA
fD
3
la'
=3
ft)
fD
<
Q_
C
3
Zj"
3
re"
D-
3
zr
fD
Z3
ro
ro
O
LA
-a
O
cr
c
""*
rt>
£
—
C
=3
=3
ro
=3
o
c
Q.
O r+
rt (n QJ (n
r+ 2. "
DO CL CL CL <
re re re o
^L ^ fD CL qj ■**
re o uq o Q-
P K- r*
tn o (/i
qj qj fi> y 1
VO ro s
D. ai w
ST _ 9" CL „ £ "3 Q. <"+ r-t.
fD QJ CL fD CT CT
= 5" « m EL ft)
*- re - 3 c a 3
3 fD QJ °* crq o
3 "2 S- 3 »
Si ?* ffi
2 « to £•
T w ra < oq
3 "2
3 *=: <->
CL 3 tn W «,
fD =■ 3 O
ri =1 T? — '
[/> t/1 Q)
ft "* re w
ft r-f 3
^ ft QJ
fD tn H) fD
3 3 2.
u ^ ^ ^
'H. o ,5 m
r < = "a •<
o °- o 3
S re *o tj
= O < ~
3 2 n> "S £
5 n> >-* fD cr
cl ■ — : aq re Q)
DJ fD ui
E 3 > 3
° m 3
r+ "* -j
oq tn n> in
. 3 fD l/> fD ^
:=r. a) re: w -o -5'
0) fD "D
o re ■ —
£■ =■ rr £ *
o" ro re re
o 2- 3? =• crq
a 3 »
En re o ™
cr 7T cr m Q.
.=: re re cz ^
S- § 1 6- s
B* S2 7T 0)
o re
re qj re =j re qj
3 tn 3 = _ --+
£ =: o ^
< ^cr^ ft re w
n w oj < ^
re oj re ft-
qj qj a, o 3_ ft
=» ~ 3" =
fD "O r-f — ■ ft
tn qj re - 3 O"
Q3 re re re
S s
fD n "O ro fp
— W m =
tr < I S
m a S" 2
n. -£ ■=:
O" ^ ^: <T>
3XIt/l
o uq o) 2 n>
^" r+
=- £■ a ™
l/> rt> CL QJ
:X CS CL 0) CTQ CL
» ar
!. fl ;r 3
<rj| 3
ro " ' n> -•
m » » S =
<
ro
O
—
3
v>
=5
(D
VI
in
-a
fD
V>
fD
fD
era
VI
m
CO
co
in
"^
in
c
CO 2 2. "? 3 "D <T
« =■ S- »
a> m 5
9- => => n> 2. 3-
• "o m Di
rD — ro
fD m 3"
3 ^ 2
Q_ Xf fD
g -a ro w rt
3 =; o "a JL
it |^ it it
^. 71 O
in a m
1=1 fD O 7T 33 JP^
s o
QJ =. °
ro fp ^r: tn
3, "a ro 3 ■"£ cl
ro co co
i=^ — — ^- ro '"
1Q
f0
ro
=3
In
n
n.
O
•
3
Q
^H
fO
13
f
0-
ro
3
Ifl
ro
ro
N
rr
O
5"
s.
^K*
*
£
Q.
o .£: K. r> a. a.
oq
ro g uq w w ro g
qj ro ; S- o_ S ft
3-13;
if S" 5 -S 3" 5
</> ui zn -a < =
dj ai -, c:
a 33 w ui
33 3V 3=T
2- 2 o = -**
ro o tt.*
fD re qi £
r+ Q_ ^- D.
fD ro ro dj fD
£ or S
fD Q- -, crq
™ (D w (I
wow
5 D- "O «■
r -1 t
qj Q) CT • —
"> ro" ;T ^ "a °
n t (D rt (J
ii. ro =•
Q- 31! 33 cr q. o £.
ft qj ro ro
£- ft fD fD i^ Gi-
ro _ 33 3 CL 3V
ST Q - ro -
qj "a ro fD
ro
-fl
ro'
c
=5
ro
ro"
QJ
CL
QJ
CO
£.
CO
ro
fD CL r-f uq
?r u cr
»!;5^
vi ro qj
ro vq — ro Q. c 3
"° 2- — •
ro a. -=: ro
u 3- O lft>
ro ^T _ qj
^r ro h- ™
? g- g | « 5
i S g £ a 3
* " _ ., U- m
crro D.C o* _ o< O
(D CO Q_ 33
— rjq ro vi
ro JO n'-
w?s-S.
* 5* 3 p^ Q- ov
? ™ V. ro" z| I
1 ^ a — S
ro o X- Q)
D- S A
-i 3J ro ^ o
=• QJ E= « ?
- 2. a! ro" < Q-^ -
> 3 -
Q.
33
<
3
3
m
3
ro
<
ro
VI*
v>
3
m
LO
ro'
ro
c
3
zr
ro
cr
ro
ro
O
ro
S
3
CL
T3
ro
<
ro
ro
ro
33
QJ
»3 si
< s r
» S a= a
I SI
fD J*.
|| I
— Oft)
<-<■ 7? ro qj ro ro
O r+ QJ
-« 2 fD
ro ro 3i ■=£ ro
< S- ro =:
ro ro ■— ;
S S 5"
"5 3V ro
ro cr n
■ £ ro o
— ■ ro zj
ro ;*- =
V) 33
I S 1
oj w ro
^- ro 3-
S9 S ro
■ ro n,
ro qj
ro — 5.
33 ro ■ —
a- 3" d_
" ro 2. ro
■ qT o- <
3 ro o
■ crq vt °
ro rjq O"
33 fD ro
n qj ro
^ ; o) a
3- o_ -•
— -O 33
_ ffO
ro
ro
w
ro
Sis
QJ O 9"
"7 < ^
ro uq
v> ro_
CO
ro
3
C
33
ro
-a
ro
Q_
ro
ro
33
zr
QJ
C -5.
<
ro
ro
33
ro
nj Q> ~cs fD
S S n. "a _. ™
3. n> -* S. pi
13 o Oi QJ
t/> Q- O £}, 3
01 D- 35,* t/i
TO fD fD q
3 — n>
^- =J E= o. w ~ q
O" QJ < O
c w 3 a.
~ s s- -
n> 3 =; ?r
3 fD "■> 3 :
< 3 £5
0, W 3
3 S 3 °
« 2J ffi <
Q- 3 ^ q
3 3 5- br.
2. s- «>
~ fD ns
i » ; o
S D-
S ™ n>
S= o S ™
Cf < Q. 3
2 & = a-
fD CT (D fD
fp_ c q|
3
fD"
fD
era
w
3
fD
era
=i
O
Q.
fD
(D
VCt
era
cr
fD
3 q- a. r: >
n ra O) ". 7-
sT fD fD
< — ■=-. O
CTQ qj qj fD
2_ cr Q- o ^
a. £
"D __ S- fD TO
O" ^? Q3 l/l
£ £
& a s.
.3: era era
JT J » O
fD CT fD TO 3
fD fD O) fD
< .— i" =■• fD
?r S o- o
CL < fD
a rt w
o oj *
3 01 w
a. 0. 3 a.
fD C w «
3 cr -a
- y> o
— o
- K.I
I* g- s
5' °
1: s ^
=° "a.
a 5
t/1
St £■ O
3 a -
JS fD fD n> -
£- =! «
O QJ Ql .71 fD
fD "• =: 3 ^
— . qj QJ fD
'- , ' n. QJ — !
QJ ^ <~> r-+
2. 3 a n>
O- jg ™
W 1
10
QJ
=1
5'
a
-a
fD
3
fD
ro
QJ
fD
fD
=5
<'
3
fD
0)
fD
=1
CL
0)
-1
fD'
I-*
3
fD
CL
(/»
3
m
OQ
^jr
=:
■a
0)
3-
"O
CL
fD
3
cr
c
era
CO
ro"
in
^^M
CL
^B«
¥
<
M
-t
V)
L7.
fiBBl*
TO
I-!
fD
N
O
3"
0)
0)
<
3
3
01
3"
fD
cr
fD
3
51
s
fD
</)
3*
TO
"O
§
O
*
IP
"> wi £ o
fD oq
fD rt 3 fD
2. trq fD Q. fjq
rt- Q. «
(D CT O
<->
a.
w
—
3"
V)
O
0)
3
VI
ST
(D
3
fD
O
O
era
QJ
3
O
(D
3
cr
<
3
"■*
fD
3
era
O
3
fD
u!'
CL
TO
3"
2.
3'
2.
fD*
a.
TO
Q-
tfl
O
N)
2^
era
fD
cr
—
■a
O
O
00
CT
fD
<
fD
Cfl
3
—
fD
!d"
3
(D*
C
3
ro
3-
fD
vi
fD
n
—
0)
■a
fD
fD
5!
3
fD
fD
O
3
3"
Cfl
t/i
O
<
fD
cr
fD
3
3
0)
3
fD
fD
3
3
fD
fD
<
v\'
3*
fD
3-
fD
I
fD
TO,
3*
TO
?d'
N
0)
fD
77
fD
O
3
0)
fD
3
%
3
O
TO
fD
t? 3
= S Q S
o 5L
m O
sr 3
s ?
3 o. g
c 3 = °-
=: Ov 3 3 yi
fD o < g o
fD q 3 D) UQ
C?. QJ
= "5 w 3
Q. QJ S T3 QJ ,__
O — l/l
fD
3
3
era
fD
cr
CL
CL
QJ
£
fD
CO
(D
QJ
3
CO
era
^
El
3
3
£, fD O 5." fD
o 3 ° S I
a £ s" » a
i, a a
3 era
s " 3 a
w 1 ^
1 2- ,S ««
q. cr 3 r-i
fD QJ VI
S. 5 QJ fD
s a =1
K
^- = ffi
?■ fD fD
5" § 1 s
< O Q_ fD
* 3 Ul 3
■D 3 < S
* re o a
2 * 3 *
^35-2
^ S "S 9-
Q> ^4-
3 <•
yi 3;
— fD — fD
a 3 -=- zl
< ni in a
3 ;=h o
J5 =* -= : ?c
r
i
a. o n <j <. a- o
xf a. o =:
sr =r <
3 9- <
o w 5 ~
Soft
~ -6 - a
a. 3 g S
< 3 -: »
n m g <
"O <f « *
» O =■ <
.* S ° 3 =
I" < £■
5 3 =■ £
(B * * 3
= D.r g
— tu ^ zL
w = 2 ST
_ ~" O (0
= s ■a *
6 II *
(B O 3 -•
5" = -o 5 S. »
5' 3 3
3 3 3
3 S if
5" ° o
= -■ =: Oq ST *
3 55" 2. 2. < =
g. » o 6.
I <6 tb 3> «: * g
D. O,
* Oq
< 2 2" ST
fD rf rf
3 3
<" 3C f
< S
^r iz' ">
— 5. -a
I J 3
Q. W 3 OJ ffl
fD .=: in _
o n> o —
CL ^" r+
9: n> ^i fD
o ,_,. w m ■ —
m _. ■ —
S" - 5 °
2T S g- 3
;;■ °- "° ^5
'Ji. ^ o
cr
en
o
V)
0)
§
05
3
T3
O
3
fP
QJ
3
QJ
Q.
r>
ro
C
3
fP
3
fP
Wl
n
fD
c
QJ
<
o
o
3"
O
n
o
3
rB'
3
?p"
Q.
3
3
yV
a>
n
o
ro
o
o
fP
<
O
CL
5*
3
3
in"
re'
O-
ro
QJ
3-
w
fP
=5
CL
QJ
3.
fP
fD
3
n"
3"
0)
QJ
3
fD*
N
QJ_
fD
fD
00 T? ni C «- n a) rf n> — -t -t
1_1 (W ■ r-t-
S. «: ST 3 °
qj 3 3 yi uq
fP "Q fp fD fD
n> 9: — enp W -^ o
ST °- 3
o 5'o3 3" m < 5'W
s s §
« 5 5 IS
3 * = « *
3 n < =• JT
ff o ? 5 ^
» © *+
3- <
5 w 2
5*2
™ 3 °
n
3
C D- -5 *
2, o Jf 5"
5 s
o o
A fP
3- *
« fp
=* (D (A (A
£? O CT
7T W
s <
a =j o
T3
O
<
EL
fD
O-
fD
3
O
3
<
fD
N
fD*
3
3
QJ
QJ
3
3
fD
fD
3
a.
fD
3
fD
3
<
QJ
O
~0
fD
fD
01
fD
fD
fD
O-
cr
Wl"
3
7T
fD
3
3
i
fD
— :
fD
VI
S
s
3*
fD
aq
W
O-
3
c
QJ
o
o
3*
aq
fD
O
6
fD -
i
—
QJ_
<
QJ
3_
2>
fD
3
<
3
I.
T3
Jd"
51
T3
C
3
n
QJ
fD*
T3
O
fD
vT
3
o-
fD
O
3"
"5"
cr
2.
3"
QJ
3
2.
FT
—
fD
3*
aq
5"
aq
rn
fD
3
O
<
fD
7T
QJ
fD
fD
fD
■a
fD:
<
'm
n
m
7=
3"
v*
fD~
-I
5
5 °
■a S X W
8 ? < §
a g 2 8 ,
§ 3
S » < = 2.
I i-i
3. 5' S.
3
O
fD
3
cr
fD
■a
;£_■
fD
fD
3
73
fD
0q
fD
O"
QJ
fD
QJ_
vT
VI
s
Q-
QJ
QJ
?d'
QJ
3
7T
QJ
3
ST
cr
fD
C
QJ
3 * ^ •=
71* a 3
ro -=: " qj fp
» in S"
^i. 2, "' ^. a>
bj q qj 3
fD fD SL (D
3 -S
s- =
3 S
8 j| 2 5
w"
a.
2!
o_
N
QJ
3
QJ
QJ
a.
QJ
N_
fp
~
<
'5"
D-
fp
c
fP
3
fP
(-1
fP
3"
fP
fP
fP
3
O
-a
fP
QJ
fP
3,'
fP
fP
fP_
3
fP
<
3
Q-
<
<n
fp"
VI
<
fP
O
O
QJ_
3:
O"
QJ
5!
3
3
wT
<
QJ
fp
fp
— S ^ tra
o »
"H. S
3 3. CL
S » s- 5- » B ?
£-?««•>
IS. <
3
c 5 «
fD £ £
3. S. w oj ^
I %
]
id u w g
= « qj or
i-f ^- n
{- fP |LJ — ■
C 03 f± ° = W
ro o X
=1 fD ->
= r+ aq
^ 5 » 5«
3 Ul O CfQ
3- < fP
■o ., S cr c 3
O- «5 —•
■a'
a.
fD
IS)
fp
<
i
fP
fP
3
<
1;
rr>
ro
crq
O-
w'
fD
3
fD
cr
O
O
fp
CL
y
fD
00
VI
s
tn QJ q. fP .=■ S tn
fl> 3 (D zn < — • QJ
3 VI 3 -=: 5. 3= LT.
c H. rp 3- Ew' ™
S n s. » oo * <
o =r 2T 9- 3 5 9>
^ fp =! fp -a
in =: r+
I
m
c
<
fP
i
QJ
Vi
J>,
3
uV
QJ
1
fp"
fP
3
w
■a
O
3
O
fp
Vi
3
cr
fP
fP
fP
fp
3"
fP
3
fP
fP
n
yi
fp
3
01
CL
fP
O
O
3
O
<
fp
fp
3
0"
QJ
3
fp
3
€
T3
3
3
3
fP
N
3
<
QJ
3
fp
—
QJ
~
Vl'
VI
O
fP
—
QJ
fP
3-
fP
cr
fp
TO
fp"
O
<
fp
fp
3
fP*
N
QJ
3
3
QJ
fP
3"
O
QJ
■5'
3"
aq
■a
CL
QJ
QJ
O*
fp
fP
3
Eh
fP
<
3
3
CL
fp
C
Q-
QJ
€
fP
3
aq
=;
1!
fP
fP"
QJ
CL
fp
1.
O
fP
fP
cr
y!'
O
3
<
fp"
VI
f
3
3
m
c
I]
CL
VI
QJ
CL
<
fP
fp
3"
w
En'
O
aq
fp
3'
O-
fp'
fp
fp
3
■a
fp
w
fp
cr
fp
fp"
w'
fP
v\
3"
CL
fP
3
Vi
-a
CL
fP
O
3
I
<
QJ
3
3"
o 1
fp
5!
fP
i
TO
QJ
VI VI
•a to
o =
a o ►■
= £L
<*> 'S ^
3 g N
3 -• S.
era
3 =
ro —■
fD
. n
II
s -a a
S 3 w
o. S B
row"
D. ~°
— ° 3
m -1 =
ro «! I
2. ™
3
3
-1
CL
i
fP
fp
CL
3
tp
0q
fP
S
- d. S' S. D.
o. ro iS oi w
» M ^ = ST
3 s|is
«L w £- 3T n
rog.ro
ro 3
QJ
cr
n
Cl
O
Q. :
era
m
3
115
o
fD
X3
fD I
<
o
Q_
zr
ro
=3
QJ
QJ
S c
fD ;
zj
cr
2.
0)
n
fD
=3
D-
O
=3
o
Q.
fD
5"
Cjq
era c?
fD ■
Fd" <•
era t
fD C
3
era
o
=s
fD
ZJ
5'
ro
era
o
3
fD
=3
zj :
zr
2-
O. :
OJ
CO
QJ
QJ
fD C
3 j
CL
fD
=5
rrT
<
CO
3
fD
cr
O
n
— ■
m C
fD
=3
fD
fD -
t/1
Qj'
—
QJ
n E
n
fD
n
o r
zr
fD
£
=3
zr
=3 r
o
Q.
<T>'
=5
U1
m
cr
co
fD*
fD
era
fD
fD
1!
fD
=5
r5
era
fD
[fl
5- c -
... cr
m a 3 (d
— J o
g era
cr cr ?
fD CO ^: fD
-■ era
2 5 SI
fD era =3 3
^ a o id "p
5- "H- " ^ S- -= :
O "> oq
fD ~ _
< o era era oj
S ro ^ fli
JiJ. =J" a* o
5- S- » =V
*r in D. ro 3T
a- S X % o
ID fP (D tn .= : o
3 in 3
w & 3
5- g « a
DJ ST fD oq
£ 3
3 3.
in fD era zj
™ II —
era £ r+ n>
fD OJ d. — zj
a 3 5
fD fD l/>
*- ^
7T cr o cr =■ fD c/i
QJ fD ZJ fD ~f ZJ "O
era ro ™ £ =^ °4,
^ fD fD
< era oj =i oi
DJ m a) ^ n
fD fD l/i ZJ fD
» fD *r c
-* ZJ QJ
c zj 3 &■ fD ro
™ « era SJ, era i/>
a o - dj
ro * ^r
9 n
. — — a> -a
S. 5 o W S
o 3
3 3 ~
S S "5
r+ fD uq
" = (I fl
^ ui ID uq fD
s- 1 & 3 s
3 w c:
rj m fD -,
3 3
5' 3_
fD ' —
ID 01 A ID
Q_ QJ l/>
S o fD n fD ro
=■ o. 5 5 <
01 f* T3 * 3
OJ -I (/I t/i 3,
a- ™ « &
2- sr £ 2
3 - §
« = 3
-i m re
t/i -i o *
— o oq S. oq
2. ,2 o K.
fD i/i
^ 5* " « = ti 5*
5 o_ 3 O" « O N
S" S" S2. = g °3 SL
O" u> E. w zj (3 q_
2. 1 = 5 sr SI »
< o « 3 »
a- a. ™ _ ci
o. .2 u> =■ iji !T
»> G ■=■«
o O n _
3" 2. S* s:
/h o tb t*i ^ ^k
i. § -^
qj n =* fD O: f
QJ QJ fD ZJ ZJ —
m oj' a ui
1/1 13. QJ Q. Z^* "- —
fD Jn zj tn — • fD zj
-< S. era < ,5 — a.
fD -« _. o era zj —
a • - S. * » =
« 3 =- E^ o 1 ft =r
W W fD S 3 « «
— fD r* ^L p_ 3 I-*
ui ^rcra qj < =rzr=:Lfi _rcr< en
w a id "?
VL 7T qj ro
3 id < id a
5 3 z? rr m
sr s. ns _
Jp_ <J " JD O C o\
w '» ^ ^ ni
Si- Tr -a
=J i fD r
= ,-, =
O i-f-
fD fD —■
z: ft Cl
QJ EL fD v
2-^2 2!
sr - a
DJ SL O ID
=-(ll - =
O -, Q)
o ro ?] a rt
I 3
?T O 3
O 3. Oq
3 -o
™ fD
o cr o. u * ° ro
3 * « 3 F 3- -a
I I I i. a » s
oq t/i o. oq n' S S"
5 fD 3 !¥ 3 51 ">
3 "° r» 3, D. ID =
_ b o » » » o
2. -a •» S o-
c: o n a u
°S I s-
a 2 a-g 3
» = n. 2. 3
=: q » 2 5'
£. = fD. fD fD
S- re S = n
2. =• »
5, » n «
id oq £ S
u S. rj D.
\{
-o
r+
T3
ro
cr
o
3
cr
Ul
r>
3
c
(T)'
QJ
QJ
ro
CD
fD
fD
o
=3
CT
~
Ul
in
n
o
3
3
in'
|
Ul
3
3
uV
QJ
—
ro
=3
(D
rb~
En"
<
QJ
ST
QJ
3
5
oq
<
0)
3*
era
N
o
=3
V
CL
fD
QJ
5
in
fD*
QJ
rD
"O
3
ro
Ul
O
Ul
oq
CT
n
=s
yi
ro"
cr
ro
rD
0)
o
ui"
5'
rET
QJ
n
QJ
QJ
3-
QJ_
3
fD
fD
CL
fD
fD
3
fD
CL
o
o
—
<
rD
=3
o_
ro
<
ro
ro
oq
i
fD
■a
3
ST
fD
X
l/> fD -m
n> trq
3 2
ft "° »
CT 3 r+ O
in"
fD
O
o
cr
3
CT
5'
fD*
fD
0)
3"
CL
D"
3
fD
fD
3
CL
QJ"
17
m
fD
—
o"
fD
c
3
0)
o
CL
VQ
o
N
fD
■a
O
fD
0)
0)
0)
<
5
l/T
QJ
C
CL
3
3"
fD
3
a.
I.
fD
70
fD
Ul
=j X crq in
= fD -« 1—
a. «. o. « sr 3
^r o Q. - r+
re <" ™ S.
re S, 5' 2- re S^E-
=: ui
° 3
s s s <s
W QJ = ^
(t U ifl ri ^»
3 * o -5' ^
0q 3 2. c; w
(g J : » 3D.
S 3 S. 2. »
fD O" fD — <* -Q
15 f » 1
S_ £ 3 S
lr Q) fD
in < o
£ ■* "t
fD tn qj
ail-
* 2. 2 1 .
o 3 J
= < n
D. A
8. »
o "o o .=: o
3 "o oj n n
< 5 » § »
s" 3 = 3 *s
Jo" § o w £■
3 3 QJ QJ QJ
■O 0Q 3-
o o ~
2. ST <
r* 3 O
< rp ""
5 # o
•2. 1 »
o^ 3 re
» s ^
1 I" s,
m » 5
I e- I
re
re
re
S 9 g
«-r 3 o
(DO"'
g i "
fD
II
re
re
■D %■ O
re re 2
£ 3 re
re g g.
3 5- S
" 2". re
< < =
< 0) o
5' = S
"> oq 3-
2. re o
re S S
.= 2. re
O. 3
°- re
a E
D. <
W 21
uq
on 5. J'
S" 1 1 S.
3 ^ re
S o =
fD
W
QJ
3
3
3
0)
O
0)
fD
3
0"
2.
^*
rp_
3
tfi"
a-
ro"
QJ
fD
u!'
5"
fD
n
f5
fD
E; "° <j
D. CL fD
QJ QJ S- O
fD o cr 4- -=r 3
in oq ^: ^- « =
CD s Ul — 5 =
_ 3 <-* 3 cl ro
9- ro w w m «■
■O ^ ■= « QJ D.
° qj ^ n> -o -,
3 ^. ^ m Q cd
D) 3 o 3 3, Ul
— QJ X-
3
fb -
3
T?
cr
fD
Ul
Ci
fD
3
fD
3
3
fD
CL
fD
3
CL
3
CL
fD
Ul
ST
—
fD
3"
fD
3
*oi
fD
fD
<
O
O
act
N_
n
O
3
fD"
5"
<
QJ
n
3-
fD
3
O
O
3
fD
—
O
3
CL
fD
3
ri
3
3
fD
fD
fD
Ul
fD*
3
cr
c
3
S
r ^.
O
5"
W
fD
fD
fD
"D
0)
fD
CL
cr
3"
Ul
fD
3
QJ
fD
O
fD
n
fD
cr
fD
Ul
■a
2.
O
oq
3
3"
QJ
T3
Ul
n.
fD
3
<'
fD
ui"
fD
3
'CL
fD
3
3
fD
QJ
C
T3
cr
fD
O
fD
<
U)
fD
QJ
fD
3
■a
3
0)
3
ui"
fD
3-
0)
fD
fD
CD (D
3- *
QJ fD <
£? W
fD
fD
=T
CL
"Hi
fD
fD
3
3'
cr
Oq
c
<_
<
QJ*
QJ
%
CL
3
fD
Oq
>
T3
O
fD
-0
Oq
X
CL
2
QJ
3
fD
m
3
3
QJ
S 3
3 CD CD
* rr * h-
s
fD
<
fD
3
Ul
fD
<
fD
O
O
3
;_
3
fD
3
fD
3
,_
fD
3
fD
3
3
K
3-
3-
fD
3
?5'
3-
fD
QJ
CL
CL
fD_
QJ
O
<
<
2.
3
QJ
O
3
Ul
O
fD
En"
fp_
cr
fD
2.
3-
O
Ul
3
fD
Oq
fD*
fD
O
CL
O
Ul
—
3
fD
—
O
fD
O
O
fD
fD
fD_
3
3.
fD
fD_
fD
3
CL
fD
cr
fD
<
O
3.
3.
fD
fD
3
3
<
O
<
cn'
3
Ul
(-1
3-
O
■a
<
Jd"
3-
3
O
fD
<
0)
3
1.
3
C
3
C
fD
CL
fD
CD
3
fD
CL
Ul'
fD
<
fD
cr
fD
fD
fD
3
fD
3
CL
fD
fD
O
<
fD
|.
3
3
Ul
O
n
QJ'
fD"
3*
fD
3
O
3
3-
c
3
5"
Oq
O
fD
Oq
QJ
3
C
Oq
fD
CL
5"
QJ
QJ
3
fD
—
1
QJ
2.
Ul
3
Oq
QJ
QJ
3
3
fD
fD
fD
tS
N
fD
S
0q
7?
fD
3
O
3
oq
fD
3
fD
fD
3
—
CL
3
Oq
0)
fD
fD
QJ
I
..
fD
fD
i
QJ_
3
3
fD*
fD
V?
a 3 <
QJ fD Qj
o 3, n
3 S 7T
S 5 =■ " S;S
_ i« 3 ON n! 3 i-n
ui
<T>
fD
CL
=3
a.
fD
fD
CL
TO
, — '
■=-
F5"
3
0)
<.
fD
3
QJ
3
a
fD
<
0)
fD
fD
=3
I/)'
o'
a.
01
O
3
m
C
<v'
t=
3
fD
TO
fD
01
■D
(D_
3
QJ
"D
m
3
(T)
3
—
■a
01
T3
O
—
?d"
QJ
3
01
CD
<
qj
3
01
QJ
3
01
•a
o
w
CD
CD
ST
CD
fD
QJ
3
fD
N
QJ_
3*
cl"
in
OJ
C
3
3
3
3
era'
OJ
ns'
■a
o
CD
<
CD
3
fD
3
fD
3
fD
3
Q-
(D
<
2.
to
(D~
tn
a.
o
"2.
3
ST
3
CL
fD
3
£
QJ
QJ
3"
QJ
QJ
cr
fD
CD
cL
oi
ro
o
3T
3"
fD
"D
3.
3
Q.
=3
Q.
o
fD
3
fD
51
fD
Id"
fD
—
o
TO
5T
5"
o
ro
c
r ^.
s
01
s
rp_
5"
fD
3
01
TO
O
fD
i
c
fD
oi
W*
TO
fD
3
QJ
5"
3
<
O
o
o
■a
qj
01
oi
fD
3
<
0)
3-
c
3*
TO
?d'
01
N
O
°*
oT
QJ
QJ
3
a.
QJ
n
3"
3
01
QJ
3
fD
3
H, _ > a. a 2
> 5 j 3 S S E
3 .=:
5 °-
9- 3 S =
a » §
c£ fi) o _
SE ST « <D
-* s
era
GJ
, —
W
o
o
DJ
DJ
3
FB'
QJ
3
3
t/i
<T>
3
DJ-
c
O
°i
t/T
<
rD
in"
QJ
01
cr
fD
■D
QJ
0)
5!
fD
n
QJ
3
fD
3
00
3
fD
01
3
fD
T?
^
O
O
fD
O
3
3
3
O
3
-a
Ul'
zr
<
QJ
3
3-
fD
cr
fD_
<
O
o
Q-
fD
cr
Q-
fD
O
3"
QJ
T3
■a
fD
3
3
fD
fD
Q-
fD
3*
TO
5!
fD
C
fD
n
O
O
3
3
w'
fD
3
<
O
O
a.
ro
m
a
fD
TO
O
O
fD_
3
O
%
<
O
fD
fD
fD*
N
QJ
-a
cr
O
0J
3_
fD~
01
fD*
fD:
3
ST
3*
TO
—
3*
fD
3.
2.
1
3*
TO
<
fD
a.
fD
3
E!
3
fD
3
rD
3
CL
CL
ST
3*
O
TO
fD
3
w'
QJ
QJ
rD
ro
3
O
<
o
3
3
fD
n
<
QJ
3
ST
3
a.
fD
a.
fD
fD
D-
"El
rD
3
CL
fD
fD
oi
O
3
TO
fD
fD
3
fD*
O
3
QJ
QJ
3
Q-
QJ
ro
O
Jd"
TO
QJ
<
QJ
3
O
3
oi'
3"
QJ
3
o
3
fD
3
3
0;
ST
3
TO
3
D-
3
CD
3
a.
CD
n
3"
fD
<
n
3-
QJ
3
rD
0J
T3
O
3.
oT
-a
zr
TO
fD
fD
fD
QJ
ns
3
fD*
ST
3
Q.
a.
CD
3
fD
fD
3.
fD
2.
T3
TO
fD
C/i
CD
3
a.
(D
fD
fD
3
3
■a
ro
C_
fD
3
01
QJ
as
3
<
*<
01
CD
zr
3
O
QJ
'
QJ
— *< ^r
sr r ^ «
3 B-.
>
3
QJ
QJ
5"
CD
S-
n
w
C
3
TO
tn
fD
»
QJ
c
TO
QJ
3
w"
3
3
3
fD
3
QJ
3
3
fD
a.
Q-
QJ
QJ
3
01
fD
QJ
TO
fD
n
O
3
fD*
C
cr
01
O
fD*
01
fD
<
fD
3
CL
N
QJ
3
fD
TO
fD
3
^5.
fD
c
3"
fD
fD
s
3
fD
3
QJ
CL
fD
3"
C
3
5"
C
ST
fD
fD
fD
2-
El
fD
(0 3™
t 1' 3
to w *
3 E
■2 = »
™ D. 3
6 ?!■ » n
1 fD ** £"
» 3 § 8
= o
3 o s ^
a> QJ ro TO
n> rD n> -a
*" o dj — — 6
3 -3 -! fD yi -«
CL CL Q. rjj- fD
3 qj 7T 3 Q>
' CfQ •-»■ fD rD 2
g c_ 3 uq
3
fD fD
ZJ? O ™ 3 O
3 3
fD fD fu EU
?T 3" 1
£ S
= 5 r
in In ai
ST ==• <?
!=. o fD -a —
° 0^ fD fD fD n
?; »
m » n> fD
= ^ -o
S s
a » V.
3
O
_,
fD*
3
fD
C
T3
S
3
fD
O
3
fD
3"
r^
3
TO
-n
m
*■*
3-
+
O
3
C
T3
CL
O
fD
O
TO
i
3
QJ
3
QJ
3
fD*
fD
3
QJ
fD
3
01
O
n
O
3
QJ_
3
oT
c
01 3 O O
■0^-3 3
Pi Bl < fD
* = 5? 3
5 "o S" *
5 SJ * 3
I 5 3 '8
3 y, (D 3
■o -a qj 2i-
(0 fD 0) fD
C Ui -1 (D
C r* fD fD
3 01 3 3
IMS
fD fD a £
3- ,£, C W o
sr fD
■F 9. Si
= 01 (D
2. < =
« S- 2
= fD 3
3 TO
JD_ fll
2. fD
CL 3
3 f
Hi fD
fD =
™ ™ m
to S" £-
3 o £
o ■=:
CL
3
fD
3
01
fD*
c
TO
—
fD
" 5-
QJ fD
QJ
3
fD
3
fD
C 2.
fD
3
* fD
fD*
TO
fD
0'
N_
3 fD
3
3
< —
OJ <
fD
O
3
QJ
QJ
=
3 w
i 3
m 2.
3 «■
ST
3 =.
S s
OS
£
Q.
■a
a o
rt>
era'
CL
- -a
f* a.
| 3
UQ
CD
g z
CO
era
ro Q.
3 °
CO
o
5: <_
era
m
3 <
o"
CD
Z3
Q.
O zr
O ro
II
zr
<
O
o
<j\ —
Q_
■ 3
n 5
<
UJ
w i? S £
Q. a a. ex
ID g
& § g- ~
IE CL O £ I/)
!= ". =>
r-* fP rp
s
3
La'
rS
fD
CT
era
o
zs
LA
D.
zr
fD
fD
fD
fD
=3
era
zr
era
=3
fD
■a
c " ra 3
S o
- £
VI d 7s- .
fD fD <-i o
S 2.
S S
— ■ zr zj tu '- ,1
°" OJ OJ ZJ <
zn =: c_r. era ^
re qj o era_ n>
3 « r+ 7T
,=: ^: 2 fp 3
™ -a -zt
3 o CD
rp S2. cr zj
!2 m 3
— ra *5
fp .=: ==
O W _, qj
-* m fP q r+
ui C ZJ fp tft
J> « § oq -a
Z— ° c
S= 3
5L o =i- fD 3
re w ro
=3 - Q. W fD
o " Pi
3 £. fD
^ Q. O
5 » 7T < » n
3. ST Q- 5 o- ro
n> 3 qj fp_ fp rjq
=L fD n> QJ
sr "« IS a. cl
Q. Q. ^
sr 3- oj
X '-!;• b q- o
9 O =
T. "5 S
» J« 3 »
fD qJ~ fD cjq
fD OJ crq fD
fD 3" g g oj fp g
5 I f> « S w' »
§ II
I §1
to 1$
to ^P zr
a
fD
o
o
o
3
n
<D
Q.
3
3
S£.
(D*
<
=3
</)
o
•ft
r- A
■
s*
i*
c: ^
cr cr
I
—
a.
<
fp
<
3
rp
Q-
fP
£?
o
Q.
c
<£'
o
-a
o
n
0)
-a
O)
3
fD
3
o
0J
O
3
O
3
ZJ
fP
fP
ZJ
a
rp
fD
QJ
<
OJ
=3
Ln
-a
o
E.
3
o
tS
i
"5"
5'
3
(U
fP*
in"
(-1
=r
fp
m
c
3
■a
_.
in
ST
n
o
3
3_
fD
rD~
=3
fD
3
Q-
5"
in
3
fp
en
fp
3
in"
fp'
fD
fP
3
fp
fp
ST
0)
n
fp
en
in
fl
o
O:
=3
LA
3
in"
ST
fp
<
N
XJ
in
2".
<
OJ
D-
o
0)
in
0)
in'
In"
fp
3*
fp
fp
3
3
3
3
3
fD
era
fD
T3
n
0J
OJ
fD
fp
rp
—
O
3"
0J
c
%
fP
CL
fP
S
QJ
to
2T
to
3
fP
3
re
rp
in
ro
fD
in o 7s- o
r+ 6 CL ™
= tn W "a
rp
S S w
-I -1 «l
in in o"
O o in
s. ? I
" I i
i II
< era =J 7T rp g cj
§ B" g * 2 » »
-* n fD 0J = H- —
5?«5
fD Qj rt r- w
^L A- ^: wj_
7T CL CL
5 m oj
JQ ? < <• q
rp qj fP cl r-t-
ro ^.
cl o era m
rp
3
rp
CD
Ul
__.
O
rp
rp
<
O
J>^
m
1.
fp"
I.
C
W
O
O
rp
c
rp
m
CO
O
<
rp
3
CL
fp"
3
3
rp
fp
3
O
3
CL
rp
-O
OJ
OJ
'oj'
OJ
in
■a
rp
2.
fp'
_
rp
cr
n
c
era
'cl
OJ
OJ
w
0J
0J
3
CL
rp
0J
Cfq
rp
3
CL
0J
<
OJ
3
r;
In"
in
OJ
cr
o
3
S
3*
w
rp
3
CL
rp
O
rp
W
rp
3
O
3
rp
3
OJ
OJ
3
fS
—
3*
<
OJ
3
3-
rp
rp
3
5"
Eh
fp
(-1
5'
3
CL
rp
in"
fp
era
0'
3
CL
fp
n
3*
fp
i
rp
3
<
OJ
3
cr
cr
p
era
fD .
rp
3
rp
5T
O
O
3
3
In"
in
fp'
N
DJ_
O
3
CL
rp
N
O
rp
s
3
3-
O
rp
CL
rp
in
■a
era"
rp
in
1
<
OJ
OJ
3
ST
CL
rp
rp
3"
rp
3
rp
in
oq
rp
W
rp
<
rp
3
in
O
3
OJ
0'
3
QJ_
fp"
in
ST
En'
in'
n
3-
rp
2.
fp
3
3'
oq
rp
3
<
O
O
3
O
3
in'
n
3-
rp
3"
i
OJ
fp'
fp
<
rp
^"
5q'
rp
3
CL
fp"
5
cr
OJ
3
rp
fp
5
3
CL
rp
N
O
rp
—
to
3
3
rp
3
OJ
3
rp
O
3
rp
to_
ST
fp
rp
3.
rp
rp
3
-a
c
rp>
fp
in
O
3.
rp
3
era
rp
O
era
OJ
3
in"
rp
^
=y a. '±.
Q) fD 7T O
H> Qi rf
jn 3 crq fu
rt> ZJ _ QJ
n » re n -o
2L rr ro 3 CD
*> * 3 S 5.^ - 3
o- Er _. qj =; ^r Q -3
« a * cr
o. S -■ cr
fl> m r> fp
7T s qj qj n>
fD 01 ° — -
Di acq t
o. =j -a fQ
i
*
H
fD
z;
fD
3
3
O
fD
fD
3
c
<
O
o
3
2
3
<
O
3
01
01
fD
3
fD
3
CL
01
fD
fD
fD
fD
i
3
a.
51
oi
O
N
QJ
m E %
3 5 a 3
S o o 3 ro_
2. o o "5 ='
£ 3 <J3 S "
• » » ■ 5
3 00 C?.
oq
w
E;
s
o
n #
fD
fD
CL
0)
3
fD*
5
01
0)
QJ
a.
fD*
N_
2
n
5"
fD
3
3
QJ
01
3
—
5"
<
01
5"
3-
fD
n"
3"
O
?d'
3.
3
fD
3
0)
fD
fD_
3
CL
fD
—
01
a.
fD
CL
fD
3
O
<
fD
C
01
o
3
01
■a
=1
T3
CL
o
<
0)
3"
O
fD
01
■s
QJ
fD
N
3
fD
N
cr
fD*
CL
<
CL
fD
5!
01
TO
fD
3
O
fD
—
01
CL
3-
fD
3
■a
fp_
01
■a
o
3*
01
fD
n
CL
fD
cr
o
QJ
fD
??
o
qj
n
ZJ
3
3
0l'
01
3.
o
fD
<
QJ
XJ
<
o
o
Jd"
3
3
ZJ
<"
3
Q-
fD
fD»
w
<p_
fD*
CL
01
01
fD*
fD
fD
CL
fD
<
fD
5!
fD
a.
IK
3
fD
3
3
3
o
fD
3
3
01
3
CL
fD
3.
fD
3*
CL
01
3
fD*
7T ZJ O O
r- 3 *" a
s 1
— ZJ
^ -• H.
m m ft m ^
? <£ CL
QJ O "0- 01
S; Hi a. to
1/1 fD 0)
_„ fD o
_=* fD — . t2
=r 01 5 S-
.-* <
S s
ST 5
fD =>
2 3
< D. N <
Qi
QJ
u>
3
00
CL
01
-a
*■— '
fD
O
fD
O
3
fD
fD*
3
3
3
CL
01"
CL
fD
01
fD
O"
fD*
■a
01
fD
fD_
ST
5!
§■
3
fD
3
O
<
O
O
—
QJ
fD~
3
<
fD
QJ
3-
fD
QJ
01
n
QJ
cr
3
3-
fD
f
QJ
3-
■a
O
■d
C
3
fD
CL
TO
=r
< uq C7< zno-W mo
fD fp fD CL QJ O
2. S. =T «
=5 fD rr .
£■§
= < =J
CL CL O
' — T ^
™ " ZT ~ '-*■
CD
ro
LA
era
■a
m
cr
cr
QJ
la
CD
<
5
<T>'
CL
QJ
g
<
zs
ZI
fD
cu
<
QJ
CL
fD
UQ
fD
ZJ
5"
ZS
73
CL
CL
QJ
QJ
CL
EJ"
<
QJ
r5
CL
ra'
rD
i
C/Q
rD
n
rD
<
fD
in
uq
w
fD
CL
3
<
era
zs'
3
ZS
7D
la'
0...
<5 o =n
"* CL -i ■ — •
r* ■ — a
lii ui i/i CT m <
3 --+ TO 3 TO
u cr to ■ o
CL r+ <L (0 Q. 3
fD u ■=■ -a 3 9:
=r 3 w. £
w s,
i~i -j 3 I'D fD
_ f-t- in r-+
w w Sf ° ^
— fD fD dj m
1 — fD Qj
3 m ml ^ ^T W
£ £ « i/> < —
c .g ro 2. 3 TO
C <■* a. n> w Gj
— =, r-h =S
=: S £; 3. S
5 n> ^ =r
3 S
fD fD
fD TO fD 3
fD fD !±L
O -- —
3 3 ™ =T S.
(ft ro O -.
fD j/J m <
5f n> o d St 3 lLJ
fD — "a - 3 ° <
= 3 » « ■? "5 2
ra u a. p
a
°- "> ST
fD 3 01
1 fD
CTQ
5? =T <
0)
fD ^. fD
(~i OJ "?
3
sport
an he
omm
(A
f-f m ro
0)
<
0)
era o <'
rt> ""' O
< Q. O
O <D 3.
m -n q
s->^
_ ro a-
3 3 Q.
£-ci- m
a O =
q- n re
m s ui
a|a
c °- 5-
o ro _
T3 o Cl
n> -> w
=» EJ m
^ fD a a 7T d. a
Q) (D c
fD fD QJ
fD
fD
(ft uq
n tft <
3 2-°
a> re a.
2 = 2
< o <S 2
3 J" =>
fl S v ■' ; wi
zr 3 xj S" 3 n dj
~° o 2-
o- o •£
</>
fD
: s _
■Sit.'
. TO fD -
fD in
<. <3-
P \o « -= "2
fD
Sr "5 2
= g ° 5. 5
2 UQ g =3 fD
"i » 5 < E o
■o s a
jr ft »
H fD ai W 3
a. " — c
ro ?r =r fD
= o 5' S a.
o
£L
fD
H".
l/>
w]
OJ
fD
3'
OJ
3"
l/>
TO
<
=5
Q.
0J
3* c^ fD rj-q
£ 3. Q. n
* » id y
i s s » a
?T in fD <~j <D
Q.
CO
(/>
O
Q. fD </> OJ < fD
fD fD "O OJ O 3
x- n cr qj _ xj
zp o o) — 3 o
T3 ^- A) 3 -(
O m ? fD =J fD
DJ "D fD QJ
DJ fD N I Q.
fD < li n
g at *o "- ??
3 ?r
W !.
I/I (D rt "D
Ul 3 3,"
fD d: o
fP 5- "=;
J5. £ a
a v r
7T ^" r>
"D a W ID
3 yi fD c/q tn
fD S. 3
i °-
5 fD
» Q- S <
t
Q-g 3"</l DJ fD O. (ft C
fD fD
cr •— ■
3 3 S S-
^r. dj ro
S pr 3 =
■ij. ^- ^ fD
" '- 01
s 3
1 TO TO
? 3
■J; crq yi ai o
rjq fD -a vi ^
2 2 2 fD S
_ „ 2 <n >»
fD "D 1° fD <
qj CL c 01
r-t- a. i/i
^. ^ 3
» < ri B. &
n 2 " m —
o S ■=:
rj- 3- < <
c oi 01
« fS 3 3
. 3 W o -o
d. S" 3 o
_ . — fD O
< QJ r+ -t
(ft (/) ST Op
3" fD - VI
S 3 S 2i
»^8
1 a
-. °
■ Cl
- QJ fD
<' rjq 3 -o
ro qj dj 3 •
03 3 ^T 3
C -• 2 3
' S s I f
3 -« 3 1 fD
— °" fD i2.
3 « £ ^=r
ft u> c c
0J ° r+ Q.
E ? ° c
JIT. Q. r+ j-
. fD DJ q. -i
y 1 — ■ fD
Q. 2.
fD <■*
ro' a. S
< *° ;
Q. " -d
™ S -
S ™ s
— 5" ID
<= o ro — u j;
o a. -=:
5'ro£™<-a fI, ~2
_ ttq B-* p QJ fD Q.N1 <
S- "> -■
™ (t r
2 E =■ « S* ^ 3
"■ fro ' —
n> =-. -5- o- - ."
rzr o — n o _,
3 3 a> o g n,
3 » o 3 «
i" n> S "a 5> 2-
2 3"°. < 2 S a- "" "> 3
crq g
• rl t
a- ro s £
sr £ « d. sr -2
2 a. » "rS - *■
m
=s
01
c
<
ro
X3
<
m
n
=s
fD
ro
If!
era
W
.=:
fD
S
O t/> 3 <-*■ 3 if
s
— s
QJ
3
i/i
It
QJ
-a
O
QJ
CL
=3
CL
o
ZT
fD
fD
Q.
fD
CL
05
=3
=s"
fD
fD
Q.
3
O
era
fD
=1
fD
era
5'
=s
fD
CL
CL
CL
QJ
era
=s'
era
3
ro'
fD
m
in'
fD
fD
QJ
O
3
fD
3
fD
o
fD
3
fD
=5
fD
CL
fD
<
QJ
fD
=5
CL
O
zr
fD
5"
CL
r>
fD
Q.
in
O
fD
fD
T3
<
3
3
3
fD
fD
era
-a
fD
era
3-
3
fD
O
fD
o
era
zr
fD
CL
fD
fD'
=3
o
fD
crq
era
ui
CL
CL
fD
-a
o
fD"
fD
3
QJ
£ QJ O
O QJ "O
a. < m o
=; n> a»
sT l/l
3 £
« 3: s
-— ,_ w
tr 14 j, i j' a w ro
o ■-♦■ ^T
ZL ^. ^ CL
< « fD £. X- < rt-
S "* ^ — 01 fD
c w & t «
X, ff- 5, nJ
era ^- 5 5
in tn i S
:. (D a n
ro J 2. w
g qj
2- ="
i/i Q. m n>
QJ. QJ - X- ^ Q.CT0J
sr E 3
QJ l/i -i
ro ;-}■ r+ -=:
cl q3 ={ w
o -a a)
o 2".
3 —
3 o rJ; ro o r+
a. ~ ro i/i ~a °
ro 3 - cr ro
cl o °L ui
£ zj ro ro
g M w 3 a
a S « el s.
ro z3 f^> 7T q-
^ zr ^ era JL
era fD qj ro ro
laf £|
3 fD g 3 =
3 cl 5 ^
5. q_ 3 ro qj
' v;
K'(
»
n> 3 5-
sr cl cl qj
cl -a
< 5L
=; n- E O"
qj ^: qj o
cr qj cl era o era
3 3
QJ "O QJ
'A S. qj
fD lu ?; <
T3 QJ QJ QJ
= E. a- S 3
3 '
5. S » 2!,
ro ^
S 3'
°- £ sr
=• =Ji ro QJ
ro =S ;_ w
ro CL 3 QJ
ro r+ W w ro
rocra {/1QJ r^- f P^r3
» 5' a rj
° "> —
s- - < <
3 i/i ro ro
1 w 3 U t
3 qj rrj c/q
n 3 'i »
C) o -a ro
<£_ QJ
* to S =
- — ' O. Oq fD
r+ =J 01
0Q, £ oq
^T fD s. < s.
1=. W
*" < c
2T
3
o
■D
o
n
fD
3-
o_
fD
3
01
cr
<
cr
fD
O
(D
3
QJ
01
3
9:
in"
n
3
o
3
3
En'
in
c_
fD
"al
3
n'
fD
3*
3
3
fD
01
o
Q.
W
T3
01
fD
CD
t/1
fD
3
fD*
O
"a
O
oq
fD
U
■a
—
fD
3
■a
w
o
3
5!
tn
CD
c
fD*
M
oT
fD
3
fD
n
s
T~*
Q-
3 ft ar s ? S
^ " ^ 3 £-00.
9- o = era n> ST
QJ CL Q_ O
r^V "t O
S" m 3
- m - e- o-
S era
u O 7
» "° S
1/1 cl 9-
3 ^
fD rn o
° £ <
i 3 =•
-. fD fD
to o_ m
<*. n> 3
fD CL N
fD era 5L
o- 5" "
(D I. <
3 ^ fD
■fii
§ in era
fD fD 2.
• S. g ST
c a. 3
C Cl 3
o 5" 2"
=^. 9 «
S » k
=■ TO fD fD £
2, „ fD fD 2
fD 3 3 fD -a
3 2
ro <«>
qj era Qj 3-
J* - fD —
O =,• fD Si,
51 <" fD
= 3 fD
= 3
a. -a
™ o S S
era cr fD fD W fD
oj 3 -a
^ m a „ a
fD •— fD
__.
fD
o
0q
2".
o
cr
fD
C
5"
3
fD
3
3*
01
O
3
—
O
Oq
01
~
o
a.
fD
3
"^
0q
fD
5"
=;
W
01 4>
3 S.&
01
3,
fD
3
s
fD
fD
En'
01
fD
3
01
W
"a
01
Id"
O
a.
fD
fD
<
3*
n
01
a.
o
fD
3
3
■a
<'.
fD
0q
Q-
01
jp_ oq
2 3 o
n 5;
^ n cr. 3
ir, _ *■*
£- CL fD
ui D" n Q) yj
BQ T l/i
fD fD "CS
-a r+ U
o *< "=■
oq r 3 a a [L 3^
— 7S <T
3, fD a. 5
fD P ^ (fl
^. q ^ f?
— h Qj fD
3 3
2 "E S S fD § =v
C 2. 3 - S
,-, o fD era
Q. 2 "X
ro _ : <
o_ 3- rt vi l/i
CL CL ^ fD_
- S «\
i F =
fD ^ fD fD ^ fp
S- QJ tB
CJ" < '" r
3 s oi
3 ^ qj
zs fD a- 3.
3 t (D
3 d - ? a
° ^ : *5= 3*
3 =T fD oq
= QJ 3" rt
?i => O o
fD CT
5 «
w S 2 3
oq -a S. 3
=■ 0Q af
S. cr
& ^
fD n) LiL
l/l N QJ
3 1. 3 Q- cl s ? =
3fDiuga>^. oj
fD3'S3=fD3 3
-a^muiojfDoq^^
5: ?i QJ on. Q j 3 -?i
• fD TTfD QJ ^r+
^ £ 0Q
O* < 2, O- D- W (/)
fD 01 ~r:* fD fD QJ o
£. < r+
3 2. fD ^
? " t (t
QJ 2f fD
en n oi (/> w
xj o qj o -a
° 3 ^ 3 £.
fD CT fD "a
iS. 3
fD fvq yi — t/i -n
»•=■_? ? -a
S 2.
Ores;
(t w ?r _ tip
< -—
-f. V =" 5 "=: -=*■.
^ cjq Q- tn 3 oq £
oj fD ? _. =r c
n> ■ —
fD ■ —
r-f tn
3 S 5
QJ 3
QJ QJ
fD ■ — : =; qj
— : -o o n
3 » 9T 2
£ „ « 2. 7T
i I 3" J I I ?
J 1 j S S 3. 3
c.
<
s^,
fD
o
fD
o
fD
fD
fD
3
n
o
5
O
3
<
Q)
3
3
qj-i.=:
cr Q. e- ft
3 ^ —
_- -n <
QJ S. D. *
3 QJ QJ — ■
r-t- -J W
a. n> = -<•
S. LS era 3 3 o
o. qj fD -a
7T a. a- ■
sp 3 2- S "g
fD — ■
2. sr « «■ .3 a 7
d. = =■ = a
fD
o
-t
Q-
<—
<
■D
w
fD
fD
fD
fD
3
fD
fD
0)
—
"^
3
fD
3*
3
fD
O"
fD
<'
QJ
fD
fD
fD
fD
QJ
n
3
QJ
C
W
s
fD
O
fD
3
o
5"
fD
3
CL
—
O
o
fD
fD
3.
oq
l ~ r
m
oq
fD
fp_
o
C
fD
3
3
"?
3.
N
<
QJ
era
2. ™ <"
EJ m r-t-
rf fD
S-
s
fD
tf>
n
3"
3
3
S^
(D
fD
o
ui'
w
?d"
fD
2.
QJ
3
<
fD
(D~
fD*
fD
fD
3
era
3*
era
i
fD
3
fD
3
<
O
O
O
O
3
o
fD
K
3
fD
<
fD
CL
3"
W
a.
O
QJ
<?
w"
fD
o
3
Cfl
■D
T3
(D
fD
fD
fD*
QJ
3
*?
3
O
N
QJ
fD
3
QJ
fD
3
=■
~
3
5"
Cfl
5!
fD
fD
era
QJ
w
3
3
fD*
3
qT
E.
O
<
fD
fD
3
5/
c
3
3
2.
3
(D
3
fD
fD
fD
s
fD
<
QJ
fD
3
N D. 0J S O*
5L * 3- * *
£i 1
•=• 2T o =
QJ
QJ
c
2.
31
—
fD
<
O
3
<
Nl
QJ
fD
a.
fD
0-
fD
fD
3
3
O
r>
era
t/T
Q-
a.
(D
O
3-
5"
3
ST
3
fD
3
era
3
Q.
m
3
Si"
<
QJ
3
3
fD
3
fD
o-
fD
3.
era
fD
Jd'
fD
Q.
3
Ul
3
fD
<W
O"
3"
fD
3"
fD
0-
fD
fD
fD
<
fD
fD
n
3T
—
QJ
Q-
fD
<
3
3
3
3"
3*
2"
fD
a.
QJ
*E-'
fD
N
era
<
QJ
3
fD
fD
N
£'
3
QJ
3
QJ
O
3
3
3
3"
3
fD
QJ
O
fD
2.
fD
O
3
3-
fD
7T
3
QJ
QJ
O
3
era
fD
3
fD
■a
CL
fD
c
QJ
fD*
<
Q-
fD
N
O
fD
O
fD
N_
n
3-
3*
a.
fD
(D
3
O
■D
3-
(D
n"
3"
O
fD
T3
QJ
o ui -« era
£ a- S
3/ D.
fD
m 3
3 2.
ST S^
5' • -S
u o
3
3
CQ
n
2 is a
I » a
S « -a
S-« 5
15 ST =
1 : a
- * 5-
5, " a
2". 3- (B
• » ! ,
m S o ■
■a o o
!:•
< ? —
• ! ■
t s s:
fD 3 TD QJ
ma*
- ^ ^ s
T o O -.
s s
qj J> 3 X
=i s f" s ™
S. S =• =r
d. m ui n
— =! fD
?< _ fD rD
= n
n o
rD: ^
O QJ Q. O fD —
ID rt tC
O 2 rJ- (0 OQ (B
cr 3* fD re
3' re oq ??
3 fD 3
S 9 E s
7v- < Q- O
^- < — : fD
< ED 7T 3
?* «■ ^
3
3,
O
=3
CD
£
to
o
S-
era
=1
Q.
QJ
=5
2. n n re 2.
S 5. w <"> o
3 Z
0) fD fD QJ
3 < r-f ¥!.
O" NJ_ cr fD to o
c o» re £.
""* ° re § 2
3* 3 3 3 =
3- O tn
m N w> w
— 3 re a)
3 3
o. S e =h re
O ,-* fD 3
fD fD (" V> r+
3 trq 7T
"■ (D W crq id
=r fD re
p- 3
j^-ui^^re^ioc —
(D n — ^ N — • -3 -, — •
33-5^QJfD^>3o ( "" ,
< <• " 3 5» m -o »
S S
uq -a =■ fu
S 3 3 5
w n <-*
°" — "
O
3
— =■ tr>
=3
0)
^"
fD
4>
£
0)
4>
fD
3
^,
Ul
c
a\
o'
3
V)
n
O
3
a
~
fD
01
O
0)
fD
fD
fD
3
eg.
3"
w
<
Bl
CT
fD
<
fD
fD
3
N
ED
fD
O
fD 1
fD
3
fD*
n
o
3
3
oi"
fD
|
3.
fD
O
O
3
3
01"
<w
uq
O
oi
3
fD
3
01
0)
<
fD*
N
fD*
cq
3
fD
s
fD
3
N
fD
5*
=
^
fD
a_
m ro » n
= = = oq
.= I » E
«i m ro 3
D. ,= =
to - o-
= -n »
— . y,
0q
c
3-
fD
a.
fD
ftT
O
CL
fD
O
a/
3
aq
0"
Q-
fD
■a
w
3:
Q-
3
fD
fD
fD
•<
-J rl
01
5' S
fD
« m
3
8 S
crq 3
n a. q- 3
t/> ui m o
"O "O fj) fD
re o ■ _
n . 2 < o
ui St o
a- o ?r
fD TO
3 o
— . <; fl) -* fD fD fD
3 re =T J5 5- =» <
re 3 P.
ID rt 1/1
cr o (/j cl
3 £■
fD fD 1=
£ ?
l/l 7T 0)
re TO -• S
i 2 X ~
S- c S" t"
S 5- S- <C ==
I a
2 w <
o o <
o oq
2- (D
3 =
re 3-
D. 01
5 S.
IS
D. 3- < Q. ui
a S S 5.
3 S. « »
D. 3 O
3 * o
3 S.
0)
Q-
T3
O
fD
fD
3
n
fD*
fD
0)
0)
3
O
TO
3
fD
0)
O
Q-
3
1-1
fD
Ut
3*
CL
3-
CU
O
3
0)
3
fD*
<'
DT
1.
01
5!
3
—
0)
Q)
ri o. o to wi a* <
™ ST <P_
°, qj uq
--+ 13 fD
— CfQ 3
It W (6 ID
fD *-* fD QJ
I?. 3 9
q. qj S. ST £ CD
, WM j-rs l ^ v -— - — ■ *v r-p i.
Q_ Q) QJ fD
r+ 3
2 r » c
a < </> o 2.
<» 3 "■.
in 3 w S 2.
5 &■ » S.
o. re 3
* =
sr "o
a m 3
q. p re re
9- i/> m :r
°. < S."
< ^- Q.
cr < p- £71
o ?r
tD g "O
V/l
o
CTQ
3
O)
o
3
o 1
Cl
<
m
in
CD
o
s
!=
X3
5'
<
1
c
ID
UQ
'"*
n
2- 3
S- 3 a
a K "5 a- 5L
a e » —
3
^ re °: ■?
Q) S, Q. fD
Ui 01 (/) O
g. " re 3 g-
05
3
2: o.
^ re
Q. _
OS ~ •=:
re » ^ re
oi
01
3"
fD
GT
•
o
fD
o^
CL
01
c
51
fD
3"
ST
—
fD
3"
O
2
3-
o
o
2
3
Q-
fD
C
<
fD
w
o
fD
2
o
fD
n
o
3
fD_
5"
fD
3
fD
fD
3
D)
w"
fD
fD
fD
1.
01
(A
3"
fD
CL
fD
01
c
3
5"
"2
fD*
oi'
ri
fD
5
1.
c
01
CL
fD
<
V)
01
01
T3
0)
01
O
?5'
2
■D
o
01
o
3"
fD
O
fD
—
Q-
fD
3
fD
S
<
fD
3
fD
3
m
c
sr
fD
a>
4>
oT
<
w
o_
O
wT
fD
r>
o
o
3
0)
3
3
oi"
0l'
01
fD
?d'
S *
C 3 "o
fD fD <T
n> -J. ■** o ■*
P o' n> rt- cl
CD
W
fD
TJ
3
CL
O
fD*
0)
fD
<
n
fD
fD
o
CL
01
3
fD
n
o
ST
3
01*
c
c
01
cr
fD*
fD
cr
^5.
fD
0)
3
3
<
QJ
n
fD
3
5"
QJ fD fD =- fD
CT Q. 3" o
r-f n. w
3 3
re =2
(t 71 ID
ui tn
:= cd
3 n
CL
cr
QJ
/— *
fD
fD
01
it.
n
01
3
o
ST
(D
o
3
3
QJ
3
3
CL
0)
CL
fD
fD
01
01
—
— ■
QJ
fD
3
^
3
CL
fD
fD
01
<
fD
3
JL
*
fD
01
fD
El
CL
fD
cr
o
fD
3
5*
TO
c
n
o
3
fD
—
fD
01
3
3
01
O
fD
w'
fD
3
01_
3
CL
fD
CL
fD
<
fD
=
o
o
—
2
s
01
CL
fD
01
U
fD
o> .s; » m
TO !ZT. •-*■ =t
fD to fu fD
O =« Vt BL 7T
a -« p* o* <*■>
2 o ?Luq 3
±. n ■ _. g
Q- 3 OJ CJ ^ -.
3 £
crq £
fD =-
?r ifl W rt ™
yjfDDJfD'-'-fDQ.D)
Sr-hsrQm^fDsr
3 -—
S " £ <°
fD fD Qi
yi "D W 1/)
3 o. _ -a
m q_ o "a
ft re »
9» a- a J
-h " fD
Q- n
3 = —
yi -zr o
S 5 S ft
ii I? n
fD*
01
fD
fD
3
fD
O
O
■a
fD
01
■a
0)
3
fD
O
O
3
o
N
fD
01
3
<
fD
Nl
fD
3*
3
'"*
n
O
3
TO
01"
Q.
3"
0)
O"
fD
3
01
fD*
01
^
0)
•=;
(Dv
01
CL
3"
o
(5'
fD
3
0)
ID
fD
3
fD
<
o
o
5!
5i
3
C_
ftT
fD
<
o
o
Q.
TO
fD
<
01
o
fD
3
r
5"
o
TO
fD
01
(-1
0)'
O
a.
fD
3
3
fD
fD
3
fD*
CL
fD
O
<
fD
€
5T
"D
i
—
fD~
n
5-
3
o"
o
TO
n"
3-
<D_
O
01
fD
3
T3
O
3
3
to
>■*
fD
CL
"O g a. cr ^- p o
ft S ID W tn
S 3
ft 3
ft » 3 S
a. „ 3 =.
ft 3 -ft
a. a- in re
fD ft X3 ^ -»
*> °- ° ft § ft
fD Q) r-t- Z3 o ^
W ^ **
J&
fD
fD
zj
cr
t/>
CZ
fD
o'
01
—
a*
01
c
ui
fD'
13
<
=1
fD
X
QJ
o
o
fD
<
QJ
<
QJ
Z5
O
m
fD
=3
M
Z5
<
<
Qj"
ZJ
a.
fD
zr
(D
Z
CD
ZJ
cr
m
"□
O
CD
a
C
m
O
3
rsj
X
1
zr
fD
CD
o
a-
m
C
fD
o
o
QJ
"0
C
CO
fD
T3
zr
fD
—
zr
fD'
!=
fD
n>
O
O
o
-o
r-
n
Q.
3
c
3
3
id
-a
QJ
zr
<D
QJ
C
<
ZJ
o
"O
Q.
<d'
m
fD
t/>
-a
fD
o
<
QJ
3
o
o
—
(D
O
H
m
<
m
70
CL.
W
c
zr
o
T3
■a
t;
fD
^O
S
2
<
fD
fD
fD
"5"
"in
o
o
c
m
z
o
-«4
-a
ZJ
-a
un
QJ
7T
CO
fD
c
0)
3
1
c
<
Qj'
O
Q.
fD
(D
ZJ
DG Onderwijs en cultuur
Meer informatie kunt u verkrijgen bij:
Europese Commissie
Directoraat-generaal Onderwijs en cultuur
Rue de la Loi, 200/Wetstraat, 200
B-1049 Bruxelles/Brussel
32 - (0)2 299 11 11
32 - (0)2 295 57 19
Sport op de website van de Europese Unie:
http://ec.europa.eu/sport/index_en.html
s ftAEIl
SINDS 1957
Publicatiebureau
Publications .europa.eu
ISBN 17a-12-71-DtSbD-b
9 789279»065606
Racism, ethnic discrimination and exclusion
of migrants and minorities in sport:
The situation in the European Union
Summary Report
2010
This report addresses matters related to the freedom to choose and occupation and right to
engage in work (Article 1 5), the principle of non-discrimination (Article 21 ), and the freedom
of movement and residence (Article 45) falling under the Chapters II 'Freedoms', III 'Equality'
and V'Citizens' rights' of the Charter of Fundamental Rights of the European Union.
Cover picture: Digital Vision/Getty Image
A great deal of information on the European Union Agency for Fundamental Rights is available on the Internet.
It can be accessed through the FRA website www.fra.europa.eu
More information on the European Union is available on the Internet (http://europa.eu).
FRA - European Union Agency for Fundamental Rights
Schwarzenbergplatz 1 1
1040Wien
Austria
Tel.: +43 (0)1 580 30-0
Fax: +43 (0)1 580 30-691
Email: information@fra.europa.eu
w w w.f ra .e u ro pa .e u
Cataloguing data can be found at the end of this publication.
Luxembourg: Publications Office of the European Union, 2010
ISBN 978-92-9192-530-8
doi:1 0.281 1/5446
© European Union Agency for Fundamental Rights, 2010
Reproduction is authorised, except for commercial purposes, provided the source is acknowledged.
Printed in Belgium
Printed on white chlorine-free paper
* ¥
11FRA
EUROPEAN UNION AGENCY FOR FUNDAMENTAL RIGHTS
Racism, ethnic discrimination and exclusion
of migrants and minorities in sport:
The situation in the European Union
Summary Report
2010
Foreword
Sport brings together millions of people, regardless of their sex, colour, gender, age, nationality or religion, and has thus
the potential to play an important role in creating an inclusive society. Sports activities ranging from the local to the
national and international level, embracing leisure as well as competitive sport, can support the integration of migrants
and persons belonging to minorities into society as whole. In other words, sport events could be an ideal platform to
foster inclusion, acceptance of diversity and mutual respect while combating racism, discrimination and exclusion.
This potential of sports to convey human values is of increasing interest for the European Union. With the entry into force
oftheTreaty of Lisbon in December 2009, the European Union holds now an explicit competence in the field of sport.
Union actions shall aim to develop 'the European dimension in sport, by promoting fairness and openness in sporting
competitions and cooperation between bodies responsible for sports, and by protecting the physical and moral integrity
of sportsmen and sportswomen, especially the youngest sportsmen and sportswomen'. The new Treaty also introduces
a horizontal clause that obliges the Union to combat discrimination on the grounds of sex, racial or ethnic origin, religion
or belief, disability, age or sexual orientation in all contexts - that is, whenever the Union is 'defining and implementing its
policies and activities'.
Against this background, the European Union Agency for Fundamental Rights (FRA) has carried out research on
racism, discrimination and exclusion in sport, focusing on different sports and levels of practice. The findings show that
despite significant progress made in past years, sport continues to face a number of challenges related to racism and
ethnic discrimination. Incidences of racism and ethnic discrimination affect sport at professional as well as at amateur
level. Particularly at amateur level, there is reluctance to recognise such incidents. Moreover, few Member States have
established effective monitoring systems to record racism and racial discrimination in sport.
Policy makers are increasingly interested in the role of sport in combating racism and discrimination. This research
provides some useful assistance in their efforts to explore the rich potential of sport for promoting equality.
Morten Kjaerum
Director
Contents
Foreword 3
Purpose, scope and structure of the research 5
1 . The European level: actors and measures 6
2. The national level 8
Racist incidents 8
Under-representation of persons belonging to minorities in sport 8
3. Regulations and measures at European and national level 1
Equality Bodies 10
Sport federations 10
Opinions 11
Reinforcing awareness and improving diversity 1 1
Effective monitoring 11
Maximising the role of Equality Bodies 1 1
Stronger regulation and enforcement 1 1
Racism, ethnic discrimination and exclusion of migrants and minorities in sport: the situation in the European Union - Summary Report
Purpose, scope and structure of the research
This publication provides a summary of the results of
the FRA research on racism, ethnic discrimination and
exclusion of migrants and minorities in sports in the EU.
The main report is available on the FRA website. (')
The research is based on information provided by the
National Focal Points (NFPs) of the RAXEN network of
the European Union Agency for Fundamental Rights
(FRA) based on interviews with relevant experts and
stakeholders and on secondary data and information
covering the period 2003-2008. In addition, input was
provided by stakeholders at European and national
level including national sport federations. The research
examined professional and amateur sports engaging
men, women and children or youth. Football and athletics
were examined in all Member States; in addition, a third
sport, different for each Member State depending on
its national popularity, was also covered. The research
also highlighted models of good practice at national
and EU level.
Nine good practice initiatives combating racism,
ethnic discrimination and the exclusion of
migrants and minorities in sports are presented in
a separate FRA publication.
www.fra.europa.eu.
Racism, ethnic discrimination and exclusion of migrants and minorities in sport: the situation in the European Union -Summary Report
1 . The European level: actors and measures
Over the past decade, the perception and awareness
of racism and discrimination in sport have considerably
changed at European level, at least in football, with an
emerging need for action. Several documents issued by
European and international actors and stakeholders active
in the field of sport corroborate this development of a
more active approach against racism and discrimination
in sports. ( 2 )
The governing bodies in football, such as the Union
of European Football Associations (UEFA) and the
Federation Internationale de Football Association (FIFA),
as well as political institutions of the European Union
have acknowledged problems of racism and ethnic
discrimination in sport, and support or cooperate with
national and European civil society actors active in this
field, such as the Football Against Racism in Europe (FARE)
network.
However, with some notable exceptions, the focus is still
predominantly on addressing racist incidents, mainly
attributed to spectators and mostly in professional sports,
with less emphasis on other forms of discrimination.
In comparison with other sports, the actions taken by
UEFA in combating racism and ethnic discrimination in
football can be considered an example of good practice.
European and international umbrella sports organisations
have adopted anti-racism or anti-discrimination clauses
in their statutes or similar documents, although many
of these provisions are not supported by detailed
disciplinary measures. Other good practice examples
at European level can be found among the following
initiatives: the fan network Football Supporters Europe
(FSE), the anti-racism network Football Against Racism
in Europe (FARE) and the International Federation of
Professional Footballers' Associations (FIFPro).
Over the years, the EU has taken several measures related
to sport as many of its rules, policies and programmes
have an impact on sport or are of interest to it. In 2007,
the European Commission acknowledged the essential
role of sport in its White Paper on Sport ( 3 ) that aimed
to "enhance the visibility of sport in EU policy-making,
to raise awareness of the needs and specificities of the
sector, to ensure that the specificity of sport is taken into
consideration in the development and implementation
of EU policies, and to promote sport-related action at
EU level." ( 4 ) Specifically with regard to social inclusion
and integration, the White Paper noted that sport can
be an effective tool for social inclusion indicating that
"[. . .] measures which help to promote a shared sense
of belonging and participation may be instrumental in
promoting integration. In this context, it is important to
make available spaces for sport and support sport-related
activities in order to allow immigrants and the host
society to interact together in a positive way". ( 5 )
The adoption of the Lisbon Treaty allowed the EU to
become more active in the promotion of European
sporting issues, by promoting fairness and openness in
competitions and by protecting the physical and moral
integrity of sports people, while respecting the distinct
role of sport organisations and Member States.
In this context, sport was discussed for the first time in
a formal European Council meeting of Education, Youth
and Culture in Brussels on 1 0-1 1 May 201 0, which on
1 6 September 201 changed its name to Education,
Youth, Culture and Sport Council. ( 6 ) Among the areas
suggested for EU action were "fairness and openness in
sport, including the fight against racism, discrimination
and violence". ( 7 )The European Commission is currently
preparing a Communication on an EU agenda for
sport and a proposal for the first EU Sport Programme
scheduled to run initially in 201 2-201 3. Furthermore, a
European Union Working Group 'Social Inclusion and
Equal Opportunities in Sport' was established and held its
first meeting in Brussels on 8 July 2010.
One of the key principles in the European Union law
is prohibition of discrimination as laid out in Article 21
of the Charter of Fundamental Rights of the European
Union. The Racial Equality Directive, ( 8 ) adopted in 2000,
is the key piece of EU legislation combating racial or
ethnic discrimination. It emphasises that individuals
should receive no less favourable treatment regardless
tn September 2010, the Council of Europe has issued a book on Sport
and discrimination in Europe, including an interview with the former
French national football player LiliamThuram on education to prevent
racism.
European Commission (2007) White Paper on Sport, COM(2007) 391
final, Brussels, 11 July 2007, available at: http://ec.europa.eu/sport/
white-paper/whitepa perl 04_en.htm.
European Commission, 'Sport and the European Union', available at:
http://ec.europa.eu/sport/about/about23_en.htm
European Commission (2007) White Paper on Sport, COM(2007) 391
final, Brussels, 11 July 2007, available at: http://ec.europa.eu/sport/
white-pa per/whitepaper104_en.htm#2_5_1
See European Commission news, 'EU has now Sport Council', Brussels,
21 September 2010, available at: http://ec.europa.eu/sport/news/
news958_en.htm.
See Council of the European Union, Press Release, 3013th Council
meeting, Education, Youth and Culture, Brussels, 10 and 11 May 2010,
available at http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/
pressdata/en/educ/1 1 4361 .pdf
Council Directive 2000/43/EC of 29 June 2000 implementing the
principle of equal treatment between persons irrespective of racial or
ethnic origin, Official Journal L 180, 19 July 2000 pp. 22-26.
Racism, ethnic discrimination and exclusion of migrants and minorities in sport: the situation in the European Union - Summary Report
their racial or ethnic characteristics. The directive prohibits
discrimination in the areas of employment, education,
social protection including social security and healthcare,
and access to and the supply of goods and services,
including housing.
In addition, according to Council Framework Decision
2008/91 3/JHA of 28 November 2008 ( 9 ) on combating
certain forms and expressions of racism and xenophobia
by means of criminal law, racist and xenophobic
behaviour must constitute an offence in all EU Member
States punishable by effective, proportionate and
dissuasive penalties of a maximum of at least one to three
years of imprisonment.
Council Framework Decision 2008/91 3/JHA of 28 November 2008 on
combating certain forms and expressions of racism and xenophobia
by means of criminal law, Official Journal L 328 , 06 December 2008, p.
55-58, available at http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do7uri
=CELEX:32008F0913:EN:HTML.
Racism, ethnic discrimination and exclusion of migrants and minorities in sport: the situation in the European Union -Summary Report
2. The national level
Racist incidents
Systems monitoring racism in sports exist in a number of
Member States. Some are more advanced and capture
more racist incidents than others and most available data
are related to football. These data provide a sufficient
basis to assess the situation at the professional level
throughout Europe, but for some Member States there is
a considerable lack of data, especially where monitoring
systems are very limited or do not exist.
Incidents of racism, anti-Semitism and anti-Gypsyism
were identified in football and basketball across the EU.
No data were available for athletics and almost no data for
the various sports examined within the national context
of each Member State, with the exception of basketball.
Only 1 EU Member States monitor systematically
incidents of racism in sports and mainly relating to men's
professional football, although racist incidents also occur
frequently in men's amateur football.
These factors not only establish a 'glass ceiling' in sport
associations and clubs leading to an under-representation
of migrants and minorities at certain levels of sport. They
also prevent sport from having a more positive impact on
social cohesion and integration of European societies.
In addition to the 'glass ceiling' effect, the unequal
allocation of premises can also affect the participation
of migrants and minorities in sport, for example through
the lack of sport facilities in under-developed areas and
regions, which disproportionally affects ethnic minorities
who live there.
There is a relative paucity of 'hard data' on the
participation of migrants and minorities in sport to
serve as evidence of their under-representation. At the
same time, in many sports this under-representation,
particularly in positions of authority, but also as players/
athletes or club members, is well known to those
engaged in sports organisations.
In football, fans are primarily the perpetrators of racist
incidents in men's professional and amateur football.
However, a considerable number of racist incidents
concerned children's and youth football. Racist incidents
were also recorded among players, particularly in amateur
football, but there is a tendency to ignore them in
amateur sports. Referees and club officials were involved
in some racist incidents. No data were available for
women's amateur and professional sport.
Under-representation of persons
belonging to minorities in sport
Persons belonging to minorities are under-represented
in sports. The low level of participation, particularly in the
management of sports organisations, might be explained
by factors such as "rules, norms, routines, patterns of
attitudes and behaviour in institutions and other societal
structures that represent obstacles to ethnic or religious
minorities in achieving the same rights and opportunities
that are available to the majority of the population". ( I0 )
"A favourite technique of racist manifestations in
golf relates to the manipulation of membership lists.
Inquiries from Asian golfers are often met with the
news that the membership list is full." (Interview with
an Asian-British golf player, UK)
"I remember the case of a Roma coach who got from
the 5th league to the 4th and then immediately
to the 3rd, but was then dismissed without any
explanation ...It is hard for a Roma coach to
get higher than the 3rd league." (Former football
player, Slovakia)
The available evidence produced by the research for five
Member States showed that the overall participation
of ethnic minorities and migrants in amateur sport low,
especially among women and girls.
In contrast to football, where the line-ups of many
national teams today mirror the diversity of European
societies, the research found that ethnic minorities or
migrants are particularly underrepresented in other
popular national sports, which can affect the popular
image of otherwise diverse societies.
The research also found that in some Member States the
participation of ethnic minorities - especially second-
generation youth - at the youth and amateur level of
some sports is not reflected in their participation rates at
professional level. (")
P. Lappalainen, (2005) Det Blagula Glashuset - strukturell
diskriminering i Sverige. Statens Offentliga Utredningar, Stockholm,
p. 41 -42.
(") See, for example, K. Fonoudi.'Hvornar kommer Br0ndbys2. ger?'(When
does Brondbys 2.G arrive?), in Tipsbladet, 16 September 2008; on the
Austrian case, where this phenomenon could be observed in football
until recently, see B. Liegl and G. Spitaler (2008) Legionare am Ball.
Migration im osterreichischen FuBball nach 1945, Vienna: Braumuller,
pp. 82-92.
Racism, ethnic discrimination and exclusion of migrants and minorities in sport: the situation in the European Union - Summary Report
Quota regulations can also affect the participation of
migrants and minorities. The Council of Europe European
Commission against Racism and Intolerance (ECRI)
refers in its General Policy Recommendation No. 1 2 on
combating racism and racial discrimination in the field
of sport to the existence of "legal and administrative
barriers to the participation of non-citizens in local and
national sports competitions [in some countries]. As
a result, both professional and amateur sports clubs
are sometimes reluctant to admit persons who do not
possess the citizenship of the country concerned". ( I2 )
In this context, ECRI raises the concern "that this can
cause problems for young immigrants, whose feelings of
rejection might seriously hamper their integration into
the host society". ( 13 )
Legal and administrative barriers to the participation of
non-nationals in sport also exist in some countries for
athletics, basketball, ice hockey, handball, speedway,
tennis and alpine skiing. ( 14 ) Such restrictions can -
especially in amateur sport - affect the participation
of permanent residents of a country, who do not have
citizenship, in both amateur and professional sports.
Regarding professional sport, an analysis of national
regulations of football federations showed that in one
third of all Member States there are regulations in place
that (at least partly) limit the access of other EU citizens
to football. In amateur football, many countries have
introduced exceptions for'naturalised'young players; in
adult amateur football, however, restrictions for citizens of
other EU Member States and/or third-country nationals
remain in place, ranging from one to five 'foreign players'
per team per game who are allowed to participate.
Council of Europe, European Commission against Racism and Intolerance
(ECRI), General Policy Recommendation No. 12 on combating racism and
racial discrimination in the field of sport, Strasbourg, 2009, p. 1 2.
Ibid.
For details, see the main results report Racism, ethnic discrimination
and exclusion of migrants and minorities in sport in the EU, available
on the FRA website at: http://fra.europa.eu/
Racism, ethnic discrimination and exclusion of migrants and minorities in sport: the situation in the European Union -Summary Report
3. Regulations and measures at European
and national level
Beyond the general legal provisions against racist crime
and discrimination on grounds of racial or ethnic origin
that exist in all EU Member States, some Member States
have introduced specific legal provisions regarding sport.
In at least, 16 Member States, equality bodies and other
institutions, such as National Human Rights Institutions
(NHRIs) take action in cases of racist incidents and ethnic
discrimination in sport.
Equality Bodies
The research found that so far only 1 6 National Equality
Bodies or similar entities have been active with regard
to cases of racism or ethnic discrimination in sport or
have registered such cases. Some of these dealt with a
very limited number of incidents from sport (ranging
from one to five cases); notable exceptions include the
Belgian Equality Body (Centre for Equal Opportunities and
Opposition to Racism), which has been specifically active
in sport.
Only eight Equality Bodies have intervened against
denied access to services in sport, and again in a very
limited number of cases. Legal action was taken only in
three Member States (Belgium, Ireland, Sweden).
In at least four Member States (Estonia, Finland, Italy and
the United Kingdom), courts or employment tribunals
decided on cases involving claims of discrimination
in sport (related to the allocation of funding, refused
enrolement in a dance sport club, quota regulations of
a football federation and the refusal of reappointing a
referee of Asian ethnic origin).
In athletics, only the federations in Romania and the
United Kingdom have adopted anti-racist regulations.
The picture in the popular national sports analysed is
mixed, but the situation in football differs from most of
the other sports. Here, all national Federations have anti-
racism regulations in place. This coincides with increased
awareness, which might be partly attributed to awareness
raising campaigns by NGOs and the pressure of UEFA
and FIFA in recent years to implement strict and explicit
regulations. Still there are some football federations
that refer to racism within their official documents only
in a very general way or that refrain from consequent
enforcement of their own negative sanctions. In other
federations, a variety of problems were identified, such
as, for example, that internal reporting systems may
not be working efficiently, referees may not be trained
to react properly when it comes to racism on the ranks
or on the pitch, disciplinary committees may penalise
inconsequentially, negative sanctions may not conform
to the regulations (lower sanctions applied), and racist
incidents may be ignored and not penalised. On the other
hand, there are football federations that penalise racist
incidents, for example in Belgium, Finland and Germany.
With regard to the under-representation of ethnic
minorities at different levels of sport, some existing anti-
discrimination regulations or action plans by national
sport federations (mainly in football) might be applicable
but have yet to lead to any negative sanctions; no
compulsive measures of affirmative action have yet been
imposed in any Member State.
Sport federations
With regard to regulations implemented by national
sports governing bodies in Statutes or Constitutions,
there is a wide range of what is considered as anti-racism
provisions, ranging from subsuming racist and related
behaviour under the heading of 'fair play' to more explicit
and detailed provisions that refer to prohibitions of
different forms of discrimination.
10
Racism, ethnic discrimination and exclusion of migrants and minorities in sport: the situation in the European Union - Summary Report
Opinions
Reinforcing awareness
and improving diversity
More targeted awareness-raising activities in close
cooperation with sports governing bodies, federations
and clubs are necessary. Such activities could include,
for example, the promotion of diversity programmes
to encourage the participation of migrants and ethnic
minorities, including the removal of barriers to accessing
leadership positions. Special attention should be given
to initiatives increasing the participation in sports of girls
and women with a minority ethnic background.
Effective monitoring
National and local authorities are encouraged to develop
effective monitoring of racist incidents and discrimination
in sport in close cooperation with sports federations to
improve the recording of incidents, and also to facilitate
lodging individual complaints.
Stronger regulation and enforcement
The Council Framework Decision on combating certain
forms and expressions of racism and xenophobia by
means of criminal law is an important legal instrument
that could effectively be used to combat racism in sport
events.
Sports governing bodies need to elaborate and
implement effective anti-racism regulations and equality
measures, supported, as appropriate by EU institutions, for
example by the European Commission, which could also
play an important role in coordinating the exchange of
good practice between Member States.
Maximising the role of Equality Bodies
National governments are encouraged to maximise
the potential of Equality Bodies and National Human
Rights Institutions (NHRIs) in addressing racial
discrimination in sport. This could include support
for developing awareness-raising activities, providing
support to potential victims and, where this is permitted,
participating in legal action against perpetrators. These
bodies could also assist sports federations and clubs in
providing support to potential victims.
11
European Union Agency for Fundamental Rights
Racism, ethnic discrimination and exclusion of migrants and minorities in sport:
The situation in the European Union
Summary Report - 201
Luxembourg: Publications office of the European Union, 2010
2010-11 p. -21 x 29.7 cm
ISBN 978-92-9192-530-8
doi:1 0.281 1/5446
A great deal of information on the European Union Agency for Fundamental Rights is available on the Internet. It can be
accessed through the FRA website (www.fra.europa.eu).
Europe Direct is a service to help you find answers
to your questions about the European Union
Freephone number (*):
00800 6 78 9 10 11
(*) Certain mobile telephone operators do not allow access to 00 800 numbers or these calls may be billed.
HOW TO OBTAIN EU PUBLICATIONS
Free publications:
• via EU Bookshop (www.bookshop.europa.eu);
• at the European Union's representations or delegations. You can obtain their contact details on the Internet
(www.ec.europa.eu) or by sending a fax to +352 2929-42758.
Priced publications:
• via EU Bookshop (www.bookshop.europa.eu).
Priced subscriptions (e.g. annual series of the Official Journal of the European Union and reports of cases
before the Court of Justice of the European Union):
• via one of the sales agents of the Publications Office of the European Union
(www.publications.europa.eu/others/agents/index_en.htm).
Racism and ethnic discrimination in sport have
increasingly become a public issue in European
sport over the past decades. This report examines
the occurrence and different forms of racism, ethnic
discrimination and exclusionary practices in sports,
focusing on different sports and levels of practice in
the EU. Despite significant progress made in past years,
sport continues to face a number of challenges related
to racism and ethnic discrimination, incidences of which
affect sport at professional as well as at amateur level.
o
k)
European Union Agency for Fundamental Rights (FRA)
Schwarzenbergplatz 1 1
1 040 Wien
Austria
Tel.: +43 (0) 1 580 30 -
Fax: +43 (0)1 580 30-691
Email: information@fra.europa.eu
www.fra.europa.eu
ISBN 17A-lS-1112-53D-fl
H
^u Publici
Publications Office
9'789291"925308
Preventing anc
responding
to hate crimes
olsiciei
ODIHR
Published by the OSCE's Office for Democratic Institutions and Human Rights
(ODIHR)
Aleje Ujazdowskie 19
00-557 Warsaw
Poland
www.osce.org/odihr
© OSCE/ODIHR 2009
ISBN 978-92-9234-767-3
All rights reserved. The contents of this publication may be freely used and
copied for educational and other non-commercial purposes, provided that any
such reproduction is accompanied by an acknowledgement of ODIHR as the
source.
Designed by Nona Reuter
Printed in Poland by Poligrafus Andrzej Adamiak
Preventing and
responding
to hate crimes
A resource guide for NGOs
in the OSCE region
. G VStitU« „
JL
a@B@_/l_ODIHR
Contents
Acknowledgements 7
Foreword 9
Introduction 11
Background 11
TheroleofODIHR 12
The Role of NGOs 12
Human Rights Defenders 13
The Resource Guide 13
Chapter 1: Key concepts and arguments 15
Hate Crimes: Understanding the Phenomenon 15
Hate-Motivated Incidents 16
Hate Crime and Hate Speech 17
Why Are Hate Crimes Different from Other Crimes? 17
Legal Perspectives 18
Hate Crime Laws 18
Arguments for Hate Crime Laws 19
Chapter 2: Recognizing hate crimes 21
Hate Crime Indicators 22
Mixed Motives 22
The Nature of the Violence 23
Chapter 3: Working with the criminal justice system 27
Responses of the Criminal Justice System 27
The Role of Police 27
Enforcement, Response and Prevention 28
Improving Community-Police Relations 29
Committees that Bridge the Police-Community Divide 30
NGOs and Police Training 31
Chapter 4: Data collection, monitoring and reporting 33
What official information is collected? 33
Obstacles to Obtaining Reliable Hate Crime Data 33
How Can NGOs Improve Recording of Hate Crimes? 36
Collecting Information on Hate Crimes 37
Monitoring Individual Cases 40
A resource guide for NGOs in the OSCE region 5
Chapter 5: NGOs Supporting victims 43
Helping Victims to Report Hate Crimes 43
Meeting with Victims: Listen, Validate, Refer 46
Taking Notes 47
Ensure Confidentiality 49
Preserve Physical Evidence 49
Overcome Language Barriers 49
Cultural Awareness 50
Community Outreach as Hate Crime Prevention 50
Chapter 6: Strategies to combat hate speech 53
Hate Speech and the Law 53
Monitoring 54
Politicians 55
Hate Speech and Intolerance in Football 55
Hate on the Internet: What You Need to Know 55
What can NGOs do? 56
Chapter 7: The NGO role in raising awareness and lobbying 61
The Public Response to Hate Crimes: Involving the Community 61
Building Coalitions 65
Working With the Media 67
Education and Training 71
Chapter 8: NGO advocacy: an international framework 73
Inter-governmental Organizations 73
Treaty Monitoring Bodies 74
6 Preventing and responding to hate crimes
Acknowledgements
This resource guide was prepared by the OSCE's Office for Democratic Institu-
tions and Human Rights (ODIHR) and co-authored by Steve Wessler, Director of
the Center for the Prevention of Hate Violence (United States).
ODHIR is grateful to all those who participated and generously contributed their
time to this project. Special thanks are extended to Stacy Burdett, of the Anti
Defamation League, and Michael McClintock, of Human Rights First (both in
the United States). The publication of this guide was made possible thanks to a
generous financial contribution by the government of France.
ODIHR would like to thank the following for their feedback and input at
roundtables where earlier drafts of the guide were presented and discussed:
Azad Ali, Muslim Safety Forum (United Kingdom); Aleksander Axelrod,
Tolerance Foundation (Russian Federation); Suzette Bonkhorst, International
Network Against Cyber Hate (Netherlands); Mohammed Boudjenane, Candian
Arab Federation (Canada); Ronald Eissens, Magenta Foundation (Netherlands);
Valentin Gonzales, Movimiento contra la Intolerancia (Spain); Maria Grjasnow,
Kulturburo Sachsen (Germany); Suresh Grover, The Monitoring Group (United
Kingdom); Anhelita Kamiska, Human rights Center Latvia (Latvia); Ivan
Kuzminovic, Helsinki Committee for Human Rights in Serbia (Serbia); Paule
LeGendre, Human Rights First (United States); Christine Loudes, International
Lesbian and Gay Association-Europe (Belgium); Marian Mandache, Romani
CRISS (Romania); Larry Olomoofe, European Roma Rights Centre (Hungary);
Rafal Pankowski, Never Again/Collegium Civitas (Poland); Khatuna Tsitntsadze,
The Union "21 Century" (Georgia); Aleksander Verkhovsky, Centre for Information
and Analysis-SOVA, (Russian Federation); Kay Wendel, Opferperspektive e.V.
(Germany).
A resource guide for NGOs in the OSCE region
Foreword
Every year, thousands of people in the OSCE area are victims of violent manifes-
tations of intolerance. Individuals are threatened, insulted and attacked because
of their perceived affiliation with a group that shares a particular characteristic,
such as "race", language, religion or any other similar aspect. Cemeteries, reli-
gious buildings and memorials are desecrated because they are identified with
one or more of these groups.
Hate-motivated crimes and incidents have a stronger impact on victims than
"ordinary" crimes: They send a message to entire communities. The message is
that these communities should be denied the right to be part of society. Hate
crimes instil fear far beyond the boundaries of a municipality or state and, there-
fore, have the potential to escalate and lead to larger-scale conflicts.
In recognition of this phenomenon and the danger it poses, OSCE participat-
ing States have strengthened their commitments and developed instruments to
ensure a more robust and effective response in combating such crimes and inci-
dents. While acknowledging that the responsibility for combating hate crimes
lies primarily with state authorities, the OSCE has also recognized the crucial
role civil society can play in this endeavor.
Civil society has often been at the forefront of recognizing the early signs of and
fighting against intolerance and discrimination. Since civil society representa-
tives live in the midst of communities, they are able to witness acts of intoler-
ance before they are reported to the police; they can provide assistance to vic-
tims while the authorities have yet to set up appropriate mechanisms. Civil soci-
ety leaders have also often reminded state authorities of their duties to report
and respond to hate crimes and to protect everyone. In some states, civil society
has been instrumental in empowering communities to induce social change and
inspire legal reforms.
Supporting civil society in its efforts to combat discrimination and foster a cli-
mate of peace lies at the core of ODIHR's mandate. The ODIHR Resource Guide
on Preventing and Responding to Hate Crimes is thus part of a wider programme
aimed at supporting civil society to devise, develop and implement adequate
strategies against hate crimes. Hoping that this publication will become a stan-
dard reference, I encourage all users to send to ODIHR any feedback or informa-
tion they feel will benefit future editions.
A resource guide for NGOs in the OSCE region 9
The publication of the ODIHR Resource Guide on Preventing and Responding
to Hate Crimes would not have been possible without the expertise civil society
has generously shared with ODIHR. I wish to thank warmly all those who have
contributed to the development of the Guide.
Ambassador Janez Lenarcic
Director of the OSCE Office for
Democratic Institutions and Human Rights
10 Preventing and responding to hate crimes
Introduction
Crimes motivated by prejudice, also known as hate crimes or bias crimes, occur
all over the world.
Respect and equal rights for all are necessary foundations to any stable soci-
ety. Crimes motivated by prejudice against people because of their identity are
incompatible with these values. For governments, hate crimes that go unchecked
pose a serious security challenge, as individual acts can spiral into civil unrest.
In the most extreme situations, they can lead to wars within and across national
borders.
Although the primary responsibility for preventing and punishing hate crimes
must lie with the state, NGOs have proven they have an important part to play in
breaking this cycle of violence.
This resource guide aims to assist NGOs working to prevent and respond to hate
crimes in the OSCE region by providing essential tools for their work in a simple
but comprehensive document.
The guide provides information on hate crimes in the OSCE region, measures by
governments and civil society to combat them, and examples of strategies that
NGOs have found useful and effective.
Background
Hate crimes are destructive to both individual freedoms and community safety.
Where they go unpunished, hate crimes challenge the rule of law. Governments
have increasingly recognized that violent hate crimes can be a threat to inter-
national security and, to this end, the 56 OSCE participating States have made
numerous commitments to combat intolerance and discrimination.
The OSCE has given particular attention to hate crimes, on the grounds that
they are among the most dangerous manifestations of intolerance. The OSCE's
Ministerial Council has repeatedly reaffirmed the threat hate crimes pose to the
security of individuals and to social cohesion, as well as their potential to lead to
conflict and violence on a wider scale. 1
1 See, for example, OSCE Ministerial Council Decision No. 10/07, "Tolerance and Understanding, Pro-
moting Mutual Respect and Understanding", Madrid, 30 November 2007, <http://www.osce.org/documents/
mcs/2007/12/28629_en.pdf>.
A resource guide for NGOs in the OSCE region n
The OSCE's Office for Democratic Institutions and Human Rights (ODIHR) has
been tasked with supporting state and civil society actors in their efforts to pre-
vent and respond to hate crimes. 2 The unique geographical and political scope
of the OSCE enables ODIHR to bring together people and ideas from Europe,
Central Asia and North America. Increasingly, governments and civil society in
the OSCE region have worked in coalition to develop and implement a number
of groundbreaking efforts to combat hate crimes.
The role of ODIHR
ODIHR monitors and reports on hate crimes and responses in the OSCE region
as part of its mandate, with the goal of assisting participating States in respond-
ing more effectively to hate-motivated crimes and incidents. An annual report
is prepared on the basis of data submitted by participating States, international
organizations, NGOs and media reports. 3
ODIHR has developed programmes to assist participating States in combating
hate crimes more effectively. These range from undertaking workshops with gov-
ernment ministries responsible for data collection and criminal-justice matters,
to training law enforcement agencies and prosecutors, and providing teaching
materials for educators. Developing links with and supporting civil society orga-
nizations is an important element of this work. ODIHR has developed train-
ing programmes and other activities for the prevention and combating of hate
crime.
ODIHR also maintains two publicly accessible Internet resources. Legislation-
line 4 contains legislative resources from OSCE countries relating to areas of
ODIHR activities, including hate crimes. In addition, TANDIS, 5 the Tolerance
and Non-Discrimination Information System, provides easy access to informa-
tion on issues related to tolerance and non-discrimination throughout the OSCE
region. Both sites have English and Russian interfaces. Through TANDIS, NGOs
are able to submit information on hate crimes and incidents, as well as on civil
society and government initiatives. Many of the additional resources mentioned
in this guide can be found on TANDIS.
2 OSCE Ministerial Council, Decision No. 13/06, "Combatting Intolerance and Discrimination and Pro-
moting Mutual Respect and Understanding", Brussels, 5 December 2006, <http://www.osce.org/documents/
mcs/2006/12/22565_en.pdf>.
3 For the most-recent publications, see the ODIHR website at <http://www.osce.org/odihr/publications.
htmb.
4 <http://www.legislationline.org>.
5 <http://tandis.odihr.pl>.
12 Preventing and responding to hate crimes
TheRoleofNGOs
Although the primary responsibility to combat hate crimes lies with local and
national authorities, NGO action can be decisive in convincing governments to
address hate crimes and in guiding their response.
NGOs can combat hate crimes in a number of different ways, such as:
• Working with governments to improve legislation;
Monitoring and reporting incidents;
• Acting as a voice for victims of hate crimes, especially by serving as inter-
mediaries with the authorities;
• Providing practical assistance to victims of hate crimes, such as legal
advice, counselling and other services;
• Raising awareness about the existence of discrimination, intolerance and
hate crimes; and
• Campaigning for action to meet the challenge of hate crimes.
Human Rights Defenders
"Human rights defender" is a term applied broadly to a person who acts to pro-
mote or protect human rights, individually or in concert with others. Human
rights defenders, whether individuals or members of NGOs, are identified, above
all, by what they stand for and what they do. Human rights defenders and oth-
ers who actively oppose discrimination and hatred are also among the victims
of hate crimes, as they are sometimes targeted for their association and solidar-
ity with the victims of discrimination. In this context, states have recognized
the need to protect human rights defenders. Some hate crime laws are drafted
to specify that attacks against human rights defenders in response to their anti-
discrimination activities should also be considered hate crimes.
The Resource Guide
This resource guide was written to assist NGOs in their day-to-day work. It
details how and why NGOs can combat hate crime. This guide assumes some
prior knowledge of hate crimes. As it is designed as a practical tool, this publi-
cation does not contain statistics or technical analysis of hate crimes, nor is it
focused on legal issues. NGOs that would find such information useful should
A resource guide for NGOs in the OSCE region 13
refer to the ODIHR annual hate crimes report and the ODIHR publication Hate
Crime Laws: A Practical Guide. 6
An important element of this guide is the use of examples of successful projects
from across the OSCE area.
The guide deals with the key issue areas in which NGOs may be working and,
therefore, the chapters are organized in that manner.
6 Available on line at <http://www.osce.org/odihr/item_ll_36671.html>.
14 Preventing and responding to hate crimes
CHAPTER 1
Key Concepts and
Arguments
Hate Crimes: Understanding the Phenomenon
Hate crimes are criminal acts motivated by bias or prejudice towards particular
groups of people.
A hate crime therefore comprises two distinct elements:
• It is an act that constitutes an offence under criminal law; and
• In committing the crime, the perpetrator acts on the basis of prejudice
or bias.
Thus, the perpetrator of a hate crime selects the victim based on the victim's
membership or perceived membership of a particular group. Where the crime
involves damage to property, the property is chosen because of its association
with a victim group and can include such targets as places of worship, commu-
nity centres, vehicles or family homes.
Prejudice or bias can be broadly defined as preconceived negative opinions, intol-
erance or hatred directed at a particular group. The group must share a common
characteristic that is immutable or fundamental, such as "race", ethnicity, lan-
guage, religion, nationality, sexual orientation, or other characteristic. 7
Hate crimes occur even in countries without hate crime laws: The term describes
a phenomenon, not a legal concept and, for that reason, laws that deal with this
issue vary widely across the OSCE. 8 Many governments believe there are no hate
crimes being committed in their countries, so there is no need to take action to
7 It is important to note that there remains no clear consensus among OSCE participating States about the
specific inclusion of this ground for discrimination within the OSCE commitments and that not all participat-
ing States officially recognize the category of "sexual orientation" within their national legislation.
8 This, along with the constituent elements of hate crime laws, is described in more detail in Hate Crime
Laws: A Practical Guide, (Warsaw: OSCE Office for Democratic Institutions and Human Rights, 2009), <http://
www.osce.org/odihr/item_ll_36671.html>.
A resource guide for NGOs in the OSCE region 15
combat them. But the available evidence suggests strongly that hate crimes do
occur, to a greater or lesser extent, in all countries. 9
The prejudices or biases at the base of hate crimes vary. People may be target-
ed for hate crimes because of their "race", religion, sexual orientation or other
factors. People with mental or physical disabilities or migrants are frequently
the targets of hate crimes. Additionally, it is important to bear in mind that the
motives for a hate crime can be mixed with other factors, so a crime may have
aspects both of racism and economic gain, for example. A hate crime does not
have to involve "hate"; any crime committed with a bias motive is considered a
hate crime.
Hate crimes can be committed by people with no record of bias-motivated activ-
ities or other criminal behaviour. Despite popular perceptions, hate crimes are
not always committed by members of far-right groups or ideological movements.
For these reasons, hate crimes are very complex phenomena that can be hard to
recognize and respond to.
Hate-Motivated Incidents
An act that involves prejudice and bias of the sort described above but does not
amount to a crime is described as a "hate-motivated incident". The term describes
acts motivated by prejudice ranging from those that are merely offensive to those
constituting criminal acts in which the crime has not been proven. Thus, they
share the second but not the first element of a hate crime.
Although hate-motivated incidents do not always involve crimes, such incidents
often precede, accompany or provide the context of hate crimes.
The incidents can be precursors to more serious crimes. Records of hate-moti-
vated incidents can be useful to demonstrate not only a context of harassment,
but also provide evidence of escalating patterns of violence.
Data on both hate-motivated incidents and hate crimes provide important indi-
cators of the state of public security and actual levels of violence affecting partic-
ular communities. For this reason, in some countries hate-motivated incidents
are recorded in addition to and separately from hate crimes. This is discussed
further in Chapter 4: Data Collection, Monitoring and Reporting.
9 See Combating Hate Crimes in the OSCE Region: An Overview of Statistics, Legislation and National
Initiatives (Warsaw: OSCE Office for Democratic Institutions and Human Rights, 2007), <http://www.osce.
org/odihr/item_ll_33850.html>. The European Crime and Safety Survey 2005 put the average portion of the
population of EU countries that had been victim to hate crimes at 3 per cent, with wide variations in numbers
between countries.
16 Preventing and responding to hate crimes
Hate crimes should be distinguished from discrimination. Although hate crimes
can be seen as an extreme example of discrimination, and most NGOs that work
to combat hate crimes also work to combat discrimination, it is important to
retain a distinction between the two concepts. Acts of discrimination lack the
essential element of an act constituting a crime. Discrimination issues are dealt
with under civil law, even if the penalty is a criminal sanction. The legal and
institutional frameworks governing discrimination and hate crimes, therefore,
are different.
Hate Crime and Hate Speech
Forms of expression that are motivated by, demonstrate or encourage hostility
towards a group — or a person because of their membership of that group —
are commonly referred to as "hate speech". Since hate speech may encourage
or accompany hate crimes, the two concepts are interlinked. In this guide, the
term "hate crime" is used to describe acts and not discriminatory views or hate
speech alone.
States differ considerably as to which forms of expression constitute crimes.
Direct and immediate threats of violence, as well as incitement to violence, are
crimes in all OSCE participating States, hence these crimes can be prosecut-
ed even without a bias motive. Beyond this, however, there is no consensus on
what other forms of speech should be prohibited. This and other aspects of hate
speech and NGO responses to it are discussed in Chapter 6: Strategies to Com-
bat Hate Speech.
Why Are Hate Crimes Different from Other Crimes?
The impact of hate crimes can be far greater than that of crimes without a bias
motive, particularly in their impact on individual victims, those immediately
associated with them and wider society. This greater impact is one of the key rea-
sons why hate crimes should be treated differently than the same crimes com-
mitted without a bias motivation.
Impact on the Individual
Hate crimes and hate-motivated incidents frequently leave victims in fear of
future attacks and of increased violence. This fear comes from the rejection of
the victims' identity that is implicit in hate crimes. Additionally, hate crimes send
the message that victims are not an accepted part of the society in which they
A resource guide for NGOs in the OSCE region 17
live. As a consequence, those attacked may experience both a sense of extreme
isolation and greater and longer lasting fear than that experienced by other vic-
tims of crime.
Victims of hate crimes have been shown to experience more negative emotions
than suffered by victims of other crimes. 10 An unhelpful or denigrating response
to victims of hate crimes can cause further harm to already traumatized peo-
ple. This secondary victimization can occur, in particular, when representatives
from broader society, such as police, social-service professionals, doctors or judg-
es deny or minimize the seriousness of reported hate crimes. For many targets of
hate crimes, secondary victimization leads to even greater humiliation, degrada-
tion and isolation.
Community Impact
Hate crimes have a similarly destructive impact on the family and friends of the
victim and on others who share the characteristics that were the object of the
prejudice and hatred behind the attack. Other members of the target group can
feel not only at risk from future attacks, but may be as psychologically affected
as if they were themselves the victims. These effects can be multiplied where vic-
tims are from groups that have been discriminated against and subject to preju-
dice for generations.
The Broader Threat to Society
When hate crimes are not thoroughly investigated and prosecuted, this can send
a signal that the perpetrators are free to continue their activities, which may
encourage others to commit similar crimes. Impunity for the perpetrators of
hate crimes contributes to rising levels of violence. In the absence of protection
from hate crime violence, minority communities lose confidence in law enforce-
ment and government structures, leaving them further marginalized. In the
worst cases, hate crimes can cause retaliatory attacks by the victim groups, cre-
ating a spiral of violence.
Patterns of violent hate crime can be an important indicator of fissures in soci-
ety, and provide early warning where societies are lurching into social or ethnic
conflict.
Legal Perspectives
10 A report issued by the American Psychological Association likened the symptoms exhibited by victims
of hate crimes to those exhibited by individuals suffering from post-traumatic stress disorder ("Hate Crimes
Today: An Age-Old Foe in Modern Dress", American Psychological Association, 1998, <http://www.apa.org/
releases/hate.html>). A 2001 study in the United States found that victims of hate crimes suffer more signifi-
cant consequences than victims of other types of crimes (McDevitt, Balbonic, Garcia and Gui, "Consequences
for Victims, A Comparison of Bias and Non-Bias Motivated Assaults", American Behavioral Scientist, Vol. 45,
No. 4,2001, pp. 697-711.
18 Preventing and responding to hate crimes
Hate Crime Laws
Legislation dealing with hate crimes can take many different forms, but broadly
there are three approaches. The first is to define acts that are already crimes as
distinct, more serious offences ("substantive offences") if the victim was selected
on the grounds of his or her membership of a protected group.
The second approach is sentence enhancement, where the charge before the
court is the same as if there were no hate motivation, but the court can or must
impose a higher penalty because of the motivation, which is considered an aggra-
vating factor.
The third form involves the creation by states of laws that mandate collection
of data on hate crimes without creating criminal offences related to them, or in
addition to criminal laws.
Different states' hate crime laws differ widely with respect to the characteristics
of the groups covered. In the OSCE region, legislation concerning hate crimes
most commonly refers to crimes motivated by prejudice towards persons because
of their membership of a group defined by "race", religion, ethnicity or national
origin. Increasingly, participating States' hate crime laws refer also to sexual ori-
entation, gender and disability.
Arguments for Hate Crime Laws
Even states that accept publicly that hate crimes exist do not always recognize
the need for change to make their laws more effective.
NGOs have played a major role in convincing legislators of the need for and val-
ue of hate crime laws in many countries. In order to provide a simple, clear and
accessible tool for drafting hate crime laws, ODIHR produced Hate Crime Laws:
A Practical Guide. The guide outlines the major questions to be addressed by
legislators, analyses the implications of different answers to those questions,
and gives examples of choices made by different states while drafting these
laws. The guide is intended to be used by NGOs, policymakers and legislators. It
describes the main arguments for hate crime laws and is available in a number
of languages.
Hate crime legislation is important for a number of reasons:
• It is a symbolic acknowledgement to potential victims, perpetrators and
wider society that hate crime is taken seriously;
The legislative process encourages discussion of the issue, which increases
public awareness of hate crime;
A resource guide for NGOs in the OSCE region 19
• It mandates that law enforcement agencies consider motive, and thereby
focuses their efforts;
• It enables victims to see if the law is being properly applied, and to argue
their case with the authorities where it is not; and
• It facilitates the collection of more accurate data on hate crime.
In Croatia, advocacy by coalitions of human rights and anti-discrimination bodies for
hate crime legislation was successful when, in June 2006, the Croatian parliament
brought hate crime provisions into the criminal code. The new provision defines as
a hate crime "any criminal act ... committed for reasons of hatred towards a person
on the basis of his/her race, skin colour, sex, sexual orientation, language, religion,
politics or other belief, national or social background, property, birth, education,
social status, age, medical status or any other attribute". 11 The Women's Network of
Croatia, a coalition of more than 50 women's and feminist organizations, was among
the advocates for the legislation.
Additional Resources
Barbara Perry (ed.) Hate and Bias Crime: A Reader (New York, NY: Routledge,
2003).
Hate Crime Laws: A Practical Guide (Warsaw: OSCE Office for Democratic
Institutions and Human Rights, 2009).
11 "Hate Crimes: 2007 Survey", Human Rights First, June 2007, p. 2, <www.humanrightsfirst.info/pdf/07601-
discrim-hate-crimes-web.pdfx
20 Preventing and responding to hate crimes
CHAPTER 2
Recognizing hate crimes
The most common flaw in the investigation of hate crimes is the refusal or failure
of law enforcement bodies to identify a criminal act as a hate crime. Therefore,
for police officers and for NGOs who receive complaints or interview victims, it
is essential to have some criteria by which to evaluate whether a case might be a
hate crime.
Hate crime indicators are objective facts that signal that a case may involve a hate
crime. If such indicators exist, the incident should be recorded as a possible hate
crime and should trigger further investigation about the motive for the crime.
The existence of such indicators does not prove that the incident was a hate
crime. The proof of hate motivation will come only after a thorough and com-
pleted investigation, with a result confirmed by a court.
Hate crime indicators can be useful for NGOs, as they form an objective and
consistent factual basis upon which to advocate with police or other governmen-
tal agencies for treating incidents as possible hate crimes.
Hate Crime Indicators
National experts and law enforcement agencies have developed guidelines by
which to identify hate crimes, including detailed lists of hate crime indicators.
While these may vary, the most common indicators are listed below.
Victim and Witness Perception
The perception of the victim(s) is a primary indicator of bias motivation. These
perceptions are based on the victim's own experience with prejudice, the cir-
cumstances of the attack, their identification of the attackers and many other
factors. Sometimes, witnesses' perceptions can also provide strong indicators of
the apparent motive of the perpetrator.
In some OSCE countries, such as Canada and the United Kingdom, any reported
crime which a victim, witness or police officer believes to have been hate moti-
vated must be recorded and investigated as a potential hate crime.
A resource guide for NGOs in the OSCE region 21
The Conduct of the Offender
Perpetrators of hate crimes frequently make their prejudices clear before, during
or after the act. The crucial evidence in most hate crimes consists of the words
or symbols used by the perpetrators themselves. Those who commit hate crimes
generally want to send a message to their victims and to others and these mes-
sages, from shouted epithets to graffiti, are powerful evidence of motivation.
The Characteristics of the Victim and the Perpetrator
Although hate crimes are most commonly thought of as involving attacks on
members of minorities, this is not always the case. Depending on local circum-
stances, some hate crimes involve minority-upon-minority attacks, and some-
times minority on majority — this usually happens in places where members of
a minority in a larger territory are the majority locally. Some circumstances that
may be indicative of a hate crime include:
• The "race", religion, ethnicity/national origin, disability status, gender, or
sexual orientation of the victim differs from that of the offender;
The victim is a member of a group that is overwhelmingly outnumbered
by members of another group in the area where the incident occurred;
• The victim is a member of a community that is concentrated within par-
ticular areas and was attacked upon leaving that area;
The incident occurred during an incursion by members of a majority
group into an area that is predominately populated by members of minor-
ities (this is a pattern reflecting the historical experience of pogroms, in
which attacks were carried out on a minority population that was largely
confined to a particular district neighbourhood);
• The victim is a member of a minority who is attacked by a group from
members of a different population group; and
« There is historical animosity between the group of which the victim is a
member and that of the offender.
Characteristics of a victim that may be indicators of hate crime include:
The victim is identifiable as "different" from the attackers and, often, from
the majority community, by such factors as appearance, dress, language
or religion;
The victim is a prominent figure, such as a religious leader, rights activist
or public spokesperson, in a community that has faced ongoing discrimi-
nation; and
22 Preventing and responding to hate crimes
• The victim was in the company of or married to a member of a minority
group.
The characteristics, behavior and background of alleged offenders can also yield
several potential indicators of hate motivation. For example:
• Statements, gestures or other behavior before, during or after the incident
displaying prejudice or bias against the group or community to which the
target or victim belongs;
• Clothing, tattoos or insignia representative of particular extremist move-
ments, e.g., the use of swastikas or other Nazi insignia or paramilitary-
style uniforms;
• The offender's behavior (such as making Nazi salutes or attending rallies
or protests organized by hate groups) suggests possible membership in a
hate organization; and
• The offender has a history of previous crimes with a similar modus ope-
randi and involving other victims from the same minority group or other
minority groups.
What Sort of Property Might be Targeted?
Indicators can also be identified in attacks on property that suggest bias moti-
vations. The significance of a particular structure or location to communities
that face discrimination can be an initial indicator that bias motivation may be
involved.
Other indicators that an attack on property may be a hate crime can include:
• Property targeted has religious or other symbolic importance for a partic-
ular community, such as a church or a synagogue, a cemetery, or a monu-
ment commemorating the dead or celebrating historical figures from the
community;
• Property targeted is a centre of community life — such as a school, social
club or shop — for a particular group;
• Property targeted is different from surrounding property because it is
owned or occupied by members of a particular community; and
• Property has been the object of previous similar attacks.
A resource guide for NGOs in the OSCE region 23
Was an Organized Hate Group Involved?
A perpetrator's association with an organization founded on ideologies of preju-
dice and with a history of violence is an important indicator requiring further
investigation into motivation. In some countries, membership in or activities
associated with organized hate groups are criminalized, and crimes committed
by members of such organizations recorded and prosecuted separately. In some
countries, racist and xenophobic crimes would, therefore, fall within the ambit
of "extremist crime".
Indicators that an organized group was involved in a hate crime include:
• Objects or items that represent the work of organized hate groups (e.g.,
hate graffiti or attire indicative of a particular group) were observed or left
at the scene of the incident;
• An organized hate group had made recent statements threatening
the group that was targeted or claimed responsibility for the crime
afterwards;
• The incident coincided with a date of particular significance to hate
groups (e.g., Adolf Hitler's birthday); and
• The incident occurred during or shortly after an event sponsored by a
hate group, such as a rally, or occurred after a hate group was campaign-
ing or otherwise active in the neighbourhood.
When and where did the incident happen?
The timing and location of an incident may also suggest that it was a hate crime.
Indicators of this could include:
The incident was at or near a place commonly associated with members of
a particular minority group (e.g., housing for refugees and asylum seekers,
a centre for people with disabilities, or a club or bar with a predominately
gay clientele);
• The incident was at or near a house of worship, religious cemetery, or
home or establishment of a group considered a minority or "outsider" in
a given neighbourhood;
The incident occurred on public transport and appeared to be an attack by
strangers on a member of a visible minority who stood out from others;
The incident occurred on a date of special significance to the community
targeted (e.g., religious holidays or days commemorating significant his-
torical events); or
24 Preventing and responding to hate crimes
• The incident occurred only a short time after a change in a minority's
presence in a particular area (e.g., the first minority family moved into the
area, or the opening of a refugee centre).
Previous Hate Crimes or Incident
Other indicators of hate crimes include:
• Previous similar incidents have occurred in the same area in which mem-
bers of the same group were targeted;
» The victim or victims had received previous harassing or threatening mail
or telephone calls based on membership in their group; and
• A previous incident or crime was reported that may have sparked a retal-
iatory hate crime against members of the group presumed responsible.
Mixed Motives
In investigating hate-motivated incidents and crimes, it is important to take into
account all possible motives. For example, an incident in which a person is sin-
gled out for attack because of his or her identity may still be a hate crime even if
the person is also robbed in the course of the incident. A question will arise as
to whether the crime was motivated in whole or in part by prejudice and hatred;
in some countries, if there is any mixed motive it will not be treated as a hate
crime.
In many reported cases, individuals who have been targeted for attacks because
of prejudice and hatred have also been victimized in other ways. The fact that
they also had items of value stolen in the course of these attacks — a cell phone
or money — is sometimes used to argue that the incident was not a hate crime.
An important consideration is whether the particular individual was selected as
a target because he or she was identified as a member of a particular ethnic, reli-
gious or other group.
The Nature of the Violence
Whether the crime takes the form of a physical assault or damage to property,
when the perpetrators commit a hate crime they often intend to leave a message.
Indicators of this include:
• The incident involved extreme or unusual violence, or expressly degrad-
ing and humiliating treatment, including sexual abuse of victims in
homophobic crimes;
A resource guide for NGOs in the OSCE region 25
• The violence was carried out in a public place or in a form intended to
make a public impact, such as through video recording by perpetrators;
or
The violence involved mutilation in which racist symbols were cut or
burned onto victim's bodies, or the damage to property included an
express "message", through the use of symbols or objects that defile or
desecrate, such as animal blood or excrement.
Additional Resources
Extremism in America: A Guide (New York, NY: Anti-Defamation League,
2002).
"Guidelines on Hate Crimes and Hate Propaganda", Royal Canadian Mounted
Police; Ministry of the Solicitor General and Correctional Services of
Canada, 20 May 1998.
Karen A. McLaughlin, Kelly J. Brilliant, Healing the Hate: A National Hate
Crime Prevention Curriculum for Middle Schools (Newton, MA: Education
Development Center, 1997).
James J. Nolan III, Jack McDevitt, Shea Cronin, Amy Farrell, "Learning to See
Hate Crimes: A Framework for Understanding and Clarifying Ambiguities
in Bias Crime Classification", Criminal Justice Studies, Vol. 17, No. 1, pp.
91-105.
Robin Oakley, Policing Racist Crime and Violence: A Comparative Analysis
(Vienna: European Monitoring Centre on Racism and Xenophobia 2005).
"Protecting Students From Harassment and Hate Crime: A Guide for Schools",
United States Department of Education, Office for Civil Rights; National
Association of Attorneys General, January 1999.
"Racism as a Crime", European Network Against Racism, 30 October 2006.
"Working Group on Hate Crime Report", Scottish Executive. Working Group
on Hate Crime, September 2004.
"The Yogyakarta Principles: Principles on the Application of International
Human Rights Law in Relation to Sexual Orientation and Gender Identity",
Yogyakarta Principles, March 2007
26 Preventing and responding to hate crimes
CHAPTER 3
Working with the
criminal justice system
Governments are primarily responsible for fighting hate crime through their
criminal justice systems. NGOs can work both with communities that face dis-
crimination and with police and local-government officials. A goal of this inter-
action is to improve relations between authorities and victims and to make rem-
edies to hate crime more accessible and reliable.
Responses of the Criminal Justice System
Most criminal justice systems collect some form of data with which to evalu-
ate the performance of law enforcement agencies, prosecutors and the judiciary.
Information on the number of hate-motivated incidents reported, as well as the
numbers of arrests, prosecutions and convictions for hate crimes can demon-
strate the level and success of enforcement efforts. Some cities or other political
jurisdictions may require police to produce data on hate incidents and crimes,
even when a national system is not in force that requires such data collection.
The Role of Police
Police officers are frequently the first professionals to arrive at the scene of a hate
crime and police agencies are, in many instances, the only government institu-
tions capable of conducting a thorough investigation of possible hate crimes.
What police officers do and say in the first several minutes at a crime scene can
affect the recovery by victims, the public's perception of governmental commit-
ment to addressing hate crimes, and the outcome of the investigation. Officers
who recognize a probable hate crime, interact with the victims with empathy,
and take action to initiate a hate crime investigation send a strong message that
hate crimes are a serious issue.
Police officers and agencies face significant obstacles to monitoring and record-
ing hate crimes. These include:
A resource guide for NGOs in the OSCE region 27
• Policy gaps: The absence of policies or procedures within the police
agency for recording hate crimes and details of evidence regarding bias
motivations.
• Reporting gaps: The lack of formal police-agency procedures for reporting
information on hate crimes to regional or national offices.
• Priority gaps: The failure on the part of some political officials and associ-
ated police agencies to believe that hate crimes are an important and seri-
ous issue in their country or region, leading them to decide not to record
hate crimes or to report them to the public or higher authorities.
• Lack of training: A lack of training for police officers in identifying and
investigating hate crimes, resulting in insufficient skills to identify hate
crimes, collect evidence concerning bias motivations and/or fulfill report-
ing requirements.
• Concern about the repercussions of reporting: Some police agencies may
discourage reporting because they believe that there will be adverse con-
sequences to the agency or the community if others perceive that a seri-
ous hate crime problem exists.
• Prejudices: There can be a failure to report hate crimes on the part of some
police personnel because they share the prejudices of the perpetrators. A
de facto norm may exist that deters police personnel from responding
adequately to members of minority groups who report crimes, denying
them respect and equal protection. In this kind of environment, officers
might not question victims and perpetrators appropriately about possible
hate motivation in reported bias incidents, or might be reluctant to report
that the crime involved hate motivation.
Enforcement, Response and Prevention
Police departments throughout the OSCE region vary significantly in the prior-
ity and attention they attach to addressing hate crimes. Experience has shown,
however, that even where addressing hate crimes has been a low priority in the
past, this can change with greater awareness, training or other circumstances.
Positive changes can often be prompted by the work of NGOs.
NGOs can advocate for police agencies to develop clear or improved written pol-
icies for officers regarding when and how to record hate crimes, and can offer
advice on procedures that will overcome obstacles that prevent victims from
coming forward.
NGOs can both monitor police performance and report to authorities in the
event of any violation of official policies by police officers. NGO monitoring and
28 Preventing and responding to hate crimes
reporting can thus provide a safeguard and encourage improved police practices.
If there should be serious breaches of police procedures or legal norms, NGOs
may be in a position to approach authorities with a complaint or, if necessary, to
publicize the problem or initiate legal action on behalf of victims.
An especially important added value to combating hate crimes can sometimes be
provided by NGOs if they are able to build a positive relationship with police and
other officials involved in responding to hate crimes. There are a number of ways
to begin working with police to improve community responses to hate crimes
and to advance prevention efforts. These include developing a better understand-
ing of the structures and authority of diverse police establishments and devel-
oping working relations and raising awareness of hate crime issues with police,
including through public-campaign action.
Many states have multiple police agencies, often with overlapping areas of author-
ity. City, regional, national and security police all may operate within the same
geographic area. It is important for NGOs to understand the geographic jurisdic-
tions and areas of authority of different police agencies, as well as the mechanisms
for referring matters to those agencies. Some police agencies have ombudsmen,
oversight boards and other accountability mechanisms with responsibilities that
include responding to complaints about police conduct.
In some instances, police agencies may be resistant to enforcing hate crime laws.
In such cases, it is important to remember that working with police to create an
effective hate crime enforcement programme is a process that may take con-
siderable time. This process often begins with NGO staff developing a positive
working relationship with a single police official. Over time, the trust that is built
between individuals can result in closer institutional ties between NGOs and
police agencies.
Improving Community-Police Relations
Effective law enforcement and police response to hate crimes are significant-
ly improved by ongoing communication and trust between targeted communi-
ties and officers. This can be advanced through training, the creation of a range
of special structures (such as liaison officers or committees), and new forms of
interaction.
Increasing understanding between police and communities is an important part
of the NGO role, particularly where police may require greater awareness of cul-
tural factors unique to these communities. These may include issues of gender,
perceptions of authority, and even such issues as whether interviewees can be
expected to make eye contact when speaking to police. When hate crimes occur,
A resource guide for NGOs in the OSCE region 29
NGOs, police officers and social-service providers will be able to work effectively
and efficiently with individuals from diverse communities only if they are aware
of these unique factors. An understanding by police of a community's cultur-
al differences is important if they are to conduct effective interviews with hate
crime victims and suspects, collect accurate hate crime information, and provide
appropriate support services to hate crime victims.
Becoming culturally aware involves an ongoing process of learning about the
diverse groups within a community. NGOs, and particularly those with close
ties to the communities in question, can help by organizing workshops that bring
together police and community representatives, preparing materials on cultural
diversity for police training, and taking part in ongoing consultations between
community leaders and police that can avert misunderstandings. Being aware of
the practices and perceptions of different groups allows those dealing with hate
crimes to avoid many of the pitfalls and frustrations common to cross-cultural
communication.
In countries were the police are already working actively on behalf of minority
communities, NGOs can work to further improve police-community relations
by helping ensure community members understand that police help is available
and explaining how to obtain it. Some groups of migrants, for example, may
arrive from countries where they faced persecution, so they may be reluctant to
interact with police or other authorities in their new country of residence.
The Ireland-based Gay and Lesbian Equality Network launched a joint partnership
initiative with the police to address hate-motivated incidents and crimes against
lesbian, gay, bisexual and transgender (LGTB) people. The "Be Proud, Be Safe"
campaign includes specially trained gay police-liaison officers who work with LGBT
people who have been victims of hate-motivated incidents during a weekly drop-in
session at the Dublin-based gay community centre. 12
Committees that Bridge the Police- Community Divide
Committees or task forces can be established that bring together police, local
government and local community representatives to co-ordinate action against
hate crimes. NGOs can work with the police to create a task force or joint work-
ing group that will meet regularly (e.g., monthly) to discuss the needs of targeted
communities and police action to address these issues. Task force meetings pro-
vide an opportunity for community members to request information on the sta-
tus of ongoing hate crime investigations and for police to show transparency in
their actions. The membership of a task force can come from ethnic, religious and
other communities targeted with hate crimes, as well as NGOs and supportive
12 See <http://www.outhouse.ie/groups.asp>.
30 Preventing and responding to hate crimes
religious, community and political leaders. Such bodies can facilitate efforts to
improve understanding between communities and the police, for example by
inviting police to attend cultural- and religious-minority community events.
In Sofia, Bulgaria, the Romani Baht Foundation served an important liaison role in the
course of ongoing disturbances in August 2007 in which Roma protesters clashed
with police. The foundation hosted meetings between Roma leaders and top
government officials, leading to an agreement to hold regular monthly meetings, to
provide increased police protection, and to create special "social police centres" to
protect the Roma community from racist violence. 13
NGOs and Police Training
NGOs can also assist in the development and implementation of training for
police on dealing with the threat of hate crimes, both at the local and the national
level. Training can cover such issues as hate crime indicators (how to distinguish
a hate crime), cultural and gender factors in interviewing, and tolerance issues.
Training sessions should be required for all officers on the investigation of and
response to hate crimes and incidents. In some countries, national police acad-
emies have begun to include the fundamentals of combating hate crimes in their
curricula.
In the United States, the Anti-Defamation League (ADL) conducts training and
provides material on hate crimes and hate groups for police — including military
police — and for public prosecutors, through a programme called the"Law
Enforcement Agency Resource Network". Training programmes include expert
discussions of hate crimes and hate crime laws at the national level and in particular
states, as well as of extremists in prison, hate symbols and ideology, extremist
use of the Internet and criminal trends. "Hate CrimeTraining for Law Enforcement
Professionals" is an interactive ADL programme "that addresses hate crime
identification within the law enforcement ranks and issues relevant to counseling
victims of hate crimes and reducing community tensions". 14
Additional Resources
"A Guide for the Improvement of Support to Victims of Homophobic Crime",
Swedish National Police Board, October 2005.
"Conciliating Compassion Annual Report FY 2005", United States Department
of Justice, Community Relations Service, 2005.
13 "A meeting between representatives of the National Police Service and Romani Baht Foundation," Romea.
cz website, 22 August 2007, <http://www.romea.cz/english/index.php?id=detail&detail=2007_498>.
14 See <http://www.adl.org/learn/default.asp> and
<http://www.adl.org/learn/training/hatecrime_training.asp>.
A resource guide for NGOs in the OSCE region 31
Core Curriculum for Patrol Officers, Detectives & Command Officers
(Washington, DC: United States Department of Justice, 1998).
"Federal Sentencing Guideline Manual", United States Sentencing Commission,
1998.
"Guidance on Prosecuting Cases of Racist and Religious Crime", Crown
Prosecution Service, 2008.
"Hate Crimes: A local Prosecutor's Guide for Responding to Hate Crimes",
National District Attorneys Association, American Prosecutors Research
Institute, April 2001.
"Hate Crime: Delivering a Quality Service. Good Practice and Tactical
Guidance", Home Office. Police Standards Unit, Association of Chief Police
Officers, March 2005.
"Have You Experienced Homophobic Hate Crime? A Guide on How the
Criminal Justice Agencies Respond to Homophobic Hate Crime, and the
Steps You Can Take Towards Stopping It", North Wales Police, Stonewall
Cymru, August 2008.
James E. Kaplan, Margaret P. Moss, Michael L. Lieberman (ed.), Stephen
Wessler (ed.) "Investigating Hate Crimes on the Internet", Partners Against
Hate, September 2003.
"Law Enforcement Officer Programme on Combating Hate Crime", OSCE
Office for Democratic Institutions and Human Rights, September 2006.
Katy Radford, Jennifer Betts, Malcolm Ostermeyer, Malcolm, Policing,
Accountability and the Black and Minority Ethnic Communities in Northern
Ireland (Belfast: Institute for Conflict Research, 2006).
Katy Radford, Jennifer Betts, Malcolm Ostermeyer, Malcolm, Policing,
Accountability and the Lesbian, Gay and Bisexual Community in Northern
Ireland (Belfast: Institute for Conflict Research, 2006).
"Policy Directive PD 02/06: Police Response to Hate Incidents", Police Service of
Northern Ireland, March 2006.
"Racist and Religious Crime: CPS Prosecution Policy", U.K. Crown Prosecution
Service, 2008.
"Responding to Hate Crimes: A Police Officer's Guide to Investigation and
Prevention", International Association of Chiefs of Police, July 2001.
"Responding to Hate Crimes: An Ontario Police Officer's Guide to Investigation
and Prevention Ontario Police College", Ontario Police College, September
2007.
"Stopping Hate Crime Against the LGBT Community", West Midlands Police,
2005.
"Stopping Hate Crime Against Race and Religion", West Midlands Police, 2005.
"The Role of the Police in Victim Support: A National Strategy", Swedish
National Police Board, September 2003.
32 Preventing and responding to hate crimes
CHAPTER 4
Data collection,
monitoring and reporting
What official information is collected?
Most governments collect some form of crime data as a necessary tool of law
enforcement, with the collection function the responsibility of the police and
national security authorities. Other data are collected by public prosecutors and
the judiciary. In some cases, hate crime data are also collected by state education
systems, with central data collection under the authority of ministries of educa-
tion. The nature of data varies, however, in the crimes monitored and in the cat-
egories of bias taken into account in monitoring and reporting systems.
The European Union's Fundamental Rights Agency (FRA, formerly the Europe-
an Monitoring Centre on Racism and Xenophobia), regularly assesses the hate
crime data-collection mechanisms of EU Member States. Although defined in
terms of data on "racist violence and crime", its criteria are also relevant for data
collection on all violent hate crimes. 15
Even when nationwide data are not available from national authorities, NGOs
can sometimes access data from police agencies, district or city prosecutors, and/
or the courts. Similarly, NGOs may be provided information by the offices of city
or regional public prosecutors on the number of cases handled within a given
period that include hate crime elements. Often, data that are not regularly pub-
lished may be available upon request, particularly when NGOs have regular con-
tact with police authorities or prosecutors concerning hate crimes.
Obstacles to Obtaining Reliable Hate Crime Data
The absence of accessible law enforcement data on hate-motivated incidents and
crimes can be attributed to a number of factors. In some cases, data may be avail-
able within the security services but withheld from the public on national-secu-
rity grounds. In other cases, data may be unavailable simply because police have
15 Report on Racism and Xenophobia in the Member States of the EU (FRA, August 2007), p. 118-19, <http://
fra.europa.eu/fraWebsite/products/publications_reports/ar2007_part2_en.htm>.
A resource guide for NGOs in the OSCE region 33
received no instructions to compile information on motivations of hatred and
prejudice when receiving complaints or conducting investigations. Even where
hate crime laws are in force and official crime-report data are required, obstacles
to data collection may be present both within the law enforcement establishment
and within the communities under threat.
Obstacles to hate crime monitoring and reporting generally fall in two areas: fac-
tors discouraging victims from reporting to police, and factors that result in inci-
dents not being recorded as having hate motivations. These factors result in both
under-reporting and under-recording of hate-motivated incidents and crimes.
NGOs can help address both problems.
The previous chapter of this guide (Working with the Criminal Justice System)
offered a number of reasons why hate crimes may be under-recorded and set out
some strategies to address this problem. With regard to under-reporting by vic-
tims, there are many reasons victims may be reluctant to report hate crimes to
police and public authorities. These factors include:
• A belief that nothing will happen: Many victims lack confidence that
law enforcement or government officials will take appropriate action to
respond to their hate crime report, either as an ordinary crime or as a
hate crime;
• Mistrust or fear of the police: Victims who belong to a group that has his-
torically been subjected to harassment, violence or general lack of protec-
tion by police may not want to have any contact with police, including
reporting hate crimes. Individuals who believe that police have commit-
ted hate crimes or are complicit in hate crimes perpetuated by others may
be scared to report hate crimes. Immigrants or refugees who have fled
their country of origin because of government-supported violence may
not trust police in their new country of residence;
• Fear of retaliation: Many victims fear that if they report a crime the perpe-
trators or others with similar views will retaliate against them, their fam-
ily members or the community to which they belong. In addition, if a hate
crime perpetrator is linked to a hate organization, victims may fear being
targeted by members of this or other organizations;
• Lack of knowledge of hate crime laws: Many people may be unaware that
hate crime laws exist or how or where to report these crimes;
• Shame: Some victims feel ashamed and embarrassed in the aftermath of
a hate crime, either believing that their victimization was their own fault
or that their friends, family members and/or community will stigmatize
them, branding them as socially unacceptable should their treatment be
34 Preventing and responding to hate crimes
made publicly known. While this is also a factor in ordinary crimes, a
sense of shame and degradation may be more acute in an incident of hate
crime because individuals are being victimized because of their very iden-
tity. The issue of shame may be particularly significant as an obstacle to
reporting hate crime attacks in cases involving sexual violence;
• Denial: In order to cope with the trauma of a hate crime, some victims
deny or minimize the impact and seriousness of the crime;
• Fear of disclosing their sexual orientation: For homosexual, bisexual, and
transgender individuals, reporting a hate crime may mean publicly dis-
closing their sexual orientation or gender identity. Victims of anti-homo-
sexual hate crimes in some countries may be worried that disclosing their
sexual orientation could lead to them being further victimized, or even
criminally prosecuted for homosexuality;
• Fear of disclosing their ethnic, religious or political affiliation: Members of
ethnic, religious or political minority groups sometimes fear that disclos-
ing their identity could lead to discrimination or other negative conse-
quences; and
• Fear of arrest and/or deportation: Individuals who are not citizens of the
country where they have been victimized may fear that, even as crime
victims, their involvement with police or government may result in arrest
and/or deportation.
In addition to the points above, which relate to victim fears and perceptions, oth-
er factors that may lead to under-reporting of hate crimes include:
• Hate crime laws do not cover certain forms of discrimination: If hate crime
laws do not cover certain forms of discrimination, such as violence moti-
vated by gender identity or sexual orientation, members of groups vulner-
able to these attacks are less likely to report evidence in these incidents or
describe an attack as a hate crime; and
• Victims may be discouraged by police or other authorities from filing a com-
plaint: In some instances, victims who were prepared to file a formal com-
plaint may be deterred from doing so because police officers encourage
them not to or tell them that identifying hate motivation is not appro-
priate for a complaint. Police may, for example, assert that a crime was a
minor affair or a youthful prank and that nothing would come of a for-
mal complaint. They may point out that a formal complaint could cre-
ate further problems of retaliation for the victim or that they have more
serious crimes to investigate. In some instances, police may record only
A resource guide for NGOs in the OSCE region 35
part of a statement, excluding details of hate motivation provided by a
complainant.
How Can NGOs Improve the Recording of Hate Crimes?
If crimes are not recorded, it allows state authorities to believe or assert that
there are no hate crimes occurring. NGOs can monitor the overall incidence of
hate crimes, as well as the official response to particular cases. By monitoring
and reporting hate crimes, NGOs can identify trends and take action on indi-
vidual cases.
A manual produced by the Organization of Chinese Americans explains that data
available through NGO monitoring " is necessary for effective prevention and
response". 15 More specifically, hate crime data collection:
Places the community on alert to lookout for the safety of its residents;
Increases the likelihood of victims reporting hate crimes;
Provides the community an opportunity to denounce hate publicly and to heal
wounds;
Counters the tacit message of acceptance that the community would otherwise
be sending if it did not respond when a hate crime occurs in its midst;
Educates the general public about the true prevalence of hate crimes;
Presents the community with the opportunity to discuss ways to deal with hate
crimes (e.g., public education, community organization, legislative advocacy,
youth programmes and police-community partnerships); and
Gives lawmakers, government officials and other funders the information
necessary for them to decide on funding for education, training, prevention and
victim assistance.
NGOs also play a role in providing channels for people to bring complaints
against the police, with due safeguards to ensure confidentiality where victims
lack confidence in official agencies. In addition to provisions for NGOs to rep-
resent victims in bringing complaints before official anti-discrimination bodies
or public prosecutors, NGOs can also bring complaints about discriminatory
action, including violence, by the police.
16 Responding to hate crimes: A Community Action Guide, Second Edition (Washington: Organization of
Chinese Americans, 2006), p. 9. <http://www.ocanational.org/images/stories/docscenter/ocahatecrime2006.
pdfx
36 Preventing and responding to hate crimes
In the United Kingdom, where hate incidents can be reported to police either by the
victim or by someone acting on their behalf, the Community Security Trust has been
accorded third-party reporting status since 2001 .This allows the organization to act
as a representative of victims who are unable or unwilling to report to the police
directly. 17
Collecting Information on Hate Crimes
The collection and dissemination of data on hate crimes is an important part of
any effort to improve prevention and response. To confront the problem, the local
and national authorities and the public need to know its real nature and extent —
and the threat the problem poses to society. Even when particular communities
face everyday violence driven by prejudice, the society as a whole may be largely
unaware of its severity or the way it compounds other forms of discrimination.
Where official data collection is ineffective, data from NGOs and other monitors,
surveys and information from the media can show that there is a problem that
calls for both political action and new legislation if it is to be dealt with.
Many NGOs gather information and generate data on their communities' own
hate crime realities. The data collected over time by NGOs can be subject to
much the same analysis as official data, although this does not substitute for
official data collection. NGO information, including data collected from sur-
veys, can show changing patterns of violence, including who is the target of hate
crimes, who carries them out, and the need for urgent preventive action. This
information can be useful to police and NGOs in developing multi-year plans
for response and prevention. Accompanied by strong advocacy, this data collec-
tion and analysis can, in turn, be used to help shape policy at the levels of local
or national government.
NGOs can also monitor the response of police, prosecutors and the judiciary to
hate crimes and periodically publish this information. This provides a basis for
civil society to review government action and ensure hate crimes are not com-
mitted with impunity.
Research undertaken by Amsterdam's Anne Frank House, in association with Leiden
University, examined police investigations and prosecutions, with findings for 2006
published in a December 2008 report, Opsporing en vervolging in 2006 (Investigation
and Prosecution in 2006). 18
17 "Anti-Semitic Incidents Report 2007," Community Security Trust, 2008, <http://www.thecst.org.uk/docs/
Incidents_Report_07.pdf>.
18 "Racism and Extremism Monitor: Investigation and Prosecution in 2006", Anne Frank House and Leiden
University, December 2007, <http://www.annefrank.org/content. asp?PID=817&LID=2>.
A resource guide for NGOs in the OSCE region 37
Community-based organizations are well placed to know of hate crimes and
incidents involving their own communities, particularly those that provide sup-
port to victims. Information on specific cases may be collected by NGOs with
a view to serving as an intermediary with public authorities, seeking justice and
soliciting official support for victims.
Some common means of information gathering include:
• Published Data: Review of newspaper, Internet and other public accounts
of hate crimes and incidents, including Internet sites and publications
from extremist organizations, may disclose important information.
Additionally, reviewing the websites of governmental agencies and other
NGOs may yield anecdotal information, hard data and useful analysis. As
NGOs seek to build credibility for their monitoring, it is vital that they
identify the sources of the information they cite;
• Interviews: NGOs are often uniquely placed to talk to the victims of hate
crimes, their families and witnesses about their experiences. In conduct-
ing and documenting interviews with victims, certain special consider-
ations need to be taken into account. These are discussed further below
(See Chapter 5: NGOs Supporting Victims);
• Group discussions or "focus groups": A "focus group" is a small group
assembled for a form of qualitative research in which people are asked
for their views on or to describe their experience with particular issues.
Meetings can be held with small numbers (generally between four and
12) of people from groups that have traditionally been targeted with hate,
discrimination and hate crimes. It is often helpful to ask participants to
speak or write about incidents they have witnessed or experienced. Many
targets of hate find it easier to write about incidents than to speak about
them. Summaries of the information provided by focus-group partici-
pants should be produced, with due consideration for confidentiality;
• Surveys: NGOs may be able to conduct surveys of members of discrete
population groups concerning their experience with hate crimes. Through
surveys, NGOs can retrospectively analyze the incidence of hate crimes
over a given time. Surveys may involve relatively small groups of people
and can be carried out through interviewing or through such means as
an Internet questionnaire. It is important to define clearly the methodol-
ogy used for a survey, including the parameters of the group surveyed and
the criteria by which its members were selected, their number, the precise
questions put to them, and the conditions under which their input was
provided. Surveys can be meaningful even when polling a relatively small,
but precisely defined sample of the population.
38 Preventing and responding to hate crimes
In the Russian Federation, Amnesty International conducted a survey among a
sample of people of African origin living in Moscow, asking them to describe their
experience with racially motivated violence from May 2001 to April 2002. In total,
the 1 80 respondents reported 204 attacks. 19 A 2006 survey by the Open Society
Institute's Criminal Justice Initiative found that over half of all people stopped by the
Moscow Metro police were riders whose appearance was non-Slavic, although these
persons made up less than five percent of all Metro patrons. The survey was based
on the reports of monitors at over 1 ,000 police stops. It found that ethnic profiling
was both pervasive in the Moscow Metro but also largely futile: The study concluded
that only 3 per cent of the police stops "resulted in even an administrative infraction
such as possessing improper documents". 20
Organizations that operate emergency hot lines for complaints of hate crimes
and incidents receive detailed information on specific cases that often must
remain confidential. On the other hand, they can count the specific complaints
received and break them down into categories of incidents in a way that gen-
erates useful data. In doing so, the confidentiality of hate crime victims must
always be respected, being sure to exclude information that would identify par-
ticular individuals.
NGOs that are unable to collect comprehensive information on cases of hate
crimes may be able to gather useful information concerning particular groups
under threat. A foreign students' association may be able to do a survey of its
members concerning each student's experience with criminal violence they
believe was motivated by prejudice and hatred during a particular time period.
Or an amateur football club made up of mostly African immigrants could sur-
vey its members' experiences with hate crime over a year. Such surveys can pro-
vide information concerning particular crimes and incidents, but also provide
a basis for reporting the level of violence experienced among a specific number
of individuals. The number of specific cases reported by a group sharing similar
characteristics may be a basis for extrapolating the proportion of those within
the broader group from which the sample was drawn who have suffered similar
treatment. The resulting numbers, however, have to be considered with caution.
NGOs can make good use of this information and data. Detailed descriptions
of particular crimes, as well as statistical information on crimes, can be used to
inform the public, assist in analysis, and lobby governments to take action.
19 "Dokumenty!" Discrimination on Grounds of Race in the Russian Federation (London: Amnesty Interna-
tional, 2003), p. 43, <http://www.amnesty.org/en/library/info/EUR46/001/2003>.
20 Ethnic Profiling in the Moscow Metro, (New York, Open Society Institute, June 2006), p. 10, <http://www.
soros.org/initiatives/osji/articles_publications/publications/profiling_20060613>.
A resource guide for NGOs in the OSCE region 39
In Northern Ireland, NGO advocacy based on research on the incidence of
homophobic crimes led directly to the enactment of legislation punishing
homophobic hate crimes and to requirements for comprehensive police statistics
on this type of violence. In July 2003, the Institute for Conflict Research published
An Acceptable Prejudice? Homophobic Violence and Harassment in Northern Ireland, a
report drawing on police data and other research to document and raise awareness
about homophobic hate crime. Its recommendations included the need for new
hate crime legislation, more inclusive reporting by and training for police, and
measures to address homophobic bullying in the school system. The Institute built
on these efforts by providing training, support and assistance to other NGOs to
work with communities, police and local authorities to improve response to the
problem. 21
Monitoring Individual Cases
NGOs can monitor the progress of responses to particular hate crimes in order
to determine if there are specific or systemic shortcomings in a given locality or
on a national scale. This type of monitoring can focus on any or all aspects of a
particular hate crime case, including police investigation, prosecution, delivery
of services to victims and press coverage. This type of monitoring requires NGOs
to develop extensive knowledge about particular cases and may be an essential
part of the provision of legal or other assistance by the NGO. The monitoring of
individual cases should ideally involve follow-up to assess the effectiveness and
adequacy of the response by national or local authorities.
Information on incidents and crimes must be collected in a systematic manner in
accordance with consistent criteria if accurate, comprehensive and comparable
data are to result. Some monitoring systems produce statistics that are broken
down by the particular groups that are victimized. Other statistical breakdowns
may be undertaken to identify incidents by bias motivation. Both approaches are
useful, and in some cases official hate crime statistics reflect both the general
categories of bias motivation (e.g., racism or anti-Semitism) and the particular
groups with which victims under these categories are identified (e.g., people of
African or Jewish origin).
Whatever the case, practical methodologies for data collection and analysis
should include a breakdown of data into useful categories. These include the
following:
• The Groups Targeted: Data that identify the particular groups affect-
ed by hate crimes are an essential tool for police planning and resource
21 Neil Jarman and Alex Tennant, An Acceptable Prejudice? Homophobic Violence and Harassment in
Northern Ireland (Belfast, Institute for Conflict Research, 2003), <http://www.conflictresearch.org.uk/docu-
ments/ICR_Homoph.pdf>.
40 Preventing and responding to hate crimes
allocation. They should further enable government agencies and NGOs
alike to increase preventative action to reduce the level of hate crimes
directed at those groups. The identification of the particular groups tar-
geted is also an indicator of the different forms of prejudice motivating
hate crimes.
• Location of Hate Crimes: Geographical data that show the incidence of par-
ticular kinds of crime in cities, rural areas or distinct regions of a country
are an important tool for law enforcement and political decision makers
concerned with public policy and resource allocation. Patterns of hate
crime violence may be associated with particular areas. Such information
can be an important factor in enhanced law enforcement and preventive
efforts in particular geographic areas; and
• The Perpetrators: Information on the perpetrators can lead to the identi-
fication of the social foundations underlying hate crime activity and can
result in more focused prevention efforts. For example, data showing a
high percentage of hate crimes being committed by students can indi-
cate a need for increased prevention programming in schools. However,
as NGOs are unlikely to have access to information other than that which
is in the public domain during an investigation and prosecution, their
capacity to collect this is limited.
Additional Resources
"Addressing the Hate Crime Data Deficit: Recommendations of the Anti-
Defamation League", Anti-Defamation League, November 2006.
Jack McDevitt, Shea Cronin, Jennifer Balboni, Amy Farrell, James Nolan and
Joan Weiss, "Bridging the Information Disconnect in National Bias Crime
Reporting: Final Report", Center for Criminal Justice Policy Research,
Northeastern University, 2002.
Dr. Christine Loudes and Evelyne Paradis, Handbook on Monitoring and
Reporting Homophobic and Transphobic Incidents, (Brussels: European
Region of the International Lesbian and Gay Association, 2008).
"Hate Crime Data Collection Guidelines: Uniform Crime Reporting" United
States Department of Justice, Criminal Justice Information Services
Division, October 1999.
Jack McDevitt, Jennifer M. Balboni, Susan Bennett, Joan Weiss, Stan
Orchowsky, Lisa Walbolt, "Improving the Quality and Accuracy of Bias
Crime Statistics Nationally: An Assessment of the First Ten Years of Bias
Crime Data Collection: Executive Summary", Northeastern University, July
2000.
"National Incident-Based Reporting System. Volume 1, Data Collection
Guidelines", United States Department of Justice, Criminal Justice
Information Services Division, August 2000.
A resource guide for NGOs in the OSCE region 41
"ODIHR Law Enforcement Officer Programme on Combating Hate Crime:
Data Collection Template - Incident Report", Annex D in Combating Hate
Crimes in the OSCE Region: An Overview of Statistics, Legislation, and
National Initiatives, (Warsaw: OSCE Office for Democratic Institutions and
Human Rights, 2005).
"OSCE Tolerance Implementation Meeting on Addressing the Hate Crime Data
Deficit (Vienna, 9-10 November 2006) Meeting Report", OSCE, April 2007.
"Recommendations of the NGO Preparatory Meeting to the OSCE Tolerance
Implementation Meeting: Addressing the Hate Crime Data Deficit", OSCE,
November 2006.
"Reporting Manual: Uniform Crime Reporting Incident-Based Survey",
Canadian Centre for Justice Statistics, Policing Services Programme,
February 2008.
"Standardized Police Training & Data Collection on Hate-Motivated Crime",
Canadian Centre for Justice Statistics, November 2006.
"Training Guide for Hate Crime Data Collection: Uniform Crime Reporting",
United States Department of Justice. Criminal Justice Information Services
Division, 1996.
42 Preventing and responding to hate crimes
CHAPTER 5
NGOs supporting victims
NGOs are often uniquely positioned to serve as bridges among police agencies,
community leaders and others. NGOs can also provide direct support for victims,
including by establishing centres for support and counseling. NGOs can provide
victims with the information they need to lodge formal complaints against the
perpetrators of hate crimes and receive compensation and government benefits,
and also provide practical help with medical care and other needs.
Helping Victims to Report Hate Crimes
Many NGOs dealing with hate crimes work hard to eliminate the obstacles that
lead victims to choose not to formally report hate crime incidents. Their work
includes helping to create an environment of confidence in which victims and
their families feel able to file a complaint with authorities without fear of dismis-
sive treatment or reprisal and with a well-founded belief that doing so will do
them and their community some good.
An important issue for NGOs providing victim support is ensuring the best inter-
ests of the victim are respected. This is particularly important when determining
whether a formal complaint is made to authorities, whether the name of the vic-
tim is released to the media, or whether details of an incident are used in advo-
cacy calling attention to hate crimes. After victims are informed of their options,
NGOs should always take into account their wishes in these cases. NGOs should
inform victims about any support services they provide and their collaboration
in broader actions to combat hate crimes.
Emergency Assistance
Many NGOs have 24-hour emergency telephone and Internet hotlines for hate-
crime victims, through which they, their families or their friends can report
hate-motivated incidents and situations in which they feel an attack is imminent.
NGOs can offer advice, a range of counseling and direct support services, and
assistance to victims who wish to contact the police or other local authorities.
In 2008, the Latvian Centre for Human Rights, with European Union funding,
produced a 1 6-page brochure on hate crimes, including information on how to
report them, what legal and practical assistance is available to victims, the issue
of compensation in criminal cases and civil law, and useful telephone numbers
A resource guide for NGOs in the OSCE region 43
and addresses. Practical advice includes where to call for medical assistance and
other state services. The brochure explains how to contact the "Skalbes"crisis
and consultation centre — located in Riga — which provides services from
psychologists, psychotherapists, lawyers and psychiatrists. 22
Accompanying Victims to Police or Other Government Agencies
Many victims feel more comfortable in reporting hate crimes to law enforce-
ment and other official agencies if they are accompanied by a person whom they
trust with experience in these matters. Accompaniment by NGO representatives
can help ensure that official bodies treat complainants with respect, record testi-
mony fully and accurately and observe established procedures. Accompaniment
can also provide victims and their families with the sense of security they need
to approach official bodies and to bring a complaint into the open.
Representing Victims
In many cases, NGOs can represent victims in interactions with police and other
public bodies, such as schools or housing authorities. In some cases, where spe-
cific NGOs are acknowledged as "third parties" that can report crimes on behalf
of victims, NGOs may make the initial criminal complaints of hate crimes to
public authorities. NGOs may also represent victims in efforts to secure medical
assistance or compensation for injuries and damage to property. In some coun-
tries, NGOs can also represent victims in proceedings before specialized nation-
al anti-discrimination bodies.
NGOs can also serve as the legal representatives of hate crime victims in crimi-
nal cases, in civil court cases seeking financial damages and compensation, and
in other situations.
In the Slovak Republic, the Bratislava-based League of Human Rights Advocates
(LHRA), a partner of the European Roma Rights Centre (ERRC), has provided legal
representation for Roma families under continuing threat in Zahorska Ves. In May
2007, five masked men attacked the Sarkbzy family in a makeshift shelter at the
site of the family compound, which was destroyed in a similar attack in 2003. The
attackers reportedly beat members of the family, including a mother and child, with
wooden clubs and iron rods and destroyed their furniture. A Bratislava court affirmed
the right of the family to remain in a temporary shelter on the land in response to a
petition from an LHRA attorney, who provided legal representation to the family. 23
22 Hate Crimes (Riga: Latvian Centre for Human Rights, 2008), <http://www.humanrights.org.lv/upload_
file/Hate_Crimes.pdf>.
23 See "2008 Hate Crime Survey: Roma and Sinti", Human Rights First, <http://www.humanrightsfirst.org/
discrimination/reports. aspx?s=roma-and-sinti&p=individual#slovakia>.
44 Preventing and responding to hate crimes
In Spain, affiliates of the Federacion de Asociaciones de SOS Racismo del Estado
Espahol provide free legal assistance in response to racist attacks and other forms of
discrimination, as well as online systems through which complaints can be made.
Complaints are then taken into account in the production of an annual report. In
September 2006, SOS Racismo Catalunya provided legal representation to three
young immigrants from Gambia and a Spanish friend who were attacked by a
large group of young people upon leaving a concert in Barcelona. The four were
subjected to xenophobic verbal abuse and beatings; one of them was hospitalized
in an intensive care unit for five days. 24
In Council of Europe countries, NGOs have represented hate crime victims in
cases brought before the European Court of Human Rights, winning rulings
with important consequences for the protection of human rights in the future,
as well as financial compensation. (See Chapter 8: NGO Advocacy: An Interna-
tional Framework.)
In the United States NGOs have won large financial awards for hate crime vic-
tims through civil suits against extremist groups.
Medical Services
In many cases NGOs have programmes for medical services, including psycho-
logical counseling. NGOs often refer hate crime victims to other organizations
and assist in gaining access to state health services for medical help.
Advocating for Services
NGOs can be advocates for victims with local government and other govern-
ment agencies in securing social benefits, such as medical care, repair of dam-
aged property, or new housing. In cases in which hate crime victims also face
discrimination in accessing social benefits that should be available to all, NGOs
can seek remedies through direct contact with political authorities, through the
courts and through public campaigns.
Empowering Victims
NGOs, through support and encouragement, can help victims regain a sense of
confidence in their community and control of their lives. NGOs can help con-
vince governments to give a higher priority to responding to hate crimes and
help convince the public that every hate crime harms the larger society. NGOs
can give each victim a voice and ensure that this voice is heard.
Community Support for Victims
Community members can contribute to reducing victims' sense of isolation by
showing their support for victims. Organizing community members to write
24 "Hate Crimes in the OSCE Region - Incidents and Responses: Annual Report for 2007", OSCE Office for
Democratic Institutions and Human Rights, October 2008, p. 16, < http://www.osce.org/odihr/item_ll_33850.
htmb.
A resource guide for NGOs in the OSCE region 45
letters of support or to send donations to victims is an effective way to make a
community statement against hate. Victims often need monetary assistance to
pay for costs incurred as a result of the crime, including medical bills, lost wages
and repairing or replacing damaged property. It is sometimes possible to partner
with local media outlets to publicize the method for sending donations or letters
of support.
Meeting with Victims: Listen, Validate, Refer
When victims turn first to NGOs, the NGO response will often determine
whether they will subsequently report the crime to law enforcement or other
agencies. The first meeting between an NGO representative and a victim can be
crucial. NGOs with extensive experience in dealing with hate crime victims have
developed some basic guidelines to ensure that victims are dealt with in a way
characterized by respect, sensitivity and practical utility. These guidelines form
the basic norms for interviews with hate crime victims.
There are several basic elements to take into account by NGOs when victims
come to them to report hate crimes, as set out below.
Move Fast
It is important to meet with victims soon after the hate crime occurs, for a num-
ber of practical reasons:
• Victims may need immediate assistance, including medical treatment,
repair of damaged property and new housing;
• Victims' memories about the details of hate crimes will be clearer the
sooner they are interviewed; and
• Some perpetrators of hate crimes continue to commit hate crimes and
increase the level of violence if they are not identified and apprehended.
Beginning an investigation soon after a hate crime is committed increases
the chance that the perpetrators can be stopped before they attack again.
Explain and Refer
NGO representatives should explain at the outset of the first meeting who they
are, what they can and cannot do, and what others can do. Being clear about the
limits of what can be done and not raising false expectations is essential to build-
ing trust. NGO representatives meeting with victims should, therefore:
• Explain the purpose of the interview and how what is learned will be used
on behalf of the victim;
46 Preventing and responding to hate crimes
• Explain that the interviewee's name and other identifying details will be
kept confidential unless the interviewee agrees otherwise, such as for use
in an official complaint;
• Explain the various forms of support that are available, both directly from
the NGO and from other private and public agencies;
• Refer the victim of a hate crime to appropriate resources, which may
include counseling, medical care and/or law enforcement; and
• If information gleaned from the interview will be used to combat hate
crimes more broadly, explain how this will be done.
Listen
In meeting with victims, it is important to provide a safe space, a trained inter-
viewer and, above all, to listen to the victim. Describing a hate crime is often dif-
ficult and upsetting for the victim, so trained interviewers should conduct the
interviews. Interviewers should ensure that they are in a space in which victims
will feel safe and confident that they will not be overheard. If the person with
whom the victim makes initial contact is not able to conduct an interview, he or
she can let the victim know whom to speak with and, if possible, assist the victim
in contacting the appropriate person.
The most effective way to conduct an interview is to listen to the victim's story
without offering advice. It is, however, completely appropriate to offer verbal sup-
port, such as: "I'm sorry this happened to you" or "No one should have to feel
like this." Document the details of the incident as the victim reports them. (See
below, "Taking Notes".)
Validate
NGOs involved in interviewing victims should take into account that one of the
victim's biggest fears is that he or she will not be believed. The response from
the first person a victim reports to may be very important in determining if the
victim continues seeking the assistance he or she needs. NGO staff — as well as
police officers and others — can respond to victim accounts by saying that they
are sorry about what happened. This validates the victim's feelings without pre-
judging the results of further investigation and reassures the victim that he or
she is valued as a person.
Taking Notes
A record of the interview is important for subsequent action. It is important to
take handwritten notes of interviews with victims of hate crimes or hate-motivat-
ed incidents. Many NGOs use standard formats for interviews that can facilitate
A resource guide for NGOs in the OSCE region 47
note taking as well as ensure that basic information is covered. It is very difficult
to help a victim if an NGO does not have a clear record of what occurred.
Interviewers should keep in mind that it can sometimes be important to record
direct quotations precisely in their notes. These may include particular descrip-
tive phrases used by the interviewee to describe the attack or his or her feel-
ings during or after the attack. Similarly the interviewee's memory of the pre-
cise words used by his or her attackers before, during or after an attack may be
important to record as a direct quote, without summarizing or paraphrasing. If
the interviewee decides to make a complaint to police or other public authorities,
or decides that elements of the case can be used in media or campaign action,
these statements may be important to have on record.
After interviewing the victim, it is important to prepare a typed interview sum-
mary. This avoids the difficulty that others may have in reading handwritten
notes.
Critical Details to Obtain
Interviews of hate crime victims should elicit detailed information about the
incident. The basic elements of who did what to whom, when, where and why are
important parts of the victim's account. Interview records should be kept secure.
Basic details to obtain in an interview include:
The victim's name and how to contact him or her (this may include an
address and telephone number, or an institution or person in the local
community who can contact the victim);
The date, time and location of the incident;
• A clear description of what happened and what was said. It is particularly
important to include the victim's memory of exactly what the perpetra-
tors said, including any offensive or degrading language or slurs;
• The impact on the victim, including any physical injuries, loss or destruc-
tion of property and emotional distress;
« The names, addresses and telephone numbers and description of any wit-
nesses to the incident; and
• Details of any contact with local government or other official bodies to
report the incident or to seek medical or other attention, as well as the
responses of these official bodies.
48 Preventing and responding to hate crimes
Ensure Confidentiality
Interviews should be conducted in private and notes should be kept confidential,
until and unless the interviewee determines otherwise. It is important to assure
victims that their identity will be confidential until they make the decision to
report the attack to the police or other government agencies. Many hate crime
victims are scared that the perpetrators or others will retaliate if they report the
attacks. In some instances, security concerns will mean that you should omit
the victim's name from your handwritten notes and from your typed interview
summary.
Preserve Physical Evidence
Victims may describe physical evidence that should be safeguarded for any inves-
tigation of the hate crime incident. For example, any evidence such as a threaten-
ing letter, cans of spray paint used for graffiti, or bricks or rocks thrown through
a window should be preserved. If a victim does provide the interviewer with
physical evidence, it is important to minimize the touching of the item to avoid
contaminating it with fingerprints. If possible, photographs should be taken of
the scene of the hate crime or incident, in particular to show any hate graffiti
and to record damage. Additionally, photographs of injuries are a very important
supplement to medical notes.
Overcome Language Barriers
Interviewing victims or witnesses who do not speak the same language as the
interviewer presents special challenges. It is important to have competent inter-
preters who have been trained in the sensitivities of the interview process and
can be trusted to reflect the actual words of the interviewee. Interpreters should
have the confidence of interviewees. The contact details of interpreters need to
be kept in case of a future trial.
If using bilingual members of the community with no training as interpreters,
the interviewer should ensure they understand beforehand what the process
entails and that they are to faithfully interpret what the interviewee says (without
explanation or other interruption). In some cases, members of the victim's fam-
ily may prefer to interpret for them. In such cases, the interviewer should make
clear that they should carefully interpret the interviewee's own words without
interruption, and that if they wish to add information they can do so in a sepa-
rate interview.
Having children interpret for their own family members should be avoided if
possible. Children who may already be traumatized by an incident may suffer
renewed trauma in translating their family members' accounts of abuse and the
A resource guide for NGOs in the OSCE region 49
interviewer's questions. They may also make significant errors when interpret-
ing, including the omission of graphic or uncomfortable details.
Cultural Awareness
NGOs, police officers and others who deal with the victims of hate crimes must
be able to provide appropriate, effective services to culturally diverse communi-
ties and to take into account issues of gender within these communities. Com-
petence in dealing with cultural differences (sometimes called "cultural compe-
tence") is particularly important when addressing hate-motivated crimes.
NGOs and other professionals working with victims of have crimes should have
a basic understanding of the cultural differences that affect how or if a victim
reports a hate crime and whether he or she seeks accesses to support servic-
es. NGOs can then play an important role in encouraging law enforcement and
other criminal-justice personnel to take into account the cultural and gender
differences of groups facing discrimination when dealing with hate crimes. To
this end, many NGOs take part in training police in cultural awareness as part
of training in how to respond to hate crimes. (See Chapter 3: Working with the
Criminal Justice System.).
Community Outreach as Hate Crime Prevention
Outreach means expanding the scope of your advocacy and campaigning by
reaching outward to work with others. For NGOs working on hate crime preven-
tion, this means developing working relations with other NGOs and with social,
cultural and religious groups within the community.
Through outreach, the potential for bringing about change is increased by adding
to the number and influence of people and organizations pressing for the same
goals, by adding the voices of prominent individuals who can lend their own
prestige to pressure for change, and by showing that demands for action to com-
bat hate crimes do not come only from the communities under threat.
If NGOs are to be effective in responding to hate crimes, the communities they
serve must understand their services and trust their organizations. In turn,
NGOs must be able to get accurate, ongoing information from community mem-
bers about hate-motivated incidents and crimes and what should be done about
them. This can be achieved through ongoing outreach to the communities that
are affected by hate crimes. During the immediate crisis of a hate crime, it is
important that community members already know and trust the NGOs and oth-
er organizations providing support services in their area.
Before a hate crime occurs, NGOs should seek to let members of targeted com-
munities know that its staff and volunteers are trained, willing and able to serve
50 Preventing and responding to hate crimes
victims of hate crimes. This can be accomplished by advertising available ser-
vices in printed and electronic media and by developing language-appropriate
materials, or by placing notices in media outlets that are directed at specific com-
munities. NGO staff should also meet with leaders of ethnic, religious and other
groups that are the targets of hate crimes.
Community forums can provide an important venue for the exchange of infor-
mation about hate crimes. NGOs can organize open community meetings,
for example, so as to communicate information about hate crimes, to correct
rumors that commonly surface in the aftermath of a hate crime, and to provide
a safe space for the exchange of views and concerns. In addition, community
meetings can provide a forum through which to share reactions and feelings that
may otherwise contribute to tension. Finally, having representatives from several
different organizations present can reassure the community that the hate crime
response is a co-ordinated effort.
In some community meetings, NGOs and community leaders will want to invite
local officials and representatives of the police. A community forum can provide
an important opportunity for NGOs, law enforcement, local officials and mem-
bers of the community to exchange information and views.
In response to rising hate violence against foreign students in several Russian cities,
youth human rights organizations launched an initiative to expose hate violence
and discrimination targeting foreign students in Russia and to provide practical
tools to assist them. The International Youth Human Rights Movement, Youth
Network against Racism and lntolerance,"Young Europe" international network
and others participated. The"Defending Foreign Students' Rights in the Russian
Federation" programme documented the vulnerability of foreign students and
provided information on line and through public events and briefings to assist
foreign students studying in Russia. These included a hotline and website with
practical safety resources and other awareness-raising materials. The programme
was endorsed by the Federal Ombudsman. 25
Additional Resources
"After a Racist Attack: Your Rights and Possibilities", Opferperspektive,
December 2001.
Karen A. McLaughlin, Stephanie Malloy, Kelly J. Brilliant, Cynthia Lang,
"Responding to Hate Crime: A Multidisciplinary Curriculum for Law
Enforcement and Victim Assistance Professionals", Education Development
Center, National Center for Hate Crime Prevention, February 2000.
25 Detailed information is available at the programme's website: <http://www.fs.hrworld.ru/>.
A resource guide for NGOs in the OSCE region 51
'Psychological Effects of Hate Crime: Individual Experience and Impact on
Community", Latvian Centre for Human Rights, 2008.
52 Preventing and responding to hate crimes
CHAPTER 6
Strategies to combat
hate speech
Hate crime and hate speech are connected. While a direct relationship can rarely
be proven, hate-motivated violence frequently occurs in the context of hateful
speech. Organized hate groups express their views through publications, popu-
lar music, the Internet and public demonstrations. 25 These seek to normalize and
legitimize hate speech and hate crimes.
NGOs can challenge the environment of intolerance created by hate speech.
Awareness-raising, monitoring and educational activities play an important part
but, in some situations, it may be more effective to denounce purveyors of hate
speech or challenge the arguments or claims made by the speakers. In addition,
if comments by political leaders and public officials use prejudices or stereotypes,
NGOs can take action to hold them accountable before public opinion.
Where hate speech crosses the threshold into crime, NGOs can bring legal action
on their own account or to assist others.
Hate Speech and the Law
There is no consensus in the OSCE region on the limits on the freedom of expres-
sion with regard to statements motivated by hatred and prejudice. Some partici-
pating States criminalize only those forms of expression that represent a real
and immediate threat of violence towards a particular individual. In many other
countries, laws criminalize oral, written or symbolic communications that advo-
cate for or incite hatred founded on discrimination. How NGOs respond to hate
speech will depend on the legal provisions of each state.
The right to freedom of expression has been affirmed in international human
rights law, and all OSCE participating States acknowledge this as a fundamen-
tal right. Article 19 of the International Covenant on Civil and Political Rights
(ICCPR) sets out everyone's right to hold opinions without interference and to
26 See, for example, Hate Crimes in the OSCE Region: Incidents and Responses - Annual Report for 2008
(Warsaw: OSCE Office for Democratic Institutions and Human Rights, 2009).
A resource guide for NGOs in the OSCE region 53
freedom of expression. However, Article 20 of the ICCPR states that "any advo-
cacy of national, racial or religious hatred that constitutes incitement to discrim-
ination, hostility or violence shall be prohibited by law". 27 Article 4 of the Inter-
national Convention on the Elimination of All Forms of Racial Discrimination
(CERD) also requires states to prohibit certain forms of speech that advocate
racial discrimination. 28
At a regional level, the EU Framework Decision on Racism and Xenophobia
attempts to add further detail to the issue of what forms of speech should face
sanctions under criminal law.
The interpretation of these obligations differs widely from state to state: Speech
that is subject to criminal sanctions in one country is considered to be protected
by the freedom of expression in another.
The OSCE's position on hate speech has reflected the diversity of views among
its participating States. OSCE Ministerial Council Decision No. 10/05 empha-
sized "the need for consistently and unequivocally speaking out against acts and
manifestations of hate, particularly in political discourse", while recognizing the
importance of balancing respect for freedom of expression with the obligation to
combat discrimination. 29
Monitoring
NGOs can monitor the media for instances of hate speech, while also using the
media to respond to particular cases of hate speech and to advance the fight
against discrimination and hate crime.
Racism and xenophobia and other forms of intolerance in the media, including
the Internet, is subject to national and international legal constraints on dis-
criminatory forms of expression, although national laws differ significantly in
this regard.
A number of inter-governmental bodies monitor hate speech in the media, with a
view to improved responses through a variety of means. The Council of Europe's
European Commission on Racism and Intolerance (ECRI), in its periodic coun-
try reports, regularly examines the treatment of minorities in the media while
27 "International Covenant on Civil and Political Rights", OHCHR website, <http://www2.ohchr.org/eng-
lish/law/ccpr.htm>.
28 "International Convention on the Elimination of All Forms of Racial Discrimination", Article 4, OHCHR
website, <http://www2.ohchr.org/english/law/cerd.htm>.
29 See, OSCE Ministerial Council Decision No. 10/05, "Tolerance and Understanding, Promot-
ing Mutual Respect and Understanding", Madrid, 30 November 2007, <http://www.osce.org/documents/
mcs/2007/12/28629_en.pdf>.
54 Preventing and responding to hate crimes
highlighting the role of both self-regulatory media bodies and media complaints
procedures.
Politicians
Election campaigns in which political leaders exploit or incite the xenophobic
fears and prejudices of the electorate through speeches or slogans often provide
the backdrop to violent hate crimes.
In response to such expressions of prejudice, NGOs can press for the application
of political sanctions. The expulsion of political parties from regional political
groupings is one potential sanction some NGOs have advocated. Similarly, ECRI
has encouraged the adoption of legal provisions in Council of Europe Member
States that allow for the withdrawal of public financing for political parties that
promote racism. 30
Hate Speech and Intolerance in Football
Racist and other hate speech is prevalent among spectators in many sports, nota-
bly in professional football (soccer), where racist chants and harassment of play-
ers of minority origin, as well as racist violence, are common. These are frequent-
ly dismissed by police and football authorities alike as simply an extension of the
confrontational culture of football, not to be taken seriously.
NGOs play an important role in combating racism, homophobia and other intol-
erance in sport, including through collaboration in campaigns organized by the
Football against Racism in Sport (FARE) coalition. Football clubs have increas-
ingly faced fines, the suspension of matches, and other sanctions for the racist
behavior of fans, and may also face the loss of government subsidies.
Hate on the Internet: What You Need to Know
Websites and other online environments that propagate racism and other forms
of hate are widespread on the Internet. Hate websites are both disturbing and
destructive. They are disturbing because they disseminate crude messages of
hate, often permeated by violent images and words. The sites are destructive
because they are easily accessible and designed to be compelling in order to
attract new members, especially young people.
Hate on the Internet is also spread through web forums and listserves, which
serve as a vehicle for the daily exchange of racist messages. Hackers some-
times attack the websites of ethnic and religious groups and delete legitimate
30 Hate Crimes in the OSCE Region: Incidents and Responses - Annual Report for 2006 (Warsaw: OSCE Office
for Democratic Institutions and Human Rights, 2007), p. 62, <http://www.osce.org/odihr/item_ll_26296.
htmb.
A resource guide for NGOs in the OSCE region 55
content, substituting racist and degrading images and statements. Hate-music
sites, which contain songs with hateful and prejudiced lyrics, are available on or
through links in hate websites.
A significant barrier to police in investigating hate sites that appear to violate
hate crime laws is the lack of training on the technical issues involved in identi-
fying who is responsible for hate sites and where those sites originate, and prov-
ing who is responsible for the content. NGOs may be able to supplement police
investigations by providing technical expertise to train police officers on these
issues.
Racist and intolerant speech on the Internet has had a causal relationship to hate
crimes. This has included incidents in which hate groups and individuals use the
Internet to identify particular people as targets for violence, to encourage such
attacks, and to disseminate home addresses and other personal information on
the targeted individuals with a view to facilitating these attacks. Explicit instruc-
tions for racist attacks on particular individuals are regularly found on the web-
sites of "skinhead" and other extremist groups, despite legal norms in most coun-
tries that prohibit such direct incitement to violence.
Extremists in the United Kingdom in May 2006 published the name and home
address of a vocal anti-racist worker on several hate websites. After numerous death
threats, the worker was attacked and stabbed in front of his two daughters. He
sustained serious injuries. 31
What can NGOs do?
Monitor the Content of Hate Websites
NGOs that wish to start projects monitoring the Internet can use specialized
software to create databases of hate content. This can be used for research, infor-
mation exchange, comparative work and training. NGOs can also share this
information with police agencies, academics, ombudsman institutions, anti-dis-
crimination units or other NGOs.
Advocate for Removal of Hate from the Internet
NGOs can develop contacts with Internet-service providers and become familiar
with their policies for dealing with hate sites. Then, by monitoring Internet sites,
they can identify content that poses an immediate threat or violates guidelines,
and quickly notify Internet-service providers. This does not supplant the role of
law enforcement agencies where criminal acts may have occurred but, given the
complexity of legal regulation of the Internet, the Internet-service providers may
be more effective in removing the problematic content. In some countries, NGOs
31 Ibid, p. 65.
56 Preventing and responding to hate crimes
have been responsible for the closure of websites dedicated to hate speech. They
have done so through direct intervention with service providers and government
agencies, and bringing legal action.
NGOs have been successful in persuading online authors, owners or Internet-
service providers to remove hate sites and discriminatory expressions from the
Internet, particularly in states with hate-speech laws. NGOs can also offer sup-
port for existing or new NGOs that deal with cyber hate.
In the Netherlands, the Magenta Foundation's Complaints Bureau for Discrimination
on the Internet has succeeded in removing thousands of instances of hate speech
from the Internet since 1 997, by sending reguests for their removal to authors
or owners of sites containing hate speech. The Netherlands has strong anti-
discrimination legislation, and pointing out the illegality of material to authors or
owners was enough to have them remove the material in 95 per cent of the cases. 32
Education
Comprehensive guides to education on the problem of cyberhate for parents,
teachers and students have been developed by NGOs and are available on the
web. NGOs can play an important role in providing training and educational
materials against cyber hate:
• For law enforcement: NGOs can provide educational materials and train-
ing to police and prosecutors in skills and techniques for investigating
hate crimes involving the use of the Internet;
• For parents: NGOs can provide advice and train parents how to recognize
and assess problematic websites, how to transfer this knowledge to their
children and how to monitor what sites children log onto. NGOs can dis-
tribute "filters" to parents that block access to hate sites on their home
computers;
• For teachers: NGOs can provide advice on how to talk about cyberhate
and how to develop students' critical-thinking skills, which will allow
them to ask appropriate questions about the validity of information on
websites; and
• For students: NGOs can provide young people with information on the
dangers of cyberhate, how to recognize and assess discriminatory mate-
rial, and what can be done against it.
32 See http://www.meldpunt.nl/ (In Dutch).
A resource guide for NGOs in the OSCE region 57
The United States-based youth hate prevention coalition Partners Against Hate
published the manuaTHate on the Internet: A Resource Guide for Educators
and Families"to equip parents, educators, librarians and other members of the
community with tools to help young people recognize and deal with hate on the
Internet. 33
Additional Resources
Brian Willoughby, "10 Ways to Fight Hate on Campus: A Response Guide for
College Activists" Southern Poverty Law Center, 2004.
"101 Ways to Combat Prejudice: Close the Book on Hate", Anti-Defamation
League, 2001.
Ellen Hofheimer Bettmann, Lorraine Tiven, Building Community and
Combating Hate: Lessons for the Middle School Classroom (Washington,
DC: Partners Against Hate, 2004).
"Combating Racist Crime and Violence: Testimonies and Advocacy Strategies",
European Network Against Racism, May 2009.
"Hate on Display: Extremist Symbols, Logos, and Tattoos - Revised and
Updated", Anti-Defamation League, 2003.
Lorraine Tiven, Hate on the Internet: A Response Guide for Educators and
Families (Washington, DC: Partners Against Hate 2003).
"Let's Fight Racism Together! Handbook for Minority Activists in Ukraine =
Preodoleem rasizm vmeste! Informatsionnoe posobie", (Kiev: Social Action
Centre, 2008).
"Peer Leadership: Helping Youth Become Change Agents in their Schools and
Communities", Partners Against Hate, July 2002
Deborah A. Batiste, Program Activity Guide, Helping Youth Resist Bias and
Hate: A Resource Guide for Parents and Educators of Middle School Age
Children, (Washington, DC: Partners Against Hate, 2003).
Michael Wotorson, Program Activity Guide: Helping Children Resist Bias and
Hate (Washington, DC: Partners Against Hate, 2001).
Jim Carnes (ed.), Responding to Hate at School: A Guide for Teachers,
Counselors and Administrators (Montgomery, AL: Southern Poverty Law
Center, 1999).
Matthew Collins (ed.), Gerry Gable, (ed.), "Signs of Hate", Searchlight
Information Services, 2003.
Kenneth S. Stern, "Skinheads: Who They Are & What to Do When They Come
to Town", AJC, 1990.
Jim Carrier, Richard Cohen, (ed.) Ten Ways to Fight Hate: A Community
Response Guide, (Montgomery, AL: Southern Poverty Law Center 2000).
33 "Hate on the Internet: A Response Guide for Educators and Families", Partners Against Hate, December
2003, <http://www.partnersagainsthate.org/publications/index.htmb.
58 Preventing and responding to hate crimes
Caryl Stern-LaRosa, Ellen Hofheimer Bettmann, The Anti-Defamation League's
Hate Hurts: How Children Learn and Unlearn Prejudice, a Guide for Adults
and Children (New York: Anti-Defamation League, 2000)
"Turn It Down Resource Kit", Center for New Community, 2002.
A resource guide for NGOs in the OSCE region 59
CHAPTER 7
The NGO role in raising
awareness and lobbying
One approach to improving the reporting and recording of hate crimes is to
increase public awareness that these are serious crimes against which effective
action can be taken.
The analysis and dissemination of data and information on hate crimes can be
powerful advocacy tools with both government and specialized institutions. The
latter includes national specialized anti-discrimination bodies, such as equal-
opportunity commissions or anti-discrimination ombudsmen. Many of these
specialized bodies play an important role as advocates for change to legislation
and policy in their areas of responsibility. Some are also mandated to consider
individual cases. A list of relevant specialized bodies and ombudsman institu-
tions in the OSCE region can be accessed on ODIHR's Tolerance and Non-Dis-
crimination Information System (TANDIS). 34
The European Network Against Racism (ENAR) is an EU-wide network of more than
600 organizations that works to combat racism, xenophobia, anti-Semitism and
Islamophobia in Europe. ENAR produces annual "shadow reports"on countries in the
region that include developments concerning hate crimes. These are described as
efforts "to fill the gaps in the official and academic data, to offer an alternative to that
data and to offer an NGO perspective on the realities of racism with the EU and its
Member States". ENAR publishes a weekly summary of developments in the region
— the Weekly Mail — on its website. 35
The Public Response to Hate Crimes: Involving the Community
The increased awareness of hate crimes and their consequences in a community
can generate a public response to hate-motivated incidents that helps to combat
hate crime. The following paragraphs set out useful tools for raising awareness:
34 See <http://tandis/index.php?p=qu-sp,list>.
35 See <http://www.enar-eu.org/Page_Generale. asp?DocID=15291&la=l&langue=EN>.
A resource guide for NGOs in the OSCE region 6i
Public Forums and Campaigning
NGO campaigning and advocacy use a wide range of public forums. These range
from street demonstrations and public meetings to conferences and round-table
discussions, from concerts and theatre productions to "information fairs" and
multicultural food festivals. The venues for public events range from schools and
public buildings to neighbourhood community centres, town squares and foot-
ball stadiums.
Using Memorable Dates
National and international campaigning is frequently organized around certain
memorable dates, including annual days and weeks dedicated to action against
discrimination. In many countries, days of action or commemorations are based
on their own national history and experience.
The UNITED for Intercultural Action network stimulates and co-ordinates a wide
range of local activities in all European Countries for the annual commemoration of
9 November, the anniversary of the 1938 pogrom known as "Kristall nacht". This has
been recognized as the International Day Against Fascism and Anti-Semitism. 36
Conferences
National and international conferences can be important opportunities for NGO
members to meet other NGO activists and independent experts. Conferences
can also provide a forum in which NGOs can meet on more or less even terms
with representatives of governments and specialized agencies. Conferences may
also help NGOs draw the attention of the media and public opinion to hate crime
issues.
In July 2006, the Russian Federation hosted the G8 Forum and a parallel Civil G8
Forum, in which national and international NGOs met to discuss human rights and
other international issues. NGOs presented recommendations from round-table
discussions in a session with then-President Vladimir Putin, and then presented them
to the G8 Forum. NGOs presented proposals to combat hate crimes at a round table
on extremism, migration, racism and xenophobia. A day-long meeting hosted by
Russian NGOs brought together representatives of other national and international
NGOs after the conclusion of the Civil G8, taking advantage of their presence in
Moscow for a frank exchange of views, concerns and practical experiences. 37
36 See, for example, "International Day against Fascism and anti-Semitism on 9 November, Statement by
Terry Davis, Secretary General of the Council of Europe" Council of Europe website, <https://wcd.coe.int/
ViewDoc.jsp?id=1367177&Site=DC&BackColorInternet=DBDCF2&BackColorIntranet=FDC864&BackColor
Logged=FDC864>.
37 See the Civil G8 website at <http://www.civilg8.ru/> and the ICARE Special Report on the Civil G8 at
<http://www.icare.to/g8.htmb.
62 Preventing and responding to hate crimes
Using Film and Video
NGOs in many countries have effectively used film and video for community-
based campaigning, teaching and raising awareness. This has ranged from the
preparation of short announcements for broadcast on television (sometimes
called "public-service announcements") to international film festivals highlight-
ing particular problems of discrimination. In some countries, media companies
will agree to broadcast short audio and video materials produced by or for NGOs
that address issues of concern to the community. NGOs should press for this
kind of access to the media.
In Spain, the Movement against Intolerance regularly holds events in which film
and video on human rights and antidiscrimination themes are shown, followed by
discussions. The NGO provides practical training in radio broadcasting through the
creation and broadcast of radio programmes on the themes of violence, racism and
intolerance, "with the participation of immigrants, refugees and ethnic minorities".
Advocacy tools include short video messages for television. Links to these and to
public broadcast materials are provided on their website. 38
Museums and Exhibitions
In some countries, NGOs and civil society have established museums commem-
orating the suffering caused by discrimination and hatred in the past. Muse-
ums of this kind increasingly use photographs, video and modern information
technology to devise interactive exhibits through which children can explore
issues of tolerance and equality. They provide important venues for discussions
of issues of discrimination and tolerance education.
Children's drawing competitions are frequently sponsored as part of anti-racism
and anti-discrimination campaigns. As part of the 2008 "Football Against Racism"
campaign in Ukraine, Lviv football supporters sponsored an anti-racism drawing
competition for schoolchildren. 39
Rallies and Demonstrations
Public events such as rallies, demonstrations or vigils can provide a powerful, vis-
ible community response to hate crimes or incidents. Because these gatherings
are usually held outdoors in well-traveled public spaces, they are often attended
by individuals who may not otherwise be reached by outreach efforts.
38 See Zona Multimedia (in Spanish) at <http://www.movimientocontralaintolerancia.com/html/audiovi-
sual/audiovisual.asp#>.
39 See Football Against Racism in Europe, http://www.farenet.org/default.asp?intPageID=2.
A resource guide for NGOs in the OSCE region 63
On 13 June 2008, a march was held in Rome to protest the "scapegoating" and
persecution of Roma in Italy. The march brought together members of diverse
communities in what was said to have been the first protest of its kind in Italy.
Participants included Roma, Italian intellectuals and Jewish survivors from Nazi
death camps, wearing "the same black triangle bearing the letter Z as worn by Gypsy
inmates at the camps". 40
An important consideration in regard to public events is whether their partici-
pants will be safe. In some communities, public gatherings may turn violent if
skinhead or other groups with an agenda of hate attend. In other communities,
police may feel that a public event poses a threat and attempt to stop the rally or
vigil from occurring through arrests or other means.
NGOs can reduce the risk of violence by providing prior notification to police
and local authorities (and obtaining prior approval if this is required). In some
cases, organizers may want to formally request police protection to address the
risk of violence from skinhead or other groups. Some NGOs both minimize the
risk of violence and promote police involvement in community affairs by inviting
senior police officers to participate as speakers in public forums on hate crimes.
Vigils
Vigils are events at which people gather to contemplate a particular event or
situation. They are usually held at night, often with participants holding candles,
and can serve as a form of protest to increase community awareness and to bring
people together. Vigils can serve the purpose of commemorating and honouring
hate crime victims who have been killed or injured, and can be a powerful way
to build a supportive, tolerant community in the aftermath of a disturbing hate-
motivated incident or crime. Often, inspirational texts are read out at vigils; in
some cases, the names of victims are read out.
Sport and Sporting Events
NGOs have been an important part of efforts to combat racism and relat-
ed intolerance in sport, with the involvement of sport stars, teams, and team
management.
In many countries, football clubs and leagues are committed to highlighting an
anti-racism week through events, information campaigns and ceremonies at
major matches. In Sweden, for example, a campaign was organized by the Swed-
ish players' union at a series of matches around the theme "Give Racism the Red
Card". Flyers were distributed with information about the campaign to an esti-
mated 135,000 spectators, while a short video was shown during the pre-game
40 Tom Kington, "We won't be Berlusconi's scapegoats, say Gypsies," The Observer, June 15, 2008, <http://
www.guardian.co.uk/world/2008/jun/15/italy.race>.
64 Preventing and responding to hate crimes
ceremonies to provide information about the campaign, at which time players
held up Red Cards. 41
Europe-wide activities organized in conjunction with the Union of European
Football Associations (UEFA) included a campaign in conjunction with the Euro
2008 championship "to promote and convey the positive message of fighting dis-
crimination in and outside the stadiums". FARE was also involved in monitor-
ing discrimination at games, while a "multilingual hotline" and email address
was available to report racism and discrimination. A television spot entitled
"Different Languages, One Goal: No To Racism" was produced for broadcast dur-
ing the playoff season. 42
Community Action against Vandalism and Graffiti
Vandalism is one of the most common hate crimes, and can result in the expen-
sive clean-up and repairs of personal or community property. Organizing a com-
munity clean-up of hate graffiti can unite people around a common task that is
practical, as well as a symbolic action against hate. Likewise, if an individual's
residence has been burgled or a church's windows have been broken, local lock-
smiths or carpenters can be enlisted to donate services to change locks or replace
windows.
In Lodz, Poland's second largest city, an annual clean-up of racist and anti-Semitic
graffiti has been held since 2000, in a tradition begun by a group of journalists
and local political leaders. In 2007, the"Colorful Tolerance" campaign began with
a demonstration in front of city hall in which teenagers held up photographs of
examples of anti-Semitic graffiti from around the city. Students, teachers, journalists
and others then moved throughout the city to paint over graffiti on schools,
storefronts, homes and city buses. The campaign has been strongly supported by
Lodz's mayor and deputy mayor. 43
Building Coalitions
NGO partners that work in coalition can collaborate closely in developing poli-
cies, positions and advocacy strategies and tools for change in combating hate
crimes.
Advantages of Working in Coalitions
Coalitions demonstrate broader public interest in the problem of hate crime
beyond the targeted victim groups.
41 See Football Against Racism in Europe, op. cit.
42 Ibid.
43 "Polish teens protest anti-Semitic graffiti," JTA website, 15 March, 2007, <http://jta.org/news/arti-
cle/2007/03/15/100631/lodzgraffiti>.
A resource guide for NGOs in the OSCE region 65
Different coalition partners may have their own specific relationship with or
access to particular decision makers. For example, religious institutions or reli-
gious leaders may have a relationship with police, governmental agencies or the
media that an NGO does not have.
Coalitions often begin with NGOs and community groups. They can sometimes
expand to include representatives of police agencies, government officials and
others with whom ongoing collaboration is important. Coalitions engage in dif-
ferent levels of co-operation, from information sharing and networking to col-
laboration on specific projects and advocacy.
In many cases, coalitions are created to combat problems of discrimination and
violence in particular environments or that affect particular groups. The prob-
lem of hate crime violence in schools, for example, can be addressed through
broad coalitions that incorporate organizations from the education, child pro-
tection and other sectors.
An informal coalition supporting new federal hate crime legislation in the United
States in 2008 included 28 state Attorneys General, leaders of the nation's major
police organizations and over 300 national law enforcement, professional, education,
civil rights, religious and civic organizations, showing how civic organizations and
official groups can work together against hate crimes 44
In Uzbekistan, 26 Protestant congregations co-operated in publishing an open
letter in June 2008 protesting media attacks that named individual religious leaders
and churches. The letter said that'garbled facts, aggressive attacks, lies and slander"
were used to encourage intolerance and hatred towards members of religious
minorities. 45
Tips for Coalitions
One of the purposes of hate crime coalitions is to develop goals based on the
needs of the diverse communities they represent. An important first step in
forming a coalition can be to identify a concrete objective around which groups
that may have different missions or agendas can unify. This can build motivation
and a sense of empowerment on the part of members to set intermediate, attain-
able goals at the outset. Marking even limited successes towards the longer-term
strategic aim of the coalition can help boost the group's credibility, morale and
determination.
44 For a complete list of participants, see Leadership Conference on Civil Rights, "LLEHCPA 2009 - Endors-
ing Organizations," http://www.civilrights.org/hatecrimes/llehcpa/organizations.html>.
45 See "Hate Crime Survey: Religious Intolerance: Uzbekistan", Human Rights First, <http://www.human-
rightsfirst.org/discrimination/reports. aspx?s=religious-intolerance&p=countries#turkey>.
66 Preventing and responding to hate crimes
For a coalition to function smoothly, it is important to establish clear mecha-
nisms for gathering input, making decisions and selecting leadership.
Who to Include in a Coalition
Since the make-up of the coalition and its leaders will impact its effectiveness and
determine how well it can manage conflicts that arise, it is important to map out
clearly the needs of the coalition and assess the strengths, shared interests and
potential liability of including possible partners.
When forming a coalition, NGOs can initially partner with a small number of
other NGOs and community leaders of ethnic, religious and other groups. The
initial partners often serve as the nucleus of the coalition, so it is important to
identify leaders who are trusted in their communities and who can marshal a
commitment to the issue. Prominent leaders can help raise the profile of the
coalition, but it is also important to get the support of those who will be making
a day-to-day effort to collaborate. In some cases, NGOs can reach out broadly
to youth organizations, civic organizations, schools, social clubs, labor unions,
business associations and specific government officials.
Working with the Media
Working with the media can be an effective means both to disseminate accurate
information about hate crimes and to send a clear message that hate crimes are
unacceptable. In addition, the media can give prior publicity about community
events that are organized in response to a particular hate-motivated incident or
hate crime.
In areas where a vibrant, free and independent media does not exist, NGOs will
need to carefully develop a communication strategy to ensure the dissemination
of accurate information about hate crimes. One approach is to work with inter-
national NGOs or foreign reporters. Information that is published or broadcast
internationally may have a significant audience, even in areas where the local
press is neither free nor independent of the government.
Whenever NGOs seek press coverage, it is important to first determine what
the core message will be. If several members of an organization or a coalition
are working with the media, it is important that they each consult in putting the
core message into words beforehand and in delivering a consistent message to
the media.
A resource guide for NGOs in the OSCE region 67
Gaining Media Attention
There are several routine methods for NGOs to obtain press coverage:
• Press releases: Press releases can provide detailed information to a wide
range of media outlets about events and the release of reports, or informa-
tion needed by a community after a hate crime or incident. Press releases
can allow NGOs to circulate a comprehensive, consistent message with-
out having to engage in an overwhelming number of interviews or direct
contacts with reporters. For a press release to reach a broad audience, an
NGO will need a good list of media sources, with e-mail addresses, espe-
cially including the media most important to a particular community;
• Contacting individual reporters: When an opportunity for media coverage
arises, NGOs can contact individual reporters and provide them with
details about the story. While it may be simplest to contact reporters with
whom the NGO has previously developed relationships, it may sometimes
be even more effective to branch out and contact other individuals whose
reporting indicates that they may be willing to cover a particular event
or issue;
• Making NGO leaders and well-known supporters available for press com-
ment: In addition to NGO representatives, others who are well known and
respected in a community should be made available to speak to the media
about issues or events. NGOs can organize press briefings in which media
can meet leading community or religious figures, sport personalities or
others who support their efforts;
• Editorial boards and publishers: In many newspapers, decisions on editorial
positions are made by an editorial board, comprised of editors and other
staff of the paper. Many editorial boards will meet with NGOs and con-
cerned citizens to discuss their papers' editorial positions. Similarly, some
publishers are willing to meet with NGOs and others to discuss concerns
about their newspapers' coverage of issues.
• Press conferences: Press conferences can be an effective way to obtain press
coverage that allows an NGO to gather and inform a group of media rep-
resentatives all at once. In most cases, this requires significant advance
planning to ensure attendance, including the notification of many media
outlets and specific journalists as to the date and time. It is important to
choose an appropriate location for these events: The site of the hate crime,
a well-known venue or in front of a courthouse or government building
are all options. Sometimes attendance can be increased by the participa-
tion of a high-profile supporter of the NGO, such as a sport and enter-
tainment personality or a top community leader. Often, press conferences
and press briefings are held at the offices of an NGO. It can be useful to
68 Preventing and responding to hate crimes
distribute a press release at a press conference, to ensure that journalists
have easy access to and clear language on the main points being set out
orally.
Education and Training
Education is a valuable tool for preventing and responding to hate-motivated
incidents and hate crimes. There are many ways to provide education about hate
crime issues, including community workshops, programmes with teachers, stu-
dents and other youth, training for professionals and informational campaigns
for the general public.
Community Education
Some communities have organized educational campaigns after hate crimes have
been committed that involved training local business people, educators and/or
service providers on the basics of responding to hate crimes in their community.
In some cases, people who completed the training were invited to place a "hate-
free zone" sticker or flyer in the window of their business, classroom or office to
show that they are opposed to bigotry and hate crimes.
Community workshops can both increase awareness about the extent and impact
of hate crimes and provide practical strategies for intervening in situations in
which hate is being expressed. If community members are educated about low-
key ways to address hate, they may prevent that hate from escalating into a hate
crime.
Working with Youth
Hate crime monitoring and reporting shows that youth are all too often involved
in hate crime both as victims and perpetrators. As a consequence, working with
youth is a vital part of any hate crime prevention strategy.
Youth education regarding hate crimes often occurs in schools and universities.
This is facilitated by the identification of students who have social influence in
diverse populations in the school to be trained as student leaders. Once these
students have been trained, they can be involved in working with the larger stu-
dent population to raise awareness about prejudice, harassment and hate crimes.
Student leaders can sit on panels to discuss the issues of prejudice in their school
and strategies for low-key intervention. Students are the most powerful influence
on their peers. If a school can direct that influence towards the prevention of
prejudice, harassment and hate crimes, it will move the school's climate towards
one of respect and safety.
NGOs and education authorities have worked closely in many countries to devel-
op and implement programmes to teach tolerance. The Council of Europe has
A resource guide for NGOs in the OSCE region 69
developed teaching materials for its campaigns "All Equal - All Different" and
"Dosta!" (on the Roma and Sinti), which have been used effectively by NGOs. 46
One common form of hate crime violence and intimidation in schools is bully-
ing, in which students alone or in groups harass and physically attack others. The
target groups for bullying might in some cases include groups who are often the
targets of hate crimes. In many countries, anti-bullying campaigns have been
organized in which student groups, with support from NGOs, school adminis-
trators and local authorities, address the problem of bullying.
In the United Kingdom, the Anti-Bullying Alliance (ABA) includes 65 organizations
and promotes a range of anti-bullying programmes, from the preparation of anti-
bullying lesson plans for teachers to the annual observance of a national Anti-
Bullying Week. Participants from hundreds of United Kingdom schools took part
in the Anti-Bullying Week events of 1 7-21 November 2008, with the theme"Being
different, belonging together". ABA members such as Actionwork provide anti-
bullying materials for campaigning in the United Kingdom and internationally. The
Actionwork website provides examples of no-cost and low-cost activities schools
and students can organize, as well as access to videos, posters and other materials
for campaigns. 47
NGOs from Germany, Italy, Romania, Spain and the United Kingdom are partners
in an Internet-based peer-mediation project called "avatar@school". This is an
online environment for teenagers in schools throughout Europe and other parts
of the world to co-operatively deal with bullying and victimization as "true-to-life
characters in real conflict scenarios". The system uses game scenarios and role play to
prevent violence amongst young people through peer mediation. 48
In Georgia, in collaboration with the"UNITED we are Strong!" campaign
commemorating "Kristallnacht" the "21st Century" Union, an NGO, organized
seminars, discussions and competitions with pupils in different cities in Georgia in
2008 49
Training for Professionals
Training for professionals in hate crime prevention and response can also be
used to begin the process of coalition-building. Training can cover the particu-
lar aspects of hate crime response and prevention most relevant to those being
trained.
46 See, for example, "International Day against Fascism and anti-Semitism on 9 November", op. cit.
47 See Anti-Bullying Alliance E-Bulletin, No. 7, July 2008, Anti-Bullying Alliance website <http://www.anti-
bullyingalliance.org.uk/downloads/pdf/aba_e_bulletin_july_2008. pdf>; Anti-Bullying Week website, <http://
www.antibullyingweek.co.uk/>; and the Actionwork website, <http://www.actionwork.com/>.
48 See the Avatar@school website, <www.avataratschool.eu>.
49 See the United for Intercultural Action website, <http://www.unitedagainstracism.org/>.
70 Preventing and responding to hate crimes
Police agencies, social-service providers, teachers and health care professionals
are all groups that can benefit from hate crime prevention and response work-
shops, because professionals in these fields are likely to interact with both vic-
tims and perpetrators of hate crimes.
Training of Trainers
After providing hate crime prevention training to professionals, the next step
can be training professionals to provide hate crime prevention workshops for
others in the community. These programmes should include complete, up-to-
date hate crime response and prevention information, as well as information and
practice sessions about workshop presentations.
Additional Resources
Dr. Robin Oakley, Combating Hate Crime in Latvia and the Czech Republic: A
Comparative Assessment (Riga: Latvian Centre for Human Rights, 2008).
Anhelita Kamenska, Ilze Brands-Kehris, Combating Hate Crimes in Latvia:
Legislation and Police Practice (Riga: Latvian Centre for Human Rights,
2008).
"Free2choose: The Boundaries of Freedom", Anne Frank House, 2006.
"From Hate Crimes to Human Rights: Blueprint of the Coalition Europe's
Campaign on Hate Crimes Coalition Europe", Coalition Europe, 2006.
"How to Combat Bias and Hate Crimes: An ADL Blueprint for Action", Anti-
Defamation League, 2004.
A resource guide for NGOs in the OSCE region 71
CHAPTER 8
NGO advocacy: an
international framework
NGOs may seek support from a number of specialized bodies in their advocacy
efforts. These include the political bodies of international organizations (inter-
governmental organizations), bodies created to oversee the implementation of
human rights and non-discrimination treaties (treaty-monitoring bodies), and
other specialized bodies. NGOs are free to submit information to most of these
bodies, some of which are mandated to review submissions on behalf of indi-
vidual victims of human rights abuses. NGOs may also turn to these bodies for
support with capacity and network building. In some cases, NGOs may turn to
specialized bodies such as the European Court of Human Rights to seek legal
remedies for victims of hate crimes.
Inter-governmental Organizations
Inter-governmental organizations or institutions that are of particular impor-
tance for NGOs working to combat hate crimes include the Organization for
Security and Co-operation in Europe, the Council of Europe Commissioner for
Human Rights and the European Union's Fundamental Rights Agency.
Many of these organizations co-ordinate international conferences and work-
shops related to hate crimes, tolerance and non-discrimination. NGOs that par-
ticipate in such conferences may advocate directly with government representa-
tives and the representatives of specialized agencies and give public resonance
to issues through the media. In such international settings, NGOs often work in
coalitions to amplify their message. In raising concerns about hate crimes with
inter-governmental organizations, it is important to show that not only represen-
tatives of the group under attack are speaking out.
The OSCE
The OSCE organizes an annual Human Dimension Implementation Meeting
(HDIM) in Warsaw to review the implementation of a broad range of OSCE
human dimension commitments, including the promotion of tolerance and
the protection of the rights of national minorities. The HDIM lasts 10 working
A resource guide for NGOs in the OSCE region 73
days and is attended by representatives of OSCE participating States, NGOs and
international organizations and institutions.
Rules for participation in the HDIM are particularly "NGO-friendly", providing
NGO representatives with opportunities to distribute written submissions and
to participate in conference discussions. It is the only human rights conference
in Europe in which representatives of civil society take part with governments
on an equal footing.
The Council of Europe Commissioner for Human Rights
The Commissioner for Human Rights is an independent institution within the
Council of Europe, mandated to promote awareness of and respect for human
rights in the 47 Council of Europe member states.
The objectives of the Commissioner for Human Rights include promoting educa-
tion about and awareness of human rights, identifying legislative gaps concern-
ing human rights and facilitating the activities of national ombudsman institu-
tions and other human rights structures. The Commissioner regularly conducts
official country visits, reporting on the national human rights context and pro-
viding recommendations for the improved protection of human rights.
The Commissioner works with a wide range of institutions, including civil soci-
ety organizations.
The European Union Agency for Fundamental Rights (FRA)
FRA is a body of the European Union based in Vienna. The agency provides
institutions and authorities of the EU and its Member States with assistance and
expertise relating to fundamental rights. FRA collects and publishes data and
information on issues of racism, xenophobia and related intolerance through its
European Information Network on Racism and Xenophobia (RAXEN) National
Focal Points (NFPs) covering all EU Member States.
FRA engages with a number of stakeholders, including NGOs, and co-ordinates
the Fundamental Rights Platform 50 , a network of civil society actors dealing with
a wide range of human rights issues.
Treaty Monitoring Bodies
A number of international human rights treaties establish committees of experts
to monitor their implementation. NGOs may, in some circumstances, assist indi-
viduals who believe that their rights under a relevant treaty have been violated by
a State Party to submit complaints to such bodies.
50 See the "Fundamental Rights Platform" page on the FRA website at <http://fra.europa.eu/fraWebsite/civil_
society/fr_platform/fr_platform_en.htm>
74 Preventing and responding to hate crimes
Treaty-based bodies are often mandated to receive reports from States Parties
regarding the steps they have undertaken to implement certain conventions. It
is common practice for NGOs to draft and submit "shadow reports" to treaty-
monitoring bodies to highlight or present supplemental information that may
be missing in the reports from States Bodies. NGOs may, for example, include
information about a state's record on hate crime prevention and response in such
reports.
The Committee on the Elimination of Racial Discrimination (CERD)
CERD 51 is the treaty-based body of independent experts that monitors imple-
mentation of the Convention on the Elimination of All Forms of Racial Discrimi-
nation by its States Parties. States Parties to the Convention are required to sub-
mit regular reports to the Committee outlining how CERD-protected rights are
being implemented in their respective countries.
CERD is also mandated under particular circumstances to receive complaints
or communications from individuals who claim that their rights have been vio-
lated by a State Party to CERD. Complaints may be submitted by an individual or
group of individuals. Complaints may also be brought by third-party represen-
tatives, provided that they have provided written consent from the person they
are representing or if special circumstances make it impossible for that person
to give such consent.
The European Court of Human Rights (ECHR)
The ECHR was established under the European Convention on Human Rights to
monitor and enforce the respect of human rights by States Parties. All 47 mem-
bers of the Council of Europe are parties to the Convention.
In certain circumstances, NGOs may seek legal redress before the European
Court of Human Rights on behalf of victims of hate crimes who believe that their
rights or freedoms under the European Convention on Human Rights have been
violated. While hate crimes are criminal acts committed with a bias motive, the
European Court of Human Rights has recognized that states have a positive obli-
gation to investigate the potential racial motivations of crimes. 52
In Bulgaria, for example, lawyers acting for the European Roma Rights Centre, in
co-operation with Sofia's Human Rights Project, represented the mother and wife
of a Roma victim of racially motivated murder in a case before European Court
of Human Rights. The Court found that the authorities had failed to conduct an
51 See the "Committee on the Elimination of Racial Discrimination" page on the OHCHR website, <http://
www2.ohchr.org/english/bodies/cerd/index.htm>.
52 Nachova and Others v Bulgaria, (App no 43577/98 and 43579/98), Judgement of 6 July 2005, para-
graphs 160-168, <http://www.echr.coe.int/Eng/Press/2004/Feb/ChamberJudgmentNachovaandothersvBul-
garia260204.htm>.
A resource guide for NGOs in the OSCE region 75
effective investigation into a racially motivated killing. 53 The case concerned the
race-related killing of a Roma man on 18 April 1996 in Shumen, Bulgaria, and
the subsequent investigation. The Court held that Bulgaria was responsible for
breaches of the procedural aspect of the right to life (Article 2), in conjunction
with the prohibition of discrimination (Article 14). 54
The rules of the Court permit individual applications against States Parties for
human rights violations. However, domestic remedies must be exhausted before
approaching the Court. All decisions by the Court are legally binding on mem-
ber states and must be complied with.
Human rights defenders can contact European Union diplomatic missions for
support when under threat. In June 2004, the Council of the European Union
adopted practical guidelines for action in support of human rights defenders.
These promote the role of EU missions in supporting and protecting human rights
defenders and provide for intervention for those at risk. 55
Additional Resources
Shaw, Margaret, "Preventing Hate Crimes: International Strategies and
Practice", International Centre for the Prevention of Crime, April 2002.
53 Angelova and Iliev v Bulgaria (App no 55523/00), Judgement of 26 July 2007, <http://www.ius.info/EUII/
EUCHR/dokumenti/2007/07/CASE_OF_ANGELOVA_AND_ILIEV_v._BULGARIA_26_07_2007.html>.
54 Ibid, and "Strasbourg Court Sanctions Bulgaria for Failure to Bring Perpetrators of Racist Killing to Jus-
tice," European Roma Rights Centre, 6 August 2007, <http://www.errc.org/cikk.php?cikk=2854>.
55 See "Ensuring Protection - European Union Guidelines on Human Rights Defenders", Council of the
European Union website, http://ue.eu.int/uedocs/cmsUpload/GuidelinesDefenders.pdf. NGOs can also con-
tact the UN's Special Rapporteur on the situation of human rights defenders, <http://www2.ohchr.org/english/
issues/defenders/index.htmx
76 Preventing and responding to hate crimes
ASP - Balcony 3rd floor 26.3.-29.3.2012
Opening: Tuesday 27.3. at 12:30
Sponsor: S.B. Sondergaard oni»n*JtorGUE/NGL
*_£S^— -^i%
% ^.uaii^ !
► reuncs. KiLiaiihD kople
Olaf DG calls for 'better protection' for
whistleblowers
By Martin Banks - 27th March 2012
There is some protection with the staff regulations but it needs to be improved
Giovanni Kessler
The director general of Olaf, the EU's anti-fraud agency, has demanded better legal
protection for people who "blow the whistle" on wrongdoing in the institutions.
Speaking in parliament on Tuesday, Giovanni Kessler said whistleblowers were important as
they were the "eyes and ears" on irregularities in the EU institutions, including parliament and
the commission.
But he said that, at present, legal protection for employees who report cases of fraud or
corruption was inadequate, saying they needed to be "protected" from "retaliation".
He added, "There is some protection with the staff regulations, but it needs to be improved."
He also said the EU institutions themselves, including parliament, needed to "feel the same
obligation" as whistleblowers to both highlight and investigate internal offending.
The Italian said, "At present, this is not always the case."
Kessler, who was speaking at the opening of a photographic exhibition in parliament on
whistleblowing, described people who report offences within the EU as "heroes".
But he added, "In an ideal world, what they do would not be regarded as heroic."
His comments were endorsed by Danish GUE member Soren Sondergaard, who organised the
exhibition in conjunction with the Whistleblowing Network and also called for better legal
protection for whistleb lowers.
He said, "Whistleblowers are not only necessary but indispensible. Without them it would be
all too easy for the forces of darkness to play their game."
"The name of the exhibition is 'shining a light on the dark' and that is what whistleblowing is
about.
"It could be an engineer in a construction firm giving information about how breaking
security standards could lead to weaker concrete used in a building, a bridge or nuclear power
plant.
"It could be a soldier giving information about the use of torture or other breaches of the rules
of war. But it could also be a civil servant in an EU institution giving information about
misuse of the taxpayers' money, corruption or even organised criminality in order to influence
political decisions on, for example, financial regulations or banks."
He added, "When you look at the stories you might ask the question: do we do enough to
protect the whistleblowers. If we don't it will mean that fewer people dare to come forward to
tell what they know and that wrongdoing stays in the dark."
European
Anti- Fraud Office
(OLAF)
Management Plan 2012
OLARffl
EUROPEAN COMMISSION
EUROPEAN ANTI-FRAUD OFFICE
TABLE OF CONTENTS
Part 1. Mission statement
Part 2. This year's challenges
Part 3. General objectives for policy area "fight against fraud'
Part 4. Specific objectives for "fight against fraud"
• Investigative and coordination activities
• Investigation support
• Fraud prevention and anti-fraud policy
Part 5. Specific objectives for horizontal activities
Annex. Investigation Policy Priorities
Part 1. Mission statement
The mission of the European Anti-Fraud Office (OLAF 1 ) is threefold:
• it protects the financial interests of the European Union by combating fraud,
corruption and any other illegal activities;
• it protects the reputation of the European Institutions by investigating serious
misconduct by their Members and staff that could result in disciplinary or criminal
proceedings;
• it supports the European Commission in the development and implementation of fraud
prevention and detection policies.
By performing its mission as effectively as possible OLAF contributes to the efforts made by
the EU Institutions to guarantee that the best use is made of taxpayers' money.
"OLAF" is the acronym of its title in French, Office europeen de Lutte Antifraude
Part 2. This year's challenges
Personal message from Giovanni Kessler
Director- General of OLAF
After taking office as Director- General in February 2011, 1 launched an internal review of the
working procedures and organisation of OLAF. This review revealed room for improvement
and obstacles to the performance of the Office in a number of areas. 2011 was a year of
analysis and preparation. 2012 will be the year of implementation when these obstacles will
be removed. The new organisation of OLAF and our new investigative procedures will take
effect on 1 February. The Office's key challenge for 2012 will be to take full advantage of the
changes and to reach full cruising speed.
By changing our working practices and aligning OLAF's highly capable and committed staff
with our key objectives, we are addressing longstanding concerns raised by the European
Parliament , the Council and the Court of Auditors , notably regarding the efficiency of our
investigations. Without pre-empting the results of the legislative reform of the Office ,
OLAF's new investigative procedures and organisation will enable us to fulfil our mission
more efficiently.
The Commission faces budgetary constraints. Now more than ever there is a need to prioritise
and to focus on core activities. For OLAF this means reducing the number of staff employed
on horizontal and overhead activities and increasing considerably the number of staff
employed on investigations. It also means re-focusing our efforts in the area of anti- fraud
policy to enhance the support we offer other Commission services, EU agencies and Member
States authorities in the area of fraud prevention and detection.
Reinforcing the investigative function
A new Investigation Selection and Review Unit will advise me directly on the selection of
cases for the opening of investigations. Information that reaches the Office with allegations of
fraud will be treated more quickly and in a consistent manner. The selection of cases will be
in line with clear priorities. Investigators will be relieved from the function of assessing
incoming information and will therefore be able to spend more time on core investigative
activities. The selection phase should not exceed two months. The new unit will also advise
me, particularly with respect to matters of legality, before major investigative acts are
undertaken and before the closing of investigations. Quality control and the protection of
fundamental rights and procedural guarantees will therefore be reinforced.
In addition, the procedures for investigations will be simplified. The existing case
classification system provides for five categories of cases each with their own specific rules
and procedures. The number of categories of cases will be reduced to two only -
2
Working document on European Court of Auditors' Special Report No 2/201 1 on the follow-up of
Special Report No 1/2005 concerning the management of the European Anti-Fraud Office (5th May 201 1 ;
PE464.791v01-00)
Special Report No. 2/201 1 "Follow-up of Special report No 1/2005 concerning the management of the
European Anti-fraud Office" and Council conclusions of 27-28 th October 201 1 (reference: 15274/1 1)
4 COM(201 1) 135 final of 17 th March 201 1
investigations and coordination cases. This will considerably simplify investigation
procedures and avoid uncertainties and inconsistencies.
Finally, the monitoring of the implementation of OLAF's recommendations to the EU
institutions and Member States, and the support we provide them in implementing such
recommendations, will be carried out by the investigative units. Some staff members with
judicial expertise will be placed in the investigative units. This should result in earlier
cooperation with national judicial authorities during investigations, better judicial outcomes
as a result of OLAF's recommendations, and a higher level of attention to legal issues during
investigations. Overall, these changes will make better use of OLAF's resources and shorten
the duration of investigations.
A more proactive contribution by OLAF to anti-fraud policies
In 2012, OLAF will devote significant resources to the implementation of the Commission's
Anti-Fraud Strategy 5 . A number of Commission services will be stepping up their efforts in
the fight against fraud, for example by developing their own dedicated anti-fraud policies.
OLAF supports these Commission-wide efforts, not least through the recently launched Fraud
Prevention and Detection Network and through its dedicated website.
During 2012, OLAF will also be preparing new legislative proposals concerning
improvements to criminal and administrative procedures, the development of the substantive
criminal law framework and the enhancement of the institutional framework in the area of the
protection of the EU financial interests. These proposals are included in the Commission's
Work Programme for 2012.
OLAF also intends to enhance cooperation with Member States, not least through the
organisation of joint customs operations. In our reporting on the protection of the financial
interests of the EU, we wish gradually to move away from a narrow focus on the reported
rates of fraud and irregularities towards more balanced reporting that reflects also the efforts
and ambitions of Member States to tackle the problem of fraud and to cooperate with OLAF,
other Commission services and each other.
The activities of OLAF are more important than ever in times of economic crisis. The Office
will therefore increase its efforts to protect the financial interests of the European Union and
draw public attention to the commitment of the EU institutions to fight fraud and corruption.
The present Management Plan is a reflection of our high level of ambition. I am confident that
OLAF will continue to demonstrate its unique competence in 2012 and in the years to come.
16 December 2011
COM(201 1) 376 final of 24th June 201 1
Part 3. General objectives for policy area "fight against fraud"
The importance of gaining and maintaining public trust in the European Union's (EU's)
capacity to protect taxpayers' money from fraudsters cannot be overstated, particularly in the
present context of budgetary stringency. The Treaty reflects public concern about the
protection of the EU's financial interests by providing for the principle of effective and
equivalent protection across the Member States and the EU Institutions, bodies, offices and
agencies.
The concept of the protection of the financial interests of the EU covers the prevention,
detection and investigation of fraud against the EU budget and can extend also to measures to
address other serious irregularities.
OLAF is above all an investigation service which contributes to the effective, proportionate
and dissuasive character of the measures against fraud and corruption thereby contributing to
the preservation of the reputation of the EU institutions and trust in the European project.
OLAF also coordinates cooperation between Member States' competent authorities.
OLAF action to protect the financial interests covers the entire expenditure side of the budget.
On the revenue side of the budget, OLAF's actions mainly relate to traditional own resources
(mainly customs duties). Protection of EU funds goes hand-in-hand with the protection of
national funds. On the revenue side of the budget, action to fight smuggling equally benefits
the EU and Member States because it protects (national) excise revenue as well as (EU)
customs duty. General improvements in ethical standards, reduced corruption and better
administration benefit public finance at all levels.
OLAF also plays a prominent role in assisting the Commission services in the implementation
of the Anti-Fraud Strategy adopted on 24 th June 2011. This Strategy aims at updating and
modernising the way fraud against the EU budget is tackled within the Commission with the
view to ensuring that the EU budget is managed in line with the principles of sound financial
management, including the prevention of, and fight against, fraud.
6 Article 325, Treaty on the Functioning of the European Union
General objective: To protect the financial interests of the EU and the reputation of its
institutions by combating fraud, corruption and any other illegal activities, ensuring that the
best use is made of taxpayers' money with the help of:
1) Investigations and coordination actions
Result Indicators
Latest known result
Target
Number of investigations 7 and
2011: 108 investigations and
More than 100
coordination cases that have led to
other cases have led to post-
recommendations for post-
investigative action
investigative action
Amount of recoveries 8 in mid-term
2011 8.6:1
A ratio of 2: 1 or above
perspective (as 3 years' moving
2010 0.87 : 1
between recoveries as a result
average)
2009 3.2 : 1
of OLAF's investigations and
OLAF's administrative and
3 years' average 4.3 : 1
operational budget
Main output in 2012
- New investigative procedures implemented aimed at streamlining and accelerating OLAF
investigations
2) Contributions to the development of anti-fraud policies
Result Indicators
Latest known result
Target
Strengthening anti-fraud measures in
CWP 2011: Commission
100% of planned output
accordance with the Commission's
Communication on the
delivered
Work Programme (CWP) 2012 and
protection of the financial
the Commission's Anti-Fraud
interests of the European
Strategy (CAFS)
Union by criminal law and by
administrative investigations 9
and proposals in the
Multiannual Financial
Framework (MFF) 2014-
2020 package (Pericles and
Hercule III 10 )
CAFS: Standard anti-fraud
clauses have been included in
the legislative proposals in
the context of the MFF
Main output in 2012
- Related to CWP: - Timely preparation of the three 2012 legislative initiatives related to the
protection of the Union's financial interests: see Specific Objective 5. a
- Related to CAFS: Timely implementation of the CAFS objectives by achieving the relevant 2012
actions; see Specific Objective 5.b
7 During 201 1, 208 investigations and other cases were closed
8 OLAF applies this as a general indicator to measure the value-added of anti-fraud action; however, OLAF itself
has no recovery powers
9 COM(201 1) 293 final of 26/05/201 1
10 COM(2011) 914 final of 19/12/2011 and COM(2011) 910 final of 19/12/2011
Part 4. Specific objectives for "fight against fraud'
4. La Investigative and coordination activities
This section sets objectives, indicators and targets for the selection of cases to be opened by
OLAF, the conduct of investigations and coordination activities, as well as the
implementation of recommendations issued by OLAF as a result of its investigative and
coordination activities.
Before opening an investigation, OLAF assesses if the case falls within its competence and
establishes the necessary level of suspicion. The decision to open an investigation or not is
based on the Investigation Policy Priorities (IPPs) of the Office.
There are five IPPs: (1) proportionality, (2) efficient use of investigative resources, (3)
subsidiarity/added value, (4) special policy objectives and (5) financial impact.
For any opening decision, they are all taken into consideration, but none of them is a conditio
sine qua non.
The IPPs' special policy objectives are determined on the basis of a risk assessment (based
also on information from Member States) and taking into account requests from the European
Institutions.
OLAF's IPPs for 2012 are annexed to the present management plan.
SPECIFIC OBJECTIVE 1. Ensure the effective implementation of the Investigation
Policy Priorities for 2012
Result Indicators
Latest known result
Target
Percentage of investigations opened
in line with the investigation policy
priorities
New indicator
More than 95 %
Main output in 2012
- Full implementation of the investigation policy priorities (see also the annex)
SPECIFIC OBJECTIVE 2. Further improve the efficiency and effectiveness of OLAF's
investigations and coordination actions
1) Speed up the initial assessment of whether a case should be opened
Result Indicators
Latest known result
Target
Average duration of selection phase 11
2011: 8 months (7% of the
evaluations were completed
within 2 months)
2 months in at least 85 % of
the cases
Main output in 2012
New system for the opening of investigations and coordination cases (in place in February 2012)
1 ' Including both the items that resulted in an investigation or coordination case and those that did not.
2) Keep the clearance rate close to 1
Result Indicators
Latest known result
Target
Clearance rate (number of cases
opened/number of cases closed)
2011:0.86(178/208)
Close to 1
Main output in 2012
Careful monitoring with the help of monthly management statistics
3) Reduce the duration of investigations and coordination cases
Result Indicators
Latest known result
Target
Duration of investigations and
coordination cases 12
2011:22.8
2012: 22 months
2013: 21 months
2014: 20 months
Main output in 2012
- Careful monitoring with the help of monthly management statistics
4) Monitor the effective implementation of recommendations following the closure of
cases
Result Indicators
Latest known result
Annual Target
Number of recommendations
implemented with results 13
(including results of financial,
judicial, as well as disciplinary and
administrative action)
New indicator
Results with regard to at least
60 recommendations
Main output in 2012
- Careful monitoring with the help of monthly management statistics
4. Lb Investigation support
As of 1 st February 2012, a Directorate within OLAF will provide specialised services to
OLAF's investigation and coordination activities. Within this Directorate, one unit will
monitor the efficiency, effectiveness and quality of the investigative process and support it
with the necessary tools. Data-gathering, risk-based auditing, as well as other relevant tools
and related technical assistance to OLAF investigative units and competent authorities in the
Member States will be provided from within this Directorate. The remaining units will be
responsible for legal advice, training and communication linked to the investigations.
SPECIFIC OBJECTIVE 3: Provide the necessary tools and training to support OLAF's
investigative activities
Including cases closed during the reporting period and those still open at the end of the reporting period, not
including the selection phase
13 OLAF applies this as a general indicator to measure the value-added of anti-fraud action; however, OLAF
itself has no recovery competence
3.a Provide Operational Support
Result Indicators
Latest known result
Target
Number of OLAF investigations
opened, following up on information
collated within OLAF
2011:2
Increase the number of
investigations opened,
following up on information
collated within OLAF
3.b Supply Information and Communication Technology (IT) tools
Result Indicators
Latest known result
Target
Implementation of the internal user-
oriented priorities identified in the IT
Masterplan
The main achievement was
the introduction of a new
document management
system (THOR) that offers
many new features compared
to the previous (Adonis)
system.
100% implementation of
related IT activities for 2012
Internal users' degree of satisfaction
with IT systems and services
New indicator
Increase user satisfaction by
10 % by 2013 (compared to
2012)
3.c Conduct sufficient training for investigative staff to familiarise themselves with the new
working procedures and to maintain a high standard of corporate knowledge
Result Indicators
Latest known result
Target
Percentage of OLAF investigators
trained on new investigative
procedures
New indicator
98 % by 1 st February 2012
Percentage of investigators trained
in targeted workshops on specific
investigative activities
New indicator
90 % in 2012
Number of investigators that have
participated in training sessions
tailored to the requirements of fraud
investigations
2011: 8 training sessions (on
interviewing techniques,
report- writing skills,
gathering of evidence, and
on-the-spot checks) for 60
investigators
At least 55 investigators
trained in specialised
sessions, according to their
individual needs
Main output in 2012
- Upgrade of text-mining capabilities (IT) in OLAF (by the end of the 1 st quarter of 2012)
- Survey to measure internal users' degree of satisfaction with IT systems and services
- Training sessions on new investigative procedures
- Specialised training sessions, including on post-investigative activities
- Handbooks on both interviewing techniques and on clear writing to be drawn up with the help of
external contractors
SPECIFIC OBJECTIVE 4: Enhance the quality and effectiveness of the operational activities
4.a Provide quality legal advice to investigators and national authorities
Result Indicators
Latest known result
Target
Legal advice provided within the
specified deadline
New indicator
At least 90 % responses
within agreed deadlines
Main output in 2012
- Capacity built up for advice on national law (notably by establishing an internal (OLAF) network,
compiling relevant databases and developing relevant external contacts).
- An effective system of setting up deadlines for case-related legal advice.
4.b Provide expertise concerning requests and complaints related to investigative activities
Result Indicators
Latest known result
Target
Timely replies to complaints (Art. 90
Staff Regulations complaints and
other complaints)
2011: 100% of replies sent
within the set deadlines (7
complaints)
100% responses within the
regulatory deadlines
Timely replies to requests from data
subjects concerning data protection
2011: 100% of replies sent
within the set deadlines (17
new requests received; 2 are
still ongoing).
100 % responses within the
regulatory deadlines
Timely replies to complaints to the
European Data Protection Supervisor
Timely replies to requests for access
to documents under Regulation
1049/2001
Timely replies to complaints to the
Ombudsman
2011: 100% of replies sent
within the agreed deadlines (2
new cases received in
addition to 3 ongoing cases)
70% of replies sent within the
deadlines set by Regulation
1049/2001
2011: 100% of responses
were sent within the agreed
deadlines. (14 new cases
received 14 in addition to 17
ongoing cases)
At least 90% responses
within the deadlines set by or
agreed with the EDPS
100% responses within the
regulatory time limit
At least 90% responses
within the deadlines set by or
agreed with the Ombudsman
Main output in 2012
- IT-based centralised, internal monitoring system of pending requests (concerning access to
documents, data protection, legal advice, pending court cases, complaints to Ombudsman, complaints
under Art. 90 Staff Regulations and other complaints).
With OLAF as lead service
10
4.2. Fraud prevention and anti-fraud policy
OLAF deals with all phases of fraud prevention and detection, from the conception of policy,
the implementation of existing and new policies, to the reporting on its progress and
effectiveness. As of 1 st February 2012, colleagues in a single Directorate will prepare new
legislation, work with other Commission services to implement an anti-fraud strategy, build
contacts with the competent authorities in the EU Member States as well as with counterparts
outside the European Union, to support OLAF's investigations and anti- fraud efforts. OLAF's
operational budget provides the financial resources necessary for the operation of three
programmes: Hercule II, Pericles and the Anti-Fraud Information System (AFIS). In addition
to these programmes, a pilot project aims to establish criteria to measure the impact of
corruption on public procurement involving EU cohesion policy funds.
SPECIFIC OBJECTIVE 5. Prevent, deter and combat fraud and corruption
5.a Develop anti-fraud policy and legislation
Result Indicators
Latest known result
Target
Delivery of planned output provided
for in the Commission's Work
Programme (CWP) 2012
Timely preparation of
proposals for adoption by the
Commission in 2012
Commission Communication
on the protection of the
financial interests of the
European Union by criminal
law and by administrative
investigations 15 and proposals
in the Multiannual Financial
Framework (MFF) 2014-
2020 package (Pericles and
Hercule III 16 )
Main output in 2012
- Legislative proposal on the protection of the financial interests of the European Union, including by
criminal law (CWP: 3 rd quarter of 2012)
- Legislative proposal reinforcing the protection of the euro against counterfeiting with criminal law
sanctions (CWP: 3 rd quarter of 2012)
- Legislative proposal on mutual assistance between the administrative authorities of the Member
States and cooperation between the latter and the Commission to ensure the correct application of the
law on customs and agricultural matters (CWP: 4 th quarter of 2012)
5.b Enhance prevention of fraud against EU's financial interests
COM(201 1) 293 final of 26/05/201 1
' COM(2011) 914 final of 19/12/2011 and COM(2011) 910 final of 19/12/2011
11
Result Indicators
Latest known result
Target
Delivery of planned output in the
implementation of the Commission's
Anti-Fraud Strategy (CAFS)
2011: 100% delivery
(Standard anti-fraud clause
has been included in the
legislative proposals adopted
in the context of the MFF;
dedicated fraud prevention
section has been set up on
OLAF's intranet site; Fraud
Prevention and Detection
Network (FPDnet) met twice
in 2011).
100% of actions scheduled
for 2012 implemented
Percentage of illicit trade in
cigarettes as share of total
consumption in the EU as a whole
2010: 10 %
Decrease by as much as
possible
Main output in 2012
- Methodology and guidance (including a template) for DGs' anti-fraud strategies (by June 2012)
- Contribution to the development of an anti-fraud strategy in the DGs (shared management) (by end
2012)
- Revised joint fraud prevention strategy (JFPS) for structural actions and for agriculture, to be
adopted at service level by DGs REGIO, AGRI EMPL and MARE in cooperation with OLAF
- Set up dedicated fraud prevention section on Mylntracomm, the Commission' s intranet website (by
end 2012)
- Four meetings of the FPDnet
- At least 5 meetings of the Advisory Committee for the Coordination of Fraud Prevention
(COCOLAF) and its subgroups (on irregularities, statistics and mutual assistance)
5.c Reduce fraud against the EU's financial interests at the EU's Eastern border
Result Indicators
Latest known result
Target
Delivery of actions included in the
Action Plan to Fight Against
Smuggling of Cigarettes and Alcohol
along the EU's Eastern Border for
2012
2011: Almost all actions
foreseen were implemented
including the most significant
ones (e.g.: JCO Fireblade
took place; Operational
conference in Bucharest in
June 2011; OLAF liaison
officer posted in Kiev)
Actions scheduled for 2012
implemented
Percentage of illicit trade in
cigarettes as share of total
consumption in Eastern Boarder EU-
Member States
18
2010: More than twice as
much in countries along the
Eastern border as in EU as a
whole: 21 % vs. 10 % 19
Decrease by as much as
possible
Main output in 2012
- Targeted operational actions
- Negotiations of taxation and customs provisions with Armenia, Azerbaijan and Georgia
- 17 th Annual Task Group Cigarettes Conference with special focus on the Eastern Border (October
2012)
5.d Improve cooperation with stakeholders
KPMG, Project Star, Report 2010
' Bulgaria, Estonia, Finland, Hungary, Latvia, Lithuania, Poland, Romania and Slovakia.
' Source : KPMG Project Star
12
Result Indicators
Latest known result
Target
Number of Administrative
Cooperation Agreements (ACAs)
concluded with relevant Member
State authorities
A new template was
developed in 2011. As the
policy was under review, no
new ACAs were concluded in
2011.
Finalise at least 3, make
progress on 3, in 2012
Percentage of requests for support
from Member States answered on
irregularity reporting (published as a
statistical annex to the Art 325
annual report)
Percentage of Member State
contributions quality-checked
2011: 100% requests
answered
2011: 100% of contributions
checked
100% of requests from MSs
answered
100% of contributions
quality-checked
Fraud-related provisions in
EU agreements/regimes with third
countries (EU expenditure fraud:
financial cooperation provisions;
Customs: mutual administrative
assistance and "temporary
withdrawal of preferences")
2011:
EU expenditure: Conclusions
of negotiations of financial
cooperation chapters of the
EU-Ukraine and EU-Moldova
Association Agreements.
Customs: MAA 20 Protocol
and customs anti-fraud clause
in DCFTA 21 with Ukraine
and in the EPA 22 with West
Africa
In 100% of new EU
agreements / regimes with
third countries
Number of high-level events
to foster operational cooperation
and capacity-building in countries
that are beneficiaries of EU
assistance
2011: Annual meeting of the
Pilot Group (African
Partners) in April 201 1
At least 2 events organised by
OLAF for countries that are
beneficiaries of EU assistance
Number of Administrative
Cooperation Agreements (ACAs)
concluded with relevant third country
authorities and international
organisations
2011: Signature of an
Administrative Cooperation
Arrangement with the World
Bank.
Finalise 3 in 2012
Launch negotiations with 4
partners in 2012
Meetings with Anti-Fraud
Coordination Service (AFCOS)
networks of countries in the
enlargement process
2011: 4 bilateral meetings and
1 AFCOS conference
5 bilateral meetings and 1
AFCOS conference
Main output in 2012
- 2 meetings of the group "irregularities and mutual assistance/agriculture products" regulation (EC)
1848/06 and (EC) 515/97
- Conclusion of Administrative Cooperation Agreements with Kazakh authorities and Ukrainian
Customs, UNDP, Council of Europe, World Bank
- Information exchange with the World Bank and other international organisations
- Negotiations on anti-fraud provisions in EU- Armenia, -Azerbaijan, -Georgia Agreements
- Negotiations on anti-fraud provisions into new Overseas Countries and Territories and European
Economic Area regimes, and in Free Trade Areas with Egypt, Jordan, Morocco and Tunisia
Mutual Administrative Assistance
Deep and Comprehensive Free Trade Agreement
Economic Partnership Agreement
13
5.e Conduct/support joint operations and engage in mutual administrative assistance
Result Indicators
Latest known result
Target
Number of Joint Customs Operations
JCOs in 2011:
Organise and/or support:
(JCOs) led or supported by OLAF
- 2 JCOs
-1 JCO
- 2 regional virtual JCOs
- 2 regional virtual JCOs
(OLAF provided logistical
and operational support)
Implementation of the external user-
See 2011 achievements in the
Implementation of related IT
oriented priorities identified in the IT
IT Masterplan
activities for 2012
Masterplan, in particular, use of the
Anti-Fraud Information System
(AFIS) to provide high-quality
information exchange tools (IT):
Number of Member States correctly
Implementation of a new IMS
All Member States to use the
using the Irregularities Management
module in 201 1
new system correctly
System (IMS) for electronic
communication
Data available to the Member States
ATIS currently tracks 2.5
ATIS to track 1 1 million
via the Anti-Fraud Transit
million shipments per year
shipments per year (covering
Information System (ATIS) for
60% of the total EU
monitoring sensitive goods
shipments in transit 23 )
Main output in 2012
- Impact assessment for the reform of regulation 515/97 and Council Decision 917/2009, including
AFIS
- Annual report to Council, to EDPS ar
id to Joint Custom supervisory authority on the functioning of
AFIS
- 3 Mutual Administrative Assistance (
Committees in the customs area to support policy develoment
5.f Develop an EU Evaluation Mechanism in the area of Anti-Corruption with a particular focus
on identifying and reducing the costs of corruption in Public Procurement involving EU Funds:
a pilot project
Result Indicators
Latest known result
Target
Pilot project concluded with criteria
established to measure impact of
corruption on public procurement
involving EU- Cohesion policy funds
New indicator
Timely finalisation by end
2012
Main output in 2012
- Study, including final report
Transit shipments constitute 10% of the total commercial flow.
14
5.g Provide the support necessary for partners to tackle fraud and corruption effectively and
equivalently, in particular, through financing programme Hercule II
• Manage Hercule II Programme: prevention of, and fight against, fraud
Result Indicators
Latest known result
Target
Technical assistance offered to
national authorities in order to
facilitate transnational cooperation
and cooperation with OLAF:
Number of Member States
to participate in the programme for
the first time
Law Enforcement Agencies
from 14 Member States were
supported in 2011.
Law Enforcement Agencies
from 4 additional Member
States to participate
Training events, seminars and
conferences supported by grants— :
Number of Member States from
which applications are submitted
Number of participants reached
201 1: 9 projects by eligible
bodies have been selected.
The 9 projects originate from
7 different Member States.
A total of 3,369 participants
attended the 16 events co-
financed by the 2010 call 25 .
Implementation of the 9
projects selected for co-
financing in 201 1 26
Applications submitted from
at least 13 Member States for
2012 calls
800 participants expected to
attend co-financed events in
2012.
Cooperation with lawyers and other
stakeholders in the context of the
Network of European Lawyers'
Associations (ELA):
Number of conferences/seminars
Number of publications
Number of comparative law studies
Under the 2010 budget:
4 conferences were held in
the first part of 201 1 (with
around 700 participants), as
well as one ELA meeting.
2 publications
1 comparative law study
6 conferences / seminars with
400 participants
2 scholarly anti-fraud
publications
2 comparative criminal law
studies on the protection of
EU financial interests
Procurement of access to external
databases to support the
investigations of OLAF and the
Member States:
Number of procured databases
201 1: 9 databases provided;
Procure 8 relevant databases:
24
maximum 80% co-financed by OLAF
25 Between 1 st June 2010 and 31 SI May 201 1
26 To be implemented between 1 st September 201 1 and August 2012
15
Number of contracts concluded on
time
100% of contracts on time,
(for one database, the
procurement procedure was
still ongoing at the
completion of the MP).
renew existing databases and
acquire new databases
depending on information
needs.
100% of contracts concluded
on time
Main output in 2012
- Hercule II financing decision for 2012 (to be adopted by the College early 2012)
- Strategy prepared by OLAF on the implementation of HERCULE II following consultation of
Member States and other stakeholders (end of 2012)
- Hercule III proposal adopted by the Commission as part of MFF package (anticipated in December
2011; to be negotiated by the co-legislators during 2012)
5.h Provide the support necessary for partners to protect the euro effectively and similarly, in
particular, through the Pericles financing programme
• Protect the euro against counterfeiting
Result Indicators
Latest known result
Target
Degree of classification of euro coins
and communication to Coin National
Analysis Centres (CNACs)
100%
100% classified and
communicated to the CNACs
in 2012
• Manage Pericles programme: training, exchange and assistance for the protection of the
euro against counterfeiting
Result Indicators
Latest known result
Target
Degree of commitment of the budget
100%
Over 80%
Number of projects financed
15 projects financed in 201 1
At least 12 projects
Number of actions in high-risk areas
5 in 2011
Launch 6 actions in high-risk
areas
Percentage of stakeholders filling in
the evaluation form
95% in 2011
At least 70% of stakeholders
fill in the evaluation form
Degree of satisfaction measured by
evaluation forms
90% in 2011
At least 70% of participants
expressing "good" and above
judgments
Main output in 2012
- Proposal for a Directive on the protection of the Euro against counterfeiting with criminal sanctions
(CWPitem)
- Annual Report on the protection of Euro coins 201 1 (May 2012)
- 3 Euro Counterfeiting Experts Group (ECEG) meetings
- 4 Counterfeit Coin Experts Group (CCEG)/European Technical and Scientific Centre (ETSC) work
team meetings
- Annual update of the Pericles Strategy Paper (before end of 2012)
16
Part 5. Specific objectives for horizontal activities
Internal and external communication
OBJECTIVE: Enhance awareness and understanding of OLAF's role in fighting fraud and
corruption, through establishing an effective external and internal communication strategy
Result Indicators
Latest known result
Target
Steady information to OLAF staff :
Number of events
Number of articles on Intranet
Number of weekly newsflashes
2011:
4 events
385 articles
40 weekly newsflashes were
published
4 events
at least 1 article per day
50 weekly newsflashes
Timely and quality replies to
information requests from citizens
New indicator
95% of queries answered
within two weeks
Timely and quality replies to the
press
New indicator
80% within 24 hours
Number of articles on OLAF
2011: 381 articles
keep high number of articles
(>300)
Main output in 2012
- New graphic charter
- New OLAF website
Human resource management
OBJECTIVE: Recruit, train, assess, motivate and retain highly-qualified staff to ensure that
OLAF operates effectively and efficiently
Result Indicators
Latest known result
Target
Limited average vacancy rate of
available posts
Average vacancy rate of
available posts is 7.2%.
The proportion of posts being
vacant equals the
Commission average
(5.3% at the end of 2011) by
the end of 20 12
Number of women at senior
management, middle management
and AD non-management levels
2011:0% at senior
management level, 20% at
middle management level
and 33% at non-management
AD level.
The Commission targets for
representation of women in
AD category for 2010-2014:
25% for senior management,
30 % for middle management
and 43% for AD non-
management
Rate of absenteeism
Rate of absenteeism in 2011:
4.13%.
Absenteeism for OLAF staff
reduced to below the
17
Commission average (2.9%)
Average number of training days per
staff
2011: 6 training days
The Commission-wide target
is 10 training days/year
Specialised external training
201 1 : 36% of training budget
25% of training budget
Main output in 2012
- Implementation of the reorganisation planned for the 1 st February 2012.
Document management
OBJECTIVE: Put in place and maintain an effective document management system so that any
document connected with OLAF's official functions can be electronically filed, stored and
retrieved at any time irrespective of its original form and the document management system in
place
Result Indicators
Latest known result
Target
Filing rate of registered documents
97%
99%
Main output in 2012
Adaptation of systems and processes to the new OLAF structure
Internal Audit
OBJECTIVE: Assess the compliance, efficiency and effectiveness of the control
system in place by assisting the Director General and management in controlling
risks and monitoring compliance; providing an independent and objective
opinion on the quality of management and internal control system; and making
recommendations in order to improve the efficiency and effectiveness of
operations and to ensure a cost-efficient use of resources
Result Indicators
Latest known result
Target
Degree of implementation of the
IAC annual work plan
90%
100%
New indicator
target: >80%
New indicator
Level of acceptance by the
auditees of the "critical", "very
important" or "important" audit
recommendations issued by the
IAC
Percentage of accepted audit
recommendations implemented
Main output in 2012
- Recruitment of new IAC
- Implementation of the Audit Planning 2012
- Updated procedures in order to provide action to mitigate the recommendations in the Quality
Review 2011
target: >90%
Internal control and risk management
18
OBJECTIVE: Implement, maintain and report on an effective and reliable
internal control system so that:
- Reasonable assurance can be given that resources assigned are used
according to the principles of sound financial management;
- Risk of errors in operations is minimised and,
- The control procedures put in place give the necessary guarantees concerning
the legality and regularity of underlying transactions
Result Indicators
Latest known result
Target
Percentage of internal audit
recommendations overdue for
more than 12 months
Degree of implementation of
mitigating measures for critical
risks
0%
75%
0%
100%
Main output in 2012
Managers and relevant staff are trained on internal control
19
Annex
Investigation Policy Priorities (IPP)
The Investigation Policy Priorities (IPPs) are used by OLAF to decide on the opening of
investigations. These priorities come into play after the competence of OLAF and the
necessary level of suspicions have been established.
The five policy priorities are: proportionality, efficient use of investigative resources,
subsidiarity/added value, special policy objectives and financial impact.
The five policy priorities will all be taken into consideration in order to decide whether or not
to open an investigation. No single policy priority will operate as a conditio sine qua non.
The Unit charged with the selection of cases will check whether the facts meet the five criteria
and propose the opening of an investigation, whenever the IPP are considered to be fulfilled.
Proportionality
OLAF should focus on cases where it can expect a fair return for its efforts. The expected
results need to be balanced against the human and material resources that will be needed to
bring a case to a successful conclusion.
This entails formulating a reasonable forecast of the manpower required and other foreseeable
costs (e.g. due to missions) in connection with the investigation while also taking into
account:
- Likelihood of financial recovery;
- Likelihood of prosecution - for example, whether there is sufficient time to investigate
before time-barring.
- Possible high deterrent value: for example action is taken in a high value area where little
action has been taken before.
Efficient use of investigative resources
An efficient use of resources means inter alia that once opened, investigations should be dealt
expeditiously.
This will entail checking whether:
- The workload of the relevant Unit will permit to begin investigative activities soon after
the case has been opened
- The workload of the relevant unit will permit to carry out work continuously as required by
Regulation 1073/99
20
Investigations underway and whose priority is higher are not slowed down
Expertise required in order to carry out the investigation is available
(language/sectoral/technical/legal knowledge).
Subsidiarity/added value
OLAF will prioritise cases where it is the only authority with competence in a specific
situation or when it can clearly add value to the actions of others.
This will entail checking whether:
- OLAF has sole competence (in certain matters in relation to EU staff) or whether there is
an identifiable authority that can act
- One or several authorities have requested the assistance of OLAF in a complex case and
OLAF is therefore in a position to add value
- An OLAF investigation could add value in terms of recovery, prosecution or deterrence to
the control activities already carried out by other EU or national bodies.
Special policy objectives for 2012
OLAF will prioritise investigations on relevant sectors and/or geographical areas decided by
the Director-General, and based on concerns/priorities expressed by the European Institutions
and on the outcome of OLAF's own risk analyses, based also on information from Member
States.
Priorities will be updated, at regular intervals, in the Management Plan.
For 2012, they will be:
- Double funding in external aid.
- Smuggling of cigarettes and alcohol along the EU eastern border.
- Cohesion funds.
- Pre-accession funds in current accession and candidate countries.
- Suspected corruption or links to organised crime.
Financial impact for 2012
This indicator comes into consideration only when there are resources at risk because of the
alleged frauds.
21
The level of EU Resources at risk is a relevant indicator of the seriousness of fraud. Sectoral
financial parameters for the opening of investigations guarantee OLAF's commitment to
focus on the more serious cases.
This will entail checking whether
- In the Customs sector, the likely financial impact is over €1 million (estimated illegal
diminution of the resources).
- In the Agriculture sectors the likely financial impact is above €100,000 for SAPARD and
above €250,000 for Agriculture (estimated misappropriation or wrongful retention of
funds).
- In the Structural Funds, €500 000 in the European Social Fund and Cohesion Fund, and
€lMillion in ERDF (estimated misappropriation or wrongful retention of funds).
- In the external aid and centralised expenditure sectors, €50,000 (estimated
misappropriation or wrongful retention of funds).
- In the EU staff sector, €10,000 (estimated misappropriation or wrongful retention of
funds).
22
[NL]
BO-AF
OFFICE EUROPEAN COMMISSION
EUROPEEN EUROPEAN
DELUTTE ANTI-FRAUD
ANTI-FRAUDE OFFICE
■
RAPPORT
lanciele fraude EU
IFUD of Human Rights
21 maart 2012
VIViANE REDING
Vice-President of the European Commission
Justice, Fundamental Rights and Citizenship
Rue de la Loi, 200
B-1049 Brussels
Tel. (+32-2) 298 16 00
Brussels, 21 June 2010
D(2010)1036
Dear President,
s^J-—
~^v.
/ would like to inform you of a number of reforms I have introduced and which should
help to improve the Commission's communication. As a start, since you have
entrusted me with the responsibility for communication, I have reorganised DG
COMM to better equip it for its task to provide a service to the College and all DGs
for their communication activities.
Following a discussion with the Spokesperson's Service on the most pressing
operational communication needs, the following improvements in the service provided
by DG COMM have been introduced during the first five months of this Commission:
1. Earlier and easier information on the press
Press clippings, as well as summaries of audiovisual media, are now available every
morning at 08.4 5hrs for SPP and cabinets, both on-line (Newsroom on
Mylntracomm) and on paper, in time to allow for early decisions on "Lines to Take".
It is now also possible for Commission officials to call up press clippings digitally by
country and by subject.
2. Teleprompting
Teleprompters have now been installed in the press room and are presently being
tested. They should facilitate and professionalise the delivery of speeches and detailed
press conferences by Commissioners and Spokespeople.
3. A team of speechwriters
A dedicated team of 4 speechwriters has been created in DG COMM, who will work
with your own speechwriters and those in the DGs, to draft master speeches for
Commissioners and senior level civil servants on cross cutting issues, such as the
Europe 2020 strategy, the financial crisis, the Lisbon Treaty or the EU's Consumer
Policy.
4. Transcripts of Press conferences
After having tested electronic transcription of press conferences and finding out that
it was not successful, DG COMM will launch a tender procedure for a professional
transcript service, which should be operational in early 2011. This service will ensure
written transcripts of important press conferences and statements very shortly after
their delivery in the language in which they were made.
Mr Jose Manuel Barroso
President of the European Commission
BERL 13/057
5. Websites of the President and Commissioners
A dedicated team of 8 persons has been set up in DG COMM to keep your website
and that of fellow Commissioners up-to-date in real time (following the best practice
already installed by me at DG INFSO during the previous mandate). The team
foresees a permanence ensuring a 24 hour service. Furthermore, the websites of all
Commissioners are now harmonised following a common template developed by DG
COMM.
6. SMS service
DG COMM has developed an SMS sender web application (http://s-comm-iss-
pl:8001/smssender/) which can now be used by the Spokesperson's Service to inform
journalists expediently of important developments.
7. A dedicated EhS crew for the President
DG COMM will recruit 2 EbS producers who will in future travel with you, on
request, and who will direct local EbS crews. Given the requirements of the
recruitment procedure (call for tender); this service will be operational as from
spring 2011. In the meantime, a trial/preparatory phase will be launched for a
number of missions. On request, an internal "Producer" can accompany you on some
of your missions (subject to mission budget availability). 2 clips editors will be in post
soon to strengthen your video production. Of course, this service could be extended to
important and media-sensitive missions by other Commissioners (e.g. a mission by
Olli Rehn to Athens in the next few weeks).
8. Enable journalists to travel with the President or Commissioners to important
meetings abroad
Before the summer, I intend to submit to the College a financing decision and
operational guidelines to enable the Commission to take in charge some of the costs
of journalists travelling with you or fellow Commissioners to important meetings
abroad. The new system is expected to be operational in October.
9. A dedicated photographer for the President on permanent call
The photographers' service will be strengthened with the recruitment of 2 more
photographers to ensure a 24 hour service for you. They will be operational very soon
if they are attached to your Cabinet, otherwise a longer delay (call for tender) will be
needed to recruit them (spring 2011).
10. Monitoring ofblogs and social networking sites and instant rebuttal
Automated blog monitoring is now available via the new EMM "European blog
monitoring" tool on the Mylntracomm News Portal. Users can subscribe to email
alerts based on key words. Fast and effective rebuttal is organised by the SPP with
the help of the responsible services. In addition, I have asked DG COMM to set up a
network of 10-15 social media experts across the Commission to ensure a targeted
use of social media (such as Facebook or Twitter) for the Commission's
communication purposes.
11. Graphic designers for backdrops, logos, press packages or power point
presentations for important President initiatives/Commission decisions
The team of graphic designers in DG COMM will be strengthened to include 3
persons. The new team will be operational from September. They will help with the
professional presentation of important Commission policy messages (such as Europe
2020).
12. Streamlining of logos
I have asked DG COMM to streamline the multitude of logos currently used by
Commission services. This will lead to a set of guidelines for all services before
summer. The use of the European flag together with the existing logos will become the
rule.
13. Branding
DG COMM will launch before the summer a more fully fledged branding operation
for the Commission to strengthen and streamline our corporate image on the basis of
the European flag.
14. Streamlining of networks
On my request, DG COMM is working on the streamlining of the multitude of
Commission networks. It has started with a harmonisation of their visual identity. A
next step will be to bring them together under one "umbrella", to create a single entry
port for citizens requesting information about the EU, as proposed in the 2008
Lamassoure report. I intend to launch this single entry port in October on the
occasion of the adoption by the College of the Citizenship Report which you called for
in your policy guidelines last year.
The aforementioned actions should constitute a first but certainly not the last step
towards improving the communication efforts of the Commission. If you allow me, I
would be prepared to make a 10 minute presentation at the College seminar in
September to illustrate to colleagues how they can make best use of the
communication tools now available under the reformed system and to ask them about
their ideas for further developing and strengthening the service-oriented nature ofDG
COMM for the whole Commission.
Cc: J. Laitenberger, C. Day, C. Sorensen, F. Le Bail, K. Doens,
P. Ahrenkilde Hansen, S. Bouygues
-1-
AANTEKENEN
TO:EUROPEAN ANTI-FRAUD OFFICE OLAF,
(european commission)
directorate general
Dr. Giovanni Kessler
RUE JOSEPH II, 30
1000,BRUSSELS
BELGIUM
[NL]
FINANCIELE FRAUDE
Artikelen; 325 / 83 en 85 VWEU
Mierlo,21 maart2012
Geachte Zeer Geleerde directeur-generaal Dr. Kessler,
Ik verzoek U voortvarend aan de slag te gaan met de door mij hier aangeboden stukken
waarin melding is gedaan van fraude in de Europese Unie.Voortvarendheid is gewenst in
-2-
deze tijd waarin de lidstaten gedwongen zijn om draconische maatregelen te nemen op de
balans om de Europese begroting,met harde offers opgelegd aan de onderdanen van
deUnie.Omdat deze strafbare feiten niet door de beugel kunnen verzoek ik U aanvullend
hiervan schriftelijk aangifte te doen bij de Strafrechter in BrussefBdgiS- Vandaag 21 maart
door de Verenigde Naties uitgeroepen tot Internationale dag tegen racisme en
discriminatie,door de Europese Commissie aangewend als het ultieme propagandamiddel om
het eigen blazoen op te poetsen.De Europese Commissie gebruikt deze dag voor het
toedekken van racistische en xenofobe gedragingen die in alle lidstaten van de EU strafbaar
zijn.Het is strafbaar en het is een schending van de waarden van de Unie.Bovendien is er
sprake van fraude door oneigenlijk gebruik van Europese financiele middelen,(belastinggeld
van de burgers van de lidstaten). De Europese Commissie heeft een voorbeeldfunctie en
toezichthoudende taak.Wanneer sprake is van toezichtsfalen moedigt het kopieergedrag
aan.Er circuleren op het internet inmiddels afbeeldigen van de Nederlandse politicus Geert
Wilders in vol ornaat in SS-uniform.Het wordt van kwaad tot erger! Ambassadeurs uit tien
EU-Lidstaten zonden onlangs vorige maand een gezamelijke brief aan de fractievoorzitters
van alle politieke party en in de Tweede Kamer der Staten Generaal van Lidstaat Nederland
met vragen over naleving van de Uniewaarden i.v.m. discriminatoir gedrag meldpunt midden-
en Oost-Europeanen.Zorg er dus voor dat deze grensvervaging niet tot normvervaging
leidt.Mede daarom is terughoudendheid niet op zijn plaats en is adequaat onderzoek en
optreden nodig.
(afbeelding Geert Wilders bron: fransmuthert.wordpress.com)
(afbeelding Europese vlag met hakenkruis bron: nieuwsbreker.punt.nl)
[nationaal niveau jurisprudentie Nazi symboliek: Hoge Raad der Nederlanden LJN BJ6941]
[resolutie over bestrijding van anti-semitisme in de 21st eeuwj
-3-
Artt;l 1-13-15-16. (Giovanni Kessler was lid van de Italiaanse delegatie van de OVSE
Parlementaire Assemblee 2003, vice-president Parlementaire Assemblee OVSE). Verklaring
van Rotterdam 2003, OVSE Parlementaire Assemblee,de aangenomen resoluties.De algemene
doelstelling van de Europese Commissie,(uitgangspunten en prioriteiten
fraudebestrijding),COM-2011-376_final.De strategie van de commissie is verbeteren van
preventie en detectie.Artikel 325 van het EG-Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie (VWEU) samen met artikelen 83 en 85 bepalen dat de commissie en de lidstaten,fraude
en andere onwettige strafbare activiteiten waardoor de financiele belangen van de Unie
worden geschaad op gemeenschappelijke basis bestrijden.Ter voorkoming en opsporing van
fraude is aldus een gezamenlijk belang."Het geld van de Europese belastingbetaler moet zo
goed mogelijk worden besteed",(IP-l 1-321).
"waarden en normen in Unie-Verdragen appelleren aan verantwoordelijk handelen".
De Europese Unie draagt de kernwaarde van democratie uit d.m.v. peperdure propaganda.Het
europese systeem beschermt niet de mensenrechten maar promoot alleen
mensenrechten.Mensenrechtenverdragen geven dus niet de garantie.De Europese Unie
besteedt2,4 biljoen euro per jaar -gemiddeld- aan
promotiemateriaal:brochures,films,onderzoeken die worden gebruikt om de publieke opinie te
manipuleren.Dit alles onder het mom van het verstrekken van informatie.Het blijkt geen
neutrale eerlijke informatie maar een strategisch ontworpen rookgordijn. .(rapporten en
boekjes zien er zo indrukwekkend en echt uit,dat ze voor de normale burger bijna niet te
onderscheiden zijn van "echt ofvals).
PROGPvAMMA "Europa voor de Burger", 2007-2013 door de Europese Commissie.
De Europese Commissie,het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie zijn
gezamenlijk overeengekomen het programma "Europa voor de Burger" vast te stellen en
subsidie te verstrekken teneinde een wettelijk kader tot stand te brengen voor ondersteuning
van diverse activiteiten en organisaties die een "actief Europees burgerschap", dat wil zeggen
een betrokkenheid van burgers en maatschappelijke organisaties bij het proces van Europese
integratie,bevorderen.De begunstigden dienen de bijdrage van de Europese Unie duidelijk te
vermelden in al hun publicaties of in samenhang met activiteiten waarvoor de subsidie is
gebruikt.Het is niet aan te raden om over "schuinsmarscheerders en scheve schaatsrijders van
de Europese Commissie" te schrijven,en van actieve participatie deelname van de burgers op
alle niveaus is geen sprake.Om minderbedeelden van deelname te weren is een financiele
drempel ingebouwd. De door Europese Unie gefinancierde deelnemers moeten pro-
Europees zijn en de inbreng EU-vlag gericht.De begunstigden dienen de naam en het logo
van de Europese Unie,de Europese Commissie en het programma "Europa voor de Burger"
op te nemen in/op al hun publicaties,posters,progamma's en andere producten die in het kader
van het gecofinancierde project tot stand zijn gebracht. "Europa voor de Burger" is niets
anders dan belastinggeld verslindende zwendel louter bedoeld om de burger van de Unie
-4-
voor de europese propagandakar te spannen voor eigen glorie,om ze daarna in de Europese
Unie opgelegde financiele dwangbuis te stoppen.Achter het Europese rookgordijn
manifesteert zich een voor de EU-onderdanen verborgen overkoepelende misdaad die het
gevolg is van het kruispunt en relaties tussen het beleid en de praktijken van de EU en de
lidstaten,en die van corporaties. "state-corporate crime" .Het faciliteren of vergoelijken van de
schade aangericht aan de europese samenleving,en waar corporaties onder het oog van de EU
en de lidstaten ongestraft zich kunnen inlaten met illegale praktijken. " state-gefaciliteerd
corporate crime" en state-ge'initieerde crimes ". Statuut van de EU-ambtenaren "melden van
misstanden": Het is in het belang van de instelling en haar personeel,maar bovenal ook in het
belang van de Unie.en de burgers voor wie Zij werken.Sinds 1999 zijn alle ambtenaren
verplicht om vermeende ernstige misstanden te melden bij hun hierarchieke meerdere,bij de
secretaris-generaal van hun instelling of rechtsstreeks bij het Europees Bureau voor
Fraudebestrijding (OLAF).Vo\gQns, Artikel 22a "Statuut Europese Ambtenaren'V'Staff
Regulations of Officials of the European
Communities",zijn alle ambtenaren van de europese instellingen,met inbegrip van het
personeel van de europese ombudsman,gehouden zijn hun meerderen of OLAF in kennis te
stellen van mogelijk strafbare feiten en/of illegale activiteiten waardoor de belangen van de
Europese Unie worden geschaad.(onder ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen worden hier
begrepen strafbare feiten begaan onder eene der verzwarende omstandigheden door lidstaat
Nederland,waar Hij/Zij kennis neemt in de uitoefening van het ambt bij 'n europese instelling,
die nadat enig misdrijf is gepleegd,met het oogmerk om het te bedekken of de nasporing of
vervolging te beletten of te bemoeilijken,verbergt of aan het onderzoek van OLAF of van
Justitie onttrekt).In juridische termen het medeplegen aan het verspreiden van racistisch en
xenofobisch materiaal via internettransmissies toegankelijk voor het grote publiek,waarbij de
racistische en xenofobische delicten extra als een verzwarende omstandigheid worden
beschouwd.Het systeem is een protectionistisch misdaadsyndicaat voor industriele en
commerciele doeleinden."militair-industrieel complex": een groep aan elkaar verwante
economische activiteiten, waaronder gerekend de wapenindustrie en farmaceutische industrie
etc.De Europese Unie en Haar lidstaten worden achter de schermen gerund door lobbyisten
van multinationals en grootkapitaal.Dit is dan de ontmaskering van het "Europese Unie"
voor de europese burger.De veelheid aan initiatieven die specifiek gericht zijn op kinderen en
jongeren mensen zijn zeer dubieus,en bieden flagrante voorbeelden van EU-
propaganda,(artikelen dailymail.co. uk). De peperdure gebouwen in Brussel en Straatsburg
stralen een zonnige en zorgloze sfeer uit.Maar achter de indrukwekkende facade van al deze
pracht enpraal schuilt een lugubere wereld van list en bedrog.MQt het nieuwe
bezoekerscentrum (in feite een propaganda-centrum voor eigen ego) "parlamentarium"
ondergebracht in het Europees Parlement in Brussel, heeft de EU ook nog een zeer
geavanceerd netwerk van informatiepunten,anti-racisme,mensenrechten,milieu en educatie
-5-
over de holocaust ter eigen voordeel.(nabootsing van de werkelijkheid met behulp van een
model van die werkelijkheid).Een netwerk van pseudo-instellingen en stichtingen geketend
door EU-subsidies waaronder ook te rekenen Fundamental Rights Agency FRA, die de
burgers van de europese unie "rijkelijk" van niet-objectieve rapporten en informatie moeten
voorzien.Is het "Huis van de Europese geschiedenis" in Brussel nog wel nodig 56 miljoen
euro van de belastingbetaler,als plaats van herinnering waar de Europese gedachte verder kan
gedijen? Niet alleen de gebouwen zelf die veel "belastingbetaler geld" opslorpen ,ook het
maandelijks "verhuiscircus" van het Europees Parlement van Straatsburg naar Brussel van
half miljard euro per jaar. (kosten 180 miljoen als op een plaats vergaderd zou worden).De
Europese begroting voor 2012 zit nu al met een tekort van 11 miljard euro,(Lewandowski).
Men ziet het ook terug in de buitenlandse activiteiten van de EU ten aanzien van o.a. Israel
niet naleving van internationale mensennormen.en waarbij het de EU kennelijk is te doen om
de handelsbetrekkingen en niet die van de mensenrechten, (brief Finkelstein-
Barroso,kenmerk:EU-Israel Association Council). Norman Finkelstein vaak weggehoond in
de media om zijn kritiek,en zeker injoodse kring.
Een betreurenswaardige censuur is nu de standaardpraktijk geworden -zonder zich ook maar
enigszins over de inhoud van de klacht te bekommeren- door een netwerk van corrupte
medeplichtigen.De echte ingewijde corrupte EU-ambtenaar is zwijgzaam en werkt zonder
morele maatstavenjs loyaal aan de superieuren en voert de taken uit zonder te morren.Stelt
zeker geen vragen wanneer sprake zou kunnen zijn vanfraude of van een misdrijfwat
nadeling is voor de naam van zijn baas, (uitzonderingen daargelaten de nog integere
ambtenaren van de Europese Unie). Dit alles om de werkelijkheid af te schermen en het
polijsten van het imago van Barroso, die zich ondertussen (onder advies van Reding) heeft
laten voorzien van een (extra) leger journalisten in de media.In de buitenring van het
corrupte ambtenarenapparaat werken de commissieambtenaren hierarchisch hoger in de
rangorde, die de portiersposten bekleden om Barroso -en het kringetje van vertrouwelingen
rond Barroso die de sleutelposten bekleden- uit de wind te houden voor alle kritiek wat
werkt als een filter.Dan is er nog de groep ambtenaren (die denkt van zichzelf) niet bewust
corrupt te zijn, maar werkt volgens blinde gehoorzaamheid.Dat kan echter geen argument zijn
zich op dit punt te kunnen disculperen,(lees Staff Regulations of Officials of the European
Communities, Article 22a).
EU-klokkenluiders krijgen te maken met gruwelijke afscheepmechanismenfDeclaratie van
Academische Vrijheid).
Het doorbreken van de hierarchische lijn in een organisatie als die van de Europese
Commissie kan problemen opleveren.EU-ambtenaar Paul van Buitenen (financiele
controledienst DG-20),die eind 1998 fraude bij de Europese Commissie naar buiten bracht,(al
in 1997 meldde van Buitenen vergeefs fraude bij de Europese antifraudedienst Uclafmaar die
deed er niets mee).In oktober 1998 vraagt het Europees Parlement de oprichting van een
-6-
onafhankelijke fraudebestrijdingsdienst (OLAF). Door van Buitenens toedoen moest de
Europese Commissie onder leiding van Jacques Santer aftreden,(van Buitenen werd door de
commissie onder druk gezet en op non-actief gesteld).
KLOKKENLUIDERS KRIJGEN TE MAKEN MET
afschilderen als onbelangrijk
vertragingsmanoeuveres
heimelijke manipulaties
bannen en isoleren
verdachtmaken en demoniseren
beledigende etiketten
ongecontroleerde beschuldigingen
zwartmakerij
bewust negeren van bewijsmateriaal
bewust verkeerd interpreteren van feiten
bewust verdraaien van feiten
collusie
clientelisme
corruptie
fraude
zwijgcultuur
misdaad
criminele organisatie
EU-belastingbetaler gesteund Orwelliaans propagandanetwerk
vervalsen en bewust laten verdwijnen bewijsmateriaal
• degraderen functie,het dreigen met overplaatsing of ontslag
• extreme en onuitvoerbare eisen gaan stellen
• ontnemen fundamentele rechten
• strategie financieel te gronde richten tegenstander
• doelbewust structured negeren Europese en Internationale Verdragen
Geleidelijk aan worden de contouren zichtbaar hoe de commissie hoofdzakelijk gedicteerd
wordt door Barroso en het klein bevoorrecht groepje rond Barroso. Hoe Barroso zich
schuldig maakt aan grootspraak en het verspreiden van leugens met imitatietoespraken over
anti-racisme in de gehele Europese Unie.
PORTUGAL
Barroso benoemd tot voorzitter van de Europese Commissie.
Voormalig premier Balkenende van Nederland noemde het destijds zeer belangrijk dat
premier Barroso van Portugal unaniem werd verkozen voor de functie van voorzitter van de
Europese Commissie. Barroso was volgens Balkenende een echte Europeaan,die
communicatief ook er goed zou zijn en daadkrachtig bestuur had getoond.Barroso van 2002
tot en met 2004 premier van Portugal en verwikkeld in een corruptieschandaal en met
onderzeeers tijdens kabinet Barroso,met 34 miljoen euro schade destijds voor de Portugese
belastingbetaler.In de tijd waarin Portugal is gedwongen om draconische maatregelen te
nemen op de balans om de staatsbegroting,met harde offers opgelegd aan het Portugese
volk.[opblazen van de prijs,wanbeheer overheidsfondsen,overtreding interne Europese
markt,fraude en omkoping,belastingontduiking met een netwerk van valse contracten inclusief
witwassen van geld].Er zou sprake zijn van schending gemeenschapsrecht artikel 346 VWEU.
" ellendige paternalisten "
Niet alleen bezondigde Griekenland zich aan creatief boekhouden met weglaten van de kosten
van defensie op de begroting.Ook de organisatie van een prestegeproject als de Olympische
Spelen in Griekenland 2004 kostte veel meer dan verwacht.Aanvankelijk werd 4,6 miljard
euro begroot,het eindbedrag kwam te liggen boven de 7 miljard euro.De financiele swaps-
koehandel met de slimme bankiers van de Amerikaanse investment bank Goldman Sachs en
de Griekse overheid "cross currency swaps" koste de Griekse overheid bergen geld,terwijl
bezuinigingen de Griekse onderklasse thans hard treffen.De politieke top samen met de
bankiers-elite zijn een stelletje ellendige paternalisten dat de hand aan het eigen vaderland
-8-
slaat en daarna aan het volk! Dit is dan het succes van een vrijbuiterstroep die de begane roof
kan rechtvaardigen.Mensenrechtenrapportage 2009,(ministerie van buitenlandse zaken
Lidstaat Nederland).
(rapportage over de uitvoering van de mensenrechtenstrategie "naar een menswaardig
bestaan ")
De mensenrechtenstrategie "naar een menswaardig bestaan" zet uiteen hoe Nederland beoogt
de rechten van mensen wereldwijd te verbeteren.Staatssecretaris Paul de Krom SZW wil
mensen uit de bij stand aan het werk zetten dat is de plicht van de overheid.Nederland moet
bezuinigen.Het gaat echter om de wijze hoe dat moet gebeuren.De uitvoeringsinstellingen
dienen maatwerk te leveren door in elke situatie en geval goed te kijken welk probleem aan de
orde is door niet alles in medische termen te gieten.Maar die instellingen (UWV en de
gemeenten) kunnen pas maatwerk bieden als de centrale overheid ze die ruimte geeft om dat
te kunnen doen.Er wordt heel snel gedreigd met strafkortingen en zelfs met stopzetting van de
uitkering.Waarbij het respecteren van de menselijke waardigheid als grondslag voor klassieke
grondrechten in geding kan zijn.Wanneer sociale grondrechten conflicteren met klassieke
grondrechten, klassiek grondrecht absolute voorrang geniet.Deze rechten leggen (in beginsel)
de overheid een onthoudingsplicht op.De overheid dient deze fundamentele rechten te
waarborgen/garanderen bij de uitvoering van de zorgverplichting telkenmale wanneer de
overheid een overheidsmaatregel effectueert en tijdens het gehele traject.
[op grond van artikel 1 EVRM verzekeren de Verdragssluitende Partijen aan een ieder,die tot
hun rechtsmacht behoort.de rechten en vrijheden welke zijn vastgesteld in de eerste titel van
het Verdrag.Het gaat daarbij om de bescherming van de mensenlijke waardigheid.De
bescherming,de verplichting tot de verzekering van de verdragsrechten,rust in de eerste
plaats op de Verdragsstaten zelf.Zij moeten zelfde naleving van de bepalingen (doen)
garanderen.Handelen in de lijn met deze uitgangspunten behelst het respecteren van de
menselijke waardigheid als grondslag voor klassieke grondrechten. Bij klassieke grondrechten
moet de overheid zelfzich passief opstellen.De burger kan klassieke grondrechten bij de
rechter afdwingen.Bij sociale grondrechten moet de overheid actief optreden om de
grondrechten waar te maken.J
Grondige hervorming aan de onderkant van de arbeidsmarkt "werkplicht voor iedereen"
staatssecretaris de Krom Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft hierop het nieuwe
Wetsvoorstel bij Tweede Kamer ingediend,de bedoeling is dat de Wet in werking treedt per 1
januari 20 13. In het "Handvest van de Europese Grondrechten" is uitdrukkelijk en
ondubbelzinnig onderscheid gemaakt tussen dwangarbeid en verplichte arbeid. "niemand mag
gedwongen worden dwangarbeid of verplichte arbeid te verrichten.Dc Europese Unie als
hoedster van de verdragen..Het Handvest verzekert dat alle instellingen van de Unie deze
grondrechten zullen respecteren en dat de voorwaarden van het Gemeenschapsrecht moeten
worden gerespecteerd.Geen van de bepalingen van het Handvest mag worden uitgelegd als
-9-
zou zij het recht inhouden enige activiteit te ontplooien of enige daad te verrichten met als
doel de in het Handvest erkende rechten of vrijheden teniet te doen of de rechten en vrijheden
verdergaand te beperken dan door het Handvest is toegestaan.Het Verdrag van Lissabon is in
2007 in de plaats gekomen van het Verdrag van Nice. Met de inwerkingtreding van het
Verdrag van Lissabon is het Handvest Grondrechten van de Unie primaire,bindende EU-
wetgeving geworden.Het Hof van Justitie in de Europese Unie zal Haar uitspraken voortaan
aan het Handvest kunnen toetsen.
Door in de sociale voorzieningen te snijden,de situatie en de kansen op de arbeidsmarkt beter
voor te stellen dan die in werkelijkheid is en vervolgens het beleidzorgvuldig daarop afte
stemmen.
Offshoring vindt al tientalen jaren plaats in Nederland.Met name veel productiewerk,zoals in
de textielsector,verwenen de afgelopen decenia naar het buitenland.Eerst werd alleen
laagopgeleid werk geoffshored,tegenwoordig ook hoogopgeleid werk.Multinationals
verplaatsen met name IT en administratieve functies naar opkomende en
lagelonenlanden. Offshoring is vernietigend voor de eigen arbeidsmarkt. Staatssecretaris SZW
Paul de Krom de man van het nieuwe "kunstmatig"systeem voor de werkgelegenheid van de
onderkant,en Minister SZW Henk Kamp de man die de onderkant van Nederland "verplicht"
de kassen wil injagen.Door inzet van sanctie-instrumenten (speciaal de doelgroep
"chronisch zieken en mensen met een arbeidshandicap") zal de maatregel niet tot het
beoogde effect leiden,maar bij de specifieke doelgroep stressproblemen en angststoornissen
bezorgen,(rapport arbeidsongeschiktheid,ziekte en letsel H.M.Walker). De groep ervaart de
maatregel immers als niet vrijwillig,omdat daarna een dwingende keuze volgt zien de mensen
het vrij snel niet meer zitten, en komen hierdoor in ernstige psychische problemen. Steeds
meer mensen gaan roken of alcohol/drugs gebruiken en geraken in de situatie waar ze om
medicijnen zullen vragen./w tijden van economische crisis waar de farmaceutische industrie
groeit en steeds winstgevender wordt,verzaken zij hunfunctie en taakstelling en plegen zij in
feite roofbouw in hun omgeving. Speciaal de machtige syndicate machtsmonopolies brengen
het publiek grote schade toe,Farma ImperialismeJFUD of Human Rights 2010)De
farmaceutische Brusselse lobby-industrie om het EU-beleid te beinvloeden is groot,op allerlei
manier probeert deze industrie haar producten en diensten onder de aandacht te brengen van
de Europese beleidsbepalers.De Europese Unie heeft een gedragscode opgesteld.De
gedragscode bevat een aantal uitgangspunten en waarden.De tentakels van de
farmaceutische industrie blijken ook te reiken tot alle geledingen van de Nederlandse
gezondheidszorg.De Tweede Kamer der Staten Generaal is inprincipe een politiek
marionettentheater,de staatssecretaris de marionet van defarma (de positie van de UWV-
artsen.gemeentelijke sociale diensten "werkpleinen ",verzekeraars en
patientenbelangengroepen die volop mee draaien in de carrousel van de farmaceutische
industrie,de marionetten) die aan de leiband loopt van de farmaceutische industrie, waarbij
het ontwikkelen van de stress-probleemgroep belangrijk is (de probleemgroep heeft haar
-10-
medicijnen nodig maar de problemen worden niet opgelost) de farmaceutische Industrie hecht
daar geen belang aan omdat de farmaceutische industrie graag goudgeld wil verdienen.De
farmaceutische industrie in Nederland geeftjaarlijks honderden miljoenen uit aan de
promotie van geneesmidddelen.De farmaceutische bedrijven zijn handelsondernemingen
geworden voor de marketing van ziekten en medicijnen,(" slikken " hoe ziek is de
farmaceutische industrie, J oop BoumaJSBN 90-204-0365-6).
Medicalisering van de samenleving is daarom een groot gevaar.De maatschappij als
weerspiegeling van "de grote ziekenzaal" waarin de gehele bevolking wordt gemedicaliseerd
of is opgesloten in kooien,(Ivan Illich.Grenzen aan de geneeskunde).
De moderne maatschappij waar gehele bevolkingsgroepen tot een andere wereld worden
veroordeeld,die van het hedendaagse fascisme.De farmaceutisch industrie tevens als politiek
instrument door de politiek om tegenstanders en maatschappelijk nuttelozen afvoeren van het
strijdtoneel door medicalisering. Al in 1993 bracht ik de problematiek onder de aandacht van
toenmalig staatssecretaris Simons, Staatstoezicht op de Volksgezondheid,brief 24-08- 1993),dat
ik een zwendel en corruptie op het spoor was van misstappen en valse verklaringen in de
medische- en gezondheidszorg,(Simons daarna 22 September 1993):
[Geachte heer van de Wittenboer,
Uw brief van 24 augustus heb ik met belangstelling gelezen.In het bijzonder de resultaten van
uw studie naar de tekortkomingen en de mogelijke verbeteringen in het huidige stelsel van
gezondheidszorg trokken mijn aandacht. U geeft daarin blijk van uw grote betrokkenheid bij
dit onderwerp.Zoals u weet is ook het beleid van het kabinet erop gericht om verbetering te
brengen in het functioneren van het stelsel van gezondheidszorg.Dat is echter niet iets dat
door de politiek alleen gedaan kan worden ;alle burgers zijn daarbij partij.Ik vind het dan ook
noodzakelijk dat ook burgers daarin actiefen kritisch meedenken.Bijdragen zoals van u -ook
al zijn ze kritisch van toon- zijn dan ook altijd welkom ten behoeve van de verdere
ontwikkeling en toetsing van het beleid.
Hoogachtend
De staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,
Hans J.Simons.]
Op 21 januari 1994 liet Ik een aanklacht tegen de Nederlandse Staat,vergezeld van een aantal
bewijsstukken notarieel vastleggen.Ik deed dit nadat achteraf bleek dat de door mij gemelde
misstanden niet serieus werden genomen.Of naar andere gremia werd verwezen.Men stak
elkaar een hart onder de riem en men liet de zaak verder op zijn beloop. (ook in die tijd was al
sprake van financiele fraude bij de Raad van Europa;er bleek destijds 2 miljard gulden
-11-
spoorloos verdwenen.Dit geld was oorspronkelijk bedoeld voor de opvang van
vluchtelingen. Voorts zouden enkele hoge functionarissen van de Raad zich persoonlijk
verrijkt hebben voor een bedrag van bijna 8 miljoen gulden.Daarna in 1998 fraude Europese
Commissie directoraat-generaal Onderwijs,( eurocommis saris Cresson).
CHRONISCH ZIEKEN EN MENSEN MET EEN ARBEIDSHANDICAP
Geen dwangtrajecten maar deelname naar veraiogen op vrijwillige basis bij deze doelgroep
heeft een meer positieve uitwerking.Het breekt de dagelijkse sleur,het zorgt voor een drijfveer
en het levert erkenning op.Iedere doelgroep vraagt om een andere aanpak.Naast de groep
chronisch zieken en arbeidsgehandicapten is er ook een op de arbeidsmarkt moeilijk
plaatsbare groep,de groep "alcohol-drugsverslaafden", jongeren met psychische problemen
c.q gedragsstoornissen die reeds in aanraking zijn geweest met Justitie, en een strafblad
hebben.Iedereen aan de slag er is werk genoeg is een utopie.Er zullen samen oplossingen
moeten worden gezocht. Oplossingen kunnen worden gezocht in beter management,een ander
beleid en bestuur,betere programmering en het stellen van duidelijke prioriteiten.
"eurocrisis "
De Europese Unie mag bezuinigingen niet alleen afwentelen op de zwakkeren.Het zijn
overigens niet alleen de onderklasse die zich zorgen moeten maken bij een eurocrisis. Ook de
ZZP'ers en kleine zelfstandige zullen hiervan de duppe worden.Het bezuinigingspakket en de
maatregelen thans aangenomen door de Europese Unie tegen Griekenland zijn schending van
de mensenrechten "uniewaarden",(rapport Cephar Lumina,deskundige van de VN,30 juni
2011).Onderdanen van een lidstaat van de Europese Unie hebben recht op een minimaal
menswaardig bestaan.Bezuiniging is niet alleen slecht voor de mensen,maar ook de
koopkrachtdaling is slecht voor de economie.Een ernstige crisis is een prima gelegenheid voor
de financiele elite om de algehele macht te grijpen.Het meest extreme scenario zijn rellen en
totale anarchie met invoering van de noodwetten de staat van beleg "martial law",de toestand
waarin iedereen gearresteerd kan worden en waar alle burgerlijke vrijheden worden
opgeschort en het bestuur bij het leger berust.
"de een zijn dood is de ander zijn brood! "
(Sociaal Darwinisme)
Sociaal Darwinisme als instrument voor crisisbeheersing.Het idee dat bij een ernstige
internationale crisis de sterke de zwakkere uit de weg ruimen uit economisch oogpunt, (IFUD
of Human Rights gaat wel erg ver met zoeken van argumentenJ.HQt idee werd door Adolf
Hitler misbruikt voor racistische politieke doeleinden.Het moet een waarschuwend signaal
zijn voor het heden:"het tolereren in de Europese Unie van obsceniteiten op het internet van
ministers van een Europese Lidstaat afgebeeld met hakenkruizen en SS-tekens" zou een
aanloop kunnen zijn voor veel erger in de toekomst.In 2004 is er een handboek verschenen
-12-
"met recht discriminatie bestrijden ",hoe met dit onderwerp om te gaan.(met recht discriminatie
bestrijden,derde druk, ISBN 90-5454-427-9,uitgever: Boom Juridische Uitgevers, Den Haag Nederland 2004)
De Europese Commissie,(samen met het Europees Parlement) moet een inbreukprocedure
starten bij het Europese Hof van Justitie tegen lidstaat Nederland op structurele schending
uniewaarden. (De inbreukprocedure staat vermeld in het Verdrag van de werking van de
Europese Unie, VWEU). Bij een schending van de fundamentele waarden door een lidstaat
die ernstig is in de zin van artikel 7 van het VEU,bestaat immers het risico dat de
fundamenten van de Unie en het vertrouwen tussen haar leden worden ondermijnd,ongeacht
op welk gebied de schendingen begaan zijn,(Avis juridique important
52003DC0606.Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees parlement over
artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie-Eerbiediging en bevordering van de
waarden waarop de Unie is gegrondvest /*COM/2003/0606 def. */).
De Parlementsleden kiezen een Europese Ombudsman die de klachten van burgers over
wanbestuur door instellingen of organen van de Unie onderzoekt.Indien wordt vermoed dat
het gemeenschapsrecht wordt geschonden,kan het Parlement ook besluiten een
onderzoekscommissie in te stellen,(boekje "Het Europees Parlement",Europese
Gemeenschappen 2008,ISBN 928232298-X).
(financiele Europese subsidie fraude.met ernstige schade volksgezondheid en milieu)
In Lidstaat Nederland worden grote hoeveelheden valselijk geetiketeerd arseenzuur en
chroomtrioxide in ruin-en sloophout via de energiecentrales door verbranding als
"groenestroom" (illegaal en in overtreding met Europese regelgeving en uitspraken) in het
milieu gebracht dat sprake is van "eco-terrorisme". Arseenzuur en chroomtrioxide (chroom
VI) zijn in strijd met de Nationale wetgeving,Europese richtlijnen,verordeningen en
Internationale Verdragen.Door gei'mpregneerd hout (zwarte-lijststoffen) te vermalen tot
houtspaanders gei'mpregneerd hout bouw en sloopafval C-hout.Door dit te vermengen met
schoonafval A en B-hout zoals o.a. snoeiafval in tuinen en ander niet-gei'mpregneerd hout. . .
(B-hout=geverfd,gelakt en verlijmd hout en A-hout=onbehandeld hout).HQt eindmengsel
"biomassa" laat men uitgaan als "schone" gesubsidieerde brandstoffen "groenestroom" wat
het niet is. Filters die worden gebruikt tijdens het vergassingsproces zijn o.a.
(multi)cycloon,een electrostatische filter,een doekenfilter en/of een natwasser.Deze filters zijn
bestemd voor schone brandstoffen, (witte-lijststoffen).T>Q zwarte-lijststoffen in de biomassa
schijnt men niet effectief te kunnen wegfilteren,speciaal de heel fijne uitstoot arseen
etc.Nederlandse energiemaatschappijen en betrokken ondernemingen moeten de door Lidstaat
Nederland verstrekte miljarden euro's geldelijke steunmaatregelen terugbetalen aan de
Nederlandse Staat c.q. Europese Gemeenschap omdat die onverenigbaar zijn met het EG-
Verdrag.De schendingen gebeuren geheel het systeem dat deze als structured en langdurig
systematisch zijn aan te merken.Een enorm propaganda systeem op kosten van de europese
belastingbetaler is hierbij het sluitstuk om de misdrijven en corruptie af te
-13-
dekken.Ontvangsbewijs data 20-10-2011 door Europese Commissie,met registratie onder
nummer: 19841 ,(gecombineerde Europese subsidie fraude en milieu).
(Jan van den Wittenboer,bundel "Tolerantie in Mierlo,1996)
[De les van gisteren moet een duidelijk signaal voor de toekomst blijven en om nieuwe fouten
en herhalingen te voorkomen,moet iedereen waakzaam blijven voor de toekomst. Wat gisteren
waar was.kan morgen opnieuw waarheid zijn en zij die weten en beseffen.staan zoveel sterker
om toekomstige gevare afte wijzen. Churchill zelf schreef zijn kleinzoon eens,dat hij
geschiedenis moest leren,want anders kan hij het heden niet begrijpe,en dat geldt voor
iedereen nog steeds. Betere kennis is beter begrip en beter begrijpen is het voorkomen van
vooroordelen en het voorkomen van racismej.
Op 30 juli 1998 zond Ik een exemplaar van de bundel "Tolerantie in Mierlo",(samen met nog
andere stukken) naar het "Nationaal Comite 4 en 5 Mei",(nederland).Het Nationaal Comite 4
en 5 Mei berichte mij daarna op 19 augustus 1998;dat het statement over de waarde en de
noodzaak van "de les van gisteren" (in het boekje "Tolerantie in Mierlo") het Comite
aansprak.Het Comite herkende daarin de drijfveer voor Haar activiteiten,(brief 19 augustus
1998,kenmerk:98/2035/140w).
(Irakoorlog 2003)
http://www.archive.org/details/TweedeKamer-debat20 1
Te hopen valt dat uit het "rapport-Davids" (Irakoorlog 2003), de lessen worden getrokken
voor de toekomst samen met de lessen die we al hebben geleerd uit de geschiedenis "Hitler's
Inferno". Gezien de ernstige en voortdurende schending van de waarden waarop de Unie
berust door Lidstaat Nederland,is IFUD of Human Rights geneigd tot twijfel.
Waarbij Ik onderzoeksvragen stel,
MET DE MEESTE HOOGACHTING
IFUD of Human Rights
Voorzitter
Joannes Petrus van den Wittenboer
-14-
Correspondentie:
IFUD of Human Rights
t.a.v.:voorzitter
Joannes Petrus van den Wittenboer
Kastanje 28
573 INK, MIERLO
NEDERLAND.
European Network Against Racism
seau europ^en contre le racisme
ropaisches Netz gegen Rassismus
PRESS RELEASE
International Holocaust Remembrance Day: the fight against
right-wing extremism in Europe must continue
Brussels, 27 January 2012 - Today, on International Holocaust Day, the world
commemorates the victims of the Holocaust. On this occasion, the European Network
Against Racism (ENAR) calls on all European countries to follow the example of the
German government by creating a central database of dangerous neo-Nazis.
The German government's commitment to take the fight against right-wing extremism seriously can
be commended, although it comes years too late. This move is all the more important in the current
climate of growing intolerance against ethnic and religious minorities and repeated incidents of racist
violence across Europe. The 'never forget' promise made after the Holocaust continues to have a
particular relevance today.
However, the creation of a database alone is not sufficient - it should be accompanied by effective
action by state and police authorities to effectively prevent racist violence. For instance, in the case of
the murders of immigrants committed by a group of right-wing extremists in Germany between 2000
and 2007, officials knew of the neo-Nazi affiliation of some perpetrators, but failed to act on the links.
The European Network Against Racism therefore calls on European politicians and decision makers to
effectively address the rise and appeal of the far-right, which they have neglected, or worse, from
whom they have borrowed ideas to gain votes. They also need to change the tone of the current public
debate into a positive one, highlighting the benefits of diversity in European societies.
ENAR President Chibo Onyeji said: "The Holocaust showed the world what can happen if racism and
prejudice are allowed to thrive. Recent events - from the tragic killings by far-right extremist Anders
Breivik in Norway in July, to violent anti-Roma protests in Bulgaria and the Czech Republic in
September and to the discovery of a series of murders committed by a neo-Nazi organisation in
Germany since 2000 - confirm that these lessons still need to be learned."
For further information, contact:
Georgina Siklossy, Communication and Press Officer
Tel: +32 (0)2 229 35 70 - E-mail: georgina@enar-eu.org - Website: www.enar-eu.org
Notes to the editor:
1 . The European Network Against Racism (ENAR) is a network of more than 700 NGOs
working to combat racism in all EU member states. ENAR aims to fight racism, racial
discrimination, xenophobia and related intolerance, and to promote equality of treatment
between EU citizens and third country nationals.
2. In October 2005, 27 January was designated International Holocaust Remembrance Day by
the United Nations. The UN resolution calls on member states to honour the memory of
Holocaust victims and encourages the development of educational programmes about
Holocaust history to help prevent future acts of genocide.
ODIHR.GAL/82/11
10 February 2012
ENGLISH only
osce
SUPPLEMENTARY HUMAN DIMENSION MEETING
Prevention of Racism, Xenophobia and Hate Crimes through
Educational and Awareness-Raising Initiatives
10-11 November 2011
VIENNA
FINAL REPORT
2
TABLE OF CONTENTS
I. EXECUTIVE SUMMARY 3
II. SYNOPSIS OF THE SESSIONS AND RECOMMENDATIONS 3
Opening Session 4
Working Session 1: Challenges and Perspectives for the Prevention of
Racism and Xenophobia 5
Working Session 2: Challenges in Combating Hate Crimes, Racism and
Xenophobia: Role of Awareness-Raising Initiatives and Public Discourse 9
Working Session 3: Education for Tolerance and Mutual Respect and
Understanding: Good Practices from Intergovernmental
Organizations, Governments and Civil Society 12
III. ANNEXES 17
Annex 1: Agenda 17
Annex 2: Opening Remarks 19
Annex 3: Keynote Speech by Mrs. Doreen Lawrence 23
Annex 4: Biographical Information on Introducers and Moderators 27
3
I. EXECUTIVE SUMMARY
The third Supplementary Human Dimension Meeting (SHDM) in 2011 was dedicated to
exploring educational and awareness-raising initiatives as key mechanisms for preventing
racism, xenophobia and hate crimes. The meeting sought to assess current practices and
to explore new strategies. It brought together 159 participants, including 107 delegates
from 46 OSCE participating States, 4 representatives from 3 OSCE Partners for Cooperation,
38 representatives from non-governmental organizations, and 4 representatives
from international organizations.
The meeting was organized into three working sessions:
□ Challenges and Perspectives for the Prevention of Racism and Xenophobia;
□ Challenges in Combating Hate Crimes, Racism and Xenophobia: Role of
Awareness-Raising Initiatives and Public Discourse; and
□ Education for Tolerance and Mutual Respect and Understanding: Good
Practices from Intergovernmental Organizations (IGOs), Governments and Civil
Society.
Discussions focused on a variety of themes, including the prevalence of racism,
xenophobia and hate crimes in the OSCE area and contemporary challenges in combating
these forms of intolerance. Participants proposed a number of key recommendations and
best practice initiatives targeting a wide range of stakeholders. While participants
underscored the obligations of participating States to protect individuals from intolerance,
racist violence and discrimination, they also encouraged other stakeholders including
civil society, sporting associations, the media and international organizations to engage in
capacity building, awareness-raising and educational initiatives.
II. SYNOPSIS OF THE SESSIONS AND RECOMMENDATIONS
This section summarizes the discussions which took place during the opening session and
the three thematic sessions and presents recommendations made by participants. The
recommendations were directed toward a variety of actors, in particular OSCE
participating States, OSCE institutions and field operations, civil society actors and
members of the media. These recommendations have no official status and are not based
on consensus. The inclusion of a recommendation in this report does not suggest that it
reflects the views or policies of the OSCE. Nevertheless, these recommendations are
useful indicators for the OSCE to reflect on how participating States are meeting their
commitments to promote human rights in these areas.
4
OPENING SESSION
Opening remarks were delivered by Ambassador Renatas Norkus, Chairperson of the
OSCE Permanent Council and by Ambassador Janez Lenarcic, the Director of the
ODIHR, followed by the keynote speech of Mrs. Doreen Lawrence, OBE, Founder and
External Director of the Stephen Lawrence Charitable Trust. 1
Ambassador Norkus noted the prevalence of hate crimes, racism and xenophobia in the
OSCE area and underscored that combating these problems is among the top priorities of
the Lithuanian Chairmanship. He recalled that the Chairmanship had organized three
high-level meetings on tolerance and non-discrimination issues. In addition, he said, the
Chairmanship hoped to sponsor a Ministerial Council decision updating OSCE political
commitments on these issues. He stressed the importance of education and awarenessraising
as tools in combating racism and intolerance. He also pointed out that OSCE
participating States have acknowledged that racism, xenophobia, anti-Semitism and other
forms of intolerance, including against Muslims, Christians and followers of other
religions, constitute a threat to stability and security throughout the OSCE region. In this
regard, OSCE participating States have adopted a comprehensive range of commitments
aimed at preventing and responding to this phenomenon while simultaneously promoting
mutual respect and understanding.
Ambassador Lenarcic highlighted the threats to social stability posed by racism. He
recalled OSCE commitments aimed at combating racism, xenophobia and hate crimes
and noted the need for robust prevention programmes that include educational and
awareness-raising initiatives. At the same time, he stressed that state authorities should
ensure that such preventative measures and responses are congruent with the right to
freedom of expression and do not criminalize speech. Ambassador Lenarcic mentioned a
variety of programmes ODIHR has developed to assist OSCE participating States,
including drafting educational guidelines for schools and the Training Against Hate
Crimes for Law Enforcement (TAHCLE)2 programme. In closing, he commented that the
SHDM provided an opportunity to celebrate 2011 as the United Nations International
Year for People of African Descent. In this regard, earlier in the day ODIHR had
organized a roundtable event, with the assistance of the United States Mission to the
OSCE that brought together representatives from the OSCE area who focus on issues
affecting peoples of African descent and their communities.
The keynote speaker, Mrs. Doreen Lawrence, recalled her son's tragic death in 1993 in
London and her 20-year quest for justice. Despite the time that has lapsed since his death,
she said that this was the first time that she had recounted in their entirety the details of
the racist murder of her 19-year-old son Stephen. Her contribution to the opening session
emphasized the impact that hate crimes have on victims' families, communities, and
1 The texts of the opening session speeches can be found in Annexes 3 and 4. For further
information on
Mrs. Lawrence's work in the area of combating racism and xenophobia, please refer to
http://stephenlawrence.org.uk/.
2 Further information on the TAHCLE programme is available at
http://www.osce.org/odihr/77457.
5
broader society. Mrs. Lawrence also underscored her struggle to combat various forms of
institutional discrimination and prejudice, which ultimately resulted in the adoption by
Parliament in 1999 of 70 recommendations aimed at addressing racism, including in
schools and by the police. This was followed by the adoption of the Race Relations
Amendment Act 2000. Mrs. Lawrence also discussed the work and achievements of the
Stephen Lawrence Charitable Trust.
SESSION I: CHALLENGES AND PERSPECTIVES FOR THE PREVENTION OF
RACISM AND XENOPHOBIA
Introducer: Ms. Ilze Brands Kehris, Director, Office of the OSCE High Commissioner
on National Minorities
Moderator: Ms. Floriane Hohenberg, Head of the Tolerance and Non-Discrimination
Department of ODIHR
Working Session 1 offered the participants an opportunity to explore current
manifestations of racism and xenophobia in the OSCE area, and to discuss current
challenges and perspectives regarding their prevention.
The session's introducer, Ms. Ilze Brands Kehris, noted the timeliness of the meeting
given the prevalence of and contemporary challenges in combating racism and
xenophobia in the OSCE area. While these are not new phenomena, the challenges of
confronting them have been compounded by contemporary events. New challenges
include the continued economic crisis, which has resulted in the increased "scapegoating"
of asylum seekers, migrants and other visible minority members, the portrayal of
migration as a threat to local populations, the rise of right-wing political parties and
groups expounding nationalist and xenophobic ideologies, and a wave of counterterrorism
laws and policies which utilise ethnic profiling in the law enforcement and
security sectors.
While a robust legal framework has been developed since World War II to combat racism
and discrimination at both international and regional levels, there have been shortfalls in
implementation and enforcement and the pace of progress has been slow. Ms. Brands
Kehris underscored the engagement of key actors, including governments and civil
society, in the fight against racism. She also encouraged the co-ordination of regional
responses, both to develop common approaches and to share best practices.
In the subsequent discussion, numerous participants stressed the importance of supporting
educational initiatives to combat racism and xenophobia. In particular, they called for
reform of school curricula.
Dr. Massimo Introvigne, Personal Representative of the OSCE Chairperson-in-Office on
Combating Racism, Xenophobia and Discrimination, also focusing on Intolerance and
Discrimination against Christians and Members of Other Religions, noted that there is a
danger that new forms of racism are being disseminated in public education systems.
6
Unlike older forms of racism, which were based upon false notions regarding race and
eugenics, newer forms are increasingly tied to the notion of "ethno-culture". In this
context, the concept of culture should be reclaimed and taught as one that is based on
tolerance and respect for a diversity of cultures, rather than one based on ethnocentrism.
A number of participants expressed concern that the history of peoples of African
descent, including the history of the transatlantic slave trade and the colonial histories of
European states, is rarely if ever taught in public education systems in the OSCE area.
Equally disconcerting, one said, is that Black Africans and peoples of African descent
tend to be demonised and dehumanised when portrayed in school curricula. Several
participants further expressed their concerns about the exclusion of African history from
the public consciousness and from mainstream cultural forums such as museums. They
called on participating States to support the creation of national days to commemorate the
victims of the transatlantic slave trade and its abolition.
Hate speech and intolerance in public discourse also emerged as key themes. There were
diverging views about the demarcation line between freedom of expression and hate
speech. While participants noted the importance of condemning hate speech, intolerant
discourse and the propagation of neo-fascist ideologies, there was little agreement about
the role of criminal and/or civil legislation in prohibiting such speech. One delegate
expressed concern regarding the spread of neo-fascist and neo-Nazi ideologies and noted
an increase in public gatherings where these ideas are espoused.
There was also an appeal to participating States to revoke their reservations to Article 4
of the International Convention on the Elimination of All Forms of Racial Discrimination
(CERD).3 Other participants expressed their concern that hate speech legislation should
be approached with caution given the potential for such reform to stifle freedom of
expression and the media. It was recommended that legislation clearly and narrowly
define unacceptable speech in accordance with international law and standards so as to
avoid an overly broad application of legislation which may silence free speech.
3 Article 4 reads as follows:
"States Parties condemn all propaganda and all organizations which are based on ideas or
theories of
superiority of one race or group of persons of one colour or ethnic origin, or which attempt to
justify or
promote racial hatred and discrimination in any form, and undertake to adopt immediate and
positive
measures designed to eradicate all incitement to, or acts of such discrimination and, to this
end, with due
regard to the principles embodied in the Universal Declaration of Human Rights and the
rights expressly
set forth in article 5 of this Convention, inter alia:
(a) Shall declare an offence punishable by law all dissemination of ideas based on racial
superiority or
hatred, incitement to racial discrimination, as well as all acts of violence or incitement to
such acts against
any race or group of persons of another colour or ethnic origin, and also the provision of any
assistance to
racist activities, including the financing thereof;
(b) Shall declare illegal and prohibit organizations, and also organized and all other
propaganda
activities, which promote and incite racial discrimination, and shall recognize participation
in such
organizations or activities as an offence punishable by law;
(c) Shall not permit public authorities or public institutions, national or local, to promote or
incite racial
discrimination. " For full text please refer to http://www2.ohchr.org/english/law/cerd.htm.
7
Racist violence, and in particular hate crimes, were raised as serious and widespread
problems. The tragic events in Norway were mentioned by a number of participants as an
extreme example of racist violence. It was noted that the perpetrator chose to target
Norwegian politicians in general and in particular those from the Labour Party for their
work in combating xenophobia and racism.
Several participants also expressed concerns about ethnic profiling practices, in particular
the targeting of peoples of African descent by law enforcement. Participating States were
called upon to demonstrate, through both policy and action, their commitment to
eliminating such practices. Institutional racism was also identified as a serious issue, with
one participant asserting that there is widespread exclusion of certain groups in
international forums and organizations, intergovernmental agencies and leadership
positions.
Mrs. Lawrence, the opening session's keynote speaker, urged political leaders to take
more decisive action in protecting all citizens from racist-motivated violence. One
delegate pointed out the impact that the murder of her son and the resulting judicial
inquiry has had both on the criminal justice system in the United Kingdom and on hate
crime reform in the broader OSCE region. A number of other participants also referred to
the testimony of Mrs. Lawrence, noting that it served as a stark reminder of the
widespread impact of hate crimes and why it is necessary to combat racism in all of its
manifestations.
The following specific recommendations were made in Session 1:
Recommendations to OSCE participating States:
□ Participating States should implement OSCE commitments on the monitoring and
reporting of hate crimes.
□ OSCE participating States should collect and submit data regarding hate crimes to
ODIHR for use in its annual report on hate crimes.
□ When collecting data on hate crimes, participating States should produce
disaggregated statistics based on ethnicity and religion.
□ OSCE participating States that have not yet done so should enact laws that establish
hate crimes as specific offences or provide enhanced penalties for bias-motivated
violent crimes.
□ OSCE participating States that have not yet done so should initiate law enforcement
training programmes on responding to hate crimes, and should draw on the training
expertise of OSCE institutions in this field.
□ Participating States should uphold their commitments in the area of freedom of
religion, anti-discrimination and freedom of expression.
□ Participating States should support the creation of national days to commemorate
the victims of the transatlantic slave trade and the trade's abolition.
□ Participating States should ensure that school curricula is developed to reflect
diverse histories, and in particular the histories of their student population.
8
□ Political leaders throughout the OSCE region should condemn all forms of
intolerance, racial discrimination, neo-Nazi and neo-fascist ideologies and develop
national policies and strategies to address these issues.
□ In order to uphold freedom of expression, hate speech legislation should clearly and
narrowly define unacceptable speech in accordance with international law and
standards, while protecting all other forms of expression.
□ Participating States should consider revoking their reservations, if any, to Article 4
of the International Convention on the Elimination of All Forms of Racial
Discrimination.
□ Participating States should uphold their commitments and legal obligations to
prohibit racial discrimination and eliminate racial and ethnic profiling as law
enforcement and intelligence strategies.
□ Participating States should consider utilizing parliamentary and power sharing
initiatives which bring representatives from diverse ethnic groups to work together
on common policy and legislative objectives.
□ The OSCE should organize a high level conference on the risks and challenges
posed by the dissemination of neo-Nazi and neo-fascist ideologies.
Recommendations to OSCE Institutions and Field Operations:
□ ODIHR should conduct training on addressing hate crimes for educators, members
of the media, civil society, law enforcement and other members of the criminal
justice sector including prosecutors and judges.
□ ODIHR should address and combat racial/ethnic profiling under its tolerancerelated
mandate.
Recommendations to Civil Society:
□ Civil society organizations should monitor and collect data regarding hate speech
and hate crimes.
□ Religious leaders should condemn all forms of intolerance, including racism and
xenophobia.
Recommendations to Members of the Media:
□ Members of the media should engage in ethical, balanced and professional reporting
which contributes to a culture of tolerance and respect.
□ Employers in the media sector should ensure that they uphold their legal obligations
to prohibit racial and other forms of discrimination.
□ Media outlets and providers should ensure that opportunities are provided to
traditionally excluded groups to participate in media production processes,
including in film, the visual arts, print and written media.
9
SESSION II: CHALLENGES IN COMBATING HATE CRIMES, RACISM AND
XENOPHOBIA: ROLE OF AWARENESS-RAISING INITIATIVES AND
PUBLIC DISCOURSE
Introducer:
Mr. William G aillard, Advisor to the President, Union of European Football
Associations (UEFA)
Moderator: Dr. Rafal Pankowski, Deputy Editor, Never Again Association
Working Session 2 offered the opportunity for participants to discuss awareness-raising
initiatives in public discourse aimed at combating hate crimes, racism and xenophobia.
The keynote speaker of the session was Mr. William Galliard, whose presentation
focused on UEFA's commitment to implementing social responsibility in football and to
taking a leading role to combat racism and xenophobia in society as well as in sport. Mr.
Gaillard mentioned the limitations facing football associations in addressing some of the
crimes surrounding football events. He stressed that these limitations need to be
recognized in order to clarify the tasks and roles of national and international football
associations.
Mr. Gaillard acknowledged that the challenges include institutional discrimination within
UEFA as well as within national football associations in Europe. He stressed that UEFA
has introduced various positive action programmes and policies that address institutional
racism, and which are aimed at awareness-raising. Football, like any other sporting
activity, starts at the local and amateur levels and is regulated by highly autonomous
national football associations. These national associations are independent and it is their
responsibility to address local issues and not the role of UEFA to intervene in an ad hoc
manner.
Mr. Gaillard also mentioned the adverse impact of the current economic crisis on
confronting the issue of racism in football. The fact that many European economies are
making drastic cuts to public spending has meant that many social awareness
programmes have been scaled down. This in turns helps to explain the current social
crisis in this area and the subsequent increase in racist and xenophobic incidents at
football matches. There has been a troubling resurgence of racism and xenophobia in
some places where the problem was thought to have been eradicated. Mr. Gaillard called
for greater attention and awareness on the part of football clubs and their supporters, as
well as awareness of such problems by law enforcement agencies.
The advent of the Euro 2012 European Football Championship has allowed UEFA to
devote attention and resources to combating racism in football. Currently, UEFA is
investing three million Euros in partnerships with national football associations and
NGOs across Europe. This indicates the commitment of the association to addressing the
problem and eradicating racism in football once and for all.
10
This thought-provoking intervention generated a number of questions and reactions from
participants. Interventions focused mainly on the role of UEFA in addressing hate crimes
and incidents at stadiums and at events related to football matches. One issue of concern
is the role of fan clubs in propagating racist and anti-Semitic sentiments. Participants also
raised the lack of specific and adequate sanctions, which allows such practices to
continue unabated. Freedom of expression was also discussed and a number of
suggestions were made regarding the role of the State and how States should intervene to
limit the spread of racist and hate-fuelled speech on the Internet and through the media.
A number of speakers offered suggestions to combat racism in football and sport and
outlined some State initiatives in this regard. State authorities were encouraged to take
such matters seriously. It was stressed, however, that football is not the root cause of hate
crimes. Participants engaged in a discussion on the dissemination of hate on the Internet
and how to prevent and respond to this phenomenon. Monitoring and shutting down
websites that disseminate hateful content was the subject of a lively discussion among
delegates. While some participants appealed to Internet providers to co-operate closely
with civil society to remove hateful content from the Internet, others stressed the dangers
of an approach that would give private companies the power to decide whether content is
acceptable or unacceptable. All participants agreed that teaching young generations to be
critical about the content of the Internet was the most sustainable approach.
The recently inaugurated annual football tournament the "Clericus Cup" was also
provided as an example of a best practice in confronting prejudice and intolerance. The
tournament's contestants are members of Roman Colleges, which are seminaries of the
Catholic Church based in Rome. Increased contact among players helps to build bridges
among communities, combat prejudice and foster tolerance and mutual understanding.
An example of a best practice initiative presented by one speaker was the implementation
of comprehensive training against hate crimes for law enforcement personnel in Poland in
2009 that stemmed from ODIHR's Law Enforcement Officers Programme. This effort
was complimented by hate crimes legislation. One delegate noted that the Russian
Prosecutor's Office has been working in a very decisive manner to combat hate crimes
and xenophobia. The Russian judiciary, this speaker said, has handed out serious
sanctions and punishments for hate crimes, while Russian authorities act decisively when
public order violations occur including during authorized demonstrations and gatherings.
While many participants agreed that stiff penalties for racist crimes are necessary, they
agreed also that force alone is not sufficient in tackling the problem of hate crimes and
xenophobia. Many speakers pointed out that prevention is also necessary. Prevention
often works best when NGOs and governments collaborate in awareness-raising
activities. A positive development mentioned by one participant is the increasing cooperation
across the OSCE region between police forces and NGOs. Using football
matches as a venue to draw attention to and raise awareness about hate crimes was cited
as a good practice. At the same time, some participants deplored that elected officials and
government representatives do not condemn harshly enough manifestations of intolerance
and of hate taking place at sporting events.
11
Best practices from other sports were also highlighted. One delegate called attention to
the "Rooney Rule" which has been implemented in American football leagues, as a
positive example which might be utilized by other sporting associations. The rule requires
that clubs must, at a minimum, interview one minority candidate for head coach
positions. This rule has helped to overcome the networking challenge, break the
"glassceiling"
and has changed the demographic of senior leadership in the sport. Furthermore,
it has helped to increase the percentage of head coach positions held by minority
members from 6 per cent to 23 per cent.
Some participants mentioned concerns about gender representation in football and within
the UEFA hierarchy. Gender was also raised as an issue in terms of women as mothers
responding to and dealing with the impact of racist and hate incidents that their children
may face. Mr. Gaillard responded to these interventions and stressed that gender is a key
issue and that over one million women are registered footballers (out of a combined total
of 34 million overall). He also noted that there have been no studies regarding women
and hate crimes in sport. While men are the overwhelming majority of transgressors, a
small number of women do participate in hate crimes and incidents. Mr. Gaillard
encouraged women to participate in football and attend matches and noted that UEFA has
a number of incentives encouraging family participation in football.
During the question and answer phase of the session, Mr. Gaillard was provided with an
opportunity to address some of the specific questions and issues raised regarding UEFA
initiatives and policies. He mentioned that UEFA attempts to solve the most glaring
issues related to racism and xenophobia and reminded participants that incidents that
occur outside of the football stadiums do not fall within the remit of UEFA. He also
stressed that since UEFA is not a member of the Federation Internationale de Football
Association (FIFA), it does not intervene in FIFA events such as the World Cup and
World Cup qualifiers.
There were a number of other themes raised by participants during the session. For
example, one speaker noted that racist incidents at major football clubs draw far greater
public attention than ones that occur at smaller clubs and, in this regard, it seems that
smaller clubs seem to "get away" with xenophobic incidents. It was also argued that the
fines that football clubs are subject to are too small to act as a deterrent and it appears that
there are inconsistent policies regarding different sized clubs. In this regard, the speaker
urged, sanctions should be specified and consistently applied. Given that footballers are
role models, they need to set an example both on and off the field and players who make
racist comments off the field should also be subject to sanctions for their actions. In the
realm of proactive and preventative measures, participants encouraged the engagement of
footballers in positive initiatives which bridge cultural divides and diminish social
tensions.
12
The following specific recommendations were made in Session 2:
Recommendations to OSCE participating States:
□ Participating States should implement hate crimes law enforcement training
programmes.4 Such programmes should include modules on hate crimes, sporting
events and best policing practices.
□ Participating States should engage in Internet monitoring initiatives which target
online hate speech.
Recommendations to UEFA and National Football Associations:
□ Football associations should subject members who are involved in racist acts and/or
speech to strong sanctions in order to act as a clear deterrent. Such sanctions should
be consistently applied.
□ Football associations should work in collaboration to agree upon appropriate and
effective sanctions.
□ Hate crimes awareness-raising and anti-racist initiatives in football should involve
peoples of African descent.
□ Football associations should consider utilizing affirmative action initiatives such as
the "Rooney Rule" in their hiring processes.
SESSION III: EDUCATION FOR TOLERANCE AND MUTUAL RESPECT AND
UNDERSTANDING: GOOD PRACTICES FROM IGOS, GOVERNMENTS AND
CIVIL SOCIETY
Introducer: Mr. Oleg Smirnov, Chair of the Board, the Integration and Development
Centre for Information and Research
Moderator: Ms. Felisa Tibbitts, Director, Human Rights Education Association (HREA)
The third working session presented participants with the opportunity to explore
education and training as tools for preventing racism and xenophobia. Participants
acknowledged that these tools are essential in the fight against intolerance and should be
implemented in a comprehensive manner, targeting both formal and informal education
and professionals in the media, law enforcement and criminal justice sectors. It was also
noted that such an approach should be complemented and supported by a wide range of
other strategies in monitoring and accountability involving legal frameworks and the
protection of fundamental rights and freedoms.
The session's introducer, Mr. Oleg Smirnov, described one of the comprehensive
education programmes that his organization has successfully implemented in the Crimean
region of Ukraine. Despite numerous challenges, including widespread intolerance,
ethnic and religious tension, and the repatriation and reintegration of over 300,000
Crimean Tatars to the area, the organization has integrated its programme the "Culture of
4 Op. cit, note 4.
13
Good Neighbourhood" throughout successive stages of the public education system in the
region.
The key objectives of the programme are to build student competences and skills
throughout their education, including the cultivation of social and cross-cultural
competences, conflict resolution and effective communication skills. The course also
aims to challenge prevailing stereotypes and to expose children to the diverse histories,
cultures and religions which are represented in the region. Central to the organization's
success was the mainstreaming of tolerance education throughout all phases of the
education system and in different subject matters, teacher training and support, and the
implementation of complimentary programmes targeting other community members. Mr.
Smirnov underscored the importance of reaching out to and eliciting the support of
parents, community members and State authorities.
Following Mr. Smirnov 's presentation, a lively discussion ensued, which enabled
participants from the United States, Ukraine, Greece, Austria, France, Hungary, the
Russian Federation, Sweden, Italy, Poland, Slovenia, the Holy See, Cyprus, Ireland,
Lithuania, Armenia and Moldova to share best practices and explore new strategies.
There was widespread agreement that schools have an essential role to play in carrying
out teaching and learning in ways that prevent and combat racism and xenophobia and
that human rights principles and norms should be integrated in school curricula, practices
and policy. Speakers also emphasised that programmes to combat racism and xenophobia
should involve not only teachers, students and educational personnel, but also parents,
community members and community-based organizations and municipalities. This
strategy, however, can be a challenge in states where educational systems are highly
decentralised.
In the area of curricula reform, one delegate encouraged participating States to include
history lessons which address genocide and crimes against humanity committed on the
basis of ethnicity, race and/or religion. The speaker pointed out that it is only by recalling
the past that we can avoid the repetition of such atrocities. There was some divergence in
opinion among participants regarding the role and nature of religious instruction and
inter-religious education in the public sector. However, a number of interventions focused
on the importance of teaching religion in a universal, neutral and objective manner that
emphasizes a diversity of faiths.
Several delegates made reference to best practices in the area of educational integration
and inclusion. In Greece, there are a number of pilot programmes targeting pre-primary
and primary schools and aiming at integrating students from the migrant, refugee and
Roma communities. In Hungary, it was noted that the State authorities have implemented
a number of formal and informal civic education programmes. In the Russian Federation,
a number of similar programmes have been implemented with the aim of introducing
religion and secular ethics to students. In Poland, the Ministry of Education has sought
the assistance of experts to train educators in confronting prejudice in the classroom.
14
Despite the showcasing of good practices, civil society representatives argued that very
little progress has been achieved in these key areas. One participant, for example, called
attention to the landmark European Court of Human Rights ruling in D.H. and Others v.
The Czech Republics, a case surrounding the systemic racial segregation of Roma
children in the public schooling system. Despite the Court's ruling that the segregation of
Roma children amounted to a breach of the non-discrimination protections in the
European Convention on Human Rights, this issue remains a serious concern in a number
of participating States.
Given the inconsistent application of human rights and tolerance education programmes
throughout the OSCE area, it was suggested that increased co-ordination be sought in the
region. One delegate called upon ODIHR to collect and publish best practices in the area
of tolerance education. In this regard, participating States were encouraged to make use
of the Human Rights Education in the School Systems of Europe, Central Asia and North
America: A Compendium of Good Practices^. One participant proposed that regional
standards might be created for the review of textbooks and learning materials to ensure
that they are free from stereotypes, prejudice and hatred and, that they promote mutual
understanding, respect and knowledge of one's own culture as well others. Finally, a
speaker suggested that common definitions for such terms as tolerance, inter-cultural and
human rights education be clarified and shared throughout the area.
While the discussion focused predominantly on the formal schooling system, participants
asserted also that professional training and adult education initiatives are crucial in
combating racism and xenophobia. Such initiatives include training and outreach
programmes for parents and community members, anti-discrimination and hate crime
training for law enforcement and educators, conflict resolution and cross-cultural
communication training for educators, and diversity and cultural capacity training for
members of the media.
The following specific recommendations were made in Session 3:
Recommendations to OSCE participating States:
□ Participating States should implement comprehensive educational programmes
which promote tolerance, anti-discrimination and human rights in pre-school,
primary, secondary and post-secondary schools. Programmes should aim to
mainstream human rights standards through subject courses and extracurricular
5 The Grand Chamber judgment (Application no. 57325/00) was issued on 13 November
2007. For online
access to the full text of the judgment, please refer to
http://cmiskp.echr.coe.int/tkp 1 97/view.asp?item= 1 &portal=hbkm&action=html&highlight=57
325/00&sess
ionid=82337635&skin=hudoc-en.
6 Developed jointly by ODIHR, the Office of the UN High Commissioner for Human Rights,
the Council
of Europe, the UN Educational, Scientific and Cultural Organization (UNESCO), and the
Human Rights
Education Association (HREA), the Compendium provides a comprehensive description and
samples of
successful initiatives in the field of human rights and democratic citizenship education. It is
designed to
serve as a tool for educational policy makers and educators in the formal education sector. For
more
information, including an online copy of the Compendium in English, please refer to
http://www.osce.org/odihr/39006.
15
activities. Complimentary initiatives including teacher training programmes and
outreach projects targeting parents should accompany such programmes.
□ Teacher training programmes should aim to build the skills of educators to address
bias and prejudices in the classroom and to engage in conflict resolution processes.
□ Participating States should conduct curricula, literature and learning material
reviews to ensure that these teaching tools reflect the diversity of the student
population, that they are free of prejudice and stereotypes and promote tolerance
and non-discrimination. School curricula should include the history of peoples of
African descent, the transatlantic slave trade, and the role of the participating States
in colonization.
□ Training programmes should be implemented targeting law enforcement personnel
with a view to ensuring that all law enforcement agents are familiar with antidiscrimination
concepts and standards. Such programmes should aim to eradicate
racial/ethnic profiling in the law enforcement sector.
□ Participating States should fulfill their obligations to explore ways to provide
victims of hate crimes with access to counselling and legal assistance as well
effective access to justice and remedies.
□ Participating States should implement programmes aimed at integrating new
immigrant students into local schools. Such integration programmes should target
the wider community as well.
□ Participating States should fulfill their legal obligations to prohibit racial
discrimination in the area of education and ensure full access and inclusion for all
students, regardless of their race, nationality or ethnicity.
□ Participating States should create guidelines for educators on how to respond to hate
crimes and/or intolerance in the classroom.
□ Participating States should utilize ODIHR's Guidelines for Educators on
Countering Intolerance and Discrimination against Muslims: Addressing
Islamophobia through Education! '.
□ Participating States should increase transnational efforts to combat hate on the
Internet, and to combat the use of information technology to propagate hate or hate
crimes.
□ Participating States should work to ensure that educators are representative of the
diverse communities they serve. This diversity should be reflected at all staff levels
in the education system.
□ Participating States should ensure that schools are accessible, in a physical,
linguistic and cultural sense to students with diverse backgrounds.
□ Cultural diversity should be celebrated in the classroom and educators should
integrate practices of tolerance and mutual respect in all aspects of school life,
including in classroom teaching as well as through extracurricular activities.
□ Participating States should consider creating regional standards for the review of
textbooks and learning materials to ensure that they are free from stereotypes,
prejudice and hatred and, that they promote mutual understanding.
□ In the area of human rights and democratic citizenship education, participating
States should utilize the good practices produced in the Human Rights Education in
7 The publication is available at http://www.osce.org/odihr/84495.
16
the School Systems of Europe, Central Asia and North America: A Compendium of
Good Practices'^.
□ In the area of educational policy and planning, participating States should make use
of the Council of Europe's Education for Democratic Citizenship and Human
Rights Education (EDC/HREJ9.
□ Participating States should utilize the European Wergeland Centre's online library
for resources in the area of human rights education. 10
Recommendations to OSCE Institutions and Field Operations:
□ ODIHR should conduct anti-discrimination and anti-hate crime capacity building
training with civil society, members of the media, law enforcement personnel and
other members of the criminal justice sector such as prosecutors and judges.
□ ODIHR should design and implement projects on preventing racism, xenophobia,
and hate crimes, and in particular educational, training and awareness-raising
initiatives.
□ ODIHR, in cooperation with the OSCE Representative on Freedom of the Media,
should develop tools for media professionals on how to combat intolerance, racism
and prejudice in the media and public discourse. These tools should include model
codes of conduct for media professionals, and the collection of best practices in the
area.
□ During their official country visits, the Personal Representatives of the OSCE
Chairperson- in-Office on tolerance issues should meet with representatives of the
media and raise awareness of the impact of racism, xenophobia and intolerance.
Recommendations to Civil Society:
□ Inter-faith and inter-communal initiatives and coalitions should be strengthened.
□ Religious leaders should condemn all forms of intolerance, including racism and
xenophobia.
□ Community organizations involved in educational policy and planning advocacy
should make use of the Council of Europe's Education for Democratic Citizenship
and Human Rights Education (EDC/HRE) 11 and the European Wergeland Centre's
online library. 12
8 Op. tit, note 9.
9 The EDC/HRE Pack is a collection of documents, strategies and support documents for
educators,
educational policy planners, advocates and community organizations. For more information,
including
online copies of the Pack, please refer to
http://www.coe.int/t/dg4/education/edc/3_RESOURCES/EDC_pack_en.asp.
10 For more information on the Centre's mandate and online resources, please refer to
http ://www.theewc . org/library/.
11 Op tit., note 12.
12 Op cit, note 13.
17
III. ANNEXES: ANNEX 1: Agenda
Supplementary Human Dimension Meeting
PREVENTION OF RACISM, XENOPHOBIA AND HATE
CRIMES THROUGH EDUCATIONAL AND AWARENESSRAISING
INITIATIVES
10-11 November 2011
Hofburg, Vienna
AGENDA
Day 1 10 November 2011
15.00 - 16.00 OPENING SESSION
Opening remarks:
Ambassador Renatas Norkus, Chairperson of the OSCE
Permanent Council, Lithuania's Permanent Representative to the
OSCE
Ambassador Janez Lenarcic, Director, OSCE Office for
Democratic Institutions and Human Rights (OSCE/ODIHR)
Keynote speech:
Mrs. Doreen Lawrence, Founder and External Director of the
Stephen Lawrence Charitable Trust, Officer of the Order of the
British Empire (OBE)
Technical information by Ms. Floriane Hohenberg, Head of the
Tolerance and Non-Discrimination Department of the
OSCE/ODIHR
16.00 - 18.00 SESSION I: Challenges and Perspectives for the Prevention of
Racism and Xenophobia
Introducer:
Ms. Ilze Brands Kehris, Director, OSCE High Commissioner on
National Minorities
18
Moderator:
Ms. Floriane Hohenberg, Head of the Tolerance and Non-
Discrimination Department of the OSCE/ODIHR
18.00 - 19.00 Reception hosted by the Lithuanian Chairmanship
Day 2 11 November 2011
10.00 - 12.00 SESSION II: Challenges in Combating Hate Crimes, Racism
and Xenophobia: Role of Awareness-Raising Initiatives and
Public Discourse
Introducer:
Mr. William Gaillard, Advisor to the President, Union of
European Football Associations (UEFA)
Moderator:
Dr. Rafal Pankowski, Deputy Editor, Never Again Association
12.00 - 14.00 Lunch
14.00 - 16.00 SESSION III: Education for Tolerance and Mutual Respect
and Understanding: Good Practices from IGOs, Governments
and Civil Society
Introducer:
Mr. Oleg Smirnov, Chair of the Board, the Integration and
Development Centre for Information and Research
Moderator:
Ms. Felisa Tibbitts, Director, Human Rights Education
Association (HREA)
16.00 -16.30 Break
16.30 - 17.30 CLOSING SESSION
Reports by the Moderators of the Working Sessions
Comments from the floor
Closing remarks
17.30 Closing of the Meeting
19
ANNEX 2: Opening Remarks
Supplementary Human Dimension Meeting
Prevention of Racism, Xenophobia, and Hate Crimes through Educational and
Awareness-Raising Initiatives
Opening Remarks by Ambassador Renatas Norkus
Chairperson of the Permanent Council
Vienna, 10 November 2011
Excellencies,
Ladies and Gentlemen,
It is a great pleasure to welcome you, on behalf of the Lithuanian OSCE Chairmanship, to
the third Supplementary Human Dimension Meeting on the Prevention of Racism,
Xenophobia and Hate Crimes through Educational and Awareness-Raising Initiatives.
OSCE participating States have acknowledged that racism, xenophobia and other forms
of intolerance constitute a threat to stability and security throughout the OSCE region.
Thus a comprehensive range of commitments have been adopted to promote mutual
respect and understanding and to prevent manifestations of racism and xenophobia.
However, ODIHR's annual report Hate Crimes in the OSCE Region - Incidents and
Responses shows that racism, xenophobia still threaten the security of individuals and
social cohesion across the OSCE region.
Combating intolerance and discrimination, especially through educational and
awarenessraising
measures, as well as freedom of expression and media are among the top priorities
of the Lithuanian OSCE Chairmanship for this year.
Together with the ODIHR we have organized three high-level conferences on tolerance
and non-discrimination this year: in March, we held a conference in Prague on
confronting anti-Semitism in public discourse; in September in Rome, we organized an
event on preventing and responding to hate incidents and crimes against Christians; and
just two weeks ago here in Vienna, we held a conference devoted to countering
intolerance and discrimination against Muslims in public discourse.
The strong interest shown in the 3 High Level meetings by the participating States and by
civil society representatives reflects the importance of this topic for our Organization.
Sharing experience and identifying best practices are the necessary steps to address these
issues in line with the commitments we have undertaken.
As a follow-up to these important events, the Lithuanian Chairmanship intends to engage
in building consensus on updating the OSCE political commitments in the field of
Tolerance and Non-Discrimination, notably by adopting a Ministerial Council decision
on Countering Manifestations of Intolerance in Public Discourse. In our view this
decision could base on the recommendations of the 3 High Level meetings on this topic.
20
The Chairmanship is also pleased to see that other parts of the OSCE family have also
devoted attention to promoting tolerance and non-discrimination. In May, the OSCE
Parliamentary Assembly recognized 2011 as the International Year for People of African
Descent. The Resolution (AS (11) Res 17 E) reaffirms the responsibility of
parliamentarians to speak out against intolerance and discrimination and to raise
awareness of the value of diversity.
To be more effective, prevention of and responses to racism and xenophobia need to be
focused and concrete. We must step up efforts throughout the OSCE area to address all
manifestations of intolerance, and in particular hate crimes, in a timely and robust
fashion. If we fail in this effort, intolerance has the potential to degenerate into conflict.
Education and awareness raising initiatives are particularly powerful tools in combating
racism and intolerance. It can prevent escalation and promote mutual respect and
understanding. Actions in this field need to foster an appreciation of cultural, religious
and ethnic diversity. Initiatives to combat racism and xenophobia are more effective if a
broad range of actors, including public officials at a national and local level, civil society,
church and religious leaders, sports or music celebrities are involved in the process.
While a number of participating States have undertaken numerous efforts in this field,
longer-term and more coherent approaches are needed if there is to be a real impact.
It is my hope that today's meeting will provide a good opportunity to take stock of
progress in this area, share best practices and generate ideas for making concrete progress
in addressing remaining challenges.
I wish to thank the ODIHR Director Ambassador J. Lenarcic and his team for having
prepared this meeting.
I thank you for your attention and wish you every success in your discussions.
Address by Ambassador Janez Lenarcic
Director of the OSCE Office for Democratic Institutions
and Human Rights (ODIHR)
Excellencies,
Ladies and Gentlemen,
It gives me great pleasure to welcome you here at this Supplementary Human Dimension
Meeting on the 'Prevention of Racism, Xenophobia and Hate Crimes Through
Educational and Awareness Raising Initiatives
This SHDM provides us with the opportunity to - first - examine contemporary forms of
racist and xenophobic intolerance, including hate crimes and state responses to it; second,
it will allow us to review what kind of measures states have put in place to prevent
manifestations of racism and xenophobia.
21
Nearly fifty years since the adoption of the International Convention for the Elimination
of all Forms of Racial Discrimination, racist sentiments and behaviour continue to
threaten social stability across the OSCE region. The tragic events in Oslo and Utoya in
July are vivid reminders of this fact. Contemporary manifestations of racism, xenophobia
and hate crimes are, for some "minority" communities, daily realities as can be seen for
example by incidents affecting many Romani communities across the region.
ODIHR' s annual hate crimes report shows that despite the various efforts made by
participating States, hate crimes remain a significant problem in the OSCE region. Every
year, a large number of people are killed, attacked or injured, and many properties are
vandalised and damaged as a result of racist and/or xenophobic sentiments. Preventing
and combating hate crimes must therefore remain a priority for states in the OSCE region.
This places an extra burden of responsibility on state agencies to - now quoting from the
MC Decision of 2006 - "address the root causes of intolerance and discrimination ...
through increased awareness-raising measures that promote a greater understanding of
and respect for different cultures [and] ethnicities" (MC Decision 13/06).
Measures in this field - to prevent acts of intolerance - are necessary not only to protect
the targets of hatred, but also to ensure social stability. Failure to do so can lead to deeprooted
social tensions and conflicts and, in the worst-case scenario, conflicts that may
degenerate into broader ethnic-based violence and a breakdown of the political order.
This is an outcome we need to avoid and one of the many ways to do this is through
raising collective social awareness of this threat.
Effective prevention strategies must include educational and awareness raising initiatives.
At the same time, state authorities will also have to make sure that their prevention
measures and responses are compatible with the right to freedom of expression. Our
collective preference in this organization is to deal with these issues through robust
prevention programmes premised upon education and raising awareness in society
about the dangers of racism, xenophobia, and hate crimes - and not through the
criminalization of speech.
Participating States have acknowledged this and have sought the assistance of ODIHR in
implementing a number of programmes:
□ Let me mention here TAHCLE, our Training Against Hate Crimes for Law
Enforcement;
□ our Guidelines for educators to combat Anti-Semitism and Intolerance against
Muslims, respectively, in school settings;
□ and our ongoing hate crimes capacity-building workshops and trainings for state
officials, NGOs, and civil society.
Other preventative measures include media awareness and monitoring, promotion of
tolerance and mutual understanding through education, community engagement, and the
22
promotion of rights-based approaches in education and awareness-raising initiatives.
Various educational programmes addressing intolerance in schools and local
communities have been designed and implemented in the OSCE region over the past few
years.
In addition, political leaders bear a special responsibility in raising awareness about the
dangers and unacceptability of racism and xenophobia. They should vocally and clearly
condemn racist and xenophobic sentiments when they are voiced in public and political
discourse.
Adopting such a holistic approach can enable states to counter calls for the
criminalization of speech as a response to intolerant public discourses which we see
across the OSCE region. Any state intervention must be nuanced and sensitive enough to
capture the subtleties and address the challenges involved.
Let me also mention that with the advent of major international sporting events in 2012 -
the EURO 2012 and the Olympics -, it will be useful for us to hear about examples of
awareness-raising and initiatives to combat racism in sport.
Ladies and gentlemen,
This SHDM also serves to celebrate 2011 as the Year for People of African Descent
(YPAD) as proclaimed by the United Nations General Assembly in 2009. In this regard,
earlier today, ODIHR organized, with the kind assistance of the US delegation, a
roundtable event that brought together key participants focusing on issues affecting
people of African descent and their communities across the OSCE region. We look
forward to hearing their recommendations over the course of the next day and-a-half
Thank you.
23
ANNEX 3: Keynote Speech by Mrs. Doreen Lawrence
10th November 20 11
Prevention of Racism, Xenophobia and Hate Crime through Educational and Awareness-
Raising Initiatives
I would like to thank OSCE for inviting me to attend this very important event and to talk
about my story surrounding Stephen's murder and of how my son's name has made many
major changes in the British justice system and beyond. What I have said many times is
that I never set out to change laws or to be recognized when I go out, but just to get
justice for my son who was murdered for no other reason than because of the colour of
his skin.
Eighteen years and five months ago my son Stephen was killed as he made his way home
on the 22nd April inl993. 1 must say this is the first time in eighteen years that I am about
to tell the story from the beginning.
It was a Thursday evening and I had just arrived back from a field trip to Birmingham for
my degree course. The day was very pleasant and I spent my spare time discussing my
children with other mature students. I was happy and looking forward to going home as I
had been away for the last two days.
I was picked up at the drop off point by my ex-husband at about 8.30pm. At arriving
home I went up to see my son (16 years old at the time) who was still up and we chatted
for a while and then my daughter (10 years old at the time) was asleep. Stephen was out
as he was 18 years old at the time and therefore he was allowed to be out till 10.30pm
during school the week. I was not concerned that Stephen was not in and I went and had
a bath before having something to eat. I then settled down to watch the news and to wait
for Stephen to come home before going off to bed.
As most parents would dread the knock on the door and then to be faced with someone
who you were not expecting. It was a young man with his father from the area where we
live. What was said has stayed with me all these years. I was not the one who opened the
door my ex-husband did and I was still up stairs in the living room. All I heard was
Stephen's name and I must have taken two steps at a time because I don't know how I
reached down the stairs so quickly. I push my ex-husband out of the way as you can see I
am 5ft lins and he is 6ft 2ins. The young man said your son and his friend were attacked
near the bus stop down Wellhall Road. He mentioned the Welcome Inn pub and the bus
stop. The father said I think you should call the police because they may have more
information to give you.
I put on my coat over my nightdress and both my ex-husband and I got into our car to
look for Stephen. Before we left I did call the police but they said they did not know
what I was talking about because they had not received any information on this matter.
We drove down to the area we were told and saw nothing. We thought maybe Stephen
24
had made his way to the hospital because it was not far away. We turned around and
drove to the hospital. While my ex-husband went to park the car I walked into the
hospital to look for Stephen. I knew the hospital well as I was often there for one thing or
another. When you have children they are always doing something, either swallowing
money, climbing trees or taking off the skin in an accident.
I walked into the hospital and went round to the accident and emergency department.
When I first entered the hospital I did see a police officer and a young black man but I did
not recognized him as I was looking for Stephen. I was just about to walk out of the
hospital to say to my ex that Stephen is not here when he recognized Dwayne Brooks the
young man that had been with Stephen. At the same time a medical staff member came
out and asked Dwayne "what did they hit him with"? We were totally ignored by
everyone. I asked if we could see Stephen and said we were his parents. A medical staff
showed us into a room to wait.
It would be another fifteen minutes or so before they came back into the room to say that
Stephen had died. After that I can not say the length of time that had passed before we
made our way home. I should say during that time even though there was a police officer
at the hospital he did not approach us to make any inquiry of who we were. We went
home to find our other son awake. We had to break the news to him. The rest of the
night is a blank. Early next morning our daughter woke to find her dad on the phone
talking about Stephen passing and started to scream running up the stairs not knowing
what to do.
The weeks that followed was heart breaking to see that the police showed no interest in
finding Stephen's killers? The house and area where we lived we had been there for
fifteen years without me having any idea of the racism that existed around me. One of
things I noticed is how people around are able to hide their true feelings. This was clear
after Stephen died because most of my neighbours completely ignored us, they did not
say we are sorry about your son even though their children would have been in the same
class at primary school.
The days turned into weeks then months without Stephen's killers being arrested. The
reason the police gave was that there was a wall of silence. During that time we had
people coming to our house saying that there know who the killers are; they would give
us names and addresses all this information was passed directly to the police. People
would leave notes with names on it on police cars. Within twenty four hours someone
walked into a police station with information and the senior office who was working on
the case turned the man away.
At one of my visits to the police station I copied the names down and handed it to one of
the police officers who were in the room at the time. That officer proceeded to fold the
paper into squares that was so small that it resembled the size of a postage stamp. This
officer did not know that I was watching him and as I was about to leave the room I said
"you are going to put that in the bin now aren't you". The officer was shocked to know
25
that I was watching him and he quickly smoothed out the paper and said that the police
take all information seriously.
The coroner was able to demonstrate the folding of the paper at the inquest in 1997. This
is just one of many incident of police institutional racism that took place over the years of
police investigating Stephen's murder. At the inquest in 1997 a police officer who was in
charge of the third investigation stood up and lied in front of the jury that as far as he was
concerned, the first police investigation into Stephen's murder went well except for the
relation between the family and the police liaison officers. Clearly that was not true and I
believed that's what led to the setting up of the inquiry in 1997. 1 was outraged that a
police officer who was working very closely with our legal team when we were mounting
the private prosecution, and who lead us to believe that there were serious flaws in the
first investigation, should say what he did. The Labour Party who was in opposition at
time indicated that if they were to be elected at the next general election they would set
up a public inquiry into the murder of Stephen. The Labour Party did win the election in
1997. The inquiry's brief was to "looking into the murder of Stephen Lawrence and
lessons to be learnt".
The inquiry started with preliminary hearing in October 1997 and in full March 1998 at
Elephant & Castle, London. The inquiry lasted nine months taking evidence from the
police, community members and organizations who had an interest in race relation. The
report had 70 recommendations and was presented to the House of Parliament on the 24th
February 1999. The Labour Government accepted all the recommendations and a
steering group were set up to implement the recommendations. The majority of the
recommendations were for the police and institutions including schools. The sad thing is
many of the recommendations are still out standing and those that were implemented
have been rolled back relating to the police. In relation to schools the recommendation
was for schools to report and record all racial incidents that happens alas this was never
implement mandatory that left it open for some schools doing nothing. Schools who take
the recommendation seriously sign up to the Stephen Lawrence Education Standard for
primary and secondary schools.
For any of the recommendations to be implemented you have to rely on the Government
to take the initiative to lead. Inl999 when the 70 recommendation was announced the
Government of the day accepted them and there were buzz from institutions. For the first
time institutions felt they had a definition that they can work with "Unwitting". As the
years has pasted it seemed to a rolling back of the recommendations with a complete
about turn on "stop and search" or stop and account as they would like to call it now.
Sir Ronnie Flannigan was tasked by the last Government to cut the bureaucracy of the
form filling and recording of the stop and account recording. The percentages of stops are
as high as it was before the Inquiry took place. Not much has change regarding reducing
the number of stops for the ethnic minority especially young black men.
Two of the main changes are the Race Relation Amendment Act 2000 that brought all
organizations included the police under the act and the Double Jeopardy that allows an
individual to be tried again if they were found not guilty.
26
The struggles and fight over the years have taken their toll but the laws that were changed
as a result of the Inquiry have made a remarkable difference to people.
You may or may not know that two out of the five men who were identified as being
responsible for Stephen's murder will be going on trial in November. The investigation
has been ongoing over the years. I can not say any more than that even though I am sure
there are lots going on behind the scene.
My children had to grow up in the shadow of Stephen's case over the years and I can
only say it is with the grace of God that they have grown up leading a near to normal life
and have their own family.
What I can talk about is the work of the Stephen Lawrence Charitable Trust that was set
up in Stephen's name in 1998 to support young people into the profession of architecture,
an area that Stephen wanted to join. We are an educational charity that wants to support
young people to achieve their aims in life. Since 1998 the Trust has not just focus on
architecture but also on the built environment. What we do is to provide financial
support to students entering university. To date the Trust has supported up to a 100
students at different stages of their education. The Trust support students in three
different countries, Jamaica, South Africa and the UK. We now have eight students who
are fully qualified.
The Trust will continue to focus on architecture and the built environment with us
moving into providing the same level of commitment for other professions that have
under representation. The Trust has its own purpose built building where our office is
based and from where we can deliver our programmes. The building is well equipped
with high tech equipment, lecture room, Mac and PC rooms. As we move forward the
Trust is looking to be a Centre of excellence in delivery high quality educational
programmes and for us to have the impact on social justice as Stephen's name has had on
criminal justice.
The Trust is committed to providing opportunity and access to disadvantaged young
people; fostering positive community relationships, and enabling people to realise their
potential. Through creative methods the Trust addresses the causes of urban decay; youth
disaffection and educational underachievement and support young people by developing
pathways into aspirational and sustainable employment. We intend to do this through
widening the vision of the Trust in Ready for Life, Job Ready, Professionally prepared,
Ready for Business and Ready to Lead. We see this as creating a whole person, who is
confident in themselves to achieve their aims and ambition in life. That is what we all
want in life.
27
ANNEX 4: Biographical Information on Introducers and Moderators
Supplementary Human Dimension Meeting
PREVENTION OF RACISM, XENOPHOBIA AND HATE
CRIMES THROUGH EDUCATIONAL AND AWARENESS-RAISING
INITIATIVES
10-11 November 2011
Hofburg, Vienna
Biographical Information: Speakers and Moderators
Keynote Speaker:
Mrs. Doreen Lawrence, Founder and External Director of the Stephen Lawrence
Charitable Trust, Officer of the Order of the British Empire (OBE)
Mrs. Lawrence was born in Jamaica and migrated to the United Kingdom at an early age.
After leaving secondary school, she married and gave birth to three children: two boys,
Stephen and Stuart and a daughter, Georgina. After raising her children, she returned to
complete her studies as a mature student, embarking on a Bachelor of Arts in Humanities
Honour degree in 1993. During the first year of her studies, her son Stephen was
murdered in a suspected racially motivated attack. In the face of this tragedy, Mrs.
Lawrence continued her studies while advocating for justice for her son. Part of her
advocacy efforts involved challenging the manner in which the initial investigation into
her son's murder was conducted, and in particular exposing institutional racism within
the criminal justice system and policing practices.
After the initial investigation into her son's murder, five suspects were arrested but never
convicted. Due in large part to her tireless efforts, in 1997 a judicial inquiry was
conducted into the initial investigation by Sir William Macpherson. Published in 1999,
the inquiry examined the original investigation into her son's murder, concluding that the
police investigation into Stephen Lawrence's murder was seriously flawed due in part to
a combination of institutional racism and professional incompetence. The final report set
out seventy recommendations for reform, including recommendations aimed at
eliminating racial prejudice and increasing fairness in policing and the criminal justice
sector.
On 18 May 2011, it was announced that one of the original suspects, and another man,
are to stand trial for the murder.
28
After completing her studies, Mrs. Lawrence worked as a Domestic Violence Advisor in
the voluntary sector. In 1998, she continued her studies and in 1998 gained a
postgraduate certificate in Counseling Skills and later obtained a diploma in Therapeutic
Counseling.
In 1998, Mrs. Lawrence founded the Stephen Lawrence Charitable Trust in her son's
memory and now acts as its External Director. The mandate of the Trust is to provide
bursaries to young people who are interested in pursuing their studies in architecture, a
passion and goal of her son Stephen Lawrence's. In addition to her work with the Trust,
Mrs. Lawrence also established the Stephen Lawrence Centre, an organization dedicated
to providing a broad range of professional and vocational skills to youth and support to a
wide range of community groups and artists.
Mrs. Lawrence is a frequent public speaker, and has conducted numerous presentations in
the educational and non-governmental sector. She has been awarded with five honorary
degrees and is an Officer of the Order of the British Empire (OBE).
SESSION I: Challenges and Perspectives for Prevention of Racism and Xenophobia
Speaker:
Ms. Ilze Brands Kehris, Director, OSCE High Commissioner on National Minorities
Ms. Brands Kehris joined the OSCE High Commissioner on National Minorities as
Director in 201 1 and served as the chairperson of the European Union Agency for
Fundamental Rights (FRA) Management Board since 2009. She was vice-chairperson of
the Management Board of the European Union Monitoring Centre on Racism and
Xenophobia (EUMC) from 2004 to 2007, and has since been a member of the FRA's
Executive Board. She has also been a member of the Advisory Committee of the Council
of Europe Framework Convention for the Protection of National Minorities since 2006,
where she holds the position of first vice-president.
She was the Director of the Latvian Centre for Human Rights from 2002 until 2011, a
non-governmental organization active in the areas of civil liberties, fundamental
freedoms, human rights in closed institutions, asylum, anti-discrimination and minority
rights. Her own research focus has been on minority rights, citizenship, antidiscrimination
and intolerance.
Moderator:
Ms. Floriane Hohenberg, Head, Tolerance and Non-Discrimination Department, OSCE
ODIHR
Floriane Hohenberg has been working for ODIHR since 2005. She has been the Head of
the Tolerance and Non-Discrimination Department since 2009. From 2000 until 2004 she
29
was the Head of the Representation in Germany of the French Commission for the
Victims of Spoliation Resulting from the Anti-Semitic Legislation in Force during the
Occupation. Between 1998 and 1999 she participated in a study commissioned by the
French government on the extent of the confiscation of Jewish assets in France during
World War II.
SESSION II: Challenges in Combating Hate Crimes, Racism and Xenophobia: Role
of Awareness-Raising Initiatives and Public Discourse
Speaker:
Mr. William Gaillard, Advisor to the President, Union of European Football
Associations (UEFA)
As part of his responsibilities with UEFA, Mr. Gaillard advises the UEFA President on
political matters and oversees all activities relating to external communications. This
includes the international media, relations with the European government authorities as
well as UEFA's social responsibility and charity programmes.
Educated, inter alia, at Sciences Po Paris, The Johns Hopkins School of Advanced
International Studies and Harvard University, William Gaillard has had a multi-faceted
international career in both the public and private sectors. His diverse professional
experiences include his work as Chief of External Relations for the Multinational Force
and Observers (1983), Head of External Relations for the United Nations Relief and
Works Agency for Palestinian Refugees (UNRWA) (1985) and Director of
Communication and Political Affairs for the UN International Drug Control Programme
(1990).
Mr. Gaillard joined UEFA in 2004 as the Director of Communications and Public Affairs
and was appointed Senior Adviser to the President in 2009.
Moderator:
Dr. Rafal Pankowski, Deputy Editor, Never Again Association
Dr. Pankowski has served as deputy editor of "Nigdy Wiecej" (Never
Again) magazine since 1996. He has published widely on racism, nationalism,
xenophobia and other related issues. His publications include the books Neo-Fascism in
Western Europe (1998), Racism and Popular Culture (2006) and The Populist
Radical Right in Poland: The Patriots (2010). He currently works as a
lecturer at Collegium Civitas and head of the Warsaw -based East Europe
Monitoring Centre set up by the NEVER AGAIN Association in cooperation
with the Football Against Racism in Europe network. He is the coordinator of
the RESPECT Diversity campaign supported by UEFA in the lead up to the
European Football Championships in Poland and Ukraine in 2012.
30
SESSION III: Education for Tolerance and Mutual Respect Understanding: Good
Practices from IGOs, Governments and Civil Society
Speaker:
Mr. Oleg Smirnov, Chair of the Board, the Integration and Development Centre for
Information and Research
Mr. Smirnov is a candidate in Philology (Odessa State University, 1991) and an associate
professor of the Department of Inter-Language Communication and Journalism at
Tavrida National University. He currently serves as head of the Board of the Integration
and Development Centre for Information and Research (Max van der Stoel Award
Winner in 2009) and the Regional Resource Agency "Crimea-Perspective". From 1997
until 2003, Mr. Smirnov was the Director of the programme "Integration of Formerly
Deported Crimean Tatars, Armenians, Bulgarians, Germans, Greeks into Ukrainian
Society" at the International Renaissance Foundation, where his responsibilities included
the development of programme strategies, and project proposals.
Mr. Smirnov's research interests are largely focused on ethnic relations in Crimea,
methods of early conflict prevention, education and the management of diversity
practices in the Crimea region. He has participated in a number of diverse projects
including the Council of Europe "Universities as sites of Citizenship" Project (1999 -
2000); the US Institute of Peace "School of Peace" Project at the Tavrida National
University (2000 -2001) and the joint project initiated by the Tavrida National University
and the George Mason University (USA) on the introduction of conflict resolution and
peacebuilding courses for students of Crimean Universities (2000 - 2003). Mr. Smirnov
has also been heavily involved in the OSCE High Commissioner for National Minorities
initiatives "Management of Inter-Ethnic Relations in Crimea" (2006 - 2010) and
"Supporting Inter-Cultural Education in Crimea" (2006 - 2013).
Mr. Smirnov has presented the results of his research at more than 30 international
conferences. Throughout his professional career, he has remained committed to
promoting intercultural educational methodologies in the region, and has worked with
such diverse stakeholders as civil society representatives, national community leaders,
school teachers and government officials.
Moderator'.
Ms. Felisa Tibbitts, Director, Human Rights Education Association (HREA)
Ms. Tibbitts is co-founder and co-director of Human Rights Education Associates
(HREA), and is also engaged as Adjunct Lecturer at the Harvard Graduate School of
Education and the UN University for Peace where she teaches courses on human rights
education. At the Harvard Kennedy School of Government she co-teaches a course with
the director of the Carr Center for Human Rights Policy called "Human Rights Tools for
Practice".
31
Ms. Tibbitts has carried out trainings in over 20 countries and provided technical
assistance or served as a textbook author in educational initiatives in Albania, Bosnia and
Herzegovina, China, Croatia, El Salvador, Estonia, Gaza, Kosovo, Northern Ireland,
Morocco, Romania, Ukraine and the United States. Ms. Tibbitts has published numerous
articles, manuals and book chapters in the area of human rights education and contributed
to the development of policy documents for the United Nations.
osce
Organization for Security and Co-operation in Europe
PARLIAMENTARY ASSEMBLY
ROTTERDAM
DECLARATION
OF THE
OSCE PARLIAMENTARY ASSEMBLY
AND
RESOLUTIONS ADOPTED
DURING THE TWELFTH ANNUAL SESSION
ROTTERDAM, 5 TO 9 JULY 2003
PREAMBLE
We, Parliamentarians of the OSCE participating States, have met in annual session in
Rotterdam on 5-9 July 2003 as the Parliamentary dimension of the OSCE to assess
developments and challenges relating to security and co-operation in Europe, in particular the
role of the OSCE in the new architecture of Europe, and we offer the following views to the
OSCE Ministers.
We wish every success to the next OSCE Ministerial Conference in Maastricht in December
and bring to its attention the following declaration and recommendations.
THE ROLE OF THE OSCE IN THE
NEW ARCHITECTURE OF EUROPE
CHAPTER I
POLITICAL AFFAIRS AND SECURITY
The OSCE Parliamentary Assembly:
1 . Reaffirming the positive role of the OSCE in the new security architecture of Europe,
2. Noting the importance of further developing and reforming the OSCE's field activity,
3. Pointing to the pivotal role of the OSCE, as a regional security organization under
Chapter VIII of the United Nations Charter, in safeguarding and upholding universal
principles of international law enshrined in the Charter,
4. Recalling that long-standing international problems in the OSCE area constitute a
permanent threat to security and stability in the OSCE region and, by extension, to
international peace and security,
5. Welcoming in this respect the commitment of the OSCE, reaffirmed in the Porto
Ministerial Declaration, to intensify efforts to resolve persistent conflicts in the OSCE
area that threaten observance of the OSCE principles and have an impact on peace
and stability,
6. Reiterating calls in the OSCE Parliamentary Assembly Paris (2001) and Berlin (2002)
Declarations for increased inter-institutional co-operation with the UN, EU, NATO,
CE and CIS, based on the Platform for Co-operative Security,
7. Reaffirming the importance of close inter- institutional co-operation at both
headquarters and field level,
8. Noting that the real strength of the OSCE lies in its capacity to respond to security
threats and challenges and its strong field presence,
9. Stressing the real strength of the OSCE also as a forum to encourage governments to
take actions necessary to implement the OSCE commitments freely undertaken from
the Helsinki Final Act to the present,
10. Reaffirming the constructive and positive role played by OSCE Missions in helping
their host states fulfil their OSCE commitments,
11. Keeping in mind that efficiency in achieving objectives should be the primary
consideration for all organizations when undertaking projects,
The OSCE Parliamentary Assembly:
12. Stresses the importance of co-ordination between international organizations and of
avoiding wasteful duplication by focusing attention on those areas in which each
organization has comparative advantages;
13. Emphasizes that the OSCE, with its comprehensive security approach, has particular
competence to support nation-building and to empower populations to participate
actively in the democratization process;
14. Welcomes the increasing co-operation between the major security organizations in the
OSCE area on the basis of the Platform for Co-operative Security;
15. Encourages the strengthening of transatlantic co-operation;
16. Welcomes the proposed opening of an OSCE Liaison Office in Brussels to improve
co-ordination with international organizations;
17. Recognizes that the security architecture of Europe is constantly undergoing
development; emphasizes the need for flexibility in the division of labour between
international organizations, and specifically the need to demonstrate a willingness to
cede projects to other, more suitable, organizations; and believes that, at the same
time, project funds of other organizations could, where appropriate, be used by the
OSCE's strong field missions;
18. Declares itself in favour of developing relations and co-operation of the OSCE with
the Mediterranean and Asian Partners for Co-operation and other neighbouring
countries, with a view to promoting OSCE values, achievements and methods;
19. Calls upon the OSCE to stand firm by its fundamental principles and norms, set out in
the Helsinki Final Act and subsequent documents, as the guiding principles of its
overall contribution towards shaping the new European security architecture;
20. Emphasizes the importance of universal and equal application of OSCE principles and
commitments;
21. Calls upon OSCE institutions to strive for a greater geographical balance in their
work;
22. Encourages continued focus by the OSCE on issues of common interest to all
participating States, and applauds the Netherlands OSCE Chairmanship's focus on
trafficking;
23. Notes the opportunities for the OSCE to address the common interest all participating
States have in preventing the spread of weapons of mass destruction and their means
of delivery, and to prohibit the illicit sales of conventional weapons, including small
arms and light weapons, in violation of United Nations resolutions, in particular by
encouraging and vigorously reviewing compliance with the decisions on non-
proliferation and arms transfers taken by the OSCE Ministerial Councils in Prague in
1992 and Porto in 2002 and at the Budapest Summit in 1994;
24. Urges all OSCE participating States to reconsider calls for zero real budget growth in
the Organization;
25. Calls upon the OSCE to ensure a transparent and balanced budget;
26. Stresses that providing OSCE Field Missions with adequate funding and high-quality
staff is necessary for upholding the credibility of the Organization;
27. Welcomes the current efforts of the OSCE to give the field missions greater budget
responsibility and budgetary independence;
28. Highly recommends that the OSCE Permanent Council be requested to consult the
OSCE Parliamentary Assembly prior to making a decision to terminate any OSCE
field office and that, in this connection, the President of the OSCE Parliamentary
Assembly be afforded sufficient time for him to despatch a delegation of the OSCE
Parliamentary Assembly to the country concerned to assess the situation and report
back to the President;
29. Reiterates appeals in the OSCE PA Bucharest Declaration (2000) for the OSCE to
reduce reliance on seconded personnel;
30. Expresses concern at the geographical imbalance which results from the secondment
system, in that it relies on the ability of individual participating States to bear the costs
for international staff members;
31. Welcomes the domestic capacity-building which results from international staff
positions being assumed by local officials;
32. Suggests that the OSCE focus its work in South-Eastern Europe on the areas of
governance and capacity-building;
33. Welcomes the increasing focus by the OSCE on policing matters, and applauds the
establishment of the Strategic Police Matters Unit as a useful co-ordinating body;
34. Urges that, in line with any future requirements, appropriate capacities in the area of
border management/border security be built up at the OSCE Secretariat through the
creation of a corresponding work unit.
CHAPTER II
ECONOMIC AFFAIRS, SCIENCE, TECHNOLOGY AND ENVIRONMENT
35. Noting that, as it enters the twenty-first century, Western Europe is achieving
integration and the creation of a space conducive to the constructive interaction of
nation States in pursuit of common objectives and interests,
36. Greatly valuing the efforts of States to achieve further integration into European and
Euro-Atlantic structures and to strengthen security, stability and democracy,
37. Recognizing that the primary responsibility for political and economic progress lies
with the authorities and inhabitants of the regions, welcoming in that connection the
improvement of good neighbourly relations and the deepening of regional co-
operation, and emphasizing the need for further intensification of efforts to ensure that
progress becomes irreversible and continues for the purpose of achieving common
goals through the observance of mutual commitments and shared values,
38. Being fully aware that an opportunity is being created for a great single market
offering the possibility of scientific and technical co-operation and the free movement
of goods, capital, services and persons, all of which is becoming an additional source
of growth and greater economic effectiveness, is being created,
39. Noting that the economic and currency union on the basis of which the euro was
introduced as a new common currency as from January 1999 marks a qualitatively
new frontier in the process of further integration,
40. Emphasizing that Western Europe has firmly taken its place in the world economy as
a major integration centre interacting with the world economy and exerting a
considerable effect on the conditions of international trade,
41. Stressing that the further enhancement of the Economic and Environmental
Dimension of the OSCE, as an integral part of its comprehensive security approach,
constitutes an essential prerequisite for the OSCE's substantial contribution to the
new European Security Architecture,
42. Highlighting the substantial role of the OSCE in further promoting the regional and
subregional co-operation framework to address economic and environmental threats
to security in the OSCE region, and highlighting the significant input of the OSCE
Parliamentary Assembly Subregional Economic Co-operation Conferences to this
end,
43. Emphasizing that within the OSCE several subregional organizations of States have
been formed and are in operation, within which a single spatial approach to regional
development, the principles of sustainable development and environmental security is
being formulated,
44. Noting the achievements of integration, which has promoted the growth of the
political authority and influence of Western Europe in the world, particularly in
Central and Eastern Europe, a development that has led to the desire of some 15
additional European countries to join the European Union and NATO as it expands to
the East,
The OSCE Parliamentary Assembly:
45. Emphasizes the rise both in Eastern and in Western Europe of new risks and
challenges, both external and internal, for which prompt and effective solutions will
have to be found in the future;
46. Notes that a major challenge is that of globalization, which is difficult to define and is
at the initial stage of its development, many of its manifestations being nevertheless
already clear and making it necessary to restructure the human habitat:
- Revolutionary achievements in electronics and related areas as the basis for the
creation of a modern worldwide information space;
- The very rapid development of the means of communication and transport to
permit the free movement of persons throughout the world and the delivery of
goods and services;
- The sharp acceleration in the internationalization of production in branches
engaged in the manufacture of high-technology goods;
- The need to establish and develop a worldwide money market and capital market,
without which the contemporary internationalization of production is simply
unthinkable;
47. Calls upon the OSCE to make full use of its role as a forum for political dialogue
among major international economic institutions towards substantially assisting
developing countries in their efforts to achieve sustainable development and meet the
challenges of globalization;
48. Calls on all OSCE participating States to implement their commitments under the
Helsinki Final Act, the Charter of Paris for a New Europe, the 1990 Document of the
Bonn Conference on Economic Co-operation in Europe, and subsequent documents of
the OSCE, to strengthen democratic institutions and the rule of law, to secure
fundamental human rights and to promote sustainable economic development
throughout the OSCE region;
49. Requests the OSCE, within an area of prosperity and good-neighbourliness, to
establish a new progressive, differentiated and conditional form of association for
those countries which are part of the Greater Europe, so that the integration process
does not create new dividing lines in Europe, further increase the differences in
economic development and present those countries with additional problems;
50. Emphasizes that harmonization of integration processes in the OSCE region requires
the integration of the countries carrying out reforms into the world and European
economic systems on an equal and mutually beneficial basis, and the OSCE urges
participating States to assist these processes in every possible way taking into account
the economic and political interests of all OSCE participants and avoiding damage to
the security and stability of the whole region, which is under the responsibility of the
Organization;
5 1 . Encourages parliamentarians of the OSCE participating States to work out a model of
reform-oriented sustainable development;
52. Urges OSCE participating States to create the necessary legal conditions to allow a
sustainable development of market economies and to facilitate investments, as
preconditions for stability in the OSCE area;
53. Encourages the European Union, within the current process of enlargement, to adopt a
political strategy of partnership with its new neighbours to the East and accordingly to
ensure that it has the appropriate and adequate means to reorganize the production
potential of the Member States, to benefit from the international division of labour
and to make fair use of the available skilled workforce;
54. Welcomes the efforts of the European Union to avoid harming the economic interests
of those countries which do not become members of the European Union;
55. Calls on the participating States to develop effective, co-ordinated strategies,
particularly through regional organizations like SECI, the Southeast European Co-
operative Initiative, to combat corruption and organized crime, money laundering,
terrorist financing and trafficking in human beings, drugs and arms;
56. Recognizes that economic and environmental factors can threaten security and
stability, and appeals to participating States and international organizations to step up
their efforts to ensure security, prevent and reduce environmental pollution and ensure
control on the basis of full respect for international law;
57. Urges the OSCE participating States to render all-round assistance to development of
regional co-operation in such fora as the Organization of the Black Sea Economic Co-
operation, the Barents Euro-Arctic Council, the Council of the Baltic Sea States, the
Commonwealth of Independent States, the Euro-Asian Economic Community, the
Central European Initiative and the Southeast European Co-operative Initiative, to
encourage development of co-operation in the field of trade and industries, energy,
transportation, communication, science and engineering, agriculture, to support small
and medium-sized enterprises (SMEs), ecology, tourism, etc., and to provide financial
assistance in the realization of concrete regional projects;
58. Emphasizes the need to support efforts aimed at assisting development of all-
European co-operation on an equal and mutually beneficial basis in various areas and
the eventual formation of a single area of security and economic co-operation in the
OSCE region and the construction of the new architecture of Europe without dividing
lines;
59. Calls upon the OSCE as a whole to join the OSCE Parliamentary Assembly in
common efforts to promote the sustainable development of SMEs;
60. Urges the participating States to promote the growth of entrepreneurship and SMEs,
particularly those owned and operated by women and minorities, by establishing non-
burdensome licensing and taxation regimes, developing programmes that assist SMEs
in gaining access to finance, and supporting education and training programmes,
business incubators and the development of local, national and regional business
associations, following the recommendations of the Berne Final Declaration 2003 on
the promotion of SMEs.
CHAPTER III
DEMOCRACY, HUMAN RIGHTS AND HUMANITARIAN QUESTIONS
61. Recognizing that the enlargement of the EU and NATO, and also the Council of
Europe, brings new challenges to all major European and Euro- Atlantic institutions,
including the OSCE,
62. Believing that the enlargement of the EU, NATO and the Council of Europe, sharing
the common values of democracy, human rights and the rule of law, will strengthen
the adherence to the participating States' human dimension commitments,
63. Underlining the importance of keeping the OSCE focused on its human dimension,
64. Recalling that gross violations by OSCE participating States of the human rights of
citizens of other participating States constitute a permanent threat to international
peace and security,
65. Highlighting the need for the OSCE to maintain and further increase its political
weight on the international scene by raising a stronger voice against such violations,
66. Recognizing that there are differences between countries and regions in the OSCE,
with respect to the implementation of their human dimension commitments,
67. Stressing the need for a more dynamic approach to be adopted by the OSCE regarding
the promotion of its principles and norms set out in the Helsinki Final Act and
subsequent documents, as an effective means towards reducing these differences,
68. Noting that the creation of a "European area of freedom, security and justice" on the
basis of the Schengen Agreement stipulating the procedures for the crossing of
external borders, the free movement of citizens, immigration, monitoring and the fight
against crime and terrorism should be regarded as one of the major achievements of
the integration processes under way in Central and Eastern Europe,
69. Noting that the recipient countries have benefited from migration through, inter alia,
an enhanced workforce and cultural diversity, and that migration can continue to be a
positive factor in the future,
70. Being concerned , however, that certain problems, such as xenophobia and
discrimination, have emerged in connection with migration and that these problems
need to be given greater attention by the OSCE,
71. Noting that within the 55 participating States that constitute the OSCE, millions of
individuals have fled their place of residence for a separate secure location within the
same country, thereby becoming internally displaced, and that each OSCE
participating State bears the primary responsibility to provide protection and
humanitarian assistance to internally displaced persons in its territory without
discrimination,
72. Welcoming the increased co-ordination and co-operation, also at the parliamentary
level, of the main European and Euro-Atlantic institutions in matters concerning
consolidation of democracy, respect for human rights, and strengthening the rule of
law,
73. Considering that trafficking in human beings constitutes a serious and particularly
repulsive form of crime, resulting in a modern form of slavery in the OSCE region,
74. Recalling the "Resolution on Combating Trafficking in Human Beings, especially
Women and Children", adopted in Berlin in 2002 and the "Resolution on Combating
Trafficking in Human Beings", adopted in Paris in 2001, in addition to other previous
statements of the OSCE Parliamentary Assembly on this appalling form of
international criminality,
75. Recalling that trafficking is a form of organized and international criminality which,
in response to the intensification of the fight against it, is seeking new forms and
sources of financial support, and which must be combated in international co-
operation embracing countries of origin, transit and destination,
The OSCE Parliamentary Assembly:
76. Suggests that the OSCE adopt a more balanced regional approach when promoting the
implementation of the participating States' human dimension commitments, taking
into account the differences of each country and region but not neglecting any of
them;
77. Calls upon OSCE participating States to honour their commitments deriving from
their accession to the international Conventions and other legal instruments on Human
Rights;
78. Stresses the need for the OSCE to enhance oversight of participating States
observance of their commitments pertaining to the human dimension and to make full
use of its commitments implementation review mechanism to this end;
79. Recommends that the OSCE initiates missions and election monitoring of an
appropriate nature in established democracies that face new challenges such as the
integration of new minorities and the fight against trafficking of human beings;
80. Appeals to the EU and NATO to maintain high requirements with respect to
democracy, human rights and the rule of law as far as both their member States and
new members are concerned;
81. Recommends that the OSCE develops further its co-ordination, co-operation and
division of labour with the major European and Euro-Atlantic institutions, such and
10
the EU, NATO and the Council of Europe, when promoting the implementation of the
participating States human dimension commitments;
82. Considers that the experiences of the "Parliamentary Troikas" on a number of issues
are positive, and therefore this form of parliamentary co-operation should be
developed further on an ad hoc basis;
83. Encourages the OSCE to strengthen its work in combating xenophobia and
discrimination against minorities in established democracies and in protecting their
new minorities resulting from migration;
84. Suggests that the mandate and resources of the OSCE High Commissioner on
National Minorities be modified and strengthened to deal with the protection of the
new minorities in established democracies in the OSCE area, and to help them
integrate into the societies of their new homelands while recognizing their right to
maintain their own cultural heritage;
85. Urges OSCE participating States to take the necessary steps to prevent and avoid
conditions that might lead to internal displacement and, where displacement exists, to
create and establish lasting solutions, allowing internally displaced persons to return
freely, in safety and dignity, to their homes or places of habitual residence and to
repossess their property, or to resettle and integrate voluntarily elsewhere in their
country;
86. Declares that OSCE participating States should not forcibly return internally displaced
persons against their will or create situations where return is the only option,
especially if their life, safety, liberty and/or health would be at risk;
87. Encourage s the parliaments of all participating States to take concrete steps to ensure
that internally displaced persons in their country have the right to return home and
repossess their property or, until that time, that they are given proper and safe housing
and fully enjoy their rights;
88. Urges the creation of additional standard-setting language concerning internally
displaced persons at the OSCE Ministerial meeting to be held in December 2003
through, inter alia, the endorsement of the United Nations Guiding Principles on
Internal Displacement or the adoption of key aspects of those Guiding Principles as
OSCE commitments;
89. Recommends that the OSCE offer itself to the participating States as the principal
international organization in the co-operation and co-ordination of efforts to combat
trafficking in human beings and in the development of police capacity and
institution-building;
90. Appeals to all participating States to co-operate effectively in order to combat
trafficking in human beings in countries of origin, transit and destination;
11
91. Calls for the participating States, their parliamentarians in particular, to ensure that
their national legislation provides means and tools for combating trafficking,
protecting its victims and co-operating on international level;
92. Suggests that the OSCE effectively organize its work on combating trafficking in
human beings by appointing a Special Representative on Trafficking in Human
Beings, by strengthening the resources of the Senior Police Adviser and by
establishing mechanisms to co-ordinate closely with the participating States and all
OSCE institutions, bodies and officials involved in combating trafficking in human
beings, including the OSCE Parliamentary Assembly, the High Commission for
National Minorities, ODIHR and the Senior Police Adviser;
93. Recommends that the Parliamentary Assembly continue to give high priority to its
efforts to combat trafficking in human beings.
12
RESOLUTION ON
WELCOMING AFGHANISTAN AS A NEW
PARTNER FOR CO-OPERATION
1 . Acknowledging that in February 2003 the Interim Foreign Minister of Afghanistan
indicated Afghanistan's intention to share the principles, values, and goals of the
OSCE,
2. Recalling that in April 2003, at the 445 1 meeting of the Permanent Council,
Afghanistan was granted the status of Partner for Co-operation,
3. Affirming that the OSCE participating States and the Partners for Co-operation
welcome Afghanistan as a new Partner for Co-operation,
The OSCE Parliamentary Assembly:
4. Urges all participating States and the OSCE Partners for Co-operation to strengthen
co-operation with the new Government of Afghanistan on issues of mutual concern,
to assist Afghanistan in meeting the OSCE standards and principles on democracy and
security;
5. Pledges the assistance of the Parliamentary Assembly to Afghanistan as it seeks to
establish a constitutional democracy based on the rule of law and respect for human
rights.
13
RESOLUTION ON
RENEWING THE OSCE PARTNERSHIP
1. Recalling the words of the Helsinki Final Act in which the participating States
recognized that their common history, traditions and values could assist them in
developing their relations, fully taking into account the individuality and diversity of
their positions and views, and in their efforts to overcome distrust, increase
confidence, solve the problems that separated them and co-operate in the interest of
mankind,
2. Remembering also that the Final Act recognized the close link between peace and
security in Europe and in the world as a whole, and the need for each of the
participating States to make its contribution to the strengthening of world peace and
security, and to the promotion of fundamental rights, economic and social progress,
and well-being for all peoples,
3. Recalling that the Charter of Paris declared that the participation of both North
American and European States is a fundamental characteristic of the OSCE,
underlying its past achievements and essential to the future of the OSCE process, and
that the challenges confronting the participating States can only be met by common
action, co-operation and solidarity,
4. Welcoming the active involvement of the OSCE Mediterranean Partners and the
Partners for Co-operation, especially the newest Partner, Afghanistan,
5. Acknowledging the great strides made by the participating States in improving human
rights, developing democracy and the rule of law, and strengthening international
peace and stability since the signing of the Final Act,
6. Recognizing that much remains to be done to promote fundamental human rights,
strengthen democratic institutions, ensure peace and stability, confront global
terrorism, prevent the proliferation of weapons of mass destruction, and combat
organized crime and corruption throughout the OSCE region,
7. Recognizing also that the participating States may disagree regarding matters
affecting regional or global security as evidenced recently by the debate concerning
the situation in Iraq,
8. Understanding that the strength of the OSCE is its diversity, and its ability to work
together to confront threats to human rights, democracy, and peace and stability in the
OSCE region,
14
The OSCE Parliamentary Assembly:
9. Reaffirms its commitment to work with the OSCE and its institutions to promote
human rights, economic prosperity, democracy and the rule of law as well as to
combat terrorism, corruption and organized crime through its Ad Hoc Committees,
election monitoring, inter-parliamentary dialogue and mission support;
10. Urges the participating States of the OSCE, in the spirit of the Final Act and the
Charter of Paris, to redouble their efforts to address critical challenges to fundamental
human rights and security throughout the OSCE region, and to work together to
ensure peace, prosperity and stability for the global community.
15
RESOLUTION ON
THE PARLIAMENTARY FOLLOW-UP OF OSCE
ACTIVITIES AT THE NATIONAL LEVEL
1. Recalling the Charter of Paris 1990 which "calls for a greater parliamentary
involvement in the CSCE ... involving members of parliaments from all participating
states",
2. Recalling the OSCE Istanbul Charter from 1999 which welcomed its increasing role,
particularly in the field of democratic development and election monitoring, and
called for the Parliamentary Assembly to develop its activities further as a key
component in the efforts of the OSCE to promote democracy, prosperity and
increased confidence within and between participating states,
3. Referring to the Resolution on Strengthening Transparency and Accountability in the
OSCE adopted by the Parliamentary Assembly at its 10 l Session in Paris in July
2001, and the Resolution on Enhancing the Parliamentary Dimension of the OSCE
adopted at the Standing Committee in Sintra, Portugal in November 2001,
4. Referring to the work done by the Ad hoc Working Group on Transparency and
Accountability of the Parliamentary Assembly for the promotion of communication
and relations between the OSCE institutions, in particular the OSCE Parliamentary
Assembly and the Ministerial Council,
The OSCE Parliamentary Assembly:
5. Recommends the nomination of OSCE Parliamentary Assembly national delegations
for the entire legislature as well as the practice of holding regular national
Parliamentary Assembly delegation meetings for the benefit of continuity in OSCE
activities at the national level;
6. Encourages national parliaments to introduce practices whereby annual written
reports on the activities of the OSCE Parliamentary Assembly by national delegations
are regularly debated in an appropriate manner in national parliaments;
7. Encourages national OSCE Parliamentary Assembly delegations to maintain contacts
and co-ordinate debates related to the security structure of Europe in their
parliaments, in co-operation with other relevant parliamentary committees (such as
the Foreign Affairs Committee or Defence Committee) as well as other inter-
parliamentary national delegations;
8. Recommends the organization of broad-based discussions and exchanges of views on
the activities of the OSCE with representatives from parliaments, governments as well
as non-governmental organizations and academic institutions;
16
9. Encourages national OSCE Parliamentary Assembly delegations to maintain regular
contacts with the competent authorities of their national governments involved in
OSCE activities, in particular the Ministry of Foreign Affairs;
10. Encourages national parliaments to investigate possibilities of being heard and
informed by national governments of OSCE activities in particular prior to major
OSCE intergovernmental ministerial meetings and Summits;
1 1 . Calls upon governments of participating States to include parliamentarians in their
national delegations to meetings of the OSCE ministerial council and OSCE summits;
12. Recommends consideration of the introduction of annual national reports on the
activities of the OSCE by the national Governments to national parliaments;
13. Recommends that national parliaments take active part in OSCE election observation
operations and consider new forms of activities of democracy education in the context
of elections observation for instance by inviting observers from newly democratized
OSCE countries to follow elections in other OSCE countries.
17
RESOLUTION ON
BELARUS
The OSCE Parliamentary Assembly:
1 . Welcomes the reopening of the OSCE Office in Minsk on 1 January 2003 and the co-
operation demonstrated thus far by the Belarusian Government with the Office;
2. Pledges to support the work of the Office in the future on the basis of its Mandate and
the associated Memoranda, and urges the Belarusian Government to avoid creating
obstacles that hinder the Office's work;
3. Welcomes the stated will of the Belarusian Government to work actively and co-
operatively within the framework of the OSCE Parliamentary Assembly;
4. States the wish to engage in intensive and critical dialogue with the National
Assembly and the Belarusian Government;
5 . Recalls that none of the four criteria that are the basis of the work of the Working
Group, and none of the requirements made of the Belarusian Government -
satisfactory access of all political parties to the mass media, establishment of
meaningful functions and powers for the Parliament, non-discrimination against
political opposition and introduction of confidence-building measures, adoption of a
democratic electoral code and transparency of the election process - have thus far
been met;
6. Welcomes the New Neighbours Initiative of the EU, which provides Belarus with the
opportunity for integration and protection from any negative consequences of EU
expansion;
7. Urges the Belarusian Government to take advantage of this opportunity;
8. Urges the Belarusian National Assembly to reform and ratify the electoral code to
meet OSCE standards;
9. Expresses regret that important legal reforms have thus far not been enacted,
including a new electoral code, media legislation, and laws regarding the powers of
the parliament;
10. Urges the Belarusian Government to submit to the National Assembly the necessary
and promised legislation;
1 1 . Urges the Belarusian Government to reform the electoral code to make free, fair, and
transparent elections possible. This requires, among other things:
18
- changes in the formation of the electoral commission on all levels (local, regional,
national);
- limiting the possibility of early voting and mobile voting, and the transparent
oversight of these practices;
- access of national and international observers to the entire election process;
12. Urges the OSCE to observe the 2004 elections to the National Assembly;
13. Clarifies that the holding of further elections or referenda conducted on the basis of
the present electoral legislation, which do not meet OSCE standards, will be a step
backwards in the improvement of relations between Belarus and the OSCE;
14. Regrets that the Belarusian National Assembly does not enjoy full parliamentary
rights and urges the National Assembly and Belarusian Government to implement
legislative changes to ensure those rights;
15. Urges the ratification of legislation on registration and registration practices which
meets OSCE standards;
16. Condemns the repression of civil society organizations, in particular Civil Initiatives
and Ratusha, which stems from the same inadequate legislation and practices;
17. Welcomes the presence of a group of democratically-oriented, independent
representatives ("Respublika") in the National Assembly, who work for democratic
legislation;
18. Condemns every attempt at repression, discrimination and politically-motivated
criminal charges against these and other parliamentarians;
19. Urges all representatives of the Belarusian National Assembly to protect their
colleagues who attempt to exercise their legitimate parliamentary and political rights;
20. Urges the Belarusian Government to look into the cases of people murdered or
disappeared for potentially politically-motivated reasons, and to speed up the
investigations in such cases;
21. Criticizes the fact that the social, political, and humanitarian situation in Belarus has
worsened considerably;
22. Supports in this context Resolution 2003/14 of the United Nations Human Rights
Commission of 17 April 2003;
23. Urges an end to restrictions against trade unions, and the enforcement of rights to
form labour associations according to the standards of the International Labour
Organization;
19
24. Condemns the politically-motivated repression of opposition representatives who
have endured the loss of employment and in some cases politically-motivated
criminal proceedings;
25 . Urges the appointment of an Ombudsman for human rights;
26. Urges the Belarusian Government, as promised, to draft media legislation to be
forwarded to the OSCE and the Council of Europe for assessment to be submitted to
the Belarusian National Assembly;
27. Urges the Belarusian National Assembly to enact and ratify legislative changes
according to OSCE criteria and following the recommendations of the OSCE and
Council of Europe;
28. Condemns the continuing repression of non state-owned, independent media and the
persecution of independent journalists, specifically the ban and censorship of
newspapers such as Narodnaya Volya, Navinki and Vecherny Stolin, especially
worrisome in this regard being the three-month suspension of the publication
Belaruskaya Delovaya Gazeta. In this regard, the practice of registration of print
media and the repressive legislation and legislative practice is also condemned;
29. Urges fair and equal treatment of political opposition parties and their free access to
the state media;
30. Declares support for all civic and democratic forces in Belarus.
20
RESOLUTION ON
OSCE PEACEKEEPING OPERATIONS
1. Recalling the Second Helsinki Conference held in 1992, which firmly re-established the
centrality of non-coercive, co-operative approaches to conflict management,
2. Acknowledging that the OSCE is a consensual, diplomatic forum and all of its conflict
prevention and crisis management tools adhere to these fundamental principles,
3. Recognizing that its consent-based, non-coercive character is the greatest strength of the
OSCE, by giving great moral authority to any peacekeeping operation, because it
requires the co-operation of the parties to a dispute and reflects the wishes of all 55
member States,
4. Recalling that the decision N° 4 of the OSCE Ministerial Council of 7 December 2002,
"recognizing the significant changes in peacekeeping doctrine and practices" since the
CSCE Helsinki Summit of 1992, calls the Permanent Council "to conduct a review of
peacekeeping, with a view towards assessing OSCE capacity to conduct peacekeeping
operations and identifying options for potential OSCE involvement in peacekeeping",
5. Reaffirming that in the wider European security architecture, the role of the OSCE can
be more effective through various peacekeeping operations,
6. Noting that nowadays peacekeeping is directly related to maintaining peace and public
order and facilitating dispute settlement, and in particular through early warning,
conflict prevention, civilian crisis management, post-conflict peace building,
7. Noting that this new and comprehensive perspective of peacekeeping requires the
involvement of professionals with many different skills and experiences, not only of
military personnel,
8. Noting that several international organizations are engaged in different aspects of
complex crisis management,
9. Acknowledging that OSCE has developed experience and know-how in such
peacekeeping operations, throughout the last decade, deploying observers, monitoring
and verification missions in the field and in crisis areas,
10. Recognizing that OSCE has thus carved out a proper space and role in unarmed
peacekeeping operations, qualitatively different from those offered by military
organizations,
1 1 . Recognizing that the OSCE can complement other peacekeeping operations set up by
different international organizations,
21
The OSCE Parliamentary Assembly:
12. Recommends the fostering of the role of the OSCE in unarmed peacekeeping
operations;
13. Calls upon all OSCE participating States to contribute to the OSCE peacekeeping role,
by preparing lists of experienced personnel that it can draw on and deploy at short
notice;
14. Encourages OSCE in the efforts undertaken for redefining its role in peacekeeping, and
calls on it to reinforce its organizational structure for the selection of personnel,
planning and rapid deployment of peacekeeping missions.
22
RESOLUTION ON
THE OSCE MEDITERRANEAN DIMENSION
1. Noting that the OSCE maintains special relations with six Mediterranean Partners for
Co-operation: Algeria, Egypt, Israel, Jordan, Morocco, and Tunisia,
2. Recalling that a number of OSCE participating States border the Mediterranean, and
that the countries of the Mediterranean region share historical, cultural, economic, and
political ties with the OSCE region, which dictates a Mediterranean dimension to
security in the OSCE region,
3. Recalling that the Helsinki Final Act states that "security in Europe is to be
considered in the broader context of world security and is closely linked with security
in the Mediterranean as a whole, and that accordingly the process of improving
security should not be confined to Europe but should extend to other parts of the
world, and in particular to the Mediterranean area,"
4. Stressing the significant role the OSCE can play in the further promotion of
subregional dialogue and co-operation, as essential prerequisites towards meeting the
goals of the Barcelona Process,
5. Pointing to the need for the OSCE to enhance its role in the Mediterranean region by
further promoting its Mediterranean dimension to achieve closer co-operation with
Mediterranean Partners and calling for the enrichment of its existing mechanisms to
this end,
6. Highlighting the importance of increased attention attributed to the Mediterranean
region at the level of the OSCE PA, as reflected in the appointment of the President's
Special Representative for the Mediterranean, as well as in the institution of an OSCE
Mediterranean Parliamentary Forum mechanism to be inaugurated in Rome this
autumn, as a significant input of the Parliamentary Assembly towards the promotion
of the OSCE Mediterranean dimension,
7. Underlining that both OSCE participating States and Mediterranean Partners for
Co-operation should aim at promoting security and co-operation in the region through
a comprehensive process of enhanced political dialogue, economic co-operation and
intercultural exchanges, as well as through the strengthening of democratic
institutions and respect for human rights and the rule of law,
The OSCE Parliamentary Assembly:
8. Pledges to contribute energetically to the efforts devoted by the international
community to make the Mediterranean Sea a sea of peace and security;
9. Calls upon the Mediterranean Partners for Co-operation to adhere to the guiding
principles contained in the Helsinki Final Act;
23
10. Encourages the Mediterranean Partners for Co-operation to use the framework and
mechanisms of the OSCE, including those devoted to conflict prevention and post-
conflict rehabilitation, as a model for enhancing security, promoting co-operation, and
protecting human rights in the region;
11. Urges all OSCE participating States to assist the Mediterranean Partners for
Co-operation in their efforts to overcome the legacy of the past, strengthen peace and
understanding, and develop relations based on mutual respect and confidence,
increasing and developing respect for human rights and the rule of law, and economic
co-operation.
24
RESOLUTION ON
COMBATING TRAFFICKING AND EXPLOITATION OF CHILDREN
1 . Underscoring the importance of combating corruption, for the facilitation of economic
and political growth and stability, and for the improvement in and promotion of good
governance,
2. Noting the deleterious effects of corruption on economic, political and social
development of a country,
3. Recalling that the OSCE Ministerial Council Decision of December 2002 recognized
the need to fight corruption which facilitates the operation of organized criminal
networks,
4. Recognizing the links between corruption, organized crime, international criminal
networks and trafficking in human beings,
5. Concerned that law enforcement efforts against human trafficking are undermined by
official indifference and corruption,
6. Recalling that the 1991 Moscow Document, the 1999 Charter for European Security,
and the OSCE Ministerial Council Decisions of November 2000, December 2001, and
December 2002 commit OSCE participating States to seek to end all forms of
trafficking in human beings,
7. Noting that the OSCE Ministerial Council Decision of December 2002 expresses
particular concern "about the increase in trafficking in minors and, recognizing the
special needs of children, supports more research and exchange of information on
trafficking in children and, with due regard to the best interest of the child as the
primary consideration in all actions concerning children, calls for the elaboration of
special measures to protect trafficked minors from further exploitation, mindful of
their psychological and physical well-being",
8. Recognizing that the International Labour Organization estimates that 1.2 million
children below the age of 18 are victims of trafficking,
9. Recalling that the Parliamentary Assembly's Berlin Declaration demanded that
special attention be focused on trafficked children and their specific rights and needs,
10. Recalling that the Parliamentary Assembly, in its Berlin Declaration, expressed
concern about the existence and prevalence of sex tourism aimed, in particular, at the
sexual exploitation of children, and called on OSCE participating States to ensure that
their laws contain the requisite jurisdiction to prosecute their nationals who travel
abroad for the purpose of engaging in sexual acts with children,
25
1 1 . Noting with grave concern that the Internet has facilitated the promotion of sex
tourism through easily accessible websites advertising such activities, thus, cloaking
them in apparent legitimacy,
12. Expressing concern that the Internet and other modern technologies are being used to
facilitate the production, collection and distribution of pornographic images of
children,
The OSCE Parliamentary Assembly:
13. Urges participating States to redouble their efforts to combat corruption in all areas of
society and all levels of government, giving particular regard to instances of
corruption that lead to violations of human rights, including trafficking in persons;
14. Urges participating States to take all necessary measures to alert the general public to
the dangers of false and illusory promises, particularly offers of lucrative and alluring
employment overseas, made by the trafficking networks;
15. Urges participating States to work with civil society in advancing and supporting
ideas of accountability and transparency in government, and the promotion of good
governance practices;
16. Encourages participating States to provide training to the tourist industry and to
tourism educators on child sex tourism and on children's rights and protection;
17. Calls upon OSCE participating States to investigate allegations that police, or other
law enforcement authorities, have been complicit in the crime of trafficking in
persons and to prosecute any and all law enforcement authorities found to be
complicit in such crimes or in efforts to undermine the investigation of such crimes;
18. Urges all participating States to adopt and implement legislation to prohibit and
establish severe criminal penalties for the production, distribution or use of material
that visually depicts sexual conduct by children below the age of 18;
19. Encourages participating States to consider practical measures that can be undertaken
to combat the use of the Internet for child pornography, such as the creation of "child
pornography hotlines" to allow Internet users the possibility of anonymously
providing information on offences relating to child pornography to appropriate law
enforcement units;
20. Urges that participating States consider establishing within appropriate law
enforcement entities specialized task forces on Internet crimes against children to
investigate crimes against children committed through the use of the Internet;
21. Urges all OSCE participating States to sign and ratify International Labour
Organization Convention 182, calling for immediate action to ban the worst forms of
child labour, including child prostitution and child pornography;
26
22. Calls upon all participating States to sign and ratify the Optional Protocol to the
Convention on the Rights of the Child, on the Sale of Children, Child Prostitution and
Child Pornography;
23. Urges all OSCE participating States to sign and ratify the Protocol to Prevent,
Suppress and Punish Trafficking in Persons, Especially Women and Children,
supplementing the United Nations Convention against Transnational Organized
Crime.
27
RESOLUTION ON
THE ROLE OF THE OSCE TOWARDS THE GREATER EUROPE
Recalling that in Europe, the trend towards closer integration and co-operation that
has developed gradually in intra-European relations since the end of the Cold War is
now becoming consolidated and more clearly defined,
Recalling that examples of such integration and co-operation include the enlargement
of the European Union and NATO to incorporate the countries of Central and Eastern
Europe, and co-operation between these two organizations and Russia, Ukraine and
the other members of the CIS,
Recalling that the States which are acceding to the European Union and to NATO
have demonstrated an extraordinary capacity to modernize their civil, economic and
military structures, and to mobilize public opinion in support of the predetermined
objectives,
Recalling that the European area of integration is being expanded parallel to the
increase in a series of subregional co-operation experiences between the Member
States of the OSCE area, such as the Visegrad Group, the Black Sea Economic Co-
operation, the Central European Initiative, the Southeast European Co-operative
Initiative, and the Council of the Baltic Sea States,
Recognizing that although these European integration and co-operation experiences
are proceeding at different levels, all are based on common principles governing
relations between the participating States,
Recognizing that in political terms, these common principles are respect for
democracy, the rule of law and human rights, and they are helping to consolidate
instruments designed to guarantee international security,
Recognizing that in economic terms, the extension of the market economy, the
adoption of a liberal approach to trade between States based on the freedom of
international trade and the extension of economic integration are strengthening
political integration and driving economic development and prosperity,
Acknowledging the significance of the adoption by the European Union of a Common
Foreign and Security Policy, which will empower it to play its due role on the
international political scene,
Considering that the creation of international co-operation mechanisms and the
principles underlying them are now a commonly shared heritage, bringing all the
European States together in a single process, irrespective of the different levels of
integration they have achieved,
28
10. Considering that these integration processes require an overall framework to facilitate
and direct them, maintaining the conditions for co-operation,
11. Considering that this broader and more general framework for participation is
provided by the OSCE, which already encompasses all the existing regional and
subregional integration processes and provides the participating States with a set of
shared values that were enshrined in the 1975 Helsinki Final Act,
The OSCE Parliamentary Assembly:
12. Wishes the European Union to be an area that is receptive to the contribution of other
European countries belonging to the OSCE area, the enlargement of the European
Union having beneficial results in this respect;
13. Wishes the construction of Europe to acquire greater depth in the larger and more
inclusive ambit of the OSCE, in order to consolidate democracy, the protection of
human rights and collective security, and the increasing integration of the national
economies, continent-wide;
14. Wishes that this perspective will be specifically taken on board by the European
Union as a permanent strategic objective, looking ahead to the creation of an
increasingly more cohesive and integrated "Greater Europe".
29
RESOLUTION ON
COMBATING ANTI-SEMITISM IN THE 21 st CENTURY
1 . Recalling the Resolution on Anti-Semitic Violence in the OSCE Region unanimously
adopted at the Assembly's 2002 Annual Session in Berlin, which encouraged
parliamentarians to "vocally and unconditionally condemn manifestations of anti-
Semitic violence in their respective countries and at all regional and international
forums",
2. Reaffirming the 2002 Porto Ministerial Decision condemning "anti-Semitic incidents
in the OSCE area, recognizing the role that the existence of anti-Semitism has played
throughout history as a major threat to freedom",
3. Recalling the 2002 Porto decision No. 6 recognizing the responsibility of participating
States for promoting tolerance and non-discrimination,
4. Noting ongoing efforts to create a parliamentary Coalition of the Willing, initiated by
the German and American delegations to the Assembly, to gather like-minded
parliamentarians willing to denounce anti-Semitism and related violence, be it on the
domestic or international level,
5. Recalling the leadership shown by the OSCE in addressing the issue of anti-Semitism,
and the fact that it was the first international organization to publicly condemn anti-
Semitism through provisions of the 1990 Copenhagen Concluding Document,
6. Acknowledging that incidents of anti-Semitism occur throughout the 55-nation OSCE
region and are not unique to any one country, which necessitates unwavering
steadfastness by all participating States to erase this black mark on human history,
The OSCE Parliamentary Assembly:
7. Recognizes the danger of anti-Semitism to the societies of all OSCE States, as
unchecked growth of this phenomenon and related violence will jeopardize peace,
pluralism, human rights and democracy;
8. Condemns unequivocally anti-Semitism (including violence against Jews and Jewish
cultural sites), racial and ethnic hatred, xenophobia, and discrimination, as well as
persecution on religious grounds whenever it occurs;
9. Recommends that parliamentarians of OSCE participating States strongly and
publicly condemn anti-Semitic acts when they occur;
10. Supports the promotion of special efforts to train law enforcement officers and
military personnel to deal with diverse communities and respond to racism and hate
crimes;
30
1 1 . Urges all OSCE participating States to ensure effective law enforcement by local and
national authorities against criminal acts stemming from anti-Semitism, xenophobia,
or racial or ethnic hatred, whether directed at individuals, communities, or property,
including thorough investigation and prosecution of such acts;
12. Encourages educational efforts throughout the OSCE region to counter anti-Semitic
stereotypes and attitudes among younger people, to increase Holocaust awareness
programs, and to identify necessary resources to accomplish these goals;
13. Calls on participating States to identify concrete action that may be possible within
the OSCE to counter proliferation of neo-Nazi and other racist material over the
Internet, while protecting and preserving the rights of freedom of expression;
14. Emphasizes the need to commence and complete the proper and just restitution or
compensation of seized properties to the rightful owners, noting that many claimants
are elderly survivors of the Holocaust;
15. Calls upon parliamentarians in OSCE participating States to play a leading role in
combating anti-Semitism, thereby ensuring concrete actions are implemented at the
national level;
16. Urges those participating States that have not already done so to join the Task Force
for International Co-operation on Holocaust Education, Remembrance and Research,
and to implement the provisions of the Declaration of the Stockholm International
Forum on the Holocaust.
31
RESOLUTION ON
MOLDOVA
1 . Recalling the resolutions on Moldova adopted at the Annual Session in Bucharest in
2000, in Paris in 2001 and in Berlin in 2002,
2. Welcoming the fact that all parties concerned have approved the initiative of the
President of the Republic of Moldova to draw up jointly with the Transdniestrian side
a new State Constitution based on the principles of federalism,
3. Taking note of the recent Seminar on Federalism, organized by the OSCE
Parliamentary Assembly, in close co-operation with the OSCE Mission to Moldova,
where representatives of all parties concerned participated constructively in
discussing a future solution,
4. Recognizing the recent progress in the removal of the Russian armaments and
ammunition from Transdniestria in accordance with the decisions of the Istanbul
Summit and the Porto Ministerial meeting,
5. Noting with concern that trafficking in drugs, arms and human beings remains a major
cause for alarm in the region,
6. Reaffirming the role of the OSCE in promoting free and fair elections, in addition to
Article 21 of the Universal Declaration of Human Rights, which declares that:
"Everyone has the right to take part in the government of his country, either directly
or through freely chosen representatives",
7. Understanding that a failure to find a solution to the problem concerning the status of
the Transdniestrian region and effectively to combat organized crime seriously
hampers economic and social progress in the entire country and its further integration
into the European and Euro-Atlantic structures,
The OSCE Parliamentary Assembly:
8. Appeals to all parties concerned, in particular to the Parliament and Government of
Moldova and the Supreme Soviet and Authorities in Transdniestria, to continue
negotiating in good faith in order to find a solution to the problem of the status of
Transdniestria as an integral part of a federal Moldova and in a manner that
guarantees Moldova's sovereignty and territorial integrity;
9. Encourages the Joint Constitutional Commission, composed of representatives of both
parties and assisted by expert advisers from the OSCE, European Union and the
Venice Commission, to continue their work in order to draft a new constitution within
the period envisaged;
32
10. Recommends that the OSCE remain active in the ongoing negotiation process and
ready to provide assistance and guarantees to any agreed solution that ensures
Moldova's sovereignty and territorial integrity, including readiness to provide peace-
keepers;
1 1 . Urges the authorities in Tiraspol to continue co-operating with others concerned in
order to complete the withdrawal of Russian armaments and ammunition by the end
of 2003;
12. Asks the authorities in Chisinau and Tiraspol to work effectively, in co-operation with
their neighbours and relevant international institutions, in order to combat any kind of
organized criminality, in particular the trafficking in drugs, arms and human beings;
13. Suggests that the Parliament of Moldova and the Supreme Soviet of Transdniestria re-
establish their contacts by holding regular meetings of appropriate committees;
14. Assures all parties concerned that the OSCE Parliamentary Assembly remains
available, mainly through its Parliamentary Team on Moldova, to facilitate dialogue
and to look for solutions to various problems in the country, in particular to the
preparation of a new federal constitution.
33
RESOLUTION ON
THE INTERNATIONAL CRIMINAL COURT
1 . Welcoming with great satisfaction the entry into force of the Rome Statute of the
International Criminal Court (ICC) as a milestone in the development of an effective
international criminal justice system in which there are no safe havens for those who
commit the worst international crimes. With the creation of the International Criminal
Court, genocide, war crimes and crimes against humanity shall no longer go
unpunished,
2. Recognizing that by providing redress and reparations for the victims and survivors of
these crimes, the ICC is of vital importance not only for accountability and lasting
justice, but also for peace and security. In the present international situation, the Court
is needed more than ever before. With the support of international key actors, the
Court can play a role of deterrent, which may be crucial in the preservation of world
peace,
3. Considering that democratic States must be the most ardent supporters of the Court,
which represents the expression of their commitment to promote the universal values
of human rights, international humanitarian law and the rule of law,
4. Considering that universal adherence to the Rome Statute is of crucial importance in
order to enable the Court to become a truly efficient international instrument to
prevent impunity and to ensure equal justice for all,
5. Emphasizing that to be effective the ICC will depend not only on widespread
ratification of the Rome Statute, but also on states parties complying fully with their
treaty obligations,
6. Welcoming the ICC as a defender of the rights of those, such as women and children,
who have often had little recourse to justice, the Rome Statute being the first treaty to
contain an extensive list of crimes of sexual violence,
7. Welcoming the explicit reference to trafficking in women and children,
The OSCE Parliamentary Assembly:
8. Calls on the OSCE participating States to make their ratifications meaningful through
effective national implementing law that enables them to meet their principal
obligations under the Rome Statute, namely co-operating with and assisting the ICC,
which is vital to ensuring that the most serious crimes of concern to the international
community no longer go unpunished;
9. Calls on the participating States to look beyond the Rome Statute when incorporating
the ICC crimes into national law and to incorporate the most progressive definitions
of all crimes under international law, whether they are found in the Rome Statute or
34
elsewhere, this applying particularly to the standard set out in the Optional Protocol to
the Convention on the Rights of the Child, which establishes eighteen as the minimum
age for participation in armed conflict;
10. Urges the participating States to provide support and protection to victims and
witnesses, particularly women and children, to grant special protection visas to enable
threatened victims and witnesses with their families to resettle in a safe third country,
and to establish a trust fund for victims and their families;
11. Calls on the participating States to work together for a universal accession to the
Rome Statute of the International Criminal Court.
35
RESOLUTION ON
THE PRISONERS DETAINED BY THE UNITED STATES
AT THE GUANTANAMO BASE
1 . Recalling the OSCE's fundamental principles based on the rule of law,
2. Recalling the repeated statements of the OSCE Parliamentary Assembly opposition to
the use of the death penalty,
3. Underlining the importance of the defence of democratic rights, not least confronted
with terrorism and other undemocratic methods,
The OSCE Parliamentary Assembly:
4. Deplores the fate and the treatment of the persons, including minors, being held at
Guantanamo by the United States as "unlawful combatants" and not as either
"prisoners of war" in accordance with the Third Geneva Convention and with the
right of such persons or as criminals with the rights pertaining to that status.
The Parliamentary Assembly urges the United States immediately to:
5. Present the prisoners before a "competent tribunal" to have their status determined;
6. Secure the prisoners' rights by letting them be represented by legal counsel of their
own choice;
7. Secure the rights of the minors imprisoned according to international conventions and
fundamental principles of law regarding the rights of children not to be incarcerated
with adults and secure their right to education;
8. Refrain from the use of the death penalty.
The Parliamentary Assembly furthermore:
9. Urges the responsible authorities of all the States whose nationals are being
unlawfully detained to do whatever possible to seek their extradition to their home
country for prosecution of their criminal acts.
36
Intermediary Foundation of the Universal
Declaration of Human Rights
AANTEKENEN
To: Mr Jose Manuel Barroso
EUROPEAN COMMISSION
Rue de La Loi 200
B-1049 BRUSSELS
BELGIUM
Your letter of
Your reference
Our letter of
Our reference
Enclosure(s)
Contact
Direct line
Re
UNIEWAARDEN
2x
IFUD of Human Rights / J.P. van den Wittenboer
ifudofhumanrights(aivahoo.com
RACISME-XENOFOBIE
Mierlo,27januari 2012
Zijne Hoge Excellentie Jose Manuel Barroso,
Hierbij verzoekt IFUD of Human Rights,( Joannes Petrus van den Wittenboer,(chairman)
Zijne Hoge Excellentie Jose Manuel Barroso ,voorzitter van de europese commissie;
daadwcrkclijk optreden te bewegen.De Europese Unie is niet alleen verantwoordelijk voor
het verspreiden van informatie over mensenrechten.De Europese Unie moet garantie stellen
dat de Verdragen daadwerkelijk de resultaten bereikt die de Uniewaarden beogen. Anders
hebben bindende Verdragen geen betekenis.Wat rest is dan louter alleen een economisch
handelsblok. Aldus samengevatmet deze brief beoogt IFUD of Human Rights,dat wordt
getoond hoe de EU de waarden van de mensenrechten en anti-racisme vertaalt in
praktijkgericht beleid in samenspraak met het Europees Parlement.Er heeft zich ondertussen
een toestand gevormd die zich tot een permanente situatie heeft ontwikkeld,wat zich een
Correspondence:Po.box 324, 5660AH Geldrop The Netherlands
Offices:Kastanje 28, 573 INK Mierlo The Netherlands
C.o.C.reg:4 1092925 Eindhoven N.L.
E-mail: ifudofhumanrights@yahoo.com
Internet: http://ifudofhumanrights.webs.com/
Phone:+31 -(0)6 50 425 552
-2-
geheel eigen leven is gaan leiden in de Europese Unie door elkaar kost wat kost,de hand
boven het hoofd te houden,zoals de omstandigheden van het concrete geval met Lidstaat
Nederland.Zo dacht lidstaat Nederland over het onderwerp van de mensenrechten,zo zou het
moeten zijn: Mensenrechten waren rechten die wereldwijd zouden gelden voor alle mensen
overal en altijd.Deze rechten vormden de grondslag voor een democratie.De Verenigde
Naties,de Europese Unie en de Raad van Europa zouden opkomen voor de
mensenrechten. Ook Nederland had een eigen mensenrechtenbeleid.
Iedere lidstaat van de EU moet voldoen aan de voorwaarden in artikel 49 van het EU-
Verdrag en moet de beginselen van artikel 6 lidl,van het Verdrag in acht nemen.In dit
verband heeft de Europese Raad van Kopenhagen in 1993 bepaalde criteria ontwikkeld.
NEDERLAND
Het Internationaal Strafhof en het Anne Frank Huis zijn gevestigd in Nederland. Van de
overheid mag bovenal een voorbeeldfunctie worden verwacht.Het door de Staat der
Nederlanden bewust tolereren van de rechten activist die sinds 2003 -om het protest over
onvrede met het systeem van de overheid meer kracht bijzetten- op zijn website en via e-mail
symbolen gebruikt (SS-tekens en Hakenkruizen) die op grond van algemene bekendheid als
beledigend over een bepaalde groep mensen worden ervaren (bij het grote publiek).Het is
strafbaar en het is moreel verwerpelijk,bedreigt de stabiliteit van de samenleving -rechtsstaat
en democratic- en is in strijd met de Grondwet.De omstandigheden waaronder de symbolen in
het openbaar ten tonele worden gevoerd is in strijd met. . . Nederland handelt in strijd met
de Grondwet,democratie en rechtsstaat, (de misdragingen zijn langdurig en structureel).
Nederland voldoet niet aan de in 1993 Kopenhagen overeengekomen criteria. In het Verdrag
van de Europese Unie wordt verder uitgeweid over de kenmerken die elke EU lidstaat dient te
bezitten zoals o.a. non-discriminatie en respecteren van de mensenrechten.Nederland (zou)
thans geen lid meer kunnen zijn van de Europese Unie.De EU kan niet toestaan dat een
lidstaat -hoe groot of economische belangrijk die ook moge zijn- uit eigenbelang de
uniewaarden dwarsboomd. (UNIEWAARDEN VEU en VWEU, primaire recht)
HET PRIMAIRE RECHT
Het primaire recht,ook wel primaire rechtsbron of oorsprongsrecht genoemd,is voor de
Europese Unie (EU) de hoogste van recht in de Europese juridische rangorde,wat betekent dat
het voorrang heeft op elke andere rechtsbron.
HET SECUNDAIRE RECHT
Het secundaire recht zijn de verordeningen,richtlijnen,besluiten,aanbevelingen,adviezen.
EUROPESE OMBUDSMAN
ONDERZOEK OP EIGEN INITIATIEF EN MELDING BIJ STRAFBARE FEITEN
(statuut van de Europese Ombudsman)
Artikel 3,lidl; onderzoek op eigen initiatief door europese ombudsman.
Correspondence:Po.box 324, 5660AH Geldrop The Netherlands
Offices:Kastanje 28, 573 INK Mierlo The Netherlands
C.o.C.reg:4 1092925 Eindhoven N.L.
E-mail: ifudofhumanrights@yahoo.com
Internet: http://ifudofhumanrights.webs.com/
Phone:+31 -(0)6 50 425 552
Artikel 4,lid2; Indien de europese ombudsman in het kader van een onderzoek kermis heeft
genomen van feiten die zijnsinziens onder het strafrecht vallen,brengt hij de
instellingen,organen of diensten die belast zijn met onderzoek van strafbare feiten hiervan
onverwijld op de hoogte.
(statuut Europese Ambtenaren)
Bovendien zij erop gewezen dat volgens Artikel 22a van het Statuut van de ambtenaren alle
ambtenaren van de Europese instellingen,met inbegrip van het personeel van de
Ombudsman,gehouden zijn hun meerderen of OLAF in kennis te stellen van mogelijke
strafbare feiten en / of illegale activiteiten waardoor de belangen van de Europese Unie
worden geschaad.
De europese ombudsman die niet voldoet. . .
Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, Artikel 195,lid2;
Het Europese Parlement kan daartoe een verzoek bij het Hof van Justitie starten om de
europese ombudsman uit het ambt te ontheven worden verklaard,indien Hij niet meer aan de
eisen voor de uitoefening van het ambt voldoet of Hij op ernstige wijze te kort is geschoten.
EUROPESE COMMISSIE
Krachtens de verdragen ziet de Commissie van de Europese Gemeenschappen erop toe dat
het Gemeenschapsrecht op correcte wijze wordt toegepast.(door de ogen zien van haatzaaierij
d.m.v. misinterpretaties van Verdragen, Statuten en regelgeving,dat de draak wordt gestoken
met de uniewaarden).De Commissie beschikt over eigen bevoegdheden,(beroep wegens niet-
nakoming) om te trachten aan deze inbreuk een einde te stellen;in voorkomend geval kan de
Commissie de zaak aanhangig maken bij het Hof van Justitie van de Europese
Gemeenschappen. De Commissie neemt,hetzij op grond van een klacht,hetzij op grond van
vermoedens van inbreuken,die de Commissie ontdekt,de stappen die de Commissie nodig
acht.Het gemeenschappelijke doel van de Europese Commissie en de Europese Unie zijn de
"uniewaarden",en niet het herstel van de hitleriaanse symbolen om de geesten van de jongere
generatie van de toekomst te vergiftigen en de terugkeer naar de imperialistische barbarij van
weleer.Uitzondering is dat Nazi-symbolen zijn toegestaan in geschiedenisboeken en in een
museum,niet om te beledigen en kwetsen.De Europese Commissie neemt een verzoekschrift
slechts in behandeling als alle nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput.In Nederland betekent
dit normaal procederen tot de Hoge Raad.De Europese commissie moet de mensenrechten
niet inzetten voor alleen eigen glorie,een commissie die de mensenrechten uitsluitend
gebruiken ter verheerlijking van zichzelf en hun eigen elite.Gelet op de Universele Verklaring
van de Rechten van de Mens die op 10 december 1948 door de Algemene Vergadering van de
Verenigde Naties is afgekondigd;overwegende,dat deze verklaring ten doel heeft de
Universele en daadwerkelijke erkenning en toepassing van de rechten die daarin zijn
nedergelegd te verzekeren.
Correspondence:Po.box 324, 5660AH Geldrop The Netherlands
Offices:Kastanje 28, 573 INK Mierlo The Netherlands
C.o.C.reg:41092925 Eindhoven N.L.
E-mail: ifiidofhumanrights@yahoo.com
Internet: http://ifudoftiumanrights.webs.com/
Phone:+31 -(0)6 50 425 552
-4-
In ogenschouw nemen mr. Barroso's duidelijk en krachtig statement op het vlak van racisme
en xenofobie in de Europese Unie.
[verwijs naar State of the Union 2010 en Universiteit Geneve 14-1 0-20 10,toespraken
Barroso.]
Dat deze brief de aanzet is voor werkelijke onderhandelingen tastbare stappen vooruit op de
thema's als een gedeelde toekomstvisie.
[Ik verzoek u voor de eerste Maart tweeduizendentwaalf schriftelijk te reageren]
Aan: IFUD of Human Rights
t.a.v.: de Voorzitter
Joannes-Petrus van den Wittenboer
Kastanje 28
573 INK
MIERLO
NEDERLAND.
MET DE MEESTE HOOGACHTING,
IFUD of Human Rights
De voorzitter
bijlage(n).-
P. van den Wittenbo<
T
• Kopie verzoekschrift/klacht dd, 3 oktober 201 1 Europese Ombudsman inzake
"UNIEWAARDEN",nummer: 2013/201 1/OV S2011-143703
• Kopie brief Raad van de Europese Unie, 1 1 februari 2009,Therese Blanchet,hoofd van de Eenheid
CoSrdinatie Juridische dienst
Correspondence:Po.box 324, 5660AH Geldrop The Netherlands
Offices:Kastanje 28, 573 INK Mierlo The Netherlands
C.o.C.reg:4 1092925 Eindhoven N.L.
E-mail: ifudofhumanrights@yahoo.com
Internet: http://ifudofhumanrights.webs.com/
Phone:+31 -(0)6 50 425 552
TEKST
[procestaal NL]
(behandeling openbaar)
IJNIEWAARDEN
ARTIKEL1.
ARTIKEL 29 VEU
General Assembly
UNITED NATIONS
A/RES/53/144
March 8, 1999
Everyone has the right,individually and in association with others,to promote and to strive for
the protection and realization of human rights and fundamental freedoms at the national and
international levels.
STATE OF THE UNION 2010
7 September 2010
Voorzitter van de Europese Commissie
Jose Manuel Durao Barroso
Voor racisme en xenofobie is er in Europa geen plaats.Wanneer zich rond dergelijke delicate
thema's een probleem voordoet,moeten wij alien handelen met zin voor verantwoordelijkheid.
-2-
KLACHT
(aantekenen)
Heden,de derde oktober tweeduizendelf,ten verzoeke van:
Joannes Petrus van den Wittenboer voorzitter,secretaris en penningmeester van de stichting
Intermediate stichting van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens -in het
Engels- Intermediary Foundation of the Universal Declaration of Human Rights - afkorting-
IFUD of Human Rights,wonende en adres te Mierlo,gemeente Geldrop-Mierlo,(573 INK)
Kastanje 28, planned change agent.
e-mail: ifudofhumanrights@yahoo.com internet: http://ifudofhumanrights.webs.com/
AAN:
De Europese Ombudsman - 1 Avenue du President Robert Schuman- BP403-FR-67001
STRASBOURG Cedex- FRANCE
KLACHT GERICHT TEGEN:
RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,Secretariaat-Generaal,Juridische Dienst,Rue de La
Loi,175 B-1048 Brussel, BELGIE.
Er is tussen IFUD of Human Rights en lidstaat Nederland een langdurige [eenmaal civiele
procedure (*1) en eenmaal strafprocedure (*2) ] gaande dat zich inmiddels in eigenrichting
dreigt te escaleren in de Europese Unie door welbewust opzij schuiven van artikel 29 VEU
door de Raad van de Europese Unie in Brussel. - overwegende dat verkeerde interpretaties
van het Verdrag van de Europese Unie tot een beleid van uitsluiting kunnen leiden,en zo haat
en racisme kunnen aanwakkeren - Het beschermen van lidstaten en onder het tapijt vegen
van schending der Uniewaarden van het Verdrag van de Europese Unie.
Dit gelet op de feitelijke omstandigheid de schriftelijke stellingsname in een brief van dd, 1 1
februari 2009,gericht aan IFUD of Human Rights,door de Raad van de Europese Unie,inzake
ingeval van schending van de Uniewaarden door een lidstaat.
Monitoring op het terrein van de Uniewaarden,de naleving van de Uniewaarden door de
lidstaten der Europese Unie - die evenwel indien nodig ook zou moeten kunnen leiden tot het
opleggen van sancties als berispingen en boetes,schorsing van bepaalde rechten met als
uiterste middel het opschorten van het lidmaatschap- De Uniewaarden deze omvatten de
mensenrechten en de fundamentele beginselen van de rechtsstaat (artikel 6 VEU lidl).Daartoe
-3-
verleent artikel 7 VEU de instellingen van de Unie bevoegdheden om op te treden in geval
van een (dreigende) schending van de Uniewaarden.Het eerste lid,dat met het Verdrag van
Nice werd toegevoegd aan artikel 7 VEU,voorziet in een preventiemechanisme voor gevallen
waarin een duidelijk gevaar voor ernstige schending van de Uniewaarden geconstateerd kan
worden.De Raad (in de samenstelling van Staatshoofden en regeringsleiders die artikel 29
VEU onderschrijven) de mogelijkheid geeft ingeval van ernstige en voortdurende schending
van Uniewaarden sancties aan een lidstaat op te leggen.
Benadrukkend de noodzaak zorg te dragen voor een volledige en doeltreffende verwezelijking
van alle mensenrechten zonder discriminatie of onderscheid zoals vastgelegd in Europese en
andere internationale instrumenten.Ervan overtuigd dat handelingen van racistische en
xenofobische aard een schending van de mensenrechten en een bedreiging voor de rechtsstaat
en democratische stabiliteit in de Europese Unie vormen.Het is beledigend voor een
bevolkingsgroep speciaal voor Joodse mensen,maar ook voor eenieder die uit
levensovertuiging de ideologic van het nationaal socialisme verwerpen.Overwegende dat de
Staat der Nederlanden geen enkel schuldinzicht heeft,de beweegreden duidelijk politiek zijn
gei'nspireerd en dat de Staat volledig bekend is met alle stukken in deze zaak en geen enkele
actie hierin heeft ondernomen.De Nederlandse Staat wenst overduidelijk de status-quo te
handhaven.Er is sprake van een schaduwsysteem,en door systematisch preselectie toepassen
gevat in een systeemgeorienteerde benadering is sprake van een model-gebaseerd Orwelliaans
overheidsapparaat van gevestigde politieke belangen "ons kent ons" vriendjespolitiek
mentaliteit.Door monopoliseren groepen en individuen uit te sluiten worden vooraf bepaalde
organisaties en personen systematisch belet om conferenties,seminaries te bezoekenEr is
sprake van een scherpafgebakend netwerk,(Norman Finkelstein, de Holocaust-industrie,
2000).Hierdoor dragen ook programmas op Europees niveau als die "Europa voor de burger"
(programma "Europa voor de burger"2007-20 1 3) , rapporten over mensenrechten,anti-racisme en
holocaust, alleen nog de status van pr-waarde.De selectieprocedures in de EU zijn dermate
selectief dat de echte mensenrechtenverdedigers worden uitgesloten.Echte
mensenrechtenverdedigers leven vaak onder de armoedegrens,zijn onverzekerd en zijn hun
huis en bezittingen verloren.Defensie klokkenluider Fred Spijkers werd politiek-crimineel
verklaard door de Nederlandse overheid omdat hij zijn burgerplicht deed door te
waarschuwen voor ondeugdelijke bommen bij defensie,er was daarna sprake van o.a. bannen
en isoleren,verdachtmaken en demoniseren.De Nederlandse overheid gebruikt dezelfde
taktieken als die communistische landen gebruiken. "Europa voor de burger" is alleen voor het
promoten van de EU,en met de EU-logos duidelijk zichtbaar.Dringt er op aan te weigeren
lidstaten met racistische of xenofoob karakter te steunen en derhalve elk verbond men hun
gekozen vertegenwoordigers af te wijzen.Het Europa van de 21 ste Eeuw heeft geen plaats
voor Adolf Hitler-imitators.De democratische lidstaten van de Europese Unie hebben niet de
wens om opnieuw terug te vervallen op de onderdrukking van de jaren '30 en '40.
NOTARIS:
De notaris heeft een advies-informatie en waarschuwingsplicht waardoor hij als onafhankelijk
adviseur een inhoudelijke inbreng en toegevoegde waarde heeft.De taak van de notaris
behoort meer in te houden dan alleen het opmaken van akten en het uitvoeren van de daarbij
behorende controles.Kernpunt van de vertrouwensposities van de notaris is zijn
zwaarwegende zorgplicht tot wilscontrole en de Belehrungs-plicht die in artikel 43 van de Wet
op het notarisambt (Wna) is opgenomen en in de Jurisprudentie van de Hoge Raad nader is
uitgewerkt.
PROCEDURES AANHANGIG GEMAAKT IN LIDSTAAT NEDERLAND:
(*1) aanbieden valsheidsprocedure 08 februari 2008 op akte notarieel onder ede,de dato van 21
juni 2007,door mr. Th H.J.M. op de Laak,notaris te Cranendonck,aan de Staat der
Nederlanden in handen van de Minister van Algemene Zaken.Door IFUD of Human Rights.
(*2) verzoek om strafvervolging artikel 76 RO procedure, de minister van algemene zaken,aan
de Tweede Kamer der Staten Generaal van de Nederlandse Staat.Door IFUD of Human
Rights.
TOELICHTING NATIONALE PROCEDURES:
1) Een notariele akte onder ambtseed der notaris staat ten alle tijden boven de
schriftelijke verklaring in briefvorm door de Minister van Algemene Zaken.
2) De Staat der Nederlanden is niet aanwezig geweest bij de ondertekening van de
notariele akte,en hierdoor is sprake van een eenzijdige notariele akte .Op eenzijdige
notariele akten mag door de notaris geen Eerste Grosse "In naam der Koningin"
worden afg e geven. De civiele rechter is aangewezen instantie om de notariele
akte tot executoriale titel te verklaren.In dit geval moet dit verzoekschrift met
een advocaat in een verstekprocedure.De Minister van Algemene Zaken heeft
per brief laten weten geen valsheidsprocedure aanhang i g te maken op de notariele
akte. Er is sprake van een schuldvordering in de notariele akte tegen de
Nederlandse Staat. (civiele procedure)
3) Het schijnt dat geen advocaat zijn vingers wenst te branden tegen de Nederlandse
Staat.Er zijn hiertoe voldoende schriftelijke bewijzen aangehecht aan de notariele
akte,(DVD-rom).Daarop heeft de stichting zich schriftelijk tot de Hoge Raad
gewend met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De Hoge Raad wenst geen
advocaat op de zaak te zetten tegen de Staat.
4) Verzoek tot strafvervolging van de Minister van Algemene Zaken,Nederland
artikel 76 RO procedure.De Tweede Kamer heeft schriftelijk laten weten,dat het
verzoek ter inzage is gelegd aan alle fractievoorzitters en leden van de politieke
partijen in de Tweede Kamer. Er is op het verzoek verder totaal geen enkele actie
ondernomen door de Tweede Kamer om in de toekomst nog erger te voorkomen.
(strafprocedure)
TOELICHTING:
Het plaatsen van hakenkruizen en SS-tekens op afbeeldingen van ministers, nationale
ombudsman in Nederland is na het verlijden van de notariele akte niet minder maar erger
geworden.De dader kan gebruik hebben gemaakt van programma's zoals o.a.
photoshop.Internationaal zijn naast het op internet verspreiden,500.000 e-mail internationaal
verzonden van de afbeeldingen.
IMPRESSIE:
Op de internetsite van de dader (die bekend is) tussen een samenvatting van brieven diverse
afbeeldingen staan diverse afbeeldingen:
Afbeelding Tweede Kamer,met aan de wand een groot hakenkruis in krans | afbeelding de
Wijkerslooth met Hitlersnor en hakenkruis en voorzien van het stempel van de rechtbank |
afbeelding Donner met Hitlerkapsel en Hitlersnor,SS-tekens en adelaar met hakenkruis | de
nationale ombudsman met Hitlersnor met SS-tekens en adelaar met hakenkruis | afbeelding
portret Adolf Hitler | afbeelding Balkenende met Hitlersnor,hakenkruis en adelaar met
hakenkruis | Donner met Hitlerkapsel en SS-tekens en adelaar met hakenkruis.Het gelaat is
afgedekt met een zwarte balk over de ogen | adelaar met hakenkruis | hakenkruis in krans |
PRODUCTIES:
1) Voorblad Europese Ombudsman met logo (glossy fotopapier)
2) Blanco (tussen)-blad
3) Artikel 29 VEU
4) Blanco (tussen)-blad
5) Verklaring Raad van de Europese Unie,internationale dag ter bestrijding van
rassendiscriminatie,21 maart 2010 7791/10 (PRESSE 69) NL
6) Blanco (tussen)-blad
7) Brief Raad van de Europese Unie,dd 11 februari 2009,gericht aan 1FUD of Human
Rights,inzake lidstaat Nederland racisme en xenofobie Verdrag van de Europese
Unie(VEU)
8) Blanco tussenblad
9) Brief lidstaat Nederland,Minister van Algemene zaken mr.dr.J.P. Balkenende,dd,28
Maart 2008,kenmerk 3318172,inzake verklaring valsheidsprocedure
10) Brief dd, 15 September 2008,Tweede Kamer der Staten Generaal,inzake
strafvervolging de minister van algemene zaken, Art 76RO,met bijlagen,dd 2
September 2008,TK 106,lijst 106-7779
1 1 ) Blanco (tussen)-blad
12) Afbeelding minister Donner,met het copyright teken van Karel de Werd,en voorzien
van SS-tekens,adelaar met hakenkruis,Hitlersnor en Hitlerkapsel
13) Toespraak minister Donner 29-03-2004,inzake het boek "met recht discriminatie
bestrijden",(schriftelijk)
14) Schriftelijke verklaring dd,8 September 2004,door Notaris mr. Th.J. op de Laak,met
de verklaring dat de notaris achter zijn ambtseed blijft staan i.v.m. de notariele akte
15) Brief minister mr. J.RH. Donner,notarisambt ,dd 7 Februari 2006
16) Blanco (tussen)-blad
17) Staat van de Europese Unie,29 201,nr 10, Tweede Kamer vergaderjaar 2003-2004
1 8) OSCE-toespraak Nederland,Rita Verdonk dd, 1 3 September 2004,mensenrechten en
19) anti-racisme,PC.DEL/8 1 1 /04
20) Resolutie Europees Parlement, "Het Europese geweten en het totalitarisme",2010/C
137E/05
21) Blanco (tussen)-blad
22) Tractatenblad,2005,nr 46,bestrijding van strafbare feiten verbonden aan electronische
netwerken,betreffende strafbaarstelling van handelingen racistische of xenofobische
aard
23) Blanco (tussen)-blad
24) United Nations General Assembly,A/RES/53/144, 8 Maart 1999 (English version)
25) Blanco (tussen)-blad
26) Formulier "De Europese Ombudsman",klacht betreffende wanbeheer der Raad van de
Europese Unie,Bnissel,Belgie
27) Blanco (sluit)-blad
28) Blanco (eind)-blad (glossy fotopapier
EXTRA BIJLAGEN:
(zeven extra bijlagen)
1) Schriftelijke klacht schending Uniewaarden,dd, 3 oktober 2011,tegen Raad van de
Europese Unie,Bnissel Belgie. (formulier wanbeheer Europese ombudsman, in
tweevoud)
2) Verzoekschrift gericht aan Secretariaat-Generaal van de Raad van de Europese
Unie,dd,27 Januari 2009,met aangehecht rapport over lidstaat Nederland.(als pdf-file
downloaden rapport:
http://www.archive.org/details/RapportOverNederlandAanDeEuropeseUnie2009_231
3) Hate Crimes The Netherlands,impressie van afbeeldingen van Nederlandse
internetsite,pijldatum 3 Oktober 201 1
4) fotokopie van een afschrift van een notariele akte + aanhechtingen door mr. Th.
H.J.M. op de Laak,notaris Budel gemeente Cranendonck,dd,27 Juni 2007
5) aanbieden valsheidsprocedure bij civiele rechter aan Staat der Nederlanden,dd 8
Februari 2008,(verlenging t/m 27 Maart 2008
6) Brief Raad van Toezicht voor de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der
Nederlanden,dd,16 Mei 2008,kenmerk: OZ072 2007/2008 ab/az,inzake geen advocaat
tegen de Staat der Nederlanden.(verstekprocedure tegen de Staat bij civiele
rechter).Een executorial titel in dit geval moet alleen door de rechter,en mag op deze
akte niet door de notaris worden afgegeven als Eerste Grosse "In naam der Koningin"
7) formulier Europese Ombudsman jegens Raad van de Europese Unie,wegens
schending Uniewaarden.
IFUD of Human Rights
De voorzitter
J.R van den Wittenboer
[schriftelijke correspondentie te richten aan: IFUD of Human Rights, T.a.v.: de Voorzitter, J.P. van den
Wittenboer,Kastanje 28, 573 INK MIERLO NEDERLAND]
RAADVANDE
EUROPESE UNIE
SECRETARIAAT-GENERAAL
Juridische Dienst
Brussel, 1 1 februari 2009
S^39/0 1 932
RUEDELALOI, 175
B- 1048 BRUSSEL
Tel: (32 2) 281 61 11
Telefax: (32 2) 281 73 81/281 73 97
IFUD of Human Rights
Po.box 324
NL- 5660AH Geldrop
Ter attentie van de heer J. P. van den Wittenboer, Voorzitter
Geachte heer,
Wij hebben uw brief van 27 januari 2009 en de bijlagen daarbij goed
ontvangen.
U verwijst daarin naar artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese
Unie, en met name het eerste lid daarvan. Die bepaling verleent evenwel
geen recht van initiatief aan de Raad van de Europese Unie, die de erin
neergelegde bevoegdheden slechts kan uitoefenen op voorstel van eenderde
van de lidstaten, het Europees Parlement of de Commissie.
Wij sturen u dan ook uw documentatie terug, zodat u die desgewenst nog
passend kunt gebruiken.
Hoogachtend,
Therese BLANCHET
Hoofd van de Eenheid Coordinate
Juridische dienst
201 3/201 1/OV
S201 1-143703
Europese Ombudsman
Afdeling Juridische zaken
Directeur
Joannes Petrus VAN DEN WITTENBOER
Kastanje 28
5731 NK GELDROP-MIERLO
PAYS-BAS
Straatsburg, 11/10/2011
Ontvangstbevestiging
Geachte heer / mevrouw,
Ik schrijf uomute laten weten dat uw klacht van 03/10/2011 het Bureau
van de Europese Ombudsman heeft bereikt op 06/10/2011 en het
registratienummer 2013/2011/OV heeft gekregen. Uw klacht zal door dhr.
Olivier Verheecke (tel. +32 (0)2.284.20.03).
Op de achterzijde van deze brief vindt u een informatieve nota over de
behandeling van uw klacht en de regels ten aanzien van de bescherming van
persoonsgegevens die de Ombudsman toepast wanneer hij klachten behandelt.
Ik zou ook uw aandacht willen trekken op het feit dat bij de
Ombudsman ingediende klachten de vastgestelde termijnen voor een beroep in
administratieve of gerechtelijke procedures niet schorsen. (Artikel 2(6) van het
Statuut van de Europese Ombudsman).
Hoogachtend,
Joao Sant'Anna
Hoofd afdeling Juridische zaken
1 avenue du President Robert Schuman T. + 33 (0)3 88 17 23 13 www.ombudsman.eurapa.eu
CS 30403 F. + 33 (0)3 88 17 90 62 eo@ombudsman.europa.eu
F - 67001 Strasbourg Cedex
/SN
2013/201 1/OV
Europese Ombudsman S201 1-144262
P. Nikiforos Dlamandouros
Europese Ombudsman
De heer Joannes-Petrus van den Wittenboer
IFUD of Human Rights
Kastanje 28
NL - 5731 NK Mierlo
PAYS - BAS
ifudofhumanrights@yahoo.com
Straatsburg, 2 1 "10- 2011
Klacht 2013/2011/OV
Geachte heer van den Wittenboer,
Ik antwoord op uw schrijven van 3 oktober 2011, waarin u een klacht
indient over het antwoord van de Raad van de Europese Unie van 11 februari
2009 op uw brief van 27 januari 2009 in verband met een inbreuk op de
waarden van de Europese Unie ("Uniewaarden").
Het Verdrag betref fe nde de werking van de Europese Unie en het
Statuut van de Europese Ombudsman bevatten bepaalde voorwaarden voor het
insteilen van een onderzoek door de Ombudsman. Een van deze voorwaarden
luidt:
Artikel 2, lid 4 van het Statuut van de Europese Ombudsman:
"De klacht moet tijn ingediend binnen twee jaar na de datum waarop degene die de
klacht indient, in kennis is gesteld van defeiten die aan de klacht ten grondslag
liggen."
Na zorgvuidige bestudering van uw klacht blijkt dat niet aan deze
voorwaarde is voldaan, aangezien u uw klacht heeft ingediend meer dan twee
jaar nadat u kennis nam van de brief van de Raad van 11 februari 2009. Ik moet
u daarom tot mijn spijt meedelen dat ik uw klacht niet in behandeling kan
nemen.
1 avenue du President Robert Schunun T. + 33(0)3 88 1723 13 www.ombudsmm.europa.eu
CS30403 F . + 33 (0)3 88 17 90 62 eo@ombudsman.europa.eu
F- 67001 Strasbourg Cedex
Ik kan u spijtig genoeg niet verder helpen in deze zaak.
Hoogachtend,
( jK +m. m.~~tt «»' ""-
P. Nikiforos Diamandouros
INTERNET
http://ifudofhumanrights.webs.com/
BIJLAGEN (CD-rom):
rapporten,onderzoeken,brieven.
[met uitdrukkelijke vermelding dat het afschrift van een notariele akte door de notaris
voorzien van zijn handtekening onder ambtseed gezet leidend is. Het afschrift van de notariele
akte een leidende rol blijft spelen in alle nog te verrichten toekomstige onderzoeken,tot het
moment van verklaring onjuistheid of valsheid,middels "valsheidsprocedure" voor de civiele
rechter.]
Ondee redactie van
Mr. C.C. de Fey
Mr. A. Kellermann
Mr. drs. J.W. Nieuwboer
BOOM JURIDISCHE
: :,.
Kju
Pers
Voorzitter NPRD reikt 'Met recht discriminatie bestrijden' uit aan
sleutelpersonen
Op maandag 22 maart jl. werd op het Ministerie van Binnenlandse
Zaken het boek Met recht discriminatie bestrijden' wan het
Landelijk Bureau ter bestrijding v an Rassendiscriminatie
gepresenteerd.Na de uitreiking
van het boek aan minister Donner
overhandigde oud-minister Els
Borst Borst, als voorzitter van het
Nationaal Platform voor overleg
en samenwerking tegen Racisme
en Discriminatie, exemplaren van
het boek aan diverse
maatschappelijke sleutelfiguren. Onder hen de voorzitter van de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten en burgemeester van Den
Haag W.J. Deetman, de vice-voorzitter van de FNV C.E.
Roozemond, de directeur Sociale Zaken van het VNO-NCW J.W.
van den Braak, de Landelijk Deken van de Nederlandse Orde van
Advocaten J.H. Brouwer, de voorzitter van de Nederlandse
Vereniging voor Rechtspraak W. Tonkens-Gerkema, hoofdofficier
van justitie van Amsterdam L.A.J.M. de Wit, GJ. Ankone van de
Landelijke Vereniging van ADB's en Meldpunten en Ed. van Thijn
namens de Raad voor de Journalistiek.
De uitreiking van Met recht discriminatie bestrijden, op 22 maart bij
het ministerie van Binnenlandse Zaken, vond plaats in de week van
21 maart, de internationale dag tegen racisme.
De speech van oud-minister Ernst Hirsch Ballin is geplaatst op de
website van het Landelijk Bureau ter bestrijding van
Rassendiscriminatie (LBR) www.lbr.nl .
Met recht discriminatie bestrijden wordt uitgegeven door Boom
Juridische uitgevers / LBR (zie ook hier ). Voor bestellingen kunt u
bellen naar Boom Distributiecentrum, 0522-237555 of surf naar
www.bju.nl .
Met recht discriminatie bestrijden, Boom Juridische praktijkboeken,
Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2004, ISBN 90-5454-427-9,
292 pag., prijs € 29,-.
Voor meer informatie over de inhoud van het boek kunt u contact
opnemen met het LBR, mr. C.C. de Fey en mr. A. Kellermann, (t)
010-2010201. (e) info@lbr.nl
Ministerie van Justitie
Ontvangst 'Met Recht Discriminatie Bestrijden'
Toespraak | 29-03-2004 | Den Haag, Minister Donner
Toespraak van minister Donner van Justitie bij de ontvangst van het boek: 'Met Recht
Discriminatie Bestrijden' , 22 maart 2004 op het Ministerie van Justitie te Den Haag.
Dames en heren,
Mag ik u alien van harte welkom heten. Door de omstandigheid van het overlijden van
Koningin Juliana, ben ik niet door de Tweede Kamer verhinderd om dit boek zelf in ontvangst
te nemen. In dit soort zaken geldt immers onverbiddelijk het primaat van de Kamer. Gelukkig,
want anders verdwijnt mogelijk een zo belangrijk onderwerp als rassendiscriminatie naar de
achtergrond. Die indruk moet worden voorkomen.
Gisteren, 21 maart, was de jaarlijkse internationale dag tegen racisme. En deze hele week
geldt als een lange actiedag tegen racisme en voor samenleven met respect voor elkaar. Niet
alleen hier op het Ministerie van Justitie, maar ook op vele andere plaatsen in Nederland
worden activiteiten georganiseerd in scholen, buurthuizen, jongerencentra en ga zo maar door.
"Racism is the worst disease from which the society of our nation suffers" zei Albert Einstein
een halve eeuw geleden. Zelf had hij er voor moeten vluchten. En nog steeds zorgen racisme
en discriminatie voor vervreemding, angst en achterdocht tussen mensen en
bevolkingsgroepen. Het gevaar dat hierin schuilt, mag niet worden onderschat. Wij worden er
dagelijks aan herinnerd hoe kwetsbaar onze open samenleving is. Rassendiscriminatie moet
met alle middelen worden bestreden en daarbij moeten we verder kijken dan onze neus lang
is.
We kunnen er niet omheen dat discriminatie in de afgelopen jaren een ander gezicht heeft
gekregen. Het gaat allang niet meer alleen om het onderscheid tussen een witte meerderheid
en een zwarte minderheid. In onze samenleving waarin mensen van veel multi-etnische
afkomsten leven, bestaan spanningen tussen andere groepen die net zo kwaadaardig kunnen
zijn als de traditionele vormen van discriminatie. En met "verder kijken dan de neus lang is"
bedoel ik ook dat we niet blind moeten zijn voor de oorzaken van racisme en discriminatie,
die vaak een bodem vinden in sociale vervreemding en economische achterstand.
Terreur en aanslagen zoals in New York en Madrid vergen actie en dwingen tot alertheid. De
bestrijding van terrorisme vergt dat we oude vanzelfsprekendheden opnieuwe tegen het licht
houden. Maar bij de bestrijding van terrorisme moeten we ervoor waken dat we niet de
uitgangspunten van de rechtsstaat zelf verlaten of hele groepen in de samenleving
stigmatiseren en verdacht maken. Dan versterken we slechts wat we willen bestrijden en
spelen de radicalisering in de hand. Met recht zal men ons dan kunnen tegenwerpen: u wilt dat
wij uw waarden van de rechtsstaat onderschrijven, begin bij uzelf. Juist nu zullen we moeten
kijken wat we samen hebben en delen. Het is noodzakelijk om met respect en
verantwoordelijkheid met elkaar om te gaan. En daarbij is geen ruimte voor onderscheid op
basis van ras of kleur. Daarin lag door de eeuwen heen onze kracht en daarin zullen we onze
kracht moeten blijven zoeken.
Nederland doet het namelijk lang zo slecht niet als het gaat om de bestrijding van
rassendiscriminatie. Twee weken geleden nog prees het VN Comite voor rassendiscriminatie
een Nederlandse delegatie voor haar beleid ter verbetering van de situatie van minderheden.
En het Comite gaf zelfs te kennen dat zij Nederland ziet als - en ik quote -: "een model voor
andere staten in het behalen van de doelstellingen bij de implementatie van de voorschriften
van de VN-Conventie." Een moeilijke zin, maar een mooie pluim, dunkt mij.
Het Ministerie van Justitie rust ondertussen niet op deze lauweren. Zo coordineert de Minister
voor Vreemdelingenzaken en Integratie, die - zoals u weet - ook in dit gebouw zetelt, het
Nationaal Actieplan tegen Racisme. Het geeft concrete actiepunten voor alle ministeries om
racisme in Nederland te voorkomen en te bestrijden. Voor Justitie omvat dit onder meer:
• Dat multi-etnische samen met het Landelijk Bureau Racismebestrijding en de Anne
Frank stichting een nieuwe racisme monitor multi wordt ontwikkeld. De informatie uit
deze monitor kan helpen bij campagnes om mensen bewust te maken van racisme en
discriminatie.
• Vanaf 1 juni 2003 gaat er bij het Arrondissementsparket Amsterdam een registratie
pilot lopen, waarmee inzicht verkregen kan worden in de vraag hoeveel commune
delicten een discriminatoire achtergrond hebben.
• Om discriminatie op het internet beter aan te kunnen pakken spant Justitie zich in voor
betere samenwerking en afstemming tussen alle betrokken instanties.
• Daarnaast wordt de samenwerking tussen de verschillende niet-gouvernementele
organisaties bevorderd. Speerpunt is hierbij de fusie tussen het LBR en de Landelijke
Vereniging van Anti-discriminatiebureaus, mede met het oog op verdere
professionalisering van deze bureaus.
• Tenslotte subsidieert het Ministerie van Justitie het Meldpunt Discriminatie Internet
en, jawel, het LBR - de organisator van deze bijeenkomst.
Deze activiteiten vinden plaats binnen een rechtstelsel, dat duidelijke handvatten verschaft om
rassendiscriminatie te bestrijden. Nederland heeft haar strafwetgeving aangevuld met
bepalingen die expliciet discriminatie op grond van ras verbieden, inovereenstemming met de
VN Conventie ter bestrijding van alle vormen van Rassendiscriminatie. Evenzo zijn de
mogelijkheden aangevuld om het beledigen en aanzetten tot haat of geweld wegens ras tegen
te gaan. Een nog weer ander handvat is de Algemene Wet Gelijke Behandeling die
onderscheid op grond van ras en nationaliteit verbiedt. En ook tal van andere, open normen in
het recht maken het mogelijk om met recht discriminatie en racisme te bestrijden.
Bijvoorbeeld de norm van het goed werkgeverschap, of de regels uit het algemeen
bestuursrecht.
Maar de overheid en de rechterlijke macht kunnen het niet alleen. Racisme effectief bestrijden
vergt de inzet van alle burgers. Mensen hebben een eigen verantwoordelijkheid. "Beginnen ze
weer over eigen verantwoordelijkheid," 'hoe moet dat dan?' hoor ik mensen denken. Dat kunt
u nu allemaal in dit boek lezen dat ik zojuist heb ontvangen. 'Met Recht Discriminatie
Bestrijden' is bedoeld als een handig naslagwerk met juridische informatie voor iedereen die
werkzaam is op het gebied van discriminatiebestrijding. De voorgaande versie verscheen in
1997 en het is goed dat er nu een actualiseerde uitgave is gekomen.
Ik stel het zeer op prijs dat ik het eerste exemplaar van dit boek in ontvangst mag nemen.
Zometeen zal het ook uitgereikt worden aan sleutelfiguren van verschillende
maatschappelijke organisaties. Justitie zal samen met deze organisaties de komende jaren
discriminatie en racisme actief blijven bestrijden.
Ik had nu de hoop zullen uitspreken dat iedereen na afloop van de bijeenkomst nog het glas
met mij zou heffen op het boek. Maar de reden die maakt dat ik hier het boek in ontvangst kan
nemen maakt ook dat die afsluiting nu niet mogelijk is. Ik hoop dat het voor de auteurs niet
afdoet aan de glans van het boek; dat is niet bedoeld.
Anne Frank House
50th Anniversary
2010
annefrank.org
c?
Nationaal Comite ar 4 en 5 mei
r
5 mei-lezing door Wim Kok
Echt Vrij
Vooraf
In 201 is het 65 jaar geleden dat aan de Tweede Wereldoorlog een einde kwam. En daarmee
aan de Duitse bezetting van Nederland en de Japanse bezetting van het toenmalige Nederlands-
Indie. De Nationale Viering van de Bevrijding op 5mei heeft in 2010 plaats onder het motto
Vrijheid wereldwijd; wat is daarvoor nodig? De Nationale Start van die dag vindt 's ochtends
plaats in Roermond in aanwezigheid van premier Balkenende en vele honderden genodigden.
Daar spreekt Wim Kok (1938), oud-premier en Minister van Staat, op uitnodiging van het
Nationaal Comite 4 en 5mei de 5mei-lezing Echt vrij uit. In die lezing gaat hij vooral in op de
grensoverschrijdende dimensie van vrijheid. De start van de Nationale Viering van de Bevrijding
vormt de overgang tussen de ingetogenheid van de Nationale Herdenking op 4mei 's avonds en
de uitbundigheid waarmee we in de middag en avond van 5 mei de vrijheid vieren. Z.K.H. de
Prins van Oranje hield in 2005 ter gelegenheid van de 60ste Viering van de Bevrijding de 5mei-
lezing Aan de vrijheid verplicht. Daarin riep hij ons op om als vrije en verantwoordelijke burgers
Zivilcourage te tonen. Zijn generatiegenoten spoorde hij aan om hun eigen verantwoordelijkheid
voor de vrijheid op te pakken. De aansporing van de Prins vormt het uitgangspunt voor de opzet
van de 5mei-lezing in de jaren erna. Ter voorbereiding van zijn 5mei-lezing is Wim Kok in
gesprek gegaan met een tiental studenten uit het hele land over het thema Vrijheid wereldwijd;
wat is daarvoor nodig? 'Voor meer informatie: www.4en5mei.nl/herdenken
Echt Vrij
Gisteren herdachten wij - zoals ieder jaar weer - de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog.
Ontelbaar veel mensen hebben die gruwelijke oorlog niet overleefd: miljoenen joden zijn
vermoord in de gaskamers van de concentratiekampen. Grote aantallen geallieerde en
Nederlandse militairen en verzetsstrijders moesten de hoogst mogelijke prijs betalen vooraleer de
bezetters zich definitief gewonnen gaven: op 5mei hier in Europa, een paar maanden later - op
1 5 augustus - in toenmalig Nederlands-lndie. Daarom kunnen wij vandaag de 65ste verjaardag
van onze Bevrijding vieren. Mijn gedachten gaan op deze dag terug naar die vijfde mei 1945: ik
was toen een jongetje van bijna zeven jaar en ik had de laatste paar jaren van de Duitse
bezetting al vrij bewust meegemaakt. Het angstaanjagende geluid van laag overvliegende
bommenwerpers en de dreunende stappen van soldatenlaarzen in onze stille straat zijn toen
blijvend in mijn herinnering opgeslagen, net als de dagelijkse gang naar de gaarkeuken in de
Hongerwinter. Aan de hand van mijn moeder, want vader was gedwongen zich een deel van de
oorlog schuil te houden. Ernstiger ongemakken zijn ons gezin gelukkig bespaard gebleven. Pas
in de jaren na de oorlog ben ik voluit gaan beseffen hoe onvoorstelbaar groot het leed is geweest
dat in die inktzwarte jaren aan onschuldige mannen, vrouwen, kinderen en hun nabestaanden is
aangedaan. Een oorlog blijft voor de rest van je leven in je lijf zitten, al is het nog zo lang geleden.
Je raakt er nooit meer van los. Een mens weet iets bijzonder kostbaars als vrijheid des temeer te
waarderen, denk ik, als je zelf hebt meegemaakt wat het voor je betekent om er voor korte of
langere tijd van verstoken te zijn. Het is een beetje als met geluk of gezondheid. Ook die kun je
pas echt op juiste waarde schatten in tijden waarin je geluk ontbeert of als je serieuze problemen
met je gezondheid hebt. Voor mensen van mijn generatie en ouder zijn de herinneringen aan de
oorlogsjaren onverbrekelijk verbonden met het besef dat in vrijheid kunnen leven
allerminst vanzelfsprekend is. Wil ik hiermee zeggen dat je per se zelf de oorlogsjaren moet
hebben meegemaakt om je in te willen zetten voor het tegengaan van onvrijheid en
onderdrukking ergens anders? Nee, natuurlijk niet; indrukwekkende aantallen jonge mensen die
op allerlei manieren steun geven aan acties en initiatieven voor vrede, ontwikkeling en
rechtvaardigheid elders in de wereld bewijzen iedere dag het tegendeel. Maar het is tegelijkertijd
zo dat een steeds groter deel van de bevolking zich geen enkele voorstelling meer kan maken
van een eigen leven zonder vrijheid. Wat vlak na de oorlog nog een schier onbereikbaar
droombeeld leek - 'nooit meer oorlog' als dragende gedachte bij de grondleggers van een
verenigd Europa en de stapsgewijze opbouw daarvan - is enkele generaties later niet iets waar
veel mensen nog warm of koud van worden. Verreweg de meesten nemen hun vrijheid
eenvoudig voor lief, alsof het niet anders kan en nooit anders geweest is.
Het is ook daaruit te verklaren dat voor menigeen het begrip vrijheid in de eerste plaats nauw
verbonden is met zijn of haar persoonlijke leefsituatie: kunnen gaan en staan waar je wilt, kunnen
doen en laten waar je zelf zin in hebt, zonder opgelegde beperkingen of verplichtingen, je kunnen
ontplooien in een richting waar jij voor hebt gekozen, zelf invulling kunnen geven aan je eigen
leven. Dat mensen hun vrijheidsidealen alleen maar vormen inhoud kunnen geven in
verantwoordelijkheid voor elkaar en met elkaar is een notie waarvan niet iedereen altijd even
sterk doordrongen lijkt. Zonder de naleving van wetten en rechtsregels zou een samenleving als
de onze niet ordelijk kunnen functioneren. Maar niet alles laat zich in voorschriften en wetten
vastleggen. Je hoeft er echt niet zo diep over na te denken omin te zien dat de vrijheid van de
eenling of van enkelen fricties kan vertonen of zelfs kan botsen met de belangen of met de mate
van bescherming van anderen. Vrijheid en verantwoordelijkheid horen bij elkaar als een Siamese
tweeling. Absolute, ongelimiteerde vrijheid bestaat niet en behoort ook niet te worden
nagestreefd. Je moet elkaar respecteren en rekening houden met elkaar, zowel binnen je eigen
samenleving als ook over nationale grenzen heen. Ook vrijheid is een kwestie van geven en
nemen. Het frappeerde mij bij net voorbereiden van deze lezing hoeveel jongeren zich
aangesproken voelen door de internationale dimensie van vrijheid of het ontbreken daarvan. Dat
is ook wel te verklaren. Jonge mensen reizen veel vaker en veel verder dan vroeger, leggen
contacten, maken vrienden, en er komen ongekende hoeveelheden informatie op ze af. En ook
al wordt het begrip vrijheid in eerste instantie nog zozeer vanuit de eigen leefsituatie benaderd,
van onvrijheid of onderdrukking, in het verleden of elders in de wereld, gaat een sterk
appellerende werking uit, zeker als er een aansprekend gezicht of verhaal bij hoort. Ik geef twee
illustraties die iedereen zal herkennen. De eerste heeft betrekking op de Tweede Wereldoorlog.
Het levensverhaal van Anne Frank, opgetekend op haar onderduikadres in het Achterhuis aan de
Prinsengracht, is ontroerend. Haar dagboek wordt over de hele wereld gelezen. Anne was geen
held, zij is een symbool. Een onschuldig pubermeisje, verstoken van vrijheid, met haar gezin
jarenlang ondergedoken op een zolderkamer, in de zomer van 1944 verraden, opgepakt en
weggevoerd, en daarna omgekomen door een moorddadig regime. Wat haar verhaal zo
bijzonder maakt is de beschrijving van haar volwassen wording in een onderduik, met alle
stemmingen en emoties die daarbij horen: angst, optimisme, vrolijkheid, depressie, hoop... Anne
geeft een gezicht aan al die andere, vaak naamloze joden die de oorlog evenmin hebben
overleefd. De tweede illustratie betreft onvrijheid en onderdrukking hier ver vandaan: Zuid Afrika.
Op 1 1 februari was het precies 20 jaar geleden dat Nelson Mandela als een vrij man de
gevangenis verliet, na een opsluiting van 27 jaar op Robbeneiland. Ik weet nog precies waar ik
was en wat ik deed op die elfde februari 1 990 - ik moest huilen van vreugde en ontroering en ik
zal vast niet de enige zijn geweest. Zijn verzet tegen het apartheidsregime, dat aan de gekleurde
bevolking van Zuid Afrika fundamentele mensenrechten onthield, had de blanke minderheid
eindelijk op de knieen gekregen. En steun vanuit Nederland had hem daarbij geholpen. Zelfs toen
Mandela eerder al de vrijheid kreeg aangeboden weigerde hij die te aanvaarden zolang anderen
onvrij en onderdrukt zouden blijven. Honderden miljoenen mensen over de hele wereld kennen
zijn levensverhaal - van verzetsheld tot vader van de natie - en weten daardoor veel beter wat
onvrijheid elders betekent. Pratend met jongeren over vrijheid in eigen land en elders in de
wereld vallen mij een paar dingen in het bijzonder op. Vooral de overheersende opvatting
dat de vrijheid in eigen land nog lang niet af is en dat we daar samen aan moeten blijven werken.
Gedoeld wordt dan bijvoorbeeld op de grote betekenis van privacy en bescherming van de
persoonlijke levenssfeer als belangrijke voorwaarden om vrij te kunnen zijn in je doen en laten.
Hetzelfde geldt voor veiligheid: ook die wordt als onmisbaar beschouwd om je vrij te voelen. Maar
het is zonneklaar dat er een fikse spanning zit tussen die twee: wat noodzakelijk wordt
geoordeeld voor het waarborgen van individuele en collectieve veiligheid wordt al snel als
belemmerend ervaren voor de bescherming van de privacy. Hoe breng je de verhouding
daartussen in balans? En wie beslist en legt daarover verantwoording af? Er zijn tal van andere
spanningsvelden waar voorwaarden voor vrijheid of voor vrijheidsbeleving en grondrechten met
elkaar schuren of botsen, bijvoorbeeld waar de vrijheid van meningsuiting als een vrijbrief wordt
beschouwd om andere burgers of bevolkingsgroepen te beledigen of te kwetsen. Zo gezien is de
aanhoudende behoefte aan reflectie en bezinning over dit soort dilemma's heel begrijpelijk. Maar
ik plaats er wel een kanttekening bij: laten wij vooral de internationale context steeds goed in het
oog blijven houden. Kunnen leven zonder angst voor oorlog of geweld is de meest essentiele
voorwaarde voor vrijheid wereldwijd. Helaas zijn er weinig redenen hierover optimistisch te zijn.
Grote delen van de wereldbevolking moeten ook vandaag nog onder barre omstandigheden
leven, te midden van gewapende conflicten, bloedvergieten en bittere armoede. De noodzaak om
daar met elkaar iets aan te doen wordt alleen maar groter. Wij mogen niet zo gepreoccupeerd
raken met het vervolmaken van onze eigen vrijheid dat we ons doof en blind tonen voor gebrek
aan vrijheid in andere delen van de wereld. Wij mogen dan hier al 65 jaar in vrede leven,
onderdrukking, armoede en onvrijheid elders gaan ook ons aan. Er valt een merkwaardige
paradox waar te nemen: naarmate de interdependentie op wereldschaal steeds meer toeneemt,
we zijn immers steeds nauwer met elkaar verbonden en van elkaar afhankelijk, neemt bij velen
de neiging toe om zich achter de eigen polderdijken te verschansen, met de blik veel meer naar
binnen gericht dan naar buiten. Het van oudsher internationaal en Europees ingestelde
Nederland raakt, als we niet oppassen, steeds meer in zichzelf gekeerd. De financiele crisis en
de economische recessie die daarop is gevolgd vormen daarvoor wellicht een gedeeltelijke
verklaring. De huidige tijd maakt veel mensen angstig en onzeker, vooral als ze moeite hebben
om het hoge tempo van veranderingen bij te benen of het aanpassingsvermogen missen dat dit
tempo van ze vraagt. Mensen voelen zich daardoor sterker op zichzelf teruggeworpen, in tijden
die juist vragen om meer geborgenheid en verbondenheid. Daaruit vloeit een soort
afweerhouding voort tegenover veel wat anders is of van elders komt en alleen al daarom snel
als een bedreiging wordt ervaren. De neiging om in vormen van protectionisme te vervallen groeit
en zeker niet alleen in Nederland. Het zou funest zijn als die trend zich zou voortzetten:
protectionisme heeft de mensheid in het verleden nog nooit iets goeds gebracht. De vier
vrijheden zoals in 1941 geformuleerd door president Roosevelt hebben sedertdien niets van
nun waarde en relevantie verloren. Volgens Roosevelt moest ieder mens in deze wereld vrij
kunnen zijn van angst en gebrek aan voedsel, een dak boven het hoofd hebben, vrijheid van
godsdienst en vrijheid van meningsuiting hebben. De wereld ziet er nu - een kleine zeventig jaar
later - geheel anders uit dan toen. Denk alleen al aan de sterke internationale verwevenheid en
aan de rol van digitale media en communicatie: onbeperkte toegang tot informatie en
kennisverspreiding en - vergaring worden algemeen beschouwd als kenmerken van een vrije
samenleving. Niet in strijd met de vier vrijheden, wel een aanvulling daarop. Hetzelfde geldt voor
de vrijheid om je als individu te kunnen ontplooien in een richting en op een wijze die je zelf
verkiest. Verdraagzaamheid en inlevingsvermogen, ruimtegeven aan minderheden en aan
culturele en religieuze diversiteit, met respect voor de ander, naleving van universele
mensenrechten, het zijn even zo vele wezenskenmerken van een vrije samenleving. Voor het
bestrijden van armoede en gebrek elders in de wereld en om mensen en volkeren daar betere
kansen te geven op een leven in vrijheid blijven internationale inspanningen hard nodig. Ik weet
het: niet alle hulp komt altijd even goed terecht, er is nog te veel corruptie, hulp is vaak nog niet
sterk genoeg gericht op het stimuleren van ontplooiing, participatie en zelfredzaamheid, maar
laten dit vooral geen overwegingen zijn om de andere kant op te gaan kijken. Het zijn even
zovele aansporingen om het in de toekomst anders en beter te doen. Het is geen toeval
dat juist in de armste landen de democratie vaak onder druk staat, mensenrechten worden
geschonden en de rechtsstaat een papieren begrip is. Andermans vrijheid gaat ook ons aan.
Meer dan ooit tevoren grijpen alle grote vraagstukken in elkaar en zijn ze mondiaal van karakter.
Toegang tot steeds schaarser wordende grondstoffen, zoals energie en in toenemende mate ook
water, wordt in de toekomst een thema van steeds strategischer betekenis. De tijdbom van de
klimaatproblematiek, die na de halve mislukking van Kopenhagen om een nieuwe
geconcentreerde internationale inspanning vraagt, tikt door. Overdracht van financiele middelen
moet minder ontwikkelde landen in staat stellen ookdaaraan hun bijdrage te leveren. Zoals de
geallieerde bondgenoten zich tijdens de Tweede Wereldoorlog ons lot aantrokken en grote offers
brachten voor onze vrijheid, zoals massieve steun van buitenaf ons geholpen heeft om na de
oorlog ons land en onze welvaart weer op te bouwen, zo behoort ons nu de bittere armoede en
het gebrek aan perspectief elders in de wereld evenzeer aan te gaan. Op deze 65ste verjaardag
van de Bevrijding van ons land is het mijn vurige wens dat we aan het bestrijden van onvrijheid
wereldwijd tenminste evenveel waarde gaan hechten en inhoud zullen weten te geven als aan
het vervolmaken van de eigen, persoonlijke vrijheid. Als dat gaat lukken dan zullen
we pas echt vrij zijn.
Nazi Lauck NSDAP/AO
Steun de NSDAP/AO !
De NSDAP/AO is toegewijd in de verdediging van het Blanke ras. Overleving van ons
Blanke ras - en van de andere Blanke naties - is onze "eerste richtlijn".
Onze wereldbeschouwing, genoemd "Nationaal Socialisme", is gebaseerd op de wetten van de
natuur en de lessen van de historie. "Ras en Natie" zijn onze twee hoogste waarden. "White
Power ! " is ons streven.
De activiteit en lidmaatschap van de NSDAP/AO zijn internationaal. Nationaal Socialistische
kameraden over de hele wereld worden bevoorraad met Nationaal Socialistische literatuur
gepubliceerd in verscheidene talen, inclusief Engels, Duits, Nederlands, Deens, Zweeds,
Hongaars, Frans, Spaans, Portugees en Italiaans.
De NSDAP/AO houdt zich bezig met een legale, geweldloze politieke activiteit in de V.S.,
Denemarken en andere landen waar ons werk niet verboden is door een onderdrukkend
regime. (In die landen, zijn we gedwongen ondergronds te werken, maar we gebruiken
ondanks dat een geweldloze verzet. Wij trachten legalisatie en deelneming in het politieke
proces - geen geweld.)
Is het overleven van het Blanke ras belangrijk voor je? Ben je bereid maar een par
dollars per maand te doneren om ons werk te steunen?
Word vandaag een OFFICIEEL AANHANGER!
( ) Ik wens een OFFICIEEL SUPPORTER van de NSDAP/AO te worden. Ik beloof mijn
maandelijkse contributie van 10 NLG op een prompte en regelmatige basis te betalen.
Bijgevoed is mijn aanvangscontributie van 60 NLG (minimaal). - Een Officieel
Supporter krijgt automatisch een abonnement op de taal editie van zijn keuze zonder
extra kosten.
NSDAP/AO: PO Box 6414, Lincoln, NE 68506 USA
NSDAP/AO Nederlands
1. NS-NIEUWSBULLETIN
2. De Internationale NS-Pers
3. Prijzen Lijst
4. #701 Propaganda CD
5. "Comics"
6. SteundeNSDAP/AO!
7. Het Internet gebruiken als een Propaganda Wapen
8. Een geblokkeerde site binnen te gaan !
Nazi Doom (NSDAP-ACO Nederlands.zip
10. HELDENDOM: Adolf Hitler ; Reinhard Heydrich ; Jochen Peiper ; Dietrich Eckart ;
Michael Kuhnen ; Friedrich Nietzsche ; Oprecht Heldendom
11. DEMONSTRATE TEGEN DE JEW.S.A. AGRESSIE IN DEN HAAG
12. Nieuw! Mein Kampf Nederlandstalige bewerking (3.32MB)
ANNE FRANK STICHTING
Intermediary Foundation of the Universal
Declaration of Human Rights
T.a.v. de heer J. P. van den Wittenboer
Postbus 324
5660 AH GELDROP
Amsterdam, 16 mei 2008
Onze ref. : DI/08-094/sm
Betreft : Anne Frank hyve
Geachte heer Van den Wittenboer,
Dank voor uw brief van 14 mei waarin u ons er op attent maakt dat ene drs. W. Kok, deel
uitmaakt van de Gary Lauck website.
Ik laat u graag weten dat de voorzitter van onze Raad van Toezicht, Wim Kok, geen
doctorandtis is en zich verre houdt van nazi-websites.
Met vjrifendelijke groet,
ANN| = RANK STICHTING
Postadres: Postbus 730, 1000 AS Amsterdam. Kantooradres: Westermarkt 10
Telefoon: 020 5567100, Fax: 020 6207999
BIC: SNSBNL2A. IBAN: NL92 SNSB 0635 3178 50. SNS bank 63 53 17 850. Postbank 11 19 64
Kamer van Koophandel 33129466. BTW-nummer: NL002954485B01
www.annefrank.org
MONITOR
RACIS
EN
EXTREEM
RECHTS *
APPORI
MEDIA
38ljt tc dfotfoimlidt JHctfuuvcc ^agc
Monitor Racisme en Extreem-Rechts
Tweed e rapport age
Media
Jaap van Donselaar
Fanda Claus
Carien Nelissen
CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG
Donselaar, Jaap van
Monitor racisme en extreem-rechts. Tweede rapportage: media / Jaap van Donselaar,
Fanda Claus, Carien Nelissen - Leiden: Leids Instituut voor Sociaal Wetenschappelijk
Onderzoek (LISWO). - met lit, opgave.
ISBN: 90-76400-03-2
Trefwoorden: monitor / racisme / extreem-rechts / media / internet
£ Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 1998
Leids Instituut voor Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek
Wassenaarseweg 52, 2333 AK Leiden, tel, 071 - 5273845, fax 071 - 5273788
Ontwerp omslag: HGVB, Bert Hoogeveen
Druk: Drukkerij Sinteur, Leiden
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt. door mid-
del van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, 2onder voorafgaande
schriftelijke toestemming van de uitgever.
No part of this book may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm or
any other means without the prior written permission from the publisher.
Inhoud
1 Inleiding 1
1.1 Media 1
1.2 Vraagstelling 2
1.3 Bronnen en methode 4
2 Media en racistische voorvallen 7
2. 1 Inleiding 7
2.1.1 Stimulerende effecten 9
2.1.2 Remmende effecten 10
2.2 Journalisten aan het woord 12
2.2.1 Nieuwswaarde en selectie van het nieuws 14
2.2.2 Stimulerende effecten 17
2.2.3 Remmende effecten 26
2.2.4 Overige effecten 32
2.3 Slot: conclusies en discussie 33
3 Media en racistische organisaties 37
3.1 Inleiding 37
3.2 Vijandige betrekkingen 39
3.3 Interactie media en racistische organisaties 44
3.3.1 Benaderingen van racistische organisaties door de media 46
3.3.2 Benaderingen van de media door racistische organisaties 67
3.4 Slot: conclusies en discussie 76
4 Racisme, extreem-rechts en internet 79
4.1 Inleiding 79
4.2 Racisme en extreem-rechts op internet: een typologie 82
4.3 De respons op 'schadelijke en illegale inhoud' 1 14
4.3.1 Repressieve respons 118
4.3.2 Zelfregulering 121
4.3.3 Educatieve respons 124
4.4 Slot: conclusies en discussie 128
5 Slotbeschouwing 131
5.1 Media en racistische voorvallen 131
5.2 Media en racistische organisaties 134
5.3 Racisme, extreem-rechts en internet 136
Lite rat uur 139
Inleiding
1 Inleiding
Dit is de tweede rapportage van het project Monitor racisme en extreem-rechts,
dat wordt uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties, Het monitor- project heeft twee centrale doelstellingen:
1. monitor racisme en extreem-rechts: het waarnemen van deze verschijnse-
len in Nederland, alsmede van de overheidsrespons op deze verschijnselen;
2, periodieke rapportage, op twee manieren:
(a) 'generate rapportage': een algemene rapportage aan de hand van een
vast stramien;
(b) een 'verdiepingsslag': rapportage waarin een speciaal onderwerp wordt
belicht.
De periodiciteit van het project houdt in dat in het ene jaar een generale rap-
portage verschijnt en in het andere een 'verdiepingsslag', De eerste rapportage
van 1997 was een generate, waarin het gaat om een breed beeld van de ver-
schijnselen racisme en extreem-rechts in Nederland, alsmede van overheidsre-
acties daarop. Ook die van het komende jaar (1999) zal een generale rapporta-
ge zijn. Deze voorliggende tweede rapportage is gewijd aan een 'spedaaT onder-
werp; de relatie tussen enerzijds de media en anderzijds racisme en extreem-
rechts.
1.1 Media
Media vormen een belangrijke en onderbelichte ' factor bij het doorgronden van
de verschijnselen extreem-rechts, racistisch en extreem-rechts geweld. Welke
impact kunnen de media hebben? Zowel de opkomst als ook de neergang van
extreem-rechtse partijen worden in niet onbelangrijke mate beinvloed door de
nieuwsmedia. Dat gold voor de Boerenpartij in de jaren zestig en meer recent
geldt het niet minder voor de Centrumdemocraten. 2
Racistisch geweld heeft vaak een serieel karakter waarbij media een (onbe-
doeld) stimulerende rol vervullen, het zogeheten contagion-effect. Zoals een po-
litiefunctionaris eens zei: 'een valse bommelding in de krant en ik weet dat ik
er de komende weken wel tien aan m'n broek krijg'. 3 Maar vaak wordt ook juist
via de media het problematische karakter van racistisch geweld aan de kaak
gesteld en het zoeken naar oplossingen bevorderd. Media spelen een rol bij het
formuleren van normen. Bij een brandbomaanslag in het Duitse Hiinxe in
1991 liepen twee Libanese meisjes, respectievelijk vijf en negen jaar oud, zwa-
re brandwonden op, Het blad Bild pubKceerde foto's van de gewonde kinderen,
1 Zie Buijs & Van Donselaar, 1994: 95-101, 1 14.
2 Voor Boerenpartij, zie Van Donselaar, 1991: 121-133, 139-141.
3 VgL Buijs & Van Donselaar, 1994: 96.
Inleiding
die leven slang zwaar getekend zullen blijven, en haalde fel uit naar de daders
{'jetzt reicht's!'). In de publieke opinie vond een omslag plaats. 4 Uitgebreide
publieiteit over een gewelddadig racistisch voorval, zo heeft de ervaring ge-
leerd, kan ook leiden tot de cruciale opsporingstip.
Het nieuwe medium internet is een belangrijk platform voor uitingen van ra-
cisme en rechts-extremisme, onder andere omdat regulerlng vanwege het
grensoverschrijdende karakter lastig is en deze uitingen derhalve moeilijk kun-
nen worden geweerd. Internet leidt niet zozeer tot nieuwe delicten in de racis-
tische en extreem-rechtse sfeer t maar de bestaande krijgen meer ruimte en
snelheid. Internet heeft op racistische en extreem-rechtse uitingen wat men
zou kunnen noemen een turbo-effect. Maar aan de andere kant kan dit nieuwe
medium ook een belangrijk platform worden voor weerwerk tegen racisme en
extreem- recht s .
1.2 Vraagstelling
De relatie tussen de media en racisme en extreem-rechts is dus complex en
bestaat uit een scala van uiteenlopende en soms zelfs tegen strijdige effecten en
mechanismen. Een systematische en op empirisch onderzoek gehaseerde in-
ventarisatie van al deze effecten ontbreekt, evenals inzicht in de werking er-
van. Dit is om allerlei redenen een gemis. Zoals in De staat paraat? {Van Don-
selaar, 1995) is aangetoond verkeren extreem-rechtse organisaties permanent
in een 'aanpassingsdilemma', Zij kampen met twee existentiele bedreigingen:
aan de ene kant moeten zij zien te voorkomen dat zij publiekelijk gecriminali-
seerd worden en daardoor blootgesteld kunnen worden aan repressieve over-
heidsmaatregelen, aan de andere kant moeten zij zich publiekelijk onderschei-
den van andere rechtse organisaties omdat een te vaag of gematigd politiek
profiel hun voortbestaan eveneens in gevaar kan brengen, Het bestaan en
functioneren van extreem-rechtse maar ook van racistische organisaties is,
met andere woorden, onlosmakelijk verbonden met het beeld dat de buitenwe-
reld (van justitie tot potentiele aanhangers) zich van hen vormt. Bij dit proces
van beeldvorming nu, spelen de media een cruciale roL Inzicht in dit proces is
niet alleen een conditio sine qua non om de aard van extreem-rechts en racis-
me beter te kunnen doorgronden maar ook om beleid - al dan niet van over-
heden - te kunnen ontwikkelen dat aan dergelijke maatschappelijke verschijn-
selen het hoofd kan bieden. Immers, pas wanneer we meer weten over hoe en
met welke gevolgen de beeldvorming over racisme en extreem-rechts in de me-
dia tot stand komt, zal duidelijk worden in hoeverre dit proces kan worden
beinvloed. Daarmee is de doelstelling van deze editie van de monitor geformu-
leerd.
Op voorhand kunnen de te onderzoeken effecten en mechanismen onderschei-
den worden in facilitating en inhibiting mechanisTTis, in reinforcing en calming
down effects. 5 Oftewek in enerzijds bevorderende/stimuierende invloeden en
4 Zie Van Donselaar, 1995: 107 e.v.
5 Vgl. Bj0rgo f 1997b: 247-271.
Inleiding
anderzijds belexnmerende/remmende invloeden. Dat brengt ons tot de volgen-
de vraagstelling:
Welke remmende en stimuleren.de effecten hebben media op racisme
en rechts-extremisme?
Deze vraag zullen we in drie deelstudies trachten te beantwoorden. Aan de
keuze van de onderwerpen van deze deelstudies ligt een aantal methodologi-
sche en praktische overwegingen ten grondslag, die we hier kort zullen toe-
lichten. Omdat het onderwerp nog zo weinig geexploreerd is, beogen we met
onze studie voor alles de effecten en mechanismen die zich in de relatie tussen
media en racisme/ extreem-rechts voordoen zo volledig en betrouwbaar moge-
lijk te inventariseren. Op de mate waarin allerlei effecten zich voordoen ligt het
accent minder, al doen we daar zo nu en dan wel een beredeneerde veronder-
stelling over, De nadruk ligt dus op probteemrepresentativiteit en niet op statis-
tische representaiiuiteit Het doe! van ons onderzoek is de aard van de relatie
tussen media en racisme /extreem-rechts te ontrafelen en te beschrijven. De
resultaten van deze kwalitatieve analyse zouden vervolgens heel goed gebruikt
kunnen worden als uitgangspunt voor een kwantitatieve studie naar de sprea-
ding van de aangetroffen effecten. Het feit dat de relatie media - racisme/ ex-
treem-rechts een nauwelijks ontgonnen terrein van wetenschappelijk onder-
zoek is maakt deze volgorde van benaderingswijzen onontkoombaar. Het heeft
immers weinig zin te onderzoeken in welke mate effecten zich voordoen zolang
onbekend is om welke effecten het nu eigenlijk gaat.
Bij de selectie van nieuwsmedia valt de keuze natuurlijk in de eerste plaats op
'traditionele' media' dag- en weekbladen, televisie en radio. Daamaast vinden
we het echter evenzeer van belang ruim aandacht te besteden aan het relatief
jonge medium internet. Internet wint voor de verbreiding van racistische en
rechts-extremistische denkbeelden in hoog tempo aan betekenis en bovendien
maakt dit medium, door een aantal unieke eigenschappen, de ontwikkeling
van een nieuwe overheidsrespons noodzakelijk. De relatie tussen racisme/
rechts-extremisme en de traditionele nieuwsmedia heeft - dat zal duldelijk zijn
- een langere geschiedenis dan die tussen deze verschijnselen en internet.
Hoewel deze studie in haar geheel een explorerend karakter heeft, geldt dat
voor het 'nieuwe' medium internet in sterkere mate dan voor de traditionele
media. Bij de bestudering van de relatie tussen racisme /rechts-extremisme en
de traditionele media, konden we gebruik maken van buitenlands onderzoek
naar verwante verschijnselen, Materiaal over de aard van en ontwikkelingen in
deze relatie wordt bovendien sedert jaren verzameld, terwijl dergelijke ele-
mentaire gegevens over internet goeddeels ontbreken. Dergelijke verschillen
hebben uiteraard consequenties voor de beantwoording van de vraagstelling.
Al deze overwegingen en omstandigheden hebben ons doen besluiten tot het
venichten van deelstudies naar de volgende drie onderwerpen:
• de berichtgeving van de nieuwsmedia over racistische voorvallen;
• de interactie tussen nieuwsmedia en racistische organisaties;
• racisme, extreem-rechts en internet.
Inleiding
In de eerste twee deelstudies komen de traditionele' media en hun relatie met
racisme respectievelijk extreem-rechts aan bod. De eerste van deze twee heeft
tot doel te inventariseren welke effecten pubEciteit over racistische incidenten
kan hebben. Hoewel het in principe om racistische {gewelddadige) voorvallen
gaat, is het niet te vermijden dat ook extreem-rechtse incidenten ter sprake
komen. Deze twee soorten incidenten zijn in de alledaagse werkelijkheid vaak
moeilijk te ontwarren. Voortbouwend op eerder onderzoek in andere landen,
wordt onder Nederlandse joumalisten onderzocht welke effecten zich voordoen
en in hoeverre en op welke manier zij daarmee hij hun berichtgeving rekening
houden.
In de tweede deelstudie wordt het proces van beeldvorming over extreem-
rechts in de media onder de loep genomen: op welke manieren berichten jour-
natisten over extreem-rechts en 3 omgekeerd, hoe probeert extreem-rechts in-
vloed uit te oefenen op de beeldvorming; welke effecten kan de uitkomst van
deze interactie tussen media en extreem-rechts hebben? De resultaten van de
analyse van deze interactie worden in de vorm van een typologie gepresen-
teerd. Bij de selectie van joumalisten en nieuwsmedia in deelstudie een en
twee is er, overeenkomstig de eisen van een probleemrepresentatieve benade-
ring, op toegezien dat relevante achtergrondkenmerken (signatuur, bereik,
verschijningsfrequentie etc.) voldoende gevarieerd vertegenwoordigd zijn.
De derde deelstudie heeft, zoals hierboven uiteengezet, vooral een probleem-
verkennend karakter. Op basis van empirisch onderzoek op internet, is een
typologie ontwikkeld van de verschillende vormen van racisme en rechts-
extremisme waar Nederlandse bezoekers van dit medium toegang tot hebben.
Daarnaast worden in deze deelstudie de diverse patronen van de respons gein-
ventariseerd en geanalyseerd.
1.3 Bronnen en methoden
Voor deze drie deelstudies werd op allerlei manieren en in verschillende perio-
des materiaal verzameld. De berichtgeving over racisme/ extreem-rechts in de
'traditionele' media wordt sedert de jar en '80 op verschillende plaatsen gevolgd
en gedocumenteerd. Voor de analyse van de berichtgeving in de schrijvende
pers en op de televisie {radio in mindere mate omdat dit materiaal minder goed
toegankelijk is) kon gebruik worden gemaakt van ons eigen archief en dat van
de Anne Frank Stichting. Op het materiaal dat deze beide archieven bevatten
zijn de eerste twee deelstudies voor een deel gebaseerd, waarbij we vooral -
maar niet uitsluitend - geput hebben uit de berichtgeving van na 1990. Verder
zijn gegevens verzameld onder joumalisten. Ten behoeve van deelstudie een is
gesproken met achttien schrijvende, televisie- en radiojoumalisten, die gese-
lecteerd zijn op het feit dat zij zich gespecialiseerd hebben in het volgen van
racisme/rechts-extremisme. Ten behoeve van deelstudie twee kon gebruik ge-
maakt worden van de veelvuldige contacten die we in de loop der jaren met
vertegenwoordigers van de verschillende media hebben gehad. Inzichten over
journalistieke benaderingswijzen van extreem-rechts zijn mede tijdens ge-
sprekken met joumalisten ontstaan en getoetst. De analyse van effecten die
deze benaderingswijzen kunnen hebben op extreem-rechts berust mede op
Inleiding
overleg ter zake met de Binnenlandse Veiligheidsdienst en met andere waar-
neraers.
Wat internet betreft, ruwe data voor dit deelonderzoek waxen in veel mindere
mate voorhanden en moesten dus door ons zelf via intensief en nauwgezet
'surfen' verzameld worden. De gegevens die geanalyseerd worden dateren, door
de aard van het medium, van wat recentere datum (met name tweede helft van
de jar en "90) dan die in de eerste twee deelstudies.
Voorts is voor alle deelstudies gebruik gemaakt van binnen- en vooral buiten-
landse wetenschappelijke literatuur (voorzover aanwezig) over de relatie tussen
media en racisme/extreem-rechts als ook van nota's, artikelen en brochures
van meer of minder wetenschappelijke aard.
Media en racistische voorvallen
2 Media en racistische voorvallen
2.1 Inleiding
Turken weggepest uit Urk, Shoarmazaak sluit deuren, Vmchteling zit tussen
de hakenkruisen, Rechts overvalt tentenkamp vluchtelingen, Asielcentrum
bewaakt na dreiging met brandstichting, Moskeebrand gesticht, Brand mos-
kee lijkt aanslag, Panden beklad met hakenkruisen, Neonazi's aangehouden
voor mishandeling, Roep om hardere straffen tegen racisme, Rechter veroor-
deelt agres sieve skinheads tot eel straffen.
Zie hier een kleine greep uit de krantenkoppen van artikelen die de laatste ja-
ren verschenen zijn over racistische en extreem-rechtse (gewelddadige) voor-
vallen. Deze verschijnselen zijn in de jaren negentig sterk in de belangstelling
komen te staan. Dit komt onder andere tot uiting in de ruime aandacht die de
nieuwsmedia eraan besteden.
Racistisch geweld, wat weten we er eigenlijk van? Tot voor kort niet zo bar
veel, want naar dit verschijnsel is in Nederland maar weinig wetenschappelijk
onderzoek gedaan. 1 Maar als gevolg van de recent toegenomen betekenis van
het probleem in kwestie, zowel in Nederland als a ok elders, is de onderzoeks-
matige aandacht gegroeid, Een belangrijke exponent is de dissertatie van Witte
(1995}, waarin de overheidsreacties op racistisch geweld in Engeland, Frank-
rijk en Nederland met elkaar worden vergeleken. Een verwant onderzoek is De
staat paraat? (Van Donselaar, 1995), waarin de reacties van overheden op ui-
tingen van rechts-extremisme en racisme in vijf West-Europese landen onder
de loep zijn genomen. Beide studies waren primair gericht op voraien van over-
heidsrespons. Het onderzoek De staat paraat? werd verricht in opdracht van
het ministerie van Binnenlandse Zaken. Dit departement gaf in 1993 opdracht
om de stand van kennis over rechts-extremisme in Nederland in kaart te bren-
gen. Initiatiefhemer binnen het ministerie was de Binnenlandse Veiligheids-
dienst. De resultaten werden gepubliceerd in Extreem-rechts; aanhang t geweld
en onderzoek (Buijs & Van Donselaar, 1994). In deze studie wordt onder meer
aandacht besteed aan de taaie afbakenings- en defmieringsproblemen die zich
voordoen bij de benadering van de verschijnselen racistische, extreem-rechtse
(gewelddadige) voorvallen. Deze problemen betreffen met name het onder-
scheid tussen racisme en extreem-rechts, het onderscheid tussen gewelddadig
en niet-geweiddadig, alsmede het verschijnsel dat bij de meeste incidenten het
daderschap onbekend blijft, zodat men vaak in het ongewisse bUjft over rootie-
ven en achtergronden. Deze afbakeningsproblematiek is niet exclusief voor de
wetenschap, maar is ook relevant voor de pohtie, justitie en - zoals in dit
hoofdstuk zaJ. worden belicht - voor de joumalistieke beroepspraktijk.
Zie Groenendijk, 1990 en Van Donselaar, 1993.
Media en racistische voorvaUen
TrOUW D1NSDAG 3 1 MAART 7998
Binnei
Shoarmazaak sluit deuren
Vol gens burgemeester Urk waren rellen geen racisme
'■'an een r>n,ri»/ vwsfaggeeftrers
URK - De Turfcw gemeenschap Is
jmtt eergevoelig" en de Urkse
9 ernrenicbap J* ,A0m op elkaar
betrokken". S. Veninga, borge-
meester ran Urk. donkt flat 'cuk
uiurverschillen' de rellen In de hm-
nenstad hebben verooraaaki. Op
een persronferflntic sprak Venin-
ga gisteren su«?nde woorden,
pplpsiingen had hrj niet.
D* ageiwen van (Je srioarmajajk
'Shalom' op Urk, n» afgelopen zs-
terdag hewge rellen urlbralten, Iwb-
ben il we! duidekjke ccrxlus-cs ]e-
iiokk^n' z* sluiten nun task, Voigens
woordvoerderS. Alan is de opstellmg
van vwl Urker jongerenle gewetdda-
dig en terfiwhminensnd. , ,Urfc is voor
ni, afgdopen", aldui Afan.
mj sndenlarK) waren eral inciclcnten,
zaterdagavond barstte de bom.
MDoguit een tiental longeren. ki
scbatte polriirxhel B tm Eewijk ou-
tereft, trarirrtlen de sboarmaiaak le
■.'ernieleii. Omdat ac polibe wist rial
n rollen konden komen, aldus nag
sreeds Van Eewijk. waren w voldoen-
de agenten op de been om <fe begm-
nende vedUfsnjj" fn de laalt in de
bent id snwen. Button de zaak slon-
den netzelfde moment editer al hon-
rierden mensfln klaar. Om Ee kijken.
zeggcn Veninga en Van Eewijk Qm
de Urkse jongeren te sleonen, zeg-
gen bewoners van de hinnenstad,
dug heiaas steed s mew aars heme an
verniHingran tifdens uttgaanHvon-
den gewend raken.
D* pofitie pakte dne Urkse jongem
ran 17,18 en t9 jaar wegenr opailij-
ke geweldpkging Op. De cr>e gOQi-
den met bieritejes en stolen naar de
leak- Van Eewijk veiwadit nog meer
aanhoudingen te kunnen doen.
rnaar juisr orrwal de toegestroomde
mensenmawa hinnen wrn mum van
ttjd to grool wk valt hel de polib'e
rrsoeHrjk de Vhte' raddraaiers ta pak-
fcsi. Want datr water- Van E*»wjk en
Veninga net ^istrjren rserend over
ik de dadets van drt *«k*nd vw-
men maar een kleine groep. Sefang-
nU« nog, hun actieduidt nielop een
iinjitureeil probleem en leter met op
d:Hnminalie van buiienianders door
de jong^fsfl uit Urk ,,ln hel lurmjll
zi|n vvel raci^tiche uthngen rjedaan
Caar most jtfltroe zicb ever tiuigwi",
gntweek Veniitg* handirj
In oesprekken met inwarrers worcten
ook andere oofrakBi ger»«™l , Voor
dejongerenvan Urk-dehelflvande
1 5- 000 irtwonrjrs is janger dan 24
fist- zijn er te weinlg femegen en
caf«, endanks dat hiet al lange tifd
om wordt gevraagd, Veel gehang op
strajit dm, en in dt zomer up het
strand, wast net aan het eind van de
dag aftijd wemett van net glas Om
de;e berg van kapotW bierilesjes M
voorkomeni. verardotoneerde de poli-
tic een glasverbod, maar voH nelpt
dil nitt. Wcnsen urt Urk accepteren
nou eenmaaf geen gejag, anaryseen
een man die vfakblj 'Shskjrn' woont.
dat is OOk d-l Weekend wen rjeble-
bed.
Todi verortderileldeiri de wee wte-
genwofjrrijgefs van net wettelijk ge-
zag op de pefsconferenlie dat dit
conilia tot een ult dc hand gjelopen
yete [ossein erikele jongeren en de
Turks? eigenaren van de shoarma-
zaak bep«kt blijft- Al Locn dcze Turk'
te femilie znh dregde le gain v*ni'
gen. kvsam het lot inddenten tern
weid de voofptii «n fc*sf aangere-
den, daarna was er een wat ondujde-
■ijVe aanrijding op straat, vorvplgens
w«rd dezertoe voorpua nog een keef
vemieid, en kreeg een meisje git Lfr*
vF^rkcTirig met eon lid van de bewustE
Turkje Familie, „Met die reiatie gin-
gen andcren itch bemoeien". wee!
Van Eewijk. „wi/ hebbenvaek met de
familie en met langeren gepraak
maar komden drt niet voorkOfnen."
Burgemeester Veninga, die bena-
drukle zelf ook , , niet van Urk" tezijn,
if ervBn overtuigd dai iniegratid van
buitenl£nders in Urk wel degelijk kan.
Hij erkende dat zo'n integratiepnjcss
vaak met hcwlen en stoten verloopt,
en verwachtte gistermiddag nog dat
de iamriie zonder pnoblemen oinnen
ujri gemeentegnerKen zou kunnen
leven en vertiopen. Toen was nog
met bekenddat de eigenafen van
'Shalom* de tent sruten.
,,WiJ hebben nog een eilandcuh
luuur". stelde Veninga gisteren. . in-
woners van Urk zijn solidaii en als ef
dan eenvi|and van boiren komt, ont-
staar de neigmg zish op de vreemde
le nchten. Iklan rrteedhte* nietvooi-
stelSen dat deseretlen met rets anderS
te ma ken hebben dan met de gebmi-
ketijke spanning die Nj dit soort Cu&
tuuffvefKri'lten hoorL' r
Bovendien gaat deze bcuokkenhs'd
vplgens Veninga met nieuwsgiergig-
hetd gepMnd. JUtegaal hier els een
bpend w uijrt|e »ond. ViJfhondefvJ
mensen hebben nen me-b»kkie."
Vandaaf. west de burgemetster. wa-
ren hunderderi rnensvn direct tier
plekkc toen net begon ,2s hadden
in tamiirekring al gezegd dat er later
op de avond wat te beieven wel."
Media en racistische voorvallen
In 1997 verschenen twee verslagen van studies die eveneens in opdracht van
de BVD werden uitgevoerd: Het zijn dnze feesten: jeugdculturen en geweid te-
gen allochtonen in Nederland (Schoppen, 1997) en Racistisch geweid in Neder-
land: aard en onwang, strafrechtetijke afdoening, dadertypen (Bol & Wiersma,
1997). De vraag hoe allochtonen reageren op racistisch geweid was onderwerp
van een explorerend onderzoek van Van Donselaar, Readies op racistisch ge-
weid; net perspectief van allochtonen (1996). Tenslotte moet hier worden ge-
noemd het meer journalistiek georienteerde Racisme als leerzaam incident
(Bais, 1995), waarin vijf casus van racistische geweldpleging worden beschre-
ven.
Uit al deze studies kan worden afgeleid dat de rol van de nieuwsmedia bij ra-
cistisch geweid een factor van betekenis is. Weten we van allerlei aspecten van
racistisch geweid inmiddels meer, de relatie tussen racistisch geweid en de
media is voor een belangrijk deel terra incognita.
In het buitenland is specifiek aan deze relatie aandacht besteed door Bj0rgo.
In Rote of the media in racist violence (1993) brengt hij in kaart welke effecten
publiciteit kan hebben op racistisch geweid en racistische en extreem-rechtse
groeperingen in Scandinavie. Daarbij baseert hij zich op de wetenschappelijke
literatuur over 'terrorisme en media', aismede op de visie die daders van racis-
tisch geweid zelf geven op hun relatie met de media. Uit hun uitlatingen des-
tilleert hij een aantal patronen, die hij vervolgens ordent in een typologie van
effecten die publiciteit over racistisch en extreem-rechts geweid tot gevolg kan
hebben. Deze verdeelt Bjsrgo weer verder onder in effecten die een stimuleren-
de ('aggravating') en effecten die een remmende {Vestrainmg') werking hebben.
Zijn typologie bevat vijf stimulerende en vier remmende effecten, die hieronder
kort zullen worden toegelicht. 2
2.1.1 Stimulerende effecten
Imitatie-effect (the contagion effect}
Net zoals bij bommeldingen, kan van publiciteit voor racistisch /extreem-rechts
geweid een 'aanstekelijke' werking uitgaan; publicitaire aandacht kan leiden
tot imitatiegedrag of navolging. 'Individuals or groups read, hear and, especi-
ally, see on TV that such acts have taken place elsewhere, and note the great
resonance this creates in the media. This gives rise to the idea of doing some-
thing similar (...).'
Het imitatie-effect hoeft niet beperkt te blijven tot georganiseerde extreem-
rechtse groeperingen, maar kan ook optreden onder jongeren zonder rechts-
extremistische achtergrond, die uit verveling en op een idee gebracht door de
publiciteit het slechte voorbeeld volgen.
Beloningseffect (the status enhancement effect}
De behoefte ora op te vallen bij de media en 'opgemerkt' te worden in de maat-
schappij (status enhancement) is bij veel aanslagen op migranten en asielzoe-
kers een belangrijk motief. Publiciteit vormt voor daders als het ware een belo-
ning: door het plegen van geweid krijgen zij de aandacht die zij wensen. Ook
^ Zie Bjorgo, 1993: 96-1 12. Zie ook Bjargo, 1997b: 247-271.
IP Media en racistische voorvallen
voor dit effect geldt dat het zich zowel voor kan doen onder georganiseerde
groepen als onder niet-georganiseerde, niet-raristische individuen.
Anticipatie-effect (the anticipation effect)
Veel aandacht in de media voor, met name dramatische, aanslagen kan het
idee doen postvatten dat er sprake is van een trend en dat men rekening moet
houden met de mogelijkheid dat er nog meer aanslagen zullen komen. Op die
manier kan het gebeuren dat journalisten, die anticiperen op meer, aieuwe
voorvallen in dit licht gaan interpreteren, ook als dat niet gerechtvaardigd is.
Dit kan indirect leiden tot bevordering van het imitatie- en het beloningseffect.
Rekruteringseffect (organisation building effect)
Berichtgeving over extreem-rechts en racistisch geweld kan fungeren als gratis
'reclame'. De publiciteit kan potentieel ge'interesseerden attenderen op het be-
staan van racistische en extreem-rechtse organisaties en hen doen besluiten
zich aan te melden: media als wervingskanaal. Daarnaast kan veel negatieve
publiciteit over deze organisaties leiden tot een versterking van het zogenaam-
de 'wij-gevoel', de onderlinge banden tussen de leden kunnen worden ver-
stevigd.
Versterking angstgevoeUnseffect (the terror dissemination effect)
Publiciteit over racistische en extreem-rechtse gewelddadige incidenten kan
het effect van dit soort incidenten versterken. Zij kan leiden tot paniek en
angst onder (potentiele) slachtoffers en daajmaast ook onder hen die zich iden-
tifkeren met de slachtoffers. Angst en intimidatie onder allochtonen is vaak
precies wat daders met hun extreem-rechtse acties willen bereiken. Publiciteit
kan dit effect in de hand werken, 3
2,1.2 Remmende effecten
Sociale sanctie-effect (punishment effect)
In sommige gevallen kan veroordelende publiciteit tot gevolg hebben dat de
daders zich de ernst van hun daden realiseren en spijt krijgen of zelfs publie-
kelijk afstand nemen van wat ze gedaan hebben. Berichtgeving in de media
fungeert op dat moment als een negatieve sociale sanctie.
Ontmaskeringseffect (disclosure effect)
Goed geinformeerde onderzoeksjoumalistiek kan leiden tot het lamleggen of
zelfs het vernietigen van gewelddadige organisaties door het onthullen van
zaken die de groep zelf het liefst verborgen zou houden.
Tegen-mobilisatie-effect (counter-mobilisation effect)
Berichtgeving in de media kan de publieke opinie zo beinvloeden dat mensen
zich tegen deze vormen van geweld gaan afzetten; publiciteit kan tegenbewe-
gingen mobiliseren. Op die manier kunnen reacties tegen gewelddadige racis-
tische trends in gang worden gezet.
Zie ook Reacties op racistisch geweld (Van Donselaar, 1996).
Media en racistische voorvallen
11
Educatie-effect {educational effect}
Feitelijke informatie en een publiek debat over de aard, achtergronden en
gevolgen van racistisch en extreem-rechts geweld kunnen een bijdrage vormen
in de bestrijding van vijandige opvattingen over en gewelddadig gedrag jegens
migranten.
De typologie van Bji^rgo schematise*! weergegeven;
Media-effecten op racistisch en extreem-rechts geweld
Stimulerende effecten
• imitatie
• beloning
• anticipatie
• rekrutering
• versterking angstgevoelens
Rernmende effecten
• soeiale sanctie
• ontmaskering
• tegen-mobilisatie
• educatie
Bjsrgo richf zich hoafdzakelijk op racistisch geweld in zijn visie, dat wil zeggen:
op geweld gericht tegen migranten en asielzoekers. Een aanslag op een au-
tochtone burgemeester die zich heeft ingezet voor asielzoekersopvang in zijn
gemeente valt daarmee dus buiten zijn onderzoek. Geweld met een extreem-
rechts karakter maar gericht tegen niet-allochtone doelwitten, willen wij echter
wel in ons onderzoek betrekken. Bjorgo's typologie behoeft dan ook enige ver-
fijning om haar toe te kunnen passen op de relatie tussen media en racistisch
en extreem-rechts geweld in Nederland.
Zo kan bet organisation building effect gesplitst worden in twee aparte effecten,
namelijk een 'rekruteringseffect' en een 'versterking van het wij-gevoel'-effect.
Bjorgo geeft deze twee effecten zelf wel aan, maar voegt ze samen tot een. Het
gaat hier echter om twee effecten die zich in principe zelfstandig voor kunnen
doen en daarom ook beter apart in de typologie vermeld kunnen worden.
Ook binnen het disclosure effect kan men twee vormen onderscheiden. Zo kan
er sprake zijn van een extern en een intern 'onthullingseffect*. Van een extern
effect is sprake als berichtgeving over de betrokkenheid van rechts-extremis-
tische organisaties bij extreem-rechtse geweldaanslagen, potentiele aanhan-
gers afschrikt om lid te worden of om op de partij te stemmen. Van een intern
effect is sprake wanneer publiciteit over betrokkenheid bij extreem-rechts ge-
weld leidt tot verdeeldheid en instabillteit binnen de organisaties zelf (de te-
genhanger dus van het 'versterking van het wij-gevoel'-effect).
12
Media en racistische voorvallen
Een laatste verfijning betreft het counter-mobilisation effect. Dit effect kan
nader onderscheiden worden in:
1 . mobilisatie van de politiek;
2. massamobilisatie;
3. mobilisatie ter bevordering van het opsporen van daders.
Het eerste effect treedt op wanneer racistisch en extreem-rechts geweld door
de aandacht in de media als probleem onderkend worden en op die manier op
de pohtieke agenda belandt, waarmee het probleem een politiek issue wordt.
Met het massamobilisatie-effect bedoelen we dat aandacht in de media voor
het onderwerp de publieke opinie kan beinvloeden en wellicht op die manier
ervoor kan zorgen dat men zich tegen deze vormen van geweld gaat verzetten.
Het laatste effect, 'het opsporingseffect' r is een vorm van mobilisatie waarbij
het publiek wordt aangespoord te helpen bij het zoeken naar de daders
('opsporing verzocht").
De aangepaste typologie is schematisch weergegeven in 'Media-effecten op
racistisch en extreem-rechts geweld'.
Media-effecten op racistisch en extreem-rechts geweld
Stimulerende effecten
• imitatie
• beloning
• anticipatie
• rekrutering
• versterking wij-gevoel
• versterking angstgevoelens
Rernmende effecten
• sociale sanctie
• externe ontmaskering
• interne ontmaskering
• mobilisatie van de politiek
• massamobilisatie
• mobilisatie voor opsporing
• educatie
2.2 Journalisten aan het woord
Berichtgeving over racistisch en extreem-rechts geweld kan dus allerlei effec-
ten hebben op het publiek f op daders en op racistische/ extreem-reehtse orga-
nisaties. Deze effecten kunnen op hun beurt weer van invloed zijn op de aard
en omvang van nieuwe gewelddadige incidenten.
Media en raeistische voorvallen
13
In dit deel van de monitor proberen we de visies van joumalisten op de relatie
tussen media en geweld te achterhalen. Zijn zij zich bewust van deze relatie;
welke effecten heeft berichtgeving, naar hun oordeel, op racistisch en extreem-
rechts geweld; in hoeverre houden zij rekening met deze effecten en hoe doen
ze dat?
Om deze vragen te kunnen beantwoorden hebben we gesprekken gevoerd met
achttien joumalisten, die gespecialiseerd zijn in het volgen van racisme en
rechts-extremisme. De joumalisten met wie we spraken werken bij actualitei-
tenrubrieken van televisie en radio, landelijke en region ale dagbladen en
week/opiniebladen. Het betreft verslaggevers, redacteuren maar ook bureau -
chefs en commentatoren. De respondenten zijn dus op uiteenlopende manie-
ren bij de nieuwsmedia betrokken.
Herkomst geinterviewde joumalisten
Krant
TV
Radio
Weekbiad
• Trouw
• NOVA
• Hier en
• Nieuwe Revu
• Volkskrant
• RTL-nieuws
Nu
• Vrij Neder-
• De Stem
• KRO's Brand-
land
■ Tubantia
punt
• Nieuwsblad van het
Noorden
• Algemeen Dagtalad
• NRC Handelsblad
• PZC
• Parool
* De Gooi-/en Eemlander
Ons doel was een eerste verkenning van door Nederlandse joumalisten ge-
hanteerde benaderingswijzen van publiceren over extreem-rechts en racistisch
geweld. De aangepaste typologie van Bjargo diende bij het in kaart brengen
van deze benaderingswijzen als uitgangspunt. We stelden een vragenlijst sa-
men, waarin de effecten in de vorm van stellingen aan de joumalisten ter be-
commentariering werden voorgelegd. Op die manier achterhaalden we in hoe-
verre joumalisten de effecten uit de (aangepaste) typologie van BJOTgo onder-
kennen en daarmee bij hun werkzaamheden rekening houden. Daamaast
vroegen we de joumalisten ook welke andere effecten naar hun mening onder-
scheiden kunnen worden.
Voordat we de joumalisten hierover aan het woord laten, staan we echter eerst
shl bij hun visie op de nieuwswaaxde en nieuwsinflatie van racistisch en ex-
treem-rechts geweld. Voorafgaand aan de journalistieke afweging hoe men over
deze vormen van geweld moet bench ten, doet zich namelijk eerst de vraag voor
of men erover moet berichten. Heeft racistisch en extreem-rechts geweld altijd
'nieuwswaarde'? Wanneer wel en wanneer niet? Zijn alle raeistische en rechts-
extreme geweld dadigheden 'nieuws 1 ; welke wel en welke niet? Laten we, met
andere woorden, eens een blik werpen op de criteria aan de hand waarvan de
geinterviewde joumalisten besluiten het onderwerp aan de orde te stellen, het
tot hieuws' bestempelen.
14 Media en racistische voorvallen
2.2.1 Nieuwswaarde en selectie van net nieuws
Uit de antwoorden van de joumalisten blijkt dat zij racistisch en extreem-
rechts geweld vooral nieuwswaardig vinden omdat het ! anders is dan anders'.
Andere verklaringen die voor de nieuwswaardigheid worden aangevoerd zijn,
dat het geweld 'gevaarlijk', 'bedreigend', 'schokkend' en 'onvoorspelbaar' is.
Deze antwoorden zijn vrij algemeen, omdat ze gelden voor alle vormen van ge-
weld. Zoals een van de joumalisten het stelt:
Het is een maatschappelijk probleem. Bovendien heeft geweld altijd een
hoge nieuwswaarde, maakt niet uit waar het vandaan komt.
De vraag blijft dus waarom extreem-rechts geweld in het bijzonder nieuws-
waarde heeft. Een belangrijke reden die de joumalisten daarvoor geven is het
verleden dat aan extreem- rechts geweld kleeft. Een van hen:
...bovendien vind ik gewoon heel duidelijk dat Nederland in '40- '45 aan den
lijve heeft ondervonden wat extreem-rechts geweld is en waar dat toe kan
leiden. Ik denk dat die overwegingen een belangrijke rol spelen.
Ook de toename van racistisch en extreem-rechts geweld wordt als reden ge-
noemd. Veel joumalisten vinden dit een problematische ontwikkeling en een
gevaar voor samenleving, democratic en rechtsorde. Een mogelijkheid om die
ontwikkeling enigszins tegen te houden is volgens een aantal joumalisten om
extreem-reehtse politieke partijen klein te houden. Extreem-rechts geweld
wordt volgens die joumalisten dan ook met name nieuwswaardig op het mo-
ment dat er verkiezingen voor de deur staan.
Het heeft soms een hoge nieuwswaarde. In verkie2ingstijd, als zo'n partij
dreigt te groeien> dan krijgt het plotseling nieuwswaarde vind ik. In tijden
van luwte meet je er niet al te veel aandacht aan besteden.
Het oordeel over de nieuwswaarde van een incident wordt mede bepaald door
andere criteria. Een van de ondervraagde televisiejoumalisten zegt daarover
het volgende:
Dan komen er een heleboel overwegingen bij, die buitengewoon lastig in
schema's zijn onder te brengen, zoals alle joumalistieke selectie schema's
mQeilijk in criteria onder te brengen zijn. Het is elke keer weer een nieuwe
afweging van soms wel tien factoren waarbij de een dan weer zwaarder
wordt gewogen dan de ander. Daar zitten hele triviale dingen in bijvoor-
beeld 'hoeveel nieuws is er?', 'is er plaats voor?', 'hebben we er mensen
voor?' Als er weinig nieuws is op een dag zal er meer over gepubliceerd
worden. Het is een fictie om bij nieuwskeuzes te denken dat er vaststaande
criteria zijn.
Een televisiejournaiist zegt in dit verband dat er een onderscheid te maken is
tussen het medium krant en het medium televisie:
Het is een groot verschil of je voor een krant werkt of een programma
maakt zoals wij maken. Als je voor een krant werkt dan kan je veel meer
met achtergronden schrijven. Wat wij doen is veel directer, maar de drem-
Media en racistische voorvallen 15
pel ligt ook veel hoger. Als je nou naar onze belangrijkste uitzending kijkt
(...}, daar zitten misschien tien, elf, twaalf onderwerpen in, terwijl in kran-
ten staan er misschien 200. Bij ons gaat dus iets, zoals dat heet, veel eer-
der over de rand. De selectie is veel zwaarder, Bij de krant kun je altijd nog
besluiten iets klein, ver weg te zetten en dat ligt bij ons natuurlijk heel an-
ders.
Ook praktische zaken als 'hoeveel mensen zijn er beschikbaar?' en bij televisie
'is er beeldmateriaal beschikbaar* kunnen bij de afwegmg om wel of geen ver-
slag van een racistisch of extreem-rechts incident een rol spelen. Dit zijn ove-
rigens algemene criteria; ze gelden voor al het nieuws en niet voor berichtge-
ving over racistisch en extreem-rechts geweld in het bijzonder.
Een nieuwsmedium is een 'snel' medium; van nieuwsfeiten moet meestal on-
der flinke tijdsdruk ver slag worden gedaan.
Joumalistiek is een heel opportunistisch vak. We hebben elke dag een
enorm aanbod aan nieuws. En wij, helemaal als middagkrant, hebben
maar een paar uur om die selectie te maken, een paar uur om te kiezen
wat nou wel en wat nou niet de krant haalt. Dat is een opportunistische
bezigheid. Dat gaat snel, dat gaat met relatief heel weinig overleg.
Met name in de berichtgevende joumalistiek is er weinig tijd om feiten en
achtergronden te controleren; de kans op interpretatiefouten wordt vergroot
onder invloed van de tijdsdruk,
... er zijn in het verleden best gevallen geweest waarvan je achteraf dacht
'god t dat hadden we anders moeten doen', maar dan is het te laat, het
heeft al in de krant gestaan, (...) Het moet vanmiddag in de krant, want
morgen hoeft dat niet meer, dan is het gebeurd. En wij kunnen praktisch
gesproken maar tussen 9 en half 2 dingen checken en voor de eerste editie
tussen 9 en half 12. Dat is kort, hoort
Hierin lijkt de (middag) krant te verschiHen met de actualiteitenuitzending fs
avonds) op televisie.
Wij hebben de tijd! Avondbladen niet. Als iets 's ochtends bekend wordt...
Zij gaan om 1 1.00 uur al dicht Die plaatsen dan een verhaal en als je dan
de volgende dag Leest hoe de toedracht is, dan slaat zo'n krant zich ver-
moedelijk voor de kop en wij zijn dan erg blij dat we het gelukkig niet ge-
daan hebben,
Zowel avondrubrieken op televisie als avondedities van de, krant moeten het
actuele nieuws van die dag verslaan. Middagkranten (of avondbladen) hebben
daarvoor echter minder tijd (deadline is eerder) dan actualiteitenprogrEimma's
die 's avonds worden uitgezonden, Daardoor is de kans dat een zeer actueel
incident verkeerd geinterpreteerd wordt bij de krant groter. Televisie daarente-
gen heeft op het publiek een veel grotere 'impact'. Wanneer dus op televisie
een gewelddadig incident ten onrechte als racistisch of extreem-rechts wordt
gepresenteerd, dan is het effect hiervan veel groter,
Media en racistische voorvallen 1 5
pel ligt ook veel hoger. Als je nou naar onze belangrijkste uitzending kijkt
(,..), daar zitten misschien tien, elf, twaalf onderwerpen in, terwijl in kran-
ten staan er misschien 200. Bij ons gaat dus iets, zoals dat heet, veel eer-
der over de rand. De selectie is veel zwaarder, Bij de krant kun je altijd nog
besluiten iets klein, ver weg te zetten en dat ligt bij ons natuurlijk heel an-
ders.
Ook praktische zaken als 'hoeveel mensen zijn er beschikbaar?' en bij televisie
'is er beeldmateriaal beschikbaar' kunnen bij de afweging om wel of geen ver-
slag van een racistisch of extreem-rechts incident een rol spelen. Dit zijn ove-
rigens algemene criteria; ze gelden voor al het nieuws en niet voor berichtge-
ving over racistisch en extreem-rechts geweld in het bijzonder.
Een nieuwsmedium is een 'snel' medium; van nieuwsfeiten moet meestal on-
der flinke tijdsdruk verslag worden gedaan.
Joumalistiek is een heel opportunistisch vak. We hebben elke dag een
enorm aanbod aan nieuws. En wij, helemaal als middagkrant, hebben
maar een paar uur om die selectie te maken, een paar uur om te kiezen
wat nou wel en wat nou niet de krant haalt. Dat is een opportunistische
bezigheid, Dat gaat snel, dat gaat met relatief heel weinig overleg.
Met name in de berichtgevende joumalistiek is er weinig tijd om feiten en
achtergronden te controleren; de kans op interpretatiefcuten wordt vergroot
onder invloed van de tijdsdruk.
... er zijn in het verleden best gevallen geweest waarvan je achteraf dacht
'god, dat hadden we anders moeten doen', rnaar dan is het te laat, het
heeft al in de krant gestaan. (...) Het moet vanmiddag in de krant, want
morgen hoeft dat niet meer, dan is het gebeurd. En wij kunnen praktisch
gesproken maar tussen 9 en half 2 dingen checken en voor de eerste editie
tussen 9 en half 12. Dat is kort, hoor!
Hierin lijkt de (middag) krant te verschillen met de actualiteitenuitzending ('s
avonds) op televisie.
Wij hebben de tijd! Avondbladen niet. Als iets 's ochtends bekend wordt...
Zij gaan om 1 1.00 uur al dicht. Die plaatsen dan een verhaal en als je dan
de volgende dag leest hoe de toedracht is, dan slaat zo'n krant zich ver-
moedelijk voor de kop en wij zijn dan erg blij dat we het gelukkig niet ge-
daan hebben.
Zowel avondrubrieken op televisie als avondedities van de, krant moeten het
actuele nieuws van die dag verslaan. Middagkranten (of avondbladen) hebben
daarvoor echter minder tijd (deadline is eerder) dan actualiteitenprogramma's
die 's avonds worden uitgezonden. Daardoor is de kans dat een zeer actueel
incident verkeerd geinterpreteerd wordt bij de krant groter. Televisie daarente-
gen heeft op het publiek een veel grotere 'impact". Wanneer dus op televisie
een gewelddadig incident ten onrechte als racistisch of extreem-rechts wordt
gepresenteerd, dan is het effect hiervan veel groter.
16 Media en racistische voorvallen
De aard van het incident is eveneens belangrijk bij de selectie van het nieuws.
Een van de ondervraagden:
Het is belangrijk de joumalistieke attentiewaarde goed in de gaten te har-
den. Hoe plaatselijker het incident, des te 'verder' plaatst men het in de
krant. Uiteraard moet de mate van geweld hierbij worden betrokken. De
praktijk van alle dag wijst. uit dat het bekladden van een muur met swasti-
ka's (bijvoorbeeld), niet zelden simpel kwajongenswerk blijkt te zijn, waar
niet eens een politieke organisatie achter schuilt. Dat soort dingen moet
worden meegewogen bij het bepalen van de plaats die een bericht en /of
foto in de krant krijgt.
Verschillende journalisten zeiden een bekladding (te gen wo or dig) minder
nieuwswaardig te vinden dan een bomaanslag of een brand in een asielzoe-
kerscentrum. Door de toename van het aantal bekladdingen de afgelopen ja-
ren, lijkt de aandacht van de media hiervoor te verslappen.
Nieuwswaarde kan aan 'infiatie' onderhevig zijn. Zoals uit de vorige paragraaf
bleek, kan de toename van racistisch en extreem-rechts geweld een afname
van de aandacht die de media eraan geven tot gevolg hebben. Begin jaren '80
was extreem-rechts en racistisch geweld als verschijnsel bijzonder nieuws-
waardig, omdat het samenviel met Janmaats intrede in het parlement (1982)
en de moord op Kerwin Duijnmeijer (1983). In de jaren ^0 komen racistische
aanslagen veel frequenter voor; met name vanaf 1992 is er een duidelijke toe-
name te zien in het aantal gewelddadige voorvallen van racistische aard. Net
als bij elk ander verschijnsel dat veelvuldig voorkomt, kan dat leiden tot infla-
tie van de nieuwswaarde. Een racistische bekladding zou in 1970 overal 'voor-
pagina'-nieuws zijn geweest, terwijl nu vaak niet eens overwogen wordt om van
iets dergelijks nog bericht te doen.
Deze vorm van gewenning is duidelijk terug te zien als we de berichtgeving over
de aanslagen op een moskee in 1992 (Amersfoort) en in 1995 (Den Haag) met
elkaar vergelijken. In 1992 werd de aanslag op de moskee in Amersfoort nog als
zeer sehokkend ervaren. Dat resulteerde in bijzonder veel pubMciteit in de me-
dia. De aanslag op de nieawe moskee in Transvaal te Den Haag drie jaar later
kreeg echter beduidend minder aandacht (alleen regionaal), terwijl de schade
hier aanmerkeb'jk groter was dan bij de brandstichting in Amersfoort.
Volgens Buijs & Van Donselaar vertoont mediaberichtgeving 'de tendens om
extra aandacht te besteden aan spectaculaire gebeurtenissen en de aandacht
voor terugkerende, identieke voorvallen te vermin deren'. 4 Dit kan tot gevolg
hebben dat door de infiatie van de nieuwswaarde, alleen de zwaardere racisti-
sche aanslagen nog het nieuws halen.
We legden de journalisten de vraag voor of toename van rechts-extremistisch/
racistisch geweld hun oordeel over de nieuwswaarde ervan beinvloedt. Dat in-
flatie zich voordoet wordt over het algemeen door de journalisten bevestigd;
zodra iets 'gewoon' wordt is het geen nieuws meer. Relatief lichte vormen van
geweldpleging, zoals bekladdingen, dreigbrieven en andere vormen van intimi-
Buijs & Van Donselaar, 1994: 100.
Media en racistische voorvallen 17
datie, zijn volgens de journalisten gevoeliger voor deze inflatie dan 'cent' ge-
weld, bijvoorbeeld een bomaanslag.
(...) Nu moet er toch wel echt geweld aan de orde zijn, een bommetje of een
schiet- of knuppelpartijtje. Als mensen daadwerkelijk bedreigd zij n en in
gevaar komen.
Veelvoarkomend nieuws ten aanzien van extreem-rechts geweld wordt sneller
verplaatst naar de achtergrond. Dat hoeft niet in te houden dat het verdwijnt.
Vaak krijgt het nieuwsbericht een minder in het oog springende plaats toebe-
deeld. Het verschijnsel zelf daarentegen wordt in de media steeds meer voor-
zien van achtergrondverhalen en commentaren.
ZoaJs gezegd, hebben we de aangepaste typologie van Bjorgo over media-
effecten, in de vorm van stellingen voorgelegd aan de journalisten. Daarbij
vroegen we hen telkens of ze het bedoelde effect onderkenden en in hoeverre
en op welke manier ze daarmee bij hun berichtgeving rekening hielden. Een
aantal effecten behandelen we gecombineerd.
2.2.2 Stimulerende effecten
Het imitatie-effect
Net zoals er van publiciteit over bommeldingen een aanstekelijke werking uit
kan gaan, geldt ook voor racistische en extreem-rechtse aanslagen dat aan-
dacht in de media hiervoor kan leiden tot imitatiegedrag, De White Power golf,
die in 1993 in Waalwijk begon en zich vervoigens maandenlang over het hele
land uitbreidde, vormt een treffende illustratie van dit effect. Het betrof een
nieuw soort racistische bedreiging, waarbij massaal dreigbrieven werden ge-
stuurd aan allochtonen. De ondertekening met 'White Power' wekte de indruk
dat het zou gaan om een grote en goedgeorganiseerde racistische organisatie.
De actie bleek echter een aaneenschakeling te zijn van imitaties door lokale
strijdgroepjes en individuen.
De eerste dreigbrief in Waalwijk, gericht aan Turkse gezinnen, waarvan de
adressen verkregen waren uit het telefoonboek, kreeg grote aandacht in de
media. In veel kranten stond de letterlijke tekst van de brief (of fragmenten
daaruit) afgedrukt.
White Power Waalwijk. Je maintiendrai!
Hallo buitenlander,
Zoals je ziet weten we je te vinden. Ga dus nu nog terug naar waar je
thuishoort. Hier ben je teveel, je kost teveel, je krijgt teveel, je mag teveel.
Ga weg voor het te laat is. We weten je te vinden. Nederland voor de Ne-
derlanders.
De Telegraap publiceerde een afbeelding van de brief, wat navolging wel heel
gemakkelijk maakte (zie pagina 18). Verschillende strijdgroepjes, verspreid
over het hele land, kopieerden en verspreidden de tekst. De nieuwsmedia ver-
vulden hiermee onbedoeld de rol van intermediair.
5 De Telegraaf, 4 november 1993.
18
Media en racistische voorvallen
^;.,iq r
TURKEN IN BRIEF BEDREIGD
®!E»f&
^" l "i'iMv,
: • '■ W.I (1 -l 1 "*** Will «,
11 ft^NVTffilViM^
DEN HVu;,dimdcrMag
I[r| lmiarmik"rc,nnii Tnr-
keo. eon 'iiU 'ieKnrgiinn vfln dt
(?v frlu 1 id, ivll 7ii Mirl mngejijk
uvurlefi tuM minister Dales
(BttmtpTimdiM Zakrnl nvrr
<rn btUni hnsflitTinihg mkit
(Ic nommct 2Sip,ihh) Turten in
FverlrHnnrl.
rqiii\3in.i[i,f rmuk Akirj
hingfll van hoi luspr-jak Or-
gtvon Turkcti rnankt lich ern-
stig nng^rii 1 .! ovw bet toot*
nicncte aaiital ruuislist-hi bid
dentin van dp ktatsle Lljti.
HI) Is viMirnl gpsehoki over
joker tiiMi v.iirisHsche drsjig
hripvoTi dteomtngsby Ttufcse
ceiinnoii In Waalwijk, Sprang.
Capelle en Knatshcuve] iljn
bezargd.
In dp rfoor ..While FtntMK*
Wnalwijk" vsnandea brJe-
vcn.gesteld in eon Icllertjpe
waarvan tin gcneperlng Ku
Kins K Ian Neflerlmd 7-ich be-
dtend, warden de Turkon bjj-
geroe|«n „tenjg to gMW. nam
wan jc l liuJs bou rt " . ,.Ui pr ben
je to veel, je kctat to vocl . je
krjjgttoveotijemagLevceKdia
weg vwiv hcl ti* bin! is. Zoals jo
tiol, welen ivij jo to vinden".
aldiu de brief, die busJuil met
Jo MalnUandni.
Vu]^«A5 de c<wrdlimuir vim
hel JjispronkorRBaii Turken
mnken a* brievon on wdltt-
soho lemon die- her on dm- in
bet land uordrri geklnd, dul-
dolijk dat do w-aakauuiihcld In.
debuurten hiOfl wmnieii opgo-
vacrd. Hoi Is dnarbij vjin grtjiil
• Nazjm Ctkir. ««n 7imlrs*
itSWOnrr van Waahvijlt, frtvrlt
da tttistisclie i1'»igbiiirl die bjj
Uom in da bus vfet van White
Powor Waahyi/ti, i*u. «w>
boiling dat de- i t-:;ii]i huaeii
Tiirksocn Ncdttrtandu nuurl
bcwaiiers wordl vcrbolerri.
Tal itu toe wordl th-ni- to vsd
nv<ir jfcpnuil, maui kauil m In
do praktijk ie wrlnlg tnl
stand", vindl Pnnik Akinbln
\*> I kp ns dr. Jimji I P« i mdliRr t
die vttor bcl liutiliiul i«i>r
Ma»t«'hoj»|ivlijk« Xajpojld-
linBon I" l*i"l"n niidi't-mck
nrlviM'il unnr lift rmlsmr in
Kederlattd, is hnl nug llM-ds
ntet duidolijk nl hrl am im i
(1, uli-ii cniil ul t>n n |ralilii--
kocnmpagne.
Oe faelaliich? brievon itjn
ook oon riiadjci voor buiEe-
mcosler R. van Srbaik vhii
VS'uslwijk. JBf worior hlef
ili-jF?hi>n.rferd Turlwo ^oain-
nt! ii . Si lids jaar en dogggan dio
tie^l gned mot do Ncdprland'M*
bowonera cm . Hot Is n let I c b<*
wn dat dil lot eon cscnlntie
ioidt,"
Media en racistische voorvallen 19
Dat zich een imitatie-effect kan voordoen wordt door een meerderheid van de
ondervraagde journalisten bevestigd. Bij de vraag of ze rekening houden met
dit effect, wordt echter minder eenduidig geantwoord. Een deel van de journa-
listen beschouwt het imitatie-effect als een weliswaar betreurenswaardig maar
onvermijdelijk gegeven, dat niet te voorkomen valt.
Dat bestaat nou eenmaal> dat imitatie-effect, ook bij andere zaken zoals
zelfdoding.
,,,dat is iets waar we principieel geen rekening mee kunnen houden, want
dan kunnen we niks meer opschrijven.
Niet publiceren om imitatie te voorkomen, gaat volgens deze journalisten te
ver. De journalist moet zijn informerende taak als 'berichtgever 5 boven alles
stellen. Doet men dit niet dan gaat dat ten koste van de relatie die de media
hebben met het publiek. Een van de journalisten kwalificeert deze band als
'een vertrouwensrelatie'. Die vertrouwensrelatie houdt volgens hem in dat
het publiek van een kraut of televisieprogramma ervan op aan moet kun-
nen dat zij berichten naar waarheid. (...) Als uitgangspunt vind ik dus dat
je dan maar op de koop toe moet nemen dat er een zekere voorbeeldwer-
king vanuit gaat, uiteindelijk is de betrouwbaarheid van het nieuwsmedi-
um primair. Burgers moeten weten dat het gebeurtl
In de ogen van deze journalisten is 'niet publiceren' over racistisch en ex-
txeem-rechts geweld, de enige manier om rekening te houden met het imitatie-
effect. Omdat ze dat een onaanvaardbare oplossing vinden nemen ze het risico
maar op de koop toe. Er zijn echter ook journalisten die op iets andere wijze
met het ongewenste imitatie-effect omspringen. Ook zij vinden dat niet publi-
ceren nooit de oplossing kan zijn voor het 'imitatieprobleem'. Toch zijn zij van
mening dat je wel met het effect rekening kan houden, zonder het beroep van
'berichtgever' te hoeven aantasten. Zo houden deze journalisten vaak scherp
in de gaten of een vermoedelijk extreem-rechtse aanslag wel 'serieus' te noe-
men is voordat ze erover publiceren. Imitatie-aanslagen worden beschouwd als
louter op publiciteit gerichte aanslagen, die niet verward mogen worden met
een (serieuze) racistische of extreem-rechtse aanslag,
(...) hoe serieus is de groepering die het opeist? (...) je wilt geen zieke grap
van een persoon uitzenden die een heleboel mensen schokt. We zenden het
wel uit als we het gevoel hebben dat daar een of andere 'grote* beweging
achter zit.
Tenslotte zijn er ook journalisten die van mening zijn dat met het imitatie-
effect niet serieus rekening hoeft worden gehouden omdat de meerderheid van
het publiek domweg niet tot navolging geneigd is.
Ik geloof niet dat gewone mensen die zich om wat voor reden dan ook aan-
getrokken voelen tot het gedachtegoed, door publiciteit mee gaan doen aan
geweldsaanslagen, Dat weiger ik te geloven. Het zullen de idioten zijn.
20 Media en racistische voorvallen
Deze karakteristiek van daders wordt echter wel genuanceerd door de feiten.
Die wijzen uit dat veel racistisch geweld juist gepleegd wordt door op publici-
teit gerichte mensen zonder enige racistische achtergrond of motivatie. 6 Zeker
bij imitatiegevoelige incidenten als bedreigingen, pogingen tot brandstichting
en bekladdingen, kan de 'gewone 5 jongen van om de hoek, uit verveling en op
het idee gebracht door de berichtgeving in de krant of op televisie, een mogelij-
ke imitatiedader zijn.
Het anticipatie effect
Naast het registreren van gebeurtenissen, wordt in veel gevallen door jouma-
listen ook nieuws 'gemaakt', Een journalist zegt hierover:
Elk medium probeert onderwerpen te creeren die anderen niet hebben (...).
Als je je ergena instort kom je altijd wel wat tegen, als je maar lang genoeg
zoekt. Gebeurt vandaag A, dan vraag je je af van 'nou wat zal er morgen
gebeuren' en daar ga je dan naar zoeken.
Veel aandacht in de media voor aanslagen in het buiteniand en ook aandacht
voor dramatische aanslagen, kan de verwachting wekken dat er een trend is
ingezet en dat er meer aanslagen op komst zijn. Zo werd de brandstichting in
het hms van de familie Kosedag in de Haagse Schilderswijk meteen in verband
gebracht met de aanslagen met molotovcocktails eerder die nacht op een mul-
ticultureel centrum en een Islamitisch jongerencentrum, eveneens in Den
Haag: 'Verband tussen brand met zes Turkse doden en aanslag onderzocht'. 7
Door de coincidentie van deze twee incidenten, ontstond de verdenking dat de
familie Kosedag het slachtoffer was geworden van een racistische aanslag. Dit
Ieidde tot veel beroering. De Turkse regering eiste een snelle opsporing van de
daders en stuurde een delegatie naar Nederland. Onderzoek wees uiteindelijk
echter uit dat de brand het gevolg was van een uit de hand gelopen familieru-
zie.
Op deze manier kan het gebeuren dat journalisten in bepaalde voorvallen meer
zoeken dan eigenlijk gerechtvaardigd is en dus de berichtgeving daaromtrent
overdrijven. Dit kan het imitatie- en het beloningseffect weer stimuleren.
De journalisten zijn ervan overtuigd dat een dergelijk anticipatie-effecl zieh
kan voordoen. Zeker door de aanslagen in Duitsland 8 zijn zij een stuk alerter
geworden ten aanzien van 'wat komen gaat'in Nederland. Wel hoeden de jour-
nalisten zich ervoor al te snel het etiket 'racistische' aanslag te geven aan inci-
denten die dat mogelijkerwijs niet zijn. Zoiets moet volgens de journalisten
eerst grondig worden uitgezocht. Bij de berichtgeving over de aanslag in de
Schilderswijk is die terughoudendheid inderdaad terug te zien. Via spreekbui-
zen die zich heel voorzichug uitlaten, zoals vooraanstaande politici, berichten
6 Bol & Wiersma, 1997: 81-82.
7 de Volkskrant, 27 maart 1997.
8 En Duitsland zijn de incidenten in Molln (brandstichting waarbij 3 doden vielen in
een Turks gezin, waaronder twee meisjes) en Solingen (brandbomaanslag op
Turkse familie, waarbij 5 doden vielen) de meest bekende racistische aanslagen,
die tot bijna symbolische betekenis in Europa uitgegroeid zijn.
Media en racistische voorvallen 21
de kranten van een mogelijke brandstichting (want zelfs dat was eerst niet ze-
ker) en van veron trusting 'Als er sprake is van een racistisch motief...'. 9
Tegenover deze voorzichtige aanpak staat een journalist die wijst op het gevaar
dat, wanneer men teveel rekening houdt met het anticipatie-effect, dit leidt tot
al te grate terughoudendheid bij berichtgeving over deze vormen van geweld:
...dan gaat het sluimeren als een veenbrand en dan wordt het iets dat in-
eens tot uitbarsting komt.
Het beloningseffect
De behoefte om op te vallen bij de media en J gezien' te worden in de maat-
schappij kunnen belangrijke motieven zijn voor het plegen van aanslagen op
migranten en asielzoekers. Publiciteit vormt voor de daders een 'beloning\ Er
zijn twee soorten motieven denkbaar om de gewenste beloning (publiciteit) na
te jagen, te weten: sensatiezucht en het streven naar de verbreiding van racis-
tische opvattingen.
Daders die vooral door sensatiezucht gedreven worden zijn meestal anoniem of
verschuilen zich achter namen als 'White Power'. Hun acties zijn niet zozeer
bedoeld om een racistisch standpunt kenbaar te maken, maar veel eerder in-
gegeven door verveling of sensatielust. Een goed voorbeeld hiervan is de
brandstichting in het huis van de organisator van de rouwmars voor het Turk-
se gezin Kosedag in de Haagse Schilderswijk, De brandstichting, waardoor het
gezin Kosedag zes leden verloor, vormde voor de 56-jarige Martin de G. aanlei-
ding een rouwmars op touw te zetten. De G. genoot klaarblijkelijk zo van de
media-aandacht die hij op de dag van de rouwmars kreeg, dat hij de volgende
dag brand stichtte in zijn eigen woning en zich als slachtoffer van rechts-
extrernisten voordeed. 10
ledereen die het maar horen wilde, vertelde hij 's ochtends om kwart over
vijf door een taxi te zijn afgehaald voor een optreden bij Ontbijt-TV. Dins-
dag was hij opnieuw in de media, maar nu werd alleen over hem gespro-
ken.
De G's motieven voor deze daad war en niet racistisch, maar de brandstichting
werd door velen wel als een racistische aanslag geinterpreteerd. Zo wekte zijn
daad veel angst bij allochtonen in die buurt. Een Turkse man die vlakbij De
G's huis woont zei kort na deze brandstichting: 11
Wie doet nu zoiets? Dit ia niet normaal. Nu ben ik echt bang geworden.
Sommige acties zijn wel doelbewuste pogingen om de aandacht te vestigen op
de racistische opvattingen van de dader(s). Daders zijn erop uit het publiek, en
met name migranten, te intirnideren en angst aan te jagen.
« Trouw, 28 maart 1997.
W de Volkskrant, 2 april 1997.
u de Volkskrant, 2 april 1997.
22 Media en racistische voorvallen
In 1993 kwamen de bewoners van de Veestraat in Tilburg in opsfand tegen de
komst van asieizoekers, die een huis toegewezen hadden gekregen in deze
straat. De bewoners besmeurden het huis met allerlei racistische leuzen, De
acties waren er met name op gericht om aan de gemeente een duidelijk signaal
af te geven, De media sprongen er bovenop en de straatbewoners kregen de
aandaeht die ze wensten.
In oktober 1997 werd een soortgelijke actie gevoerd door de bewoners van de
Hugo Verbiesthof in Den Bosch. Ook hier voerden de bewoners strijd tegen de
komst van een allochtoon gezin in hun buurt. De actie werd niet alleen be-
loond met veel media-aandaeht maar tevens met de terugtrekking van het ge-
zin. 12 Een herhaling van deze actie vond een paar weken later (wederom in de
Veestraat) in Tilburg plaats, waarschijnUjk gestimuleerd door 'het succes' van
de wijk in Den Bosch.
Het (onbedoelde) beloningseffect wordt door de meeste journalisten wel onder-
kend. Wederom zijn zij echter van mening dat niet publiceren geen geschikte
oplossing vormt voor het probleem.
Vaak zijn dingen te schokkend om het de rug toe te keren en er niet over te
schrijven. Hoe dan ook de betrouwbaarheid van bench tgeving is en blijft
het grootste goed.
Volgens een journalist is het voor het medium zelfs heel gevaarlijk om geen
aandaeht aan racistisch geweld te besteden. Wanneer niet zou worden inge-
gaan op een gewelddadig voorval van rechts-extremistische of racistische aard:
...dan telt heel zwaar dat je als krant bijna wordt verdacht van racistische
gedachten, juist omdat je er geen aandaeht aan zou besteden.
Toch houdt een aantal journalisten wel rekening met dit effect, namelijk wan-
neer zij er zeker van zijn dat zij door daders worden gebruikt als speelbal. Deze
overtuiging kan een reden zijn om niet te publiceren.
Als wij een tip zouden krijgen dat er 50 jongeren vertrekken naar Vlaande-
ren en dat ze wat van plan zijn, dan zulleri wij niet besluiten om met die
jongeren mee te trekken.
...het alleen op de publiciteit voeren van acties speelt bij de afweging toch
wel een rol.
Ook op andere manieren wordt met het effect rekening gehouden. Nieuwsfeiten
kunnen, volgens een journalist, vergezeld worden van achtergrondverhalen en
commentaren. Zo doet het Rotterdams Dagblad verslag van reacties van au-
tochtonen op een allochtone buurtgenoot in een artikel met de veelzeggende
kop: 'Racistische huurders moeten zelf opkrassen'. 13
Een andere mogelijkheid om het beloningseffect af te zwakken iigt in de stijl en
toon van de berichtgeving. Zoals een van de journalisten het verwoordt; '...met
12 'Buitenlands gezin ziet af van woning', Trouw, 13 oktober 1997.
«3 Rotterdams Dagblad, 15 oktober 1997.
Media en racistische voorvallen . ?3_
gepaste terughoudendheid schrijven'. De journalist bedoelt daarmee dat een
zaak niet uit zijn verband moet worden getrokken: ',..je moet geen sensatiever-
halen willen schrijven'.
Het rekruteringseffect
Het rekruteringseffect (media als onbedoeld wervingskanaal van nieuwe leden
en activisten van racistische organisaties) wordt over het algemeen niet als bij-
zonder groot getaxeerd. Bij de joumalisten heerst de gedachte dat het gaat om
slechts een kleine, selecte groep die gevoelig is voor dit effect. Vaak, zo denkt
men, zijn dat mensen die zich al tot dit soort groepen aangetrokken voelen en
zich vroeg of laat toch bij dergelijke organisaties zullen aansluiten.
...een gek die zich aangetrokken voelt tot geweld en die wil meedelen in de
euforie (...) die zal we] een stap in de richting zetten, maar daar kun je on-
mogelijk rekening mee houden!
Het effect wordt dan ook ads niet belangrijk genoeg beschouwd om er rekening
mee te houden > Temeer omdat het ongewenste rekruteringseffect ook een po-
sit ievc keerzijde kan hebben, volgens sommige joumalisten. Door publiciteit
over racistisch en extreem-rechts geweld kunnen ook meer bestrijders gere-
kruteerd worden. Bovendien worden de publicaties, volgens een journalist, ook
gebruikt door antifascistische groeperingen.
Versterking wij-gevoel en interne ontmaskeringseffect
De onderlinge banden tussen daders en leden van extreem-rechtse en racisti-
sche organisaties kunnen, met name door negatieve publiciteit, krachtiger
worden.
Een voorbeeld van dit effect is de aandacht die de media hebben gehad voor
extreem-rechtse gabbers. In 1997 publiceerde Schoppen een studie, waarin
onder andere de relatie tussen racistisch geweld en de 'gabbercultuur' aan de
orde kwam. Uit deze studie bleek dat, anders dan vaak gedacht wordt, slechts
een kleine groep gabbers zich inlaat met uitingen van racisme en geweld. Het
overgrote deel van de gabbers zijn op housemuziek georienteerde jongeren die
zich niet onderscheiden door politieke, dan wel racistische overtuigmgen. In de
berichtgeving over de studie van Schoppen is de relatie tussen gabbers en ra-
cistisch geweld echter sterk uit haar verband getrokken. Het reeds lang be-
staande beeld dat gabbers in het algemeen racistisch zijn domineerde de pu-
bliciteit. w Hoewel onjuist, heeft deze beeldvorming in de media niettemin
waarschijnlijk een versterkend effect gehad op het 'wij-gevoel' van die kleine
groep extreem-rechtse gabbers,
Bijna alle joumalisten hebben oog voor dit effect maar de meesten zeggen er
toch geen rekening mee te houden. Ten eerste wordt wederom als reden aan-
gevoerd dat wanneer je er rekening mee wilt houden (namelijk door geen /min-
der publiciteit!, dit ten koste gaat van de informerende taak van de media. Een
1 1
Zic bij voorbeeld da Voikskrant, 7 mei 1997: 'Racistisch geweld voorat afkomstig
uit gabberkringen'.
24 Media en racistische voorvallen
tweede reden die gegeven wordt om geen rekening met dit effect te ho u den, is
dat het als niet-bedreigend wordt gezien.
Ik denk toch dat dat wij-gevoel onder extreem-rechts nog niet zo groot is,
anders waren ze veel groter geweest {..,\,
Het effect wordt dus als gering risico ervaren maar tevens als een onvermijde-
lijk risico. Dat is eert derde reden waaiom vol gens sommige journalisten geen
rekening met dit effect gehouden kan worden. Leden van racistische organisa-
ties worden door deze journalisten beschouwd als personen die elke vorrn van
bedreiging aanpakken om hun 'wij-gevoel' te versterken.
Als Zij daar in hun ziekelijke geest een soort wij-gevoel aan willen ontlenen,
dan moeten ze dat vooral doen.
Tegen een wij-gevoel van volstrekt dolzinnige psychopaten, ja daar kan ik
niks tegen inbrengen. Je moet niet vergeten dat vreemdelingenhaat of anti-
semitisme voor zo'n onwaarschijnlijk groot deel een irrationeel gegeven is,
dat je die mensen niet Joint bestrijden met argumenten.
Ik denk dat die mensen psychologisch zo met elkaar omgaan dat ze uit al-
les die sterkte, dat wij-gevoel halen. Ik denk ook dat als ze verguisd worden
ze daar ook wel bij varen, daar zullen ze ook een theorie voor hebben,
Toch proberen sommige journalisten wel met het effect rekening te houden.
Dit kan gedaan worden door bij de keuze van onderwerpen of de manier van
berichtgeving zodanig te werk te gaan dat publiciteit juist afbreuk doet aan het
wij-gevoel, Deze journalisten zijn dus uit op het omgekeerde effect namelijk het
interne ontmaskerirLgseffect. Zij zijn van mening dat media-aandacht soms ook
een effectief beslrijdingsmiddel kan zijn.
Het verzwakt en ondergraaft hun 'wij-gevoel* juist. Zie de vele afsplitsingen
in de rechtse politieke hoek.
Door onthullende reportages en berichten kan het 'wij-gevoel' worden onder-
mijnd; de openbaamraking van gevoelige onderwerpen (ruzies, wangedrag,
sluimerende tegenstellingen) kan interne verdeeldheid en instabiliteit in de
hand werken. Enkele journalisten doen dat bewust,
Zeker, als je vindt dat de CD aandacht verdient dan moet je het vooral zoe-
ken in de vuiligheid zichtbaar maken en ook het geruzie in die partijtjes.
Dat doen we heel bewust.
Een laatste strategie die journalisten aandragen om het 'wij-gevoer-effect zo-
veel mogeMjk tegen te gaan, is daar zelf geen aanleiding toe te geven. Sommige
journalisten beschouwen de vijandige houding die sommige media aannemen
tegen rechts-extremistische groeperingen en hun aeries, op zichzelf als een
aanleiding voor de versterking van onderlinge loyaliteit. Een meer neutrale,
'professionele' houding bij de berichtgeving wordt om die reden dan ook door
hen bepleit.
Media en racistische voorvallen 25
...daarom ben ik er ook groot voorstander van om bijvoorbeeld net ANS
niet anders te behandelen dan een andere politieke groepering,
De haat jegens de media zit heel diep, Daarom kan denk ik dit haatgevoel
jegens ons wel bijdragen tot nun wij-gevoel. Je moet er zo koel mogelijk
mee om proberen te gaan, dat doen we naar ander partijen ook.
Versterking 'angstgevoelens'
Publiciteit over racistisch en rechts-extremistisch geweid in de media kan het
gewelddadige effect versterken; publiciteit kan gevoelens van paniek en angst
veroorzaken onder (potentiele) slachtoffers en daamaast ook onder hen die
zich identificeren met de slachtoffers. Angst en intimidatie onder allochtonen
is in veel gevallen precies wat daders met hun racistische acties willen berei-
ken. Tussen haakjes: gevreesd moet worden dat zij daarbij een aanzienlijke
kans op succes hebben. 15
De meeste joumalisten erkennen dat publiciteit kan bijdragen aan angstge-
voelens onder allochtonen en zij ervaren dit als een serieus probleem met ern-
stige consequenties voor met name de integratie. Men probeert dan ook doel-
bewust rekening te houden met dit effect. Volgens een journalist geldt wat dit
betreft een uitzondering op de regel dat je altijd ajles moet kunnen publiceren:
Die angst is iets wat uitermate betreurenswaardig zou zijn en ik vind dat
kranten hiervoor in dit geval een uitzondering zouden moeten maken, om-
dat volgens mij in dit soort gevallen een bepaalde terughoudende presen-
tatie van het relevante nieuws geboden is.
De joumalisten brachten een aantal 'gedragsregels' naar voren, die zij hante-
ren met het doel dit ongewenste effect zoveel mogelijk tegen te gaan:
berichtgeven zonder sensatie;
het nieuws zo zakelijk mogelijk brengen;
minder schrijnend en minder pijnlijk schrijven;
schokkende details weglaten wanneer deze voor een goed begrip van zaken
niet echt van belang zijn;
signaleren van de verontrusting bij allochtonen en daarover berichtgeven
op die manier dat welhcht meer angst onder allochtonen voorkomen kan
worden.
Over dit laatste merkte een van de joumalisten op: 'Publiciteit in de vorm van
reportages over de sfeer onder de getroffen allochtonen kan juist een hart on-
der de riem zijn voor die groep.'
Joumalisten kunnen een zeker evenwicht in de keuze van hun onderwerpen
aan proberen te brengen door niet alleen verslag te doen van racistische voor-
vallen maar ook te berichten over het oppakken van daders en over wat er zoal
tegen de daders en het racistische geweid wordt ondemomen. Het zal niemand
verbazen dat een bericht met als kop 'Ghanees voor tweede maal slachtoffer
15 Zie Van Donselaar, 1996.
26 Media en racistische voorvallen
skinhead' 16 meer angstgevoelens onder allochtonen oproept dan een bericht
met de kop 'Afzender dreigbrieven aan buitenlanders aangehouden". 17
Hef effect wordt dus onderkend en door de meesten als een probleem ervaren
waar rekening mee gehouden dient te worden. Toch zijn er ook journalisten die
menen dat publiciteit over racistisch geweld voor allochtonen ook positievere
effecten {attenderend, geruststellend, relativerend) kan hebben:
...aan de andere kant geldt ook een gewaarschuwd mens telt voor twee.
Ook de politic heeft onze publicaties zeer serieus genomen en is die jon-
gens in de gaten gaan houden.
...ik denk dat angst juist groter wordt door het ongrijpbare, door het niet
weten hoe en wat en hoe groot het is. Zo gauw het wat meer benoemd
wordt kan die angst concreter zijn en in veel gevatlen ook wat minder wor-
den,
2.2,3 Remmende effecten
In deze paragraaf zrullen de remmende effecten van publiciteit op extreem-
rcchts en racistisch geweld aan de orde komen. Welke visies hebben de jour-
nalisten op dit punt?
Het politieke mobilisatieeffect en het educatie-effect
Publiciteit kan van belang zijn bij het aan de kaak stellen van het probleem
van racistisch en extreem-rechts geweld en het zoeken naar oplossingen; zij is
bovendien een noodzakeiijke voorwaarde om het probleem op de politieke
agenda te krijgen, Veel journalisten zijn het met deze opvatting eens. Het aan
de kaak stellen van het probleem beschouwen zij als een belangrijke - zo niet:
de belangrijkste - taak van de media: '...dat vait wat mij betreft onder de in-
formerende taak van de pers en ook onder de controlerende taak', '...daar zijn
we voor!'
Een andere journalist stelt dat je een tegenmening moet laten horen, hetzij in
commentaren hetzij in analyses:
Je zult ook altijd zien dat geweld in een context geplaatst wordt en meestal
is die context er een van afschuw. (...) dat leidt tot discussie in die krant
over de legitimiteit van zo'n actie en meestal leidt dat tot afkeuring, dat
spreekt eigenlijk vanzelf.
Uit de antwoorden blijkt dat de journalisten vooral een maatschappehjke be-
wustwording van het probleem nastreven. Wanneer racistisch /extreem-rechts
geweld door publiciteit dan ook nog op de politieke agenda belandt is dat mee-
genomen. Een journalist vindt dat er in dit opzicht een actieve controlerende
taak is weggelegd voor de media.
16 Rotterdams Dagbiad, 27 november 1997.
17 NRC Handelsblad, 8 januari 1994.
Media en racistische voorvallen ±J_
Dat betekent dat als dit soort geweld zich voordoet en de autoriteiten geven
er blijk van dat ze slappe knieen hebben of makkelijk toegeven aan eisen
van daders of niet streng genoeg optreden, dan zie je dat de media daar
een rol hebben.
Tach wordt over het algemeen door de joumalisten geen onderscheid gemaakt
tussen het publiek bespreekbaar maken en het politick bespreekbaar maken
van het probleem. Voor hen gaat het erom het probleem maatschappelijk be-
spreekbaarder te maken. Politieke mobilisatie wordt daarbij in nauwe samen-
hang gezien met de mobilisatie van het publiek.
...publicatie over een probleem maakt die kwestie bespreekbaarder voor de
lezers. En dan niet alleen omdat hij veel informatie krijgt aangereikt, maar
ook omdat hij zijn eigen standpoint kan toetsen aan dat van de commenta-
ren in de krant. Registreren en het aanreiken van bouwstenen voor discus-
sies dat is wel belangrijk en daarbij kun je ook, en moet je ook denk ik als
krant stelling kiezen.
Dat joumalisten rekening houden met dit effect (het ter discussie stellen van
racistisch/extreem-rechts geweld) is voor de meesten vanzelfsprekend. Toch
moet er, naar hun oordeel, een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen
'puur informeren' en 'probiemen aan de kaak 1 stellen. Een van de joumalisten
zegt het als volgt:
...daarin moet je heel duidelijk nieuws en eommentaren van elkaar schei-
den. Je moet zo volledig mogelijk berichten en zo objectief mogelijk be-
richten. Ik denk dat het heel belangrijk is dat dat gescheiden blijft en ook
als zodanig wordt gepresenteerd.
Dit onderscheid tussen 'informeren' en 'probiemen aan de kaak stellen' is ook
van belang ten aanzien van het educatie-effect. Puur informeren he eft niet
zonder meer het e due atie- effect tot gevolg. Met het educatie- effect bedoelt
Bj0rgo dat het publiek op een zodanige wijze door joumalisten wordt geinfor-
meerd, dat halve waarheden of onwaameden worden rechtgezet. In dat opzicht
zijn zeker niet alle joumalisten 'educatief bezig. Lang niet altijd worden stuk-
ken geschreven of programma's gemaakt met het speciale doel om verkeerde
informatie 'recht te zetten'. Alle joumalisten stellen voorop dat een journalist
zo betrouwbaar en eerlijk mogelijk moet berichtgeven . Het educatieeffect is
vaak mooi rneegenomen.
...ik voel me niet geroepen om alles in de krant recht te zetten. Je neemt ze
serieuzer dan nodig. Je zet ze anders veel te veel op een voetstuk. We
schrijven wel de juiste feiten, maar niet per se als reactie op uitspraken
van de CD of CP. Anders maak je ze veel te belangrijk.
Wordt er wel rekening mee gehouden dan wordt dat gedaan door uitspraken
van extreem-rechtse partijen ter discussie te stellen in eommentaren. Ex-
treem-rechtse denkbeelden worden dan niet slechts weergegeven, maar ook
daadwerkelijk in twijfel getrokken of weerlegd.
28 Media en racistische voorvallen
Het sociale scaictie-effect
Joumalisten zouden, brjvoorbeeld door in hun berichtgeving de nadruk te leg-
gen op schokkende aspecten, de afschuw kunnen wekken van het publiek
voor de geweldplegers. Bovendien kan veroordelende en schokkende publiciteit
tot gevolg hebben dat de daders zich de emst van hun daden realiseren en op
die manier spijt krijgen of zich zelfs publiekelijk distantieren van wat ze ge-
daan hebben. Van de media gaat op dat moment als het ware een negatieve
sociale sanctie uit. Een aantal joumalisten is er wel van overtuigd dat dit om-
gekeerde beloningseffect zich kan voordoen, maar het is voor geen van hen iets
wat ze doelbewust proberen te bewerksteUigen.
Dat daders bewust worden van hun daden en wellicht spijt krijgen is een
mooi neveneffect, maar speelt bij de afweging om dit nieuws te brengen ab-
soluut geen rol.
De verslaggevende taak van de journalist blijft de boventoon voeren. Jouma-
listen willen niet graag patemalistisch overkomen.
Dat zijn dingen waar je je ook als verslaggever nou niet zo mee moet bezig-
houden. We zijn gewoon als een hondje dat langs de zijlijn loopt en als er
iets in het veld gebeurt dan slaan wij aan het blaffen en die signaalfunctie
die moet je wel heel serieus nemen.
De krant moet daders niet willen opvoeden, omdat dat gewoon haar taak
niet is; de krant is geen publieke gouvernante.
Het massamobilisaiie- en opsporingseffect
Met publiciteit over geweld kunnen joumalisten de publieke opinie zo be'in-
vloeden, dat mensen zich tegen racistisch en extreem-rechts geweld gaan af-
zetten, zij kunnen een tegenbeweging helpen mobiliseren. Daarnaast kan pu-
bliciteit de alertheid onder het publiek vergroten, wat kan bijdragen aan het
opsporen van daders,
De meningen van joumalisten over het massamobilisatie- effect zijn verdeeld.
De joumalisten die er wel rekemng mee houden, zien het als taak van de jour-
nalist om de publieke opinie op dit terrein te betnvloeden:
...dat is een van de redenen waarom we er toch wel over publiceren.
...bovendien denk ik dat publicitaire aandacht voor extreem gedrag van
neonazi's in het algemeen heel erg nuttig is, omdat Nederlanders niet van
neonazi's houden. Daar ben ik van overtuigd! Als je het publiek op derge-
lijke manier kunt laten zien om wat voor een vuiligheid het gaat, dat het
publiek er afstand van neemt, dan denk ik dat het een redelijk gunstige
werking kan hebben.
Het gevaar voor de samenleving dat uitgaat van racistisch en extreem-rechts
geweld wordt daar bij vaak als argument gebruikt. Middelen die de joumalisten
aandragen om het massamobilisatie-effect te bewerksteUigen zijn goed bear-
L'Limenteerde commentaren en uitvoerige analyses en achtergrondartikelen op
de opinierende pagina.
Media en racistische voorvallen
29
Onimuer i«ciHluirmd meiiwo Mibca imordnt; in Amslrtdam ^wtemnii'ilrecfi) tcgi-n h*1 ItrcnciiKUd racism* in Nokrtand- Z1J xxnJcn fato\ i
nq dr \ 1 -),litl Krtwln Ihiinmrijir. n AnlilliuiuM jmiecb die door «ti letftijdtieniinl fc dwodsestok™ uir ramlh-rlw molic.cn, (Fnln Anefol
Duizenden betogers tegen toenemend racisme
\hmi ccn unxcr n-dm fourth
AMSTERDAM, 2*> aug. Ongcvccr /tvcndui?.cnd
mensem hcbberi lalenJagmitfafeg gcdcmonstrecrd icgen
Iil-l lijfinjiiiL-nd rtwismc in Nederl.mii A.inleiding voor
dew bcliiging was de tucwrd op de 15-jarigt Kerwin DuSfr
meijcr. ecu Antifliaanst jongtri d'te vorige week rjtur&jg-
nachl un racistische mottcven werd doodgcsloken door
ecu leeftijdgcnuol.
|3,: Lb;m.nr.1rjlic wai cen span-
toon imiiiatict na ccri «cf grout
aanutl otfymiSfltio van AntiHm-
nen, buiu-nljimhe werkneiners en
SuiUjf liners, en werd orrdcrkicund
door aIIc politicks pariijcli nil de
AmslcrdfliTlW scinM-nlcrjiil
Dc »clu|jinjt Ifiid l«!l kuraklcr
van ecu stiller tocht De emolica
dfeigden tieJi even it dm laden
n>en ecu UictcIniuwci- Inj Iil-l
Muntplcin prov«crernlt raei-m-
Khfe nrimeikingGn Tmuikte *tan bet
ydrcs van dc hng^komende beu>-
gere. OrjuiTitsalorcn en piiiiic »i»
len cicalatit tc yoorfcomen
TV derrxKtsuiitjc wc-rd
ten dooj ecu frikEEiifcMjiit; bip dc
DekwerkcT up ha. Jonas Diai£]
Mcijcrplsin Dsam werd under an-
deren net woorct gc-yuetd door dc
Amstcrdam&e ntUtoodtr W I i
iy. die naiRfni. Iicl cdlcge un li
en U /ijn acticve sieun locf-cade
mn dc >triid ic|ic.n rftc£btte, ttts>
erisrnc en antifccmitlsmc Kd a/e-
iiiccnii-bCNiuur heeft dc Mrlo|»
verklaard .utn hd racismc. itduf
LllS
De plceguitder van Kctwui
Duinrnnjcr nep 111 red tm gtU
dcis lL*e\pr.i4k uj> Win ?f! ,iu|.Mlsllm
mli Ec rucpern eoc niiliunnlc prcicsi'
d.ig lower* nwUnw
Sprckc™ en cvgaaituonn let-
den cr dc nudiuk op dai dc moofd
nicl allccn kufi wurdtrt ItKjsc-
ichrcven Mil dc "dujnheid" i-an
dc dadec rut.!-, dc pdlhie luue-
retrdc. Bthatvc dc dsder — bij
vcrkijiirili' U /ijn jKniiiic dal
Kcrwm ..die nikker. hem ne«
unkeck" — vrerd auk lial onuit-
gespraken racisme tn br(der«
Irmy ,ijm^tklLi.ii;d
TaxicbaufTeur
Voond de taflich^nlTcur, die
Wtrigonk dc /rtuitr jttwuridc Kcr-
win 0u i ecu ziektn-
Kub, 14 vcrvo&icn, trfcldal hij ^eeii
■i in «jn »<igen" wdde,
werd fchckcltt „Nka elkc >kin
head (de dftdn. die Inmiddfl)
hccfl bekend, klrcddc rich itl* dc>
/e groep jongcrcn) i^ racist, nicl
MChaufreitr b racbrt, mo
ulkc rVedcrijindeT la nicist/' I'Ocg-
dt A. Petersen van hel Antilliaan-
. iicatitccnlrum eraan tue.
Dc manifniUIIic bii de DofrwtT-
ker onutardde <ip de vulreep on en
■■■iX'i lid pAliiim in poliEicke
M-htkltwli]cn ius»n v.xn- en le-
^enivtanders v:in dc Surin^KHM
IctgarioUei Desi Bottlcnse, (ocn
ten w^xirdvocrdcr van dc l.iga
1 t!«,ij!ll^i; p;i5ri[i11*-ii ;..m
een lonpraik. tn.-j.-un Dc H-rctk-
ilcr van dc Luwn. van oorjpfong
cen maotsiiicfie tn-gntiisiuic. art-
imiit hem up ciftn ge/dg hci
w*Kd IX spreker vjm de liga up
iijn bcuil nin^ crtot uvcr dc Surv
nanicrs in hct imbiick wtenimieT
le fuwrfnifcrcn
NRC Handelsblad, 29 augustus 1983.
30 Media en racistische voorvallen
Aan de andere kant zijn er ookjoumalisten die het juist helemaal niet als taak
zien om dit effect na te streven. Zij zien het vaak als een prettige bijkomstig-
heid dat mensen zich door publiciteit meer tegen deze voraien van geweld
kunnen gaan verzetten maar richten hun berichtgeving daar niet doelbewust
op in.
Het is in de eerste plaats natuurlijk je werk als journalist om de feiten op
tafel te brengen, dat anderen dat aangrijpen om zich tegen die lui te verwe-
ren en te verzetten, dat kan ik alleen maar prettig vinden.
Een journalist ziet het zelfs als ronduit verkeerd om dit te doen, Volgens hem
ben je dan bezig een pamflet te raaken of zelfs bezig beleid te vormen: 'Ieder
moet zijn conclusies voor zichzelf trekken.'
Een groot deel van de journalisten denkt wel dat publiciteit kan bijdragen tot
het opsporen van daders (opsporingseffect) maar houdt hier nauwelijks tot
geen rekening mee.
Bij het publiek kan het natuurlijk altijd, mensen horen erover door de pu-
bliciteit en gaan als speurders aan de slag, maar het is een onbedoeld ef-
fect, daar denk je verder niet over na.
Voor enkele journalisten geldt zelfs dat het opsporingseffect bij hun werk ook
geen punt van overweging mag zijn. Het is niet de taak van journalisten om
het publiek aan te zetten tot het opsporen van de daders, dat is tenslotte de
taak van politic en justitie, Zo kun je volgens een van de journalisten zelfs
vraagtekens zetten bij het publiekelijk opsporen van daders '...want eigenlijk
zijn de daders, juridisch gesproken, natuurlijk verdachten en je moet wel erg
oppassen om een jachtstemming te creeren'. Volgens hem is het dan ook niet
in het belang van de rechtsstaat.
De relatie tussen politie/ justitie en de media karat in de uitlatingen van de
journalisten overigens wel aan de orde. Sommige geinterviewden wijzen op een
zekere wisselwerking, waarbij politie en justitie vaak een belangrijke bron van
informatie zijn voor journalisten en journalisten op hun beurt weer tips kun-
nen geven aan politie en justitie. Een journalist wijst crop dat, afhankelijk van
wat er is gebeurd, het medium soms gericht het verzoek van de politie krijgt
ora het publiek te benaderen.
Het opsporingseffect is dus wel aanwijsbaar. Zo stelt een van de journalisten
dat het de taak van de journalist is om speciale aandaeht aan dit soort inci-
denten te geven door middel van publiciteit.
Door er op die manier aandaeht voor te vragen, of voor te eisen, zorg je er-
voor dat er ook adequaat opgetreden wordt of dat er dingen tot op de bo-
dem uit worden gezocht, daarin spelen de media een hele cruciale rol.
Het externe ontmctskeringseffect
Van een extern ontraaskeringseffect is sprake als berichtgeving over de be-
trokkenheid van racistische organisaties bij geweld s aan slagen, potentiele aan-
hangers afschrikt om lid te worden of om op de partij te stemmen. Bijna alle
journalisten onderkennen dat hun werk dit effect kan hebben.
Media en racistische voorvallen 31_
Het meest gebruikte voorbeeld dat zij ter illustratie aanhalen is de Graman-
affaire. In het televisieprogramma Deadline (TROS, 29 april 1994} werd een re-
portage van de journalist Van Hout uitgezonden, waarin Yge Graman zelf
(toentertijd voorzitter van de CD-fractie in Amsterdam) voor de verborgen ca-
mera vertelde over zijn betrokkenheid bij een racistische geweldpleging in het
verleden. Het onthullen van dit schandaal in een goedbekeken televisiepro-
gramma zou volgens vele journalisten de Centrumdemocraten bij de verkiezin-
gen de das hebben omgedaan.
Dat is ook gebeurd bij die Graman, daar zijn ontzettend veel mensen afge-
haakt, Ik denk dat in die gevallen publiciteit een geweldige rol heeft ge-
speeld en met name dan televisie,
Ja, ik zie wel een verband tussen de negatieve publiciteit voor de CD en de
uitslag bij de verkiezingen.
Een journalist is het hier niet mee eens. Volgens hem zijn de 'klappen' voor de
CD, waar veel andere journalisten van spreken, niet erg groot geweest:
...van een naar drie zetels in de kamer, ondanks die reeks van onthullin-
gen die gedaan zijnt (...) en ook in Amsterdam hebben ze het prima gedaan.
(...) die Dales-affaire heeft volgens mij de grootste klap aan de CD toege-
bracht en niet de verhalen van de Van der Plassen en Gramannen in deze
wereld. Ik heb niet kunnen ontdekken dat die affaires hun gezag en invloed
ondermijnen.
Toch werkt deze journalist wel bewust aan de ontmaskering van de verschil-
lende partijleden. Net als veel anderen is hij van mening dat het publiek moet
weten met wat voor mensen zij hier te maken hebben.
We hebben de gemeenteraadsleden van Amsterdam, Rotterdam en Den
Haag in kaart gebracht en hoezeer die mensen niets gepresteerd hebben de
afgelopen vier jaar.
Ook het racistisch gestemde citaat kan niet mooi genoeg zijn. Ik moedig
hem hijna aan door mijn vraagstelling om er nog eens een schepje bovenop
te doen am nog eens lekker tot uitdrukking te laten komen hoe vuil, vies
en gemeen, onderkruiperig je wel niet bent.
Dit blijven center strategieen waarbij niet het extreem-rechtse geweld en de
achtergronden daarvan centraal staan, maar het extreem-rechtse gedachte-
goed, Voor onthullingen over racistisch en extreem-rechts geweld, zo zegt een
journalist, is de onderzoeksjoumalistiek het aangewezen instrument.
Wij hebben niet de ruimte qua mensen om vrij uitgebreid aan onderzoeks-
joumalistiek te doen (.,.). Maar als we inderdaad van betrokkenheid bij ge-
weld saanslagen af zouden weten dan springen we er natuurlijk zo boven-
op.
Waar mogelijk zullen de meeste journalisten de 'vuiligheid 1 van racisten en
rechts-extremisten en hun organisaties (dus ook de betrokkenheid bij ge-
32 Media en racistische voorvallen
weldsaanslagen) zichtbaar proberen te maken. Volgens een journalist moct je
dat zekcr niet al te 'opvoedkundig' doen.
De lezers zijn volwassen mensen die zo'n krant nemen era hun eigen opinie
makkelijker te kunnen vormen, Het is onze taak om dat proces te verge-
makkelijken door relevante informatie aan te dragen.
Belangrijk blijft voor de meeste journalisten dat de feiten op tafel moeten wor-
den gebracht. Wanneer die feiten betrokkenheid van politic! bij extreem-rechts
geweld onthullen, hebben deze nieuwswaarde en zullen ze zonder meer in de
publiciteit gebracht worden.
2.2.4 Overige effecten
Tijdens de gesprekken met de journalisten vroegen we welke effecten zij in de
aangepaste typologie van Bjorgo gemist hadden. Dat leverde een extra effect
op: het underdogeffect, dat door verschillende journalisten naar voren werd
gebracht.
Het underdogeffect
Veel negatieve publiciteit over racistisch en extreem-rechts geweld en het stel-
selmatig 'criminaliseren' van racistische en extreem-rechtse organisaties kan
leiden tot een omgekeerd onthullings effect, waarbij de extreem-rechtse groepe-
ringen in een martelaarsrol terechtkomen en op die manier meer sympathie
van het publiek krijgen, aldus een aantal journalisten.
Het "underdogeffect' kan met name optreden wanneer er sprake is van misin-
terpretatie van geweldsaanslagen. Bij een dergelijke 'misinterpretatie' gaat het
erom dat de media een aanslag verkeerd interpreteren en ten onrechte aan
'extreem-rechts' toeschrijven. Dit 'vingerwijzen' van journalisten naar rechts-
extremistische organisaties kan als een boemerang werken op het moment dat
blijkt dat zij de 'verkeerde' als schuldige hebben aangewezen. Dit kan leiden
tot een 'underdogeffect', waarbij de rechts-extremistische organisaties de 'ge-
beten hond' zijn en de media de rol van 'agressor' krijgen toebedeeld. Op die
manier kan het publiek meer sympathie krijgen voor dergelijke extreem-
rechtse organisaties en wordt het vertrouwen in de media geschaad,
Als je dus dat soort dingen toeschrijft aan een bepaalde club of partij, dan
moet je dus later ook het tegendeel bekennen. Dat heeft een gunstig effect
voor de beweging, Ze hebben dan zoiets van *zie je wel, iedereen wil ons
pakken, Ze geven ons allemaal de schuld, zie je wel dat ze liegen!' Het komt
in dit veid nog aJ eens voor en elke zaak die ze dus verknallen, dat is alle-
maal in het voordeel van die partijen.
Voorbeelden die hier het meest worden aangehaald door de journalisten zijn
het Jules Croiset -incident (acteur die zijn eigen 'ontvoering' door neonazi's in
scene had gezet) en het Auschwitzmonument-incident (vernieling van het mo-
nument door een ex-glaswerknemer in een 'overspannen' bui). Daarnaast wor-
den ook voorbeelden van allochtonen genoemd die hun eigen bezittingen ver-
nielen of zichzelf verminken onder het mom van 'extreem-rechtse aanslag 3 .
Media en racistische voorvaUen 33
Voorzichtigheid is de enige manier om dit effect te voorkomen. Goed je bron-
nen nagaan en niet te vlug een edket opplakken. De meeste journalisten zijn
door schade en schande tot dit inzicht gekomen.
Wij zijn wel vaak op onze neus gevallen, bijvoorbeeld bij het Auschwitzma-
nument, Dan maak je bij de mensen natuurlijk ook niet zo'n beste indruk.
Het is een afschuwelijke afgang van de pers. Daar word je natuurlijk wel
een stiik voorzichtiger van.
Bij het Auschwitzmonument had ik meteen zoiets van 'dat is iets heel an-
ders, dat is geen extreem-rechtse aanslag!' Ik ben achterdochtig geworden
door Jules Croiset, omdat hij niij ook genaaid heeft. Je moet dus enorm
oppassen! Sindsdien wil ik eerst bewijzen voordat ik weet of het echt zo is.
Het kan ook gebeuren dat journalisten zo belust zijn op een onthulling
(schandaal) , dat de berichtgeving enigszins verdraaid wordt. Een van de jour-
nalisten zegt daar het volgende over: 'Te gemanipuleerde berichtgeving onder-
mijnt de vertrouwensrelatie tussen medium en publiek.' Volgens een andere
journalist brengt dergelijke manipulatie van berichtgeving eerder de journalist
dan de extreem-rechtse partijen schade toe, Behalve voorzichtigheid is dus ook
zakelijkheid in de berichtgeving geboden om het underdogeffect te vermijden.
2.3 Slot: conclusies en discuss ie
De meeste journalisten onderkennen dat publiciteit over racistisch en ex-
treem-rechts geweld zowel stimulerende als ook remmende effecten kunnen
hebben.
Op basis van de antwoorden van de journalisten blijkt het zinvol, naast de in-
deling van de verschillende effecten in stimulerende en remmende, ook een
onderverdeling in bedoelde en onbedoelde effecten te maken. Alle racistisch en
extreem-rechts geweld stimulerende effecten worden door de journalisten be-
schouwd als onbedoelde neveneffecten van publiciteit. Geen van deze effecten
wordt door de journalisten beoogd bij de berichtgeving over extreem-rechts
geweld. Dat een effect onbedoeld is wil echter niet zeggen dat er geen rekening
mee gehouden kan worden. Zeker wanneer deze effecten door journalisten als
'zeer kwalijk' worden gezien, kan of zal geprobeerd worden met deze nevenef-
fecten rekening te houden.
Zo blijkt uit het onderzoek dat een meerderheid van de ondervraagde journa-
listen waakt voor het optreden van het beioningseffect en het 'versterking van
angstgevoelens onder allochtonen'-effect. Om deze effecten zoveel mogelijk in
te perken wordt niet de strategic doodzwijgen toegepast (vanwege de strijdig-
heid met de informerende journalistieke taak) maar liever een strategic van
zorgvnldige en behoedzame verslaggeving. Zeker het beioningseffect vereist
zorgvuldige verslaggeving waarbij de journalist goed moet nagaan of hij 'ge-
bruikt' wordt. Wanneer blijkt dat het gaat om een louter op publiciteit gerichte
aanslag, kan overwogen worden er niet of nauwelijks aandacht aan te beste-
den. Behoedzaamheid is volgens de journalisten ook geboden om de verster-
king van angstgevoelens onder ailochtonen tot een minimum te beperken.
Schokkend nieuws als een extreem-rechtse aanslag dient niet op een sensatie-
34 Media en racistische voorvallen
beluste manier in tie publiciteit te worden gebracht. Voorzichtigheid en terug-
houdendheid bij het pubkceren worden gezien als de methoden om met derge-
lijke onbedoelde effecten rekening te houden.
Een onbedoeld effect waar journalisten zeggen ook bedacht op te zijn is het
'underdogeffect'. Als gevolg van veel negatieve publiciteit zouden daders en ra-
cistische organisaties een martelaarsrol kunnen krijgen en dat kan leiden tot
sympathiegevoelens bij het publiek. Dit effect staat niet vermeld in de typologie
maar kan daaraan op grond van de uitkomsten van de interviews worden toe-
gevoegd. Waar men in dit verband vooral voor zou moeten waken is het ver-
keerd interpreteren van een aanslag en er ten onrechte het etiket 'extreem-
rechts' op te plakken, aldus de ondervraagde journalisten. Wanneer de jour-
nalistieke fout aan het licht komt, werkt dat het optreden van het underdog-
effect in de hand, zo meent men. Bovendien ondermijnt dit het vertrouwen in
de media. Dit willen journalisten kost wat kost voorkomen.
Veel minder rekening wordt gehouden met het eveneens onbedoelde imitatie-,
rekrute rings-, antieipatie- en 'versterking van het wij-gevael'-effect. De journa-
listen zien het als een onmogelijke taak om dat te doen, omdat dat zou beteke-
nen dat er geen of aanziehlijk minder aandacht aan racistisch geweld besteed
zou moeten worden. Dit middel beschouwen zij als erger dan de kwaal. Zeker
het rekruterings- en het 'wij-gevoel'-effect zijn in de ogen van de meeste jour-
nalisten maar op een kleine groep extremisten van toepassing.
Verder blijkt dat, ondanks de negatieve houding van de meeste journalisten
jegens racistisch en extreem-rechts geweld, zeker niet alle remmende effecten
ook door de journalisten bewust nagestreefde, bedoelde effecten zijn. Een
aantal remmende effecten kan zich volgens de journalisten weliswaar voor-
doen, maar zijn en blijven neveneffecten waar men geen rekening mee houdt
bij de berichtgeving (het is eerder mooi meegenomen). Dit geldt met name voor
het sociale sanctie-effect, het politieke mobilisatie-effect, het op sporings effect
en het educatie-effect.
Wat het politieke mobilisatie-effect betreft geldt dat journalisten wel van me-
ning zijn dat het racismeprobleem in de media aan de kaak dient te worden
gesteld. Ze voelen zich echter niet direct geroepen om het probleem op de poli-
tieke agenda te krijgen, dat is een indirect effect van het maatschappelijk er-
kermen van het probleem en aan dat laatste kunnen de media een bijdrage le-
ver en,
Alle bedoelde effecten zijn automatisch effecten waar bewust rekening mee
wordt gehouden. Zo is het net genoemde signaleren van het probleem voor een
meerderheid van de journalisten een belangrijke taak. Niet alleen bij het maat-
schappelijk bewustmaken en ter discussie stellen van het probleem maar ook
bij het rnobiliseren van het publiek om zich meer tegen deze vormen van ge-
weld af te zetten (massamobihsatie effect), zien journalisten een taak voor
zichzelf weggelegd. Een klein aantal journalisten gaat nog verder en richt zich
doelbewust op de ontmaskering van daders en extreem-rechtse (gewelddadige)
organisaties. Door met behulp van publiciteit ruzies binnen dergehjke organi-
saties te ontlokken, werkt men doelbewust aan het interne ontmaskeringsef-
fect. Met het externe ontmaskeringseffect wordt met name rekening gehouden
rond verkiezingen. Een manier waarop dat gedaan wordt is extreem-rechtse
politici en partijen juist in deze tijd te criminaliseren. In het volgende hoofd-
stuk zullen we hier uitvoerig op terugkomen.
Media en racistische voorvallen
35
Geven we beide ordeningen van de effecten (stimulerend versus remmend en
bedoeld versus onbedoeld) in een schema weer, dan levert dat het volgende
resultaat op. De vetgedrukte effecten zijn effecten waar journalisten het meest
rekening mee zeggen te houden.
Stiinulerende effecten
Remmende effecten
Bedoelde effecten
■ 'mobiiisatie politiek'-
efTect (indirect)
• massamobilisatie effect
• intern en extern ontmas-
keringseffect
Onbedoelde effecten
• imitatie-effect
• beloningseffect
• anticipatie-effect
• rekruteringseffect
• versterking *wij-gevoer
(rechts-extremisten) effect
• versterking 'angstgevoel'-
e fleet
• underdogeffect
• sociale sanctie -effect
• intern en extern ont-
maskeringseffect
* opsporingseffect
* educatie-effect
Wanneer we de meningen van de journalisten over alle verschillende effecten
bekijken dan zien we dat bepaalde effecten beiangrijker worden geacht am re-
kening mee te houden dan andere. Voorop staat dat de journalist moet be-
richtgeven. Geen aandacht besteden aan racistisch en extreem-rechts geweld
om op die manier geweld stimulerende effecten te vermijden, is taboe. Wat dat
betreft worden de diverse benoemde effecten van ondergeschikt belang gevon-
den.
Naast een aantal bedoelde effecten, zijn de meeste effecten onbedoeld, Enkele
van die onbedoelde effecten worden door de journalisten in die zin serieus ge-
nomen, dat men ze door extra voorzichtigheid bij de berichtgeving zoveel mo-
gelijk poogt tegen te gaan .
Journalisten houden bij hun werkzaamheden met de volgende (bedoelde en
onbedoelde, stimulerende en remmende) effecten rekening:
• het mobilisatie van de politiek effect (indirect) ;
• het massamobilisatie-effect;
• het beloningseffect;
• de versterking van het 'angstgevoel'-effect;
• het underdogeffect.
Extreem-rechts en racistisch geweld moet volgens de meeste journalisten wor-
den onderkend als een maatschappelijk probleem, dat serieuze discussie en
een plaats op de politieke agenda verdient. De media kunnen hieraan met be-
36 Media en racistische voorvallen
richtgeving over dit verschijnsel een bijdrage leveren. De publiciteit mag echter
niet van dien aard zijn dat het een podium biedt aan daders van racistisch ge-
weld en aan racistische organisaties. Ook mag de publiciteit niet van dien aard
zijn dat zij (potentiele) slachtoffers onnodig kwetst en paniek en angst onder
allochtonen kan versterken. Nieuws over racistisch en extreem-rechts geweld
dient 'met gepaste terughoudendheid' te word en behandeld.
Media en racistische organisaties ±L
3 Media en racistische organisaties
3.1 Inleiding
Alvorens op het onderwerp van dit hoofdstuk in te gaan zal in de vorm van een
beknopte kroniek aandacht worden besteed aan het verschijnsel racistische,
extreem-rechtse organisaties in Nederland. De aanleiding hiervoor zijn de in-
grijpende veranderingen die het extreem-rechtse politieke bedrijf heeft onder-
gaan, onder andere door de verkiezingen van 1998,
Eind 1997 trok de fractie van de Centrumdemocraten in de Tweede Kamer op
diverse manieren de aandacht. Bij het kamerdebat over de varkenspest, vlak
voor het kerstreces, liepen op de ptiblieke tribune de gemoederen zo hoog op
dat de voorzitter zich genoodzaakt zag de vergadering te schorsen voor een
ontruiming. Terwijl de politie de opstandige boeren van de tribune verwijderde
riep CD-leider Janmaat hen vanuit de zaal toe in opstand te koraen. Het zou
hem later op een berisping komen te staan. Eveneens in december overleed
het CD-fractielid Zonneveld; hij werd opgevolgd door Elsthout, die toentertijd
lid was van de Haarlemse gemeenteraad en van de Provinciale Staten van
Noord- Holland. Janmaat werd in december in hoger beroep (Gerechtshof Am-
hem) veroordeeld wegens uitlatingen tijdens een demonstrate in Zwolle in fe-
bruari 1996,
Het voorjaar van 1998 stond voor de CD (en de andere extreem-rechtse partij -
en) in het teken van de komende gemeenteraad s- en Tweede Kamerverkiezin-
gen. De partij kampte met een tekort aan kader en werd bovendien gecon-
fronteerd met het probleem van een verhoogde drempel voor verkiezingsdeel-
name. Door een wijziging in de Kieswet is het vereiste aantal ondersteunende
handtekeningen voor kandidatenlijsten vergroot. Slechts weinigen zijn bereid
een extreem-rechtse pohtieke groepering openlijk te steunen door plaatsing
van een dergelijke handtekening. Bovendien wezen opiniepeilingen uit dat de
verkiezingsaanhang van extreem-rechts in vergelijking met het vorige verkie-
zingsjaar (1994) drastisch was verminderd. De CD deed in minder gemeenten
mee en wist slechts een raadszetel te behalen (in Schiedam). In de aanloop
naar de Kamerverkiezingen vormde de handtekeningeneis voor de CD zo'n ob-
stakel dat de partij in twee van de negentien kieskringen niet aan de vereisten
voor deelname kon voidoen. Uiteindelijk kwam de partij uit op 0,6% van de
stemmen en dat was slechts enkele honderden van procenten tekort voor een
zetel. De CD verdween uit het parlement,
Uit een scheuring van de Centrumpartij'86 - eind 1996 begin 1997 - ontstond
de partij VolksNationalisten Nederland (VNN). Met de CP'86 is het sedertdien
bergafwaarts gegaan door - onder andere - leegloop, bestuurhjke chaos en fi-
nanciele problemen als gevolg van de vele processen waar de partij in verwik-
keld was geraakt. Bovendien werd de CP'86 meer en meer in haar legale be-
staan bedreigd. Tijdens een Kamerdebat op 30 oktober 1997 maakte minister
Sorgdrager van Justitie bekend dat het Openbaar Ministerie (te Amsterdam)
was verzocht een verbodsprocedure tegen de partij te starten. Alle zetels die bij
38 Media en racistische organisaties
de gemeenteraadsverkiezingen van 1994 door de CP'86 werden behaald zijn
door de partij verloren. Daarbij heeft niet alleen de afwijzing door de kiezers
een rol gespeeld, maar ook de verzwaarde handtekeningeneis. Deze factoren
hebben ook de VNN parten gespeeld: ondanks verwoede pogingen om haar
naarasbekendheid te vergroten slaagde deze partij er niet in een raadszetel te
behalen, Het Nederlands Blok daarentegen wist de raadszetel in Utrecht te be-
houden en zich daarmee als enige extreem-reehtse partij te handhaven op het
electorale niveau van 1994.
Relatief veel (publicitaire) aandacht is uitgegaan naar de kleine groep radicale
rechts-extremisten rond Glimmerveen, Kusters en Homan, onder andere naar
aanleiding van een bijeenkomst in Rotterdam in november 1997, waar drei-
gende, racistische uitingen werden gedaan. Deze diffuse groep rechts-extre-
misten had zich min of meer verenigd in de Nederlandse Volks-Unie. Met het
oog op de raadsverkiezingen werd aan de NVU een formelere grondslag gege-
ven (o.a. door inschrijving bij de Kamer van Koophandel), Het partijtje deed
mee in Arnhem en Den Haag en kreeg een paar honderd stemmen.
Extreem-reehtse politieke partijen (met uitzondering van het kleine, lokale Ne-
derlands Blok) hebben bij de twee verkiezingen In 1998 een zware nederlaag
geieden. Mede daardoor ontstond in het extreem-reehtse veld een chaotische
en crisisachtige situatie. De CD verloor haar prominente positie en Janmaat
leek tegenstrijdige signalen uit te zenden: de handdoek in de ring gooien of op
een nieuwe manier doorgaan. De CP'86 raakte verder in de versukkeling en de
leegloop strekte zich voor de zomer van 1998 ook uit tot het bestuurlijke ni-
veau. De VNN kondigde een soort still e periode af, waarin men zich intern zou
bezinnen op de vraag: hoe nu verder? Daarbij leek zich ook de Nederlandse af-
deling van het Belgische Voorpost te willen laten betrekken,
Om tot meer eenheid van de Nederlandse extreem-reehtse formaties te komen
werd een aantal vergaderingen belegd. Deze hadden vooralsnog niet het be-
oogde resultaat. Integendeel, enkele deelnemers aan dit overleg richtten in juli
1998 een nieuw partijtje op, maar het draagvlak voor dit onbekookte initiatief
bleek klein te zijn zodat eerder een stap terug dan vooruit is gezet. Niettemin
kwam het in oktober 1998 tot een verdere uitbouw van de partij die inmiddels
Nieuwe Nationale Partij was genaemd. Het ledencongres van de VNN besloot
op 17 oktober 1998 met de NNP te fuseren, of beter: daarin geheel op te gaan.
De NNP is dus te beschouwen als een voortzetting van de VNN, waarbij zich
ook enkele oud-CD'ers en polibek 'dolenden' hebben gevoegd. De partijvoor-
zitter, Peree, was eerder voorzitter van de CP'86. Volgens eigen opgave zou het
ledental van de NNP 150 bedragen.
In de nazomer van 1998 was de situatie in extreem-reehtse gelederen bovenal
chaotisch en onoverzichtelijk, Het Nederlands Blok lijkt zich afzijdig te hou-
den. De koers van de Centrumdemocraten is nog niet uitgekristalliseerd. Eind
augustus 1998 werden activiteiten ondemomen om een nieuwe partij te stich-
ten: de Conservatieve Democraten. Waarschijnlijk is deze actie mede ingegeven
door het streven de partij te ontdoen van smetten, zoals de veroordeling we-
gens racisme. Of deze nieuwe 'CD' de oude 'CD' geheel zal vervangen moet nog
duidelijk worden. De nieuwe partij (Conservatieve Democraten} heeft zich voor
inschrijving tot de Kiesraad gewend, maar de oude is nog niet opgeheven en in
de berichtgeving aan de leden is over een dergelijke stap tot dusverre met geen
woord gerept.
Media en racistische organisaties 39
Vooralsnog kunnen we vaststellen dat er zowel sprake is van een tendens tot
verdere versplintering als ook van pogingen ora tot een grotere eenheid te ko-
men. Op 18 november 1998 werd de Centrumpartij'86 door de Amsterdamse
rechtbank verboden. Door dit verbod zullen de Nederlandse extreem-rechtse
groeperingen vermoedelijk nog meer onder druk komen te staan, De ervaring
heeft geleerd dat dergelijke pressie niet alleen van invloed is op de partij in
kwestie, maar ook op verwante groeperingen. Extreem-rechtse partij en plegen
nu eenmaal de grenzen van het toelaatbare af te tasten. Door een (dreigend of
daadwerkelijk) verbod worden deze grenzen verlegd in het nadeel van extreem-
rechtse groeperingen die zich opnieuw moeten orienteren op de vraag hoever
zij precies kunnen gaan zonder ook in de gevarenzone te komen, De noodzaak
van een nieuwe koers kan maar al te gemakkelijk leiden tot grote onderlinge
meningsverschillen waardoor de reeds bestaande tendens tot versplintering
wordt versterkt.
3.2 Vijandige betrekkingen
'Als je een journalist tegenkomt, geef hem dan een klap. Hij weet zelf wel
waarom.' Stickers met een tekst van deze strekking werden verspreid op bij-
eenkomsten van het Front National in Frankrijk. Zij bleken de oprechte gevoe-
lens te vertolken van menig aanhanger van Jean-Marie Le Pen; een enkeEng
heeft zelfs de daad bij het woord gevoegd. De betrekkingen tussen de nieuws-
media en het Front National zijn allerminst vriendschappelijk te noemen. De
electorate opmars van het Front National ging gepaard met een reeks van pro-
cessen wegens smaad die Le Pen aanspande tegen de nieuwsmedia.
Heel wat van deze zaken werden door Le Pen gewonnen. 5 In een aantal geval-
len was een beschuldiging van racisme de inzet. In oktober 1984 leed Le Pen
zijn eerste grote nederlaag in zo'n zaak. Een klacht tegen een krant die hem
had beschuldigd van racisme, antisemitisme, fascisme en nazisme, werd ver-
worpen. De uitspraak werd een jaar later in hoger beroep bevestigd.
Tijdens een televisie-uitzending van RTL-Le Monde op 13 September 1987 werd
Le Pen aan de tand gevoeld over de Holocaust en in het bij zonder de ontken-
ning daarvan, 2 Gevraagd naar zijn mening over revisionistische denkbeelden
van onder anderen de bekende revisionist Faurisson antwoordde Le Pen dat
hij deze niet kende, maar dat hij wel vond dat dergelijke denkbeelden in vrij-
heid geuit moesten kunnen warden. Hij was nu eenmaal een tegenstander van
het verbod welke gedachte dan ook te ventlleren, Le Pen zei gegrepen te zijn
door de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog;
Ik stel mij een heleboel vragen. Ik zeg niet dat de gaskamers niet zouden
hebben bestaan. Zelf heb ik ze niet kunnen zien. Ik heb deze vraag niet be-
studeerd. Maar ik geloof dat het gaat ora een detail in de geschiedenis van
de Tweede Wereldoorlog,
1 Vrij Nederland, 15 december 1984.
1 De weergave van de uitlatingen van Le Pen is ontleend aan Birenbaum, 1992:
120-121.
40 Media en racistische organisaties
De gaskamers in de nazi-vernietigingskampen als detail in de geschiedenis van
de Tweede Wereldoorlog. Deze opvatting veroorzaakte opschudding en veront-
waardiging die wereldwijde verbreiding kregen, Er werd gedemonstreerd door
duizenden, die gele sterren droegen en spandoeken met de tekst 'wij zijn alle-
maal een detail'. Het parlement nam een minuut stilte in acht om de slachtof-
fers van het nazi-bewind te herdenken. Le Pen werd door de rechtbank van
Nanterre veroordeeld wegens het 'banaliseren' van oorlogsmisdaden. Een paar
jaar later liet hij zich tijdens een televisie-interview ontvallen dat 'de joden veel
macht hadden in de nieuwsmedia'. 3
De vijandige betrekkingen tussen extreem-rechts en de nieuwsmedia zijn ook
in Dititsland waarneembaar. In 1990 werd de Beierse voorzitter van de Repu-
blikaner, Glasauer, veroordeeld wegens het aanzetten tot rassenhaat. 4 Hij had
aan een journalist van een Beierse krant gezegd dat Polen 'te dom en te lui
waren om te werken 1 ; voorts had hij geopperd interneringskampen in te rich-
ten voor 'dat gespuis en uitschot'. De journalist die de uitlatingen had gepubli-
ceerd, werd wekenlang zo ernstig bedreigd - 'de gaskamer is gereserveerd' -
dat hij onder politiebescherming moest worden gesteld. 5 Ten tijde van de ra-
cistische aanslagen in Molln (1992) en Solingen (1993) keerde de publieke opi-
nie zieh fel tegen extreem-rechtse politieke groeperingen als de Republikaner,
de NPD en de DVU. De media vervulden hierbij een sleutelrol. 6
In Belgie is het al niet anders, De Belgische nieuwsmedia en het Vlaams Blok
verkeren in een permanente staat van oorlog. Steun van de media heeft het
Blok nagenoeg altijd moeten ontberen. Een kritische benadering viel de partij
des te meer ten deel. Een van de voormannen van het Vlaams Blok, Filip De-
winter, zei het voor eigen pubhek in 1992 als volgt: 7
De hoernalistieke klasse van dit land schrijft dat we neonazi's zijn, fascis-
ten en racisten. Ik zeg u, geloof niet wat de kranten over het Vlaams Blok
schrijven! Geloof die vuilspuiterij niet maar alleen wat wij in onze tijd-
schriften schrijven!
De journalisten die denken het Vlaams Blok door het slijk te kunnen sle-
pen en die denken onze kiezers te kunnen beledigen en vemederen, moe-
ten weten dat de dag komt dat we de rekening zullen presenteren.
Later vulde Dewinter zijn bedreiging aan door een aantal namen te noemen en
door op te merken dat deze journalisten 'niet langer in de weg van het Blok
mo gen lopen en dat ook niet lang meer zullen doen'. 8 Dit soort gespierde taal
was ook VB-voorzitter Dillen niet vreemd.
In 1991 opperde hij 'alle journalisten voor het kanon te zetten'; hijzelf zou dan
wel de lont aansteken. 9 Eind november 1992 hep de kwestie nogal hoog op. Zo
3 Birenbaum, 1992: 323.
■* Schmidt, 1993: 233-234.
5 Leggewie, 1990: 107.
6 Vgl. Van Donselaar, 1995, casus Duitsland.
7 Gijsels, 1994: 150, 143; De Morgen, 27 en 30 november 1992.
« Gijsels, 1994: 143.
9 De Morgen, 30 november 1992; Gijsels, 1994: 144.
Media en racistische organisaties 41
nodigde een der belaagde journalisten Dewinter uit voor een 'Pruisisch duel 1
waarin alle wapens 'op een gaskamer na' toegelaten zouden zijn. Daarop
trachtte Dewinter de zaak te sussen; later zei hij een publicitaire blunder te
hebben begaan.
De partij reageert ook op andere wijze op kritische beriehtgeving, namelijk
door aan het betrokken medium een zogeheten 'recht op antwoord' te zenden.
Alleen het ter sprake komen in een publicatie is reeds voldoende om een recht
op antwoord te kunnen claimen; het gaat dus niet per se om kwetsende of
onjuiste informatie. Volgens de Belgische wet riskeren media die zo'n 'recht op
antwoord' weigeren een rechterlijke tik op de vingers (Wet van 23 juni 1961
betreffende het recht tot antwoord). Rechters plegen de wet tamelijk strikt te
interpreteren: is persoon A genoemd dan dient zijn recht op antwoord te wor-
den gehonoreerd,
Het recht op antwoord is wel aangegrepen om partijpropaganda te bedrijven en
het heeft een ontmoedigende werking; sommige hoofdredacteuren en journa-
listen zouden geneigd zijn maar geen aandacht meer te besteden aan het VB.
Daar staat tegenover dat aan het recht op antwoord grenzen zijn gesteld, 10 Het
antwoord raag niet beledigend zijn of in strijd met de wet (en dus ook niet met
de anti-racisme wet) . Voorts mag het recht niet worden gebruikt voor louter en
alleen politiek debat. Op grond van deze laatste beperking is enkele malen een
recht op antwoord aan het Vlaams Blok geweigerd. Dat neemt niet weg da!
wanneer VB'ers werden aangevallen, zij niet zelden kans zagen met succes het
slachtofferschap naar zich toe te trekken en hun aanvailers in de verdediging
te drukken.
Hoe is het gesteld met de betrekkingen tttssen media en extreem-rechts in Ne-
derland?
In de aanloop naar de verkiezingen van 1994 was extreem-rechts in Nederland
doelwit van een ongekend harde aanpak van de media. 11 Zo werd een promi-
nente vertegenwoordiger van Centrumpartij 1 '86, Kusters, voor de televisiecame-
ra geconfronteerd met voor hem belastend (nazistisch) materiaal, dat hij eerder
bij een inbraak wfas kwijtgeraakt. De Centrumdemocraten waren onderwerp
van een stroom van publiciteit, waarin de partij er op z'n zachtst gezegd niet
best af kwam, De partij van Janmaat was onderwerp van maar liefst drie un-
dercover-reportages, waardoor het beeld ontstond van een partij met een hoog
'schurken- en nazigehalte'. Enkele journalisten werden het doelwit van intimi-
daties of bedreigingen door meestal anonieme rechts-extremisten .
De belangstelling van de media (en anderen) voor extreem-rechts was voor een
belangrijk deel ingegeven door de resultaten van opiniepeilingen; eind 1993
had de CD een niveau bereikt van meer dan 5% en dat zou goed zijn voor min-
stens zeven kamerzetels. Dat dit resultaat niet werd gehaald kan voor een deel
worden toegeschreven aan de stortvloed van negatieve publiciteit. Tegen de
achtergrond van een val in de peilingen behaalde extreem-rechtse partijen
niettemin gemiddeld 7,4% van de stemmen bij de gemeenteraadsverkiezingen.
Dat resultaat was goed voor in het totaal 87 raadszetels (77 voor de CD, 9 voor
de CP'86 en een voor het Nederlands Blok), Bij de Kamerverkiezingen boekte
io Velaers, 1993; 327-328.
'i Zie Van Holsteyn, 1995.
42 Media en racistische organisatie s
de CD minder winst dan verwacht en kwam op 'slechts' drie zetels. Het resul-
taat bij de verkiezingen voor het Europese parlement wees uit dat de CD ver-
der terug was gevallen. Bij de facioren die aan deze terugval hebben bijgedra-
gen dient de voartgaande negatieve publiciteit een prominente plaats te krij-
gen. 12 Zo werd uitvoerig bericht over het onbezet blijven van raadszetels en
over raadsleden die met de CD braken.
Maar vier jaar later, in 1998, werden de verkiezingen voor extreem-rechts een
regelrechte catastrofe. Extreem-rechtse groeperingen verloren ongeveer drie-
kwart van het aantal kiezers van 1994, Van de 87 raadszetels die in 1994 wa-
ren behaald bleven er twee over: een voor de CD in de gemeenteraad van
Schiedam en een voor het Nederlands Blok in die van Utrecht. Voorts bleek de
CD zich niet te kunnen handhaven in de Tweede Kamer. Een verlies van twee
van de drie zetels was op grond van de peilingen reeds voorspeld. Maar ook de
derde zetel ging voor de CD verloren, al was het op het nippertje: de CD kwam
slechts enkele honderden van procenten tekort.
Aan deze nederlaag hebben diverse factoren bijgedragen. De verzwaring van de
handtekeningeneis voor kandidaatstelling leidde ertoe dat de CD in twee van
de negentien kieskringen niet kon uitkomen, waardoor de partij tevens de ex-
tra (pre- elector ale) zendtijd misliep. Hierdoor wordt niet het grote electorale
verlies voor extreem-rechts verklaard, maar waarschijnlijk wel het verschil
tussen geen zetel en een zetel in de Kamer. Ook de lage opkomst is vermoede-
lijk van invloed geweest. Met name de jongeren lieten het afweten en in die
leeftijdsgroep is de sympathie voor extreem-rechts oververtegenwoordigd. Er
spelen meer factoren een rol, maar het is hier niet de plaats die aan een nade-
re beschouwing te onderwerpen. We bepalen ons tot de invloed van de nieuws-
media.
Het negatieve imago van extreem-rechtse partijen is de afgelopen jaren be-
stendigd. Aan het reeds genoemde 'schurken- en nazigehalte' werd nog een
element toegevoegd: het absenteisme en dilettantisme van de extreem-rechtse
volksvertegenwoordigers. In extreem-rechtse kring is de ral van de media nit-
geroepen tot een van de hoofdoorzaken van de electorale neergang. Illustratief
is de aanvaring tussen Janmaat en televisiejournalist Fons de Poel, 's avonds
op 6 mei, toen de uitslagen van de Kamerverkiezingen bekend werden en dui-
delijk werd dat de CD niet in de Tweede Kamer zou terugkeren. 'U hebt hele-
maal niets bereikt,' zei De Poel tegen Janmaat, 'Is dat niet een treurig lot?' Het
gesprek vond plaats na een eerdere poging om Janmaat voor de camera om
commentaar te vragen, Die poging was mislukt omdat Janmaat met harde
hand de cameraman belette opnamen te maken. Ook had hi] een verslaggever
van Radio West de deur uitgewerkt. Het gesprek met De Poel verliep in een
buitengewoon onaangename sfeer. Janmaat: ! U probeert zelfs nu nog mij iede-
re keer het woord te ontnemen, Waar bent u eigenlijk bang voor? We zijn weg,'
Vervolgens trachtte Janmaat, althans voorzover hij erin slaagde het woord te
voeren, de rol van de media te hekelen:
12 Zie Van Holsteyn, 1995; voorts het monitorrapport van 1997 (Van Donselaar,
1997).
Media en racistische organisaties 43
Vier jaar lang hebben we de belangstelling van de media moeten ontberen.
De kranten mogen niet over ons schrijven, de televisiecamera's draaiden
niet. Dan wordt het voor een kleine partij als de onze heel moeilijk.
Toen De Poel zei dat Janmaat 'een te verwaarlozen factor' was gebleken, brak
Janmaat het gesprek af en liep boos weg. De daaropvolgende dagen kon Jan-
maats visie - de media hebben het gedaan - veelvuldig in de kranten worden
gelezen.
Deze opvatting leeft ook binnen de andere extreem-rechtse groepeii, hoe on-
derling verdeeld men over andere zaken ook moge zijn. De Centrumpartij'86
betoogde op haar eigen website (15 mei 1998) dat de regering niets heeft na-
gelaten om extreem-rechts de mond te snoeren en het stempel 'racist' op te
drukken. De Centrumpartij '86 vervolgt:
De media (kranten, radio, televisie etc.) speelt hierin een onmisbare rol. Zij
worden betaald door de overheid door middel van subsidies. Dit allemaal
om nationalistische partijen zoveel mogelijk negatief af te schilderen. De
journalisten die neutraal nieuws over ons willen verspreiden worden te-
gengewerkt en in de meest extreme gevallen zelfs ontslagen. Zo willen de
huidige machthebbers hun macht behouden.
Ook de VolksNationalisten Nederland (VNN) hebben zich op hun website in de-
ze trant uitgelaten (9 juni 1998). De partij noemt als factoren een ontbrekende
partij structuur en het (weg)pesten van extreem-rechtse gemeenteraadsleden.
En verder:
Vanaf 1994 werd ook justitie in de strijd geworpen (...) Vrijheid van me-
ningsuiting probeert men in Nederland volledig af te schaffen naar het mo-
del van de oude Sovjet-Unie.
De (extreem)Jinkse politieke media (o.a. Nova, Netwerk, 2 Vandaag) werden
ingeschakeld om deze betreffende wetswijzigingen i.v.m. de democratic te
verdoezelen voor de niets vermoedende burger. Deze tv-media bestaan en-
kel uit een politiek gekozen bestuur. De media hebben regelrechte leugens
verkondigd, de zaak volledig omgedraaid, en zich bediend met verknipte en
verplakte beelden. Ook de geschreven pers bediende zich heel bewost van
ongelooflijke leugens (...)
Wij trekken ons volledig terug uit de publiciteit. Alle media zal gemeden
worden. Wij hanteren voortaan eigen mediabronnen. Daamaast wordt PR
ook anders gevoerd. Dit is dringend noodzakelijk om de media alle troeven
uit handen te nemen. Wij gunnen ze nu geen enkele basis en aankno-
pingspunten meer. Voor hen blijven alle deuren gesloten.
De Nederlandse Volks-Ume (NVU) heeft zich de afgelopen jaren onderscheiden
door verbale agressie tegen de media. Tijdens een bijeenkomst van neonazi's in
Schiedam (november 1996) bedreigde NVU-leider Glimmerveen hoofdredacteur
Schinkelshoek van de Haagsche Courant met de dood. Dit als antwoord op
voor de NVU onwelgevallige berichtgeving in de Haagsche Courant. Het kwam
de NVU-leider op een strafrechtehjke veroordeling te staan.
44 Media en racistisehe organisaties
Glixnmerveens rechterhand Kusters betoogt in net blad Opmars 13 dat het niet
uitsluitend en alleen om verkiezingen draait:
Politiek bedrijven uitsluitend via de parlementaire weg is voor ons niet per
se noodzakelijk. Al vele jaren heeft de Nederlandse bevolking laten zien dat
zij absoluut passief staat ten opzichte van rechts-radicale politiek (...) De
passieve houding van het Nederlandse volk t.o.v. ons is het gevolg van de
sedert jaren gevoerde hetzecampagne van de systeempers.
Tijdens een door de NVU georganiseerde bijeenkomst in Valburg in juni 1998
moest de pers het opnieuw ontgelden. In een toespraak zei Kusters dat alle
fotografen en journalisten na de machtsovername in heropvoedingskampen
zouden worden gestopt, 14
Het Nederlands Blok is de enige extreem-rechtse partij die getracht heeft ne-
gatieve berichtgeving door de media via de rechter te corrigeren, aJthans de
laatste jaren.
In mei 1996 publiceerde het Nieuu'sblad van het Noorden een paginagroot ar-
tikel over neonazi's. Daarbij werd een infographic geplaatst over, onder andere,
de directe dan wel indirecte betrokkenheid van extreem-rechtse groepen bij
gewelddadige voorvallen. In het overzichi van deze organisaties werd ook het
Nederlands Blok geplaatst. Dit schoot NB-leider Vreeswijk in het verkeerde
keelgat: het Blok zou nooit indirect of direct betrokken zijn geweest bij geweld-
dadigheden en wenste niet over een kam te worden geschoren met neonazi-
groepen (waaronder zelfs enkele die in Duitsland zijn verboden). Vreeswijk
eiste rectificatie van de krant en toen die uitbleef deed hij aangifte bij de politic
wegens smaadschrift. Voorts diende hij een klacht in bij de Raad voor de
Journalistiek. De aangifte van smaad is door het Openbaar Ministerie gesepo-
neerd. De Raad voor de Journalistiek boog zich in november 1996 over de zaak
en stelde Vreeswijk in het gelijk: de betrokkenheid bij geweld was naar het
oordeel van de raad onvoldoende aannemelijk gemaakt en de raad achtte de
klacht dan ook gegrond. 15
3.3 Interact ie media en racistisehe organisaties
Het feit dat extreem-rechts en de nieuwsmedia met elkaar op voet van oorlog
leven laat onverlet dat extreem-rechtse politici en de nieuwsmedia in zekere
zin tot elkaar veroordeeld zijn. Een politieke partij heeft nu eenmaai een podi-
um nodig en kan derhalve niet zonder publiciteit, zeker niet in verkiezingstijd.
En omgekeerd: extreem-rechtse uitingen hebben vaak nieuwswaarde, omdat
zij worden ervaren als schokkend, verwerpelijk, gevaarlijk, of- meer afstande-
lijk - als een probleem dat dient te worden opgelost.
De relatie tussen media en extreem-rechts heeft het karakter van een interac-
tie. Een van de kenmerken van deze interactie is pluriformiteit. De discussies
13 Opmars t jrg. 16, nr. 15 maart 1998,
« 4 ANP, Trouw, De Gelderlander, 8 juni 1998,
15 Zie voor de uitspraak: Raad voor de Journalistiek, 1996, 38,
Media en racistische organisaties 45^
over de diverse benaderingen van extreem-rechts door de media hebben nooit
geleid tot een eenduidige gemeenschappelijke standpuntbepaling. De Neder-
landse Vereniging van JournaJisten (NVJ) en het Genootschap van Hoofdre-
dacteuren hebben zich altijd op het standpunt gesteld dat de afzonderlijke
media zelf hun houding dienden te bepalen, Dit laatste is dan ook gebeurd en
heeft geleid tot uiteenlopende vormen van berichtgeving. Aan de hand van uit-
eenlopende journalistieke benaderingen kan de berichtgeving over extreem-
rechts worden verdeeld in drie hoofdcategorieen:
• doodzwijgen
• stigmatiseren
• objectiveren
Met name de categoric stigmatiseren kan verder worden verfijnd, Hier zal dat
als volgt worden gedaan:
stigmatiseren;
• bagatelliseren
• ridiculiseren
• schandaliseren
• criminaliseren
Ook de benaderingen van de media door extreem-rechts worden gekenmerkt
door pluriformiteit. Omdat verreweg de meeste publiciteit jegens extreem-
rechts vijandig is, ligt bij de benaderingen van de media door extreem-rechts
het accent op counterstrategieen:
• nieuws creeren
• imponeren
• neutraliseren
• exploiteren
Beide typologieen tezamen vormen het interactiemodel media en extreem-
rechts.
46
Media en racistische organisaties
Interactie model media en extreem-rechts
Benaderingen van extreem-rechts door de media
doodzwijgen
• bagatelliseren
• ridiculiseren
• schandaliseren
■ criminaliseren
■ objectiveren
>■ stigmatiseren
j
Benaderingen van de media door extreem-rechts
• nieuws creeren
• imponeren
• neutraliseren
• exploiter en
In het navolgende zullen de beide typologieen en het model aan een nadere be-
schouwing warden onderwarpen.
3,3.1 Benaderingen van racistische organisaties door de media
Sympathiebetuigingen van nieuwsmedia aan naoorlogs extreem-rechts zijn
buitengewoon schaars en daarom is 'sympathiseren' niet als categorie opge-
nomen. Niettemin zijn er enkele uitzonderingen. Voor de eerste die we hier
willen noemen moeten we terug naar het begin van de jaren vijftig, toen de
eerste pogingen werden ondernomen om extreem-rechtse partijen nieuw leven
in te blazen. Deze pogingen vonden met name plaats in kringen van oud-
politiek delinquenten, ofwel zij die met de nazi's hadden geheuld. In die tijd
toonde het blad De Lime bij tijd en wijle sympathie voor oud-collaborateurs.
Het blad was tot op zekere hoogte een spreekbuis voor hen die amnestic be-
pleitten en raakte serieus in opspraak toen bleek dat de redactiesecretaris be-
trokken was geweest bij de ontvluchting van een oud-SS'er. 16
Een tweede voorbeeld betreft de Boerenpartij. I7 Bij de factoren die de eerste
electorale successen van deze extreem-rechtse partij hebben beinvloed (zoals
lb Zie Van Donselaar, 1991: 46; voor De Linie voorts Boersema, 1978.
17 Voor het extreem-rechtse dan wel fascistische karakter van de Boerenpartij, zie
Nooij, 1969 en Van Donselaar, 1991.
Media en racistische organisaties 47
onrust onder de boeren) kan volgens Nooij niet onvermeld blijven: 'de zeer
welwillende houciing van het dagblad De Telegraaf'J® Hieraan dient overigens
te worden toegevoegd dat dit dagblad later een andere koers is gaan varen;
voorts dat de media van grote invloed zijn geweest op de neergang van de Boe-
renpartij medio jaren zestig. 19
'De kranten mogen niet over ons schrijven,' zei Janmaat na zijn verkiezings-
nederlaag in 1998. De VNN liet zich in soortgeiijke bewoordingen uit: 'De jour-
nalisten die neutraal nieuws over ons willen verspreiden worden tegengewerkt
en in de meest extreme gevallen zelfs ontslagen,'
Hiermee wordt gesuggereerd - en overigens niet voor het eerst - dat er 'neu-
trale' of zelfs 'sympathiserende' journalisten zouden zijn die worden gedwars-
boomd. Helaas worden zulke suggesties gedaan zonder man en paard te noe-
men. Wij kennen geen gevallen van journalisten die helder en duidelijk sym-
pathiseren met extreem-rechts.
Wei is er een recent geval van een journalist-in-opspraak. Freelance fotograaf
Spruijt is, zoals Trouw het noemde, 'net iets te dicht en te vaak in de buurt
van rechts-extremisten gesignaleerd'. 20 Van Spruijt wordt beweerd dat hij
sympathieen voor extreem-rechtse groepen zou koesteren. Enkele door Onder-
zoeksgroep Kafka 21 geinventariseerde argumenten: zijn 'hartelijke en joviale'
omgang met rechts-extremisten, zijn foto's zijn niet alleen in de reguliere pers
verschenen, maar ook in extreem-rechtse bladen als JFN'94-nieuws (van Kus-
ters) en Spruijt zou bij extreem-rechts een voorkeursbehandeling krijgen.
Spruijt heeft de beschuldigingen altijd van de hand gewezen, Zijn veelvuldige
aanwezigheid in extreem-rechtse kring was uitsluitend bedoeld om zijn werk
als fotograaf te kunnen doen, Spruijt: 22
Ik realiseer me dat er misschien wel jongeren zijn die, als ze mijn foto's
zien, denken: 'gaaf, daar wil ik bij horen 1 . Maar ik hoop dat er nog altijd
meer men sen zijn die na het zien van die schokkende beelden twee keer
nadenken als ze naar het stemhokje gaan.
Nauwelijks of geen sympathie van journalisten voor extreem-rechts dus. Wat
wel voorkomt is onbedoelde steun. Zo speelde De Telegra af omstreeks 1970
een rol in de oprichtingsfase van de neonazistlsche Nederlandse Volks-Unie
[NVU). Een aantal oprichters had elkaar namelijk leren kennen via de inge-
zonden brievenrubriek van het ochtendblad. Dit fenomeen - de krant als da-
ting agency voor rechts-extremisten - doet zich overigens tot op de dag van
vandaag voor. Schrijvers van racistisch getinte ingezonden brieven lopen kans
door een extreem-rechtse groepering te worden benaderd. Ook 'reguliere' be-
nch tgeving kan rekrutering tot gevolg hebben. Zo werden Janmaat en de pas
opgerichte Centrumpartij 'gekoppekf via een artikel van Ursula den Tex in Vrij
« Zie Nooij, 1969: 36.
1,} Zie Van Donselaar, 1991: 121-133.
20 Trouw, 23 november 1996.
^ KAFKA, 1998: 116-117.
22 Trouw, 31 november 1996.
48 Media en racistische organisaties
Nederland. Later zei Janmaat: 'Aan haar heb ik dus mijn hele politieke carriere
te danken.^ 3
Openlijke sympathie van de media voor racistische partijen komt niet voor. De
uitzondering die deze regel bevestigt is een column van Heldring in NRC Han-
delsblad. 24 Heldring ging in op pogingen om 'de gevolgen voor Nederland vain
het tot dusver gevoerde vreemdelingenbeleid' aan de orde te stellen, Dergelijke
pogingen, zo meende Heldring, worden onmiddellijk gesmoord of komen zelfs
niet van de grond. Wie het desondanks probeert, zo stelde Heldring, krijgt het
stempel 'racist' opgedrukt.
De Centrumpartij die het wel gewaagd heeft aandacht voor die kant van de
zaak te vragen, wordt - ten onrechte - met Glimmerveens partij op een
hoop geveegd en weet zelfs verzetsheroisme op te wekken bij televisieper-
soneel dat, ongetwijfeld na nauwkeurige lezing van het partijprogramma,
uitzendingen van die partij vril boycotten.
Het gaat hier om de kersverse Cenlxumpartij in juli 1981. Op dat moment stak
de CP in vergelijking met de neonazistische NVU gematigd af. Pas later zou dit
beeld veranderen, dat wil zeggen: zouden ook de racistische trekken van de
Centrumpartij en Centrumdemocraten aan het licht komen.
De regel blijft: geen steun van de media voor extreem-rechts. Als journalisten
extreem-rechts 'steunen', dan is het om de ene rechts- extremist te helpen de
aridere aan de schandpaal te nagelen, maar daarop komen wij nog terug. Let
wel; het gaat ons hier om directe sympathiebetuigingen aan extreem-rechts en
dus niet om indirecte effecten, zoals de vraag in hoeverre extreem-rechtse par-
tijen profijt hebben van berichtgeving over immigratie- en minderhedenvraag-
stukken, Deze kwestie is stellig belangrijk, maar valt bulten het bestek van dit
onderzoek.
DoodzuHjgen
Een aantal journalisten is van oordeel dat aan extreem-rechts zo min mogekjk
aandacht dient te worden geschonken. Negeren en doodzwijgen zouden de
beste wapens zijn tegen een extreem-rechtse partij die het voor een belangrijk
deel van publiciteit moet hebben om aanhang te verwerven, Bovendien zouden
extreem-rechtse politici door negatieve publiciteit de rol van martelaar kunnen
krijgen. Kortom, zowel positieve als negatieve pubhciteit zouden wervende ef-
fecten kunnen hebben. Het eerste is overigens beter verdedigbaar dan het
tweede. 25
Van systematise!! doodzwijgen, in de zin van helemaal geen publiciteit over
extreem-rechts, is nimmer sprake geweest, Er is geen enkele episode aan te
13 Van Donselaar, 1991: 176; het citaat van Janmaat is ontleend aan Nieuwe Revu,
28 september-6 oktober 1989.
*« NRC Handelsblad, 24 juli 198 1 .
25 Voor discussie over de rol van het martelaarschap, zie slothoofdstuk De staat pa-
raat?
Media en racistische organ isaties 49
wijzen waarin extreem-rechtse organisaties zich hebben gemanifesteerd zonder
publicitaire aandacht te trekken. Wat niet wegneemt dat er ook altijd jouma-
listen zijn geweest die hebben besloten aan het fenomeen in kwestie geen of
minimale aandacht te schenken. De betekenis van doodzwijgen is dus niet zo-
zeer een kwestie van 'wel' of 'met', maar veeleer een van soms wel en soms
niet. Voorts heeft 'doodzwijgen' betekenis als onderwerp van verhitte discus-
sies 26
Dat laatste was bijvoorbeeld het geval begin jaren tachtig, toen de Centrum-
partij haar intrede had gedaan in het parlement. Naast de op zichzelf al forse
hoeveelheid pubiiciteit die aan de Centrumpartij werd gewijd, 27 werd publieke-
lijk - bijvoorbeeld in talkshows - gedebatteerd over de vraag of Janmaat al dan
niet moest worden doodgezwegen. Deze debatten vormen een aanzienlijk be-
standdeel van de totale hoeveelheid pubiiciteit over de Centrumpartij .
Doodzwijgen kwam voor, bijvoorbeeld bij sommige parlementaire redacties die
besloten de verrichtingen van Janmaat in de Tweede Kamer niet te verslaan.
Ook waren er sporadische acties van omroeppersoneel om uitzendingen van de
CP te saboteren {wegraken van banden). Men zou ze kunnen beschouwen als
een militante vorm van doodzwijgen.
In 1984 viel de Centrumpartij uit elkaar als gevolg van interne ruzies waarover
door de media uitvoerig en indringend verslag was gedaan. Janmaat werd uit
de Centrumpartij gegooid en verloor bij de verkiezingen in 1986 zijn zetel in de
Kamer. De Centrumpartij slaagde er bij die gelegenheid niet in een zetel te
verwerven. Extreem-rechts was dus uit het parlement verdwenen. Toen Jan-
maat er in 1989 opnieuw in slaagde een Kamerzetel te bemachtigen - dit keer
namens de Centrumdemocraten - was er minder opwinding en minder pubii-
citeit dan in 1982. Maar de discussie over de vraag hoe er op extreem-rechts
gereageerd moest worden, was meteen terug. Diende Janmaat te worden gene-
geerd of juist niet? Nieuw en opmerkelijk aan het debat was de veelvuldig te
beluisteren opvatting dat doodzwijgen dit keer kennelijk niet had geholpen.
Opmerkelijk, omdat er van systematise!! doodzwijgen geen sprake was ge-
weest, in 1989 niet en begin jaren tachtig al helemaal niet.
Maar doodzwijgen bleef bij tijd en wijle de aandacht trekken, ook in de jaren
negentig. Zo werd de hoofdredacteur van Nova, Van Liempt, in 1996 aange-
vallen vanwege het feit dat Nova een interview met NVU-leider Glimmerveen
had uitgezonden. Van Liempt: 28
Ik vind dat je mensen met verderfelijke ideeen niet moet mijden. Ik aeht de
kijker daarbij zeer wel in staat zijn eigen oordeel te vormen. Wat my betreft
is er bij mensen met extreem-rechtse opvattingen een beperking: geen
rechtstreekse uitzendingen.
26 Zie voor waar het de NVU betreft: Bouw, Van Donselaar & Nelissen, 1981.
27 Zie Van Donselaar & Van Praag, 1983; Van Donselaar, 199 1, hfst. 7.
& Trouw, 23 november 1996.
50 Media en racistische organisaties
Rinke van den Brink (Vrij Nedertand), die al geruime tijd extreem-rechts in bin-
nen- en buitenland op de voet volgt, werd begin 1997 door het Algemeen Dag-
blad ondervraagd over het thema media en extreem-rechts. Van den Brink: 29
Ik vind dat bij justitie s politic! en beleidsmakers bekend moet zijn wat er bij
extreem-rechts gebeurt, zodat de gevaren tijdig kunnen worden onderkend,
Doodzwijgen helpt niet. Je moet erover schrijven, daar ben je journalist
voor. En laten justitie en de politick vervolgens maar kijken wat er meet
gebeuren.
De electorate nederlaag van extreem-rechtse partijen was in 1998 opnieuw
aanleiding om stil te staan bij de rol van de media. De hoofdredacteur van de
Haagsche Courant, Schinkelshoek, is van oordeel dat de pogingen tot dood-
zwijgen geleid hebben tot een 'krampachtige ontkenning 1 van de problemen
waanmee extreem-rechts stemmen probeerde te trekken, zoals de integratie
van minderheden en het asielvraagstuk. 30 Schinkelshoek meent dat die ont-
kenning te lang heeft geduurd:
We hebben ons zelf te lang een mentaal verbod opgetegd over die onder-
werpen te schrijven. Dat zag je in de reactie van de media toen Bolkestein
ze op de politieke agenda plaatste. De journalistiek maakte hem het verwijt
extreem-rechts in de kaart te spelen. Ten onrechte. De journalistiek be-
hoort zich niet door extreem-rechts monddood te laten maken.
Deze uitlatingen illustreren hoezeer 'het doodzwijgen' nuancering verdient. De
pogingen extreem-rechts dood te zwijgen waren vooral gericht tegen een speci-
fieke uiting van extreem-rechts, namelijk de verbreiding van extreem-rechtse,
racistische denkbeelden. Journalisten trachtten te voorkomen dat de media
een platform zouden worden voor de verbreiding van deze denkbeelden.
Volgens Janmaat is het voorgekomen dat bij kamervragen die door hem ge-
steld waren door de Volkskrant alleen het antwoord werd gepubliceerd en dus
niet het feit dat ze door hem (Janmaat) waren gesteld; hetzelfde zou op teievi-
sie door Den Haag Vandaag gedaan zijn. 31 Een televisieverslaggever van een
actualiteitenrubriek vertelde ons dat het aj jarenlang de gewoonte is om beel-
den van Janmaat, die men van plan is uit te zenden, eerst aan de hoofdredac-
teur voor te leggen. Dit om te voorkomen dat er later interne onenigheid ont-
staat over de vraag in hoeverre dat beeldmateriaal wervend zou kunnen zijn.
De media willen geen platform zijn voor de verbreiding van extreem-rechtse
opvattingen. Maar andere uitingen van rechts-extremisme, de hang naar ge-
welddadigheid en naar nazisme bijvoorbeeld, of de onderiinge twisten, worden
als regel niet genegeerd, maar prominent voor het voetlicht gebracht. Vooral
conflicten en geweld blijken een grote nieuwswaarde te hebben. Toen extreem-
rechtse organisaties in 1986 een vergadering hadden belegd in een hotel in
Kedichem dat vervolgens werd belaagd door tegenstanders en in brand vloog,
was dat nieuws van de eerste orde. Een van de foto's van deze gebeurtenis (zie
hieronder) - een hoestende, ontredderde Janmaat die wegloopt van het bran-
i9 A Igemeen Dagblad, 1 a p ril 1997.
30 de Volkskrant, 16 mei 1998.
31 Vrij Nedertand, 4 april 1998-
Media en racistische organisaties
51
dende hotel - is later bekroond. 'Kedichem' werd aUerminst doodgezwegen en
was nog wekenlang in de publiciteit. 32
Foto: Fotopersburo William Hoogteyling, Buren
Soms speelt de afweging van effecten nauwelijks een rol. Op een voor de media
stil moment kan een uiting van rechts-extremisme uitkomst bieden. Dat was
bijvoorbeeld het geval in juni 1995 toen neonazi Kusters door middel van een
persbericht het ANP meedeelde dat er een nieuwe partij was opgericht: de FAP.
De naam 'FAP' was met opzet dezelfde als die van een verboden Duitse neona-
zistische partij. Voorts bevatte het persbericht nogal gespierde taal. Het NOS-
Joumaal en het radioprogramma Met het oog op morgen namen zieh voor aan-
dacht aan de nieuwe partij te besteden. Een van ons (JvD) werd benaderd met
het verzoek de oprichting van de nieuwe extreem-rechtse partij te becommen-
tarieren. Hij bracht naar voren dat het zijns inziens vooralsnog om een solo-
actie van Kusters ging en dat er derhalve geen sprake was van een nieuwe
partij. Maar publiciteit zou de FAP kunnen doen groeien. Het Oog besloot
daarop geen aandacht aan de FAP te besteden, De redactie van het NOS-
32 Voor Kedichem, zie Van Donselaar, 1991: 193 e.v.
52 Media en racistigche organisaties
Joumaal daarentegen liet zich met van haar voornemen afbrengen: 'we hebben
bijna niets voor vanavond',
Stigmatiseren
Zoals reeds werd opgemerkt: extreem-rechtse uitingen hebben vaak nieuws-
waarde, omdat zij worden ervaren als schokkend, verwerpelijk, gevaarlijk, of
als een probleem dat dient te worden opgelost. Veel aandacht van de media,
misschien wel het grootste deel, is hierop gericht. Dit heeft geleid tot een
stroom van (negatief) stigmatiserende publiciteit. De aard van het stigma kan
echter verschillend zijn. Daarom is het nuttig de categorie 'stigmatisering' na-
der onder te verdelen in: bagatelliseren, ridiculiseren, schandaliseren, crimi-
naliseren. In het navolgende worden zij successievelijk besproken.
Bagate tliseren
Geen enkele typologie is sluitend, ook deze niet, Bagatelliseren zou men na-
melijk, behalve als een vorm van stigmatiseren ook kunnen beschouwen als
een variant van doodzwijgen.
Waar gaat het om? Berichtgeving met als uitkomst dat er weliswaar een pro-
bleem is, maar dat dat probleem bij nadere beschouwing niet zo groot is als
veelal wordt aangenomen. En dat, terwijl men door een andere rangschikking
van informatie tot een minder optimistische uitkomst zou komen.
In 1992 behaalde het Front National bij regionale verkiezingen 14,1% van de
stemmen. In de Volkskrant 33 verscheen als kop 'Winst Le Pen blijft achter bij
verwachting'. Er was voorspeld dat de partij wel eens meer dan 1 5% zou kun-
nen halen. De Volkskrant volgde hiermee een trend van de Franse media, die
de score presenteerden als een tegenvaller voor Le Pen, Minder aandacht kreeg
het feit dat het behaalde resuhaat in vergelijking met de vorige keer bijna an-
derhalf maal zo groot was. 34
Het gevaar van extreem-rechtse verschijnselen in Nederland is vaak gebagatel-
liseerd door de Nederlandse situatie te vergelijken met die in het buitenland
(verHezingsresultaten in Belgie en Frankrijk en het geweld in Duitsland). Dit
geldt ook voor het leiderschap van extreem-rechtse formaties. Niet zelden zijn
Janmaats leiderscapaciteiten bekritiseerd onder verwijzing naar extreem-
rechtse voormannen in andere landen die succesvoller zijn. Het is evenwel de
vraag in hoeverre die verschillen in succes aan de leiderscapaciteiten zijn toe
te schrijven dan wel aan andere factor en, bijvoorbeeld de verschillen in weer-
standen die extreem-rechtse formaties in diverse landen ontmoeten. 35
Vergelijkingen waarvan de uitkomsten voor Nederland minder positief uitval-
len, treft men zelden aan terwijl deze wel degelijk zijn te maken. Zo is extreem-
rechts in Groot-Brittannie in electoraal opzicht veel zwakker dan in Nederland,
hoe men het ook wendt of keert.
33 de Volkskrant, 23 maart 1992.
3 -' Het lijkt overigens een gewoonte te zijn geworden van de Franse media om in ver-
kiezingstijd een nederlaag van het Front National te voorspellen. Ook bij de regio-
nale verkiezingen in 1998 was dat het geval, Misschien is 'bezwering' in dit kader
een betere benaming dan bagatellisering,
35 Vgl. slothoofdstuk De staat paraat?
Media en racistische organisaties S3
Het bagatelliseren is overigens geen typisch Nederlands verschijnsel. Het eer-
ste electorale succes van Le Pen begin jaren tachtig leidde tot grote opschud-
ding in Frankrijk. De score werd door het blad Le Monde gerelativeerd onder
verwijzing naar Nederland. Daar had de kamerzetel van de Centrumpartij
(1982) ook niet geleid tot een nationale ramp, aldus Le Monde. 36
Een racistische partij in het nationale parlement, dat was in 1982 niet all een
een novum in Nederland, maar ook in de omringende landen. Tot dan toe gold
Groot-Brittannie als het land waax politick racisme het meest tot ontwikkeling
was gekomen. Door het Engelse meerderheidsstelsel was toetreding tot het La-
gerhuis echter onmogeLyk gebleken. De Republikaner zouden pas worden op-
gericht in 1983, het jaar waarin het Front National van Jean-Marie Le Pen zijn
eerste successen behaalde. Het Vlaams Blok was toentertijd in het Belgische
parlement vertegenwoordigd maar het was in die tijd veel meer een extreem-
rechtse dan een racistische partij. Kortom, Janmaat was erin geslaagd Neder-
land tot een afschrikwekkend voorbeeld te maken. Een Belgische collega, die
wij in die tijd spraken, zei te hopen dat Belgie nooit te maken zou krijgen met
wat hij noemde 'Nederlandse toestanden'.
Een recent voorbeeld van bagatellisering is de column van Gerry van der List
in de Volkskrant, 37 getiteld 'Extreem gematigd'. Aanleiding is het enorme ver-
lies van extreem- rechts bij de gemeenteraadsverkiezingen. 'Wat de precieze
oorzaken ook mogen zijn,' schrijft Van der List,
de aftakelmg van extreem-rechts heeft in ieder geval duidelijk gemaakt dat
het met de racistische sympathieen van de Nederlandse bevolking we]
meevalt. Jarenlang zijn we in Nederland lastig gevaUen met gruwelijke ver-
halen over het virulente racisme waaronder onze samenleving gebukt zou
gaan. (...)
De vernieling van het Auschwitzmonument deed verontruste opinieleiders
naar de pen grijpen om te wijzen op het gevaar van een oprukkend fascis-
me. Een in brand gestoken huis van een Turks gezin in Den Haag gaf
aanleiding tot toekomstbeelden met rnarcherende zwarthemden in de va-
derlandse straten.
De genoemde incidenten bleken echter niets met politieke actie te maken
te hebben, zodat de antiracistische onheilsprofeten beschaamd afdropen
en in stilte verder moesten hopen op die racistische gruweldaden die nu
eindelijk eens him sombere gelijk zouden bevestigen.
Maar de racistische tijdbom onder onze maatschappij is nog steeds niet af-
gegaan en het vermoeden groeit dat er helemaa) geen tijdbom is,
Ridiculiseren
Als bagatelliseren gericht is op personen, dan heeft het vaak de vorm van ridi-
culiseren: het belachelijk maken van een extreem -rechtse partij of haar leider.
Soms wordt het de journalist gemakkelijk gemaakt, zoals tijdens een gesprek
in 1989 tussen de CD'ers Janmaat en Schuurman en de Nieuwe Reua. Open-
hartig vertelde Schuurman dat de partij heel klein was en in feite uit Janmaat
en haarzelf bestond: 'Zeg maar dat hij een Don Quichotte is, met mij als San-
« Van Donselaar & Van Praag, 1983; 14-15.
37 de Volkskrant, 13 maart 1998.
54 Media en racistische organisaties
cho Panza.' Janmaat trachtte dit in zijn ogen schadelijke beeld onmiddellijk te
corrigeren: 'Dat is volstrekt niet leuk. Je gaat rm zelf de partij in diskrediet
brengen, ^ &
Een treffend - en nadien veel aangehaald - voorbeeld van ridiculisering is een
stuk van Martin van Amerongen, getiteld 'De vele verdiensten van drs Jan-
maat. '39
De ene politicus is wat dornmer dan de andere en ook oogt niet iedereen
hunner even aantrekkelijk. In drs Janmaat valt te prijzen dat hij zowel
dom als onaantrekkelijk is. Toegegeven, sommige kiezers worden door een
zekere domheid aangetrokken. Het merendeel is echter wel wijzex, Die man
heeft gelukkig alles tegen, om te beginnen zichzelf. Zijn hoofd straalt wei-
nig volksvertegenwoordigende wijsheid uit. Hij heeft een afstotelijke jengel
in zijn voordracht, die bovendien zelden boeit: als de leider der Centrum-
dernonraten in de Kamer het woard voert tuimelen de motten bewustelaos
uit de gordijnen. Zijn familienaam doet denken aan karnemelk en Holland-
se zweetsokken.
Zijn doctorandussendiploma ademt de sfeer van nepintellectualisme, het-
geen geen electorate pre is bij rechts-extremisten en potentiele rechts-
extremisten, een milieu dat het primair van jongeren en arbeiders moet
hebben.
Toen een groepje wild geworden ultraradikalinski's zo onverstandig was om
het hotel in Kediehem in brand te steken, waarin zijn partij een vergade-
ring had belegd, dreigde drs Janmaat even een heuse martelaarte worden.
(...) In partijpropagandistisch opzicht was het puur goud, goed zou men
denken, voor zeker een half dozijn Karaerzetels, Misgedacht. Drs Janmaat,
met zijn minimum aan charisma, bleek niet bij machte om boter uit de
Brand van Kediehem te braaien. (...)
Hoe komt het toch dat de Kamer zo 'verbazingwekkend leeg' is als Janmaat
achter het spreekgestoelte staat? Wellicht ligt dit aan drs Janmaat zelf.
'Terwijl ik meestal toch niet lang spreek.' Rechts-extremisten horen de
tactiek der verschroeide aarde te praktizeren. Zo niet drs Janmaat, een
kruisridder op een fiets met gezondheidszadel. Braaf, door een ieder gene-
geerd, draait hij mee in de routine van het Binnenhof. (...)
Nee, drs Janmaat zou niet door zijn collega's moeten worden genegeerd,
maar gekoesterd. Zolang hij het boegbeeld is van het Nederlands rechts-
extremisme, is deze stroming tandeloos. (...} Stel je voor dat die drs Jan-
maat met die rare kop en die jengelstem straks van zijn fiets-met-gezond-
heidszadel tuimelt? Om dan door zo'n snelle, rapgebekte, slimme, goedo-
gende fascisto-yup als Haider of Dewinter te worden opgevolgd?
Het televisieprogramma Reporter (KRO, 26 februari 1993) belichtte uitvoerig
het sluimerende conflict in de CD tussen Janmaat en Vreeswijk. De laatste
werd gezien als de Nederlandse variant van Filip Dewinter en dus als een al-
ternatief voor Janmaat. Reporter verleidde zowel Vreeswijk ais Janmaat tot
uitgebreide scheldkanonnades jegens elkaar, dit tot vermaak van de kajkers.
In het televisieprogramma Achter gesloten deuren, dat op 28 februari 1994 (in
verkiezingstijd) door RTL-5 werd uitgezonden, interviewde Willibrord Frequin
38 Nieuwe Reuu, 28 september-8 oktober 1989.
3 C> NRC Handeisbiad, 29 november 199 1 .
Media en racistische organisaties 55
een aantal aspirant raadsleden van de CD. Zo vroeg hij aan de CD-lijsttrekker
in Almere, Nicole Vos (19 jaar), wat zij de kiezer in Almere te bieden had.
Zichtbaar verrast door deze vraag begon Vos te stamelen am vervolgens te
zwijgen. Dit werd indringend in beeld gebracht. lets soortgelijks gebeurde bij
andere kandidaten die aan de tand werden gevoeld over hun kennis van de lo-
kale politiek. Ook hun onwetendheid werd nadrukkelijk in beeld gebracht.
Het gedrag van veel extreem-rechtse raadsleden bHjkt journalisten te inspire-
ren tot hilarische berichtgeving. Zo maakt het Utrechts Nieuwsblad*® melding
van schriftelijke vragen van de fractie van het Nederlands Blok in de Utrechtse
gemeenteraad over het gedrag van de andere raadsleden. Die zouden grove
taal bezigen en zich ook anderszins misdragen. De krant citeert het Neder-
lands Blok:
Daamaast betrappen wij raadsleden crop dat zij tijdens de vergaderingen
in hun neus zitten te peuteren, de inhoud tussen hun vingers tot balletjes
roller en deze zonder schroom de raadszaal inschieten.
Het artikel kreeg als kop 'Neuspeuteren raadsleden ergert Nederlands Blok'.
Een jaar eerder besteedde het Utrechts Nieuwshlad uitgebreid aandacht aan
het conflict tussen Janmaat en het Utrechtse CD-raadslid De Regt. Laatstge-
noemde was in opspraak geraakt, onder andere door zijn betrokkenheid bij de
bedreigingen van de Rotterdamse wethouder Simons. 41
De Regt werd door Janmaat geroyeerd. De onverkwikkelijkheden die over en
weer volgden, werden via de media publiek gemaakt. Het Utrechts Nieuwsblad
kopt 'Gesjeesde CD'er richt splkiterpartij op' en laat Janmaat over De Regt aan
het woord: 42
Zijn optreden is er eentje op blo-niveau, we hebben hem zelfs naar Schoe-
vers moeten sturen in de hoop dat het bedroevende niveau van zijn corres-
pondentie wat zou verbeteren.
Van de ruzies en het gekrakeel in de Rotterdamse CD-fractie in 1996, die uit-
eindelijk leidden tot de overstap van CD'er Teijn naar de CF'86, werd door het
Rotterdams Dagblad verslag gedaan.
'Volksnationalisten op de vlucht ,' aldus een kop in het Haarlems Dagblad,^
boven een gedetailleerd verslag van een mislukte poging van de VolksNationa-
Iisten Nederland om te demonstreren. Eenmaal ter plaatse sloegen de VNN'ers
op de vlucht voor hun tegenstanders. Het ging nog wel om een 'stoer* door de
VNN op internet aangekondigde demonstratie. 'Extreem-rechts ruziet over
drugs,' kopt TVotitu. 44 In de aanioop naar de raadsverkiezingen in 1998 maakt
het blad melding van het feit dat rivaliserende extreem-rechtse groepen elkaar
op de korrel nemen, De inzet is het thema drugs. De VNN wilde voor het huis
van het Rotterdamse CP'86-raadslid Freling protesteren tegen diens drugsge-
40 Utrechts Nieuwsblad, 5 juli 1997.
41 Zie monitorrapport, 1997.
« Utrechts Nieuwsblad, 24 juli 1997.
43 Haarlems Dagblad, 15 december 1997.
« Trouw, 24 februari 1998.
56 Media en racistisehe organisaties
bruik. De NVU (Glimmerveen) trachtte in Amhem hetzelfde te doen voor het
huis van CD-raadslid Selhorst, die in opspraak was geraakt wegens betrok-
kenheid bij drugshandel. Het Parool bench tte dat de Centrumpartij'86 voor de
deelraadsverkiezingen in Amsterdam-Noord een lijsttrekker gekandideerd had
die zelf verklaarde van niets te weten.'' 5
In de zomer van 1997 ridiculiseert Intermediair de politieke vaardigheden van
Janmaat. 46 Is de CD-leider suceesvol, zo vraagt het blad zich af?
Het is heel gemakkelijk te beredeneren dat hij dat niet is. Janmaat is er
niet in geslaagd een politieke organisatie op te bouwen met mensen die in
staat zijn meer dan twee Nederlandse zinnen te produceren. In de ge-
meenteraden waar zijn partijtje vertegenwoordigd is, doen zijn aanhangers
nauwelijks een mond open, Sommigen komen nooit opdagen en door in-
terne rubies zijn veel eetels onbezet geraakt. De vraag is echter of Janmaat
dat erg vindt. Want iedereen met verbale of organ isato rise he capaciteiten
vormt voor hem een bedreiging. Hij moet wel heel erg blij zijn dat de CD in
de Tweede Kamer maar drie zetels bezet, want dan hebben zijn vrouw en
hij tenrninste de meerderheid in de fractie. De drie Centrum democratische
fractieleden worden door hun collega's met de nek aangekeken, ze dienen
nauwelijks modes in - laat staan initiatief-wetsontwerpen - en als ze dat al
doen, worden ze verworpen. Van het politieke handwerk heeft drs Janmaat
geen kaas gegeten.
Zoals reeds werd vermeld is het voorgekomen dat de verrichtingen van Jan-
maat in de Kamer werden genegeerd. Nieuwswaardig was echter wel het feit
dat de CD-leider tijdens de Algemene Beschouwingen in 1997 voor een geheel
lege Tweede Kamer stond. Dat Week althans het oordeel van Trauw, 47 Janmaat
verliet woedend de zaal en verloor daarmee zijn reeht op spreektijd.
Schandaliseren
Bij het 'schandaliseren' wordt de nadruk gelegd op het onfatsoenlijke gedrag
van personen die in extreem-rechtse organisaties figureren. Daarbij gaat het
onder andere om liegen en bedriegen, roddel en achterklap, graaien in de kas,
overspel en dronkenschap. Dtt soort zaken zijn bijvoorbeeld sterk behcht tij-
dens het reeds gemerooreerde conflict in de Centrurnpartij in 1983 en 1984.
Opmerkelijk aan de ruzie was dat zij voor een belangrijk deel publiekelijk werd
uitgevochten. Op zichzelf is dat logisch: daar waar ruzie is zijn betrokkenen
geneigd elkaar van van alles en nog wat te betichten. Als het om extreem-
rechtse activisten gaat doen joumalisten hier vaak maar al te graag verslag
van. Het feit dat de interne conflicten grotendeels publiekelijk werden uitge-
vochten heeft die conflicten verscherpt en de breuk versneld. 4e
Door de reeds genoemde uitzending van Reporter (26 februari 1993) escaleerde
een sluimerend conflict in de CD tussen Janmaat en Vreeswijk. Laatstgenoem-
45 Het Parool, 13 februari 1998.
46 Intermediair, 24 juli 1997.
* T Twuw, 18 septemher 1997.
* s Zie Van Donselaar, 1991, hfst. 7.
Media en racistische organisaiies 57
de werd na de uitzending uit de CD gezet. Dezelfde uitzending leidde ook tot de
uitstoting van GHmmerveen die zich kort tevoren bij de CD had aangesioten
maar ujdens de uitzending geen afstand wenste te doen van zijn neonazisti-
sche opvattingen, Ook hier werden bestaande conflicten door de media ver-
scherpt.
Een regeirecht schandaai werd veroorzaakt door de reactie van de CD op het
plotselinge overlijden van minister van Binnenlandse Zaken, len Dales in ja-
nuari 1994. Toen een journalist van RTL-Nieuws hem vroeg of hij het condole-
anceregister had getekend reageerde Janmaat furieus:
Nee dat heb ik niet, Deze minister was buitengewoon vijandig ten opzichte
van de CD. Wij zullen er geen traan om laten. Wij treuren geen moment om
haar daod. Zij probeerde de CD dood te pesten met financiele claims. Wat
mij betreft is Dales de hele FVdA voorgegaan en volgt de rest snel,
Deze reactie werd in diverse media (pers, radio en televisie) herhaald. Korte tijd
later veroorzaakte Janmaat wederom een schandaai door racistische uitlatin-
gen te doen over politic! en bewindslieden van allochtone herkomst (Apostolou,
Gabor, Hirsch BaJlin). 49 Over minister van Justitie Hirsch Ballin zei hij:
Dat joden als nomaden trekken wil ik ze niet kwalijk nemen, maar openba-
re nineties mogen ze dan niet bekleden.
Deze affaire kreeg veel aandacht op televisie, zowel in joumaals als in actuali-
teitenrubrieken .
Een ander voorbeeld van schandaliseren is het belichten van het stemgedrag
van extreem-rechtse volksvertegenwoordigers, waarbij verwarring, onwetend-
heid, inconsistence en kiezersbedrog gesignaleerd werden. In de aanloop naar
de gemeenteraadsverkiezingen van 1994 is veelvuldig gewezen op de incom-
petentie of twijfelachtige antecedenten van zittende of aanstaande raadsleden.
Ook hier was Janmaat zelf onderwerp van aandacht. 'Janmaat ontvangt
/ 81 1.540,65 voor niets doen,' meldde het Rotterdams Dagblad. SQ
Verder is herhaaldelijk melding gemaakt van overtreding van de subsidieregels
door de CD. S1 Begin 1994 leidde een slepend conflict tussen Janmaat en Bin-
nenlandse Zaken over de verrekening van een subsidievoorschot zelfs tot be-
slaglegging op de woning van de CD-leider.
CD moet broche en oorbellen zelf betalen': in 1997 berichtte Trouw dat het
Commissariaat voor de Media geweigerd had een vergoeding van / 5.094,00
wegens sieraden aan de CD toe te kennen. 52 De bijouterieen waren gedragen
door de presentatrice van tv-uitzendingen van de Centmmdemocraten. Trouw:
■*'■> Interview met ElseiAers Magazine, 22 januari 1994.
M Rotterdams Dagblad, 10 april 1993.
51 NRC Handelsblad, 27 maart 1993.
» Trouw, 2 april 1997.
58
Media en racistische organisaties
Trquw
Imnmm ratdi I I N**wl*nd w» a
>■»« *»(wK (Mr dn
tnj<iMiv4l moral* criiM Sch
'
HRI pUKpUK W 144*0 BuiKuii. IT I
■trdM
b»FTl*rAngV
I
Irwlll
■rtfiitnttuur
Sorgdrager bestuit Dorters
van Leeuwen te ontslaan
-Mucu<i«<Miinm V M—^* *^*N H it Wr< IK*
*■* + #»*< *** * **** •MttUtbMM.I, IP l «j|pl W |, MI , V> i..
nt-mi * mi *tpp» n m rw
l n wiwH rfWl»4' - «MI Or -9 H lm to - w fcfit
■> 'jwimn ;**^r a*wi-i
■™«^*1 BIB PI"! « M 41 *T (3M*i ar> a« <■« in
!■ »■('<■■■( «■«. ti» m * ■«•*
E.*K*, aMN l1INIM "™ »■*■"»■"■ *4*.p#5p1,Ki*4*J**!U
»«H* ■ «n ■*■.*' H^.ii* ) M p»-i [to Mnw w h kv hp ■) f t^MUVW PM
1r*.rt& -i*™*"*™- *»*»» pOW|l» HPJIWII ll(— I j > M-iMln«.-riuto<iitarari
T|*H,p ftPH JkfepfepMfcPB DM I
Trouiv
Extreem-rechts pleegt kiezersbedrog Gouden rimme
Van welke partij ook, bijna geen raadsJtd presteerde iets VGfbaast ZICrtZG
*— i» — Wl » ■ MMM^y-M^tM i w imn<rf^«ff«>. M «M«:,.Mr^piOM F - *» pw#t«p to. Cat *3» *,*.,-.*«■ *r#Ji«*»^ M«Vk«4
WWP1W - * j pwpi m h w —win Im i ai wiiini i^t/ ww vw . Hf nne-rn, ;I ^- t im ^p. . ■«. « «■ mw iiitrnmnK •**•*- umd ^nmiM u kh-m
> ir 1 ^ t nini»!lbi l W p^xi *f -« top P-toton 4 *^ nUr« ^ w^p *r Ar ,W>kf *MMM1 |, atOM MP* -***»* 1«WmI * Ml d fa* ifpto h|WPj P tM* J* r.Jw ^ ig f. MMP h n l rPMP, h«WVp*|l
h* -*»»"l**-*4*w' •>- JWI ft IrWWPpj WM W» M.W- — if.. - ^ro, . . #*4* •** ■* WI*HM ra>7r n «*lrn Imna ^ ■* alM ^f d »
mrm i** u^*>»^> Hi r tod Wi. t w * ! ■ ■> ■>■■ m ■ ■ jEpH to if MP w yfjp C» WWl D H ■ ! Bit 1 »* Uttf *iptt M jiMy iwi » — * — » . ITf »-t_ Mw I m hiM bW *» •*#«.* r-t- *
■-.j.m*i'«i(i;.-^ irt*M« l»i»«L-»iiin4«*«i- {mwrwWte' MiMD nwi | M fJt i »^ Ah aduiraH *n w «<m< •* iim^ ^ r » <*»«!■ w » lurring > hi i« iw| KiMi nwr m*4 »»**»» iw.|«+
tM U'iltelMWMM Mk HMWMf m HUH fl w i to Sj ,hw«iK v ttnli *<»*■■ M fi -rtw *• Km lii. -^ iil a T> ■■» M .lrfiU. H »«t * -i »»r*nj,
^Him nw y ^ pfwwHI *« W"- Blhfl pi |i|H#1i|lM fl M I HIIiU lM liBM I Hp Ti 1 mkJUHf « r j WMr tJ tPFV, Tr1«tOUfi*l n inf \ SV ^tr>W#MM «■ Bf-»>-^Wi If
■ .KniiikdiKiLi; IJ uf ! n mi ,BMt d, W ~ M| I I I >»«■** * . KPP1 «V 4 <«!l< JCM * Ml U. t> * **5- I**- «■ « ^* -* ■** »V«* •.**■-**• t*W ^ H* V# t"r—'— •
I l^«ra<H tilJr ! MmiM NmMmcAH at* M *oort Mto aiiu^ lltarj J , Cn kuifi 111 * u mmr «>pp>^ II. . mu . .r >tap> 1 l>l( Uul h — |oil r .lnl^»-rt» m-«r>i«
i pj— iiiiliw*** I iW W iiipliI jpMMWtpijpHI «>ixi'wUwi»«w4 4MibhwNk*(3n M— m m M, $vmm -— *> .■ — p- i pM^tap^ pn « ',■! to .*, pjc*t ■» >wpj n , Vi «
■Oy^f^l 1 M Ul H pWWW-MB It - 'Wf*i I llBlllli^M Tfcl ■■illllllll W*1|H ;■■» Mi+ygpt, «nJr*"n™Jr i -«r>lrftlP"i« ' ilkmM * ' ' ] n te l^i* M- rMt UM*« InWt »
1 """"^ " *"" * " '*. '-<W b»^ h» LfcJto #» Bp» ff 11 * »*»
| p^pSffS^S ii pena reist tevredenaesteld tenia 0ptiM ™ Br phT ''p** b ™ h " ir *^ Jn llp^liJJS^Sj. i-X^-r.
-' mi ill ■! ■ i ■■— impIpppppIi nil iii ■! iiiIppII in ii prf— ,1 llS ■UpTlllMlilii ' "n
Media en racistische arganisaties 59
In totaal heeft het commissariaat een bedrag van 1 1.249 gulden uit de on-
kostennota van de CD geschrapt. Het betrof, behalve de bijouterieen, 4.529
gulden aan kapgeld en 3.836 gulden kleedgeld, waarvan achtereenvolgens
slechts 1.700 en 510 gulden voor vergoeding in aanmerking kwam.
In het televisieprogramma Achter gestoten deuren (RTL-5, 28 februari 1994)
werd Janmaats stemgedxag in de Tweede Kamer gehekeld. De CD pretendeer-
de op te komen voor "de gewone man' of voor de 'underdog'. Maar in werkelijk-
heid stemde Janmaat tegen behoud van de bestaande WAO, tegen verlaging
van loonbelasting voor lagere inkomens, tegen verlaging van de periodieke
huurverhoging, tegen sociale woningbouw en tegen stadsvernieuwing. Kortom,
in de Kamer had Janmaat zich tegen zijn eigen achterban gekeerd, aldus Ach-
ter gesioten deuren.
Ook in de periode 1994-1998 leidde de handel en wandel van extreem-rechtse
gemeenleraadsleden frequent tot sehandaaltjes, Hier wordt volstaan met en-
kele voorbeelden. Za meldde De Telegraaf 53 dat het CD-raadslid in Enschede
een stadhuisverbod opgelegd had gekregen, dat wi] zeggen: hij mocht het ge-
meentehuis uitsmitend onder geleide van een bode betreden. De reden voor
deze maatregel was diefstal door de CD'er van gasmaakers en een helm.
Het Almelose CD-raadslid werd eind 1997 aangehouden omdat hij weigerde
een sekspop te verwijderen die hij achter zijn raam had gepiaatst om de aan-
dacht te vestigen op een affiche. 54
Het Rotterdams Dagblad 55 citeert een lokale CDA : politicus, die de drie CP'86
deelraadsleden van Delfshaven als volgt op de korrel neemt:
Ze waren achttien uur aanwezig, hebben hiervoor een vergoeding gekregen
van 240,000 gulden. Dat is bijna 15,000 gulden per uur. Ze hebben drie
minuten het woord gevoerd. Dat is 80.000 gulden per minuut (...) Er zijn
mensen die op de CP stemmen omdat alle andere politici zakkenvullers
zijn. Ik hoop dat mijn rekenwerk aantoont dat die stemmers dan een ver-
keerde keus hebben gemaakt.
In een groot artikel, deels op de voorpagma (koppen: 'Extreem-rechts pleegt
kiezersbedrog' en 'Absent of dronken in de raadszaaT ) portretteerde Trouw de
extreem-rechtse raadsleden. 55 De door het blad beschreven misdragingen be-
troffen onder andere absenteisme, dronkenschap, bedreiging, geweldpleging,
open bare schennispleging, drugshandel, diefstal van gemeente-eigendommen.
Maar de grootste opschudding uit de verkiezingstijd van 1998 betrof ongetwij-
feld de wijze waarop extreem-rechts trachtte te voldoen aan de verzwaarde
handtekeningeneis. 57 Aan de verkiezingen van 1994 werden deelgenomen door
een groot aantal personen en groeperingen. Het aantal was zo groot dat er
technische problemen waren ontstaan met de stemmachines en stembiljetten.
Teneinde 'lichtvaardige kandidaats telling 1 tegen te gaan werd de handtekenin-
53 De Telegraaf, 6 april 1996.
M Tubantia, 20 noveraber 1997.
55 Rotterdams Dagblad, 12 december 1997.
s& Trouw, 17 februari 1998.
57 Zie monitorrapport 1997 (Van Donselaar, 1997; 41-42); zie ook Van Donselaar,
1995, hfst. Nederland.
60 Media en racistische organisaties
geneis verzwaard. De wijziging van de Kieswet behelsde zowel een verhoging
van het aantal benodigde handtekeningen als ook de eis dat iedere deelne-
mende politieke groepering aan de handtekeningeneis diende te voldoen. In de
oude situatie waren reeds vertegenwoordigde partijen van deze eis vrijgesteld.
De prablematiek van extreem-rechtse partijen was weliswaar geen direete aan-
leiding geweest voor de wetswijzigmg, maar speelde op de achtergrond wel een
belangrijke rol. De verzwaring van de handtekeningeneis bleek voor extreem-
rechts een aanzienlijke barriere op te leveren. Door het verlenen van een on-
dersteunde handtekening maakt men zieh bekend als aanhanger van extreem-
rechts en dat kan, zo leert de ervaring, aanzienlijke weerstanden opwekken.
Wie geen moeilijkheden wil, kan maar beter niet tekenen. Daar komt nog bij
dat een kiesgerechtigde voor slechts een partij kan tekenen. Het probleem voor
extreem-rechts om handtekeningen te verzamelen wordt dus grater naarmate
er meer rivaliserende partijen zijn. Dit laatate speelde bij beide verkiezingen
een rol, Bij de gemeenteraadsverkiezingen bleken de rivaliserende extreem-
rechtse partijen elkaar in de wielen te rijden. Bij de Kamerverkiezingen maakte
alleen de grootste, de CD, een kans om aan de verzwaarde eis te voldoen: der-
tig handtekeningen in elk van de negentien kieskringen, 590 in het totaai dus.
Als gevolg van de nieuw ontstane situatie probeerden extreem-rechtse partijen
zich tot het uiterste in te spannen om aan de eis te voldoen. In de praktijk
leidde dat tot aanveehtbare praktijken, zoals het werven van ondertekenaars
in mil voor geld, bier en zelfs heroine. 'De CD ronselt onder junks en daklo-
zen,' schreef Trouw; 58 ( De Centrumdemocraten doen er alles aan am mee te
doen aan de Tweede-Karnerverkiezmgen op 6 mei\ De Telegraaf kopte: 'Jan-
maat ronselt zelfs moordenaars'. 59 In een gesprek met deze krant had Janmaat
de 'ronselpraktijken* geoorloofd genoemd; 'steun van iedereen aan de rand van
de afgrond is welkom, al is het een moordenaar die zijn handtekening zet\
Volgens de CD-leider was het redelijk dat mensen 'mogelijke onkosten' voor
het zetten van hun handtekening vergoed kregen.
In Nijmegen werden twee CD'ers door de politic aangehouden die drugsver-
slaafden heroine hadden aangeboden in ruil voor handtekeningen. Omdat het
tweetal vast zat bleek er niemand beschikbaar te zijn om op het vereiste tijd-
stip de kandidatenlijst in te leveren (waardoor de CD in de regio Nijmegen niet
meedeedj. Enkele koppen in de dagbladen: 'CD koopt stemmen junks', 'CD
raadslid koopt stemmen met heroine', 'CD geeft heroine in ruil voor stem' en
'Snelrecht voor CD'ers die heroine ruilderi voor stemverklaringen'.
Bij schandatiseren ligt de nadruk op het belichten van onfatsoenlijk gedrag
van rechts-extremisten. Uit de aangehaaide voorbeelden blijkt dat dergelijk
gedrag misdadige trekken kan krijgen. In die gevallen, althans waar het de be-
nadering door de media betreft, is de grens bereikt tussen schandaliseren en
criminaliseren.
5a Trouw, 26 maart 1998,
5 q De Telegraaf, 25 maart 1998.
Media en racistische organisaties
61
DEGROENEAMSTERDAMMER
Or,«lh,i,ki-ll|ki v..kb.bd .H»pl 1171 |±*r|jn ( I ll.nummtr |1 U fltMfl !•*< fj:,«
6 En dan
slachten we
het hele
zooitje af '
Het ware gezicht van de CD
Karin Adelmund AlltsbeiutL-r Essay; CI?ucMo Ajax-Feyenaord: Kunstartieit Roh
on Mjrci-I v.m Silvio Berlusconi Mngrii over de de national? Schulte pver de
Dam over loan up wng najr dp Ci'oosi yjn vjIkj vciptbaltopper oaring tussen
naararbeid politick? mac lit hcrinncringen (op Net-Nac ni) Japan pn Eur up a
62 Media en racistische organisaties
Criminaliseren
Een krachtige variant van schandaliseren is criminaliseren: publiciteit over
misdadige trekken van extreem-rechts. Meestal gaat het daarbij om criminali-
teit met een politiek karakter, zoals racisme/neonazisme en de betrokkenheid
bij (racistisch) geweld. Maar ook waiineer extreem-rechts in verband gebracht
kan worden met andere vormen van misdaad, is daarvan door joumalisten
vaak verslag gedaan. Voorbeelden zijn drugshandel, illegaal wapenbezit, verze-
keringsfraude en mishandeling.
Vaak gaat het om politiek geweld. In Frankrijk kregen Le Pen en het Front Na-
tional het in 1990 zwaar te verduren na de antisemitische kerkhofsc hen ding in
Carpentras, waarvoor zij door velen (onder wie de minister van Birmenlandse
Zaken) verantwoordelijk werden gesteld. In de publiciteit werd aan het verband
tussen Le Pen en 'Carpentras* uitgebreid aandacht besteed. Hetzeifde geldt
voor het verband dat gelegd werd tussen enerzijds de racistische moorden in
Molln (1992) en Solingen (1993) en anderzijds de Republikaner. Eenzelfde lot
trof de CD toen Nederland begin 1992 geconfronteerd werd met een golf van
racistisch geweld.
Berichtgeving over extreem-rechtse betrokkenheid bij geweld vormt een hoek-
steen van criminalisering. Andere zijn (grof) racisme, antisemitisme en een
fout oorlogsverieden van de wat oudere activisten. Het zijn, kortom> zaken die
in extreem-rechtse fonnaties bij voorkeur 'back- stage' worden gehouden. 60
Een beproefde methode om inzicht te krijgen in wat zich achter de schermen
afspeelt is de undercover-reportage. Beroemd werd het boek van de Franse
journaliste Anne Tristan, dat gebaseerd is op haar infiltratie bij het Front Nati-
onal. 61 In de aanloop naar de verkiezingen van 1994 was de CD doelwit van
maar liefst drie undercover- reportages: die van Peter Rensen voor de Nieuwe
Revu, Kees Kooiman voor de Groene Amsierdammer (zie pagina 61) en Bas van
Hout voor Panorama en het televisieprogramma Deadline (TROS}. 62 Kooiman
had bij de CD de volgende uitlatingen opgetekend: 53
'Voor volk en vaderland"; t), ik heb toch zo'n kramp in mijn rechterarm';
'Dat record van zes rniljoen zullen wij de volgende keer verbeteren'; 'Nog
even en we zijn weer een provincie van Duitsland'; 'En dan slachten we het
hele zootje aP; 'Ik heb vanavond geen zin in nikkers hoor, dan ga ik spon-
taan schoppen en korn weer in de eel terecht'; 'Dan maak ik een vijver in
mijn tuin met piranha's: cursus zwemmen voor Marokkaanse huisvrou-
wen'.
60 Zie Van Donselaar, 1991 en 1995; vbld. verbod van NESB in 1953, de scheurin-
gen in NOU en Boerenpartij, de vermeende betrokkenheid van de NVU bij de
Schiedamse rellen.
61 Zie Tristan, 1988.
bi Peter Rensen, Nieuwe Reuu, 2/9 februari 1994; Bas van Hout, Panorama, 17
maart 1994; Kees Kooiman, De Groene Amsterdammer, 23 maart 1994. De repor-
tage van Bas van Hout was het middelpunt van het televisieprogramma Deadline,
dat de TROS op 29 april 1994 uitzond. Later verscheen een bewerkte versie van
Peter Rensen in boekvorm: Dansen met de duivel; undercover bij de Centrumdemo-
craten. Amsterdam, 1994.
63 Kooiman, 1994.
Media en racistische organisaties 63
Bas van Hout slaagde erin met een verborgen camera opnamen te maken, die
op 29 april 1994, een paar dagen voor de Kamerverkiezingen, werden uitge-
zonden tijdens het TRGS-televisieprogramma Deadline, De beelden waren bij-
zonder belastend voor de CD als geheel en in het bijzonder voor de CD'er
Graman, die kort tevoren voorzitter van de Amsterdam se CD-fractie was ge-
worden. Graman had zich voor de verborgen camera laten voorstaan op raeis-
tische geweldplegingen in het verleden. 64 In een poging de schade te beperken
haastte de CD zich om Graman en enkele andere in opspraak geraakte CD'ers
uit de partij te gooien. Desondanks raakte de CD in een diepe crisis: er dreigde
muiterij, leegloop. Van buitenaf werd aangedrongen op maatregelen tegen de
CD, zoals een partijverbod. Tot een partijverbod is het niet gekomen, maar in
de afgelopen jaren zijn zowel de CD als de CP'86 het middelpunt geweest van
strafprocessen wegens belediging en aanzetten tot rassenhaat. Beide partij en
werden wegens racisme veroordeeld. Dat was een novum. De top van CP'86
werd bovendien veroordeeld wegens deelname aan een misdadige organisatie.
Via de nieuwsmedia is hiervan uitvoerig verslag gedaan, niet alleen van de di-
verse stadia van de reehtsgang, maar in het kielzog daarvan tevens van dis-
cussies die erdoor werden uitgelokt over repressief ingrijpen tegen extreem-
rechtse organisaties en personen, Een aanzienlijk dee! van de berichtgeving
van de afgelopen jaren is gewijd aan justitieel ingrijpen gericht tegen de CD en
de CP'86. Dit geldt in het bijzonder voor het medium televisie.
Naast berichtgeving over strafzaken tegen de partijen was er ook die over straf-
zaken tegen een aantal kopstukken uit extreem- rechtse kring: Janmaat,
Glimmerveen (NVU), Freling en Mordaunt van de CP'86. Voorts raakten ook
minder bekende rechts-extremisten in aanvaring met de rechter. 65
Uitingen van (neo-)nazisme trokken de afgelopen jaren meer dan eens de aan-
dacht van de media. Zo werd in de zomer van 1997 door diverse bladen gewag
gemaakt van het voornemen van de weduwe Rost van Tonningen om in haar
huis te Velp een museum te stichten: 'Rost van Tonningen vergaart nazi-
materiaal', 65 *Zwarte weduwe werkt aan nazi-museum 3 , 67 Volgens de Volks-
krant^ 3 betrof het een collectie van attributen en documenten van Nederlan-
ders die in de Tweede Wereldoorlog aan de zijde van de nazi's hebben gevoch-
ten. Ten behoeve van haar verzameling had Rost van Tonningen een oproep
geplaatst in Die Freiwillige, een blad voor oud-SS'ers, De oproep was onderte-
kend door Consortium de Levensboom, volgens de Volkskrant 'een organisatie
64 Graman werd later veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf, in hoger beroep te-
ruggebracht tot vier.
63 Trauw, 23 mei 1996; 'Fractieraedewerker CP'86 molesteert Rotterdamse wethou-
der in stadhuis'i Utrechts Nieuwsbiad, 11 oktober 1996: Tolitie arresteert vech-
tende CD'ers'; Harlinger Courant, 8 april 1997: 'Werkstraf 140 uur voor ex-lid Ne-
derlands Blok'; de Volkskrant, 17 September 1997; 4 Arnhem geeft CD'er aan we-
gens fraude"; Algemeen Dagblad, 3 februari 199S: 'Vervolging voorzitter CP'86 voor
rassenhaat'. Zie voor meer voorbeelden van geweldpleging monitorrapport 1997
(Van Donselaar, 1997: 57).
ft(i de Volkskrant, 25 juni 1997.
67 Nieuw IsraeUtisch Weekblad, 1 1 juli 1997.
68 de Volkskrant, 25 juni 1997.
64 Media en racistische organisaties
van oud-NSB'ers die contacten onderhoudt met extreem-rechtse partijen.,.' De
burgemeester van Rheden (waar Velp toe behoort) liet weten geen enkele be-
hoefte te hebben aan een 'dergelijk verfoeilijk museum dat uiterst genant en
kwetsend is voor het grootste deel van de mensheid' en de gemeente zou het
ook niet toestaan, De berichtgeving stond overigens niet in verhouding tot het
gewicht dat aan de plannen moest warden toegekend en de betekenis van het
Consortium werd schromelijk overschat: van een organisatie was geen sprake.
Glimmerveen cum suis zagen kans meermalen de aandacht op zich te vestigen
wegens openlijke (neo-Jnazistische sympathieen, die gepaard gingen met uitin-
gen van verbaal geweld, aJ dan niet racistisch getint. Dit was het geval naar
aanleiding van bijeenkomsten in Rotterdam en Schiedam in november 1996,
wederom in Rotterdam in november 1997 en recent in Valburg (juni 1998).
Vooral de bijeenkomsten in 1996 en 1997 werden als buitengewoon schok-
kend ervaren en omgeven door veel publiciteit, Het ging - kort samengevat -
om uiteenlopende zaken: Hitlerverering in woord, gebaar en decor, Holocaust -
ontkenning, racistische beledigingen, racistische bedreiging aan het adres van
Kamerlid Singh Varma, bedreiging met de dood van de hoofdredacteur van de
Haagsche Courant en racistische geweldpleging na afloop buiten, Voorts ging
het om de vraag of en zo ja hoe er strafrechtelijk tegen dergelijke uitingen
moest worden opgetreden, alsmede om de vraag of dit soort bijeenkomsten al
dan niet getolereerd moeten worden, Een en ander leidde bovendien tot her-
nieuwde discussie over repressieve maatregelen, zoals een eventueei verbod
van CP'Se.
De nieuwsmedia waren betrokken op verschillende manieren: niet slechts be-
wust en bedoeld om verslag te doen van de gebeurtenissen, maar ook onbe-
doeld als noodzakelijke voorwaarde voor justitiee] ingrijpen of voor mgrijpcn
door het ordehandhavend apparaat, De aanwezigheid van media zou namelijk
de doorslag kunnen geven bij de beoordeling of men te maken had met beslo-
ten dan wel openbare bijeenkomsten. Deze beoordeling is van belang voor zo-
wel een eventuele strafrechtelijke respons als voor de vraag of dergelijke bij-
eenkomsten door de burgemeester preventief kunnen worden verboden.
De bijeenkomst in 1997 werd bijgewoond door ANP-fotograaf Spruijt. Een van
zijn foto's werd door verschillende dagbladen gepubliceerd. Op de foto zijn de
neonazi's Kusters, Homan en Giimmerveen te zien; de eerste is bezig aan een
redevoering, terwijl de twee anderen de Hitlergroet brengen. De publicatie van
deze schokkende foto lokte discussie uit: te veel eer voor het nazistische drietal
of een goede manier om het probleem onder de aandacht te brengen?
Bij de hierboven genoemde bijeenkomsten ging het om openlijk nazisme. Daar-
naast werden, vooral door onthullende televisiereportages ook de meer verbor-
gen neonazistische trekken blootgelegd. In twee televisie-uitzendingen van
Netwerk in September 1996 werden door AVRO- en NCRV-journalisten de na-
zistische tendensen binnen de CP'86 belicht, Tamelijk overtuigend was de ge-
toonde foto van het Rotterdamse CP'86-raadslid Freling, die de Hitlergroet
bracht op een bijeenkomst van neonazi's in Amstelveen. De uitzendingen had-
den een katalyserend effect op interne geschillen in de CP'86. Het conflict werd
op de spits gedreven en leidde uiteindelijk tot de grote scheuring waaruit de
VNN is ontstaan.
Media en racistische arganisaties
65
Trouw
■
LHTER4GEE5T
ZENZ
ZANBBAJt
MEDIA
Miirokka.snse
Lastige vragen
IkwH
ben helm op?
Jin Lansw
wijk van Bru&sel
hpantwoord
Sinterktaas
Dan gaat je
ruamt afscheid
Hkt iijn wondm
door GoertMak
ontheiligen
haarin de war
van Trouw
NOhM
1
1 1 1< 'muivniiinm wwtii iet«Mi,im. mmrwu."
«!Uli*'»'r.'. IMTKWCi*" * tfl ****■
CP'86 hanteert zwarte lijst
Leden GroenLinks en journa listen doelwit van acties en bedreigingen
iMnSTtRBAM - Uthm wjft Qmwi
mrit eonticifn wtafcondm mi'i
LjH|nP'A*TW«a cfn op rujm*
kKm! dottatwi act In * n bt
dff^iri^rttUMr ttTrwirv-fwhEi
b «n onlansi vtrtdMnm petodtek
w £WW tfuti oftslr itw ac prt*
*h.i WW Wl ig^hpJTi! 1 nMaORftufTr
HUH Wl «Ut«VIT»l ffl JUdBT* nw-
^rt«rtH"i wi hri 14*1 Ahwu. rid:
ccfl ntfrt qp tv«ah *n *chttyqi=wi
a» wi uiyrs-fln-wiM Gflbiwhtlwi
i" rwrawv wrarn ft i MriW a< h»i-
wn ui vrnrwU mn radHtoim wn
a Vitrtunj" «*1 kvimnr Jwtr in
ftrtwtffp*)' in uintftf
V«ndv£h3w 4^ «dnrt#*irfn v*n
fij> ti m \x tain waudraiw if-
i^A^d WTTTirtjG hurt "K*fc* xfe*4n'
0* tabu* &tcterv biiirr mnF d#i ***•■
wTiWlliJP* A tfimf ]flu±H wwrJifs
MOW AMfltfle b» Je pciliL* ■*-
dpHL Dp 4t i* tontatiim 9tttfb&-
a* i*iacn wi JuVa ^ rm -imp
n>; -rtjrturng' gwMytmd op de (ijj
Wf» |f* p^catw to a« XJmtum
HWIMuF^- _*krt* l*>**l '"CO [f
nwtn net MtKWK. ttapjit
K*mjirWi we ia*ni «ri *rtfcH »■ in
M*fc*W wpvmI( lnlno'5. dtf Oan
nftn»f^ffdi(s mu brawn jtjn' ■!-
< -' o**fi un tin wtoiw)
« ue *Cm«rum r»u*ii*r r ir at*
pfdrti ■ wnprati. word) -vwrbmd
:■■■.'--,,,• i.:-,v- j,.-f , rtebMuno in
run kjnvwraFitp ■.» tnwnUVi
tod «or* d« fttf imurnie WrthtHj.
'■■--rt wmdmbttiw w jwi-
rovkiant wn Ci«ffl(rljflto o(> do ham
gwunm Ik rjnhwiajl-iodifiiwn
ttfltov hpm ivcrmwpKk^k now ^b
mmd-vin hef wiwm*:(p-
pwil'Hl'l m fejflmSunvi j*d all op-
Wn>l VHT JJVilLnlklBL. "J kufll ilfr
Kill 3|n IpWdki (Fitairvjfnfwwif**
tun 4rtTWBi'ihHtT «wh wiL^tuu
KfUwn jijfl ekl f.we-*.1rrtwft en
' ■■■"?«*, mnHFi *> bait
■AythmnJET h*t^f :-i y«tiMfn «rt
Toil np j«r*»n ,[fc ti* CFTO ii
mi- yo4geri( M ficit^e |W
mwJ iftriyq." Mt^ei ¥ip«R 'Jai dc
HedtHii"; 'Ai^rnr
Km.Dui4lvwLMa-h«Tfl«r«nvirir
i«drfi .Hv[fyitKmdttdJhirimn
fffluilL wont! In ttrdariuid ilfttn
■"■MlnVtiK* Madrvrtfiflic^HHiTriin'
flmccuUr v*i die woiiitiooe' avwi
• UM3 In *tn mrit own- h#i
KHNUrf C SUMW V HcW3iEI*r W1
hi
VWHN
AF.Aff
Gim-I
<knlM
9nwu
(VI do
ertsti rTH
66 Media en racistische organisaties
De criminele trekken van de CP'86 of sympathisanten van deze partij uitten
zich niet alleen in neonazisms, maar ook in het negeren van demonstratiever-
boden en in militant activisme tegen politieke tegenstanders. Aan beide vcr-
schijnselen is door de media royaal aandacht geschonken. VooraJ GroenLinks
werd doelwit van een reeks van extreem-rechtse acties (die overigens niet van-
uit de top van de CP'86 werden geregisseerd, maar een serie vormden door na-
volgings- en imitatie-effecten). 615 Slachtoffers van deze acties waxen — onder an-
deren - de Rotterdamse wethouders Meijer en Simons en het Kamerlid Varma.
Trouw opende met *CP'86 hanteert zwarte lijst, leden GroenLinks en journa-
listen doelwit van acties en bedreigingen' (zie pagina 65).™
De beeldvorming over CP'86 - een neonazistisch, racistisch en gewelddadig
crimineel gezelschap - heeft steilig bijgedragen aan het uiteindekjke besluit om
een verbodsprocedure te doen entameren. 'Sorgdrager wil verbod CP'86' be-
richtte NRC HandelsbladJi Een dag later schrijft Trouw 72 'Ontbinding CP'86
geeist' en weer een dag later het Belgische dagblad De Morgen: 73 'Nederland wii
extreem-rechtse partij verbieden'.
Objectiveren
Er is een categoric van publicrteit over extreem-rechts die als neutraal kan
worden gekwalificeerd- Het gaat om nieuwsfeiten zoals een opsomming van
gemeenten waarin door extreem-rechtse politieke groeperingen aan verkiezin-
gen wordt meegedaan, of om berichtgeving over de bij verkiezingen behaalde
resultaten, Welke berichten men wel en welke men niet als neutraal wil zien, is
enigszins arbitrair. In 1994 hebben veel CD-raadsleden de partij verlaten;
sommigen van hen werden onaihankelijk, terwijl anderen zich hebben aange-
sloten bij het Nederlands Blok, Over deze transfers is vaak 66k in neiatrale be-
woordingen bericht, Geobjectiveerde berichtgeving, zou men dus kunnen zeg-
gen.
Maar de objectieve benadering heeft altijd veel discussie opgeroepen. Dat ge-
beurde onder andere in de Volkskrant, 74 kort nadat Janmaat zijn grote electo-
rale nederlaag had geleden en daarvan de media de schuld had gegeven.
Hoofdredacteur Schinkelshoek van de Haagsche Courant meent dat extreem-
rechts een aparte behandeling verdient. ! Ze zijn niet zomaar een splinterpar-
tijtje zoals Nederland M obi el. De mening van extreem-rechts is fundamenteel
strijdig met de Nederlandse Rechtsorde.' De joumalistiek, zo meent hij, moet
zich daarom toeleggen op het actief weerieggen van de extreem-rechtse stand-
punten. Deze qpvatting wordt gedeeld door Bert Vuijsje (hoofdredacteur HP/De
Tijd). Hij is van mening dat je als medium grenzen mag stellen aan het be-
schaafde politieke debat, Extreem-rechts plaatst zichzelf buiten die grenzen en
verdient daarom een aparte behandeling. Vuijsje: 'Je kunt niet over extreem-
rechts schrijven alsof het gaat om gelijkwaardige opvattingen als die van ande-
re politieke stromingen.' Ron Abram, NVJ-voorzitter en oud-hoofdredacteur
60 Zie monitor 1997 (Van Donselaar, 1997: 99),
70 Trouw, 15 november 1997.
71 NRC HandelsbLad, 19 november 1997.
72 Trouiv, 20 november 1997.
73 De Morgen, 21 november 1997.
74 de Volkskrant, 19 mei 1998.
Media en racistische organ} saties 67
van het Algemeen Dagblad, meent evenwel dat journalisten extreem-rechts, in
casu de CD, bovenal hebben beoordeeld volgens de gebruikelijke criteria voor
nieuwswaardigheid. Dat had, zo meent Abram, weinig te doen met hun eigen
morele overtuiging. 75
3.3.2 Benaderingen van de media door racistische organ isaties
Kleine partijen hebben als regel minder toegang tot en invloed op publiciteits-
kanalen dan grote. Het partijapparaat van extreem-rechtse groeperingen is
niet alleen klein maar verkeert bovendien in een maatschappelijk isolement.
Politieke partijen streven naar sympathiserende publiciteit en traehten nega-
tieve zo veel mogelijk beperkt te houden, Bij extreem-rechtse partijen Ugt de
nadruk noodgedwongen op het laatste. Streven naar publiciteit waarbij men zo
min mogelijk schade oploopt, daar komt de mediastrategie van extreem-
rechtse politici in grote trekken op neer. In de praktijk betekent dat het ont-
wikkelen van counterstrategieen. De waardegeiaden benaderingen waaraan
men bloot staat, dienen te worden geneutraliseerd of waar mogelijk ten eigen
bate te worden aangewend.
De benaderingen van de media door extreem-rechts kunnen uiteenlopende
vormen aannemen. Deze zullen hieronder achtere en volgens de revue passeren.
Nieuws creeren
Als antwoord op doodzwijgen is getracht aandacht te trekken op een zodanige
manier dat men er niet omheen kan. Prikkeiende, schokkende of provocerende
uitlatingen doen is een oude vertrouwde methode. Het politieke debuut van
Glirnrnerveen bij de raadsverkiezirigen in 1974 is er een goed voorbeeld van,
Hij verspreidde een pamflet dat onder andere de volgende zinsneden bevatte;
'Den Haag moet blank en veilig blijven! Weg met de Surinamers en Antillianen
die op onze werkkracht en welvaart parasiteren. Help mee onze stad te bevrij-
den van de plaag van Surinamers en Antillianen.' Binnen enkele dagen werden
tienduizenden van deze pamfletten verspreid. Deze actie leidde tot een stort-
vloed van publiciteit die wordt gekenmerkt door afkeer, verontwaardiging en de
roep om maatregelen. Niet alleen de Haagse, maar ook de landelijke politiek
raakte in beroering. Zo verklaarde de premier dat de Nederlandse regering 'met
afschuw en verontwaardiging' kennis had genomen van Glimmerveens politie-
ke doel. Vanuit de Tweede Kamer werd aangedrongen op een verbodsprocedu-
re tegen de NVU. Glirnrnerveen werd aangehouden en later door de strafrechter
veroordeeld. Maar hijzelf en de NVU waren in een klap landelijk bekend en dat
was hem heel wat waard.
Janmaat vergeleek de activiteiten van CD'ers eens met die van het verzet uit
de Tweede Wereldoorlog en verbond daaraan de conclusie dat de CD het veel
moeilijker had dan het verzet toentertijd. Dat trok de door hem gewenste aan-
dacht. Een verwante aanpak is iets in het vooruitzicht stellen dat opzien zal
baren: een voorgenomen bezoek aan Nederland van Le Pen bij voorbeeld tijdens
een herdenkingsbijeenkomst in Kedichem, of een demon stratieve optocht in
Rotterdam. Deze plannen leverden veel publiciteit op, zeker toen de aange-
vraagde demonstraties preventief werden verboden en deze besUssingen ver-
7S de Volkskrant, 19 mei 1998.
68 Media en racistische organisaties
volgens door Janmaat werden aangevochten bij de rechter. Deze gebeurtenis-
sen vonden plaats in het jaar 1989, voor de kamerverkiezingen waarbij Jan-
maat de zetel behaalde die hij in 1986 was kwijtgeraakt. Rinke van den Brink
verwoordde het eens als volgt: 76
Natuurlijk proberen ze met allerlei rotsmoesjes in de krant te komen. En
sommigen zijn niet van intelligence gespeend. Toen Le Pen met een aantal
andere fascisten naar Bagdad ging om bij Sadam Hussein gijzelaars vrij te
pleiten, deed Janmaat het voorkomen alsof hij ook ging. En twee keer ver-
zon hij dat de Europese fractie van extreem-rechts naar Den Haag kwam,
terwijl het Front National beide keren geen notie had wie Janmaat was.
In januari 1997 stuurde de CD per fax aan de gemeente Apeldoorn het bericht
dat de partij in Apeldoorn een demonstrate wilde beleggen, Mikpunt van deze
politieke actie was het gedoogbeleid van de gemeente Apeldoorn inzake uitge-
procedeerde asielzoekers, dat kort tevoren landelijk publicitaire aandacht had
getrokken. De CD deelde mee dat er een eigen ordedienst zou opdraven
... voor de orde binnen en eventueel buiten de groep. Zij zijn verkleed als
honkballers en dragen petjes en honkbalknuppels t kortom een kleurig ge-
heel, Volgens onze gegevens zijn bomberjacks in uw gemeente niet verbo-
den, dus de rest van de groep zal deze jacks dragen.
De geschrokken burgemeester verbood de betogmg maar liet niettemin tal van
voorzorgsmaatregelen nemen. De CD was nooit van plan geweest om daadwer-
kelijk te komen demonstreren. De partij hoopte dat deze actie veel publiciteit
zou genereren, een doel dat overigens niet werd bereikt. Maar een faxje, waar-
in een provocerende betoging werd aangekondigd, bleek ruimschoots voldoen-
de om het raderwerk van de ordehandhaving op gang te brengen.
Een ander voorbeeld. Begin jaren tachtig was Ton Hoogduin een bekende ex-
treem-rechtse activist, vooral vanwege zijn kolossale gestalte - meer dan twee
meter lang - en kracht. Naar verluidt zou hij bij een arrestatie schijnbaar
moeiteloos zijn handboeien hebben gehroken. 77 Kortom, iemand die men niet
over het hoofd ziet. In eigen kring werd Hoogduin hogelijk gewaardeerd vanwe-
ge zijn nieuwswaarde.
'Als ik Hoogduin ergens mee naar toe neem kom ik gegarandeerd 's avonds op
televisie en krijg ik kranten vol,' zo vertelde Glimmerveen eens. Nieuws cree-
ren, daar is hij bedreven in. Een voorbeeld van een van zijn publiciteits stunts
is de toezending van het partijblad aan het Auschwitzcomite. Dat kwam gega-
randeerd in het nieuws, Eind november 1996 vertelde Glimmerveen aan de
Nieuwe Revu over zijn mediastrategieen: 78
Ik weet natuurlijk wel waarmee je Nederland op de kast kan krijgen. Zoals
ik ook weet wat de journalist wil horen. Ik kan ook koppen verzinnen: 'Ne-
76 Geciteerd door het Algemeen Dagblad, 10 april 1997,
77 Zie Van Donselaar, 1991: 185, 189.
7S Vgl. Trouw, 23 november 1996.
Media en racistische organisaties 69_
gers lijken meer op chimpansees dan op blanken 1 . Dat vind ik, maar dat
zeg ik ook omdat ik weet dat joumalisten sensationele koppen zoeken.
Proberen om 'Nederland op de kast krijgen', dat is ongetwijfeld een van de be-
weegredenen van de groep-Glimmerveen om joumalisten aan te vallen. Glim-
merveens bedreigingen aan het adres van de hoofdredacteur van de Haagsche
Caurant leverden hem weliswaar een strafrechtelijke veroordeling op, maar te-
vens ook veel publiciteit. Tijdens de bijeenkomst in Valburg in juni 1 998 werd
getracht de true te herhalen en werden opnieuw bedreigingen geuit tegen de
media, zoals reeds werd vermeld. Een verwante aanpak is het intimideren of
bedreigen van poliueke tegenstanders. Eind 1995 werd door CP'86 - en Glim-
merveen - getracht het partijeongres van GroenLinks in Zutphen te verstoren.
Eerder op de dag waren vemielingen aangericht in de tuin van de politiek lei-
der van GroenLinks. Bij dergelijke acties is men er vrijwel zeker van dat de
media er aandacht aan zullen besteden.
In december 1995 en januari 1996 kondigde Freling (CP'86) demonstraties aan
tegen het verbod op enkele scholen (in Rotterdam en Den Haag) om bomber-
jacks met daarop rood-wit-blauwe vlaggetjes te dragen. Deze aeties maakten
deel uit van een breder offensief van extreem-rechts tegen de gewoonte om
demonstraties preventief te verbieden. 79
In de aanloop naar de statenverkiezingen van 1995 was het verzet van ex-
treem-rechtse zijde tegen de preventieve demon stratieverbo den toegenomen, In
de prakujk betekende dit dat de politic de handen vol had aan zowel rechts-
extremisten die desondanks op de 'verboden tijdstippen' kwamen opdagen, ais
ook aan hun politieke tegenstanders die hetzelfde deden. Deze gespannen si-
tuatie escaleerde in Rotterdam in februari 1995 en vervolgens in Utrecht op 4
maart. In Rotterdam had de politie heel wat te stellen met meer dan honderd
militante tegenstanders van extreem-rechts. In Utrecht werd uit vrees daar-
voor overgegaan tot massale aanhouding van 'onschuldige' personen die niets
met de zaak te maken hadden. De media besteedden er uitgebreide aandacht
aan . Dit geldt des te meer voor de toegestane extreem-rechtse demonstraties in
Zwolle en Leerdam op respectievelijk 24 februari en 30 maart 1996. Het waren
media events bij uitstek en dat was stellig ook een voomame beweegreden van
extreem-rechtse zijde.
Het toestaan van extreem-rechtse demonstraties was nieuw en trok mede om
die reden veel aandacht. Dat een nieuw actiemiddel grote nieuwswaarde kan
hebben ondervond ook de VNN in oktober 1997. Een vijftiental aanhangers
van deze partij brachten een bliksembezoek aan een tentenkamp van (uitge-
procedeerde) asielzoekers in Dwingeloo. Er werden pamfletten aan bomen ge-
prikt - 'Illegaal einde verhaal' - en gesproken met de door de VNN uitgenodigde
pers (ANP en TV Drenthe). De actie veroorzaakte opsehudding, door de ruime
media-aandacht, door de vermeende onwetendheid van de politie en door het
feit dat VNN-woordvoerder Ruitenberg voor de camera van Netwerk meer ac-
ties in het vooruitzicht stelde. Bij asielzoekers- en opvangcentra elders in het
79 Zie Van Donselaar, 1997: 23-27.
70 Media en racistlsche organisaties
land werden voorzorgsmaatregelen genomen teneinde niet te worden verrast
door een extreem-rechtse actie. Deze voorzorg was overigens niet alleen inge-
geven door 'Dwingeloo' en de publiciteit over dit voorval, maar vooral ook door
activiteiten van AFA (Anti- Fascist! sche Aktie). Kort na 'Dwingeloo 1 stuurde AFA
een faxbericht naar ongeveer 50 gemeenten waar zich asielzoekers centra be-
vonden. In het bericht wees AFA op het 'ware gezicht' van de tot dan toe tame-
lijk onbekende VNN. Achter een nette, fatsoenlijke presentatie van de VNN
gin gen volgens AFA andere karaktertrekken schuil: sympathieen voor neona-
zisme en Ku Klux Klan, illegaal wapenbezit en knokploegen. Mede door deze
op zichzelf goedbedoelde actie van AFA kreeg het optreden van de VNN een
imponerend effect. Waarsehijnlijk is de VNN zich bij het plannen van de actie
daarvan niet bewust geweest. Hoe dan ook, extreem-rechts heeft, zoals Rinke
van den Brink het eens uitdrukte 'een onevenredige stoorkracht'. 80
Imponeren
Tegenover bagatelHseren door de media wordt van extreem-rechtse zijde vaak
overdrijving en imponeergedrag gesteld. Extreem-rechtse partijen trachten zich
grater voor te doen dan zij in werkelijkheid 2ijn en dit kan op uiteenlopende
manieren geschieden: overdrijving, vaak schromelijk, van het aantal leden, het
schermen met niet bestaande afdelingen of met verzonnen personages. Tussen
haakjes: het nieuwe medium Internet leent zich uitstekend voor deze aanpak:
achter een indrukwekkende website kan slechts een persoon schuilgaan.
Er zijn rechts-extremisten die zich hullen in verschillende gedaanten, zich ver-
schuilen achter mysterieuze achtergrondfiguren, of die onder verschillende
pseudoniemen of initialen publiceren, Soms wordt verwezen naar besluitvor-
ming van vergaderingen die niet blijken te hebben plaatsgevonden, of naar
overleg met personen die evermiin blijken te bestaan, Kortomj vaak wordt het
beeld geschetst van een grote, piramidaal opgebouwde organisatie met vele
vertakkingen en een aanhang. Men denke aan het reeds in ander verband
aangehaalde voorbeeld van de Nederlandse neonazistische partij FAP, die in
juni 1995 door Kusters zou zijn opgericht.
Een belangrijk ingredient van de imponeerstrategie is het bewerkstelligen van
schokeffecten, Daar werden de reeds genoemde manifestaties van Gliramer-
veen en Kusters ook door gekenmerkt (Rotterdam en Schiedam, november
1996, Rotterdam, november 1997 en Valburg, juni 1998), Door de schokeffec-
ten kregen deze manifestaties een grote nieuwswaarde. Dat leidde tot uitvoeri-
ge berichtgeving waardoor de verschijnselen in kwestie maar al te gemakkelijk
kon worden overschat. f De leiders van de Nederlandse neonazibeweging waren
bij een in Rotterdam', hoorden wij in november 1997 op Radio 1. Maar wat stelt
dat leiderschap precies voor als we weten dat 'de beweging' slechts uit een
handjevol personen bestaat en we ook weten dat Glimmerveen en Kusters tot
dusverre amper in staat zijn gebleken om personen aan zich te binden?
Bij de Nederlandse Volks-Unie (Glimmerveen, Kusters), de Germaanse Jeugd
(Kusters) en het Actiefront Nationale Socialisten (ANS, Homan) gaat het bij el-
kaar ruim geschat om zo'n dertig personen. De kern van deze drie 'organisa-
ties' is op de vingers van een hand te tellen.
80 Vrij Nederland, 23 november 1996.
Media en Tacistische organisaties 71_
Kort na de bewuste bijeenkomst in Rotterdam verscheen in Trouw een groot
interview met Kusters. 81 Hieronder volgen enkele fragmenten:
Zijn joden minderwaardig?
'Het zijn niet mijn vrienden. Als ik zou zeggen dat ze minderwaardig zijn,
kan ik daarvoor bestraft worden.'
Waaroxn zijn het niet je vrienden?
'Dat staat beschreven in de nationaal-socialistische part ij -ideologic,*
Noern jij jezelf neonazi?
'Ik ben een nationaal- socialist. Neonazi is meer een scheldwoord. We zijn
niet "neo*. we zijn het voluit. '
Voor jou is het bestaan van de Holocaust een feit?
'Weet ik niet, ik ontken het niet, maar ieder moet voor ziehzelf bepalen of
het bestaan heeft. Je hebt ook mensen die geloven in kabouters of draken
of het monster van Loch Ness. Ik ben er niet bij geweest. Ik ben van 1970.'
Het zijn zonder meer schokkende uitlatingen. Maar er ontstaat beeldvorming
die wel heel ver verwijderd is van de werkelijkheid. Kusters wordt ten tonele
gevoerd als secretaris van de Nederlandse Volks-Unie, voorzitter van de Ger-
maanse Jeugd en aan het woord gelaten over 'overal infiltreren en rekruteren',
'de beweging', ( de leiding", 'kaderschaling', 'de toekomstige staat na de machts-
ovemame', 'terechtstelling van verraders van handlangers van het systeem'.
Het stuk is een goed voorbeeld van geslaagd imponeergedrag van extreem-
rechts.
Internationale banden van extreenvreehts blijken nieuwswaarde te hebben en
dat geldt ook voor de suggestie dat zulke banden bestaan. Hieronder volgen
enkele voorbeelden van imponeergedrag dat hierop is gebaseerd.
Begin 1997 decide Preling (CP'86} mee dat er een Nederlandse tak van Combat
18 zou zijn opgericht die zich ging rich ten op politieke tegenstanders van ex-
treem-rechts. 82 Combat 18 - 18 is een code voor de eerst en achtste letter van
het alfabet, een 'A* en een 'H', ofwel Adolf Hitler - is een Engelse militante, neo-
nazi-groep met gewelddadige aanhangers. De betrokkenheid van Combat 18
bij politiek en racistiseh geweld noopte Scotland Yard ertoe in 1995 een speci-
ale eenheid op te richten die belast werd met het volgen van gewelddadige
rechts-extremisten. 53
Ten tijde van Frelings mededelingen over Combat 18 stand deze groep in de
belangstelling vanwege betrokkenheid bij aanslagen met bombrieven. In wer-
kelijkheid was er geen sprake van een Nederlandse tak van Combat 18, wel
van imponeergedrag en een poging publiciteit te genereren. Veel publiciteit
was er overigens niet, vermoedelijk omdat Combat 18 in Nederland relatief on-
bekend is.
61 Trouw, 15 november 1997.
sa Algemeen Dagblad, 15 maart 1997.
8:5 Van Donselaar, 1995: 212.
72 Media en racistische organisaties
In de zomer van 1997 trok een berichtje in het blad van CP f 86 de aandacht
van de media: de partij zou een af deling in Vlaanderen hebben opgericht. 8 '' In
werkelijkheid stelde de Vlaamse afdeling niets voor, maar door de belangstel-
ling van de media werd haar betekenis flink overdreven. Een maand later kon-
digde de CP'86 aan dat bij de komende raadsverkiezingen in Kerkrade een
Duitse neonazi lijstaanvoerder zou zijn. Het bericht trok nogal wat media-
aandacht, wellicht vanwege het geduchte prestige van Duitse neonazi's. Maar
veel electorate dreiging ging er op z'n zachtst gezegd niet van uit.
Neutraliseren
Door de negatieve stigmatisering en in het bijzonder het sehandallseren en
criminaliseren lopen extreem-rechtse organisaties het gevaar te worden be-
schadigd, Teneinde de schadelijke effecten te neutraliseren kan een hele scala
van reaetie s worden waargenomen.
Aliereerst zijn er voorzorgsmaatregelen aan te wijzen, zoals het verborgen hou-
den van informatie die tot negatieve stigmatisering kan leiden: een 'fout' oor-
logsverleden bijvoorbeeld, of (neo-)nazistische sympathieen. Voorts zijn de
vaardighedcn van de voorman op het terrein van de impression management
van belang: trachten zoveel mogelijk invloed uit te oefenen op hoe men over-
komt. Dit wordt uiteraard ingewikkelder naarmate er meer woordvoerders zijn.
Dit was bijvoorbeeld het geval in de verkiezingstijd in 1994 toen er vele lokale
CD-lijsttrekkers waren, Het televisiepro gramma Achter gesloten deuren {Willi-
brord Frequin) dat op 28 februari 1994 werd ukgezonden liet fragmenten zien
van een 'briefing 3 door Janmaat. Hoe dienden de CD'ers de pers tegemoet te
treden? Volgens Janmaat als voigt:
Spreek fatsoenlijk Nederlands. Gebruik geen schuttingtaal. Probeer dat u
niet betrapt kan worden op uitspraken die een Officier van Justitie zouden
kunnen verleiden tot het inzetten van een strafvervolging, want dat wil
men maar al te graag doen...
Wellicht zou men het bedreigen van journalisten, zoals radicale rechts-extre-
misten wel plegen te doen, ook kunnen zien als een poging tot preventie. Naar
onze mening is het echter plausibeler dergelijke bedreigingen primair te zien in
het kader van 'nieuws creeren' en 'imponeren'.
Een andere preventieve maatregel is vermijding: contacten met de media zo
veel mogelijk uit de weg gaan. Deze koers lijkt recent - na de verkiezingen van
1998 - te zijn ingezet door de VNN. Maar deze aanpak heeft uiteraard beper-
kingen, want een politieke partij kan zich niet altijd veroorloven perscontacten
te mijden (in verkiezingstijd bijvoorbeeld).
En als de negatieve publiciteit een feit is? Een voor de hand liggende reaetie is
naar de rechter stappen, zoals in de ons omringende Ian den veelvuldig is ge-
beurd. In Nederland komt deze reaetie maar weinig voor. Er wordt wel eens
met juridische stappen gedreigd, maar de geschillen tussen journalisten en
extreem-reehts worden niet vaak daadwerkelijk in de rechtszaal uitgevochten.
84 Rotterdams Dagblad, 6 juni 1997; Trouw, 7 juni 1997.
Media en racistische organisaties 73
In 1967 verscheen een uitvoerig artikel van Martin van Amerongen over ver-
vleehtingen van de Amsterdamse top van de Boerenpartij met radicale ex-
treem-reehtse netwerken. 85 De aangevallenen wensen niet met neonazisms in
verband gebracht te worden, spannen een proces aan tegen Van Amerongen
en Vrij Nederland en winnen dat.
In 1983 deed een van de oprichters van de Centrurnpartij, Brookman, iets
soortgelijks. De Volkskrant had geschreven dat hij aanwezig was geweest bij
een zonnewende-feest in de tuin van de weduwe Rost van Tonningen, Volgens
Brookman was dit niet het geval, hij trachtte via een Kort Ceding zijn gelijk te
halen. Die poging mislukte: zijn eis tot rectificatie werd door de Amsterdamse
reenter afgewezen. 86
In 1984 trachtte Ton Hoogduin - zie voorgaande paragraaf Nieuws creeren -
via de rechter rectificatie af te dwingen van NRC Handelsblad. Het dagblad had
(op 11 januari 1983) beweerd dat Hoogduin - te midden van een groep Haagse
voetfoalsupporters op weg naar Ajax - antisemitische leuzen had gescandeerd.
Zijn eis werd door de Rotterdamse rechtbank afgewezen. 87
In 1990 vorderde de Centrumdemocraten rectificatie van een artikel in Else-
vier 88 waarin verband werd gelegd tussen de CD, de Moonsekte en neonazi's.
De president van de Amsterdamse rechtbank wees de vordering af. &9
Het meest recente geval is de zaak van het Nederlands Blok tegen het Nieuws-
blad van het Noorden, althans als we rechtspraak hier wat ruimer opvatten en
ook de Raad voor de Journalistiek hiertoe rekenen. Deze zaak is reeds in het
voorgaande aan de orde geweest. Het Nederlands Blok werd door de Raad in
het gelijk gesteld. Het is, voorzover wij hebben kunnen nagaan, de enige re-
cente zaak waarin extreem-rechts in het gelijk werd gesteld.
Meestal wordt de confrontatie (dan ook?) niet op deze manier aangegaan en
wordt geprobeerd de schade op andere manieren te reduceren. Bagatelliseren
is een veel gehanteerde counterstrategie wanneer rechts-extremistische acti-
visten door militant gedrag de partij in opspraak hebben gebracht. Skinheads?
Dat ',., zijn eigenlijk doodgewone jongens die reageren op een losgeslagen
cultuur', aldus een CD'er tegen een journalist die hem daarover had aange-
sproken. 90 Bij diezelfde gelegenheid werd ook Janmaat ondervraagd over de
haviken in de CD. Janmaat:
Wij hebben natuurlijk diverse mensen uit wat rechtsere of- zo u wilt - ex-
tremere hoek aangetrokken. Maar wanneer zij een paar jeugdzonden heb-
ben begaan en geen zware veroordelingen hebben, kunnen ze bij ons ge-
woon meedraaien, mits ze zich houden aan partijstandpunten.
Een jaar later werd Janmaat opnieuw door de media - in casu het Algemeen
Dagblad - geconfronteerd met radicalen' in zijn partij. Dit keer ging het om
85 Vrij Nederland, 17juni 1967.
86 de Volkskrant, 9 augustus 1983,
87 Zie Rechtspraak Rassendiscriminatie, nr. 66,
m Elseirier, 10 maart 1990; 'De financiele banden van Eurorechta',
m Zie Rechtspraak Rassendiscriminatie, nr. 247.
TO NRC Handelsblad, 4 april 1992,
74 Media en racistische organisatie s
een skinhead die betrokken was geweest bij een zware mishandeling met do-
delijke afloop en om niemand minder dan Glimmerveen. Janmaat verdedigde
zich als volgt: 91
De CD is de enige echte oppositiepartij in Nederland die een vuist maakt
tegen de verloedering. Zo'n party heeft aantrekkingskracht en wij staan
natuurlijk niet onwelgevallig tegen de komst van nieuwe leden. Hoe moeten
we erachter komen dat iemand strafrechtelijke antecedenten heeft? De po-
litic geeft niet thuis als we informatie trachten in te winnen. Het moet dan
wel om een bekende crimineel gaan die op de voarpagina van de krant
heeft gestaan willen wij daar op tijd achter komen.
In april 1998, vlak voor de kamerverkiezingen werd de CD-leider door Vrij Ne-
derland ondervraagd over de betrokkenheid bij drugshandel van twee van zijn
voormalige raadsleden. Janmaat: 92
U kunt van ons toch niet vragen dat wij ons afsluiten van de maatschap-
pelijke ontwikkelrngen, dat wij loepzuivere idealisten zijn. Wij zijn geen
flexibele partij. Als de overheid zich al inlaat met drugssmokkel, zie de ERT-
affaire, waarom zouden wij de heer Van der Spek dan niet mogen kandide-
ren? Wij kijken hoe iemand het doet als raadslid. Als iemand het goed
doet, maar niet helemaaJ brandschoon is dan zeuren wij daar niet over.
Anderen hebben zich op soortgelijke wijze verweerd tegen beschuldigingen van
illegaal wapenbezit. Zo werd door de CP'86 eens verwezen naar de opmerkeiij-
ke uitspraken van de (toenmalige) Utrechtse politiechef Wiarda, dat het voor
winkeliers raadzaam was een knuppel te kopen en die onder de toonbank te
leggen. Veel Nederlandse jongeren, zo meende CP'86, lopen nu eenmaal met
wapens op zak, CP'86-ers dus ook.
Als de beschuldigingen berusten op 'font' gedrag in het verleden dan wordt
vaak het laatste sterk benadrukt. ( Het is zo lang geleden' (oorlog), het is een
'jeugdzonde' (stickers met hakenkruisen in bezit), 'hij denkt er nu anders over'
(neonazisrae), ! zou zoiets nu nooit meer doen' (runetekens, uniformen). 'Waar-
om mag een jongeman zich niet een beetje orienteren' (rondkijken in nazisti-
sche organisaties als de Viking Jeugd en het Aktiefront Nationaal Socialisten) ,
Men kan ook zijn toevlucht nemen tot de aileidingsmanoeuvre. Wanneer deze
voorzien wordt van een pittig statement, is de kans van slagen groot. Pittige
statements worden door de media nu eenmaal op prijs gesteld. Een goed voor-
beeld is de desgevraagde reactie van Janmaat op het overmatig drankgebruik
van het voormalige Amsterdamse CD-raadslid Hofman: 'Ja, ik zeg zo vaak te-
gen Hofinan: Frans, zo veel drinken als Van Mierlo lukt je toch niet.' Dit stan-
daardantwoord is veelvuldig gepubliceerd (en er werd nooit doorgevraagd).
Afleidingsmanoeuvres kunnen de vorm hebben van beschuldigen van anderen.
Begin 1992 werd Nederland geconfronteerd met een reeks van racistische aan-
slagen. Van de zijde van de met geweld geassocieerde CD werd geopperd dat
deze aanslagen het werk zouden kunnen zijn van de Binneniandse Veiligheids-
9' Algemeen Dagblad, 8 juli 1993.
92 Geciteerd door Vrij Nederland, 4 april 1998.
Media en racistische organisaties 75
dierist, of van 'de Turken zelf , 93 Deze reactie is overigens niet typisch Neder-
lands. De Republikaner in Duitsland en het Franse Front National reageerden
op soortgelijke wijze. Meer of minder openlijk werd gesuggereerd dat de ge-
welddadige acties waren opgezet met het doel extreem-rechtse politic! in dis-
krediet te brengen. 94
Negatieve stigmatisering, met name schandalisering en crnninalisering, kan
ingrijpende gevolgen hebben voor de stabiliteit van extreem-rechtse organisa-
ties. Een via de media in opspraak geraakte extreem-rechtse parti] dient zich
te matigen am een uittocht van ontevreden aanhangers (of zelfs een scheuring)
te voorkomen. Het probleem is echter dat een matigende koerswijziging het-
zelfde effect kan hebben. Gaat het om in opspraak geraakte personen, dan kan
het probleem door extreem-rechtse leiders worden opgelost door middel van
een interne zuivering. Om de partij te redden wordt de band met de betrokke-
ne(n) verbroken. Zo werd het Amsterdamse CD-raadslid Graman in 1994 na
de televisie-uitzending van Deadline uit de partij gezet. 95 Het probleem is ui-
teraard taaier ads de leider zelf het middelpunt van kritiek is geworden, zoals
in 1994 bij de Centrumdemocraten gebeurde door Janmaats reactie op het
overlijden van Dales.
Exploiteren
De interne verhoudingen in extreem-rechtse gelederen kunnen sterk worden
bemvloed door publiciteit. Ervaren rechts- extremis ten zijn zich hier van be-
wust en het komt dan ook vaak voor dat zij pogingen onderneraen om via pu-
bliciteit de interne verhoudingen te manipuleren. Schandalisering en crimina-
lisering kunnen worden gevoed door van binnen uit belastende informatie te
verschaffen over een interne politieke tegenstander of rivaal. Zo komt het nogal
eens voor dat men elkaar voor 'fascist', 'racist' of 'nazi' uitscheldt. Als voor-
beeld kan dienst doen het conflict in de Centrumpartij in 1984. Via de media
scholden de kemphanen elkaar om het hardst voor 'fascist' uit en beschuldig-
den elkaar ervan kind aan huis te zijn bij de weduwe Rost van Tonningen.
Ruziemakende rechts-extremisten die met modder naar elkaar willen gooien,
kunnen vaak rekenen op royale attentie van journalisten. Vaak, maar niet al-
tijd. NVU-leider Glimmerveen heeft in de jaren zeventig bij herhaling persbe-
richten verspreid met rancuneuze aanvallen op politieke tegenstanders uit ei-
gen kring. Veel van deze veelal persoonlijk getinte informatie is niet door de
nieuwsmedia gepubliceerd.
Rinke van den Brink vertelde over dit verschijnsel aan het Algemeen Dag-
blad:™
g3 Zie Van Donselaar, 1993: 1 1 .
' M Zie Van Donselaar, 1995: casus Duitsland en Frankrijk, respectievelijk Carpen-
tras en Molln.
95 Zoiets kan op twee manieren: daadwerkelijk en definitief of tijdelijk en voor het
oog van de wereld, Van beide zijn voorbeelden te geven.
to Algemeen Dagblad, 10 april 1997.
76 Media en racistische organisaties
Een van de mooie dingen van dit wereldje is dat er ontzettend uit de school
geklapt wordt. De machtsstrijden die binnen extreem-rechts ivorden uitge-
vochten, zijn vaak kostelijk en voor mij heel vruchtbaar.
Van den Brink krijgt niet zeiden anonieme documenten toegezonden, die hem
worden toegespeeld om iemand ten val te brengen. Van den Brink:
Zolang het met strijdig is met mijn joumalistieke belang publiceer ik ge-
woon. Bij elk stuk dat je schrijft heeft wel iemand voordeeL
Glimmerveens verkiezingsdeelname in 1974 ('Den Haag blank en veilig') be-
zorgde zowel de NVU als hemzelf landelijke bekendheid. Op dat moment was
Glimmerveen geen voorzitter van de NVU en in zekere zin zelfs een outsider, q7
De naamsbekendheid die Glimmerveen de NVU had bezorgd kon vervolgens
door hem worden geexploiteerd: de toenmalige NVU -voorzitter werd ten val ge-
bracht en Glimmerveen volgde hem op.
Van dergelijke exploitatie zijn meer voorbeelden te geven. Door de tele vis ie-
uitzending van Reporter (26 februari 1993) werden interne conflicten (Janmaat
en Vreeswijk, Janmaat en Glimmerveen) op de spits gedreven. Het verschafte
Janmaat argumenten om zich van zijn rivalen te ontdoen. Eenzelfde proces
voltrok zich in de CP'86 in het najaar van 1996. Door twee televisie-uitzen-
dingen van Netwerk werden de criminele, nazistische tendensen binnen de
CP'86 belicht. Deze tendensen kwamen in hoofdzaak voor rekening van het
Rotterdamse raadslid Freling. Het partijbestuur greep de gelegenheid aan om
Freling uit de party te zetten. Daarbij ging het in werkelijkheid niet alleen om
het nazisme van Freling, maar ook - of misschien wel des te meer - om zijn ei-
genzinnigheid. Freling voerde namelijk al tijdenlang een eigen koers en trok
zich vrijwel niets aan van bestuursbeslissingen. Netwerk verschafte het partij-
bestuur een stok om de hond te slaan.
3.4 Slot: conclusies en discussie
De rol van de media is over het algemeen een onderschatte factor bij het door-
gronden van extreem-rechtse organisaties. Het is niet vaak voorgekomen dat
een verkiezingsoverwinning (of -nederlaag!) van een extreem-rechtse party
wordt toegeschreven aan bemvloeding door de media. Veelal wordt de rol van
de media in opsommingen van mogelijke oorzaken niet eens genoemd of
hooguit zijdelings aangestipt. Dit zou gerechtvaardigd zijn als men meent dat
de media slechts een 'registrerende' rol vervullen.
Naar onze mening is het verschijnsel extreem-rechts sterk verweven met de
media, althans met de wijze waarop de media van het verschijnsel verslag
doen, Extreem-rechtse partijen hebben de media nodig en trachten de bericht-
geving ten eigen bate te bemvloeden. Vaak komt het laatste neer op pogingen
de schade beperkt te houden.
i 1 Zie Van Donselaar, 1991: hoofdstuk NVU.
Media en racistische organisaties J7_
Maar omgekeerd kunnen de media het nieuws dat aan extreem-rechtse zijde
wordt geproduceerd niet negeren. Veel journalisten trachten bovendien een
bijdrage te leveren aan de bestrijding van extreem-rechtse verschijnselen, door
te onthullen, te ontmaskeren en zodoende het uitlokken van justitiele maatre-
gelen.
Extreem-rechtse organisaties worden geconfronteerd met een pressie van bui-
tenaf, vaak in de vorm van (een dreigende} repressie van overheidszijde. Bij de-
ze druk die op extreem-rechtse organisaties wordt uitgeoefend zijn de media
een cruciale, niet weg te denken factor, De interactie met de media heeft het
karakter van een conflict en daarin wordt het impression management van ex-
treem-rechtse leiders op de proef gesteld. De vraag hoe aan het probleem van
de druk van buitenaf het hoofd moet worden geboden, stelt extreem-rechtse
polirici vaak primair voor de vraag: hoe om te gaan met de media? Wat kan wel
en wat niet hardop worden gezegd? Hoe te reageren op beschuldigingen? Door
de media worden extreem-rechtse verschijnselen niet slechts geregistreerd,
maar ook bemvloed en soms zelfs ingrijpend bei'nvloed.
Een niet onbelangrijke vraag is: in hoeverre kunnen aan de diverse benaderin-
gen van extreem-rechts remmende dan wel stimulerende effecten worden toe-
gekend?
Allereerst de remmende effecten. Het is denkbaar dat doodzwijgen van ex-
treem-rechtse politieke partijen uit oogpunt van bestrijding effectief is. Maar
deze aanpak is niet realiseerbaar zonder de persvrijheid aan te tasten. Zouden
de kosten dan niet veel hoger worden dan de baten? Bovendien is het onwaar-
schijnlijk dat over de strategic van doodzwijgen bij de media consensus kan
worden bereikt. Maar zeals reeds werd gezegd: het is vooral ook een hypotheti-
sche aangelegenheid. Van systematisch doodzwijgen is geen sprake geweest,
hooguit van een veelal luidruchtig debat over doodzwijgen. Wat wel heeft
plaatsgevonden is partieel doodzwijgen en dit was gericht op, of - zo men wil
tegen - een specifieke uiting van extreem-rechts; de verbreiding van de ex-
treem-rechtse, racistische ideeenwereld.
Negatieve stigmatisering kan schadelijk zijn voor extreem-rechtse forraaties,
Aantoonbaar is in ieder geval dat dergelijke berichtgeving van invloed kan zijn
op de sociale cohesie binnen extreem-rechtse groepen. Negatieve publiciteit, in
het bijzonder criminalisering, hoeft geen oorzaak te zijn van onderlinge span-
ningen, maar kan dergelijke spanningen aanzienlijk doen oplopen. Zo sterk
zelfs dat de conflicten tot onoverbrugbare tegen stellin gen leiden en de groep
uiteenvalt. Bij een aantal belangrijke splitsingen hebben de media zo'n rol ge-
speeld: de Centrumpartij begin jaren tachtig, het Nederlands Blok als afsplit-
sing van de CD begin jaren negentig en de breuk in CP'86 in 1996-1997. Ver-
der bestaat er verband tussen negatieve stigmatisering - vooral schandaliseren
en criminaliseren - en repressie. Deze benaderingen dragen bij aan het ont-
staan van een klimaat waarin discussies over repressieve maatregelen tegen
extreem-rechts gedijen en dat is - zo zou men kunnen stelien - het voorportaal
van daadwerkelijke maatregelen tegen extreem-rechts.
Door negatieve stigmatisering kunnen aanhangers worden afgeschrikt, zoals
kaderleden die het voor gezien houden. Het is - tenslotte - aannemeiijk dat
ook kiezers en potentiele kiezers kunnen worden afgeschrikt door negatieve
publiciteit aver extreem-rechts, maar deze aanname is meer een beredeneerde
veronderstelling dan een onderzoeksresultaat.
78 Media en raeistische organisaties
Dan de stimulerende factoren. Het is plausibel dat stimulerende effecten wor-
den beinvloed door het al dan niet slagen van counterstrategieen van extreem-
rechtse zijde. Tegenover 'doodzwijgen' en 'bagatelliseren' van de media staan
'nieuws creeren' en 'imponeren' van extreem-rechtse zijde. Het succes van deze
counteraanpak hangt, zoals we hebben gezien, af van de inventiviteit en ook
van de bereidheid en geneigdheld van rechts-extremisten om te schokken.
Vooral dit laatste is nogai eens succesvol, dat wil zeggen: het levert rechts-
extremisten veel publicitaire aandacht op. Een gevolg hiervan is dat de fgetals-
matigej betekenis van kleine, soms zeer kleine extreem-rechtse groepen maar
al te gemakkelijk kan worden overschat.
Via allerlei vormen van neutralisering wordt door rechts-extremisten getracht
de door negatieve publiciteit opgelopen schade te beperken. Om rectificatie af
te dwingen kan men naar de rechter stappen, maar deze gang wordt - anders
dan bijvoorbeeld in Belgie' en Frankrijk - door extreem-rechts zeiden gemaakt.
Van de concrete gevallen waarin dit wel is geschied liepen de meeste voor ex-
treem-rechts slecht af. Andere manieren van neutralisering zijn lastig op hun
effecten te beoordelen, maar het lijkt ons aannemelijk dat extreem-rechtse
partijen het meest gebaat zijn bij neutrale, objectieve berichtgeving, Als argu-
ment kunnen de evident schadelijke effecten van de andere soorten publiciteit
worden aangehaald. Hoe dan ook, de veelgehoorde opvatting als zou extreem-
rechts gebaat zijn bij ongeacht welke publiciteit dan ook, is aantoonbaar on-
juist.
Racisme, extreem-rechts en internet 79
4 Racisme, extreem-rechts en internet
4. 1 Inleiding
Het internet werd geboren in de Koude Oorlog ten tijde van de Cubaanse raket-
tenerisis. 1 Het Amerikaanse ministerie van Defensie wilde een computemetwerk
bou wen dat een aanval met atoomwapens zou kunnen weerstaan. Het zou tot
1 974 duren totdat voor het eerst de naam internet werd gebruikt. Weer tien jaar
later verdween het militaire deel van internet omdat het Pentagon een eigen
computemetwerk in gebruik nam. De eerste Nederlandse aansluiting dateert
van 1989 en nog geen tien jaar later hebben 1,3 miljoen Nederlanders toegang
tot internet, dat is 7,8% van de bevolking, 2 In maar liefst 760.000 Nederlandse
huishoudens is een aansluiting op internet. De internetaansluitingen zijn in een
jaar tijds verdubbeld en het ziet ernaar uit dat deze groei zich voorlopig verder
zal ontwikkelen. Nederland is een 'middenmoter': in de Scandinavische landen
is tussen de 20 en 30% van de bevolking aangesloten, in Groot-Brittannie be-
draagt dit percentage 10, in Duitsland 7 en in Frankrijk minder dan 2. In de VS
is maar liefst 25% van de bevolking online.
Het nieuwe medium internet is voor racisme en rechts-extremisme van bijzon-
der belang. In de eerste plaats vanwege de beperkte toegang van racisme en
rechts-extremisme tot de 'reguliere' media; de behoefte aan 'eigen media' wordt
hierdoor vergroot en internet kan voor een deel in die behoefte voorzien. Een
tweede reden is het Internationale karakter van internet, dat nauw aansluit bij
de grensoverschrijdende kenmerken van racisme en rechts-extremisme. Een
derde reden wordt gevormd door de (vooralsnog) beperkte mogelijkheden om
racisme en extreem-rechts van internet te weren.
Uitingen van racisme en rechts-extremisme op internet kunnen op verschillende
manieren in categorieen worden verdeeld. Het (theoretische) gebruik van het
medium kan als volgt worden onderscheiden:
• ideologisch: de verbreiding via intemetsites van opvattingen en denkbeelden;
• communlcatie: via elektronische post, discus sie- en nieuwsgroepen;
• commercieei. digitale postorderbedrijven;
• mobilisatie: via internet kunnen activisten worden gemobiliseerd.
Deze functies kunnen ook in combinaties voorkomen, zoals we zullen zien. Niet-
temin ligt het accent hier op het World Wide Web (WWW) en dus in mindere
mate op de andere functies van internet (E-mail, de elektronische post, Internet
Relay Chat, het 'babbelboxgedeelte', Usenet, het prikbordgedeelte met nieuws-
1 Dossier internet, de Volkskrant, 1998.
1 Aldus een onderzoek dat NIPO samen met provider Media Plaza heeft uitgevoerd,
mei 1998.
80
Racisme, extreem-rechts en internet
groepen), Dit accent is het logische gevolg van de toegankeHjkheid van de
verschillende delen van internet, alsmede van de noodzaak ons onderzoek af te
bakenen. In de (openbare) nieuwsgroepen kan men veelvuldig uitingen van ra-
cisme aantreffen, ook in Nederlandse context. Het verwerven van inzicht in deze
problematiek is wenselijk, Het vergt echter specifiek en vooral arbeidsintensief
onderzoek, dat niet in het kader van ons onderzoek kon worden verricht,
Om hoeveel websites gaat het? De laatste jaren is regelmatig de vraag opgewor-
pen hoeveel racistische websites er zijn. Zo wordt er in maart 1997 in het blad
Justice melding gemaakt van meer dan 50 antisemitische websites. 3 De New
York Times haalt de Anti Defamation League aan: minstens 250 websites zijn
hate sites en dus racistisch. 4 Twee dagen later citeert de New York Times het
Simon Wiesenthal Center: het aantal hate sites zou in een jaar tijds zijn ver-
dubbeld tot 600: 94 racistische, 87 neonazistische, 35 onder de noemer 'white
supremacy' en op 51 websites zou worden aangezet tot terrorisme. 5
Racisme en rechts-extremisme op internet kunnen diverse gedaanten aanne-
men. Zo bestaat er bijvoorbeeld een website waar men terecht kan voor de tekst
en bladmuziek van het Horst Wessel-lied. Wie dit lijflied van de nazi's wil horen
kan kiezen uit enkele geluidsfragmenten.
KllMimiW^WimWIIIWIBII'.IWM!i.lllJlllll,ll,l,UI,HIIM)lllllllll
Betfnivf fclosierken Bs»]d Sauna Cc!uCnis>«r> tt*fp
Hg|^lvRa|^
&*t2t SSe3$tl
w * fcn oi w i wHJwr* WW
1. Di» Fihiufaocb
2. Di# Strict- fre±
i, £nn latxen MoJ
4. Dt* F*h*-Wh
S, A_ m*rt eiiiirt
1Mb Ktmfl- Tni
ZutD K«-cipfii fEfdi'n
E. .\. TamtKchlarf
dit Riihan f*it imrhl»rHn
wird Bin App*u gibluva
4|b Rifh*fl. f*it gBlfldaCHfi
mil ruhtfl f»it«m Sctintf
linm StUl L Ml.hl:KJln| i i£ltHan.D
*rii *De ichcra berch.
Mit ruHiig. fnrttni Srhrxa
i^n i j h-rr >r i i i J J j^p^
Kuh'ridjn dia ft-adVent und R-saktLan anchor
Er iduaWl mvF* Kirkvnlc ran vdII HofTxiUng t-thjji MElidnrn
Eddfl*i<*nn Hft*r-FvJuwn flli«r *1I*k Strafles
ft!inriftrfftfi die Rorfront und Rfdcticiri anrhiwPOTi
*"» r r r ^ r l J h Jig F i
MBTiPrhjsr b n un Orirt in
I'nrTaafflr Fraik.fl
Mirichier'o irn CmH lb
unsirriT. Hokhith Bill.
and nir Brat bricht an
nur mihr kuru Zrtt
mupm HciiiBJi rait
N*—l..«_. '■•"-"-•
^ Justice, March 1997, nr. 12.
* JVew ybr/c Times, October 22, 1997.
s New York Times, October 24, 1997.
Racisme, extreem-rechts en internet
81
Uitingeri van racisme en extreern-rechts op internet kunnen op diverse manie-
ren worden ingedeeld. Sen uitgebreide indeling is die van Hatewatch, een instei-
ling die racistische en extreem-rechtse websites inventariseert: 6
Hate by category:
• White supremacy
• Racist music
• Racist skinheads
• Neo-nazism
• Antisemitism
■ Holocaust denial
Christian identity
Black racism
Anti-gay
Anti-christian
Anti-muslim
Anti-arab
Een andere is van The Nazism Exposed Project, eveneens een website met een
inventarisatie van racistische en extreem-rechtse sites: 7
Electoral/ political
Major domains
Individual groups/organizations/
personal pages
Magazines/ books/ news
• Music and surplus
♦ Nationalistic skinheads
* Religious/ KKK
• Revisionism
Wij hebben beide indelingen gecombineerd en komen tot de volgende hoofdcate-
gorieen.
Racisme en extreem-rechts op Internet
Politieke partijen
Neonazistische organisaties of netwerken
Nationalist! sche skinheads
Digitale postorderbedrijven
Historisch revisionisme
Extreem-rechts, fundamentalisdsch religieus
HandJeidingen voor de vervaardiging van explosieven
Deze typologie wordt in de volgende paragraaf nader ingevuld. Daarna zal wor-
den ingegaan op de respons op uitingen van rechts-extremisme en racisme op
internet.
Zie http://hatewatch.org/category.htmL
Zie http://www.cs.uit.no/-paalde/nazismexposed.
82 Racisme, extreem-rechts en internet
4.2 Racisme en extreem-rechts op internet: een typologie
Extreem-rechtse politieke partijen
De raeeste extreem-rechtse politieke partijen hebben websites. Zij dienen als
visitekaartje en zijn bestemd voor de verbreiding van de party standpun ten en
-ideologic, nieuws, de aetiviteitenagenda, commentaren en interne en externe
communicatie. Vaak wordt verwezen naar de websites van bevriende partijen.
Zo verwijst het Franse Front National naar de Italiaanse MSI.
De diversiteit is groot. De ongeveer vijfentwintig websites van de Oostenrijkse
FPO zijn over het hele land uitgewaaierd en hebben een lokale invulling gekre-
gen: vier afzonderlijke 'seiten' in Wenen, twee in Salzburg, drie in Steiermark
enzovoort. Het Front National daarentegen heeft minstens zoveel sites maar die
zijn veel meer gecentraliseerd. 'Bienvenue au Front National', zo opent de home-
page van het FN: 6
Loin de la censure et du boycott mediatique le site Web du Front National
est un outil d' information pour tons ceux qui veulent decouvrir, rnieux
connaitre ou simplement communiquer avec le mouvement de Jean-Marie
Le Pen.
Vervolgens kan men naar de volgende secties: Communiques, Organisation,
Programme, Permanences, Cercles, Jeunesse, Discours, Photos, Qui sommes-
nous?, Balade sur Internet,
De omvangrijke websites van de FPO en het Front National zijn een afspiegeling
van hun grote omvang; zij zijn de grote extreem-rechtse partijen in West-
Europa, Maar de omvang van de website is geen betrouwbare indicatie van die
van de partij, want ook kleine extreem-rechtse partijen blijken omvangrijke
websites te kunnen hebben. Een goed voorbeeld is het Britse National Front
('for race and nation'), een kleine partij die er mettemin diverse homepages op
na houdt (een aparte voor de jeugd bijvoorbeeld) en een grote hoeveelheid infor-
mative op het net heeft gezet.
De grote extreem-rechtse partijen in de Bondsrepubliek, de Republikaner, de
NPD en de DVU hebben sedert 1996 websites en sindsdien hebben zij hun
'Seiten' flink uitgebreid. De NPD en de JN (Junge Nationaldemokraten) waren de
eerste in februari 1996 en hadden begin 1998 elk vijf homepages. De Deutsche
Volksunion (DVU) van Gerhard Frey is sedert begin September 1996 op internet
present en dat geldt ook voor Frey's uitgeverijen. De Republikaner ('sozial -
patriotisch - dkologisch') hebben net als de Oostenrijkse Freiheitlichen veel
lokale 'Homeseiten'; in juni 1998 waren het er ongeveer twintig. Daamaast zijn
er homepages voor de partijtop en voor afzonderlijke groepen: vrouwen, jonge-
ren, studenten en ambtenaren. Op een van de secties wordt het bijzondere
belangvan internet benadrukt: 9
Da die Burger in Deutschland fiber andere Medien meist keine, sinnverstel-
lenden oder falsche lnformationen uber unsere Partei bekommen, suchen
8 Zie http://www.front-nat.fr/index.htmL
9 Zie http://www.rep.de/mit0003.htm.
Racisme, extreem-rechts en internet S3
sie im freien und offenen Internet nach solehe Informationen, Deshalb soil-
ten wir bemiiht sein, wahrheitsgetreue und sachlich richtige Informationen
Ins Internet zu stellen.
Vanaf 1 995 hebben het Vlaams Blok en de Vlaams Blok Jongeren websites die
sedertdien fors zijn gegroeid. De Vlaams Blok Jongeren openen met een waar-
schuwing: 10
Deze site kan bij onverdraagzamen een hartaanval teweegbrengen. Indien u
de vrije meningsuiting niet gtmstig gezind bent, dan is deze site niets voor u.
Via de sectie 'aanbevolen websites* van de Vlaams Blok Jongeren kan men naar
de intemetdomeinen van de Republikaner, het Front National en de FPQ.
Ook de Nederlandse extreenvrechtse partijen hebben homepages. Hieronder
zulien zij de revue passeren.
Centrumpartij'86
In Nederland zag de CP'Sb - toen nog Nation ale Volkspartij/CP'86 geheten - als
eerste kans een eigen homepage te verwerven. Dat gebeurde in 1995 door
CP 3 86-bestuurder Mudde. De relatie tussen de partij en diverse, achtereen-
volgende providers is complex en wordt gekenmerkt door allerlei pogingen van
de CP om de providers om de ruin te leiden.
Op de homepage was een keltisch kruis afgebeeld met aan weerszijden leeuwen.
Daaronder: 'Nationale Volkspartij/CP*86, eigen volk eerst". In het welkomst-
woord viel te lezen:
Net toen de multi-kulti maffia dacht dat het veilig was op het net, biedt de
NVP u de kans kennis te maken met de electronische strijd voor het Volk en
Vaderland.
Er waren onder andere de volgende secties: partijinformatie, activiteiteninfor-
matie, de Revolutionaire Nationalist {het partijblad), elektronische post en be-
vriende organisaties.
Bij de partijinforrnatie werd men geattendeerd op de 'CP-winkel', waar naast
propagandabroehures, Keltische kruisen, stickers ('klevers') en T-shirts (T-hem-
den) te koop werden aangeboden. Een van de T-hemden had als opschrift *Kok,
Pronk en Bolk, het zijn alien verraders van het eigen volk'. De winkel werd
beheerd door Mordaunt en belandde ten tijde van de scheming in de CP 5 86 in
wat werd genoemd 'een onduidelijke situatie'. Mordaunt was geroyeerd, De be-
zoeker werd aangeraden met bestellingen te wachten ' tot de situatie weer duide-
lijk is'.
De website bevatte voorts een Meldpunt Volksvijandige Aktiviteiten. Daar kon
men terecht met informatie over politieke tegenstanders van extreem-rechts. Dit
was een vervolg op soortgelijke oproepen in het partijblad De Revolutionaire
Zie http://www.vbj.org/waarsch.htni.
84 Racisme, extreem-rechts en internet
Nationalist. Later publiceerde de partij namen en prive-adressen van politici van
Groen Links.
De bevriende organisaties zijn aanvankelijk verdeeld in Dietsland en Buiten-
land. Tot Dietsland behoorden bijvoorbeeld Vlaams Blok en Voorpost, terwijl op
de sectie Buitenland bladen van de NPD en British National Party voorkwamen.
Bind '96, begin '97 onderging CP'86 een ingrijpende gedaanteverandering. Na
de scheuring was de situatie als volgt. Mordaunt en Freling gingen door met de
CP'86. De groep radiealiseerde, de Dietse trekken raakten op de achtergrond om
plaats te maken voor een meer neonazistisch profiel. De andere groep (Beaux,
Hoogstra en De Boer) richtte een nieuwe partij op: de VoiksNationalisten Neder-
land, De VNN was een in vergelijking met de andere factie relatief gematigde
extreem-rechtse partij met Dietse trekken. Van belang is verder dat de uitge-
sproken Diets georienteerde Mudde de partij verHet om zich samen met een
andere ex-CP'86-er, Ruter, op Voorpost te gaan richten. n
Deze ontwikkelingen waren van invloed op de website van CP'Sd en leidden ook
tot het ontstaan van een nieuwe, namekjk die van de VNN (waarover aanstonds
meer).
In ieder geval was 'de situatie weer duidelijk': Mordaunt was terug en had zelfs
het roer overgenomen. De winkel ging weer open, maar nu Mudde weg was
heetten de klevers weer stickers en het T-hernd weer T-shirt. De opdruk is on-
veranderd: 'eigen volk eerst*. Verder zien we de site van de CP'86 radicaliseren.
Bij 'andere organisaties' kon men begin 1998 ook Resistance aanklikken, het
bedrijf dat muziek met racistische teksten verkoopt. Op de CP'86-site wordt
deze mogelijkheid voorzien van een waarsehuwing:
Het is volgens de Nederlandse wetgeving niet toegestaan meer dan 1 exem-
plaar van een cd, muziekcassette of videoband in uw bezit te hebben.
In mei 1998 werd de linklijst verder uitgebreid met onder andere Alpha Head-
quarters Website, National Alliance en Nationaler Widerstand. Er werd, met
andere woorden, verwezen naar openlijk neonazisme, Het heeft maar kort ge-
duurd. In juni werd de website van CP ! 86 aanzienlijk versoberd. De bezoeker
werd nu ontvangen met artikel 1 van de grondwet en met een foto van een
spandoek: 'vrijheid van meningsuiting, ook voor Centrumpartij'86'. De seeties
zijn drastisch gesaneerd. De winkel is weer gesloten en ook de linklijst is ge-
schrapt en de verwijzingen naar andere sites weer verdwenen. Er resteren nog
maar vier seeties: 'wat is CP'86' V 'partijprogramma', 'lidmaatschap' en 'E-mail'.
Wie de laatstgenoemde mogelijkheid kiest leest: 'sorry, geen e-mail adres'. Men
wordt verzocht desgewenst schriftelijk contact op te nemen met een van de drie
bestuurders, maar ook dat is inmiddels achterhaald. In juni 1998 hebben
Mordaunt en Teijn zich bij de Kamer van Koophandel als bestuurder laten uit-
schrijven zodat op papier alleen Freling is overgebleven.
In oktober 1998, nog voordat de partij door de Amsterdamse rechtbank werd
verboden, verdween de homepage van het net.
1 1
De Belgische organisatie Voorpost heeft een bescheiden website.
Racisme, extreem-rechts en internet 85
Centra, mdemocraten
Begin 1996 vervoegde een CD'er zich bij de in Almere gevestigde internetprovi-
der The Internet Plaza (TIP) met bet verzoek om een internetadres. Het verzoek
werd door TIP afgewezen. 12 In april van dat jaar probeerde de CD het opnieuw,
nu via iemand op persoonlijke titel. Deze keer lukte het wel en later in april
werd tijdens een televisieuitzending duidelijk dat de CD zich een plaatsje had
verworven op internet. Het ging om een bescheiden homepage met telefoonnum-
mers, informatie over lidmaatschap en een afgedrukt pamflet: Is voor u de maat
ook vol?'
De provider werd prompt overstelpt met protesten. Omdat TIP niet met de CD
geassocieerd wilde worden en de CD via slinkse wegen de site had bemachtigd
besloot TIP maatregelen te nemen: eind april 1996 werd de website van de CD
geblokkeerd.
Later dat jaar slaagde de CD erin een eigen website te starten bij de provider
waar ook de CP'86 onderdak had gevonden, Onder 'CD Digitaall' staat een keu-
zemenu: 'informatie', 'CD-info's', 'partij program', 'wordt ook lid', 'het pariement'.
De site werd buitengewoon sober gevuld. Er is bijvoorbeeld geen e-mail moge-
lijk. De sectie CD-info's bestaat uit een tekstje - 'Is ook voor u de maat vol?' -
van ongeveer vijfentwintig regels dat wordt afgesloten met de leus 'stem CD uit
zelfverdediging'. Bij de sectie partij lidmaatschap worden enkele telefoonnum-
mers gegeven. De secties programma en pariement bevatten slechts het zjnnetje
'wegens werkzaamheden & verbeteringen tijdelijk niet toegankelijk'. Ook de
sectie 'informatie' beslaat slechts een paar regels. Aangeraden wordt een recente
versie van 'Netscape' te gebruiken en verder: 'onze partij is eontinu in beweging
en dus actualiseren wij ook onze internet pagina's met enige regelmaat'. Opmer-
kelijk genoeg is dit laatste niet gebeurd want de website is nagenoeg onver-
anderd gebleven.
De enige verandering bestond uit een kraak door een aanhanger van CP'86.
Hij plaatste daarin een foto van Janmaat tussen een groep Surinamers en de
zin: 'Stem vooral geen CD uit zelfverdediging, maar stem op CP'86.' 13 De
gekraakte pagina, een kopie van de originele 'CD Digitaall', leidde tot verdere
verslechtering van de relatie tussen beide partijen. Overigens bleek bij die
gelegenheid dat de leiding van beide partijen slecht op de hoogte was van hun
internetactiviteiten. Janmaat beweerde dat Nederlandse providers hem altijd
hadden geweerd, wat onjuist was en Mordaunt bleek niet te weten dat zijn
partij een homepage had. 14
In diezelfde tijd opende de CD naast 'CD Digitaalf een nieuwe website. De
nieuwe homepage was ondergebracht bij de Amerikaanse provider Geocities. Op
deze site werden heel wat meer activiteiten ontplooid dan op 'CD Digitaall'
« de Volkskrant, 27 april 1998.
>3 Trouw, 2 oktober 1997.
» Trouw, 2 oktober 1997.
86
Racisme, extreem-rechts en internet
iirtM^iuaouj^ Ji^lRgrg
a VI tJ I I HIMItl.MOCPtAIL.H Ml
JI.UI.il IIJ).'IUI",LJ1
^ . .3 a f <fl $ ^ ^ % a % -j
vciigir Sir>ppn« Y«w=bw»u Stan £oatam FoworiHen Oroctiifld _ tartaJlMt Valrtdpq ■ . MqJ) A/drukk»n QbwuM
CENTRUMDEMOCRATEN
~ KEUZE MENU-
Wlitf jitvOlBimal JL?lTf£T^l
U CENTUUMPEMOCRATEN PARLEMENJ
* ~, . 3 J 5 a . ' Sf ~» « aj ag (3*
Vongs Stouten Varnio 2oekon Fawnptan Gatdi»J- Kaidbn Volucigs- Meil _A**ukk»n Bnwgil
^3
De CD in het Parlement
Wegcns werkzaamheden & verbeteringen tijdelijk niet toegankelijk.
_
^J
Racisme, extreem-rechts en internet 87
De CD-nieuwsbrief verscheen voortaan ook op deze site. In die van 9 oktober
worden de rivaliserende partijen aan een beschouwing onderworpen. Nieuwko-
mer VNN is volgens de CD een product van de overheid, in casu de BVD, want
'de heren Beaux en Ruitenberg hebben voortdurend de verdenkingen tegen zich
gehad'. Over de VNN wordt spottend opgemerkt:
Een minuscuul optredend partijtje met de bedoeling de aandacht wat van
de CD af te leiden. Nu mag dat publieitair geen onmogelijkheid zijn, want
de slaafse pers voert de opdrachten van de overheid nauwkeurig uit. Als de
VNN in de pers moet, dan moet dat.
Over de CP'86 werd ietwat vriendelijker gesproken. Die partij is in de ogen van
de CD vooral slachtoffer, De strairechtelijke vervolging van CP'86 is, 20 meent de
CD, in een stroomversnelling gebracht omdat de BVD zijn greep op deze partij
heeft verloren. Daarmee is de samenwerking tussen CP"86 en CD van de baan,
want de CD kan zich niet veroorloven samen te werken met een partij die door
de overheid gebrandmerkt is als een criminele organisatie. Vervolgens wordt de
hengel uitgeworpen:
De CD blijft nog steeds openstaan voor CF-leden die serieuze politieke acti-
viteiten beogen. Als zij met een andere instelling komen dan oud-voorzitter
Ruitenberg, die de CD wilde instabiliseren zoals hij dat ook bij de CP heeft
gedaart, zijn zij van harte welkom. Bedacht moet worden dat het geen kunst
is een partij te verbieden, maar een politieke opgave invloed uit te oefenen op
het beleid. Voor dat laatste is de CD beter in stelling gebracht dan de CP.
Bij de nieuwste website kon men begin 1998 ook terecht voor het ' Partij pro-
gramma Verklezingen Tweede Kamer 1998, Trouw aan rood wit blauw!', een
stuk van ongeveer 27 bladzijden. Een en ander werd samengevat in 'Ons tien
punten programma', De volgorde van de opgesomde punten is overigens tame-
hjk misleidend - het tweede 'benzine / 1,50', het zevende 'verbeteren riolerin-
gen' en het dende punt 'stop vreemdelingenstroom' - want het programma zelf
is van begin tot eind bezaaid met anti-mmderhedenstandpunten.
De CD-nieuwsbrief van 16 februari 1998 was voor een belangrijk deel gewijd
aan de aanstaande verklezingen. Vooral de wijziging van de Kieswet die voorziet
in een verzwaring van de handtekeningeneis werd onder vuur genomen. Gespro-
ken wordt van 'de zoveelste wetswijziging om de CD te treffen' die afkomstig is
van de 'wets amateurs' in de Tweede Kamer. Kort na de Kamerverkiezingen van
1998 is deze website van de Centrumdemocraten plotseling verdwenen. Rest
nog de andere, waar op het keuzemenu nog steeds 'het parlement' staat: 'we-
gens werkzaamheden & verbeteringen tijdehjk niet toegankehjk'.
VolksNationalisten Nederland
De VNN heeft sinds november 1997 een eigen website via de Britse provider
Demon. Bovenaan zijn de letters VNN groot in oranje uitgevoerd met aan weers-
zijden rood wit blauwe vlaggen. Op de achtergrond klinkt het Wilhelmus en om
de leuze 'Laat ons Nederlaind niet leegplunderen!' kan men niet heen. Dergelijke
slogans kan men op diverse plaatsen op de website aan treffen: 'Nederland is
leeg en moet vol want wij zijn tolerant', 'Hand in hand terug naar eigen land',
'Kom op, maak een vuist! Durf op de komen voor uw eigen Nederland!' En bij de
88 Racisme. extreem-rechts en internet
telefoonnummers van contactpersonen: 'wilt u later bestuurd worden door een
moslimregering? Bel dan niet! '
In de sectie 'wat is VNN?' war dt geschetst hoe de partij is ontstaan:
VNN is opgericht begin 1997 en is ontstaan uit een opsplitsing van CP'SG.
CP'86 heeft tien jaar lang bestaan uit twee kaders met elk hun eigen ideolo-
gic; 'extreem-rechts' en 'volksnationaaJ-democratisch'. Het naar elkaar toe-
werken heeft enkel geleid tot nog grotere verachiHen. De kleinste groep ka-
derleden wilde steeds extremer terwijl de meeste anderen zich steeds gema-
tigder opstelden. Deze laatste groep heeft nog geprobeerd een fusie aan te
gaan met de CD, hetgeen mislukte omdat de CD ten koste van aUes een een-
mansparti] wiide bhjven, Wij zijn van mening dat eenmanspartijen nooit uit
kunnen groeien tot een grote partij met waarde, kennis en slagvaardigheid,
Hiermee kwam de weg vrij voor een totaal nieuwe partij met vele nieuwe
ideeen.
Voor deze 'nieuwe ideeen' kan men terecht in de sectie 'wat wij willen', Het al-
daar ontvouwde programma opent met de langste paragraaf: 'vreemdelingenbe-
leid'. De VNN wil - onder andere - afwijzing van de multiculturele samenleving,
terugzending van tUegale en crirninele vreemdelingen, een verbod op gezinsher-
eniging en gezinsvorining, vermindering van de sociale uitkering voor vreemde-
lingen, strengere naturalisatiewetgeving, terugkeerpolitiek voor niet-Europese
vreemdelingen.
Maar ook in diverse andere paragrafen duikt het 'vreemdelingenbeleid' op. Zo
pleit de VNN bij 'gezin' voor fiscale voordelen voor Nederlandse gezinnen en bij
'criminaliteit' voor onmiddellijke uitwijzing van crirninele vreemdelingen. In het
onderwijs mag van de VNN alieen les worden gegeven in de Nederlandse taal,
'tenzij het taalonderwijs betreft zoals Duits (..,)'. Het geschiedenisonderwijs moet
weer Nederlands worden, 'geschiedenis is meer dan alieen de 2 C wereldoorlog en
achtergronden van de islam, Geschiedenis is een rijk erfgoed van onze voor-
ouders.' Ook ziet de VNN graag de 'multiculturele aanpassingen' op scholen
verdwijnen, c dus geen hoofddoekjes om tijdens zwemles en gymnastiek'.
Onder de groeiende sectie partijblad' is een aantal artikelen te vinden uit Volks-
nationaUsten Nederland, bijvoorbeeld 'Blik op links', waarin een CP'86-traditie
wordt voortgezet: 'onderzoek naar extreem-linkse en multiculturele ondermij-
ning van de Nederlandse samenleving'.
De sectie 'spotprenten' bevat volgens de VNN 'bijzonder mooie spotprenten die
de waarheid vertegenwoordigen'. Het gaat om een serie racistische - en naar wij
inschatten strafwaardige - cartoons. 15
In de sectie "nieuws' worden actuele gebeurtenissen van commentaar voorzien,
bijvoorbeeld het verioop van de verkiezingen in 1998. 16 'Vraagbaak' is een
communicatiesectie waarin aan de VNN gestelde vragen worden beantwoord. Zo
vroeg Wim uit Amsterdam op 18 november 1997 hoe de VNN heel Nederland
blank wil maken. Het antwoord, onder verwijzing naar de sectie 'wat willen wij';
15 Er is aangifte gedaan door het Landelijk Bureau Racismebestrijding (LBR).
16 Zie voor VNN-commentaar hoofdstuk 2 paragraaf vij and ige betrekkingen.
Racisme. extreem-rechts en internet 89
Dat hebben wij nooit gezegd of geschreven, Helemaal blank maken is onmo-
gelijk- Denk maar eens aan adoptiekinderen of bestaande gemengde huwe-
lijken en meer van zulke gevallen. Neemt niet weg dat er meer dan genoeg
andere overbtijven (...)■
Op de anonieme e-mail 'wij hopen dat uw hele kliek zo snel rnogelijk onder de
grond ligt!' werd gerepliceerd:
Dank U. Gaat U voor, U mag dat wel zeggen, want U bent waarschijnlijk
socialist en hierdoor onkwetsbaar en beschermd door justitie. Maar stel je
nu eens voor dat wij zulke opmerkingen zoudeii maken over bijv. de PvdA?
Wat dan?
De VNN-website heeft links naar andere organisaties, zoals Vlaams Blok, Voor-
post, Front National, NPD en Haiders FPO, Daamaast kan men naar de Bel-
gische webpagina 'Volksnationalisme op het Web': een overzicht van ruim vijftig
over de wereld verspreide organisaties die volgens de samensteller op volksna-
tionaHstische leest zijn geschoeid.
De VNN wil actiever warden op internet en heeft aangekandigd dat er meer
homepages zullen verschijnen. Ondanks de grote verliezen voor extreem-rechtse
partijen in 1998 blijft de toon optimistisch:
De grote klap moet vailen met de Tweede Kamerverkiezingen van 2002, Wij
zijn geen grote partij, maar om een grote Nation all stische beweging ooit mo-
gelijk te maken, zal er eerst een goede en brede bodem gecreeerd moeten
worden. Dat is voorlopig de belangrijkste doelstelling van de VNN.
Eind oktober 1998 ging de VNN op in de Nieuwe Nationale Partij {NNP), De web-
site van de VNN is vooralsnog blijven bestaan, terwijl de NNP in dezelfde periode
met een eigen homepage debuteerde.
Het Nederlands Blok
Het Nederlands Blok had in 1995 gedurende enkele weken een homepage via
een Amerikaanse provider. Pas in het voorjaar van 1998 was de partij terug op
internet met een in aanbouw zijnde homepage: "Nederlands Blok: eerlijk, actief
en duidelijk'. De partij noemt enkele punten van haar programma, zoals pro-
remigratie, gedwongen afkicken, geen afbraak van sociale voorzieningen en
woonruimteverdeling 'zonder vaag voorkeursbeleid', Verder wordt volstaan met
de vermelding van adresgegevens en stelt men verdere ontwikkeling van de
homepage in het vooruitzicht. 'Binnenkort: Gaat Paars II verder met het spelen
van Klaas Vaak?'
Neonazistische organisaties of netwerken
Door Hatewatch wordt het volgende overzicht geboden van neonazisme op het
internet: 17
17 Zie http://www.hatewatch.org/holonazi.html.
90
Racisme, extreem-rechts en internet
Alpha
The American Nationalist Union
Aryan Graphics
Final Conflict
Fourth Reich
Frank Rennicke
German Historical Documents
German National Socialist and
Hammerskin Page
Heritage Front
The Library
Nation of Europe
National Alliance
National Front for Order and Progress
The National Party
National Socialist Movement (4 afzon-
derlijke websites)
National Socialist Vanguard
National Socialist White People's Party
(4 afzonderlijke websites}
NSDAP/AO
National Spanish Socialism
NuevOrden
SS Enterprise
The Swedish Resistance
The Swedish Zone
The Third Position
This Time the World
ThuleNet
Vlaams Heiden Front
Wij zullen deze sites niet een voor een gaan bespreken, maar er enkele uitlich-
ten die kunnen worden beschouwd als de belangrijkste: ThuleNet, NSDAP/AO,
National Alliance en Alpha. 18 Indelingen hebben onvermijdelijk een arbitrair
karakter. De grote websites Stormfront en White Power worden door Hatewatch
niet onder neonazisme gerangschikt, Wij geven er evenwel de voorkeur aan deze
websites eerder als neonazistisch te beschouwen. Daarom zal er hier een
beknopte beschouwing aan worden gewijd, 19
White Power
De pagina van White Power 20 opent met een afbeelding van een joodse man
achter zijn computer. Joods omdat hij een keppeltje draagt. De man schrikt
want uit zijn openbarstende beeldscherm komt een gespierde, superman-ach-
tige gedaante te voorschijn. White Power dus. De homepage bevat op zichzelf
niet zoveel tekstdocumenten - wat er staat is grof antisemitisch - maar heeft
een mtwaaieringseffect. Men kan alle kanten op, vooral naar skinheads! tes,
naar skinheadmuziek, naar neonazisme (bijvoorbeeld de Adolf Hitler Tribute
Page) en naar sites met de Holocaustontkenning.
ts
19
ji>
De German National Socialist and Hammerskin Page komt in de volgende para-
graaf terug, Aiyan Graphics en SS Enterprise in de paragraaf Digitale postorder-
bedrijven.
Eigenlijk kunnen wij niet heen om de laatstgenoemde website, het Vlaams Heiden
Front. Niet omdat deze zo belangrijk is, maar omdat het de enige Nederlandstalige
website uit voornoemde parade is. Het Vlaams Heiden Front is een mengeling van
nazi-nostalgie en germaanse nostalgic In tekstdocumenten wordt uitgelegd wie de
germaanse goden waren en daarnaast wordt een lans gebroken voor de Vlaamse
vrijwilligers bij de Waffen-SS. Het Vlaams Heiden Front behoort naar eigen zeggen
tot het Pan-Germaanse Heiden Front. De filialen bevinden zich in Zweden, Us-
land, Noorwegen en Duitsland. Het VHF distantieert zich overigens van neonazis-
me en racisme.
Zie http://www.whitepower.com.
Racisme, extreem-rechts en internet
91
Bueiand B*fc*rk<ffi Bo»|d i& rtft&f EftvariBlan b»lp
Vo-ngp
9
StappBri
VfemiHuVintn
Start
k J
Kan*)-9fl.
31
Voltadwj *
Mfl.1
AMukkan
m
Btwrarf
<3
tii
urn
itfttm*
t
StMiUc
"Mmioiirtl
m
*1
cootircc s 4- l rtflc
Mmiiiffoiil
innn . «■!■.! <
W»,Hl »
Hlltf MlTlil
Mimi'ii licililii
ii t
I .A
■ in
21
i...
41 if
Hi
lm
ul
|J 1 4 .mm
S.1W ill
i : n-t.Pi ;«.pi ■.!■-.
Ihrif Mtiili'
T|I'LHI|1.1 llJ
■ ■i| iiiititm nl
^J
3 THULE-FUHRER - MretQopn [ML-inci EkjjIoh
jJaSTftnd Betforksn Bee.td Sonp^r Eowpneran tjaip
^ . -> . £ .3 4 $ Lai
|C|^I_QK-I^iie|u|4j| Jl^pngRj
^ w a qs ^* m
vonge Votgomtt Supmn Vemimmn Stan Joelon FflMMMm P«tct iiad K.onatan Vniladigs Mai AMrriden r I i'■»',-■■
THUL€#N€TZ
Das lit die Internet Seite vom THULE-Netz.
Rlclitig national wild es aBei'dings erst dwells THULE-Gate .
Doit konneii Sle nlcht nur lesen, sonderii auch sctneiben.
Das Ttiule-Netz stelU sich vor
Dan Tuiile-Netzvvei k irt eiu offense KoUxnimik(itiail£dl«diLtm und verfblgl taiil ?x o$a (mttil odtt tin f«nt!>*l cstfe* Ziel, es ist
eiu tHiubliSiLglgcr iiud Qbcipactelltrlior Ziis.TiufiieiiEcliliiu vouMailbawu uj DeiilsiLlaiicI iiud Europa
Dei Name «nude in Anislunuig ail das Thole-Seminar gewalill Wii fiihlen lou den Ideen der soeeiiiiniiteti "Neneu Rechlen"
wie Alaiil de Btnoist, Pierr* Krebs, Arthur Korsenz, Si^rid Hunke, Detlev Prornp, Giul laiuut Faye oder Jemi H;mdry
rafandcJL
Wir bezel dm ei I mis jedoch iiiclit ,-ils "hieiic ReclHe", da ivii' in einetu politischcn Brack lebeit der nlte Streit zwitdieii
"I'tftlib" mid "links". die sosinle Frnge beti sflend, verliert an Kj.ifl Die oSizitlkn Rechteu mid Liiiken bestebcu nidi
aujeluiniiid in euif irieolo-giedit UniiM nnuiE. der die puhtieclie aiifdeii Full folgl: sie haben Gemeiiisamkeiteii enldeckt, wm
deu FDrHjesraiid der ^oacnfuuireu wesliidieu Zivilisalion bctnSt. wid Avar vor <illeni ui den Bci'ctchci] ilirer
innclit$biikiu"elleii. besondEis ihfer ds^ilitfiieii. oktmonii^ti^clieniLiid minerf aliFtischeti "Weite"
fKdiiMH Hfr**** —411 f t t m w
92 Racisme, extreem-reehts en internet
Storm/rout
Stormfront opent met een groot Keltisch kruis met daarin 'White Pride World
Wide' en een korte verklaring: 2 '
Stormfront is a resource for those courageous men and women fighting to
preserve their White Western culture, ideals and freedom of speech and
association - a forum for planning strategies and forming political and social
groups to ensure victory.
In tegenstelling tot White Power zijn er veel tekstdocumenten. Ook zijn er secties
in het Duits en Spaans. Maar waar Stormfront in de eerste plaats door opvalt is
de enorme lijst met links, die geordend zijn per categoric Men kan naar andere
netwerken, zoals ThuleNet en White Power, naar skinheads, skmheadrnuziek,
neonazisme, Ku Klux Klan, 'white supremacy' en naar het historisch revisio-
nisme.
ThuleNet
Een derdej nog groter netwerk is het Thule Netz dat in 1993 is ontstaan. 22 Het
net is Duitstalig en dus vooral gericht op de Bondsrepubliek. Thule heeft een
eigen zoekmachine waarmee zowel alleen het ThuleNet als het gehele net kan
worden bestreken. Thule bevat tal van tekstdocumenten - te bereiken via de
sectie Texte aus dem Thule Netz - waarin ontwikkelingen in de Bondsrepubliek
en daarbuiten worden becommentarieerd. Er wordt veel aandacht besteed aan
de strijd van extreem-rechtse organisaties met de Duitse overheden. Zo is een
van de karte berichten gewijd aan de ontmaskering van een 'Spitzenschnu filer',
een informant van de Duitse binnenlandse veiligheidsdienst, die met zijn -
valgens Thule - verfoeilijke bezigheden wel 3000 DM verdiendc Nog uitgebreider
dan bij Stormfront is de Ujst met links: extreem-rechtse poHtieke groeperingen
per land en werelddeel geordend, andere netwerken (zoals Stormfront}, histo-
risch revisionisme, bladen en boeken van geestverwanten. Curieus genoeg tref-
fen we ook links aan naar de websites van Duitse politie-instellingen, hilich-
tingendiensten en de voetbalclubs die in de Bundesliga spelen. Via de Thule
Boxen is een coramunicatienetwerk opgezet. 23 Aan de bezoekersaantallen te zien
behoort Thule Netz stellig tot de drukst bezochte sites.
Alpha
Bij het betreden van de website wordt men ontvangen met 'Greetings my aryan
brothers and sisters, welcome to the alpha website', terwijl op de achtergrond
het Horst Wessellied klinkt. 2 '* Volgens de counter was Alpha begin juni 1998
meer dan 91.000 maal bezocht (sinds juli 1996). De website is opgedragen aan
de 'countless Aryan men and women who gave their lives for our race', Alpha is
in 1993 in het leven geroepen door Ryan Wilson (die eerder zijn sporen ruim-
schoots had verdiend in extreem-rechtse organisaties) en is gevestigd in
Philadelphia.
21 Zie http://wwwr.stormfront.org.
22 Zie http://www.thulenet.com.
23 Zie Extremistische Bestrebungen im Internet.
24 Zie http: / /www. alpha.org.
Racisme, extreem-rechts en internet 93^
Op de hoofdpagina zien we in een apart kader 'Clinton's List; the jews that run
this country'. Het is een overzicht van leden van de VS-regering en ambtenaren
met een joodse achtergrond. Er zijn veel secties, Zo wordt er veel aandacht
besteed aan racistische grappen in woord en beeld, In 'books online' treft men
integrate versies van Mem Kampf en The Turner Diaries. Het eerste boek is
bekend, op het tweede komen wij nog terug. In een sectie die is aangegeven met
een hakenkruisje vindt men uniformen, foto's en posters uit nazi-Duitsland. De
Duitse binnenlandse veiligheidsdienst wees onlangs op de sectie ■paramihtajV
waar informatie is te vinden over de vervaardiging van explosieven. Zeer uitge-
breid zijn de links: men kan kiezen voor de andere netwerken (zoals White
Power), voor skinheads, skinheadmuziek, neonazisme, Ku Klux Klan en histo-
risch revisionisms Er is overigens ook een link 'Alpha Europe: Holland', maar
die geeft de melding 'file not found'.
In oktober 1998 werd bekend dat de openbare aanklager in de staat Penn-
sylvania een strafzaak tegen de Alpha- groep is begonnen. 25 De reden: Alpha zou
via zijn website fysieke bedreigingen hebben geuit tegen ambtenaren. De web-
site is sedertdien niet meer te bereiken (this domain is on hold, please try again
at a later date!.
NSDAP/AO
Een van de bekendste internationaal opererende neonazi-organisaties is de
NSDAP/AO, die al sedert geruime tijd gevestigd is in Lincoln, Nebraska. Tot voor
kort werd de NSDAP/AO geleid door Gary Lauck, maar die zit een gevangenis-
straf uit in Duitsland. Dit is het gevolg van jarenlange export van nazipropa-
ganda naar Duitsland, waar op de verspreiding van dergelijk materiaal aanzien-
lijke straffen staan. Het blad van NSDAP/AO verschijnt - onder andere - in het
Engels, Duits (NS Kampruf), Frans en Spaans, Het zal geen verwondering wek-
ken dat op de homepage van de NSDAP/AO krachtig wordt geprotesteerd tegen
de behandeling die Lauck moet ondergaan van wat - in onze ogen niet ongeestig
- wordt genoemd: 'de marjdstisehe Duitse regering'. De website van NSDAP/AO
is ondergebracht bij Alpha. De uitgebreide linklist van Alpha ligt dus binnen
handbereik.
National Alliance
De National Alliance is een op Amerika gerichte neonazistische organisatie. 26
Volgens Klanwatch stelt de NA zich de vestiging van een Arisch Utopia ten doel,
een fascistische maatschappij waarin geen plaats is voor joden, zwarten en
andere raciale minderheden. De party zou enkele duizenden leden hebben en is
gevestigd in Virginia.
De betekenis van de National Alliance is voor een belangrijk deel een afgeleide
van die van zijn leider, William Pierce, die haam' maakte als auteur van geweld-
dadige racistische romans wat hem de reputatie verschafte van *a modern day
Gobbels'. Het is wellicht om die reden dat de website van National Alliance dmk
bezocht wordt. Men kan aldaar een aantal radio -interviews met Pierce beluis-
teren, Er is een uitgebreide boekencatalogus en er zijn links naar het ThuleNet,
25 Planet Multimedia, 22 oktober 1998,
« Voor een korte schets zie Klanwatch, 1 998, The Rise of the National Alliance.
94 Racisme, extreem-rechts en internet
de NPD en de British National Party. Op de website van de CP'86 was, zoals
reeds werd opgemerkt, een tijdje een link naar de National Alliance.
Nationalistische skinheads
Sedert ongeveer 1995 zijn er homepages van skinheads op internet. Vandaag de
dag zijn ze bijna niet meer te tellen, wat niet wil zeggen dat er geen opvallende
zijn. 27 In de vorige paragraaf zijn de omvangrijke websites van White Power en
Stormfront reeds genoemd. Andere in het oog springende skinsites zijn de
navolgende: 28
Bands we Hail • British Skinhead Girls
BootgirlSS's Page • German National Socialist and
Confederate White Pride Hammerskin Page
Hate Mongers Hangout * Hammerskin Nation
Minneapolis Skinheads • Skinheads-UK
Oi! Boys • Racially Conscious in Boston
Orgullo Skinhead • New Jersey Skinheads
Plunder and Pillage * Skinchick
Sacto Skinheads * Southern Cross Hammerskins
Spanish Skinheads • SiegHeil88's Homepage
White Resistance - Russian Skinheads
Voora! de websites van de Hammerskins veroorzaken regelmatig opschudding.
Dat gebeurde bijvoorbeeld in 1997 toen zij uitvoerig werden beschreven in de
New York Times, waarop soortgelijke bench tgeving door de nieuwsmedia in an-
dere landen volgde. 1 ^ Wat bovenal schokte was de intro van de homepage van de
Hammerskins: 'be assured, we still have many one-way tickets for Auschwitzf
Vandaag de dag zijn er diverse homepages van Hammerskins, zoals uit het over-
zicht valt af te leiden. Soinmige lijken ook tamelijk populair, zoals de German
National Socialist and Hammerskin Page. Toen wij deze bij whitepower.com
ondergebrachte site in juni 1998 bezochten, waren wij volgens de teller onder
het hakenkruis de 1.372. 496 ste bezoeker sinds mei 1996.
Welcome to the World's First German National Socialist and Hammerskin
Page. Yes, you have read that correcdy... This is the first German NS page
on the internet. As you must all know, the Jew's laws in the fatherland do
not allow the freedom to express these beliefs, so we must go through an
american server.
Zo gaat het even door, maar al spoedig gaat het over muziek: 'we are hoping to
fill next year with a lot of concerts with American bands! * Muziek is een bindend
element van de skinheadbeweging.
* 7 Voor een beknopte beschrijving van de skinheadcultuur zie Schoppen, 1997: 25-
33. Zie ook Hamm, 1993; Hamm, 1995.
2S Dit overzicht is samengesteld aan de hand van overzichten van Hatewatch en Na-
zism Exposed; links to the dark side en is gebaseerd op het eerste half jaar van
1998 (zie http://www.cs.uit.no/~paalde/nazismexposed/scripts/nloks.html).
29 New York Times, November 24, 1997.
Racisme, extreem-rechts en internet
95
* SKINHEADS B.H.SKIN5 Micimofr Intomel t*plo«M
Hi |3u|J|yl3SI^UI lU'EEEI
Er is geen skinheadsite zonder dat er uitvoerig op de muziek wordt ingegaan. 30
Zo heeft de Sieg Heil88's Homepage een apart e soundpage. Daarop kan men
30 ZieBjsrgo, 1997a: 141-151.
96
Racisme, extreern-reehts en internet
korte geluidsfragmenten van bekende bands vinden door met de muis de covers
aan te klikken. Er is er een van No Remorse, getiteid 'BBQ in Rostock':
There's a barbecue in Rostock, you'd better come. How do you like your
turks? Do you like 'em, well done?
Er zijn veel bands; op de website Bands we Hail ('Oi! = a music to riot by') zijn
er 271 verzameld. Dat was de stand van zaken in april 1998, Onder de landen
waaruit de bands aikomstig zijn bevinden zich Japan en Brazilie, Hatewatch
geeft een geselecteerd overzicht van racistische skinheadbands die een eigen
homepage hebben: 31
•
Aggravated Assault '
i Nordic Thunder
f
Aryan ■
i No Remorse
•
Battle Front <
i Pure Rampage
■
Berserkr <
i Odinslaw
*
Blood Oath
i Sigrblot
*
Code of Violence
► Squadron
•
Das Reich ■
* SS Bootboys
•
Excessive Force <
► Stronghold
•
Hellkitten's Shack "Bliss <
► Svastika
•
Ian Stuart Memorial Page <
> Vineland
•
Intimidation One *
» Vinland Warriors
>
Legion of St, George <
► Whitelaw
I
Midtown Bootboys <
► White Wolf
Digitate postorderbedrijven
Via veel skinheadwebsites kan men de muziek {CD's, cassettes en video's}
bestellen. De verkoop van deze muziek gebeurt ook via de websites van de maat-
schappijen die ze uitbrengen. 32 Volgens Hatewatch zijn onderstaande de belang-
rijkste: 33
ASM White Power Music
Drumbeat
Hate Records
Nordeffekter
Norland Magazine and Record Company
Pure Impact Records
Resistance Records
Sunwheel Records
Tri State Terror
MSR Productions
In een aantal gevaEen is de skinheadmuziek niet het enige product dat men aan
de man probeert te brengen, maar heeft men een breder sortiment. MSR Produc-
tions bijvoorbeeld, verkoopt naast moderne muziek ook muziek uit nazi-Duits-
land, vlaggen (met hakenkruisen of symbolen van de Ku Klux Klan) en T-shirts.
Wij hebben meer van dergelijke digitale postorderbedrijven gevonden en we
weten inmiddeis dat de prijs van een hakenkruisviag tussen de 16 en 20 dollar
schommelt, afhankelijk van de verzendkosten.
M
33
Zie http://www.hatewatch.org/wpmusic.html.
Zie Bjorgo, 1997a: 142 e.v.
Zie http://www.hatewatch.org/wplabels.html.
Racisme, extreem-rechts en internet
97
5.5. Entftiwis-e s Flags Selection - Microsoft mlern*i Explain
geitend Be
|{ .JM|^|3|H|£d|-d| ll,-«-lsl*t
IGF
WJ
How Have 10 New FUes on Out Ilaj- Lis*,
Product
Cout US Price Canada,
AK ft HI Overseas
Result!" IVice
3 "■ •" nc
New SALE Ence
51
120 1
ags are Polyester and Measure 3 feet by 5 feet. Click on Item No. to
Enlarge
^►.^^
'.ijKw.rr.'i^iTii^f.iMf^.ifi^.r.HLU-iJ.m
(HaZMrn.-tfrUlfilJIJI UiHllU
from he aw ciiuvav iiu'ludius rone
To help yon out Willi ontcruig pnm oiU lhj
Een van de meest curieuze is het in Fresno, Califomie gevestigde SS Enterpri-
ses. Het is een van de weinige sites waarbij men bij de toegang wordt gewaar-
schuwd. Men kan daar - behalve hakenkruisvlaggen en -armbanden - voor
$ 1 15 zelfs SS-helmen kopen en voor $ 425 een replica van een SS-ofncierspet.
Op de homepage van Aryan Graphics zien we een kleurenfoto van Hitler en een
meisje in uniform dat een hakenkruisvlag draagt. Aryan Graphics, zoals de
meeste andere gevestigd in de Verenigde Staten, tracht producten te slijten in
de sfeer van White Power, nation aal-socialisme en de Ku Kmx Klan; vlaggen met
hakenkmisen en Keltische kruisen, shirts met racistische opdruk en replica's
van insignes nit nazi-Duitsland.
98 Racisme, extreem-rechts en. internet
Historical Review Press is een Brits digitaal postorderbedrijf dat zkh heeft
ge speciaii seerd in publicaties over de Holocaustontkenning, zoals in de volgende
paragraaf zal worden beiicht.
Medio jaren negentig waren er in Nederland drie distributiecentra van skmhead-
muziek: via de CP'86, via Viking Sounds in Goes en via Nordisc in Leeu warden.
De eerste is met de partij zelf van het toneel verdwenen, maar beide andere
bedrijfjes zijn springlevend en inmiddels zelfs van international betekenis
geworden. Voor beide zijn de digitale postorderbedrijven een belangrijk hulp-
middel. Zowel tegen Nordisc als tegen Viking Sounds zijn aangiftes gedaan,
maar tot nu toe is justitie niet tot vervolging overgegaan. De kans is aanwezig
dat Nederland langzaam maar zeker de rol krijgt van 'doorvoerland' van skin-
head-muziek.
Historisch revisionisme
Revisionisten schetsten een beeld van de geschiedenis van het fascisme en
nazisme, dat afwijkt van de meer algemeen geaccepteerde resultaten van weten-
schappelijk onderzoek naar deze verschijnselen: het gaat om een politick gemo-
tiveerde poging om de fascistische en nazistische systemen van hun morele
schuld te ontdoen of zelfs geheel vrij te spreken. 34 Men kan daarbij onderscheid
maken tussen revisionisme in engere en revisionisme in bredere betekenis.
Onder het laatstgenoemde verstaan wij de pogingen, meestal van extreem-recht-
se zijde, tot bagatellisering van het nazisme/fascisme, zoals de ontkenning van
de oorlogs schuld, de relativerende vergelijking van nazistische (oorlogs-)misdrih
ven met die van de Geallieerden en de crirmnalisering van het verzet (tegen
nazisme en fascisme). In de engere betekenis gaat het om de bagatellisering of
de ontkenning van de Holocaust, het negationisme.
Het revisionisme is zo oud als de Tweede Wereldoorlog zelf, dat wil zeggen: het is
al tijdens de oorlog zelf tot ontwikkeling gekomen. De eerste negationistische
publicaties dateren van eind jaren veertig, Zo was er het pamflet Nuremberg ou
la terre promise van de Fransman Maurice Bardeche, die zich daarin weliswaar
geen uitgesproken negationist betoonde, maar wel vraagtekens bij de bewijzen
plaatste, bij de getuigen, bij het aantal slachtoffers en bij de stelsel- en plan-
matigheid van de Endlosung. 35 Bardeche begon zijn pamflet als volgt:
Ik werp me niet op als de verdediger van Duitsland. Ik verdedig de waarheid.
Ik weet niet of de waarheid bestaat (...) Ik weet echter wel dat de leugen
bestaat, dat er een stelselmatige verminking der feiten bestaat. Sinds drie
jaar zijn wij getuige van een ongehoorde vervalsing van de geschiedenis.
Al spoedig werd Bardeche bijgestaan door Paul Rassinier, die zelf vanwege zijn
betrokkenheid bij het Franse verzet in Buchenwald belandde. Rassinier, wiens
34 Een goed (Nederlandstalig) overzichtswerk over historisch revisionisme is de door
Georgi Verbeeck geredigeerde bundel De verdwenen gaskamers, de ontkenning
van de Holocaust. Voor de juridische bestrijding ervan zie Schuijt & Voorhoof
(red.), 1995.
35 Zie Brihckman, 1 997: 1 16, waaraan ook het citaat is ontleend.
Racisme, extreem-rechts en internet 99
eerste boek in 1950 verscheen, is in de loop der jaren geevolueerd tot een radi-
eale, antisemitische negatioiiist. In zijn voetsporen trad later Faurisson die in de
jaren tachtig door zijn negationistische opvattingen de aandacht op zich ves-
tigde. Faurisson was docent in de literaire kritiek aan de Universitett van Lyon
en beweerde dat de moord op zes miljoen joden en het bestaan van gaskamers
'een en dezelfde historische leugen was, die een enorrae politieke en Gnanciele
zwendel mogelijk had gemaakt\ 36
Maar het historisch revisionisme is niet uitsluitend een Franse aangelegenheid.
Het is uitgegroeid tot een uitgesproken internationaal verschijnsel. Behalve de
reeds genoemde auteurs zijn er revisionisten in tal van andere landen. Grote
bekendheid verwierf de brochure Die Auschwitz-Luge die de Duitse oud-SS-er
Ties Christoffersen in 1973 publiceerde, Eveneens zeer bekend zijn de publica-
ties van de Amerikaan Arthur Butz, The Hoax of the Twentieth Century, en van
Richard Harwood (pseudoniem voor de Brit Richard VeraU); Did Six Million
Really Die?
De Britse historicus David Irving is auteur van vele revisionistische publicaties
{onder andere Hitler's War, Wie krank war Hitler wirklich?, Nurnberg: die letzte
Schlacht, Apocalyps 1 945: the Destruction of Dresden) en tevens een gewild
spreker, althans in revisionistische kring. Net als Rassinier is Irving in de loop
der jaren radicaler geworden. Dit laatste valt, behalve uit zijn geschriften, ook af
te leiden uit zijn banden met neonazi's in diverse ianden. 37
De Amerikaan Fred Leuchter geldt als een deskundige op het gebied van Ameri-
kaanse gaskamers die gebruikt worden om de doodstraf te voltrekken. Leuchter
bezocht Auschwitz en zocht naar bewijzen voor massale vergassingen. Zijn con-
clusie (in kort bestek); het kan allernaal niet zo gebeurd zijn als men ons wil
doen geloven (The Leuchter report).
Revisionistische centra zijn het Institute for Historical Review in de Verenigde
Staten, het Adelaide Institute in Australie en de stichting Vrij Historisch Onder-
zoek h\ Belgie.
En Nederland? Het Dagboek van Anne Frank is decennialang een mikpunt
geweest van revisionisten, maar die aanvallen kwamen van buiten Nederland,
onder andere uit Zweden, Noorwegen, Groot-Brittannie, de Verenigde Staten,
Duitsland en Frankrijk. Daarbij speelden bekende revisionisten, zoals Irving,
Harwood en Faurisson een belangrijke rol, 33
Auschwitz', waarvan Anne Frank de personilicatie is, vormt een obstakel voor
naoorlogse extreem-rechtse stromingen en in het bijzonder voor de leiders.
Extreem-rechts roept in een naoorlogs, anti-fascistisch klimaat nu eenmaal
hevige weerstanden op, Voor extreem-rechts is dat bedreigend: wanneer zij kun-
nen worden geidentificeerd met fascisme en nazisme, worden zij daardoor in
diskrediet gebracht en gecrirninaliseerd. Mecstal past men zich aan door mati-
ging, door zich te distantieren van het nazisme en fascisme. Soms gaat dat
gepaard met een aanval op het geschiedbeeld van de Tweede Wereldoorlog.
Voorbeelden zijn de 'detail-uitspraken' van Le Pen, die in het tweede hoofdstuk
36 Geciteerd door Errera, 1992: 153.
37 Zie De staat paraat? Van Donselaar, 1995.
3S Zie Dagboeken, 1986.
100 Racisme, extreem-rechts en internet
reeds werden aangehaald. De voorman van de Republikaner, Schonhuber, liet
zich eens ontvallen: 39
Geen volk ter aarde laat zich iedere dag vernederen. Wij laten niet toe dat
onze geschiedenis permanent tot Auschwitz gereduceerd wordt (...). Waren
het zes, vier, twee miljoen, of 'slechts' driehonderdduizend dode joden? Wie
heeft wanneer en waar het eerst geschoten? Dergelijke vragen dienen door
de historic] zeker gesteld en gewetensvol beantwoord te worden.
Het is minder goed voorstelbaar dat Nederlandse extreem-rechtse leiders - zoals
de Centrumdemocraat Janmaat - dergelijke uitlatingen. zouden doen. Zo men al
van oordeel zou zijn dat de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog een belem-
mering vormt, dan nog wordt angstvallig afstand gehouden van revision is me,
althans wanneer men voor het voetlicht treedt. Want meer op de achtergrond
zijn er wel degeHjk revisionistische tendensen in het naoorlogse Nederlandse
rechts-extremisme te bespeuren. Slechts een handjevol extreem-rechtse acti-
visten, zoals Glimmerveen, komt er rond voor uit en denkt er net 20 over ais een
Duitse neonazi-leider enkele jaren geleden verwoordde; 'Auschwitz moet vallen,
en dan pas kunnen de mensen accepteren wat wij wdlen'. 40 Het historisch revi-
sionisme in Nederland heeft zich vaak bevonden in de marge van het op zichzelf
at marginaJe extreem-rechts. Dat gebeurde onder uiteenlopende namen en
organisaties, zoals het Societal Weekblad, het Nederlands Archief der Conserva-
tieve Revolutie (NACR) en het blad Revisie in de jaren vijftig en zestig; verder De
Wende, de Nederlandse Volks-Unie (Glimmerveen) en het Consortium De Le-
vensboom (Rost van Tonningen) in de jaren zeventig en tachtig. Omstreeks 1960
werden (vertaalde) teksten met expliciete Holocaustontkenning in Nederland
gepubliceerd : 4 •
Wij voor ons aanvaarden een getal van tenminste 200,000 en ten hoogste
300.000 Joodse slachtoffers van misdadige acties - naar wij nogmaals be-
klemtonen: niet alleen van Duitse zijde! - als de meest betrouwbare uit-
komst van vele berekeningen (...},
Het lot van de Joden in de Tweede Wereldoorlog blijft een tragedie, 00k als in
plaats van 6 railjoen rond 250.000 werden vermoord, maar hun lot is niet
meer een 'ongeevenaard dieptepunt in de geschiedenis der mensheid', zoals
thans wordt beweerd, indien men bedenkt, dat naar schatting eenzelfde
aantal mensen - 250.000 - binnen 24 uur ten offer vielen aan het misdadige
fosforbombardement op Dresden in februari 1945.
Deze tekst is nadien vele malen in diverse varianten herhaald, onder andere
door de NVU in 1979. Eind jaren tachtig, begin jaren negentig is de Nederlandse
revisionistische 4 productie' nagenoeg verdwenen.
Aan de revisionistische behoefte in Nederland is sedertdien voorzien door middel
van import. Zo leek de CP'86 zich hiermee bezig te houden. In September 1991
» de Volkskrant, 9 februari 1989; Stoss, 1989; 221.
*o Geciteerd door Schmidt, 1993: 264.
+l NACR-brochure Het lot van de Joden en het Derde Rijk, geciteerd in Van Donse-
laar, 1991: 102.
Racisme , extreem - re chts en internet 101
werd Beaux, toentertijd raadslid in Amsterdam en later partijvoorzitter* bij een
douanepost aangehouden. Hij had in Duitsland een grote hoeveelheid drukwerk
opgehaald: racistisch propagandamateriaal voor zijn partij en 189 exemplaren
van het revisionistische boekje Het ZiXndelproces, de holocaust-leugen achter-
haald. Tussen haakjes: Ernst Zundel, wij komen nog over hem te spreken,
stond in Canada terecht wegens de verspreiding van Harwoods Did Six Million
Really Die? Beaux werd vervolgd, maar vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs.
De revisionistische boeken zouden per vergissing in de kofferbak van zijn auto
zijn beland. 42
Begin jaren negentig werden vanuit Belgie door Verbeke (Vrij Historisch Onder-
zoek, VHO) revisionistische pamfletten verspreid, waarin de Holocaust werd ont-
kend." 3 Voorts werd aan Nederlandse scholen, bibliotheken en dagbladen een
negationistische brochure toegezonden, te weten; De Rudolf expertise: expertise
over de vorming en aamoijsbaarheid van cyanide verbindingen in de 'gaskamers'
van Auschwitz (1993). De chemicus Rudolf zou aan de hand van onderzoek
naar cyanideresten in Auschwitz hebben bewezen dat massavergassing met
blauwzuur niet kon hebben plaatsgevonden. Tegen Verbeke (VHO) werden justi-
tiele stappen ondemomen. Eind 1997 was Verbeke onherroepelijk strafrechtelijk
veroordeeld.
Ontkenningen van de Holocaust zijn er gedurende de gehele naoorlogse periode
geweest en zij hebben telkens tot grote verontwaardiging geleid. De strafwaar-
digheid en de strafbaarheid zijn evenwel van recentere datum: medio jaren
tachtig. Daarbij heeft de problematiek van het negationisme in andere landen
een rol gespeeld, met name die in Frankrijk, waar het negationisme niet in de
laatste plaats door de successen van Le Pen volop in de belangstelling was
komen te staan . Met de verontwaardiging over de Franse revisionisten woei ook
de Franse aanpak over: een repressieve respons op negationisme.
In de jaren negentig heeft de repressieve respons een grote vlucht genomen. In
vele landen werd revisionisme meer en meer als een probleem beschouwd en
werd wetgeving gecreeerd om aan dit probleem het hoofd te kunnen bieden. 44 In
de jaren negentig vallen enkele ontwikkelingen samen die hier relevant zijn. We
kunnen een toename waarnemen van revisionistische activiteiten, met name
doordat er steeds meer revisionisten komen. 45 Als reactie hierop zien we een
toenemende onderkenning van revisionisme als probleem met als gevolg wetge-
vende activiteiten in diverse landen. Last but not least dient de stormachtige
ontwikkeling van internet te worden genoemd. Een nieuw medium dat bij uit-
stek geschikt is voor gedreven verkondigers van controversiele, zo men wil mis-
dadige opvattingen. VooraJ geschikt omdat de wetgeving tegen racisme, antise-
mitisme en Holocaustontkenning begrensd is door en binnen nationale staten,
terwijl revisionisme een grensoverschrijdend karakter heeft dat goed gedijt via
een grensoverschrijdend medium als internet, Om niet te zeggen dat internet
42 Zie Possel/Rechtspraak Rassendiscriminatie, nrs. 315, 350.
13 Voor een portret van VHO en Verbeke zie Brinckman & De Wever, 1997.
44 Zie Schuijt & Voorhoof, 1995; Van Donselaar, 1995.
45 Zie de jaarlijkse rapportages (Verfassungsschutzberichte) van de Duitse binnen-
landse veiligheidsdienst.
102
Racisme, extreem-rechts en internet
een uitkomst is voor personen die tegen de verdrukkiiig in proberen bepaalde
opvattingen te verbreiden.
Wanneer men eenmaaJ op een revisionist sche website beland is, kan men een-
voudig verwante sites vinden, al 'surfend', omdat men er als regel via de link
naar wordt verwezen, Daarnaast bieden de anti-racistische websites overzich-
ten. Wat het revisionisme betreft is die van Hatewatch de meest uitvoerige: 4&
Adelaide Institute
Air Photo Evidence (John Ball}
Annwn Publications
Arthur Butz
AAARGH l'Association des Anciens
Amateurs de Reeits de Guerre et
d'Holocauste
Be Wise as Serpents
Campaign for Radical Truth in History
CODOH Committee for Open Debate on
the Holocaust {Bradley Smith)
David Irving
European Foundation for Free
Historical Research
Focal Point Publications
Greg Raven's Revisionist Site
Historical Review Press
Holohoax
Institute for Historical Review
Mimer
National Journal
Ostara Webserver
Patriot
Rajaa Garaudy
Revisionist Productions
Students Revisionist's Resource Site
The Truth at Last
YggdrasiFs Library
The Zundelsite
Bij de beschrijving van deze websites zouden wij op een gegeven moment in
herhaJing vervallen. Daarom wordt hieronder volstaan met een review van de in
onze ogen belangrijkste revisionistische sites.
Adelaide Institute
Het Adelaide Institute is volgens zijn website gevestigd in Norwood, Australie.
Op de main page is een foto te zien van de directeur van het instituut, Fredrick
Toben, die een bezoek brengt aan Auschwitz. Daarboven de tekst 'The final
intellectual adventure of the 20th century,' Naar eigen zeggen bestaat het insti-
tuut uit: 47
a group of individuals who are looking at the Jewish-Nazi Holocaust, in
particular we are investigating the allegation that Germans systematically
killed six million Jews, four million alone at the Auschwitz concentration
camp.
Het instituut is van oordeel dat het doen van dergelijk onderzoek volstrekt legi-
tiem is en verzet zich tegen beschuldigmgen als zou het gaan om racisme,
antisemitisme of zelfs neonazisme. Het Adelaide Institute geeft een eigen blad
uit. Van de Newsletter zijn 73 afleveringen verschenen, bij elkaar een omvang-
rijke revisionistische collectie. De Newsletter bevat onder andere informatie over
de strijd die anderen tegen het revisionisme hebben aangebonden. Verder zijn er
46
Zie http:/ /www. hatewatch.org/ revision. html.
Zie http://www.adam.com.au.
Racisme, extreem-rechts en internet 103
links naar een tiental andere websites van revisionisten (zoals Zundel, VHO en
CODOH).
Hoewel de site diverse foto's bevat krijgeii we geen beeld van het Instituut' zelf.
Geen kantoor, geen groepsfoto van de medewerkers. Wei is er een foto te zien
van director Fredrick Toben aan een tafel met daarop een computer. De entou-
rage is er niet een van een instituut, maar veeleer een van een huiskamer. Maar
ook al hebben we te maken met een handjevol vrijwiUigers, de productie mag
aanzienlijk genoemd worden.
Arthur Butz
Arthur Butz is 'associate professor of electrical and computer engineering' aan
een universiteit in Illinois. De zeer opzichtige vermelding hiervan wordt gevolgd
door een opmerldrig dat zijn revisiqnistische bezigheden niets met zijn werk aan
de universiteit te maken hebben.
De auteur van een van de bekendste revisionistische teksten - The Hoax of the
Twentieth Century, 1976 - heeft sedert 1996 een website die in vergelijking met
andere opvalt door soberheid. De website biedt een anderhalve pagina lange
introductie over Holocaust-revisionisme. Voor zijn boek uit 1976 verwijst Butz
naar het Institute for Historical Review.
CODOH
Het Committee for Open Discussion of the Holocaust (CODOH) is gevestigd in
San Diego in de Verenigde Staten. Woordvoerder is Bradley Smith. In een
openingswoord schrijft hij dat CODOH gericht is op de Amerikaanse cultuur, op
het Amerikaanse ideaal dat 48
...liberty has the power to wash a people clean and that there is no liberty
found without intellectual freedom.
CODOH heeft twee speerpunten: de 'gaskamerverhalen' en de naoorlogse be-
rechting van nazi's, in casu het tribunaal van Neurenberg. Op de website van
CODOH vindt men een serie betogen onder de titel Nicht schuldig in Numberg.
Deze komen er op neer dat zo ongeveer iedereen die destijds in Neurenberg ver-
oordeeld is vrijspraak had moeten krijgen. Naast kopstuken als Bonnann,
Goring, Keitel, Jodl en Kaltenbrunner geldt dat, volgens de auteur, ook voor
Hoss, de commandant van Auschwitz. Ook de nazi-formaties die door het
tribunaal als misdadig zijn bestempeld, de SA en de SS bijvoorbeeld, dienen
alsnog te worden vrijgepleit.
Bij CODOH kan men terecht voor de bekende revisionistische betogen, zoals die
van Robert Faurisson en Germar Rudolf, alsmede voor een uitvoerige lijst met
links naar verwante sites en naar relevante thema's zoals de freedom of speech,
want over dit laatste is veel te doen en juist op internet dan ook veel te vinden.
Verder heeft CODOH een tijdlang gastvrijheid verleend aan Vrij Historisch
Onderzoek en het VHO-tijdschrift Vierteljahreshefie fur freie Geschichtsfor-
schung.
48 Zie http://www.codoh.com.
104 Racisme, extreem-rechts en internet
Historical Review Press
De Historical Review Press - in het voorgaande reeds genoemd - is gevestigd in
het Engelse Uckfield en tracht via internet revisionistische boeken en pamfletten
te slijten. Op de lijst staan de bekende werken van de bekende scribenten, zoals
Butz, Irving, Rassinier, Rudolf. Opmerkelijk is de linksectie. Naast verwijzingen
naar revisionistische websites (VHO, CODOH, IHR, Irving en Zundel-site) zijn er
verwijzingen naar extreem-rechtse politieke partijen: het Front National (Frank-
rijk), de NPD (Duitsland] en de British National Party. Ook is er een link naar
Stormfront.
Institute for Historical Review
Het Institute for Historical Review (IHR) is een van de oudste en bekendste
revisionistische centra. Het instituut bevindt zich sedert zijn oprichting in 1978
in het Californische Newport Beach. Het doel van het IHR is "bringing history in
accord with the facts' en deze uitspraak is als motto op de website van het IHR
opgenoraen. Op de site maakt het IHR veel werk van zijn status als grootste en
oudste revisionisme-centrum: in de brochure A feu) facts about the Institute for
Historical Review worden eigen geschiedenis en wapenfeiten ('growing impact')
uitgebreid gepresenteerd.
Sedert 1980 geeft het IHR een eigen blad uit, The Journal of Historical Review.
Op de website is de inhoudsopgave weergegeven van alle verschenen afleve-
ringen. Dat zijn er meer dan zestig. Tussen haakjes: bij het bekijken hiervan
viel onze blik op een artikel dat F. Rost van Tonningen in 1989 in het blad
publiceerde: 'The life and death of Dr. M.M. Rost van Tonningen.' Van de
meeste afleveringen zijn een of enkele bijdragen integraal op het net gepiaatst,
bijvoorbeeld een artikel van Mark Weber, getiteld 'Anne Frank'. 49 Volgens
Weber heeft het tragische lot van Anne Frank en haar familie niets te maken
met de 'Holocaust extermination story', want als de nazfs hen hadden willen
doden zouden zij Ausehwitz-Birkenau met hebben overleefd,
Onder het hoofdje 'Links to other sites' zegt het IHR niet alleen te staan in zijn
pogingen de geschiedenis te bevrijden uit de ijzeren greep van 'the politically
correct'. Via deze kjst kan men terecht bij onder andere CODOH, Arthur Butz,
David Irving en het Adelaide Institute.
David Irving
David Irving is present op twee websites, een van CODOH en een van zijn uit-
gever, Focal Point Publications (FPP), De bezoeker wordt ontvangen met de tekst
'Welcome to the world of real history!' Zijn websites bevatten biografische infor-
matie, een overzicht van zijn publicaties en informatie hoe men deze boeken kan
bestellen. Enkele artikelen staan integraal op het net. Curieus - op de website
van FPP - is de advertentie waarin het familiearchief van Reinhard Heydrich te
koop wordt aangeboden. Belangstellenden worden uitgenodigd zich bij Irving te
vervoegen, i.e. een e-mail te sturen naar zijn kantoor in Londen. In het Hate-
watch-overzicht van revisionistische sites wordt Irving kemachtig geciteerd: 50
4q Zie http://wTvw.ihr.Org/jhr/vl5/v 15n3p31_Weber.html.
50 Ontleend aan http://www.hatewatch.org/revision.html, 19juni 1998.
Racisme, extreem-rechts en internet
105
Until the end of this tragic century there will always be incorrigible
historians, statesmen and publicists who are content to believe, or have no
economically viable alternative but to believe, that the Nazis used 'gas
chambers' at Auschwitz to kill human beings. But it is now up to them to
explain to me as an intelligent and critical student of modern history why
there is no significant trace of any cyanide compound in the building which
they have always identified as the former gas chambers.
Vrij Historisch Onderzoek
Vrij Historisch Onderzoek is in het voorgaande reeds geintroduceerd. VHO is
een in Berchem gevestigde stichting, of zoals men dat in Belgie noemt: een
vereniging zonder winstoogmerk. De VHO heeft op internet een tijdje gastvrij-
heid gekregen van CODOH, maar heeft tegenwoordig een eigen website, 51 Delen
daarvan kunnen worden gelezen in vijf talen.
-3 Historical Revisionism by Vlt| Historisch Onderzoek - MictosoU Internet Explorer
m ^!^lir.P|a|£j|^j . i[,? irijTx
gesiand Beu«kefi Beejd Jjanoor £avorie(eii Help
4*
Vofige
•
3
Vtmeunwci
Star
Zcektn
fte/anieri {setchedint fjneJen VgrtaSj re
I We «e&d BeMlJiaiEl
Translations
Vrij Hisinrisdi Onderzoek - Poslbus 60, B 2600 Berchem 2 - n-railSVhQ.oig
Frames On
| About Us 1 VtfG | Bookstore lAjthafii
1E3S2E3 Lmki
Historical Revisionism: World War I, World War II, Holocaust
MAIN INDEX
* About us: statement of pur pose
.
* E
. Author Index 857 entiles of Revisionist works
* Index of Cs nsprsNp: mo re than 35,000 entries
■ An i tnir growing Revisi onist g r
■ Links: look atotherjiot Web sites
i News: in Revisionism and related topics
* Recent, our more recent postings
* Search: Revisionist andfor Anti-Revisionist sites
KfW's;
35.000 banned books, censored by the Allies in post-war Gori
I Translations
lAkrut Uj]Vfft] I Book Starel
I law 3 Link? Hews
VHO stelt zich als doel historisch onderzoek te doen zonder daarbij geleid te
worden door dogma's en axioma's. VHO wil de rechten van de mens verde-
digen en discriminatie bestrijden, in het bij zonder 'ten opzichte van het Duitse
volk\ Verder wil VHO onjuiste berichtgeving recht zetten, *in verband met de
geschiedenis van de twintigste eeuw', en het publieke debat op gang brengen
over 'wat als de "Holocaust" wordt omschreven'.
51 Zie http://www.vho.org.
* 06 Racisme, extxeem-rechts en internet
De meertaligheid van VHO is tevens terug te vinden in de lijsten met boeken die
te koop worden aangeboden. Vele zijn namelijk ook in diverse talen vertaald.
Het is al met al een aanzienlijke coliectie revisionistische publicaties. Eveneens
uitgebreid is de site met links naar andere revisionisten. Verder verwijst VHO
naar links van tegenstanders ('anti-revisionist sites included', zoals de Anti
Defamation League, Nizkor, Cybrary of the Holocaust, Simon Wiesenthal Center
en Yad Vashem) .
Zundel
Op de 'Zundelsite' wordt behalve aan het revisionisme zelf veel aandacht be-
steed aan de weerstanden die door het revisionisme worden opgeroepen, Daarbij
gaat het niet alleen om het debat zelf, maar ook wordt uitvoerig verslag gedaan
van de rechtsgang in tal van landen. Ernst Zundel, een in Canada wonende
Duitser, leeft zelf regelmatig op voet van oorlog met de Canadese justitiele auto-
riteiten, Zundel noemt dat de 'Zensur dutch Justiz und Terror' en die is volgens
hem te vergelijken met de middeleeuwse heksenjacht. Zijn logo - een schuine
zwarte 'Z' op een rond wit veld op een rode achtergrond - roept associaties op
met het hakenkruis en de wolfsangel: een geraffineerd signaal voor de goede ver-
staander. De vijftiger Zundel is actief sinds eind jaren zeventig en behoort dus
tot de veteranen onder de revisionisten, Zijn uitgeverij Samisdat Publishers Ltd
is gevestigd in Toronto.
De Zundelsite behoort met CODOH, IHR en VHO tot de omvangrijkere revisio-
nistische sites en is zonder twijfel de bekendste. Een van de zwaartepunten is
een Duitstalig blad - Germania Rundbrief- dat eens per maand verschijnt. Toen
zijn website op internet in 1995 van start ging viel in de Germania Rundbrief te
lezen; 52
De Mediendurchbruch des historischen Revisionismus ist da! Wir haben
nach wie vor unsere 'World Wide Website' per Computer anzepfbar aus alle
Erdteilen! Nachrichten in englischen, deutscher und bald auch franzosi-
scher Sprachet
Wir arbeiten weiter an der Befreiung der Heimat durch Wahrheitsverbrei-
tung, wofur wir die allerietzten und modernsten Methoden und Kommunika-
tionsmittel anwenden - Internet, e-mail, Radio- und Femsehsendungen
usw.
De activiteiten van Zundel zijn sterk op Duitsland gericht. Zij hebben dan ook
de voile aandacht van de Duitse autoriteiten, voor wie de bestrijdiTig van rechts-
extremisme en racisme in de jaren negentig een prioriteit is geworden. 53 De
Holocaustontkenning is in de Bondrepubliek Duitsland een zwaar delict. In de
Verenigde Stat en is dat niet het geval, integendeel het is een opvatting die vrij
verkondigd mag worden. De Zundelsite is dan ook ondergebracht bij een provi-
der in de Verenigde Staten. Boven de vele teksten van de website staat stan-
daard de volgende verklaring:
5 3 Geciteerd door Nuteung, 1996: 192-193.
53 Zie Van Donselaar, 1995, casus Duitsland; in de jaarlijkse Verfassungsschutzbe-
richte wordt over revisionisme gerapporteerd; zie voorts Extremistische Bestre-
bungen im Internet, 1998, par. 2.4.3 en 2.4.4.
Racisme, extreem-rechts en internet 107
The concepts expressed in this document are protected by the basic right to
freedom of speech, as guaranteed by the First Amendment of the Constitu-
tion of the United States, reaffirmed by the Supreme Court as applying to
Internet content on June 26, 1997.
De Zundelsite bevat vele teksten in diverse soorten: revisionistische onderzoeks-
verslagen, persoverzichten, verslagen van rechtazittingen, columns, commen-
taren, getuigenverklaringen en correspondentie met voor- en tegenstanders. De
eigen 'search engine' waarover de website beschikt, is geen overbodige luxe. Be-
kende rapporten, zoals die van Leuchter en Rudolf, staan integraa! op de Zun-
delsite.
In de brochure '66 Questions and Answers on the Holocaust' wordt net negatio-
nisme bondig samengevat aan de hand van beknopte vragen en antwoorden. De
hoofdlijnen van het betoog; Auschwitz was geen vernietigingskamp, er waren
geen gaskamers, het gifgas Zyklon B was een luizenverdelgingsmiddel , er was
geen genocide, getuigenverklaringen zoals die van de commandant van Ausch-
witz zijn met behulp van faltering tot stand gekomen, enzovoorts. De eonclusies
in vier punten;
1 . de joodse holocaust is er slechts een van de vele, zelfs in de twintigste eeuw;
2. de gaskamers hebben niet bestaan;
3. het bekende getal van zes miljoen is minstens 500% te hoog;
4. de Tweede Wereldoorlog was een slachthuis zonder precedent voor alle be-
trokkenen, niet alleen maar voor de joden (slechts 2% van het totaal aantal
slachtoffers).
Op diverse plaatsen van de website wordt aandacht besteed aan Anne Frank.
Een ervan is geuteld 'Where are their diaries?' In maart 1945 vonden geallieerde
bombardementen plaats op Wurzburg, waarbij volgens de Zundelsite meer dan
5.000 slachtoffers vielen, Daaronder volgt een lijst van honderd omgekomen
meisjes en vrouwen die Anna heetten.
Het revisionisme en in het bijzonder het negationisme op internet heeft geleid
tot respons: websites die speciaal in het leven zijn geroepen om weerwerk te bie-
den. De belangrijkste zijn The Nizkor Project en The Cybrary of the Holocaust.
Daamaast zijn er andere sites met aandacht voor revisionisme naast andere
onderwerpen, zoals Hatewatch, de Anti Defamation League en het Simon
Wiesenthal Center. Later zullen wij op deze sites terugkomen.
Extreem-rechts, fundamentalistisch religieus
Onder deze categorie vallen extreem-rechtse en dus autoritaire groeperingen,
waarin fundamentalistisch religieuze (ChristeHjke) trekken gepaard gaan met
racisme en vaak ook antisemiusme. Dit verschijnsel gedijt niet goed in Neder-
land, maar in de Verenigde Staten des te beter. 54 Deze op zichzelf ruime cate-
gorie kan worden onderverdeeid in Ku Klux Klan en overige groepen die stre-
ven naar wat wordt genoemd 'christian white supremacy', Volgens Klan watch
en Hatewatch gaat het om groeperingen met namen als Christian Conservative
5,1 Zie Hatewatch en Klanwatch.
108 Raeisme, extreem-rechts en internet
Churches, Church of Jesus Christ Christian en Christian Bible Ministries. Een
aantal van de groepen uit beide categorieen is op internet vertegenwoordigd.
We beginnen hier met enkele voorbeelden uit de tweede categorie, daarna volgt
de Ku Klux Klan.
G.O.A.L. Reference Library
G.OAL. staat voor 'God's Order Affirmed in Love*. De site 55 is naar eigen zeggen
een 'Reference Library for Reconstructing a National Identity for Christian
Whites'. Wat dat inhoudt wordt duidelijk uit de publicaties die in de *bibliotheek'
worden genoemd. De meeste zijn uitgesproken racistisch en antisemitisch., In de
sectie 'Uncommon history' wordt negationistische lectuur opgesomd.
Holy War
De website Holy War 56 opent met een 'In the name of God, Holy war. Arise O
God, Judge Thy Own Cause, Psalm 73'. De site is opgedragen aan Mary Most
Holy, the Great Mother of God'. Daarna volgt een reeks antisemitische op-
roepen:
In Gods name, liberate your country, fight the sataxiic Jewish hate, fight
Jewish racism, fight the international racist Jewish mafia.
Ter afsluiting een afbeelding van een vuist die een Davidsster verbrijzelt.
Be Wise
Deze website 57 doet denken aan Holy War. 'We dedicate this site to the Almighty
Father without whose infinite help and guidance none of this would have been
possible.* De site bevat tal van antisemitische tekstdocumenten en verwijzragen
daamaar. Ook zijn er links naar de bekende revisionistische sites die in het
voorgaande aan de orde zijn geweest. Be Wise houdt zich verder bezig met
beschouwingen over Protocollen van de Wijzen van Zion en de Protocollen zelf
zijn integraal online. 58
World Church of the Creator
De World Church of the Creator - 'building a whiter and brighter world' - is een
organisatie die op diverse plaatsen in de wereld vertegenwoordigers heeft - met
name in de Scandinavische landen - en die naar eigen zeggen draait om de
'Holy Race War'. De websites 59 zijn racistisch en antisemitisch. Dit laatste komt
tevens tot uiting in negationisme ('waar bevonden zich de dodenkampen? Daar
waar later de communisten het voor het zeggen kregen. Is dat geen curieuze
toevaihgheid?').
55 Zie http://www.melvig.org.
50 Zie http://www.holywar.org.
57 Zie http://www.pixi.com/-bewise/.
53 Niet alleen via deze site overigens, maar ook op minstens twee andere websites.
De 'protocollen' zijn ongeveer een eeuw geleden vervaardigd door de geheime poli-
tic van de Russische tsaar. De stukken dienden als 'bewijs' voor het bestaan van
het joodse streven naar wereldheerschappij.
59 Zie http: / / www.ariskkamp.com.
Racisms, extreem-rechts en internet
1 09
Ku Klux Klan
In feite kan men niet spreken van £ de' Ku Klux Klan want het gaat niet om een
centraal geleide organisatie, maar veeleer om een diffuse formatie van clusters
en van voomaraelijk lokaal gevestigde organisaties. Zij voeren alle de naam Ku
Klux Klan. 60 Vaak zijn er andere benamingen toegevoegd, zoals Knights of the
White Kamellia. DIt geldt mutatis mutandis voor de websites van de KKK.
^JWfiiHi Cswrt FHnqhls Wow - MiGtoa
&4*t4*id B*tfflrtLfln Eae|d Qn .met £ovori«!Fin friilf)
J j) Ss
Vcmqe
■WaaUl^aBlU-tfl :ll^TT5T»l
Si in & V El
Mnil
1
Knights of the Ku Klux Klan
EndjkejHyisihle Agenda a> Desfrtiy the niiire Race
The world's oldest, largest, and most professional Whites' civil rights
organization.
"We must secure the exsistence of our race and a future for white children"
Tluulk you for gtoppint! liy Hie Kiuffrrs of the Ku KhK Klaii's World Wide Well pngfi Foi more liifaiinntjon c«ans«rainj| om
Voor alle geldt dat zij - met de bijbel in de hand - racistisch en antisemitisch
zijn, zoals bij de Imperial Klan of America; 61
Bring back tbe Bible! This country was built on the Bible and was originally
meant to be free, white and christian. Without Christ in our lives, schools
and public offices we do not have family values or morals leaving our
children unable tp learn and following darkness rule over our land.
Volgens een recent overzicht van Hatewatch zijn er de volgende grote Klan-
web sites: 62
• America's Invisible Empire, Knights of the Ku Klux Klan
» American Knights of the KKK - Realm of Delaware
60
61
62
Over de Ku Klux Klan bestaat een grote hoeveelheid (wetenschappelijke} litera-
tuur. Zie voor een beknopt hisforisch overzicht Cox (1992). Zie verder de websites
van Klanwatch en Hatewatch.
Geciteerd door Hatewatch.
Zie http://www.hatewatch.org/klan.html.
HO Racisme, extreem-rechts en internet
Imperial Klans of America
Invisible Empire, Knights of the Ku Klux Klan
KKK.com
Knights of the Ku Klux Klan - Corporate Headquarters
Knights of the Ku Klux Klan
Knights of the Ku Klux Klan - Realm of Louisiana
Knights of the Ku Klux Klan - Realm of Oregon
Knights of the White Kamellia - National Headquarters
Knights of the White Kamellia - Realm of Michigan
Knights of the White Kamellia - Realm of Michigan (Southern Province)
Knights of the White Kamellia - Realm of North Georgia
Knights of the White Kamellia - Realm of Texas
American Knights of White Kamellia - Waco Texas Klavem
North Georgia White Knights
Northwest Knights of the Ku Klux Klan
Southern Cross Militant Knights
Wij bezochten - lukraak - de website van de Knights of the White Kamellia -
Realm of Texas 63 en werden ontvangen met
Warning. This site contains truths that may offend those who have been
brainwashed by ZOG and the controlled media. Enter at your own risk!
'ZOG' is een code voor 'zionist occupation government'. De hoofdpagina - muzi-
kaal omlijst met Keltische muziek - opent met een historische uiteenzetting over
het ontstaan van de KKK. Er zijn afzonderlijke secties over Klan- tradi ties, ideo-
logische uiteenzettingen, activiteiten, 'hate crime' en 'joodse propaganda'. De
sectie 'hate crime' - ook achtergrondmuziek - gaat over misdrijven van zwarten
tegen blanken:
(...) black Americans have committed at least 170 million crimes against
white Americans in the past 30 years. It is the greatest disaster of American
life and American ideals since World War II. Stop this disaster.
Klikt men naar de sectie 'joodse propaganda' dan klinkt c Hava nagila hava' op
de achtergrond. Er wordt verwezen naar een 'button to stop that ridiculous
song'. In de sectie bevinden zich, onder andere, foto's van gruwelijk verminkte
mensen: 'slachtoffers van Israelische terroristen'.
Er zijn links naar de sites van andere KKK-groepen, naar Stormfront, National
Alhance en de Afrikaner Weerstandbeweging. Voorts kan men naar de vuurwa-
pen- en militielobby en naar het zogenaamde Waco Holocaust Museum; een
virtueel museum gewijd aan het gevecht tussen de sekte van David Koresh en
de FBI in Waco (Texas) in 1993, waarbij ongeveer tachtig Davidians om het
leven kwamen. Aan het eind van onze tour door de website van de Knights of
the White Kamellia - Realm of Texas werd ons meegedeeld dat wij de 92.429 ste
bezoeker waren.
63 Zie http://members.aol.com/realmoftex/ixidex.html.
Racisme, extreem-rechts en internet 111
Handleidingen voor de vervaardiging van explosieven
In oktober 1996 raakten in ons land minstens twaalf kinderen gewond door zelf-
gemaakte bommen; zij hadden op internet gezien hoe zij de explosieven moesten
fahriceren. 64 Een meisje van elf uit Capelle hep gehoorschade op, terwijl een
meisje uit Maarssenbroek aan haar oog gewond raakte door een muntstuk. Tien
andere kinderen liepen oogletsel en brandwonden op. Volgens de Stichting Con-
sument en Veiligheid, die dit bericht bekend maakte, hadden alle kinderen
verklaard dat zij de recepten voor het maken van de bommetjes op internet
hadden gezien en zo op het idee waren gekomen het uit te proberen.
Het ging om handboeken voor de vervaardiging van explosieven, waarvan The
Anarchist Cookbook en The Terrorist Handbook de bekendste zijn. The Anarchist
Cookbook, dat uit de jaren zestig stamt, heeft een tijdlang op een website van de
Technische Universiteit in Eindhoven gestaan. Daar werd het naar aanleiding
van de gewond geraakte kinderen verwijderd. Er blijven echter tientallen sites
over waar men deze handboeken in diverse versies en variaties kan aantreflen.
Wat de Nederlandse kinderen hadden gemaakt was weliswaar sehadelijk, maar
relatief onschuldig. Maar op de desbetreffende sites is heel wat meer te vinden
dan klappertjesbommen; buskruit, dynamiet, napalm, bombrieven, pijpbom-
men, kunstmestbommen, brandbommen, molotov-cocktails, landmijnen en
allerlei soorten ontstekangsmechanismeii. Voor vccl van deze explosieven Is ge
specialiseerde kermis en uitrusting vereist, maar voor een aantal andere niet.
Dat met eenvoudige middelen zeer gevaarlijke bommen zijn te maken blijkt uit
de aanslag op het regeringsgebouw in Oklahoma op 19 aprii 1995. Bij deze aan-
slag kwamen 168 personen om het leven - onder wie tientallen kinderen - en
vielen meer dan 500 gewonden. Het was de ernstigste terroristische aanslag ooit
op het grondgebied van de VS gepleegd. De bom was een zogenaamde kunst-
mestbom, waarvan het recept op de genoemde websites is te vinden. De daders,
Timothy McVeigh en Terry Nichols, bleken actief in gewelddadige, extreem-
rechtse groepen, onder andere de National Alliance en de Ku Klux Klan. 6S
McVeigh zou zijn inspiratie voorts hehben geput uit The Turner Diaries, het boek
dat reeds eerder werd genoemd. Via - onder andere - Alpha kan men bij een
integrale online versie hiervan komen. The Turner Diaries is een roman die in
1978 werd geschreven en gepubliceerd door Andrew MacDonald, Achter deze
naarn verschool zich William Pierce, de leider van de neonazistische Nadonal
Alliance. 66 Het boek gaat over racistische, antiseraitische terroristen die in de
jaren negendg een rassenoorlog in de Verenigde Staten proberen te ontketenen.
Het boek is evenwel vooral berucht omdat het als inspiratiebron wordt genoemd
voor echte terroristische aanslagen.
m de Volkskrant, 17 oktober 1996.
65 Inmiddels zijn de daders berecht: McVeigh is ter dood veroordeeld en Nichols
kreeg leven slange gevangenisstraf.
Zie voor een beschrijving van Pierce en de National Alliance: Klanwatch, 1998.
tib
112
Racisme, extreem-rechts en internet
-3 l"hfi TmrnfftFt Hiimlln
I ilk: Mic:rH«^rjll fnlr:rnf:t f>:[i|inrr<
Stal
2!
ZMkwi
Si £31 .
33
The Terrorist's Handbook
DON'T TRY AN iTTHINC YOU FIND IN THIS DOCUMENT' II
SPECIAL [1i»ilv also goei out to;
Nitre Glycerine, f or providing the flies.
XpaK . ^"cv being patient while the cap was there.
Tlie Producer , For getting the. Jilts to me....
The Director , For getting the files to me....
Mr Czmaro , For his BIG EGO.
The Magician . Far ALL the Bernoulli carts he is gonna send.
Tins is a collection of many years -worth of effort. Tfus \s the original manuscript for a nan-published work* from an
unknown author. It was originally two LARGE Jifos which Had to fr* merged and than HEAVILY EDITED mostly the
pictures, and than npelkhezked. This guy is a chemical genius but he could not spell tfhts hje depended on it. I have
simpfyntn a spell c/utcir via WordPerfect 4.1, so there are probably, mare errors which were not picked up, sorry, /
hope you have the patience to sit through ihisjije, read it, then correct every hide error. It. is not like 1 am submitting.
Uflkflown Author
Heavily edited by. Kl&ey Detect of Five O and B S. of Haur-db wdo.es
Special thanks to WordPerfect Carp&rali&st_f&r ihvtrspeNingch&zkvr,., 7^?s/^ jreaokJ i/' Wc dan"! take responsibility
for tins Icsct "We have cnty made il available foi you on the web
■31 1 bt TciiurisV* liandlioofc Title - Mo-
B.etund BeHeikefi Beejd Stw Eavoriefon U<*
m^i^^mum \i£M3m
Voripe
Vwneumn
■si
n Gi & m hi
Zoaken Favcaioten Gftiehnderu Kortaten ! Vcfodgte
^"^ — __^ _^_^
See also the collection 0? Phrack articles on the subject
1.1 Table of Contents
2 BUYING EXPLOSIVES AND PKOPBLLANTg
201 Black. Powder
2 02
Pvradmi
2 03 . . RoDket F-no pir Pawdi!f
jj 04 Rifle/Shotftun Powder
2.05.
Fl ash Powdei
2.1
2.06 . . Amm«mun Nitrate
ACOOnUNG CHEMICALS
5 1 1 Techrucjues for PickinaJLocks
2 2 .- LIST OF USEFUL HOUSEHOLD CHEMICALS AND AVAILABILITY
23.
.... PREPARATION OF CHEMICALS
2.31 Nitric Acid
2 32 ... SulfcncAcid
233
Aminonmm Nitrate
30
EXPLOSIVE BECffE-S
3.01 Explosive Theory
3 1 TMPACT EXPLOSIVES
3.11
Ammonium Tmodidc Crystals
3.12
Mercury Fulminate
-
Racisme, extreem-rechts en internet 1 13
In The Turner Diaries wordt een aanslag beschreven waaraan die in Oklahoma
sterk doet denken: het hoofdkwartier van de FBI in Washington wordt opge-
blazen. De explosieven van de aanslag in Oklahoma waren ongeveer zo vervaar-
digd als die in het boek. 67
Door 'Oklahoma' is de kwestie van de bombsites in Amerika in de beiangstelling
komen te staan. Of het hierdoor komt of dat het al eerder was weten we met,
maar een aantal sites opent met waarschuwingen:
Don't try anything you find in this document!
None of these procedures are safe and some downright dangerous so to be
read not implemented. All responsibility lies with you and you alone.
I am not responsible for anything you try here. Take note that most (if not
all) of the information here would be illegal and very dangerous to attempt. If
you do so, it is your fault, not mine, if you blow yourself up or get your sorry
ass tossed in jail. Have a nice day.
I am not responsible for anything on this page. I did not write any of this
and it is for educational and entertainment use only. So don't be stupid and
just read and laugh.
Just read and laugh? Op andere bombsites is grimmiger taal te vinden: 'Free
books for a free people* en 'Books your government doesn't want you to read'.
Hier en daar wordt men in bedekte termen aangemoecUgd de te fabriceren bom-
men ook daadwerkelijk te gebruiken, bij voorkeur tegen de overheid.
Hoewel de bomrecepten eerder een extreem-linkse dan extreem-rechtse oor-
sprong hebben, zijn zij smds de aanslag in Oklahoma frequent in verband ge-
bracht met extreem-rechts. Ook de Verfassungsschutz, de Duitse binnenlandse
veiligheidsdienst, heeft hier onlangs voor gewaarschuwd. Via de links van Alpha
zou men terechtkomen bij ge'improviseerde munitie en er zijn homepages van
rechts-extremisten met in tekstdocumenten Duitstalige versies van de boeken
met bomrecepten [Terrorismus Handbuch, Anarchisten Kochbuch, Nationatisten
Handbuch}. 68
Het boek The Turner Diaries is recent weer in de beiangstelling komen te staan
door de racistische moord in de Texaanse plaats Jasper in juni 1998. James
Byrd, een zwarte man die stond te llften werd door drie mannen meegenomen.
Ze bonden hem achter hun jeep en sleepten hem achter zich aan totdat hi] dood
was. Delen van zijn lijk werden over een grote af stand teruggevonden. Twee van
de drie daders kenden elkaar uit de gevangems en alledrie hadden een caniere
in fgewelddadige) extreem-rechtse groepen achter de rug (onder andere Ku Klux
67 William Pierce claimt dat er in de loop der jaren 200.000 exemplaren van The Tur-
ner Diaries zijn verkocht (Klanwateh, 1998). Hij is ook de auteur van een soortge-
lijke roman, Hunter, waarin de hoofdpersonen moorden plegen op leden van min-
derheidsgroeperingen en op gemengde stellen, Ook dit boek zou hebben aangezet
tot racistisch geweld.
68 Zie Extremistische Bestrebungen im Interne^ 1998, paragrafen 2.4.1 en 2.3.8.
1 ^ Racisme, extreem-rechts en internet
Klan). In een beedigde verklaring stelde een van hen te zijn geinspireerd door
The Turner Diaries.
In hoeverre zijn de websites met bomrecepten en boeken als The Turner Diaries
een gevaar? Wij hebben deze vraag voorgelegd aan de BVD. Wat de technische
kant van de zaak betreft, de bomrecepten uit The Anarchist Cookbook en The
Terrorist Handbook zijn op zichzelf serieus. In theorie kan men er schade mee
aanrichten. Maar in de Nederlandse praktijk blijkt deze problematiek - met uit-
zondering van het gevaJ met de gewonde kinderen - nauwelijks een rol te spelen
en zeker niet in enige politiekc context.
4.3 De res pons op 'schadelijke en illegale inhoud'
Met de ontwikkeling van internet groeide ook de computercriminaliteit alsmede
de bezorgdheid daarover. Wat is computercriminaliteit? De Europese Commissie
heeft een brede omschrijving gegeven van de gebieden waarop computercrimi-
naliteit zich kan voordoen, 69
1. National security: instructions on bomb-making, illegal drug production,
terrorist activities;
2. Protection of minors: abusive forms of marketing, violence, pornography;
3. Protection of human dignity: incitement of racial hatred or racial discrimina-
tion;
4. Economic security: fraud, instructions on pirating credit cards;
5. Information security: malicious hacking;
6. Protection of privacy: unauthorised communication of personal data, elec-
tronic harassment;
7. Protection of reputation: libel, unlawful comparative advertising;
8. Intellectual property: unauthorised distribution of copyrighted works, e.g.
software or music,
Een deel van de computercriminaliteit gaat over verspreidings- en uitingsdelic-
ten en dat zijn de delicten waar het ons hier om te doen is. Het gaat ons om wat
wordt genoemd schadelijke en illegale inhoud en zij bevinden zich voomamelijk
in de eerste drie categorieen; nationale veiligheid, bescherming van minder-
jarigen, bescherming van de menselijke waardigheid. De benoeming van deze
verspreidings- en uitingsdelicten kan echter sterk uiteenlopen. Wat in het ene
land een delict is kan in het andere worden beschouwd als een inbreuk op de
uitingsvrijheid, Grossman gebruikt in haar boek Netwars het sleuteibegrip
informatiebeheersing, 7Q
Tussen de diverse landen bestaan verschillen in informatiebeheersing. In Groot-
Brittannie bijvoorbeeld mag informatie over de vervaardigtng van explosieven
niet worden verspreid en zijn publicaties als The Anarchist Cookbook en The
Terrorisi Handbook dus verboden. Maar in het aangrenzende lerland wil men de
69 Illegale en schadelijke inhoud, mededeling van de Commissie, 1996; Green paper
on the protection of minors and human dignity in audiovisual and information
services, COM, 1996; zie ook Van Dijk & Keltjens, 1995.
70 Zie Grossman, 1997.
Racisme, extreem-rechts en internet 115
verspreiding van infomiatie over abortusklinieken in Engeland zoveel mogelijk
tegengaan. In de Verenigde Staten mag men ontkennen dat de Holocaust heeft
plaatsgevonden, terwijl dat in de Bondsrepubliek Duitsland een zwaar delict is.
In Nederland halen velen de schouders op over blote plaatjes op het net, maar
neemt men aanstoot aan het feit dat het grove antisemitisme van de Ku KJux
Klan via internet mag worden verbreid. In de Verenigde Staten is het precies
omgekeerd en in sommige delen van het land, waar lobbies streven naar droog-
legging, zou men het liefst de details over wijnproductie van het net weren. Kom
daar in Duitsland en Frankrijk eens om. In alle landen wordt kinderpomo afge-
wezen maar de wetgeving hiertegen kan sterk uiteenlopen. Kortom, de versprei-
ding van informatie is in het ene land een delict en in het andere niet, terwijl
internet bij uitstek grensoverschrijdend is.
De inlbrmafiebeheersing vindt op uiteenlopende manieren plaats en dat wordt
nu juist doorkruist door het World Wide Web en door internet in het algemeen.
De informatiebeheersing kan in veel minder e mate door de staten worden
bepaald dan voorheen. Grossman meent dat door internet het First Amendment
zal worden geexporteerd. In het First Amendment {to the Constitution of the
United States) is de bescherming van (een aantal) politieke grondrechten veran-
kerd (de cursivering is van ons) :
Congress shall make no law respecting an establishment of religion, or pro-
hibiting the free exercise thereof; or abridging the freedom of speech, or of the
press; or the right of people peaceably to assemble, and to petition the
Government for a redress of grievances.
Door het First Amendment zijn er in de Verenigde Staten slechts weinig beper-
kingen aan de uitingsvrijheid en mag men zich bijvoorbeeld antisemitisch uitla-
ten. De grens wordt pas bereikt als men rechtstreeks aanzet tot fysiek geweld.
De free speech weegt zwaarder dan de racistische belediging. 71
Dat is lang niet overal het geval. In veel andere landen wordt soms een andere
weging van grondrechten gemaakt, waarbij tegenover de uitingsvrijheid het non-
discriminatiebeginsel wordt gesteld: free speech houdt op waar racistische bele-
diging begint. Deze problematiek, de bestrijding van racisme en rechts-extre-
misme in relatie tot de weging van grondrechten, is uitvoerig belicht in De staat
paraat? De bestrijding van extreem-rechts in We$t-Europa. 7i De weging van
grondrechten is aan de ene kant een fundamentele aangelegenheid - de keuze
voor de waardeneutrale dan wel weerbare democratie - maar wordt aan de
andere kant sterk beinvloed door wat in De staat paraat? het trigger event werd
genoemd. De racistische aanslagen in Molln en Solingen waren bijvoorbeeld
trigger events: zij brachten de Duitse overheid ertoe de uitingsvrijheden van
rechts-extremisten drasttsch te beperken ten gunste van de bestrijding van
racistisch en extreem-rechts geweld. In zekere zin was de aanslag in Oklahoma
ook zon trigger event, Vooralsnog niet in de zin van een daadwerkelijke beper-
71 Dit geldt mutatis mutandis voor de demonstratievrijheid. Roernrucht is de affaire-
Skokie: de controverse over een demonstratieve optocht van neonazi's door een
joodae wijk. Vgl. Gibson & Bingham, 1985.
12 Van Donselaar, 1995; de thematiek kotnt in algemene terraen aan de orde in de
inleiding en in het sloth oofdstuk (vijf landen vergeleken).
116 Racisme, extreem-rechts en internet
king van de uitingsvrijheid, maar er wordt in de Verenigde Staten wel gediscus-
sieerd over de vraag of er geen beperkingen moeten worden opgelegd aan de
verspreiding van boeken als The Turner Diaries en The Anarchist Cookbook. 73
De discussies over 'schadelijke en illegale inhoud" heeft geleid tot een wereldwijd
debat over uitingsvrijheid, de beperking daarvan en censorship. Wie via tref-
woorden in deze sfeer de zoekmachines op internet laat draaien wordt bedolven
onder informade. Een ander aspect van mtemetregulering is de vraag waar in
de keten rnen wil reguleren: bij degenen die de informatie aanbieden, bij de pro-
viders, bij de gebruikers, of bij alledrie de categorieen. Met andere woorden: wie
is verantwoordelijk en dus aansprakelijk voor de verspreiding van ! schadelijke
en illegale inboud'? Het ligt relatief eenvoudig in die gevallen waar geen grens-
overs chrij ding plaats vindt. Als bijvoorbeeld een Nederlandse extreem-rechtse
partij X op haar bij een Nederlandse provider ondergebrachte homepage een
racisti sch betoog afsteekt, zijn zowel de aanbieder als de provider strafbaar
(aannemende dat het raeisfische betoog strafwaardig is). Een concrete zaak
heeft zich overigens nog niet voorgedaan. Wat er zou gebeuren als partij X haar
homepage elders, bijvoorbeeld in Amerika heeft ondergebracht, is minder duide-
lijk, maar het lijkt ons aannemelijk dat deze situatie niet wezenlijk verschilt van
de eerste, mits kan worden bewezen dat de bedoeling van X is het betoog hier in
Nederland te verspreiden. Maar tegen het racistische betoog van een Ameri-
kaanse neonazistische partij die via een Amerikaanse provider hier op het beeld-
scherm verschijnt is door de Nederlandse justitiele overheid niets te onder-
nemen. De situatie van de gebruiker is in de drie voorbeelden dezelfde: hij is
niet strafbaar tenzij hij het strafbare racistische betoog op zijn beurt verder
verspreidt dan wel daartoe aanstalten maakt door de tekst te printen en te
vermenigvuldigen .
In het voorgaande is Vrij Historisch Onderzoek uitvoerig aan de orde geweest:
een revisionistisch gezelschap, waarvan de uitbater in Nederland onherroepeiijk
is veroordeeld wegens racistische belediging en aanzetten tot rassenhaat. Van
het materiaal waarop deze veroordeling was gebaseerd zijn nu online versies
beschikbaar voor eenieder die het intemetadres van VHO weet te vinden. En als
men toch op de website van VHO is kan men zich ook veel ander (Nederlands-
talig) negationistisch materiaal verwerven.
Het verspreiden van de Nederlandstalige versie van Mein Kampf is in Nederland
verboden. In de eerste plaats omdat het een buitengewoon racistisch boek is
waarvan de verspreiding derhalve onder het bereik van de Nederlandse strafwet
valt. In de tweede plaats zou het een inbreuk betekenen op de auteursrechten
die bij de Nederlandse staat berusten. Op minstens tien websites staat een
Engelstalige versie van Mein Kampf en sinds kort zijn er ook Duitstalige versies
online. De mirrorsites van Mein Kampf brengt ons op een ander obstakel bij
internetregulering, namelijk het Hydra-syndrootn. De boeken Mein Kampf, The
Turner Diaries, The Anarchist Cookbook staan al op meer dan een site. Het is
niet waarschijnlijk dat deze boeken effectief van internet kunnen worden ge-
De aanslag in Oklahoma en het drama in Waco stimuleerden overigens ook het
debat over het Second Amendment, waarin de vrijheid van militie-vorming en van
het dragen van wapens is vastgelegd. Het Second Amendment lijkt meer onder
druk te staan dan het First Amendment.
Racisme, extreem-rechts en internet 1 17
weereL Zij zullen hoogstwaarschijnlijk elders weer opduiken. Het lijkt op het
probleem van Hercules in zijn gevecht met de zevenkoppige draak Hydra: voor
elke afgehakte kop kwamen er twee terug. Met dat verschil dat Hercules uitein-
delijk won.
De hier beschreven ontwikkeling is geen groat probleem voor de "permissieve'
landen, zoals de Verenigde Staten en Belgie, oradat daar al relatief veel was toe-
gestaan, Het probleem is des te groter voor landen met een voortvarend repres-
sief beleid tegen uitingen van racisme en rechts-extxemisme, zoals de Bonds-
republiek Dui Island. Vanuit de Verenigde Staten opereren diverse neonazisti-
sche of revisionistische organisaties met websites die op Duitsland zijn gericht.
Het gaat voor een belangrijk deel om informatieverspreiding die in Duitsland zelf
verboden is. Ook voor Nederland is het een probleem. De bestrijding van racis-
me en extreem-rechts wordt mediumbepaald: wat via de televisie en de drukker
niet mag, kan op internet met worden tegengehouden, Zoals Grossman zei;
internet is export van het First Amendment.
Hiermee is het probleem in beginsel gesteld. 74 Internet biedt de mogelijkheid tot
de snelle, wereldwijde verspreiding van 'schadelijke en illegale inhoud', de toe-
gankeiijkheid daarvan voor breed publiek, terwijl de verspreiders lastig zijn op te
sporen. Vaak zijn deze verspreiders moeilijk grijpbaar voor de nationale over-
heden omdat zij zich buiten het bereik van die overheden bevinden. Een
cruciale factor zijn de aanzienlijke verschillen tussen de diverse landen op het
vlak van de beperking van uitingsvrijheden.
In telegramstijl: wie is verantwoordelijk, de aanbieder, de provider of de gebrui-
ker? Wie zou er moeten worden aangepakt, de aanbieder, de provider of de ge-
bruiker? Moet en mag er wel worden aangepakt? En tenslotte, kan er wel
worden ingegrepen en zo ja hoe dan? Dat zijn vragen waar het om draait bij de
omgang met 'schadelijke en illegale inhoud' op internet. Het weren van dergelijk
materiaal kan op verschillende manieren geschieden. In de eerste plaats is er de
mogelijkheid van een repressive benadering door de overheid, want ondanks de
in het voorgaande opgesomde beperkingen bujven er veel gevallen over waar
repressief tegen kan worden opgetreden. Bovendien is het voor een deel een
kwestie van wetgeving en daarover is (wereldwijd) heel wat te doen. In de tweede
plaats kan men trachten aan het probeem het hoofd te bieden door zelfregule-
ring, afspraken tussen betrokken partijen. Zelfregulering kan op verschillende
manieren en ook op verschillende niveaus {aanbieders, providers, gebruikers)
plaatsvinden. Een derde strategic is die van de educatieue respons.
74 Zie voor een overziehtsartikel Cadat & Eissens, 1998.
118
Racisme, extreem-rechts en internet
Racism
e, extreem-rechts en internet
Patronen van respons
repressie
Strafbaar en
schadelijk
raateriaal
j
zelfregulatie
educatie
4.3.1 Repressieve respons
In het voorgaande is telkens gerept van 'schadelijke en Olegale inhoud'. Bij een
repressieve, strafrechtelijke benadering door overheden dient onderscheid te
worden gemaakt en gaat het per defimtie om 'illegale inhoud', al is het denkbaar
dat 'schadelijke inhoud* op een gegeven moment als strafbaar wordt gedefi-
nieerd. Binnen de categorie strafbaar materiaal heeft tot dusverre het accent
gelegen op porno en kinderpomo. Dit is weerspiegeld in de dlscussies, beleids-
ontwikkeling en wetgeving inzake het weren van 'schadelijke en illegale inhoud'
op internet. 75
Zo ook in Nederland. 75 In de zomer van 1995 kwam de problematiek 'schadelijke
en illegale inhoud' op internet in de publieke belangstelling te staan. 77 Anders
dan bijvoorbeeld in de VS ging het in Nederland primair om de problematiek van
het racisme; die van de kinderpomo kwam daar later bij . Er ontstond discussie
over de rol en aansprakelijkheid van providers en over de noodzaak van zetf-
regulerende activiteiten van providers. Daarop kwam de beroepsvereniging van
providers, de Nederlandse Vereniging van Internet Providers (NLIP), met sugges-
ties voor verbetering van de toen bestaande situatie. Er werd een werkgroep
gevormd, waarin naast providers ook de CR1 participeerde. De werkzaamheden
van de werkgroep resulteerden in de oprichting van het Internet Meldpunt
Kinderpomo, dat op 20 juni 1996 door de minister van Justitie werd geopend.
Ongeveer een jaar later ging het Meldpunt Discriminatie Internet van start, als
project van de Amsterdam Stichting Magenta. Doei van het MDI: 'het bestrijden
en voorkomen van discriminatie op het Nederlandse gedeelte van het Internet".
Van de 1 15 meldingen die het MDI in het eerste jaar van zijn bestaan ontving,
hadden er 69 betrekking op discriminatie. Om uiteenlopende redenen hebben
geen van deze gevallen geleid tot strafrechtelijke vervolging.
75
76
77
Zie voor ontwikkelingen in Europa de nota Wetgeving voor de elektronische snel-
weg, Deel II, hoofdstuk D: rechtsvergelijkende aspecten.
Zie Jaarverslag 1996/ 1997 Internet Meldpunt Kinderpomo
(http://www.magenta.nl/mdi).
Voor een uitvoerig perscommunique van de NLIP over deze kwestie, zie
http://w\vw.nlip.nl/pers/archief/g50825.
Racisme, extreem-rechts en internet
119
Meldingen discriminatie op internet naar aard
Periode 21 maart 1997-21 rnaart 1998
Rassendiscnminatie
31
An tisemitisme / re vis ioni sme
17
Seksisme
2
Religie
2
Seksuele voorkeur
1
VaJse meldingen
] 1
Geen discriminatie (in de zin van de wet)
35
Beledigingen
16
Totaal
115
Bron: Jaarverslag Meldpunt Discriminatie Internet 1997/98.
Het meldpunt zond 29 verzoeken tot verwijdering die op twee na werden
gehonoreerd, Opvallend in de eerste periode van het meldpunt was het relatief
grote aantal meldingen die betrekking hadden op an tisemitisme, namelijk 17
van de 69. Ook bij eigen onderzoek van het meldpunt werd veel antisemMsme
aangetr often.
Een soortgelijk signaal ging uit van de conferentie Weerzinwekkende weten-
schap, die eind 1997 in Amsterdam werd gehouden en ais onderwerp had het
historisch revisionisrae. Gewezen werd op de groeiende betekenis van het revi-
sionisme, in het bijzonder omdat het goed gedijt op internet. De conferentie
werd geopend door minister Sorgdrager van Justitie. Bij die gelegenheid zei zij
onder andere het volgende:
Inmiddels hebben we echter ook te maken gekregen met een heel nieuw
fenomeen, het Internet. Ten aanzien van internet geldt in de eerste plaats
dat ook daar een publicitair tegenoffensief gevoerd kan worden. Eenieder die
op weerzinwekkende berichten stuit, kan zijn afschuw daarover uitspreken
in een tegenbericht, discussiegroep etcetera. Correcte informatie kan door de
overheid en organisaties ter beschikking worden gesteld. Hiernaast, meer in
het algemeen overigens, is ala sluitstuk een meer actieve opsporing door
politic en justitie op internet gewenst. Dat is overigens niet eenvoudig. Door
het ontbreken van grenzen op internet is in tenia donate samenwerking vaak
nodig. Culturele verschillen leiden echter soms tot verschillen in wetgeving
en interpretatie van gedrag en woord. Ik hoef alleen maar te wijzen op het
enorme belang dat in Amerika aan het First Amendment wordt gehecht.
Daardoor biedt de vrijheid van meningsuiting een zeer grote tolerantie van
alles wat er gezegd en geschreven wordt.
Van de zijde van de regering zijn recente initiatieven ontplooid die hier moeten
worden genoemd. In januari zond minister Sorgdrager van Justitie het Concept-
Wetsvoorstel computercriminaliteit H voor commentaar naar de Nederlandse
Vereniging van Internet Service Providers, de Nederlandse Orde van Advocaten
en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak. 78
™ Zie Computercriminaliteit II (1998).
120 Racisme, extreem-rechts en internet
Nota bene: het is een concept- wetsvoorstel en het gaat hier om een consultatie-
ronde voordat het wetson twerp bij de Tweede Kamer wordt ingediend. Hier is
met name een aspect van het veelomvattende wet son twerp van belang, namelijk
de strafrechtelijke aansprakeiijkheid van de providers.
Volgens de huidige wetgeving kunnen providers (de Internet Service Providers)
aansprakelijk zijn wegens medeplichttgheid aan verspreidirigsdelicten, zoals
kinderporno en racisme. Het probleem is echter dat deze aansprakeiijkheid niet
duidelijk is afgebakend. Met het wetsvoorstel wordt beoogd dit probleem op te
lossen. Om helderheid te verschaffen omtrent de strafrechtelijke aansprakeiijk-
heid van de provider en om hem bescherming te bieden tegen lichtvaardige
strafvervolguig, zijn de vervolgmgsuitsluitingsgronden die gelden voor drukkers
en uitgevers uitgebreid tot iedere tussenpersoon, wiens taak het is uitingen in
woord, beeld en geschrift te verspreiden. De provider is daarmee gevrijwaard
van strafvervolging, mits hij voldoet aan een aantal zorgvuldigheidseisen. Zo
moet hij, bij een vermeend geval van 'illegale inhoud', zichzelf en de bron aan de
justitie bekendmaken. Ook dient de provider verdere verspreiding van de 'ille-
gale inhoud' te voorkomen, voor zover dat mogelijk is. Het gaat dus om
handelen achteraf, want van de providers kan moeilijk worden verlangd dat zij
preventief onderzoek doen naar strafbaar materiaaL
De Nederlandse Vereniging van Internet Providers (NLIP) reageerde in maart
1998. 79 De NLIP ondersehrijft de doelstelling van de voorgestelde wet, namelijk
dat er aanpassingen moeten worden doorgevoerd om nieuwe ontwikkelingen in
de Informatie- en Communicatietechnologie 'op te nemen'. Maar de NLIP is min-
der te spreken over de manier waarop in het concept-voorstel de aansprake-
iijkheid van providers is geregeld. Met name de uitvoerbaarheid van de voorge-
stelde regelingen zou te wensen overlaten, waardoor de beoogde rechtszekerheid
voor providers niet zal worden geeffectueerd.
Een tweede initiatief is de regeringsnota Wetgeving uoor de elektronische snel-
weg die op 12 februari 1998 naar de Tweede Kamer werd gezonden. 80 Het is een
nota die het gehele terrein van de elektronische snelweg omvat. De bestrijding
van computercriminaliteit is slechts een van de vele onderwerpen.
Een van de belangrijkste conclusies van de nota is dat de bestaande Neder-
landse juridische regels en begrippen, na een eventuele aanpassing, toepasbaar
zijn op de elektronische snelweg, Met andere woorden: wat offline geldt dient
online ook te gelden, maar daarvoor zijn aanpassingen nodig en ook interna-
tionale samenwerking. Op diverse plaatsen in de nota wordt een centrale vraag
opgeworpen: hoe dient de balans te zijn tussen overheidsregulering en zelfregu-
lering? Over het algemeen wordt een voorkeur uitgesproken voor zelfregulering.
Maar niet altijd: 81
79 Zie voor deze reactie http://www.nlip.nl/pers/980304-compleet.htm.
8fi Voor een online versie: http://www.minjust.nl/sdu/toc/html.
81 Deel IV, hoofdstuk C Aandachtspunten voor regelgeving, paragraaf 2: Zelfregule-
ring of overheidsregulering.
Racisme, extreern-rechts en internet 121
Zelfregulering als altematief voor overheidsregulering is niet geschikt indien
fundamentele normen en waarden van de democratische rechtsstaat in het
geding zijn, In het geval van de elektronische snelweg kan men daarbij voor-
al denken aan bescherming van de klassieke grondrecbten van burgers en
aan de preventie en opsporing van mbreuken op de rechtsgrde en de staats-
veiligheid. In deze gevallen zal met kunnen worden volstaan met onderlinge
afspraken tussen partijen, maar zal wetgeving nodig zijn. Dit neemt niet weg
dat de concretisering van die wetgeving heel goed met behulp van zelfregu-
lering tot stand kan komen.
Tot de klassieke grondrecbten van burgers behoort artikel 1 van de grondwet,
het nondiscriiriinatiebeginsel.
In de nota wordt verwezen naar het concept-wetsvoorstel computercriminaliteit
II en gesteld dat de regering het wetsvoorstel nog in 1998 bij de Tweede Kamer
hoopt in te dienen. Er wordt een aantal maatregelen getroffen om de opsporing
en vervolging van cbmputercriminaliteit te bevorderen. Die liggen op het vlak
van 'de organisatie, opleiding en uitrusting van politie- en justitiefunctiona-
rissen'. Er zal een landelijke offkier van justitie worden aan gesteld voor de
opsporing van criminaliteit op de elektronische snelweg. Overwogen wordt het
meldpunt kinderpomo uit te breiden voor de melding van andere delicten, Wat
betreft de Internationale samenwerking zal worden getracht afspraken te maken
'teneinde op buitenlandse computers te kunnen opsporen en om de medewer-
king van andere landen bij opsporing te verzekeren'. Op 23 oktober 1998 ging
het kabinet akkoord met het Wetsvoorstel Cornputercrirriinaliteit II, Het wets-
voorstel is voorgelegd aan de Raad van State.
4.3.2 Zelfregulering
Naast repressieve respons op de verspreiding van "schadelijke en illegale inhoud'
is er een divers instrumentarium denkbaar op het terrein van zelfregulering, een
benadering die in het voorgaande reeds enkele malen ter sprake is geweest. Van
belang is vooral het hierboven aangehaalde regeringsstandpunt dat zelfregule-
ring in het geval van racismebeslxijding geen altematief mag zijn voor overheids-
regulering. De regering meent dat zij dus naast elkaar dienen te bestaan. Zelf-
regulering kan op diverse niveau s plaatsvinden, op dat van de providers en op
het niveau van de (particuliere) consumenten die diensten van de provider afne-
men (zelfregulering is ook denkbaar op internationaal niveau, maar dat is op dit
moment nog ver weg).
Allereerst de providers, Zelfregulering van de providers heeft een belangrijke rol
gespeeld bij de bestrijding van kinderpomo en in het voorgaande zijn tevens
enkele voorbeelden genoemd van aan extreem-rechtse organisaties geweigerde
aanvragen. Ook de Nederlandse Vereniging van Internet Providers (NLIP) is
reeds genoemd. De NLIP werd in 1995 opgericht en heeft als voornaamste doel
de belangenbehartiging van Nederlandse mtemetproviders. Daamaast wil de
vereniging 'gezamenlijke aktiviteiten ontplooien die leiden tot verbetering van de
kwaliteit van het aangeboden produkt'. Volgens de NLIP zijn er ongeveer 50
providers aangesloten en die bedienen ongeveer 65% van de overwegend parti-
culiere modem-accessmarkt en ongeveer 85% van de (overwegend zakelijke) net-
werkaccess- en servermarkt. Het keurmerk van de vereniging omvat Algemene
leverings- en consumentenvoorwaarden, waarin regels zijn vastgelegd voor de
122 Racisme, extreem-rechts en internet
relatie provider-abonnee. Een van die regels luidt dat provider en abonnee zich
houden aan de Nederlandse wet- en regelgeving. De homepage van de NLIP
bevat links naar het Meldpunt Kinderpomo en het Meldpunt Discrirninatie
Internet.
Over providers is vaak beweerd dat zij 'geen boodschap aan de boodschap zou-
den' hebben, dat zij slechts doorgeven, Dat beeld lijkt ons te ongenuanceerd. De
NLIP - en naar wij aannemen veel van haar leden - hebben wel degelijk een
boodschap aan de bestrijding van eomputercriminaliteit. De vraag is alleen hoe
precies en welke rol zij als provider daarin kunnen spelen, 82 of, belangrijker:
moeten spelen. Geen enkele beroepsgroep houdt ervan te worden overstelpt door
wetten en regels en dit Monk dan ook sterk door in de reactie vai\ de NLIP op de
regeringsnota Wetgeving voor de elektronisehe saelweg.
Dan is er de zelfregulering op het niveau van de aangesloten consumenten, een
verschijnsel dat - mede door het First Amendment - buitengewoon populair is
in de Verenigde Staten. Er is een nitgebreid sortiment software op de markt
waarmee websites kunnen worden gefilterd of geblokkeerd (NetNanny, Surf
Watch, SafeSurf, CyberPatrol, CyberSitter). Het accent ligt onmiskenbaar op de
bescherming van kinderen tegen porno, al claimen de fabrikanten ook dat racis-
me en geweld (de bombsites) onder het bereik van hun producten vallen. Zo
heeft SafeSurf na de bomaanslag in Oklahoma de software afgesteld op bomb-
sites en CyberPatrol riep in 1997 de hulp in van de And Defamation League om
de hate sites te kurmen blokkeren.
Hoe werken deze systemen? Door ingevoerde trefwoorden, gebaseerd op zwarte
lijsten van ske-adressen, kan de toegang worden geblokkeerd. Die van Cyber
Patrol zijn naar eigen zeggen gerieht op de volgende categorieen: 'nudity, partial
nudity, sexual acts, gross depictions, satanic/cult, drugs, militant extremists,
violence/ profanity, alcohol and tabacco, questionable/ illegal gambling, sex
education and intolerance'. 83 Voor de netfilters blijkt in de VS een markt te
bestaan onder ouders, scholen en bibliotheken. Recent wordt getracht ook de
Europese markt te veroveren.
82 Het NLIP-beleid met betrekking tot illegale informatie is beknopt geformuleerd op
de website van de NLIP (http://www.nlip.nl/pages/ille_aal.htrn), De vereniging
keert zich expliciet tegen bet illegale materiaal en is voorstander van een voortva-
rend optreden daartegen, echter binnen de (wettelijke) mogelijkheden die er zijn.
83 Zie http://www.cyberpatrol.com/cp_block.htm en
http: / / www.cyberpatrol.com/cp_list.htm
Racisme, extreem-rechts en internet 123
Over deze vormen van zelfregulatie wordt veel gediscussieerd, Daarbij gaat het
zowel om de principiele kant van de zaak - censuur of niet - maar vooral ook
om allerlei praktische aspecten. De zwarte bjsten anticiperen niet, zo wordt
beweerd, maar moeten bijgehouden warden en lopen per definitie in meer of
mindere mate achter de feiten aan. Een ander bezwaar is de juiste 'afsteUing'.
De trefwoorden werken voorzover ze de lading dekken, zijn deze trefwoorden
siechts gebaseerd op het internetadres dan kan met creatieve benamingen het
filter worden omzeild. De kans bestaat dus dat de dekkingsgraad te laag is,
maar het omgekeerde wordt ook vaak als bezwaar aangevoerd. Om de dekkings-
graad van de filters te bevorderen worden zij ruim gedefinieerd, waardoor een
breed terrein wordt bestreken en bijvoorbeeld allerlei sites worden geblokkeerd
die nu juist gaan over de bestrijding van 'schadelrjke en illegale inhoud', Zo
zouden websites over de bestrijding van aids zijn geblokkeerd als neveneffect
van het blokkeren van pomosites. 84 SHmmerikken zouden programmaatjes
hebben ontwikkeld dm de filters te omzeilen of nit te schakelen en deze zou men
eenvoudig via internet kunnen bemachtigen.
Tot zover de tegenstanders en het zal geen verwondering wekken dat voorstan-
ders er anders over denken en bij voorbeeld beweren dat tegenstanders hardnek-
kig met dezelfde bezwaren blijven komen, terwijl deze voor een deel zijn onder-
vangen. De voorstanders hebben inmiddels een belangrijke bondgenoot gekre-
gen. De Europese Commissie is van oordeel dat het gebruik van filter-software
moet worden aangemoedigd.
De filtermethodes zijn sterk in ontwikkeling en kunnen vandaag de dag worden
onderscheiden in drie hoofdgroepen: zwart, wit en neutraal.
J . Black listing
De problematische websites worden geldentificeerd en op een Ujst geplaatst
waardoor de toegang kan worden afgesloten. Een probleem is de dekkingsgraad
en ook de updating,
2. White listing
Hier ligt de zaak omgekeerd. Bij deze aanpak wordt gedefinieerd welke sites be-
zocht mogen worden. Het resultaat is een drastische beperking van de toegang
tot internet.
3. Neutral labelling
De derde methode berust op - vooralsnog vrijwillige - rating. De drie belangrijk-
ste rating-systemen van dit moment zijn die van Recreational Software Advisory
Council (RSACi), de SafeSurf Internet Rating Standard en de Platform for
Internet Content Selection (PICS). Het werkt als volgt. De aanbieders laten hun
website inhoudelijk beoordelen door invulling van een gestandaardiseerde lijst
met criteria. Aan de hand van een aldus tot stand gekomen score kan worden
bepaald met wat voor een site we te maken hebben. Vervolgens kan worden
gefilterd, om te begrrmen tussen websites die zich wel aan rating hebben
& " Zie de artikelen van Marie Jose Klaver in NEC Handelsblad, 28 oktober 1997, 17
maart 1998, 14 april 1998.
124 Racisme, extreem-rechts en internet
onderworpen en de sites die dat met hebben gedaan (of dat niet willen doen).
Vervolgens kan de score worden verdisconteerd.
Vooralsnog is rating gebaseerd op vrijwilligheid. Daarin kan verandering komen
door bemoeienis van computer-multinationals; es
Als multinationals als Microsoft en IBM met organisaties als RSAC gaan
samenwerken s is er van vrijwilligheid geen sprake meer. Veel sitemakers
zullen zich verplicht vaelen ora hun site te laten beoordelen omdat ze door
minder bezoekers hun advertentie-inkomsten zullen verliezen.
De vrijwilligheid kan ook worden beeindigd door de regelgeving van overheden.
In feite is er al een eerste stap in deze richting gezet door de Europese Com-
missie die de implementatie van Platform for Internet Content Selection (PICS)
wil bevorderen, 86
4.3,3 Educatieve respons
Een derde strategic is die van de educatieve respons. Men kan met alle nieuwe
mogclijkheden en voordelen die internet biedt trachten weerwerk te bieden.
Hieronder worden enkele voorbeelden aangehaald. Daarbij moet worden
aangetekend dat het educatieve 'gehalte' van de diverse sites kan verschillen, Bij
sommige ligt de nadruk op inventarisatie en attendering, terwijl bij andere de
educatie zelf meer nadruk krijgt.
Hatewatch
Hatewatch 87 is een Amerikaanse monitor gericht op de activiteiten van 'hate
groups' op internet. Het project begon ooit als een eenmalig bedoelde 'Guide to
Hate Groups on the Internet', maar groeide uit tot een permanente monitor. Het
doel is het verschaffen van informatie over hate groups ten behoeve van
individuele personen, activisten, media en onderzoekers.
Because the Internet has eliminated geographical and monetary bounderies
that once existed for hate groups, we must be vigilant in monitoring these
sometimes violent people and their activities in cyberspace.
De website van Hatewatch is zeer omvangrijk en men kan via diverse ingangen
informatie verkrijgen. De informatie over hate groups is bijvoorbeeld zowel per
land als per categorie geordend, vaak weer met onderverdelingen. Van de hier
besproken websites is Hatewatch de meeste brede en omvangrijke,
Klanwatch
Als antwoord op toenemende activiteiten van de Ku Klux Klan werd in 1981
door het Southern Poverty Law Center een speciaal op de KKK gerichte monitor
in het leven geroepen, de Klanwatch, Sedert enkele jaren heeft de Klanwatch
een uitgebreide website met veel informatie over de KKK en verwante verschijn-
as NRC Handelsblad, 28 oktober 1997.
86 Zie Action plan on promoting safe use of the internet.
87 Zie http://www.hatewatch.org,
Racisme, extreem-rechts en internet 125
selen. 88 Dit laatste betreft vooral de milities waarvan somrnige met de KKK ver-
weven zijn. Deze vervlechtingen zijn volop in de belangstelling komen te staan
na de bomaanslag in Oklaboma in 1995. Aan de naam van Klanwatch werd
Militia Task Force toegevoegd.
Anti Defamation League
De Anti Defamation League werd in 1913 opgericht en noemt zichzelf 'The
world's leading organization fighting anti-Semitism*. Het doel van de in New
York gevestigde ADL: 'to stop the defamation of the Jewish people and to secure
justice and fair treatment to all citizens alike'.
Op de website van de Anti Defamation League, ADL Online 89 wordt ruim aan-
dacht besteed aan antisemitisme, 'hate crimes', reehts-extremisme, Hoiocaust-
revisionisme, alsrnede aan de aard en omvang van hate sites. In 1997 rappor-
teerde de ADL over de groei van hate sites op internet.
The Nazism Exposed Project
In Noorwegen is The Nazism Exposed Project gevestigd. De website 90 is in het
leven geroepen om informatie te verschaffen over nazistische, fascistische en
extreem-nationalistische activiteiten in Europa en op internet. Nazism Exposed,
zo lezen we, is opgezet in de overtuiging dat de groepen in kwestie niet vanzelf
verdwijnen, maar zullen groeien als ze ongemoeid worden gelaten.
De website is weliswaar breed opgezet, maar er is verhoudingsgewijs veel aan-
dacht besteed aan de Scandinavische landen, Dat komt zowel tot uitdrukking in
de extreem-rechtse uitingen die worden belicht, als ook in de links naar ver-
wante websites.
Cyberwatch On Alert
Cyberwatch On Alert is een subsite van het Simon Wiesenthal Center. 91 Het
Simon Wiesenthal Center publiceerde in 1997 een rapport over de aard en om-
vang van 'hate sites': een totaal van 600 van dergelijke sites: 94 racistisch, 87
neonazi, 35 'white supremacist', 51 aanzetten tot ferrorisme. Het onderzoek
heeft een permanent karakter en er zal periodiek worden gerapporteerd.
Searchlight
Het in Londen gevestigde Searchlight noemt zichzelf 'The international anti-
facist organisation' en werd in 1962 opgericht als antwoord op een demonstratie
van de National Socialist Movement ('free Britain from Jewish control') op het
Trafalgar Square. Sinds 1976 wordt een gelijknamig maandblad uitgegeven met
artikelen over extreem-rechts in voornamelijk West-Europese landen.
88 Zie http://www.splcenter.org/klamvatch.html.
8<J Zie http://www.adl.org.
90 Zie http://www.ekran.no/htrrvl/nazismexposed.
91 Zie http://www.wiesenthal.com.
126
Racisms, extreem-rechts en internet
-jlNJ^ki.H Rk'sfHimJinij !u HuIuiijjuijI JimiiiiI EhrjHHjFi lmJqi m-Iilmi ufrUbl ll"J Shuuh u-ftd Ihe put
BtSMii 8«s&kan Seeld QenAsi FevoriBlm H«lp
ligr^iioskiUuitfiiTgnn
Dedicated to the nearly tw elve million victim*
nithletaly destroyed by Adolf Hitler and hie Nazi regime
Ntikot supports [hg Eff '5 Piue Ribton Cirnp«l||r| and
opposes censorxJi'p in sit fomjn, and in pirlkulir strongly
Oppas»& WOlGflte 4a 1 "reE-ponE-e* Is speech
WEI IHKH
nfeiOll
QINMKN
.Ifulh in far mora fun le thin town
nwiniahlintliill
Why do people deny the Holocaust?
Trie cynical truth comes to us by nay of an obscure extremist group , vtfiich boasts.
"Die real purpose of Holocaust revisionism is to make National Socialism an acceptable political
alternative again."
Welcome to Nizkor. a collage of projects focused on the Holocaust, or Shoah," and its denial, often referred to
as Hotocaust "revisionism." , a label we reject cut of hand as being misleading and dishonest.
Book Store &
Bibliographies
FAQs
Features
Holocaust Web
Project
Search
ShofarFTP
.At chives
Holocaust-related books, listed by Title, along with direct links to Amazon Books, wtiere
reviews and ordering information will be found- Now you can support The Nizkor Project by
buying your books from Amazon!
Nirkor's orioJnal ouides to issues surroundirKI Holocaust denial.
Showcased collections of information about the Holocaust and its denial. Hera you will find
tstizkor's responses to frequently perpetrated denier myths regarding the Hotocaust.
amps. D ocument s. Inter national Military Tri bunal fNurnbercO . Org anizations . Peopl e
and Places
Search over fifty sites with a single entry!
'"
«
eict and images relating to the Hotocaust and its denial: and access to our Latest files
■ ti 4.a.utl»ri;in *ICk
amazor.com
Pheeee note tnsrtrks site is.
and always will be. under
construct en
-Miznor 1 is a Habrw worn; it means
"\vfi- vrtK r&momber "
J Aaards I CredjtE I Peal Track MeniJ Funding | Links ] Obioctves | Stag | What's Now? | Enttorsainenlg ]
Thli House m*l Ring «lt* I*
optratHd by
Kenneth McVjny
W«nt So loin Hit H olocaust
Rina?
t3!ffe£EtKj [Pftvl [NMrtl iSkia N.m ] [Random] rNaxt 61
r i-kl 31m l
■ The bl'szkar Project
Director: K en McVav OBC
Financial Support
Search
Augusts. W98
Racisms, extreern-rechts en internet 127
Sommige onderwerpen worden nader belicht in brochures (bijvoorbeeld 'When
hate comes to town; community responses to racism and fascism'). Searchlight
wil een vraagbaak zijn voor eenieder die zich met het verschijnsel reehts-extre-
misme bezighoudt. Daarnaast tracht men overheden, in het bijzonder de Britse,
aan te sporen om krachtdadiger tegen extxeem-rechts op te treden. De website
van Searchlight 92 is bescheiden, maar groeiende.
The Nizkor Project
De website van The Nizkor Project - Nizkor is Hebreeuws voor 'wij zullen geden-
ken' - is in 1995 opgezet als antwoord op het negationisme en als doeumen-
taueeentrum over de Holocaust. 93
Het project wordt 'bemensd" door een vijftiental personen met wie men e-mail-
contacten kan onderhouden. Zij gaan actief in discussie met revisionisten,. zowel
direct via e-mail als indirect door de vervaardiging van anti-revisionistische
teksten. Wat het documentatiecentrum beteft, er zijn bibliografieen en men is
bezig tal van processtukken van het tribunaal van Neurenberg op het net te
zetten. Ook zijn er links naar (vele tientallen) andere websites over de Holocaust.
Cybrary of the Holocaust
De Cybrary of the Holocaust 9 " 1 werd in 1995 opgezet door Micheal Dunn en lijkt
op Nizkor. Het accent ligt echter meer op Holocaustdocumentatie dan op de
bestrijding van revisionisme. In de 'cybrary' kan men terecht voor onder andere
de volgende categorieen: bookstore, boeken online, boeken van overlevenden,
nabestaanden van overlevenden, getuigen, educatie (o.a. tegen negationisme) en
afbeeldingen.
Nizkor en de Holocaust-Cybrary zijn relatief grote websites. Via de links kan
men terecht op tientallen kleinere, soms zeer kleine sites over de Holocaust. Wij
vonden zelfs enkele homepages van jonge kinderen die op hun manier willen
protesteren tegen de Holocaustontkenning.
Crosspoint Anti Racism
De website Crosspoint Anti Racism is een initiatief van de Nederlandse Stichting
Magenta- Het Crosspoint is een soort digitale gouden gids op het terrein van
anti-racisme: het is een per land geordende verzameling van links naar websites
op het terrein van anti-racisme. Het Crosspoint Anti Racism is op zichzelf geen
educatieve site, maar kan een nuttige schakel met dergelijke sites zijn.
Ten behoeve van deze studie kon worden geput uit informatie van een aantal
van de hier genoemde websites. Met name op het terrein van de bestrijding van
de Holocaustontkenning is reeds veel op het net verschenen. De Holocaust zelf
is op internet grondig gedocumenteerd. Het brengt ons tot de curieuze veronder-
stelling dat dit waarschijnlijk mede het gevolg is geweest van revisionistische
actrviteiten.
De educatieve respons kan een zekere meerwaarde hebben, namehjk de poten-
tiele bijdrage aan patronen van zelfregulering. Het samenwerkingsverband
^ Zie http
93 Zie http
94 Zie http
/ /www. s-light. demon. co.uk.
/ /www. nizkor.org.
/ /www. remember, org.
128 Racisme, extreem-rechts en internet
tussen CyberPatrol en de Anti Defamation League is in het voorgaande reeds
gememoreerd. Voorts kuimen educatieve strategieen van belang worden als de
Wet coniputercrirninaliteit II van kracht wordt en daarmee de zorgvuldigheids-
cisen aan de provider. De beperkingen van de repressieve mogelijkheden, ook
na aangepaste wetgeving, doen de betekenis van beide andere strategieen toe-
nemen.
Het spreekt vanzelf dat aan de educatieve respons op racisme en rechts-extre-
misme beperkingen zijn verbonden. Deze zijn algemeen en niet specifiek voor
internet. Het is hier dus niet de plaats om ze aan een nadere beschouwing te
onderwerpen. Wij volstaan met de uitspraak van Einstein dat het gemakkelijker
is een atoomkem te splitsen dan een vooroordeel.
4,4 Slot: conclusies en discuss ie
Uit het voorgaande valt af te leiden dat de websites met racistische en extreem-
rechtse uitingen in diverse opzichten ongelijksoortig zijn. Om die reden is het
niet eenvoudig, zo niet onmogelijk, een getalsmatige inschatting van het ver-
schijnsel te niaken. Allereerst zijn er omschrijvings- en afbakeningsproblemen.
Valt antisemitisme onder racisme of 2ijn het twee gescheiden categorieen? Is een
bombsite met The Anarchist Cookbook links-extremistisch, rechts-extremistisch,
antisemitisch of racistisch? En wat aan te vangen met een website met het
tekstdocument Mein Kampf? Worden alle websites met Mein Kampf geteld of
maar eentje? In hoeverre moet de omvang van de websites worden verdis-
conteerd? Zo niet, dan worden de websites van het Nederiands Blok en van Vrij
Historisch Onderzoek allebei voor een geteld, terwijl de eerstgenoemde op een
A4-tje past en zich onder die van VHO tekstdocumenten bevinden, tezamen
goed voor honderden bladzijden, Het is ons dan ook niet duidelijk hoe het
Simon Wiesenthal Center in 1 997 tot het getal van 600 heeft kunnen kornen. De
uitkomst had - afhankelijk van de gekozen invaishoek - de helft of het dubbele
kunnen zijn. Maar dat er een substantiele hoeveelheid hate sites op internet zijn
staat vast en moge mede blijken uit de bloemlezing die wij ervan hebben
gegeven. 95
Veel soberder wordt het beeld als we alleen kijken naar de Nederlandse aanbie-
ders, in casu de extreem-rechtse polideke partijen. In vergelijking met verwante
partijen in het buitenland zijn de websites van de Nederlandse extreem-rechtse
groeperingen bescheiden te noemen. Ook dragen zij de sporen van de neergang
die extreem-rechtse organisaties de laatste jaren doormaken. Dit geldt in het
bijzonder voor de CD en de CF86. Ook de sites van deze partijen vertonen een
neergaande lijn. De betekenis van de (Nederlandse) websites voor georganiseerd
extreem-rechts lijkt vooralsnog beperkt (werving, mobilisatie). Slechts een hand-
jevol extreem-rechtse acdvisten heeft toegang tot internet. Websites zijn geen
gs De ontwikkelingen op internet gaan snel. De materiaaiverzameling ten behoeve
van dit deelonderzoek vond grotendeels plaats voor de zomer van 1998. Op basis
van een recent herhaalde (maar veel vluchtiger) inspectie hebben wij de indruk
dat het aantal hate sites gestaag toeneemt. Dit geldt onder andere voor de catego-
rie historisch revisionisme.
Racisme, extreem-rechts en internet 129
betrouwbare indicatie van de betekenis en omvang van een groepering en zij
lenen zich bij uitstek voor imponeergedrag. Slechts een persoon kan een site
runnen. Soramige hardnekkige taalfouten doen vermoeden dat dit hier en daar
ook het geval is. Vandaag de dag springt vooral de website van VNN in het oog
alsde belangrijkste.
Een veei grater probleem is de toegang die Nederlandse consumenten hebben
tot de overige categories. Het gaat niet alleen om een grote hoeveelheid hate
sites, maar ook om de bij tijd en wijie buitengewoon weerzinwekkende en schok-
kende inboud. In het voorgaande zijn daar voorbeelden van gegeven (wij willen
erop wijzen dat wij daarbij terughoudend te werk zijn gegaan). Bijzondere
vermelding verdient het Nederlandstalige deel van de VHO-site. Het gaat daarbij
om een 'illegale inhoud' - Holocaustontkenning - waarop door de Nederlandse
stxafrechter een onherroepeiijk vonnis is geveld. Vooralsnog is de enige rem op
de toegang tot de hate sites de relatief beperkte aansluitingsdichtheid onder de
Nederlandse bevolking, maar naar verwachting zal het aantal aansluitingen in
de nabije toekomst sterk blijven toenemen.
Op 'schadehjke en illegale inhoud' kan op diverse manieren worden gereageerd.
We overdrijven niet als we vaststeRen dat dit issue volop in de belangstelling
staat, zowel in Europees verband als ook in ons land. Zowel op het gebied van
(repressieve) overheidsregulering als op dat van de zelfregulering is veel in stu-
die, in voorbereiding of In gang gezet. Daar is veel tijd mee gemoeid - internatio-
naal recht! - en over de effecten dient men op korte terrmjn geen al te hoogge-
spannen verwachtingen te hebben. Vooralsnog leidt het grensoverschrijdende
karakter van internet-racisme tot een 'mediurnbepaalde' bestrijding: terwijl de
verspreiding van racistisch materiaal via de drukker en boekwinkel - onder
bepaalde voorwaarden - een misdrijf kan zijn, kan men hetzelfde materiaal van
internet halen zonder dat daar vooralsnog wat tegen te doen is. Wie een inter-
netaanshiiting heeft, een printer - en wat zitvlees - kan in korte tijd een enorme
revisionistische bibliotheek opbouwen.
Het valt op dat er weinig strafrechtelijke vervolgmgen van daders van internet-
racisme zijn. Dat kan het gevolg zijn van weinig zaken, maar misschien speelt
ook de aanstaande voorgenomen wetswijziging een rol, waardoor actoren een
afwachtende houding innemen. De regering meent dat het Meldpunt Kinder-
porno wellieht moet worden verbreed zodat ook meldingen over racisme door dit
meldpunt kunnen worden behartigd. Dit is verwarrend daar er al een dergehjk
meldpunt bestaat, het Meldpunt Discriminatie Internet. Deze optie lijkt ook door
de praktrjk te zijn achterhaald.
Men zou overigens ook een derde optie kunnen verdedigen, namelijk dat de mel-
dingen over racisme en discriminatie in feite thuishoren bij het reeds bestaande
netwerk van Anti Discriminatie Bureaus. Dit zou in overeenstemming zijn met
het regeringsstandpunt dat de regels online in beginsel dezelfde dienen te zijn
als die offline. En bovendien; waarom zou medium een onder scheidend crite-
rium moeten zijn?
Vooralsnog zal deze rol echter worden vervuld door het Meldpunt Discriminatie
Internet, dat daarvoor support verdient. Een belangrijke taak van het MDI voor
de komende jaren zou het opleiden van medewerkers van de ADB's kunnen zijn.
130 Racisme, extreem-rechts en internet
Naast de repressieve benadering van intemet-racisme zijn vormen van zelfregu-
Leiing en educatie aan de orde geweest. De beperkingen van de repressieve
magelijkheden, ook na aangepaste wetgeving en verbetering van intemationale
samenwerking, doen de betekenis van deze beide altematieve strategieen toene-
men. Zij verdienen derhalve nadere aandacht.
Slotbeschouwing 131
5 Slotbeschouwing
Welke remmende en stimulerende effecten hebben media op racisme en
rechts-extremisme? Zo luidt de algemene vraagsteiling van dit onderzoek, De
beantwoording vindt plaats in drie deelonderzoeken. Het eerste gaat over de
relatie tussen media en racistische voorvallen. De interactie tussen de nieuws-
media en racistische, extxeem-rechtse organisaties staat centraal in het tweede
deelonderzoek. De derde deelstudie is gewijd aan de betekcnis van het nieuwe
medium internet voor uitingen van racisme en rechts-extremisme, alsmede de
respons op deze uitingen. De uitkomsten van deze drie deelonderzoeken wor-
den hier kort samengevat.
5. 1 Media en racistische voorvallen
De meeste journalisten onderkennen dat publiciteit over racistisch en ex-
treem-rechts geweld zowel stimulerende als ook remmende effecten kan heb-
ben.
Op basis van de antwoorden van de journalisten blijkt het zinvol, naast de in-
deling van de verschillende effecten in stimulerende en remmende, ook een
onderverdeling in bedoelde en onbedoelde effecten te maken. Alle racistisch en
extreem-rechts geweld stimulerende effecten worden door de journalisten be-
schouwd als onbedoelde neveneffecten van publiciteit. Geen van deze effecten
wordt door de journalisten beoogd bij de berichtgeving over extreem-rechts
geweld. Dat een effect onbedoeld is wil echter niet zeggen dat er geen rekening
mee gehouden kan worden. Zeker wanneer deze effecten door journalisten als
'zeer kwalijk' worden gezien, kan of zal geprobeerd worden met deze nevenef-
fecten rekening te houden.
Zo blijkt dat een meerderheid van de ondervraagde journalisten waakt voor het
optreden van het beloningseffect en het 'versterking van angstgevoelens onder
alio chtonen'- effect. Om deze effecten zoveel mogelijk in te perken wordt niet de
strategic van doodzwijgen toegepast (vanwege de strijdigheid met de informe-
rende joumalistieke taak) maar liever een strategic van zorgvuldige en behoed-
zame verslaggeving. Zeker het beloningseffect vereist zorgvuldige verslaggeving
waarbij de journalist goed moet nagaan of hij 'gebruikt' wordt. Wanneer blijkt
dat het gaat om een louter op publiciteit gerichte aanslag, kan overwogen wor-
den er met of nauwelijks aandacht aan te besteden. Behoedzaamheid is vol-
gens de journalisten ook geboden om de versterking van angstgevoelens onder
allochtonen tot een minimum te beperken. Schokkend nieuws als een ex-
treem-rechtse aanslag client niet op een sensatiebeluste manier in de publici-
teit te worden gebracht. Voorzichtigheid en terughoudendheid bij het publice-
ren worden gezien als de methoden om met dergelijke onbedoelde effecten re-
kening te houden.
Een onbedoeld effect waar journalisten zeggen ook bedacht op te zijn is het
'underdogeffect'. Als gevolg van veel negatieve publiciteit zouden daders en
132 Slolbeschouwing
racistische/ extreem-rechtse organisaties een martelaarsrol kunnen krijgen en
dat kati leiden tot sympathiegevoelens bij het publiek. Dit effect staat niet
vermeld in de typologie maar kan daaraan op grond van de uitkomsten van de
interviews worden toegevoegd. Waar men in dit verband vooral voor zou moe-
ten waken is het verkeerd interpreteren van een aanslag en er ten onrechte het
etiket 'extreem-rechts' op te plakken, aldus de ondervraagde journalisten.
Wanneer de joumalistieke fout aan het licht komt, werkt dat het optreden van
het under do gef Feet in de hand, zo meent men, Bovendien ondermrjnt dit het
vertrouwen in de media. Dit wiilen journalisten kost wat kost voorkomen.
Veel minder rekening wordt gehouden met het eveneens onbedoelde imitatie-,
rekrute rings-, anticipatie- en 'versterking van het wij-gevoel'-effect. De journa-
listen zien het als een onmogelijke taak om dat te doen, omdat dit zou beteke-
nen dat er geen of aanzienlijk minder aandacht aan racistisch/extreern-rechts
geweld besteed zou moeten worden. Dit mlddel beschouwen zij als erger dan
de kwaal. Zeker het rekruterings- en het 'wij-gevoel'-effect zijn in de ogen van
de meeste journalisten maar op een kleine groep extremisten van toepassing,
Verder blijkt dat, ondanks de negatieve houding van de meeste journalisten
jegens racisme, zeker niet alle remmende effecten ook door de journalisten be-
wust nagestreefde, bedoelde effecten zijn, Een aantal remmende effecten kan
zich volgens de journalisten weliswaar voordoen, maar zijn en blijven nevenef-
fecten waar men geen rekening mee houdt bij de berichtgeving (het is eerder
mooi meegenomen). Dit geldt met name voor het sociale sanctie- effect, het po-
lideke mobdisatie-effect, het opsporingseffeet en het educatie- effect.
Wat het politieke mobilisade-effect betreft geldt dat journalisten wel van mening
zijn dat het racismeprobleem in de media aan de kaak client te worden gesteld.
Ze voelen zich echter niet direct geroepen om het probleem op de politieke agen-
da te krijgen, dat is een indirect effect van het maatschappelijk erkennen van
het probleem en aan dat laatste kunnen de media een bijdrage leveren.
Alle bedoelde effecten zijn automatisch effecten waar bewust rekening mee
wordt gehouden. Zo is het net genoemde signaleren van het probleem voor een
meerderheid van de journalisten een belangrijke taak. Niet alleen bij het maat-
schappelijk bewustmaken en ter dlscussle stellen van het probleem maar ook
bij het mobiliseren van het publiek om zich meer tegen deze vormen van ge-
weld af te zetten (massamobilisatie effect), zien journalisten een taak voor
zichzelf weggelegd. Een klein aantal journalisten gaat nog verder en richt zich
doelbewust op de ontmaskering van daders en extreem-rechtse (gewelddadige)
organisaties. Door met behulp van publiciteit ruzies binnen dergelijke organi-
saties te ontlokken, werkt men doelbewust aan het interne ontmaskeringsef-
fect. Met het exteme ontmaskeringseffect wordt met name rekening gehouden
rond verkiezingen. Een manier waarop dat gedaan wordt is extreem-rechtse
politici en partijen juist in verkiezingstijd te criminaliseren.
Geven we beide ordeningen van de effecten {stimulerend versus remmend en
bedoeld versus onbedoeid) in een schema weer, dan levert dat het volgende re-
sultaat op. De vetgedrukte effecten zijn effecten waar journalisten het meest
rekening mee zeggen te houden.
Slotbesehouwing
133
Stimulerende effecten
Remmende effecten
* 'mobilisatie politiek'-
effect (indirect)
Bedoelde effecten
• massamobilisatic-
effect
• intern en extern
ontmaskeringseffect
• imitatie- effect
■ beloningseffect
• anticipatie-effect
• sociale sanctie- effect
• recruteringseffect
• intern en extern
Onbedoelde effecten
* versterking "wij-gevoel 1
ontmaskeringseffect
(rechts-extremistert) effect
• opsporingseffect
• versterking 'angstgevoeP-
• educatie-effect
effect
• underdogeffect
Wanneer we de meningen van de journalisten over alle verschillende effecten
bekijken dan zien we dat bepaalde effecten belangrijker worden geacht om re-
kening mee te houden dan andere. Voorop staat dat de journalist moet be-
richtgeven, Geen aandacht besteden aan racistisch en extreem-rechts geweld
om op die manier geweid stimulerende effecten te vermijden, is taboe. Wat dat
betreft worden de effecten van ondergeschikt belang gevonden.
Naast een aantal bedoelde effecten, zijn de meeste effecten onbedoeld. Enkele
van die onbedoelde effecten worden door de journalisten in die zin serieus ge-
nomen, dat men ze door extra voorzichtigheid bij de berichtgeving zoveel mo-
gelijk poogt tegen te gaan.
Journalisten houden bij hun werkzaamheden met de volgende (bedoelde en
onbedoelde, stimulerende en remmende) effecten rekening:
• het mobilisatie van de politiek effect (indirect) ;
• het massamobilisatie-effect;
• het beloningseffect;
• de versterking van het 'angstgevoel'-effect;
• het underdogeffect.
Extreem-rechts en racistisch geweld moet volgens de meeste journalisten wor-
den onderkend als een maatschappelijk probleem, dat serieuze discussie en
een plaats op de politieke agenda verdient. De media kunnen hieraan met be-
richtgeving over dit verschijnsel een bijdrage leveren. De publiciteit mag echter
niet van dien aard zijn dat de media een podium bieden aan daders van racis-
tisch en extreem-rechts geweld en aan racistische/extreem-rechtse organisa-
ties. Ook mag de publiciteit niet van dien aard zijn dat zij (potentiele) slacht-
offers onnodig kwetst en paniek en angst onder allochtonen kan versterken.
Nieuws over racistisch en extreem-rechts geweld dient 'met gepaste terughou-
dendheid' te worden behandeld.
134 Slotbeschouwing
5.2 Media en racistische organisaties
De rol van de media is over het algemeen een onderschatte factor bij het door-
gronden van extreem-rechtse organisaties. Het is niet vaak voorgekomen dat
een verkiezingsoverwinning (of -nederlaag!) van een extreem-rechtse racisti-
sche partij wordt toegeschreven aan beinvloeding door de media. Veelal wordt
de rol van de media in opsommingen van mogelijke oorzaken niet eens ge-
noemd of hooguit zijdelings aangestipt, Dit zou gerechtvaaxdigd zijn als men
meent dat de media slechts een 'registrerende* rol vervullen.
Naar onze mening is het verschijnsel racistische organisaties sterk verweven
met de media s althans met de wijze waarop media van het verschijnsel verslag
doen. Extreem-rechtse partijen hebben de media nodig en trachten de bericht-
geving ten eigen bate te beinvloeden. Vaak komt het laatste neer op pogingen
de schade beperkt te houden. Maar omgekeerd kunnen de media het nieuws
dat aan extreem-rechtse zijde wordt geproduceerd niet negeren. Veel jouma-
listen trachten bovendien een bijdrage te leveren aan de bestrijding van ex-
treem-rechtse verschijnselen, door te onthullen, te ontmaskeren en zodoende
justitiele maatregelen uit te lokken,
Extreem-rechtse organisaties worden geconfronteerd met pressie van buitenaf,
vaak in de vorm van (een dreigende) repressie van overheids zijde. Bij deze
druk die op extreem-rechtse organisaties wordt uitgeoefend zijn de media een
cruciale, niet weg te denken factor. De interacde met de media heeft het ka-
rakter van een conflict waarin de impression management vaardigheden van
extreem-rechtse leiders op de proef worden gesteld. De vraag hoe aan het pro-
bleem van de druk van buitenaf het hoofd moet worden geboden, houdt voor
extreem-rechtse politici vaak primair in; hoe om te gaan met de media? Wat
kan wel en wat met hardop worden gezegd? Hoe te reageren op beschuldigin-
gen? Door de media worden extreem-rechtse verschijnselen niet slechts geregi-
streerd, maar ook beinvloed en soms zelfs ingrijpend beinvloed. Een niet on-
belangrijke vraag is; in hoeverre kunnen aan de diverse benaderingen van ex-
treem-rechts remmende dan wel stimulerende effecten worden toegekend?
Allereerst de remmende effecten. Het is denkbaar dat doodzwijgen van ex-
treem-rechtse politieke partijen uit oogpunt van bestrijding effectief is. Maar
deze aanpak is niet realiseerbaar zonder de persvrijheid aan te fasten. Zouden
de kosten dan niet veel hoger worden dan de baten? Bovendien is het onwaar-
schijntijk dat over de strategic van doodzwijgen bij de media consensus kan
worden bereikt. Maar zoals reeds werd gezegd: het is vooral ook een hypotheti-
sche aangelegenheid. Van systematisch doodzwijgen is geen sprake geweest,
hooguit van een veelal luidruchtig debat over doodzwijgen. Wat wel heeft
plaatsgevonden is partieel doodzwijgen en dit was gericht op, of- za men wi]
tegen - een specifieke uiting van extreem-rechts: de verbreiding van de ex-
treem-rechtse, racistische ideeenwereld.
Negatieve stigmatisering kan schadelijk zijn voor extreem-rechtse formaties.
Aantoonbaar is in ieder geval dat dergelijke berichtgeving van invloed kan zijn
op de sociale cohesie binnen extreem-rechtse groepen. Negatieve pubticiteit, in
het bijzonder criminalisering, hoeft geen oorzaak te zijn van onderlinge span-
ningen, maar kan dergelijke spanningen aanzienlijk doen oplopen. Zo sterk
zelfs dat de conflicten tot onoverbrugbare tegenstellingen ieiden en de groep
uiteenvalt, Bij een aantal belangrijke splitsingen hebben de media zo'n rol ge-
Slotbeschouwing
135
speeld: de Centrumpartij begin jaren tachtig, het Nederlands Blok als af split-
sing van de CD begin jaren negentig en de breuk in de CP'86 in 1996-1997.
Verder bestaat er verband tussen negatieve stigmatisering - vooral schandali-
seren en criminaliseren - en repressie. Deze benaderingen dragen bij aan het
ontstaan van een klimaat waarin discussies over repressieve maatregelen te-
gen extreem-rechts gedijen en dat is vaak het begin van daadwerkelijk getrof-
fen maatregelen.
Interactiemodel media en extreem-rechts
Benaderingen van extreem-rechts door de media
• doodzwijgen
bagateUiseren
ridiculiseren
s chandaliseren
criminaliseren
objectiveren
v stigmatiseren
Benaderingen van de media door extreem-rechts
• nieuws creeren
• imponeren
• neutraliseren
• exploiteren
Door negatieve stigmatisering kunnen aanhangers worden afgeschrikt, zoals
kaderleden die het voor gezaen houden. Het is - tenslotte - aannemelijk dat
ook kiezers en potentiele kiezers kunnen worden afgeschrikt door negatieve
publiciteit over extreem-rechts, maar deze aannarne is meer een beredeneerde
veronder stelling dan een resultaat van ons onderzoek.
Dan de stimulerende factoren. Het is plausibel dat stimulerende effecten wor-
den beinvloed door het al dan niet slagen van counterstrategieen van extreem-
rechtse zijde, 'Doodzwijgen' en 'bagatelliseren' van de media worden beant-
woord met 'nieuws creeren' en 'imponeren' van extreem-rechtse zijde. Het suc-
ces van deze counteraanpak hangt, zoals we hebben gezien, af van de invent!-
viteit en ook van de bereidheid en geneigdheid van rechts-extremisten om te
schokken. Vooral dit laatste is nogal eens succesvol, dat wil zeggen: het levert
rechts-extremisten veel publicitaire aandacht op, Een gevolg hiervan is dat de
(getalsmatige) betekenis van kleine, soms zeer kleine extreem-rechtse groepen
maar al te gemakkelijk kan worden overschat.
136 Slotbeschouwing
Door allerlei vormen van neutral! serin g wordt door rechts-extremisten getracht
de door negatieve pubiiciteit opgelopen schade te beperken. Om rectificatie af
te dwingen kan men naar de reenter stappen, maar deze gang wordt — anders
dan bijvoorbeeld in Belgie en Frankrijk - door extreem-rechts zelden gemaakt.
Van de concrete gevallen waarin dit wel is gesehied, liepen de meeste voor ex-
treem-rechts slecht af. Andere manieren van neutralisering zijn lastig op hun
effecten te beoordelen, maar het lijkt ons aannemelijk dat extreem-rechtse
partijen hei meest gebaat zijn bij neutrale, objectieve bench tgeving. Als argu-
ment kunnen de evident schadelijke effecten van de andere soorten pubiiciteit
worden aangehaald. Hoe dan ook, de veel gehoorde opvatting als zou extreem-
rechts gebaat zijn bij ongeacht welke pubiiciteit dan ook, is aantoonbaar on-
juist.
5.3 Racisme, extreem-rechts en internet
De websites met racistische en extreem-rechtse uitingen zijn in diverse op-
zichten ongelijksoortig. Om die reden is het niet eenvoudtg, zo niet onmogelijk,
een getalsmatige inschatting van het verschijnsel te maken. Allereerst zijn er
omschrijvings- en afbakeningsproblemen. Valt antisemitisme onder racisme of
zijn het twee gescheiden categorieen? Is een bombsite met The Anarchist Cook-
book Unks-extremistisch, rechts-extremistischj antisemitisch of racistisch? En
wat aan te vangen met een website met het tekstdocument Mem Kampf? War-
den alle websites met Mein Kampf geteld of maar eentje. In hoeverre moet de
omvang van de websites worden verdisconteerd? Zo niet, dan worden de web-
sites van het Nederiands Blok en van Vrij Historisch Onderzoek allebei voor
een geteld, terwijl de eerstgenoemde op een A4-tje past en zich onder die van
VHO daarentegen tekstdocuroenten bevinden, tezamen goed voor honderden
bladzijden. Het is dan ook niet duidelijk hoe het Simon Wiesenthal Center in
1997 tot het getal van 600 heeft kunnen komen. De uitkomst had - afhanke-
lijk van de gekozen invalshoek - de helft of het dubbele kunnen zijn. Maar dat
er een substantiele hoeveelheid hate sites op internet zijn staat vast en moge
mede blijken uit de bloemlezing die wij ervan hebben gegeven. '
Veel soberder wordt het beeld als we slechts kijken naar de Nederlandse aan-
bieders, in casu extreem-rechtse politieke partijen. In vergelijking met ver-
wante partijen in het buitenland zijn de websites van de Nederlandse extreem-
rechtse groeperingen bescheiden te noemen. Ook dragen zij de sporen van de
neergang die extreem-rechtse organisaties de laatste jaren doormaken. Dit
geldt in het bijzonder voor de CD en de CP'86. Ook de sites van deze partijen
vertonen een neergaande lijn. De betekenis van de (Nederlandse) websites voor
georganiseerd extreem-rechts lijkt vooralsnog beperkt (werving, mobilisatie).
Slechts een handjevol extreem-rechtse activisten heeft toegang tot internet.
De ontwikkelingen op internet gaan snel. De materiaalverzameiing ten behoeve
van dit deelonderzoek vond grotendeels plaats voor de zomer van 1998. Op basis
van een recent herhaalde (maar veel vluchtiger) inspectie hebben wij de indruk
dat het aantal hate sites gestaag toeneemt. Dit geldt onder andere voor de catego-
rie historisch revisionisme.
Slotbeschouwing
137
Websites zijn geen betrouwbare indicatie van de betekenis en omvang van een
groepering en zij lenen zich bij uitstek voor imponeergedrag. Slechts een per-
soon kan een site runnen. Sommige hardnekkige taalfouten doen vermoeden
dat dit hier en daar ook het geval is. Vandaag de dag springt vooral de website
van VNN in het oog als de belangrijkste,
Racisme en extreem-rechts op internet
Politieke party en
Neonazistische organisaties of netwerken
Nationalistische skinheads
Digitate postorderbedrijven
Historisch revisionisme
Extreem-rechts, fundamentalistisch religieus
Handleidingen voor de vervaardlging van explosieven
Een veel groter probleem is de toegang die Nederlandse consumenten hebben
tot de overige categorieen. Het gaat niet alleen om een grote hoeveelheid hate
sites, maar ook om de bij tijd en wijle buitengewoon weerzinwekkende en
schokkende inhoud, Bijzondere vermelding verdient het Nederlandstalige deel
van de VHO-site. Het gaat daarbij om een 'illegale inhoud' - Holocaust-ontken-
ning - waarover door de Nederlandse strafrechter een onherroepelijk vonnis is
geveld. Vooralsnog is de enige rem op toegang tot de hate sites de relatief be-
perkte aansluitingsdichtheid onder de Nederlandse bevolking, maar naar ver-
wachting zal het aantal aansluitingen in de nabije toekomst sterk blijven toe-
nemen .
Internet is een relatief nieuw medium maar veel van de inhoud is dat in wezen
niet. Dat geldt ook voor uitingen van racisme en rechts-extremisme op inter-
net. Voor het bestaan van internet kon men ook van dergelijke uitingen ken-
nisnemen, maar men moest daar veel raeer moeite voor doen. Door internet is
het aliemaal gemakkelijker en sneller toegankeujk. Internet heeft op sommige
uitingen van racisme en rechts-extremisme - wat men zou kunnen noemen -
een turbo-effect.
Op 'schadelijke en illegale' inhoud kan op diverse manieren worden gerea-
geerd. We overdrijven niet als we vaststellen dat dit issue volop in de belang-
stelling staat, zowel in Europees verband als ook in ons land, Zowel op het
gebied van (repressieve) overheidsregulering als op dat van de zelfregulering is
veel in studie> in voorbereiding of in gang gezet. Daar is veel tijd mee gemoeid -
internationaal recht! - en over de effecten dient men op korte termijn geen al
te hooggespaimen verwachtingen te hebben. Vooralsnog leidt het grensover-
schrijdende karakter van internet-racisme tot een 'mediumbepaalde' bestrij-
ding: terwijl de verspreiding van racistisch materiaal via de drukker en boek-
winkel - onder bepaalde voorwaarden - een misdrijf kan zijn, kan men hetzelf-
de materiaal van internet halen zonder dat daar wat tegen te doen is. Wie een
1 38
Slotbeschou w i ng
intemetaansluiting heeft, een printer - en wat zitvlees - kan in korte tijd een
enorme revisionistische bibliotheek opbouwen.
Racisme, extreem-rech
Patronen van r<
ts en internet
;spons
repressie
Strafbaar en
schadelijk
materiaai
^
zelfregulatie
%
educatie
Het valt op dat er weinig strafrechtelijke vervolgingen van daders van internet-
racisme zijn, Dat kan het gevolg zijn van weinig zaken, maar misschien speelt
ook de aanstaande voorgenomen wetswijziging een rol, waardoor actoren een
afwachtende houding innemen. De regering meent dat het Meldpunt Kinder-
porno wellicht moet worden verb reed zodat ook meldingen over racisme door
dit meldpunt kunnen worden behartigd. Dit is verwarrend, daar er al een der-
gelijk meldpunt bestaat, het Meldpunt Discriminatie Internet. Deze optie lijkt
ook door de praktijk te zijn achterhaald.
Men zou overigens ook een derde optie kunnen verdedigen, namelijk dat de
meldingen over racisme en discriminatie in feite thuishoren bij het reeds be-
staande netwerk van Anti Discriminatie Bureaus. Dit zou in overeenstemming
zijn met het regeringsstandpunt dat de regels online in beginsel dezelfde die-
nen te zijn als die offline. En bovendien: waarom zou medium een onderschei-
dend criterium moeten zijn.
Vooralsnog zal deze rol echter vervuld worden door het Meldpunt Discriminatie
Internet, dat daarvoor support verdient. Een belangrijke taak van het MDI voor
de komende jaren zou het opleiden van medewerkers van de ADB's kunnen
zijn.
Naast repressieve benadering van internet-racisme zijn vormen van zelfregule-
ring en educatie aan de orde geweest. De beperkingen van de repressieve mo-
gelijkheden, ook na aangepaste wetgeving en verbetering van Internationale
samenwerking, doen de betekenis van deze beide strategieen toenemen. Zij
verdienen derhalve nadere aandacht.
Het is van belang dat ook in de toekomst de ontwikkeling van uitingen van
racisme en rechts- extremism e op internet worden gevolgd, met name de ont-
wikkelingen die voor Nederland van belang zijn (zoals Nederlandstalige sites).
De Anne Frank Stichting heeft deze taak op zich genomen en een begin ge-
maakt met de opzet van een monitor racisme, extreem-rechts en internet. Doel
van dit project is niet alleen de observatie en de colleetianering van de diverse
hate sites, maar ook het uitbrengen van periodieke rapportages over de bevin-
dingen.
Geraadpleegde literatuur 139
Geraadpleegde literatuur
Action Plan on promoting safe use of internet, 1997 (http://www2.echo.lu/legal/en/
internet/ actplan.html).
Albronda, Jeanine: Een beeld van een partij! Amsterdam, ] 994.
Alles wat u moet weten over internet. Dossier de Volkskrant, 199S (http;//www.volks-
krant.nl/dossiera}.
Bais, Karolien; Racisme als leerzaam incident. Amsterdam: Instituut voor Publiek en
Politiek, 1995.
Berghe, Gie van den: De uitbuiting van de Holocaust. Antwerpen/Baam: HouteKiet,
1990.
Birenbaum, Guy: Le Front National en politique. Paris: fed. BaUand, 1992.
Bjsrgo, Tore: 'Role of the media in racist violence.' In: Tore Bjargo 6s Rob Witte (red.):
Racist violence in Europe, New York: St. Martin's Press, 1993: 96-1 13.
Bjargo, Tore (red.): Terror from the extreme right. London: Frank Cass, 1995.
Bjargo, Tore: Racist and Right- Wing Violence in Scandinavia: patterns, perpetrators and
responses. Dissertatie RU-Leiden, 1997a.
Bjorgo, Tore: Racist and Right- Wing Violence in Scandinavia: patterns, perpetrators and
responses. Tano Aschehougs, 1997b.
Blom, J.C.H.: In de ban van goed en /out? Wetenschappelijke geschiedschrijving over de
bezettingstijd in Nederland. Rede. Bergen (N.H.J: Octaro, 1983.
Boersema, B.R.C.A.: De Lime, 1946-1963: een weekblad in handen van de jezuiten.
Amsterdam: APA- Hollands Universiteits Pers, 1978.
Bol, M.W, & E.G. Wiersma: Racistisch geweld in Nederland: aard en omvang, strafrech-
telijke afdoening, dadertypen, Arnhem: Gouda Quint, 1997.
Bouw, Carolien, Jaap van Donselaar & Carien Nelissen: De Nederlandse Volks-Unie:
portret van een racistische splinterpartij. Bussem: Wereldvenster, 1981.
Brants, K. & W. Hoogendoorn: Van vreemde smetten vrij: opkomst van de Centrumpar-
tij. Bussum: De Haan, 1983.
Brinckman, Bart: 'Leven als God in Frankrijk: het stamland van de Holocaustontken-
ning.' In: Georgi Verbeeck (red.): De verdwenen gaskamers: de ontkenning van de
Holocaust. Leuven/Amersfoort: Acco, 1997,
Brinckman, Bart & Bruno de Wever: 'De stille krant van de ideoiogische dwaling: ne-
gationisme in Vlaanderen en Wallonie, ' In: Georgi Verbeeck (red.): De verdwenen
gaskamers: de ontkenning van de Holocaust. Leuven/Amersfoort: Acco, 1997,
Brink, Rinke van den: De Internationale van de haat: extreem-reckts in West-Europa.
Amsterdam: SUA, cop., 1994.
Buijs, Frank J. & Jaap van Donselaar: Extreem-rechts: aanhang, geweld en onderzoek.
Leiden: LISWO, 1994.
140 Geraadpleegde iiteratuur
Cadat, Brieuc-Yves & Ronald E is sens: 'Het Bruine randje van het Internet.' LBR-
Bulletin, 4 (1998): 6-31.
Coliver, Sandra, Kevin Boyle & Frances D'Souza (red.): Striking a balance: hate speech,
freedom of expression and non-discrimination. London & Colchester: Article 19,
International Centre against Censorship Sis Human Rights Centre, University of
Essex, 1992.
Computercriminaliteit II. Concept. Voorstel van Wet en Memorie van Toelichting, 1998
(http: / / www . db.nl/archief/ ccompcrim2 . html) .
Cox, Michael: 'Beyond the Fringe: the extreme right in the United States.' In: Paul
Hainsworth (red.): The Extreme Right in Europe and America. London: Pinter Pu-
blishers, 1992.
De dagboeken van Anne Frank. Amsterdam: RIOD/Bert Bakker; Den Haag: Staatsuit-
geverij, 1986.
Dietsch, Martin & Anton Maegerle: Rechtsextreme deutsche Homepages, mei 1998
(http://iguwnext.tuwien.ac.at/deutschhp.html).
Dijk, Chr.H. van & J.M.J. Keltjens: Computercriminaliteit. Zwolle: Tjeenk Willink, 1995.
Donselaar, Jaap van & Carlo van Praag: Stemmen op de Centrumpartij: de opkomst van
anti-vreemdelingen partijen in Nederland. Leiden: Rijksuniversiteit, 1983
Donselaar, Jaap van: Fout na de aorlog: fascistische en racistische organisaties in Ne-
derland 1950-1990. Amsterdam: Bert Bakker, 1991.
Donselaar, Jaap van: 'Racistisch geweld en extreem-rechts.' Migrantenstudies, 9
(1993) 2: 2-15.
Donselaar, Jaap van: Terspectieven voor centrumdemocraten? 1 LBR-butletin, 9 (1993a)
5: 13-15.
Donselaar, Jaap van: 'Inburgering van extreem-rechts schreeuwt om waakzaamheid.'
NRC Handelsblad, 10 november 1994.
Donselaar, Jaap van: De staat paraat? De bestrijding van extreem-rechts in West-
Europa. Amsterdam: Babylon De Geus, 1995.
Donselaar, Jaap van: Reaches op racistisch geweld: het perspectief van altochtanen.
Amsterdam: Het Spinhuis, 1996.
Donselaar, Jaap van: 'In de schaduw van een fout verleden: historisch revisionisme in
Nederland.' In: Georgi Verbeeck (red.): De verdwenen gaskamers: de ontkenning
van de Holocaust. Leuven/Amersfoort: Acco, 1997.
Eatwell, Roger: 'The Holocaust denial: a study in propaganda technique.' In: Luciano
Cheles, Ronnie Ferguson & Michalina Vaughan (red.): Neo-fascism in Europe.
London: Longman, 1991: 120-146.
Eatwell, Roger: 'Surfing the great white wave: the internet, extremism and the problem
of control.' Patterns of prejudice, 30 (1996) 1: 61-71.
Elsdingen, Martijn van: 'Racisme op Internet moeilijk aan de pakken.' LBR-bulletin, 12
(1996) 3: 4-7.
Errera, Roger: 'In defence of civility: racial incitement and group libel in French law."
In: Sandra Coliver, Kevin Boyle & Frances D'Souza (red.): Striking a balance: ha-
te speech, freedom of expression and non-discrimination. London 6s Colchester:
Article 19, International Centre against Censorship & Human Rights Centre,
University of Essex, 1992.
Geraadpleegde literatuur 141
Extremistische Bestrebungen tm Internet Bundesamt fur Verfassungsschutz, mei 1998
(http://www.verfassungsschutz.de/cxint/),
Gibson, James L. & Richard D. Bingham: Civil Liberties and Nazis: the Skokie free
speech controversy. New York: Praeger, 1985.
Gijsels, Hugo; Met Vlaams Btok. Leuven: Kritak, 1992.
Gijsels, Hugo: Openje ogen uoor het Vlaams Blokze shut, Leuven: Kritak, 1994.
Goffman, Erving. The presentation of self in everyday life. New York: Doubleday Anchor
Books, 1959.
Goffman, Erving: Stigma: aantekeningen over het omgaan met een geschonden identi-
teit. Utrecht: Bijleveld, 1979.
Green paper on the protection of minors and human dignity in audiovisual and infor-
mation services / Groenboek over de bescherming van minderjarigen en de men-
selijke waardigheid in de context van de audiovisuele en informatiediensten.
COM, 1996 (http://www2.echo.lu/legal/internet/content/gpen-toc.htmi).
Groenendijk, Kees: 'Verboden voor Tukkers: readies op rellen tussen Italianen, Span-
jaarden en Twentenaren in 1961.' In: Frank Bovenkerk e.a. (red.): Wetenschap
en partijdigheid: apstellen voor Andre J.F. KobberL Assen: Van Gorcum, 1990:
55-95.
Grossman, Wendy M.: Netwars. New York University Press, 1997 (http:
//www. nyupress.nyu.edu/netwars. html),
Haaf, Karel ten: ... en morgen de hele wereld? Het Aktiefront Nationale Socialisten
(ANS), de Kuhnenbeweging in Nederland 1984-1992: een documentaire. Amster-
dam: FOK, 1992.
Hamm, M.S.; American Skinheads. The Criminology and Control of Hate Crime. West-
port; Praeger, 1993.
Hamm, M.S.: 'Hammer of the Gods Revisited: Neo-nazi Skinheads, Domestic Terro-
rism and the Rise of the New Protest Music' In: J. Ferrell & C. Sanders (eds.):
Cultural Criminology. 1995.
Hitler, A.: Mem Kampf. Amsterdam: De Amsterdam se Keurkamer, 6* druk.
Holsteyn, Joop van: 'Groeistuipen of stuiptrekkingen: extreem-rechts en de verkiezin-
gen van 1994.' Socialisme en Demokratie, 1995, 2.
Holsteyn, Joop van & Cas Mudde (red.): Extreem-rechts in Nederland. Den Haag; SDU,
1998.
Hundseder f Franziska: 'Wie Medien mit dem Thema Rechtsextremismus umgehen.' In;
K, Faller, R. Hahn & R. Zeimentz (red.); Dem Mass keine Chance: wie ist die Ge-
walt zu stoppen? Kolln: PapyRossa Verlag, 1993: 81-89.
Illegal and harmful content on the Internet. Communication to the European Parlia-
ment, the Council, the Economic and Social Committee and the Committee of
the Regions (http://www2.echo.lu/legal/en/intemet/content/Communic.html).
Internet Meldpunt Kinderpomografie: Jaarverslag 1996/1997 (http: //www, meldpunt
org).
Kafka: CP'86 met name genoemd. Breda: De Papieren Tijger, 1998.
Klanwatch: The Rise of the National Affiance. 1998 (http:/ /www. splcenter.org/ Man-
watch/ alliance, html).
142 Geraadpleegde literatuur
Kniesraeijer, J.: De crisis en de nieuwe zondebok: de radstische politiek van de Cen-
trumpartij. Amsterdam, 1983.
Kooiman, Kees: 'Undercover in de CD: "Nog even en we zijn weer een provincie van
Duitsland".' De Groene Amsterdammer, 118 (1994) 12: 6-U,
Korzet, Michel: 'De mythe van de efficiente massamoord,' Intermedial, 31 (1995) 50:
19-23.
Leggewie, Claus: Die Republikaner: ein Phantom nimmt Gestaltt an. Berlin: Rotbuch
Verlag, 1990.
Lipstadt, Deborah: Denying the Holocaust: the growing assault on truth and memory.
New York: The Free Press, 1993.
Meldpunt Discriminatie Internet; Inhoudelijk en financieel jaarverslag 1997-1998. Am-
sterdam: Stichtiog Magenta, maart 1998.
Meldpunt Discriminatie Internet: Inhoudelijk jaarverslag 1997-1998. (http://www.
magenta.nl/ mdi/ lejaarverslag.html),
Neut, Hans van der: 'Strafzaak Verbeke/ LBR -bulletin, 11 (1995) 3: 20-27.
Nooij, A.T.J. : De Boerenpartij: desorientatie en radicalisme onder de boeren. Meppel:
Boom, 1969.
'Nutzung neuer Medien durch Extremisten. ' In: Medien und Gewalt. Bonn: Bundesmi-
nisteriurn des Innern, 1996.
Paletz, David L. & Alex P. Schmid (red.): Terrorism and the media. London: Sage, 1992.
Possel, A.C. (red.): Rechtspraak rassendiscriminatie, Editie 1995. Utrecht: Landelijk
Bureau Racismebestrijding.
Rensen, Peter: Dansen met de duivel; undercover bij de Centrumdemocraten* Amster-
dam: L.J. Veen, 1994.
Scientific and Technological Options Assessment (STOA): Feasibility of censoring and
jamming pornography, paedophilia and racism in informatics. Final Study,
Luxembourg: European Parliament, Directorate General for Research, June
1997.
Schmidt, Michael: Neonazi's: onderzoek naar een verschrikking. Amsterdam: L.J. Veen,
1993.
Schoppen, Hajo: 'Met zijn onze feesten. ' Jeugdculturen en geweld tegen allochtonen in
Nederland. Utrecht: Universiteit Utrecht, Willem Pompe Instituut voor Straf-
rechtswetenschappen, 1997.
Schuijt, G.AJ. & D. Voorhoof (red.): Vrijheid van meningsuiting: racisme en revisionis-
ms. Gent: Academia Press, 1995.
Stdss, Richard: Die extreme Rechte in der Bundesrepublik: Entuncklung, Ursachen, Ge-
genmassnahmen. Opladen: Westdeutscher Verlag, 1989.
Tristan, Anne: Aan het Front: zes maanden geinfiltreerd bij Le Pen, Amsterdam /Leu-
ven, 1998.
Troyna, Barry: 'The media and the electoral decline of the National Front. 1 Patterns of
prejudice, 14 (1980} 3: 25-30.
Velaers, Jan; 'Verdraagzaamheid ook t.a.v. onverdraagzamen? Enkele beschouwingen
over de beteugeling van racistische en xenofobe uitingen in een demoeratische
Geraadpleegde literatuur 143
samenleving. ' In: Recht en verdmagzaamheid in de multiculturele samenteving.
Antwerpen: Maklu, 1993; 303-347.
Verbeeck, Georgi (red.); De uerdwenen gaskamers: de ontkenning van de Holocaust.
Leuven/Amersfcort; Acco, 1997.
Verfassungsschutsbericht. Bundesminister des Innern. Bonn: Bonner Universitats
Buchdruckerei 1984-1994.
Wetgeving voor de elektronische snelweg, 12 februari 1998 (http://www.minjust.nl/
sdu / index, htm) .
Winter, R,E. de: 'De "Auschwitz-luge" na 50 jaar; strafwaardig? Nederlands Juristen-
biad, 70 (1995) 18: 653-659.
Witte, R.: Racist Violence and the State: A Comparative European Analysis, Utrecht;
Universiteit Utrecht, 1995.
Yonah> Alexander & Richard Latter (red.); Terrorism and the media. Washington, 1990.
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2010-2011
30 977
AIVD
Nr. 37
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN
KONINKRIJKSRELATIES
1 Ter inzage gelegd bij het Centraal Informa-
tiepunt van de Tweede Kamer der Staten-
Generaal.
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 november 2010
Hierbij bied ik u de nota «Afkalvend front, blijvend beladen: Extreemrechts
en rechts-extremisme in Nederland» aan zoals deze is opgesteld door de
Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. 1
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. P. H. Donner
kst-30977-37
ISSN 0921 -7371
's-Gravenhage 2010
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 30 977, nr. 37
ilgemene Inlichtingen- en
Veiligheidsdienst
Ministerie van Binnenlandse Taken en
Koninkriiksrehties
Afkalvend front,
blijvend beladen
Extreemrechts en rechts-extremisme in Nederland
nhoud
i. Inleiding 3
2. Extreemofextremisme? 4
3. Wieiswie? 5
3.1 Extreemrechts 5
3.2 Rechts-extremisten 5
3.3 Wereldbeeld 7
4. De dreiging tegen de democratische rechtsorde 9
4.1 Omvang, aard en emst 9
4.2 Dreigingsbeeld verklaard 10
4.3 Verwachte ontwikkeling 11
5. De beeldvorming en de feiten 13
6. RolAIVD 14
7. Conclusie 15
Bijlage: Verdere verdieping 16
i. Inleiding
Het onderzoek naar extreemrechts en
rechts-extremisme in Nederland is het
langstlopende onderzoek van de AIVD en
zijn voorgangers. In deze publicatie
presenteert de AIVD de huidige stand van
zaken in Nederland op basis van de
resultaten van dat onderzoek.
Het onderzoek van de AIVD laat zien dat de
dreigingvan extreemrechts en rechts-
extremisme tegen de democratische
rechtsorde in Nederland gering is. De
beweging wordt gekenmerkt door een
kleine achterban, onderlinge onenigheid en
persoonlijke animositeit, ideologische
verschillen van inzicht en organisatorische
fragmentatie. Niettemin is de dreiging die
aan extreemrechts en rechts-extremisme
wordt toegeschreven vaak veel groter. Er
bestaat een verschil tussen de feitelijke en
de veronderstelde dreiging.
Deze publicatie beschrijft de feitelijke
dreigingvan extreemrechts en rechts-
extremisme in Nederland, en de dreigingen
die daarmee samenhangen, zoals die uit
onderzoek van de AIVD zijn gebleken. Het is
een van de middelen die de AIVD inzet om
samenleving, politiek en bestuur te
informeren zodat deze kunnen komen tot
een respons op de dreiging die recht doet
aan de aard, ernst en omvang ervan.
2. Extreem of extremisme?
In het dagelijkse taalgebruik worden de
termen extreemrechts en rechts-extremisme
vaak door elkaar gebruikt. De AIVD hanteert
echter een onderscheid tussen de termen
extreem en extremisme om een genuan-
ceerd beeld te kunnenvormenvan de
dreiging.
Extreem
Personen, groepen of organisaties zijn
extreem wanneer zij zich manifesteren tot
op de grens van de wettelijke kaders van de
democratische rechtsorde, maar daar nog
binnen blijven.
Extremisme
Er is sprake van extremisme wanneer het
uiterste wordt nagestreefd of aanvaardbaar
wordt geacht en daarbij de kaders van de
democratische rechtsorde worden over-
schreden. Beperkingen die de wet en/of de
democratische rechtsorde opleggen,
worden als niet-bindend beschouwd en
bewust gepasseerd. Voorbeelden zijn het
toejuichen ofzelf toepassen van geweld en
het systematisch zaaien van haat.
De AIVD doet onderzoek naar personen en
organisaties die door de antidemocratische
doelen die zij nastreven dan wel door de
ondemocratische middelen die zij inzetten
aanleiding geven tot het emstige
vermoedendatzij eengevaarvormenvoor
de democratische rechtsorde. Eenvoorbeeld
van een antidemocratisch doel is het
nastreven van een autoritair regime waarin
geen vrijheid van meningsuiting of religie
bestaat. Een ander doel kan bijvoorbeeld
zijn een politiek bestel waarin voor
sommige (groepen) burgers grondrechten
worden gewaarborgd en voor andere niet.
Onder ondemocratische middelen kunnen
geweld en intimidatie worden verstaan,
bijvoorbeeld met het doel anderen
monddood te maken. Andere voorbeelden
zijn het heimelijk aansturen op geweld-
dadige uitbarstingen tussen (bevolkings-)
groepen of het verhullen van ware intenties
van participatie in democratische institu-
ties, waarbij naast een openlijke agenda ook
een geheime agenda wordt gehanteerd
waarvan de inhoud indruist tegen de
democratische rechtsorde.
3. Wie is wie?
De AIVD categoriseert de verschillende
rechtse groeperingen en bewegingen aan de
hand van de termen extreem en extre-
misme. In de volgende paragrafen wordt
ingegaan op deze extreemrechtse en
rechts-extremistische groeperingen, hun
idealen, doelstellingen en methoden. Tot
slot komt aan bod hoe extreemrechts en
rechts-extremisme van elkaar verschillen in
hunwereldbeeld.
3.1 Extreemrechts
De AIVD beschouwt de groeperingen en
bewegingen in Nederland die zijn voort-
gekomen uit de zogenoemde Centrum-
stroming uit de jaren negentig van de vorige
eeuw als extreemrechts. Partijen als de
Centrumdemocraten, Centrumpartij, CP'86,
Nationale Alliantie, Nieuwe Nationale Partij
en Nieuw Rechts maakten deel uit van deze
stroming. Kenmerkend zijn een xenofoob
of nationalistisch gedachtegoed en de inzet
van democratische middelen. In 1994 kende
deze Centrumstroming een politiek
hoogtepunt; naast drie zetels in de Tweede
Kamer werd menig gemeenteraadszetel
bezet. Daarna trad een neergang in. Met het
verdwijnenvan de Nieuwe Nationale Partij
uit de Rotterdamse deelgemeenteraad
Feijenoord in 20o6verdween de Centrum-
stroming uit de politiek. De laatste
overgebleven extreemrechtse groepering
die is voortgekomen uit de stroming is de
Nationale Volksbeweging (NVB). Deze leidt
een zieltogend bestaan en organiseert
nagenoeg geen activiteiten van betekenis
meer.
Behalve de voomoemde bewegingen die
voortkwamen uit de Centrumstroming,
schaart de AIVD enkele andere groeperingen
onder extreemrechts. De actiegroep
Voorpost is hiervanwege het nationalisti-
sche gedachtegoed een van. Voorpost streeft
onder meer naar de hereniging van
Nederland en Vlaanderen. Daamaast strijdt
Voorpost voor dierenrechten en tegen het
drugsbeleid en pedofilie, de veramerikani-
sering van de cultuur en de verengelsing van
de Nederlandse taal. Voorpost heeft geen
antidemocratische doelen en zet geen
ondemocratische middelen in. Tot slot
beschouwt de AIVD de Lonsdale-jeugd- en
subcultuur, die inmiddels nagenoeg
verdwenen is, als 'ongeorganiseerd rechts'.
3.2 Rechts-extremisten
Rechts-extremistische groeperingen in
Nederland kenmerken zich doordat ze
antidemocratische doelstellingen (zeggen
te) willen realiseren en daarbij ondemocra-
tische middelen (zeggen te) willen inzetten.
Hiermee kunnen ze zich buiten de democra-
tische rechtsorde (gaan) bewegen. In de
volgende paragrafen wordt nader ingegaan
op een aantal groeperingen en bewegingen
in Nederland die als rechts-extremistisch
kunnen wo rden beschouwd.
NW
De Nederlandse Volks-Unie (NVU) van nu is
niet meer te vergelijken met de NVU zoals
die in 1971 werd opgericht. De huidige NVU
is weliswaar net als destijds een neo-nazisti-
sche groepering maar profileert zich
tegenwoordig als een volksnationalistische
of volkssocialistische politieke partij. De
NVU streeft ernaar uiteindelijk in Nederland
een eenpartijstaat naar NSDAP'-model te
vestigen, met uiteraard de NVU als die ene
1 Nationaal-socialistische Duitse Arbeiderspartij
6
partij. Na het realiseren van dat antidemo-
cratische doel wacht een gewelddadige
afrekening met de huidige politici. Om dit
doel te bereiken wordt gebruik gemaakt van
ondemocratische middelen; de NVUvoert
een geheime agenda en heeft verhulde
intenties. Zo uit de leidervan de NVU zich
binnenskamers anders dan daarbuiten en
adviseert hij zijn aanhang dit ook te doen.
Vrijwel alle rechts-extremistische demon-
straties in Nederland worden georganiseerd
door de NVU. Vaak hebben deze demonstra-
ties een thema, zoals de financiele crisis. In
2010 deed de NVU zonder succes in vier
gemeenten mee aan de gemeenteraads-
verkiezingen.
NSA/ANS en RVF
In rechts-extremistisch Nederland nemen de
Nationale Socialistische Aktie/Autonome
Nationale Socialisten (NSA/ANS) en Racial
Volunteer Force (RVF) een bijzondere
ideologische positie in. Waar het overgrote
deelvan de rechts-extremisten te
beschouwen is als traditionele Hitleristen
(nationaal-socialisten),vertegenwoordigen
NSA/ANS en RVF een kleine sociaal-revolutio-
naire minderheid (nationale socialisten).
Sociaal-revolutionairen zien zichzelf in de
eerste plaats als socialisten en daarna als
nationalisten. Zij baseren zich op het
oorspronkelijke NSDAP-programma uit de
jaren twintig, waarin onder meer onteige-
ning en nationalisatie van grote bedrijven,
herverdelingvan grootgrondbezit en het
invoeren van een sociale welvaartspolitiek
werd bepleit.
De NSA/ANS is in 2008 ontstaan en is vooral
geconcentreerd in de regio Haaglanden. De
groepering richt zich op revolutionair
activisme. RVF is in 2002 in het Verenigd
Koninkrijk opgericht om radicale politieke
acties uittevoeren. De Nederlandse takvan
RVF is zeer klein maar heeft wel een
disproportioneel grote stem in het
(ideologische) debat onder rechts-
extremisten. De aanhang van RVF is uiterst
rigide en radicaal in zijn politiek-ideolo-
gische opvattingen. Grofweg kan gesteld
worden dat waar RVF de ideeen levert, de
NSA/ANS deze omzet in acties.
Tussen de NSA/ANS en RVF enerzijds en
de overige rechts-extremisten ander-
zijds woedt een fundamentele ideologi-
sche discussie. Belangrijkste twistpunt
is het Fuhrer-principe. Hitleristen
houden vast aan Hitler als de onbe-
twiste Fuhrer. Sociaal-revolutionairen
daarentegen zien anderen als inspirator,
zoals de gebroeders Strasser, die
destijds de linkervleugel van de NSDAP
aanvoerden maar ook Mao en Che
Guevara. Deze discussie, die uiteindelijk
maar door een handvol mensen
gevoerd wordt, is vooral ideologisch
van aard en kent weinig praktische
consequenties. Zo wordt bij demonstra-
ties wel gezamenlijk opgetrokken.
RVF streeft naar een Arisch Vierde Rijk
waarvan Nederland deel uitmaakt. Binnen
dat rijk moet het oorspronkelijke NSDAP-
programma worden ingevoerd. De
doelstellingen van RVF en NSA/ANS zijn
antidemocratisch aangezien grote groepen
in de samenleving worden uitgesloten. 'Het
systeem' wordt door beide groeperingen als
de belangrijkste vijand gezien. Dit systeem
wordt vertegenwoordigd door de overheid
en alien die de overheid dienen. NSA/ANS
en RVF zeggen bereid te zijn alle middelen
aan te grijpen om het systeem aan het
wankelen te brengen. In de praktijk zetten
ze echter vooral kraken in als middel om het
systeem te treffen.
Blood & Honour, Combat 18
Eind jaren zeventig politiseerde de Britse
punkmuziekscene. Hieruit ontstond in 1987
de Blood & Honour-beweging, en enige tijd
later Combat 18 2 . Beide bewegingen beogen
via het medium muziek de white power- of
white pride-ideologie te verspreiden. Blood
& Honour heeft in Nederland vanaf 2003
enige tijd een aantal regionale afdelingen
gekend, maar in 2007 stortte de beweging
in. Van de eens 200 tot 250 geschatte
aanhangers is nog slechts een handvol
actief. Deze neergang is overigens exempla-
risch voor de beweging in andere Europese
landen. Combat 18 wilde de white power- of
white pride-ideologie prominenter
uitdragen dan Blood 8t Honour. Inmiddels is
deze beweging in Nederland 00k zo goed als
verdwenen.
De white pride- of white power-
ideologie is een passieve en algemeen
gestelde ideologie metapocalyptische
ondertonen. Het idee is dat op enig
moment in de toekomst de 'allochto-
nen' onvermijdelijk de meerderheid van
de bevolkingzullen vormen. De
autochtonen moeten dan op de eigen
(raciale) identiteit terugvallen. Het
gevolg zal zijn dat de sociaal-
maatschappelijke spanningen oplopen,
chaos ontstaat en een raciale strijd
losbarst. De autochtonen - 'het
superieure blanke ras' - zullen deze
onvermijdelijk geachte strijd niet zelf
ontketenen, maar 00k niet uit de we"
gaan, aldus de ideologie. Uiteindelijk zal
deze strijd worden gewonnen door het
'raciaal superieure' blanke ras en zal het
raszuivere ideaal zijn gerealiseerd.
NJN
De Nationale Jeugd Nederland (NJN) is begin
2010 ontstaan en zegt te streven naar een
(blank) Nederland voor de (blanke)
Nederlanders zonder multiculturele
'smetten'. Deze blanke Nederlandse
volksgemeenschap is gerealiseerd wanneer
'volksvreemde' en 'volksvijandige'
elementen daaruitzijnverwijderd,
bijvoorbeeld met gedwongen (re)migratie.
De NJN kent een racialistische ideologie,
hetgeen inhoudt dat raciale verschillen wel
worden gerespecteerd, maar pas wanneer ze
zich in de oorspronkelijke context voor-
doen. Men heeft bijvoorbeeld geen
probleem met de islam, zolang deze zich
maar manifesteert in de islamitische wereld,
en niet hier.
Met regelmaat ontstaan in Nederland
nieuwe rechts-extremistische samen-
werkingsverbanden. De NJN is hiervan een
actueel voorbeeld. Vaakverdwijnen deze
verbanden net zo snel als ze opkomen.
3.3 Wereldbeeld
Een belangrijke bron van onenigheid tussen
verschillende extreemrechtse en rechts-
extremistische bewegingen vormt het
wereldbeeld. Onder extreemrechts lijkt
islamisering als meest urgente probleem te
worden gezien. Dat is onder rechts-
extremisten niet het geval. Zij erkennen wel
het bestaan van een islamiseringsproblema-
tiek maar zien van oudsher de joden als
grootste vijand. Voor de sociaal-revolutio-
naire minderheid onder de rechts-
extremisten is niet islamisering het
De cijfers l en 8 verwijzen naar de eerste (a) en de
achtste (h) letter van het alfabet: de initialen van
Adolf Hitler.
probleem, maar 'het systeem' 3 . Zij zien
radicale moslims als natuurlijke bondge-
noten in de strijd tegen joden en zionisten.
Deze verschillende wereldbeelden maken
dat extreemrechts en rechts-extremisme
ook verdeeld zijn als het gaat om sympathie
voor landelijke politieke partijen die van
islamisering een hoofdthema (lijken te)
maken.
Opponenten aan links-extremistische zijde
spelen in het extreemrechtse en rechts-
extremistische wereldbeeld hooguit een
secundaire rol 4 . Vanuit extreemrechts en
rechts-extremisme worden wel activiteiten
ontplooid die gerichtzijn op hetverzamelen
van informatie over links-extremistische
opponenten (anti-antifa). Deze zijn echter,
anders dan de links-extremistische
activiteiten, gericht tegen 'rechts', van
beperkte omvang en niveau.
8
3 Volgens sociaal-revolutionairen is de controle op
'het systeem' achter de schermen in handen van
de 'zionistische bezettingsregering' (kortweg
ZOG). ZOG wordt uitgelegd als 'Zionist
Occupation Government' alsook 'Zionist Occupied
Government'. Islamisering is volgens sociaal-
revolutionairen een instrument van ZOG om de
aandacht van hun eigen dominantie af te leiden.
4 Het gaat dan om de Anti-Fascistische Aktie (AFA)
en het Kollektief Anti-Fascistisch en Kapitalistisch
Archief (KAFKA), die op pagina n nader worden
omschreven.
4. De dreiging tegen de democratische rechtsorde
De resultaten van onderzoek van de AIVD
laten zien dat de dreiging tegen de democra-
tische rechtsorde die uitgaatvan extreem-
rechts en rechts-extremisme door de jaren
heen gering is. Kortstondige oplevingen
worden afgewisseld met langdurige
perioden van neergang. Op dit moment is
sprake van neergang. Op basis van het
onderzoek van de AIVD is een aantal
verklaringen te geven voor de totstand-
koming van het huidige dreigingsbeeld.
Alvorens hier nader op in te gaan, wordt
eerst een beeld gegeven van de actuele
omvang, aard en ernst van de dreiging. Tot
besluit van dit hoofdstuk wordt op basis van
de ontwikkelingen uit het verleden
aangegeven wat de verwachtingen zijn voor
de dreiging van extreemrechts en rechts-
extremisme in de toekomst.
4.1 Omvang, aard en ernst
Het aantal actieve aanhangers van extreem-
rechts en rechts-extremisme in Nederland is
zeer beperkt. In 2007 schatte de AIVD dit
aantal nog op ongeveer 600, waarvan circa
400 rechts-extremisten. Als gevolg van
scheuringen en het uiteenvallen van
groepen is dat geschatte aantal actieve
aanhangers inmiddels verder afgenomen
tot minder dan 300, waaronder circa 150 tot
180 rechts-extremisten.
De dreiging die uitgaatvan extreemrechts in
Nederland is nagenoegverdwenen. Van de
groeperingen en bewegingen zoals die zijn
voortgekomen uit de Centrumstroming is
alleen de NVB nog over, maar deze speelt
geen rol van betekenis. Voorpost streeft
geen antidemocratische doelen na en zet
geen ondemocratische middelen in.
Rechts-extremistische groeperingen en
bewegingen verschillen in de mate waarin
zij een dreiging kunnen vormen tegen de
democratische rechtsorde in Nederland.
Niet alle rechts-extremistische groepen
streven concreet geformuleerde antidemo-
cratische doelen na of zijn bereid ondemo-
cratische middelen in te zetten. Waar de
NVU, de NSA/ANS, RVF en de NJN wel een
relatief concreet omschreven antidemocra-
tisch doel voor ogen hebben en dat zeggen
te willen realiseren, is dat bij Blood &
Honour en Combat 18 veel minder het
geval. Ook niet alle groeperingen of
bewegingen zijn bereid om ondemocrati-
sche middelen in te zetten; intenties blijven
veelal beperkt tot een mondeling belijden
ervan.
Menig rechts-extremist onderhoudt
contacten met gelijkgezinden in het
buitenland. Meestal gaat het om Europese
kameraden in direct omringende landen,
soms verder en in een enkel geval overzee.
Deze contacten blijven, net als binnen de
beweging in Nederland, vaak beperkt tot
persoonlijke, vriendschappelijke relaties.
Zulke contacten kunnen leiden tot
deelname aan elkaars manifestaties
(herdenkingen, scholings- en vormings-
activiteiten, concerten) en demonstraties.
Die deelname is in hoge mate afhankelijk
van de kosten die ermee gepaard gaan en de
te overbruggen afstanden. Zo namen enkele
tientallen Duitsers deel aan demonstraties
van de NVU in Arnhem en Venlo, mede
dankzij de directe treinverbindingenvanuit
Duitsland. Het aantal Nederlandse rechts-
extremisten dat aan manifestaties en
demonstraties in het buitenland deelneemt
is relatief klein (gemiddeld hooguit twintig).
Zij profileren zich dan ook nadrukkelijk als
Nederlandse rechts-extremisten. Tot
inhoudelijke, organisatorische of ideologi-
sche samenwerking komt het zelden
vanwege verschillen van inzicht en
leiderschap. Er bestaat dan ook geen
grensoverschrijdende dan wel grensover-
stijgende 'rechts-extremistische intematio-
nale'.
Er is tot op heden geen sprake van een
ontwikkeling naar terrorisme vanuit een
extreemrechtse of rechts-extremistische
inspiratie of motivatie. Dit betekent niet dat
kan worden uitgesloten dat eenlingen
vanuit een extreemrechtse of rechts-
extremistische inspiratie of motief geweld
kunnen gebruiken. Onder rechts-
extremisten bestaat een fascinatie voor
wapens en worden sommige vormen van
geweld verheerlijkt. Er zijn echter geen
aanwijzingen dat wapens worden verzameld
om deze te gebruiken bij geweldsdaden of
bij het pogen gestelde doelen te realiseren.
De situatie zoals die voor rechts-extremisme
in Nederland is geschetst, is in grote lijnen
ook van toepassing op de direct omrin-
gende landen.
4.2 Dreigingsbeeld verklaard
De ontwikkeling van de dreigingvan
extreemrechts en rechts-extremisme tegen
de Nederlandse democratische rechtsorde
blijft gekenmerkt worden door de kleine
achterban, de persoonlijke animositeit en
onderlinge onenigheid, ideologische
verschillen van inzicht en organisatorische
fragmentatie. Ook nemen aanhangers
naarmate ze ouder worden vaak afscheid
van de beweging ('ageing out'). Deze
factoren beperken de dreiging die ervan
uitgaat.
10
Daamaast bestaat binnen de Nederlandse
samenleving een traditionele weerstand
tegen extreemrechtse en rechts-
extremistische bewegingen. De sociaal-maat-
schappelijke kosten om zich daarbij aan te
sluiten zijn hoog. Ook dit verkleint de kans op
een sterke toename in de dreiging die uitgaat
van extreemrechts en rechts-extremisme.
Politiek-maatschappelijkegebeurtenissen
en ontwikkelingen, zoals de aanslagen van
11 September 2001, de moorden op Fortuyn
en Van Gogh, of de financieel-economische
crisis, blijken nauwelijks een invloed van
betekenis te hebben op de aard, ernst of
omvangvan de dreiging die uitgaat van
extreemrechts en rechts-extremisme. Door
leiders is op dergelijke gebeurtenissen in
het verleden met terughoudendheid of zelfs
nietgereageerd, uitvrees voor een
verkeerde interpretatie van hun uitingen of
mogelijke strafvervolging. Hiermee zijn
politiek-maatschappelijke gebeurtenissen
en ontwikkelingen amper bruikbaar als
thema's om een achterban bijeen te
brengen of te mobiliseren. Onder de
bredere achterban lijkt sprake van een
zekere desinteresse in politiek en maat-
schappij, en is bovendien sprake van een
gebrek aan vertrouwen in of van ronduit
wantrouwen jegens het huidige systeem.
Voor extreemrechts geldt dat de wervings-
kracht in de loop der jaren is afgenomen
doordat sommige van hun standpunten op
de landelijke politieke agenda zijn gekomen.
Zo zijn in het integratie- en islamdebat,
zoals dat na de aanslagen van 11 September
2001 begon, veel van de standpunten van
extreemrechts aan de orde gesteld en
bespreekbaargeworden. Voorbeeld hiervan
is het veronderstelde failliet van de
multiculturele samenleving. Deze ontwikke-
ling heeft er mede toe geleid dat van de
destijds bestaande extreemrechtse groepe-
ringen en bewegingen niet veel over is.
Tot slot moet de inschatting van de dreiging
van extreemrechts worden gezien als een
reflectie van de specifieke tijd en context
waarin deze zich voordoet. In hetverleden
werd de dreiging van extreemrechts vooral
ingeschat op basis van de schade die deze
kon aanrichten aan de interetnische verhou-
dingen in het land, de maatschappelijke
spanningen die deze op scherp kon zetten
en de mogelijke aantastingvan het
vertrouwen in het functioneren van de
democratische rechtsorde. In het huidige
tijdsbeeld gaat de aandacht primair uit naar
de potentiele dreiging voor de democrati-
sche rechtsorde daarwaarantidemocrati-
sche doelen worden nagestreefd en
ondemocratische middelen kunnen worden
ingezet. Voor de AIVD heeft het onderzoek
naar rechts-extremisme dan ook prioriteit
boven dat naar extreemrechts.
4.3 Verwachte ontwikkeling
Indien de dynamiek die heeft geleid tot het
huidige dreigingsbeeld zich in de toekomst
doorzet, ligt het niet voor de hand dat de
dreiging van extreemrechts en rechts-
extremisme in Nederland op korte termijn
weer opleeft. Van een ontwikkeling naar
een terroristische dreiging lijkt in het geheel
geen sprake; verdere afname van de dreiging
is wel voorstelbaar. Politiek-maatschappe-
lijke gebeurtenissen en ontwikkelingen met
grote impact lijken zoals gezegd weinig
invloed op de beweging te hebben. Een
opleving in het dreigingsbeeld zou kunnen
ontstaan wanneer een leider opstaat die als
(hierarchisch) leider wo rdt geaccepteerd en
daardoor in staat is de huidige beperkingen
van de beweging te doorbreken. Het ligt
niet voor de hand dat hier op korte termijn
sprake van zalzijn.
Naast de dreiging die van extreemrechts en rechts-
extremisme zelf uitgaat, is sprake van gerelateerde
dreiging die voortkomt uit de activiteiten van links-
extremistische opponenten van extreemrechts en
rechts-extremisme. AFA (Anti-Fascistische Aktie) is
bereid het recht in eigen hand te nemen tegen racisme
en fascisme en al dan niet met geweld confrontaties
aan te gaan. Zo komt AFA in actie waar de overheid
'verzuimt op te treden' door bijvoorbeeld extreem-
rechtse of rechts-extremistische manifestaties door te
laten gaan 5 . Wanneer dergelijke demonstraties
plaatsvinden, treedt AFA regelmatig zelf met geweld
op, of laat anderen dat doen. Deze verstoringen van de
openbare orde worden vervolgens toegeschreven aan
de rechtse demonstranten en door AFA gebruikt als
argument om demonstraties te laten verbieden.
De onderzoeksgroep KAFKA (Kollektief Anti-Fascistisch
en Kapitalistisch Archief) streeft er met AFA naar alles
wat als rechts wordt beschouwd te weren uit de
publieke ruimte. Bij dit antidemocratische streven
gebruiken AFA en KAFKA ondemocratische methoden.
Voorbeelden hiervan zijn (het aanzetten tot) geweld,
intimidatie en het verhullen van de eigen identiteit
(aliasnamen) en de ware intenties waarbij naast een
openlijke agenda een geheime agenda wordt gevoerd
waarvan de inhoud indruist tegen de democratische
rechtsorde. Vanuit extreemrechts en rechts-
extremistische kring wordt doorgaans nauwelijks op
dergelijke acties gereageerd. Er is sprake geweest van
een opleving in het zelfvertrouwen onder rechts-
extremisten na de gewelddadigheden in Uitgeest, toen
in februari 2007 een bijeenkomst van de NVB door AFA
werd verstoord. Hierop hebben rechts-extremisten
enkele malen de confrontatie met links-extremisten
gezocht. Deze opleving bleek echter van tijdelijke aard.
5 Redactie Alert!, Redactioneel, in: Alert!, 3-2009, p. 2
11
5. De beeldvorming en de feiten
De dreiging die aan extreemrechts en
rechts-extremisme wordt toegeschreven is
vaak groter dan deze op basis van de
resultaten van onderzoek van de AIVD blijkt
te zijn. Deze veronderstelde dreiging berust
op beeldvorming. Het beeld sluit aan bij, en
is gebouwd op de breed gedragen maat-
schappelijke antipathie tegen extreemrechts
en rechts-extremisme. Overigens dragen
extreemrechtse personen en rechts-extre-
misten met hun uiterlijke verschijnings-
vormen, bedoeld of onbedoeld, zelf bij aan
deze beeldvorming. Doordat de veronder-
stelde dreiging vervolgens in brede kring
ervaren wordt als de feitelijke dreiging,
ontstaat een welhaast mythisch beeld.
Bij de veronderstelde dreiging gaat het om
emoties, gevoelens en beelden. Hierbij
worden de termen die de AIVD consequent
uit elkaar houdt, door elkaar en als
onderling inwisselbaargebruikt: 'het zijn
allemaal fascisten'. Door terminologie
zorgvuldig toe te passen en groeperingen
van elkaar te onderscheiden ontstaat een
genuanceerder beeld. Dan wordt duidelijk
dat het niet gaat om een hecht georgani-
seerde en aangestuurde beweging die vanuit
een gedeelde ideologie op niets ontziende
wijze met geweld te werk gaat. Zo wordt het
mogelijk om tot een reele inschatting te
komen van de aard, ernst en omvang van de
dreiging.
De links-extremistische opponenten AFA en
KAFKA hebben een rol in het ontstaan van
de beeldvorming rondom extreemrechts en
rechts-extremisme. Ze ontlenen hun
bestaansrecht aan de dreiging die hiervan
kan uitgaan en cultiveren het beeld dat deze
groot is en groeit. AFA tracht elke rechtse
activiteit te verhinderen door lobbywerk bij
bijvoorbeeld gemeenten. Politici en
bestuurders lopen het risico zich in hun
afwegingen te laten leiden door een
onjuiste schets van de situatie. Hierdoor kan
er sprake zijn van een overreactie.
12
6. RolAlVD
De AIVD doet onderzoek naar personen en
organisaties die door de doelen die zij
nastreven dan wel door hun activiteiten
aanleiding geven tot het emstige
vermoeden dat zij een gevaarvormenvoor
de democratische rechtsorde 6 . Het
onderzoek naar extreemrechts en rechts-
extremisme en naar de daaraan gerelateerde
dreigingvan linkse opponenten vloeit
hieruit voort. Hoewel de dreigingvan
extreemrechts en rechts-extremisme tegen
de democratische rechtsorde gering is, blijft
het van belang om de aard, ernst en omvang
ervan te onderzoeken en te duiden. Door de
resultaten en inzichten uit het onderzoek te
delen, stelt de AIVD anderen in staat om te
handelen. Ten aanzien van de veronder-
stelde dreiging heeft de AIVD een onder-
steunende taak, gericht op het verhogen
van de weerstand tegen deze dreiging en het
ontmythologiseren van de beeldvorming.
Extreemrechtse en rechts-extremisti-
sche groeperingen en bewegingen zijn
duidelijk zichtbaar in het publieke
domein en dat leidt geregeld tot
openbare-ordeproblematiek. Over het
algemeen gaat de problematiek niet zo
ver dat deze een daadwerkelijke
bedreiging vormt tegen de democrati-
sche rechtsorde. Deze openbare-
ordeproblematiek valt dan ook buiten
het taakgebied van de AIVD.
Artikel 6 Wet op de inlichtingen- en veiligheids-
diensten 2002
13
j. Conclusie
De dreiging die uitgaat van extreemrechts
en rechts-extremisme tegen de democrati-
sche rechtsorde in Nederland is gering.
Binnen extreemrechts en rechts-extremisme
bestaat een veelheid aan verschillende en
elkaaruitsluitende standpunten, overtui-
gingen en wereldbeelden. Bovendien is al
jaren sprake van een kleine achterban,
persoonlijke animositeit, ideologische
verschillen van inzicht en organisatorische
fragmentatie. Het aantal actieve aanhangers
daalt. Dit alles leidt ertoe dat de slagkracht
van extreemrechts en rechts-extremisme
beperkt is. Als er sprake is van anti-demo-
cratische doelen die rechts-extremisten voor
ogen hebben, blijkt hetvooral te gaan om
met de mond beleden ideaalbeelden.
Slechts weinigen voegen de ondemocrati-
sche daad bij hetwoord.
De situatie zoals die voor rechts-extremisme
in Nederland is geschetst, is in grote lijnen
ook van toepassing op de direct omrin-
gende landen. Menig Nederlands rechts-
extremist onderhoudt contacten met
gelijkgezinden in het buitenland. Tot inhou-
delijke, organisatorische of ideologische
samenwerking komt het echter zelden
vanwege verschillen van inzicht en
leiderschap.
extreemrechtse en rechts-extremistische
bewegingen in de samenleving groot en zijn
de sociaal-maatschappelijke kosten om zich
hierbij aan te sluiten hoog. Bovendien is het
onwaarschijnlijk dat op korte termijn een
leider opstaat die als (hierarchisch) leider
wordt geaccepteerd en zo de beperkingen
van de beweging kan doorbreken. De AIVD
schat in dat, indien de dynamiek die heeft
geleid tot het huidige dreigingsbeeld in de
toekomst doorzet, de geringe dreiging van
extreemrechts en rechts-extremisme tegen
de democratische rechtsorde in de toekomst
niet wezenlijk zal veranderen of zelfs zal
dalen.
De dreiging van extreemrechts en rechts-
extremisme tegen de democratische
rechtsorde wordt door de beeldvorming
vaakgroterverondersteld dan deze op basis
van onderzoekvan de AIVD blijkt te zijn.
Hoewel de dreiging tegen de democratische
rechtsorde gering is, blijft het van belang
om de aard, ernst en omvang ervan te
onderzoeken en te duiden. Deze publicatie
is een van de middelen die de AIVD inzet om
samenleving, politiek en bestuur te
informeren, mobiliseren en ondersteunen
bij het bepalen van een respons op de
dreiging die recht doet aan de aard ervan.
T4
Op basis van het onderzoek van de AIVD is
een aantal verklaringen te geven voor de
huidige geringe dreiging van extreemrechts
en rechts-extremisme. Zo is de wervings-
kracht van extreemrechts afgenomen
doordat gevestigde landelijke politieke
partijen sommige standpunten aan de orde
hebben gesteld en deze kwesties bespreek-
baarzijn geworden in het integratie- en
islamdebat. Ook is de weerstand tegen
Bijlage: Verdere verdieping
Op www.aivd.nl is een dossier over het onderwerp rechts-extremisme te vinden.
www.jaarverslag.aivd.nl biedt de mogelijkheid om online publicaties van de AIVD van de
laatste twintig jaar te doorzoeken. Een zoekslag naar bijvoorbeeld de term 'rechts' geeft
een overzicht van wat de AIVD de laatste jaren over dit onderwerp heeft gepubliceerd,
zowel in jaarverslagen als in andere publicaties.
Vooreen gedetailleerde duidingvan begrippen als extreem, extremisme, radicaal,
radicalisme, democratische rechtsorde, zie de AIVD-notities 'Van Dawa tot Jihad' (2004)
en 'Radicale dawa inverandering' (2007). Deze publicatieszijnviawww.aivd.nl in te zien
en te bestellen.
AIVD: Lonsdakjongeren nietrechts-extremistisch, 11 juli 2005, via www.aivd.ni/@54167/aivd
' Lonsdale- jongereri in Nederland. Feiten en fictie van een vermeende rechts-extremistische subcultuur,
nr 2381145/01, via www.aivd.nl
Bundesamt fur Verfassungsschutz, Argumentationsmusterim Rechts-extremistischen
Antisemitismus. Ahuelle Entwicklungen, november 2005, via www.verfassungsschutz.de/
download/de/publikationen/pb_rechtsextremismus/broschuere_2_05ii
15
ilitair-industrieel complex
Europa en de
markten
De financiele en economische crisis
en de rol van Europa / %
Hoe Europa te weinig doet
om een nieuwe crisis te voorkomen
SOMO, Ander Europa
Colofon
Deze brochure is een gezamenlijke
uitgave van de Stichting
Onderzoek Multinationals
Ondernemingen (SOMO) en het
Comite Ander Europa, uitgebracht
in het kader van het project
Europa in de Praktijk. Achterin
deze brochure vindt u meer
informatie over het project en de
beide organ isaties.
Europa in de Praktijk is een
serie van tien brochures met
verschillende thema's over Europa.
Dit project wordt financieel
gesteund door het Europafonds
van het Ministerie van
Buitenlandse Zaken. Hierover kunt
u meer lezen achterin de brochr
De eindverantwoordelijkheid vo
de teksten van de brochures lij
bij het Comite Ander Europa.
Ander Europa bedankt de mens<
van SOMO voor hun deskundige
medewerking.
Tekst: Myriam Vander Stichele,
Willem Bos en
Ewout van den Berg.
Eindredactie: Lieke Peeters.
Layout: Fleur Heinze.
Druk: Flyeralarm Maastricht.
Oplage 5.000.
Verschijningsdatum:
januari 2011.
Inleiding
Europa en de financiele markten
De financiele en economische crisis en de rol van Europa
Hoe Europa te weinig doet om een nieuwe crisis te voorkomen
De huidige economische problemen hebben alles te maken met net
functioneren van de financiele markten en de liberalisering van de markt
binnen en buiten Europa. De manier waarop die markten functioneren
wordt mede bepaald door de Europese politiek, dus door regels die Europa -
de instellingen van de Europese Unie - maakt of juist niet maakt.
Als er gesproken of geschreven wordt over zaken die te maken hebben
met de financiele markten of met 'de economie' in het algemeen, gebeurt
dit vaak op een manier die voor de meeste mensen volstrekt onbegrijpelijk
is. Er wordt jargon gebruikt die niet-economen niet kennen en niet
begrijpen. Bovendien wordt er geredeneerd alsof 'de economie' iets is dat
los staat van de rest van de maatschappij en functioneert via heel speciale
wetmatigheden.
De gebeurtenissen van de afgelopen twee jaar hebben laten zien hoe ver van
de werkelijkheid die voorstelling van zaken is en hoe pijnlijk de gevolgen
kunnen zijn. De gevestigde economen, aanhangers van het neoliberale
gedachtegoed, zagen de financiele en economische crisis die in 2007 begon
op geen enkele manier aankomen en ze hadden er geen antwoord op. Ook
toen de Amerikaanse hypotheekcrisis een feit was, bleven zij beweren dat
het slechts een Amerikaans probleem was dat de rest van de wereld niet
zou raken. Maar ook het Nederlands Centraal Planbureau - dat op basis van
haar modellen pretendeert de ontwikkeling van de economie tot achter de
komma te kunnen voorspellen - zat er volstrekt naast en moest keer op keer
haar voorspellingen bijstellen. Zeker nadat de financiele crisis die midden
2008 in Europa uitbarstte, zware economische gevolgen had.
Voor wetenschappers en activisten die niet verblind waren door het
geloof in de onfeilbaarheid van de markt, was het al heel lang duidelijk dat
het neoliberale model niet alleen leidde tot een steeds onrechtvaardiger
maatschappij, maar ook dat dit model zelf op catastrofale wijze zou
vastlopen. Over de hele wereld zijn honderden boeken geschreven en
duizenden artikelen en manifesten verspreid waarin gewaarschuwd werd
voor de gevolgen van de neoliberale politiek. Maar deze geluiden werden
door de gevestigde politieke en financiele orde niet gehoord of werden
simpelweg weggewuifd.
Het was op zich helemaal niet moeilijk om in te zien dat het neoliberale
model vast zou lopen. Ook zonder veel kennis van economische
theorieen kon iedereen die de feiten wilde zien, begrijpen dat het
mis moest gaan.We hadden - en hebben - immers te maken met een
economie waar de financiele sector steeds verder groeit. Een economie
waarin de financiele sector steeds meer winsten maakt, meer winsten
dan de 'echte economie'. En met die 'echte economie' bedoelen we
de economie van productie van goederen en diensten.We hebben te
maken met een financiele economie die drijft op een vloedgolf van
schulden en speculatie, waar geld met geld wordt gemaakt en waarbij
de 'echte economie' ten dienste staat van de financiele markten in plaats
van omgekeerd. Een economisch model dat nog het meest weg heeft
van een piramidespel, een spel dat op een gegeven moment wel uit de
hand moest lopen. De droom werd bewust in stand gehouden. Zolang
iedereen er in geloofde, ging het goed en werd er flink geld verdiend.
Ingrijpen in de financiele markten was taboe. Politici en ambtenaren
in de Europese Unie en de Europese landen voelden daar niets voor.
Integendeel, de financiele sector moest worden geholpen om nog meer
winst te maken. Iedere Europese regering, inclusief die van Nederland,
was meer ge'interesseerd in het steunen van de eigen financiele
industrie, dan in het beschermen van de bevolking tegen mogelijke
crises.
De crisis van 2008 was niet de eerste keer dat het mis ging. We hebben
de crisis in Mexico gehad in 1994-1995; de crisis in Azie in 1997-1998
met ernstige gevolgen voor Rusland en Brazilie; de Argentijnse crisis
in 1999-2002 en in de VS de zogenaamde Dot Corn-crisis in 2001.
We hebben gezien hoe die crises steeds dezelfde effecten hadden.
Het gevolg was een massale verarming van de armste delen van de
bevolking. Dit kwam doordat de banken en de rijken die te veel risico's
hadden genomen, niet voor de kosten op hoefden te draaien. Daarnaast
leidden de crises steeds tot nieuwe speculatieve zeepbellen. Er is dus
alle reden om bij het analyseren van de huidige economische crisis
vooral goed te kijken naar de financiele markten en de financiele sector
en naar de rol van de Europese politiek.
In deze brochure geven we een schets van de ontwikkeling van de
financiele markten, hun rol in het ontstaan van de crisis, de rol van
Europa daarin en de gevolgen voor de rest van de wereld en dan vooral
4 Europa en de financiele markten
de gevolgen voor de ontwikkelingslanden.
We beginnen met de financiele markten en de werking daarvan. Daarna
bekijken we de oorzaken van de groei van de financiele sector en met
name de rol van Europa hierin. Vervolgens komen de gevolgen van
de crisis binnen en buiten Europa kort aan de orde en daarna gaan
we in op de vraag wat Europa gedaan heeft om een nieuwe crisis te
voorkomen.Tot slot trekken we conclusies.
Deze brochure maakt onderdeel uit van een serie van tien brochures
over verschillende aspecten van de Europese politiek. Achterin deze
brochure vindt u een lijst van de andere onderwerpen die in deze serie
aan bod komen.
In deze brochures proberen we voor een niet-deskundig publiek, in
kort bestek en in begrijpelijke taal, overzicht te geven van de Europese
problematiek. Om het leesbaar te houden hebben we afgezien van
noten en literatuurverwijzingen.
De financiele markten
Een markt is een plaats waar producten tegen elkaar geruild of
verhandeld worden. In zijn eenvoudigste vorm is net een dorpsplein
waar mensen goederen kunnen kopen die ze nodig hebben of goederen
die ze over hebben kunnen verkopen. Een 'financiele markt' is een plaats
waar gehandeld wordt in financiele producten. Zo'n markt is niet meer
een fysieke plaats zoals een dorpsplein of een beursgebouw, maar een
netwerk van handelaren.
Net zoals particulieren niet meer met nun spullen naar net dorpsplein
gaan, maar deze via marktplaats.nl verkopen aan een koper die heel
ergens anders in het land zit, zitten handelaren en speculanten in
financiele producten achter een computer om hun zaken te doen.
Die handel in en speculatie met financiele producten is grotendeels
niet openbaar.Voor de crisis vonden de Europese beleidsmakers
openbaarheid van de markt niet nodig - behalve een minderheid van
Europese parlementsleden.
Valutahandel
Een van de financiele producten waarin op financiele markten wordt
gehandeld, zijn verschillende soorten geld: de euro; de dollar; het Britse
pond; de Japanse yen enzovoort. Die valuta vertegenwoordigen een
waarde die onderling steeds wisselt.
Het op langere termijn stijgen of dalen van een valuta ten opzichte van
de anderen wordt bepaald door de resultaten van de economie van
de thuismarkt van die muntsoort, en de internationale handel in die
muntsoort.
Als bijvoorbeeld Engelse bedrijven veel goederen exporteren, worden
deze in ponden of in een vreemde munt betaald. In het laatste geval zal
het Engelse bedrijf de vreemde munt willen ruilen tegen ponden. De
vraag naar het pond stijgt in beide gevallen. Dus als de financiele markt
van een land winstgevend is en daarmee investeerders aantrekt, stijgt de
waarde van de munt in dat land ten opzichte van andere munten.
Als de economie van een land het slecht doet, dan daalt de waarde van
de betreffende munt. Als het bijvoorbeeld slecht gaat met een land uit de
Eurozone - een land dat de euro als munt heeft - dan wordt de waarde
van de euro minder waard ten opzichte van de andere munten. Deze
6 Europa en de financiele markten
waardedaling is minder gunstig voor investeerders uit net buitenland.
Als investeerders zich terugtrekken uit Europa en euro's verkopen om in
andere landen te investeren, daalt de waarde van de euro nog meer.
Voor ontwikkelingslanden kunnen de veranderingen van de koersen
grote gevolgen hebben. Zij kunnen namelijk alleen met internationale
munten betalen, meestal met de dollar. Als de waarde van de dollar zakt,
krijgen ze minder voor nun exportproducten. Als de waarde van de
dollar stijgt, dan wordt nun import duurder.
In oktober en november 2010 was er veel gedoe over de
'valutaoorlogen'. De waarde van de euro en de dollar daalde en
investeerders en speculanten ontvluchtten massaal de EU en de VS. Ze
stuurden nun kapitaal naar rijkere ontwikkelingslanden, zoals Zuid-
Korea, Zuid-Afrika en Brazilie. Daardoor steeg de waarde van de munten
van die landen en nam de speculatie in die munten sterk toe. De EU en
de VS grepen in om de stijging van de waarde van nun munten tegen
te gaan, en hidden kapitaalstromen tegen. Tot ongenoegen van andere
landen en speculanten.
De verandering in de muntwaarde als gevolg van de resultaten van
de economie van de thuismarkt van de munt zijn veranderingen op
langere termijn. Maar toch wordt er letterlijk iedere minuut van de dag
in al die valuta gehandeld. Iedere minuut van de dag moeten kopers
en verkopers op de valutamarkt een prijs overeenkomen, moeten ze
bedenken hoeveel euro ze voor een dollar of hoeveel pond ze voor
een yen neer willen leggen. Of ze gaan speculeren op de waarde van
munten over een bepaalde tijd, via financiele contracten. Daarbij hebben
ze in hun achterhoofd misschien een idee over hoe de economie van
een land of een economische zone zich zal ontwikkelen, maar ze maken
vooral een inschatting van wat de markt op korte termijn zal gaan doen.
Ze proberen dus vooral te bedenken wat andere mensen zullen gaan
denken over de koers van de verschillende valuta.
Als een valutahandelaar bijvoorbeeld een miljoen euro in portefeuille
heeft en hij verwacht dat in de loop van de dag de koers van de dollar
een procent omhoog zal gaan, dan kan hij al zijn euro's verkopen en
dollars kopen. Als zijn verwachting uitkomt, heeft hij aan het eind van
de dag een bedrag in dollars dat, als hij ze verkoopt voor euro's, een
procent meer waard is dan waar hij 's ochtends mee begon. Hij heeft
dan 10.000 euro gewonnen. Hij kan natuurlijk ook meteen als de dollar
gestegen is zijn dollars weer verkopen voor een munt waarvan hij
verwacht dat de waarde het komende uur, of de komende minuten,
zal stijgen. Zo kan hij proberen een paar van die slagen op een dag te
maken.
Maar ook voor de valutahandelaar is het niet alle dagen feest. De
ene keer wint hij, de andere keer verliest hij. Grote spelers op
de valutamarkt hebben geavanceerde computers waarmee ze de
ontwikkelingen in de markt razendsnel kunnen analyseren en
'voorspellen', en daarop transacties uitvoeren. Op basis van complexe
modellen probeert men de werkelijkheid te benaderen zodat een
persoon heel veel transacties kan uitvoeren. De vele variabelen die bij
deze modellen gebruikt worden, zijn natuurlijk niet hetzelfde als de
werkelijkheid. De makers van de modellen wordt soms gevraagd ze te
versimpelen omdat de computers het anders niet aankunnen. Met deze
technologische 'rat race' hopen de handelaren de concurrentie net een
seconde, of een fractie van een seconde, te vlug af te zijn. Ze proberen
steeds iets te kopen wat in waarde gaat stijgen en iets te verkopen wat
in waarde gaat dalen.
Sommige banken bieden hun klanten aan om mee te doen aan dit
gokspel. In Japan kopen gewone Japanse huisvrouwen buitenlandse
munten omdat hen wordt verteld dat een bepaalde buitenlandse munt
zal gaan stijgen ten opzichte van de yen.
Beinvloeden van de markt
Tot zover blijft het een kwestie van gokken. Dat ligt natuurlijk anders als
je je niet meer hoeft te beperken tot het inschatten van de ontwikkeling
van de markt, maar je die ontwikkeling kan beinvloeden. Dat kan op
verschillende manieren. Je kan bijvoorbeeld geruchten verspreiden
waarop markthandelaren reageren en zo de koers beinvloeden.
Nog interessanter is het natuurlijk als je op de een of andere manier de
koers direct kan beinvloeden. Als je over heel veel geld beschikt, eigen
geld of geleend, dan kun je daarmee een aanval op een bepaalde munt
doen. Je kunt bijvoorbeeld met grote aankopen de koers van een munt
opdrijven.
Stel: een handelaar die over miljarden beschikt, koopt op grote schaal
Argentijnse peso's. Als gevolg daarvan gaat de prijs van de peso omhoog,
8 Europa en de financiele markten
want er is opeens veel vraag naar peso's. Overal in de wereld zien
handelaren de prijs van de peso iets stijgen. "Daar is wat aan de hand,
de peso gaat omhoog, daar moeten we ook van profiteren", denkt een
deel van de handelaren en de speculanten. Zij gaan ook peso's kopen
en dat drijft de prijs nog verder op. Dit gaat zo door totdat 'de markt' in
de gaten heeft dat er geen echte reden is voor een stijging van de peso
- namelijk dat de Argentijnse economie er niet beter voorstaat dan eerst
werd verwacht. Op zo'n moment kan de prijs van de peso opeens sterk
terugvallen. Maar wie op tijd de gekochte peso's weer verkocht heeft,
kan toch een flinke winst pakken.
De belegger George Soros zette met zijn Quantum Fund in de zomer
van 1992 een aanval in tegen het Britse pond. Daarmee boekte hij een
winst van een miljard dollar. In een boek dat hij daar later over schreef,
legde hij uit hoe hij dat op een volstrekt legale manier kon doen.
Van gerucht naar werkelijkheid
In het najaar van 2010 voorspelden analisten dat de federate centrale
bank van de Verenigde Staten (de Fed) de geldhoeveelheid zou
verhogen door staatsobligaties op te kopen. De aandelenmarkten
anticipeerden hierop en stegen.Toen de Fed de geldhoeveelheid
daadwerkelijk verruimde, reageerden de aandelenmarkten
nauwelijks meer. Zij hadden de maatregel al ingecalculeerd. Door de
massale anticipatie die leidde tot stijgende aandelenmarkten, kon
de Fed het bijna niet maken de geldhoeveelheid niet te verruimen.
Dat zou immers direct de aandelenmarkten naar beneden gehaald
hebben. Zo zien we dat het erg winstgevend kan zijn om een gerucht
te verspreiden. Door het gebrek aan transparantie van markten en
de angst van beleggers de boot te missen, kan een gerucht grote
koerswijzigingen tot gevolg hebben.
Door het grote aantal handelaren en speculanten en de grote
hoeveelheid financiele producten, is het speculatiegehalte op de
valutamarkten heel erg hoog. Daardoor zijn koersen veel beweeglijker
geworden en de risico's veel groter.
Bij speculeren denken we vaak aan het boeken van winst bij stijgende
koersen. Maar je kan ook speculeren op dalende koersen. Dat kan
omdat er op de financiele markten in allerlei, vaak heel ingewikkelde,
producten wordt gehandeld. Je kunt bijvoorbeeld met een andere partij
overeenkomen dat je op een bepaald moment een zekere hoeveelheid
Britse ponden levert tegen een van tevoren afgesproken prijs.Als net je
dan lukt om de prijs van net pond voor die tijd naar beneden te halen,
kun je goedkope ponden kopen en die tegen de vastgestelde hogere
prijs verkopen. Er bestaan veel producten op de financiele markten
die gokken op de waarde van een munt in de toekomst. Deze worden
'derivaten in valuta' genoemd.
Flitskapitaal
Behalve in valuta wordt er ook in allerlei andere producten
gespeculeerd, vaak via 'derivaten'. Eigenlijk kan er met alles wat
verhandelbaar is gespeculeerd worden. Op de wereldmarkt gebeurt
dat op enorme schaal. Daar wordt gespeculeerd met voedselgranen,
olie, delfstoffen, vervuilingsrechten, aandelen, maar ook hypotheken,
schuldbekentenissen en allerlei andere waardepapieren en financiele
producten. De omvang daarvan is enorm. Dagelijks gaat er in de
internationale financiele markten vierduizend miljard dollar om.
Bij slechts twee procent van dat geld gaat net om handel die te maken
heeft met de 'echte economie '.Wie op vakantie gaat naar een land
met een ander munt, goederen koopt of investeringen doet in net
buitenland, moet daarvoor de eigen valuta omwisselen voor een andere
geldsoort. Dat is valutahandel die gerelateerd is aan de 'echte economie'.
Bij de andere 98 procent is dat niet net geval. Dat is net zogenoemde
'flitskapitaal'. Kapitaal dat iedere dag over de aardbol flitst, op zoek naar
snelle winst. Hierbij gaat net puur om speculatie, een activiteit die los
staat van de 'echte' economie en van de 'echte' handel. Bij handel gaat
het om kopen en verkopen en transporteren van goederen zodat die bij
een producent of consument terecht komen. Of het gaat om beleggen
op lange termijn in bijvoorbeeld aandelen van bedrijven. Bij speculatie
gaat het om kopen en verkopen om op korte termijn geld te verdienen.
Zo veranderen ladingen van schepen tijdens hun reis soms vele malen
van eigenaar, zonder dat die eigenaren de producten ook maar gezien
hebben. Het zijn papieren, of eigenlijk elektronische handelingen, met
een puur speculatief karakter.
Dit flitskapitaal vormt een grote bedreiging voor de monetaire en
economische stabiliteit in de hele wereld.Vooral als het speculeren
gebeurt met veel geleend geld of met geld van spaarders. Landen of hele
10 Europa en de financiele markten
regio's kunnen door speculanten onderuit worden gehaald en miljoen
mensen kunnen er door in armoede raken. Dit gebeurde in Engeland na
de geslaagde muntaanval door Soros en tijdens de crisis inAzie in 1997-
1998.
Wereldwijd casino
Het hele circus van internationale financiele markten wordt vaak
omschreven als een wereldwijd casino waarin met enorme bedragen
wordt gegokt, vaak met geleend geld.Toch gaat deze vergelijking niet
helemaal op. Een casino is een gesloten systeem: de winst van de een
is het verlies van de ander en op de lange termijn wordt er altijd meer
verloren dan gewonnen, omdat het casino zelf ook zijn deel opstrijkt.
De wereldwijde financiele sector functioneert als een casino waarin
steeds meer geld gepompt wordt. En als het dan een keer mis gaat, zijn
het niet de andere spelers, maar de mensen buiten het casino die voor
de verliezen opdraaien. Zo ging het bij de Aziecrisis toen de Aziatische
bevolking de rekening gepresenteerd kreeg en zo ging het ook bij de
wereldwijde bankencrisis van 2008 toen bleek dat een aantal financiele
bedrijven te groot was om te vallen en met belastinggeld overeind
moest worden gehouden. En zo is het nu ook: overal is het de bevolking
die opdraait voor de tekorten op de rijksbegrotingen.
De spelers in het 'wereldcasino' zijn vooral financiele instellingen,
zoals banken en verzekeringsmaatschappijen. Ze gokken niet alleen
zelf, maar bieden ook speculatieve financiele producten aan met hoge
winstmarges. Uit die winsten kunnen dan hoge bonussen worden
betaald. Ook 'onze' pensioenfondsen doen er flink aan mee.
Ook zijn er speciale fondsen, de zogenoemde 'hefboomfondsen', die
uitsluitend voor hele vermogende investeerders beleggen, bijvoorbeeld
voor pensioenfondsen. Die hefboomfondsen speculeren behalve met
eigen geld, ook met geleend geld dat vaak meer bedraagt dan het eigen
vermogen. Het geleende geld waarmee gespeculeerd wordt kan tien,
twintig, maar ook vijftig maal meer zijn dan het eigen vermogen. Als die
fondsen het op grote schaal mis hebben, dan heeft dat grote gevolgen,
want het geleende geld wordt niet terugbetaald.Als ze goed gegokt
hebben en grote winsten maken, zijn het natuurlijk anderen die deze
winsten moeten opbrengen - want tegenover de winst van de ene partij
li
^
V
staat altijd een verlies van een andere partij.
Ook grote multinationale ondernemingen hebben zich steeds meer in
de financiele markten gestort. In eerste instantie om zich in te dekken
voor financiele risico's, daarna ook om grote winsten te maken. Zij
richtten financiele afdelingen op die zich met allerlei vormen van
financiele transacties bezig houden. De Amerikaanse autoproducent
General Motors verdiende in de jaren voor het in 2009 over de kop ging
meer met financiele transacties, dan met het maken en verkopen van
auto's. En zo gaat het bij veel multinationals.
Groei van de financiele sector
De financiele sector van de economie is de afgelopen decennia
enorm gegroeid. In 1982 vormden in de VS de winsten van financiele
bedrijven nog minder dan vijf procent van alle winsten. In 2007 was
dat aandeel gestegen tot 41 procent. Ook in Europa en in Nederland
werd de financiele sector gezien als een groeimotor voor de economie
en werkgelegenheid. Daarom wilden Nederlandse en Europese
beleidsmakers geen regelgeving die door de financiele sector als
barrieres voor de groei werden bestempeld.
De enorme groei van de financiele sector is het gevolg van drie factoren.
In de eerste plaats van technische ontwikkelingen (de ICT, het internet),
die zeer snelle financiele transacties over de hele wereld mogelijk
maken. In de tweede plaats van verandering in regelgeving en vooral
het vrijgeven van de financiele markten. En in de derde plaats van de
beschikbaarheid van grote hoeveelheden geld. Op dat laatste aspect
gaan we nu verder in. Het tweede aspect, het vrijmaken van de markten
door regelgeving en de rol van de Europese Unie daarin, komt daarna
aan de orde.
De groei van de financiele sector begon al in de jaren zeventig en was
het gevolg van de toenmalige economische problemen. Om die te
plaatsen moeten we nog verder terug in de tijd.
In 1929 maakte de wereld met het instorten van de beurs in New
York de eerste grote financiele crisis mee. Daarna volgde de diepe
economische crisis van de jaren dertig, die uiteindelijk uitmondde in de
Tweede Wereldoorlog. In die tijd ging men er nog vanuit dat de crisis
gewoon zijn reinigende werk moest doen, dat de slechte bedrijven om
13
zouden vallen en dus de beste en de sterkste over zouden blijven.
Na de Tweede Wereldoorlog kwam men tot een ander inzicht en
kwamen er een aantal zaken tot stand die een remmend effect op
de cyclische beweging van de economie hadden. Daarbij ging het
om een sterke overheidssector die in een periode van neergang een
stimulerende rol in de economie kon spelen; een sterke regulering van
het internationale kapitaalverkeer; een regulering van de internationale
valuta - het systeem van Bretton Woods waarbij de verschillende valuta
vaste wisselkoersen kenden en de dollar een centrale rol speelde;
het ontstaan van een stelsel van sociale zekerheid waardoor bij
werkloosheid de koopkracht niet helemaal wegviel en een stijging van
de levensstandaard in de westerse landen.
Hoewel er veel staatsinterventie was, wordt de periode van 1945 tot
halverwege de jaren zeventig van de vorige eeuw wel als 'de gouden
jaren van het kapitalisme' omschreven. Er was een voortdurende
economische vooruitgang, zonder noemenswaardige economische
crises. Behalve de bovengenoemde factoren was dat vooral het gevolg
van een inhaaleffect. Na de verwoestingen van de crisis van de jaren
dertig en de Tweede Wereldoorlog was de productie in de centra van
het kapitalisme zo ver teruggevallen, dat er een lange periode van
inhalen aanbrak.
Maar die inhaalperiode duurde niet eeuwig.Aan het eind van de jaren
zestig begonnen in de VS en in Europa de bedrijfswinsten terug te
lopen. In het begin van de jaren zeventig versterkte deze trend zich,
mede door het duurder worden van de olie. In 1974-1975 was er sprake
van de eerste naoorlogse algemene recessie.
Het neoliberalisme
In de jaren tachtig werd de basis gelegd voor wat we nu als het
neoliberalisme omschrijven. Door het liberaliseren en dereguleren van
de economie; het vrijgeven van het internationale kapitaalverkeer; het
loslaten van de vaste wisselkoersen en het afslanken van de overheid,
probeerde men de economie weer een impuls te geven. Dat wil zeggen:
men probeerde de teruggelopen winstgevendheid van de bedrijven te
herstellen.
"De bedrijfswinsten van vandaag zijn de investeringen van morgen en
de banen van overmorgen", werd toen gezegd.
Men streefde ernaar om alle uitgaven die ten koste gaan van de winst
14 Europa en de financiele markten
zoveel mogelijk terug te dringen. Daarbij ging het om de lonen, de
sociale uitkeringen en de kosten voor het overheidsapparaat (de
belastingen). Ook het uitvoeren van regelgeving werd als kosten gezien
zodat er een grote druk ontstond om minder regels te maken of regels af
te schaffen.
Ook ontwikkelingslanden werden gedwongen om die neoliberale
politiek aan te nemen. De voorwaarden die werden opgelegd voor
leningen of ontwikkelingshulp functioneerden hierbij als drukmiddel.
De neoliberale politiek leidde inderdaad tot een herstel van de
bedrijfswinsten, maar niet tot een groei van de investeringen, noch
van de lonen. In Europa is de afgelopen 25 jaar het aandeel van de
inkomsten uit kapitaal met zo'n tien procentpunten gestegen ten koste
van het inkomen uit arbeid.
Het neoliberalisme leidde tot een verdere groei van de omvang en
de macht van multinationale ondernemingen en met name van de
financiele sector. Behalve banken en andere financiele bedrijven gingen
ook andere bedrijven zich steeds meer met financiele transacties
bezighouden. Zelfs supermarkten boden betalings- en spaardiensten aan.
Het verschil tussen banken en andere financiele instellingen vervaagde.
De geweldige groei van de financiele sector was mogelijk doordat
de winsten groeiden, terwijl de investeringen in de echte economie
achterbleven. De ontvangers van de winsten vonden in de reele
economie onvoldoende mogelijkheden om met het door hen gewenste
rendement te investeren. Ze stopten hun geld daarom liever in allerlei
producten van de financiele sector, waarmee - zo lang als het duurde -
een hoger rendement gehaald kon worden.
Een belangrijk gevolg van de neoliberale omwenteling was dat zaken
die een remmende werking op het cyclisch verloop hadden, helemaal
of gedeeltelijk werden afgebouwd: de grote rol van de overheid in de
economie; het stelsel van sociale zekerheid en de beperking van het
internationale kapitaalverkeer. Dit gebeurde niet alleen op nationaal
niveau, het werd ook in de Europese wetgeving vastgelegd zodat in
alle landen van de Europese Unie dezelfde regels golden. Dit om te
voorkomen dat bedrijven en banken wegtrekken naar het land met de
voordeligste regelgeving.
15
De hypotheekcrisis
De Amerikaanse hypotheekcrisis - waar de huidige crisis mee begon
- is een illustratie voor het gevaar en de onhoudbaarheid van het
neoliberale model. In de VS zijn de afgelopen dertig jaar de lonen niet
gestegen en gecorrigeerd voor de inflatie, zelfs gedaald. De consumptie
is wel gestegen. Dat kan doordat op geweldige schaal schulden zijn
gemaakt, zowel door de Amerikaanse staat en de Amerikaanse bedrijven,
als door de huishoudens. De VS besteden iedere dag ongeveer twee
miljard dollar meer dan ze produceren. Het verschil wordt aangevuld
met leningen uit het buitenland. De Amerikaanse staatschulden worden
gennancierd door onder andere China.
De Amerikaanse hypotheekcrisis die in 2007 uitbarstte, is in vele
opzichten een voortzetting en verdieping van de zogeheten
internetcrisis van 2001, die vooral in de VS toesloeg.Toen knapte de
'internetzeepbel'. De prijs van aandelen van bedrijven in de 'nieuwe
economie' was in de voorafgaande periode tot ongekende hoogte
gestegen. Aan internetbedrijven, die tot op dat moment nog geen
cent winst hadden gemaakt, werd op de beurs een enorme waarde
toegekend.
Toen de fictieve rijkdom van de nieuwe economie uit elkaar klapte,
dreigde dat ook de 'echte economie' te raken. Om dit te voorkomen,
zetten de VS de kredietkraan nog verder open. De belangrijkste rente
werd in korte tijd verlaagd van zes procent naar een procent. Doordat
goedkoop kon worden geleend groeiden de schulden van Amerikaanse
huishoudens snel. Een gemiddeld Amerikaans gezin had in 2007
leningen uitstaan ter waarde van 1 20 procent van het gezinsinkomen.
Behalve leningen voor auto's, studies en creditcards ging het vooral om
hypotheken.
De verwachte waardestijging van de huizen vormde de basis voor een
veel te hoge hypotheek. Bovendien werden mensen met een laag of
geen inkomen gelokt met hypotheken met een lage instaprente die in
de loop van de tijd werd verhoogd. Kopers van die hypotheken werd
voorgehouden dat de stijging van de huizenprijzen ervoor zou zorgen
dat ze financieel het hoofd boven water zouden kunnen houden.
Zo werd de 'internetzeepbel' opgevolgd door de nog veel grotere
'hypotheekzeepbel'.Vanaf 2007 kwamen steeds meer Amerikanen met
16 Europa en de financiele markten
een dergelijke hypotheek in de problemen en stortte de Amerikaanse
hypotheekmarkt in. Dat bleek nog maar het begin te zijn.'Besmette'
hypotheken en daarvan afgeleidde producten waren op grote schaal
en op een misleidende manier doorverkocht aan banken en andere
financiele ondernemingen over de hele wereld en niet in het minst aan
Europese banken. De crisis in de financiele sector leidde vervolgens
weer tot een economische crisis, onder andere omdat de kredietkraan
voor bedrijven werd dichtgedraaid.
Europa en de financiele sector
Europa - in dit verband de Europese Unie (EU) en haar voorlopers - heeft
een cruciale rol gespeeld in het liberaliseren van de kapitaalmarkten
en de financiele sector, zowel binnen als buiten het eigen continent.
Al vanaf haar oprichting heeft de EU het vrije verkeer van kapitaal
beschouwd als de basis van de gemeenschappelijke markt.
In het verdrag van Rome van 1957, de oprichtingsverklaring van de
toenmalige Europese Economische Gemeenschap, werd vastgelegd dat
"alle beperkingen op het vrije verkeer van kapitaal tussen lidstaten en
tussen lidstaten en derde landen verboden zijn" (artikel 63.1).
Terwijl er snel vooruitgang werd geboekt op het gebied van de vrije
markt voor goederen, kwam de liberalisering van de kapitaalsmarkt pas
in de jaren tachtig op gang. Onder zware druk van het grote Europese
bedrijfsleven kwam de Europese Commissie in 1985 met concrete
voorstellen voor de liberalisering van de kapitaalmarkten. Nog voor dat
besloten werd om van de Europese gemeenschap een monetaire unie
te maken, verplichtte een richtlijn uit 1988 de nationale regeringen om
de beperkingen op kapitaalverkeer tussen de lidstaten op te heffen.
De concretisering daarvan viel echter niet mee. Nationale regeringen
waren wel bereid om allerlei regels af te schaffen om de belangen van
hun eigen nationale financiele sector te dienen, maar ze hadden er
problemen mee om dat op Europees niveau te doen, omdat dat ook
voordelig zou zijn voor de financiele sector van andere Europese landen.
In 1999 werd onder de naam 'actieplan voor de financiele
dienstverlening' een plan gelanceerd om de financiele markten in
Europa aan te passen aan het Angelsaksische model van de financiele
centra in de Verenigde Staten (Wall Street) en hetVerenigd Koninkrijk
(London City).
18 Europa en de financiele markten
Liberalisering en deregulering van de financiele markten was ook de
hoeksteen van de zogenoemde Lissabonstrategie, net actieprogramma
dat in 2000 werd aangenomen en dat van de EU binnen tien jaar de
meest concurrerende economie van de wereld moest maken. In de
door de referenda in Frankrijk en Nederland verworpen Europese
Grondwet van 2005 werd net vrije verkeer van kapitaal als een van de
fundamentele vrijheden genoemd. Ook in net verdrag van Lissabon
dat voor deze grondwet in de plaats kwam, komen we dat weer tegen.
Alleen bij grote uitzondering en met ingewikkelde procedures kunnen
kapitaalstromen met niet-EU- landen heel tijdelijk worden opgeschort.
Het vrijgeven van net kapitaalverkeer en de liberalisering van nnanciele
diensten leidde in de jaren negentig tot sterke internationalisering en
concentratie van de financiele sector. Terwijl de banken in Europa tot
dan toe vooral nationaal werkzaam waren, hadden ze nu heel Europa
als werkterrein. Dat leidde tot een golf van fusies en overnames. Er
ontstonden grote financiele conglomeraten zoals ING enABN-AMRO.Via
internationale verdragen kregen Europese banken en andere financiele
bedrijven toegang tot de markt in andere landen en richtten nlialen op
in ontwikkelingslanden. Zo konden Europese financiele conglomeraten
wereldwijd flinke winsten opstrijken.
Terwijl de banken en andere nnanciele bedrijven internationaal
gingen werken, bleef het toezicht nationaal. Er kwam geen Europees
toezicht op de Europese banken. Ook de hefboomfondsen die met
grote bedragen op allerlei nnanciele markten gokken, waren niet
onderhevig aan enig Europees toezicht of regelgeving. Ook toezicht
op derivatenhandel tussen handelaars onderling - waarbij het gaat
om duizenden miljarden euro's - werd als overbodig beschouwd.
Zelfs de bedrijven die nnanciele producten moesten waarderen,
waren niet gereguleerd en werden niet gecontroleerd. De verkeerde
inschatting van de risico's van de complexe financiele producten die de
bedrijven aanboden en die gebaseerd waren op hypotheken van arme
Amerikanen, leidde er toe dat de financiele crisis in 2008 oversloeg naar
de Europese banken die deze producten hadden gekocht.
Later werd bekend dat er wel discussie was onder centrale bankiers
over de gezondheid van financiele producten met huizen als onderpand.
Maar de bezwaren van Europese kant werden weggewimpeld door de
Amerikaanse toezichthouders.
19
■
... ■
1
1
1
De Europese Centrale Bank en de euro
De Europese Centrale Bank (ECB) is een bolwerk van neoliberaal beleid.
In vergelijking met haar Amerikaanse tegenvoeter is ze roomser dan de
paus. De ECB heeft statutair maar een doelstelling: net behoud van de
prijsstabiliteit, net bestrijden van de inflatie. De Amerikaanse Fed hanteert
een veel bredere doelstelling waarin ook de economische groei op
langere termijn en de werkgelegenheid een plaats heeft.
De Europese Verdragen verbieden de ECB om financiele steun te geven
aan een land dat lid is van de Eurozone. De Bank mag dus niet intekenen
op obligaties van een lidstaat van de Eurozone, of hem op een andere
manier geld lenen.
Bij het uitbreken van de Griekse crisis in 2010 heeft de ECB via een
omweg de strikte regels van de EU moeten doorbreken. Zo heeft Europa
ook moeten accepteren dat haar rigide en volstrekt willekeurige regels
in het stabiliteitspact van 1997 met voeten worden getreden.Volgens dat
pact zouden de lidstaten hun begrotingstekort onder de drie procent
van het bruto nationaal product (bnp) moeten houden en mag de
overheidsschuld niet meer dan 60 procent van het bnp bedragen.
De ECB beschikt niet over instrumenten om financiele zeepbellen of
de zeepbel van de huizenprijzen tegen te gaan voor ze de economie
als geheel schade berokkenen. De invoering van de euro beroofde de
afzonderlijke Europese landen van de mogelijkheid om een monetair
beleid te voeren waarmee ze de waarde van hun munt kunnen aanpassen
aan de economische situatie. De koers van de euro houdt altijd het
midden tussen de prestaties van de verschillende economieen. De
prestaties van grote landen wegen hierbij zwaarder dan die van kleine
landen.Wanneer in een lidstaat de economie verslechtert, zal de euro
misschien een beetje dalen, maar nooit evenredig met de verslechtering
van de economie van dat ene land. Als economisch sterke en economisch
zwakke landen een gemeenschappelijke munt hebben, maar geen
gemeenschappelijk sociaal-economisch en fiscaal beleid, dan heeft dit
steeds grote onderlinge spanningen tot gevolg. Doordat er in de Europese
Unie geen echt gezamenlijk economische beleid wordt gevoerd en de
economie van zwakke landen van de EU slechts gedeeltelijk gesteund
of gecontroleerd wordt, is de economische realiteit in verschillende
delen van Europa met het doorzetten van de crisis steeds meer uiteen
gaan lopen. En als nu een land of een aantal landen in de Eurozone
in economische problemen verkeert, dan wordt tegen de hele euro
gespeculeerd, zoals we gezien hebben met Griekenland en Ierland.
21
Een ondemocratisch Europa
Als we het hebben over "Europa doet dit" of "Europa doet dat", dan
bedoelen we niet een of ander sinister complot waarbij Europese
bureaucraten achter de rug van de betrokken landen hun wil
doorzetten. Integendeel: het zijn juist de regeringen en ministers van
de EU-lidstaten zelf die in de loop van de tijd in de Europese Unie
een uitstekend instrument hebben gevonden om de liberalisering
en privatisering door te voeren.Allerlei maatregelen die op nationaal
vlak op grote weerstand zouden zijn gestuit, werden door onze
regeringen in Europees verband geregeld - samen met het Europese
Parlement en de Commissie. De rol van de regeringsleiders daarbij is
cruciaal en dubbel.
Het mechanisme van besluitvorming werkt als volgt: regeringsleiders
komen op een Europese top bijeen en nemen achter gesloten
deuren besluiten. Na afloop legt iedere regeringsleider aan de eigen
nationale pers uit hoe goed hij of zij de nationale belangen van zijn
of haar land of van bepaalde sectoren heeft verdedigd.Als vervolgens
later bij de implementatie of de nadere concretisering van de
besluiten blijkt dat er allerlei negatieve aspecten aan de besluiten
zitten, zijn het niet de nationale regeringen die verantwoordelijk
worden gesteld: het is dan de Europese politiek waar wij helaas niet
onderuit kunnen. Dan wordt er gezegd: "Het moet nu eenmaal van
Brussel".
Om een besluit - bijvoorbeeld om nnanciele markten te liberaliseren -
te regelen, moet de Europese Commissie een voorstel doen. Niemand
anders kan het proces van Europese nnanciele regelgeving starten,
zelfs niet het Europese Parlement. Vervolgens moeten de ministers
van de lidstaten en het Europese Parlement wel akkoord gaan met
het voorstel van de Commissie, maar over deze hele besluitvorming
wordt in media nauwelijks bericht.
De lobbyisten van de nnanciele industrie hebben een grote invloed
op de besluitvorming. De Commissie heeft maar 150 ambtenaren die
zich bezighouden met nnanciele markten. Voor hun informatie en
kennis zijn ze sterk afhankelijk van input van buiten. Die input wordt
vooral geleverd door de vele lobbyisten van de nnanciele sector die
in Brussel werkzaam zijn.
22 Europa en de financiele markten
De onderhandelingen over internationale hervormingen
zijn een soort koehandel tussen diverse nationale belangen.
Elk land redeneert vanuit zijn eigen belangen. Bij Duitsland
speelt bijvoorbeeld de speciale structuur van de sector met
de Landesbanken een rol, terwijl voor het Verenigd Koninkrijk
simpelweg de omvang van de financiele sector en de angst om
werkgelegenheid te verliezen belangrijk is. Soms speelt het gevoel de
'nationale kampioenen' te moeten steunen een belangrijke rol en dan
steunt elk land zijn eigen banken. Door deze beperkte nationale blik
verwateren hervormingen tot een moeizaam compromis en blijven
de noodzakelijke hervormingen uit. De publieke verantwoording
over de besluitvorming is zeer beperkt. Leden van de nationale
parlementen kunnen voor en na de besluitvorming vragen stellen
aan nun ministers of aan de premier die aan de Europese Top of Raad
van Ministers deelneemt, maar ze doen dat weinig of krijgen geen
goede antwoorden.
Op die manier is men in staat geweest om privatisering en
liberalisering door te voeren zonder een duidelijke politieke
discussie in de nationale politiek. Zo zien we dat het neoliberale en
het ondemocratische karakter van de EU twee kanten van dezelfde
medaille zijn.Voor het neoliberale project was een ondemocratisch
Europa noodzakelijk, of in ieder geval heel nuttig, ook voor de
regeringen van de lidstaten zelf.
Ook buiten Europa
De inspanningen van de EU voor het liberaliseren van de
kapitaalmarkten en de financiele sector bleven niet beperkt tot
haar eigen grondgebied. Samen met de VS was zij de drijvende
kracht achter de liberalisering over de hele wereld. Dat gebeurde
via internationale organisaties zoals onder andere het Internationaal
Monetair Fonds (IMF), de Wereldbank en de Wereldhandelsorganisatie
(WTO). In handelsovereenkomsten die de EU met verschillende
ontwikkelingslanden afsloot, drongen de EU-onderhandelaars aan op
openstelling van de financiele markten in die landen. De Europese
financiele conglomeraten konden opereren in de ontwikkelingslanden
en de beperking van kapitaalstromen werd aan banden gelegd.
23
Ook na het uitbreken van de crisis, ging de EU door met net onder
druk zetten van ontwikkelingslanden om de kapitaalmarkten en de
financiele sector te liberaliseren. De EU sloot nieuwe handelsverdragen
met de Caribische eilanden en met Zuid-Korea. De nieuwe verdragen
bevatten regels waarbij ontwikkelingslanden de kapitaalstromen niet
aan banden mogen leggen, behalve als er al een zware financiele crisis
is uitgebroken. Ook in de WTO en in de huidige onderhandelingen over
nieuwe handels- en investeringsverdragen, bijvoorbeeld in een bilateraal
verdrag met India, dringt de EU aan op verdere liberalisering van de
financiele sector.
Terwijl de Europese en internationale hervormingen voor betere
regelgeving en toezicht op de financiele sector en op de financiele
markten nog helemaal niet klaar zijn, wil de EU dat de Europese banken
en de financiele sector nun werkgebied verder uitbreiden om zo meer
winst te maken.
Kritiek op de liberalisering
Behalve dat de liberalisering vanaf het midden van de jaren zeventig
in een steeds groter deel van de wereld in praktijk werd gebracht,
werd het neoliberalisme ook als economische leer dominant. Andere
economische opvattingen werden naar de achtergrond gedrongen. Voor
economen die niet uitgingen van de perfectie van de marktwerking
was steeds minder plaats op universiteiten, onderzoeksinstellingen en
beleidsfuncties.
Maar dat wil zeker niet zeggen dat er geen kritiek werd geformuleerd.
Ook van mensen die zelf midden in het systeem zaten, kwam af en toe
een kritisch geluid. Zo zei Roland Leuschel, de verantwoordelijke voor
de beleggingsstrategie van de Bank Brussel Lambert, in Le Monde van
5 april 1995:"Wij zijn een beetje als een piloot die weet dat hij gaat
neerstorten maar wiens computer hem de controle over de besturing
niet wil teruggeven. De computer volgt zijn eigen wetten, dat is de
markt."En de Financial Times schreef op 30 September 1994:"Omdat
zij dagelijks vele miljarden dollars van het ene naar het andere land
verplaatsen, zijn de financiele markten tegelijk bewaker, rechter en jury
van de wereldeconomie geworden. Een onrustwekkende gedachte, want
zij hebben de neiging om de gebeurtenissen en het beleid te bekijken
door een bril die vervormd is door angst en hebzucht."
24 Europa en de financiele markten
Dergelijke incidentele kritische geluiden vanuit het systeem leidden
echter niet tot een systematische kritiek of het uitwerken van
alternatieven. Daarvoor stonden - en staan - er te grote belangen op het
spel.
Systematische kritiek en concrete voorstellen voor alternatieven
kwamen wel uit een andere hoek, namelijk vanuit de beweging
voor een andere globalisering. Deze wereldwijde 'anders-
globaliseringsbeweging' werd gevormd door een mozaiek van
organisaties en netwerken.Verschillende organisaties kwamen samen op
sociale fora en bijeenkomsten, die op mondiaal, nationaal en plaatselijk
niveau werden georganiseerd. Vanuit deze beweging werd een groot
aantal voorstellen gelanceerd. Er ontstonden ideeen voor het aanpakken
van de belastingparadijzen waar rijken, speculanten en banken zich
konden onttrekken aan regelgeving en voor toezicht en het instellen van
een belasting op de enorme kapitaaltransacties (deTobin-tax). Er werd
nagedacht over meer democratische zeggenschap over het nationale
kapitaalverkeer en meer strikte regelgeving voor banken; het drastisch
inperken en reguleren of zelfs afschaffen van speculatieve producten
en fondsen; het afschaffen van belastingprivileges voor bedrijven, het
opleggen van een hogere belasting op kapitaalwinsten en hoofdelijke
aansprakelijkheid van financiers, bestuur en aandeelhouders. Ook
werden er voorstellen geformuleerd voor het drastisch hervormen of
wellicht afschaffen van het IMF en de Wereldbank, het democratiseren
van de VN, het structured hervormen van de EU en het kwijtschelden
van schulden van ontwikkelingslanden.
Door de bestuurlijke en financiele elite werden deze voorstellen
genegeerd. Zij bleven geloven in de zegeningen van de vrije markt,
bleven volhouden dat de financiele markt zichzelf kon regelen en waren
blind voor de grote gevaren die ons boven het hoofd hangen.
Tobin-tax en belasting op financiele transacties
DeTobin-tax is een belasting op internationale wisseltransacties.
Bij elke omwisseling van de ene valuta in de andere zou een kleine
belasting geheven worden van bijvoorbeeld 0,1 of zelfs 0,01 procent.
Het idee van zo'n belasting is afkomstig van de Noord-Amerikaanse
econoom en Nobelprijswinnaar James Tobin die dit voorstel in 1972
lanceerde. Sindsdien zijn er varianten op dit idee ontwikkeld. Zo
25
zou bij duidelijke speculatieve golven de belasting kunnen worden
verhoogd.
EenTobin-tax, of een variant daarop, heeft een aantal voordelen:
Het zal de speculatie op de wisselmarkten remmen. Het overgrote
deel van de valutatransacties is speculatief en is slechts bedoeld
om winst te maken bij zelfs de geringste wisselingen in de koersen.
Door bij elke omwisseling een kleine belasting te heffen wordt
deze vorm van handel minder aantrekkelijk, terwijl het effect ervan
op de valutatransacties die wel een relatie hebben met de 'echte'
economie zeer gering zal zijn.Wie geld wisselt om elders een bedrijf
te beginnen of goederen te kopen laat zich niet gauw afschrikken
door een belasting van 0, 1 procent. Voor wie geld wisselt om snel
een koerswinst op te strijken is dat met een dergelijke belasting al
gauw niet aantrekkelijk meer.Als het systeem dan ook nog zo in elkaar
zit dat bij een toename van de speculatie de belasting hoger wordt,
dan kan daarmee speculatie op de wisselmarkten effectief bestreden
worden.
Ook kan een dergelijke belasting veel geld opleveren dat gebruikt kan
worden voor sociale doelen zoals armoedebestrijding. Op zijn minst
kan zo'n belasting een vergoeding zijn voor de economische schade,
die door de speculanten en banken zelf veroorzaakt is.
Een belasting als deTobin-tax is moreel en politiek te rechtvaardigen
met het argument dat bij handel in goederen forse belastingen worden
geheven zoals btw en overdrachtsbelasting, terwijl met de handel in
geld en waardepapieren onbelast enorme winsten kunnen worden
gemaakt en tegelijkertijd enorme schade kan worden aangericht. Een
dergelijke belasting is zeker niet de oplossing van alle problemen die
door de financiele markten worden veroorzaakt, maar naast allerlei
andere maatregelen kan het wel een bijdrage leveren.
r
De gevolgen van de crisis
De crisis die in de Verenigde Staten begon als kredietcrisis, verspreidde
zich via de internationale financiele sector snel over de hele wereld.
Ook in Europa hadden veel banken en andere financiele bedrijven
op grote schaal van die riskante financiele producten gekocht. Na het
26 Europa en de financiele markten
faillissement van de Lehman Brothers in 2008 dreigden ook elders
banken en andere financiele bedrijven failliet te gaan. Speculanten
begonnen te gokken op de ondergang van bepaalde banken waardoor
de waarde van de aandelen in die banken kelderde. Nationale overheden
sprongen met tientallen miljarden bij omdat het ging om banken die te
groot waren om te vallen. Met hun ondergang zou het hele financiele
systeem kunnen instorten.
De crisis in de financiele sector breidde zich al snel uit naar de 'echte
economie'. De banken waren huiverig om klanten, bedrijven en elkaar
nog geld te lenen. De aandelenbeurzen daalden, het vertrouwen in
de huizenmarkt liep terug. Consumenten verloren het vertrouwen
in de economie en stelden aankopen uit, bedrijven bleven met
onverkoopbare voorraden zitten en gingen failliet en de wereldhandel
liep terug. De wereldeconomie raakte in een ernstige recessie. In het
algemeen werden de landen die hun economie het meest geliberaliseerd
hadden, het sterkst getroffen.
Na de financiele en de economische crisis volgde de budgettaire
crisis. Door het redden van de banken, het teruglopen van
de belastinginkomsten en de groei van de uitgaven voor
sociale voorzieningen ontstonden er grote tekorten op de
overheidsbegrotingen. Omdat men niet wilde overgaan tot het
aanpakken van de vermogens en de winsten van de bedrijven, zocht
men de oplossing van deze tekorten in sterke bezuinigingen op de
uitgaven van de overheid. Door die bezuinigingen - het verminderen
van het aantal ambtenaren, het verlagen van de lonen en vooral
van de uitkeringen, het verhogen van kosten voor de burgers - nam
de koopkrachtige vraag van de bevolking verder af waardoor de
economische recessie werd verscherpt.
De kosten van de crisis
Het IMF schatte de verliezen als gevolg van de crisis voor 2008 al op
3,4 biljoen dollar, meer dan het bruto nationaal product van Frankrijk
en het dubbele van een land als Brazilie. Halverwege 2009 kwam het
IMF op een wereldwijde schade van bijna 12 biljoen dollar, meer dan
20 procent van de totale jaarlijkse productie van de wereldeconomie.
Sommige onderzoekers komen zelfs tot een totale schade van 70
27
I*~ 13
biljoen dollar (70.000.000.000.000).
Volgens de Internationale Arbeidsorganisatie hebben alleen al in
2009 27 miljoen mensen als gevolg van de crisis nun baan verloren.
Volgens Amerikaanse overheidsgegevens is het aantal Amerikanen dat
in armoede leeft van 39,8 miljoen in 2008 gestegen naar 43,6 miljoen
in 2009- Dat is een op de zeven Amerikanen. Het aantal Amerikaanse
burgers zonder ziektekostenverzekering is in 2009 gestegen naar
50,7 miljoen. De werkloosheid in de VS is gestegen naar tien procent,
een percentage dat ook in verschillende Europese landen als Spanje,
Ierland en verschillende Oost-Europese landen is bereikt. In Spanje is
de jeugdwerkloosheid gestegen tot 40 procent.
InAfrika, ten zuiden van de Sahara, zijn volgens de Wereldbank
in 2009 tussen 30.000 en 50.000 meer kinderen van de honger
gestorven als gevolg van de crisis. Meer dan 100 miljoen mensen zijn
door de crisis in 2008 en 2009 in armoede vervallen en ongeveer
een even groot aantal in wat de Wereldbank dennieert als extreme
armoede (minder dan 1,25 dollar per dag om van te leven).Vrouwen
en jongeren worden het hardst getroffen.Voor 2010 zijn nog geen
cijfers bekend, maar het is duidelijk dat in dat jaar en de jaren daarop
de sociale gevolgen nog dramatischer zullen zijn, onder andere door
de drastische bezuinigingen op de overheidsuitgaven.
De mate waarin en de manier waarop verschillende Europese landen
getroffen werden door de crisis was heel verschillend. Hoe meer hun
banken en financiele bedrijven verbonden waren met het internationale
financiele stelsel, hoe harder de klap aankwam. Daarnaast waren er een
aantal landen, zoals Spanje en Ierland, waar de liberalisering leidde tot
een enorme zeepbel in de vastgoedmarkt.
De reeds bestaande grote onderlinge verschillen tussen de economieen
van de verschillende Europese landen, zowel binnen als buiten de
Eurozone, werden versterkt door de crisis en door speculaties tegen de
euro en de overheidsobligaties. Door de gebrekkige beheerstructuren
van de euro, leidde dat tot grote onderlinge spanningen tussen Europese
landen.
28 Europa en de financiele markten
De ontwikkelingslanden
In tegenstelling tot Europa werden de meeste ontwikkelingslanden niet
direct getroffen door de financiele crisis. Hun banken hadden over net
algemeen geen 'giftige' financiele producten in huis en verschillende
landen, zoals China en India, hadden hun financiele markten niet of
maar in hele beperkte mate geliberaliseerd.
De aanwezigheid van filialen van westerse banken in ontwikkelingslan-
den had echter wel verstrekkende gevolgen.Toen de moederbanken in
de problemen kwamen, gingen ze ernstig korten op de kredietverlening
in het gastland. Ook hevelden deze banken kapitaal over van de ontwik-
kelingslanden naar het moederland.Terwijl in Europa en de VS banken
met tientallen miljarden overeind werden gehouden, ontbrak het ont-
wikkelingslanden aan geld om hun eigen banken te steunen. Daardoor
kregen de banken uit de ontwikkelingslanden te maken met oneerlijke
concurrentie van de banken uit de westerse landen.
De toezichthouders van de ontwikkelingslanden hadden weinig
mogelijkheden om in te grijpen.Vaak kregen ze niet alle gegevens of
was het moeilijk overleggen met hun collega's uit het moederland van
de buitenlandse banken. Als maatregelen om banken te redden in het
moederland negatieve gevolgen hadden voor een ontwikkelingsland,
kon een toezichthouder van zo'n ontwikkelingsland daar maar weinig
aan doen. Toezichthouders hadden geen stem in die beslissingen die
voor hun land grote gevolgen hadden.
Daarnaast werden de ontwikkelingslanden hard getroffen door de
toegenomen speculatie in grondstoffen en voedsel, onder andere
door hefboomfondsen. Stijgende voedselprijzen leidden in 2008 tot
een toename van de honger. Dit zorgde voor ernstige voedselrellen in
Egypte en Mexico, landen die grotendeels afhankelijk zijn van de import
van graan en mais.Toen na de crisis in September 2008 de speculatieve
golf tegen alle grondstoffen ineenzakte, daalden ook de prijzen voor
grondstoffen die ontwikkelingslanden exporteerden dramatisch, terwijl
zij in de tijd daarvoor niet geprofiteerd hadden van de stijging van de
prijzen.
Ontwikkelingslanden werden echter het sterkst getroffen door de
economische crisis die volgde op de financiele crisis - door het
instorten van de markten in de VS en Europa, en in het algemeen door
het inzakken van de wereldhandel. Dit alles raakte hen op verschillende
30 Europa en de financiele markten
manieren. Met name de Aziatische landen die veel consumptiegoederen
produceren - landen zoals China, Vietnam, Zuid-Korea en India - zagen
nun export naar de VS en Europa dalen. Ook de directe buitenlandse
investeringen van veel ontwikkelingslanden vielen terug, doordat nun
arbeidsmigranten minder geld overmaakten naar de familie in net
thuisland, en net internationale toerisme terugliep.Tegelijkertijd nam de
ontwikkelingshulp af.
Afhankelijk van de structuur van nun economie, waren de gevolgen
in de verschillende ontwikkelingslanden anders. Ook hier geldt in
zijn algemeenheid dat hoe minder de economie geliberaliseerd was
- en overheden nog steeds beperkingen konden opleggen aan het
vrije verkeer van goederen, diensten en kapitaal - hoe beperkter de
schade. Geen enkel ontwikkelingsland werd echter helemaal niet
geraakt. Daarbij moeten we natuurlijk bedenken dat economieen van
ontwikkelingslanden, met name van de armste ontwikkelingslanden, al
heel zwak zijn waardoor een relatief kleine terugval veel grotere sociale
gevolgen heeft dan voor een land met een sterkere economie en een
bepaalde vorm van verzorgingsstaat.
De reactie van Europa op de crisis
De Europese regeringen en de organen van de EU waren volstrekt niet
voorbereid op het uitbreken van een dergelijke crisis. In hun readies
erop kunnen we drie fasen onderscheiden. In eerste instantie werd de
financiele crisis als een puur Amerikaans probleem afgedaan.Toen het
overduidelijk was dat de crisis oversloeg naar Europa, volgde een fase
van paniek. Nationale regeringen namen onafhankelijk van elkaar en
los van de instellingen van EU noodmaatregelen waarbij ze elkaar vaak
voor de voeten liepen. In de derde fase werd er geprobeerd om tot een
Europese afstemming van beleid te komen.
De Europese Commissie nam na het uitbreken van de crisis geen
initiatieven om tot een gezamenlijke Europese aanpak te komen. Het
was de franse president Sarkozy - op dat moment de voorzitter van de
EU - die in oktober 2008 in Parijs een extra vergadering van de vijftien
eurolanden en Groot-Brittannie bijeenriep. Op die top werd tot een
min of meer gezamenlijke aanpak van de crisis in de financiele sector
besloten. Banken en verzekeringsmaatschappijen werden overeind
gehouden door een miljardensteun van de nationale overheden die
zich ook garant stelden voor de leningen die banken elkaar onderling
3i
verstrekten.Tevens werd er toen besloten om in alle EU-landen het
spaargeld van spaarders voor een bepaald bedrag te garanderen om te
voorkomen dat ze bij het faillissement van een bank al nun spaargeld
zouden verliezen en om te voorkomen dat spaarders nun geld massaal
weg zouden halen bij de banken. De kapitaalsteun en garanties voor de
Europese banksector liep tot halverwege 2009 op tot bijna een derde
van het bruto binnenlands product van de EU.
Dit waren allemaal alleen nog maar noodmaatregelen om te voorkomen
dat de financiele sector in elkaar zou storten. Pas daarna werd er
nagedacht over meer structurele maatregelen die een herhaling of een
verdere uitbreiding van een dergelijke crisis zouden moeten voorkomen.
Langzaam kwam de Europese Commissie met voorstellen voor nieuwe
wetgeving. Zij stelde voor om de agentschappen die de giftige financiele
producten verkeerd hadden gewaardeerd te reguleren en nieuwe
toezichtorganen te creeren op Europees niveau. Er werden nieuwe
wetten gemaakt zodat de banken minder van die giftige financiele
producten zouden maken en verkopen. Zelfs de bonussen werden
aan regelgeving gebonden. Uiteindelijk werd ook regelgeving voor
speculatieve fondsen en hefboomfondsen voorgesteld. Maar tot midden
2010 had de Commissie nog geen voorstellen gedaan voor inperking
van de speculatie op de financiele markten en controle op met name de
derivatenhandel .
De hervorming van de financiele sector en de financiele markten in
Europa gaat heel erg traag. Met alleen zijn de voorstellen zeer beperkt,
ook duurt het binnen de huidige Europese structuur heel lang voor
ze aangenomen worden. Daarbij moeten er een heleboel stappen
doorlopen worden. De adviesraden en consultatieronden die voorafgaan
aan een voorstel van de Europese Commissie worden gedomineerd door
financiele ondernemingen.Als de Europese Commissie dan eindelijk een
voorstel heeft gedaan, dan is het wachten tot de Raad van Ministers van
Financien en het Europese Parlement, eerst elk apart en daarna samen,
de uiteindelijke tekst van de nieuwe wet hebben geformuleerd.
De Europese lidstaten zijn heel terughoudend ten aanzien van nieuwe
Europese regelgeving omdat ze hun nationale financiele sector willen
beschermen, ook al opereert die in vele andere landen van de Europese
Unie. Landen met een grote financiele sector, zoals Groot-Brittannie, zijn
sterk gekant tegen strakke wetgeving.
Als er al Europese wetgeving komt, moet die vervolgens nog omgezet
33
worden in nationale wetgeving in de lidstaten en dat neemt vaak
ook meer dan een jaar in beslag. Het gevolg is dat er twee jaar na de
financiele crisis nog maar enkele financiele hervormingen in uitvoering
zijn. Dit betekent dat er nog altijd grote speculatieve aanvallen gedaan
kunnen worden, zoals we in 2010 gezien hebben met de speculates
tegen de euro en tegen obligaties van Europese landen met budgettaire
problemen. Ook in bepaalde ontwikkelingslanden is de economie nog
steeds onderhevig aan heftige speculatie tegen nun valuta en grondstof-
en voedselprijzen.
Soms wacht de EU tot er besluiten worden genomen op internationaal
niveau, bijvoorbeeld over de vraag hoeveel geldbuffers banken moeten
aanhouden in verband met slechte leningen of slechte eigen beleggingen.
Die wetgeving daarover komt pas in 201 1 op Europees niveau aan de
orde terwijl de gefaseerde implementatie tot 2019 zal duren.
De Europese en nationale beleidsmakers hebben geen maatregelen
genomen om te voorkomen dat sommige banken of financiele
conglomeraten te groot zijn om te vallen, waardoor belastingsgeld
nodig blijft om ze te redden wanneer het fout gaat. Doordat Europese
beleidsmakers en nationale ministers van financien geen concrete
voorstellen hebben gedaan om banken op te splitsen, blijven financiele
basisdiensten als sparen en lenen ondergebracht bij dezelfde banken
die ook geweldige risico's nemen op de internationale geldmarkten.
Eenvoudige particuliere spaarders vormen dan als het ware een door
de overheid gegarandeerde buffer voor de risico's van de speculatieve
activiteiten. Wanneer een bank door haar speculatieve activiteiten
failliet dreigt te gaan, moet de overheid bijspringen om de gewone
spaarders en leners te beschermen. Er worden geen maatregelen op dit
vlak genomen, omdat men vreest dat dit de concurrentiekracht van de
Europese financiele sector op de wereldmarkt zal ondermijnen. Zo blijft
men gevangen in de neoliberale logica van toenemende concurrentie en
deregulatie en blijft de markt de bepalende factor.
De Europese Unie heeft geen fundamentele hervormingen van de
financiele sector doorgevoerd en er is geen nieuwe visie ontwikkeld die
het neoliberale denken vervangt en nieuwe crises voorkomt. De lobby
van de financiele industrie is nog altijd heel sterk en slaagt erin zich als
een 'gewone' sector te presenteren. Hiermee verliezen beleidsmakers uit
het oog dat minder grote winsten in deze sector juist zouden leiden tot
een meer stabiele economie en grotere groei van de 'echte economie'.
34 Europa en de financiele markten
De financiele sector is in staat om haar standpunt over vaak complexe
onderwerpen door te drukken. Doordat het debat uitsluitend op een
technische manier gevoerd wordt, vergeten politici dat zij de grenzen
moeten stellen waarbinnen de experts de details kunnen bediscussieren.
Nu zijn de discussies over hervormingen ontoegankelijk voor het publiek
en is het onderwerp weinig aantrekkelijk voor de media. Hierdoor
onttrekken de hervormingen zich aan democratische controle.
Landencrisis
Inmiddels lijken we in een nieuwe fase van de crisis te zijn beland. Een
fase waarin het niet meer de banken zijn die dreigen om te vallen en
met miljarden moeten worden gered, maar een fase waarin landen van
faillissement moeten worden gered.
De spelers op de financiele markten maken meedogenloos gebruik van
de groeiende economische tegenstellingen binnen Europa om hun slag
te slaan. Er wordt op enorme schaal gespeculeerd met obligaties van
die Europese landen die er economisch het slechtst voorstaan - landen
als Griekenland, Ierland, Spanje, Portugal en binnenkort misschien
Italie en Frankrijk. De Europese en nationale autoriteiten weten
niets anders te doen dan het ene gat na het andere te stoppen. De
Europese reddingsoperaties van bijvoorbeeld Griekenland en Ierland,
worden verkocht als een redding van de landen en hun bevolking. In
werkelijkheid gaat het echter om het redden van de overwegend West-
Europese banken en andere financiele bedrijven die de gok hebben
genomen om deze landen op grote schaal geld te lenen door het
aankopen van obligaties.
Normaal gesproken zouden banken en financiele bedrijven op een
vrije markt hun verlies moeten nemen als blijkt dat ze geld hebben
geleend aan partijen die het niet meer kunnen terugbetalen.Als het om
bedrijven of individuen zou gaan, zouden die failliet worden verklaard
waarna er voor de schuldeisers niets of niet meer dan een deel van de
failliete boedel over blijft. Ondernemingsrisico wordt dat dan genoemd.
Als je geld uitleent aan iemand waarvan je niet zo zeker bent dat hij het
terug kan betalen, dan reken je een hoge rente omdat je het risico loopt
dat je je geld niet terugkrijgt. Maar in het geval van leningen aan zwakke
Europese landen gaat het anders. Daar worden hoge rentepercentages
gevraagd, omdat er immers van een groot risico sprake is, en worden
35
investeerders tegelijkertijd beschermd met een garantie voor als het
misloopt. Op die manier worden er enorme winsten gemaakt door de
banken en draait de bevolking op voor de crisis. De bevolking krijgt
uiteindelijk draconische bezuinigingen op haar bordje.
De Europese en nationale overheden staan hier met nun huidige
instrumentarium vrijwel machteloos tegenover. Zij kunnen niet veel
meer doen dan de schade beperken door steeds meer belastinggeld
als steun en garantie in te zetten.Terwijl spelers op de financiele
markten letterlijk in een fractie van een seconde kunnen reageren op
ontwikkelingen in de markt, is de politieke besluitvorming die daar
op moet reageren een zaak van dagen of weken. Het is dan ook niet
verwonderlijk dat de Europese economie als het ware gegijzeld wordt
door de financiele markten.
De enige manier om hier een eind aan te maken is het werkelijk
aanpakken van de financiele markten door maatregelen als: het instellen
van een belasting op kapitaaltransacties; een strikte regelgeving
voor banken en andere financiele bedrijven; sterke toezichthouders
die de dagelijkse gang van zaken beoordelen; een verbod op alle
schadelijke speculatieve producten en fondsen; het afschaffen
van belastingprivileges voor bedrijven; een hogere belasting op
kapitaalwinsten; het aanpakken van belastingparadijzen en hoofdelijke
aansprakelijkheid van financiers, bestuur en aandeelhouders.
Kortom: een drastische breuk met de neoliberale aanpak is nodig zodat
er een financiele sector ontstaat die dienstbaar is aan maatschappelijke
behoeften. De financiele sector zou in dienst moeten staan van de
basisbehoeften van de bevolking - en van de ontwikkeling van een
duurzame en klimaatvriendelijke productie en consumptie.
Een ander Europa
Het is duidelijk dat de huidige Europese Unie zich niet zal inzetten
voor een breuk met de huidige liberale markteconomie. Daarvoor zit
men nog veel te veel gevangen in de ideologic van het neoliberalisme
en is de invloed van de financiele sector te groot. Sinds het uitbreken
van de crisis heeft de EU steeds de belangen van de financiele sector
laten prevaleren boven die van de bevolking. Hierdoor is de greep van
de financiele sector op de economie en het beleid de afgelopen jaren
alleen maar sterker geworden.
36 Europa en de financiele markten
Een breuk met het huidige beleid zal noodzakelijkerwijs ook een breuk
zijn met het functioneren van de huidige Europese Unie en met haar
uitgangspunt van het vrije verkeer van kapitaal.
De structuur van de EU is niet democratisch en niet transparant.
Lobbyisten van het grote bedrijfsleven en de financiele sector hebben
een grote invloed op de besluitvorming. Discussies over financiele
hervormingen vinden te vaak plaats achter gesloten deuren en zijn zo
technisch dat buitenstaanders ze niet kunnen volgen. Daardoor is er ook
weinig media-aandacht voor dit onderwerp en geen publiek debat.
De invloed van de bevolking op het beleid van de Unie is minimaal,
zeker als het gaat om de financiele markten. Zonder een drastische
verandering, een grondige democratisering van de EU, kunnen de
financiele markten niet aangepakt worden. En zonder een aanpak van de
financiele markten moeten we vrezen voor een verdere verdieping van
de crisis of het ontstaan van nieuwe crises.
37
SOMO
Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) is een
onafhankelijke non-profitorganisatie. SOMO richt zich op duurzame
ontwikkeling - op sociaal, ecologisch en economisch gebied. Sinds 1973
onderzoekt SOMO wereldwijd multinationale ondernemingen en de
gevolgen van nun activiteiten voor mens en milieu. Daarnaast ondersteunt
SOMO verschillende maatschappelijke organisaties door het geven van
trainingen en het coordineren van netwerken. Ook helpt SOMO met
kennisopbouw over multinationale ondernemingen in nun internationale
context van productie,handel, financiering en regelgeving.
MlSSIE
SOMO streeft naar wereldwijde duurzame en rechtvaardige
economische ontwikkeling en draagt bij aan de structurele bestrijding
van armoede, milieuproblemen, uitbuiting en ongelijkheid. Door
het doen van veranderingsgericht onderzoek en het versterken van
samenwerkingsverbanden wil SOMO maatschappelijke organisaties - in
met name ontwikkelingslanden - in staat stellen duurzame alternatieven
te bevorderen en een tegenwicht te bieden aan schadelijke strategieen en
praktijken van multinationale ondernemingen.
Visie
Volgens SOMO zijn sterke maatschappelijke organisaties nodig om op basis
van betrouwbare informatie en goede samenwerking positieve veranderingen
te bewerkstelligen. De basis hiervoor is sociale rechtvaardigheid, duurzame
ontwikkeling, transparantie en eerlijke verdeling van macht.
Strategie
Om de missie te verwezenlijken wil SOMO de positie van maatschappelijke
organisaties, arbeiders en lokale gemeenschappen versterken. Dit doet SOMO
door een strategie van integratie van kennis en actie rond multinationale
ondernemingen.
Om bij te kunnen dragen aan sociale verandering, moet er volgens SOMO
invulling gegeven worden aan vier randvoorwaarden: 1. beschikking over
alternatieve informatie; 2. verbindingen tussen (deels) gelijkgestemde
organisaties om massa te maken; 3- het vermogen om kennis te ontwikkelen
en dit te verbinden met actie en 4. het bereiken van relevante doelgroepen
met handelingsperspectief.
Meer informatie: www.somo.nl.
38 Europa en de financiele markten
Comite Ander Europa
Het Comite Ander Europa is ontstaan uit de campagne tegen de Europese
grondwet bij het referendum in 2005.
In deze campagne bleek dat de Nederlandse bevolking - in tegenstelling
tot waar vaak vanuit wordt gegaan - wel degelijk geinteresseerd is in de
Europese politiek en daar een kritische mening over heeft. De uitslag van
het referendum was voor verschillende organisaties de reden om het Comite
Ander Europa op te richten. Het Comite wilde gezamenlijk een visie op een
ander Europa ontwikkelen en werken aan het tot stand komen daarvan.
De afgelopen jaren organiseerde het Comite Ander Europa verschillende
activiteiten. Er werden publicaties uitgebracht, discussiebijeenkomsten
georganiseerd en er werd actie gevoerd. Ook levert Ander Europa regelmatig
een bijdrage aan discussies in diverse media over de toekomst van Europa.
Internationaal werkt Ander Europa samen met gelijkgezinde organisaties
elders in Europa, onder andere via de netwerken van Attac Europa en de
Euromarsen
Meer informatie: www.andereuropa.nl
Europa in de praktijk
Met het project Europa in de Praktijk wil het Comite Ander Europa
het belang van de Europese politiek op verschillende beleidsterreinen
benadrukken en daarmee de belangstelling voor en de kennis van de
Europese politiek vergroten. Om dit te bereiken werkt het Comite Ander
Europa in dit project samen met tien maatschappelijke organisaties die op
verschillende terreinen actief zijn. Samen met Ander Europa schrijven deze
organisaties elk een brochure over de Europese politiek vanuit nun specifieke
beleidsterrein. In totaal zullen er - in 201 1 en de eerste helft van 2012 - tien
brochures verschijnen over verschillende onderwerpen.
39
Brochures Europa in de Praktijk
- Europa en de financiele markten - SOMO
- Europa en de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting - Euromarsen
- Europa en de klimaatbeheersing - Grenzeloos
- Europa en sociaal economisch herstel - IIRE Amsterdam
- Europa en de energievoorziening - World Information Service on Energy
- Europa en de ontwikkelingslanden - Global Europe
- Europa en net universitair onderwijs - Kritische studenten Utrecht
- Europa en net midden Oosten - Nederlands Palestina Kommitee
- Europa en de migratie -Transnational Institute (TNI)
- Europa en de wapenhandel - Campagne tegen wapenhandel
Alle brochures kunt u tegen vergoeding van de verzendkosten bestellen bij
het Comite Ander Europa via info@andereuropa.nl. Vermeldt duidelijk de
naam van de brochure, het gewenste aantal en het afieveradres.
Het Europafonds
Deze brochure en het hele project Europa in de Praktijk wordt betaald uit
het Europafonds van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit fonds geeft
jaarlijks 2,5 miljoen euro aan maatschappelijke organisaties om burgers te
informeren over Europa. Over het algemeen zijn dat organisaties die positief
staan tegenover de huidige Europese Unie.
Slechts 2% van de uitgaven van het fonds komt terecht bij kritische organisa-
ties, zo is een conclusie van een onafhankelijke evaluatie van het fonds in
december 2008. Dat Ander Europa een project uit dit fonds gefinancierd
kreeg is dus uitzonderlijk. De financiering is mede te danken aan het feit dat
Ander Europa de afgelopen jaren de eenzijdige besteding van het fonds aan
de kaak stelde en daarbij - zowel in de media als in deTweede Kamer - de
nodige bijval kreeg.
Het Europafonds en het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft
vanzelfsprekend geen enkele invloed gehad op de inhoud van deze
brochure en dragen daar ook geen enkele verantwoordelijkheid voor.
Meer informatie over het Europafonds en de discussies daarover in het
dossier Europafonds op onze site www.andereuropa.nl
40 Europa en de financiele markten
Steun ons
Het Comite Ander Europa krijgt voor het uitvoeren van net project Europa
in de praktijk, subsidie uit het Europafonds, maar wij doen veel meer dan
dit project alleen.VLa onze website en een regelmatige nieuwsbrief houden
wij belangstellenden op de hoogte van de ontwikkelingen in Europa. Wij
publiceren in andere media, geven lezingen, nemen deel aan debatten en
voeren, als dat nodig is, actie. Al dat werk doen wij op vrijwillige basis en
onbetaald.Voor de kosten die wij als organisatie maken zijn we geheel
afhankelijk van giften van particulieren. In tegenstelling tot sommige andere
organisaties die zich met Europa bezig houden, ontvangen wij geen steun
van Europese instellingen of de Nederlandse overheid. Daarom doen wij een
beroep op u. Als u ons werk belangrijk vindt kunt u ons steunen door een
donatie over te maken op rekening 3002840 van Stichting Ander Europa
Amsterdam. Alvast dank daarvoor
4i
Wat Europe werkelijk doet:
een kritisch boekje over de EU
Deskundigen laten zien hoe het er werkelijk aan
toe gaat in Europa. Zoals: het gehannes met de
Europese grondwet en het Verdrag van Lis-
sabon; het Europese vrijhandelsbeleid en hoe
slecht dat is voor de arme mensen in de wereld;
het Europese energie-en klimaatbeleid; Europa
en de afbraak van de sociale zekerheid; de stille
militarisering van Europa en het Europese
landbouwbeleid.Allemaal in een brochure bij
elkaar
Plan B, voor een democratische doorstart
van Europa
Zowel na het 'nee' tegen de Europese grondwet
in Frankrijk en Nederland in 2005 als na het 'nee'
van de Ieren tegen de opvolger van de grondwet,
het Verdrag van Lissabon, verklaarden de Europese
leiders eenstemmig: er is geen plan B. Natuurlijk
hadden ze wel een plan B en dat hield in: over
de hoofden van de bevolking toch de plannen
van de grondwet doorvoeren. In Plan B, voor een
democratische doorstart van Europa, laat Ander
Europa zien hoe het wel democratisch zou kunnen.
Plan B
Voor een
democratische
doorstart
van
Europa
Comite Ander Europa
www. andereuropa.nl
Hun Europa en het onze
Een brochure over de rol van Europa bij het
doorvoeren van de neoliberale politiek. Met als
bijlage het ontwerphandvest 'Beginselen voor
een ander Europa' van de Euromarsen. Uitgave:
Stichting voor een sociaal Europa.
Alleen nog digitaal beschikbaar.
42 Europa en de financiele markten
saa.
Een ander Europa is mogelijk
Een bijdrage aan de discussie over een ander
Europa.
Naar een nieuwe wettelijke basis
voor de Europese Unie
Een gezamenlijke uitgave van zeventien Europese
Attac organisaties.
Nee tegen deze grondwet
Brochure van het toenmalige Comite Grondwet
Nee over de Europese ", grondwet.
Alleen nog digitaal beschikbaar.
Hoezo Europa?
Een krant voor iedereen die zich afvraagt wat we
aan moeten met Europa?
AJJe brochures zijn te downJoaden van onze website www.andereuropa.ni.
Voor papieren exempiaren (voor zover voorradig) kunt u contact opnemen via
de website www.andereuropa.ni.
43
Uin'»f iwjn tv wwfcnrft* rJarn
Europa in de praktijk
Van exportcontrole tot industriebeleid
Colofon
Deze brochure is een gezamenlijke
uitgave van de Campagne tegen
Wapenhandel en het Comite Ander
Europa. Europa en de Wapenhandel
is het vijfde deel van Europa in de
Praktijk, een serie van tien brochures
met verschillende thema's over Europa
Dit project wordt financieel gesteund
door het Europafonds van het
Ministerie van Buitenlandse Zaken.
De eindverantwoordelijkheid voor de
teksten van de brochures ligt bij het
Comite Ander Europa. Achterin deze
brochure vindt u meer informatie over
het project en de organisaties.
Tekst: Wendela de Vries
Eindredactie: Lieke Peet
Layout: Fleur Heinze.
Druk: Flyeralarm Maa
Oplage: 5.000.
Verschijningsdatum:
voorjaar 2012.
Meer informatie:
info@andereuropa.org
lnfo@stopwapenhandel.org
Inleiding
Europa en de wapenhandel
Van exportcontrole tot industriebeleid
De Europese Unie heeft sinds 1998 een gemeenschappelijk
wapenexportbeleid.Voor de export van militaire goederen en technologie
moet in EU-lidstaten een vergunning worden aangevraagd, waarna de
voorgenomen export wordt getoetst aan een aantal criteria. Europa wil
wapenhandel controleren, omdat wapens nu eenmaal geen gewoon product
zijn. Wapenhandel heeft grote invloed op de machtsverhoudingen in de
wereld. Wapenhandel is niet alleen een economische activiteit, maar ook
onderdeel van het buitenlands en militair beleid van staten.
Omdat buitenlands beleid nog steeds grotendeels een nationale zaak is, ligt
de uitvoering van het gemeenschappelijk Europees wapenexportbeleid in
handen van de 27 lidstaten zelf. Hoe streng of hoe soepel de EU-lidstaten
zijn met het uitvoeren van het gemeenschappelijk wapenexportbeleid
kunnen ze grotendeels zelf bepalen. Landen willen de controle over hun
wapenhandel en wapenindustrie niet helemaal aan Brussel overdragen.
Op Europees niveau komt de ambtelijke werkgroep COARM (Council
Working Group on Conventional Arms Exports) een paar keer per jaar bij
elkaar om het beleid van de 27 lidstaten te bespreken en te vergelijken.
Op die manier probeert Brussel de uitvoering van wapenexportregels
langzamerhand te harmoniseren. Maar het blijven uiteindelijk de nationale
regeringen die beslissen of een bepaalde wapenexport wel of niet wordt
toegestaan.
Dat de Europese Unie de wapenhandel wil reguleren, betekent niet dat zij de
wapenhandel wil verminderen. De Europese strijdkrachten en de machtige
wapenindustrieen, die samen door het European Institute of Foreign
Relations het defensie-establishment' worden genoemd, hebben een grote
invloed op het Brussels beleid. Mede door hun invloed is er bijvoorbeeld in
het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid opgenomen dat de EU
streeft naar een 'versterking van de Europese defensie-industrie'. Daartoe is
onder meer in 2004 het Europees Defensieagentschap (EDA) opgericht.
Het belang van wapenhandel
Wereldwijd wordt er jaarlijks meer dan 300 miljard dollar verdiend met
wapenhandel. Ook ons land speelt daarin een grote rol. De waarde van
de Nederlandse wapenexport is de afgelopen tien jaar gegroeid van
vierhonderd miljoen euro in 2000 naar een miljard euro in 2010. Voor
een klein land is dat veel. Nederland is de zevende wapenexporteur in de
wereld, na de grote zes; de Verenigde Staten, Rusland, Duitsland, Frankrijk,
Italie en China. Op het totaal van de Nederlandse export is de wapenexport
overigens bescheiden: minder dan een procent van onze export is militair.
Er zijn enkele honderden Nederlandse bedrijven die wapens of
onderdelen van wapens maken. Slechts enkelen daarvan zijn volledig op
wapenproductie gericht, de meesten maken ook producten voor de civiele
markt. In Nederland worden onder meer marineschepen, radar, onderdelen
van gevechtsvliegtuigen en militaire helikopters, vuurleidingssystemen en
nachtzichtapparatuur gemaakt.Verreweg de meeste Nederlandse wapens en
wapenonderdelen worden aan het buitenland verkocht.
Niet alleen de wapenindustrie, ook de Nederlandse overheid is een grote
wapenhandelaar. Het Ministerie van Defensie heeft regelmatig tweedehands
materieel in de aanbieding. Daarnaast is Nederland een belangrijke
doorvoerhaven - wapens worden elders gemaakt en via Schiphol of de
Rotterdamse haven vervoerd naar andere landen. Hoewel voor een deel van
deze doorvoer een vergunningplicht geldt, is de controle beperkt. Hoeveel
wapens illegaal ons land passeren is onbekend.
Marketing, promotie en speciale aanbiedingen
Tot het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw waren de meeste
defensiebedrijven in Europa nationale bedrijven, die vaak (gedeeltelijk)
staatseigendom waren. Met het einde van de Koude Oorlog nam de vraag
naar wapens echter drastisch af Om te overleven ging de wapenindustrie
meer samenwerken en fuseren, ook over de grenzen heen. De Verenigde
Staten liepen hierbij voorop, Europa volgde vanaf halverwege de jaren
negentig. Om overnames te vergemakkelijken, en ook omdat privatisering de
trend was, werden veel staatsbedrijven geprivatiseerd.Toch hidden staten
vaak nog een vinger in de pap, door bijvoorbeeld het aanhouden van een
'gouden aandeel' dat ze vetorecht geeft over bepaalde beslissingen.
4 Europa en de wapenhandel
A
s
In de loop der jaren zijn er door samenwerking en fusies een paar Europese
wapengiganten ontstaan, met name op het gebied van de militaire
luchtvaart. De omzet van deze bedrijven is groter dan het overheidsbudget
van menig ontwikkelingsland. Er staan vier Europese bedrijven in de top-20
van grootste wapenbedrijven ter wereld. Het Britse BAE Systems (voorheen:
British Aerospace), het Italiaanse Finmeccanica en de juridisch in Nederland
gevestigde EADS (European Aeronautic Defence and Space Company) zijn
alle drie vooral militaire luchtvaartbedrijven. Het vierde bedrijf is de Frans-
Nederlandse elektronicagigantThales.Thales Nederland is gevestigd in
Hengelo. Finmeccanica is voor dertig procent staatseigendom,Thales is voor
27 procent van de Franse staat en EADS is gedeeltelijk van de Franse staat
en gedeeltelijk van een Spaanse staatsholding. BAE Systems is weliswaar een
particulier bedrijf, toch kan het rekenen op sterke steun van de overheid bij
exportpromotie en exportfinanciering. Deze sterke overheidsbemoeienis
laat zien dat de wapenindustrie niet valt onder de normale regels van de
vrij emarkteconomie .
De grote militaire bedrijven verkopen hun wapens over de hele wereld, met
hulp van hun regeringen. Het is op zich normaal dat regeringen proberen
om de export van hun land te stimuleren, maar als het gaat om de export
van wapens krijgt deze steun toch een vreemde bijsmaak. Ook als Europa
vindt dat het wapenhandel niet kan verbieden, zou het op zijn minst
wapenhandel niet moeten stimuleren. Maar dat gebeurt wel.
Vaak spelen hogere regeringsfunctionarissen of leden van het Koninklijk
Huis een belangrijke rol in het bevorderen van wapenexport. Zij bezoeken
potentiele klanten, met in hun kielzog vertegenwoordigers van de
wapenindustrie. Ook bezoeken ze wapenbeurzen overal ter wereld waar de
wapenindustrie stands en prototypes presenteert. Soms - bijvoorbeeld bij de
grote wapenbeurs Defence and Security Equipment international (DSEi) die
elke twee jaar in Londen wordt gehouden - stellen landen een marineschip
ter beschikking en fungeren als een soort drijvend reclameplatform, goed
voor ontvangsten met een hapje en een drankje, om in informele sfeer
contacten te leggen met potentiele klanten. Nederland stuurde in 201 1
het marineschip HMS Snellius naar de wapenbeurs in Londen om de
Nederlandse maritieme technologie te promoten. In andere Europese landen
is het niet anders.Veel landen, zoals bijvoorbeeld Groot-Brittannie, hebben
zelfs speciale agentschappen om wapens aan de man te brengen.
6 Europa en de wapenhandel
De rol van groot geld
Ook door het beschikbaar stellen van geld proberen Europese landen
de export van wapens te stimuleren. Een belangrijk middel daarbij is de
exportkredietverzekering.Veel landen kunnen de dure Europese wapens
niet in een keer betalen en hebben een krediet nodig. Nederlandse banken
zoals ING en Rabobank leveren vaak kredieten voor wapenexporten,
maar omdat niet altijd zeker is dat de klant kan terugbetalen - vanwege
de instabiele economische en politieke situatie in veel landen - staat de
Nederlandse Staat garant voor deze kredieten. Als de klant niet kan betalen,
neemt Nederland de schuldinvordering over. Dergelijke financiele steun is
vaak doorslaggevend bij wapenexporten, want als ze er niet zouden zijn,
zouden er veel minder wapens verkocht worden.
Vaak worden kredietverzekeringen afgegeven voor exporten naar
ontwikkelingslanden, maar er wordt ook garant gestaan voor
wapenexporten naar bijvoorbeeld Griekenland. Een groot deel van de
Griekse staatsschuld is ontstaan door wapenaankopen in Noord-Europese
landen. In 2010 gaf Nederland een exportkrediet aan wapenproducent
Thales voor de verkoop van militaire radar aan de Griekse marine. Uit
onderzoek door het Europees Netwerk tegen Wapenhandel is gebleken dat
in heel Europa een derde van alle staatsexportkredietverzekeringen wordt
gebruikt voor de financiering van wapenexport.
Bij veel wapenexporten spelen corruptie en omkoping een rol. Geschat
wordt dat na de bouwsector, de wapenhandel de meest corrupte sector in
de wereld is. Daarbij zijn vaak hoge regeringsfunctionarissen, ambtenaren
en politieke partijen betrokken. Corruptie in de wapenindustrie is zeker
niet iets dat alleen voorkomt in bananenrepublieken, het corrumpeert ook
Europese democratieen. Berucht zijn onder meer de corruptieschandalen
rond het Britse bedrijf BAE Systems, dat wordt verdacht van omkoping
in zeker vier landen. Onderzoek hiernaar wordt door de Britse regering
stelselmatig tegengewerkt, wat de verdenking voedt dat er kopstukken uit
politiek en ambtenarij bij betrokken zijn. Ook de Franse president Sarkozy
wordt genoemd in een corruptieschandaal rond de verkoop van onderzeeers
aan Pakistan, waarbij een deel van het geld zou zijn teruggesluisd naar de
verkiezingskas van zijn partij. Een van zijn naaste medewerkers is hiervoor
vervolgd. In Nederland is natuurlijk de omkoping van prins Bernhard door
vliegtuigbouwer Lockheed het bekendste. Ook de eigenaar van de inmiddels
failliete onderzeebootwerf RDMJoep van den Nieuwenhuizen, was
betrokken bij een omkopingszaak, waarvoor in 2009 twee hoge Chileense
militairen zijn veroordeeld.Van den Nieuwenhuizen ontsprong de dans
omdat ten tijde van de zaak de Nederlandse wet omkoping in het buitenland
nog niet strafbaar stelde. De wet is inmiddels aangepast.
De wapenexportrichtlijnen van de EU
De Europese Unie is na de Verenigde Staten de grootste wapenexporteur
van de wereld. Een goed Europees wapenexportbeleid kan de stabiliteit en
veiligheid in de wereld ten goede komen, een slecht beleid daarentegen
brengt grote risico's met zich mee.
Het Europees wapenexportbeleid, voluit het EU gemeenschappelijk
standpunt inzake de export van militaire goederen en technologie', is in
1998 opgesteld door de Europese Unie, en in 2008 bindend verklaard. Dit
betekent dat alle EU lidstaten verplicht zijn dit beleid in hun wetgeving
op te nemen. Kern van dit beleid is dat voor elke wapenexport een
vergunning moet worden aangevraagd bij de nationale overheid. Elke
vergunningaanvraag wordt apart getoetst aan acht criteria, die betrekking
hebben op mensenrechten, vrede en ontwikkeling. Voorgenomen
wapenexport mag niet in strijd zijn met deze criteria.
Ook vraagt het Europees wapenexportbeleid de lidstaten om elk jaar een
overzichtsrapportage te geven van alle wapenexporten vanuit hun land. Op
die manier kan de wapenhandel zich niet in het verborgene afspelen en is
toetsing en democratische controle mogelijk. Helaas leveren lang niet alle
lidstaten zo'n rapportage, en de landen die wel rapporteren doen dat vaak te
laat of incompleet.
De acht criteria
Bij de behandeling van een aanvraag voor een wapenexportvergunning
moet de beoordelaar rekening houden met acht criteria.
1 . Naleving van de internationale verplichtingen van de lidstaten, met name
door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en door de Europese
Gemeenschap uitgevaardigde sancties, de verdragen inzake non-proliferatie
en andere onderwerpen, alsmede andere internationale verplichtingen.
2. Eerbiediging van de rechten van de mens in het land van eindbestemming
en naleving van het internationaal humanitair recht door dat land.
3. De interne situatie van het land van eindbestemming ten gevolge van
spanningen of gewapende conflicten.
4. Handhaving van vrede, veiligheid en stabiliteit in de regio.
5. De nationale veiligheid van de lidstaten, alsmede van bevriende landen of
bondgenoten.
6. Het gedrag van net land van eindbestemming ten opzichte van de
internationale gemeenschap, met name de houding ten aanzien van
terrorisme, de aard van zijn bondgenootschappen en de eerbiediging van het
internationaal recht.
7. Het gevaar dat de goederen een andere dan de opgegeven
eindbestemming krijgen, hetzij in het aanschaffende land zelf ofwel via
ongewenste heruitvoer.
8. De verenigbaarheid van de wapenexporten met het technische en
economische vermogen van het ontvangende land, rekening houdend met
de wenselijkheid dat staten in hun veiligheidsbehoefte voorzien met een zo
gering mogelijk beslag op mensen en economische middelen.
De toetsingscriteria dwingen overheden ertoe om andere dan alleen
economische en militaire overwegingen bij de beoordeling van de
vergunningaanvraag te betrekken. Dat is een positief punt. Maar het
lijkt mooier dan het is, want wie goed leest, ziet dat de criteria zo zijn
geformuleerd, dat lidstaten nog steeds heel veel ruimte hebben om
per geval naar keuze streng of soepel te zijn bij de afgifte van een
exportvergunning. De vergunningbeoordelaar dient alleen maar rekening
te houden met' mensenrechten, gewapende conflicten en economische
omstandigheden. Er staat niet dat een vergunningaanvraag moet worden
afgewezen als er sprake is van mensenrechtenschendingen, dreigend of
acuut gewapend conflict, of slechte economische omstandigheden. Op
welke manier de vergunningverlener (de overheid) rekening houdt met deze
omstandigheden mag hij zelf beslissen, de regels zijn hierin vaag. Daardoor
gaat het nogal eens fout: Europese wapens komen terecht bij dictators en
mensenrechtenschenders, of in oorlogsgebieden, of in landen die economisch
eigenlijk te zwak zijn voor grote wapenaankopen.Wat dat laatste betreft:
landen steken zich soms fors in de schulden om aan wapens te komen.
Griekenland is daar een tragisch voorbeeld van, maar het geldt ook voor veel
ontwikkelingslanden .
Er zijn alleen al in Nederland tal van wapenexportvergunningen afgegeven die
discutabel zijn. Nederland leverde onder meer wapens aan Egypte, Marokko,
Bahrein, India, Pakistan, Nigeria, Indonesie, Jemen,Turkije en Colombia. Bij
een strenge toepassing van de wapenexportregels zouden deze landen
waarschijnlijk niet voor een wapenexportvergunning in aanmerking komen.
Maar de regering kiest ervoor om soepel te zijn en landen het voordeel van
de twijfel te gunnen. De Nederlandse militaire industrie wordt niet veel in de
weg gelegd. In andere Europese landen is de situatie niet anders.
10 Europa en de wapenhandel
Patrouilleboten voor Nigeria
In 2009 gaf Nederland een exportvergunning voor gepantserde
patrouilleschepen met bestemming Nigeria. Nigeria is een interessante
groeimarkt voor de wapenindustrie: sinds 2000 zijn de Nigeriaanse militaire
uitgaven verdubbeld. In de Nigerdelta wordt al jaren gevochten tussen
regeringstroepen en opstandelingen, vooral om de olie-inkomsten. Amnesty
International schrijft hierover:"01ie mag dan een kleine groep welvaart
hebben opgeleverd, voor de meerderheid heeft het armoede, conflict,
schending van mensenrechten en wanhoop gebracht." Amnesty waarschuwt
voor het toenemend aantal gevallen van marteling en verdwijningen in
Nigeria, vooral in de Nigerdelta: "Het Nigeriaanse leger is ook vaak betrokken
bij buitengerechtelijke executies en andere mensenrechtenschendingen
(...)• Het gebruik van excessief geweld door het leger, wanneer het optreedt
bij conflicten, vindt veelvuldig plaats, vaak met de dood van omstanders tot
gevolg".
In de Tweede Kamer leidde de exportvergunning voor de patrouilleschepen
tot schriftelijke vragen aan de regering. In antwoord daarop schrijft de
minister van Buitenlandse Zaken:"De vaartuigen zijn aangeschaft voor
kustbeveiliging, de strijd tegen piraterij en ambulancediensten. Piraterij
is een veel voorkomend probleem in de kustgebieden van Nigeria en
kan met deze vaartuigen, die manschappen van het Nigeriaanse leger in
staat stellen zich snel te verplaatsen, beter worden tegengegaan. Ook het
beveiligen van olieplatforms, waaronder die van Shell, wordt hiermee
gediend. De onbewapende vaartuigen zijn met een lengte van zo'n elf
meter te klein voor het verplaatsen van grote hoeveelheden troepen. Het is
onwaarschijnlijk dat zij zullen bijdragen aan mensenrechtenschendingen."
Uit het antwoord van de regering wordt op geen enkele manier duidelijk
welke garantie er is dat de schepen niet worden ingezet in de Nigerdelta.
Hoewel de regering antwoordt dat het om onbewapende vaartuigen gaat,
kan die bewapening alsnog simpel ter plekke worden toegevoegd. Het
is ook moeilijk voor te stellen dat het Nigeriaanse leger onbewapend
de strijd met rebellen en piraten zou aangaan. Het is onbegrijpelijk dat
een vergunning wordt afgegeven voor wapenverkoop aan een leger dat
beschuldigd wordt van mensenrechtenschendingen. Blijkbaar gaat het hier
om het beschermen van de belangen van Shell, en niet om het beschermen
van mensenrechten.
Iffr* ^""F* fPC^T
Wapens voor Pakistan
Nederland heeft sinds 2006 in totaal voor bijna twintig miljoen euro
aan wapenverkopen aan Pakistan toegestaan. Een enkele keer werd een
vergunningaanvraag afgewezen, onder meer op grond van de slechte
mensenrechtensituatie in Pakistan, maar over net algemeen ziet de
Nederlandse regering Pakistan niet als een bezwaarlijke bestemming
voor wapens. De situatie in Pakistan is verre van vreedzaam en stabiel. De
gekozen regering is zwak en kan niet opereren zonder instemming van het
leger.Als grensland van Afghanistan is Pakistan nauw betrokken bij de oorlog
tegen terrorisme. Bij de vrijwel dagelijkse raketaanvallen door Amerikaanse
onbemande vliegtuigen, drones', vallen veel burgerdoden. Er zijn drie
miljoen interne vluchtelingen. De situatie is nog verder gedestabiliseerd
door een zware aardbeving in 2005 en vernietigende overstromingen in
2010. Op de Global Peace Index van het Institute for Economics and Peace
scoort Pakistan een I45e plaats - alleen Soedan, Afghanistan, Somalie en Irak
werden in 2010 als minder vreedzame samenlevingen beoordeeld.
Mensenrechten in het nauw
Overal in de Europese Unie worden wapenexportvergunningen afgegeven
die bij een strenge toepassing van de exportcriteria over mensenrechten,
democratic en armoede onmogelijk de toets der kritiek zouden doorstaan.
Waar dat toe kan leiden bleek tijdens de democratische opstanden in de
Arabische wereld in de lente van 201 1.
Ondanks protesten van vredes- en mensenrechtengroepen hebben Europese
regeringen de Arabische dictators altijd het voordeel van de twijfel gegeven,
en wapenhandel met het Midden-Oosten en Noord-Afrika geen strobreed in
de weg gelegd. Zo gaf de Franse overheid in december 2010 toestemming
voor de export van traangas voor deTunesische oproerpolitie. Dat de lading
werd tegengehouden op een Frans vliegveld, terwijl de Tunesische opstand
op zijn hoogtepunt was, was enkel te danken aan de oplettendheid van
de Franse douane. Pas na de val van het bewind van Ben Ali trok de Franse
regering de exportvergunning van de geblokkeerde zending traangas in.
Duitsland verkocht aan de Arabische wereld veel handvuurwapens, onder
meer aan Saoedi-Arabie, en leverde aan dit land een complete productielijn
voor geweren. Samen met Frankrijk exporteerde Duitsland antitankraketten
naar onder meer Algerije, Egypte en Libie.
12 Europa en de wapenhandel
De Nederlandse overheid verkocht vanaf midden jaren negentig heel veel
tweedehands pantservoertuigen aan Egypte en Bahrein. De verkopen
leidden tot debat in de Tweede Kamer. Over de verkopen naar Egypte zei
toenmalig minister van Buitenlandse Zaken Ben Bot dat "is overwogen
dat er in Egypte geen sprake is van interne spanningen of conflicten
die door onderhavige leverantie zouden worden verlengd of verergerd.
Dienaangaande kan tevens worden gemeld dat sinds 1994, voor zover
bekend, Egyptisch legermaterieel, noch overigens het Egyptische leger zelf,
tegen burgers is ingezet." In Egypte heerste op dat moment al bijna dertig
jaar de noodtoestand, waarbij rechten waren opgeschort en het leger extra
bevoegdheden had. Tegen leveranties aan Bahrein zag de regering ook geen
bezwaar, ondanks de spanning tussen de Shi'itische meerderheid en de
Soenitiesch-gedomineerde regering. De regering had kunnen weten welk
risico zij nam: regimes die (een deel van) hun bevolking onderdrukken en
het leger een belangrijke rol geven, zetten heel vaak hun leger in als die
bevolking in opstand komt. Wie zulke regimes wapens levert, weet dat de
kans groot is dat ze tegen de bevolking worden gebruikt.
In februari 201 1 ging het dan ook mis. In Egypte en Bahrein werden
pantservoertuigen ingezet tegen burgers die democratische hervorming
eisten. Een pijnlijke situatie voor de Nederlandse regering, zo gaf ook
staatssecretaris van Economische Zaken Henk Bleker toe in een kamerdebat
over deze kwestie:"de ontwikkelingen in een aantal landen zijn zodanig dat
de gedachte dat je onverkort je wapenexportbeleid op alle punten zonder
zelfkritiek kunt doorzetten, onverstandig is."
Tot nu toe heeft de regering echter weinig stappen genomen om te
voorkomen dat in de toekomst opnieuw Nederlandse wapens bij
ondemocratische regimes terecht komen. Hetzelfde geldt voor de andere
landen van de EU die wapens naar de Arabische regimes exporteerden.
Waarom gaat het fout?
Bij de ontwikkeling van het wapenexportbeleid van de EU zijn acht
criteria opgesteld die ervoor moeten zorgen dat Europese wapens niet
worden ingezet bij mensenrechtenschendingen, geen bijdrage leveren
aan het ontstaan of verergeren van gewapende conflicten en een niet te
zware belasting vormen voor de economie van het land dat de wapens
wil kopen. Deze criteria zouden nog verbeterd kunnen worden - er
ontbreekt bijvoorbeeld een criterium ter voorkoming van corruptie.Toch
vormen de criteria in principe een goede basis voor een verantwoord
wapenexportbeleid.
De EU-lidstaten hebben duidelijk de intentie uitgesproken zo'n verantwoord
14 Europa en de wapenhandel
wapenexportbeleid te willen. In het Gemeenschappelijk standpunt
inzake wapenexport' schrijven ze dat ze "erkennen dat staten die militaire
goederen en technologie uitvoeren een bijzondere verantwoordelijkheid
dragen" en verklaren ze zich "vastbesloten de uitvoer te voorkomen van
militaire goederen en technologie die voor binnenlandse onderdrukking
of internationale agressie kunnen worden gebruikt, dan wel tot regionale
instabiliteit kunnen bij dragen". Dit willen de lidstaten bereiken door
middel van "hoge gemeenschappelijke normen", het "betrachten van
terughoudendheid bij overdracht van militaire goederen en technologie"
en"de uitwisseling van relevante informatie", om meer zicht te krijgen op
internationale wapenstromen.
Maar in hetzelfde Gemeenschappelijk standpunt inzake wapenexport'
waarin de exportcriteria zijn vastgelegd verklaren de lidstaten van de
Europese Unie zich ook voornemens "technologie te bevorderen in het
kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB)"
en "als onderdeel van hun industriele basis en hun defensie-inspanningen,
een defensie-industrie in stand te houden". In de Engelse tekst van het
document wordt het nog sterker uitgedrukt. Er staat dat de EU streeft naar
"the strengthening of an European defence technological and industrial
base". Ook in het Verdrag van Lissabon, het verdrag dat dient ter vervanging
van de weggestemde Europese Grondwet, wordt het belang van een sterke
defensie benadrukt. Het verdrag, aangenomen in 2007, bepaalt zelfs dat
"lidstaten zich zullen inspannen om hun militaire capaciteit te vergroten."
Het Europese wapenexportbeleid wil dus aan de ene kant rekening houden
met vrede, ontwikkeling en mensenrechten en aan de andere kant bij dragen
aan een sterke defensie- en wapenindustrie. Het is duidelijk dat deze twee
beleidsdoelen botsen.
Redenen om toch te exporteren
Waarom maakt de Europese Unie criteria voor wapenexport om zich
er vervolgens niet aan te houden? Waarom hinkt het beleid op twee
gedachten? Daar zijn verschillende redenen voor. Een belangrijke reden
is dat wapenexport de prijs voor de wapenaankopen van de Europese
lidstaten zelf laag houdt. Dat zit zo: de ontwikkeling van nieuwe wapens
is relatief duur. Er gaat veel onderzoeksgeld en tijd in zitten. Dat kan alleen
worden terugverdiend als er veel wapens verkocht worden. Met een zo
groot mogelijke afzet daalt de productieprijs per stuk. Landen hebben maar
een beperkte hoeveelheid wapens nodig, dus als de wapenindustrie meer
wil verkopen, kan dat alleen door export. Er wordt dan ook hard gelobbyd
15
over de hele wereld om nieuwe markten te creeren, vooral voor dure
wapensystemen zoals gevechtsvliegtuigen en marineschepen. Zeker nu
Europese landen vanwege de economische crisis op hun defensiebudget
bezuinigen, probeert de wapenindustrie heel hard om de export te
verhogen.
Een argument dat vaak wordt gegeven om wapenexport te steunen
is dat de wapenindustrie voor werkgelegenheid zorgt. Maar moet
werkgelegenheid zwaarder wegen dan mensenrechten en vrede? Het zou
voor EU-lidstaten in elk geval geen reden mogen zijn om laks te zijn met
wapenexportcontrole. Bovendien klopt het werkgelegenheidsargument
niet echt: de wapenindustrie is beslist geen banenmotor. Het is vooral
een kapitaalsintensieve industrie. Het geld dat wordt geinvesteerd in de
wapenindustrie - zoals bijvoorbeeld in Nederland in de productie van
de Joint Strike Fighter - zou geinvesteerd in andere bedrijfstakken, zoals
onderwijs of zorg, veel meer banen kunnen opleveren.
Een zeer belangrijke, niet-economische reden voor wapenexport is dat
het politieke invloed geeft in het kopende land. Politieke invloed kan
economisch en strategisch voordeel opleveren - ook al worden in het land
in kwestie mensenrechten geschonden.Als landen voor hun bewapening
afhankelijk zijn van reserve-onderdelen en moderniseringspakketten uit
Europa, dan geeft dat invloed op hun militaire mogelijkheden.
Ook voor militairen is het handig. Europese landen onderhouden steeds
vaker intensieve militaire contacten in landen uit aangrenzende regio's
zoals Noord-Afrika. Het wordt gemakkelijker gezamenlijke militaire
oefeningen te houden als die landen Europese wapens gebruiken en alles
op elkaar is afgestemd. Denk bijvoorbeeld aan militaire elektronica zoals
communicatieapparatuur of besturingsapparatuur voor geleide wapens.
Er is nog een reden waarom de Europese Unie het niet zo nauw neemt met
haar voornemen om terughoudend te zijn met wapenexport. Voor sommige
groepen en politieke partijen in de EU is het streven naar een sterke
Europese wapenindustrie onderdeel van het streven naar een Europees
militair machtsblok. Europa zou militaire macht moeten ontwikkelen die
het zelfstandig kan inzetten, zo menen sommigen. Hoewel het voorlopig
nog lang niet zover is, onder meer omdat de belangen van de verschillende
16 Europa en de wapenhandel
lidstaten nogal eens ver uiteen lopen, worden er steeds kleine stapjes gezet
om dit streven werkelijkheid te maken.
Europees beleid voor de wapenindustrie
Vanuit de Europese Unie wordt de ontwikkeling van een sterke Europese
militaire industrie gestimuleerd.Vooral vanuit de stroming, aangevoerd
door Frankrijk, die streeft naar een sterke Europese macht met een eigen
buitenlands beleid en gezamenlijke militaire mogelijkheden. Frankrijk
beschouwt een sterk Europa als een noodzakelijke tegenhanger voor de
macht van de Verenigde Staten.Andere politici zien meer Europese militaire
samenwerking als een mogelijkheid om te bezuinigen op nationale legers.
Daarvoor is echter ook een gezamenlijke Europese visie op veiligheid nodig.
In 2003 formuleerde de toenmalig EU vertegenwoordiger voor Buitenlandse
Zaken en Veiligheid en oud-Navo secretaris-generaal Javier Solana voor
het eerst een Europese veiligheidsdoctrine. Daarin werd opgesomd
welke gevaren Europa op dat moment zouden bedreigen: terrorisme,
proliferatie van massavernietigingswapens, regionale conflicten, falende
staten en georganiseerde misdaad. Ook werd vastgesteld dat naast militaire
ook juridische middelen, versterking van internationale instituties, en
economische ontwikkeling een bijdrage aan het verminderen van deze
dreigingen zouden kunnen leveren. De EU zou bij uitstek geschikt zijn om
daarin een rol te spelen. Deze niet-militaire middelen werden echter verder
niet uitgewerkt in de veiligheidsdoctrine.
De pogingen om een gezamenlijke Europese veiligheidsdoctrine te
ontwikkelen, voltrokken zich buiten democratische kanalen om. Een
verdere invulling van het Europese veiligheidsbeleid werd geformuleerd
door ambtenaren van de Europese Commissie, bijgestaan door een selecte
groep adviseurs met militaire deskundigheid, bestaande uit enkele Europese
politici, onderzoeksinstituten, bestuurders van grote wapenindustrieen
en hoge militairen. Gezien de samenstelling van het gezelschap is het niet
verbazend dat deze adviseurs tot de conclusie kwamen dat de veiligheid
van Europa het meest gebaat zou zijn bij meer investering in militaire
samenwerking en het steunen van de defensie-industrie.
In 2004 riep de EU een Europees Defensieagentschap (EDA) in het
leven om de Europese wapenindustrie te versterken, om tot een betere
concurrentiepositie te komen, en de militaire ondersteuning voor het
Gezamenlijke veiligheids- en defensiebeleid' te verbeteren. De concurrentie
17
op de internationale wapenmarkt is moordend en komt vooral uit de
Verenigde Staten.Ten opzichte van de Amerikaanse wapenindustrie heeft de
Europese wapenindustrie een economisch nadeel.Amerikaanse bedrijven
hebben altijd een grote vaste afhemer: het Pentagon. Hierdoor kunnen
ze grotere hoeveelheden wapens goedkoper maken dan nun Europese
concurrenten. EDA streeft naar harmonisatie van Europese militaire
aankopen, zodat de verschillende Europese legers gezamenlijk gaan fungeren
als een grote afhemer. Er worden dan bijvoorbeeld niet vijf verschillende
pantservoertuigen ontwikkeld in vijf landen, maar een model voor alle
lidstaten. Dat is goedkoper, en goed voor de concurrentiepositie van de
defensie-industrie en de aankoopbudgetten van Europese staten. EDA heeft
een budget van 31 miljoen euro in 2010 en meer dan honderd werknemers.
Naast het stimuleren van gezamenlijke wapenprogramma's stimuleert het
ook gemeenschappelijke militaire onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten
door de lidstaten.
Brussel' wil de Europese wapenindustrie graag ook financieel steunen, maar
dat ligt politiek nogal gevoelig. Daarom is er een financieringsprogramma
in het leven geroepen voor 'veiligheidsonderzoek', het 'European Security
Research Programme' (ERSP). Dit financiele programma is bedacht door
een informele denktank van de Europese Commissie, met medewerking
van grote wapenbedrijven, zoals: EADS,Thales en Finnmechanica.
Veiligheidsonderzoek' klinkt heel onschuldig, maar de 1,4 miljard euro
van het ERSP gaat grotendeels regelrecht naar Europese wapenbedrijven
- bedrijven zoals: EADS,Thales en Finnmechanica! Het ERSP heeft een
tweeledig doel: het stimuleren van de ontwikkeling van nieuwe technologie
in Europa, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van drones (onbemande
vliegtuigjes), en het bevorderen van de groei van deze sector om te
voorkomen dat Amerikaanse bedrijven deze lucratieve markt onder de neus
van hun Europese concurrenten wegkapen. Niet alleen wapenbedrijven
in Europese landen profiteren van deze Brusselse geldpot, ook een aantal
buurlanden deelt mee. De grootste deelnemer in ERSP van buiten de EU is
Israel, een land met een grote wapenindustrie en veel technisch militaire
kennis waar EU-landen graag van profiteren.
Afbraak wapenexportcontrole
Hoewel defensiebedrijven graag profiteren van hun uitzonderingspositie,
zijn ze niet dol op de extra politieke controle op hun handel. Het
Gemeenschappelijk standpunt wapenexport', hoe onvolmaakt ook,
belemmert hun handelsvrijheid. Na een forse lobby van de wapenindustrie
19
is de controle op wapenhandel tussen EU-lidstaten in 2010 drastisch
versoepeld. Deze versoepeling kwam tegemoet aan een oude eis van
de wapenindustrie: net opentrekken van procedures voor nationale
wapenaankopen en de vereenvoudiging van wapenhandel binnen de EU.
Ook de wapenexport buiten de EU zal hier waarschijnlijk door worden
beinvloed, omdat wapens nu vlot kunnen worden versluisd naar het
Europese land met de zwakste exportregels. Door de Europese wapenmarkt
te verenigen, zal een gelijk speelveld worden afgedwongen onder de
Europese wapenconcerns, met het waarschijnlijke resultaat dat kleinere
nationale bedrijven niet zullen kunnen concurreren met giganten zoals
EADS. Dit zorgt ook voor een nog sterkere positie van een klein aantal
heel machtige bedrijven. Behalve door individuele bedrijven, is voor deze
versoepeling ook gelobbyd door de Europese Aerospace and Defense
Industries Association (ADS), de lobbykoepel van de wapenindustrie. In
de nieuwsbrief vanASD stelt een van de lobbyisten van de organisatie
dat dit "een revolutie in de Europese defensie- en veiligheidsmarkten
inluidt" en dat ' ASD tevreden is dat het regelmatig is geconsulteerd door
de Europese Commissie tijdens het ontwerp van de richtlijnen."Vredes-
en mensenrechtenorganisaties zijn vanzelfsprekend niet geconsulteerd
door de Commissie over de gevolgen die het vrijgeven van de Europese
defensiemarkt heeft. Dit democratisch tekort, waarbij de Europese
Commissie samen met grote bedrijven ingrijpende besluiten klaarstomen
voor regeringsleiders om te tekenen, is een zorgwekkend aspect van de
Europese Unie.
Doordouwen ondanks crisis
In een recent rapport spreekt de voormalige voorzitter van het Europees
Defensieagentschap EDA zijn zorg uit over dreigende demilitarisering' van
Europa, omdat veel Europese landen als gevolg van de economische crisis
bezuinigen op hun defensiebudgetten. Die vrees wordt al jaren geuit in de
Verenigde Staten, waar men vindt dat Europese militaire uitgaven teveel
achterblijven bij de Amerikaanse uitgaven. Nu valt daar wel het een en ander
op af te dingen. Om te beginnen zijn de gezamenlijke militaire uitgaven van
Europa nog altijd bijna 200 miljard euro per jaar, meer dan de uitgaven van
China en Rusland samen. Er wordt op dit moment weliswaar in veel landen
op militaire uitgaven gesneden, maar er zijn ook landen, zoals Zweden
en Polen, die hun militaire budgetten juist verhogen. Bovendien is het de
vraag of het zo verstandig is de Amerikaanse militaire uitgaven als maatstaf
te nemen. Sinds 2001 zijn deze met 81 procent gestegen, en hoewel in
de huidige crisis wordt gesproken van bezuinigingen op het Amerikaans
20 Europa en de wapenhandel
defensiebudget', betekent dat nog steeds geen budgetdaling maar enkel
net einde aan een onbeperkte groei. Dat Europa daarbij achterblijft is niet
verkeerd. Maar zo denkt het Europees defensie-establishment er niet over.
Niet alleen militairen en de wapenindustrie, maar ook sommige politici
in de EU zijn groot voorstander van een militair sterk Europa. Zij hechten
veel belang aan samenwerking tussen legers en een verdeling van militaire
taken tussen de lidstaten. Sommigen omdat ze van Europa een machtsblok
willen maken, anderen uit kostenoverwegingen. Een onderdeel van
intensieve Europese militaire samenwerking is gezamenlijke Europese
wapenproductie. Daartoe zijn de afgelopen decennia verschillende pogingen
ondernomen, maar die verliepen nogal moeizaam. Omdat de samenwerking
niet door economische en militaire, maar door politieke motieven werd
ingegeven, werd bij de verdeling van productie over verschillende
Europese defensiebedrijven door elk land een evenredig aandeel in de
productie opgeeist, ongeacht of daarmee kennis en capaciteit optimaal
benut werden. Daardoor werden projecten vaak fors duurder en liepen
ontwikkelingen soms enorme vertragingen op. Een voorbeeld hiervan is de
NH-90 gevechtshelikopter, die de Europese gevechtshelikopter van de jaren
negentig had moeten worden, maar waarvan de eerste pas in 2006 werd
opgeleverd, met forse budgetoverschrijding.Tot nu toe is de gezamenlijke
wapenproductie verre van kostenbesparend.
Voorstanders van een Europese defensie zien in de huidige economische
crisis een kans om de samenwerking in wapenproductie opnieuw een
impuls te geven, nu onder druk van bezuinigingen op militaire budgetten
samenwerking een overlevingsnoodzaak wordt voor wapenbedrijven,
en voor militairen een manier is om toch nog zoveel mogelijk nieuwe
wapens aan te kunnen schaffen. Er zijn nieuwe samenwerkingsinitiatieven
tussen Frankrijk en Groot-Brittannie en tussen Duitsland en Italie. Omdat
de ervaringen met multilaterale initiatieven zoals de eerdergenoemde
NH-90 - een samenwerking tussen Frankrijk, Duitsland, Italie, Portugal en
Nederland - nogal dramatisch verliepen, wordt nu gekozen voor bilaterale
samenwerkingen tussen koplopers, ook op het gebied van het zogenaamde
pooling and sharing' van wapens.
Tot spijt van sommige partijen zit een gezamenlijk Europees leger er
voorlopig niet aan te komen. Militairen van diverse Europese landen hebben
de afgelopen jaren gezamenlijke vredes- en stabilisatiemissies uitgevoerd,
maar er is geen sprake van een gezamenlijke Europese commando- en
communicatiestructuur. Zodoende blijven deze missies onder gezag van
afzonderlijke lidstaten, al moet er met unanimiteit tot inzet worden besloten.
21
In een poging om aparte troepen beschikbaar te maken voor EU-missies
zijn in 2004 'battle groups' opgericht, eenheden van 1500 militairen uit een
of meer landen, die kunnen worden ingezet als bijvoorbeeld de VN de EU
daarom verzoekt.Tot nu toe zijn de battle groups echter nog nooit ingezet -
al werd net rond Libie wel overwogen, voornamelijk omdat Europese leiders
het niet eens kunnen worden over het doel van gezamenlijke buitenlandse
missies.
Wapenhandel, kunnen we het stoppen?
In de jaren tachtig leverden tal van Europese defensiebedrijven wapens
aan Iran en Irak, die toen met elkaar in een bloedige oorlog verwikkeld
waren. Die leveringen waren illegaal, want tegen beide landen gold een
wapenembargo van deVerenigde Naties.Toen de illegale leveringen onthuld
werden, leidde dat tot grote publieke verontwaardiging. In veel landen
werden organisaties opgericht door mensen die de wapenhandel aan
banden wilden leggen.Vaak begonnen die organisaties met het doen van
onderzoek: wie levert er aan wie, en welke wapens worden er eigenlijk
in Europa gemaakt? Mede door deze onderzoekers, die tot op de dag van
vandaag de wapenindustrie op de voet volgen, is een schandaal met een
zo grote omvang als de illegale exporten naar Iran en Irak vandaag vrijwel
ondenkbaar: de wapenindustrie wordt op de voet gevolgd door kritische
waakhonden.
Dat wil niet zeggen dat het nu allemaal beter gaat. De internationale
wapenhandel groeit nog steeds. In de periode 2006-2010 was de handel
24 procent groter in omvang dan in de periode 2001-2005. Europa is een
belangrijke speler en is goed voor bijna een derde van alle wapenexporten.
En ondanks Europese regels komen wapens nog steeds terecht bij dictators,
in oorlogsgebieden en in landen met grote schulden. Ook is er nog steeds
veel illegale wapenhandel.
De Verenigde Naties werken aan een verdrag tegen wapenhandel. Maar net
als de EU-lidstaten zullen de VN-lidstaten niet bereid zijn om zeggenschap
over hun wapenhandel af te staan. Om een meerderheid van staten achter
een wereldwijd wapenhandelsverdrag te krijgen, zal het noodzakelijkerwijs
een beperkt verdrag moeten zijn.
De belangen bij wapenhandel zijn gigantisch, zowel economisch als politiek
en militair. De negen grootste Europese wapenbedrijven geven samen
per jaar bijna 2,5 miljoen euro uit aan lobbyactiviteiten in Brussel. Ook de
koepelorganisatie Aerospace and Defence Industries Association (ASD) laat
zich niet onbetuigd met een omzet van 4,7 miljoen euro, die grotendeels
22 Europa en de wapenhandel
opgaat aan lobbyactiviteiten. Het is vooral de Europese Commissie die zijn
oren laat hangen naar de militaire lobby. De ambtenaren van de Commissie
maakten de weg vrij voor financiele steun aan de wapenindustrie en
voor het afschaffen van exportcontrole tussen EU-landen.Vredes- en
mensenrechtengroepen worden nauwelijks gehoord, mede omdat ze niet
over de middelen beschikken voor het optuigen van grote lobbykantoren.
Veel vredesgroepen kiezen voor het nationale niveau om nun lobby en
actie tegen wapenexport te voeren. Dat is logisch, want de EU heeft de
uitvoering van het wapenexportbeleid uitbesteed aan nationale overheden.
De nationale overheid toetst vergunningaanvragen voor wapenexporten
aan de hand van de acht criteria die door de EU zijn geformuleerd. Maar
doordat ze niet-verplichtend zijn geformuleerd en veel ruimte laten voor
interpretatie, gaat het vaak mis. Sterker nog, de wapenindustrie gebruikt
de criteria voor het omgekeerde doel: zij redeneert dat het onmogelijk is
om een wapenexportaanvraag af te wijzen op grond van deze criteria en
de overheid de export dus moet toestaan. Doet de overheid dat niet, dan
dreigt de wapenindustrie met juridische stappen. Op die manier verandert
de wapenexportcontrole in het omgekeerde van waarvoor zij bedoeld is,
en wordt het een vrijbrief voor exporten in plaats van een middel om een
restrictief wapenexportbeleid te voeren.
Nog vreemder zijn de situaties waarin de overheid zelf als wapenexporteur
optreedt.Als het ministerie van Defensie tweedehands wapens van onze
krijgsmacht wil verkopen, moet het ministerie van Economische Zaken
beoordelen of daar een exportvergunning voor kan worden afgegeven. In
zo'n situatie beoordeelt de regering zichzelf.
Een democratische controle
Het Gezamenlijk standpunt wapenexport' van de EU geeft richtlijnen om
wapenexporten te beperken en uitwassen te voorkomen, maar hanteert
geen bindende regels. Het is aan nationale regeringen om die regels te
interpreteren zoals ze bedoeld zijn, namelijk als een verlengstuk van een
verantwoord vredes- en mensenrechtenbeleid. Helaas spelen er vaak veel
andere - militaire en economische - belangen een rol. Om te voorkomen
dat die andere belangen gaan overheersen, moet de toepassing van het
wapenexportbeleid veel beter democratisch gecontroleerd worden.
Nationale parlementen moeten van tevoren van voorgenomen exporten op
de hoogte worden gesteld om te kunnen beoordelen of alle argumenten
voor of tegen een wapenexportorder eerlijk worden afgewogen.
24 Europa en de wapenhandel
Op Europees niveau zou het Europees Parlement een rol moeten spelen in
de controle van jaarrapportages uit de verschillende lidstaten. In de ruim
twaalf jaar dat het Europese wapenexportbeleid in werking is, hebben
er veel wapenexporten plaatsgevonden die in strijd zijn met dit beleid.
De Europese Unie zou moeten analyseren op welke manier dit soort
ongewenste exporten voorkomen kunnen worden. Onder meer zou het
huidige principe van exporteren tenzij er zwaarwegende redenen zijn om
het niet te doen' op de schop moeten. Er zou een lijst moeten komen van
landen waaraan in principe geen wapens verkocht mogen worden, tenzij er
zwaarwegende redenen zijn om het wel te doen.
Het wapenexportbeleid wordt terecht beschouwd als onderdeel van het
buitenlands beleid. Bij wapenhandel gaat het om vrede, mensenrechten en
ontwikkeling. Besluiten over het wapenexportbeleid zouden niet moeten
worden genomen zonder serieuze consultatie van mensenrechtenexperts,
ontwikkelingsdeskundigen en vredesonderzoekers.
Maar vooral moet de Europese Unie kiezen waar ze voor staat. Het
wapenexportbeleid hinkt op twee gedachten.Aan de ene kant wil de
EU rekening houden met mensenrechten, vrede en ontwikkeling, maar
aan de andere kant wil zij de wapenindustrie stimuleren en steunen. Dat
botst. Het wordt hoog tijd dat de discussie over wat Europa wil en moet
zijn, onderwerp wordt van publiek debat en niet in de massieve Brusselse
kantoren blijft hangen.Vanuit de EU wordt veel te weinig ondernomen
om de bevolking bij besluitvorming te betrekken.Waarschijnlijk is het
gemakkelijker om tot besluiten te komen zonder dat de inwoners van 27
landen zich ermee bemoeien, maar daarmee dreigt de democratic - die
mooie Europese uitvinding, te worden ondergraven.
25
y
Campagne tegen Wapenhandel
W/e vrede wil, moet de oorzaken van oorlog aanpakken
De Campagne tegen Wapenhandel doet onderzoek naar
wapenproductie en wapenindustrie en voert actie voor een steng
wapenexportbeleid.We proberen zoveel mogelijk informatie
over wapenhandel boven tafel te krijgen.We werken samen met
gelijkgestemde organisaties over de hele wereld en delen onze
kennis met journalisten. Sinds onze oprichting in 1998 hebben we
een groot netwerk en een grote deskundigheid opgebouwd.We zijn
onafhankelijk van overheid of politieke partijen.
WEWILLEN EEN STRIKTERWAPENEXPORTBELEID
Mede dankzij ons werk is de controle op wapenexport verbeterd
en de transparantie toegenomen, maar het is nog lang niet genoeg.
De Campagne tegen Wapenhandel pleit bij deTweede Kamer
voor strengere controle op wapenexport. De overheid helpt de
wapenindustrie onder meer door goedkope kredietverzekeringen
te verstrekken. Het Ministerie van Defensie is zelf ook een grote
wapenhandelaar en levert tweedehands defensiegoederen over de
hele wereld.
WE HEBBEN U NODIG
Bij de Campagne tegen Wapenhandel werken we zo zuinig mogelijk.
Maar helemaal zonder geld gaat het natuurlijk niet.We hebben
steun van een paar fondsen, soms doen we een onderzoek in
opdracht, bijvoorbeeld voor een ontwikkelingsorganisatie. Maar
het belangrijkste zijn onze donateurs. U kunt de Campagne tegen
Wapenhandel steunen met een gift op rekening 39 04 07 380 t.n.v
"Campagne tegen Wapenhandel, Amsterdam". Giften aan onze
organisatie zijn nscaal aftrekbaar.
stopwapenhandel.org
stoparmstrade.org
facebook.com/stopwapenhandel
27
Brochures Europa in de Praktijk
Europa en de nnanciele markten - SOMO
- Europa en sociaal beleid - Euromarsen
Europa en de klimaatbeheersing - Grenzeloos
Europa en de crisis - IIRE Amsterdam
Europa en de energievoorziening -World Information Service on Energy
- Europa en de ontwikkelingslanden - Global Europe
Europa en het hoger onderwijs - Kritische studenten Utrecht
- Europa en het Midden Oosten - Nederlands Palestina Kommitee
- Europa en de migratie -Transnational Institute (TNI)
Europa en de wapenhandel - Campagne tegen wapenhandel
brochures die reeds zijn verschenen.
£f^
*s5 x
k^nnaii^Bni|l<
InlwilliMil
*l
ti-rrPTrrrr^
f» Eurtpa en hei *
* ™ Iraflsr ondorvrijt p
28 Europa en de wapenhandel
Deze brochure worden betaald uit het Europafonds van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken. Dit fonds gaf de afgelopen jaren jaarlijks
2,5 miljoen euro aan maatschappelijke organisaties om burgers te
informeren over Europa. Over het algemeen zijn dat organisaties die
positief staan tegenover de huidige Europese Unie. Slechts 2% van
de uitgaven van het fonds kwamen terecht bij kritische organisaties.
Dat Ander Europa een project uit dit fonds gefinancierd kreeg is dus
uitzonderlijk. Dat is mede te danken aan het feit dat Ander Europa de
afgelopen jaren de eenzijdige besteding van het fonds aan de kaak stelde
en daarbij - zowel in de media als in de Tweede Kamer - de nodige bijval
kreeg. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft vanzelfsprekend
geen enkele invloed gehad op de inhoud van deze brochure en dragen
daar ook geen enkele verantwoordelijkheid voor. In mei 201 1 is het
Europafonds opgeheven.
i.
Alle brochures kunt
u tegen vergoeding
van de verzendkosten
bestellen bij het
Comite Ander Europa
via info@andereuropa.
org. Vermeldt
duidelijk de naam
van de brochure, het
gewenste aantal en het
afieveradres.
29
Brochures van Ander Europa
Wat Europa werkelijk doet — een kritisch boekje over de EU
Kritische beschouwingen over de Europese politiek op het vlak van de
landbouw, energie en klimaat, sociale zekerheid, de militaire politiek en de
internationale handel. Ook het functioneren van de EU wordt behandeld.
Met bijdragen van Willem Bos, Guus Geurts, Roeline Knotnerus, Piet van der
Lende, Peer de rijk en Wilbert van der Zeijden.
Hun Europa en het onze.
Hoe dit Europa de rijken helpt rijker te worden en de armen armer (en wat
daar tegen te doen is).Verscheen in 2008.Auteurs:Willem Bos, Piet van der
Lende en Jan Muter.
Plan B, voor een democratische doorstart van Europa
In deze brochure laat Ander Europa zien hoe het wel democratisch zou
kunnen
Naar een nieuwe wettelijke basis voor de Europese Unie
Zowel in Frankrijk als in Nederland speelde Attac een rol in de campagne
tegen de Europese Grondwet. In deze tekst van 2007 geven de Europese
Attac organisaties hun alternatief.
Een ander Europa is mogelijk
Deze brochure, van de hand van Willem Bos, en met ondertitel 'Ideeen voor
een nieuw Europa' verscheen in 2006. Deze ideeen hebben niets van hun
actualiteit verloren.
De Europese grondwet is een obstakel voor een democratisch en
sociaal Europa
Met deze brochure, in 2005 geschreven door Herman Michiel, werd in
Vlaanderen campagne gevoerd tegen de Europese grondwet. Aangezien de
verworpen grondwet toch in de vorm van het verdrag van Lissabon', werd
doorgezet blijven de kritieken onverminderd van kracht.
NEE tegen deze grondwet
Brochure van het toenmalige Comite Grondwet Nee waarmee in Nederland
in 2005 kampanje gevoerd werd tegen de Europese grondwet.
Alle brochures zijn te downloaden van onze website www.andereuropa.org.
Voor papieren exemplaren (voor zover voorradig) kunt u contact opnemen
via de website www.andereuropa.org
30 Europa en de wapenhandel
Comite Ander Europa
Het Comite Ander Europa komt voort uit de campagne tegen de Europese
grondwet bij het referendum in 2005. Het comite wil een visie op een
ander Europa ontwikkelen en werken aan het tot stand komen daarvan.
Daartoe organiseren we allerlei activiteiten en geven we publicaties uit.
d. Ook levert Ander Europa regelmatig bijdragen aan discussies in diverse
media over de toekomst van Europa. In de loop van 201 1 heeft de al
langer bestaande samenwerking er toe geleid dat Ander Europa nu ook in
Vlaanderen actief is.
www. andereuropa. org
Op onze website vind u een schat aan kritische informatie over Europa en
de Europese politiek: nieuws, achtergronden en analyses.
Steun ons
Behalve deze door het Europa fonds betaalde serie brochures, draait
Ander Europa geheel op vrijwilligers en vrijwillige bijdragen. Wij krijgen
(en willen) geen steun van Europese Instellingen of andere overheden.
Daarom doen wij een beroep op u.Als u ons werk belangrijk vindt kunt
u ons steunen door een donatie over te maken op rekening 3002840 van
Stichting Ander Europa Amsterdam. Alvast dank daarvoor
Axk.
r
A
31
Dat de Europese Unie de wapenhandel
wil reguleren, betekent niet dat zij de
wapenhandel wil verminderen. De
Europese strijdkrachten en de machtige
wapenindustrieen hebben een grote
invloed op het Brussels beleid. Mede
door hun invloed is er bijvoorbeeld in
het Gemeenschappelijk Veiligheids-
en Defensiebeleid opgenomen dat
de EU streeft naar een 'versterking
van de Europese defensie-industrie'.
Wereldwijd wordt er jaarlijks meer
dan 300 miljard dollar verdiend met
wapenhandel. Ook ons land speelt
daarin een grote rol. De waarde van
de Nederlandse wapenexport is de
afgelopen tien jaar gegroeid van
vierhonderd miljoen euro in 2000 naar
een miljard euro in 2010. Voor een
klein land is dat veel. Nederland is de
zevende wapenexporteur ter wereld.
Campagne
Wapenhandel
Europa in de praktijk
EU-slotverklaring
European Commission
Cecilia Malmstrom
EU Commissioner for Home Affairs
Fighting corruption: From intentions to results
Second Regional Workshop on the EU Anti-Corruption Report/Gothenburg,
Sweden
05 March 2013
Server
Serwcedes
Parw-jioi&e
SPEECH/13/187
Ladies and Gentlemen, colleagues and friends. Good morning
I am very pleased to be here today, and I want to thank you all for coming to this
workshop on corruption. It is especially nice to be here in Goteborg, my hometown, and
to see former colleagues from the University here. Professor Bo Rothstein taught me
about good governance and the importance of trust already many years ago in the
department of political science.
This will be a long and full day. My colleagues and I will explain to you how the
Commission is preparing the first EU Anti-Corruption Report and we will listen and collect
information from you about anti-corruption policies in the Member States.
Your input will be very useful for the Commission. We need your expertise to carry out a
fair and intelligent assessment of the 'hottest' issues in this area.
So, why is anti-corruption policy a top priority for the Commission
today?
Well, corruption is a phenomenon which is difficult to tackle, and at the same time a
problem we cannot afford to ignore.
Academic research has shown how severely corruption can affect the economy and
society at large. It erodes trust in public institutions and political processes, and
undermines the healthy functioning of markets and competition. It negatively affects
already tight public budgets, and helps organised crime groups do their dirty work.
And the scale of the problem is serious. The Commission's best estimate is that 120
billion euros are lost each year to corruption in the 27 Member States of the EU. That is
the equivalent of the whole EU-budget. In public procurement, studies suggest that up
to 20- 25% of the public contracts' value may be lost to corruption.
I imagine that none of this is news to you. Civil society, international organisations - like
the Council of Europe and the OECD - media and other stakeholders have stressed,
again and again, the importance of preventing and prosecuting corruption.
In recent years, the financial crisis put stronger focus on making sure that taxpayers'
money is not wasted through corruption or other financial mismanagement.
Still, deep-rooted corruption is a part of reality in many countries. Although the EU is
probably rightly perceived to be one of the cleaner parts of the world, corruption is also
present here. There have even been several serious cases here in Goteborg. It varies in
nature and extent from one Member State to the other, but it affects all of us.
European citizens are fully aware, and concerned, about this. In February last year the
Commission published a special Eurobarometer survey on European citizens' attitudes
towards corruption: three out of four EU citizens see corruption as a major problem in
their country. Almost half of all Europeans believe that the level of corruption in their
country increased in the past three years.
It is, therefore, not a surprise that fighting corruption has become a priority for many
politicians, both at EU and national level in recent years. However, there is still a long
way from declared intentions to concrete results.
What is missing to address corruption effectively in the EU? What
is the Commission proposing to do?
Our analysis is that Member States have, broadly speaking, set up the necessary legal
instruments and institutions responsible for prevention and fight against corruption.
However, the results they deliver are not satisfactory across the EU: anti-corruption
rules are not vigorously enforced and one does not find many strong examples of how
systemic problems related to corruption are effectively tackled.
The Commission therefore wants to focus on concrete actions, and stimulate political will
to implement them from the global to the local level. We want to engage in a dialogue
with Member States, offering suggestions and support.
We do not see new EU legislation on corruption as the way forward at this stage.
That is the thinking behind the political initiative the Commission took in June 2011
when, for the first time since 2003, it adopted a general Communication on corruption in
the EU.
The Communication did essentially two things:
• It set up the EU Anti-Corruption Report. A report that the Commission will
publish every two years, looking at trends in corruption in the EU and at how
Member States' address it.
• It made the Commission focus more on corruption in all related, internal and
external, EU policy fields. At the same time, it pleaded for closer cooperation
with existing European and international anti-corruption monitoring
mechanisms.
Yet another Report some may say. What real impact can it have?
Well, outspoken, fair reports based on facts can make a difference. They can, to some
extent, stimulate political commitment to fight corruption more vigorously.
That is, in fact, the main objective of the EU Anti-corruption Report: to push for
stronger engagement, at all political levels in the Member States, to tackle corruption
effectively.
The assessment and recommendations in the Report will hopefully provide everyone -
politicians, the general public, media, and experts such as you - with a useful
benchmark for taking national corruption policy forward, and help promote good
practices across the board.
At the same time, I hope that the Report will help increase trust among Member States
- trust without which the whole European project may ultimately be at risk. In a mid-
term perspective, it may even contribute to the international credibility of the Union as a
whole. The EU, which sees itself in a global context as a champion of good governance
and anti-corruption would be more credible by looking thoroughly at problems at home
instead of just point fingers at others.
What will the report look like?
My colleagues from DG HOME will explain to you a little later today how we plan to
develop the EU Anti-Corruption Report.
The idea is that it will have four parts. First, a part on overall trends in corruption across
the EU. Second, a part on a selected issue of particular relevance at EU level (such as
corruption in public procurement), a third part with country chapters analysing a limited
number of selected issues specific to each Member State and a forth part focussing on
anti-corruption policies in EU institutions.
The Commission will address specific recommendations to each Member State, whilst
pointing to success stories which might inspire other countries.
Let me reassure you that we do not want to reinvent the wheel, or impose new burden
on national administrations when we prepare the report. There will be no new
questionnaires for Member States administration's to fill out. We will instead use
available information from existing monitoring mechanisms (GRECO, OECD, UNCAC),
together with data available from other sources, like civil society, independent experts,
researchers, networks, specialised institutions/agencies and - of course - information
collected at today's workshop.
Corruption in the EU institutions
Let me finish by saying a few words on corruption in the EU's own institutions. I
recognise that corruption within the European Commission and other EU Institutions is
an issue we have to take seriously. Recent cases of alleged corruption - in the European
Commission and in the European Parliament - remind us not to rest on our laurels.
Fortunately, OLAF and the European Court of Auditors have proven their usefulness in
revealing such cases. The Commission has revised its code of conduct for commissioners
to reinforce the integrity standards. The European Parliament has also reinforced the
ethical code for MEPs.
Conclusion
To sum up, the Commission is committed to drive EU anti-corruption policy forward, in
close collaboration with Member States and other stakeholders.
The main instrument for that drive is the EU Anti-Corruption Report which will be
published for the first time this year.
A lot of work is ahead of us to produce that report, at the required level of quality,
covering the situation in all Member States. I hope to be able to count on you, both
government and non-governmental actors, to join us in that effort and support the
creation of a stronger EU anti-corruption policy.
Thank you for your attention. I wish you a fruitful day in the various workshops, and
look forward to seeing the results of your discussions.
\
EUROPEES PARLEMENT 2009 - 2014
Zittingsdocument
6.3.2013 B7-0121/2013
ONTWERPRESOLUTIE
naar aanleiding van de verklaringen van de Raad en de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement
over opvoering van de strijd tegen racisme en vreemdelingenhaat
(2013/2543(RSP))
Manfred Weber, Veronique Mathieu Houillon, Salvatore Iacolino,
Roberta Angelilli
namens de PPE-Fractie
Timothy Kirkhope
namens de ECR-Fractie
RE\929484NL.doc PE507.372v01-00
IN L_ IN L.
B7-0121/2013
Resolutie van het Europees Parlement over opvoering van de strijd tegen racisme en
vreemdelingenhaat
(2013/2543(RSP))
Het Europees Parlement,
- gezien artikelen 1 en 67 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
volgens welke de Unie streeft naar bestrijding van discriminatie en waarborging van een
hoog niveau van veiligheid door middel van maatregelen ter voorkoming van racisme en
vreemdelingenhaat,
- gezien artikel 2 1 van het Handvest van de grondrechten volgens hetwelk iedere
discriminatie, met name op grond van ras, etnische afkomst, taal, godsdienst of het
behoren tot een nationale minderheid, is verboden,
- gezien Kaderbesluit 2008/9 13/JBZ van de Raad van 28 november 2008 betreffende de
bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door
middel van het strafrecht,
- gezien Richtlijn 2012/29/EU tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de
ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten,
- gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat jaarlijks op 21 maart de Internationale Dag van de uitbanning van
rassendiscriminatie wordt gevierd ter herdenking van de moord op 69 anti-
apartheidsdemonstranten in Zuid-Afrika in 1960;
B. overwegende dat het van essentieel belang is de door racisme en vreemdelingenhaat
ingegeven bloedbaden in de geschiedenis van Europa te gedenken en de herinnering eraan
levend te houden;
C. overwegende dat de Europese Unie haar oorsprong vindt in de grondgedachte oorlog
tegen te gaan en op gezamenlijke voet voort te gaan;
D. overwegende dat de Europese Unie stoelt op de gemeenschappelijke waarden van
eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat en is gegrondvest op de bevordering
van verdraagzaamheid;
E. overwegende dat Kaderbesluit 2008/9 13/JBZ betreffende de bestrijding van bepaalde
vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat naar verwachting in november
2013 zal worden herzien;
F. overwegende dat het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten in een in
november 2012 gepubliceerd verslag heeft onderstreept dat door haat ingegeven
misdrijven een reeel probleem zijn in de Europese Unie en een bedreiging vormen voor
talloze personen en voor de samenleving als geheel;
PE507.372v01-00 2/3 RE\929484NL.doc
NL
G. overwegende dat uit een speciale opiniepeiling van Eurobarometer in 2012 is gebleken dat
discriminatie nog steeds in de lidstaten van de Europese Unie voorkomt en in de meeste
gevallen is te herleiden tot etnische afkomst;
H. overwegende dat tijdens een informele bijeenkomst van de ministers van Justitie en
Binnenlandse Zaken in januari in Dublin een debat heeft plaatsgevonden over EU-
maatregelen om door haat ingegeven misdrijven, racisme, antisemitisme,
vreemdelingenhaat en homofobie tegen te gaan;
1 . onderstreept dat onverdraagzaamheid en discriminatie in welke vorm dan ook niet in de
Europese Unie mogen worden geduld;
2. stelt met bezorgdheid vast dat door haat ingegeven misdrijven zoals racisme,
vreemdelingenhaat, antisemitisme, extremisme en intolerantie in Europa nog steeds aan de
orde van de dag zijn;
3. roept de lidstaten op waakzaam te blijven in tijden van economische crisis en verleidingen
tot toenemende intolerantie en stigmatisering te weerstaan;
4. verzoekt de lidstaten racisme en vreemdelingenhaat tegen te gaan door middel van actieve
bevordering van verdraagzaamheid en onderstreept de cruciale rol van onderricht in
dezen;
5. wijst erop dat het van belang is dat elke burger zich bewust is van zijn rechten voor wat
betreft zijn bescherming tegen door haat ingegeven delicten;
6. verzoekt de lidstaten alle nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat aangifte
wordt gedaan van door haat ingegeven, racistische en xenofobe strafbare feiten en dat
personen die aangifte doen van misdrijven en slachtoffer zijn van racistische en xenofobe
delicten naar behoren worden beschermd;
7. verzoekt de lidstaten toe te zien op het doeltreffend onderzoeken en vervolgen van
racistische en xenofobe strafbare feiten;
8. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de
Europese Raad, de Raad en de Commissie, alsmede de parlementen en regeringen van de
lidstaten.
RE\929484NL.doc 3/3 PE507.372v01-00
NL
WEBSITE BANNED BY GOOGLE
^
m
i.n
r,..
(a
S3
is;
E: : =^ =>'
| ■ iff
::■
o
mi
o
Z7
*
CO
3
-:.
Ti'i
CD
i-i
5
~
cu
fil
CO
Cl
i.j
i
CD
UZl
CL
3
CD
— i
CD ^
5 &
CD O
** O
3 £.
cd cd
co CO
UD UZl
s 2.
cd =5
: : O"
UD
s. §'
^i -
^ 55'
Q |
o —
& J?
as cd
-. CD
S x
CD -
3. p
O UZl
CD
CO
o
CD
3
i— H
i.Tj
CO
—
— i
o
i — h
iXi
a
CD
a.
Q ~o 5 a :
Aw — , CD _!;
-=:
in
3t W ST
l —
QJ
3
o 55
: __ 63
■□ z,
o &
•-I- CO
CD —i
2- £=L
CD CO
CL T3
"9. =
O CD
c cd
^ 8"
E5 (D
^ i
5 ' §
c *
Z3- 3"
CD O
CT CO
■< 3
CO
CD
O
O
B
CD
CD
3
i— i-
co
CO
i — h
L"J
S CD
3
O
UZ'
CD
=1
l=L
CD
CD
O
2. tD
=3 O
O' IS.
CD
e ^ ™ =;=
CO
o
o
o
z
%
(=
Q
> J z
T
-r
= S 2
H
CD
■-■ P
tur
en
CO
O.
E""^l
□. CO -i
UZl
c CL Q
a -d g-
=1-
CD
01
CD
W £&
fn
■S
a :
'A
en
CD
CO
Cl CD
O =:
CD - —
I 3
~~ CO
f . c?
o
cz
E ! 3
"D =
"DBS
a °
CD —
CO CO
=1 i=t
::: z> o
3T r" ■ — I
CD
CD
X.
!Z
CO.
" : Z3. ■ _ * - ■- *■ — C") "i:
i— •■ i— •■ S ; ■
CD l^
CL o
^ I
CD d
CD O
» CD
V- 5 cd S 3 ™ E i:
til
i— H
O
CD
s ;? f S 5
D) 0) ID 3 £
S" CO m ™ CD
cd m zj _
c 3 c: ^ cd
^ "iS '° 5 ^
O (D
Zi
3'
CL
M
CD m
a, c
fl
1 I
^ -
T!
« a
a a
P H
(fl
u
I m
o o
LZ o
■" T3
CO "<
°- 5
^ a
° S
1 a
a. o
II
=; uzi
CD IO
P CD
cd m
cd
3
o
1— H
C3"
CD
CD
3
C3"
co
3
3
CD
Cl
c?
2- CD
v O
CD Q.
c =^
CD =
£ °
zr °
^ U3_
-■ CD
s
CD
O
O
CD
CD
1
>
>
CD
I
z
CD
1
2
>
m
m
n
s
O
an
CD
O
O
-<
LTJ
1 —
m
O
O
O
O
m
>
S 1
3
£
3
n
£ r-n
zr
sr
1
i
tf
O
pi * — '
=r
CD
>
3
-z.
I
V}
1
<
E
O
?r
O
ifl
ffi
L
zf
LJ
E=
s
n
3
I
r*
*
CO
o
o_
o'
CO
zr
CD
B
CD
CO
a"
>
O
3"
PJ
3
CO
111
CD
C
5'
IT
>:
3
m
d'
■a
hi
uTl
m
II
"D
Cg
m
re
i>
ClL
!
b
(71
s
Cl
>
D.
r+
m
C
H
Cfl
S 3-
£■ 3
< N - O
pr
CD
CD
Q.
Q.
CD
W
0)
CD
D
3
"O
<
ft)
CD
W
3
CO
— '
3
=7
g Q. 6 id 0)
^ 5T a. £
3 =i
en" n>
m <
^ CD =■ o CD
3
3
=■ « 6 » a »
tO tn O = tO ^
«1 S " 3 ID £
CT S o. cro M tD
to ffl a! 3f g
g- 3 on on
™ s n> o
to ■ =i -n
CD 3 P o.
=> r< J= CD
3 p€ 5f
q era
o ^
c5" cp
>
D
<
m
> 73
IS
S a
=5 =
n >
i°
s >
is
00
00
O
m
JO
m E
h <n
m Ql
< z
O O
-u o
c a
o »"
to N
-I >
z m
<
m
o
m
m
z
o
>
>
Leden Adviesraad Internationale Vraagstukken
Voorzitter
Vicevoorzitter
Mr. F. Korthals Altes
Prof.dr. W.J.M. van Genugten
Leden
Mw. prof.dr. J. Gupta
Mw. dr. P.C. Plooij-van Gorsel
Prof.dr. A. van Staden
LGen b.d. M.LM. Urlings
Mw. mr. H.M. Verrijn Stuart
Prof.dr.ir. J.J.C. Voorhoeve
Secretaris
Drs. T.D.J. Oostenbrink
Postbus 20061
2500 EB Den Haag
telefoon 070 - 348 5108/6060
fax 070 - 348 6256
aiv@minbuza.nl
www.AIV-Advies.nl
Leden gecombineerde Commissie Midden-Oosten
Voorzitter
Prof.dr. A. van Staden
Leden
Dr. B.S.M. Berendsen
Dr. N. van Dam
Prof.dr. W.J.M. van Genugten
Mr. F. Korthals Altes
Mw. mr. H.M. Verrijn Stuart
Secretaris
Mw. drs. A.M.C. Wester
Drs. T.D.J. Oostenbrink
Inhoudsopgave
Woord vooraf
I Het Israelisch-Palestijnse conflict in perspectief 10
1.1 Het vredesproces 10
1.2 Het juridisch kader 16
II Veranderingen in de regionale en mondiale context 21
II. 1 De regionale context 21
II. 2 De mondiale context 24
III Scenario's en mogelijkheden voor toenadering 27
IV Actoren en initiatieven 33
V De rol van Nederland 42
VI Samenvatting en aanbevelingen 48
Bijlage I Adviesaanvraag
Bijlage II Kaart van Israel en de bezette Palestijnse gebieden
Bijlage III Lijst van gebruikte afkortingen
'... my definition of a tragedy is a clash between right and right. And in this
respect, the Israeli-Palestinian conflict has been a tragedy, a clash between one
very powerful, very convincing, very painful claim over this land and another
no less powerful, no less convincing claim.' 1
'We are willing to live side by side on the land and share the promise of the
future. Sharing, however, reguires two partners willing to share as equals.
Mutuality and reciprocity must replace domination and hostility for there to
be genuine reconciliation and coexistence under international legality. Your
security and ours are mutually dependent, as intertwined as the fears and
nightmares of our children.' 2
1 Amos Oz in een interview op 23 januari 2002 door PBS Newshour, 'Coping with Conflict: Israeli Author
Amos Oz'.
2 Haidar Abdul-Shafi, sprekend namens het Palestijnse volk tijdens de Vredesconferentie in Madrid in
oktober 1991, zoals geciteerd in Avi Shlaim, Israel and Palestine, Reappraisals, Revisions, Refutations
(Londen: Verso, 2010), p. 157.
Woord vooraf
Het conflict tussen Israel en de Palestijnen, dat zich decennialang voortsleept, is
wel treffend omschreven als een conflict tussen 'de slachtoffers en de slachtoffers
van de slachtoffers'. 3 Er mag geen misverstand over bestaan dat de Holocaust
en de Israelische bezettingspolitiek twee volstrekt onvergelijkbare grootheden
zijn. Evenmin mag er twijfel rijzen aan het recht van het Joodse volk in eigen
staatsverband te leven in een veilige omgeving. Dit neemt niet weg dat de stichting
van de staat Israel in 1948, met als voornaamste rechtvaardiging dit volk te vrijwaren
van nieuwe vervolgingen, en later de Israelische overwinning in de zesdaagse oorlog
van 1967 hebben geleid tot groot onrecht bij de Palestijnen. Het gegeven dat zowel
Joden als Palestijnen zich beroepen op historische en religieuze rechten en dat ieder
van beide groepen vanuit zijn eigen geschiedenis aanspraak maakt op een eigen
politiek tehuis in het vele eeuwen Iang betwiste Heilige Land, geeft aan het conflict
een onmiskenbare tragische lading. Het recht van het ene volk lijkt te botsen op dat
van het andere.
In het recente verleden zijn, met hulp van verschillende internationale bemiddelaars
(vertegenwoordigers van internationale organisaties en landen), talrijke pogingen
ondernomen om tot een bevredigende regeling van het slepende conflict te komen.
Deze pogingen hebben geen van alle een afdoende en blijvend resultaat opgeleverd.
Soms leek een doorbraak nabij, zoals in 1993 toen Israeliers en Palestijnen na
geheime onderhandelingen in Oslo een akkoord wisten te bereiken over een
vredesplan, en zeven jaar later toen op initiatief (en met actieve bemiddeling) van
president Clinton delegaties van beide partijen in Camp David het met elkaar eens
leken te worden over een zogenoemde eindstatusovereenkomst. 4 Het wederzijds
wantrouwen, het felle verzet van extremisten aan beide zijden tegen een vergelijk,
de uitbreiding van illegale nederzettingen op Palestijns gebied en misschien ook
het gebrek aan leiderschap over en weer, bleken uiteindelijk ook in deze gevallen
een te groot struikelblok om te komen tot onderlinge pacificatie. Intussen ligt het
vredesproces sinds 2010 stil, waarbij - niet verrassend - de twee betrokken partijen
de verantwoordelijkheid voor de ontstane impasse op elkaar afschuiven. Het is dan
ook geen wonder dat een zekere moedeloosheid zich meester heeft gemaakt van
alien die op constructieve wijze wensen bij te dragen aan de overbrugging van de
Israelisch-Palestijnse tegenstelling.
Toch zou het speciaal voor Europa en dus ook voor Nederland een grote vergissing
zijn te berusten in het onvermogen dan wel de onwil van partijen het vredespad
opnieuw te betreden. Een voortzetting van de Israelische bezetting van de Palestijnse
gebieden, gepaard gaande met politieke repressie en een blijvende beperking van
de bewegingsvrijheid en economische bestaansmogelijkheden van de Palestijnse
bevolking (in Gaza nog sterker dan op de Westoever), maakt het waarschijnlijk dat
het conflict - vroeg of laat - uitmondt in een ongekende uitbarsting van geweld,
met noodlottige humanitaire en politieke gevolgen. De sterk groeiende Israelische
kolonisering van Oost-Jeruzalem en de Westoever (Cis-Jordanie) verkleint bovendien
3 Deze formulering is afkomstig van de Franse politicoloog en commentator Dominique Moi'si.
4 Over de mislukking van Camp David, zie bijvoorbeeld Moty Cristal, 'Camp David, 2000', in Guy Olivier
Faure and Franz Cede (eds.), Unfinished Business. Why international negotiations fail (Athens & London:
The University of Georgia Press, 2012), pp. 43-61.
in aanzienlijk mate de kansen op uitvoering van het tweestatenmodel. Dit maakt
de urgentie van een hervatting van het vredesproces groter dan ooit. Zoals in dit
advies zal worden betoogd, kan speciaal de EU, die zich bij voorkeur als 'normatieve
macht' in de wereld wil manifesteren, niet werkeloos blijven toezien op maatregelen
en stappen die de verwerkelijking van een onafhankelijke staat Palestina zouden
blokkeren of zelfs onmogelijk maken. Europa (en in het bijzonder Nederland) dreigt
hiermee zijn geloofwaardigheid als hoeder van het internationale recht en beschermer
van mensenrechten te verliezen. En daarmee ook zijn mogelijkheden om politieke
invloed uit te oefenen in het Midden-Oosten. Dit gebied blijft verder hoe dan ook door
de ligging en de oliereserves voor ons werelddeel van groot strategisch belang.
De reputatie van Europa staat tevens op het spel tegen de achtergrond van de
nieuwe politieke winden die sinds de opstanden en hervormingsbewegingen van
de afgelopen twee jaar in de betrokken regio zijn opgestoken. Er is een nieuwe
politieke situatie ontstaan waarin het beleid van de Arabische landen meer dan
vroeger onderhevig is aan 'de stem van het volk'. De heersende openbare mening in
deze landen heeft zich over het algemeen kritisch getoond over het (veronderstelde)
gebrek aan inzet van de verdreven Arabische leiders voor de Palestijnse zaak.
Uitgangspunt van dit advies is dat Nederland en de overige EU-landen deze feiten
niet kunnen negeren. Zij dienen zich te realiseren dat de doelstellingen van
het Europese nabuurschapsbeleid (stabiliteit, welvaart, democratie en nauwere
politieke samenwerking) in de betrokken regio niet te bereiken zijn indien Europese
verklaringen ten gunste van een duurzame oplossing van het Israelisch-Palestijnse
conflict niet vergezeld gaan van de uitvoering van een passend beleid.
Tegen bovenstaande achtergrond heeft de AIV zich gebogen over de 'adviesaanvraag
nieuwe initiatieven voor het Midden-Oosten Vredesproces', die de Eerste Kamer op
23 oktober 2012 aan de AIV heeft voorgelegd. In de adviesaanvraag 5 verzoekt de
Kamer de AIV, mede in het licht van de veranderende situatie in de regio, advies uit te
brengen over de volgende vragen:
• In hoeverre beinvloeden de veranderingen in de regionale en mondiale politieke
context de onderhandelingsposities van de direct betrokken gesprekspartners
alsook de opstelling van betrokken derden?
• Gezien eventuele veranderingen in uitgangsposities, wat zijn denkbare scenario's
voor de ontwikkeling van het Midden-Oosten Vredesproces? Waar in deze
scenario's zouden nieuwe mogelijkheden voor toenadering en het op gang brengen
van vredesbesprekingen bestaan?
• Welke organisaties, landen of partijen zijn het best gepositioneerd om nieuwe
initiatieven aan te dragen? Wat zouden die initiatieven concreet kunnen inhouden?
• Hoe kan Nederland, op basis van de beginselen van het internationaal recht,
bijdragen aan vooruitgang in het Midden-Oosten Vredesproces? Wat kan Nederland
zelf ondernemen en waar zou het in Europees en ander internationaal verband op
kunnen aansturen?
De AIV heeft bovenstaande vragen bij de opstelling van het voorliggende advies
5 De aanvraag is als bijlage I aan het advies toegevoegd.
als leidraad genomen. Na een inleidend hoofdstuk, waarin wordt ingegaan op
het verloop van het vredesproces tot nu toe en op het juridisch kader van het
Israelisch-Palestijnse conflict, komen de adviesvragen stuk voor stuk in afzonderlijke
hoofdstukken aan de orde. In een afsluitend hoofdstuk zijn een samenvatting en een
aantal specifieke aanbevelingen opgenomen.
Het advies is opgesteld door een gecombineerde commissie bestaande uit prof.dr.
A. van Staden (AIV, CEI, voorzitter), dr. B.S.M. Berendsen (COS), dr. N. van Dam (CVV),
prof.dr. W.J.M. van Genugten (AIV, CMR), mr. F. Korthals Altes (AIV) en mw. mr. H.M.
Verrijn Stuart (AIV, CMR). Het secretariaat werd gevoerd door mw. drs. A.M.C. Wester
(secretaris CEI) en drs. T.D.J. Oostenbrink (secretaris AIV), hierin bijgestaan door
dhr. A.L.M. van Nieuwland (stagiair).
Voorafgaand aan de opstelling van het advies heeft de commissie een aantal
gesprekken gevoerd. Gesprekspartners waren onder meer drs. R.S. Serry (Speciaal
Coordinator voor het Midden-Oosten Vredesproces van de VN), mr. H. van den Broek
(voormalig minister van Buitenlandse Zaken en voormalig Europees Commissaris
voor Buitenlandse Betrekkingen), prof.mr. J.G. de Hoop Scheffer (voormalig minister
van Buitenlandse Zaken en voormalig Secretaris-Generaal van de NAVO) en prof,
dr. J. Dugard (emeritus hoogleraar Internationaal Publiekrecht en van 2001 tot
2008 Speciaal Rapporteur van de VN inzake de schending van mensenrechten en
humanitair recht in het bezette Palestijnse gebied). De AIV is hun zeer erkentelijk
voor de bereidheid hun inzichten met de commissie te delen.
Dit advies werd vastgesteld door de AIV op 21 maart 2013.
1 Het Israelisch-Palestijnse conflict in perspectief
Om de in de adviesaanvraag gestelde vragen te kunnen beantwoorden, acht de AIV
het zinvol eerst de algemene context te schetsen waarbinnen de vragen moeten worden
beschouwd. In dit eerste hoofdstuk zal daarom in vogelvlucht een overzicht worden gegeven
van de belangrijkste pogingen die in het verleden zijn gedaan om een vredesproces tussen
Israel en de Palestijnen tot stand te brengen. Vervolgens zal worden ingegaan op het
juridisch kader waarbinnen het Israelisch-Palestijnse vraagstuk moet worden geplaatst. In de
volgende hoofdstukken, waarin de adviesvragen aan de orde komen, zal waar nodig worden
teruggegrepen op de achtergrondinformatie in dit hoofdstuk.
I.l Het vredesproces
Met de term 'Midden-Oosten Vredesproces' wordt veelal verwezen naar pogingen die in de
periode 1991-2000 zijn gedaan om te komen tot een vredesakkoord tussen Israel en de
Palestijnen (c.q. de Arabische wereld). 6 Omdat voor 1991 en na 2000 ook verschillende
initiatieven zijn genomen om vrede tot stand te brengen, zal het onderhavige overzicht een
iets langere periode bestrijken. 7
In de jaren volgend op de zesdaagse oorlog van juni 1967 werd diverse malen getracht
om Israel en de Palestijnen nader tot elkaar te brengen. Hierbij speelden de Zweedse
diplomaat Gunnar Jarring, Speciaal Gezant van de Verenigde Naties (VN) voor het Midden-
Oosten, en de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken William P. Rogers, een
centrale rol. Egypte en Jordanie reageerden welwillend op hun bemiddelingspogingen en
gaven aan bereid te zijn tot het sluiten van een vredesakkoord met Israel op basis van
Israels terugtrekking uit de bezette gebieden en de implementatie van Veiligheidsraads-
resolutie 242. 8 In februari 1971 presenteerde de Egyptische president Anwar Sadat zijn
eigen vredesinitiatief, gebaseerd op wederzijdse veiligheid, erkenning en terugtrekking.
Israel toonde evenwel geen bereidheid in te gaan op de verschillende initiatieven,
voomamelijk vanwege de voorstellen tot terugtrekking uit de bezette gebieden. Een senior
medewerker van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken merkte hierover
6 Zie bijvoorbeeld Gregory Harms with Todd M. Ferry, The Palestine-Israel Conflict (Londen: Pluto Press,
2012), p. 168.
7 Voor dit overzicht is gebruik gemaakt van verschillende bronnen, in het bijzonder: Susan M. Akram en
Michael Lynk, 'Arab-Israeli Conflict', entry in the Max Planck Encyclopedia of International Law (Oxford:
Oxford University Press, 2008); Avi Shlaim, Israel and Palestine, Reappraisals, Revisions, Refutations
(Londen: Verso, 2010); and Gregory Harms with Todd M. Ferry, The Palestine-Israel Conflict (Londen: Pluto
Press, 2012).
8 UN Doc. S/RES/242, 22 november 1967, unaniem aangenomen. Een klein verschil tussen de Engelse
en de Franse tekst van de onderhavige resolutie heeft geleid tot uiteenlopende interpretaties. Terwijl in
de Engelse versie wordt gesproken over 'Withdrawal of Israeli armed forces from territories occupied in
the recent conflict', voegt de Franse versie aan deze formulering een bepaald lidwoord toe: 'Retrait des
forces armees israeliennes des territoires occupes lors du recent conflit'. Het laatste is te vertalen met
'Terugtrekking van Israelische strijdkrachten uit de gebieden die tijdens het recente conflict zijn bezet'.
10
later op: 'Israel will be considered responsible for the rejection of the best opportunity to
achieve peace since the establishment of the state.' 9
In de nasleep van de Jom Kippoer-oorlog van oktober 1973 bedreef de toenmalige
minister van Buitenlandse Zaken van de VS, Henry Kissinger, enige tijd actieve shuttle
diplomacy tussen Israel enerzijds en Egypte, Syrie, Saudi-Arabie en Jordanie anderzijds. Dit
leidde tot de Sina'i'-I- (oktober 1974) en SinaT-ll- O'anuari 1975) akkoorden, die betrekking
hadden op beperkte terugtrekking van Israel uit de Sinai en de Golan Hoogvlakte in mil
voor de belofte van Arabische zijde om zich te onthouden van gewelddadigheden. Van een
alomvattend vredesplan was echter geen sprake.
De Amerikaanse president Jimmy Carter verruilde de stapsgewijze benadering van
Kissinger voor multilaterale onderhandelingen, waaraan werd deelgenomen door de VS,
de Sovjet Unie, Israel, Jordanie en Egypte. Een communique van 1 oktober 1977 van de
VS en de Sovjet Unie, bedoeld als basis voor een intemationale conferentie, riep, in lijn
met Veiligheidsraadsresolutie 242, op tot een oplossing die de 'legitieme rechten van het
Palestijnse volk' respecteerde en tot terugtrekking van Israel uit de gebieden die waren
bezet in 1967. De Egyptische president Anwar Sadat en overige Arabische staten waren
niet enthousiast, maargingen akkoord; Israel verwierp hetvoorstel.
De reis van de Egyptische president Anwar Sadat eind 1977 naar Jeruzalem en premier
Menachem Begins bezoek aan Egypte leidden echter tot een verbetering van de relaties.
Daarop nodigde in juli 1978 president Carter Sadat en Begin uit in Camp David. De Camp
David-onderhandelingen vonden plaats van 5 tot 17 September 1978 en resulteerden
uiteindelijk in twee akkoorden: een vredesakkoord tussen Egypte en Israel (dat werd
getekend op 26 maart 1979) en de algemene afspraak om binnen vijf jaar overeenstemming
te bereiken over 'the final status' van de Westoever en Gaza (de PLO, de status van
Jeruzalem en de Golan Hoogvlakte werden niet genoemd). Op 26 maart 1978 vond in het
Witte Huis de ondertekeningsceremonie van de Camp David-akkoorden plaats.
In de hierop volgende jaren speelde de Palestine Liberation Organization (PLO) 10 een
steeds prominentere rol. De situatie in de regio verslechterde. Libanon was van 1975 tot
1990 in een burgeroorlog verwikkeld; in 1982 viel Israel Libanon binnen. Van 1987 tot
1991 vond de eerste Palestijnse opstand, de Intifadah, plaats, als reactie op de bezetting
en een gevoel van politiek isolement onder de Palestijnen. Israel reageerde met harde
9 Het citaat is van Assistant Secretary of State Joseph Sico. Zie Gregory Harms with Todd M. Ferry, The
Palestine-Israel Conflict (Londen: Pluto Press, 2012), p. 123. De auteurs merken echter ook op dat de
diplomatieke pogingen van Jarring c.s. werden tegengewerkt door het Witte Huis onder Nixon, in het
bijzonder door National Security Advisor Henry Kissinger.
10 De Palestine Liberation Organization werd in 1964 opgericht als overkoepelende organisatie ter
behartiging van de belangen van het Palestijnse volk, waarvan een groot deel buiten het oorspronkelijke
woongebied van Palestina verblijft. In 1974 verkreeg de PLO waarnemersstatus bij de VN; deze status
heeft de organisatie sindsdien behouden. In de jaren zeventig en tachtig (twintigste eeuw) werd de PLO
door diverse partijen (Israel, de VS) als terroristische organisatie aangemerkt. In 1993, bij het sluiten van
het Oslo-akkoord, erkende Israel de PLO als legitieme vertegenwoordiger van de Palestijnen. Onder de
vleugels van de PLO zijn verschillende Palestijnse bewegingen verenigd, waaronder Fatah, die daarbinnen
de grootste groepering vormt. Hamas staat echter buiten de organisatie.
11
hand met Operation Iron Fist. Gedurende de Intifadah kwamen rond de 1.100 Palestijnen
en 144 Israeli's om het leven. 11
In 1991 begon een reeks initiatieven gericht op duurzame vrede in het Midden-Oosten.
Tijdens de 'Madridconferentie' werden Egypte, Israel, Libanon, Syrie en een Jordaans-
Palestijnse delegatie op 30 oktober 1991 bijeengebracht in het Koninklijk Paleis in
Madrid op initiatief van de Amerikaanse president George H.W. Bush. De bijeenkomst
werd voorgezeten door een door president Bush en minister van Buitenlandse Zaken
James Baker samengesteld team en door Michail Gorbatsjov, de president van de Sovjet
Unie. De basis voor de besprekingen waren Veiligheidsraadsresoluties 242 en 338 12 en
het concept van land-for-peace. Problematisch was dat Israel slechts wilde spreken van
'autonomie' voor de Palestijnen, terwijl de Palestijnen een eigen staat voor ogen hadden.
De PLO nam geen deel aan de onderhandelingen; de Palestijnen waren vertegenwoordigd
door een kleine groep intellectuelen vanuit de bezette gebieden, onder wie Haidar Abdul-
Shafi, een arts uit Gaza; Hanan Ashrawi, een hoogleraar Engelse literatuur uit Ramallah;
en Faisal al-Husseini, politiek activist en leider van de Intifadah.
Het overleg werd in multilateraal en bilateraal verband voortgezet gedurende 1992
en de eerste helft van 1993. De resultaten waren uiteindelijk echter beperkt. Maar,
zoals opgemerkt door auteur Gregory Harms: 'The symbolic significance of the Madrid
Conference far outweighed its accomplishments, which were thin indeed. However, a
precedent had been set by these countries gathering face-to-face; it was also the first
time Israel and the Palestinians met in open dialogue.' 13 Volgens de historicus Avi Shlaim
wisten de Zionisten en Israelische politici de intemationale beeldvorming en publieke
opinie lange tijd in hun voordeel te be'invloeden maar verwierven de Palestijnen langzaam
maar zeker steeds meer steun voor hun zaak en was 'Madrid' hierbij van doorslaggevend
belang. 14
Parallel aan het 'Madrid-proces' werden vanaf januari 1993 geheime besprekingen gevoerd
tussen Israel en de PLO op uitnodiging van de Noorse overheid. Dit resulteerde na acht
maanden in het Oslo-akkoord. Het Amerikaanse leiderschap wist van de besprekingen,
maar was niet van de inhoud op de hoogte. In de zomer van 1993 werd het akkoord
wereldkundig gemaakt en op 13 September 1993 volgde de ceremoniele ondertekening in
het Witte Huis onder auspicien van de Amerikaanse president William J. Clinton, met, voor
het oog van de wereld, de historische handdruk van de Israelische premier Yitzhak Rabin
en PLO-voorzitter Yasser Arafat.
11 Benny Morris, Righteous Victims, A History of the Zionist-Arab Conflict 1881-2001 (New York: Vintage
Books, 2001), pp. 595-596.
12 UN Doc. S/RES/338, 22 oktober 1973, aangenomen met 14 stemmen, zonder Chinese deelname aan
de stemming.
13 Gregory Harms with Todd M. Ferry, The Palestine-Israel Conflict (Londen: Pluto Press, 2012), p. 152.
14 Factoren die in dit proces een rol speelden waren volgens Shlaim onder meer de onverzettelijkheid van
Israelische zijde eind jaren tachtig onder de Likud-partij over het beginsel van tweedeling en het vredesof-
fensief van de PLO in 1988, toen de Palestinian National Council de staat Israel erkende, terrorisme ver-
wierp, de tweestatenoplossing accepteerde en alle relevante VN-resoluties bekrachtigde. Zie: Avi Shlaim,
Israel and Palestine, Reappraisals, Revisions, Refutations (Londen: Verso, 2010), pp. 152-167, Chapter
Fourteen, 'Changing Places: The Madrid Peace Conference.'
12
Het Oslo-akkoord was geen alomvattend vredesverdrag of eindakkoord. De zogeheten
Declaration of Principles on Interim Self-Government Arrangements (DOP) voorzag in het
vestigen van een Palestinian Interim Self-Government Authority in delen van de bezette
gebieden. Israel erkende de PLO als legitieme vertegenwoordiger van de Palestijnen. De
PLO op haar beurt erkende de staat Israel en zag af van het gebruik van geweld. Israel
ging voorts akkoord met de terugtrekking van troepen uit de Westoever en Gaza. Over de
meest delicate onderwerpen voor een eindakkoord - waaronder de status van Jeruzalem,
de nederzettingen, grenzen, water, veiligheid en vluchtelingen - werden geen besluiten
genomen. Over deze punten zou volgens een vastgelegd schema in een later stadium
overeenstemming moeten worden bereikt. Desondanks werd 'Oslo' algemeen van groot
belang geacht: 'Oslo marked a momentous occasion where Israel and the PLO had
managed not only to engage one another directly, but also produce a framework that both
agreed upon; and all this accomplished without external influence or guidance.' 15
Nadat op 26 oktober 1994 Israel en Jordanie een vredesovereenkomst hadden getekend,
werd in September 1995 in Taba (Egypte) het Interim Akkoord dat was voorzien in
het DOP ondertekend, ook wel 'Oslo-N' genoemd. De kern van dit akkoord was dat
gedurende de interim-periode de bezette Palestijnse gebieden werden onderverdeeld
in drie 'controlezones'. 'Gebied A', de dichtbevolkte Palestijnse steden, kwam onder de
volledige politieke en veiligheidscontrole van de Palestijnse Autoriteit; 'gebied B', kleinere
Palestijnse gemeenschappen en landelijk gebied, werd bestuurd door Palestijns civiel
gezag en door Israelisch veiligheidsgezag; en 'gebied C, bestaande uit de Israelische
nederzettingen, een aantal Palestijnse gemeenschappen en gebied grenzend aan
pre-1967 grenzen, kwam onder volledige controle van Israel.
Twee maanden na de ondertekening van Oslo-ll, in november 1995, werd premier
Yitzhak Rabin, de belangrijkste pleitbezorger van het Oslo-proces in Israel, vermoord
door een Joodse rechts-extremistische activist. In mei 1996 kwam de Likud-partij van
Benjamin Netanhayu aan de macht en in 1997 besloot de Israelische regering om de
gebiedsoverdracht aan de Palestijnen overeenkomstig de Oslo-akkoorden stop te zetten.
Hiermee kwamen de onderhandelingen over de final status-onderwerpen feitelijk tot
stilstand.
Nadat in het voorjaar van 1999 in Israel de regering van Ehud Barak aan de macht
kwam, kreeg het haperende vredesproces een nieuwe impuls. In juli 2000 nodigde
president Clinton premier Barak en PLO-voorzitter Arafat uit voor een top in Camp David
in een poging een definitief en duurzaam vredesakkoord te sluiten. Uiteindelijk mislukte
dit, na twee weken onderhandelen, voomamelijk vanwege verschillen van mening over
de definitieve grenzen, de status van Jeruzalem en de kwestie van de Palestijnse
vluchtelingen. Wel werd een trilateral verklaring afgegeven {'Camp David II'), waarin de
partijen een aantal basisbeginselen onderschreven, waaronder steun voor de centrale
plaats van Veiligheidsraadsresoluties 242 en 338.
In een laatste poging een vredesakkoord tot stand te brengen, nodigde president
Clinton de partijen in december 2000 opnieuw uit, voor onderhandelingen op basis van
de zogenoemde Clinton Parameters. Deze parameters hielden in dat een groot deel
van Gaza en de Westoever teruggegeven moest worden aan de Palestijnen; dat Israel
de belangrijkste nederzettingen zou behouden, waarvoor de Palestijnen deels werden
gecompenseerd; dat de nieuwe Palestijnse staat gedemilitariseerd werd; Jeruzalem werd
15 Gregory Harms with Todd M. Ferry, The Palestine-Israel Conflict (Londen: Pluto Press, 2012), p. 153.
13
opgedeeld naar bevolkingssamenstelling; er een vorm van gezamenlijke soevereiniteit zou
komen over de stad; en dat een deel van de Palestijnse vluchtelingen zich zou vestigen
in de nieuwe Palestijnse staat. Beide partijen accepteerden uiteindelijk de parameters,
zij het met voorbehouden, en ze vormden de basis voor vervolgbesprekingen in Taba in
januari 2001. Hier werd verdere vooruitgang geboekt, maar een akkoord bleef ook dit keer
uit, wederom als gevolg van gebrek aan overeenstemming over de definitieve grenzen,
Jeruzalem, en de Palestijnse vluchtelingen.
In September 2000 brak de tweede Intifadah uit en de jaren die volgden werden
gekenmerkt door toenemend geweld; zelfmoordaanslagen van Palestijnse zijde
(voomamelijk uitgevoerd door Hamas-strijders) gingen gepaard met repressie (onder meer
Operation Defensive Shield) en herbezetting van de gehele Westoever van Israelische zijde.
Als gevolg van de escalatie van geweld in maart 2002 nam de Veiligheidsraad op 12 maart
2002 resolutie 1397 16 aan, waarin voor het eerst formeel de tweestatenoplossing voor het
conflict werd bekrachtigd.
Een paar weken later presenteerde Saudi-Arabie tijdens een bijeenkomst van de Arabische
Liga in Beiroet een vredesvoorstel voor het Israelisch-Palestijnse en het Israelisch-
Arabische conflict. Het plan, dat bekend werd als het 'Arabische Vredesinitiatief,
werd op 28 maart 2002 aanvaard door de Arabische Liga en omvatte de volgende
elementen: volledige terugtrekking van Israel uit de gebieden die sinds juni 1967 zijn
bezet; de vestiging van een onafhankelijke Palestijnse staat in Gaza en de Westoever,
met Oost-Jeruzalem als hoofdstad; een rechtvaardige oplossing van het Palestijnse
vluchtelingenvraagstuk, op basis van Veiligheidsraadsresolutie 194 uit 1948; 17 een
einde aan het Israelisch-Arabische conflict; en vrede en normalisatie van de verhoudingen
tussen Israel en de Arabische wereld. Israel en de VS toonden weliswaar enige - zij het
gereserveerde - belangstelling voor het plan, maar in concreto gebeurde er weinig mee.
In april 2002 werd het Kwartet in het leven geroepen, een gelegenheidsformatie van
de VN, de VS, de EU en Rusland, met als doel duurzame vrede in het Midden-Oosten te
bewerkstelligen. Het Kwartet verwelkomde het Arabische Vredesinitiatief, veroordeelde
terrorisme en riep op tot beeindiging van de nederzettingenbouw en de Israelische
bezetting. De Amerikaanse president George W. Bush riep in juni 2002 op tot een 'vision
of two States, a secure State of Israel and a viable, peaceful, democratic Palestine', 18
en presenteerde de idee van een 'Routekaart voor de Vrede', dat zowel door het Kwartet
als de Veiligheidsraad werd bekrachtigd. De 'Routekaart' combineerde elementen
uit Veiligheidsraadsresoluties 242, 338 en 1397 met onderdelen van voorgaande
vredesplannen ('Madrid', land-for-peace en het Arabische Vredesinitiatief) in een
stapsgewijze agenda. Deze werd uiteindelijk echter niet of nauwelijks uitgevoerd.
In juni 2002 begon Israel onder leidingvan premier Ariel Sharon in het noorden van
de Westoever met de bouw van een afscheidingsmuur (meer hierover in de volgende
paragraaf). Twee jaar later, in 2004, besloot Israel tot een unilateral terugtrekking uit
16 UN Doc. S/RES/1397, 12 maart 2002.
17 UN Doc. A/RES/194 (III), 11 december 1948.
18 Toespraak van president George W. Bush over vrede in het Midden-Oosten van 24 juni 2002, zoals
geciteerd door Susan M. Akram en Michael Lynk, 'Arab-Israeli Conflict', entry in the Max Planck
Encyclopedia of International Law (Oxford: Oxford University Press, 2008), par. 55.
14
de Gazastrook en vier nederzettingen in de Westoever. Het plan werd in augustus 2005
uitgevoerd; 17 Israelische nederzettingen werden ontmanteld en 8.000 kolonisten werden
geevacueerd naar Israel en de Westoever. 19
De periode na 2005 werd gekenmerkt door nieuwe episodes van geweld. Tijdens de
oorlog in Libanon in 2006 vielen meer dan 1.000 Libanese doden, voornamelijk burgers,
en sloegen meer dan een miljoen mensen op de vlucht; aan Israelische zijde vielen
114 doden in het leger en 43 burgerdoden en werden meer dan 250.000 mensen
geevacueerd. 20 Voor Israel waren oplopende spanningen in Gaza, die gepaard gingen
met een toename van beschietingen op zijn grondgebied, aanleiding in december
2008 - januari 2009 een militair operatie in Gaza, Operation Cast Lead, uit te voeren.
Aan Palestijnse zijde kwamen rond de 1.300 mensen om, naar wordt aangenomen
voornamelijk burgers; aan Israelische zijde vielen er 13 doden - alien soldaten. 21
In 2006 vonden voor de tweede maal Palestijnse verkiezingen plaats, waarbij de
Islamitische Hamas als winnaar uit de bus kwam. Dit leidde uiteindelijk tot een tweedeling
in het Palestijnse leiderschap, met controle van Hamas over de Gazastrook en controle
van de Fatah-partij van president Mahmoud Abbas over de Westoever. De westerse landen
weigerden het bewind van Hamas te erkennen, omdat dit niet voldeed aan de eisen het
gebruik van geweld af te zweren en het bestaan van Israel te aanvaarden.
Ondanks de toegenomen spanningen en gewelddadigheden tussen beide partijen, werden in
2007 verschillende pogingen ondernomen om het vredesproces weer op gang te brengen.
De Arabische Liga bracht het Arabische Vredesinitiatief uit 2002 opnieuw naar voren, maar
kreeg wederom weinig respons. En president Bush nam het initiatief tot de organisatie van
een intemationale conferentie in Annapolis op 27 november 2007, waaraan door veertig
landen en intemationale organisaties werd deelgenomen. Het doel was '(...) to immediately
launch good-faith, bilateral negotiations in order to conclude a peace treaty resolving all
outstanding issues, including all core issues, without exception, as specified in previous
agreements.' 22 De conferentie leverde echter weinig op; de besprekingen die voortkwamen
uit 'Annapolis' waren slechts van korte duur. De verdeeldheid onder de Palestijnen en de
westerse boycot van Hamas (in de VS bekritiseerd door onder meer voormalig president
Jimmy Carter) 23 vormden extra complicerende factoren voor de vredesbesprekingen.
De Amerikaanse president Barack Obama ondemam tijdens zijn eerste termijn een aantal
pogingen om de onderhandelingen tussen beide partijen nieuw leven in te blazen (in
September 2010 werden premier Netanyahu en president Abbas onder meer uitgenodigd
19 Susan M. Akram en Michael Lynk, 'Arab-Israeli Conflict', entry in the Max Planck Encyclopedia of
International Law (Oxford: Oxford University Press, 2008), par. 61.
20 Ibid., par. 63.
21 Ibid., par. 66.
22 'Text of Bush's remarks at Annapolis conference,' New York Times, 27 november 2007.
23 Carter schreef in een opiniestuk in de New York Times: 'A counterproductive Washington policy in recent
years has been to boycott and punish political factions or governments that refuse to accept United
States mandates. This policy makes difficult the possibility that such leaders might moderate their
policies.' Jimmy Carter, 'Pariah diplomacy,' New York Times, 28 april 2008.
15
in Washington voor een serie besprekingen), maar deze sorteerden weinig effect (zie
ook de hoofdstukken II en IV). De nederzettingenpolitiek van Israel vormde hierbij een
belangrijk struikelblok. De Financial Times schreef in april 2010 in een redactioneel
commentaar over de rol van de VS: 'Breakthroughs in the Middle East happen when the
US feels its national interest is in play, rather than when it pretends to be a dispassionate
arbiter. When deadlock comes, as it inevitably will, Mr Obama must be ready to place a US
plan before the Security Council. That should be based on the (Bill) Clinton Parameters of
2000, and the Arab peace plan of 2002.' 24
Concluderend kan worden gesteld dat de afgelopen veertig jaar een scala aan initiatieven
heeft opgeleverd om het conflict tussen Israel en de Palestijnen te beslechten. Deze
plannen, akkoorden en voorstellen vertonen in het algemeen meer overeenkomsten dan
verschillen. 25 In 2002 merkte de toenmalige Secretaris-Generaal van de VN, Kofi Annan,
over een vredesovereenkomst in het Midden-Oosten op: 'There is no conflict in the world
today whose solution is so clear, so widely agreed upon, and so necessary to world peace
as the Israeli-Palestinian conflict.' 26 Tien jaar later blijken deze woorden nog even actueel
als in 2002.
1.2 Het juridisch kader
Gezien het belang van het intemationaal-juridische kader van het onderhavige conflict en
gelet op het feit dat in de adviesaanvraag specifiek de vraag wordt gesteld wat Nederland
kan ondememen op basis van beginselen van het intemationale recht, acht de AIV het
wenselijk een kort resume te geven van de juridische stand van zaken. Hij neemt daarbij
tie Advisory Opinion van het Intemationaal Gerechtshof over de Israelische muur uit
2004 als uitgangspunt, omdat daarin op veel omvattende wijze wordt gesproken over de
juridische situatie en omdat actuele hete hangijzers, zoals de positie van (Oost-)Jeruzalem,
het recht op zelfbeschikking van de Palestijnen, de nederzettingen, de grenzen en de
schaarste aan water, direct of indirect van een juridisch oordeel worden voorzien. 27 De
Advisory Opinion was gevraagd door de Algemene Vergadering van de VN, die hierover
had besloten in een stemming met 90 stemmen voor, acht tegen en 74 onthoudingen,
waaronder die van Nederland. 28
24 'Once more into the Mideast breach,' Financial Times, redactioneel commentaar, 30 april 2010.
25 Gregory Harms merkt hierover op: '(...) with there now existing an assortment of possible templates
- Clinton Plan, Geneva Accord, Road Map, Saudi Proposal - all bearing more in common than they do in
distinction, what is required is (...) to authentically pursue diplomacy.' Gregory Harms with Todd M. Ferry,
The Palestine-Israel Conflict (Londen: Pluto Press, 2012), p. 197.
26 UN Press Release SG/SM/8177, 'Leading their Peoples Back from Brink is "Duty" of Israeli, Palestinian
Leaders, Secretary-General Tells Arab League Summit', 27 maart 2002.
27 Advisory Opinion, 9 juli 2004, zie: <http://www.icj-cij.org/docket/files/131/1671.pdf>, passim.
28 UN Doc. A/RES/ES-10/14, 12 december 2003, uitmondend in de vraag: 'What are the legal
consequences arising from the construction of the wall being built by Israel, the occupying Power, in the
Occupied Palestinian Territory, including in and around East Jerusalem, as described in the report of the
Secretary-General, considering the rules and principles of international law, including the Fourth Geneva
Convention of 1949, and relevant Security Council and General Assembly resolutions?'
Zie ook: <http://www.un.org/News/Press/docs/2003/gal0216.doc.htm>.
16
In zijn Advisory Opinion komt het Hof met een stemverhouding van 14 tegen een 29
tot de conclusie dat de bouw van de Israelische afscheidingsmuur strijdig is met
intemationaal recht en dat Israel zorg dient te dragen voor volledige schadevergoeding. De
schendingen van intemationaal recht betreffen onder meer het recht op zelfbeschikking
van het Palestijnse volk (en de plicht van Israel om dat recht te respecteren), de
bewegingsvrijheid voor alle inwoners van de bezette gebieden, het recht op werk, het
recht op gezondheidszorg en het recht op onderwijs. Verder stelt het Hof dat de muur en
de nederzettingen bijdragen aan het veranderen van de demografische samenstelling
van de bezette gebieden en daarmee schendingen opleveren van de Vierde Geneefse
Conventie (inzake de bescherming van burgers in oorlogstijd) en relevante resoluties van
de VN-Veiligheidsraad. Daamaast stelt het Hof dat het niet overtuigd is dat de specifieke
route die Israel heeft gekozen voor het bouwen van de muur noodzakelijk was vanuit een
oogpunt van veiligheid. Ook concludeert het Hof dat Israel zich niet kan beroepen op het
recht op zelfverdediging, zoals dat in het internationale recht vorm heeft gekregen. Ook om
die reden moet de bouw van de muur volgens het Hof als illegaal worden beschouwd.
Eveneens met 14 tegen een spreekt het Hof uit dat de VN, in het bijzonder de Algemene
Vergadering en de Veiligheidsraad, moeten nagaan welke verdere actie nodig is om ervoor
te zorgen dat er een eind komt aan deze illegale situatie. Tevens stelt het vast dat op alle
VN-lidstaten de plicht rust de illegale situatie niet te erkennen en geen hulp te verlenen
bij de instandhouding daarvan, en dat zij erop moeten toezien dat elke belemmering
van het Palestijns recht op zelfbeschikking die van de muur uitgaat tot een eind wordt
gebracht. 30 Na het uitkomen van de Advisory Opinion vroeg de Algemene Vergadering om
integrale uitvoering ervan. Zij deed dat met een stemverhouding van 150 voor (waaronder
Nederland), zes tegen en tien onthoudingen. 31
Ook los van 'de muur' kan er geen misverstand over bestaan dat de Vierde Geneefse
Conventie in de Palestijnse Gebieden van kracht is, zoals ook de Commissie van
Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAW) in een advies uit 2002 vaststelde:
'Samenvattend is de CAW van oordeel dat de Vierde Geneefse Conventie in alle relevante
perioden (vanaf 1967 tot de inwerkingtreding van de Oslo-akkoorden, vervolgens tot
het uitbreken van de tweede Intifadah en ten slotte vanaf het uitbreken van de tweede
29 De tegenstem was afkomstig van de Amerikaanse reenter Buergenthal. In zijn dissenting opinion
concludeerde hij dat het Hof het verzoek om een advies niet had moeten aannemen. In zijn ogen kon er
zeer wel sprake zijn van schendingen van intemationaal recht, maar om dat vast te stellen had het Hof
meer informatie van vooral Israelische kant bij zijn oordeel moeten betrekken. Het probleem echter, aldus
Buergenthal, was dat Israel gezien de aard van de procedure - advies in plaats van een geschil tussen
twee staten - niet verplicht was die informatie te verstrekken.
Bron: <http://www.icj-cij.org/docket/files/131/1687.pdf>, par. 10.
De Nederlandse rechter Kooijmans, die tot de voorstemmers behoorde, formuleerde een separate
opinion. Daarin bracht hij tot uitdrukking te hebben geworsteld met de vraag of het Hof wel een advies
moest geven, gezien het risico van politisering van het Hof en gezien het feit dat drie deelnemers aan het
Kwartet weinig tot niets voelden voor het vragen van een advies. In Kooijmans' ogen had de Algemene
Vergadering van de VN dat risico van politisering onder ogen moeten zien toen zij het adviesverzoek deed.
Bron: <http://www.icj-cij.org/docket/files/131/1687.pdf>, par. 20 en 21.
30 Ibid., par. 146.
31 UN Doc. A/RES/ES-10/15, 2 augustus 2004. Zie ook: <http://www.un.org/News/Press/docs/2004/
gal0248.doc. htm>.
17
Intifadah tot heden) volledig van toepassing is op het door Israel bezette Palestijnse
gebied.' 32 De AIV voegt hieraan nog toe dat in een recent rapport van de UN Fact Finding
Mission Israeli Settlements aan de VN Mensenrechtenraad aan de toepasselijkheid van
de Conventie de volgende, dwingende consequentie wordt verbonden: 'Israel must, in
compliance with article 49 of the Fourth Geneva Convention, cease all settlement activities
without preconditions. In addition it must immediately initiate a process of withdrawal of all
settlers from the Occupied Palestinian Territory.' 33
Als aangegeven, is in de Advisory Opinion van het Hof een reeks van nog steeds actuele
en controversies zaken onder de juridische loep gelegd. Een van de grote uitstaande
vragen waarvoor dat niet geldt, is het vraagstuk van de terugkeer van vluchtelingen.
Volgens de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near
East (UNRWA) gaat het thans in totaal, inclusief afstammelingen, om zo'n vijf miljoen
geregistreerde vluchtelingen, van wie circa een derde woont in een van de 58 erkende
vluchtelingenkampen in Jordanie, Libanon, Syrie, de Gazastrook en de Westelijke
Jordaanoever. 34
Het recht op terugkeer is vastgelegd in een resolutie van de Algemene Vergadering van de
VN van december 1948, waarin wordt gesteld dat 'the refugees wishing to return to their
homes and live at peace with their neighbours should be permitted to do so at the earliest
practicable date, and that compensation should be paid for the property of those choosing
not to return and for loss of or damage to property which, under principles of international
law or in equity, should be made good by the Governments or authorities responsible.' 35
Dit recht is later vele malen herbevestigd, onder meer in 1967 na de zesdaagse oorlog,
via Veiligheidsraadsresolutie 242, 36 en tijdens de Jom Kippoer-oorlog van 1973, via
Veiligheidsraadsresolutie 338. 37 In beide resoluties kwamen primair andere onderwerpen
aan de orde, zoals de terugtrekking van de Israelische troepen uit bezet gebied, en zij
worden algemeen beschouwd als een 'totaalpakket' van eisen. Intussen is onduidelijk
hoeveel Palestijnse vluchtelingen daadwerkelijk willen terugkeren dan wel gebruik willen
maken van enigerlei vorm van compensatie. 38 Zeker is dat velen nog in het bezit zijn
van huissleutels en soms ook eigendomspapieren van hun vroegere woningen, terwijl
daamaast vaststaat dat velen intussen elders een bestaan hebben opgebouwd. Dat laat
32 CAW advies nummer 12, Advies inzake de toepasselijkheid van de Vierde Geneefse Conventie inzake
bescherming van burgers in oorlogstijd binnen het bezette Palestijns gebied, 8 februari 2002, p. 9.
33 Zie: UN Doc. A/HRC/22/63, 7 februari 2013, p. 22.
34 Zie: <http://www.unrwa.org/userfiles/20120317152850.pdf>.
35 UN Doc. A/RES/194 (III), 11 december 1948, par. 11.
36 UN Doc. S/RES/242, 22 november 1967, unaniem aangenomen.
37 UN Doc. S/RES/338, 22 oktober 1973, aangenomen met 14 stemmen, zonder Chinese deelname aan
de stemming.
38 De AIV tekent hierbij aan dat het gaat om twee stromen vluchtelingen (uit 1948 en 1967) en dat met name
op nadrukkelijk verzoek van de PL0 door Arabische landen (met uitzondering van Jordanie) is afgezien van
het toekennen van burgerschap aan de Palestijnse vluchtelingen op hun grondgebied teneinde hen daar-
mee niet het recht op terugkeer te ontnemen.
18
echter onverlet dat het recht op terugkeer en de mogelijkheid via dat recht enigerlei vorm
van compensatie af te dwingen in de ogen van de AIV vaststaat en tot actie zou dienen
te leiden. Dat laatste geldt met voorrang ook voor de humanitaire situatie waarin veel
vluchtelingen nog altijd verkeren.
De AIV voegt aan bovenstaande beschouwing toe dat de Advisory Opinion van het Hot
en de resoluties over onder meer het recht op terugkeer passen in een lange reeks van
besluiten van met name de Algemene Vergadering van de VN en de VN-Veiligheidsraad
waarin duidelijk wordt dat de Palestijnen het intemationale recht grosso modo aan hun
zijde hebben. Het aantal resoluties van een dergelijke strekking, algemeen verwoord
dan wel gewijd aan specifieke thema's, is talrijk; de belangrijkste, circa twintig in getal,
werden recent aangehaald in de resolutie van de Algemene Vergadering over de status van
Palestina (waarover verderop nog enkele opmerkingen). 39
Vooruitlopend op de eindconclusies van dit advies meent de AIV dat het gestrande
vredesproces in het Midden-Oosten niet kan worden vlot getrokken louter door het
inroepen van beginselen van intemationaal recht en van resoluties van de Algemene
Vergadering of de VN-Veiligheidsraad, of uitspraken van het Intemationaal Gerechtshof.
Zoals uit het verleden is gebleken, zullen politieke factoren van doorslaggevend
belang zijn. Dit doet niet af aan het oordeel van de AIV dat aan datgene wat er aan
intemationaalrechtelijke uitspraken ligt veel gewicht kan en moet worden toegekend.
Bovendien rust op Nederland, met zijn traditie op het vlak van medehoeder van het
intemationale recht, de plicht om datzelfde recht uiterst serieus te nemen en toe te
passen zonder double standards en met voorbijgaan aan opportuniteitsoverwegingen.
Daarbij zou hetjuist ook in de richting van bevriende naties als Israel en Palestina bereid
moeten zijn consequent de intemationaalrechtelijke kaart te spelen, met zoveel mogelijk
gebruikmaking van specifieke kennis van juridische zaken.
Aan die 'juridische zaken' is recent het besluit van de Algemene Vergadering van de VN
toegevoegd over de erkenning van Palestina als non-member observer State. 40 Over de
exacte consequenties van deze uitspraak valt te twisten, maar over de intentie van de
Algemene Vergadering geenszins. De resolutie werd evident opgesteld met de bedoeling
Palestina een statusverhoging te verstrekken en zij werd aangenomen met een grote
meerderheid van stemmen, waaronder ook 14 van de 27 lidstaten van de EU (voor meer
hierover zie hoofdstuk III). De nieuwe status van Palestina opent de mogelijkheid van
toetreding tot VN-verdragen en wellicht ook tot andere verdragen. Daarbij kan men denken
aan mensenrechtenverdragen en aan UNCLOS. 41
Resumerend, maakt de AIV zich sterk voor het standpunt dat het intemationale recht
moet worden nageleefd en ingeroepen waar het van toepassing is. Dat geldt zowel in de
richting van Israel als in de richting van de Palestijnen, en dan steeds zo precies mogelijk.
Mogelijkheden bieden wat dat betreft ook de Associatieakkoorden tussen respectievelijk
39 UN Doc. A/67, L. 28, 26 november 2012.
40 Ibid., par. 2.
41 Afkorting voor United Nations Convention on the Law of the Sea.
19
de EU en Israel 42 en de EU en (toen nog) de PLO. 43 In net bijzonder artikel 2 van beide
Akkoorden is hier relevant. Artikel 2 luidt: 'Relations between the Parties, as well as all
the provisions of the Agreement itself, shall be based on respect for human rights and
democratic principles, which guides their internal and international policy and constitutes
an essential element of this Agreement.'
De Israelische nederzettingen zijn krachtens internationaal recht illegaal, met als gevolg
dat producten die daar worden gemaakt niet mogen worden aangemerkt als 'made in
Israel'. Ex iniuria ius non oritur. 44 Op wat de EU en Nederland in dit verband te doen staat,
wordt in hoofdstuk V ingegaan.
De conclusie die kan worden getrokken, is dat over de belangrijkste rechtsvragen met
betrekking tot het conflict weinig verschil van mening kan bestaan. Israel heeft de plicht
het recht op zelfbeschikking van het Palestijnse volk te eerbiedigen. De vestiging van
Israelische nederzettingen op de Westelijke Oever van de Jordaan en de beperking
van de bewegingsvrijheid van de Palestijnen in de bezette gebieden als geheel leveren
schendingen op van de Vierde Geneefse Conventie. Hetzelfde geldt voor de bouw van
de afscheidingsmuur, voor zover deze over Palestijns gebied loopt. Ten slotte rust op
zowel Israel als de Palestijnen de plicht zich bij het streven naar politieke doeleinden ten
opzichte van elkaar te onthouden van het gebruik van elke vorm van geweld behoudens
gerechtvaardigde zelfverdediging.
42 L. 147/3, 21 juni 2000; verdrag overeengekomen in 1995 en van kracht sindsjuni 2000.
Zie: <http://eeas.europa.eu/delegations/israel/documents/eu_israel/asso_agree_en.pdf>.
43 L. 187, 16juli 1997.
Zie: <http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:21997A0716(01):EN:HTML>.
44 Vertaling: Uit onrecht kan geen recht voortkomen.
20
II
Veranderingen in de regionale en mondiale context
De eerste vraag van de adviesaanvraag luidt: In hoeverre beinvloeden de veranderingen
in de regionale en mondiale politieke context de onderhandelingsposities van de direct
betrokken gesprekspartners alsook de opstelling van betrokken derden?
Ter beantwoording van deze vraag wil de AIV een onderscheid maken tussen regionale en
mondiale ontwikkelingen, waarbij hij met het eerste zal beginnen.
II. 1 De regionale context
Sinds het begin van de hervormingsbeweging begin 2011 is er veel in de Midden-Oosten-
regio veranderd. 45 In diverse Arabische landen hebben zich ingrijpende wijzigingen
voorgedaan, zoals in Egypte, Libie, Tunesie, Jemen en Syrie. De ontwikkelingen en
veranderingen gaan ter plekke nog steeds door en wisselingen van regimes hebben nog
niet bepaald tot rust en stabiliteit geleid. 46 Diverse andere Arabische landen hebben
weliswaar nog geen ingrijpende veranderingen doorgemaakt, maar dat betekent niet dat
deze landen niet onder druk zijn komen te staan om hervormingen door te voeren. De
bevolkingen in betrokken landen worden mede geVnspireerd door ontwikkelingen elders in
de regio en zij voelen zich aangemoedigd om veranderingen te eisen.
Hetzelfde geldt voor de door Israel in 1967 bezette Arabische gebieden: ook de Palestijnen
willen in vrijheid en waardigheid leven. De Palestijnse bevolking is al veel langer geleden
in opstand gekomen tegen de Israelische bezetting, in de vorm van onder meer Intifadah's
(zie ook hoofdstuk I). De recente ontwikkelingen in de naburige Arabische regio vormen,
zo schat de AIV, voor de Palestijnen echter een extra aanmoediging om onverminderd
door te gaan in hun streven naar het zoeken van een bevredigende oplossing, ook al zijn
de gesprekken en onderhandelingen de afgelopen decennia voor hen weinig hoopgevend
geweest. Maar ook zonder de omwentelingen elders zouden de Palestijnen hun strijd tegen
de Israelische bezetting en voor een onafhankelijke Palestijnse staat hebben voortgezet.
Het altematief is immers voortzetting van de al meer dan 45 jaar durende bezetting.
De machtsovername door de Moslimbroederschap in Egypte heeft in de zienswijze
van de AIV andere Moslimbroederbewegingen en aanverwante groeperingen (zoals
Hamas in Gaza) een extra dynamiek gegeven in hun strijd om de macht in eigen land.
Hoewel er tot dusverre zelden sprake is geweest van sterke samenwerking tussen
Moslimbroederbewegingen in verschillende Arabische landen onderling- het was meer
iedere beweging in eigen land voor zich - heeft de overwinning van de Moslimbroederschap
45 Er zijn inmiddels vele publicaties over dit onderwerp verschenen. Zie o.a. Jean-Pierre Fillu, The Arab
Revolution: Ten Lessons From the Democratic Uprising (London: Hurst & Co, 2011) en Marc Lynch, The
Arab Uprising. The unfinished revolutions of the new Middle East (New York: Public Affairs Books, 2012).
Vergelijk ook Nikolaos van Dam, De bloedige 'Arabische Lente', Internationale Spectator, december
2011, pp. 629-630. De AIV bracht over dit onderwerp de volgende adviezen uit: Advies nummer 75,
Hervormingen in de Arabische regio: kansen voor democratie en rechtsstaat? (Den Haag, mei 2011); en
Advies nummer 79, De Arabische regio, een onzekere toekomst (Den Haag, mei 2012).
46 Om deze reden acht de AIV het minder gepast hier de veelvuldig gebruikte metafoor van de 'Arabische
Lente' te bezigen.
21
in Egypte (waar deze partij, net als in diverse andere Arabische landen eerder verboden
was) nieuw vertrouwen en elan verschaft aan de andere Moslimbroederorganisaties, met
name ook in Syrie en Jordanie.
De ontwikkeling van kemenergie in Iran, met de mogelijkheid het beschikbare uranium
dusdanig te verrijken dat dit kan worden gebruikt voor nucleaire wapens, levert voorts
spanningen op in de regio, en daarbuiten, mede gezien de betrokkenheid van diverse
westerse landen, waaronder de VS en de EU. In Israels regionale beleid heeft de potentiele
dreiging die uitgaat van het Iraanse nucleaire programma, de hoogste prioriteit. Op termijn
moet met unilateraal militair optreden tegen de Iraanse keminstallaties rekening worden
gehouden, ook al hebben tot dusver zowel de Israelische legerleiding als de inlichtingen-
en veiligheidsdiensten zich, zelfs publiekelijk, daartegen gekeerd. Ongetwijfeld ook naar
hun mening zou een dergelijk optreden, afgezien van de destabiliserende uitwerking
daarvan op de regionale - en mogelijk mondiale - verhoudingen, slechts vertragend
uitwerken op het Iraanse nucleaire programma zonder een uiteindelijke, volledige en
duurzame oplossing naderbij te brengen. 47
Er is in principe echter geen direct verband tussen het Israelisch-Palestijnse conflict en
de spanningen met Iran, behalve dat Iran diverse bij het Israelisch-Arabische conflict
betrokken partijen steunt, waaronder Syrie, Hezbollah (in Libanon) en Hamas (in Gaza).
Daarmee is Iran duidelijk een indirecte speler in het Israelisch-Arabische conflict.
Elders, waaronder in Irak en Bahrein (thuisbasis van de Amerikaanse Vijfde Vloot),
hebben zich eveneens ontwikkelingen voorgedaan die bijdragen tot destabilisering van de
regio. De verzwakking van de positie van het bewind in Bagdad na de val van president
Saddam Hussein in 2003 heeft het mogelijk gemaakt dat Iran zijn positie niet alleen in
de regio als geheel kon versterken, maar ook binnen Irak zelf, met name via de sjiitische
gemeenschap. In Bahrein, dat in meerderheid een bevolking heeft van sjiieten, is het
verzet tegen de soennitische machthebbers gegroeid. Verder levert het optreden van Iran
in de regio ook spanningen op met de meeste andere Arabische Golfstaten. Ten aanzien
van de belangrijkste oliestaat, Saudi-Arabie, is niet onbelangrijk op te merken dat 70
procent van de olie in dit land wordt gevonden in een gebied dat wordt bewoond door
sjiieten, die slechts vijf procent van de bevolking uitmaken.
Met betrekking tot het bloedige conflict in Syrie is sprake van duidelijke verdeeldheid
binnen de Veiligheidsraad, waarbij Rusland en China niet zoals de andere leden uit
zijn op de val van het Ba'thregime van president Bashar al-Asad, maar de optie willen
openhouden van een oplossing via politiek overleg, waarbij het Ba'thregime als partij
betrokken wordt. De tegenstellingen op dit punt tussen de VS, Rusland en China, elk met
hun eigen strategische regionale belangen, hebben enigszins het karakter van een soort
voortgezette 'Koude Oorlog'.
De AIV meent dat de eventuele val van het Ba'thregime in Syrie niet zonder meer voordelig
voor Israel hoeft uitte vallen. Een en ander hangt natuurlijk mede af van het opvolgende
regime. Van geen enkel Syrisch regime moet worden verwacht dat het positief of neutraal
zal staan tegenover Israel. Zowel onder een nieuwe dictatuur, alsook onder een meer
democratisch regime, moet een bijzonder kritische houding tegenover Israel worden
verwacht. In beide gevallen kan tegelijkertijd worden verwacht dat van Syrische zijde geen
47 Zie over dit onderwerp ook het AlV-briefadvies nummer 20, Nucleair Programma van Iran: naar de-escalatie
van een nucleaire crisis (Den Haag, april 2012), pp. 18-19.
22
enkele behoefte bestaat aan een hemieuwd militair conflict. Men zal zich eerder op de
vele problemen in eigen land willen richten. De afgelopen decennia is het stil geweest aan
het Syrisch-lsraelische front op de Golan Hoogvlakte. Hoewel Syrie en Israel technisch
gezien in een toestand van oorlog verkeren, heeft Damascus in de desbetreffende periode
gekozen voor een pragmatische benadering van geen geweld aan de Syrisch-lsraelische
bestandslinies. Voortzetting daarvan is te verwachten.
De AIV wijst er verder op dat de positie van Turkije ten aanzien van Israel en het Israelisch-
Arabische conflict drastisch veranderde na de gewelddadige onderschepping van de
Gaza-flotilla (2010). In de navolgende periode ontwikkelde Turkije, dat voorheen een sterke
bondgenoot van Israel was, zich tot een sterk kritische partij ten aanzien van Israel. Nu
premier Netanyahu inmiddels op 22 maart 2013 excuses heeft aangeboden voor de
dodelijke gevolgen van Israels interventie, 48 zullen de verhoudingen naar verwachting
evenwel verbeteren. Deze ontwikkeling moet als positief worden beschouwd, gezien de
onrust in de regio en de destabiliserende werking die uitgaat van de situatie in Syrie voor
zowel Israel als Turkije. Van een sterke bondgenoot van het Syrische Ba'thregime heeft
Turkije zich inmiddels ontwikkeld tot een tegenstander die de Syrische oppositie steunt en
deels herbergt.
De meer kritische houding jegens Israel vanuit die Arabische landen waar een politieke
omwenteling heeft plaatsgevonden, zoals in Egypte, betekent naar de mening van de AIV
niet noodzakelijk dat er vanuit Arabische optiek iets substantieels aan de inhoud van het
Arabisch/Palestijns-lsraelische conflict is veranderd, maar wel dat de betrokken Arabische
partijen minder dan voorheen geneigd zullen zijn om 'voor de lieve vrede' hun ideeen over
rechtvaardigheid telkens naar een tweede plaats te verschuiven.
In het verleden werden Arabische anti-lsrael-standpunten wel toegeschreven aan vormen
van Arabische propaganda en misbruik van de Palestijnse kwestie voor eigen Arabische
interne politieke doeleinden (waaronder het rechtvaardigen van de voortduring van
dictatuur en militair bestuur). Deze Arabische standpunten kwamen naar de mening van
de AIV echter eerder voort uit gevoelens van rechtvaardigheid en als reactie van grote
nationale verontwaardiging vanwege de verdrijving van Palestijnen uit hun oorspronkelijke
woongebieden (1948-1949) en nadien door het Israelische optreden in de bezette
gebieden van 1967, de annexatie van delen daarvan (Oost-Jeruzalem en de Golan
Hoogvlakte), de aanleg van Israelische nederzettingen en het repressieve bezettingsbeleid,
alsook de bouw van de 'muur', voor een deel achter de groene bestandslijn. Ook speelde
het Arabische nationalisme en de Israelische bezetting van wat als Arabisch grondgebied
werd beschouwd een belangrijke rol.
In het democratische Westen is men er veelal van uitgegaan dat democratie in de
Arabische wereld een vredesregeling wel zou helpen vergemakkelijken. Volgens de AIV
48 Volgens de New York Times gaf premier Netanyahu's staf een verklaring uit waarin werd gesteld: 'The
prime minister made it clear that the tragic results regarding the Mavi Marmara were unintentional and
that Israel expresses regret over injuries and loss of life.' Het gebaar, dat Israel maakte tijdens het
bezoek van president Obama aan het land, kwam volgens de krant tot stand op aandringen van de VS
en creeerde een w/n-w/nsituatie voor alle partijen: 'Mr. Obama achieved reconciliation between two of
the United States' most important allies, while Turkey and Israel won good will within the White House,
important for two nations that have made ties to the United States central to their foreign policy.' Jodi
Rudoren en Mark Landler, 'With Obama as Broker, Israelis and Turkey end Dispute', New York Times, 22
maart 2013.
23
lijkt dit echter minder het geval te zijn nu men aan Arabische zijde, daar waar sprake is
van meer democratisch getinte regimes, principes van rechtvaardigheid niet meer zo naar
de achtergrond wil stellen ten gunste van strategische overwegingen/belangen in breder
verband. Onder president Mubarak was Egypte bereid om in breder verband en in het
belang van de stabiliteit in de regio te zoeken naar constructieve oplossingen in het belang
van een Arabisch-lsraelische vrede. Ook Egypte heeft uiteindelijk weliswaar weinig kunnen
bereiken ten behoeve van een oplossing van het Israelisch-Palestijnse conflict; maar wel
heeft het door zijn constructieve opstelling onder president Mubarak in diverse gevallen
erger kunnen voorkomen. Het nieuwe, door de Moslimbroederschap gedomineerde,
Egyptische bewind van president Mursi moet zijn positie wat dat betreft nog verder laten
uitkristalliseren. Tijdens de gewelddadige confrontatie rond Gaza in november 2012
tussen Israel en Hamas, is evenwel gebleken dat ook het nieuwe Egypte onder leiding van
de Moslimbroederschap wellicht een bemiddelende rol in de regio zou kunnen spelen.
De regionale ontwikkelingen van de afgelopen tijd - en er zijn veel meer dwarsverbanden
aan te geven - hebben volgens de AIV tot dusverre geen wezenlijke invloed gehad op
het Israelisch-Palestijnse conflict zelf, in de zin dat de mogelijkheden om een oplossing
te bereiken er wezenlijk door zouden worden be'invloed, in negatieve dan wel positieve
zin. Wel maken deze ontwikkelingen het vinden van een oplossing van het Israelisch-
Palestijnse conflict op zijn minst zo urgent, zo niet urgenter gezien de overheersende
instabiliteit in de regio. Ook is het denkbaar dat, waar de Palestijnen zich in hun streven
naar onafhankelijkheid en zelfbeschikking onverminderd - moreel - gesteund weten door
de bevolking van een aantal landen in de regio, zij hun strijd de komende tijd met nog meer
volharding zullen voortzetten. Dit zou ten koste kunnen gaan van de compromisbereidheid
aan Palestijnse kant, indien niet op korte termijn nieuwe vredesinitiatieven worden
genomen die voldoende inspelen op de Palestijnse aspiraties.
Ter afsluiting van deze paragraaf kan de conclusie worden getrokken dat de urgentie
van het vinden van een oplossing voor het Israelisch-Palestijnse conflict onverminderd
groot is, maar door de ontwikkelingen in de regio een nieuwe dimensie heeft gekregen.
Tegelijk moet worden vastgesteld dat veel landen in de regio nog steeds in een situatie
van politieke turbulentie verkeren als gevolg van de botsingen tussen de aanhangers
van oude en nieuwe regimes, de spanningen tussen gematigde en radicale hervormers
en de tegenstellingen tussen de verschillende stromingen binnen de Islam, die ten dele
ook de betrekkingen tussen de Arabische landen belasten. De politieke discussie in
deze landen richt zich hierdoor in de eerste plaats op de vraag hoe stabiliteit kan worden
verkregen, met inachtneming van de verlangens van een meerderheid van de bevolking.
Ondanks het feit dat aldus de interne politieke kwesties een groot deel van de politieke
aandacht opeisen, zal geen Arabische regering het zich kunnen veroorloven de fakkel van
de solidariteit met de Palestijnen te laten uitdoven. Integendeel, de toegenomen invloed
van de Islamitische partijen, vooral in Egypte, zal zich waarschijnlijk vertalen in een meer
uitgesproken steun voor de Palestijnse zaak dan waarvan in het verleden sprake was.
II. 2 De mondiale context
Door de recente veranderingen van een aantal Arabische regimes is naar het oordeel van
de AIV de positie van de VS in het Midden-Oosten minder sterk dan voorheen. Sommige
traditionele bondgenoten, dan wel regimes waar de VS traditioneel in zijn Midden-Oosten-
beleid strategisch op kon steunen, waaronder het Egypte onder president Mubarak, zijn
voor een deel weggevallen. Bovendien is in het Westen de strategische samenwerking met
Arabische dictatoriale regimes die zich schuldig maken aan mensenrechtenschendingen in
eigen land, in toenemende mate aan kritiek onderhevig. Dit geldt in het bijzonder voor de
omstreden relatie met Saudi-Arabie.
24
Anders dan voor het meer nabij gelegen Europa lijkt het geopolitieke belang dat het
Midden-Oosten voor de VS vertegenwoordigt, bovendien af te nemen. Enerzijds zijn er
aanwijzingen dat het strategisch zwaartepunt (pivot) in de Amerikaanse buitenlandse
politiek meer verschuift naar Oost-Azie, anderzijds wordt de VS op het gebied van
energiewinning (olie en gas) in toenemende mate zelfvoorzienend en dus minder
afhankelijk van leveranties uit het Midden-Oosten. Daarbij komt dat het Amerikaanse
beleid, mede als gevolg van de binnenlandse politiek-economische situatie, wordt
gekenmerkt door grotere selectiviteit ten aanzien van buitenlands engagement en de
inzet van financiele en personele middelen. De terughoudendheid om na de kostbare en
niet erg succesvolle militaire interventies in Irak en Afghanistan het voortouw te nemen
om opnieuw militair op te treden kwam onder meer naar voren tijdens het conflict in Libie
('leading from behind').
Dit alles behoeft echter een nieuwe bemiddelingspoging van Washington niet in de weg
te staan. Militaire interventie is in het geval van het Israelisch-Palestijnse conflict immers
niet aan de orde. Wei zal Israel aandringen op een actieve betrokkenheid van de VS bij
de uitvoering van een eventuele vredesregeling, vooral waar het gaat om het waarborgen
van zijn veiligheid. Een overweging die de Amerikaanse regering misschien zal aanzetten
tot een diplomatiek initiatief, betreft de bezorgdheid over het aanzien van de VS in de
Islamitische wereld. President Obama heeft met zijn toespraak in Cairo van juni 2009
verwachtingen gewekt over een 'nieuw begin' in de relatie tussen de VS en de moslims
over de gehele wereld. De Amerikaanse president heeft deze belofte tot nu toe niet weten
in te lossen. Een succesvolle Amerikaanse bemiddelingspoging zou de geloofwaardigheid
van de Amerikaanse intenties ten opzichte van de moslimlanden aanzienlijk kunnen
versterken (voor de opstelling van de VS zie nader hoofdstuk IV).
Europa, in de gedaante van de EU, probeerde zich gedurende de afgelopen jaren met
wisselend succes te ontwikkelen van grootste handelsmacht en grootste ontwikkelings-
donor in de wereld tot een volwaardige intemationale speler, die zich ook op diplomatiek
en veiligheidspolitiek terrein als factor van betekenis laat gelden. Het Verdrag van
Lissabon (2009) bracht een aantal institutionele verbeteringen: de verbreding van het
mandaat van de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en
Veiligheidsbeleid (de koppeling van de verantwoordelijkheid voor politieke zaken met
die voor het handels- en ontwikkelingsbeleid) en de oprichting van de Europese Dienst
voor het Externe Optreden (EDEO). Het handelingsvermogen van de EU ten opzichte van
andere regio's en landen bleef echter begrensd door het vereiste van eenstemmigheid in
de besluitvorming en interne verdeeldheid tussen de lidstaten. Bovendien leidde de crisis
binnen de muntunie ook tot een verlamming in het optreden naar buiten toe; de oplossing
van deze crisis eiste een groot deel van de aandacht van de Europese politieke leiders
op. Ondanks deze beperkingen is gebleken dat, indien de grotere lidstaten het met elkaar
eens kunnen worden, de EU wel degelijk in staat is invloed op belangrijke intemationale
kwesties uitte oefenen. Naar de mate waarin de monetaire problemen onder controle
worden gebracht, mag ook van de EU een (hemieuwde) ambitie worden verwacht om een
oplossing van het Israelisch-Palestijnse conflict naderbij te brengen.
In een globale aanduiding van de verschuivingen in het mondiale krachtenveld past op
zichzelf ook een verwijzing naar de rol van de BRICS. 49 Deze combinatie van opkomende
(of opgekomen) landen is verenigd in haar wens de invloed van ontwikkelingslanden in de
intemationale economische en financiele instellingen te versterken en die van vooral de
49 Engelse afkorting voor Brazilie, Rusland, India, China en Zuid-Afrika.
25
VS terug te dringen. Het is echter zeer de vraag of de BRICS op andere terreinen als een
zelfstandige machtsfactor mogen worden gezien. Daarvoor zijn hun onderlinge verschillen
te groot. 50 In elk geval hebben de desbetreffende landen er geen blijk van gegeven
als eensgezinde coalitie naar voren te willen treden met plannen of initiatieven om het
vredesproces in het Midden-Oosten actief te be'invloeden.
Ook individueel hebben deze landen zich in dit opzicht niet onderscheiden. China lijkt
vooral ge'interesseerd in de zekerstelling van de aanvoer van olie uit de Arabische
oliestaten, terwijl India - nog afgezien van zijn beperkte mogelijkheden - zich kennelijk
niet geroepen voelt om bruggen te slaan naar de landen in de onderhavige regio, met
een overwegende moslimbevolking. Weliswaar maakt Rusland deel uit van het Kwartet,
maar zijn diplomatieke aandacht is vooral gericht op Syrie, het land waar het vanouds
militaire en economische belangen heeft. Brazilie, datgeen historische banden heeft met
de landen in het Midden-Oosten, heeft zich dusver vooral ingespannen om (tezamen met
Turkije) tot een internationaal akkoord te komen over de kwestie van de uraniumverrijking
in Iran. Ten slotte geldt voor Zuid-Afrika dat het land (vooralsnog) niet sterk genoeg is
gepositioneerd om zich als speler in deze regio te profileren. 51
De conclusie moet derhalve luiden dat, ondanks de relatieve vermindering van de
Amerikaanse macht als gevolg van de opkomst van landen in het 'Oosten' en het 'Zuiden'
van de wereld, de VS de meest aangewezen speler blijft om zich als eerste in te zetten
voor een oplossing van het Israelisch-Palestijnse conflict. De mogelijke bijdrage hieraan
door Europa (de EU) zal in hoofdstuk IV verder aan de orde komen.
50 Zo weigert bijvoorbeeld China de kandidatuur van India voor een permanente zetel in de Veiligheidsraad
te steunen.
51 De AIV tekent hierbij aan dat het land in het verleden, voor de afschaffing van de apartheid, wel nauwe
betrekkingen onderhield met Israel, in het bijzonder op militair gebied.
26
Ill
Scenario's en mogelijkheden voor toenadering
De tweede vraag van de adviesaanvraag luidt: Gezien eventuele veranderingen in
uitgangsposities, wat zijn denkbare scenario's voor de ontwikkeling van het Midden-Oosten
Vredesproces? Waar in deze scenario's zouden nieuwe mogelijkheden voor toenadering en
het op gang brengen van vredesbesprekingen bestaan?
Zoals in het voorgaande hoofdstuk naar voren kwam, is het Israelisch-Palestijnse conflict
naar de mening van de AIV niet wezenlijk be'invloed door de ontwikkelingen elders in de
regio, maar zullen met name de politieke omwentelingen in de regio wel een consoliderend
effect hebben op de uitgangsposities van de direct betrokken partijen. De principiele
politieke uitgangsposities zijn evenwel grotendeels dezelfde gebleven.
De situatie ter plaatse is sinds het begin van het Midden-Oosten Vredesproces begin jaren
negentig daarentegen ingrijpend veranderd, hetgeen de perspectieven op het realiseren
van een duurzame oplossing voor het conflict er niet beter op heeft gemaakt. De neder-
zettingenpolitiek van Israel en de aanleg van de muur door bezet Palestijns gebied
enerzijds en de aanhoudende dreiging van het gebruik van geweld van Palestijnse zijde
en de uitvoering van raketaanvallen op Israel anderzijds hebben geleid tot verdergaande
polarisatie en ondermijning van de perspectieven op het verwezenlijken van een vredes-
regeling. Hierbij moet worden opgemerkt dat sommige 'verworvenheden' van het vredes-
proces soms evenmin als onverdeeld gunstig voor het realiseren van een duurzame vrede
zijn beoordeeld. Als voorbeeld kan de opdeling gelden van de Westoever in regio's A, B en
C (overeenkomstig de in 1995 gesloten Oslo-ll-akkoorden). Hierover is wel opgemerkt dat
dit in feite een consolidatie van Israels controle over de bezette gebieden in de hand heeft
gewerkt in plaats van grotere autonomie voor de Palestijnen. 52
Bezien in dit licht heeft de vraag naar mogelijke scenario's voor de ontwikkeling van het
Midden-Oosten Vredesproces een wat ambigue karakter. De AIV meent dat in het kader
van eerder gemaakte internationale afspraken (te beginnen met resolutie 181 van de
Algemene Vergadering) 53 en uitgangspunten waartoe de betrokken partijen zich hebben
verbonden, de tweestatenoplossing de meest aangewezen weg blijft om het Israelisch-
Palestijnse conflict te beeindigen. Tegelijkertijd moet men constateren dat een dergelijke
oplossing de afgelopen twee decennia steeds verder buiten handbereik is geraakt.
De AIV meent echter dat er momenteel geen altematieve scenario's zijn die zicht bieden
op het realiseren van een voor beide partijen acceptabele oplossing. De voortzetting
van de status-quo, dit wil zeggen de blijvende Israelische bezettingvan Palestijnse
gebieden en voortgaande uitbreiding van de Israelische nederzettingen enerzijds en de
blijvende dreiging van Palestijns geweld anderzijds, doet geen gestand aan de afspraken
52 Zie onder meer Edward W. Said, Peace and its Discontents: Essays on Palestine in the Middle East Peace
Process (New York: Vintage Books, 1996); en interviews met Haidar Abdul-Shafi in Journal of Palestine
Studies, XXIII, no. 1 (Autumn 1993): 14; en XXXII, no. 1 (Autumn 2002): 28.
53 UN General Assembly resolution 181 [II] 'Future Government of Palestine' werd aanvaard op 29 november
1947 met 33 stemmen voor, 13 tegen en 10 onthoudingen. Met de resolutie aanvaardde de Algemene
Vergadering het plan voor de opdeling van Palestina van het Special Committee on Palestine, waarmee
Palestina in een Joodse en Arabische staat werd opgedeeld met een gezamenlijke economische unie.
27
over een levensvatbare Palestijnse staat en ondermijnt de veiligheid en stabiliteit van
Israel. Waarschijnlijk in dit scenario is dat de Palestijnen op de Westoever ten hoogste
hier en daar een vorm van lokaal bestuur kunnen uitoefenen, terwijl de Gazastrook
als gevolg van isolement en afnemende economische perspectieven steeds minder
leefbaar wordt. 54 Men behoeft over weinig fantasie te beschikken om zich in dat geval
een verdere neerwaartse spiraal voor te stellen, waarbij de Palestijnen in toenemende
mate hun toevlucht nemen tot geweld, hetgeen de Israelische regering er vermoedelijk
toe zal aanzetten steeds hardere maatregelen te nemen. Het lijdt wat dit betreft weinig
twijfel dat een politiek van repressie meer en meer op gespannen voet komt te staan met
de democratische rechtsorde in Israel. In dit verband is de AIV bezorgd over pogingen
die rechts-nationalistische partijen in Israel de afgelopen jaren hebben ondemomen om
Israelische mensenrechtenorganisaties aan banden te leggen. 55 Het hierboven geschetste
scenario kan beide partijen naar de mening van de AIV uiteindelijk duur komen te staan en
schept geen enkele voorwaarde voor een vreedzame, duurzame oplossing voor het conflict.
Als altematief voor het zojuist aangeduide scenario wordt soms wel de creatie geopperd
van een binationale staat, waarin Joden en Palestijnen op voet van gelijkwaardigheid met
elkaar zouden leven en samen het politiek gezag uitoefenen. 56 Dit scenario is vanuit een
oogpunt van humanitair idealisme wellicht verkieslijk, maar zou, voor zover de AIV kan
overzien, op onoverkomelijke politiek-ideologische en praktische bezwaren stuiten. De
ervaringen in onder andere Libanon, Syrie, Bosnie en Irak wijzen uit hoe moeilijk het is
groeperingen die tot verschillende etnische en/ of religieuze gemeenschappen behoren
en hun politieke identiteit in belangrijke mate ontlenen aan hun lidmaatschap van die
gemeenschappen, tot een vorm van vreedzaam samenleven in een staatsverband te
brengen. Men kan volken nu eenmaal niet dwingen aan een gezamenlijke toekomst te
bouwen. Bovendien, en wellicht belangrijker, gaat dit scenario voorbij aan eerder gemaakte
afspraken over de tweestatenoplossing. In dit verband roept de AIV in herinnering dat de
EU herhaaldelijk heeft gesteld geen wijzigingen te erkennen ten aanzien van de pre-1967-
grenzen, tenzij door beide partijen overeengekomen. 57
Naar het zich laat aanzien is de mogelijkheid van een binationale staat momenteel voor
geen van beide partijen een bespreekbaar altematief. Voor de Palestijnen zou dit de
perspectieven op onafhankelijkheid en zelfbeschikking definitief teniet doen. En premier
Netanyahu heeft herhaaldelijk verklaard dat hij Israel niet als binationale staat wenst
te beschouwen. De AIV tekent hierbij aan dat Israel in feite binnen de grenzen van voor
1967 al een binationale staat is, met een Arabische minderheid van ruim 20 procent op
54 Zie onder meer Gaza in 2020. A liveable place?, A report by the United Nations Country Team in the
occupied Palestinian territory, (augustus 2012).
55 Zie onder meer het commentaar in de Israelische krant Haaretz, 'Persecution in place of policy', 6 januari
2011, en het artikel van Ina Friedman, 'Democratie in gevaar', Trouw, 18 december 2011.
56 Zie bijvoorbeeld Anthony Loewenstein and Ahmed Moor (eds.), After Zionism: One State for Israel and
Palestine (London: Saqi Books, 2012).
57 Zie EU Raadsconclusies van de Raad Externe Betrekkingen van december 2009, december 2010, mei
2011 en 14 mei 2012. In de conclusies van 14 mei 2012, par. 6, wordt gesteld: 'The EU reiterates that
it will not recognise any changes to the pre-1967 borders including with regard to Jerusalem, other than
those agreed by the parties.' Zie: <http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_Data/docs/pressdata/
EN/foraff/130195.pdf>.
28
een totale bevolking van circa 7,5 miljoen. De positie van premier Netanyahu geeft echter
aan dat dit geen realiteit is die hij wenst te erkennen; integendeel, hij heeft recent de
wens naar voren gebracht dat Israel expliciet wordt erkend als Joodse staat. Dit is een
betrekkelijk nieuwe eis, die vroeger van Israelische zijde niet officieel werd opgebracht. In
de praktijk werd Israel altijd al algemeen als Joodse staat beschouwd; de eis tot expliciete
erkenning hiervan, geeft echter duidelijk aan dat een binationale staat voor Israel
momenteel geen aanvaardbaar perspectief vormt.
Ten aanzien van de vooruitzichten op een tweestatenoplossing wil de AIV een aantal
opmerkingen maken. Momenteel wordt wel gesteld dat het wat deze oplossing betreft
'vijf voor twaalf is. Met andere woorden: als niet op korte termijn beweging wordt gebracht
in het Midden-Oosten Vredesproces, kan het bereiken van een tweestatenoplossing wel
eens een gepasseerd station blijken te zijn. De AIV onderschrijft deze zienswijze, hetgeen
de urgentie van de problematiek, die al in het vorige hoofdstuk werd onderstreept, alleen
maar groter maakt. Met name de voortdurende uitbreiding van het aantal nederzettingen
op de Westoever en in Oost-Jeruzalem, en de hiermee gepaard gaande veranderingen in
de infrastructuur van het bezette gebied, maken de vooruitzichten op een levensvatbare
Palestijnse staat steeds problematischer. Ondanks hetfeit dat het nederzettingenbeleid
van Israel strijdig is met het internationale recht (zie hoofdstuk I en bijvoorbeeld ook EU
Raadsconclusies ter zake) 58 , duurt het - met enige onderbrekingen - al tientallen jaren
voort.
De noodzaak om het vredesproces op korte termijn weer op gang te helpen, is door de
recente besluiten van de Israelische regering tot de bouw van nieuwe nederzettingen alleen
maar groter geworden. Op 30 november 2012, een dag na de stemming in de Algemene
Vergadering over de status van Palestina, kondigde premier Netanyahu aan een aanvang
te maken met de planning voor bebouwing van de zogenoemde E-1-locatie (grenzend
aan Oost-Jeruzalem); daamaast keurde de Israelische regering de bouw goed van 3.000
nieuwe wooneenheden in Oost-Jeruzalem en op de Westelijke Jordaanoever. Enkele
weken daarna, op Eerste Kerstdag, maakte de Israelische regering bekend dat in bezet
gebied nog eens 1.200 wooneenheden zouden verrijzen. Uitvoering van deze plannen zou
betekenen dat de Arabische bewoners van Oost-Jeruzalem geheel door Joodse woonkernen
zouden worden ingesloten en dat de Westoever in feite in tweeen zou worden gesplitst.
De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, Ban Ki-moon, sprak in zijn reactie op de
eerste Israelische beslissing van 'an almost fatal blow to remaining chances of securing
a two-state solution.' 59 De aangekondigde bouwplannen betekenen echter niet dat de
nieuwe nederzettingen op korte termijn worden gerealiseerd. Tussen planning en feitelijke
bouw pleegt geruime tijd te verstrijken. Er lijkt dus nog enige ruimte te zijn voor een nieuw
diplomatiek offensief.
58 Zie EU Raadsconclusies van de Raad Externe Betrekkingen van december 2009, december 2010, mei
2011 en 14 mei 2012. In de conclusies van 14 mei 2012, par. 6, wordt gesteld: 'Settlements remain
illegal under international law, irrespective of recent decisions by the government of Israel.'
Zie: <http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_Data/docs/pressdata/EN/foraff/130195.pdf>.
59 Statement UN Secretary-General, 2 december 2012.
29
Wanneer de AIV de tweestatenoplossing beschouwt als de beste optie voor beide
partijen, 60 doet de AIV dit in de wetenschap dat zo'n oplossing alleen waarschijnlijk niet
volstaat, ook als partijen ertoe kunnen worden bewogen zich serieus voor dat doel in
te zetten. Zou er een vredesakkoord komen, dan is het moeilijk voor te stellen dat alle
Joodse Israeli's die thans in of in de buurt van Oost-Jeruzalem wonen (ongeveer 200.000
in getal) en die elders op de Westoever hun woonplaats hebben gezocht (ongeveer
300.000) zouden verhuizen naar het oorspronkelijke grondgebied van Israel, dit wil zeggen
het gebied binnen de grenzen van de groene bestandslijn. Er zijn echter diverse opties
om de omvang van dit vraagstuk te verkleinen, waaronder afspraken tussen partijen
over gebiedsuitruil. De AIV zal in dit advies niet in detail ingaan op deze kwestie, die zeer
complex is, ook volkenrechtelijk gezien, maar wil wel onderstrepen dat de uitkomsten van
onderhandelingen over gebiedsruil voor beide partijen fair en billijk moeten zijn, en om die
reden waarschijnlijk moeten plaatsvinden onder intemationaal toezicht. Het ligt voor de
hand dat dit onderwerp een hoge plaats toekomt op de agenda van vredesbesprekingen.
Een tweestatenoplossing maakt ook een vergelijk noodzakelijk ten aanzien van het door
de Palestijnen opgeeiste recht op terugkeer (zie hoofdstuk I). De vooruitzichten op zo'n
vergelijk lijken niet bij voorbaat ongunstig: aan de ene kant zullen waarschijnlijk veel
minder Palestijnen van dit recht gebruikmaken dan vaak wordt gedacht, aan de andere
kant heeft Israel in het recente verleden bereidheid getoond gedeeltelijk tegemoet te
komen aan de desbetreffende Palestijnse eis, in het bijzonder waar het de hereniging van
uit elkaar gedreven families betreft. 61 Het lot van de Palestijnen die hun wortels hebben
in het huidige grondgebied van Israel, vestigt ook de aandacht op de positie van de
Arabische minderheid in dit land; deze bevolkingsgroep zou eenzelfde behandeling in Israel
moeten krijgen als de Joden en alle vormen van discriminatie tegen deze groep moeten
worden tegengegaan.
Daamaast zal de bewaking van binnen- en buitengrenzen een goede samenwerking tussen
Israelische en Palestijnse autoriteiten vereisen. Gezien de geringe territoriale omvang
van het gehele voormalig mandaatgebied en de sterke verwevenheid van de Palestijnse
economie met de Israelische, zou op termijn de totstandkoming van een Israelisch-
Palestijns samenwerkingsverband, bijvoorbeeld in de vorm van een douane-unie, voor
de hand liggen. Met een dergelijk perspectief voor ogen zou zelfs een vrijhandelsgebied
tussen beide staten en de EU een mogelijkheid kunnen zijn. (De AIV herinnert er in dit
verband aan dat het oorspronkelijke verdelingsplan voorzag in de oprichting van een
economische unie.)
60 In het verleden is aan Israelische kant ook wel gepleit voor de zogenoemde Jordaanse oplossing om een
eind te maken aan het conflict met de Palestijnen. De hierbij gevolgde redenering was dat de Palestijnen
eigenlijk al hun staat hebben, te weten (Trans)Jordanie, waarvan de bevolking in meerderheid uit
Palestijnen bestaat. De Westoever zou, al dan niet in federaal verband, weer bij Jordanie worden gevoegd,
zoals dit voor 1967 het geval was. Zowel de Palestijnen als de Jordaniers hebben deze optie echter
categorisch van de hand gewezen. De Palestijnen voelden er weinig voor opnieuw onder Jordaans bestuur
te worden geplaatst (en al helemaal niet zonder Oost-Jeruzalem), terwijl de Jordaniers hun aanspraken op
de Westoever geheel hebben laten vallen. Hoewel het desbetreffende scenario in de literatuur soms nog
ter discussie wordt gesteld (zie bijvoorbeeld Dan Diker en Pichas Inbari, 'Re-energizing West Bank-Jordan
Alliance', The Middle East Quarterly, lente 2006, pp. 29-36) blijft de zogenoemde Jordaanse optie in het
advies dan ook verder onbesproken.
61 Ehud Olmert, premier van Israel tussen 2006 en 2009, was naar eigen zeggen bereid in het kader van
een vredesregeling 50.000 Palestijnen ter wille van gezinshereniging tot Israel toe te laten. Bron: BBC
News: Olmert: I went furthest on peace, 24 September 2009.
30
In de adviesvraag wordt ook gevraagd waar nieuwe mogelijkheden bestaan voor
toenadering of het op gang brengen van het vredesproces. Bij de beoordeling hiervan
constateert de AIV dat de bij het conflict betrokken partijen tot dusver weinig blijk hebben
gegeven van intenties om toenadering te zoeken. Daarbij vindt de AIV het evenwel
relevant op te merken dat alle Arabische landen bij de stemming in de AWN in november
2012 over de resolutie inzake de VN-status van Palestina, met nun positieve stem ook
hun principiele bereidheid tot erkenning van de staat Israel hebben herbevestigd. Het
onderhavige Palestijnse voorstel en de besluitvorming hierover in de AWN beoordeelt de
AIV dan ook niet als negatief vanuit een oogpunt van de kansen op hervatting van het
vredesproces. 62 De uitslag van de stemming heeft geleid tot hemieuwd zelfvertrouwen
van de op de gematigde Fatahpartij steunende Palestijnse Autoriteit (PA) onder leiding van
Mahmoud Abbas. De PA kon met de diplomatieke overwinning in New York het gestegen
prestige van Hamas, als gevolg van de recente gewapende confrontatie met Israel rond
de Gazastrook, inperken. Dit is daarom gunstig, omdat de PA zich in het verleden in het
Palestijnse kamp een welwillende onderhandelingspartner heeft getoond. Weliswaar was
de reactie van de Israelische regering op de bewuste stemming, zoals was aangekondigd,
uiterst negatief, maar tegelijk moest zij onder ogen zien dat Israel in de VN over relatief
weinig medestanders beschikte (acht lidstaten stemden met Israel tegen het Palestijnse
voorstel). 63
De kans dat Israel in zijn isolement zijn kracht zal zoeken is aanwezig, maar anderzijds
sluit de AIV niet uit dat, met de Israelische parlementsverkiezingen achter de rug, de
Israelische bevolking in meerderheid tot de slotsom zal komen dat het land op den
duur niet kan overleven zonder steun van een aanzienlijk deel van in elk geval de
westerse wereld. Een verdergaand isolement van Israel - eventueel gepaard gaande met
toenemende veiligheidsrisico's - zou naar de mening van de AIV hoe dan ook niet in het
belangvan het land zijn.
Hoewel het Israelisch-Palestijnse conflict in de aanloop naar de laatstgehouden Israelische
parlementsverkiezingen niet op de voorgrond stond, laat de uitslag van de verkiezingen
zien dat de meer gematigde groepen een factor van betekenis zijn. In de nieuwe
Israelische regering ontbreken de ultra-orthodoxe partijen en zijn partijen vertegenwoordigd
die steunen op de liberale middenklasse. 64 Tegelijkertijd blijft, ondanks zetelverlies, de
rechts-nationalistische Likud-partij van (opnieuw) premier Benjamin Netanyahu de grootste
regeringspartij en heeft de nieuwe rechts-religieuze party 'Joods Huis' (ook deelnemer aan
de regering) zich doen kennen als voorstander van uitbreiding van de nederzettingen. Er
zijn derhalve tegenstrijdige tendenties aan te wijzen.
62 Voor het standpunt ter zake van de Nederlandse regering, zie de brief van de minister van Buitenlandse
Zaken aan de Tweede Kamer van 15 november 2012.
63 Resolutie A/RES/67/19 werd op 29 november 2012 aanvaard door de AWN met 138 stemmen voor,
41 onthoudingen en negen stemmen tegen (Canada, de Marshall Eilanden, Israel, Micronesie, Nauru,
Panama, Palau, Tsjechie en de Verenigde Staten). Zie: <http://www.un.org/News/Press/docs/2012/
gall317.doc. htm>.
64 Het betreft de nieuwe party 'Er is een toekomst' van de voormalige tv-journalist Yair Lapid en de party
'De Beweging' van oud-minister van Buitenlandse Zaken Tzipi Livni. Beide genoemde personen zijn als
minister tot de nieuwe regering toegetreden. Afgesproken is dat Livni namens Israel eventuele vredeson-
derhandelingen gaat leiden.
31
Ten aanzien van de Palestijnen merkte de AIV eerder al op dat zij zich door de politieke
omwentelingen elders in de regio waarschijnlijk in nun streven naar onafhankelijkheid
gesterkt voelen. Dit zou wellicht tot minder grote compromisbereidheid aanleiding geven.
Een grotere belemmering voor de mogelijke herstart van de onderhandelingen is echter
naar de mening van de AIV de verdeeldheid in het Palestijnse kamp. Een zekere vorm van
verzoening tussen de Fatahpartij en Hamas zal noodzakelijk zijn willen de Palestijnen als
een party aan de onderhandelingstafel kunnen opereren.
Een laatste punt waarop de AIV in het kader van mogelijke openingen voor vredes-
besprekingen wil wijzen is de asymmetrische aard van het Israelisch-Palestijnse conflict.
Israel heeft als bezettende macht, met bovendien een militair overwicht in de regio,
feitelijk vrijwel alle kaarten in handen. De Palestijnen kunnen hier relatief weinig
tegenover stellen, afgezien van verschillende vormen van (al dan niet gewapend) verzet
en de mogelijkheid om internationale steun te genereren. Bij mogelijke initiatieven om
het vredesproces weer in beweging te krijgen moet hiermee naar de mening van de AIV
uitdrukkelijk rekening worden gehouden. De VS heeft bij monde van voormalig minister van
Buitenlandse Zaken Hillary Clinton aangegeven dat een vredesregeling door de partijen
zelf moet worden bereikt. Dit strookt in beginsel met het - ook door Nederland en de
EU gesteunde - uitgangspunt dat de partijen zelf moeten instemmen met afspraken die
worden gemaakt. Maar tegelijkertijd ontslaat dit de internationale gemeenschap er naar
de mening van de AIV niet van om een actieve, initierende en bemiddelende rol te spelen
bij het vinden van een oplossing voor het conflict. Dit is des te meer het geval omdat de
internationale gemeenschap - en het westen in het bijzonder - zich ook in belangrijke
mate verantwoordelijk mag weten voor het ontstaan ervan.
Op grand van het bovenstaande komt de AIV tot de slotsom dat de tweestatenoplossing
niet alleen in het belang van beide partijen is, maar nog steeds de enige begaanbare weg
is die kan leiden tot beeindiging van het conflict. De urgentie om het onderhandelings-
proces hiertoe weer op gang te krijgen is groot, omdat de uitvoering van bedoelde
oplossing steeds moeilijker en vervolgens onmogelijk wordt naar de mate waarin
de uitbreiding van de Israelische nederzettingen op de westelijke Jordaanoever
doorgaat. Overigens zal een tweestatenoplossing alleen niet volstaan. Aanvullende
regelingen zijn nodig met betrekking tot de uitruil van gebiedsdelen in het licht van de
nederzettingenproblematiek, de rechtmatige terugkeer van Palestijnen, voor zover zij dit
wensen, naar hun voormalige woonplaatsen in Israel, economische samenwerking en - niet
in de laatste plaats - de handhaving van de veiligheid.
De kans dat de betrokken partijen uit zichzelf toenadering tot elkaar zullen zoeken, lijkt
onder de huidige omstandigheden niet groot. De asymmetrie in het conflict werkt wat dit
betreft belemmerend. Daarom zal van buiten, dit wil zeggen door derde partijen, actief
moeten worden gezocht naar mogelijkheden om het vredesproces weer op gang te krijgen.
32
IV
Actoren en initiatieven
De derde vraag van de adviesaanvraag luidt: Welke organisaties, landen of partijen zijn
het best gepositioneerd om nieuwe initiatieven aan te dragen? Wat zouden die initiatieven
concreet kunnen inhouden?
In algemene zin merkt de AIV op dat deze vraag is gerelateerd aan de eerste adviesvraag,
voor zover het de invloed van veranderende regionale en mondiale verhoudingen op de
positie van betrokken derde partijen betreft. Waar nodig zal de AIV dan ook refereren aan
hetgeen in hoofdstuk II naar voren is gebracht.
In het tweede deel van de adviesvraag wordt gevraagd welke concrete initiatieven zouden
kunnen worden genomen. Bij de beantwoording hiervan zal de AIV - in aansluiting op
het voorgaande hoofdstuk - ingaan op initiatieven die het eerder omschreven scenario
naderbij kunnen brengen: een tweestatenoplossing (met de grenzen van 1967 als
uitgangspunt), op basis van eerder gemaakte afspraken en in lijn met het intemationale
recht. Een eerste vereiste hiertoe is uiteraard dat Israel en de Palestijnen bereid zijn de
onderhandelingen te hervatten, met de intentie om daadwerkelijk tot een vredesakkoord
te komen. In dit licht bezien is de adviesvraag mede gericht op de vraag welke actor het
beste is gepositioneerd om de bereidheid te bewerkstelligen van beide partijen om terug
te gaan naar de onderhandelingstafel.
Hierbij is naar de mening van de AIV niet zozeer behoefte aan nieuwe regelingen of
beginselverklaringen. Wie de bestaande VN-resoluties en verklaringen, de Routekaart
voor de Vrede uit 2003, eerdere vredesplannen, en EU-Raadsconclusies en -verklaringen
beschouwt, kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het noodzakelijke raamwerk voor
de beslechting van het conflict reeds lang vastligt. Achtereenvolgende pogingen om tot
een akkoord te komen stuitten weliswaar steeds op onenigheid over de uitwerking van dit
raamwerk in de vorm van een meer gedetailleerde eindregeling, maar over de algemene
contouren van een vredesregeling bestaat - althans op papier - wel duidelijkheid. De
uitdaging is er vooral in gelegen te zorgen dat het niet bij woorden blijft en wegen te vinden
om gemaakte afspraken in de praktijk te brengen. De AIV zal achtereenvolgens ingaan op
de mogelijkheden die de volgende actoren hiertoe hebben: het Kwartet, de VS, de landen
in de Arabische regio en de Europese Unie.
Het Midden-Oosten Kwartet, bestaande uit de VN, de VS, de EU en Rusland, werd
opgericht in april 2002, na het uiteenvallen van het Oslo-vredesproces en ten tijde van
de opleving van geweld gedurende de tweede Intifadah. Het Kwartet werd verwelkomd als
een veelbelovend diplomatiek initiatief, dat de belangrijkste spelers in het Midden-Oosten
Vredesproces samenbracht, een 'ingenious diplomatic experiment' 65 volgens de latere
Speciaal Coordinator voor het Midden-Oosten Vredesproces van de VN, Alvaro de Soto.
Elf jaar later moet echter worden geconstateerd dat het Kwartet de hoge verwachtingen
en ambities niet heeft kunnen waarmaken. De meest concrete resultaten van de groep
zijn de Routekaart voor de Vrede (opgesteld in 2002-2003 en formeel gepresenteerd in
april 2003), alsmede de zogenoemde 'Kwartet Principes', bestaande uit voorwaarden
65 Alvaro de Soto, End of Mission Report, May 2007, p. 23, zie: <http://image.guardian.co.uk/sys-files/
Guardian/documents/2007/06/12/DeSotoReprot.pdf>. De Soto was Speciaal Coordinator voor het
Midden-Oosten Vredesproces van de VN van mei 2005 tot mei 2007.
33
voor steun aan het Palestijns gezag die werden geformuleerd na de verkiezingszege van
Hamas in januari 2006. 66 De Routekaart voor de Vrede bevat een reeks weloverwogen
doelstellingen en beleidslijnen, maar in de praktijk is het niet mogelijk gebleken deze te
realiseren. Ten aanzien van het vredesproces heeft het Kwartet tot nu toe geen tastbare
vooruitgang kunnen boeken. Noch heeft het uitbarstingen van geweld kunnen voorkomen;
ten tijde van de oorlogen in Gaza in 2008 - 2009 en in 2012 heeft het Kwartet geen rol
van betekenis kunnen spelen. Het hield zich eveneens afzijdig toen het Intemationaal
Gerechtshof in 2004 de Advisory Opinion uitbracht over de aanleg van de muur (zie
hoofdstuk I).
Terwijl de effectiviteit van het Kwartet voor velen een punt van zorg is, gaan er ook
stemmen op die menen dat het Kwartet het vinden van een oplossing voor het Israelisch-
Palestijnse conflict zelfs verder heeft bemoeilijkt. Zo wordt in een recente analyse van het
functioneren van het Kwartet gesteld: 'Despite the widely held perception that the group's
interventions have been largely positive or at worst benign, the Quartet bears substantial
responsibility for the current state of affairs, including the steady erosion of the Palestinian
leadership's domestic credibility and the inability to resume credible negotiations.' 67 De
AIV constateert in ieder geval dat de veronderstelde kracht van het Kwartet - de bundeling
van krachten van de belangrijkste internationale spelers - zich tot nu toe niet heeft
vertaald in de daadkracht en effectiviteit die nodig zijn om een duurzame vredesoplossing
naderbij te brengen.
Van alle bij het conflict betrokken staten verkeert de VS in de meest voor de hand liggende
positie om nieuwe initiatieven aan te dragen, omdat het land potentieel de meeste invloed
heeft op Israel. De VS is niet alleen het land dat de meeste financiele en militaire hulp
geeft aan Israel, maar zal uiteindelijk hoe dan ook feitelijk garant staan voor Israels
veiligheid.
Desondanks is ook de VS de afgelopen jaren niet in staat gebleken het vastgelopen
vredesproces nieuw leven in te blazen. President Obama's oproep aan Israel,
gedaan tijdens zijn speech in Cairo in 2009 en nadien in Washington in 2010, om de
nederzettingenactiviteiten te bevriezen en te onderhandelen met als uitgangspunt de
grenzen van voor 5 juni 1967 met eventuele land swaps (gebiedsruil), heeft vooralsnog
niets opgeleverd. Israel heeft zich hier tot nu toe niets aan gelegen laten liggen; premier
Netanyahu heeft in een gemeenschappelijke zitting van de Amerikaanse Senaat en het
Congres zelfs expliciet aangegeven dat Israel niet op de voorstellen zou ingaan.
De democratische stelsels in de VS en Israel, gecombineerd met de sterke pro-lsraellobby's,
maken het vooralsnog vanuit intern-politieke overwegingen uiterst moeilijk om Israel tot
een ander beleid te bewegen dan het huidige. In de praktijk betekent dit dat het beleid
van Israel ten aanzien van de bezette gebieden wordt gedoogd, inclusief de schendingen
66 In een verklaring van het Kwartet van 30 januari 2006 werden deze voorwaarden als volgt geformuleerd:
'the Quartet concluded that it was inevitable that future assistance to any new government would be
reviewed by donors against that government's commitment to the principles of nonviolence, recognition of
Israel, and acceptance of previous agreements and obligations, including the Roadmap.'
67 Khaled Elgindy, The Middle East Quartet: A Post-Mortem, Analysis Paper Number 25, February 2012,
Washingon D.C., The Saban Center for Middle East Policy at Brookings, p. 1.
34
van het intemationale recht die er veelvuldig plaatsvinden. 68 Tegelijkertijd blijft de VS
Israel financieel en militair steunen; Israel is de grootste buitenlandse ontvanger van
Amerikaanse financiele steun.
Hoewel de VS in het verleden wel degelijk in staat is gebleken om een kritische houding
ten aanzien van Israel aan te nemen (ook wat betreft het nederzettingenbeleid), 69 is de
binnenlands-politieke situatie van dien aard dat het land er hoe dan ook voor zal kiezen
om behoedzaam te opereren. De woorden van president Truman uit 1946 hebben ruim
zestig jaar later nog niet veel aan waarde ingeboet: 'I'm sorry, gentlemen, but I have to
answer to hundreds of thousands who are anxious for the success of Zionism; I do not
have hundreds of thousands of Arabs among my constituents.' 70
Nu president Obama is herkozen, mag evenwel niet worden uitgesloten dat hij tijdens zijn
tweede en laatste ambtstermijn alsnog zal pogen beweging te brengen in het vredesproces.
Veel hangt daarbij, zoals gezegd, af van de interne politieke machtsverhoudingen binnen
de VS, gecombineerd met de invloed van pro-lsraelische lobbygroepen, zoals de AIPAC 71
en de Anti-Defamation League. 72 Hierbij kan echter worden aangetekend dat in de Joodse
Gemeenschap van de VS de laatste tijd ook kritische geluiden ten opzichte van het
beleid van de Israelische regeringte horen zijn. Zo keurde de religieuze beweging onder
Amerikaanse Joden de Union for Reform Judaism de beslissing over de bouw van extra
nederzettingen na de stemming in de AWN af, terwijl de leiders van de liberale Joodse
gemeenschap, B'nai Jeshurun, 73 hun steun betuigden aan de Palestijnse resolutie van
29 november 2012. Verder stelde Rahm Emmanuel, de Joodse burgemeester van Chicago
(en vroegere chefstaf van Obama), dat premier Netanyahu met zijn halsstarrige houding
verraad had gepleegd aan Amerika's vriendschap. 74
68 Zie voor de schendingen van mensenrechten in de bezette gebieden bijvoorbeeld het meest recente rap-
port van de Speciaal Rapporteur van de VN inzake de schending van mensenrechten en humanitair recht
in de bezette Palestijnse gebieden, Situation of human rights in the Palestinian territories occupied since
1967, UN Doc. A/67/379, gedateerd 19 September 2012; en UNICEF, Children in Israeli Military Deten-
tion: Observations and Recommendations, Jeruzalem, februari 2013, zie: <http://www.unicef.org/oPt/
UNICEF_oPt_ChildrenJn_lsraeli_Military_Detention_0bservations_and_Recommendations_-_6_
March_2013.pdf>.
69 Zo blokkeerde president George H.W. Bush in februari 1992 een lening van 10 miljoen USD aan Israel
vanwege het nederzettingenbeleid. In juni 1992, na de verkiezingsoverwinning van Yitzak Rabin en zijn
belofte om 'politieke nederzettingen' te bevriezen, werd de lening weer vrijgegeven. Zie Susan M. Akram
en Michael Lynk, 'Arab-Israeli Conflict', entry in the Max Planck Encyclopedia of International Law (Oxford:
Oxford University Press, 2008), par. 41.
70 William A. Eddy, F.D.R. Meets Ibn Saud (1954; reprint Vista, CA: Selwa Press, 2005), p. 35.
71 Afkorting van American Israel Public Affairs Committee.
72 Zie hierover John J. Mearsheimer and Stephen Walt, The Israel Lobby and U.S. Foreign Policy (New York:
Farrar, Straus and Giroux, 2007).
73 In New Yorks Upper West Side.
74 The Economist, 8 december 2012, p. 41.
35
In de Amerikaanse media gaan voorts stemmen op om niet uit het oog te verliezen
dat de Joodse kiezers in meerderheid voor Obama stemden en om juist de stem
van de grote groep gematigde Joodse kiezers, 'the quieter friends of Israel', luiderte
laten doorklinken. 75 Daags voor Obama's inauguratie op 20 januari 2013 stelde het
gezaghebbende blad The Economist: 'One looming, disastrous Obama legacy could be the
death of the two-state solution to the Israeli-Palestinian mess.' 'The two-state solution,' zo
stelde het weekblad, 'is not quite dead. Barack Obama, among others, must do more to
revive it,' en '(...) Mr Netanyahu - or whoever governs Israel - still depends on outsiders,
especially America, for material, military and moral support. He should be told, loud and
clear, above all by Mr Obama, that he cannot bank on such benefits indefinitely if he
abuses the goodwill of those, including this newspaper, who fiercely defend Israel's right to
exist.' 76 Deze gematigde geluiden, waarin duidelijk de urgentie van de situatie doorklinkt,
zijn ongetwijfeld voor de nieuwe Amerikaanse regering van belang om tegenwicht te
kunnen bieden aan pro-lsraelische lobbygroepen.
Het recente bezoek van president Obama aan Israel en Ramallah heeft in ieder geval
de indruk gewekt dat de Amerikaanse regering zich bewust is van de noodzaak het
vredesproces weer op gang te brengen. De toespraak die president Obama op 21 maart
2013 hield voor een gehoor van Israelische studenten, liet hierover geen twijfel bestaan.
'I believe that peace is the only path to true security. (...) you have the opportunity to be
the generation that permanently secures the Zionist dream, or you can face a growing
challenge to its future,' aldus de president, die tevens zei: 'It is not fair that a Palestinian
child cannot grow up in a state of their own. (...) Just as Israelis built a state in their
homeland, Palestinians have a right to be free people in their own land.' 77 Het valt evenwel
te bezien of de VS ook concrete initiatieven zal verbinden aan deze woorden.
Ten aanzien van de Arabische landen in de regio verwijst de AIV naar de analyse in
hoofdstuk II van alle regionale veranderingen en oplopende spanningen. Veel landen in
de regio zullen, mede als gevolg van binnenlandspolitieke problemen, andere prioriteiten
hebben dan het faciliteren van het vredesproces tussen Israel en de Palestijnen.
Bovendien zullen ze, zo werd vastgesteld, minder geneigd zijn om vanwege strategische
overwegingen en regionale stabiliteit concessies te doen aan principes en gevoelens
van rechtvaardigheid. Dit zal vredesinitiatieven vanuit de regio eerder afremmen dan
bevorderen.
Daarbij is nog een andere factor van belang. Vroeger kon worden betoogd dat in het
kader van het Israelisch-Arabische conflict diverse Arabische staten met machtsmiddelen
tegenover Israel stonden en daarmee een risico vormden. Maar het Israelisch-Arabische
conflict heeft zich inmiddels grotendeels ontwikkeld tot een Israelisch-Palestijns conflict.
Formeel kan nog steeds worden gesproken van een Israelisch-Arabisch conflict, omdat
lang niet alle Arabische staten vrede met Israel hebben gesloten. Maar er is nauwelijks
meer sprake van een oorlogssituatie zoals voorheen; zeker niet sinds Egypte geen
militaire tegenstander van Israel meer is na de Camp David-akkoorden van 1978 en het
Egyptisch-lsraelische vredesverdrag van 1979. Aangenomen kan worden dat de urgentie
75 Zie bijvoorbeeld Roger Cohen, 'Israel's True Friends', The International Herald Tribune, 8 januari 2013.
76 The Economist, 19 januari 2013, p. 10.
77 Toespraak van president Obama in Jeruzalem op 21 maart 2013, zie: <http://www.nytimes.
com/2013/03/22/world/middleeast/transcript-of-obamas-speech-in-israel.html?_r=01&>.
36
voor de landen in de regio om tot een alomvattende vredesregeling te komen hierdoor
is afgenomen. Daarbij komt dat herhaaldelijk gedane Arabische voorstellen om Israel te
erkennen binnen de grenzen van 1967 en om vrede te sluiten als Israel zich binnen die
grenzen zou terugtrekken, in het verleden door Israel niet zijn geaccepteerd.
Ondanks de hierboven geschetste overwegingen wil de AIV onderstrepen dat de landen
in de regio in potentie een belangrijke rol kunnen spelen bij het op gang brengen van
vredesonderhandelingen. Zo zou het zinvol zijn als zij het bredere Arabische Vredesinitiatief
opnieuw in stelling zouden brengen, zo mogelijk in overleg met andere actoren, zoals de
VS en de EU. Dit initiatief uit 2002 - dat in 2007 opnieuw naar voren werd gebracht -
biedt perspectief op een normalisering van de betrekkingen tussen Israel en de Arabische
wereld als Israel zich terugtrekt uit de bezette gebieden (zie ook hoofdstuk I). Volgens
peilingen zou de helft van de Israelische bevolking het plan (mits gesteund door de nieuwe
Egyptische regering) ondersteunen als basis voor onderhandelingen. 78 De Meretz-partij
heeft op basis van het initiatief eind 2012 zelf een vredesplan gepresenteerd. 79 De
landen in de regio zouden er goed aan doen Hamas ertoe te bewegen ten minste het
Arabische Vredesinitiatief te aanvaarden (geen erkenning van Israel zonder Israelisch-
Palestijnse vrede vooraf) en om - net als Israel - van verder geweld af te zien. Daarnaast
zou de Arabische regio de PA actiever kunnen ondersteunen dan nu gebeurt, met name op
financieel-economisch gebied.
In ieder geval is het naar de mening van de AIV zeer wenselijk dat bij het zoeken naar een
oplossing de landen in de regio worden betrokken, in het bijzonder Egypte en Jordanie
(beide landen hebben een vredesverdrag met Israel). Wei moet er rekening mee worden
gehouden dat beide landen momenteel met aanzienlijke binnenlandse problemen te
maken hebben, wat beperkingen oplegt aan hun diplomatieke handelingsvermogen.
Hoewel de betrekkingen tussen Turkije en Israel sinds de excuses van Israel voor de
gewelddadige onderschepping van de Gaza-flotilla naar verwachting zullen stabiliseren, valt
in dit stadium relatief weinig te verwachten van Ankara als bemiddelende party. Turkije
wordt op dit ogenblik bovendien te veel geraakt door andere conflicten in het Midden-
Oosten, waaronder die in Syrie en Irak. Voor Qatar is misschien een verkennende rol
weggelegd bij verdere contacten met Hamas.
Mede in het licht van de mogelijkheden en beperkingen van het Kwartet, de VS en de
Arabische regio, zal de AIV tot slot ingaan op de positionering van de Europese Unie.
De mogelijkheden van de EU om ertoe bij te dragen dat het vredesproces nieuw leven
wordt ingeblazen zijn in beginsel wellicht groter dan vaak wordt aangenomen. Vanwege
de geografische nabijheid en de bestaande economische banden is de Arabische regio
van evident politiek-strategisch belang voor de EU. Ten aanzien van speciaal Israel geldt
dat Europa sterke (handels)banden heeft met dit land, terwijl sinds 2000 een EU-lsrael
Associatieovereenkomst (ter vervanging van een eerdere samenwerkingsovereenkomst)
in werking is. In 2005 werden beide partijen het eens over een Actieplan in het kader van
het Europees nabuurschapsbeleid. Op het plan volgde een hele reeks van initiatieven
78 Dit blijkt uit onderzoek van de Universiteit van Maryland: Shibley Telhami, Steven Kull, Israeli Public
Opinion after the November 2012 Gaza War, 20 november 2012, p. 10, zie: <http://sadat.umd.edu/
lsrael_Novl2_rpt_FINAL.pdf>.
79 llan Lior, 'Meretz presents four-year path to peace based on Arab League initiative', Haaretz, 26 december
2012, zie: <http://www.haaretz.com/news/national/meretz-presents-four-year-path-to-peace-based-on-
arab-league-initiative.premium-1.490016>.
37
die de relaties tussen de EU en Israel zowel in de breedte als de diepte beoogden te
versterken. 80 Eerder (in 1997) werd een EU-Palestijnse Gebieden Interim Associatie
Akkoord gesloten en in 2012 zijn de onderhandelingen over een hemieuwd Actieplan
afgerond. In totaal ontvingen de Palestijnse Gebieden in 2011 459 miljoen euro aan steun
van de EU (het betrof onder meer begrotingssteun, steun aan UNRWA, humanitaire hulp,
steun aan capaciteitsopbouw van de overheid en steun ten behoeve van conflictpreventie).
Hoewel de EU om begrijpelijke redenen het vizier tot nu toe sterk heeft gericht op de
inzet van de VS in het Midden-Oosten Vredesproces, is de AIV van mening dat een te
afhankelijke opstelling geen recht doet aan de belangen die er voor de EU op het spel
staan en aan de eigen mogelijkheden die de EU in potentie heeft om een oplossing voor
het conflict te bevorderen. De inspanningen van de VS en - in het verlengde daarvan -
van het Kwartet hebben de afgelopen decennia nauwelijks tot tastbare vooruitgang in
het Midden-Oosten Vredesproces geleid. De EU heeft hier tot nu toe geen autonoom
beleid tegenover gesteld en mogelijk heeft de relatief volgzame opstelling die de EU
en de lidstaten in het verleden hebben verkozen, de stagnatie van het Midden-Oosten
Vredesproces eerder in de hand gewerkt dan voorkomen. De AIV zou het dan ook
wenselijk vinden dat de EU aankoerst op een meer zelfstandig beleid ten aanzien van het
vredesproces, waar mogelijk in aansluiting op de Amerikaanse inspanningen, maar waar
nodig op eigen leest geschoeid.
In concreto beveelt de AIV aan dat de EU allereerst tracht de VS op het hoogste politieke
niveau te doordringen van de urgente noodzaak om het Midden-Oosten Vredesproces
nieuw leven in te blazen. Voorts - en mede afhankelijk van de inspanningen die de VS
bereid is te leveren - kan de Hoge Vertegenwoordiger van de EU nagaan of het houden
van een Midden-Oostenconferentie, waartoe de EU tezamen met ge'i'nteresseerde landen
in de regio het initiatief zou kunnen nemen, behulpzaam kan zijn om de Israeliers en
Palestijnen opnieuw tot elkaar te brengen. Uiteraard zou een dergelijke conferentie, op
straffe van mislukking, goed moeten worden voorbereid. Een andere mogelijkheid om
het vredesproces weer op gang te krijgen zou het beleggen van een speciale zitting
van de Veiligheidsraad zijn, waarbij met deelname van Israel en de PA de parameters
(eindtermen) van een vredesregeling worden vastgesteld. Met zo'n aanpak zou afstand
worden genomen van de in het verleden gevolgde benadering (zoals van de 'Routekaart')
om in tussenstappen tot overeenstemming over een finale regeling te geraken. Onenigheid
tussen partijen over de uitvoering van de tussenstappen stond serieuze onderhandelingen
over de hete hangijzers van het conflict (in het bijzonder de status van Oost-Jeruzalem en
het gezag over de Heilige Plaatsen alsmede het recht op terugkeer van Palestijnen naar
Israel) in de weg. De route via de Veiligheidsraad zou aan Europese kant een speciale
verantwoordelijkheid leggen bij het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, de enige Europese
landen die permanent lid zijn van dit orgaan. De rol die Nederland daarbij zou kunnen
spelen komt in het volgende hoofdstuk aan de orde.
De AIV signaleert dat goed bedoelde intemationale oproepen in het verleden weinig effect
hebben gesorteerd. Afgaande op de ervaringen van de afgelopen decennia, meent de AIV
dat de kans op wijziging van de koers van met name Israel groter is als het land wordt
geconfronteerd met de (politieke en materiele) consequenties van zijn optreden. Dit zal
80 Een voorstel om de lopende Associatieovereenkomst op te waarderen, waardoor Israel een speciale
bevoorrechte status zou verwerven, stuitte eind 2008 op grand van bezwaren tegen de Israelische
bezettingspolitiek op verzet in het Europees Parlement. Het voorstel werd om die reden niet in
behandeling genomen.
38
het land eerder in beweging brengen dan het tot dusver gevolgde beleid. Deze zienswijze
doet uiteraard niets af aan het volledige begrip dat de AIV heeft voor de eis van Israel
voort te kunnen bestaan in een veilige omgeving. Tegelijkertijd wijst de AIV erop dat de
frustratie van de Palestijnse politieke aspiraties enerzijds en de aard van de Israelische
bezettingspolitiek anderzijds juist bijdragen aan een voedingsbodem voor Palestijns
extremisme en verbitterde Palestijnen ontvankelijk maken voor medewerking aan
gewelddadige acties. Een voortzetting van de huidige situatie zal de risico's voor Israel wat
betreft de eigen veiligheid in de toekomst dan ook eerder vergroten dan doen afnemen.
Tegelijkertijd moet de EU aan de betrokken partijen duidelijk maken dat er geen tijd
meer te verliezen is wat de tweestatenoplossing betreft. Ook vanwege de urgentie
is eigenstandig EU-optreden vereist, en wel een dat gebaseerd is op het bestaande
intemationale recht (waaronder het humanitair recht en mensenrechtenverdragen). Dat
biedt naar de mening van de AIV een solide basis voor de EU-inspanningen ten aanzien
van het vredesproces (zie hoofdstuk I). Door het intemationale recht te hanteren als
toetsingskader voor het gedrag van de conflictpartijen en daarenboven het ontwikkelen
en implementeren van operationeel beleid (ook ter zake van de parameters voor de finale
statusonderhandelingen) betoont de EU zich niet alleen een betrouwbare actor, maar doet
ze ook recht aan de door haar bepleite normatieve rol op het wereldtoneel. Kritiek op
schendingen van het intemationale recht en de mensenrechten zou expliciet en zichtbaar
moeten worden gemaakt, ongeacht welke party voor de desbetreffende schendingen
verantwoordelijk is. Deze kritiek zou niet vrijblijvend moeten zijn, maar ertoe moeten
dienen om via de geeigende EU-kanalen druk uit te oefenen op de betrokken partijen.
Het EU-optreden zou in ieder geval de volgende elementen moeten omvatten:
- Ter bevordering van de levensvatbaarheid van de tweestatenoplossing dienen de
grenzen van 1967 als uitgangspunt te worden genomen. Oost-Jeruzalem als hoofdstad
en als politiek en economisch centrum van een toekomstige Palestijnse staat is daarbij
van centraal belang. De EU zou daarom duidelijk moeten blijven maken dat Jeruzalem
een essentieel onderdeel vormt van een te onderhandelen slotovereenkomst en dat
geen eenzijdige maatregelen mogen worden genomen die zo'n overeenkomst op
voorhand onmogelijk maken.
- Het nederzettingenbeleid van Israel en het repressieve optreden op de Westoever
tegen de Palestijnse Autoriteit en tegen de bevolking zijn strijdig met intemationale
rechtsregels en bemoeilijken in belangrijke mate een vredesoplossing; de EU dient
duidelijk te maken dit niet te kunnen tolereren.
- Bijzondere aandacht verdient daamaast de Israelische blokkade van Gaza, omdat deze
een risico inhoudt voor een vredesoplossing. De EU-positie ('onmiddellijke, duurzame
en onvoorwaardelijke' beeindiging van de blokkade) 81 zou moeten worden opgevolgd.
- Daamaast zou Veiligheidsraadsresolutie I860, 82 die oproept tot een duurzaam
bestand en het actief tegenwerken van wapensmokkel, moeten worden nageleefd. Het
gaat 66k om de veiligheid van Israel.
- De oprechte zorgen die onder de Israelische regering en bevolking bestaan over de
voortdurende aanslagen die radicale Palestijnse groepen op Israelische burgers plegen,
verdienen eveneens aandacht. De constante dreiging van geweld dient een halt te
worden toegeroepen - ook hiertoe biedt het intemationale recht een goede basis.
81 Zie EU-Raadsconclusies over het Midden-Oosten Vredesproces van 10 december 2012, par. 7,
<http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_Data/docs/pressdata/EN/foraff/134140.pdf>.
82 UN Doc. S/RES/1860 (2009), 8 januari 2009.
39
Mede met het oog op het laatste punt acht de AIV het wenselijk dat de EU bevordert
dat met alle relevante betrokken partijen wordt gesproken, inclusief (het democratisch
gekozen) Hamas. Het uitsluiten van bepaalde direct betrokken belangrijke groepen werkt
slechts in het nadeel van een vredesoplossing. De uitsluiting van de PLO heeft dat vele
jaren aangetoond. Het is essentieel om realisme te betrachten, of men de betrokken
partijen nu gunstig gezind is of niet. Het feit dat Hamas er nog steeds onverzoenlijke en
radicale standpunten op na houdt, sluit niet uit dat een cfe-facto-erkenning van Israel onder
bepaalde voorwaarden bereikbaar is. 83 Dit vormt slechts een reden temeer om met deze
organisatie te communiceren teneinde op te roepen tot constructieve ideeen.
Verder is het van belang om een interne Palestijnse verzoening, met name tussen de
Palestijnse Autoriteit en Fatah enerzijds en Hamas anderzijds te helpen bevorderen.
Hoe het oordeel over de organisatie ook luidt, Hamas is voor het bereiken van Palestijnse
eenheid onmisbaar. Maar ook van Hamas mag zin voor realiteit worden verlangd: zij zal
moeten aanvaarden dat de nieuwe Palestijnse regering voldoet aan het politieke platform
van de PLO (in overeenstemming met de Kwartet-voorwaarden).
Ondertussen verdient het aanbeveling om de Palestijnen betalingsbalanssteun te geven
en hen te ondersteunen bij de versterking van de Palestijnse staatsinstellingen. Verder
pleit de AIV ervoor dat de EU eventuele juridische steun verleent aan diegenen aan
Palestijnse zijde die het slachtoffer zijn van het Israelische beleid. In dit verband roept
de AIV in herinnering dat EU-Heads of Mission in Jeruzalem en Ramallah in het verleden
diverse mogelijkheden voor rechtsbijstand hebben voorgesteld. Het komt er nu op aan
deze te realiseren.
Een dergelijke EU-inzet (die neerkomt op enerzijds het consistent toepassen van
intemationale rechtsregels en hieraan ook consequenties verbinden - zie ook het
volgende hoofdstuk - en anderzijds ondersteuning van Palestijnse zijde waar mogelijk)
kan zorgen voor een nieuwe dynamiek in het vastgelopen vredesproces en kan partijen er
wellicht toe bewegen de gang naar de onderhandelingstafel weer te overwegen - hetgeen
een eerste vereiste is voor de hervatting van het onderhandelingsproces.
Ter afsluiting van dit hoofdstuk, concludeert de AIV dat het Kwartet niet de ideale formatie
is gebleken om een vredesovereenkomst naderbij te brengen. Al eerder werd aangegeven
dat de VS van alle intemationale spelers de meeste leverage heeft bij de partijen die met
elkaar in conflict zijn gewikkeld. Mede gezien de dringende binnenlandse problemen (de
noodzaak van nation-building at home) en de steun in het Congres tot nu toe voor de harde
opstelling van Netanyahu, is het echter onzeker of president Obama vastbesloten is in de
richting van beide partijen alle beschikbare middelen in te zetten om een vredesregeling
te forceren. Dit maakt de potentiele rol van de EU extra relevant. De mogelijkheden van de
EU om bij te dragen aan hervatting van het vredesproces zijn in beginsel groter dan vaak
wordt aangenomen. Per slot van rekening vormt de EU de belangrijkste handelspartner
van Israel en bestaan er ook op andere terreinen sterke banden tussen Europese landen
en de Israelische staat. Tegelijk mag de EU zich tot een van de grootste donoren van
de Palestijnen rekenen; zonder Europese hulp kan het Palestijns gezag zich moeilijk
handhaven.
De AIV beoordeelt het als wenselijk dat de EU meer dan voorheen aankoerst op een
zelfstandig optreden ten aanzien van het vredesproces. Waar mogelijk moet worden
83 Zie hierover Ruud Hof, Boycot Hamas niet langer houdbaar, Internationale Spectator, februari 2013, p. 4.
40
aangesloten op (eventuele) Amerikaanse inspanningen, omdat een gemeenschappelijke
westerse politiek, met steun uit de Arabische regio, de beste waarborgen biedt voor de
hervatting van het vredesproces. Maar zo nodig dient de EU een zelfstandig beleid te
voeren - met het internationale recht als solide basis.
41
De rol van Nederland
De vierde vraag van adviesaanvraag luidt: Hoe kan Nederland, op basis van de beginselen
van internationaal recht, bijdragen aan vooruitgang in het Midden-Oosten Vredesproces?
Wat kan Nederland zelf ondernemen en waar zou het in Europees en ander internationaal
verband op kunnen aansturen?
In antwoord op de vraag wat Nederland kan doen, sluit de AIV zich allereerst aan bij de
koers van de huidige Nederlandse regering om stappen ter bevordering van het vredes-
proces zoveel mogelijk tezamen met EU-partners te zetten. Investeren in het bereiken van
een eensgezinde Europese opstelling ziet de AIV als een van de belangrijkste opgaven
van het Nederlands Midden-Oostenbeleid. Hoe eensgezinder Europa is, des te meer
kan Nederland eraan bijdragen dat de EU de gezamenlijke principiele posities vertaalt
in concreet en effectief beleid. Niet alleen principes huldigen maar ze ook in de praktijk
brengen, is daarbij het parool.
De basis voor het EU-beleid, zoals de AIV zich dat voorstelt, is uiteengezet in het vorige
hoofdstuk. Omdat dit beleid is gegrond in het intemationale recht, sluit het naar de
mening van de AIV goed aan op de bevordering van de intemationale rechtsorde die
Nederland voorstaat en die ook als zodanig in de Grondwet is vastgelegd. Hoewel het
geen eenvoudige opgave zal zijn om de door de AIV bepleite zelfstandige Europese
opstelling te realiseren, meent de AIV dat gezien alle EU-verklaringen en Raadsconclusies
die voorhanden zijn, de basis hiervoor in feite al is gelegd. Het gaat nu om de uitvoering.
Indien Nederland daadwerkelijk een betekenisvolle bijdrage wil leveren aan het vredes-
proces in EU-verband, zal het naar de opvatting van de AIV moeten investeren in intensieve
diplomatie op het niveau van de hoofdsteden, eventueel met gelijkgezinde partners.
Gezien de moeilijkheden die zijn te voorzien om alle 27 EU-landen op een lijn te krijgen,
wenst de AIV een vredesrol van Europese coalities van bereidwillige staten echter niet
bij voorbaat uit te sluiten. Het komt er vooral op aan dat de grote Europese landen - het
Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland - tot overeenstemming komen en bereid zijn het
voortouw te nemen.
Nederland kan, naast een actief optreden in de EU, gebruik maken van zijn eigen en
directe invloedssfeer in de bilaterale betrekkingen met Israel en de Palestijnen om het
vredesproces een nieuwe kans te geven. De dialoog met beide partijen dient hiertoe
te worden bevorderd en geconsolideerd. Daarbij dient, daarover is de AIV het met de
Nederlandse regering eens, onvoorwaardelijke steun voor een van beide partijen te worden
vermeden en een evenwichtige benadering te worden gevolgd. Dit houdt overigens ten
aanzien van Israel in dat zolang er geen wijziging komt in het optreden van dit land in
de bezette gebieden, er voor Nederland geen reden is de bilaterale relaties met Israel
op te waarderen, bijvoorbeeld via de oprichting van een bilaterale Samenwerkingsraad,
zoals het kabinet-Rutte I voomemens was. Eerder vormt dit optreden aanleiding om die
betrekkingen, vooral op economisch en militair niveau, te bevriezen of zelfs te beperken.
Niet als doel op zichzelf, maar als reele bijdrage tot de oplossing van het probleem zou
de Nederlandse regering bij partijen kunnen sonderen of het zinvol is dat Nederland
zijn goede diensten aanbiedt om Israeliers en Palestijnen weer met elkaar aan tafel te
krijgen teneinde de vredesbesprekingen te hervatten. De AIV staat hier de faciliterende
en bemiddelende rol voor ogen, zoals Noorwegen en ook Zweden die in het verleden met
42
betrekking tot het Israelisch-Palestijnse conflict hebben vervuld. 84 Den Haag zou zich goed
lenen voor een mogelijke locatie van besprekingen. Overigens ligt het voor de hand in de
diplomatieke contacten ook na te gaan in hoeverre de Scandinavische landen ten aanzien
van het betrokken conflict nog steeds een makelaarsrol ambieren. In elk geval moet
worden voorkomen dat Nederland zijn diplomatieke hand overspeelt en dat kleinere landen
met elkaar zouden wedijveren om zo'n rol op zich te nemen.
Mocht aan bemiddeling als hier bedoeld geen behoefte blijken te bestaan (en daar moet
terdege rekening mee worden gehouden), dan beveelt de AIV de Nederlandse regering aan
ter aanvulling van het voeren van een directe dialoog met beide partijen de mogelijkheden
van second-track diplomacy te beproeven. Dit zou gestalte kunnen krijgen door middel van
(informele) conferenties van denktanks en maatschappelijke organisaties die gematigde
krachten uit de samenlevingen van beide zijden bijeen brengen. De Nederlandse regering
zou daarbij een ondersteunende rol kunnen spelen. Ook valtte denken aan seminars
en andere wetenschappelijke uitwisselingen, alsmede debatten tussen Israelische
en Palestijnse opinieleiders, die met officiele aanmoediging door Nederland worden
gehouden.
Voor de AIV ligt de ratio van het voorstel tot een maatschappelijke dialoog tussen de
conflictpartijen vooral in het volgende opgesloten. Hoewel de radicale geluiden in de
publieke opinie vaak het hardst doorklinken, blijkt steeds weer dat grote(re) groepen
Joodse Israeliers en Palestijnen er gematigder en verzoeningsgezinde ideeen op nahouden.
Als de stem van deze groepen meer zou worden gehoord in het publieke debat, zou dit het
politieke krachtenveld positief kunnen be'i'nvloeden. Deze groepen, waaronder veel jongeren
en vrouwen, zou Nederland bij initiatieven die erop zijn gericht om vertegenwoordigers uit
de Israelische en Palestijnse samenleving met elkaar in gesprek te brengen, uitdrukkelijk
moeten betrekken.
In dit verband constateert de AIV met instemming dat de Nederlandse regering in de
Kamerbrief over het Midden-Oosten Vredesproces van december 2012 zinspeelt op de
oprichting van bilaterale fora in relatie met Israel en de Palestijnse Autoriteit. Hieruit blijkt
de onderkenning van de mogelijke betekenis van het bijeenbrengen van vertegenwoordigers
van diverse maatschappelijke groepen uit Israel en de Palestijnse gebieden om te spreken
over kwesties van wederzijds belang. 85
De AIV oordeelt eveneens positief over de bijdrage die Nederland levert aan de EU-
politiemissie in de Palestijnse gebieden (EUPOL COPPS) en de ondersteuning van de
Amerikaanse missie van de United States Security Coordinator (USSC). 86 Het verdient
aanbeveling na te gaan of Nederland zich nuttig kan maken door additionele inspanningen
te leveren om de rechtsstatelijke ontwikkeling en de vorming van staatsinstellingen
in de Palestijnse gebieden te helpen bevorderen. Te denken valt aan onder meer
84 Dit is in overeenstemming met het zogenoemde niche-beleid, zoals onder andere de Wetenschappelijke
Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) bepleit in zijn rapport Aan het buitenland gehecht (Amsterdam
University Press, 2010).
85 Brief aan de Tweede Kamer van 12 december 2012, p. 7.
86 Nederland werkt ook mee aan de European Union Border Assistance Mission bij de Rafah grensovergang
(EUBAM Rafah), die overigens sinds het aan de macht komen van Hamas in 2007 op een stand by-basis
staat.
43
opleidingsprogramma's voor rechters, politiefunctionarissen en andere ambtsdienaren.
Bij een evenwichtige benadering van het Israelisch-Palestijnse conflict past bij Nederland
ook een actievere rol op hetterrein van de 'waterdiplomatie'. Een dergelijke rol kan ons
land met toenemend vertrouwen tegemoet zien, omdat zich steeds meer technische
en economische oplossingen aandienen. Dankzij de snelle ontwikkeling en toepassing
van ontziltingstechnieken in Israel vindt er een verschuiving plaats van waterschaarste
naar voldoende aanbod. Bij een ruimer gebruik van deze technieken, ook ten bate van
de Palestijnen, kan de combinatie van de Nederlandse diplomatieke ervaring in de regio
en de Nederlandse waterkennis haar waarde bewijzen, ook voorafgaand aan een meer
omvattend vredesproces.
Waar het gaat om de gevoelige kwestie van het nemen van concrete stappen tegen het
Israelische nederzettingenbeleid, is de AIV van opvatting dat de EU en in EU-verband
Nederland alles moeten doen wat in hun vermogen ligt om de bestaande verdragen,
besluiten van de VN-Veiligheidsraad en talrijke daarop gebaseerde politieke uitspraken na
te I even.
Een bijzonder vraagstuk dat alle aandacht van de Europese regeringen verdient, betreft
producten die worden gemaakt in de nederzettingen. In een recent rapport, opgesteld
door 22 NGO's, wordt uitvoerig gedocumenteerd weergegeven op welke wijze Israel en, via
Israel, de EU profijt trekken van economische activiteiten in de nederzettingen. 87 Ook geeft
het rapport een (niet-uitputtend) overzicht van Europese bedrijven die in de nederzettingen
actief zijn. 88 Het rapport geeft tevens zeer gedetailleerd weer welke maatregelen de EU
zou kunnen of moeten nemen, mede in het licht van de posities die zij in het recente
verleden vele malen ten aanzien van de nederzettingen heeft betrokken. 89
Overeenkomstig het rapport moet de EU er naar de mening van de AIV veel strikter dan
thans het geval is, en diverse pogingen van in het bijzonder de Europese Commissie
ten spijt, op toezien dat Israel voor producten gemaakt in de nederzettingen geen
voordeel behaalt op basis van het al genoemde Associatieverdrag tussen de EU en
Israel. Dat verdrag voorziet onder meer in de mogelijkheid van vrijstelling of verlaging
van invoerrechten voor producten afkomstig uit Israel bij invoer in de EU. Aangezien de
nederzettingen door de EU niet zijn erkend als onderdeel van Israel, mogen producten uit
de nederzettingen niet voor vrijstelling of verlaging van invoerrechten in aanmerking komen
- zoals in 2010 is bevestigd door het Europese Hof van Justitie. 90
In dit verband juicht de AIV het toe dat de Nederlandse regering inmiddels heeft
aangekondigd zich er in de EU voorte zullen inzetten dat 'producten afkomstig
uit de nederzettingen niet in de EU worden ingevoerd onder (...) voor Israelische
87 Trading away peace. How Europe helps sustain illegal Israeli settlements, oktober 2012. Voor de juridische
argumentatie, zie pp. 15-16.
88 Ibid., p. 25.
89 Ibid., pp. 26-30.
90 Ibid., p. 26. In het rapport wordt hierover opgemerkt: '(...) by accepting imports of settlement goods
designated as originating in "Israel", Europe is tacitly accepting Israel's creeping expansion of
sovereignty.'
44
producten geldende preferentiele tarieven.' 91 Problematisch is echter dat, zoals in het
eerdergenoemde rapport uiteen wordt gezet, de verantwoordelijkheid voor het identificeren
van producten uit de nederzettingen momenteel eenzijdig bij de EU ligt. In eerste instantie
(sinds 2005) lag de verantwoordelijkheid bij de Europese douaneautoriteiten; recent heeft
de Europese Commissie deze uitgebreid naar bedrijven die de producten importeren. De
AIV is - met de opstellers van het rapport - van mening dat de verantwoordelijkheid voor
het onderscheiden van producten uit de nederzettingen veeleer bij Israel als exporterend
land zou moeten worden gelegd en dat van Israelische exporteurs mag worden verwacht
dat zij - overeenkomstig bestaande EU-verordeningen - de herkomst van producten uit de
nederzettingen adequaat weergeven.
Een ander probleem dat de producten uit de bezette gebieden betreft, is de
verantwoordelijkheid die verkopers in de EU hebben ten aanzien van de consument
om producten duidelijk en adequaat te etiketteren. Producten afkomstig uit de bezette
gebieden zouden moeten worden aangemerkt als 'Products from the West Bank, made by
Israel' (of een vergelijkbaar label), zodat consumenten ter zake hun eigen keuzes kunnen
bepalen. Met het oog hierop heeft het VK in 2009 (vrijwillige) nationale etiketterings-
richtlijnen opgesteld voor producten uit de bezette gebieden, hierin in 2012 gevolgd door
Denemarken. In mei 2012 werden op dit punt in de EU afspraken gemaakt waaraan iedere
lidstaat zich heeft verbonden. 92 De AIV heeft er met instemming van kennisgenomen dat
inmiddels ook Nederland, bij monde van minister-president Mark Rutte, heeft aangekondigd
specifieke maatregelen te zullen nemen ter uitvoering van deze afspraken. 93
Ook in het geval van adequate etikettering is de vraag echter gerechtvaardigd of Nederland
en de EU geen verdergaande consequenties moeten verbinden aan de erkenning dat de
91 Brief aan de Tweede Kamer van 12 december 2012.
92 Zie: EU Raadsconclusies over het Midden-Oosten Vredesproces van 14 mei 2012, par. 6:
'Settlements remain illegal under international law, irrespective of recent decisions by the government
of Israel. The EU reiterates that it will not recognise any changes to the pre-1967 borders including with
regard to Jerusalem, other than those agreed by the parties. The EU and its Member States reaffirm their
commitment to fully and effectively implement existing EU legislation and the bilateral arrangements
applicable to settlement products. The Council underlines the importance of the work being carried out
together with the Commission in this regard.' De Israelische krant Haaretz refereerde op 3 maart 2013
aan een recente brief van EU Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton aan de EU-lidstaten waarin zij de
correcte etikettering van producten uit de nederzettingen aan de orde stelde. Zie: Danielle Peled, 'Europe:
Settlement products are tainted goods', Haaretz, 3 maart 2013.
93 Tijdens de persconferentie na afloop van de ministerraad van 8 maart 2013 zei minister-president Rutte:
'(...) dat is een zaak van Europa, we hebben daar in Europa met elkaar afspraken over gemaakt, in mei
2012, dat waar de nederzettingen zich verder uitbreiden, het zaak is, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland
doen dat inmiddels ook, dat je op producten aangeeft, komen ze nou uit de bezette gebieden of komen
ze uit Israel zelf. Dat heeft verder geen sancties, er zitten ook geen sancties op, maar dat het goed
gelabeld is, dat je weet wat je koopt. Nederland is ook gehouden om dat om te zetten in maatregelen
nationaal, dat is wat uiteindelijk op het nationale terrein afspeelt, en daartoe zal Frans Timmermans in de
komende weken een voorstel doen aan de Ministerraad.' Zie: <http://www.rijksoverheid.nl/documenten-
en-publicaties/mediateksten/2013/03/08/persconferentie-na-ministerraad-8-maart-2013.html>.
45
Israelische nederzettingen in bezet Palestijns gebied illegaal zijn. 94 De AIV pleit ervoor
dat Nederland niet alleen concrete stappen zet ten behoeve van een correcte etikettering
van Israelische producten uit de bezette gebieden, maar dat het zich er ook voor inzet
dat Nederlandse en Europese bedrijven actief worden ontmoedigd om zaken te doen met
Israelische bedrijven die zijn gevestigd in de nederzettingen. 95 In het geheel van deze
maatregelen past ook dat officiele contacten met bijvoorbeeld de Ariel University 96 in bezet
gebied worden gemeden.
Tot slot is het onder artikel 215 van het Verdrag betreffende de Werking van de EU
mogelijk voor de EU om 'restrictieve maatregelen' te nemen om de import van producten
uit de nederzettingen aan banden te leggen. De lerse minister van Buitenlandse Zaken
heeft in mei 2012 opgeroepen tot een EU-wijd verbod op de import van producten uit de
bezette gebieden. 97 Een dergelijk breed gedragen verbod zal politiek gezien weliswaar niet
eenvoudig te realiseren zijn, maar de AIV ziet hierin geen reden om deze optie op voorhand
uit te sluiten. Integendeel, in lijn met de in dit advies bepleite consistente toepassing
van het internationale recht, ligt het voor de hand dat Nederland zich er waar mogelijk
voor inzet dat stappen worden genomen in deze richting. De AIV wijst er bovendien op dat
individuele lidstaten ook de mogelijkheid hebben om unilateraal dergelijke maatregelen te
treffen. 98
Daarbij zal wel duidelijk moeten worden gemaakt dat dergelijke maatregelen geen sancties
zijn die zich richten tegen Israelische ondememers in de nederzettingen, maar de uit het
internationale recht voortvloeiende consequenties van het Israelische overheidsbeleid
dat het die ondememers mogelijk maakt te doen wat zij doen. Lang niet alle bewoners in
94 Zie ook: Trading away peace. How Europe helps sustain illegal Israeli settlements, oktober 2012, p. 29:
'While the introduction of labelling guidelines would enable consumers to choose whether they wish to
buy settlement goods or not, it may not be sufficient to meet European governments' obligation to exert
their influence, to the degree possible, to stop violations of international humanitarian law.' Op pp. 15-16
van het rapport wordt ingegaan op de juridische implicaties van handel met de nederzettingen in bezet
gebied en op de verplichtingen die Europese staten hebben volgens het internationale recht.
95 In dit verband heeft de AIV met instemming kennisgenomen van het besluit van Unilever om een pretzelfabriek
in Barkan, de industriele zone van de Joodse nederzetting Ariel, te sluiten. Dit besluit volgde op een oproep
van de Mensenrechtenraad van de VN die gericht is aan private ondernemingen om geen zaken in of met
nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever te doen. Zie NRC Handelsblad, 4 februari 2013.
96 Voorheen Ariel University Center of Samaria genaamd.
97 In mei 2012 kondigde minister van Buitenlandse Zaken Eamon Gilmore aan dat als 'matters continued
to worsen' in de bezette Palestijnse gebieden, lerland 'the exclusion from the EU of settlement products'
voor kon stellen. De minister voegde eraan toe: 'we do not support bans or boycotts on Israel, and this
is not in question, but the products of illegal settlements constitute a separate and specific matter'.
House of the Oireachtas, 'Priority Questions - Middle East Peace Process', par. 103 (22 mei 2012),
zie: <http://debates.oireachtas.ie/dail/2012/05/22/0004.asp>.
98 De Europese Commissie heeft bevestigd dat een lidstaat unilateraal maatregelen kan treffen ter beperking
van handel als de maatregelen op basis van Verordening 260/2009 te rechtvaardigen zijn 'on the
grounds of public morality, public policy or public security ... and in doing so it does not infringe EC law'.
Zie: Trading away peace. How Europe helps sustain illegal Israeli settlements, oktober 2012, p. 29.
46
de nederzettingen behoren tot de extremistische vleugel van de zionistische beweging."
Mede gelet op de noodzakelijke medewerking van alle betrokkenen aan de uitvoering van
een vredesregeling moet worden voorkomen dat de gematigder ingestelde bewoners, louter
om materiele redenen, hun toevlucht gaan nemen tot actief verzet. Ook moet de EU bij alle
maatregelen die zij treft steeds trachten aansluitingte vinden bij lokale groepen die het
belang van een verbetering van de relatie met de Palestijnen inzien, teneinde deze verder te
versterken en daarmee het vredesproces van onderop meer handen en voeten te geven.
De ontwikkelingen rond het vredesproces in de afgelopen tijd overziende komt de
AIV tot de conclusie dat voor Nederland evenzeer geldt wat op de EU als geheel van
toepassing is: in feite is er niet zoveel reden de officiele standpunten bij te stellen om
een regeling van de Israelisch-Palestijnse kwestie dichterbij te brengen. Allerlei eerdere
EU-verklaringen, de Routekaart voor Vrede en relevante Veiligheidsraadsresoluties
bevatten al de noodzakelijke elementen voor een beslechting van het conflict, zij het dat
het steeds bij woorden is gebleven zonder dat daaraan daden zijn verbonden. Van belang
is dat alle betrokken partijen de reeds bestaande standpunten ook uitvoeren en zich
dienovereenkomstig gedragen. Niet alleen vinden wat wij vinden, maar ook uitvoeren en
naleven wat wij officieel hebben verklaard. Dit zou ook de leidraad voor het Nederlands
beleid moeten zijn.
99 Zie bijvoorbeeld Simon Kuper, 'Israel: perched between hope and fear', Financial Times, 1 februari 2013.
47
VI
Samenvatting en aanbevelingen
In overeenstemming met de strekking van de aanvraag van de Eerste Kamer, gaat de AIV
in dit advies primair in op de vraag hoe het vredesproces in het Midden-Oosten weer op
gang kan worden gebracht. De urgentie van beeindiging van het conflict tussen Israel en
de Palestijnen is groter dan ooit. Enerzijds worden de kansen op de uitvoering van een
tweestatenoplossing ernstig bedreigd door de voortdurende uitbreiding van Israelische
nederzettingen in de buurt van Oost-Jeruzalem en elders op de Westelijke Jordaanoever;
dit naast de vele andere illegale Israelische nederzettingen die er al vele jaren zijn.
Anderzijds is de situatie in de directe omgeving van Israel bijzonder instabiel en de
kans groot dat de Palestijnen (opnieuw) hun toevlucht zullen nemen tot geweld, met alle
schadelijke gevolgen van dien.
De AIV is van mening dat een tweestatenoplossing nog steeds de beste basis biedt voor
een vredesregeling tussen beide partijen. De optie van een binationale staat is vanuit
humanitair-idealistisch oogpunt wellicht aantrekkelijk, maar stuit op onoverkomelijke
principiele en praktische bezwaren. Het altematief van een blijvende Israelische bezetting
van de Palestijnse gebieden, gepaard gaande met repressie, beperkte bewegingsvrijheid
van de plaatselijke bevolking en ongelijke verdeling van de watervoorraad, zal nieuw geweld
aan Palestijnse kant uitlokken - de vraag is alleen wanneer. Bovendien houdt een dergelijk
scenario, met een welhaast onvermijdelijke (verdere) aantasting van de burgerrechten
van Palestijnen maar ook van dissidente Israeliers, een gevaar in voor de democratische
rechtsorde in Israel zelf. Wei moet een tweestatenoplossing worden ingebed in afspraken
over gebiedsruil, de rechtmatige terugkeer van Palestijnen, voor zover zij dit wensen, naar
hun oorspronkelijke woonplaatsen in Israel en veiligheidswaarborgen.
Ofschoon de AIV beseft dat het verloop van het Israelisch-Palestijnse conflict in
belangrijke mate wordt bepaald door politieke factoren (krachtsverhoudingen, politiek
leiderschap, definitie van nationale belangen alsmede de dynamiek van de binnenlandse
politiek in wisselwerking met externe interventies), is het belangrijk dat dit conflict wordt
getoetst aan het algemeen aanvaarde juridische kader en binnen dat kader tot een
goed einde wordt gebracht. Vandaar dat in het advies ruime aandacht is besteed aan
relevante internationaalrechtelijke aspecten, die onder meer voortvloeien uit het recht op
zelfbeschikking van volkeren, de rechten en plichten van een bezettende mogendheid en
de proportionaliteitsregel inzake het gebruik van geweld.
Referentiepunt voor de AIV in dit verband is de Advisory Opinion van het Internationaal
Gerechtshof (IGH) uit 2004. Weliswaar is de aanleiding van het advies in eerste aanleg
de vraag naar de rechtmatigheid van de bouw door Israel van de scheidingsmuur (voor
een groot deel op Palestijns gebied), maar het oordeel van het IGH strekt zich uit tot
nagenoeg de gehele juridische stand van zaken met betrekking tot het conflict. Het Hof
betrekt onder andere ook de Israelische nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever in
zijn oordeelsvorming. Het komt tot de conclusie dat Israel zich met zijn bezettingspolitiek
schuldig maakt aan schendingen van het intemationale recht. Deze betreffen onder
meer het recht op zelfbeschikking van het Palestijnse volk, de bewegingsvrijheid van
alle inwoners in de bezette gebieden, het recht op werk, gezondheidszorg en onderwijs.
Verder leveren, naar de mening van het IGH, de muur en de nederzettingen schendingen
op van de Vierde Geneefse Conventie (inzake de bescherming van burgers in oorlogstijd)
en van desbetreffende resoluties van de Veiligheidsraad, omdat zij bijdragen aan het
veranderen van de demografische samenstelling van de bezette gebieden. Er kan geen
48
twijfel bestaan over de toepasselijkheid van de bewuste Conventie op deze gebieden.
Aangezien de AIV - zoals hieronder wordt aangegeven - een actieve opstelling van de EU
in het conflict van wezenlijke betekenis vindt, wijst hij ook op het belang van de bepaling in
de Associatieovereenkomsten (artikel 2), met zowel Israel als de Palestijnen, waarin wordt
gesproken over 'het respect voor de mensenrechten en democratische beginselen'.
De AIV heeft zich ook gebogen over de gevolgen voor de vredeskansen van de hervormings-
bewegingen en omwentelingen die grote delen van de Arabische wereld al meer dan twee
jaar op haar grondvesten hebben doen schudden. Daarbij is hij tot de conclusie gekomen
dat de regionale ontwikkelingen, die complexe dwarsverbanden laten zien, tot nu toe
geen wezenlijke invloed hebben gehad op het Israelisch-Palestijnse conflict, in positieve
noch in negatieve zin. Wei maken deze ontwikkelingen de urgentie van het vinden van
een oplossing nog groter gelet op de overheersende instabiliteit in de regio. Ook moet
er rekening mee worden gehouden dat in de toekomst de toegenomen invloed van de
Islamitische partijen zich zal vertalen in een meer uitgesproken steun voor de Palestijnse
zaak dan waarvan in het verleden sprake was. Dit zou de Palestijnen ertoe kunnen
aanzetten hun strijd voor een onafhankelijke staat met nog meer volharding voort te zetten
dan waarvan in het verleden al sprake was. Dit zou ook ten koste kunnen gaan van hun
bereidheid tot het sluiten van een compromis met Israel, indien niet op korte termijn
vredesinitiatieven worden genomen die voldoende inspelen op de Palestijnse aspiraties.
Aangezien de beide partijen om allerlei redenen waarschijnlijk moeilijk uit zichzelf de gang
naar de onderhandelingstafel kunnen maken, is actieve intemationale bemiddeling en
uitoefening van druk van buiten hoogstwaarschijnlijk onontbeerlijk. In het recente verleden
was vooral de hoop op het Kwartet gevestigd om het vredesproces weer een kans van
slagen te geven. De AIV is echter van mening dat het Kwartet de oorspronkelijk gewekte
verwachtingen en ambities niet heeft kunnen waarmaken. De formele medebetrokkenheid
van de VN, EU en Rusland bij deze gelegenheidscombinatie, kon niet verhullen dat
elke bemiddelingspoging afhankelijk was van de inzet van de VS, die daarmee een
sleutelpositie innam.
Ondanks de relatieve vermindering van de Amerikaanse macht en de gepolariseerde
verhouding tussen Democraten en Republikeinen blijft de VS potentieel in de beste positie
om de relatie tussen Israel en de Palestijnen effectief te be'i'nvloeden. Of president Obama
in zijn tweede ambtstermijn bereid zal zijn het nog steeds aanzienlijke Amerikaanse
gewicht in de schaal te werpen en zo nodig mogelijke obstructie van de kant van Israel het
hoofd te bieden, is echter onzeker. Er zijn overwegingen die grond kunnen geven aan de
verwachting dat de VS zich actief met het conflict gaat bemoeien, zoals de Amerikaanse
geloofwaardigheid en reputatie in de islamitische wereld en het politieke krediet dat
president Obama kan verwerven met een geslaagde demonstratie van internationaal
staatsmanschap. Er zijn evenwel ook overwegingen die voedsel geven aan de gedachte
dat de VS op afstand van het conflict zal blijven, gezien de ernst van de Amerikaanse
begrotingssituatie, de kracht van de pro-lsraellobby en de prioriteiten van de VS elders in
de wereld.
De onzekerheid over de inzet van de VS in de komende tijd maakt het extra belangrijk
te kijken naar de mogelijke rol van de EU. De AIV meent dat de mogelijkheden van de
EU om het vredesproces weer nieuw leven in te blazen potentieel groter zijn dan vaak
wordt aangenomen. De Unie onderhoudt nauwe economische en andere banden met
Israel, terwijl de Palestijnen in financieel opzicht sterk van haar afhankelijk zijn. Zo
mogelijk moet de EU in haar ijveren naar vrede in het Midden-Oosten aansluiten bij
eventuele Amerikaanse inspanningen. Dat biedt de beste waarborgen voor hervatting
49
van de onderhandelingen. Maar blijven toereikende Amerikaanse inspanningen
uit (of dreigen ze een verkeerde kant op te gaan doordat onredelijke Israelische
posities teveel worden ontzien), dan moet de EU er niet voor terugdeinzen haar eigen
verantwoordelijkheid als bemiddelaar te nemen. In deze rol moetzij, gezien haar ambitie
of pretentie een 'normatieve macht' te zijn, zoveel mogelijk varen op het kompas van
algemeen aanvaarde beginselen van internationaal recht (waaronder het humanitair
recht en de mensenrechtenverdragen). Voor een brede legitimering van intemationale
vredesvoorstellen is het verder belangrijk dat ook landen uit de Arabische regio, zoals
Egypte en Jordanie, of Qatar, bij het bemiddelingsproces worden betrokken.
Het spreekt vanzelf dat de vredeskansen in het Midden-Oosten vooral worden bepaald
door de bereidheid van beide partijen de onderhandelingen te goeder trouw te hervatten.
Hiervan zal alleen sprake zijn indien Israeliers en Palestijnen in meerderheid de overtuiging
hebben dat een vredesregeling op basis van een tweestatenformule uiteindelijk in het
belang van beide partijen is. Aan Palestijnse kant moet worden erkend dat de bezorgdheid
in Israel over de verzekering van zijn veiligheid, nu en in de toekomst, legitiem is. Van de
Palestijnen mag mime medewerking worden verlangd om die bezorgdheid zoveel mogelijk
weg te nemen. Die medewerking kan onder andere bestaan uit doeltreffend optreden
tegen radicale Palestijnse groeperingen die op gewelddadige wijze strijden tegen de
aanwezigheid van Israel als staat van het Joodse volk in de Arabische wereld. Uiteraard
doet zich hier vooral een probleem voor met betrekking tot strijdgroepen in Gaza, welk
gebied buiten de feitelijke controle valt van de Palestijnse Autoriteit. Een verzoening
tussen Fatah en Hamas is daarom zeer gewenst. Contacten met Hamas mogen niet uit de
weg worden gegaan. Van Israelische kant moet op korte termijn een radicale ommekeer
in het nederzettingenbeleid worden geeist. De praktijk van de vestiging van Israelische
nederzettingen ver op Palestijns grondgebied staat immers op gespannen voet met de
ruimte die er nog is om een levensvatbare Palestijnse staat te stichten. Met het negeren
van herhaalde oproepen en waarschuwingen van de intemationale gemeenschap om te
stoppen met de uitbreiding van de nederzettingen, roept de Israelische regering sterke
twijfel op aan de ernst van haar verklaarde vredesintenties.
Indien Israel onverhoopt niet bereid blijkt een einde te maken aan de groeiende
kolonisering van de bezette gebieden, ontkomen verantwoordelijke actoren binnen de
intemationale gemeenschap er niet aan op woorden van protest ook daden te laten
volgen. Met andere woorden, aan aanhoudende schendingen van het intemationale
recht en bindende uitspraken van de Veiligheidsraad moeten in de geschetste situatie
consequenties worden verbonden. Voor de Europese Unie zou dat een beperking of
bevriezing van haar betrekkingen met Israel kunnen betekenen (in elk geval geen
opwaardering van de samenwerkingsrelatie) en, als uitvloeisel van intemationale
juridische verplichtingen, het afkondigen van een verbod op importen van producten uit de
Israelische nederzettingen in de bezette gebieden.
Tot slot legt de AIV een aantal aanbevelingen voor die betrekking hebben op de mogelijke
bijdragen die Nederland, direct of indirect, kan leveren tot oplossing van het Israelisch-
Palestijnse conflict c.q. verbetering van het politieke klimaat tussen beide partijen:
1. Nederland moet zich inspannen om de EU-lidstaten te doordringen van de noodzaak
om op korte termijn een gezamenlijk initiatief te nemen om de tweestatenoplossing
naderbij te brengen. Om een maximaal effect te bereiken dient dit initiatief zo mogelijk
tezamen met de VS te worden genomen. Zo nodig moet de EU echter haar eigen
verantwoordelijkheid nemen en zelfstandig proberen partijen bij elkaarte brengen.
Nederland moet aanvaarden dat ter wille van een zo groot mogelijke effectiviteit van het
50
Europese optreden het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland, als grotere Europese
landen, daarbij een voortrekkersrol vervullen.
2. Bij de concretisering van een Europees initiatief kan Nederland zich sterk maken voor
het voorstel tot het beleggen van een nieuwe (goed voorbereide) Midden-Oosten-
conferentie. Aan deze conferentie zouden logischerwijs niet alleen delegaties van
Israel en de Palestijnen dienen deel te nemen, maar ook vertegenwoordigers van
ge'interesseerde landen uit de regio. Doel van deze conferentie zou zijn het bereiken
van overeenstemming over de parameters (eindtermen) van een vredesregeling. Een
altematief voor een conferentie zou een speciale zitting van de Veiligheidsraad kunnen
zijn die op verzoek van het VK en Frankrijk en met deelname van de conflictpartijen,
bijeen wordt geroepen. Beide Europese landen zouden namens de EU een
ontwerpresolutie kunnen indienen waarin de eindtermen zijn vervat.
3. Indien bedoeld initiatief onvoldoende steun zou verwerven, kan Nederland overwegen
om naar het voorbeeld van Noorwegen in de eerste helft van de jaren negentig (vorige
eeuw) het voortouw te nemen, door zijn goede diensten aan te bieden om met als
uitgangspunt de intemationale rechtsorde - al dan niet achter de schermen - partijen
in ons land weer aan tafel te brengen. Al naar gelang de behoeften en wensen van
partijen kan de Nederlandse rol zich hierbij beperken tot facilitator dan wel meer
gewicht krijgen in de richting van bemiddelaar.
4. Nederland zou zich hoe dan ook nuttig kunnen maken door vormen van second-track
diplomacy actief te bevorderen. Naast uitwisselingen tussen opinieleiders uit Israel en
de Palestijnse gebieden moetvooral een dialoog worden gei'nstitutionaliseerd waarbij
vertegenwoordigers van (gematigde) maatschappelijke organisaties van beide partijen
kwesties van wederzijds belang bespreken in het perspectief van het zoeken naar
gezamenlijke oplossingen.
5. Naar de mening van de AIV moet de EU er veel strikter dan thans het geval is op
toezien dat Israel voor producten gemaakt in de nederzettingen geen voordeel behaalt
op basis van het Associatieverdrag tussen de EU en Israel. Daamaast bepleit de AIV
dat Nederland zich ervoor inzet dat Nederlandse en Europese bedrijven actief worden
ontmoedigd om zaken te doen met Israelische bedrijven die zijn gevestigd in de
nederzettingen.
6. In het kader van de gewenste capaciteitsontwikkeling en rechtsvorming in een nieuwe
staat Palestina moet Nederland zijn inspanningen opvoeren op het terrein van de
opleidingvan politiepersoneel, rechters en bestuursambtenaren.
7. Evenzeer past bij Nederland een actievere rol op het gebied van 'waterdiplomatie'.
In het licht van technische doorbraken die zijn bereikt met ontziltingstechnieken kan
Nederland met zijn mime kennis van en ervaring met water ertoe bijdragen dat de
mogelijkheden van een groter wateraanbod (ook) ten goede komen aan de Palestijnen.
8. Tot slot moet Nederland er in algemene zin met gelijkgezinde landen op toezien dat
beide partijen hun verplichtingen op grand van het intemationale recht nakomen en
dit zo nodig helpen effectueren. De historische banden en verbondenheid met Israel
mogen geen reden zijn Israel te ontzien op het punt van het schenden van rechtsregels.
51
Bijlage I
vuorziuer
Eerste
Kamer ^ er Staten-Generaal
De voorzitter van de Advlesraad Internationale Vraagstukken
De heer mr. F. Korthals Altes p D ,.,i lus 7nm?
Postbus 20061 25™ ea B*iH«m
2500 EB Den Haag
' 070-312 92 47
fm C70-312 92 33
vMriiiitffflstrsick.ini^i.iil
hternfl www,e«nt#kai hi >il
Crtmi 23 aktober 2012
seirt* Advlesaanwaag AIV tiieuwe initBtieven voor het Mtdden-Ocsten Vrtidespnxes
mnnwu 151390.01U
Geachte heer Korthals Altes,
De commlssie voor Buitenlandse Zaken, Defansle en Ontwikkelingssamenwerklng (BDO) heeft In
haar vergaderlng van 2 oktober gesproken over het Midden-Oosten Vredesproces en de nood-
zeak voor nleuwe Initlatleven om dit proses weer op gang te brengen.
Op basis van artlkal 17 van de Kaderwet Advlescolleges en artlkel 2 van de Wet op de Advles-
raad internatlonale vraagstukken verzoek Ik hlerbij de Advlesraad Internationale Vraagstukken
(AIV) onderzoek te doen naar de mogelljkheden die er zijn om het Midden-Oosten Vredesproces
te hervatten, met name gezlen de recente veranderlngen In de regional? en mondiale politieke
context, Ik verzoek hlerbij de AIV een advies nit te brengen over de concrete mogelljkheden die
er zljn voor Nederland om elgenstandlg, alsook In Europees en ander internatlonaal verband, blj
te dragen aan het vinden van een werkbare oplosslng voor het Israellsch-Palestijnse conflict. Ik
voeg hieraan toe dat alle leden van de Eerste Kamer, met ultzondenng van de leden van de
PVV-fractle, deze aanvraag steunen,
Achtergrond
Nleuwe Initlatieven om voomitgang te boeken In het Midden-Oosten Vredesproces zljn hoogno-
dlg, Met name wegens ontwikkelingen In de reglo, zljn de twee direct hetrokken partljen, Israel
en de Palestijnse Autorltelten, de laatste 1'aren nlet nader tot elkaar gekomen. De EU conclu-
deerde in mel 2012 dat lokale ontwlkkelingen de twee-staten oplosslng onmogelljk dreigen te
maken. Desalniettemin geven de prill e contacten tussen de partijen zoals in het voorjaar van
2012 opnleuw geinitieerd, de impressle dat de partljen bereld zljn te werken aan de opbouw van
pnderling vertrouwen.
De achterllggende gedachte van het vredesproces Is ongewijzlgd: Israel heeft recht op velllg-
heid (en behoud van de eigen staat), Palestijnen hebben recht op een elgen staat (en veiligheld)
overeenkomstig de twee-staten oplosslng Mais verwoord in de Routekaart voor de Vrede (lie
onder meer S/RES/1515, 2003), Echter, de reglonale context Is sindsdien sterk veranderd. De
turrjglente gebeurtenissen In de Arablsehe regio laten hun sporen na In het Midden-Oosten Vre-
desproces. Zoals de AIV In een eerder advies heeft aangegeven, is het zeer goed denkbaar dat
onto™ 23 oktober 2012
vwnerit 151390. Olu
blad 2
democratiserlng in de Arabische regio in eerste instantie een negatief effect kan hebben op cle
Arabiseh-israelische betrekklngen {Alv-advies nr. 79 "De Arabische regio, een onzekere toe-
komst"). Er bestaat onzekerheid overde relatle tussen respectlevelljk Egypte, Iran en Israel.
Ook bestaat tie angst dat regionale ontwikkellngen, met name het slepende conflict in Syrle, de
positle van Hezbollah en andere expliciet anti-Israelische groeperlngen zouden kunnen verster-
ken. In het eerder genoemde advies over de Arabische regio heeft de AIV aangegeven van me-
ning te zljn dat het Midden-Oasten Vredesproces om een nieuwe benadering vraagt en dat de
veranderende context ultnodigt tot een bezinning op nieuwe Inlttatteven. Dit uiteraard wel op
basis van intemationaal breed gedeelde ultgangspunten, zoals onder meer verwoord in het In
2004 uitgebrachte advies van het intemationaal Gerechtshof inzake de Israelische scheidlngs-
muur op de Westelljke Jordaanoever.
Advlesvragen zijn:
■ In hoeverre beinvloeden de veranderingen In de regionale en mondiale politieke context
de onderhandellngsposities van de direct betrokken gesprekspartners alsook de opstel-
ling van betrokken derden?
• Cezien eventuele veranderingen In uitgangsposltles, wat zijn denkbare scenario's voor
de ontwlkkeling van het Midden-Oosten Vredesproces? waar in deze scenario's zouden
nieuwe mogelljkheden voor toenaderlng en het op gang brengen van vredesbesprekin-
gen bestaan?
• Welke organisatles, landen of partijen zljn het best gepositloneerd om nieuwe initiatie-
ven aan te dragen? Wat zouden die initiatieven concreet kunnen inhouden?
• Hoe kan Nederland, op basis van de beginselen van het intemationaal rechc, bljdragen
aan vooruitgang In het Midden-Oosten Vredesproces? Wat kan Nederland zelf onderne-
men en waar zou het in Europees en ander intemationaal verband op kunnen aanstu-
ren?
De Eerste Kamer zlet uit naar uw advisering,
Hoogachtend,
GJ. de Graaf
Bijlage II
Kaart van Israel en de bezette Palestijnse gebieden
(met enkele key facts over de bezette gebieden)
Key Facts on the oPt
t 4%
4*2 mlllfori Palestinians
lave in the oPt. with 15
million in the West Bank
and L6 millton in the
Gaza Strip.
Nearly 44%
oftheoPt population
are refugees and nearly
$0% is below the age
ofia-
r
3S% of the population
of the Gaza. Strip and
18.3% of *he West
Bank live in poverty.
f
L
lo/o unemployment rate
in the Gaza S tn p and
20%;ntheWest&anV
33/o of the population
oftheoPt is food
insecure.
"fajpfc
73 htn^c^pita/day (IWd) s
the avefsge water consunnjitiQn
in the West Bank and
80-90 IteftJ n the Gacs Slnp.
betow the WHO standard «
lCOI/c/4
ftrol ^
5,8 persons
is the average Palestinian
householcj size m the oPi-
1—lnJJl.l I nHSOpUMFR -Tho ih-..^
Scan it! LnJ r^m^i^uw^
— 0*«j*f*w tS^ kit! ium of mi/ tonne
500,000 Israeli
settlers live in ISO
settlements and IQO
outposts in the West
Bank, in contravention of
intemationa] Taw.
The oPt population is only 28% of the global Palestinian
population projected at 1 1 .2 million people, approximately
41% of which are refugees registered with the UN.
Outside the oPt 1.4 million Palestinians lr/e in Israel, 5
million live in Arab countries and 640,000 in other parts
of the world.
'Source; PCBS
i rh* pn e< tfn he nana! erf tfti lAwri l^tXmf raKtmjni tin
. f it* <r of IB wctortDH. ortoinimni tbt 4*tr^at)r>n tfnt
ft*pf**xw)n in*'*' UK of lNv mji*r-j( o onty ptmniil -rji «ar*i4 rttttnc*
"Unwi Nntw* OC«A uh" » flh« soi^i
Bron: Office for tfie Coordination of Humanitarian Affairs (oPt) van de Verenigde Naties, december 2011
Lijst van gebruikte afkortingen
Bijlage III
AIPAC
AIV
AWN
BRICS
CAW
DOP
EDEO
EU
EUPOL COPPS
IGH
NAVO
NGO
PA
PLO
UN
UNCLOS
UNRWA
US
USSC
VK
VN
VR
VS
American Israel Public Affairs Committee
Adviesraad Internationale Vraagstukken
Algemene Vergadering van de Verenigde Naties
Brazil, Russia, India, China, South-Africa
Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken
Declaration of Principles on Interim Self-Government Arrangements
Europese Dienst voor het Externe Optreden
Europese Unie
European Union Coordinating Office for Palestinian Police Support
Internationaal Gerechtshof
Noord-Atlantische Verdragsorganisatie
Niet-gouvernementele organisatie
Palestijnse Autoriteit
Palestine Liberation Organization
United Nations
United Nations Convention on the Law of the Sea
United Nations Relief and Works Agency for Palestine
Refugees in the Near East
United States
United States Security Coordinator
Verenigd Koninkrijk
Verenigde Naties
Veiligheidsraad
Verenigde Staten
Door de Adviesraad Internationale Vraagstukken uitgebrachte adviezen*
1 EUROPA INCLUSIEF, oktober 1997
2 CONVENTIONELE WAPENBEHEERSING: dringende noodzaak, beperkte mogelijkheden, april 1998
3 DE DOODSTRAF EN DE RECHTEN VAN DE MENS: recente ontwikkelingen, april 1998
4 UNIVERSALITEIT VAN DE RECHTEN VAN DE MENS EN CULTURELE VERSCHEIDENHEID, juni 1998
5 EUROPA INCLUSIEF II, november 1998
6 HUMANITAIRE HULP: naar een nieuwe begrenzing, november 1998
7 COMMENTAAR OP DE CRITERIA VOOR STRUCTURELE BILATERALE HULP, november 1998
8 ASIELINFORMATIE EN DE EUROPESE UNIE./u// 1999
9 NAAR RUSTIGER VAARWATER: een advies over betrekkingen tussen Turkije en de Europese Unie, juli 1999
10 DE ONTWIKKELINGEN IN DE INTERNATIONALE VEILIGHEIDSSITUATIE IN DE JAREN NEGENTIG:
van onveilige zekerheid naar onzekere veiligheid, September 1999
11 HET FUNCTIONEREN VAN DE VN-COMMISSIE VOOR DE RECHTEN VAN DE MENS, September 1999
12 DE IGC 2000 EN DAARNA: op weg naar een Europese Unie van dertig lidstaten, januari 2000
13 HUMANITAIRE INTERVENTIE, april 2000**
14 ENKELE LESSEN UIT DE FINANCIELE CRISES VAN 1997 EN 1998, mei 2000
15 EEN EUROPEES HANDVEST VOOR GRONDRECHTEN?, mei 2000
16 DEFENSIE-ONDERZOEK EN PARLEMENTAIRE CONTROLE, december 2000
17 DE WORSTELING VAN AFRIKA: veiligheid, stabiliteit en ontwikkeling, januari 2001
18 GEWELD TEGEN VROUWEN: enkele rechtsontwikkelingen, februari 2001
19 EEN GELAAGD EUROPA: de verhouding tussen de Europese Unie en subnationale overheden, april 2001
20 EUROPESE MILITAIR-INDUSTRIELE SAMENWERKING, mei 2001
21 REGISTRATIE VAN GEMEENSCHAPPEN OP HET GEBIED VAN GODSDIENST OF OVERTUIGING, juni 2001
22 DE WERELDCONFERENTIE TEGEN RACISME EN DE PROBLEMATIEK VAN RECHTSHERSTEL, juni 2001
23 COMMENTAAR OP DE NOTITIE MENSENRECHTEN 2001, September 2001
24 EEN CONVENTIE OF EEN CONVENTIONELE VOORBEREIDING: de Europese Unie en de IGC 2004,
november 2001
25 INTEGRATE VAN GENDERGELIJKHEID: een zaak van verantwoordelijkheid, inzet en kwaliteit, januari 2002
26 NEDERLAND EN DE ORGANISATIE VOOR VEILIGHEID EN SAMENWERKING IN EUROPA IN 2003:
rol en richting, mei 2002
27 EEN BRUG TUSSEN BURGERS EN BRUSSEL: naar meer legitimiteit en slagvaardigheid voor
de Europese Unie, mei 2002
28 DE AMERIKAANSE PLANNEN VOOR RAKETVERDEDIGING NADER BEKEKEN: voors en tegens van
bouwen aan onkwetsbaarheid, augustus 2002
29 PRO-POOR GROWTH IN DE BILATERALE PARTNERLANDEN IN SUB-SAHARA AFRIKA: een analyse van
strategieen tegen armoede, januari 2003
30 EEN MENSENRECHTENBENADERING VAN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING, april 2003
31 MILITAIRE SAMENWERKING IN EUROPA: mogelijkheden en beperkingen, april 2003
32 Vervolgadvies EEN BRUG TUSSEN BURGERS EN BRUSSEL: naar meer legitimiteit en
slagvaardigheid voor de Europese Unie, april 2003
33 DE RAAD VAN EUROPA: minder en (nog) beter, oktober 2003
34 NEDERLAND EN CRISISBEHEERSING: drie actuele aspecten, maart 2004
35 FALENDE STATEN: een wereldwijde verantwoordelijkheid, mei 2004**
36 PREEMPTIEF OPTREDEN, juli 2004**
37 TURKIJE: de weg naar het lidmaatschap van de Europese Unie, juli 2004
38 DE VERENIGDE NATIES EN DE RECHTEN VAN DE MENS, September 2004
39 DIENSTENLIBERALISERING EN ONTWIKKELINGSLANDEN: leidt openstelling tot achterstelling?,
September 2004
40 DE PARLEMENTAIRE ASSEMBLEE VAN DE RAAD VAN EUROPA, februari 2005
41 DE HERVORMINGEN VAN DE VERENIGDE NATIES: het rapport Annan nader beschouwd, mei 2005
42 DE INVLOED VAN CULTUUR EN RELIGIE OP ONTWIKKELING: stimulans of stagnatie?, junl 2005
43 MIGRATIE EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING: de samenhang tussen twee beleidsterreinen, junl 2005
44 DE NIEUWE OOSTELIJKE BUURLANDEN VAN DE EUROPESE UNIEJufl 2005
45 NEDERLAND IN DE VERANDERENDE EU, NAVO EN VN, juli 2005
46 ENERGIEK BUITENLANDS BELEID: energievoorzieningszekerheid als nieuwe hoofddoelstelling,
december 2005***
47 HET NUCLEAIRE NON-PROLIFERATIEREGIME: het belang van een geintegreerde en multilaterale
aanpak, januari 2006
48 MAATSCHAPPIJ EN KRIJGSMACHT, april 2006
49 TERRORISMEBESTRIJDING IN MONDIAAL EN EUROPEES PERSPECTIEF, September 2006
50 PRIVATE SECTOR ONTWIKKELING EN ARMOEDEBESTRIJDING, oktober 2006
51 DE ROL VAN NGO'S EN BEDRIJVEN IN INTERNATIONALE ORGANISATIES, oktober 2006
52 EUROPA EEN PRIORITEIT!, november 2006
53 BENELUX, NUT EN NOODZAAK VAN NAUWERE SAMENWERKING, februari 2007
54 DE OESO VAN DE TOEKOMST, maart 2007
55 MET HET OOG OP CHINA: op weg naar een volwassen relatie, april 2007
56 INZET VAN DE KRIJGSMACHT: wisselwerking tussen nationale en internationale besluitvorming, mei 2007
57 HET VN-VERDRAGSSYSTEEM VOOR DE RECHTEN VAN DE MENS: stapsgewijze versterking in een
politiek geladen context, juli 2007
58 DE FINANCIEN VAN DE EUROPESE UNIE, december 2007
59 DE INHUUR VAN PRIVATE MILITAIRE BEDRIJVEN: een kwestie van verantwoordelijkheid, december 2007
60 NEDERLAND EN DE EUROPESE ONTWIKKELINGSSAMENWERKING, mei 2008
61 DE SAMENWERKING TUSSEN DE EUROPESE UNIE EN RUSLAND: een zaak van wederzijds
belang, juli 2008
62 KLIMAAT, ENERGIE EN ARMOEDEBESTRIJDING, november 2008
63 UNIVERSALITEIT VAN DE RECHTEN VAN DE MENS: principes, praktijk en perspectieven, november 2008
64 CRISISBEHEERSINGSOPERATIES IN FRAGIELE STATEN: de noodzaak van een samenhangende aanpak,
maart 2009
65 TRANSITIONAL JUSTICE: gerechtigheid en vrede in overgangssituaties, april 2009**
66 DEMOGRAFISCHE VERANDERINGEN EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING, juli 2009
67 HET NIEUWE STRATEGISCH CONCEPT VAN DE NAVO, januari 2010
68 DE EU EN DE CRISIS: lessen en leringen, januari 2010
69 SAMENHANG IN INTERNATIONALE SAMENWERKING: reactie op WRR-rapport 'Minder pretentie,
meer ambitie', mei 2010
70 NEDERLAND EN DE 'RESPONSIBILITY TO PROTECT': de verantwoordelijkheid om mensen te
beschermen tegen massale wreedheden, jun/ 2010
71 HET VERMOGEN VAN DE EU TOT VERDERE UITBREIDING, juli 2010
72 PIRATERIJBESTRIJDING OP ZEE: een herijking van publieke en private verantwoordelijkheden, december 2010
73 HET MENSENRECHTENBELEID VAN DE NEDERLANDSE REGERING: zoeken naar constanten in een
veranderende omgeving, februari 2011
74 ONTWIKKELINGSAGENDA NA 2015: millennium ontwikkelingsdoelen in perspectief, april 2011
75 HERVORMINGEN IN DE ARABISCHE REGIO: kansen voor democratie en rechtsstaat?, met 2011
76 HET MENSENRECHTENBELEID VAN DE EUROPESE UNIE: tussen ambitie en ambivalentie, Juli 2011
77 DIGITALE OORLOGVOERING, december 2011**
78 EUROPESE DEFENSIESAMENWERKING: soevereiniteit en handelingsvermogen, januari 2012
79 DE ARABISCHE REGIO, EEN ONZEKERE TOEKOMST, mei 2012
80 ONGELIJKE WERELDEN: armoede, groei, ongelijkheid en de rol van internationale samenwerking,
September 2012
81 NEDERLAND EN HET EUROPEES PARLEMENT: investeren in nieuwe verhoudingen, november 2012
82 WISSELWERKING TUSSEN ACTOREN IN INTERNATIONALE SAMENWERKING: naar flexibiliteit en
vertrouwen, februari 2013
* Alle adviezen zijn ook beschikbaar in het Engels. Sommige adviezen ook in andere talen.
** Gezamenlijk advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AN) en de Commissie van Advies inzake
Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAW).
*** Gezamenlijk advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AN) en de Algemene Energieraad (AER).
**** Gezamenlijk briefadvies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AN) en de Adviescommissie
voor Vreemdelingenzaken (ACVZ).
Door de Adviesraad Internationale Vraagstukken uitgebrachte briefadviezen
1 Briefadvies UITBREIDING EUROPESE UNIE, december 1997
2 Briefadvies VN-COMITE TEGEN FOLTERING, juli 1999
3 Briefadvies HANDVEST GRONDRECHTEN, november 2000
4 Briefadvies OVER DE TOEKOMST VAN DE EUROPESE UNIE, november 2001
5 Briefadvies NEDERLANDS VOORZITTERSCHAP EU 2004, mei 2003****
6 Briefadvies RESULTAAT CONVENTIE, augustus 2003
7 Briefadvies VAN BINNENGRENZEN NAAR BUITENGRENZEN - ook voor een volwaardig
Europees asiel- en migratiebeleid in 2009, maart 2004
8 Briefadvies DE ONTWERP-DECLARATIE INZAKE DE RECHTEN VAN INHEEMSE VOLKEN.
Van impasse naar doorbraak?, September 2004
9 Briefadvies REACTIE OP HET SACHS-RAPPORT: Hoe halen wij de Millennium Doelen, april 2005
10 Briefadvies DE EU EN DE BAND MET DE NEDERLANDSE BURGER, december 2005
11 Briefadvies TERRORISMEBESTRIJDING IN EUROPEES EN INTERNATIONAAL PERSPECTIEF,
interim-advies over het folterverbod, december 2005
12 Briefadvies REACTIE OP DE MENSENRECHTENSTRATEGIE 2007, november 2007
13 Briefadvies EEN OMBUDSMAN VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING, december 2007
14 Briefadvies KLIMAATVERANDERING EN VEILIGHEID,yanuar/2009
15 Briefadvies OOSTELIJK PARTNERSCHAP, februari 2009
16 Briefadvies ONTWIKKELINGSSAMENWERKING: Nut en noodzaak van draagvlak, mei 2009
17 Briefadvies KABINETSFORMATIE 2010, juni 2010
18 Briefadvies HET EUROPESE HOF VOOR DE RECHTEN VAN DE MENS: beschermer van burgerlijke
rechten en vrijheden, november 2011
19 Briefadvies NAAR EEN VERSTERKT FINANCIEEL-ECONOMISCH BESTUUR IN DE EU, februari 2012
20 Briefadvies NUCLEAIR PROGRAMMA VAN IRAN: naar de-escalatie van een nucleaire crisis, april 2012
21 Briefadvies DE RECEPTORBENADERING: een kwestie van maatvoering, april 2012
22 Briefadvies KABINETSFORMATIE 2012: krijgsmacht in de knel, September 2012
Brussel steunt oproep Nederland over
waarden
Bewerkt door: redactie - 23/04/13, 12:54 - bron: ANP
reuters. Europees commissaris Viviane Reding (Justitie)
De Europese Commissie verwelkomt de Nederlandse oproep voor een striktere naleving
van de Europese waarden, zoals mensenrechten, democratic en rechtsstaat. Met
Nederland deden Duitsland, Finland en Denemarken een beroep op Brussel nieuwe
maatregelen te treffen.
Europees commissaris Viviane Reding (Justitie) bestempelde het initiatief van de vier landen
als politieke steun. Zij deed dat maandag tijdens een vergadering van de ministers van
Buitenlandse Zaken van de EU in Luxemburg.
Reding verwees naar de verklaring van de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken,
Frans Timmermans, en diens Duitse, Finse en Deense collega's. Zij pleiten voor een
instrument om snel in te kunnen grijpen als waarden in een EU-lidstaat worden geschonden.
Het kwartet vindt dat staten die zich niet aan de fundamentele waarden van de EU houden, in
het uiterste geval tijdelijk geen geld uit Brussel mogen krijgen.
Nederland en de andere initiatiefnemers vinden de huidige middelen onvoldoende. Ook
Reding erkent dat Brussel op dit moment slechts kan kiezen tussen een 'speldenprik of een
atoombom'.
Bij de speldenprik gaat het om een langdurige procedure, waarbij Europese rechters een land
uiteindelijk op de vingers kunnen tikken voor het schenden van verdragen. Bij de 'nucleaire
optie' gaat het om een omvattende procedure om een land te straffen voor een ernstige
schending, bijvoorbeeld door het tijdelijk schrappen van het stemrecht tijdens vergaderingen.
Bron:Volkskrant / 22 april 2013