Skip to main content

Full text of "European Union Lies"

See other formats


r 




Th« HI w — to I* steal your —M i 




Euro 



., 



ion 









Farmaceuticals in de Europese Unie 



De farmaceutische industrie levert een belangrijke bijdrage aan 
Europa en de wereldgezondheid. 

EG-website voor volksgezondheid 

Europa moet een levendige farmaceutische sector behouden als een essentiele voorwaarde 
voor zorg op een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid en een 
concurrerende, op kennis gebaseerde economic 
Laatste nieuws voor Farmaceutische Producten >» 

Sinds de goedkeuring van de eerste communautaire richtlijn (Richtlijn 65/65/EEG) in 1965, 
een score van de communautaire wetgeving, die leidde tot de oprichting van het European 
Medicines Agency met als doel het bereiken van een interne markt voor farmaceutische 
producten. Vandaag de dag is de farmaceutische sector op grote schaal vertegenwoordigd op 
EU-niveau in het dubbele belang voor het waarborgen van het hoogst mogelijke niveau van 
de volksgezondheid en het vertrouwen van de patient in veilige, effectieve 
en hoogwaardige geneesmiddelen,in combinatie metde interne EU-markt voor de 
ontwikkeling van geneesmiddelen met het oog op de Europese farmaceutische industrie te 
versterken concurrentievermogen en de onderzoekscapaciteit. 
Meer ... Toon / Verberg Meer ... Toon / Verberg 

Europese Unie 
2012 



FARMA IMPERIALISME 



De farmaceutische industrie de 

verregaande loyaliteit van de medische 
beroepsbeoefenaars,overheidsinstan- 
ties aan de farmaceutische bedrijven 
en de samenhangende conglomeraties 
van regelovertreders samengevat in 
"farmaceutische complex". Een 
machtsblok van actoren in het veld dat 
regelovertredingen faciliteert of 
gedoogt.Daarbij gaat het om de 
gerichtheid op illegaal gewin (en) 
systematisch misdaden plegen met 
ernstige gevolgen voor de 
samenleving,en in staat zijn deze 
misdaden op betrekkelijk effectieve 
wijze af te schermen door 
collusie,clientelisme en canards in de 
media.Via de verfijnde 
reclamesystemen die bij de overheid 
voorlichtingssystemen heten,zal de 
burgerij niet ontdekken wanneer de 
overheid bedriegt en liegt.Op deze 
wijze camoufleert men de onder- 
linge verwevenheid.De agressieve 
marketingmethode van de 
farmaceutische industrie is 
maatschappelijk onaanvaardbaar en 
onethisch.De belangen zijn groot.en 
het gaat om miljarden euro's. Neem 
een voorbeeld als de Europese Unie. 
De Europese Unie geeft ieder jaar 2,4 
biljoen euro uit -afkomstig van 
belastingen van de burgers van de 
lidstaten- om zichzelf te promoten.Het 
geld is nodig voor o.a. tv- 
reclame,folders,kranten,rapporten 



etc.Dat is meer dan Coca Cola uitgeeft 
ieder jaar aan reclame wereldwijd.Het 
volk is een machteloze speelbal 
geworden van de farmaceutische 
industrie.Veel mensen vertrouwen 
blindelings op arisen die deel uitmaken 
van een systeem dat ontworpen is om 
mensen ziek te maken,tot de dood er 
op volgt.Grotere achterdocht van 
artsen is daarom zeer noodzakelijk.De 
medische missers omvat namelijk niet 
alleen het letsel dat artsen 
veroorzaken met de bedoeling de 
patient te genezen,maar ook de 
andere soorten letsel die het gevolg 
zijn van pogingen van de arts zich te 
beschermen tegen mogelijk vervolging 
wegens slechte praktijkuitoefening. Er 
blijken slachtoffers wiens dossier werd 
gesjoemeld. Vrijwel zeker sterven in 
ons land meer mensen een niet- 
natuurlijke dood dan officieel uit de 
statistieken blijkt.Geneeskundige 
blunders blijven hierdoor 
onopgemerkt.En ook misdrijven komen 
zo nimmer aan het licht.1 ,2 miljoen 
Britten belanden jaarlijks in een 
ziekenhuis als gevolg van een 
verkeerde medische behandeling.ln de 
Verenigde Staten -waar jaarlijks 
40.000 mensen worden 
doodgeschoten- is de kans niettemin 
driemaal groter dat je wordt "vermoord" 
door een arts dan door een pistool.ln 
Nederland lopen 30.000 patienten 
tijdens de medische behandeling 



schade op door een medische fout of 
complicatie.Uit onderzoek in 1997 door 
Lens en van der Wal bleek dat een op 
de twintig arisen van Noord-Hollandse 
ziekenhuizen slecht 
functioneerden.Dat zou ook voor de 
rest van ons land gelden. Ruim 40% 
van de slachtoffers van een medische 
fout is na drie jaar nog steeds in een 
letselschadezaak verwikkeld.De 
slechte praktijkuitoefening omvat niet 
alleen medische missers.Vrijwel 
dagelijks gaan er mensen dood als 
gevolg van 

medicijnvergiftiging.Officieel worden al 
deze gevallen weggemoffeld als 
"natuurlijke dood". Het hele medische 
bedrijf laat zich in het web van de 
farmaceutische industrie weven. De 
Nederlandse volksgezondheid wordt 
volledig gedomineerd door de 
farmaceutische industrie. De 
Nederlandse landelijke overheid heeft 
volop meegewerkt aan de 
farmaceutische overheersing van de 
volksgezondheidszorg.Zowel de 
landelijke overheid als de 
ziektezorgverzekeraars dienen de 
belangen van de farmaceutische 
bedrijven en nadrukkelijk niet die van 
de burgerbevolking. De farmaceutische 
industrie verdient miljarden euro's over 
de ruggen van de burgers in 
Nederland.De farmaceutische industrie 
stopt een deel van de woekerwinsten 
in het belonen (omkopen) van alles en 
iedereen in Nederland die ervoorzorgt 
dat hun pillen in Nederland worden 
gekocht.De overheid, Ministerie van 
Volksgezondheid Welzijn en Sport 
(VWS) hebben belang bij het 
instandhouden van door de farmacie 
gedomineerde volksgezondheid. De 
zorgverzekeraars in Nederland 



bezitten aandelen van farmaceutische 
bedrijven waarvan de geproduceerde 
producten worden vergoed door deze 
ziektezorgverzekeraars. Naarmate de 
farmaceutische bedrijven meer winst 
maken,stijgt de waarde van de 
aandelen. Ook pensioenfondsen in 
Nederland hebben een groot deel van 
hun vermogen belegd in aandelen van 
de farmaceutische bedrijven. Dit alles 
betekent dat het gunstig is voor de 
financien van Nederland dat het goed 
gaat met de farmaceutische industrie. 
De farmaceutische industrie wil zo veel 
mogelijk winst maken,en hoe meer 
mensen pillen nodig hebben, en ook 
hoe langer.des te beter is dit voor de 
omzet van de farmaceutische industrie. 
De invloed van de farmaceutische 
industrie op het voorschrijfgedrag van 
artsen,die zich massaal laten omkopen 
met geld en snoepreisjes en 
presences, is groot.Stuk voor stuk 
lopen ze aan de leiband van de 
farmaceutische industrie.Artsen 
schrijven steeds meer recepten uit 
(143 miljoen per jaar) in 
Nederland. Steeds meer patienten 
raken verslaafd en kunnen niet zonder 
hun dagelijks portie 
pillen, antidepressiva en 
kalmeringsmiddelen zitten heel erg in 
de lift.Het verslavende gebruik blijkt uit 
de groeiende hoeveelheid 
herhalingsrecepten en de stijgende 
voorschrijfduur van recepten. Doorde 
diagnostische criteria gebasseerd op 
het DSM (Diagnostic and Statistical 
Manual of Mental Disorders) zijn 
duizenden kinderen,tieners 
opgenomen met de verkeerde 
diagnose voor psychiatrische drugs 
hieraan ten grondslag liggen.De 
opvoeders van instellingen in 



jeugdhulpverlening en de kinder-en 
jeugdpsychiatrie kunnen het gedrag en 
/ of de stoornis niet goed 
hanteren.Alles moet daarom - 
natuurlijk- een medisch etiket krijgen 
voor meer omzet van de 
farmaceutische industhe. Steeds meer 
kinderen krijgen de diagnose 
ADHD,zeer winstgevend voor de 
psychiatrische industrie.Ze maken 
kinderen tot slaaf,om deze 
onderdrukking te rechtvaardigen 
bedenken ze steeds nieuwe geestelijke 
stoornissen. De organisatie die de 
belangen behartigt van iedereen die 
geconfronteerd wordt met ADHD wordt 
voor concrete projecten gesponsord 
door de farmaceutische bedrijven die 
Rilatine en Concerta,de twee 
bekendste geneesmiddelen tegen 
ADHD ,verdelen.Waarmee de sponsor 
zichzelf kan verrijken door 
zenuwstelsels te verwoesten met 
harddrugs.Niet alleen de jeugd, er 
blijken veel klachten in verpleeghuizen 
waar bejaarden worden mishandeld.Te 
denken valt aan: 

uitschelden,beledigen,dreigen,on- 
terecht isoleren,ontzeggen 
verzorging,onthouden psychische 
zorg,slaan,knijpen,schoppen,hardhan- 
dig beetpakken of soms ook nog 
seksueel misbruik.De directeuren van 
verpleeghuizen hebben zelf een riant 
inkomen plus nog de extra bonussen 
door de farmaceutische 
industhe. Sommigen lopen met drie 
dubbele petten op hun hoofden om 
hun eigen belangen te bevorderen en 
die van de farmaceutische industhe. De 
verpleeghuisbewoners worden suf van 
psychofarma en slaappillen. [door 
medicijnen toedienen, vermindert het 
bewustzijn van de patient]. Men moet 



de bewoners daarna noodgedwongen 
fixeren om valpartijen te 
voorkomen.Het fixeren is tevens 
onderdeel van bezuiniging in de 
gezondheidzorg omdat er minder tijd is 
doortekort aan personeel.De patient 
zal minder gaan eten door de 
medicijnen en het tot zich nemen van 
vocht wordt eveneens moeilijker.Het 
forceren daarna van de patient om te 
eten en te drinken brengt veel risico's 
met zich mee.Er bestaat dan een grote 
kans op aspiratiepneumonieen.Er 
wordt niet overgegaan op 
sondevoeding of infuusbehandeling.De 
overheid ziet dergelijke praktijk als - 
normaal- medisch handelen en aldus 
niet als economische en sociale 
euthanasie. Het medische systeem 
van A tot Z wordt gecontroleerd door 
financiele belangen van de 
farmaceutische industhe. Tal van 
patientenorganisaties,weten- 
schappelijke bladen, medische 
journaals.onderzoeken en opinieleiders 
worden gesponsord door de 
farmaceutische industhe om het 
voorschrijfgedrag te 
be'mvloeden.Patientenorganisaties 
worden soms tot 60 % betaald door de 
farmaceutische 

industhe. Klachtenbureaus,patienten- 
bureaus en belangenorganisaties 
functioneren niet omdat ze worden 
gesponsord door de farmaceutische 
industhe, en daardoor niet de belangen 
van de burger dienen maar die van de 
multinational. Onnodige medische 
consumptie en medische 
misconsumptie kunnen blijven 
doorgaan en de kosten van de 
gezondheid sterk blijven groeien.ln 
1998 richtte de branche -onder druk 
van de overheid- een stichting op. Deze 



stichting moest regels opstellen voor 
de marketing van 

geneesmiddelen.Twee jaar later volgde 
de "Gedragslijn Gunstbetoon" die 
onder andere de waarde van cadeaus 
begrensde tot 50 euro. (Inmiddels 
heeft de farmaceutische industrie tal 
van trues verzonnen om de regels te 
omzeilen).Men zorgt ervoor dat 
gezonde mensen zich patient gaan 
voelen en meer medicijnen 
gebruiken.ln opdracht van het 
Nederlandse Ministerie van Sociale 
Zaken en Werkgelegenheid ontfermt 
het UWV zich over zieke mensen 
waarop de Wet Arbeidsongeschiktheid 
van toepassing is verklaard. Steeds 
meer reVntegratiebedrijven zijn 
onderdeel of eigendom van een 
uitzendbedrijf.De combinatie van 
reVntegratiebedrijf en uitzendbedrijf 
binnen een concern of holding o.a. 
maakt het mogelijk dat via deze 
constructies op twee manieren geld 
valt te verdienen.Er is vaak geen 
financiele verantwoording over 
besteding van publieke middelen en er 
zijn geen adequate cijfers over 
nettoresultaten van de 
reVntegratietrajecten beschikbaar.De 
vele miljarden door de overheid aan 
reVntegratiebedrijven worden vaak niet 
goed besteed en verdwijnen uit het 
zicht. ReVntegratiebedrijven 
functioneren amper,maar strijken wel 
het geld op.Ze bieden vaak een 
ondeskundige en mensonwaardige 
behandelingjntimideren 
clienten.dreigen met korting op de 
uitkering, bieden overbodige cursussen 
en scholingen aan die bovendien niet 
aansluiten bij de opleiding van de 
client.Vaak grijpt zo'n 
reVntegratiebedrijf dan naar intimidatie 



door te dreigen met een negatieve 
rapportage van de uitkerende 
instantie.Bij een negatieve rapportage 
kan de uitkering verlaagd of zelfs 
gestopt worden. Schrijnend is ook dat 
veel ouderen mensen (55-plus) in een 
reVntegratietraject geplaatst 
worden, terwijl de kans erg klein is dat 
werkgevers hen willen. Mensen die 
nuttig vrijwilligerswerk of mantelzorg 
doen,worden op straffe van inhouding 
van de uitkering gedwongen te 
stoppen.Zo worden minima en 
waaronder ook arbeidsongeschikten 
tot solliciteren opgejaagde werklozen 
aan de rand van de samenleving.Het 
zelfbeeld van deze mensen wordt in de 
media en door bejegening van de 
uitkeringsinstantie,uitvoeringsinstelling 
en het publiek stelselmatig 
beschadigd.Dit heeft niets te maken 
met mensen op een goede en 
respectvolle manier aan het werk 
helpen.Dit is puur 

winstbejag.Arbeidsongeschikten en 
mensen met een uitkering zijn 
profiteurs dus die moeten aan het werk 
worden gezet.Dat verkoopt steeds de 
overheid, maar dan wel in 
verzachtende woorden in de diverse 
folders. Hierbij het signaal aan het land 
dat de zwaksten in de samenleving de 
grote profiteurs zijn,waarvoor de rest 
moet opdraaien voor de 
crisis, "ledereen kan nog wel iets! Van 
client wordt verwacht dat Hij ofZij die 
kansen grijpt! De Maatschappij vangt 
mensen op.Bijvoorbeeld met een 
uitkering. Om al die uitkeringen te 
kunnen betalenjs veel geld nod ig. Dat 
geldt wordt door ons allemaal bijeen 
gebracht. Wanneer client 
tekortschietend besef van 
verantwoordelijkheid betoont wegens 



het niet nakomen ofniet voldoende 
nakomen van de verplichtingen,neemt 
client ten onrechte iets uit de 
gezamelijke pot.Daar moet niemand 
aan mee willen werken". Hierdoor 
worden deze groep mensen en hun 
gezinnen door de Nederlandse 
overheid als het ware voorzien van een 
"davidster" en feitelijk publiekelijk aan 
de schandpaal genageld. Het echte 
profitariaat moet echter in andere 
kringen worden gezocht in de 
gevestige orde van overheid samen 
met multinationals.Zo worden deze 
arme slachtoffers op mensonwaardige 
wijze gemangeld en uitgekleed waarbij 
ook vaak huisgenoten gefrustreerd 
raken.ln een jungle van deskundigen 
en instanties die allemaal langs elkaar 
heen blijken te werken en waarvan 
sommigen achteraf ook dubieus blijken 
te opereren,raken deze onervaren 
medeburgers vrij snel het zicht op de 
door hen te nemen stappen en op hun 
rechtspositie kwijt.Een slachtoffer van 
deze praktijk is vrijwel kansloos om 
erkenning en vervolgens enig recht te 
krijgen.Deze praktijk leidt tot een 
ziek(er) makende uitputting en tot 
traumatisering. Mensen die zieker 
worden en afhankelijker,met hun 
begeleiders leven onder een regiem 
waarbij de medische behandeling 
tevens dient ter handhaving ter 
beheersing van conflicten,en de 
gevestigde belangen bij het 
bevorderen van de omzet om 
farmaceutische prodructen. De 
uitkeringsgerechtigde wordt 
zieker,glijdt af. Het aanbod heeft aldus 
-natuurlijk- hierop overwegend slechts 
een antwoord: het vertalen van de 
klachten in een therapie die 
voornamelijk farmaceutisch 



georienteerd is. Vaak zijn mensen zich 
van de kwetsbaarheid van hun positie 
niet bewust.Anderen maken bezwaar 
en raken verstrikt tussen 
klachteninstituten die niet 
functioneren,rapporten en 
formulieren, steeds meer strengere 
verplichtingen, een juridische 
uitputtingsstrijd,de zware bewijslast,de 
slopende eenzijdige rechtspraktijk tot 
juridisch touwtrekken tot de Hoge 
Raad toe. Het recht - ook het 
strafrecht- dient er vooral te zijn om 
onmachtige te beschermen.ln 
Nederland is dit precies andersom.Het 
recht beschermt en bevoordeelt de 
politieke en economische heersende 
klasse.Het recht is een monopolitisch 
machtsmiddel van de heersende 
klasse met een eigen staat van 
heersers in de staat. Zodra 
klokkenluiders er een vinger naar 
uitstrekken sluit het systeem zich 
hermetisch.ledere aanval op de staat 
en het systeem wordt door het O.M. en 
de rechters onmiddellijk afgeblokt ten 
detrimente van de sociale emancipatie 
en de ontplooiingsmogelijkheden van 
de zwakken of machtelozen./De 
overheid zet politieke opposanten en 
mensenrechtenverdedigers buitenspel 
door een conflict met diezelfde 
overheid ofde gevestigde orde,te 
medicaliseren.Door gebruik te maken 
van criminele keurigsartsen die met 
hun medische verantwoordelijkheid 
geen probleem hebben de hand te 
lichten d.m.v. frauduleuze in 
psychiatrische rapportages vermelde 
conclusiesj.De overheid verafschuwt 
en verbant moedwillig wetenschappers 
die twijfelen aan de orthodoxe 
standpunten.Zeer vaak worden 
klokkenluiders die op tekortkomingen 



schijn van bonafiditeit door de 
Nederlandse overheid die ze wekken 
met rapporten en toespraken over 
mensenrechten,gezondheidzorg 
fungeren als dekmantel voor 
roofzuchtige en door winstbejag 
gedreven misdadige praktijken. De 
geneeskunde gebaseerd op louter 
kosten baten analyse in een neo- 
darwinistische maatschappij waar 
alleen consumptie en winstbejag teltjs 
het risico op economische euthanasie 
enorm.De sterke vergrijzing van de 
bevolking en een economische 
recessie zouden deze tendens nog 
kunnen versterken. 



in de gangbare theorieen of 
interpretatie van de gevestigde 
belangen wijzen gelabeld als 
zonderlingen. Zodat hun denkbeelden 
daarna probleemloos genegeerd 
kunnen worden.Ook wordt hen 
systematisch belet om conferenties te 
bezoeken, zodat hun ideeen geen 
publiek kunnen vinden.Deze praktijken 
zijn weloverwogen belemmeringen om 
vrije wetenschappelijke gedachten 
tegen te houden.ze zijn extreem 
onwetenschappelijk en crimineel. [de 
zaak van Defensie klokkenluider 
Spijkers was een overduidelijk geval 
van politiek misbruik van de 
psychiatrie volgens SS-model].De 

Resumerende: 



NEDERLANDSE OVERHEID: 

-nederlandse overheid dient de belangen van de farmaceutische industrie. 

-nederlandse overheid stimuleert belangenverstrengeling. 

-nederlandse overheid laat mensonterende gezondheidskeuringen uitvoeren. 

-nederlandse overheid nagelt zieke mensen of mensen met een uitkering aan de schandpaal. 

-nederlandse overheid houdt essentiele informatie achter. 

-burgers kunnen hun recht niet krijgen tegen de nederlandse overheid. 

-nederlandse overheid zet klokkenluiders in de kou. 

BURGERS KRIJGEN TE MAKEN MET: 

-door de overheid vooraf mooi voorspiegelen in folders en rapporten. 

-intimidatie. 

-chantage. 

-geheel of gedeeltelijk stopzetten of verlagen uitkering. 

-eenzijdige suggestieve mediaberichten. 

-geraffineerde brieven en vertragingsacties. 

-ontkenning. 

-opzettelijke manipulatie van medische onderzoeken en rapporten. 



-bagatelliserende opmerkingen. 

-ambtelijke woordgoogelarij. 

-ingewikkelde procedures. 

-gewroet in patientendossiers en prive. 

-omgekochte klachtenbureaus. 

-slopende eenzijdige rechtsgang. 

-stilzwijgen. 

-raken de meeste sociale contacten kwijt. 

-echtscheidingen,huisuitzettingen,familiedodingen of zelfdodingen. 

KLOKKENLUIDERS KRIJGEN TE MAKEN MET: 

-machtsmisbruik door de overheid. 

-belangenverstrengeling. 

-intimidatie. 

-insinuaties. 

-frauduleus dossierbeheer. 

-tot querulant en zielig bestempelen. 

-moeilijk leven. 

-in kwaad daglicht stellen. 

-suggereren van psychische problemen. 

-geen toegang tot de rechter tegen de overheid. 

-uitputten. 

-verliezen hun baan. 

-heimelijke manipulaties. 

-bannen en isoleren. 

-verdachtmaken en demoniseren. 

-elimineren. 



IFUD of Human Rights 2010. 
J.R van den Wittenboer 




* * 



* * 



7J £> 



O Q 

3 w 



* * 



* * 



O (D 



o w 



- o 



Brussels, January 24 2012 




CONFERENCE AT THE HAGUE TO IMPROVE MONITORING OF 
HATE CRIMES IN EUROPE 

Representatives of the European Union, law-enforcement officials, and experts 
on racism will gather in The Hague on January 25-27 to share information on 
monitoring hate crimes in Europe. The conference is the first step of a project, 
known as Facing Facts!, intended to develop uniform standards and greater 
reporting of hate crimes throughout the EU. 

This two-day conference is organized by CEJI, a Brussels-based Jewish 
organization and leading advocate against discrimination and hosted by CIDI- 
Dutch Centre for Documentation and Information Israel , based at the Hague. 
The program is intended to identify the best practices for monitoring hate 
crimes, to integrate information in the EU, and to improve cooperation 
between public authorities and NGOs . It comes in response to rising hate 
crimes in Europe, and the lack of systematic analysis and approach to confront 
hate crimes in the EU and its member states.. 

Heading the list of international experts are Paul Giannasi, Police 
Superintendent of the UK Ministry of Justice and Joanna Perry, Hate Crime 
Officer, OSCE, Office for Democratic Institutions and Human Rights. The 
conference will include both an experts' meeting and a public forum convening 
of NGOs and public officials from The Netherlands including Ahmed 
Marcouch, Member of Parliament for the Social Democratic party PvdA. 

Facing Facts ! is a two year project financed by the European Commission 
aiming to improve monitoring and recording of hate crimes and incidents 
throughout Europe. CEJI, A Jewish Contribution to an Inclusive Europe, is the 
lead coordinator of the process, including seminars, development of guidelines, 
and recommendations.. Other partners are the CST - Community Security 
Trust (UK), the CIDI and the COC - Federation of Dutch Associations for the 
integration of Homosexuality (Netherlands). ILGA - Europe (International 
Lesbian, Gay, Bisexual, Trans and Intersex Association) is an associate partner 
to the project. 

Contact: Melissa Sonnino, melissa.sonnino@ceji.org 
Tel: +32 (0)2 340.96.27 Mob : +32 (0) 483 08 34 70 
www.facingfacts.eu 



Rue Amedee Lynen, 8 - 1210 Brussels - Belgium - Tel.: +32 (0)2 344 34 44- Fax: +32 (0)2 344 67 35 - E-mail; ceji@ceji.org 



CEJI - A Jewish Contribution to an Inclusive Europe stands with individuals and 
organisations of all religions, cultures and backgrounds to promote a diverse and inclusive 
Europe. A Jewish voice at a European level, our activities include delivering diversity 
education, facilitating and contributing to networks, enhancing inter-faith and inter-cultural 
dialogue, advocacy at a European level and facilitating Jewish participation in the European 
Union. 



Rue Amedee Lynen, 8 - 1210 Brussels - Belgium - Tel.: +32 (0)2 344 34 44- Fax: +32 (0)2 344 67 35 - E-mail; ceji@ceji.org 



Intermediary Foundation of the Universal 
Declaration of Human Rights 



[procestaal NL] 

(verzonden per aangetekende post) 

Heden,de eerste juni tweeduizendtwaalf,ten verzoeke van: 

Joannes Petrus van den Wittenboer voorzitter,secretaris en penningmeester van de stichting 
Intermediaire stichting van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens - in het 
Engels - Intermediary Foundation of the Universal Declaration of Human Rights,afgekort: 
IFUD of Human Rights,wonende en adres te Mierlo,gemeente Geldrop-Mierlo,(5731NK) 
Kastanje 28,NEDERLAND, planned change agent. 

e-mail: ifudofhumanrights@yahoo.com 
Internet: http://ifudofhumanrights.webs.com 

AAN: 

Europese Commissie - Directoraat-generaal Justitie / eenheid Cl:Grondrechten en rechten 
van het kind Hoofd van de eenheid, Mr. Emmanuel Crabit. 

Rue de La Loi 200 
B- 1049 BRUSSELS 
BELGIUM 

REGISTRATIE NR 

Ares(20 1 2)302479- 1 4/03/20 1 2 
TERMIJN 

15 dagen na heden schriftelijke bericht door Europese Commissie op dit verzoekschrift. 



INLEIDING 

Van 25 t/m 27 januari 2012 vond in Den Haag,Nederland een conferentie plaats ter 
verbetering en monitoring van haatmisdrijven in Europa.'Tacing Facts!" is een twee jaar 
durend project gefinancierd door de Europese Commissie. Dit project kwam tot stand i.v.m. 
de toenemende haatmisdrijven in Europa,en het gebrek aan systematische analyse en aanpak 
daarvan. 



EUROPESE COMMISSIE 

De Europese Commissie verwerpt alle vormen en uitingen van intolerantie,omdat die 
onverenigbaar zijn met de waarden en beginselen die ten grondslag liggen aan de EU.De 
Commissie bestrijdt deze verschijnselen met alle middelen waarover zijn krachtens de 
Verdragen beschikt.(Emmanuel Crabit) 



Seminar 

EU en Israel benadrukken de noodzaak om een gemeenschappelijke strijd tegen de 
bedreigingen van het antisemitisme en vreemdelingenhaat in Europa. 



Israelische ambassadeur bij de EU, Yacov Hadas-Handelsman 

zei dat vandaag de dag het verschil tussen anti-semitisme en anti-Israelische kritiek is 
vervaagd, samen met de intensivering van de pogingen om Israel te delegitimeren, tijdens 
een jaarlijkse EU-Israelische seminar naar manieren om antisemitisme en 
vreemdelingenhaat te bestrijden in Europa te bespreken. 

Hij voegde eraan toe dat Europa resoluut moeten optreden tegen deze verschijnselen. 

Het Brussels tweedaagse bijeenkomst op woensdag en donderdag 26 en 27 oktober 201 1 

was de vijfde ontmoeting tussen experts en diplomaten uit Israel en de Europese Unie. 

Gesproken over het opleiden van tegen antisemitisme en racisme, wetgeving en handhaving en 
het voorkomen van anti-semitische en racistische verschijnselen in de media. 

Deze gesprekken waren gericht op het helpen van beleidsmakers efflciente mechanismen en 
maatregelen te treffen tegen deze verschijnselen. 

Zowel Israel en de EU toe te wijzen veel belang aan dit seminar, dat weerspiegelt de 
gezamenlijke strijd tegen de bedreigingen van het antisemitisme en vreemdelingenhaat in 
Europa. 

De EU was vertegenwoordigd op de vergadering door Paul Nemitz, directeur van de 
grondrechten en burgerschap eenheid in de Europese Commissie als door de heer 

Emmanuel Crabit hoofd van de eenheid voor de grondrechten en rechten van het kind. 

De Israelische kant werd vertegenwoordigd door de ambassadeur van Israel, alsmede de 
directeur van het departement voor de bestrijding van antisemitisme in het 

Israelische ministerie van Buitenlandse Zaken, Gideon Behar, vertegenwoordigers van Yad- 
Vashem, het wereldcentrum van de Holocaust onderwijs en onderzoek, en de Israelische 
academici . 



SEMINAR 

Fight Against Racism, Xenophobia and 
Antisemitism 

26-27 October 2011 

EUROPEAN COMMISSION 

and 

THE ST A TE OF ISRAEL 

26 October 

Room 07/214 of the Charlemagne building 

1 70, rue de la Loi, 1046 Brussels 

8.45-9.00 Arrival of the participant and registration 

9.00-9.30 Opening remarks 

• Mr Paul Nemitz, Director Fundamental Rights and Citizenship, Directorate General 
Justice, European Commission 

• Ambassador Yacov Hadas-Handelsman, Head of Mission of Israel to the EU 
9.30-11.00 Racism in the European Union and Israel: data and trends 
Chair: Mr Emmanuel Crabit, Head of Unit for Fundamental Rights and 
Rights of the Child, Directorate General Justice, European Commission 

• Mr Iannis Dimitrakopoulos, European Union Agency for Fundamental Rights (FRA) 

• Dr. Haim Fireberg, Senior Researcher, The Kantor Center for the Study of 
Contemporary European Jewry, Tel-Aviv University 

Contribution to the discussion (in particular) : 

• Ms Shannon Pfohman, European Network Against Racism (ENAR) 
11.00-11.15 coffee break 

EUROPEAN COMMISSION 

DIRECTORATE-GENERAL JUSTICE 

2 

11.15-12.45 Access to justice: effective redress against racist discrimination 

• Ms Pia Lindholm, Directorate General Justice, European Commission 

• Dr. Haim Fireberg, Senior Researcher, The Kantor Center for the Study of 
Contemporary European Jewry, Tel-Aviv University 



Contribution to the discussion (in particular) : 

* Ms Nathy Rass-Masson (country expert France) and Ms Emma Psaila (country expert 
Malta), coordinators of the "Comparative study on access to justice in gender equality 
and anti-discrimination law" 

• Ms Anne Gaspard, Executive Director, European Network of Equality Bodies (Equinet 



Europe) 

• Ms Shannon Pfohman, European Network Against Racism (ENAR) 
12.45-14.15 lunch 

14.15-15.45 Fight against racist hate speech: new developments 

• Ms Maria Fernandez-Molinero, Directorate General Justice, European Commission 

• Adv. Talia Na 'amat, Attorney, Legal Researcher, The Kantor Center for the Study of 
Contemporary European Jewry, Tel-Aviv University 

Contribution to the discussion (in particular) : 

• Mr Mathias Hellmann, LL.M., Head of Division , Federal Ministry of Justice, Germany 
15.45-16.00 coffee break 

16.00-17.30 Preventing racism: education, training and remembrance activities 

• Mr Pavel Tychtl, Directorate General Communication, European Commission 

• Ms Eva Sobotka, European Union Agency for Fundamental Rights (FRA) 

• Dr. Robert Rozett, Director of Libraries, Yad Vashem 
Contribution to the discussion (in particular): 

• Ms Brittney Bolin, Task Force for International Cooperation and Holocaust Education, 
Remembrance and Research (ITF) 

• Ms Claire Herrmann, Directorate General Education and Culture, European 
Commission 

• Malgorzata Pakier, Educational Programs Specialist Coordinator, The Museum of the 
History of Polish Jews 

27 October 

Kazerne Dossin 

Memorial Museum and Documentation Centre on Holocaust and 

Human Rights 

(Edgard Tinellaan lc, 2800 Mechelen) 

9.15 Transport of all participants (both delegations) by a minibus to Mechelen 

from Charlemagne building 

10.00-11.30 Arrival in Mechelen - welcome coffee and presentations (questionsanswers) : 

• Mr Georges Ingber, Member of the Steering Committee of Kazerne Dossin, former 
European Commission official 

• Ms Odile Remy, Vice-Director (pedagogical project) 

• Ms Patricia Ramet, "Give them a face "project 

• Sir Natan Ramet, Founding President and survivor of Auschwitz-Dachau 
11.30-12.00 Visit of the construction and renovation site of the new Memorial 
Museum, contact with the architect Professor Bob Van Reeth 

12.00-13.30 Lunch followed by a lecture by Professor Van Goethem, curator of Kazerne 

Dossin, questions-answers 

13.30-14.00 Closing remarks by Mr Emmanuel Crabit, Head of Unit for Fundamental 

Rights and Rights of the Child, Directorate General Justice, European 

Commission and Ambassador Gideon Behar, Director of the Department of 

Combating Anti-Semitism, Israeli Ministry of Foreign Affairs, and Mr Ronen 



Gil-Or, Deputy Head of the Israeli Mission to the EU 
14.00 Transport by a minibus to Charlemagne building 



EUROPEAN COURT OF JUSTICE 

IP/10/487/ 

Luxembourg, 3 May 2010, 

European Commission swears oath to respect the 

EU Treaties 

The College of Commissioners has today sworn a solemn declaration at the 

European Court of Justice in Luxembourg, pledging to respect the EU 

Treaties and to be completely independent in carrying out their duties during 

their mandate. For the first time, the Commissioners also explicitly pledged 

to respect the new Charter of Fundamental Rights. 

Commission President, Jose Manuel Barroso said, "The oath of independence and 

respect for the EU Treaties is more than a symbolic act. The European Commission 

is a unique institution and the Commissioners have today made clear that they will 

uphold all the principles and values enshrined in the Treaties and the Charter of 

Fundamental rights" . 

Background 

According to Article 245 of the Treaty on the Functioning of the European Union (a 

provision included already in previous Treaties), all members of the European 

Commission are required to give "a solemn undertaking" when entering upon their 

duties to respect their obligations under the EU Treaties. Traditionally, this solemn 

undertaking is made before the European Court of Justice in Luxemburg in the first 

months after the start of the mandate of a new European Commission. As the 

current Commission, which took office on 10 February 2010, is the first Commission 

that works under the new Treaty of Lisbon, the wording of the solemn undertaking 

was adapted to the new legal situation and includes also a reference to the EU 

Charter of Fundamental Rights. 

A copy of the solemn declaration can be found in annex. 

ANNEX 

SOLEMN DECLARATION 

Before the 

COURT OF JUSTICE OF THE EUROPEAN UNION 

pursuant to Article 17 of the Treaty on European Union and Article 245 of the Treaty 

on the Functioning of the European Union. 

- Having been appointed as a Member of the European Commission by the 
European Council, following the vote of consent by the European Parliament 
I solemnly undertake: 

- to respect the Treaties and the Charter of Fundamental Rights of the European 
Union in the fulfilment of all my duties; 

- to be completely independent in carrying out my responsibilities, in the general 
interest of the Union; 



- in the performance of my tasks, neither to seek nor to take instructions from any 
Government or from any other institution, body, office or entity; 

- to refrain from any action incompatible with my duties or the performance of my 
tasks. 

I formally note the undertaking of each Member State to respect this principle and 



not to seek to influence Members of the Commission in the performance of their 

tasks. 

I further undertake to respect, both during and after my term of office, the obligation 

arising therefrom, and in particular the duty to behave with integrity and discretion as 

regards the acceptance, after I have ceased to hold office, of certain appointments or 

benefits. 

DE EUROPESE UNIE 

De Europese Unie wil op de Internationale Dag ter bestrijding van rassendiscriminatie haar 
voortdurende engagement voor de bestrijding van alle vormen van racisme en 
vreemdelingenhaat onderstrepen.Rassendiscriminatie is in strijd met de waarden waarop de 
EU is gebaseerd en wij leveren zowel binnen de EU als elders in de wereld onverdroten 
inspanningen om deze discriminatie uit te bannen.Dat gebeurt onder meer in de vorm van 
wetgeving, bewustmakingscampagnes en steunverlening aan projecten van 
maatschappelijke organisaties.De wereldwijde inspanningen voor de bestrijding van 
racisme zijn gebaseerd op het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen 
van rassendiscriminatie (ICERD).Wij roepen alle staten op dit verdrag zo spoedig mogelijk 
te ratificeren en ten uitvoer te leggen. (Catherine Ashton) 



OMSCHRIJVING VAN HET VERZOEK 



Verzoekt de Europese Commissie een inbreukprocedure in te leiden bij het Europese 
Hof van Justitie te Luxemburg tegen lidstaat Nederland.Wegens het structureel en langdurig 
schenden van de waarden van de Europese Unie. 

Vermelding 

De notificatiefase en administratieve fase overslaan i.v.m. de aanwezigheid notariele akte. 
(Lidstaat Nederland wenst geen valsheidsprocedure te starten bij de nationale rechter.Het 
Europese Hof van Justitie zal de onder ambtseed der notaris afgegeven notariele akte met de 
inhoud voor waar moeten houden.Of er moeten zeer ernstige bedenkingen tegen de akte en 
de inhoud zich alsnog aldaar opstapelen.Maar dan volgt alsnog een "Valsheidsprocedure". 

Juridisch kader 

De inbreukprocedure staat vermeld in artikel 258 en 260 van het Verdrag van werking van 
de Europese Unie (was 226-228 VEG ). 



Mededeling 

Door IFUD of Human Rights is op 21 maart 2012 rapport verzonden over financiele fraude 
in de EU, aan anti-fraude bureau OLAF van de Europese Commissie te Brussel.Het rapport 
"RAPPORT-OLAFdef ' zowel als drukvorm (boekje) alsmede digitaal op CD-rom.Volgens 



onderzoek door IFUD of Human Rights is er een schaduwsysteem binnen de EU,en daar 
gaat veel geld in verloren,"belastingbetalergeld"van de lidstaten.Volgens OLAF directeur- 
generaal Giovanni Kessler, die aantrad op 14 februari 201 1 zijn in tijden van economische 
crisis,de bescherming van de financiele belangen van de EU en de werkzaamheden van 
OLAF belangrijker dan ooit.Ook moet er meer transparantie in de onderzoeken en de 
organisatie van OLAF komen volgens Kessler. Tij dens de openingstoespraak van een 
fototentoonstelling in het Europees Parlement in maart 2012, prees Kessler mensen die 
strafbare feiten in de EU melden. Volgens Kessler is de huidige klokkenluidersregling 
binnen de EU niet optimaal. 

Inbreukprocedure - Hoofdinhoud 

Als een lidstaat bepaalde Europese wetgeving niet naleeft en op die manier zijn wettelijke 
verplichtingen niet nakomt, dan start Europese Commissie een inbreukprocedure. Dit houdt 
in dat de regering van het betreffende land een brief krijgt, waarin staat waarom de 
Commissie vindt dat dit land de EU-wetgeving schendt. Ook wordt een termijn gesteld 
waarop de Commissie een gedetailleerd antwoord moet ontvangen. 

Een Europese inbreukprocedure bestaat uit drie chronologische stappen: 



l.De notificatiefase 

2.De administratieve fase 

3 .De juridische fase 
Notificatiefase 

De Europese Commissie neemt kennis van een niet-correcte ofniet-tijdige omzetting van 
Europese regels in een lidstaat. Dit kan gebeuren door: 

notificatiegegevens: de lidstaten zelf informeren de Commissie over de omzetting 
van Europese regelgeving in hun land 



de Commissie gaat op eigen initiatiefop zoek naar informatie in kranten en andere 
nieuwsmedia 



directe en indirecte contacten met politieke en administratieve actoren 



klachtenbrieven van of contacten met burgers en ondernemingen die vinden dat hun 
rechten met betrekking tot Europese regelgeving niet verzekerd zijn. 

Administratieve fuse 

Daarna volgt een administratieve fase, met een ingebrekestelling (gevolgd door een 
antwoord van de lidstaat), en een met redenen omkleed advies (gevolgd door een antwoord 
van de lidstaat). Soms wordt dezefase voorafgegaan door een vraag om toelichting (en dan 
ook het antwoord erop van de lidstaat), maar dat is niet noodzakelijk. 

Meestal geldt voor iedere stap in hetproces een maximale periode van twee maanden. Deze 
periode kan met een schriftelijk verzoek worden verlengd met een maand. 

Juridische fase 

Mocht de administratieve fase niet tot een bevredigend resultaat leiden, dan volgt de 
juridische fase. In dezefase daagt de Europese Commissie het land voor het Europese Hof 
van Justitie.De lidstaat komt vervolgens met een verweer. Daar wordt door de Commissie 
met een repliek op gereageerd, met de kans van dupliek voor de lidstaat. Afsluitend geeft de 
advocaat-generaal bij het Hof zijn visie en komt er een arrest van het Europese Hof van 
Justitie. 

Ook hier geldt voor iedere stap in hetproces een periode van twee maanden. Deze periode 
kan met een schriftelijk verzoek worden verlengd met een maand. 

De Europese Commissie ziet toe op de naleving van het arrest . Als een lidstaat na de 
veroordeling nog altijd weigert om de nodige maatregelen te nemen, kan de Commissie op 
grond van artikel 260, lid 2 , van het VwEU_een tweede inbreukprocedure starten. Die 
tweede inbreukprocedure is identiek aan de eerste en kan dus uitmonden in een tweede 
veroordeling. Het enige verschil met de eerste inbreukprocedure is dat het Hofnu een 
dwangsom kan opleggen aan een lidstaat. 



NEDERLAND 

DE TELEGRAAF 

(artikel 16 november 2010) 

Werkstraf voor nazi-afbeeldingen 



Balkenende 

DEN HAAG - Een 67-jarige man die in 2004 afbeeldingen van toenmalig minister-president 
Balkenende had bewerkt met hakenkruizen en Hitlersnorren en op internet plaatste, heeft 
een werkstraf van vijftig uur gekregen. Hij is dinsdag in hoger beroep door het gerechtshof 
in Den Haag veroordeeld voor smaadschrift. De man heeft bovendien een voorwaardelijke 
gevangenisstraf van een week gekregen met een proeftijd van twee jaar.Het Openbaar 
Ministerie (OM) eiste begin deze maand zestig uur werkstraf en een maand voorwaardelijke 
gevangenisstraf Justitie eiste die straf, omdat de man al eens eerder met justitie in aanraking 
is gekomen voor soortgelijke feiten.Het OM wil hem ervan weerhouden dit soort materiaal 
nog eens op internet te verspreiden.Bovendien is het OM van mening dat hij de toenmalige 
minister-president in zijn eer en goede naam heeft aangetast.In de begeleidende tekst bij de 
afbeeldingen van de besnorde oud-premier verge leek de man.Balkenende met Adolf Hitler. 
Hij heeft bekend voor de gewraakte afbeeldingen verantwoordelijk te zijn. Hij zei in een 
eerder verweer dat het nooit zijn intentie is geweest om de oud-minister-president 
persoonlijk te treffen. Met de afbeeldingen wilde hij aandacht vragen voor misstanden die 
hem naar eigen zeggen als ondernemer zijn overkomen.De rechtbank in Den Haag had de 
man veroordeeld tot zestig uur werkstraf en een week voorwaardelijke gevangenisstraf. 



BALKENENDE AFGEBEELD ALS ADOLF HITLER 



GERECHTSHOF 'S-GRAVENHAGEN NEDERLAND (STRAFZAKEN): 
LJN: BO4035, Gerechtshof s-Gravenhage , 22-000564-09 



• 



Datum uitspraak: 16-11 -20 1 

Rechtsgebied: Straf 

Soort procedure: Hoger beroep 

Inhoudsindicatie: De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan smaadschrift jegens 
minister-president Balkenende door bewerkte foto's op internet te 
plaatsen, waarop de minister-president onder meer met hitlersnorren en 
hakenkruizen werd afgebeeld. Tevens heeft de verdachte een 
bijbehorende tekst op internet geplaatst, waarin de minister-president 
met Adolf Hitler werd vergeleken. Overschrijding van de redelijke 
termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot 
bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. 
Werkstraf voor de duur van 50 uren en een voorwaardelijke 
gevangenisstraf van 1 week. 



Uitspraak 



Rolnummer: 22-000564-09 

Parketnummer: 09-665556-05 

Datum uitspraak: 1 6 november 2010 

TEGENSPRAAK 



Gerechtshof te 's-Gravenhage 
meervoudige kamer voor strafzaken 



Arrest 



gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's- 

Gravenhage van 
26 februari 2007 in de strafzaak tegen de verdachte: 

[verdachte], 

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1943, 

adres: [adres]. 



Onderzoek van de zaak 

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste 
aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 2 maart 2010 

en 2 november 2010. 



Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen 
door en namens de verdachte naar voren is gebracht. 



Tenlastelegging 

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - 
ten laste gelegd dat: 

hij op of omstreeks 02 juli 2004 te 's-Gravenhage, en/of Amsterdam, althans inNederland, 
opzettelijk, door middel van het openlijk tentoonstellen en/of aanslaan van (een) 
geschrift(en) en/of (een) afbeelding(en), de eer en/of de goede naam van minister-president 
Balkenende heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het 
kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld 
doel (een) geschrift(en) en/of afbeelding(en), zoals aan deze telastelegging gehecht en 
daarvan deel uitmakende, tentoongesteld of aangeslagen (via Internet). 



Procesgang 

In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een 
taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen 
hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week met 
een proeftijd van 2 jaren. 

Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. 



Geldigheid van de inleidende dagvaarding 

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte bepleit, verkort en 
zakelijk weergegeven, dat de inleidende dagvaarding nietig behoort te worden verklaard 
vanwege betekeningsgebreken. De geschriften als vermeld in de zevende regel van de 
oorspronkelijke tenlastelegging waren niet aan de inleidende dagvaarding gehecht en er had 
niet mogen worden volstaan met aanvulling daarvan middels de ter terechtzitting van 25 
augustus 2006 toegewezen vordering wijziging tenlastelegging. 

Het hof begrijpt het verweer van de raadsman aldus, dat de inleidende dagvaarding noch 
voldeed aan de betekeningsvereisten als bedoeld in artikel 585 en verder van het Wetboek 
van Strafvordering, noch voldeed aan de vereisten van artikel 261 Wetboek van 
Strafvordering. 

Het hof verwerpt het verweer en overweegt hiertoe als volgt. 

De inleidende dagvaarding is op 2 mei 2006 aan de verdachte in persoon uitgereikt. De 

verdachte heeft toen kennis kunnen nemen van zowel de dag waarop de behandeling van de 

zaak op de zitting van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage zou plaatsvinden als 

van het strafbare feit dat aan de verdachte is ten laste gelegd. 

De stelling van de raadsman, dat de tenlastelegging toen als onvolledig was aan te merken 



nu de daarin vermelde geschriften ontbraken, rechtvaardigt naar 's hofs oordeel geenszins 
de conclusie dat daarom sprake is geweest van enig gebrek in de betekening van de 
inleidende dagvaarding. Een dergelijk rechtsgevolg volgt, anders dan de raadsman kennelijk 
meent - niet uit de wet en de wet biedt daar overigens ook geen steun voor. 
Artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering geeft het openbaar ministerie de 
mogelijkheid om te vorderen dat een tenlastelegging wordt gewijzigd. In eerste aanleg is 
van die mogelijkheid gebruik gemaakt door de officier van justitie en de politierechter heeft 
de gevorderde wijziging ter terechtzitting van 25 augustus 2006 bevolen na de verdachte en 
zijn raadsman ter zake te hebben gehoord. Daarmee zijn de geschriften waarnaar in de 
tenlastelegging is verwezen op de terechtzitting van 25 augustus 2006 rechtsgeldig deel 
gaan uitmaken van de tenlastelegging. 

Naar het oordeel van het hof voldeed ook de oorspronkelijke tenlastelegging aan de eisen 
gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Die tenlastelegging was 
voldoende feitelijk, terwijl uit de behandeling van de zaak ter terechtzitting in hoger beroep 
is gebleken dat de verdachte ten tijde van de eerste behandeling van zijn zaak ter zitting van 
de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage met die tenlastelegging ge'informeerd was 
over het voorval waarvoor hij diende terecht te staan en ook wist waartegen hij zich te 
verdedigen had. In dit verband is naar het oordeel van het hof van belang dat op grond van 
het proces-verbaal ter terechtzitting van voormelde zitting kan worden aangenomen, dat 
toen door de verdediging van de verdachte tegen de gevorderde wijziging geen bezwaar is 
gemaakt. 

De inleidende dagvaarding is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dan ook geldig. 



Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging 

De verdediging heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging 
van de verdachte behoort te worden verklaard op de hierna verkort en zakelijk weergegeven 
gronden. 

De raadsman heeft allereerst betoogd dat, nu het in dezen blijkens de tenlastelegging gaat 
om de ongekwalificeerde vorm van smaadschrift ex artikel 261 van het Wetboek van 
Strafrecht, ten onrechte niet is voldaan aan het klachtvereiste van artikel 164 van het 
Wetboek van Strafvordering. Uit de aangifte blijkt niet dat het slachtoffer vervolging 
wenste, terwijl evenmin uit het procesdossier blijkt dat het slachtoffer een bijzondere 
volmacht heeft afgegeven om namens hem aangifte te doen. Voor zover de machtiging van 
[de secretaris- generaal van het departement Algemene Zaken] d.d. 31 augustus 2005 als 
volmacht zou moeten gelden, dan is deze volmacht buiten de ingevolge artikel 66 van het 
Wetboek van Strafrecht geldende termijn ingediend. 

Verder heeft de raadsman betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de 
vervolging van de verdachte moet worden verklaard, nu een schriftelijke weergave van de 
beslissing op het wrakingsverzoek van de verdachte ter terechtzitting van 25 augustus 2006 
in het dossier ontbreekt. 

Voorts heeft de raadsman bepleit dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, 
van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele 
vrijheden ernstig is geschonden, hetgeen tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar 
ministerie in de vervolging van de verdachte dient te leiden. Daartoe heeft hij het volgende 



aangevoerd. De redelijke termijn is aangevangen op de datum waarop een uitnodiging tot 

verhoor aan de verdachte werd verstuurd in maart 2005. Het verstekvonnis van de 

politierechter van 26 februari 2007 is eerst op 26 januari 2009, bijna twee jaar later, 

betekend aan de verdachte en in hoger beroep heeft het een jaar geduurd voordat de zaak 

opnieuw ter zitting van het hof is aangebracht na de afwijzingen van de respectieve 

wrakingsverzoeken. 

Tot slot heeft de verdachte betoogd dat bij hem het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt 

dat hij niet zou worden vervolgd, aangezien de verdachte in het verleden soortgelijke foto's 

van [de voormalig minister van Justitie] en [het voormalig lid van het College van 

Procureurs-Generaal] op internet heeft geplaatst en hij hiervoor niet is vervolgd. 

Het hof overweegt te dien aanzien het volgende. 

Aan de verdachte is ten laste gelegd - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang 

- dat hij door opzettelijk te handelen als feitelijk in de tenlastelegging omschreven, de eer 

en goede naam van de minister-president Balkenende heeft aangerand. Naar het oordeel van 

het hof is gelet op de tekst van de tenlastelegging beoogd aan de verdachte het strafbare feit 

als bedoeld in artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht ten laste te leggen. Voor het 

vervolgen ter zake van een dergelijk feit is gelet op artikel 269 van het Wetboek van 

Strafrecht een klacht niet vereist. 

Het hof constateert met de raadsman dat de schriftelijke weergave van de beslissing op het 
wrakingsverzoek d.d. 25 augustus 2006 in het procesdossier ontbreekt. Het hof is echter van 
oordeel dat dit enkele feit niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in 

de vervolging van de verdachte. Ook overigens zijn geen feiten en omstandigheden 
aannemelijk geworden om die door de raadsman aangevoerde conclusie te rechtvaardigen. 

In dit verband is naar het oordeel van het hof van belang dat gesteld noch anderszins 



aannemelijk is geworden dat de verdachte daardoor in enig strafvorderlijk te beschermen 

belang is geschaad. 

Ten aanzien van de redelijke termijn stelt het hof voorop dat schending hiervan, volgens 

vaste jurisprudentie, in beginsel niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar 

ministerie in de vervolging, doch - indien van een dergelijke schending sprake is - deze 

anderszins gecompenseerd dient te worden. In dit verband overweegt het hof dat de 

redelijke termijn aanvangt op het moment dat vanwege de overheid een handeling is 

verricht waaraan de verdachte in redely kheid de verwachting kon ontlenen dat 

strafvervolging zou worden ingesteld, waarbij de betekening van de inleidende dagvaarding 

zonder meer als een dergelijke handeling behoort te worden aangemerkt. Anders dan de 

verdediging kennelijk meent, kan in de onderhavige zaak de uitnodiging van de politie, 

verzonden aan de verdachte voor verhoor, niet als zodanig gelden. Het enkel versturen van 

een dergelijke brief is geen waarborg dat de geadresseerde van de inhoud van die brief 

kennisneemt. In dit verband is naar het oordeel van het hof van belang, dat gesteld noch 

anderszins aannemelijk is geworden dat de verdachte van de inhoud van die brief 

daadwerkelijk kennis heeft genomen. Ook in de behandeling van de zaak in hoger beroep 

heeft zich naar het oordeel van het hof geen schending van de redelijke termijn voorgedaan, 

nu de behandeling van de zaak van de verdachte in hoger beroep binnen twee jaren is 

afgerond. Het hof constateert wel dat vertraging is opgetreden bij de betekening van de 

mededeling van het vonnis. Deze vertraging zal met een hierna te melden rechtsgevolg 

worden gecompenseerd. 



Ten slotte is het hof van oordeel dat de verdachte zich er niet op kan beroepen dat er in 

redelijkheid door het openbaar ministerie bij hem enig gerechtvaardigd vertrouwen is 

gewekt zodat hij niet zou worden vervolgd ten aanzien van het onderhavige strafbare feit. 

Een zodanige toezegging is hem niet gedaan. 

De omstandigheid dat ter zake van zijn eerdere soortgelijke acties geen vervolging tegen 

hem is ingesteld, is ingegeven door het feit dat [de voormalig minister van Justitie] en [het 

voormalig lid van het College van Procureurs-Generaal] geen aangifte tegen de verdachte 

hebben gedaan, terwijl zulks in het onderhavige geval wel is geschied. Het hof voegt ten 

overvloede hieraan toe dat met een beslissing om niet te vervolgen ten aanzien van andere 

strafbare feiten dan het onderhavige niet zonder meer een zodanig gerechtvaardigd 
vertrouwen gewekt kan worden, dat ook ten aanzien van het thans voorliggende strafbare 

feit niet vervolgd zou worden. 

Gelet op het vorenstaande is het openbaar ministerie dan ook ontvankelijk in de vervolging 

van de verdachte. 



Het vonnis waarvan beroep 

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet 

verenigt. 



B ewezenverklaring 
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft 



begaan, met dien verstande dat: 

hij op 02 juli 2004 in Nederland, opzettelijk, door middel van het openlijk tentoonstellen 

van een geschrift en afbeeldingen, de eer en/of de goede naam van minister-president 
Balkenende heeft aangerand door tenlastelegging van een of meer bepaalde feiten, met het 
kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld 
doel een geschrift en afbeeldingen, zoals aan deze tenlastelegging gehecht en daarvan deel 

uitmakende, tentoongesteld via Internet. 

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan 

worden vrijgesproken. 

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de 
bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte 

daardoor niet geschaad in de verdediging. 



Bewijsvoering 

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de 
feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de 

bewezenverklaring . 



In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan 
wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering 
wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als 
bijlage aan dit arrest zal worden gehecht. 



Door de verdediging gevoerd kwalificatieverweer 

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat de minister-president niet 
kan worden aangemerkt als het openbaar gezag, een openbaar lichaam of een openbare 
instelling. 

Het hof onderschrijft dit standpunt van de raadsman. Anders dan door de advocaat-generaal 
naar voren gebracht, kunnen volgens de geldende jurisprudentie individuele gezagsdragers 
niet worden aangemerkt als het openbaar gezag, een openbaar lichaam of een openbare 
instelling zoals bedoeld in artikel 267, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. 
De in de tenlastelegging genoemde hoedanigheid van minister-president dient naar het 
oordeel van het hof te worden aangemerkt als ambtenaar in de zin van artikel 84 van het 
Wetboek van Strafrecht. De minister-president wordt ingevolge artikel 43 van de Grondwet 
bij koninklijk besluit benoemd en ontslagen en bekleedt een functie met een openbaar 
karakter teneinde een deel van de taak van de Staat of zijn organen te verrichten. 



Strafbaarheid van het bewezenverklaarde 



Het bewezenverklaarde levert op: 

Smaadschrift, terwijl dit wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de 
rechtmatige uitoefening van zijn bediening. 



Strafbaarheid van de verdachte 

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte 
uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 



Strafmotivering 

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd 
en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf 
voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke 
gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. 

Het hof heeft de op te leggen straff en bepaald op grond van de ernst van het feit en de 
omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke 
omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter 



terechtzitting. 

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. 

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan smaadschrift jegens minister-president 
Balkenende door bewerkte foto's op internet te plaatsen, waarop de minister-president 
onder meer met hitlersnorren en hakenkruizen werd afgebeeld. Tevens heeft de verdachte 
een bijbehorende tekst op internet geplaatst, waarin de minister-president met Adolf Hitler 
werd vergeleken. Met deze handelwijze heeft de verdachte de eer en goede naam aangetast 
van minister-president Balkenende. 

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - verkort en zakelijk weergegeven - 
verklaard dat hem in het verleden in het kader van verschillende gerechtelijke procedures 
groot onrecht is aangedaan door zowel leden van de rechterlijke macht als door leden van 
het openbaar ministerie en dat daarin de reden is gelegen voor zijn handelen in deze. Naar 
het oordeel van het hof maakt de door de verdachte aangevoerde reden voor zijn handelen - 
anders dan hij kennelijk zelf meent - het door hem gepleegde strafbare feit niet minder 
ernstig. 

Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat in beginsel een geheel 
onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren 
subsidiair 30 dagen hechtenis in combinatie met een geheel voorwaardelijke 
gevangenisstraf voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaren een passende en 
geboden reactie vormen, zoals ook door de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage aan 
de verdachte is opgelegd. Naar het oordeel van het hof heeft de advocaat-generaal 
onvoldoende redengevende argumenten aangedragen op grond waarvan een hogere 



voorwaardelijke straf dan in eerste aanleg opgelegd, in de rede zou liggen. 

Naar het oordeel van het hof heeft de behandeling van de zaak evenwel niet plaatsgevonden 
binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot 
bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het hof neemt 
hierbij in aanmerking dat de termijn voor de betekening van de mededeling van het vonnis 
van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage is overschreden. 

Het hof zal de overschrijding van deze termijn verdisconteren in de strafmaat en in plaats 
van de hiervoor overwogen onvoorwaardelijke taakstraf en voorwaardelijke 
gevangenisstraf, een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf 
alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur opleggen. 



Toepasselijke wettelijke voorschriften 

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63, 261 en 267 van het 
Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde. 



BESLISSING 

Het hof: 

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. 

Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft 

begaan. 

Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is ten laste gelegd en spreekt de 

verdachte daarvan vrij. 

Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. 

Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde. 

Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 50 

(vijftig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 25 (vijfentwintig) dagen voor het 

geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht. 

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 

1 (een) week. 

Beveelt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later 

anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 

(twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. 



Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries, 
mr. C.G.M. van Rijnberk en mr. A.W.M. Bijloos, in bijzijn van de griffier mr. N.R. 

Achterberg. 

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 november 2010. 

Mr. A.W.M. Bijloos is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen. 



RACISME EN DISCRIMINATE 

Het is een feit van algemene bekendheid dat het hakenkruisteken (de swastika), zeker in 
combinatie met het symbool van de adelaar en SS-symbolen, associaties wekt met het derde 
rijk en de onder auspicien daarvan opgewekte rassenhaat en uitgeoefende rassendiscriminatie. 
De context bepaalt of sprake is van strafbaarheid. 

Alle lidstaten hebben wetgeving aangenomen waarin racistisch gedrag of het aanzetten tot 
rassenhaat wordt verboden.Daders van racistische en xenofobe delicten moeten worden 
berecht en de rechtbanken moeten passende en evenredige straffen kunnen 



opleggen.Tegelijkertijd zal dit degenen die van plan zijn dergelijke delicten te begaan, 
afschrikken.Inzake cybercriminaliteit is het zorgwekkend dat op internet boodschappen met 
een racistische of xenofobe inhoud worden verspreid.Internet is een medium voor 
communicatie, ontspanning en handel, maar is ook een relatief goedkoop en uiterst effectief 
hulpmiddel om een publiek van duizenden, zo niet miljoenen, met hun boodschap van haat te 
bereiken.De internetsite gebruikt door (Karel de W) met met thuisbasis nederland,waarvan 
bekend was bij de Nederlandse Staat dat deze site -vanaf 2003- racisme,met haatteksten of 
neonazistische ideeen propageerden.Het publiekelijk verspreiden van racistische of xenofobe 
uitingen doormiddel van tekst,beeld of anderzijds is strafbaar.Deze tendens is uitermate 
zorgwekkend en moet met kracht worden bestreden.Voor de ontwikkeling van een 
doeltreffende strategie ter voorkoming van een verdere groei van dit verschijnsel is het van 
essentieel belang dat er tegen dergelijke misdrijven wordt opgetreden 

INTERNATIONAAL 

Op internationaal niveau zijn een aantal instrumenten goedgekeurd om de mensenrechten te 
beschermen en in het bijzonder om het probleem van discriminatie en racisme aan te 
pakken.Tot deze instrumenten behoort het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van 
alle vormen van rassendiscriminatie van 7 maart 1996, dat de basis van de racismebestrijding 
op mondiaal niveau vormt. Dit verdrag beoogt uitdrukkelijk bescherming te bieden tegen 
rassendiscriminatie. Artikel 4, onder a), van dit verdrag bepaalt dat de staten die partij zijn bij 
het verdrag, "strafbaar bij de wet (. . .) verklaren het verspreiden, op welke wijze ook, van 
denkbeelden die zijn gegrond op rassuperioriteit of rassenhaat, aanzetting tot 
rassendiscriminatie, zomede alle daden van geweld of aanzetting daartoe, die zijn gericht 
tegen een ras of een groep personen van een andere huidskleur of etnische afstamming, alsook 
het verlenen van steun aan tegen bepaalde rassen gerichte activiteiten, waaronder begrepen de 



financiering daarvan". Artikel 4, onder b), bepaalt dat de staten die partij zijn bij het 
verdrag,4" organisaties, alsook georganiseerde en alle andere propaganda-activiteiten die 
rassendiscriminatie in de hand werken en daartoe aanzetten, onwettig verklaren en (. . .) 
verbieden, en deelneming aan zodanige organisaties of activiteiten als strafbaar bij de wet 
aanmerken".Het verdrag is door alle EU-lidstaten geratificeerd. 

EUROPEES 

Gemeenschappelijk optreden verplicht de lidstaten deze gedragingen te bestraffen. Artikel 29 
van het VEU betreft de ontwikkeling van gezamenlijk optreden van de lidstaten op het gebied 
van politiele en justitiele samenwerking in strafzaken en het voorkomen en bestrijden van 
racisme en vreemdelingenhaat als een middel om de doelstelling van de Unie te 
verwezenlijken, namelijk de burgers in een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid 
een hoog niveau van zekerheid te verschaffen. 

CHRONOLOGISCHE WEERGAVE 

Overzicht waarin de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. 



• 



2 april 2003 afbeelding Wijkerslooth (Hitlersnor en hakenkruis) ingekomen bij rechtbank, 

(stempel Centrale Balie ingekomen 2 apr 2003) 

1 8 oktober 2003 artikel De Telegraaf, Ron van Couwenhoven. 



24 Oktober 2003, brief Dormer aan Voorzitter Tweede Kamer der Staten-Generaal, 29200 

VI-nr62. 

13 November 2003 aangifte door bewoner uit Hoofddorp bij Officier van Justitie 

Amsterdam,met verzoek om strafvervolging tegen K de W naar aanleiding van artikel in 

de Telegraaf van 18 Oktober 2003. 

Nieuws en actualiteiten TV-zender Twee Vandaag Ned2, 26 November 2003, verklaring 

Wijkerslooth over hemzelf en minister van justitie Donner. 



TWEE VANDAAG 

(Ned 2, 26 November 2003 nieuws en actualiteiten TV-zender) 

Met Procureur-Generaal van het Openbaar Ministerie de Wijkerslooth. 




Nieuwslezer: 

Zo vonden wij op internet nog een afbeelding van U,dat U met een soort Hitlersnor staat 
afgebeeld. 



De Wijkerslooth: 

Dat weet Ik,dat weet Ik al een hele tijd.Dat deel Ik overigens met de minister van Justitie 
(Donner),dat laat Ik nu maar zo. 



Super PG De Wijkerslooth wordt 
hoogleraar strafrecht 

Gepubliceerd op maandag 7 februari 2005 
Organisatie: Openbaar Ministerie 



De Minister van Justitie heeft ingestemd met het verzoek van mr. J.L. de Wijkerslooth hem 
per 1 juni 2005 uit zijn functie van voorzitter van het College van procureurs-generaal te 



ontheffen. De Wijkerslooth wordt met ingang van 1 September 2005 benoemd tot hoogleraar 
straf- en strafprocesrecht aan de Universiteit van Leiden. Minister Donner van Justitie is 
voornemens om procureur-generaal mr. H.N. Brouwer voor te dragen als opvolger van De 
Wijkerslooth als voorzitter van het College van procureurs-generaal. 

UNIVERSITEIT LEIDEN 



(proefscnrift) 




Prof.mr. J.L. de Wijkerslooth zat nadien in de promotiecommissie van het proefschrift van Caspar 
van Woensel in 2007,ter verkrijging van de graad van Doctor aan de Universiteit van Leiden.Terwijl 
de Wijkerslooth bekend is op internet te worden afgebeeld als Adolf Hitler samen met Donner. 

Het proefschift is in boekvorm uitgebracht. 

Titel: "Merk,God en Verbod" 



Auteur: Caspar van Woensel 



ISBN: 9789086920105. 

In dit boek o.a. de strafrechterlijke handhaving van oneigenlijk symboolgebruik. 
"oneigenlijk gebruik Hakenkruis". 



DE TELEGRAAF 



(artikel 18 oktober 2003) 



DE TELGRAAF 

18 oktober 2003 

Met een wereldwijde smaadcampagne beledigt Karel de Werd minister Donner, 
maar justitie grijpt niet in 

SMERIGE STRIJD OM RECHT 

door RON COUWENHOVEN 



AMSTERDAM, zaterdag 18 r 

'Mijnheer De Werd, u heeft zeer 
hooggeplaatste personen onherstelbaar 
beschadigd. Ik moet u dringend 
verzoeken hiermee te stoppen.' Zo 
verzocht een inspecteur van de 
Criminele Recherche Inlichtingendienst 
op 31 juli in cafe t Sluisje aan de 
Nieuwendammerdijk in Amsterdam- 
Noord beleefd aan Karel de Werd zijn 
smaadcampagne op internet te staken. 
Op 16 juli had De Werd de twee hoogste 
justitiele autoriteiten van Nederland, 
minister van Justitie P.H. Donner en de 
voorzitter van het college van 
procureurs-generaal J.L. de 
Wijkerslooth, als Adolf Hitler afgebeeld 
op zijn internetsite, begeleid door een 
uiterst grof smaadschrift. 

Justitie ondernam verder niets. De 
Werd werd niet gearresteerd en dat terwijl 
hij de eerste exemplaren van zijn 



De Werd zegt: 'Dat klopt inderdaad. Mijn 
vrouw lag toen op sterven en ik ging zelf 
ook kapot aan de leugens van justitie. Men 
heeft de meineedzaak toen geseponeerd 
wegens verjaring, die nota bene na 
voortdurend getraineer van justitie zelf 
was ontstaan. Maar in de laatste brief van 
de minister aan de ombudsman staat 
feitelijk precies waar het in deze kwestie 
om draait. Hij citeert mij letterlijk: 'De 
strafrechtelijke vervolging tegen De L. 
terzake meineed, laat ik geheel te uwer 
beoordeling. ' Nu is meineed het zwaarste 
delict dat je voor een rechtbank kunt 
plegen. In mijn zaak is dit vele keren 
voorgekomen. Er staat een straf van zes 



smaadcampagne rechtstreeks aan beide 
prominente slachtoffers zond met 
vermelding van zijn volledige adres. 

'Het enige dat gebeurde was het 
gesprek tussen die inspecteur en mij', zegt 
De Werd (60), die in 1975 zijn florerende 
aannemersbedrijf in Amsterdam failliet 
zag gaan na een onterechte staking die 
door de vakbonden bij zijn bedrijf was 
uitgeroepen. Er volgden tientallen 
rechtszaken en meer dan zeventig reenters 
bogen zich over de onverkwikkelijke 
affaire. Het gerechtshof in Amsterdam 
eiste van justitie tot driemaal toe de 
vervolging van twee vakbondsleiders 
wegens meineed, maar justitie stopte deze 
bevelen rechtstreeks in de doofpot. Door 
de meinedige verklaringen van de 
vakbondsmensen verloor De Werd 
indertijd zijn processen tegen de bonden. 

Sindsdien vecht Karel de Werd een 
hopeloze strijd, waarin hij op 23 
augustus nog eens een schadeclaim van 
12 miljoen euro bij de Staat der 
Nederlanden deponeerde via een brief 
aan minister-president Jan Peter 
Balkenende. 

Toen de man van de CRI op 3 1 juli 
met zijn vriendelijke verzoek kwam in 
cafe 't Sluisje, had Karel de Werd voor 
alle zekerheid twee getuigen mee 
genomen. Een van hen was Rob Brockhus 
uit Huizen, die met zijn Sociale Databank 
op internet tal van schrijnende zaken in 
Nederland aan de kaak stelt. Brockhus is 
een voormalig drogist, die nu in de 
bij stand rit. Hij zegt over de opmerkelijke 
bijeenkomst: 'De politieman was een 
keurige heer. Maar toen hij zei dat de 
minister en de voorzitter van de 
procureurs-generaal met de 
smaadcampagne onherstelbare schade 
werd toegebracht, antwoordde Karel: 'En 
wat denkt u dat er met mij gebeurd is? Ik 
heb nooit mijn enorme schade kunnen 
verhalen. Mijn leven is door justitie 
verwoest. '' 

Volgens Brockhus was de 
inspecteur duidelijk een afgezant van de 
minister. Hij zegt: 'Hij vroeg naar de 



tot negen jaar op. Toch heeft justitie dit 

criminele gedrag niet aangepakt. Als men 
dit wel had gedaan, had ik mijn 
schadeclaims bij de bonden kunnen 
indienen.' 

Dat minister Donner op de hoogte 
was van de ernstige smaadcampagne 
die de woedende De Werd op 16 juli 
tegen hem en procureur-generaal mr. 
De Wijkerslooth begon, blijkt ook uit 
zijn brief aan de ombudsman. Hij 
schreef: 'Gelet op de voortdurende 
stroom van onfrisse aantijgingen die hij 
via internet jegens personeelsleden van 
het OM verspreidt, heeft het college 
geen behoefte meer aan rechtstreeks 
contact. Ik billijk deze stellingname van 
het college.' 

In plaats van een arrestatie van De 
Werd, werd een week later de 
veiligheidsagent naar cafe 't Sluisje op de 
Nieuwendammerdijk gestuurd. Hij hoorde 
er tot zijn verbijstering dat De Werd 
inmiddels wereldwijd 50.000 e-mails met 
de gewraakte smaadschriften heeft 
verspreid. Ze gingen naar Het Witte Huis 
in Washington, naar de Verenigde Naties, 
alle leden van het Europese parlement, het 
Engelse, Duitse en Franse parlement en tal 
van regeringsinstanties en ambassades. 
Rob Brockhus zegt: 'De inspecteur vroeg 
ook of er reele gevaren van onze kant 
dreigden voor 

hoogwaardigheidsbekleders. Kortom, of 
wij aanslagen zouden plegen. Hij luisterde 
geschokt naar Karels antwoord.' 

'Ik vertelde hem namelijk dat ik ooit 
een half jaar had vastgezeten, omdat ik 
een van de betrokken vakbondsmensen in 
zijn been had geschoten, nadat hij mijn 
gezin steeds telefonisch bedreigde', zegt 
De Werd. 'Ook zei ik hem dat ik in 1980 
alle ruiten van het gebouw van de 
Bouwbond NW in Woerden 's nachts met 
een pistool aan diggelen had geschoten. Ik 
had mij toen als dader gemeld bij de 
Bouwbond en bij de politie. Er werd nooit 
een aanklacht tegen mij ingediend. Maar 
de inspecteur stelde ik gerust: de periode 



voorwaarden waaronder de foto's van 
internet zouden worden gehaald.' Karel 
de Werd: 'Ik heb toen gezegd: 'Ze gaan 
er af zodra er 12.020.000 euro is 
overgemaakt op mijn postgiro rekening. 
' En dat aanbod geldt nog steeds.' 

Het gevecht tussen De Werd en de 
minister van Justitie en het College van 
procureurs-generaal escaleerde volledig 
nadat minister Donner op 2 april van dit 
jaar aan de Nationale ombudsman liet 
weten dat wat hem betreft de discussie 
met De Werd was gesloten. De minister 
had op vragen van de ombudsman betoogd 
dat er grote twijfel heerste over de stelling 
van De Werd dat drie bevelen tot 
vervolging wegens meineed van twee 
vakbondsmensen door justitie waren 
genegeerd. Dit onder het motto dat er in 
de archieven van justitie in Amsterdam 
niets over te vinden was. Maar op 23 juli - 
een week nadat De Werd met zijn 
smaadcampagne op internet was begonnen 
- viel er plotseling toch aanvullende 
informatie op de mat van de ombudsman. 

De brief sloeg bij de Amsterdamse 
ex-aannemer in als een bom, want de 
ambtenaren hadden plotseling het 
gezochte materiaal gevonden. Minister 
Donner erkende nu dat de officier van 
justitie indertijd ver buiten zijn boekje was 
gegaan. 

Hij schreef: 'Uit het dossier blijkt 
dat tegen een van de vakbondsmannen 
een gerechtelijk vooronderzoek is 
geopend en dat na sluiting hiervan aan 
hem een kennisge ving van vervolging is 
uitgebracht. Uit het dossier kan evenwel 
niet worden afgeleid dat tegen hem ook 
daadwerkelijk is gedagvaard. In 
zoverre moet de eerder in de brief van 
het College van procureurs-generaal 
aan klager van 16 oktober 2002 en mijn 
brief aan u van 20 maart 2003 
geopperde mogelijkheid dat de 
betrokkene wel is vervolgd, thans 
worden uitgesloten.' 

Minister Donner haalde in deze brief 
ook een serie gesprekken, notities en een 
telegram aan tussen justitie en De Werd, 



van dit soort acties is wat mij betreft 
voorbij.' 

De onsmakelijke campagne die De 
Werd nu voert, is volgens hem het enige 
dat hem overblijft. Hij meent: 'De 
minister zegt dat ik de gebruikelijke 
weg via de rechter moet volgen, maar ik 
weiger me nog een keer in de 
slangenkuil van het Nederlandse recht 
te wagen. Justitie heeft nu zelf erkend 
dat men zware misdrijven als meineed 
niet vervolgd. En wat voor land is dit 
eigenlijk, waar je zomaar de minister 
van Justitie voor Adolf Hitler kunt 
uitmaken? Dat zou nergens ter wereld 
worden getolereerd.' 



waarin deze eind 1987 te kennen had 
gegeven na twaalf jaar strijd van verdere 
actie tegen de betrokken vakbondsman De 
L. af te zien. 



TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL 

(vergaderjaar 2000-2001, kst-27792-3) 

Discriminatie is moreel verwerpelijk, bedreigt de stabiliteit van de samenleving en is in strijd 
met de Grondwet. Racisme dient direct en duidelijk te worden veroordeeld en bestreden. 
Aldus zijn in het regeerakkoord de uitgangspunten van het beleid ter voorkoming van 
vooroordelen, discriminatie en racisme verwoord. Het onderhavige wetsvoorstel vloeit voort 
uit een van de voornemens van het regeerakkoord ter uitvoering van dit beleid. Nederland 
staat met zijn antidiscriminatiebeleid niet alleen. Artikel 13 van het Verdrag tot oprichting 
van de Europese Gemeenschap verheft discriminatiebestrijding tot voorwerp van optreden 
van de Europese Unie. Verder omschrijft artikel 29 van het Verdrag betreffende de Europese 
Unie, zoals dit luidt sinds het Verdrag van Amsterdam, het doel van de Unie als: «de burgers 
in een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid een hoog niveau van zekerheid te 
verschaffen door (...) voorkoming en bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat.» De 
Europese Raad heeft deze doelstelling in oktober 1999 in Finland onderstreept door op te 
roepen «de strijd tegen racisme en vreemdelingenhaat op te voeren». 

DONNER 

(op 24 oktober 2003 verzond toenmalig Minister van Justitie J.P.H. Donner een brief aan de 
Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,Den Haag. (kst-29200VI nr 62) 

In de brief o. a. onderwerpen: 

Aanpak Openbaar Ministerie 

Op 1 april 2003 is de nieuwe Aanwijzing Discriminatie van het College van procureurs- 
generaal in werking getreden. In de Aanwijzing worden regels gegeven over de opsporing en 
vervolging van discriminatie beantwoording van de kamervragen van het Tweede Kamer, 
vergaderjaar 2003-2004, 29 200 VI, nr. 62 2 alsmede procedurevoorschriften voor het OM en 
de politie, daar waar het gaat om aangiften en klachten betreffende discriminatie. 
Aanbevelingen van de Landelijke Vereniging van Anti Discriminatie Bureaus (LVADB) en 
het Landelijk Bureau ter Bestrijding van Rassendiscriminatie zijn in de nieuwe Aanwijzing 
Discriminatie meegenomen.Overeenkomstig de Aanwijzing Discriminatie dient van alle 
aangiften en klachten betreffende discriminatie een proces-verbaal te worden opgemaakt. 



Bij overtreding van discriminatiebepalingen in het Wetboek van Strafrecht volgt altijd een 
strafrechtelijke reactie, indien de zaak bewijsbaar is. Bij de overtreding van andere commune 
strafbare feiten met een discriminatoire achtergrond dient deze discriminatoire achtergrond te 



worden benadrukt in het requisitoir en als strafverzwarende omstandigheid in de eis te worden 
betrokken. De eis dient met 25% te worden verhoogd. Conform de Aanwijzing Discriminatie 
heeft het Openbaar Ministerie een actief vervolgingsbeleid ten aanzien van verschillende 
verschijningsvormen van discriminatie.Aangiftes van antisemitisme worden serieus genomen. 

Aanpak in internationale context 

De Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE),waarvan Nederland in 
2003 het voorzitterschap bekleedt, besteedt ruime aandacht aan het onderwerp tolerantie en 
non-discriminatie, waaronder de bestrijding van antisemitisme, racisme, xenofobie en 
discriminatie. Zo vond op 19 en 20 juli jl. in Wenen de OVSE «Conference on Anti- 
Semitism» plaats, en werd op 3 en 4 September de OVSE «Conference on Racism, 
Xenophobia and Discrimination)) gehouden. De resultaten van beide bijeenkomsten zullen op 
14 oktober a.s. aan de orde komen op de OVSE Implementatiebijeenkomst inzake de 
Menselijke Dimensie, waarbij ook zal worden bezien op welke wijze hieraan verder vervolg 
zou worden gegeven.In de Taskforce for International Cooperation on Holocaust Education, 
Remembrance and Research (ITF), waarin de ministeries van VWS en Buitenlandse Zaken 
namens Nederland zitting hebben, is antisemitisme een belangrijk aandachtspunt. De ITF is 
een informele organisatie waaraan 15 landen deelnemen, zowel op regeringsniveau als op 
NGO niveau.De ITF houdt zich voornamelijk bezig met kennis- en informatie uitwisseling op 
het gebied van Holocaust educatie, onderzoek en herdenking. 



MET RECHT DISCRIMINATIE BESTRIJDEN 



-- ■ 


Met i <■■ In 

discriminatie 

bestrijden 


^i 





'Met recht discriminatie bestrijden' is een praktische handleiding voor diegenen die in hun 
werkpraktijk, door studie of onderzoek in aanraking komen met rassendiscriminatie. Aan de 
hand van (inter )nationale wet- en regelgeving en jurisprudence biedt deze handleiding inzicht 
in en instrumenten voor de juridische bestrijding van rassendiscriminatie.De handleiding komt 



uit de expertise en jarenlange ervaring van het Landelijk Bureau ter bestrijding van 
Rassendiscriminatie (LBR, nu Art.l). 



'Met recht discriminatie bestrijden' wordt uitgegeven door Boom Juridische uitgevers. 
'Met recht discriminatie bestrijden', 292 pagina's, uitgave Boom Juridische uitgevers, Den 
Haag, 2004, ISBN 90-5454-427-9. 



DONNER AFGEBEELD ALS ADOLF HITLER 




Ministerie van Justitie 

Ontvangst 'Met Recht Discriminatie Bestrijden' 

Toespraak | 29-03-2004 | Den Haag, Minister Donner 

Toespraak van minister Donner van Justitie bij de ontvangst van het boek: 'Met Recht 

Discriminatie Bestrijden' , 22 maart 2004 op het Ministerie van Justitie te Den Haag. 



Sinds 2003 is Donner bekend op internet te worden afgebeeld als Adolf Hitler met 
Hitlersnor,hakenkruis,SS-tekens en adelaar.Ook zijn er ruim 500.000 e-mails verzonden 
wereldwijd. (Donner is in 2012 benoemd tot vice-voorzitter bij Raad van State) 



(Donner) 

Dames en heren, 

Mag ik u alien van harte welkom heten. Door de omstandigheid van het overlijden van 
Koningin Juliana, ben ik niet door de Tweede Kamer verhinderd om dit boek zelf in ontvangst 
te nemen. In dit soort zaken geldt immers onverbiddelijk het primaat van de Kamer. Gelukkig, 
want anders verdwijnt mogelijk een zo belangrijk onderwerp als rassendiscriminatie naar de 
achtergrond. Die indruk moet worden voorkomen.Gisteren, 21 maart, was de jaarlijkse 
internationale dag tegen racisme. En deze hele week geldt als een lange actiedag tegen 
racisme en voor samenleven met respect voor elkaar. Niet alleen hier op het Ministerie van 
Justitie, maar ook op vele andere plaatsen in Nederland worden activiteiten georganiseerd in 
scholen, buurthuizen, jongerencentra en ga zo maar door."Racism is the worst disease from 
which the society of our nation suffers" zei Albert Einstein een halve eeuw geleden. Zelf had 
hij er voor moeten vluchten. En nog steeds zorgen racisme en discriminatie voor 
vervreemding, angst en achterdocht tussen mensen en bevolkingsgroepen. Het gevaar dat 
hierin schuilt, mag niet worden onderschat. Wij worden er dagelijks aan herinnerd hoe 
kwetsbaar onze open samenleving is. Rassendiscriminatie moet met alle middelen worden 
bestreden en daarbij moeten we verder kijken dan onze neus lang is. We kunnen er niet 
omheen dat discriminatie in de afgelopen jaren een ander gezicht heeft 
gekregen. Het gaat allang niet meer alleen om het onderscheid tussen een witte meerderheid 
en een zwarte minderheid. In onze samenleving waarin mensen van veel multi-etnische 
afkomsten leven, bestaan spanningen tussen andere groepen die net zo kwaadaardig kunnen 
zijn als de traditionele vormen van discriminatie. En met "verder kijken dan de neus lang is" 
bedoel ik ook dat we niet blind moeten zijn voor de oorzaken van racisme en discriminatie, 
die vaak een bodem vinden in sociale vervreemding en economische achterstand. 
Terreur en aanslagen zoals in New York en Madrid vergen actie en dwingen tot alertheid. De 
bestrijding van terrorisme vergt dat we oude vanzelfsprekendheden opnieuwe tegen het licht 
houden. Maar bij de bestrijding van terrorisme moeten we ervoor waken dat we niet de 
uitgangspunten van de rechtsstaat zelf verlaten of hele groepen in de samenleving 
stigmatiseren en verdacht maken. Dan versterken we slechts wat we willen bestrijden en 
spelen de radicalisering in de hand. Met recht zal men ons dan kunnen tegenwerpen: u wilt dat 



wij uw waarden van de rechtsstaat onderschrijven, begin bij uzelf. Juist nu zullen we moeten 



kijken wat we samen hebben en delen. Het is noodzakelijk om met respect en 
verantwoordelijkheid met elkaar om te gaan. En daarbij is geen ruimte voor onderscheid op 
basis van ras of kleur. Daarin lag door de eeuwen heen onze kracht en daarin zullen we onze 
kracht moeten blijven zoeken.Nederland doet het namelijk lang zo slecht niet als het gaat om 
de bestrijding van rassendiscriminatie. Twee weken geleden nog prees het VN Comite voor 
rassendiscriminatie een Nederlandse delegatie voor haar beleid ter verbetering van de situatie 
van minderheden.En het Comite gaf zelfs te kennen dat zij Nederland ziet als - en ik quote -: 
"een model voor andere staten in het behalen van de doelstellingen bij de implementatie van 
de voorschriften van de VN-Conventie." Een moeilijke zin, maar een mooie pluim, dunkt mij. 
Het Ministerie van Justitie rust ondertussen niet op deze lauweren. Zo coordineert de Minister 
voor Vreemdelingenzaken en Integratie, die - zoals u weet - ook in dit gebouw zetelt, 
hetNationaal Actieplan tegen Racisme. Het geeft concrete actiepunten voor alle ministeries 
om racisme in Nederland te voorkomen en te bestrijden. Voor Justitie omvat dit onder meer: 

• Dat multi-etnische samen met het Landelijk Bureau Racismebestrijding en de Anne Frank 
stichting een nieuwe racisme monitor multi wordt ontwikkeld. De informatie uit deze monitor 
kan helpen bij campagnes om mensen bewust te maken van racisme en discriminatie.- Vanaf 

1 juni 2003 gaat er bij het Arrondissementsparket Amsterdam een registratie pilot 
lopen,waarmee inzicht verkregen kan worden in de vraag hoeveel commune delicten een 
discriminatoire achtergrond hebben.- Om discriminatie op het internet beter aan te kunnen 
pakken spant Justitie zich in voor 
betere samenwerking en afstemming tussen alle betrokken instanties. 

• Daarnaast wordt de samenwerking tussen de verschillende niet-gouvernementele 
organisaties bevorderd. Speerpunt is hierbij de fusie tussen het LBR en de Landelijke 
Vereniging van Anti-discriminatiebureaus, mede met het oog op verdere professionalisering 
van deze bureaus.- Tenslotte subsidieert het Ministerie van Justitie het Meldpunt 
Discriminatie Internet en, jawel, het LBR - de organisator van deze bijeenkomst.Deze 
activiteiten vinden plaats binnen een rechtstelsel, dat duidelijke handvatten verschaft om 
rassendiscriminatie te bestrijden. Nederland heeft haar strafwetgeving aangevuld met 
bepalingen die expliciet discriminatie op grond van ras verbieden, inovereenstemming met de 
VN Conventie ter bestrijding van alle vormen van Rassendiscriminatie. Evenzo zijn de 
mogelijkheden aangevuld om het beledigen en aanzetten tot haat of geweld wegens ras tegen 
te gaan. Een nog weer ander handvat is de Algemene Wet Gelijke Behandeling die 
onderscheid op grond van ras en nationaliteit verbiedt. En ook tal van andere, open normen in 
het recht maken het mogelijk om met recht discriminatie en racisme te bestrijden. 
Bijvoorbeeld de norm van het goed werkgeverschap, of de regels uit het algemeen 
bestuursrecht. Maar de overheid en de rechterlijke macht kunnen het niet alleen. Racisme 
effectief bestrijden vergt de inzet van alle burgers. Mensen hebben een eigen 
verantwoordelijkheid. "Beginnen ze weer over eigen verantwoordelijkheid," 'hoe moet dat 
dan?' hoor ik mensen denken. Dat kunt u nu allemaal in dit boek lezen dat ik zojuist heb 
ontvangen. 'Met Recht Discriminatie Bestrijden' is bedoeld als een handig naslagwerk met 
juridische informatie voor iedereen die werkzaam is op het gebied van 
discriminatiebestrijding. De voorgaande versie verscheen in 1997 en het is goed dat er nu een 
actualiseerde uitgave is gekomen.Ik stel het zeer op prijs dat ik het eerste exemplaar van dit 
boek in ontvangst mag nemen.Zometeen zal het ook uitgereikt worden aan sleutelfiguren van 
verschillende maatschappelijke organisaties. Justitie zal samen met deze organisaties de 
komende jaren discriminatie en racisme actief blijven bestrijden.Ik had nu de hoop zullen 
uitspreken dat iedereen na afloop van de bijeenkomst nog het glas met mij zou heffen op het 



boek. Maar de reden die maakt dat ik hier het boek in ontvangst kan nemen maakt ook dat die 
afsluiting nu niet mogelijk is. Ik hoop dat het voor de auteurs niet afdoet aan de glans van het 
boek; dat is niet bedoeld. 



OLAF 

(werking anti-fraude dienst) 



Tweede Kamer der Staten-Generaal 



Vergaderjaar 2008-2009 Aanhangsel van de Handelingen 

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de 
regering gegeven antwoorden 

kenmerk: 1099 

Vragen van de leden Van Bommel 
en Luijben (beiden SP) aan de 
staatsecretaris van Buitenlandse 
Zaken over mogelijke misstanden bij 
OLAF. (Ingezonden 10 december 
2008) 

1 

Herinnert u zich het recente debat over de Staat van de Unie 2009 waarin u zich bereid 
verklaarde informatie van de heer Paul van Buitenen, lid van het Europees Parlement, in 
ontvangst te nemen? 

2 

Deelt u de mening dat gezien de soms twijfelachtige reputatie van de instellingen van de EU 
als het gaat om het beheer van geld en vermeende zelfverrijking, het van het grootste belang is 
dat OLAF, het antifraudebureau van de EU, zich kenmerkt door onberispelijk handelen? 

3 

Deelt u de mening dat de informatie die u is aangedragen door Paul van Buitenen over 
mogelijke misstanden bij OLAF twijfels zaait over het goed functioneren van OLAF en dat 
het van groot belang is om die twijfels weg te nemen? Indien neen, waarom niet? 

4 

Wat is uw oordeel over elk van de verschillende casussen van misstanden bij OLAF die u zijn 

aangedragen door Paul van Buitenen? 



5 

Is er naar uw oordeel bij een van de casussen ook sprake van ontoelaatbare handelingen? 

Indien ja, welke? Indien neen, waarom niet? 

6 

Ziet u in een van de casussen aanleiding om verdere opheldering te vragen bij de Europese 

Commissie? Indien ja, wat wilt u opgehelderd zien? Indien neen, waarom niet? 

7 

Deelt u de mening dat de huidige organisatorische inbedding van OLAF 

bij de Europese Commissie onvoldoende is voor een effectieve uitoefening van haar taak? 

Indien neen, waarom niet? Indien j a, op welke wijze bent u van plan deze mening in te 

brengen in de discussie over de toekomstige organisatie van OLAF? 

1 Debat Staat van de Unie 2008-2009, 
6 november 2009. 

Antwoord 

Antwoord van staatssecretaris 
Timmermans (Buitenlandse Zaken) 
(ontvangen 24 december 2008) 

1 

Ja. In dit verband kan ik u melden dat de heer Van Buitenen mij op 24 november 2008 heeft 

gemformeerd over de vermeende misstanden bij het Europees Bureau voor Fraudebestrijding 

(OLAF). 

2 

OLAF heeft tot doel de financiele belangen van de Europese Unie te beschermen door fraude, 
corruptie en andere onregelmatige activiteiten, inclusief slecht beheer binnen de Europese 
instellingen, te bestrijden. Vanuit die gedachte is het natuurlijk van groot belang dat het 
bureau, mede gezien zijn voorbeeldfunctie, van onbesproken gedrag is. 

3 

Laat ik voorop stellen dat de door de heer Van Buitenen aangedragen informatie aanleiding 
geeft nog eens goed te kijken naar OLAF. Een goed functionerend OLAF is in het belang 
van alle lidstaten, ook omdat OLAF mede een rol heeft bij het onderzoeken van besteding van 
EU-middelen in de lidstaten. Daarom is er zeker een belang voor Nederland om bij de 
Commissie aandacht te vragen voor de rond OLAF ontstane beroering. 

4en5 

De primaire verantwoordelijkheid voor de controle op OLAF ligt bij het Europees Parlement. 
Ik wil daarom niet ingaan op de verschillende casus. Nederland heeft echter wel belang bij 
een goed functionerend OLAF. Daarom zullen wij waar mogelijk Europese instanties 
aanspreken op hun verantwoordelijkheid met betrekking tot OLAF. 



6 

Nederland zal de problematiek in algemene zin onder de aandacht brengen van de Commissie. 
Aanleiding daarvoor is wanneer we in de aanloop naar de kwijting van de EU-begroting 
spreken over het rapport van de Europese Rekenkamer. De besprekingen beginnen half 
januari met het oog op besluitvorming door de ministers van Financien in de Ecofin Raad van 
10 februari 2009. In het kader van de kwijtingsprocedure kunnen lidstaten verbeteringen met 
betrekking tot het financiele toezicht, de aanpak van fraude en het rechtmatig besteden van 
EU-fondsen aan de orde stellen. 

7 

De institutionele inbedding van OLAF is een punt van zorg. Er moet nog eens goed gekeken 
worden naar het ingewikkelde institutionele krachtenveld waarin de organisatie zich nu 
bevindt. Aan de ene kant is OLAF immers een Commissie DG en aan de andere kant is het als 
fraude-onderzoeksinstituut onafhankelijk van diezelfde Commissie. Nederland ziet graag 
betere waarborgen voor de onafhankelijkheid van OLAF. De bevoegdheden van het Comite 
van Toezicht op OLAF dienen hierbij worden meegenomen. Nederland zal de institutionele 
rol van OLAF aan de orde stellen in de aanloop naar de hierboven genoemde 
kwijtingsprocedure. 

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009 

MARTA ANDREASEN 

(ontslagen EU-klokkenluidster voor melden financiele fraude binnen de EU) 



Ontslagen voor het melden van fraude in de EU.In een interview met Russia Today in 201 1 
met Marta Andreasen,schetst Zij dat is er thans nog weinig verandering en verbetering in de 
cultuur van de organisatie is te constateren.Er is geen respect voor Europese 
belastingbetalergeld.Het gebrek aan een grondige controle betekent dat geld wordt verspild. 

SLOTWOORD 

Door IFUD of Human Rights verzonden RAPPORT over financiele fraude in de EU op 21 
maart 2012 aan de directeur-generaal Giovanni Kessler van anti-fraude bureau OLAF,tot op 
heden nog geen bericht hierop ontvangen van OLAF.Dit zou er op kunnen duiden dat er 
weinig verbetering is te constateren in de organisatiecultuur van OLAF met betrekking tot 
openheid / objectiviteit en respect voor "Zij" die misstanden melden.De Europese 
Unie,Europese Commissie en Europese Ombudsman houden elkander de hand boven het 
hoofd en klachten worden opzij geschoven.Er gaat veel Europees geld om in propaganda.De 
lessen uit het verleden zijn blijkbaar niet of onvoldoende getrokken. 



BIJLAGE(N) 



1) Kopie brief Europese Commissie / Emmanuel Crabit aan IFUD of Human Rights,dd 
14-03-2012 (Ares(2012)302479-14/03/2012 

2) CD-rom met digitaal RAPPORT-OLAFdef met tevens op de CD-rom aanwezig de 
diverse bijlagen bij het rapport. 



ONDERTEKENING 



IFUD of Human Rights 
de voorzitter 

J.P. van den Wittenboer 




Correspondence:Po.box 324, 5660AH Geldrop The Netherlands 

Offices:Kastanje 28, 573 INK Mierlo The Netherlands 

C.o.C.reg:41092925 Eindhoven N.L. 

E-mail: ifudofhumanrights@yahoo.com 

Internet: http://www.ifudofliumanrights.webs.com/ 

Phone:+31(-0)6 50 425 552 




EUROPESE COMMISSIE 

Directoraat-generaal Justitie 

Directoraat C: Grondrechten en burgerschap van de Unie 
Eenheid C1 : Grondrechten en rechten van het kind 

Hoofd van de eenheid 



Ref. Ares(201 2)302479 - 14/03/2012 



Brussel 

JUST/C l/AEP/am/299508s 

J.P. Van den Wittenboer 
Voorzitter van IFUD of Human 
Rights 
Kastanje 28 
5731NKMierlo 
Nederland 
Geachte heer Van den Wittenboer, 

Dank voor uw brief van 27 januari 2012 aan de heer Barroso. Ik antwoord namens hem 
omdat kwesties betreffende de grondrechten deel uitmaken van de portefeuille van 
vicevoorzitter Reding, commissaris voor Justitie, Grondrechten en Burgerschap. 

In uw brief spreekt u uw bezorgdheid uit over het vertoon van nazisymbolen in het 
openbaar in Nederland. U bent van mening dat dit aanzet tot haat en u verzoekt de 
Commissie hiertegen op te treden. 

De Europese Commissie verwerpt alle vormen en uitingen van intolerantie, omdat die 
onverenigbaar zijn met de waarden en beginselen die ten grondslag liggen aan de EU. De 
Commissie bestrijdt deze verschijnselen met alle middelen waarover zij krachtens de 
Verdragen beschikt. 

Kaderbeshiit 2008/913/JBZ inzake de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van 
racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht verplicht alle EU-lidstaten 
ertoe het opzettelijk publiekelijk aanzetten tot geweld of haat jegens een groep personen, 
of een lid van die groep, die op basis van ras, huidskleur, godsdienst, afstamming, dan 
wel nationale of etnische afkomst wordt gedefinieerd, strafbaar te stellen. Ook het 
verspreiden of uitdelen van geschriften, afbeeldingen of ander materiaal kan hieronder 
vallen. Het kaderbesluit moest uiterlijk op 28 november 2010 door de lidstaten in 
nationaal recht zijn omgezet. 

Hoewel het gebruik van nazisymbolen als zodanig niet verboden is krachtens het EU- 
recht, kan het in sommige gevallen wel onder kaderbesluit 2008/913/JBZ vallen. De 
nationale autoriteiten, i.e. de politie en de rechter, moeten elk geval afzonderlijk 
onderzoeken om vast te stellen of er sprake is van het opzettelijk aanzetten tot geweld of 
haat. 

De Commissie volgt de omzetting van het kaderbesluit door de lidstaten zo goed 
mogelijk en werkt momenteel aan een analyse van de omzettingsmaatregelen die door de 
lidstaten, waaronder Nederland, zijn meegedeeld. De Commissie is volgens de Verdragen 
tot 1 december 2014 niet bevoegd inbreukprocedures in te leiden op basis van 
kaderbesluiten. Zij zal echter in 2013 wel een rapport opstellen over de omzetting van 
kaderbesluit 2008/913/JBZ. 

Hoogachtend, 



Emmanuel Crabit 



Europese Commissie, B-1049 Brussel - Belgie. Tei: (32-2) 299 1 1 11, 

Kantooradres: M059 5/009. Doorkiesnummer: (32-2) 298 54 96. Fax: (32-2) 296 76 23. 



Betreft: aanvulling nieuwe feiten Lidstaat Nederland. 
Door: IFUD of Human Rights. 
Datum: 21 December 2012 

Toelichting: 

Het houden van willekeurige razzia's "SS of Gestapo methoden tegen groepen van de eigen 
onderdanen.[ WWB-razzia's] 

Handtekening 

IFUD of Human Rights 

De voorzitter 

J.P. van den Wittenboer 




Huisbezoek voor rechtmatigheid uitkering 

Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk dat uitkerende instanties (gemeente, UWV, SVB) meer 
mogelijkheden krijgen om de informatie die een uitkeringsgerechtigde geeft over zijn 
leefsituatie te checken. Dit kan onder meer via een huisbezoek, hierdoor is het mogelijk voor 
uitvoeringsorganen om de leefsituatie 'achter de voordeur' vast te stellen. Wat betreft de 
leefvorm gaat het er om dat het uitvoeringsorgaan de client kan verzoeken aan te tonen dat hij 
alleenstaande (ouder) is en hem aanbieden dat het in dat kader een huisbezoek aflegt. Wat 
betreft de woonsituatie gaat het er om dat het uitvoeringsorgaan de client kan verzoeken aan 
te tonen waar en hoe hij woont (al dan niet zelfstandig) en hem aanbieden in dat kader een 
huisbezoek af te leggen. Met het rapport dat het uitvoeringsorgaan opstelt naar aanleiding van 
het huisbezoek is de leefsituatie dan aangetoond. De gegevens die de client verstrekt, kunnen 
zo eenvoudig geverifieerd worden. 

Als een uitkeringsgerechtigde niet meewerkt aan een huisbezoek heeft dit gevolgen voor de 
uitkering. Ook wanneer er geen concreet vermoeden van fraude is, mogen controles 
worden uitgevoerd om de leefsituatie na te gaan, bijvoorbeeld of iemand wel echt 
alleenstaand is. Deze extra controlemogelijkheid geldt voor alle sociale uitkeringen waarbij de 
uitkering is gerelateerd aan de samenstelling van het huishouden (bijvoorbeeld AOW, bij stand 
en kinderbijslag). 

Het wetsvoorstel verduidelijkt ook wat de rechtsgevolgen zijn als de client niet aantoont dat 
de door hem voorgestelde leefsituatie correct is: geen uitkering, een lagere uitkering of een 
beeindiging van de uitkering. 

Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals 
ingediend bij de Tweede Kamer. 

Eerste Kamer der Staten-Generaal 

2012 



Ombudsman van Rotterdam* 



Baas in eigen huis 



'Tja, wij komen eigenlijk voor alles... 1 

rapport van een ambtshalve onderzoek 
naar de praktijk van huisbezoeken 



*) De ombudsman is thans werkzaam in de volgende gemeenten in het Rijnmondgebied: Barendrecht, 
Capelle aan den IJssel, Hellevoetsluis, Krimpen aan den IJssel, Maassluis, Rotterdam, Rozenburg, 
Schiedam, Spijkenisse, Vlaardingen en Westvoorne. De ombudsman is daarnaast werkzaam voor de 
bestuursorganen: DCMR Milieudienst Rijnmond, Stadsregio Rotterdam, Volwasseneneducatie Rijn- 
mond, Gemeenschappelijke regeling Halt Rotterdam-Rijnmond, Gemeenschappelijke regeling Veilig- 
heidsregio Rotterdam-Rijnmond; meer dan 1 miljoen burgers kunnen een beroep op het instituut 
doen. 



1 Zie deel 2 Casus 41 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 



Colofon 

Rapporten en de voorbereidende onderzoeken vinden per definitie plaats onder de verantwoordelijkheid van de 

ombudsman 

Het onderzoekteam bestond uit: 

o Dhr drs S. Matthijssen, projectleider 
o Dhr mr J.C. van der Meer, 
o Mw drs K.A. van der Veer, 

Er is verder gebruik gemaakt van bijdragen van: 

o Het College Bescherming Persoonsgegevens, i.h.b. de heer drs A. Haasnoot, beleidsmedewerker sociale 

zekerheid, betrokken bij de procesbeschrijving heimelijke waarneming interventieteams. 
o Mw mr L.M. Rens (in het kader van voorbereiding van haar doctoraalscriptie). 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 



Aprils 7 * 2003 
(Dear Sir/Madam, 



I am writing to you as I am aBsolutely outraged and appalled By the way I have Been 
treated By officials from the social (Department of (Rotterdam. 

I am a temporary resident of the Netherlands renting an apartment in Marconi (Plein. On 
the 18th of March a group of men arrived at my apartment, and claimed that they were 
from the Huurteam and that they had come to investigate the state of the Building and 
safety of the area, therefore I was happy to allow them to enter my home as I thought 
they were trying to help me, I was also happy to answer the questionnaire they hadaBout 
the Building and the area. However after this, one man claimed that he wanted to checks 
the upstairs Balcony for safety reasons, But once he arrived in the upstairs Bedroom he 
Began checking the clothing, the Bed and the toiletries. 

This same man then Began asking me a series of questions aBout the sleeping arrangements 
I have with the man who is also registered at my address. He asked me if we sleep in the 
same room, if we sleep in the same Bed and finally if we were having a relationship. These 
questions were all asked in an intimidating manner without any explanation as to why 
they were Being asked. I was and I am still deeply upset aBout Being asked such personal 
questions. I cannot understand why the harassment of women in their own homes is legal 
in this country. I do not receive any money from the government, But the man who I live 
with and who is registered at my address does receive money as he is currently unem- 
ployed. This apparently I have now discovered was one of the reasons why our apartment 
was raided. 

I find this arBitrary invasion of privacy appalling, the social (Department's disrespect of 
people' s fundamental rights should not Be tolerated. The aBuse of people's rights just Be- 
cause they are seen to Be in a vulneraBle situation is something that all (Dutch people 
should Be deeply ashamed of. I trust that you will use your position to take action against 
the employees of the social (Department who are responsiBle for this kind of uncivilised 
Behaviour and ensure that it does not happen to other people in the future. 

I lookjvrward to hearing from you soon, 

Yours sincerely 

S.S 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 



INHOUD 

DEEL 1 INLEIDING, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 3 

INLEIDING 3 

Hoor en wederhoor 4 

OPBOUW VAN HET RAPPORT, LEESWIJZER 5 

Opbouw 5 

Leeswijzer 5 

* Anders dan andere rapporten 6 

CONCLUSIES 7 

De overheidsvrije zone 7 

Algemeen standpunt 5 

De Conclusies uit Deel 3 9 

Selectie van het adres (alleen de onderkant van samenleving wordt gecontroleerd) 9 

Entree (overrompelen, misbaar, legitimatie onvoldoende) 9 

Toestemming (niet volgens de regels) 9 

Uitvoering huisbezoeken (sleepnet, heimelijk waarnemen) 10 

Na het huisbezoek (gebrekkige informatie) 10 

De rapportage (gebrekkig) 10 

Interne klachtbehandeling (onduidelijk, afwerend gebrek aan Fair-Play) 10 

Stolen deuren ( in strijd met de wet woningen gesloten) 10 

Wens voor de toekomst: De geborgde praktijk 1 1 

AANBEVELINGEN 11 

DEEL 2 DE PRAKTIJK VAN HUISBEZOEKEN 17 

DEEL 3 ANALYSE 121 

Getalsmatige analyse Deel 2 121 

inleiding 122 

Selectie van het adres 122 

* Adresselectie en CBP 125 

Entree 126 

Misbaar 127 

Centrale deur omzeild: Niet via de voordeur 727 

kinderen, derden verschaffen toegang en 128 

Informatieverzameling bij derden 725 

Legitimeren van de bezoekende functionarissen 725 

Identificatie gevraagd van de burger (en zijn eventuele gasten) in zijn eigen huis 729 

Dubbele petten 729 

Hand- en spandiensten 729 

Toestemming 130 

* Het belong van de Toestemming 737 

* Het CPB hanteert drie criteria voor toestemming 737 

I Goed geihformeerd: 732 

II Specifiek: 732 

Doelbinding 732 

III Vrijwillig: 733 

* Toestemming niet geproblematiseerd, want er was politie bij 735 

* Misbruik van bevoegdheid (detournement de pouvoir) 736 

WlJZE WAAROP DE HUISBEZOEKEN WORDEN UITGEVOERD 136 

* Huisdoorzoeking 736 

* Bejegening 138 

Baas in eigen huis 735 

Onvoldoende respect tonen, botte opmerkingen en dreigen 735 

NA HET HUISBEZOEK 139 

* Informatie aan de burger; brochure achtergelaten? 739 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 



* Signalen dat er behoefte aan hulp was niet opgepakt 139 

DERAPPORTAGE 140 

* Wettelijk kader, jurisprudentie en belong 740 

* Bevindingen ter zake van de rapportages 742 

DE INTERNE KLACHTBEHANDELING 143 

Stalen deuren: BETREDEN van eigen woning onmogelijk gemaakt 144 

DEEL 4 ACHTERGRONDEN EN BIJLAGEN 147 

* Verantwoording 747 

RECHTSBESCHERMING; BESTUURSRECHT EN STRAFRECHT 148 

* Strafrecht 148 

* Bestuursrecht 748 

* Uitgeklede rechtsbescherming van de burger (overheid heeft alle troeven) 749 

l e Keuze bestuursrecht of strafrecht wordt achteraf pas duidelijk 750 

2 e Hulpverlening, verificatie/controle kan overgaan in opsporing en vervolging 750 

3 e Voor een zelfde vergrijp kan zowel het bestuursrecht als het strafrecht gelden 750 

* De overheid moet voorspelbaar zijn 757 

* Waarom was er geen jurisprudentie? 757 

Fair play 152 

* Bijzondere groep Rotterdammers 752 

* Verlies van onschuld(-presumptie) 754 

* Geen controle op de juiste uitvoering (checks and balances) 755 

* De valkuil van het willen 755 

TOETSINGSKADER EN TOETSINGSMETHODIEK 157 

* Toetsing aan rechtmatigheid en behoorlijkheid in theorie en in de praktijk 757 

le Rechtmatigheidstoets 757 

2e Behoorlijkheidstoets 757 

3e Sein en Sollen 757 

Denormen 158 

Het legaliteitsbeginsel 758 

Het verbod van misbruik van bevoegdheid 758 

Het Proportionaliteitsbeginsel 758 

Het Subsidiariteitsbeginsel 758 

Het Fair play beginsel 758 

De Actieve en Adequate informatieverstrekkingsplicht 758 

Het beginsel dat de overheid Adequate organisatorische voorzieningen moet treffen 758 

HAKKEN IN HET ZAND 159 

BELEIDSUITGANGSPUNTEN EN WETTELIJKE KADER 162 

Frontlijnfilosofie (Prof. dr. P. E.W.M. Tops) 162 

DE INBREUK OP IEMANDS PRIVE-LEVEN 162 

* Rechten en plichten van de burger 762 

Relevante regelgeving 762 

■ Selectie uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) 762 

* Artikel 10 Grondwet 765 

* Wet bescherming persoonsgegevens 765 

HET BINNENTREDEN VAN EEN WONING 166 

* Artikel 12 Grondwet 766 

* de Algemene wet op het binnentreden 766 

IDENTIFICATIEPLICHT EN UITGEBREIDE IDENTIFICATIEPLICHT 170 

De plichten van deSoZaWe-client 171 

Delen uit het Protocol SoZaWe 172 

Wet Victoria (stalen deuren) 173 

Toelichting wet Victoria 773 

Jurisprudentie 174 

Reactie op het conceptrapport van het college van burgemeester wethouders te Rotterdam 
Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 



Peel 1 Inleiding, Conclusies en Aanbevelingen 

inleiding 

De hiervoor afgedrukte Engelse brief (en daarop volgende andere signalen van 
burgers), heeft de ombudsman geconfronteerd met de Rotterdamse praktijk van 
huisbezoeken. Bij het klachtonderzoek daarnaar (hoor en wederhoor), kreeg de 
ombudsman over essentiele zaken die nodig zijn om een oordeel te vellen (rele- 
vante regelgeving, politieke-, bestuurlijke-, en ambtelijke verantwoordelijksstruc- 
tuur, jurisprudentie en Ombudsprudentie) geen eenduidig antwoord. Juist ten 
aanzien van het huisbezoek bleek de informatie snel te verouderen en de door de 
gemeente verstrekte interpretatie van het wettelijk regime niet overtuigend. Een 
en ander heeft de ombudsman doen besluiten ter zake diepgravender zijn licht op 
te steken. Het resultaat daarvan is dit rapport waarin aandacht wordt besteed aan 
de wijze waarop de diverse functionarissen 2 - in opdracht van (of in samenwer- 
king met) de gemeente Rotterdam - zich melden bij de woning van de burgers om 
zaken achter de voordeur te onderzoeken. De problematiek van huisbezoeken, 
zeker voor zover die samenhangt met voornamelijk formele aspecten gerelateerd 
aan toezicht en controle op grond van sociale zekerheidswetgeving, is de laatste 
jaren in toenemende mate voorwerp van discussie 3 . Dit rapport heeft een bredere 
scope: naast de formele voorwaarden die gelden bij huisbezoeken wordt expliciet 
ingegaan op gedragsaspecten bij het feitelijke huisbezoek (zgn materiele behoor- 
lijkheidsnormen). Daarnaast beperkt dit rapport zich niet tot huisbezoeken uit 
hoofde van toezicht en controle op naleving van sociale zekerheidswetgeving, 
maar worden alle vormen van door de gemeente gei'nitieerde huisbezoeken onder 
de loep genomen. Uit de praktijk is gebleken dat de verschillende Rotterdamse 
diensten allerlei vormen van huisbezoek kennen: 

o De dienst sociale zaken en werkgelegenheid, o.a. in het kader van de con- 
trole op de naleving van de Wet werk en bij stand (Wwb) 

o De dienst stedenbouw en volkshuisvesting, o.a. in het kader van de contro- 
le op de naleving van de woningwet, het bouwbesluit, de bouwverorde- 
ning c.a. en de huisvestingsverordening c.a. 

o De dienst Publiekszaken in het kader van de controle op de naleving van de 
wet gemeentelijke basisadministratie personen (GBA). 4 



2 Er wordt voor de term functionarissen gekozen (en niet voor de term ambtenaren) omdat niet 
zelden medewerkers van organisaties die niet tot de overheid behoren (zoals woningbouwvereni- 
gingen en nutsbedrijven) deel uitmaken van de interventieteams. 

3 . Zie bijvoorbeeld Rapport Gemeentelijke Ombudsman Onverwacht huisbezoek Gemeente Am- 
sterdam, Dienst Werk en Inkomen 3 juli 2006 RA0612157 en mw mr A.M.F. Loof- 
Donker:"Huisbezoeken in het sociale zekerheidsrecht", in: NJCM-bulletin, jgr 32, nr 6, okt 07, pp 
812-824. 

4 Opgemerkt zij dat ook andere diensten van de gemeente Rotterdam huisbezoeken afleggen (te 
denken valt aan de medewerkers van de dienst Onderwijs bij de controle op spijbelen en mede- 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 



Daarnaast vinden er onderzoeken plaats door multidisciplinair samengestelde 
teams (interventieteams) waarbij het aantal bezoekende functionarissen flink kan 
oplopen, burgers geven soms aan dat er zelfs 12 mensen zouden zijn binnen ge- 
weest. 

Dit rapport bevat een analyse die is mede tot stand gekomen op basis van de be- 
schrijving die burgers en ambtenaren 5 hebben gegeven van de gang van zaken bij 
huisbezoeken. De signalen over de feitelijke gang van zaken (Deel 2) laten - zeker 
omdat die signalen inhoudelijk gelijkluidend zijn en afkomstig zijn van in tijd, 
plaats en sociale achtergrond verschillende bronnen 6 - een terugkerend patroon 
van inbreuken op rechtsnormen en behoorlijkheidsnormen zien. 
Dit rapport gaat over de grote lijnen die zichtbaar werden bij de genoemde analy- 
se en wil een voorzet geven om tot een verbetering van het gebruik en de uitvoe- 
ring van huisbezoeken te komen. 

Hoor en wederhoor 
Op 24 September 2007 heeft de ombudsman zijn conceptrapport aangeboden aan 
het college van burgemeester en wethouders, de burgemeester van de gemeente 
Rotterdam 7 en de dagelijkse besturen van de Rotterdamse deelgemeenten, aan de 
dienst Publiekszaken Rotterdam, aan de dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting 
dS+V, aan de Directie Veiligheid, aan de dienst Sociale Zaken en Werkgelegen- 
heid. Op 23 oktober 2007 heeft de ombudsman een reactie van het college van bur- 
gemeester en wethouders ontvangen (zie voor integrale tekst van deze reactie 
Deel 4, bijlagen). 

Al met al lijken het college en de ombudsman grotendeels op een lijn te zitten 8 . De 
ombudsman heeft daarom geen aanleiding gevonden zijn conceptrapport dras- 

werkers van de GGD bij het aanbieden van (bemoei)-zorg en het verlenen van crisisinterventie. Ter 
zake van de huisbezoeken van deze diensten worden in dit rapport geen klachten behandeld. Of 
en in hoeverre zij deel uitgemaakt hebben van interventieteams is voor de ombudsman onduide- 
lijk. 

5 Functionarissen van politie, nutsbedrijven of woningbouwverenigingen zijn niet gehoord. 

6 Omdat in tijd en plaats gescheiden burgers identieke beschrijvingen geven van de gang van zaken 
bij huisbezoeken, spreken we van een intersubjectieve werkelijkheid. Aan deze intersubjectieve 
werkelijkheid kan waarde worden toegekend omdat de burgers elkaar niet op de hoogte hebben 
kunnen stellen van de beschrijvingen die zij aan de ombudsman geven. Bij het horen van de bur- 
gers is strikt de hand gehouden aan het eerst volledig laten beschrijven van de gang van zaken 
(geen leading questions) en pas achteraf - middels gerichte vragen - controleren of zaken die bij 
andere huisbezoeken zijn misgegaan zich ook in dit individuele geval zouden hebben voorgedaan. 

7 In zijn hoedanigheid van de portefeuillehouder Openbare Orde en Veiligheid en mede i.v.m. het 
Korpsbeheerderschap Politie Rotterdam-Rijnmond. 

8 Het college zegt toe veel aanbevelingen een plaats in het protocol "huisbezoeken, stedelijke en 
deelgemeentelijk interventieteams" te zullen geven of in de toekomst nader gestalte te zullen ge- 
ven. Het college zegt toe in de toekomst te trachten de interventies op een voor de burger zo min 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 



tisch te veranderen: hier en daar is nadere uitleg gegeven om kennelijke misver- 
standen te ontzenuwen. 

Op grond van het voorgaande zullen de in het rapport beschreven normen ook in 
het vervolg als uitgangspunt gelden bij de beoordeling van eventuele klachten 
over huisbezoeken. 



Opbouw van het rapport, Leeswijzer 

Opbouw 

o In dit eerste Deel wordt bondig neergezet wat het standpunt van de om- 
budsman ten aanzien van de huidige praktijk van de huisbezoeken is. 

o In Deel 2 treft u - per politieke verantwoordelijke gerubriceerd - een over- 
zicht van casus aan waaruit blijkt hoe de diverse actoren die te maken heb- 
ben met huisbezoeken (burgers en gemeenteambtenaren) de gang van za- 
ken beschrijven; het betreft een intersubjectief beleef de werkelijkheid 9 . 

o In Deel 3 wordt een analyse gegeven van het in het tweede deel verzamelde 
materiaal: langs een fictieve chronologische lijn worden aspecten van het 
huisbezoek beschreven. 

o In Deel 4 wordt achtergrondinformatie die nodig is voor een goed begrip 
van het rapport, verder uitgewerkt of onderbouwd. Afsluitend worden in 
dit deel de juridische achtergronden, normen- en toetsingskaders gegeven. 



Leeswijzer 
Het zal niet iedereen gegeven zijn om dit rapport van kaft tot kaft door te lezen. 
Wie zich binnen een halfuur een beeld wil vormen, wordt geadviseerd om aan de 
hand van de inhoudsopgave van deel 3 vast te stellen welke onderdelen van de 
huisbezoeken allemaal geproblematiseerd worden. Vervolgens is het goed om wil- 
lekeurig enkele casus uit deel 2 te lezen. Nadien volstaat het verder doorlezen van 
dit Deel 1. 



mogelijk belastende wijze te laten plaatsvinden. Eerdaags zal bij de behandeling van het eerderge- 
noemde protocol en dit rapport van de ombudsman moeten blijken in hoeverre de in ruime be- 
woording gestelde reactie van het college goed begrepen is door de ombudsman. 
9 Er is voor gekozen om de lopende tekst niet steeds te larderen met citaten uit de casus (aanne- 
mende dat deze werkwijze die in eerdere rapporten van de gemeentelijke ombudsman en van de 
Nationale ombudsman wordt toegepast, de aandacht te veel zou afleiden van de argumentatie). 
Als vorm van hulp aan de lezer en ter illustratie van het gestelde, wordt verwezen naar de casus 
uit Deel 2 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 

5 



■ Anders dan andere rapporten 

Bij het onderzoek naar de eerste klachten over huisbezoeken was onduidelijk on- 

der wiens verantwoordelijkheid een en ander geschiedde 10 , bleef lange tijd even- 

eens onduidelijk welke bevoegdheden precies van toepassing waren en bleek ach- 

teraf dat de ombudsman niet blind kon varen op de door de gemeente gegeven 

interpretatie van de bevoegdheden 11 . 

In die eerste fase werd ook duidelijk dat fundamentele rechtsstatelijke aspecten 

een rol van belang speelden en ervoer de ombudsman een soort van "hakken in 

het zand" attitude bij zijn onderzoek 12 . 

Ondertussen kwamen er klachten van burgers binnen die op dat moment - in ver- 

band met onduidelijkheden over bevoegdheden, verantwoordelijkheden en toe- 

passelijk wettelijk kader - eigenlijk niet goed behandeld konden worden. 

Als gevolg daarvan zijn een aantal klachten niet beoordeeld (moet bijvoorbeeld 

nog wederhoor plaatsvinden, of hoopt de ombudsman naar aanleiding van dit 

rapport tot een normvaststelling te kunnen komen die hij kan gebruiken bij de be- 

oordeling van hun individuele casus). Met klagers is een en ander besproken en is 

er, om hun signaal niet te laten verdampen, voor gekozen om hun signaal te be- 

trekken bij dit ambtshalve onderzoek (Deel 2). 

De ombudsman heeft ervaren dat de juridisch ingewikkelde achtergronden die 
van toepassing zijn bij dit onderwerp (zoals de doorwerking van verdragsregels 
en het concept van herstellende en bestraffende sancties en de daarbij behorende 
verschillende rechtsbeschermingstrajecten), volstrekt niet "leven" bij degenen die 
huisbezoeken afleggen, laat staan bij wie een huisbezoek wordt afgelegd. Dit rap- 
port is deels geschreven om een breed palet aan geinteresseerden te inf ormeren 
over de praktijk en de zeer ingewikkelde juridische werkelijkheid die daarachter 
steekt. 

Met name uit het oogpunt van het bedienen van vele soorten publiek heeft de om- 
budsman besloten om de dagelijkse werkelijkheid zoals burgers die beleven als 
illustratie op te nemen. De gekozen vorm is niet ongebruikelijk. 13 



10 Er wordt immers gewerkt met een nieuw soort, steeds maar weer qua samenstelling wisselende, 
organisaties waarin gewone ambtenaren ressorterend onder verschillende diensten, deelgemeen- 
ten en het centrale bestuur, gedetacheerde (politie) ambtenaren, medewerkers van woningbouw- 
verenigingen en nutsbedrijven samenwerken, ieder op basis van eigen bevoegdheden. (Illustratie: 
casus 5) 

11 Bijvoorbeeld: lange tijd heeft de ombudsman het standpunt vernomen dat van een interventie- 
team alleen de leider van het team zich behoeft te legitimeren. Zoals verderop in dit rapport zal 
blijken is dat onjuist. 

12 Zie Deel 4: "Hakken in het zand". 

13 Zie onder andere het door de Vlaardingse ombudsman uitgebrachte rapport: "Die Flardingha 
Ruiters" en het rapport van de Nationale ombudsman: "100%-controles op Schiphol" 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 



Het nadrukkelijk niet de bedoeling om de illustraties (de individuele casus) tot 
onderwerp van gesprek te maken: het gaat om de gedragspatronen en de daarop 
van toepassing zijnde normen. 



CONCLUSIES 

■ De overheidsvrije zone 

Onderzoek heeft geleerd dat de discussie over huisbezoeken zich maar al te ge- 
makkelijk concentreert rond het rendement en voorbijgaat aan het rechtsstatelijke 
uitgangspunt dat de woning van een burger een overheidsvrije zone is. 
Met regelmaat wordt de ombudsman geconfronteerd met de stelling dat juist ach- 
ter de voordeur van de burger zoveel interessante informatie voor de overheid te vinden is. 
Uiteraard kan dit niet ontkend worden. Deze stelling kan zelf s uitgebreid worden 
met het argument dat de agenda van de burger, zijn computer en analyse van zijn 
giraal betalingsverkeer nog veel meer interessante informatie voor de overheid 
oplevert. Er zijn (met name door moderne technieken) eindeloos veel bronnen te 
benoemen welke de overheid van dienst kunnen zijn bij haar werkzaamheden. 
Wie uitsluitend op basis van een doel/middelen-afweging (hoe krijgt de overheid 
tegen de laagste kosten/inspanning de meeste relevante informatie) na wil denken 
over instrumenten die aan de overheid gegeven moeten worden kent zijn geschie- 
denis niet (of miskent zijn geschiedenis): er is hard en lang gevochten (en niet al- 
leen met woorden) om de mensenrechten (zie Deel 4: Selectie uit het Europees 
Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)) een afdwingbaar recht van iedere 
burger te laten zijn. Met name de overheid - die voor het goed functioneren van de 
parlementaire democratic afhankelijk is van burgers die de waarde van 
mensenrechten begrijpen - heeft in dit opzicht een voorbeeldfunctie. Wie 
onzorgvuldig of gemakzuchtig om gaat met deze rechten, plaatst zich zich buiten 
het culturele erfgoed dat sinds de Verlichting onvervreemdbaar deel uitmaakt van 
onze maatschappij. 

De ombudsman stelt zich op het standpunt dat de overheid het effectief gebruik- 
maken van burgerrechten (met name voor zover die duidelijk omschreven en 
vastgelegd zijn in verdrag en grondwet) in de meest ruime zin van het woord 
moet faciliteren. Hij beschouwt het als een van zijn meest basale taken om het on- 
gehinderde gebruik van deze onvervreemdbare rechten actief te bevorderen. 
Tot dat de wet veranderd is, geldt dat, alleen als daartoe een prangende noodzaak 
bestaat, de overheid - nadat allerlei procedures gevolgd zijn en onder zeer strikte 
voorwaarden - zich tegen de wil van de burger toegang tot diens woning kan ver- 
schaffen. 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 



In alle andere gevallen (dus ook bij controle) moet de overheid toestemming om 
de woning te betreden verkrijgen. Deze toestemming dient vrijwillig (dus zonder 
dwang) geven te worden. 



■ Algemeen standpunt 

De ombudsman stelt naar aanleiding van zijn analyse in Deel 3 vast dat: 

o er geen politiek gedekte integrale beleidsvaststelling te vinden is waaruit blijkt 
dat nagedacht is over de rechtsstatelijke aspecten die de praktijken van de 
huisbezoeken in het geding blijken te zijn; 

o het bij de uitvoeringspraktijk van de huisbezoeken mede om wezenlijke rech- 
ten en beginselen gaat die deel uitmaken van de basis van onze democratische 
rechtsstaat (het huisrecht, het recht op privacy, het fair trialbeginsel en het fair 
playbeginsel); 

o de wijze waarop wordt omgegaan met de hiervoor genoemde wezenlijke rech- 
ten en beginselen deels niet en deels slechts in beperkte mate op juiste wijze 
blijkt te geschieden; 

o de gebleken vermenging van doelen (repressie, hulp, controle) en de vermen- 
ging van bevoegdheden, leiden tot een te veelvormig en te onbestemd instru- 
ment dat voor de burger tot grote verwarring leidt; 

o het instrument huisbezoeken selectief wordt toegepast, als gevolg waarvan de 
minder weerbare burgers onevenredig veel met het instrument te maken krij- 
gen; 

o de (veranderlijke) organisatievormen en de verantwoordingsstructuren te di- 
vers en daardoor onduidelijk zijn als gevolg waarvan de organisatie van de 
feedback, de feitelijke controle op de uitvoeringspraktijk en de controlemoge- 
lijkheden door onafhankelijke derden onvoldoende mogelijk zijn. 

Het voorgaande leidt ertoe dat de ombudsman de gemeente aanbeveelt om op 

essentiele punten de huisbezoeken anders te reglementeren en organiseren. 

De huisbezoeken zoals die thans plaatsvinden hebben een gecombineerd doel: 
hulp en controle. Hulp (mits niet afgedwongen) mag altijd aangeboden worden, 
controle is wettelijk ingekaderd. Wie gecontroleerd wordt (aan toezicht wordt on- 
derworpen), is geen verdachte (in de zin dat er ten aanzien van hem signalen zijn 
dat er iets niet zou kloppen) maar maakt deel uit van een willekeurig gekozen 
groep. Bij controles mogen - onder strikte voorwaarden - inbreuken op grondrech- 
ten gemaakt worden 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 



Vastgesteld moet worden dat de diverse huisbezoeken nogal vaak op ad hoc basis 
plaatsvonden 14 , onder een ruim mandaat en met een gebrekkige verantwoordings- 
structuur. 

Ten einde de diverse huisbezoeken te kunnen analyseren is besloten dat langs de 
chronologische lijn der gebeurtenissen te doen: Van adresselectie via het binnen- 
treden, het feitelijke huisbezoek tot aan de nazorg. 



■ De Conclusies uit Deel 3 

Als voorbereiding op de casus in Deel 2 en bij wijze van inleiding op het rapport 
volgt hieronder een kort-door-de-bocht samenvatting van de resultaten van het 
onderzoek: 



■ Selectie van het adres (alleen de onderkant van samenleving wordt gecontroleerd) 
Conclusie: de selectie van het adres geschiedt niet willekeurig, expliciet politieke 
dekking voor de keuzes is onvoldoende zichtbaar, de burger krijgt niet te horen op 
grond waarvan hij geselecteerd is (en hij kan daardoor onvoldoende zijn rechten 
die hij heeft, waar maken), tijdens het selectieproces worden gegevens over bur- 
gers uitgewisseld tussen allerlei instanties en lijkt aannemelijk dat daarmee de 
privacy van burgers geschonden wordt. 

■ Entree (overrompelen, misbaar, legitimatie onvoldoende) 

Conclusie: bij het binnentreden van woning laat de gemeente zich niet van een al 
te beste kant zien: burgers worden willens en wetens overrompeld, centrale hal en 
bellenbord worden zoveel mogelijk omzeild, er wordt misbaar gemaakt en het 
legitimeren geschiedt zeer gebrekkig. 

■ TOESTEMMING (NIET VOLGENS DE REGELS) 

Conclusie: Toestemming is een van de belangrijkste elementen tijdens het huisbe- 
zoek. Alhoewel het formeel wettelijke systeem de burgers allerlei mogelijkheden 
biedt om een huisbezoek te weigeren, blijkt dat de burgers onder oneigenlijke 
druk gezet worden om toestemming voor een huisbezoek te geven. 



14 zie Deel 4, Frontlinefilosofie (Prof. DR. P. E.W.M. Tops) "Frontlijnteams, zoals de Rotterdamse 
interventieteams, zijn een passende organisatievorm met een passende aanpak voor probleemsitu- 
aties. Dit vraagt, volgens Tops, om een andere kijk op teams, organiseren en uitvoeren, maar voor- 
al om krachtige en slimme regisseurs en leiders, die krachten kunnen bundelen, actiemandaat heb- 
ben en slimme interfaces kunnen organiseren tussen frontlijnteam en de eigen dienst". 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 



■ UlTVOERING HUISBEZOEKEN (SLEEPNET, HEIMELIJK WAARNEMEN) 

Conclusie: huisbezoeken beperken vaak niet tot de controle van het feit dat aan- 
leiding vormde om het betreffende adres te selecteren en hebben vaak het karakter 
van een sleepnet/fishing expedition, er worden heimelijke waarnemingen gedaan 
en de bejegening laat te wensen over. 

■ Na het huisbezoek (gebrekkige informatie) 

Conclusie: burgers worden vooraf, tijdens en ook achteraf niet altijd voldoende 
geinf ormeerd over het hoe, en waarom (zoals de juridische basis) van het huisbe- 
zoek. Evenmin worden zij afdoende geinformeerd over de hen ten dienste staande 
(rechts) beschermingsmogelijkheden (onder meer het klachtrecht). Het bieden van 
hulp geschiedt wellicht na een zware selectie en in zeer uitzonderlijke gevallen; 
het blijft althans voor de ombudsman onzichtbaar. 

■ De rapportage (gebrekkig) 

Conclusie: deugdelijke informatieve rapportages die een voor de burger herken- 
baar beeld opleveren van wat er zich in zijn huis heeft af gespeeld, zijn zeldzaam. 
Rapportages worden soms pas opgesteld nadat de ombudsman er om heeft ver- 
zocht. Het belang van goede rapportage wordt kennelijk nog onvoldoende inge- 
zien. 



■ Interne klachtbehandeling (onduidelijk, afwerend, gebrek aan Fair-Play) 

Conclusie: Het voor burger en ambtenaren onduidelijke traject, de onduidelijke 
organisatorische inbedding en normen leiden ertoe dat de klachtbehandeling ver- 
zandt. 



■ Stalen DEUREN ( IN strijd met de wet woningen gesloten) 

Conclusie: Tijdens het onderzoek is de ombudsman er driemaal mee geconfron- 
teerd dat klagers stellen (zonder enige vooraankondiging) uit hun huis te zijn ge- 
zet (casus 3, 4 en 40). In twee gevallen (3 en 40) is voor klagers het terugkeren naar 
hun huis onmogelijk gemaakt omdat het huis was afgesloten met een stalen deur. 
De ombudsman stelt vast dat in twee van de door hem gedocumenteerde gevallen 
voor de toepassing van dit zware instrument geen grondslag was, zodat aanneme- 
lijk is dat er gebruik is gemaakt van bevoegdheden voor een ander doel dan waar- 
voor zij gegeven zijn. 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 

10 



Wens voor de toekomst: De geborgde praktijk 

Het optreden van de ombudsman moet ertoe leiden dat de rechtsnormen en de 
behoorlijkheidsnormen volledig tot hun recht komen. Het probleem is daarbij de 
borging van de praktijk. De gemeente erkent onorthodoxe methoden te gebruiken 
om de onmiskenbaar grote problemen in de stad aan te pakken. Dat is een vrije 
keuze van het gemeentebestuur. De gemeente stelt zich daarbij op het standpunt 
dat fundamentele rechtsbeginselen volledig gerespecteerd dienen te worden, doch 
dat daarbij - binnen de grenzen die de wet stelt - maximaal gebruik gemaakt moet 
worden van de bevoegdheden. De gemeente zoekt de randen van de wet op. Hoe 
stellen we vast of zij die overschrijdt? 

Volgens vaste jurisprudentie mag op grondrechten (zoals het huisrecht en de pri- 
vacy) gelimiteerd inbreuk gemaakt worden als - ondermeer - de toets van de pro- 
portionaliteit en subsidiariteit doorstaan wordt. Inbreuk op grondrechten is een 
ultimum remedium en geen speeltje of slimme/snelle manier om op goedkope 
wijze resultaten te bereiken 15 . 



Aanbevelingen 

Het onderzoek 16 , de reactie daarop van het college van burgemeester en wethou- 
ders (zie laatste bijlage in Deel 4) en reaches van derden nopen tot het in het ver- 
volg beter borgen van de normen die bij huisbezoeken gelden. 

De ervaring met het meewerken aan het opstellen van het protocol Huisbezoeken 
SoZaWe was deels positief (de dienst en de wethouder bleken in belangrijke mate 
de conclusies van de ombudsman te delen) en deels negatief: 
de huisbezoeken bleken in de praktijk weliswaar tot minder klachten te leiden, 
maar zeker nog niet probleemloos te verlopen 17 . 



15 Een bijkomend probleem is dat uit het ombudsman-onderzoek blijkt dat de grondrechten- 
inbreuken alleen een beperkte groep (minder weerbare / sociaal zwakkere) Rotterdammers blijkt te 
treffen. Zie verder Deel 3, Analyse. 

16 En gelet op de in Deel 2 beschreven ervaringen van burgers 

17 Op 22 oktober 2007 ontving de ombudsman een formulier dat de dienst gebruikt bij het vaststel- 
len van een weigering om mee te werken aan een huisbezoek; alhoewel de ombudsman meende 
volstrekte helderheid te hebben verschaft over het verbod om de toestemming voor huisbezoeken 
af te dwingen, stond in dit formulier: "Gevolgen weigering. Bovengenoemde klant heeft gewei- 
gerd medewerking te verlenen aan een huisbezoek uitgevoerd door bovenstaande mede- 
werk(st)er(s) van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SoZaWe). Hij/zij is op de hoogte gebracht 
van de consequenties van deze weigering en hij/zij heeft aangegeven de consequenties te begrijpen. 
De weigering zal tot gevolg hebben dat zijn/haar aanvraag uitkering WWB/IOAW/IOAZ/WWIK 
wordt afgewezen of dat zijn/haar lopende uitkering WWB/IOAW/IOAZ/WWIK wordt ingetrokken 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 

11 



De positie van de ombudsman werd er, na de definitieve acceptatie van het proto- 
col door de relevante raadscommissie - waarbij niet alle verlangens van de om- 
budsman werden gehonoreerd - voor sommigen niet helderder op. 

Toch heeft de ombudsman het tot zijn taak gerekend om in verregaande mate mee 
te denken met de verdere ontwikkeling van protocollen, maar is daarmee gestopt 18 
toen hem bleek: 

o dat er teveel compromissen ten aanzien van de normen die de ombudsman 

ter zake geldend acht moesten worden gesloten, 
o dat de feitelijke gang van zaken bij huisbezoeken onvoldoende gereguleerd 

werd/kon worden en/of onvoldoende controleerbaar gemaakt werd 
o dat huisbezoeken in de toekomst ook zouden blijven plaatsvinden in com- 

binatie met woningbouwverenigingen en nutsbedrijven 
o dat de amorfe toestemming voor een integraal onderzoek (sleepnet) niet uit 
te barmen leek. 

Analyse van de bij de ombudsman bekende feiten leert hem dat het huisrecht van 
de verdachte in een opsporingsonderzoek beter gewaarborgd is dan het huisrecht 
van een burger in Rotterdam die met een onaangekondigd huisbezoek (controle) 
wordt geconfronteerd. 

Zeker nu de controle vaak de minder weerbaren in deze stad treft, die hun rechts- 
bescherming om tal van redenen 19 , niet benutten en dientengevolge de eventuele 
correctie door de rechter sporadisch en dan nog vaak laat in de tijd plaatsvindt, 
dienen de huisbezoeken met een aantal stevige procedurele waarborgen omgeven 
te worden. Reden om de navolgende aanbevelingen aan de gemeenteraad van 
Rotterdam te doen: 

Beleid: 



of beeindigd." Deze informatie komt direct in strijd met het standpunt dat door het ter zake hoog- 
ste rechtscollege (de Centrale Raad van Beroep) is ingenomen en door de ombudsman aan de 
dienst is voorgehouden. 

18 Brief 20 juli 2007 aan de ketenmanager Veilig: Conclusie De vermenging van doelen (repressie, 
hulp, controle) leidt voor de burger tot grote verwarring. Ik acht de organisatievormen en verant- 
woordingsstructuur te onduidelijk, ik acht de doelen te veelvormig en onbestemd en ik acht de 
controlemogelijkheden achteraf dermate onvoldoende, dat ik in gemoede geen protocol kan voor- 
stellen dat onder dat gesternte de rechten van burgers voldoende kan waarborgen. 

Eerdaags zal ik mijn onderzoek naar de praktijk van de huisbezoeken afronden en de rapportage 
daarvan aan de gemeenteraad aanbieden. Vooruitlopend daarop bied ik - ter nakoming van de 
afspraken die ik op 07 juni 2007 met u gemaakt heb - mijn (ongezouten) commentaar op het proto- 
col aan. 

19 Enerzijds omdat zij het niet aandurven de monopolistische overheid waar zij vaak afhankelijk 
van zijn, voor de voeten te lopen en anderzijds omdat zij geen inzicht hebben in de mogelijkheden 
(noch de financiele middelen) om dat te doen. 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 

12 



A. Ontwikkel een gemeentelijk 20 beleid, zonodig uitmondend in een beleidsregel 
of verordening, waarbij nut en noodzaak van de inzet van het instrument 
huisbezoek worden gereguleerd 21 . Dit beleid moet onder andere de navolgen- 
de onderwerpen behandelen: 

a. de wezenlijke rechten en beginselen die in het geding zijn; 

i. in beginsel is de woonruimte van een burger een overheidsvrije zone 
waar alleen onder zeer dwingende omstandigheden de overheid mag 
binnenkomen; 
ii. bij elk contact met de burger en zeker als de overheid inbreuken op 
vrijheidsrechten, dient de overheid zorgvuldig en transparant te werk 
te gaan zodat de burger gebruik kan maken van zijn rechten (fair-play 
en klachtrecht). 

b. het ultimum remedium karakter van het (onaangekondigd) huisbezoek: 

c. de alternatieven die er zijn vooraleer naar het zware middel van huisbe- 
zoek gegrepen wordt en de verschillende modaliteiten van huisbezoeken 
(aangekondigd of niet, wat er allemaal moet worden bekeken); 

d. de verplichte doel/middelen-afweging (proportionaliteit) en de regel dat 
voor de minst bezwarende methode gekozen moet worden (subsidiariteit); 

e. maak scherp onderscheid tussen de soorten huisbezoeken (opsporing, 
controle of het aanbieden van hulp) en (om verwarring bij burgers te 
voorkomen) vermeng die verschillende doelen nimmer; 

f . de sociale selectiviteit van huisbezoeken in het kader van controle en de 
maatschappelijke gevolgen daarvan; 

g. de adequate organisatie-, en verantwoordingsstructuur passend bij de 
zwaarte van de inbreuk die wordt gemaakt; 

h. het ontwikkelen van een in de praktijk hanteerbaar protocol, dat steeds 
aan de actuele stand van de jurisprudentie en ombudsprudentie wordt 
aangepast en waarbij de bejegening van de burgers een centrale plaats 
dient in te nemen; 

i. de methode/toelaatbaarheid van het uitwisselen van informatie tussen de 
betrokken ambtenaren; 

j. omdat niet aangenomen mag worden dat burgers of uitvoerende ambte- 
naren weet hebben van het wetenschappelijk relevante verschil tussen 
herstellende en leedtoevoegende sancties, dient - in het kader van Fair- 



20 Nadrukkelijk dient vermeden te worden dat de deelgemeenten ten aanzien van dit onderwerp 
een andere koers varen dan de gemeente. 

21 Maak meer gebruik van de bestaande mogelijkheden van bestandsvergelijking en zie daarvan 
niet af omdat dit mogelijk geen actuele kennis zou opleveren; alle energie dient alsdan aan actuali- 
sering van de bestanden gestoken te worden. 

Nodig burgers (meer dan tot nu toe gebeurt) uit om op kantoor de benodigde informatie te (ko- 

men) leveren. 

Ontwikkel nieuwe methoden van informatieverzamelen. 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 

13 



play 22 - in alle gevallen dat de mogelijkheid van een leedtoevoegende sane- 
tie bestaat, de burger alle rechten te worden gegeven die een verdachte 
heeft. 

Uitvoeringspraktijk 

Bepaal dat - in afwachting van het te ontwikkelen beleid - vanaf heden bij huisbe- 
zoeken, naast het in acht nemen van wettelijke en verdragsrechtelijke bepalingen, 
in ieder geval het volgende gedaan wordt: 

a) het verschriftelijken van de uitkomst van de beantwoording van de vragen 
naar de proportionaliteit en subsidiariteit van de beslissing een huisbezoek 
af te leggen en het hierover schriftelijk volledig informeren van de burger 
bij aankomst bij zijn huis; 

b) het bij eerste contact met de burger ongevraagd legitimeren van alle ambte- 
naren die meedoen aan een huisbezoek met uitleg van wat de betreffende 
ambtenaren komen doen en wat de respectievelijke bevoegdheden en on- 
derzoeksdoelen zijn 23 ; 

c) het afleggen van een huisbezoek te laten geschieden door maximaal twee 
ambtenaren waarvan er altijd een een bijzondere opsporingsambtenaar is; 

d) het niet aanwezig laten zijn van niet-gemeentelijke diensten of bedrijven 
(zoals nutsbedrijven of woningbouwverenigingen); 

e) het vastleggen van de door de burger schriftelijk gegeven toestemming om 
zijn/haar woning te betreden; 

f ) het binnen een week na afloop van het huisbezoek presenteren van een ver- 
slag van het betreffende huisbezoek; 

g) het bij binnenkomst aan de burger verstrekken van een folder over het be- 
leid van de gemeente inzake de huisbezoeken en de wijze waarop de bur- 
ger tekst en uitleg over het concrete huisbezoek kan bekomen en waar, zo 
nodig hij een klacht kan indienen; 

h) het respectvol bejegenen van de burger, onder meer door zo mogelijk het 

huisbezoek aan te kondigen, het bellenbord niet te omzeilen en niet te tu- 

toyeren; 
i) het organiseren van een geloofwaardig controlesysteem op de feitelijke 

gang van zaken tijdens huisbezoeken; 
j) buiten de gevallen waarin aan alle voorwaarden van de wet Victoria vol- 

daan is, zullen geen stalen deuren meer geplaatst worden. Een uitzonde- 



22 Fair-play wil zeggen dat burgers de mogelijkheid gegeven moet worden om hun procedurele 
kansen te benutten 

23 Zie ook de aanbevelingen van de ombudsman van Amsterdam: 2. de werkwijze tijdens het 
huisbezoek a. maak een stappenplan met een controlelijst op grond waarvan beoordeeld wordt of 
verdere bezichtiging enz. nodig is; b. laat de client dit na afloop voor 'gezien' of 'akkoord' tekenen 
en verstrek hem een kopie; 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 

14 



ring hierop vormt het schriftelijk vastgelegde uitdrukkelijke verzoek van de 
bewoner om zijn woning af te sluiten; 
k) het evalueren van het ingezette instrument. 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 

15 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 

16 



Peel 2 De Praktitk van Huisbezoeken 



De hier achter opgenomen casus beogen de geinteresseerde lezer te informeren over hoe 
betrokkenen een huisbezoek ervaren. Deze subjectieve beleving van de betrokkenen mag 
niet opgevat worden als het oordeel van de ombudsman. Wei vormen deze casus tezamen 
de basis waarop de ombudsman meent te mogen concluderen dat de beschrijvingen van 
de feitelijke gang van zaken - zeker omdat die signalen inhoudelijk gelijkluidend zijn en 
afkomstig zijn van in tijd, plaats en sociale achtergrond zeer verschillende bronnen - een 
geloofwaardig beeld geven van de geringe mate van doelrealisatie van wat in de protocol- 
len staat; analyse van de klachten laat een terugkerend patroon van inbreuken op rechts- 
normen en behoorlijkheidsnormen zien. 

In de casus worden fictieve namen gebruikt. De namen zijn zo gekozen dat het eventuele 
land van herkomst herkenbaar blijft. 

Waar mogelijk zijn teksten zoals burgers of ambtenaren die hebben aangeleverd gebruikt; 
om het geheel leesbaar te houden zijn herhalingen, wijdlopigheid er uitgehaald en is al te 
specifiek of emotioneel taalgebruik gekuist. 

Lezing van de casus kan de vraag oproepen wat de ombudsman als reactie op het afgege- 
ven signaal heeft gedaan. Alhoewel dat niet relevant is voor dit rapport, hecht de om- 
budsman eraan een beeld te geven van de meest gebruikelijke reaches: 

a) Ingezet op de materiele oplossing van het conflict (zoals het bevorderen dat stalen 
deuren verwijderd worden en burgers terug kunnen keren naar hun woning). 

b) Het voeren van gesprekken met de deelgemeente en de vragen van uitvoerende 
ambtenaren. 

c) Het kenbaar maken bij de verantwoordelijke diensten voor behandeling in het in- 
terne klacht traject. 

d) Het meedenken over de ontwikkeling van protocollen die diensten gebruiken bij 
de huisbezoeken. 

e) Het aandacht vragen voor bepaalde pijnpunten bij de wethouder, de commissie en 
hoofden van dienst. 

f) Waar nodig de burger gewezen op openstaande rechtsbeschermingstrajecten en 
het gebruik daarvan - indien dat nodig was - gefaciliteerd. 

De casus zijn per portefeuillehouder gerubriceerd (volgens het stramien dat kenners van 
de verslagen van werkzaamheden van de ombudsman zullen herkennen). 

Als kopje is aan de casus een opsomming toegevoegd van opvallende elementen die zich 
tijdens het huisbezoek ( volgens betrokkenen ) hebben voorgedaan. 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 

17 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 

18 



1.1 College van burgemeester en wethouders van Rotterdam 

2003.296 COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE ROTTERDAM 

1. "What the heck is the huurteam?" 

2. "Strange intimidating questions" 

3. "I cannot understand why the harassment of women in their own homes is 
legal in this country" 



Eerste kennismaking met het fenomeen huisbezoek naar aanleiding van een 
brief van een Australische dame aan de ombudsman 



Dear Sir/Madam, April 8Th 2003 

I am writing to you as I am absolutely outraged and appalled by the way I have 
been treated by officials from the social Department of Rotterdam. I am a temporary 
resident of the Netherlands renting an apartment in Marconi Plein. On the 18th of 
March a group of men arrived at my apartment, and claimed that they were from 
the Huurteam and that they had come to investigate the state of the building and 
safety of the area. Therefore I was happy to allow them to enter my home as I 
thought they were trying to help me, I was also happy to answer the questionnaire 
they had about the building and the area. However after this, one man claimed that 
he wanted to check the upstairs balcony for safety reasons, but once he arrived in 
the upstairs bedroom he began checking the clothing, the bed and the toiletries. 

This same man then began asking me a series of questions about the 
sleeping arrangements I have with the man who is also registered at my address. 
He asked me if we sleep in the same room, if we sleep in the same bed and finally if 
we were having a relationship. These questions were all asked in an intimidating 
manner without any explanation as to why they were being asked. I was and I am 
still deeply upset about being asked such personal questions. I cannot understand 
why the harassment of women in their own homes is legal in this country. I do not 
receive any money from the government, but the man who I live with and who is 
registered at my address does receive money as he is currently unemployed. This 
apparently I have now discovered was one of the reasons why our apartment was 
raided. 

I find this arbitrary invasion of privacy appalling, the social Department's 
disrespect of people's fundamental rights should not be tolerated. The abuse of 
people's rights just because they are seen to be in a vulnerable situation is 
something that all Dutch people should be deeply ashamed of. I trust that you will 
use your position to take action against the employees of the social Department 
who are responsible for this kind of uncivilised behaviour and ensure that it does 
not happen to other people in the future. 

I look forward to hearing from you soon, 

Yours sincerely, Ms S. 



19 



1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten 



1 2005.335 BURGEMEESTER VAN ROTTERDAM 

1. "Aanbellen, zo hoort het! 

2. Dat er iets als interventieteams bestaat, vind ik een schandvlek voor de stad' 



De heer Van Zuijlen schrijft (2005) het volgende aan de burgemeester: 

Geachte heer Opstelten, 

Dinsdag 29 maart 13:50 uur stond het interventieteam bij mij op de stoep en vroeg 
of men binnen mocht komen? Daar had ik geen moeite mee. Bij vertrek vroeg men 
mijn handtekening dat men met mijn goedkeuring is binnen geweest. Tot zover OK! 
Bij mijn buurman op de eerste etage hoorde ik dat er heftig op de deur geklopt 
werd. Sodeju, zijn jullie helemaal gek geworden? Op basis van mijn handtekening 
bij mijn buren aankloppen. Dat klopt niet. Aanbellen, zo hoort het! 
Dat er iets als interventieteams bestaat, vind ik een schandvlek voor de stad. Ik vind 
dat u hierin bent doorgeschoten, goedwillende burgers die zich voor hun stad 
inzetten lastigvallen. Foei. En als de interventieteams zichzelf niet kunnen 
beheersen lappen ze alle regels aan hun laars, zoals uit voorgaande blijkt. Daarom 
dien ik een officiele klacht in. De politieman die de troep leidde heet Ysbrandsen. 
Graag uw reactie. 

Was getekend 

De heer Van Zuijlen. 

Naschrift: 

Naar aanleiding van dit per e-mail verzonden bericht, heeft de ombudsman contact 
opgenomen met de klager. Van Zuijlen is zijn hele leven bakkersgezel geweest op 
de grote vaart, lid van de oud-werknemers club van de Holland Amerika Lijn 
(HAL) en vakbondsman. Hij heeft toen het interventieteam zijn huis verliet een 
folder gekregen over maatschappelijk werk. Hij heeft geen afschrift gekregen van 
de verklaring die hij heeft ondertekend. Van Zuijlen laat aan de ombudsman weten 
dat hij het interventieteam de toegang zou hebben geweigerd als hij geweten had 
dat dit kan. 

Van Zuijlen voegt eraan toe dat hij het bestaan van de stadsetiquette kent en meent 
dat de gemeente dan ook maar het goede voorbeeld moet geven. 



20 



1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten 

2005.1764 BURGEMEESTER VAN ROTTERDAM 

1. Paspoortcontrole in eigen huis 

2. Grove bejegening, een directief optreden 

3. Uit huis gezet/ stalen deur 

4. Hulpbehoevend en onverzorgd achtergelaten 

Voordat Rabassah zijn relaas begint, vertelt hij dat hij nog nooit problemen met een 

overheidsorgaan heeft gehad. De heer Rabassah woont meer dan dertien jaar in 

Nederland en spreekt redelijk Nederlands. Zijn vrouw is net in Nederland, zij is al 

enkele maanden zwanger en volgt een inburgeringscursus. Samen bewonen zij 

sinds 4 april 2005 de eerste etage van een appartementencomplex. 

Op 5 oktober 2005 (de le dag van de Ramadan) - om een uur of half negen's avonds 

- zijn zij net klaar met eten als de heer Rabassah geklepper hoort aan de deur. 

Rabassah treft voor de deur twee geiiniformeerde politieagenten aan. Een agent 

staat beneden aan de trap, de ander boven aan de deur. Op verzoek van de agent 

boven legitimeert Rabassah zich. De agent vertelt Rabassah dat de politie een 

onderzoek aan het uitvoeren is. Rabassah laat weten dat hij daar geen bezwaar 

tegen heeft. De agent gaat naar de bewoners op de tweede verdieping. Dan komen 

twee andere mensen langs. Het zijn de heer Stam en een medewerker van de Eneco. 

De heer Stam zegt meteen: 'Legitimatie!' 

De f amilie Rabassah voldoet aan het verzoek en laat opnieuw de 

legitimatiebewijzen zien. 

Rabassah: 'Op dat moment komt er een medewerker van de Eneco bij die even 

overlegt met de heer Stam. Daarna vraagt de heer Stam of ik mijn papieren bij me 

heb. Ik laat hem de papieren zien over een meningsverschil dat ik heb met de 

gemeente Rotterdam over mijn woonvergunning. Die zou voorlopig zijn 

afgewezen.' Rabassah legt Stam uit dat hij bezig is met een procedure over de 

huisvestingsvergunning en dat daarin nog geen eindoordeel geveld is. 

De heer Stam zegt daarop: 'Ik wil geen discussie met jou. Je moet nu het huis 

verlaten.' 

Rabassah vraagt Stam naar de reden van de huisuitzetting. Stam geeft geen 

antwoord, maar beweert dat defamilie Rabassah stroom heeft gestolen. Rabassah zegt 

dat hij elke maand 150 euro betaalt voor stroom. Stam zegt dat hij geen 

huisvestingsvergunning heeft en dus moet vertrekken. Rabassah legt nogmaals uit 

dat er nog geen definitief besluit is over de huisvestingsvergunning. Dit lijkt geen 

indruk maken op Stam, die herhaalt: 'Ik heb geen discussie met u. U moet gewoon 

het huis verlaten." Rabassah: 'Zonder reden?' 

Afgesloten 

De Rabassahs merken dat medewerkers van Eneco de stroom hebben afgesloten 
door ergens in het bovenappartement iets af te koppelen. Zij hebben geen eigen 
meter en zitten nu in het donker. Rabassah vraagt Stam om een schriftelijke 
verklaring met de reden dat hij het huis moet verlaten. Stam: 'Die geef ik u niet, u 
kunt van mij het telefoonnummer krijgen van de heer Jansen, die u verder kan 

21 



1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten 



inlichten'. Met de heer Jansen kan ook een afspraak gemaakt worden om over 5 
dagen spullen uit het huis te halen. 

Rabassah zegt dan tegen Stam: 'Waar moet ik heen? Ik heb geen andere plek om 
naartoe te gaan.' Stam zegt dat hij maar naar familie moet gaan. Maar die heeft 
Rabassah niet en dat heeft hij aan de heer Stam gezegd. Stam zegt dat Rabassah dan 
maar ergens anders naartoe moet gaan. 

Dan voert Stam een telefoongesprek met de huiseigenaar, de heer Grashoff. 
Rabassah begrijpt dat Grashoff alleen goede dingen over hem heeft gezegd: hij zou 
tijdig betalen en een keurige huurder zijn. Rabassah en zijn vrouw verlaten 
niettemin de woning. 'Onder deze druk en omstandigheden kon ik niet anders dan 
het huis verlaten. We hebben de hele nacht op straat gezworven. Mijn vrouw is nu 
nog steeds bang.' Rabassah krijgt de volgende dag via de advocaat van huisbaas 
Grashoff de tip om de ombudsman te benaderen. 

De ombudsman stelt - na inf ormatie ingewonnen te hebben bij de deelgemeente - 
vast dat aan geen enkele voorwaarde genoemd in de wet Victoria is voldaan. 
Daarmee geconfronteerd laat de deelgemeente weten dat de stalen deuren zijn 
geplaatst als een vorm van zaakwaarneming (bescherming tegen inbraak van een 
verlaten woning). 

[ Met zaakwaarneming wordt bedoeld: het bewust behartigen van het belang van een ander, zonder 
dat daaraan een overeenkomst ten grondslag ligt. Als iemand ten behoeve van een ander die daar 
door omstandigheden zelf niet toe instaat is, maatregelen neemt om schade te voorkomen of te 
beperken, dan is er sprake van zaakwaarneming. Per definitie kan er geen sprake zijn van 
zaakwaarneming als de belanghebbende in staat is zijn eigen belangen goed te behartigen en 

uitspreekt dat hij niet op die manier geholpen wenst te worden.] 

De ombudsman kan deze vorm van zaakwaarneming niet accepteren en op zijn 
zeer dringende verzoek wordt op 6 oktober 's avonds de stalen deur van het huis 
weggehaald. Vanaf dat moment wonen de heer en mevrouw Rabassah weer in het 
huis. Zij hebben wel gas, maar geen elektriciteit. Zij verlichten het huis met behulp 
van kaarsen, wat het geheel niet minder brandgevaarlijk maakt. 

Opmerkingen achteraf 

De familie Rabassah verklaart desgevraagd: 

> dat de heer Stam zich niet heeft gelegitimeerd. Stam heeft wel gemeld dat hij voor 
de deelgemeente werkte en dat hij een controlefunctie heeft; 

> dat hij geen informatie op papier heeft gekregen van het interventieteam. Hij heeft 
nog expliciet gevraagd om een verklaring waarom hij het huis moest verlaten, maar 
hij heeft niets ontvangen. De familie Rabassah had het geluk dat Stam de naam 
Jansen noemde, een medewerker van de deelgemeente. Via Jansen is Rabassah 
achter de naam Stam gekomen; 

> dat de heer Stam niet heeft gevraagd of hij binnen mocht komen. Stam is gewoon 
naar binnen gegaan door de deur, die kennelijk nog open was omdat de politie net 
was langs geweest. 

> dat er vanaf dat moment geen elektriciteit meer in het huis is en zij in het donker 
worden aangesproken door mensen met schijnwerpers. 

22 



1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten 



Op de familie Rabassah is het optreden van de heer Stam agressief overgekomen: 
'De heer Stam was een beetje boos'. Rabassah voegt eraan toe dat hij zelf een jaar als 
beveiliger heeft gewerkt. 

De familie Rabassah komt de Eneco-medewerker de volgende dag tegen op het 
politiebureau, waar Rabassah met zijn huisbaas naartoe is gegaan. Rabassah zegt 
dat hij vernomen had dat men dacht dat hij stroom had gestolen. De medewerker 
doet het dan af als een misverstand. 

Stam heeft de familie Rabassah enige tijd gegund om de spullen bij elkaar te zoeken 
om mee te nemen voordat het huis wordt dichtgespijkerd. Stam had die tijd ook 
nodig om mensen op te roepen die het huis met een stalen moesten afsluiten. 

Aanleiding voor het optreden: een genante situatie. 

Onderzoek heeft de ombudsman geleerd dat het interventieteam op pad was 
gestuurd door deelgemeentelijke bestuurders die klachten (van kennissen) hadden 
ontvangen over het wangedrag (schelden spugen intimiderend gedrag) van pubers 
uit van het kroostrijke gezin dat boven de heer Rabassah woont. Het 
interventieteam heeft ook de bovenburen bezocht, maar deze hebben het pand niet 
hoeven verlaten noch zijn er andere maatregelen genomen. 

Reden van de huisuitzetting 

De ombudsman heeft vernomen dat de familie het pand heeft moeten verlaten, 
omdat het brandgevaarlijk zou zijn. Rabassah ontkent dit resoluut: omdat het niet 
brandgevaarlijk was konden de bovenburen blijven zitten. De ombudsman 
concludeert dat de zogenaamde brandgevaarlijkheid geen reden kan zijn om de 
familie Rabassah uit huis te zetten. Het interventieteam heeft namelijk niets 
gecontroleerd in zijn huis, alleen de doorverbinding met de meterkast afgestopt en 
de bovenburen rustig laten zitten. 

Rotterdamwet 

De ombudsman concludeert - de papieren van Rabassah gelezen hebbend - dat van 
Rabassah binnenkort gevorderd zal worden om de woning te ontruimen. 
Op het moment dat de familie Rabassah geen woning meer heeft, wordt - na een 
twee maanden zoektermijn - de uitkering opgeschort. De familie Rabassah zegt al 4 
jaar lang ingeschreven te staan en voortdurend te reageren op aanbiedingen van 
vrijkomende woningen. Zij maken nergens kans. 



23 



1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten 

2006.2860 BURGEMEESTER VAN ROTTERDAM 

De heer Souidi heeft pech met zijn verhuurder en raakt zijn kamer kwijt; stalen 
deur 

Mijnheer Souidi huurt een kamer bij de heer Geluk. De verhuurder heeft een 
alcoholprobleem, dat leidt tot klachten van buren. Als Souidi rond 20 September 
2006 afwezig is, wordt de woning met een stalen deur af gesloten in het kader van 
de wet Victor (op grond waarvan de gemeente onder stringente voorwaarden 
drugspanden kan sluiten). 

Souidi heeft hierover contact opgenomen met de gemeente, die hem vertelt dat hem 
een brief gestuurd zou zijn. Deze brief heeft hij nooit ontvangen. Souidi zwerft en 
gebruikt medicijnen waar hij soms duizelig van wordt. 

Volgens de ombudsman vormde Souidi waarschijnlijk geen aanleiding voor de 

sluiting. De lasten van het algemeen belang mogen daarom niet grotendeels op zijn 

schouders terechtkomen. 

Als duidelijk is dat Souidi op het adres bij de heer Geluk staat ingeschreven, zal de 

ombudsman bevorderen dat hij andere woonruimte krijgt aangeboden of weer 

terug kan naar zijn eigen kamer. In ieder geval moet Souidi de gelegenheid krijgen 

zijn kamer netjes te ontruimen op het moment dat hij alternatieve woonruimte 

heeft. 

Later blijkt de heer Saoudi onvindbaar. 



24 



1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten 

2004.1450 DlRECTIE VEILIGHEID 

1. Aan 1 persoon toestemming gegeven; het hele team komt binnen 

2. Onduidelijke legitimering en informatie over het doel van het huisbezoek 

3. "Ik was niet meer de baas in mijn eigen huts" 

4. "Ze hebben mijn huis doorzocht" 



Verslag van horen van een klager, de interventieteam-leider de heer Stam, en 
het hoofd van een af deling van de huidige directie Veilig (de heer Bol) waarin 
het perspectief en de opstelling van de interventiemedewerker verhelderd 
wordt. Voor de leesbaarheid wordt alleen de heer Stam als sprekende partij 
opgevoerd. 



Het horen. 

De ombudsman legt uit dat er een klacht is binnengekomen over het optreden van 
het interventieteam, die is doorgestuurd naar de dienst burgerzaken en het 
Programmabureau Veilig. Met name de reactie van het Programmabureau Veilig en 
de beschrijving van Harmachi zijn tegenstrijdig. Dat is de reden om de direct 
betrokkenen in elkaars aanwezigheid te horen. Het projectbureau wordt 
vertegenwoordigd door de heer Stam en het hoofd van de afdeling. 

Voor het leesgemak wordt alleen de heer Stam (fictieve naam) als spreker namens 
de dienst opgevoerd. 

Waarheidsvinding 

De ombudsman: 'Deze hoorzitting is gericht op waarheidsvinding. Daarom moet 
iedereen antwoord geven op mijn vragen en mij ook ongevraagd alles melden dat 
kan bijdragen aan een goed en objectief oordeel in deze zaak - u heeft een 
zogenoemde actieve informatieplicht. Ik zal mij niet alleen beperken tot het 
onderzoek naar wat er precies bij het bezoek aan het huis van Harmachi is gebeurd, 
maar u ook in zijn algemeenheid over het handelen van interventieteams bevragen.' 
De heer Stam: :'U bent door de gemeente meerdere malen uitgenodigd om te 
vernemen hoe de interventieteams werken en om mee te denken over de aanpak 
met interventieteams. Hier bent u niet op ingegaan U heeft alleen uw reactie op 
radio en televisie gegeven'. 

De ombudsman erkent dat hij de toezegging van zo'n uitnodiging heeft gehad, 
maar nadien heeft hij vruchteloos contact gezocht met de dienst om de uitnodiging 
om te zetten in een feitelijk dagje meelopen, dat kon er rond die tijd (medio 2005) 
maar niet van komen. De ombudsman heeft inderdaad gereageerd in de media, dat 
geschiedde echter alleen nadat de media hem daartoe hadden benaderd (niet 
andersom) en omdat in eerste instantie de aandacht op het onderwerp was 
gekomen door optreden van de dienst zelf . 

De heer Stam: 'Nu Harmachi hier aanwezig is, gaan wij de ombudsman alleen 
informatie geven over de werkwijze van de interventieteams in het algemeen. Wij 

25 



1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten 



leggen niet al onze procedures open en bloot. Ik neem aan dat u dat snapt. Als u 

meer informatie zou willen, dan wordt u hierbij opnieuw uitgenodigd om mee te 

gaan met een interventieteam.' 

De ombudsman geeft aan dat hij het van waarde vindt als dit soort zaken volledig 

transparant zijn. Hij stelt vast dat de ombudsman en de gemeente tegenover elkaar 

staan.[...] 

De feitelijke gang van zaken; organisatie 

De ombudsman: 'Heeft u een lijst van aanwezigen bij het huisbezoek met hun 

functieomschrijving?' 

De heer Stam: 'De lijst van aanwezigen kan niet worden geven. Ik weet ook niet 

wie er precies van de politie aanwezig was bij het huisbezoek.' 

De ombudsman: 'Er is dus, als ik het goed begrijp, wel een dossier van deze zaak, 

maar u voelt zich op grond van de privacyregelgeving niet vrij om dat aan de 

ombudsman ter inzage te geven?' 

De heer Stam: 'Er is van elke pand dat wij betreden een dossier.' 

De ombudsman: 'Wat staat er zoal in zo'n dossier?' 

De heer Stam: 'Als ik dat ga vertellen is het geen geheim meer.' 

De ombudsman: 'U hoeft niet inhoudelijke te vertellen wat er in staat, maar kunt 

wel aangeven welke onderwerpen erin behandeld zijn.' 

De heer Stam: 'U heeft dossiers opgestuurd gekregen en u heeft 

achtergrondinf ormatie gekregen, dus u kunt zelf uitzoeken welke vragen er zoal 

gesteld worden.' 

De ombudsman: 'Ik wil het graag eenvoudig houden. Als u een dossier heeft dan 

staan er een naam in, een adres. Kunt u ook vertellen op grond waarvan dit adres is 

geselecteerd om te onderzoeken?' 

De heer Stam: 'Door een melding.' 

De ombudsman: 'Weet u van wie die melding was?' 

De heer Stam: 'Ik weet niet wie in dit geval de melding gedaan heeft. Die gegevens 

staan niet in het dossier. U moet begrijpen dat de interventieteams soms optreden 

naar aanleiding van een melding. Dat kan een telef oontje zijn. Of het kan zijn dat 

een van deelnemers aan het interventieteam vindt dat we naar een adres toe 

moeten. Het kan ook zijn dat het pand in een straat ligt waar alle panden bezocht 

worden. Deze gegevens worden niet vastgelegd in het dossier, we weten dus niet 

meer wat de aanleiding voor het betreffende huisbezoek was.' 

De ombudsman: 'Nemen aan de interventieteams ook bijzondere 

opsporingsambtenaren deel?' 

De heer Stam: 'Soms is er een bijzondere opsporingsambtenaren bij, soms niet.' 

De ombudsman: 'Dat lijkt vrij willekeurig; is er geen vast stramien dat er altijd een 

bijzondere opsporingsambtenaren bij is?' 

De heer Stam: 'Het hangt van het gebied af hoe de samenstelling van het team is. U 

kunt zich voorstellen als we heel veel woningen van een woningcorporatie 

bezoeken dat de woningcorporatie deelneemt in het team. Wij hebben een vaste 

kern, dat is ook in een brief aan u meegedeeld, die bestaat meestal uit iemand van 

26 



1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten 



de deelgemeente, de projectleider, de politie en iemand van de sociale dienst. Voor 

de rest is het variabel.' 

De ombudsman: 'Wat is het verschil tussen een bezoek van het interventieteam 

zonder dat er een melding is en een bezoek op basis van een melding?' 

De heer Stam: ' Als er een klacht is, wil dat niet zeggen dat het om 

opsporingsactiviteiten gaat. Als er gezegd wordt dat ergens een hennepkwekerij is, 

gaat het interventieteam daar niet naartoe, omdat dat een opsporingsactiviteit is 

voor de politie.' 

De ombudsman: 'Voor mij is nog niet helemaal duidelijk hoe de 

verantwoordingsstructuur is. Kunt u me dat eenvoudig duidelijk maken, wie 

eigenlijk de baas is van u en de andere leden van het interventieteam?' 

De heer Stam: 'Er is geen gebruikelijke hierarchische structuur van een directeur, 

onderdirecteur, het personeel. Het is een integraal team, dus wij zijn als gemeente 

niet de baas over de politie als die er bij is. De politie staat mensen af voor het 

integrale team. Daardoor zijn het meer horizontale lijnen - als we het zo mogen 

noemen - dan verticale lijnen. De verantwoordelijkheid qua operatie - dus hoe er 

wordt opgetreden en op welke gebieden - ligt deels bij B&W, deels bij de 

stuurgroep Veilig en voor een deel bij het dagelijks bestuur van de deelgemeente, 

dat de keuze heeft om de teams in te zetten, waar het bestuur dat lokaal gezien het 

meest nodig vindt.' 

De ombudsman: 'De structuur wordt me nu iets duidelijker. In de regel heb je toch 

ambtelijke bazen, al was het maar om over het functioneren te oordelen. Als er 

klachten over je zijn, hoe verloopt de beoordeling dan?' 

De heer Stam: 'Door de projectleider. Dat is nu de heer Zaagman.' 

De ombudsman: 'En voor u betekent dit dat u in dienst bent bij de deelgemeente?' 

De heer Stam: 'Ja, dat is mijn werkgever.' 

Binnentreden, toestemming en bejegening 

De ombudsman: 'We hebben het daarnet even gehad over wat de aanleiding was 

voor het onderzoek. Als er binnen wordt getreden, dan. . .' 

De heer Stam: 'Wij treden niet binnen, wij vragen vriendelijk of wij binnen mogen 

komen en dan is het aan de bewoner op dat moment om ons toe te laten of niet. Als 

de bewoner 'nee' zegt, dan gaan we weg.' 

De ombudsman: 'En dan vraagt u ook wat de reden is van de weigering?' 

De heer Stam: 'Altijd.' 

De ombudsman: 'En als men geen reden wenst te geven?' 

De heer Stam: 'Wij vragen altijd netjes of wij daar binnen mogen komen. De 

Afdeling Burgerzaken, die over de gemeenschappelijke basisadministratie (GBA, 

het 'bevolkingsregister') gaat, bepaalt of er gecontroleerd mag worden wie er op dat 

moment daadwerkelijk woonachtig zijn op het genoemde adres. Dus of je mag 

verifieren of degenen die ingeschreven staan ook degenen zijn die er feitelijk 

wonen. Woningtoezicht heeft het recht om te kijken hoe de woning er zelf uit ziet 

en of er achterstallig onderhoud is. Daarnaast melden we ook dat de sociale dienst, 

als die op dat moment in het team aanwezig is, kan controleren. Of Eneco (de 

27 



1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten 



aansluitingen in orde?). Elke dienst is op dat moment zelf aansprakelijk voor zijn 

doen en laten.' 

De ombudsman: 'Waren er op dat moment ook Eneco-mensen aanwezig?' 

De heer Stam: 'Ja. (...) Ik stel de mensen altijd voor.' 

Harmachi: 'Mag ik, als ze zich niet hebben voorgesteld, nogmaals de vraag stellen: 

wat komt u doen? Mag dat, heb ik daar recht op, of niet?' 

De heer Stam: 'Al is het tien keer.' 

Harmachi: 'Ik ben bij u langs geweest en heb vragen gesteld over uw bezoek. Heeft 

u daarop een antwoord gegeven of niet?' 

De heer Stam: 'Daar heb ik antwoord op gegeven.' 

Harmachi: 'Nee, u heeft gezegd 'dat heb ik al eerder verteld, ga maar'. Ik zei tegen 

u: Ik heb een klacht, u hebt mij niet serieus genomen.' 

De heer Stam: 'Klopt.' 

Harmachi: 'U zei tegen mij: als u een klacht heeft, gaat u maar. Daarna heeft u mij 

uitgelachen.' 

De heer Stam: 'Klopt.' 

Harmachi: 'Toen ik bij u langs kwam en vroeg wat het interventieteam heeft 

gedaan, heeft u gezegd: 'Dat heb ik tegen u verteld." 

De heer Stam: 'Dat heb ik ook tegen u gezegd. En ik heb een folder bij u 

achtergelaten. Als u een klacht tegen mij wilt indienen, is het logisch dat ik die 

klacht niet aanneem. Dan moet u bij het stadhuis of de deelgemeente zijn. Ik ga 

geen klacht tegen mezelf aannemen. Ik denk dat dat heel reeel is.' 

De ombudsman: 'Wij hebben dit vastgelegd. Dit probleem staat los van de 

informatie over het waarom van het binnentreden.' 

De heer Stam: 'U zegt steeds binnentreden, wij treden niet binnen!' 

De ombudsman: 'Ik ben daar nog niet zo goed in, ik bedoel langskomen.' 

De heer Stam: 'Ja, ik vind het wel vervelend. Want als we het over binnentreden 

hebben, komen we met een machtiging van de hulpofficier van justitie en dan 

houden we ons aan de regels. U moet ons niet in de mond leggen dat we 

onrechtmatig zijn binnengetreden.' 

De ombudsman: 'Dat gebeurt niet. U hoeft helemaal niet boos te worden.' 

De heer Stam: 'Dat vind ik wel vervelend.' 

Harmachi: 'Binnentreden... Het was wel binnentreden. Er is niet gevraagd: 'Mag ik 

binnenkomen?' Ik heb aan u gevraagd: 'Hebt u een bevel bij u?' 'Nee' zei u, 'Maar 

mogen wij naar binnen?' U kwam wel naar binnen. Ik heb maar een iemand 

toestemming gegeven. Maar als u bij mij mijn huis binnenkomt, hoeft u mij niet te 

vertellen wat ik moet doen. De vraag is: mag je - als je toestemming krijgt om 

binnen te komen - van alles gaan opschrijven (rapportages maken), allerlei zaken 

doen en dan wegwezen? Die mijnheer met de Eneco-map stond een kast in de 

keuken open te doen zonder te vragen. De politieman was in de lange gang en heeft 

een deur van een extra kamertje, een opruimkamertje, geopend om daarin te kijken. 

U zei dat dat niet onder u valt, maar is dat netjes? Ik ben gewoon thuis. Er kan daar 

gewoon iemand liggen te slapen of iets dergelijks. Als u volgende keer komt, moet 

u met een bevel komen.' 



28 



1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten 



De heer Stam: 'Ik hoef niet met een bevel te komen.' 

Harmachi: 'Dan komt u niet binnen.' 

De heer Stam: 'U hoeft ons ook niet binnen te laten.' 

Harmachi: 'Nee, u zei: 'Volgende keer kom ik bij de buren kijken of hier alles 

opgeruimd is'.' 

De heer Stam: 'Wij willen een schoon en veilig Rotterdam hebben, waar iedereen 

even plezierig woont. En als omwonenden op dat moment last hebben van uw tuin 

kunnen wij inderdaad zeggen dat u die rommel in de tuin moet opruimen.' 

Harmachi: 'Als iemand met een klacht komt, kan hij beter naar mij komen.' 

De ombudsman: 'Het is helder wat u zegt. De heer Stam: (het Programmabureau 

Veilig) heeft gezegd dat de toestemming om binnen te komen op normale wijze is 

verkregen. U hoorde daarnet dat dit door de heer Harmachi wordt tegengesproken. 

Kunt u mij duidelijk maken hoe dat volgens u gaat, op die normale wijze?' 

De heer Stam: 'Wij hebben gevraagd of wij binnen mogen komen. Wij hebben ons 

eerst voorgesteld als het interventieteam dat kwam kijken wie er op dat adres 

wonen en verblijven; een controle van de GBA-gegevens, althans een verificatie 

daarvan. Als wij dan worden binnengelaten gaan we binnen verder vragen stellen 

met behulp van een checklist.' 

[Let op: er blijkt sprake te zijn van een tip over rommel in de tuin en men begint met GdeBA-controle] 

De ombudsman: 'En als mensen zeggen: nou, liever niet. Is het dan direct op de 

hakken rechtsomkeert?' 

De heer Stam: 'Dan doen we nog een verzoek en vragen waarom ze het niet willen. 

Als zij daar dan een gegronde reden voor hebben dan haken we af .' 

[Let op: de burger geeft op basis van vrijwilligheid toestemming voor het betreden van zijn huis en 

hoeft geen enkele reden te geven als hij daar niet aan mee wenst te werken] 

De ombudsman: 'Moeten ze een reden hebben om u te weigeren?' 

De heer Stam: 'Ik neem aan dat ze daar een reden voor hebben. Ik heb wel eens 

gehad dat iemand zegt: liever niet, want ik sta op het punt om naar mijn werk te 

gaan. Nou, jammer dan, dan kom ik een andere keer wel terug. Prima.' 

De ombudsman: 'Maar als ze zeggen:'ik wil het niet, want ik wil het niet...?' 

De heer Stam: 'Dan zijn we nog niet klaar natuurlijk, want volgens het GBA is de 

desbetreffende bewoner verplicht om inlichtingen te verstrekken. Hij moet zich 

legitimeren en eventueel andere documenten overleggen. Dat wil nog niet zeggen 

dat mijnheer ons dan binnen moet laten, maar mijnheer krijgt dan een 

proces-verbaal aangezegd, op grond van de GBA-wetgeving. Dan wordt hij 

gewaarschuwd dat hij een maand hechtenis kan krijgen of een geldboete van de 

tweede categoric Overigens is dit uitzonderlijk. Vandaar dat wij even de reden 

vragen. We moeten wel de reden weten. Is het onwil of heeft hij een geldig excuus 

en moet hij ergens naartoe?' 

De ombudsman: 'Laten we even terug gaan naar de reden van het onderzoek. Als 

de deelgemeente zegt: 'Ik wil wat extra aandacht voor deze wijk', er dus geen 

specifieke reden is om een bepaald adres te onderzoeken en de bewoner zegt dat hij 

geen zin heeft om mee te werken aan het onderzoek - is dat voor u dan reden om u 

op uw hakken om te draaien en een volgend adres te proberen?' 



29 



1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten 



De heer Stam: 'Ik ken de zaak van Harmachi niet. Maar stel dat op het 
desbetreffende adres een uitkering wordt verstrekt en dat er iemand van de Sociale 
Dienst bij is, dan wil die op dat moment natuurlijk ook even kijken of die uitkering 
rechtmatig is. Gewoon een rechtmatigheidstoets in het kader van de Wet Werk en 
Bijstand. Deze wet geeft ons geen binnentredingsbevoegdheid, maar wel een 
controlebevoegdheid. Daarnaast zijn er ook nog andere gronden, zoals de 
onderwijswetgeving, de bouwverordening, de huisvestingsvergunning, en noem 
maar op. Dus het is een algemene brede gemeentelijke controle. De deelgemeente 
wijst de straat aan. En daarin controleren wij soms gewoon alle adressen om de 
goedwillende bew oners het idee te geven dat je bij de overheid niet alleen kunt 
klagen, maar ook heel direct met bijvoorbeeld een politieman kunt praten. Of 
bijvoorbeeld bij iemand van een woningcorporatie een klacht kunt neerleggen en 
ook afspraken maken hoe die worden opgelost. In het geval van meneer Harmachi 
waren er problemen met vuil in de achtertuin. Dan is het ook de taak van het 
interventieteam om deze mijnheer daarop aan te spreken en de gelegenheid te 
geven daar iets aan te doen. Doet mijnheer dat niet, ja dan volgen andere 
gemeentelijke stappen, zoals bestuurlijke aanschrijving en noem maar op. 
Harmachi: Er was geen vuil in mijn achtertuin, ik was bezig met een verbouwing. Ik 
heb tijdens uw bezoek ook al toegelicht dat ik een afspraak had gemaakt met de 
Roteb om het grofvuil op te halen. Dat had men kunnen verifieren. De Roteb komt 
niet op elk moment langs dus ik moest even mijn eigen rommel opslaan. Waar had 
ik anders met het vuil naartoe moeten gaan? Ik ben niet dagelijks thuis, ik woon op 
de kazerne. Dus ik kan niet op elk moment de Roteb bedienen. Ik heb ook van u al 
een brief thuis gekregen waaruit blijkt dat u weet dat ik niet altijd thuis ben. Ik heb 
geen dierentuin thuis. U doet onderzoek in zwarte straten. Ik heb nog nooit 
meegemaakt dat mensen zo reageren op een bewoner, op een burger van 
Rotterdam.' 

De heer Stam: 'Daar moet ik me toch van distantieren van dit soort opmerkingen, 
want daar is geen sprake van.' 

De ombudsman: 'Mijnheer Harmachi, hoeveel mensen zijn er naar uw beleving 
binnen geweest in de woning?' 

Harmachi: 'Ik ben geschrokken van zoveel mensen, maar omdat er een politieman 
met uniform bij was, heb ik ze binnengelaten. Anders zou ik geweigerd hebben - of 
zij een proces-verbaal hadden opgemaakt of niet.' 
De ombudsman: 'Het uniform vond u wel belangrijk?' 

Harmachi: 'Ja, dacht ik, dit moet kennelijk. De rest van de groep is achtergebleven 
en iedere keer kwam er iemand anders binnen. Ik wist niet hoeveel. In mijn ogen 
waren het twaalf personen, maar ik weet niet precies of het er echt twaalf waren.' 
De heer Stam: 'In totaliteit kunnen het nooit meer geweest zijn dan zes personen.' 
De ombudsman: 'Wie van die zes hebben zich gelegitimeerd?' 
De heer Stam: 'Allemaal.' 

Harmachi: 'Nee, niet een persoon, geen pasje niets. Hij (Harmachi wijst naar de 
leider van het interventieteam) vroeg of hij binnen mocht komen. Ik zeg: 'Hebt u 
een bevel daarvoor?' 'Nee geen bevel, ik vraag netjes of ik binnen mag komen.' Ik 

30 



1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten 



zeg: 'U mag wel binnen.' Verder heeft niemand gezegd waar hij voor kwam.' 

De ombudsman: 'Dat is dus in tegenspraak met wat de gemeente zegt. 

De heer Stam: 'Ja, dat zijn mijnheer zijn woorden; mijn woorden zijn anders. 

De ombudsman: 'Welk middel gebruikte u ter legitimate?' 

De heer Stam: 'Een legitimatiemiddel, dat ik nu niet bij me heb, want ik ben nu niet 

op mijn werk.' 

De ombudsman: 'Is dat een pasje waarop staat dat u van het interventieteam bent, 

met een deelgemeente-stempel?' 

De heer Stam: 'Ja, met een deelgemeente-stempel en een foto van mij.' 

De ombudsman: 'Wordt het feit dat er gelegitimeerd is in het dossier vastgelegd?' 

De heer Stam: 'Ja, te alien tijde.' 

De ombudsman: 'Dat staat dus in het dossier?' 

De heer Stam: 'Ja.' 

De ombudsman: 'U heeft al gezegd dat u er problemen mee heeft om ons in het 

dossier te laten kijken. Ik wijs u er alvast op dat wij onderzoeksbevoegdheden 

hebben op grond van de Verordening gemeentelijke Ombudsman. Hoe verloopt de 

regie nadat het interventieteam is binnengelaten? Harmachi stelt in zijn brief dat u 

hem heeft gesommeerd op een bepaalde plaats te gaan staan en dat hij vanuit die 

plek heeft gezien hoe medewerkers van uw interventieteam (met Eneco-mapjes) 

keukenkastjes hebben opengemaakt, de inhoud hebben gecontroleerd en een agent 

in uniform kamerdeuren heeft geopend.' 

De heer Stam: 'Het hoofd van het interventieteam draagt de verantwoordelijkheid 

voor de gang van zaken tijdens het huisbezoek. Als er dingen fout gaan, spreekt hij 

de betrokken medewerker daarop aan, ook al heeft hij f ormeel geen bevoegdheid 

tegenover bijvoorbeeld medewerkers van woningbouwverenigingen, de Eneco, de 

politic Wat Harmachi stelt is absoluut niet waar: wij hebben niet gezegd waar hij 

moest gaan staan en zijn huis is niet doorzocht. Daarvoor hadden wij geen 

toestemming.' 

Harmachi: 'Ik ben door het hoofd van het interventieteam meegenomen naar een 

plek in de tuin. Van daaruit kon ik zien dat mensen mijn keukenkastjes openden en 

dat de agent in uniform kamerdeuren opende. Er is tegenspraak of het huis nu wel 

of niet is doorzocht. Er is overeenstemming over het feit dat er geen bevoegdheid of 

toestemming was om het huis te doorzoeken.' 

Het indienen van een klacht 

De ombudsman: 'Duidelijk is dat Harmachi lange tijd gedwaald heeft toen hij over 

het optreden een klacht wilde indienen. Ook uit de verklaring van zojuist blijkt dat 

u aanvankelijk geweigerd heeft om een klacht over het optreden van het 

interventieteam op te nemen. Hoe is dat nu geregeld?' 

De heer Stam: 'We hebben gemerkt, aan de hand van wat mijnheer is overkomen, 

dat het toch niet in alle gevallen goed gaat. Daarom hebben wij gezegd dat wij hier 

op actie ondernemen. Je blijft in het gemeenteapparaat altijd zitten met mensen die 

wel of niet goed de procedures kennen.' [. . .] 

De ombudsman: 'Als u in uw functie van hoofd interventieteam dingen doet, hoort 

31 



1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten 



het dan niet onder het toezicht van het Programmabureau Veiligheid? Waar legt u 

verantwoording af? Is er een link naar het Programmabureau?' 

De heer Stam: 'Iedere zes weken bespreken de projectleiders zaken als deze: wat is 

daar gebeurd en wat kunnen we daarvan leren? We kwamen er in dit overleg achter 

dat de snelheid waarmee wij de klacht van mijnheer hebben afgehandeld, te wensen 

over liet. Voor de rest werken de teams met onze instructies, maar is er feitelijk geen 

hierarchische verhouding. Bij integrale teams heb je nooit een hierarchische 

structuur.' 

De ombudsman: 'Dat is lastig, want nu is het even zoeken hoe het precies zit.' 

De heer Stam: 'Kijk naar het Westland Interventie Team. Dat heeft hetzelfde soort 

zaken. Daar werkt de sociale dienst, het centrum voor werk en inkomen en andere 

sociale partners samen om illegale arbeid op te sporen en te bestrijden. Ja, wie is 

verantwoordelijk? De teamleider.' 

De ombudsman: 'De interventieteams proberen natuurlijk te kijken hoe je dat 

procedureel fatsoenlijk doet. Bestaan er nu ook uitspraken van de bestuursrechter in 

Rotterdam over het optreden van de interventieteams?' 

De heer Stam: 'Nee.' 

We komen altijd binnen 

De ombudsman: 'U hebt gezegd: 'Ik heb nog nooit meegemaakt dat wij een 

machtiging nodig hadden om binnen te komen.' Bij hoeveel zaken werd u de 

toegang geweigerd en ging u via een machtiging alsnog naar binnen?' 

De heer Stam: 'We kunnen voor de GBA-wetgeving geen machtiging vragen om 

binnen te treden. Op grond van de Huisvestingwet mogen we wel met een 

machtiging naar binnen. Bijvoorbeeld als er het vermoeden bestaat van een illegaal 

logement. Dat is dan de verantwoordelijkheid van de inspecteurs van 

Woningtoezicht. Die hebben een eigen bevoegdheid om binnen te treden. Wij kijken 

soms of wij eventueel via de politie een machtiging kunnen krijgen van de 

vreemdelingenpolitie. Daarnaast hebben we nog eventueel de Opiumwet en de 

Vuurwapenwet. Maar hoe vaak er een machtiging bij komt, tja. . .' 

De ombudsman: 'Ik stel deze vraag omdat je als je met een zeker elan aan het 

optreden bent juist ten aanzien van de mensen die bewust de deur dicht houden 

zou kunnen denken: daar willen we nou per se wel naar binnen. Dan moet je een 

breekijzer vinden om binnen te komen.' 

De heer Stam: 'Ja, dat vinden wij ook wel. Laat ik een voorbeeld geven van de 

Strevelsweg. Daar hebben we geen enkele keer een machtiging gebruikt. Daar zijn 

we in januari 2001 begonnen en in mei hebben we daar de laatste vier 

hennepkwekerijen opgeruimd. De mensen wisten dat we bezig waren, hebben 

allemaal een brief gehad en bij die hennepkwekerijen zijn we allemaal 

binnengelaten.' 

De ombudsman: 'Daarom is dit ook wel interessant.' 

De heer Stam: 'Als iemand zegt: mijnheer, ik laat u niet binnen en wij hebben 

verder geen enkel strafbaar feit aan de orde te stellen of illegaliteit te 

veronderstellen, ja, dan is het een kwestie van een proces-verbaal opmaken voor die 

32 



1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten 



weigering op grond van de GBA-wetgeving. Of misschien toch helemaal niks als we 
geen politieagent of bijzonder opsporingsambtenaar bij ons hebben. Hebben we die 
wel bij ons dan maken we proces-verbaal op. Hebben we die niet bij ons. . . ja, dan 
komt mijnheer er misschien zo van af en gaan we weg. Hoe vaak gebeurt dat? Nog 
minder dan procenten.' 

De ombudsman: 'Het is even goed om het kader te zien.' 

De heer Stam: 'Ik heb het in het afgelopen jaar nog niet een keer meegemaakt.' 
Harmachi: 'En dan zeg ik u: meewerken met de gemeente deed ik graag, maar nu 
was het de laatste keer. Als u een proces-verbaal wilt maken, hoeft u niet langs te 
komen, want uit gewoon dossieronderzoek blijkt dat ik niet thuis woon. Wat heeft 
het voor zin om medewerking te verlenen aan een huisbezoek als ik daarna toch 
moet bewijzen dat ik thuis woon?' 

Verhaspelde informatie doorgegeven 

De heer Stam: 'Het kan ook zijn dat er een andere oorzaak is. Mijnheer had 

namelijk aangegeven dat het huis binnen zes weken verkocht zou zijn en hij zou 

vertrekken. Dat hebben wij gewoon doorgegeven.' 

Harmachi: 'Ik ben naar Irak vertrokken, maar het huis was op dat moment niet 

verkocht. Ik zei tegen u dat ik als militair naar Irak zou gaan.' 

De heer Stam: 'U heeft zoiets gezegd als: 'Ik ga hier weg'. Dat geven we dan door 

aan Burgerzaken en die dienst stuurt u een brief om te vragen of u werkelijk gaat 

verhuizen. Als dat niet zo is, moet u dat even aantonen en blijft u gewoon 

ingeschreven staan.' 

Harmachi: 'De heer Stam heeft mijn privacy geschonden, dat vond ik nog erger. Er 

zijn door toedoen van de gemeente andere mensen op de hoogte gesteld van het feit 

dat iemand die bij mij thuis woonde verhuisd is. Dat gaat niemand wat aan. 

Kennelijk dacht men dat ik ook meeverhuisde.' 

De heer Stam: 'Wij werken nauw samen met Burgerzaken omdat er 

gemeenschappelijke procedures zijn. Wij geven een signaal af . In dit geval: 

'Mijnheer is voornemens om binnen zes weken weg te gaan'. En dan gaat 

Burgerzaken niets anders doen dan een onderzoek instellen.' 

De ombudsman: 'Ja, daar is niets mee mis. Ik wil u nog in de gelegenheid stellen 

iets te vragen of te zeggen.' 

Harmachi: 'Ik gaf in het verleden graag medewerking aan de gemeente. In de 

toekomst zal ik weigeren. Dus wegwezen. Verder meen ik dat men mij in mijn 

eigen huis niet moet vertellen wat ik allemaal moet doen. Als u in een kast wilt 

kijken of in een andere kamer moet u dat vragen. Ik heb u binnengelaten; u bent 

mijn gast. Als ik zeg: 'Dat niet, of dat wel. . .' is dat mijn eigen zaak. Als u er niet blij 

mee bent, of wat dan ook - we hebben een rechtbank, daar kan een procedure 

gestart worden.' 

De ombudsman: 'Dat is helder. Ik heb nog wel een vraag aan de gemeente. Voor de 

duidelijkheid zou ik graag een organigram van het Programmabureau hebben: hoe 

zien de organisatie en de politieke verantwoordelijkheid van dit bureau emit?' 

De heer Stam: 'Ik ben niet de baas van het Programmabureau. Nogmaals, er is geen 

33 



1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten 



hierarchische verhouding tussen het interventieteam en het programmabureau, 
maar wel tussen de teamleider en de deelgemeente. Er is ook een hierarchische 
verhouding tussen een politieman en het wijkbureau binnen die deelgemeente. 
Verder is er een hierarchische verhouding tussen mij en de heer Van der Woude., 
dat lijkt me ook duidelijk. Maar ik heb geen hierarchische verhouding met de 
interventieteams. De interventieteams werken volgens onze methodiek. Wij komen 
samen, ik zorg voor kennis, ik zorg voor gezamenlijke afspraken met diensten, zoals 
de vreemdelingendiensten, de Roteb, de sociale dienst en noem maar op om te 
voorkomen dat iedereen verschillende afspraken maakt. Om te zorgen voor een 
uniforme werkwijze hebben wij onder meer een programma ontwikkeld. Ik wil nog 
een belangrijk ding melden. Mijnheer Harmachi's woning ligt in het zogenaamde 
'hot spot'-gebied van Rotterdam. Dus dat zijn straten die extra aandacht nodig 
hebben om tot verbetering te komen.' 



34 



1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten 

2005.1676 DlRECTIE VEILIGHEID 

1. "Wat gebeurt er, wat zijn mijn rechten?" 

2. Samenwerking politie en commerciele bedrijven 

3. Legitimeren in eigen huis? 

Begin augustus 2005 komt het interventieteam langs bij mevrouw Rijken. Zij werkt 
graag met het team mee en geeft vrijwillig alle informatie. 

Medio September is mevrouw Rijken bij haar familie in Barendrecht als zij wordt 
gebeld door een buurvrouw. Die vertelt haar 'dat de politie bij haar op de stoep is 
geweest'. Thuisgekomen treft mevrouw Rijken een brief je aan dat de politie om vier 
uur 's middags uur langs is geweest en om acht uur 's avonds weer zal langskomen. 
De politie komt die dag ook 's avonds tevergeefs langs, maar treft mevrouw Rijken 
enige tijd later wel thuis. 

Marketing 

Er blijkt een preventieteam langs te zijn geweest. Dat team bestaat uit 
vertegenwoordigers van de politie en commerciele bedrijven, die inbraakwerende 
middelen proberen te slijten, zoals dievenklauwen, raamsloten en secu-strips. 
Mevrouw Rijken heeft alles al en is daarom een beetje verbaasd over dit 
opdringerige bezoek. Op het moment dat ze haar verbazing laat blijken, staat de 
begeleidende agente erop dat zij zich - in haar eigen huis - identificeert. Mevrouw 
Rijken zegt dan: 'Ik heb zes weken geleden al alle informatie aan het 
interventieteam gegeven. Ik ben slecht ter been. Moet ik nu weer twee happen 
oplopen om mij te identificeren in mijn eigen huis?' De politieagente zegt: 'Ik vraag 
het toch vriendelijk?' En blijft aandringen. De hierbij aanwezige wijkagent - een 
bekende van mevrouw Rijken - onderneemt niets. 

Achteraf blijkt dat dit preventieteam alleen maar langs gaat bij parti culiere 
huiseigenaren. Mevrouw Rijken is een van de weinige particuliere eigenaren in de 
omgeving. 

1. Is het samengaan met politie en commerciele bedrijven wel koosjer? 

2. Ik vind in het optreden van de politie nogal dwingend (door briefjes achter te 
laten en afspraken maken et cetera) kan dat in dit soort serviceverlenende trajecten? 

3. Ben ik verplicht mij in mijn eigen huis te identificeren? 



35 



1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten 

DlRECTIE VEILIGHEID 



2005.1751 



1. Uitzwermend interventieteam 

2. Kind wordt ondervraagd 

3. Geen legitimatie 

4. Geen uitleg of opgave van redenen 

5. Huisdoorzoeking 

6. Geen informatie achtergelaten 

Medio augustus 2005 meldt zich een aantal mensen bij mevrouw Tavares aan de 
deur. Zij is niet thuis en een dochter van zestien jaar opent de deur. De dochter kan 
niet zien waar in huis de bezoekers zich ophouden, omdat het er teveel zijn. De 
dochter krijgt vragen over de huurprijs, de Eneco-afdrachten en de plaats waar de 
sleutel van de Eneco-kast ligt, omdat men de apparatuur wil controleren. 
Een groot gedeelte van deze vragen kan de dochter niet beantwoorden omdat zij de 
antwoorden simpelweg niet kent. Op 24 augustus 2005 krijgt mevrouw Tavares een 
brief die ondertekend is door de dienst sociale zaken en werkgelegenheid. In de 
brief staat dat zij op maandag 29 augustus 2005 na negen uur 's ochtends nog een 
keer bezoek kan verwachten van het interventieteam. 

Naar aanleiding van deze brief heeft mevrouw Tavares onmiddellijk telef onisch 
contact opgenomen met iemand van de dienst sociale zaken en werkgelegenheid 
om te melden dat zij op het aangegeven moment een af spraak buitenshuis heeft. 
Mevrouw Tavares vraagt of het interventieteam in de middag langs kan komen. 

Kennelijk is het bericht niet goed verwerkt, want op 29 augustus staat het 
interventieteam 's ochtends vroeg toch bij mevrouw Tavares op de stoep. De 
partner van mevrouw Tavares, mijnheer Marabou, is op dat moment wel aanwezig. 
Mevrouw Tavares niet - zoals aangekondigd. 

Bij het tweede bezoek van het interventieteam zijn volgens de heer Marabou acht 
mensen langs geweest. Zij hebben geen legitimatie getoond en niemand heeft zich 
voorgesteld. Mijnheer Marabou heeft zich wel gelegitimeerd en de 
persoonsgegevens van vrouw en kinderen verstrekt. De leden van het team hebben 
niet verteld wat zij precies kwamen doen, behalve: ' Wij komen voor controle'. Het 
team heeft Marabou niet verteld dat hij het recht had om zijn medewerking aan het 
onderzoek te weigeren. Marabou heeft geen enkel idee van welke dienst of 
organisatie de bezoekers zijn. Twee mannen, twee vrouwen en een agente gingen 
naar binnen, de drie anderen bleven buiten staan. De vijf leden van het team hebben 
geen toestemming gevraagd om binnen te komen. Zij wandelden gewoon langs 
hem heen toen hij de deur open deed. De teamleden zijn zonder toestemming 
verschillende kamers binnen gelopen, hebben kleerkasten geopend, met 
zaklantaarns onder het bed geschenen en in de badkamer en de wc gekeken. Verder 
zijn zij zonder toestemming van de heer Marabou in de slaapkamer geweest. De 
agente bleef rondlopen en deed verder niets. 
Het onderzoek duurde bij elkaar ongeveer drie kwartier. Het team heeft een folder 

36 



1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten 



of brochure achtergelaten. De heer Marabou begrijpt niet waarom het team juist bij 
hem onderzoek is komen doen. 'Ik fraudeer niet, ik ga naar school. Bij mij is 
onderzoek niet nodig.' 

Mijnheer Marabou en mevrouw Tavares hebben om verschillende redenen moeite 
met de gang van zaken. Mevrouw Tavares heeft enkele keren contact opgenomen 
met de dienst om het bezoek te verzetten. De dienst Sociale Zaken en 
Werkgelegenheid heeft dit telefoontje niet goed verwerkt. Daarbij komt dat de 
dienst Burgerzaken schriftelijk heeft laten merken dat zij twijfelt aan de juistheid 
van het adres van mevrouw Tavares en haar dochters. Desondanks schrijft de 
dienst hen op het desbetreffende adres aan. 

Mevrouw Tavares heeft naar aanleiding van de brieven, waarin Burgerzaken de 
twijfels uitte, meer dan een halfuur gebeld met mevrouw Naaldwijk van deze 
dienst. 

O 2005.1792 DlRECTIE VEILIGHEID 

Weigeren toestemming niet serieus genomen 

Mevrouw Lavreij belt de ombudsman op 12 oktober 2005 en meldt een medewerker 
dat het interventieteam de dag tevoren is langs geweest. Tk Hep nog in mijn pyjama 
in huis toen er aangebeld werd. Ik zag twee agenten en daar achter twee vrouwen 
en een man aan mijn voordeur. Zij zeiden:' Goedemorgen, mogen wij even 
binnenkomen?' Ik heb gevraagd waarvoor het was? Ze zeiden dat het een 
buurtonderzoek betrof en dat zij van het interventieteam waren. Ik dacht dat ik niet 
verplicht was om mee te werken en heb gevraagd of ze op een ander moment 
konden langskomen? Ik was namelijk nog niet in de gelegenheid om mensen te 
ontvangen. 

Deze mensen waren niet genegen om later langs te komen. Zij zeiden dat dat 
eigenlijk niet zo goed ging en ze bleven maar aandringen. Ik heb toen uiteindelijk 
toegestemd, maar heb daar achteraf behoorlijk spijt van. 

Na enige tijd bleek dat een van de dames werkt bij de woningbouwvereniging. Zij 
meldde mij dat ze nogal veel huisdieren in mijn huis zag. En min of meer dreigend 
vertelde zij mij dat het beleid van de woningbouwvereniging ten aanzien van het 
houden van huisdieren binnenkort gaat veranderen. Ik heb gevraagd of zij klachten 
had? Dat ontkende zij. 



37 



1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten 

2006.2572 DlRECTIE VEILIGHEID 

1. Huiscontrole onder valse voorwendsels 

2. Onjuiste informatie 

3. Bonken op de deur/intimidatie 



Klager schrijft aan een leidinggevende van de directie Veilig: 

Geachte heer Bol, 

Naar aanleiding van ons telefoongesprek gisterenmiddag stuur ik u mijn klachten 
per email. Zoals gezegd is mij niet duidelijk wat de bevoegdheden van uw dienst 
zijn. Ik kan daarom niet in alle gevallen beoordelen of de klachten te maken hebben 
met wanprestaties van uw collega's of van verkeerde instructies vanuit de politiek 
aan uw collega's of nog iets anders. 

Ik ga hieronder telkens de voorvallen opsommen en zal met een nummer (1 tot en 
14) markeren waar het een klacht betreft. 

Op 13 februari hebben we ons bij de gemeente Rotterdam gemeld om ons aan te 
melden als nieuwe bewoner van Rotterdam. De medewerkster van de gemeente 
vertelde ons dat we in een hot spot wonen en dat er daarom een huiscontrole zal 
plaatsvinden. Ik zei dat we NIET in een hot spot wonen. De medewerkster van de 
gemeente was onverbiddelijk. Haar computer meldde "hot spot", dus was er geen 
discussie mogelijk. Wij zijn toen rechtsomkeert naar huis gegaan, zonder ons in te 
schrijven. 

Twee dagen later hebben we ons alsnog ingeschreven. Tegen zulke 
onverbiddelijkheid is ter plekke toch geen kruid gewassen. Er wordt een afspraak 
gemaakt voor mij op 22 februari en voor mijn vriendin op 27 februari. (Later 
werden telefonisch beide afspraken verzet naar 22 februari 's avonds) bij controle 
van de hot spotadressen op de website van de gemeente Rotterdam 
(http://www.rotterdam.nl/smartsite2055208.dws?Menu=150327&MainMenu=0) 
bleek dat de computer bij burgerzaken verkeerd geinformeerd is. Hier staat de 
exacte afbakening van de "hot spots". Ons huis zit er niet bij. De dichtstbijzijnde 
hotspot is zelfs ca 500 meter verderop. 

Uw collega's van burgerzaken hebben ons dus onder valse voorwendselen een 
huiscontrole opgedrongen. Ik verwijt de dienst burgerzaken een onzorgvuldige 
administratie en uw medewerker bij burgerzaken onwil om haar uitspraken via bijv 
internet of hotspot brochures te verifieren. 

Op 15 feb heb ik gebeld met xxxxxx met de vraag hoe ik de ambtenaren van de 
gemeente zal kunnen herkennen. M.a.w. hoe ze zich identificeren. Ik zou worden 
teruggebeld 

38 



1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten 



Op 17 feb ben niet nog niet teruggebeld en heb zelf nog eens gebeld: 
Later belt om ca 16 uur, "Jos Sonneveld" hysterisch op, biedt aan dat de ambtenaren 
die langs gaan komen kort van te voren bellen om hun bezoek aan te kondigen. Hij 
is niet bereid de namen of personeelsnummers van de ambtenaren te noemen die 
gaan langskomen, noch om een voorbeeld van een personeelskaart te faxen. 
"Ambtenaren hoeven zich niet met hun rijbewijs of paspoort te identificeren. 
Komen alleen langs volgens afspraak." Toen ik vroeg hoe ik dan een 
ambtenarenkaart kan herkennen, dreigde hij mij niet in te schrijven en gooide even 
later de hoorn er op. 

2) De dreiging mij niet in te schrijven is machtsmisbruik. 

3) Het opgooien van de telefoon is hoogst onbeschoft. Als burger heb ik het recht te 
weten hoe een ambtenaar in functie zich legitimeert en hoe ik kan herkennen of het 
daadwerkelijk ambtenaren zijn. 

De folder die ik meekreeg van burgerzaken heet " Wat u moet weten als u zich laat 
inschrijven in de Rotterdamse wijken. . .etc" . Hierin wordt de uitleg van de nieuwe 
regels aangekondigd. Elke fatsoenlijke uitleg ontbreekt echter: 

4) Er wordt geschreven over Nederlandse regels die een maximum aantal bewoners 
per adres toestaat. Dat is grote onzin. Binnen de Nederlandse regels (op nationaal 
niveau) is niet vastgelegd hoeveel mensen op een adres mogen wonen. 

5) Ook wordt er gesuggereerd dat het hebben van een keuken verplicht is. Dat is 
niet het geval. Het staat mensen vrij geen keuken te hebben (bouwbesluit) 

6) Er wordt een verband gesuggereerd tussen overbewoning en brandgevaar. Dat is 
onzin. Hoe meer mensen, hoe sneller een brand ontdekt kan worden. In Portugal 
bijvoorbeeld zijn er de laatste jaren meer bosbranden omdat er geen mensen meer 
wonen in de bewuste gebieden. 

Ik las op internet (gemeente Rotterdam) dat het resultaat van uw huisbezoeken is 
dat zich 70% minder mensen inschrijven. 

7) U bent daar schijnbaar trots op. Ik niet. Hierdoor daalt het draagvlak voor 
voorzieningen in de buurt, winkels zullen gaan sluiten en trams zullen minder of 
helemaal niet meer gaan rijden. Hoe gaat u dit verlies aan draagvlak compenseren 
voor de achterblijvers????? 



22 februari: De gemeente Rotterdam komt haar afspraak niet na. Wij zijn 3 uur lang 
thuis tussen 18-21 uur. De ambtenaren belden niet af. 

8) Dit is een schande. Wij zitten drie uur voor niets thuis. We zijn bovendien eerder 

39 



1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten 

van ons werk weggegaan. 

24 februari ochtend: ik heb gebeld naar het nummer van de gemeente om verhaal te 
halen. 

24 februari middag: ik word teruggebeld, ambtenaren zijn nog onbereikbaar, ik zal 
maandag 27 februari teruggebeld worden voor een nieuwe af spraak 

25 februari zaterdagochtend: Wij zijn niet thuis. Ambtenaren komen onverwacht 's 
ochtends langs voor mijn vriendin, met veelvuldig aanbellen en bonken op de deur, 
ook bij de buren. De ambtenaren maken bij een derde huisgenote een afspraak voor 
mijn vriendin voor dinsdagavond 28ste. 

9) Waarom werd het bezoek niet aangekondigd? 

10) Volgens de heer Sonne veld zouden alle bezoeken worden aangekondigd. Dus 
heeft de heer Sonneveld ofwel gelogen of heeft was dit bezoek onrechtmatig. 

11) Het machtsvertoon dat tentoongespreid werd is onbeschoft. Waarom wordt er 
niet rustig aangebeld? Het leek wel een razzia. Wat moeten de buren wel niet 
denken? 

12) Waarom werd er niet naar mij gevraagd en alleen naar mijn vriendin? 

Ik bel maandag de 27 nog eens op om verhaal te halen. Nog geen antwoord. 

Dinsdag 28 opnieuw telefonisch contact: de afspraak voor dinsdag avond wordt 
bevestigd voor mij en mijn vriendin. "De afspraak van vorige week kon niet 
doorgaan omdat het team het te druk had bij een andere inval." Zo werd gezegd 

Dinsdag avond 28 februari komt het team gedrieen eindelijk op bezoek. Onder 
leiding van de heer Waarde. Onze paspoorten werden langdurig overgeschreven. 
Ook werd er gevraagd of we een hond hebben, een auto, of en waar we werken en 
of mijn vriendin zich al voor een inburgeringscursus heeft aangemeld. 

13) Dit is alles in tegenspraak met de folder, waarin een huisinspectie 
(brandgevaarinspectie en tellen van het aantal vertrekken en inw oners) en het 
zoeken naar illegalen wordt gesuggereerd. De wc heeft u niet gei'nspecteerd! 
Persoonlijke zaken had u ook bij inschrijving op het gemeentehuis kunnen vragen, 
zo u al het recht heeft naar prive zaken te vragen. Daar hadden we geen 2 avonden 
voor thuis hoeven te blijven. Meneer Waarde vertelt tevens dat zij een week eerder 
niet opkwamen dagen omdat we (foutief) op een zogenaamd lijst stonden die 
mogelijk als verrassing bezocht zou moeten worden. Hij excuseert zich voor het feit 
dat we voor niets hebben gewacht. 

40 



1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten 



14) Dit betekent dat Sonneveld heeft gelogen dat er nooit onaangekondigde 
bezoeken plaatsvinden en dat uw telefonische medewerker heeft gelogen dat ze het 
te druk hadden bij een inval die de hele avond duurde. Van medewerkers van de 
overheid verwacht ik geen leugens. 

In de folder staat dat dit alles binnen 10 werkdagen zal worden afgehandeld. 

15) Dat zou dan 23 februari moeten zijn geweest. Pas op 9 maart werd ik 
ingeschreven en mijn vriendin zelfs nog meer dan een week later later!!! Meneer 
Waarde waarschuwde er al voor dat het na het huisbezoek nog 2 tot 4 weken kon 
duren. . . 

Door deze vertraging kon mijn vriendin nog geen sofi-nummer aanvragen op haar 
nieuwe adres. Ik kon geen btw-nummer aanvragen en we konden ook geen 
fietstrommel aanvragen omdat we nog niet gemeld waren bij de gemeente. Voor 
deze vertraging stel ik u aansprakelijk. 

Al met al hebben we onder valse voorwendselen ("de computer zegt dat u in een 
hotspot woont") een huiscontrole opgedrongen gekregen, die achteraf gezien 
vooral een persoonscontrole blijkt te zijn geweest. 

I (I 2006.2630 DlRECTIE VEILIGHEID 

1. Binnen komen onder valse vlag 

2. Prive-vertrekken besnuffelen 

3. Verdachtmakingen 

De heer Soekhi heeft een klein hotel. Hij heeft, naar later blijkt, controle van een 
interventieteam gehad. Aanvankelijk hebben de leden van het interventieteam zich 
als "gasten" voorgesteld; de heer Soekhi meent dat dit een lelijke manier van 
handelen is. Het hotel - familiebedrijf - is in de loop der jaren opgewaardeerd van 1 
ster naar 2 sterren. De heer Soekhi laat desgevraagd weten dat het hotel al 15 jaar 
lang "schoon" is, dat wel zeggen dat er geen kamers per uur (seks) worden 
verhuurd en dat hij het optreden van het interventieteam zeer brutaal vond: ze zijn 
zonder te vragen rond gaan lopen in de bedrijfsruimten en ook in de priveruimte 
waar duidelijk borden staan dat het prive-gebied is. Ook in die laatste gebieden 
heeft men zonder te vragen gefilmd. Klager ergerde zich eraan dat medewerkers 
van de ene dienst (Eneco) volstrekt ten onrechte - naar later bleek - melden dat er 
f outen zouden zijn bij zaken die andere diensten aangaan (zoals de waterleiding); 
ook de brandweer meende opmerkingen te moeten maken over elektriciteit die, 
zoals later bleek, volstrekt onjuist waren. 



41 



1.2 Burgemeester de heer mr I.W. Opstelten 

1 1 2007.2965 DlRECTIE VEILIGHEID 

"Waar blijft het interventieteam?" 

Mevrouw Van Houte is moeder van een thuiswonende dochter van 14 jaar en een 
uithuizige zoon van 20 jaar. 

Mevrouw Van Houte heeft recentelijk een zeer vervelende scheiding achter de rug 
die tot gevolg had dat zij woningloos werd. Zij is met haar dochter ingetrokken bij 
haar moeder. Moeder verhuurt in haar eigen huis nog twee kamers aan mensen die 
afhankelijk zijn van alcohol en drugs. Mevrouw Van Houte is op dit moment 
werkzaam binnen een penitentiaire inrichting in Krimpen aan den IJssel en is 
dagelijks meer dan 10 uren van huis. 

Ergens in het begin van 2007 zou een interventieteam zich gemeld hebben op 
bovenstaand adres, gesproken hebben met de alcoholist of de junk en van hen te 
horen gekregen hebben dat mevrouw Van Houte niet meer op dat adres 
woonachtig is. Mevrouw Van Houte heeft daarvan geen officieel bericht gekregen. 

In februari 2007 is op, naar later bleek, onjuiste gronden, de Eneco af gesloten en 
heeft mevrouw Van Houte met haar dochter het onverwarmde pand tijdelijk 
verlaten; zij is tijdelijk bij haar broer gaan wonen op het adres De La Rey-singel 120. 
Mevrouw Van Houte heeft van het eerste bezoek van het interventieteam een 
telefoonnummer gekregen en het interventieteam uitgenodigd om vast te stellen dat 
zij op dat moment feitelijk (en tijdelijk) bij haar broer woont. 

In een latere fase heeft mevrouw Van Houte geprobeerd door te geven dat zij weer 
bij haar moeder woont. Het blijkt dat mevrouw Van Houte op dit moment de 
aanschaf van een nieuwe woning niet kan door laten gaan (geen notariele akte kan 
laten passeren) omdat haar adres in onderzoek zou zijn. Mevrouw Van Houte 
probeert het interventieteam ertoe te bewegen om een bezoek af te leggen op het 
moment dat zij ook aanwezig kan zijn. Mevrouw Van Houtes klacht is dat het 
interventieteam niet genegen is om buiten kantooruren het adres te controleren 
terwijl mevrouw Van Houte (wellicht mede van de vele verwikkelingen in het 
laatste jaar) niet (meer) in de gelegenheid is om op die momenten vrij te nemen van 
haar werk en aanwezig te zijn. 

Na bemiddeling van de ombudsman verschijnt een interventieteam binnen 2 dagen 
en wordt alles netjes geregeld voor mevrouw Van Houte. 



42 



1.4 Wethouder Wonen en Ruimtelijke Ordening, de heer H. Karakus: 

1 9 2007.2947 DIENST StEDENBOUW EN VOLKSHUISVESTING 

"Ze blijven maar komen" 

De heer Bernards verhuurt zijn bovenwoning aan zijn oudste dochter (studente), 
die de woning onderverhuurt aan enkele mede-studenten. Een van die jongeren 
gaat in 2004 op stage in het buitenland en verhuurt zijn kamer voor een beperkte 
periode aan een ander. De nieuwe onderhuurder schrijft zich in op dit adres. 
Vermoedelijk is deze inschrijving de reden voor een controle in de bovenwoning. 

Eerste controle 

Bij deze controle - het is nu augustus 2004 - maken controleurs onder meer foto's en 
stellen vast dat er sprake is van een soort woongroep in plaats van een pension. 
Dochter Bernhards vraagt om een kopie van het dossier, zodat ze de volgende keer 
kan aantonen dat het geen pension is. De kopie heeft zij nooit ontvangen. 

Tweede controle 

In november 2004 volgt een nieuwe controle door andere ambtenaren, die niets 

weten van bovengenoemd dossier en de standpunten die daar in zijn opgenomen. 

Derde 'controle' 

Het is inmiddels 2005 als de vrouw van eigenaar Bernhards bij de voordeur op twee 
agenten stuit die vragen of ze binnen mogen kijken. Omdat er politie bij is, stemt de 
vrouw toe. Zij komt uit uit Guinee Bissau, waar men anders omgaat met politie. 
Op dat moment stormen aan de achterzijde van het huis drie politiemannen met 
kogelvrije vesten naar binnen en nog twee andere ambtenaren, onder wie in ieder 
geval medewerkers van Eneco. Terwijl een deel van het team de vrouw beneden 
aan de praat houdt, gaat een ander deel zonder toestemming door het huis en 
onderzoekt onder meer de slaapkamers en de bedden. Alle gezinsleden moeten zich 
identificeren. De kinderen van - op dat moment - veertien en acht jaar oud 
schrikken hiervan en zijn zeer boos 

Gesprek 

Naar aanleiding van dit 'bezoek' geeft de politie in een gesprek toe dat dit niet zo 
had mogen gebeuren. Het stoort Bernhards dat men de familie kennelijk ergens van 
verdenkt, maar niet duidelijk maakt waarop de verdenking is gebaseerd. De politie 
komt met argumenten die moeilijk te geloven zijn: 'Er zijn veel in- en 
uitloopbewegingen die met drugs te maken zouden hebben.' 

Vierde controle 

In 2005 wordt opnieuw of de bovenwoning gecontroleerd wel of geen pension is. 

Uit het bezoek vloeien geen acties voort. 

Alles in orde 

Op 12 mei 2006 heeft de dochter Bernhards telefonisch contact met haar vader, die 

43 



1.4 Wethouder Wonen en Ruimtelijke Ordening, de heer H. Karakus: 

zich in verbinding stelt met de controleurs. Daarbij hoort Bernhards de ene 
controleur tegen de andere zeggen dat de woning gecontroleerd is en in orde 
bevonden. De controleurs zeggen toe een telefoonnummer achter te laten, zodat 
controleurs bij een volgende gelegenheid kunnen vaststellen dat de woning 
gecontroleerd en in orde is. 

Vijfde controle 

Op 4 September komen onaangekondigd enkele medewerkers van de gemeentelijke 

basisadministratie langs bij Bernhards, die niet thuis is. Hun wordt de toegang 

geweigerd. Op de stoep controleren zij de namen en geboortedata van alle 

gezinsleden. Omdat zij toch verder wil controleren, spreken zij af de volgende dag 

opnieuw langskomen en dan met Bernhards te spreken. 

De volgende dag komen twee mensen langs, die een badge met Interventieteam op 

hun kleding hebben. Een van hen legitimeert zich en begint over het gesprek van de 

vorige dag: 'U kent de reden waarvoor we komen. . .' 

Bernhards weet van niets en zegt: 'Leg maar eens uit waarom u hier komt 

controleren en niet bij de heer burgemeester?' 

De leden van het interventieteam vertellen dat dit te maken heeft met de historie 

van het pand. 

Volgens Bernhards kan dit niet kloppen. De woning is immers gecontroleerd en in 

orde bevonden. 

De leden van het interventieteam kunnen niet aangeven waarvoor ze komen en 

waarom ze dit adres zo intensief controleren. Ze gaan onverrichter zake weg. 

Nog steeds weet Bernhards niet wat de reden is voor de verdenkingen en de 

permanente controles. 

Wat nu? 

Het interventieteam laat een kaart achter van de GBA, waarvan de suggestie uitgaat 
dat de bewoners van het adres nu worden uitgeschreven. Bernhards vraagt de 
ombudsman onder meer na te gaan wat de stand van zaken is en wat hij verder 
voor acties van de gemeente kan verwachten. 

Stage van de dochter. 

oktober 2006 kondigt de dochter bij de ombudsman aan dat zij het eerste halfjaar 
van 2007, in het kader van haar studie, in het buitenland zal verblijven. zij vraagt 
de ombudsman wat zij moeten doen om te voorkomen dat zij wederom 
geconfronteerd gaan worden met huisbezoeken? De ombudsman adviseert haar een 
brief aan de directeur Publiekszaken te zenden waarin zij haar vragen voorgelegd. 
Na drie maanden wachten is er nog geen antwoord. Drie dagen voor zijn het 
vliegtuig instapt krijgt zij een brief van de directeur Publiekszaken deze adviseert 
haar om alsnog een woongroep op te richten. Voor die actie is dan geen tijd meer. 
Als gevolg van de nieuwe ontwikkelingen wordt het huis nadien nog twee keer 
bezocht door ambtenaren die telkens wederom niet weten wat de voorliggende 
geschiedenis is. Pas in een later stadium blijkt dat de heer Bernards, bouwkundige, 

44 



1.4 Wethouder Wonen en Ruimtelijke Ordening, de heer H. Karakus: 

ook principiele bezwaren heeft tegen de zijns inziens volstrekt nutteloze 
bureaucratische rituele dans van stempeltjes halen om een zogenaamd veilige 
woongroep te worden. 

Post Scriptum 

De ombudsman heeft de heer Berhards laten weten dat hij het beleid van de 

gemeente niet zal beoordelen tenzij er sprake is van inbreuken op grondrechten of 

verdragsrechten. De heer Berhards is teleurgesteld dat de ombudsman zijn visie ten 

aanzien van de in zijn ogen onzinnige eis om zich als woongroep te laten 

registreden, niet deelt. Hij schrijft de ombudsman: 

"Ik herhaal dan ook nogmaals, maar nu wel voor de laatste maal, de uitnodiging om te 

komen kijken in het pand. 

Dan kunt u met eigen ogen aanschouwen ofdeze woonsituatie bestreden moet worden ja 

dan nee. En ofer sprake is van het voeren van een gezamenlijke huishouding. 

Ik meen van de huidige regering te hebben begrepen dat de ambtenaren in het 
uitvoeren van het beleid en het toepassen van de regels zouden moeten letten op het 
voorkomen van "burgertje pesten" en regelfetisjisme. Dus zouden moeten beoordelen of het 
toepassen van de regel het doel dient waar de regel voor bedacht is. 
Elke ambtenaar die in het pand is geweest en de woonsituatie heeft bekeken, kwam tot de 
conclusie dat het in orde was. 

Tenslotte geeft de directeur van de dienst Publiekszaken op geen enkele wijze aan 
dat de oorzaak van deze klacht weggenomen wordt wanneer er een woongroep wordt 
opgericht. De bron van ergernis is immers de constante dreiging en vele malen 
plaatsvindende inbreuk op de huisvrede door binnenvallen van de chaotisch opererende 
gemeentelijke diensten. Die elk hun "recht" op deze veelvuldige huisvredebreuk ontlenen 
aan het vinkje "periodieke controle". 

Verwijder het vinkje en klaar is Kees. Het GBA biedt alle mogelijkheden om de echte 
prestatie-indicator te monitoren. 

Uit de stukken in het bestuurlijke documentatie systeem blijkt dat er een 
overspannen vrees voor (illegale en legale) kamerverhuur is in Delfshaven. Ik ken als weinig 
anderen de praktijk hiervan. En ik ben voorstander van de aanpak van ongeschikte pensions. 
Maar ik ben tegenstander van een atoombom strategic 

De instroom van gewenste doelgroepen moet worden bevorderd. Daaronder worden 
uitdrukkelijk ook studenten verstaan. En dan zeker in de categorie "rustig en bijna ofal 
helemaal afgestudeerd" '. Het optreden van de gemeente leidt ertoe dat deze doelgroep 
Delfshaven zal verlaten. " 



45 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

1 -2 2006.152 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID 

DIRECTIE 

1. Afgedwongen toestemming 

2. Controle-onderzoek i.v.m. tip 

3. Verzet tegen huisbezoek niet serieus genomen 

4. Huisdoorzoeking 

Voorgeschiedenis 

Op 25 februari krijg ik een schriftelijke uitnodiging om op dinsdag 28 februari 2006 
om een uur 's middags uur langs te komen bij de dienst sociale zaken en 
werkgelegenheid. Mij wordt verzocht de giroafschriften mee te nemen van de 
PGB-rekening, de rekening voor het persoonsgebonden budget, en de rekening van 
mijn dochter. Op 21 december 2005 ben ik al bij de dienst langs geweest om de 
rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitkering te bespreken. Daarbij heb ik al 
afschriften overlegd van mijn prive-girorekening, waarop overschrijvingen staan 
naar de PGB-rekening en de rekening van mijn dochter. Ik heb de dienst een 
toelichting gegeven op dit betalingsverkeer. 

In verband met de afspraak van dinsdag 28 februari bel ik de clientmanager op 
maandag 27 februari. Ik krijg via een bandje te horen dat de clientmanager dinsdag 
aanwezig is. Op dinsdag spreken wij af dat de afspraak wordt verzet naar 7 maart. 
De afspraak zal schriftelijk worden bevestigd. Dat gebeurt niet. 
Op maandag 6 maart bel ik de dienst met de vraag of ik inderdaad een afspraak heb 
op dinsdag 7 maart. Men kan niets vinden. Klantmanager Been werkt niet op 
maandag. Ik ga ervan uit dat ik op een later tijdstip een brief zal ontvangen voor 
een nieuwe afspraak. 

Op dinsdag 7 maart belt mevrouw Been mij om kwart over een, dat er toch een 
afspraak is. Ik bied aan om te komen, maar dat vindt zij niet nodig. 'Wij komen naar 
u toe.' 

Ik vraag waarom. Ik beschouw het namelijk als een inbreuk op mijn privacy om 
twee complete vreemden in mijn huis te moeten toelaten. De reden voor het bezoek 
is een vermoeden van fraude. Volgens een tipgever zou ik samenwonen met de 
heer Kwakernaat. Deze tip dateert van drie jaar geleden. Als ik niet meewerk zal de 
uitkering worden gestopt. 

Het huisbezoek 

Mevrouw Been legitimeert zich niet, de heer Broccoli, controleur, wel. Ik geef 
nogmaals te kennen dat ik het niet eens ben met de gang van zaken. Weer wordt 
gezegd dat mijn uitkering gestopt wordt als ik niet meewerk. Ik overhandig 
fotokopieen van de PGB-rekening, waarin ik de informatie over zorgverleners 
onzichtbaar heb gemaakt. Verder geef ik originele afschriften van de rekening van 
mijn dochter en de originele beschikking indicatiebesluit PGB. 
Mevrouw Been zegt dat het wegplakken van informatie niet is toegestaan vanwege 
'fraude'. Ik moet een 'rondleiding' geven door de woning en daarbij alle kasten en 

46 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

laden openen. Ik heb een vrij ruime woning met veel kastruimte. Er valt dus aardig 

wat te bekijken. Als mevrouw Been een mooie oude kast in mijn slaapkamer ziet, 

zegt zij: ' U houdt nogal van antiek, he? 

Beneden moet ik uitleggen van wie de hoedjes en de jassen op en aan de kapstok 

zijn. De inpandige berging met daarin een aantal (zomer)dekens en 

logeerbeddengoed ontlokt mevrouw de uitspraak: 'Nogal veel beddengoed.' 

Ik moet mijn hele medicijnenvoorraad laten zien. Mevrouw Been: 'Dat zijn wel veel 

medicijnen.' 

Nabespreking 

Op vrijdag 10 maart moet ik om elf uur 's ochtends op het kantoor van de dienst 
verschijnen voor een nabespreking over het huisbezoek en het 
doelmatigheidsonderzoek. Er is niet geconstateerd dat ik samenwoon. Maar als er 
de komende twee jaar weer een tip binnenkomt over eventueel samenwonen, wordt 
de sociale recherche ingeschakeld. 

Er zal maar iemand een hekel aan je hebben en allerlei verhalen over je inspreken 
op een tiplijn. Dat is bij mij namelijk het geval geweest. Gelukkig heb ik nog een 
bewijs dat ik gestalkt ben. Dat moet ik nog wel even laten zien aan de dienst. 
Al met al heeft het ertoe geleid dat ik niemand meer vertrouw en nog verder in een 
sociaal isolement zal raken. Ook kan ik me niet aan de indruk onttrekken, dat 
bepaalde (grond)rechten niet gel den als je van een uitkering afhankelijk bent. Ik 
voel me nu een tweederangsburger. 



47 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 



1 4 2006.2217 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID 

DIRECTIE 

1. Onderzoek n.a.v. tip: buurtonderzoek 

2. Afgedwongen huisbezoek 

3. Documenten ondertekenen die men niet begrijpt 

4. Directief optreden 

5. Huisdoorzoeking 

6. Onvoldoende informatie gegeven 

Mevrouw Sutil komt in maart 2006 samen met mevrouw Radstake langs bij de 
ombudsman. Mevrouw Sutil heeft haar voormalige buurvrouw meegenomen, 
omdat zij de taal nog niet zo goed machtig is en niet precies begrijpt wat haar 
allemaal overkomen is. 

Huisbezoek 

De zaak komt aan het rollen als op 8 maart 2006 de uitkering van mevrouw Sutil 
wordt stopgezet. Zij gaat bij de dienst sociale zaken en werkgelegenheid langs om 
te vragen wat daarvoor de reden is. Men kan het haar niet vertellen, maar zegt toe 
haar hierover nog te zullen benaderen. 

Op 15 maart krijgt mevrouw Sutil onverwacht huisbezoek van de dienst. Zij is zelf 
niet thuis. Haar ex-man wil op dat moment net haar huis verlaten, nadat hij de 
gootsteen heeft gerepareerd. 

Mevrouw Beun en een andere, onbekende donkere, medewerkster van de dienst 
sociale zaken en werkgelegenheid legitimeren zich niet. De donkere dame gaat 
zitten op de trap. Mevrouw Beun voert het woord en zegt 'dat ze het huis wil 
bekijken'. De ex-man zegt dat hij zojuist klaar is met zijn klus, dat de bewoonster 
van het huis niet thuis is en dat hij op het punt staat het pand te verlaten. Hij trekt 
zijn jas aan en doet de voordeur dicht. 

De overbuurman van mevrouw Sutil krijgt later ook bezoek van de 
medewerksters van de dienst. Zij hebben bij hem aangebeld en zijn bij hem binnen 
geweest. 

De medewerksters hebben hem onder meer gevraagd of de ex-man van mevrouw 
Sutil nog bij haar woont. De overbuurman zegt dat hij al heel lang op hetzelf de 
adres woont en dat hij de ex-man slechts een enkele keer even heeft zien 
langskomen bij zijn overbuurvrouw. 

Bezoek aan de dienst 

Mevrouw Sutil en mevrouw Radstake zijn ondertussen twee keer op het stadhuis 
geweest. Daar hebben zij aan Cindy Molenaar verteld dat de uitkering ten onrechte 
is stopgezet en dat zij al twee keer voor niets bij de dienst sociale zaken en 
werkgelegenheid zijn langs gegaan om te horen waarom. Zij vragen aan mevrouw 
Molenaar wat mevrouw Sutil nu moet doen. Mevrouw Molenaar zegt dat mevrouw 
Sutil moet wachten op een oproep. (Mevrouw Sutil heeft deze nooit ontvangen). 
Op 16 maart belt mevrouw mevrouw Beun mevrouw Sutil met de mededeling dat 

48 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

zij op 20 maart gebeld zal worden over de resultaten van het onderzoek dat op dat 

moment nog gaande is. Als dit telefoontje uitblijft, neemt mevrouw Sutil weer 

contact op met mevrouw Molenaar. Die nodigt haar uit om de volgende dag om 

drie uur 's middags bij haar langs te komen. 

Mevrouw Molenaar belt tijdens dit bezoek de heer Jansen met de vraag waarom de 

toezegging om helderheid te verschaffen niet is nagekomen. 

Op dinsdag 21 maart wordt mevrouw Sutil om vier uur 's middags gebeld door de 

heer Klaassen: zij wordt de volgende ochtend om negen uur verwacht bij de dienst. 

Die ochtend wordt zij ontvangen door mevrouw Beun en de andere medewerkster, 

die bij het huisbezoek aanwezig was. Mevrouw Sutil moet bankafschriften 

overleggen, haar paspoort inleveren en de papieren waaruit blijkt dat zij naar 

school gaat. Van alles wordt een kopie gemaakt. Mevrouw Sutil krijgt geen 

bewijzen of afschriften. 

Als mevrouw Sutil wordt gedwongen een papier te ondertekenen, geeft zij aan dat 

zij de inhoud daarvan niet begrijpt. Haar wordt gezegd dat zij vastgehouden zal 

worden bij de dienst sociale zaken en werkgelegenheid en dat de medewerkers naar 

haar huis zullen gaan om het huis te onderzoeken als zij het document niet 

ondertekent. Mevrouw Sutil geeft toe. Van de ondertekende papieren krijgt zij geen 

kopie. 

Mevrouw Sutil krijgt te horen dat de dienst sociale zaken en werkgelegenheid bij 

een eerder bezoek aan haar huis foto's heeft gemaakt van haar ex-man. Deze foto's 

krijgt zij niet te zien. De oud-buurvrouw van mevrouw Sutil zegt dat zij het logisch 

vindt als de dienst de bewijzen die zij zegt te hebben ook aan mevrouw Sutil laat 

zien. 

Na een uur te zijn bevraagd door de dienst krijgt mevrouw Sutil te horen dat de 

medewerksters aansluitend een huisbezoek willen afleggen. Mevrouw Sutil voelt 

zich duidelijk overvallen door deze wens. Zij had liever even van tevoren gehoord 

dat zoiets zou kunnen gebeuren, omdat haar huis op dat moment onvoldoende 

opgeruimd is naar haar zin. Mevrouw Sutil ervaart de aankondiging van het 

huisbezoek als een opdracht die zij niet kan of mag weigeren. 

Opnieuw een huisbezoek 

Weer thuis zegt mevrouw Sutil tegen haar dochter dat zij op het kantoor van de 
dienst sociale zaken en werkgelegenheid twee papieren heeft moeten tekenen. De 
dochter spreekt goed Nederlands en vraagt aan de medewerksters van de dienst of 
zij mag zien wat haar moeder heeft moeten tekenen. De medewerkers van de dienst 
staan dit niet toe en zeggen volgens mevrouw Sutil tegen haar dochter: 'Jij moet op 
de bank zitten. Jij moet je stilhouden en niet (Hindoestaans) met je moeder praten.' 
Om de zaak te sussen heeft mevrouw Sutil haar dochter gemaand zich stil te 
houden. 

Vervolgens moet mevrouw Sutil het hele huis (alle kamers, de schuur, koffers) 
ondersteboven halen. Daarna halen de medewerksters van de dienst sociale zaken 
en werkgelegenheid alle spullen (handdoeken, kleding, dekens) uit de kasten 
zonder deze terug te leggen. De buurvrouw heeft foto's heeft gemaakt van de 

49 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

ravage na de doorzoeking. 

Aan mevrouw Sutil en de overbuurman vertellen de medewerksters dat zij tips 

hebben gekregen dat de ex-man nog bij mevrouw Sutil in huis zou wonen. 

Kennelijk is de dienst op zoek naar bewijzen dat de ex-man nog in het huis van 

mevrouw Sutil verblijft. 

Voor alle duidelijkheid ontkent mevrouw Sutil ook tegenover de ombudsman dat 

haar ex-man bij haar woont. Hij heeft een eigen adres en komt alleen maar langs om 

klusjes uit te voeren en om zijn dochter te zien. 

Later blijkt dat de dienst inderdaad een tip heeft gekregen. De dienst heeft 

mevrouw Sutil echter niet verteld dat zij niet hoeft mee te werken aan het 

onderzoek naar die tip, dus niet hoeft te antwoorden en de deur niet hoeft open te 

doen et cetera. 

De medewerksters van de dienst sociale zaken en werkgelegenheid treffen 
vier sleutels aan en mevrouw Sutil moet aangeven op welke deuren deze passen. 
Een daarvan is van de schuur, die de dienst als laatste onderzoekt. Als de 
medewerksters weggaan moet mevrouw Sutil nog een document ondertekenen. Zij 
vermoedt dat het een verslag is van de doorzoeking, maar kan dat niet goed 
controleren. 

Bij het verlaten van de woning zegt een van de medewerksters dat mevrouw Sutil 
geen uitkering zal krijgen en dat ze de zaak nader zullen onderzoeken. De uitkering 
is vanaf dat moment definitief stopgezet. 

Volgens mevrouw Sutil kan dit besluit alleen gebaseerd zijn op twee 
bankafschriften van haar ex-man die men in haar huis gevonden heeft. Een daarvan 
is het betalingsbewijs van een wasmachine die haar ex-man ongeveer twee jaar 
geleden voor haar heeft gekocht bij Radio Modern. Verder hebben de 
medewerksters geen belastend materiaal aangetroffen: geen onderbroeken van haar 
ex-man, geen kleding en geen medicijnen. 

Afronding 

Mevrouw Sutil is na het huisbezoek overstuur naar de overbuurman gelopen en 

heeft bij hem uitgehuild. Op zijn advies is zij vervolgens naar een sociaal 

raadsvrouw gegaan. 

Het onaangekondigde huisbezoek heeft haar in ernstige verlegenheid gebracht. Dat 

men bij de buren navraag heeft gedaan naar haar handel en wandel vindt mevrouw 

Sutil heel erg. Dat voor dit soort zware onderzoeken geen huisbezoekingsbevel of 

zoiets nodig is, vindt zij maar vreemd. En het steekt haar dat de medewerksters van 

de dienst sociale zaken en werkgelegenheid tijdens het huisbezoek deden alsof ze 

de baas waren in haar huis. 

De ombudsman zegt toe de stand van zaken rond de uitkering te onderzoeken en 

nader onderzoek te doen naar de gang van zaken bij het huisbezoek. 



50 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

1 C 2006.2615 PIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID 

DIRECTIE 

Ambtelijke huisvredebreuk 

Op 10 april 2006 treft de heer Harsi in zijn huis een kaart aan waarop staat dat de 

dienst tevergeefs geprobeerd heeft om een huisbezoek af te leggen. Harsi wordt 

gevraagd telefonisch contact op te nemen met zijn klantmanager, mevrouw 

Nevada. 

Op 18 april ontvangt Harsi een brief van zijn klantmanager. Hij schrijft onmiddellijk 

terug. 'Heden 18 april ontving ik uw briefje. U trof mij op 10 april niet thuis. Het is 

u bekend dat de deurbel niet werkt. U weet ook dat ik op elke afspraak altijd thuis 

ben. Het is prettig als u vooraf een afspraak maakt. Mijn telefoonnummer is 06 

@*@*@*@*. Mijn excuus voor het of ongemak of misverstand.' Op 4 mei stuurt de 

dienst Harsi een brief met het verzoek om op 12 mei om tien uur 's ochtends op 

gesprek te komen. Op 11 mei treft Harsi een brief aan waaruit blijkt dat de dienst 

om 's ochtends tien uur geprobeerd heeft een huisbezoek af te leggen. Harsi wordt 

verzocht contact op te nemen met zijn klantmanager. 

Huisbezoek 

Van zijn huisbaas, de heer Wojtila, hoort Harsi dat de medewerkers van de dienst 

sociale zaken en werkgelegenheid hem de sleutel van de kamer van Harsi hebben 

gevraagd en dat zij de kamer van Harsi hebben doorzocht. Het huisbezoek zou als 

volgt zijn verlopen: 

De medewerkers bellen aan en de huisbaas doet open. De medewerkers laten een 

legitimatiebewijs zien en suggereren dat zij een soort politie zijn. Zij eisen dat 

Wojtila de kamer van Harsi opent. Wojtila doet dat en loopt mee met het 

onderzoeksteam. Hij ziet dat de onderzoekers kasten openen, de vuile was bekijken, 

in boeken snuffelen en de koelkast openen. Het team constateert dat er te weinig in 

de koelkast staat en dat er geen brieven te vinden zijn. 

Harsi begrijpt dat zijn klantmanager en een andere vrouw het huisbezoek hebben 

uitgevoerd en dat dit tien minuten heeft geduurd. 

Huisvredebreuk 

Harsi huurt een kamer en heeft het huurcontract overhandigd aan de ombudsman, 

samen met een bewijs dat hij op dit adres is ingeschreven in de gemeentelijke 

basisadministratie (GBA). Harsi heeft een goede relatie met zijn huisbaas. Hij vindt 

het niet erg als de ombudsman contact met Wojtila opneemt. De ombudsman wil 

ook van de huisbaas vernemen hoe het huisbezoek is verlopen. Verder moet 

duidelijk worden of hier een zelfstandige woonruimte is gehuurd en of Harsi op dat 

adres in de GBA stond ingeschreven. Nadat dit vast is komen te staan, adviseert de 

ombudsman de heer Harsi om aangifte van ambtelijke huisvredebreuk te doen bij 

de politie. 



51 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 



1 ft 2006.2893 PIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID 

DIRECTIE 

1. Flash-ID 

2. Geen toestemming gevraagd; dus afgedwongen 

3. Geen (juiste) informatie gegeven 

4. Directief en onbehouwen optreden 

Het is donderdag 21 September, kwart over acht 's ochtends. Mevrouw Van 

Stolwijk heeft ontbijt klaargemaakt voor de kinderen. Zij heeft de zorg voor drie 

kinderen: Veronique (achttien jaar), Juliette (zeventien jaar) en Philippe (dertien 

jaar). Als twee van de drie naar school zijn, gaat zij weer naar bed. Zij heeft 

migraine en moet 's middags weer vrijwilligerswerk doen. 

Opeens wordt er keihard gebeld. Mevrouw Van Stolwijk hoort Juliette de deur 

opendoen en verbaasd uitroepen 'O'. Mevrouw Van Stolwijk denkt dat het iets met 

de school van Juliette te maken heeft. Maar de bezoekers zeggen: 'Is er een ouder 

thuis? We komen om het recht op huurtoeslag te controleren.' 

Als de dochter haar moeder komt halen, schiet mevrouw Van Stolwijk haar 

ochtendjas aan en gaat naar beneden. Daar ziet zij twee onbekende dames, die heel 

kort hun legitimatiebewijs tonen. Het gaat zo snel dat mevrouw Van Stolwijk- mede 

door de hoofdpijn - niet goed kan controleren wie zij nu voor zich heeft. Enigszins 

overdonderd zet zij een stap naar achter en zegt: 'Ik lag nog op bed omdat ik mij 

niet lekker voelde.' Daarop stappen beide dames ongevraagd naar binnen. 'O, komt 

u dan maar verder/ zegt mevrouw Van Stolwijk verbaasd. Als de dames vragen of 

de vijf honden -die aanslaan als er iemand binnenkomt - vastzitten, antwoordt zij 

bevestigend. 

Dan zegt een van de controleurs: 'Nou zien we waarom de rekeningafschriften zo 

hoog zijn.' 

'Welke rekeningafschriften? Wat bedoelt u?,' vraagt mevrouw Van Stolwijk.' 

'De bankafschriften zijn de laatste tijd te hoog.' 

Mevrouw Van Stolwijk: 'Echt niet, dan heeft u niet goed gekeken!' 

'Jawel ik heb juist echt alles erg goed nagekeken!' 

Als Mevrouw Van Stolwijk de dames uitnodigt, hoort zij dat ze voor een 
huiscontrole komen. Mevrouw Van Stolwijk snapt dan dat het hier medewerkers 
van SoZaWe betreft. 

De binnengetreden dames laten weten wat ze allemaal willen zien: paspoort, 
bankafschriften, bewijzen van zorgtoeslag, huurtoeslag, schenkingen etc. 
Mevrouw Van Stolwijk, die zeer moeilijk ter been is en buitenshuis met krukken 
loopt, moet vier keer de trap op en af om alle bescheiden te halen. Mevrouw Van 
Stolwijk ziet dat de dames allerlei conclusies trekken naar aanleiding van de 
overhandigde papieren en veel opschrijven. 

De controleurs vragen waarom mevrouw Van Stolwijk een spaarrekening heeft, 
maar geven haar de kans niet om te antwoorden. Zij willen vervolgens de 
contracten zien van de stichting, waarvoor mevrouw Van Stolwijk thuis vrijwillig 

52 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

honden opvangt totdat zij een nieuwe baas hebben. In de contracten staat dat de 
nieuwe bazen de stichting 160 euro moeten betalen om alle gemaakte kosten, zoals 
inentingen, te vergoeden. 

'Zie je wel!/ zeggen de dames, wijzend op het bedrag. Mevrouw Van Stolwijk wil 
uitleggen dat niet zij het geld krijgt en dat zij alles vrijwillig doet. De stichting is van 
iemand die mevrouw Van Stolwijk niet persoonlijk kent. 

Niets te verbergen 

'Nu moeten we even het huis gaan bekijken/ zegt een van de controleurs daarna. 

Mevrouw Van Stolwijk zegt dat dit niet zo goed uitkomt, omdat het wegens een 

interne verhuizing een puinhoop is in de kamers. 

'Het zal toch moeten..../ is de reactie. 

'Nou okee dan. Ik heb niets te verbergen hoor.' 

Een van de controleurs merkt desondanks fijntjes op dat het er 'rot en onverzorgd' 

uitziet. 'Die rommel is vast niet van een dag!' 

Mevrouw Van Stolwijk heeft zelf de kasten moeten demonteren, verplaatsen en in 

elkaar zetten. Omdat zij nog lang niet klaar is, doet de kamer in kwestie dienst als 

rommelkamer. 

Mevrouw Van Stolwijk voelt zich gekwetst, vernederd en gechoqueerd. 
'Moet ik me dan verontschuldigen voor de rommel? Ik heb het toch proberen uit te 
leggen?' 

Het vernederende schuilt hem er vooral in dat mevrouw Van Stolwijk ondanks 
herhaalde verzoeken niet wordt erkend als mantelzorger . Als mantelzorger zou zij 
niet verplicht zijn om te solliciteren of ('vrijwillig') te werken. Want haar drie 
kinderen behoeven alle drie in meer of mindere mate extra zorg. De twee dochters 
kampen met ernstige problemen die maken dat zij vaak moet bijspringen. En haar 
zoon is autistisch. Daarnaast heeft mevrouw Van Stolwijk vier kleinkinderen en een 
'oma-zeggertje', die regelmatig komen logeren. Net als de hond van de dochter. 
Voor de zoon wordt al jarenlang vruchteloos goede scholing gezocht. Zolang die 
niet gevonden is, blijft hij met medeweten van de leerplichtambtenaar van 
Rotterdam thuis. Daarom steekt het mevrouw Van Stolwijk als een van de 
controleurs opmerkt: 'Waarom is deze zoon nog thuis? Daar moet werk van 
gemaakt worden!' 

Bankafschriften 

Het huisbezoek gaat verder en mevrouw Van Stolwijk moet haar klerenkast openen 

en de inhoud laten zien, zoals de (onder)kleding. 

Als zij weer in de woonkamer zijn, nemen de controleurs de personalia van alle 

bewoners nogmaals door en krijgt mevrouw Van Stolwijk een lijst van zaken die ze 

binnen een week moet inleveren. Dat zal mevrouw Van Stolwijk doen. 

Graag wil zij de controleurs uitleggen waarom zij recentelijk nogal wat betalingen 

heeft ontvangen, die de opmerkelijke bankafschriften kunnen verklaren. Het betreft 

nabetalingen die geregeld zijn door een sociaal raadsman, zoals studietoelagen, 

53 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

zorgtoeslagen etcetera. De controleurs hebben haar de ruimte niet gegeven dit toe te 
lichten. 

Bij het weggaan vraagt een controleur terloops waar de vader van de kleinkinderen 

nu is. Mevrouw Van Stolwijk antwoord daarop dat zij geen idee heeft. 'Zij hebben 

geen contact met de vader. Er is namelijk nooit sprake geweest van een relatie, 

samenwonen of een gezinsverband.' 

'O. De kinderen zijn niet erkend/ zegt de ene controleur dan tegen de andere. 

Bij het vertrek verontschuldigt mevrouw Van Stolwijk zich nog voor de rommel: 'Ik 

ben echt soms veel van huis maar heb ook lichamelijke klachten waardoor ik 

minder kan doen.' 

'Dan moet je maar niet zoveel gaan werken/ zegt een van de controleurs daarop. 

Mevrouw Van Stolwijk is verbijsterd: zij moest immers werken van de dienst 

sociale zaken en werkgelegenheid! 

Na het bezoek 

Mevrouw Van Stolwijk heeft in de week na het huisbezoek twee keer telefonisch 
gevraagd of zij de papieren persoonlijk mocht komen laten zien en er dan een 
toelichting bij mocht geven. Ook vroeg zij of er bij de dienst sociale zaken en 
werkgelegenheid kopieen gemaakt konden worden, zodat zij meteen langs kon 
komen. In Pernis kon zij op dat moment geen kopieen maken en elders kostten zij 
40 cent per stuk. 

'Dan gaat u maar naar het CWI. Daar kun je gratis kopieen maken.' 
'Maar dan moet ik met de bus en metro naar Rotterdam.' 
'Daar heb je een uitkering voor!/ luidt het antwoord van de dienst. 

Het ergst vindt mevrouw Van Stolwijk dat ze - zo leidt ze af uit de houding en toon 
van de medewerkers van de dienst sociale zaken en werkgelegenheid - al 
veroordeeld wordt, terwijl zij niets verkeerds heeft gedaan en zij niet de kans heeft 
gehad om iets te toe te lichten. 



54 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 



1 7 2006.3034 PIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID 

DIRECTIE 

1. Termijn om verhindering van huisbezoek door te geven is te kort. 

2. Bazig directief optreden. 

Op 26 September 2006 heeft de heer Seedorf een aanvraag bij het CWI ingediend. 
Hij heeft daar gemeld dat hij al een nieuwe baan had, maar - alvorens feitelijk in 
dienst te kunnen treden - een cursus moest volgen. Op 8 november 2006 trof hij (na 
een cursusdag) de aankondiging van een huisbezoek voor de volgende dag in de 
bus aan. Hij was om 17:00 uur thuis. De heer Seedorf is van mening dat hij te laat op 
de hoogte is gesteld van het huisbezoek. De heer Seedorf wilde dezelfde dag het 
huisbezoek vanwege de opleidingsverplichtingen afzeggen, maar kon de sociale 
dienst niet bereiken, omdat deze alleen maar van 10:00 uur tot 11:00 uur telefonisch 
bereikbaar is. De heer Seedorf heeft prioriteiten gesteld en besloot om de cursus te 
volgen i.p.v. om thuis te blijven voor het huisbezoek. Hij heeft nog geprobeerd om 
tijdens de cursus de dienst te bellen, maar hij kwam er niet doorheen. Op 9 
november 2006 is een kaart in de bus gegooid waarop stond "dat de aanvraag is 
afgewezen". Hij heeft dezelfde avond zijn verhaal op de achterkant van het kaarrje 
geschreven en bij de dienst in de bus gedaan. De heer Seedorf wil bij de 
ombudsman een signaal afgegeven. Zo ga je niet met klanten om. De ombudsman 
adviseert de heer Seedorf het CMK te bellen en bezwaar te maken na ontvangst van 
het officiele besluit (misschien besluit de dienst alsnog anders). 
De dienst meldt aan de ombudsman dat de heer Seedorf naar aanleiding van zijn 
klacht in een spoedprocedure is ingestroomd die hem in staat stelt om zeer 
binnenkort de vervolgstappen ter verkrijging van een uitkering af te ronden. Mocht 
de heer Seedorf in bezwaar niet in het gelijk worden gesteld dan zal hem dat 
hoogstens twee weken uitkering schelen. De ombudsman laat de dienst weten dat 
hij het oneens is met deze gang van zaken: 

• De dienst krijgt op 26 September een aanvraag voor een uitkering, 

• Pas op 08 november (dat is erg laat na de aanvraag) laat de dienst aan de heer 
Seedorf weten dat men hem op 09 november 's ochtends vroeg wil bezoeken. 

• De heer Seedorf had feitelijk geen mogelijkheid om de verhindering af te bellen 
(omdat het daartoe bestemde telef oonnummer, ten tijde van de openstelling 
daarvan kennelijk overbezet is); de heer Seedorf kan de dienst niet bereiken. 

• Nog diezelf de dag besluit de dienst dat de heer Seedorf kennelijk niet heeft 
voldaan aan zijn inlichtingenplicht en weigert de aanvraag; er is geen enkele 
mogelijkheid om gegevens uit te wisselen en misverstanden recht te trekken. 

• Mocht de heer Seedorf het hier niet mee eens zijn dan dwingt de dienst hem tot 
het bewandelen van een bureaucratisch juridisch traject. 

Evident is dat de heer Seedorf zeer goede redenen had om op het betreffende 
moment niet beschikbaar te zijn. De dienst heeft hem onvoldoende mogelijkheid 
geboden om e.e.a. met de dienst te communiceren. De ombudsman houdt vast aan 
de stelling dat - bij gebleken juistheid van het door de heer Seedorf gestelde - de 

55 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

dienst haar aanvankelijke besluit moet intrekken. Vervolgens zou de dienst een 
voor alle partijen acceptabel moment van huisbezoek moeten afspreken en - mocht 
daarna blijken dat de heer Seedorf voldoet aan het vereiste om een uitkering te 
ontvangen - de uitkering met ingang van 26 September 2006 een aanvang laten 
nemen. 

Reden voor dit standpunt is dat het verificatieonderzoek op basis waarvan de 
gemeente thans stelt dat de heer Seedorf niet aan zijn informatieplicht heeft 
voldaan, door toedoen van de gemeente niet heeft kunnen plaatsvinden. Het aan 
de heer Seedorf verwijten dat hij niet thuis was en stellen - zonder enig onderzoek - 
dat hij geen goede reden had om niet thuis te zijn, klopt niet. Het afwijzingsbesluit 
is niet op goede gronden genomen. Na ophef in de pers en problemen met de 
ombudsman wordt uiteindelijk het aanvankelijke besluit totaal teruggedraaid en 
krijgt de heer Seedorf een uitkering met als ingangsdatum de datum van eerste 
aanvraag. Daags daarna verneemt de ombudsman van de dienst dat deze er achter 
is gekomen dat de heer Seedorf een zogenaamde A-klant is. Een A-klant is een 
burger waarvan door het CWI vermoed wordt dat deze op zeer korte termijn zelf 
zijn weg terug weet te vinden naar de arbeidsmarkt. Om die reden wordt er drie 
wekenlang geen actie ondernomen; na die periode blijkt de uitkering in de meeste 
gevallen niet meer nodig. Het is voor het eerst dat de ombudsman verneemt dat er 
dit soort verschillende trajecten zijn. 

Op 05 december 2006 komt de heer Seedorf op het spreekuur langs en laat een 
nieuwe aankondiging huisbezoek zien: 

• de aankondiging is gedateerd 21 november 2006 

• de aankondiging is ontvangen op 22 november 2006 

• het huisbezoek zal plaatsvinden op 24 november 2006 

Materieel heeft de heer Seedorf nu dus een dag extra de tijd gekregen tussen het 
vernemen van het voornemen om langs te komen en de daadwerkelijke uitvoering 
daarvan. Bijzonder is in dit geval dat de zinsnede: "als u op het aangegeven tijdstip 
en/of de aangegeven datum verhinderd bent, moet u dit melden aan sociale zaken 
en werkgelegenheid." is doorgestreept. De heer Seedorf leidt daaruit af dat hij nu 
onder geen enkel beding het huisbezoek meer zou mogen afzeggen. De heer 
Seedorf vraagt zich af of dit wel kan? Is het nu werkelijk zo dat de dienst onder alle 
omstandigheden voorrang heeft? Het kan toch zo zijn dat je een maanden van 
tevoren gemaakte af spraak bij een specialist op dat moment zou moeten nakomen? 
Verderop leest de heer Seedorf: "Als u zonder afmelding niet verschijnt of niet 
aanwezig bent op bovengenoemd tijdstip, kunnen wij u een maatregel opleggen. 
Dat wil zeggen dat wij uw uitkering tijdelijk verlagen" waar handgeschreven aan is 
toegevoegd:" wordt uw aanvraag afgewezen" . 

Ongevraagd wijdt de heer Seedorf uit over de gang van zaken tijdens het 
huisbezoek uit en neemt dan het woord Gestapo-methoden in de mond. Uiteraard is 
hierop doorgevraagd. De heer Seedorf legt uit dat de heer Tromp zich uitermate 
bazig tijdens het huisbezoek gedroeg; het was geen gesprek maar commanderen. 
Als voorbeeld beschrijft de heer Seedorf de volgende situatie: bij het inspecteren 

56 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

van de kledingkasten wilde de de heer Seedorf van boven naar beneden en daarna 
van links naar rechts werken. 

Bij de tweede kastdeur aangekomen zou de heer Tromp gemeld hebben dat hij nu 
een door hem aangewezen andere kast geopend wenste te zien. De heer Seedorf 
meldde: "daar kom ik zo aan toe, ik begrijp dat u alle kasten wil zien, dat doe ik dus 
op volgorde. . .". De heer Tromp zou daarop ongeveer gezegd hebben: "ik bepaal in 
welke volgorde ik de kasten wil zien je moet nu die kast openmaken". 
(zaak loopt nog) 



57 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

1 Q 2007.2923 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID 

DIRECTIE 

1. Onvoldoende informatie: geen informed consent 

2. Niet via de voordeur 

3. Intimiderend beuken, aanbellen roepen 

4. Geen informatie achteraf 

5. Geen compleet dossier 



Mevrouw Dester laat de ombudsman weten: 

Ik wil niet dat er met me gesold wordt en word wild als mijn klantmanager iets zegt 
als: "gaan we lastig doen? Dan denk ik dat we maar eens een huisbezoekje moeten 
afleggen!". Ik ben vervolgens op onderzoek uitgegaan naar de reden van het 
huisbezoek. Ik heb het volgende uitgevonden: 

Het huisbezoek interventieteam geschiedde o.l.v. de heer P.J. Van Veen. Ik heb de 

heer Van Veen de volgende vragen gesteld: 

l."Wie is de opdrachtgever van het huisbezoek?" 

Antwoord: "De heer A. van Nes van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid". 

2. "Op welke grond is de beslissing genomen om onaangekondigd huisbezoek af te 

leggen?" 

Antwoord: "Dat kan ik u niet vertellen, voor deze informatie moet ik u 

doorverwijzen naar SOZAWE". 

3. "Wat was de aanleiding tot het huisbezoek?" 

Antwoord: "Kan ik u ook niet vertellen, voor informatie moet u bij SOZAWE zijn". 

4. "Wat was het doel van het huisbezoek?" 

Antwoord: "Doelmatigheid/rechtmatigheid vanuw uitkering". 

5. "Welke persoonsgegevens van mij zijn bij het 'Interventieteam' bekend. Wie is 

verantwoordelijk voor de verwerking van mijn persoonsgegevens, hoe zijn mijn 

gegevens verkregen (oorsprong van gegevens), aangezien ik niemand toestemming 

heb gegeven mijn gegevens te verzamelen en/of te verwerken". 

Antwoord: "Uw gegevens heb ik uit de Basisadministratie van de gemeente, hier 

heb ik vrij toegang toe, aangezien ik GBA-medewerker ben". 

Reactie: "Dus u mag zomaar op basis van willekeurigheid gegevens van iemand 

verzamelen en daarmee doen wat u wilt?" 

Antwoord: "Ja dat mag ik, anders kan ik mijn werk niet doen. Soms krijgen we een 

tip van overlastgevende personen, of iemand is verslaafd of de woning verkeert niet 

in goede staat, kortom er kan van alles aan de hand zijn". 

Reactie: "Dan moet er toch een uitgebreid onderzoek aan voorafgaan, u mag toch 

niet zomaar mijn gegevens raadplegen/gebruiken en een dergelijk huisbezoek mag 

volgens de Nederlandse wet toch alleen als de benodigde informatie op geen enkele 

andere manier is te verkrijgen en als er een duidelijke aanwijzing is dat de 

verstrekte gegevens niet correct zijn en dus niet op basis van willekeurigheid". 

58 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

Antwoord: "Ja, dat klopt, die aanwijzing is in uw geval van de dienst Sociale Zaken 

gekomen, dus daar kunt u terecht voor antwoorden, daar kan ik verder niets over 

zeggen". 

6. "Wat was de reden dat het huisbezoek 's avonds plaatsvond, dat gebeurt volgens 

mijn informatie bij hoge uitzondering tussen 17.00 en 19.00 als iemand overdag 

nooit thuis is (niet vaker dan tien keer per jaar)". 

"Dat is in Rotterdam niet zo, wij leggen iedere avond huisbezoeken af". 

7. "Wat is de reden dat jullie de volgende intimiderende werkwijze hanteren: jullie 

zijn direct het trappenhuis in gegaan en op mijn voordeur gaan rammen met daarbij 

het roepen van de woorden: 'Doe eens open!' Jullie hebben niet eenmaal maar 

ongeveer een halfuur aanhoudend op mijn bel gedrukt". 

Antwoord: "We gaan altijd direct door naar boven, soms slapen mensen of ze doen 

uit angst niet open, vandaar dus". 

8. "Zijn jullie nog vaker aan mijn deur geweest?" 

Antwoord: "Ja diezelfde middag tussen 15.00 uur en 16.00 uur". 

Reactie: "Hoe kan dat, ik ben de hele dag thuis geweest en er is niemand aan mijn 

deur geweest?" 

Antwoord: "Ja, het kan ook later geweest zijn, dat weet ik niet meer precies". 

Reactie: "Omdat jullie gewoonlijk driemaal langskomen en dan een kaart 

achterlaten, stel ik deze vraag". 

Antwoord: "Ja, we laten dan een rode kaart achter, in uw geval hebben we dat niet 

gedaan". Reactie: "Waarom niet?" 

Antwoord: "Tja, dat was niet nodig. U moet voor dit soort informatie bij Sociale 

Zaken zijn". 

9. "Wat is het verdere verloop geweest, zijn er maatregelen, besluiten genomen? Is 

er een rapportage naar de opdrachtgever gegaan?" 

Antwoord: "Nee, na het bezoek van 21 maart 2007 zijn wij niet meer bij u geweest. 

Misschien heeft de opdrachtgever, Van Nes van SOZAWE, een rapportage 

gemaakt. Ik moet u voor antwoord op deze vraag doorverwijzen naar A. Van Nes 

van SOZAWE". 

10."Welke mensen waren aanwezig?, waren er mensen van de politie, GGD, 

gemeente, SOZAWE en Eneco?" 

Antwoord: "Er waren inderdaad mensen van verschillende instanties aanwezig, een 

man of vijf." Reactie: " Ik heb minimaal acht mensen gezien." Antwoord: Ja, dat 

kan. Ik heb me vergist, tegenwoordig gaan we maar met vijf personen/'Namen kan 

ik u alleen doorgeven als we het huisbezoek mogen afmaken". 

Ik vroeg door 

Antwoord: "Ik kan u alleen vertellen dat de wijkagent erbij was en de heer Priester 

van het WBR, wie er van SOZAWE bij was, kan ik u niet vertellen". 

Reactie: "Ik heb in ieder geval 8 mensen geteld en ik vind dat ik er recht op heb te 

weten wie deze mensen zijn geweest". 

Antwoord: "Dat is heel moeilijk te zeggen, we werken met verschillende teams". 

Op 13 juni belde ik met de heer Boot van de politie, lid van het 'Interventieteam', 

die aanwezig was tijdens het huisbezoek op 21 maart 2007 aan mijn adres. Vraag: 

59 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

"Runt u mij vertellen wat de aanleiding is geweest van het huisbezoek op 21 maart 

2007 waarbij u aanwezig was?" 

Antwoord: "Dat kan ik u niet vertellen". 

Reactie: "Wat ik inmiddels weet is dat de opdracht van de heer Van Nes van 

SOZAWE is uitgegaan en aangezien Van Nes mij geen informatie wil geven bel ik 

u omdat ik wil weten wat er precies aan de hand is". 

Antwoord: "Wij weten wel wat er aan de hand is maar mogen u daarover niets 

zeggen, voor vragen moet u bij de heer Van Nes van de dienst SOZAWE zijn. Er 

zijn mensen die heel wat op hun kerfstok hebben. Er gebeurt heel wat in Rotterdam 

daarom zijn dit soort huisbezoeken nodig. Je hebt het recht te weigeren ons binnen 

te laten tenzij we een machtiging hebben". Reactie: "De heer Van Nes wil mij niet 

vertellen wat er aan de hand is, als ik hem om informatie vraag zegt hij dat hij er 

niets vanaf weet en daarom vraag ik u nu wat er aan de hand is". 

Antwoord: "Ik vind het erg vervelend voor u, maar ik mag er echt niets over 

zeggen". 

Omdat ik nogal wat vragen heb en ik van de heer Van Nes geen antwoord op mijn 

vragen krijg heb ik op 6 juni 2007 SOZAWE schriftelijk verzocht tot inzage in mijn 

dossier. 

Op 27 juni 2007 kreeg ik vanaf 11.00 tot 12.00 de gelegenheid mijn dossier in te zien. 

De tijd was te kort om mijn gehele dossier in te kunnen zien. Daarom is er op 3 juli 

2007 om 11.00 een vervolgafspraak gemaakt. De documenten in het dossier zaten 

door elkaar en wat betreft de huisbezoeken van 20 december 2005 en 21 maart 2007 

heb ik geen enkele informatie gevonden, hetgeen mij zeer bevreemt. 

Op 3 juli 2007 had ik een tweede afspraak bij Van Nes om mijn dossier in te kunnen 

zien. 

Vanaf 11.00 uur kreeg ik de gelegenheid om mijn dossier in te zien. De heer De Wijs 

was daarbij aanwezig. Van Nes had zelf een andere client met wie hij in gesprek 

was. Van Nes kwam af en toe binnenlopen. Aangezien Van Nes de week ervoor 

deel 1 en deel 2 van het dossier had en nu alleen deel 2 ter inzage had klaarliggen, 

vroeg ik naar deel 1. Van Nes deelde mij mee dat hij dacht dat ik deel 1 niet hoefde 

in te zien omdat alle recente gegevens in deel 2 zouden zitten. Hij moest dat deel 

weer opvragen, dus om deel 1 in te zien moest er weer een nieuwe afspraak 

gemaakt worden en dat kon pas eind augustus. Verder had hij geen tijd gehad om 

alle door mij gevraagde documenten te kopieren, ik zou deze binnen twee weken 

ontvangen. 

Mijn conclusie na inzage in dossier: 

De meeste van mijn brieven en andere belangrijke informatie die ik t.a.v. Van Nes 

aan de balie van SOZAWE heb afgegeven zitten niet in het dossier. Informatie over 

de twee huisbezoeken zit ook niet in het dossier. Er staan onwaarheden in mijn 

dossier. Ik zou bijvoorbeeld niet voldoende hebben meegewerkt om aan het werk te 

komen. Ook zou het reintegratietraject door mijn zwangerschap en bevalling 

plotsklaps tot stilstand zijn gekomen, wat absoluut niet waar is. Over de twee 

huisbezoeken ben ik het meest verontwaardigd, omdat ik er niets over in mijn 

dossier heb teruggevonden. Ook het formulier onderhoudsplichtige dat ik drie keer 

60 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

bij SOZAWE t.a.v. Van Nes heb afgegeven zit niet in het dossier. Door het 
ontbreken van deze belangrijke informatie wekt Van Nes de indruk dat ik 
onvoldoende heb meegewerkt en hij dus juist gehandeld heeft. 

[•••] 
Hoogachtend, 

Sheila Dester 
[zaak loopt nog] 



61 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 



1 Q 2007.2948 PIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID 

DIRECTIE 

1. Flash ID 

2. Geen reden voor huisbezoek opgegeven 

3. Paspoortcontrole in eigen huis 

Mevrouw Van den Ander heeft op een woensdag in mei 2007 rond de klok van 
15:00 h. bezoek gehad van een interventieteam. Zij woont in een portiekflat met 
bellenbord, men is het bellenbord gepasseerd en belt aan de voordeur aan. 
Mevrouw Van den Ander is niet voorbereid op dit bezoek, zij is de eerste in het 
rijtje. Achteraf stelt zij vast dat kennelijk alle woningen in haar buurt worden 
bezocht. De deur wordt opengedaan door haar zoon (negenjaar). Moeder spoedt 
zich naar de voordeur, zij hoort mannenstemmen en komt daar een groep mensen 
tegen waarvan een iemand heel snel een identificatiemiddel laat zien, misschien 
ook wel een naam noemt, maar die is mevrouw vergeten en nadrukkelijk vraagt: 
"mag ik even binnenkomen?". 

Mevrouw Van den Ander stelt dat er geen enkele reden wordt gegeven voor het 
binnenkomen en de overige leden van het interventieteam (zeven mensen) niet zijn 
geihtroduceerd. 

Twee leden van het interventieteam hebben zich uit zichzelf voorgesteld: het betreft 
een dame van de woningbouwvereniging (nieuwe unie) die vragen over 
huurbetalingen heeft gesteld (in een verleden heeft dat enkele problemen 
opgeleverd, tegenwoordig loopt het goed) en de wijkagent die vragen over de 
woonomgeving heeft gesteld. 

Er worden geen zorgvragen gesteld (over gezondheid, financiele situatie, 
leerprestaties et cetera). 

Het gesprek met mevrouw Van den Ander vindt plaats in haar woonkamer waar 
alle interventieteamleden zijn binnengetreden (waarvan zij dus van vier mensen 
niet weet wie ze zijn of wat ze doen). De vragen worden gesteld door de leider van 
het interventieteam: 

a. hij vraagt mevrouw Van den Ander om zich te identificeren 

b. hij vraagt waar het inkomen uit bestaat, et cetera 

Tijdens de vragen naar het inkomen (mevrouw Van den Ander vertelt dat ze in het 
verleden twee parttime banen heeft gehad, en er nu nog een heeft) wordt er 
geinterrumpeerd door een van de interventieteamleden: "daar hebben we allemaal 
niets aan, u moet een full time baan proberen te krijgen". Mevrouw Van den Ander 
geeft aan dat ze dit heel hard geprobeerd heeft, maar dat het niet gemakkelijk is om 
een echte fulltime baan te krijgen. De figuur die interrumpeerde en meldt: "Loop 
maar achter die Polen aan, die weten ook de weg". Mevrouw Van den Ander voelt 
zich lelijk behandeld, zegt nog tegen deze meneer:'Tk ga met u niet in discussie", 
maar daar laat hij zich niet door af stoppen hij blijft doordrammen dat mevrouw 
Van den Ander harder haar best moet doen om een fulltime baan te krijgen, dat zij 
toch gezond is? Dat hij er direct werk van zal maken en dat ze weer aan en 
integratiecursus deel moeten nemen . Na vertrek van het interventieteam is met 

62 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

name dit de druppel die de emmer doet overlopen en komen de tranen van 

onmacht. 

Mevrouw Van den Ander heeft over dit optreden van de medewerker van SoZaWe 

gebeld met de dienst. Mevrouw Van den Ander merkt verder op over het 

huisbezoek dat ze zich nogal slachtoffer in haar huis heeft gevoeld: je praat met de 

een en de rest gaat gewoon zijn gang. Als voorbeelden daarvan noemt zij: 

a. Dat een iemand (waarvan ze de naam nog steeds niet kent) een gordijn dat voor 
een nis hangt opzij heeft getrokken om de inhoud van de nis te inspecteren 

b. Dat de medewerkster van de nieuwe unie uit een afgesloten kamer terugkwam 
terwijl zij geen toestemming had gevraagd om de kamer te mogen inspecteren 

c. Dat bij het vertrek der Eneco-medewerker vertelde dat hij de meterstanden had 
opgenomen, dat er geen zegels meer waren op de installatie, en dat dat geen 
probleem zou zijn (ook voor deze inspectie heeft mevrouw Van den Ander geen 
toestemming gegeven). 

Verder doorvragen leert dat: 

a. Mevrouw Van den Ander niet gewezen is op het feit dat ze toestemming moet 
geven voor het huisbezoek, nog tijdens het gesprek met de ombudsman meent zijn 
dat zij niet de mogelijkheid had om dit te weigeren. 

b. Mevrouw Van den Ander is ook niet gewezen op het feit dat zij het huisbezoek 
mag afbreken 

c. Mevrouw Van den Ander heeft geen folders of geschreven materiaal gekregen 
waarin verklaard wordt wat haar is overkomen. 



63 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

If) 2005.1911 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe) 

Centrum 

Geen legitimatie 



Brief van de ombudsman aan de directeur SoZaWe naar aanleiding van het 
huisbezoek aan mevrouw Murphy 



Mevrouw Murphy meldde mij 'Op maandag 31 oktober 2004 werd ik benaderd 
door twee onbekende dames die mij zeiden dat zij van Sociale Zaken en 
Werkgelegenheid zouden zijn. Zij wilden een onaangekondigd huisbezoek bij mij 
uitvoeren. De dames waren niet bereid om mij hun legitimatie te laten zien. Ook 
wilden zij mij niet vertellen wat zij wilden onderzoeken. Ik heb hen weggestuurd.' 

Nadat mevrouw Murphy zich met bovenstaand verhaal had gemeld bij de 
ombudsman heeft laatstgenoemde de directeur Uitvoering Wet werk en bijstand 
van de gemeente Rotterdam een brief geschreven. Daarin uit de ombudsman de 
zorg dat het bezoek aan mevrouw Murphy misschien niet door medewerkers van 
de dienst sociale zaken en werkgelegenheid is afgelegd, maar door mensen die op 
de hoogte zijn van dit soort huisbezoeken en met een smoes proberen binnen te 
komen. Wellicht om de woning leeg te halen. 

'Ik heb mede vanwege die zorg medewerkers van uw dienst verzocht zo snel 
mogelijk uit te zoeken of er daadwerkelijk een huisbezoek is afgelegd door 
medewerkers van sociale zaken en werkgelegenheid en mij dat dan terug te 
melden. Aanvankelijk telefonisch en vandaag per email ontving ik het bericht 'dat 
het een tweetal uitzendkrachten betrof waarvan de pasjes nog in de maak waren. Ze hebben 
ze blijkbaar vandaag ontvangen.' 

Voordat ik mij een oordeel aanmatig over deze gang van zaken nodig ik u uit 
binnen uw organisatie uit te zoeken of het hier gaat om een eenmalige misser dan 
wel dat dit vaker kan zijn voorgekomen. Verder baart het mij zorgen dat ik via deze 
weg moet vernemen dat een van de meest ingrijpende onderzoeksmiddelen die uw 
dienst heeft, lijkt te zijn uitbesteed aan 'uitzendkrachten'. Graag verneem ik van u 
wat de ratio achter deze gang van zaken is. 

Hoogachtend, 

mr M.H.J.M. van Kinderen, 
gemeentelijke ombudsman Rotterdam 



64 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

ryt 2006.161 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe) 

Centrum 

1. Nadrukkelijke verdenking, toch geen strafrechtelijk onderzoek 

2. Niet via de voordeur 

3. Afgedwongen toestemming 

4. Directief/bazig optreden 

5. Huisdoorzoeking 

6. Buurtonderzoek 

7. Onvolledige legitimatie 

Het onderzoek van de dienst sociale zaken en werkgelegenheid volgt op een 
anonieme melding over vermeend samenwonen. Totdat twee medewerkers van de 
dienst aan haar deur staan, heeft mevrouw Seegers (68) geen idee dat zij verdacht 
wordt van samenwonen. De dienst sociale zaken en werkgelegenheid heeft hier 
nooit met haar over gesproken. Mevrouw Seegers voelt zich overvallen door het 
huisbezoek. Een van de medewerksters blijkt achteraf mevrouw Narwal te zijn. 

Alle laatjes open 

De medewerkers van de dienst sociale zaken en werkgelegenheid bellen niet 
gewoon beneden aan bij de algemene toegangsdeur tot de portiekflat, maar gaan 
met iemand anders mee naar binnen of hebben bij een van de buren aangebeld. Zij 
staan onverwachts aan de voordeur, kloppen aan en roepen 'Mevrouw Seegers, 
mevrouw Seegers, doet u eens open!' 

Mevrouw Seegers vraagt: ' Wie bent u?' Daarop antwoorden de medewerkers van 
de dienst sociale zaken en werkgelegenheid: ' Ja, doet u even open.' Als mevrouw 
Seegers vraagt hoe de bezoekers boven zijn gekomen, krijgt zij geen antwoord. Wei 
roept een van de medewerkers: 'Huisbezoek!'. Dat komt mevrouw Seegers zeer 
ongelegen, omdat zij een afspraak heeft met de dokter. Een van de medewerksters 
zegt dat zij daar niets mee te maken heeft en vraagt om het telefoonnummer van de 
huisarts. 'Dan bel ik hem wel even af .' Mevrouw Seegers zegt daarop zelf de 
afspraak af . 'Tja wat moest ik anders? Ik wist niet wat ik moest doen?' 
Mevrouw Seegers zegt tegen de medewerksters dat zij drie jaar geleden een 
hersenbloeding heeft gehad, dat zij zich niet druk mag maken en dat ze daarom zo 
nu en dan moet gaan zitten. Zij kan zich niet verweren tegen het optreden van de 
onderzoeksters, van wie slechts een zich legitimeert. In de woonkamer gekomen 
zegt een van de medewerksters dat mevrouw Seegers prachtige spullen heeft. 
Mevrouw Seegers geeft aan dat ze daar op een eerlijke wijze aan is gekomen. 

Mevrouw Seegers staat de onderzoeksters toe even boven te kijken. In de 
logeerkamer zien zij de medicijnen en kleding van de heer Zwaan. Zwaan woonde 
tot voor kort in bij iemand die zijn huis is uitgezet en mocht daarom zijn spullen 
opslaan bij mevrouw Seegers. Zwaan verblijft inmiddels op de camping en heeft de 
meeste van zijn spullen meegenomen. 
In de logeerkamer vinden de medewerksters echter ook enkele mappen van de heer 

65 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

Zwaan, die zij helemaal overhoop halen. In deze mappen zitten verzekerings- en 
autopapieren van Zwaan. Tussen de verzekeringspapieren zit een polis van een 
begrafenisverzekering, waaruit blijkt dat mevrouw Seegers de begunstigde is en de 
nalatenschap moet regelen. Zwaan legt de ombudsman achteraf uit dat hij geen 
familie heeft en iemand dit toch moet regelen. 

Een van de medewerksters vraagt mevrouw Seegers wat voor relatie zij heeft met 
de heer Zwaan. Mevrouw Seegers verklaart dat Zwaan een oude huisvriend is van 
de familie Seegers. Hij was in het verleden goed bevriend met haar broer en heeft 
jaren ingewoond bij haar moeder. Mevrouw Seegers voegt eraan toe dat zij altijd 
voor haar moeder en kleinkinderen heeft gezorgd en er zeker geen behoefte aan 
heeft om dag en nacht een man in huis te hebben. Als Zwaan een keer langskomt 
voor 'een bakkie koffie' vindt zij dat wel leuk. Maar daar blijft het bij. 
De medewerksters vragen daarna of zij de inhoud van alle laatjes mogen zien. Dat 
vindt mevrouw Seegers nog goed. ' Ik weet toch niet dat ik mag weigeren/ zegt zij 
achteraf. Geemotioneerd vertelt zij dat een medewerkster uit een van de laatjes een 
fotoalbum pakte van haar moeder die enige jaren geleden is overleden. Dat werd 
haar te gortig: 'En daar blijf je af ! Nu is het afgelopen, dit is van mij!' 

Gevolgen 

Op grond van het huisbezoek constateert de dienst sociale zaken en 

werkgelegenheid dat mevrouw Seegers een gezamenlijke huishouding voert met de 

heer Zwaan. Daarom heeft de dienst haar uitkering per 1 april 2006 beeindigd. 

Tegen deze stopzetting maakt mevrouw Seegers bezwaar, met hulp van een sociaal 

raadsman. 

Verder heeft mevrouw Seegers gemerkt dat de dienst sociale zaken en 

werkgelegenheid navraag over de relatie met Zwaan heeft gedaan bij haar buren en 

bij de bewonersorganisatie Cool, waar zij deelneemt aan een project. Aan de buren 

is gevraagd op welke camping de heer Zwaan verblijft. Bij het bezoek aan een van 

de buren stuit de dienst op een inwonende zoon, waarna de uitkeringen op dit 

adres worden gekort. 

Na het huisbezoek aan mevrouw Seegers laat de Sociale Verzekeringsbank, die 

verantwoordelijk is voor de AOW-uitkering, een controle uitvoeren bij de heer 

Zwaan. 

Mevrouw Seegers en de heer Zwaan voelen zich aangetast in hun persoonlijke 

levenssfeer. 



66 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

22 2006.3203 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe) 

Charlois (Zuid en Noord) 

1. Toestemming voor huisbezoek onder druk verkregen 

2. Controle / huisbezoek door allochtoon wordt als "niet passend" ervaren 

Mevrouw Helder maakt duidelijk dat zij de weergave van de rapporteurs over het 
huisbezoek onjuist vindt: zij heeft heel nadrukkelijk aanstonds aangegeven dat zij 
geen medewerking wenste te verlenen aan het huisbezoek (het was een grote 
rommel binnen, zij was aan het schilderen) maar dat ze onder druk (dat dit zeer 
waarschijnlijk gevolgen zal hebben voor haar uitkering) bezweken is. Verder stelt 
zij dat tot haar verbazing men geen genoegen nam met een gesprek in de 
woonkamer, maar het hele huis wilde doorzoeken wat zij aanvankelijk wederom 
geweigerd heeft en van welke weigering zij heeft moeten terugkomen toen haar 
wederom werd duidelijk gemaakt dat dat zeer waarschijnlijk gevolgen zou hebben voor 
de uitkering. Mevrouw Helder zat op dat moment al redelijk in de schulden en kon 
haar huur niet meer betalen. De ombudsman heeft van de dienst vernomen dat 
mevrouw Helder discriminerend zou zijn opgetreden. Mevrouw Helder begrijpt 
daar niets van: zij is getrouwd geweest met een buitenlander, haar kind is gekleurd, 
zij heeft recentelijk nog een jaar lang een verhouding gehad met een Hindoestaan. 
Mevrouw Helder verklaart: ik weet dat ik in mijn hart nooit discrimineer en licht 
ongevraagd verder toe: ik vind het ongepast dat ik als Nederlander op zo'n wijze 
gecontroleerd wordt door Medelanders. Als de ombudsman daarop aan mevrouw 
Helder voorhoudt dat de dienst dit toch zal uitleggen als een standpunt met als 
consequentie dat bepaalde medewerkers van de dienst bepaalde werkzaamheden 
niet zouden kunnen verrichten (en dat lijkt toch op discriminatie?), antwoordt 
klaagster: dat zij het gewoon niet passend vindt. 



67 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

fyi 2006.2764 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe) 

Charlois (Zuid en Noord) 

1. Geen legitimatie 

2. Geen informatie over de reden van het bezoek 

3. Minderjarig kind beetgepakt en uitgehoord 

4. Huisdoorzoeking 

Mevrouw Van Zanten krijgt bezoek van twee medewerksters van de dienst sociale 

zaken en werkgelegenheid. De dames bellen aan en de dochter van elf doet de deur 

open. Als mevrouw Van Zanten beneden komt, staan de medewerkers op de mat. 

Zij vragen of zij binnen mogen komen en mevrouw Van Zanten zegt : 'Ja, ik heb 

niets te verbergen.' 

De ene medewerkster heet Van Ooijen. Van de andere weet mevrouw Van Zanten 

de naam niet. Volgens mevrouw Van Zanten hebben zij zich niet gelegitimeerd. 

Van Ooijen en collega kijken in het hele huis, ook boven, en zien onder meer 

mannenkleren. 

Mevrouw Van Zanten vertelt dat haar ex-man alcoholist is en soms weer contact 

heeft met de kinderen. Als hij komt, vertrekt hij meestal pas als de kinderen slapen. 

Dat verklaart waarom de dochter aan de medewerkers van de dienst sociale zaken 

en werkgelegenheid heeft gezegd 'Ja hoor, papa slaapt hier.' 

De dames van de dienst sociale zaken en werkgelegenheid hebben de dochter 

beetgepakt en vragen gesteld op het moment dat mevrouw Van Zanten boven haar 

medicijnen inneemt. Zij is van het huisbezoek en alle vragen onwel geworden en 

had vergeten haar (sterke) pijnstillers te slikken. 

Mevrouw Van Zanten zegt achteraf boos dat zij het nog het ergste vindt dat de 

medewerksters haar dochter hebben aangeraakt en ondervraagd. 'Dat gaat toch wel 

ver, een kind van elf.' 



68 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

74 2004.2549 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe) 

Kralingen-Crooswijk 

1. Geen legitimatie 

2. Lomp gedrag 

Mevrouw Van Straten is ontevreden over haar contactpersoon. Zij licht de gang van 
zaken rondom een onaangekondigd huisbezoek toe: twee medewerksters - die zij 
niet kende - staan voor haar deur, wanneer ze het huis verlaat met haar moeder. De 
medewerkers geven aan dat ze van SoZaWe zijn en voor een huisbezoek komen. 
Vervolgens praten ze zo luid dat de hele buurt weet dat mevrouw Van Straten van 
een uitkering leeft. Ze verzuimen zich te legitimeren. Mevrouw Van Straten geeft 
aan dat ze bezoek heeft en rijdt met haar moeder in moeders auto weg. Mevrouw 
Van Straten vindt kort daarop een verzoek om een afspraak te maken in haar 
brievenbus. Tijdens het daarop volgend gesprek wordt ze ter verantwoording 
geroepen. Mevrouw Van Straten vindt dat onterecht, de medewerksters hadden 
haar toch netjes kunnen bejegenen. Zij vindt dat de medewerkers te veel 
persoonlijke vragen stellen: zij heeft toch al schriftelijk aangegeven geen auto te 
hebben, waarvoor wil de dienst dan weten van wie de auto was waarin zij en haar 
moeder wegreden? Tijdens een huisbezoek na het gesprek, zou de medewerkster 
een opmerking hebben gemaakt over een ferrari-poster van haar zoon: 'zo hi] heeft 
wel wat wensen he?'. 



69 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

ryr 2006.2315 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe) 

NOORD 

1. Niet via de voordeur 

2. Weigering om toestemming te verlenen leidt tot handgemeen 

3. Geen legitimatie 

4. Huisdoorzoeking 

Op een maandagochtend in 2006 staan twee medewerkers van de dienst sociale 
zaken en werkgelegenheid, onder wie mevrouw Maat, voor een controlebezoek aan 
de deur bij mevrouw Hoogewoning. 

Zij hebben niet bij de benedeningang van de portiekflat aangebeld, maar zijn op de 
een of andere manier meteen het trappenhuis ingelopen tot de voordeur. 
Mevrouw Maat heeft in een eerder gesprek gezegd dat mevrouw Hoogewoning 
controleurs niet zomaar toegang hoeft te geven tot haar woning. Maar op deze 
maandagochtend ontkent mevrouw Maat dit. Mevrouw Hoogewoning weigert 
mevrouw Maat de toegang. De andere medewerker van de dienst sociale zaken en 
werkgelegenheid mag wat haar betreft binnenkomen. Het gesprek escaleert. Er 
ontstaat een woordenwisseling en een handgemeen. De medewerkers van de dienst 
vertrekken. 

Anderhalf uur later staat een groep mensen aan de bovendeur, die zonder 
beneden aan te bellen het trappenhuis in zijn gelopen. Een van hen meldt zich als 
vertegenwoordiger van het 'Interventietam SoZaWe'. In dit team zitten verder 
mensen van verhuurder Vestia, energieleverancier Eneco, de politie en een 
timmerman. De woordvoerder zegt op zoek te zijn naar drugs. Niemand legitimeert 
zich. Desgevraagd zegt de woordvoerder niets te weten van een eerder bezoek van 
twee medewerkers van de dienst. 

Mevrouw Hoogewoning laat de mensen binnen, omdat er politie bij is. De 
onderzoekers kijken rond in de woning en werpen daarbij onder meer blikken in de 
douche en in kasten. De wasmand, de berging en de vliering bekijken zij niet. 
Als haar dochter van streek raakt, verzoekt mevrouw Hoogewoning de aanwezigen 
te vertrekken. Dat doen zij, met uitzondering van de politieagent, die telefonisch 
ruggespraak houdt over de noodzaak mevrouw Hoogewoning mee te nemen. 

Contactverbod 

Mevrouw Hoogewoning heeft niets gehoord over de uitkomst van het onderzoek, 
dat voor haar uitkering geen gevolgen heeft gehad. Wei wordt mevrouw 
Hoogewoning wegens bedreiging veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf 
van 36 uur. Bovendien is haar een contactverbod met de dienst sociale zaken en 
werkgelegenheid opgelegd voor drie maanden. 

Mevrouw Hoogewoning heeft een klacht ingediend over het huisbezoek van de 
twee medewerkers van de dienst sociale zaken en werkgelegenheid. 



70 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

ryr 2006.2477 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe) 

NOORD 

1. Geen legitimatie 

2. Jokken over echte reden van onderzoek; misbruik van andermans 
bevoegdheid 

3. Toestemming verkregen op onjuiste gronden 

4. Onbehouwen/lomp gedrag 

5. Onvoldoende vooronderzoek, waardoor een kwetsbare client onnodig in de 
problemen wordt gebracht 

Begin mei ontvangt mevrouw Nip een folder (van het "preventie-team") waarin 
wordt verteld dat in deze wijk zoveel woninginbraken plaatsvinden. Op het 
moment dat het interventieteam langskomt bevindt zich in haar woning mevrouw 
A. de Reuver, die ernstig ziek is, in Rotterdam wordt behandeld en gedurende die 
tijd - mede in verband met haar recente scheiding - onderdak krijgt bij klaagster. 

Op dinsdag 10 mei rond 20:30 's avonds werd er aangebeld en ziet mevrouw 
Nip vijf mensen (twee agenten, twee mannen in burger en een dame) op haar stoep 
staan. De agenten voeren het woord, mevrouw Nip meent iets als preventie-team 
gehoord te hebben (maar dat kan ook interventieteam zijn). Voorgaande mogelijke 
verwisseling van termen heeft ermee te maken dat de agenten direct begonnen te 
praten over de woninginbraken. Mevrouw Nip legde een verband met de een week 
daarvoor ontvangen folder. Mevrouw Nip heeft een jaar daarvoor ook een soort 
van preventie-team ontvangen, waarin eveneens medewerkers van Eneco en 
woningbouwvereniging aanwezig waren en zag dit dus als een opvolgende actie. 
De agenten meldden dat zij vergezeld worden door iemand van de Eneco en van de 
woningbouwvereniging, de vijfde figuur (Dame) wordt niet voorgesteld. (Achteraf 
zal blijken dat dit een medewerkster van de sociale dienst is. ) 

Tijdens het voorstellen wordt duidelijk dat dit preventie-team graag even 
binnen zou willen komen kijken, mevrouw Nip heeft daar geen zin in, staat op het 
punt om weg te gaan maar staat het binnenkomen uiteindelijk wel toe als haar 
verteld wordt: "het duurt maar 3 minuten". 

"Eenmaal binnen moest de GEB man (Eneco) de meter zien". Mevrouw Nip 
geeft aan niet het gevoel te hebben gehad dat ze dit kon weigeren. 
Op dat moment ontstaat er een rare situatie: mevrouw Nip heeft het gevoel dat zij 
min of meer door een agent en de medewerker van de woningbouwvereniging de 
tuin in gelokt wordt en beziggehouden wordt met zeurverhalen (het wijk 
preventie-team meldt wat er allemaal aan woninginbraken en problemen in deze 
wijk gaande is). Mevrouw Nip heeft duidelijk het gevoel dat zij wordt afgeleid. Ze 
beeindigt het gesprek en gaat naar binnen, daar treft zij haar loge in tranen aan. Die 
is kennelijk net onder handen genomen door de dame van het preventie-team, die 
een medewerkster van de sociale dienst blijkt te zijn. Die meldt dat de vriendin "in 
ernstige overtredingen is en dat dit grote gevolgen voor haar uitkering zal gaan 
hebben." 

Aan mevrouw Nip wordt op dat moment geen aandacht meer geschonken; 

71 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

het gaat kennelijk allemaal om de vriendin. Mevrouw Nip vraagt aan de dame op 
de bank: "En wie bent u dan wel?" Een van de agenten maakt duidelijk dat deze 
dame van de sociale dienst is. klaagster voelt zich behoorlijk belazerd, want de 
vriendin heeft anderhalf jaar lang in de clinch gelegen met de sociale dienst om een 
uitkering te krijgen en heeft over die hele geen periode geen cent gezien. 
Samenvattend: de relatie tussen de vriendin en de sociale dienst is bar slecht. 
Mevrouw Nip heeft haar vriendin horen zeggen tegen de medewerkster van de 
sociale dienst: "hier heb ik geen zin in, hou je uitkering maar, rot op". Ook dit is niet 
opgevat als een weigering om mee te werken aan het onderzoek. 
Feit is dat mevrouw Nip nog steeds de naam van de dame van de sociale dienst niet 
krijgt. Ze verneemt op dat moment van de dame van de sociale dienst dat er een 
opdracht zou zijn om bij 60 mensen in deze wijk (Provenierswijk) binnen te vallen. . . 
. (met onbekend doel) 

Het is mevrouw Nip volstrekt onduidelijk welke overtreding er nu 
eigenlijk gaande zou zijn. Een gesprek daarover met de medewerkster van de 
sociale dienst lukt niet; deels omdat de politie blijft zeuren over het feit dat de 
vriendin op dat moment overstuur is (je moet naar het maatschappelijk werk). De 
medewerkster van de sociale dienst vindt het een probleem dat er geen aparte 
logeerkamer zou zijn. Kennelijk vindt de verhuurder hier niets van, want die mengt 
zich niet in dit gesprek. Voor mevrouw Nip en haar vriendin is dit een belachelijke 
stelling, want daarover hebben ze nu juist anderhalf jaar gesteggel met de dienst. 
Alle gegevens zijn al bekend bij de sociale dienst (waar gaat dit over?). 

Mevrouw Nip vond de situatie dat er kennelijk een probleem zou zijn met 
de sociale dienst en dat dat volstrekt zichtbaar wordt uitgespeeld voor mensen die 
daar niets mee te maken hebben (zoals de Eneco en de woningbouwvereniging) 
uitermate genant. 

Omdat de stress en paniek dermate groot is dat een redelijk gesprek 
kennelijk niet meer goed mogelijk is adviseert de oudste agent om het onderzoek op 
te breken, aldus geschiedt. Bij het verlaten van het pand meldt de medewerkster 
van de sociale dienst dat men over enige tijd opgeroepen zal worden om de 
bevindingen te bespreken. 

De volgende dag belt de vriendin van mevrouw Nip haar klantmanager bij 
de sociale dienst en vraagt hem wat hier van de bedoeling was? Alle gegevens 
waren toch al bekend bij de dienst? Duidelijk was dat, als de dienst zich had 
aangekondigd voor het huisbezoek, de zaken totaal anders zouden zijn verlopen. 
Mevrouw Nip en vriendin hebben het gevoel dat de dienst via oneigenlijke weg is 
binnengekomen. 



72 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

97 2006.2541 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe) 

NOORD 

1. Ziek, zwanger en voorwerp van onderzoek 

2. Geen hulp 

3. Huisdoorzoeking 

3. Controle-onderzoek? 

Mevrouw Akoudad is een jonge vrouw die alleen op een kamer woont. Op 22 
augustus 2005 heeft zij een uitkering aangevraagd en - na een huisbezoek - 
toegewezen gekregen. 

Mevrouw Akoudad weet dan al dat zij ernstig ziek is. Een gezwel in haar hoofd 
zorgt voor vergeetachtigheid, verstrooidheid en verkeerde bloedwaardes, waarvoor 
zij zware medicijnen krijgt. Normaal gesproken zal zij niet aan het werk komen. 
Op 20 april 2006 heeft mevrouw Akoudad om 's ochtends negen uur een 
gesprek met de dienst sociale zaken en werkgelegenheid. Zij is op dat moment een 
maand of drie zwanger. Aan het eind van het gesprek zegt de dienst meteen een 
huisbezoek te willen afleggen bij mevrouw Akoudad. Als reden krijgt zij te horen 
'dat dit bij iedereen gebeurt en u bent als eerste aan de beurt'. 
Mevrouw Akoudad stemt in met het huisbezoek en gaat naar huis. Zes minuten na 
aankomst melden haar gesprekspartners van de dienst zich aan de deur. De ene 
medewerker heet Broccoli, de naam van de collega is onbekend gebleven. 
Het huisbezoek 

Tijdens het huisbezoek verbazen Broccoli en zijn collega zich erover dat er zo 
weinig papieren zijn. Mevrouw Akoudad legt uit dat zij dyslectisch is en officiele 
stukken afhandelt met de hulp van een vriendin in Capelle aan de IJssel. 
De heren vragen of zij de inhoud van de koelkast mogen controleren. De 
'bijdehante' manier waarop zij dat doen, vindt mevrouw Akoudad onprettig. Ook 
de volgende vraag gaat haar te ver: of zij kan bewijzen dat de aangetroffen 
tandenborstel van haar is? 

Mevrouw Akoudad voldoet aan het verzoek de kastjes te openen in de 
doucheruimte. Daar treffen de mannen ' mannenspullen' aan: Nivea, shampoo en 
deodorant. Mevrouw Akoudad maakt duidelijk dat dit de spullen van de 
hoofdbewoner zijn en dat haar spullen voornamelijk boven liggen - om te 
voorkomen dat men elkaars spullen gebruikt. 

Omdat een gedeelte van haar wasgoed in de kelder ligt en een gedeelte bij de 
vriendin in Capelle, waar zij zo nu en dan een wasje mag draaien, twijfelen de 
controleurs aan de juistheid van mevrouw Akoudads adres. Zij zeggen dat zij maar 
beter bij haar vriendin in Capelle kan gaan wonen. 

Het huisbezoek mondt uit in een ruzieachtige sfeer, omdat de medewerkers van de 
dienst mevrouw Akoudad onder druk zetten om verklaringen af te leggen over de 
andere bewoners in huis. Mevrouw Akoudad weigert dat en zegt dat de dienst 
maar contact met die bewoners moet opnemen. Deze opmerking schiet de 
medewerkers kennelijk in het verkeerde keelgat. 
Nasleep eerste huisbezoek 

73 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

Op het moment van het huisbezoek was mevrouw Akoudad zoals gezegd ernstig 
ziek en zwanger. Bovendien stond zij op het punt de schuldhulpverlening rond te 
krijgen. De schuldhulpverleners staken hun diensten echter als de uitkering van 
mevrouw Akoudad na het huisbezoek wordt opgeschort. De schuldhulpverleners 
blijken weinig gevoelig voor de argumenten die mevrouw Akoudad en haar 
ex-partner aanvoeren. 

Een van de medewerkers van de dienst sociale zaken en werkgelegenheid, 
mevrouw Da Souza, zegt haar dat zij het benodigde rechtmatigheidsf ormulier niet 
meer hoeft in te leveren. Enige tijd later (9 juni 2006) krijgt mevrouw Akoudad 
echter een brief dat de schuldhulpverlening het rechtmatigheidsformulier niet heeft 
ontvangen en dat zij dat alsnog zo spoedig mogelijk moet doen, op straffe van een 
korting van vijf procent. 

Na het huisbezoek belt mevrouw Akoudad danig overstuur haar vriend, die 
voor elkaar krijgt dat op 10 mei een gesprek plaatsvindt op het kantoor van de 
dienst sociale zaken en werkgelegenheid. Naar aanleiding van dit gesprek wordt 
opnieuw een (onaangekondigd) huisbezoek afgelegd door mevrouw Da Souza, met 
een van de controleurs die bij het eerste bezoek aanwezig was (niet Broccoli) en een 
onbekende mevrouw. 
Tweede huisbezoek 

Het tweede huisbezoek wordt op 10 mei afgelegd tussen twaalf uur en twee uur 's 
middags en verloopt zo mogelijk nog rampzaliger. In de kamer van mevrouw 
Akoudad treffen de controleurs een extra tandenborstel aan, waarna een van de 
vrouwen vraagt voor wie die zou zijn. 

Mevrouw Akoudad meldt dat dat haar in principe niets aangaat maar dat ze wel 
bereid is om te vertellen dat ze daar haar schoenen mee poetst. 
De medewerkster vraagt waar die schoenen dan zijn. 

Mevrouw Akoudad geeft gei'rriteerd aan dat het nu zomer is, dat zij zwanger is, dat 
haar voeten zijn gezwollen en dat zij dus nu alleen maar slippers draagt. Daarna 
zegt zij dat de schoenen in de kelder liggen. Maar de dienst gaat daar niet kijken. 
Omdat de medewerksters van de dienst geen make-up zien vragen ze of mevrouw 
Akoudad dat niet gebruikt. Als zij zegt dat zij dat inderdaad niet gebruikt, wordt 
dat zichtbaar in twijfel getrokken. Vervolgens kunnen de controleurs maar niet 
aanvaarden dat mevrouw Akoudad al haar andere spullen - waaronder haar 
sieraden - in de kelder heeft opgeslagen. Mevrouw Akoudad legt uit dat zij 
claustrof obisch is en daarom zoveel mogelijk beneden opslaat. 
Nasleep tweede huisbezoek 

Naar aanleiding van het tweede huisbezoek krijgt mevrouw Akoudad te horen dat 
zij binnenkort een brief zal ontvangen met een besluit. Zij heeft daar minstens drie 
keer over gebeld en steeds weer te horen gekregen dat de brief eraan zou komen. 
Uiteindelijk wordt op 9 juni bekendgemaakt dat de uitkering is beeindigd. 
Mevrouw Akoudad heeft de hulp ingeroepen van een advocaat. 



74 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 



ryo 2005.272 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe) 

NOORDRAND 

Bevoegdheidsverdeling tussen rechter en ombudsman maakt dat de 
ombudsman een zaak niet kan onderzoeken 

Toelichting: Klager stelt dat hij in oktober 2003, dat is lVi jaar voordat hij bij de 
ombudsman komt, een bijstandsuitkering heeft aangevraagd. Bij het onderzoek, dat 
aan de toekenning van een uitkering vooraf gaat, werd eerst om bankafschriften 
over de laatste drie maanden, daarna de laatste zes maanden en daarna de laatste 
negen maanden gevraagd. Klager heeft het gevoel dat hij op een of andere manier 
bijzonder in de gaten wordt gehouden. In januari 2005 heeft de dienst meerdere 
malen gepoogd om een huisbezoek af te leggen. Op 28 februari wordt naar 
aanleiding van een tweede huisbezoek door de dienst vastgesteld dat klager geen 
behoefte zou hebben aan een uitkering "omdat er voldoende liquide middelen zouden 
zijn." De dienst meent verder "dat klager samenwoont met een vrouw, want er zouden 
gestreken overhemden en geperste broeken en condooms zijn aangetroffen." Daarnaast 
meent de dienst dat klager op het betreffende adres niet kan wonen "omdat het huis 
vervuild is en in onverwarmde staat werd aangetroffen." Klager meent dat dit 
voorgaande een gotspe is; alles wordt omgedraaid: als gevolg van het feit dat hij 
zolang zonder inkomsten zit, kan hij geen energie meer betalen en is het huis 
inderdaad onverwarmd. Zou er niet meer informatie voorhanden zijn, dan zou 
voorgaande voldoende aanleiding vormen voor de ombudsman om een nader 
onderzoek in te stellen. Echter, klager heeft een advocaat in de arm genomen die 
een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter heeft gevraagd. De rechter heeft 
vastgesteld dat klager noch op 31 januari noch op 2 of 7 februari in het huis is 
aangetroffen en verder onvoldoende heeft meegewerkt aan het huisbezoek. Dit alles 
maakt dat de ombudsman deze zaak, die al inhoudelijk grotendeels door de 
voorzieningrechter is beoordeeld, niet volledig inhoudelijk kan beoordelen. Omdat 
de rechter zo nadrukkelijk de door klager bestreden en in zijn klacht verwoorde 
gang van zaken in zijn oordeel heeft betrokken, is er voor de ombudsman geen 
ruimte om zelfstandig de zaak te onderzoeken. De ombudsman heeft de dienst die 
belast is met de voorbereiding van de afhandeling van het bezwaarschrift verzocht 
om het bezwaarschrift van klager met voorrang te behandelen. 
Naschrift: De ombudsman ontvangt korte tijd later bericht dat het laatste verzoek is 
gehonoreerd. 



75 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

?Q 2005.1579 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe) 

NOORDRAND 

Is dit hulp of word ik gepakt? 

Mevrouw Van Deursen heeft een klacht ingediend. Zij is een jonge alleenstaande 
moeder met een een dochter van negen jaar. Na jaren van problemen is zij onlangs 
gediagnostiseerd als borderliner waarvoor zij binnenkort in therapie zal gaan. De 
jonge moeder laat zich bij de opvoeding en het voeren van haar huishouden bijstaan 
door haar ouders en een goede vriend. Op 22 augustus komen twee medewerkers 
van de sociale dienst onaangekondigd op huisbezoek. Daarbij is klantmanager 
mevrouw Oud aanwezig. 

Paniek 

Mevrouw Van Deursen voelt zich in hoge mate door het bezoek overvallen, 
verneemt hierbij voor het eerst dat er sprake zou zijn van een verdachte 
woonsituatie en dat zij de dienst moet toelaten tot de woning. Mevrouw Van 
Deursen is in huilen uitgebarsten en op de grond gevallen en heeft in paniek haar 
moeder gebeld. Mevrouw Van Deursen meldt dat de medewerkers van de dienst in 
de woonkamer zijn geweest, het bezoek daarna hebben af gebroken en bij vertrek 
zeiden 'Wij weten genoeg'. 

Op 24 augustus, twee dagen na het huisbezoek, ontvangt mevrouw Van Deursen 
een brief waarin staat dat zij binnen een week na ontvangst van die brief bij de 
dienst moet langskomen en dat haar uitkering per 1 augustus is opgeschort. 

Mevrouw Van Deursen is in volledige paniek en weet niet wat haar te doen staat. 
Zij vreest namelijk dat zij de brief om een of andere reden te laat heeft ontvangen en 
daardoor verzuimd heeft om binnen een week langs te komen bij de dienst. Zij weet 
niet wat zij moet doen. 

Mevrouw Van Deursen is er heilig van overtuigd dat de klantmanager haar niet 
goed van zins is. Mevrouw Oud heeft haar niet geholpen toen zij een 
schuldhulpverleningstraject begon; dit heeft mevrouw Van Deursen op eigen kracht 
moeten regelen. Mevrouw Oud heeft niet toegestaan dat mevrouw Van Deursen 
naast therapie cursussen volgt die haar positie op de arbeidsmarkt verbeteren. En 
mevrouw Oud doet smalend over het feit dat mevrouw Van Deursen op de 
wachtlijst staat voor therapie en dus nog niet in therapie is. 

Interne klachtbehandeling: 

Onderzoek leert dat de rapportage aangaande het huisbezoek pas wordt 
opgemaakt nadat de ombudsman de klacht heeft bekendgemaakt bij het centraal 
meldpunt klachten. Onderzoek van het CMK wordt - zonder klager te horen - 
afgerond met de opmerking dat medewerkster Oud van de sociale dienst uitleg 
heeft gegeven van de situatie en dat dit voor het CMK voldoende basis is om aan te 
nemen dat zorgvuldig is gehandeld en dat eraan gewerkt wordt om een goed 
gemotiveerd besluit tot stand te brengen. 



76 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 



in 2006.2548 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe) 

NOORDRAND 

1. Privacy nul 

2. Vreemde bemoeizucht 

Mevrouw Leeghwater heeft een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de 
WIA. Haar zoon heeft een werkloosheidsuitkering. De uitkeringsinstanties stellen 
een heronderzoek in naar de rechtmatigheid van deze uitkeringen. Moeder en zoon 
worden ieder apart gehoord in de kantoren van de uitkeringsinstanties, op vrijwel 
dezelfde moment. 

Aan de zoon vraagt de dienst onder meer een schets van het huis te maken, om zijn 
kamer, het meubilair en het dessin op de gordijnen te beschrijven, om aan te geven 
wat er in de kasten ligt en waar de kleding van hem respectievelijk zijn moeder is 
opgeborgen, waar de lakens liggen en of zijn spijkerbroeken worden opgehangen 
dan wel in de kast liggen. De ambtenaar laat weten dat het niet normaal is als zijn 
kleding bij die van zijn moeder ligt. 

Mevrouw Leeghwater krijgt te horen dat het niet normaal is dat zij nog steeds in 
een tweepersoonsbed slaapt, terwijl zij al zo lang geleden gescheiden is. Verder 
wordt haar gevraagd waar zij het geld opbergt dat zij van de bank heeft gehaald. 

Rechten bij huisbezoek 

In het gesprek laten de ambtenaren weten dat zij een huisbezoek willen afleggen. 
Zij vertellen mevrouw Leeghwater wat haar plichten bij zo'n huisbezoek zijn. Van 
de ombudsman wil zij weten wat haar rechten zijn. 

De ombudsman legt haar uit dat - afhankelijk van de regels waar de ambtenaren 
zich op baseren - een verplichting kan ontstaan om mee te werken aan een 
huisbezoek, maar dat zij daarnaast het recht heeft om haar privacy te beschermen. 
De balans tussen meewerken en weigeren hangt af van of- en hoe ernstig de 
eventuele verdenkingen tegen haar zijn. Het is in het algemeen zo dat controleurs 
c.q. opsporingsambtenaren moeten kiezen voor de minst ingrijpende 
onderzoeksmaatregelen als er alternatieven voorhanden zijn. Verder moeten zij zich 
bij de uitvoering van het huisbezoek gedragen alsof zij een huisbezoek afleggen bij 
hun eigen moeder. 



77 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

31 2006.2568 PIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe) 

NOORDRAND 

Angst voor een huisbezoek 



N.a.v. een telefonisch onderhoud schrijft de ombudsman aan mevrouw Gerhard 

Geachte mevrouw Gerhard, 

Zojuist heb ik telefonisch met u van gedachten gewisseld over de huisbezoeken 
zoals die in Rotterdam worden afgelegd. 

Tot mijn verbazing heb ik van u vernomen dat uw klantmanager van de dienst 
sociale zaken en werkgelegenheid u gezegd zou hebben dat een huisbezoek nooit 
meer dan een half uur van tevoren aangekondigd hoeft te worden. Dit verbaast mij 
omdat het inhoudt dat huisbezoeken dus per definitie onaangekondigd c.q. half 
aangekondigd zijn. Kennelijk is het uitgesloten om het tijdstip van het huisbezoek 
vast te stellen in overleg. 

Wellicht doe ik er goed aan u te melden dat de norm van de ombudsman in deze is 
dat een huisbezoek - en zeker een onaangekondigd of half aangekondigd 
huisbezoek - alleen mag worden afgelegd als er geen andere middelen zijn om de 
benodigde informatie te verkrijgen. En dat de ambtenaar het huisbezoek zo moet 
afleggen, zoals hij zou willen dat het bij zijn moeder zou gebeuren - de zogenoemde 
Moedernorm van de ombudsman. 

Voorshands dank ik u voor het in het instituut van de ombudsman gestelde 
vertrouwen. 

w.g. De ombudsman 



78 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

f X r ) 2006.3105 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe) 

NOORDRAND 

1. Afgedreigde toestemming 

2. Geen zorgvragen noch bekommernis 

3. Geen onschuldpresumptie 

Mevrouw Stiller is een gescheiden vrouw van 51 jaar. Zij is zeer ernstig en 
levensbedreigend ziek geweest en recentelijk heeft zich een tweede vorm van 
kanker bij haar geopenbaard. Mevrouw Stiller is met haar klachten over de dienst 
sociale zaken en werkgelegenheid terechtgekomen bij de ombudsman. Zij vindt dat 
de dienst haar behandeld heeft als een crimineel, omdat er geen open gesprek is 
geweest, er geen zorgvragen zijn gesteld en zij niet de gelegenheid heeft gekregen 
haar kant van de zaak te belichten. 

Het huisbezoek 

Mevrouw Stiller heeft zich voortdurend moeten verdedigen en is daardoor volledig 
in paniek geraakt. Genant is dat de medewerksters van de dienst - die toch weet 
moeten hebben van haar ziektegeschiedenis - daarvoor geen enkel begrip tonen en 
ook de paniek bij mevrouw Stiller negeren. Volgens mevrouw Stiller lijken de 
medewerksters er eerder van te genieten. Hun houding is bot en onwelwillend. 
De medewerksters voeren de druk op, zodat mevrouw Stiller nog meer in paniek 
raakt. 

Zo kondigen de medewerksters - juridisch gezien volkomen ten onrechte - aan dat 
zij haar uitkering zal verliezen als zij niet binnen een uur toegang verschaft tot haar 
woning. Verder laten de medewerksters blijken dat zij volstrekt niet geloven dat 
mevrouw Stiller haar sleutels, portemonnee en metrokaartje kwijt is en geen geld 
heeft voor de metro. Mevrouw Stiller vindt het te gek voor woorden dat de dienst 
haar zo feitelijk dwingt om zwart te rijden. Bovendien suggereren de 
medewerksters dat zij de meubels van mevrouw Stiller zo luxueus vinden dat deze 
getaxeerd moeten worden, zodat kan worden vastgesteld of zij niet te veel eigen 
vermogen heeft. 

Mevrouw Stiller is totaal verrast door deze opstelling en heeft zich tot dan toe nooit 
gerealiseerd welke bevoegdheden de dienst heeft. Anderhalve maand na het 
huisbezoek stelt zij vast dat het een loos dreigement is geweest. 

Onduidelijke redenen 

Mevrouw Stiller vraagt of de dienst een speciale aanleiding heeft voor het haars 
inziens vreemde gedrag. Wordt zij ergens van verdacht? Heeft de dienst een tip 
ontvangen? Zocht de dienst naar stiekeme inkomsten of naar een inwonende 
partner? 

Het enige antwoord dat zij krijgt is: 'Mevrouw, ook al zou dat zo zijn dan zouden 
wij u dat nooit zeggen.' Daarmee staat volgens mevrouw Stiller vast dat de 
toestemming voor het betreden van de woning is af gedwongen en zeker niet 
gebaseerd op inhoudelijke informatie over wat de dienst wil verifieren of 

79 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

controleren. 

Mevrouw Stiller geeft aan dat zij vooraf niet over haar rechten en plichten bij een 

huisbezoek is geinformeerd. Om die reden wist zij niet dat zij de toestemming voor 

het huisbezoek en de doorzoeking van het huis had kunnen weigeren. Zij heeft dus 

geen afweging kunnen maken of zij zou meewerken aan het onderzoek en heeft ook 

niet kunnen overwegen om de toestemming in te trekken toen de paniek toesloeg. 

Dat haar uitkering zou worden ingetrokken als zij niet binnen een uur toegang tot 

haar huis zou verschaffen, heeft zij voor waar aangenomen. 

Haar is tijdens het huisbezoek niet gevraagd of zij de kasten wilde openen - het is 

haar opgedragen. 'Doe uw kast open! Doe uw ijskast open!' Weigeren of de 

opdracht ter discussie stellen was geen optie. 

Mevrouw Stiller heeft er aanstoot aangenomen dat medewerksters van de dienst 
zich op een 'vlerkerige manier' met haar priveleven hebben bemoeid. Dat zij ervoor 
kiest haar reservesleutels achter te laten bij een vriendin, die optreedt als 
mantelzorger, gaat de dienst eigenlijk geen snars aan. De vraag waarom zij die 
sleutels niet bij haar moeder of dochter in de buurt achterlaat, vindt zij volstrekt 
buiten de orde. 

Nadat mevrouw Stiller de sleutels van haar huis heeft opgehaald bij haar vriendin 
en terugkomt bij haar huis ziet zij dat de medewerksters van de dienst sociale zaken 
en werkgelegenheid staan te wachten bij haar voordeur. Op de een of andere 
manier zijn zij de deur van de centrale hal gepasseerd. 

Klachtbrief 

Om haar klachten te bespreken heeft mevrouw Stiller aanvankelijk een afspraak 
met een medewerker van het Centraal Meldpunt Klachten. Deze medewerker heeft 
de afspraak echter afgezegd en zijn reactie uitsluitend gebaseerd wat de 
medewerksters van de dienst hem hebben verteld. 



80 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

nn 2004.1464 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe) 

OUDE MAAS 

1. Geen identificatiemiddel getoond 

2. Er is niet verteld of er een last tot binnentreden is verstrekt; 

3. Niemand heeft verteld waar het onderzoek toe diende 

4. Geen schriftelijk stuk is achtergelaten; 

5. Onduidelijk of betrokkene als verdachte werd aangemerkt; 

6. Op geen enkel moment tijdens het onderzoek een waarschuwing gehad dat 
betrokkene niet (meer) tot antwoorden verplicht zou zijn 

Mevrouw Prins heeft -naar aanleiding van een huisbezoek op 9 november 2004 
door (onder anderen) medewerksters van de sociale dienst - de aanzegging 
gekregen dat haar uitkering beeindigd zal worden. Mevrouw Prins heeft de 
navolgende beschrijving gegeven van het huisbezoek: 

Mevrouw Prins is op 9 november 2004 rond een uur of half tien 's ochtends 
bij het verlaten van haar huis op de stoep aangesproken door drie dames in de 
burger en een mannelijke politieagent. Een van de dames zegt: 'Mogen wij u even 
wat vragen?'. Mevrouw Prins is enigszins geschrokken (wat moet zo'n bezoek met 
een agent?), maar is natuurlijk bereid om vragen te beantwoorden. 
De dames en de agent willen het gesprek echter in de woning verder voeren en 
vragen: 'Mogen wij even binnenkomen?'. Hoewel zij dit niet van plan was, staat 
mevrouw Prins toe dat de vier mensen binnenkomen. 

Eenmaal binnen stellen de bezoekers zich voor met naam en functie. Mevrouw 
Prins (60+) kan dat zo snel allemaal niet onthouden. Zijn vraagt of men plaats wil 
nemen. Dat wil men niet. 

Er wordt gevraagd: 'Heeft u al eens een controle gehad?' Mevrouw Prins antwoordt 
bevestigend. 

Verklaring geeist 

De agent begint mevrouw Prins vragen te stellen over het leven in de wijk. 

Mevrouw Prins begrijpt op dat moment nog steeds niet waar zij bezoek aan te 

danken heeft, voelt zich overrompeld en antwoordt gedwee en zonder enige 

reserve. 

Nadat de agent het gesprek heeft af gerond, vraagt een dame, die kennelijk 

medewerkster van de dienst sociale zaken werkgelegenheid is, 'of zij het huis van 

mevrouw Prins mag zien?' 

Zwakjes probeert mevrouw Prins er achter te komen wat daarvan de bedoeling is, 

maar zij stemt toe - overrompeld als zij is door de hele situatie. 

Zonder veel omwegen maakt de medewerkster duidelijk dat zij de bovenverdieping 

van de maisonnette wil bekijken. Mevrouw Prins laat het toe - hoewel het verzoek 

vreemd is en zij nog steeds geen idee heeft wat voor controle hier aan de gang is. 

Boven eist de medewerkster dat alle kasten geopend worden, nog steeds zonder een 

reden gegeven voor dit onderzoek. Mevrouw Prins achteraf: 'Ik heb het gewoon 

maar gedaan...' 

81 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

De medewerkster van de dienst sociale zaken en werkgelegenheid merkt op 'dat het 
lits jumeau wel erg groot is' en vraagt ' waar dat voor nodig' is. Mevrouw Prins 
zegt dat het bed een erf stuk is. 

Verder merkt de medewerkster op dat er wel 'erg veel' mannenkleding in de kasten 
aangetroffen wordt. 'Van wie is al die kleding?' Het antwoord dat die mede 
toebehoort aan haar zoon wordt weggehoond. 

De medewerkster wil weten wat er zit in plastic zakken die zij aantreft en eist dat 
die worden geopend. In de desbetreffende plastic zakken treft zij bankafschriften 
aan van een en/of rekening die op naam staat van mevrouw Prins en een vriend van 
haar. De medewerkster eist een verklaring voor wat zij aantreft en vraagt 
indringend wie de andere persoon is die vermeld wordt op de bankafschriften. Zij 
vraagt verder waar die persoon woont, wat zijn bron van inkomen is en waar de 
rekening voor dient. Mevrouw Prins antwoordt met deze vriend een LAT-relatie te 
onderhouden, dat zij niet aan de rekening kan komen omdat zij geen bankpasje 
heeft, dat zij ook nooit een transactie met deze rekening heeft uitgevoerd en dat het 
geld bestemd is om de begrafenis van haar vriend op Sardinie veilig te stellen. De 
medewerkster van de sociale dienst zegt: 'Dit nemen we mee. We gaan dit 

uitzoeken.' 

[Het meenemen van bewijsstukken is in strijd met het protocol huisbezoeken van SoZaWe: zie Deel 
4: Delen uit het protocol SoZaWer onder 1 0] 

De medewerkster vervolgt het onderzoek, stelt vragen over de LAT-relatie en 
verwerpt de visie van mevrouw Prins op het incidentele karakter van de relatie, die 
geen 'gezamenlijke huishouding' impliceert. De medewerkster: 'Uw uitkering zal 
per direct beeindigd worden.' De medewerkster kijkt daarna bij alle 
medicijndoosjes welke naam op het etiket staat, stelt daar vragen over en stelt 
vragen over de aangetroffen haarlotion. 

Klacht 

Desgevraagd vertelt mevrouw Prins de ombudsman dat geen van de 
binnentredende personen een identificatiemiddel heeft getoond, dat zij niet hebben 
verteld of er een last tot binnentreden is verstrekt, dat niemand heeft verteld waar 
het onderzoek toe diende en dat er geen schriftelijk stuk is achtergelaten. Verder is 
mevrouw Prins niet verteld of zij al tijdens het onderzoek als verdachte werd 
aangemerkt. Bovendien is zij op geen enkel moment tijdens het onderzoek 
gewaarschuwd dat zij niet (meer) tot antwoorden verplicht was. 

Naschrift: 

Deze afgedwongen Huisdoorzoeking leverde bewijzen op die door de juridisch 
adviseur van mevrouw Prins werden aangemerkt als 'fruits of a poisonous tree' 
(onrechtmatig verkregen bewijs). Voordat het tot een beoordeling door de rechter 
daarvan is kunnen komen, heeft de dienst de uitkering hersteld. (Zie Deel 4, 
Jurisprudentie, uitspraak 11 april 2007, rechtbank Amsterdam) 



82 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

34 2004.1523 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe) 

OUDE MAAS 

Klacht- en klantbehandeling onvoldoende objectief 

Toelichting: De uitkering van klaagster wordt opgeschort omdat de dienst 
vermoedt dat haar ex-partner bij haar inwoont. Omdat klaagster geen 
opschortingsbesluit ontvangt, vraagt ze de dienst om opheldering. De 
klantmanager zou haar daarbij zo onplezierig te woord hebben gestaan, dat ze een 
klacht indient. Een telefoongesprek dat ze vervolgens voert met de teamchef eindigt 
in een woordenwisseling. Na twee weken treft klaagster de klantmanager met een 
collega aan de deur voor een onaangekondigd huisbezoek. Klaagster weigert 
medewerking aan het huisbezoek omdat haar klacht nog niet is behandeld en zij 
geen vertrouwen in haar klantmanager heeft. De dienst beeindigt vervolgens de 
uitkering omdat niet kan worden vastgesteld of klaagster er recht op heeft. 

Klaagster neemt een advocaat in de arm, die de dienst vraagt de zaak te 
heroverwegen en vraagt om een reactie op de klacht. De advocaat ontvangt een 
briefje van de teamchef, waarin staat dat de uitkering is beeindigd 'omdat er sprake 
is, na gedegen onderzoek, van een gezamenlijke huishouding. Voor wat betreft de klacht kan 
ik u melden dat ik die ongegrond verklaard heb en wel om de volgende redenen: Mw M. 
heeft zich in haar opstelling zowel naar mi], als naar mijn medewerkers zeer onbehoorlijk 
gedragen. Na onderzoek is mi) in ieder geval niet gebleken dat er sprake is geweest van een 
woordenwisseling tussen Mw. M. en haar klantmanager. (-) Voor wat betreft het (-) 
huisbezoek wil ik u melden dat ik als teamchef bepaal wie er waar op huisbezoek gaat, het is 
ook aan mij om te beoordelen ofer sprake is van een objectief en zorgvuldig onderzoek. 
Vraagtekens omtrent deze materie zijn m.i. niet aan de orde.' 

De ombudsman vraagt zich af of aan deze reactie een objectieve toets van de 
situatie is vooraf gegaan en vraagt de dienst de klacht nog eens serieus te 
behandelen en klaagster daarbij te horen. Ondertussen heeft klaagster de zaak aan 
de rechter voorgelegd, die het besluit van de dienst vernietigt. De rechter stelt vast 
dat er onvoldoende aanleiding was voor het huisbezoek en dat er onvoldoende 
concrete aanwijzingen waren dat sprake is van samenwoning. De dienst schrijft de 
ombudsman vervolgens dat hij klaagster zal uitnodigen om het voorval te 
bespreken en excuses aan te bieden. Omdat de klantmanager inmiddels is 
vertrokken en de teamchef een ander team gaat leiden, zal ze met beiden geen 
zaken meer hoeven doen. De dienst sluit af met de opmerking dat in de 
rapportages, briefwisseling en gesprekken 'een zekere frustratie doorspeelt over feiten 
die aangedragen moeten worden bij beeindiging van een uitkering. De druk op handhaving 
en fraudebestrijding is hoog, maar de feiten zijn vaak niet voldoende om een bezwaar te 
weerstaan.' 



83 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

or 2005.1389 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe) 

OUDE MAAS 

1. Handleidingen huisbezoeken zijn weinig verplichtend en meerduidig. 

2. Het besluit om een onaangekondigd huisbezoek af te leggen wordt op een 
relatief laag ambtelijke niveau genomen, zonder ruggespraak met de leiding. 

3. Het huisbezoek wordt afgelegd door medewerkers op een laag ambtelijke 
niveau. Soms zelfs met een stagiaire (zonder legitimatiebewijs). 

4. De rapportages over het huisbezoek, zijn vormvrij en bieden vrijwel geen 
houvast voor een inhoudelijke controle door anderen. 

5. Er is op geen enkele manier vastgelegd binnen welke termijn een rapportage 
van het huisbezoek moet worden opgemaakt. 

6. Als de sociale dienst toestemming vraagt om binnen te komen, maakt de 
dienst niet duidelijk wat zij allemaal wenst te onderzoeken en op welke wijze 
zij dat wenst te doen. Daarmee wordt het voor de burger onmogelijk om 
weloverwogen toestemming te verlenen. 



N.a.v. klachten hoort de ombudsman SoZaWe medewerksters en verkrijgt zo 
inzicht in de praktijk van huisbezoeken vanuit het perspectief van de 
medewerksters 



Een medewerkster (mevrouw Yilmaz contactueel medewerker dienstverlening 

(CMD)) en haar leidinggevende (mevrouw Muys teamchef) worden gehoord n.a.v. 

een klacht van de heer Karman 

Verantwoordingsstructuur: Eindverantwoordelijke is de districtsmanager. 

Inhoudelijke problemen en vragen over de juiste uitleg van de wet worden in eerste 

instantie besproken met de kwaliteitsmedewerker en eventueel met de teamchef en 

met collega's. 

Aangekondigd en onaangekondigd bezoek 

De ombudsman: 'Staan binnen de dienst afspraken op papier over hoe en wanneer 

er huisbezoeken worden afgelegd en wanneer dit middel wel of niet mag worden 

gebruikt - bijvoorbeeld in de vorm van een handleiding?' 

Mevrouw Yilmaz: 'Ja, natuurlijk is er een handleiding in welke situaties je een 

huisbezoek mag of moet afleggen. Daarnaast is de dossierinhoud en het verleden 

van de persoon bepalend voor de keuze of een huisbezoek moet worden afgelegd.' 

De ombudsman stelt vast dat er een bericht van de directie is, waarin staat 

beschreven wanneer een huisbezoek wel en niet mag worden afgelegd. Hij vraagt 

daarvan een kopie en vraagt verder: 'Bestaat er een verschil tussen een wel of niet 

aangekondigd huisbezoek?' 

Mevrouw Yilmaz: 'Een onaangekondigd huisbezoek vindt plaats als het gevaar 

bestaat dat relevante informatie verdwijnt als wij het huisbezoek zouden 

aankondigen. Het besluit om een onaangekondigd huisbezoek af te leggen wordt 

door de klantmanager genomen.' 

'Een aangekondigd huisbezoek wordt meestal afgelegd om de woonsituatie te 

84 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

controleren voordat de uitkering voor het eerst wordt toegekend. Of als wij 

vermoeden dat mensen samenwonen. Of wanneer het adres niet lijkt te kloppen. En 

natuurlijk speelt ook je gevoel een rol.' 

De ombudsman stelt vast dat mevrouw Yilmaz dus zelf bepaalt of zij een 

onaangekondigd huisbezoek wil afleggen. 

Mevrouw Yilmaz bevestigt dat ten dele: soms maakt zij zelf de keuze, soms niet. 

De ombudsman: 'Kunt u aangeven wanneer u die keuze als contactueel 

medewerker dienstverlening zelfstandig maakt en wanneer in overleg?' 

Mevrouw Yilmaz: 'Bij een vermoeden van samenwoning - door een tip van buiten 

bijvoorbeeld - moet je onaangekondigd gaan.' 

De ombudsman vraagt of de teamchef, dan wel de kwaliteitsmedewerker wordt 

betrokken bij de afweging of er al dan niet een onaangekondigd bezoek wordt 

afgelegd. 

Mevrouw Yilmaz meldt dat zij dat meestal wel gaat vragen. 

Vervolgens licht mevrouw Yilmaz toe, dat zij altijd vooraf met iemand van de 

dienst sociale zaken en werkgelegenheid overlegt. 

De ombudsman stelt vast dat het initiatief voor een onaangekondigd huisbezoek bij 

mevrouw Yilmaz ligt. Zij heeft daarover (kennelijk onverplicht) vrijwel altijd 

contact met een andere medewerker binnen de dienst - dat is niet per se haar 

teamchef of de kwaliteitsmedewerker. Zij maakt de keuzes nooit in haar eentje. Zij 

moet melden waar ze naartoe gaat. Zo werkt de organisatie. 

De ombudsman: 'Is er een soort van toets om op huisbezoek te gaan? Wordt op enig 

moment af gewogen of het huisbezoek niet een te zwaar middel is om helderheid te 

verkrijgen over wat de dienst wil weten?' 

Mevrouw Yilmaz: 'We gaan niet zo maar. Een onaangekondigd huisbezoek kost tijd 

en er is meer dan genoeg werk. Zo'n keuze baseren we op onder andere op het 

gedrag van de klant. . ..' 

De ombudsman: 'U heeft geen toestemming nodig om op huisbezoek te gaan?' 

Mevrouw Yilmaz: 'Nee!' 

Informatie 

De ombudsman: 'Krijgt de client bij zo'n huisbezoek vooraf of achteraf informatie 
over zijn rechten en/of plichten? Of heeft de dienst sociale zaken en 
werkgelegenheid dat al bij het eerste bezoek uitgelegd ?' 

Mevrouw Yilmaz: 'Bij deze klant heb ik het niet uitgelegd. Meestal leg ik het uit bij 
een eerste uitkering of als wij vermoeden dat iemand samenwoont. In dit geval 
vermoedde ik iets. Want ja. . . zijn partner was op hetzelfde moment ook ziek en ook 
niet aanwezig bij het onaangekondigde huisbezoek. Hij is al vier jaar mijn klant. Ik 
was nog nooit bij hem langs geweest.' 

De ombudsman: 'Van elk huisbezoek wordt een rapportage gemaakt?' 
Mevrouw Yilmaz: 'Ja. Ik heb het neergezet in een doelmatigheidsonderzoek, dat 
voortvloeide uit de melding van het reintegratiebureau. Dat bureau meldde ons dat 
mijnheer Karman niet aan werk komt door zijn gedrag. Ik heb er dus geen aparte 
rapportage van gemaakt.' 

85 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

De ombudsman: 'Is er een sjabloon, een format of een formulier dat u moet 

invullen?' 

Mevrouw Yilmaz: 'Voor huisbezoeken geldt een apart werkproces. Maar in dit 

geval was het meer een onderzoek in verband met zijn situatie, zijn ziekte, mijn 

twijfels in verband met zijn gedragingen.' 

De ombudsman vraagt zich af of het Centraal Meldpunt Klachten de rapportage 

nog wel op het beeldscherm kan terugvinden als het op deze manier wordt 

'weggeschreven'. 

Mevrouw Yilmaz: 'Nee. Het is nog steeds terug te vinden. Ik heb er contact over 

gehad met het meldpunt. Ik heb telef onisch doorgegeven waar men het kon vinden. 

Ik heb de rapportage al heel lang geleden gemaakt, de dag voor mijn vakantie.' 

De ombudsman: 'Dat is dus niet direct na het huisbezoek?' 

Mevrouw Yilmaz: 'Op 25 mei was het huisbezoek,op 23 juni werd het verslag 

opgemaakt. Ik heb er ongeveer een maand over gedaan omdat ik mijnheer Karman 

een termijn had gegund om alsnog beter te worden en op gesprek te komen. De 

rapportage is opgemaakt nadat de volgende stap in het werkproces is gezet. 

De ombudsman tegen de leidinggevende: 'Je zou zeggen dat een huisbezoek een 

vrij ingrijpend middel is en de regel dus zou moeten zijn dat het verslag vrij snel na 

het huisbezoek wordt opgemaakt. Is dat gebruikelijk?' 

Mevrouw Muys: 'Gebruikelijk is dat er snel gerapporteerd wordt. Maar er zijn 

omstandigheden die dat verhinderen.' 

Mevrouw Yilmaz: 'De volgende dag zijn er andere dingen. Je kunt bij ons niet goed 

plannen wat je de volgende dag precies gaat doen.' 

De ombudsman: 'Ik stel vast dat er geen formulier bestaat dat naar aanleiding van 

huisbezoeken moet worden ingevuld.' 

Mevrouw Yilmaz: 'Dat was er wel, maar nu niet meer. Je moet je rapportage in het 

werkproces schrijven. Er is wel een handleiding die aangeeft wat je kunt 

onderzoeken als je op huisbezoek gaat en waarop je moet letten.' 

Mevrouw Muys: 'Ik zal het even toelichten. In het verleden - tot 1 juli - kon je niet 

vastleggen dat je op huisbezoek was geweest. Wij wilden dat wel graag vastleggen, 

al was het maar om te weten hoe vaak het gebeurt, wanneer het gebeurt en wat de 

resultaten zijn. Daarvoor gebruikten we aanvankelijk het formulier. Vanaf 1 juli 

kunnen we dit in het systeem invoeren, zodat wij al die gegevens kunnen traceren.' 

De ombudsman: 'Heeft dat formulier ook een vaste indeling? Wordt er bijvoorbeeld 

gevraagd wie er op huisbezoek met wie is geweest?' 

Mevrouw Muys: 'Dat komt in de rapportage.' 

De ombudsman: 'Maar de rapportage is vormvrij?' 

Mevrouw Muys: 'Ja.' 

Binnen laten 

De ombudsman: 'Ik stel vast dat je de informatie over de toestemming, het doel et 
cetera niet steeds op dezelfde plek kunt terugvinden. 

Als u op huisbezoek komt, verzamelt u niet alleen gegevens door met een client te 
spreken, u neemt ook dingen waar.' 

86 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

Mevrouw Yilmaz: 'Je kijkt ook rond, inderdaad.' 

De ombudsman: 'Weet de client dat u op deze wijze gegevens verzamelt?' 

Mevrouw Yilmaz: 'Je kunt altijd je dossier inzien.' 

De ombudsman: ' Achteraf kan hij dat dus vaststellen?' 

Mevrouw Yilmaz: 'Dat klopt.' 

De ombudsman: 'U zegt het in ieder geval niet van tevoren?' 

Mevrouw Yilmaz: 'Clienten komen ook op het spreekuur. Ook dan kijk ik naar de 

kleding en hoe de client zich gedraagt. Je gaat dan niet vertellen dat je dat soms ook 

vastlegt. Je legt alleen maar dingen vast die relevant zijn voor het bepalen van het 

recht op uitkering. Je legt uiteraard geen privegegevens vast die daar niets mee te 

maken hebben.' 

De ombudsman: 'Dat snap ik, maar ik stel alleen maar vast dat u, als u op 

huisbezoek komt, clienten niet vooraf informeert dat u - door waarnemingen - 

controleert of het verhaal dat hij houdt klopt. De client hoort alleen wat het doel van 

het onderzoek is, want dat vertelt u altijd?' 

Mevrouw Yilmaz: 'Ja.' 

De ombudsman: 'Als u langskomt, kan er iemand opendoen. Dat kan een kind zijn, 

dat kan de klager zijn. . .' 

Mevrouw Yilmaz: 'In dit geval was het zijn dochter.' 

De ombudsman: 'Hoe oud is die dochter?' 

Mevrouw Yilmaz: 'Zestien, zeventien jaar. Als een klein kind opendoet, vragen wij: 

wil je je ouders roepen? 

Ik heb de dochter gevraagd of we binnen mochten komen? Dat mocht. Zij vertelde 

dat haar vader ziek in bed lag. Ik ben naar binnen gegaan. Haar vader lag in bed. 

De deur stond open. Ik stond voor de deur en zei tegen mijnheer Karman: 'O, u 

bent toch ziek. . .' De partner was niet thuis, die was medicijnen aan het halen.' 

De ombudsman: 'Heeft de client de mogelijkheid om, als u onaangekondigd komt, 

te zeggen 'het komt nu even niet uit, ik wil u nu niet ontvangen?'.' 

Mevrouw Yilmaz: 'Dan kan ik niet naar binnen en ga ik overleggen met 

bijvoorbeeld de kwaliteitsmedewerker. Ik ga in ieder geval niet zomaar een 

uitkering opschorten. Als ik de woonsituatie kom controleren en niet naar binnen 

mag, kan ik de rechtmatigheid niet vaststellen. Dan kan ik wel aangeven dat dit 

gevolgen zal hebben voor de uitkering. Maar als ik kom controleren of iemand zijn 

arbeidsverplichting naleeft kan dat niet.' 

De ombudsman: 'Het betekent dus dat u in dat geval toestemming zou moeten 

hebben om binnen te komen?' 

Mevrouw Yilmaz: 'Ja.' 

De ombudsman: 'Hoe gaat dat gesprek aan de deur normaalgesproken?' 

Mevrouw Yilmaz: 'Meestal bellen we aan en zeggen: 'Wij komen de woonsituatie 

controleren'. Enige tijd geleden hadden wij een klant, die ziek was. Van haar 

mochten wij niet naar binnen. Toen zei ik: 'Nou dat is goed, dan kan ik het recht 

niet vaststellen' en ben toen weggegaan. Je moet je legitimeren. De stagiaire heeft 

geen legitimatiebewijs. Verder hebben alle collega's een legitimatiebewijs.' 



87 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

Verantwoording 

De ombudsman: 'Wordt u ooit op uw rapportages aangesproken?' 

Mevrouw Yilmaz: 'Ja, natuurlijk.' 

De ombudsman: 'Hoe gaat dat dan?' 

Mevrouw Yilmaz: 'De kwaliteitsmedewerker doet steekproeven.' 

De ombudsman: 'Steekproefsgewijs of als de client een probleem maakt?' 

Mevrouw Yilmaz: Beide. Het is niet zo dat ze permanent mijn rapportages 

controleren. 

'Ik sta als controleur tussen de klant en de dienst. Klanten rekenen mij aan wat ik 

namens de dienst zeg. ' 

De ombudsman: 'Het hele beeld is dat u nog al dwingend zou zijn. . .' 

Mevrouw Yilmaz: 'Dat is het directe gevolg van de Wet werk en bijstand, waarbij 

we veel meer de regie over de arbeidsmarktopleiding hebben. De wet verplicht de 

mensen om langs te komen, om naar de integratiebureaus te gaan, om werk te 

zoeken. Als ze zeggen dat zij ziek zijn, laat je ze keuren.' 



88 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

O/- 2005.1643 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe) 

OUDE MAAS 

Mistige organisatiestructuur 



E-mail-wisseling tussen de ombudsman en het Centraal Meldpunt Klachten 
(CMK) SoZaWe 



Vraag van de ombudsman aan Centraal Meldpunt Klachten (CMK) SoZaWe: 
Uit mijn intake aantekeningen ontleen ik de volgende gegevens: op 16 augustus 
2005 vindt rond 16:00 komen onaangekondigd twee onbekende dames bij klager 
aan de deur met de melding "dat dit een huisbezoek in opdracht van SoZaWe is, 
een zogenaamd adresonderzoek op basis van een melding". De heer Hugen is nog 
nooit over dit onderwerp door de dienst onderhouden en schrikt zich rot. De 
clientmanager van de heer Hugen (mevrouw Haasbroek) was niet aanwezig bij het 
onderzoek. De twee dames voeren het onderzoek uit, beide legitimeren zich bij 
binnenkomst. De dames komen alleen in de huiskamer, er vindt een 20 minuten 
durend gesprek plaats over wie woont hier, is er sprake van onderhuur? Na het 
huisbezoek is er geen bericht achtergelaten wie er is langs gekomen en onder wiens 
verantwoordelijkheid dit heeft plaatsgevonden. De heer Hugen krijgt 
ondersteunende woonbegeleiding via thuiszorg en vraagt zich af of de thuiszorg 
medewerkers de melding hebben gedaan? Aan de balie op het hoofdkantoor van 
SoZaWe wordt klager geweigerd om informatie over het huisbezoek te verstrekken. 



Antwoord van het Centraal Meldpunt Klachten SoZaWe aan de ombudsman: 
Het betreft een huisbezoek afgelegd door twee medewerksters van Projectbureau 
Veilig. Op verzoek van het gemeentebestuur moeten immers, zoals u weet, heel veel 
huisbezoeken afgelegd worden. In het verzorgingsgebied van district Oude Maas 
wordt met name bij alleenstaanden beneden een bepaalde leeftijd door middel van 
huisbezoeken nagegaan of er iets bijzonders is. Bij Hugen zijn kennelijk geen 
bijzonderheden geconstateerd. Ik neem niet aan dat hij aan de balie van 
hoofdkantoor is geweest, maar bijvoorbeeld op de Herenwaard? 
Daar Projectbureau Veilig geen onderdeel van SoZaWe is kan het CMK helaas 
verder niet zo heel veel voor u betekenen denk ik. 



89 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 



V7 2006.2900 DIENST SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (SoZaWe) 

OUDE MAAS 

1. Geen huisbezoek? Dan ook geen voorschot (afgedwongen toestemming) 

2. Genante schending van privacy 



Klager schrijft de ombudsman: 

Geachte heer, mevrouw: 



Naar aanleiding van uw brief van 18 September jongstleden en mijn telefonisch 

gesprek met mevrouw Bouiki van 21 September jongstleden hierbij komt mijn 

reactie: 

17 juli 2006 heb ik samen met mijn vrouw een WWB- uitkering via de sociale dienst 

Rotterdam aangevraagd. Wij hebben een reactie van de dienst dat [wij] een aantal 

bewijsstukken nog moeten inleveren! 

Wij hebben die bewijsstukken nerjes op tijd naar haar gesruurd! Na een tijd heb ik 

de dienst gebeld om te vragen of we een voorschot zouden kunnen krijgen. Dat 

hebben we nodig voor onze betalingsverplichtingen (energie en huur enzovoort) en 

voor levensonderhoud. Ik heb van de dienst begrepen dat de aanvraag nog twee 

maanden zou duren! De dienst weigerde een voorschot aan ons toe te kennen. De 

reden hiervoor is dat een huisbezoek noodzakelijk zou zijn en daarna komt een 

voorschot. Ik heb duidelijk aan haar uitgelegd dat we geen geld hebben maar de 

klantmanager Zuiver luistert niet naar ons! 

Mevrouw Zuiver en een van haar collega's kwam bij ons op huisbezoek. Tijdens het 

huisbezoek stelt mevrouw Zuiver de volgende vragen: 

o Ik wil de originele bewijsstukken zien! 

o Hoeveel slaapkamers zijn er in de woning! 

o Wonen jullie allemaal op dit adres! 

Ik vind het grappig als iemand zoiets van ons vraagt! Mevrouw Zuiver wilde toch 

onze slaapkamers zien? Ze ging toen naar onze slaapkamer en ze wilde dat mijn 

vrouw haar kleerkast zou openen! Wat denkt men dat er in een klerenkast zit? Ik 

vind dat mevrouw Zuiver haar grenzen heeft overschreden! Ik ga geen klerenkast 

van mijn vrouw aan anderen laten zien dat is te prive! Ik heb tegen mevrouw 

Zuiver gezegd: als de onze klerenkast moeten openen om bijstand te krijgen dan 

willen we dit geld niet! 

Dit is wel heel schandalig 

Daarom hebben we besloten met mevrouw Zuiver te stoppen en geen reactie op de 

brieven van haar te geven. 

Het is beter (bij ons) dat we van de honger dood gaan, dan onze prive-kleding aan 

andere te laten zien om geld te krijgen! 

We zitten echt in een noodsituatie voor wat betreft onze betalingsverplichtingen en 

voor ons levensonderhoud en we weten niet hoe we verder moeten gaan in het 

90 



1.5 Wethouder Werk, Sociale Zaken en GSB, de heer drs D.J. Schrijer 

leven! Als iemand of de gemeente ons bijstand wil verlenen dan hoeft dat niet op 
die onfatsoenlijke manier! 

Ik ga ervan uit dat de wet goed is en mevrouw Zuiver haar grenzen heeft 
overschreden of dat de wet niet goed is en dan hebben we een RAMP! 
[...] 

Ik wilde zelf niet dat iemand me zou dwingen om bij mij in huis te komen. Ik 
bepaal zelf wie er in mijn huis komt! Dat is van ons prive en dat is gebruikelijk hier 
inNederland!. 

In overleg met mijn vrouw hebben we de toestemming aan mevrouw Zuiver 
gegeven om onze woning te bezoeken. De reden hiervoor is dat de drie kleine 
kinderen hebben die geen schuld aan ons omstandigheden hebben. Deze kinderen 
willen ook eten!. Hierbij zet ik nu alle brieven van belang die ik van sociale Zaken in 
Rotterdam ontvangen heb en mijn reactie op de brieven. We zitten in een 
noodsituatie en we hebben sinds drie maanden geen geld om te leven en om aan 
onze betalingsverplichtingen te voldoen! Ik hoop dat ik u hiermee voldoende heb 
geinf ormeerd bij voorbaat dank voor uw snelle reactie en begrip met vriendelijke 
groeten. 



91 



1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu 



38 2006.3033 CENTRUMRAAD 

1. Niet via de voordeur 

2. Paspoortcontrole in eigen huis 

3. Uitleg noch legitimatie 



De heer Schenk beeindigt zijn brief alsvolgt: 

Rotterdammers die in de laan waar de burgemeester wonen worden niet op 

deze manier gecontroleerd: George Orwell schreef, (Animal farm) 

'All animals are equal, but some animals are more equal than others.' ofwel: 'dit 
soort ellende vindt altijd aan de onderkant van de samenleving plaats' 



Mijnheer Schenk is een 65-plusser. Eind oktober 2005 wordt hij op een donderdag 

om ongeveer half 10 's ochtends uit zijn bed gebeld. 'Ik sliep nog, ik was ziek. Ik had 

mijn bril niet op. Bij het openen van de appartementsdeur liep ik nog in mijn 

onderbroek." 

Tot groot ongenoegen van Schenk heeft het interventieteam het bellenbord in de hal 

of buiten de flat niet gebruikt en is het team meteen doorgelopen naar de deur van 

zijn appartement. Schenk heeft dit aanvankelijk niet door en gaat er vanuit dat de 

mensen beneden in de centrale hal van de flat staan. Hij probeert tevergeef s enkele 

malen via de intercom contact te krijgen met de bellers. Als hij de zoveelste keer uit 

zijn bed komt omdat er wordt aangebeld, begrijpt hij dat het bezoek aan de deur 

van zijn appartement staat. 

Gewaarschuwd door nare verhalen over lieden die misbruik maken van 

goedvertrouwende burgers laat Schenk in de regel geen mensen binnen die hij niet 

kent. Het systeem van een centrale hal met intercomverbinding bewijst hem op dit 

punt goede diensten. 

Schenk ziet de buurtagenten staan die hij kent. Hij gaat er vanuit dat het in orde is 

en laat alle mensen binnen. Hij verontschuldigt zich voor zijn staat van ontkleding 

en trekt zich terug om snel iets aan te trekken. Even later ziet hij dat behalve de 

buurtagenten iemand van Eneco, een vrouw met een laptoptas waarop Rotterdam 

staat en een onbekende man, van wie hij achteraf vermoedt dat het iemand is van 

de dienst sociale zaken en werkgelegenheid. 

Terwijl Schenk zich voorstelt, legitimeert niemand van de bezoekers zich. 

Schenk weet niet precies wat de man van Eneco heeft uitgevoerd, maar vermoedt 

dat deze de stoppenkast heeft gecontroleerd - mogelijk op zoek naar een 

wietplantage. 

De vrouw met de laptoptas zegt dat Schenk wellicht recht heeft op enige financiele 

ondersteuning. Zij laat een brochure bij hem achter met een telef oonnummer waar 

hij verdere inf ormatie kan krijgen. Een brochure met inf ormatie over het 

interventieteam heeft hij niet ontvangen. 

Schenk wordt gevraagd zijn paspoort te tonen, hoe oud hij is en hoe hoog zijn huur 

is. Aan de hand van bankafschriften laat Schenk zien hoeveel huur hij betaalt. De 

92 



1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu 

controlerende ambtenaren kunnen daarbij zien hoeveel er op zijn rekening staat, 
terwijl zij met die informatie niets van doen hebben. De andere leden van het 
interventieteam zijn niet verder het huis ingegaan. Het gehele huisbezoek heeft 
ongeveer twintig minuten geduurd. 

Vragen 

Achteraf gezien meent Schenk dat een paspoortcontrole in zijn eigen huis volstrekt 
onterecht is. Hij is nog steeds boos omdat hij weet niet wie in zijn huis zijn geweest. 
Hij voelde zich 'onzeker en overrompeld' en heeft de indruk 'dat men maar 
binnenkomt'. 

Schenk vraagt zich af wie eigenlijk de opdracht geeft voor dit soort controles? 
Zijn maatschappelijk werkster noemt Schenk een zorgmijder, die zo min mogelijk 
met dit soort instanties te maken wil hebben. Als het al de dienst sociale zaken en 
werkgelegenheid was die het initiatief heeft genomen tot het huisbezoek, vraagt 
Schenk zich af wat die dienst bij hem te zoeken heeft. Hij staat tegen zijn zin in de 
bestanden van de dienst - die hij zijn levenslang geprobeerd heeft te mijden - omdat 
hij gebruik maakt van Vervoer-op-Maat en Tafeltje-dekje. Maar kan dat een reden 
zijn voor zo'n indringende controle? 

Schenk beseft dat Rotterdammers die in de laan waar de burgemeester wonen niet 
op deze manier worden gecontroleerd en citeert George Orwell , die in zijn 
beroemde boek Animal farm schreef 'All animals are equal, but some animals are 
more equal than others.' Waarmee Schenk maar wil zeggen dat 'dit soort ellende 
altijd aan de onderkant (van de samenleving) plaatsvindt' 



93 



1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu 

-2Q 2007.2898 CENTRUMRAAD 

1. Onaangekondigd huisbezoek 

2. Geen reden voor het huisbezoek gegeven 
3.0nvoldoende gelegitimeerd 

4. Beledigend en naar optreden 

5. Geen informatiefolder achtergelaten 

6. Geen verslag van het huisbezoek aan klagers gezonden 

7. In een kennelijke hulpbehoevende toestand (zonder gas en elektriciteit) 
achter gelaten 

Mevrouw Stok (voormalig onderwijzeres) is een dame van achterin de 50 jaar, die 
onder behandeling is voor een milde dwangneurose: ze bewaart te veel spullen, 
rubriceert/ordent alles en probeert aldus chaos te voorkomen. Mevrouw Stok heeft 
als partner een iets oudere man (ingenieur) die 40 jaar geleden uit India is 
overgekomen. Mevrouw Stok heeft haar klacht o.a. kenbaar gemaakt bij de 
buurtvereniging, hetgeen geleid heeft tot een column van Hannie in buurtkrant het 
Oude Werk. (zie hieronder). Mevrouw Stok beschrijft de gang van zaken als volgt: 
Op donderdag 19 april 2007, rond de klok van 9:30 's ochtends wordt er aangebeld. 
de partner van mevrouw Stok neemt via de intercom contact op met de onbekende 
gasten en hoort de wijkagent zeggen:" ik ben de wijkagent". De partner van 
mevrouw Stok doet open (je moet de politie toch binnenlaten?). Ineens stond de rest 
ook binnen: de heer Bruin (medewerker van de Centrumraad af deling 
interventieteams) en een onbekend heer van de Eneco. 
Legitimaties: 

1. de wijkagent is bekend en heeft zich niet apart voorgesteld. 

2. de heer Bruin heeft zich pas aan het eind van het bezoek bekendgemaakt en 
alleen nadat hij daar verschillende keren expliciet om was gevraagd, hij heeft geen 
identificatiebewijs laten zien, klagers moesten op gezag van de wijkagent aannemen 
dat dit de heer Bruin is die werkt bij de centrumraad. 

3. De medewerker van de Eneco heeft zich niet gelegitimeerd; toen hij daar expliciet 
om gevraagd werd heeft hij een klein pasje dat op heuphoogte aan zijn broek 
vastzat laten zien en daarna (na doorvragen) een kaartje geschreven met daarop 
onder andere een telefoonnummer, de opmerking "af deling fraude" en "p no 
XXXXX". 

Informed consent. 

Er is geen verzoek om binnen te mogen komen met toelichting waarom men binnen 

wil komen doorgegeven. 

Gang van zaken: 

De agent is niet binnen geweest. Hij heeft, zoals het er nu naar uitziet alleen naar 

gefunctioneerd als "deuropener". 

De heer Bruin heeft aan partner van mevrouw Stok gevraagd of hij bewoner is? en 

op gezag van de wijkagent aangenomen dat dat zo is. Er zijn geen legitimaties aan 

de bewoners gevraagd en het huis is niet doorzocht. 

Achteraf is zonneklaar dat alleen Eneco een onderzoek heeft ingesteld. Het 

94 



1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu 

optreden van de Eneco medewerker was bars en commanderend en werd als 
bijzonder naar ervaren. 

De klacht van mevrouw Stok gaat met name over het gedrag van de 
Eneco-medewerker, dat in dit geval toegerekend wordt aan de gemeente 
Rotterdam, die immers de leiding had over dit interventieteam. Mevrouw Stok 
heeft haar ongenoegen kenbaar gemaakt bij Gruis. Mevrouw Stok neemt het hoog 
op dat deze medewerker van Eneco smalende opmerkingen heeft gemaakt over de 
spullen die zij in haar huis verzameld heeft en onder andere de directe toegang tot 
de elektriciteitsmeter en gasmeter enigszins blokkeerden. Zij acht het ongehoord 
dat deze medewerker, zonder toestemming te vragen, nadat hij foto's heeft gemaakt 
van de installaties (dat zal wel mogen, neemt mevrouw Stok aan) een 
fotodocumentaire heeft gemaakt van de andere spullen die hij in de omgeving 
daarvan heeft waargenomen(l). Mevrouw Stok vraagt zich af waar dit nu weer voor 
nodig was? Mevrouw Stok vindt dat de bewoners van oude wijken schandalig 
behandeld worden. Zij stelt: Wij laten niemand meer binnen zonder 
huiszoekingsbevel, het lijkt de Tweede Wereldoorlog wel. De wijkagent heeft voor 
hij het huisbezoek afsloot mevrouw Stoks therapeut gebeld. 
In het kader van hoor en wederhoor reageert klaagster op de informatie van de 
dienst: 

De aanleiding van het bezoek van het interventieteam zou overlast zijn op 104, die 
overlast zou bekend zijn bij de buurtagent. Nu is er in het verleden overlast 
geweest, maar die familie woont er al sinds 01 februari 2006 niet meer, dus die 
familie was op 19 april 2007 al ruim een jaar weg. Er woont sindsdien niemand 
meer op 104. Dus waar bestond die overlast op 104 dan uit toen het interventieteam 
op 19 april 2007 kwam? [. . .] Er werd bij ons aangebeld op nummer 106. Op 104 is 
de bel kapot en woont niemand. [. . .] Het is logisch dat de deur op 106 opengaat als 
men daar aanbelt, op 104 zal niemand opendoen. 
Binnentreden: 

"Het interventieteam is niet binnengetreden in de woning" staat in het verslag aan de 
ombudsman. Die Eneco-medewerker is toch ook van het interventieteam? En hij is 
in mijn woning geweest. Als je een stap over de drempel zet, ben je in de woning. 
Volgens mijn man heeft ook de heer Bruin een of een paar stappen over de drempel 
gezet. Dan is hij toch ook in de woning geweest? De buurtagent was aardig, hij is 
volgens mijn man niet binnen geweest. Het interventieteam (op de buurtagent na) is 
wel in onze woning geweest. Ook al sta je net over de drempel, je bent dan wel in 
de woning. 
Legitimeren 

Bruin heeft wel zijn naam gegeven toen mijn man er naar vroeg. Hij heeft zich 
echter niet gelegitimeerd. Bruin wilde dat mijn man zich legitimeerde, dat hoefde 
niet van de wijkagent. Hij legde uit dat hij mijn man kende, [...] Toen ik die 
Eneco-medewerker in het begin naar zijn legitimatiebewijs vroeg (ik was naar 
beneden gekomen) liet hij mij een legitimatiebewijs ter hoogte van zijn broekzak 
zien, wat ik natuurlijk niet kon lezen en wat u zo typerend "een flits-legitimatie" 
noemt, wat het ook is. [...]. Ik wil ook de naam van de Eneco-medewerker hebben, 

95 



1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu 

maar die mocht hij niet geven zei hij, alleen dat nummer. Kun je nagaan "goed" die 

flits-legitimatie was, waardeloos! De medewerker van Eneco heeft zijn 

personeelsnummer achtergelaten en ook het telefoonnummer van Eneco 

opgenomen in de kaart, waar "afdeling fraude" op stond. Het personeelsnummer 

van die Eneco-medewerker is XXX.ZZZ. Toen ik het woord fraude op die kaart zag, 

werd ik heel erg kwaad. Ik zei tegen Bruin die op de overloop in het trappenhuis 

stond iets in de trant van "kijk eens wat hier staat FRAUDE'" Ik was heel erg boos. 

[...]. 

Reden van bezoek 

Er staat in het verslag van Bruin "mevrouw had klachten omtrent haar meter 

standen (dat is later bevestigd door Eneco maar was reeds rechtgetrokken)".[. . .] dit 

is een smoesje om daarvoor naar mijn huis te komen en de meterstanden op te 

nemen. [...] Ik had helemaal geen klachten meer over meterstanden, Eneco heeft 

huisnummers verwisseld, dat was op 04 april 2007 al rechtgezet. Ik vind dit nogal 

schijnheilig. 

Nazorg 

Mooie begeleiding hebben ze bij het interventieteam. Ze duwden een kaart in je 

handen met een telefoonnummer en zoek het dan zelf maar uit. Er werd gezegd dat 

we de volgende dag dat telefoonnummer konden bellen en inf ormeren over wat er 

in de meter werd aangetroffen. Geen nazorg, terwijl dat eigenlijk wel de bedoeling 

is bij een interventieteam. Nee wij werden wat dat betreft hulpeloos achtergelaten 

[...]. 

Onzorgvuldig/privacy: bewustlevende burgers gestraft 

Ook staat er in het verslag "omdat het Bavo patienten zijn heeft Eneco mild 

gehandeld . . .". Maar dat klopt helemaal niet. 

Nu komt ook nog een stukje in het verslag voor dat wij 200 kWh per jaar zouden 

gebruiken. Waar haalt die man dit getal vandaan? Wij hebben in een jaar 1904 kWh 

gebruikt dat is ruim 9 Vz maal zoveel als 200 kWh! 

We eten heel goedkoop buiten de deur bij Antonius Binnenweg. Ons huis is erg 

goed gei'soleerd, waardoor wij dus weinig hoeven te stoken. We hebben ook lekker 

warme truien en vesten. In de voorste slaapkamers stoken wij nooit daar slaapt 

niemand. In de achterste slaapkamer, waar wij slapen, stoken we. Wij gaan naar de 

wasserette en doen soms een handwasje thuis. Wij hebben geen computer en 

Internet, geen magnetron, de oven is heel ouderwets en gebruiken wij niet. We 

hebben geen koffiezetapparaat of airconditioning. Wij zijn kinderloos, dus hebben 

wij ook geen kinderen die heel lang onder de douche staan en heel lang internetten 

zoals in veel gezinnen gebeurt. Wij internetten wel eens elders (thuis hebben wij 

geen computer en Internet) er zijn genoeg Internet-cafes. Wij zijn vaak buiten de 

deur. We hebben maar een televisie. Wij hebben een vrij klein huis. Met vakantie 

zijn wij vrij lang afwezig. Hoe durft Bruin over die Eneco-medewerker ons te 

vergelijken met een normaal gezin en wat is dat dan wel een normaal gezin? 

Publiek-Private Samenwerking? 

Vreemde gang van zaken: Interventieteam dat alleen op pad gaat om 

Eneco-belangen te dienen 

96 



1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu 



column van Hannie in buurtkrant het Oude Werk mei 2007. 



Ik heb het er al eerder over gehad. over het interventieteam. Dat is een club mensen 
die aan alle deuren in het Oude Westen komt kloppen of de boel wel in orde is. En 
van die club beweren ze dat ze alleen fraude willen tegengaan en dat zijn mensen 
die het moeilijk hebben ook nog eens verder willen helpen. Verder willen helpen 
van de wal in de sloot bedoelen ze. Zoals jullie weten zit ik nogal graag op een 
bankje op een plein en dan hoor je nog eens wat. Laatst raakte ik in gesprek met een 
buurman. Ik ken die man al jaren, goudeerlijk, ik durf mijn handen in het vuur te 
steken voor hem. Hij heeft alleen een beetje last van zenuwen. Kan hij ook niks aan 
doen. Er komt altijd zo een vrouwtje bij hem thuis en die helpt hem een beetje op 
weg. Toen ik hem de afgelopen keer zag was tie op van de zenuwen. "buurman zeg 
ik, wat is er aan de hand." 

Nou en toen kwam er een verhaal. Inderdaad, dat interventieteam was aan zijn 
deur geweest. De pief van de Eneco had de meter naar gekeken en die had gezien 
dat er met pinnetjes gerommeld was. Dus wordt bij mijn buurman de stroom 
af gesloten. Mijn buurman weet van geen pinnetjes af en hij laat mij zijn 
bankafschriften zien. "Daar kun je toch op zien dat je gewoon je rekening betaald?, 
zeg ik tegen mijn buurman." volgens hem vonden ze zijn rekening en een beetje 
laag. Ja hoor, dus als het een beetje zuinig aandoet dan zal je wel met je pinnetjes 
gerommeld hebben. Wat een stelletje lapzwansen. Ik heb het al eerder gezegd: niet 
binnenlaten, dat heel interventieteam. Bij mij komen ze er nooit in. 



97 



1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu 

4(1 2007.2929 CENTRUMRAAD 

1. Geen legitimatie 

2. Geen reden voor huisbezoek 

3. Geen informatie achteraf 



De heer S. Duys beschrijft zijn ervaringen tijdens huisbezoek door een 
interventieteam: 



Het was maandag 14 mei om 21:00 's avonds (toen op de radio de strijkkwartetten 
van Julius Rontgen te horen waren). Er werd een keer hard geklopt (gebonsd?) op 
de deur van klager en daarna stonden er vier mensen in zijn woning. 
De heer S. Duys merkte op dat men geen gebruik heeft gemaakt van de 
deurtelefoon; had men dat wel gedaan dan zou hij ze sowieso binnen hebben 
gelaten: ik heb niets te verbergen. Voordat klager zich herpakt heeft, wordt hij 
aangesproken op het feit: "dat er iets uit de hand zou zijn gelopen. . ..". De heer S. 
Duys neemt aan dat het gaat om de boeken die - deels nog onuitgepakt - onder 
andere in stapels op de vloer staan opgetast en zijn loopgebied danig beperken. 
(klager noemt dat Manhattan in de huiskamer). De heer S. Duys neemt aan dat 
degene die hem bij het weggaan een hand gaf en zich Monty noemde, een 
stadsmarinier was; "het was duidelijk iemand die gewend was om anderen in het 
gelid te zetten, iemand die helemaal doordrenkt was van de zogenaamde 
Rotterdamse norm, iemand die ongevraagd voortdurend het woord nam, de regie 
nam, dwingend optrad en kennelijk nogal vol was van zichzelf." De heer S. Duys 
heeft dit gedrag als erg storend ervaren. Er zijn een aantal zorgvragen gesteld zoals: 
gebruikt u warm eten? Gebruikt u een koelkast? Et cetera. Men heeft besloten om 
het sociaal welzijnsteam wijk Cool langs te sturen (dat moet nog komen). Een 
andere vraag luidde: bent u wel eens onder behandeling van een psychiater 
geweest? De heer S. Duys herkende de wijkagent, de heer Seuren (van het bureau 
Eendrachtsplein). Daarnaast was er nog een agent en een assistent van de heer 
Monty. Het huisbezoek heeft circa 15 minuten geduurd. 

De heer S. Duys meldt dat hij - ten onrechte - op die 14e mei niet aan de kaak heeft 
gesteld dat men zich toegang tot zijn woning heeft verschaft zonder dat van enig 
bevel of bevoegdheid daartoe gebleken zou zijn. Men heeft zijn toestemming om 
binnen te treden niet afgewacht en op een of andere manier zonder medewerking 
van klager zijn voordeur open gekregen. De heer S. Duys veronderstelt dat gebruik 
is gemaakt van een zogenaamde politieloper. 

De heer S. Duys is zich ervan bewust dat hij gepercipieerd wordt als een randfiguur 
c.q. deviante persoon, hij is het daar in zekere zin ook mee eens, maar ziet zichzelf 
liever als een ietwat afstandelijk geintegreerde inwoner van Rotterdam bij wie het 
non-conformisme hoog in het vaandel staat en die overigens op 24 mei jongstleden 
een fiks bedrag aan gemeentebelasting heeft betaald. 

- klager heeft sinds 1986 landkaarten voor zijn ramen hangen in plaats van 
gordijnen 

98 



1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu 

- klager meent dat als je echt iets wilt zien, je geen tv moet kijken, maar radio moet 
luisteren [hij beluistert de zenders: Radio 1, 4, 5, BBC World service, BBC lange golf 
en business radio Nederland]. 

De heer S. Duys heeft zichzelf niet hoeven te legitimeren en de binnengekomen 
lieden hebben zich eveneens niet gelegitimeerd. 

Het relaas van klager maakt duidelijk dat hij zich bijzonder overvallen heeft 
gevoeld door het huisbezoek. Een behoorlijke vooraankondiging, legitimatie, 
opgave van redenen voor het huisbezoek zijn allemaal niet aan de orde geweest. De 
heer S. Duys heeft ook achteraf geen folders of brochures gekregen noch heeft men 
na enige dagen een rapportage ter zake van het binnenkomen aangeboden. De heer 
S. Duys weet nog steeds niet precies wat hem is overkomen, wat hem wordt 
verweten, wat er is bevonden en welke acties hij moet ondernemen of welke acties 
van gemeentewege te verwachten zijn. 

De heer S. Duys vult het bovenstaande aan met navolgende aantekeningen: 
U kunt er rustig van uitgaan dat ik een excentriek interieur heb, met een 
ogenschijnlijke overdaad aan boeken. In dat boeken-universum voel ik mij 
bijzonder op mijn gemak, omdat het voor mij een weerspiegeling van een 
onbeheersbare overvleugelende buitenwereld is, waarbij binnenshuis de rollen zijn 
omgedraaid. Het individu temidden van zijn boeken 'feels on top of his own 
world'. De wisselwerking tussen hem en zijn verlengde in boekvorm is een nimmer 
opdrogende bron van geestkracht die zelfvertrouwen, zekerheid en veiligheid 
genereert. Althans zo percipieer ik dat. 

De kernvraag blijft: waarom kwam dit interventieteam zonder daartoe strekkende 
volmacht zomaar het pand binnen? Dacht de stadsmarinier wellicht dat de 
merkwaardige raambedekking een volmacht geeft voor kordaat ingrijpen? Wat 
meer elementaire juridische scholing zou mijns inziens geen kwaad kunnen. 'Free 
rangers' met een hoge eigendunk en scoringsdrift kunnen contraproductief zijn! 
Eindconclusie mijnerzijds: sociale controle? Best, maar dan graag wel iets minder 
confronterend en intimiderend en wellicht kan een en ander aanleiding geven tot 
enige reflectie in de daartoe geeigende echelons van het gemeentebestuur. 
Who said that life was fair, easy and simple? 

w.g. S. Duys. 



99 



1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu 

41 2006.2378 DAGELITKS BESTUUR VAN DE DEELGEMEENTE CHARLOIS 

1. Kabaal, dreigen, overrompelen 

2. Geen toestemming 

3. Uit huis gezet zonder rechterlijke titel 

4. Directief (lomp) optreden 

De heer Toets, wonende te Rotterdam, klaagt over het huisbezoek dat het 
interventieteam op 9 maart 2006 bij hem heeft afgelegd. 

Voorgeschiedenis 

De heer Toets heeft vanaf januari 2005 tot 9 maart 2006 gewoond in het huis dat het 
interventieteam heeft bezocht. De woning stond voor die tijd lang leeg, zo heeft 
Toets geverifieerd bij de politic De woning is een appartement in een portiekflat, 
die tijdens het verblijf van Toets vier a vijf keer van eigenaar is gewisseld (een 
zogenaamd beleggingspand). Toets heeft het pand gekraakt, omdat zijn inkomen te 
laag is en er veel woningen leegstaan, die niet bewoond kunnen worden omdat de 
gemeente op grond van de Rotterdamwet te hoge inkomenseisen stelt. 
Nadat Toets de woning heeft betrokken, heeft hij geprobeerd zich op dat adres te 
laten inschrijven bij de gemeentelijke basisadministratie. Dat wordt hem geweigerd, 
omdat de steeds wisselende eigenaren geen toestemming zou hebben gegeven voor 
de bewoning. Toets heeft vergeef s geprobeerd een huurcontract te sluiten met de 
verschillende eigenaren. 

Vanwege zijn psychische gesteldheid - waarvoor hij onder behandeling is en 
medicijnen gebruikt - heeft Toets behoefte aan een rustig en vast thuisadres. Hij 
heeft het appartement op eigen kosten wind- en waterdicht gemaakt, opgeruimd, 
vuilnis afgevoerd et cetera. Na een jaar in het genoemde appartement te hebben 
gewoond, meent hij een woonrecht te hebben verworven. 

Huisbezoek 

Op 9 maart 2006 hoort Toets om half tien 's ochtends rumoer in het trappenhuis van 
de portiekflat. Hij hoort dat er bij de buren wordt aangebeld en de buren wordt 
gevraagd wat voor soort persoon er in Toets' appartement woont en of zij last 
hebben van het gezoem. Plotseling wordt er ook bij mijnheer Toets langdurig 
aangebeld en op de deur gebonkt. 'Ze maakten nogal een kabaal.' Er wordt 
geroepen Tolitie!' 

Als Toets ziet dat er inderdaad een politieman bij is, doet hij de deur open. Hij 
wordt aangesproken door twee personen, van wie eentje later de heer Stam blijkt. 
'Waarom heeft u niet direct opengedaan? Mogen wij niet binnen komen? Wij willen 
graag met u praten.' 

De heer Toets is overrompeld. Er staat geen knokploeg aan de deur, zoals hij had 
gevreesd, maar een overheidsinstantie. Hij past snel zijn houding aan en excuseert 
zich min of meer dat hij niet meteen heeft opengedaan. Dan wringen de heer Stam 
en een ander teamlid zich langs Toets heen naar binnen en geven hem allerlei 
instructies. Daarna komen nog meer mensen binnen. Geen van de bezoekers heeft 

100 



1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu 

zich gelegitimeerd. 

Niet alles wat de bezoekers tegen hem zeggen dringt tot Toets door. Het team 
reageert niet op wat hij zegt, maar doet alleen mededelingen. 'We gaan de boel 
afsluiten.' 'U heeft geen woonrecht. Op dit adres stond negen maanden geleden nog 
iemand anders ingeschreven.' 'U moet de woning nu verlaten.' 'Dit is nieuw beleid 
en hier is niet over te discussieren.' 

Toets ziet dat de heer Stam papieren van Eneco heeft, op grond waarvan hij 
ondervraagd wordt over zijn aansluiting. De bezoekers proberen of de 
lichtschakelaars het doen. Tevergeefs, want er is geen aansluiting. De heer Stam 
begint over overlastproblemen. Toets vertelt dat dit voor zijn tijd was, maar 
daarvan neemt de heer Stam geen notie. 

Als Toets vraagt waarvoor men nu precies komt, antwoordt de heer Stam: 
'Tja, we komen eigenlijk voor alles. ' 

Mijnheer Toets krijgt geen greep op de gebeurtenissen en zijn verzoek om de 
woning te verlaten wordt genegeerd. Toets vindt de situatie hectisch. Hij ziet vier of 
vijf mensen door zijn huis lopen en van alles onderzoeken, tot de vuilniszakken op 
het balkon toe. Men opent kamers en kasten en controleert zijn medicijnen. Alleen 
de agent vraagt toestemming om ergens in te kijken. Die toestemming krijgt hij. 
Maar Toets is niet van plan de bevelen van de heer Stam op te volgen en belt zijn 
advocaat, die even later met de heer Stam in discussie gaat over het woonrecht. De 
heer Stam vertelt de advocaat dat hij optreedt namens de eigenaar, die wil dat het 
huis wordt afgesloten. Als Toets zich in dit gesprek wil mengen, houdt de politie 
hem aan, omdat hij voor 1200 euro aan boetes heeft openstaan. De meeste daarvan 
zijn al veertien jaar oud. 

Toets wordt meteen afgevoerd, terwijl er nog zes tot zeven man in zijn huis 
rondlopen. Hij krijgt geen gelegenheid om zijn huis af te sluiten, kleding te 
verzamelen en spullen in veiligheid te brengen. Na deze aanhouding zit Toets 
twintig dagen in vervangende hechtenis. 

Als hij na weken terugkeert naar zijn woning zijn de sloten veranderd en zijn 
spullen deels op straat gezet. Een ander deel van zijn spullen vindt hij terug in de 
kelderboxen van de portiekflat. Navraag bij de buren leert hem dat de mannen bij 
de ontruiming met van alles hebben gesmeten. Het bankstel en de televisie zijn 
kapot. Zijn kleding en computerspullen zijn grotendeels verdwenen. Gelukkig 
vindt Toets nog een plastic zak met waardevolle papieren. 

Schade 

Volgens Toets heeft hij voor enkele duizenden euro's schade. Hij heeft zich vooral 
gestoord aan het gedrag van de heer Stam, die blufte met een onjuiste 
Eneco-rekening, met het verhaal over de overlast en met de bevoegdheden die hij 
zou hebben. Bovendien reageerde de heer Stam totaal niet op wat Toets naar voren 
bracht en gedroeg hij zich als de baas in huis. 

Bij Toets overheerst boosheid. Hij voelt zich vernederd. De hele gang van zaken 
heeft hem het gevoel gegeven dat hij rechteloos is. Toets voelt zich ernstig aangetast 

101 



1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu 

in zijn privacy, omdat men foto's heeft gemaakt van zijn inboedel en de teamleden 
die inboedel zonder respect hebben behandeld. 

Met zijn advocaat probeert Toets een schadevergoeding te krijgen. Van de 
ombudsman vraagt hij een oordeel over de behoorlijkheid van het optreden van het 
interventieteam. 'Want dit accepteer ik absoluut niet.' 



102 



1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu 

4? 2006.2856 DAGELITKS BESTUUR VAN DE DEELGEMEENTE CHARLOIS 

Niet via de voordeur is kennelijk standaard; politie accepteert niet dat burgers 
hieraan niet meewerken 

De heer Schwaerzler bewoont een portiekflat en is op vrijdagochtend 22 September 
2006 tegen twaalven aan het telefoneren met zijn zus in Oostenrijk. Tijdens het 
telefoongesprek wordt via de intercom/huistelefoon gebeld. Schwaerzler verwacht 
bezoek, maar hoort een vreemde stem vragen 'of dit 4C is?' Hij hoort ook het woord 
deelgemeente vallen. Schwaerzler laat vreemden nooit binnen, zeker niet als deze 
voor een ander komen. Schwaerzler wijst de onbekende aan de andere kant van de 
lijn erop dat hij heeft 'aangebeld bij nummer 4D'. Hij raadt de bezoeker aan bij het 
juiste huisnummer aan te bellen. 

Even later wordt er weer gebeld. Nu krijgt Schwaerzler te horen dat het politie 
is en wordt hem op agressieve toon gevraagd open te doen. Schwaerzler vraagt 
voor wie hij dan open moet doen, omdat hij uit het vorige gesprek heeft begrepen 
dat het bezoek niet voor hem komt. Dit tweede gesprek bevestigt de indruk van 
Schwaerzler dat de bezoekers niet voor hem komen maar voor andere bewoners 
van de portiekflat. Hij vindt dat onethisch. De agressieve toon van de 'politieman' 
roept weerstand bij hem op. Schwaerzler hangt de hoorn op de haak en doet niet 
open. 

Preek 

Niet lang daarna wordt er - in de beleving van Schwaerzler wel bijna tien minuten 

lang - hard op zijn bel gedrukt. Het telefoongesprek met zijn zus breekt hij nu maar 

af. 

Als hij uit het raam kijkt, ziet hij alleen personen in burger staan. Omdat hij nog in 

sportkleding is besluit hij zich om te kleden. 

Nog voordat hij daarmee klaar is, meldt de politie zich aan zijn voordeur. De politie 

overdondert hem met een agressieve preek over de stijlloosheid om de deur niet 

open te doen als hem dat wordt gevraagd. 

Schwaerzler bluft dat hij op dat moment het bureau voor rechtshulp aan de lijn 

heeft, dat hij niet gediend is van die agressieve benadering, dat het huisbezoek niet 

voor hem is en dat hij niet binnen mag komen als er geen huiszoekingsbevel is. De 

politie bindt iets in, maar blijft hem betichten van kortzichtig gedrag. 

Schwaerzler maakt zich breed om uit te drukken dat hij de politie onder geen 

beding wil binnenlaten en beantwoordt de tweede preek van de politieman met de 

opmerking 'Waarvan akte.' De deur gaat dicht. 

Enigszins geschokt realiseert Schwaerzler zich dan wat er allemaal is 
gebeurd. En dat hij vergeten is de naam of het dienstnummer van de politieagent te 
vragen. Als hij het verhaal later op die dag bij de ombudsman vertelt, zegt 
Schwaerzler dat hij zich nog steeds niet helemaal rustig voelt. 
Van een buurvrouw krijgt hij later te horen dat op een van de tassen van de 
bezoekers het woord preventie of interventie stond. De buurvrouw vertelt hem dat 
er foto's zijn genomen. Schwaerzler vermoedt dat ook hij gefotografeerd is. 

103 



1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu 

Onduidelijke reden 

Schwaerzler probeert erachter te komen wat de reden is voor de 'overval'. Hij krijgt 
geen contact met de persoon die verantwoordelijk is voor de interventieteams. 
Ook in een gesprek met zijn buren - die geen van tweeen een uitkering hebben - 
blijft het gissen naar de werkelijke reden. Dat een van de andere buren geklaagd 
zou hebben over een wasmachine die op de galerij staat totdat de Roteb deze komt 
ophalen, lijkt hem onwaarschijnlijk. 

Meer dan een half jaar later. 

De heer Schwaerzler meldt zich wederom bij de ombudsman; wederom heeft de 
politie geprobeerd om via hem toegang te krijgen tot het appartementencomplex 
om iemand anders "te overrompelen". Naar aanleiding van dit zeer afwijkende 
gedrag heeft klager op advies van de ombudsman geprobeerd klachten in te dienen 
bij de politie. Tot tweemaal toe is hij bij de balie van het politiebureau weggestuurd 
zonder dat er een klacht is genomen. De gemeentelijke ombudsman stelt zich in 
verbinding met de Nationale ombudsman en verzoekt de heer Schwaerzler zijn 
klachten over het optreden van de politie aldaar kenbaar te maken. 



104 



1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu 



43 2007.2921 DAGELITKS BESTUUR VAN DE DEELGEMEENTE DELFSHAVEN 

1. Overvallen 

2. Geen toestemming 

3. Geen informatie 

4. Zo ga je niet met burgers om 



Brief aan de ombudsman: 



Ik ben Hannah Buitel. 

Mijn man, ik en de kinderen zijn eerlijke burgers en hebben nog geen problemen 
gehad met buren (heb nu een buurman die gek aan het doen is, maar we geven hem 
(nog) geen aandacht), gebruiken geen drugs, hebben nooit gefraudeerd, zijn niet 
bekend bij BKR of wat dan ook. Onze weekdagen beginnen om 5.15u 'sochtends. De 
laatste die de deur uitgaat is rond half acht/acht uur. 

Vorige week donderdag 10 mei, omstreeks 19.00u, stond er een hele 
delegatie bij ons voor de deur. Politie, maatschappelijk werkster, nog enkele 
mensen en een ENECO-medewerker die in de meterkast wilde kijken, met de 
opmerking, anders doe ik hem zelf open, waarop ik zei, van: Hooo!! ik heb hier de 
sleutel, het is mijn huis en ik wil weten waar dit over gaat. 

Daarna had ik gemeld dat ik een medecollega ben van hem en laat dat 
toevallig zijn, dat we op het werk, telefonisch vaak contact hebben (fijne collega 
trouwens). 

Ik heb uitgelegd dat we boodschappen wilde gaan doen en er niet van 
gediend te zijn dat er zomaar een hele delegatie voor onze deur staat. Ze wilden ze 
alleen even weten wie er allemaal op dit adres wonen. Nou..moeder, vader en drie 
kinderen. Snel werden namen/geboortedatums gecontroleerd of die kloppen en op 
een foutje na, was alles goed. En of het om een huur of om een koophuis gaat. Toen 
ze weg gingen, werd er een kaartje in mijn hand gedrukt over meldpunt overlast. 
Mijn klacht: 

Ik ben het eens dat ze drugsverkopers opsporen..klap in mijn handen, want ik ben 
voorstander hiervan. Lastige buren? Goed zo, probeer oplossingen te vinden. Maar 
controleer degenen die constant ziek thuis zitten of geen werk hebben die heel de 
dag maar buiten staan te kijken wat er te roddelen valt of zitten te bedenken hoe ze 
kunnen frauderen.. Maar het kan niet zo zijn, dat iemand naar deze instantie belt en 
hupsakee, daar staan ze voor de deur. Al houden ze ons een jaar of 10 in de gaten, 
maakt mij niks uit, want we hebben toch niks te verbergen. Misschien verbruiken 
we veel elektriciteit... dat kan kloppen: 5 televisies, 2 dvd+ video, Verschillende 
computerspelletjes en drie kinderen die het leuk vinden om er mee te spelen. 2 
koelkasten, diepvriezer, centrale verwarming... noem maar op. Maar dit vind ik zo 
nederig en dan met een medecollega erbij ook. 

We wonen sinds 1985 in Nederland, hebben altijd normale leven gehad, 
nooit klachten of wat dan ook gehad. Bemoeien ons niet met anderen, hebben 

105 



1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu 

lekkere drukke werkdagen en leven plezierig. Dan opeens pats-boem - een hele 
delegatie voor de deur alsof we criminelen zijn. Dit geeft zo'n eng gevoel. Laten ze 
echte boeven gaan vangen. Mensen die jongeren met drugs benaderen en verkopen. 
Mensen die jongeren manipuleren, de kranten staan boordevol van enge dingen die 
gebeuren. Beginnen op de Nieuwe Binnenweg, bij de koffieshops/bars..etc. In deze 
buurt zullen er best veel aanwezig zijn, maar moeten ze nou echt beginnen met 
normale werkende burgers lastig te vallen? Dan vraag ik me af : als ze overdag 
waren gekomen en er is niemand thuis, wat dan? Zouden ze onze meterkast hebben 
opengebroken? 

Ik hoop dat ze een andere methode gaan hanteren, want wij zijn met deze 
methode diep beledigd. 



106 



1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu 

44 2007.3229 DAGELITKS BESTUUR VAN DE DEELGEMEENTE DELFSHAVEN 

Angst voor huisbezoek 



Klager schrijft de ombudsman: 

Geachte ombudsman, 

Op 30 augustus 2007 lag in mijn brievenbus een kaart van een interventieteam 
Rotterdam. Ik schrok ervan, want op de kaart staat dat ik niet thuis was en men op 
20 September 2007 wederom langs zou komen tussen 18:00 en 21:00u en onder op 
de kaart staat dat indien ik op die datum niet thuis zou zijn dit gevolgen voor mijn 
paspoort, rijbewijs, verzekeringen of uitkering zou hebben. 

Ik begrijp hier niets van en ben toen direct naar de deelgemeente Delfshaven 
gegaan, alwaar men mij zei maandag 03 September 's morgens te komen. Heb ik dit 
gedaan en gesproken met een man die bij dit interventieteam zit en erbij was op 30 
augustus tijdens een bezoek aan mijn adres. Er werd mij verteld dat ik een soort van 
inspectie zou krijgen van dit team. Alhoewel mij werd gezegd dat ik maar een 
persoon hoef boven te laten, vind ik het toch absurd dat men mij bezoekt. Heb niets 
op mijn kerf stok, zelf s geen bekeuringen. Ben hierdoor erg aangeslagen, mede 
omdat ik niet meer zo jong ben (65 jaar). 

Daar ik 4,5 jaar geleden een ernstige k. operatie ben ondergaan en mijn hormonen 
behoorlijk door de war zijn, ben ik ook niet zo instaat om deze absurde zaak aan te 
pakken, ook ben ik snel moe en heb daarom minder kracht om voor mijzelf te 
strijden. In het verleden heb ik altijd mijn boontjes (zelf) gedopt, maar ben door dit 
alles behoorlijk in de war en voel mij emotioneel aangeslagen. Ik slaap slechter, eet 
slechter en kan niet begrijpen waarom dit gebeurd is?! Woon al sinds 1974 op 
hetzelfde adres, deze woning is mijn eigendom, en heb zo'n acht jaar geleden een 
kamer verhuurd aan een dame, die hier nog steeds woont. Zij heeft zich toentertijd 
direct ingeschreven in het bevolkingsregister van Rotterdam, dus er is niets illegaals 
of iets dergelijks aan de hand. 

Sinds ik mijn AOW heb gekregen, word ik maar lastiggevallen door de SVB. 
Natuurlijk is het een goede zaak om fraude te bestrijden, maar daar heb ik niets mee 
te maken en ben ik wars van. Heb keurig een huurcontract afgegeven aan de SVB. 
Ikzelf ben de mening toegedaan dat deze hele heisa voortkomt uit de SVB (kan er 
natuurlijk volledig naast zitten). 

Het geheel is mij nogmaals helemaal niet goed bevallen, begrijp niet dat men 
oudere mensen opjaagt. Draag altijd keurig mijn gemeentebelastingen af, heb geen 
achterstand, leef netjes en normaal. Al met al is deze inbreuk op mijn priveleven 
nogal wat, dit had ik niet verwacht van "B&W". Leg niemand iets in de weg, maar 
schijnbaar vindt B&W van wel, eigenaardig, absurd en ook vrij pathetisch in mijn 

107 



1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu 

ogen (zoniet fascistisch). 

Heb ook de ouderenbond van het geheel in kermis gesteld. Ik geef u zo inf ormatie 
omtrent mijn wederwaardigheden en wat er met een rechtgeaard burger in 
Rotterdam zomaar kan gebeuren, zonder dat er aanleiding toe is, althans in mijn 
ogen. 

Met vriendelijke groet, 

L.F. Celine 



108 



1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu 

45 2006.2763 DAGELITKS BESTUUR VAN DE DEELGEMEENTE KRALINGEN-CROOSWITK 

1. Weigeren was geen optie 

2. Hulp werd toegezegd, maar dat is niet waargemaakt 

3. Kind ondervraagd over ouders 

Het is eind mei 2006 als om een uur of drie 's middags twee politieagenten, drie 
andere medewerkers en mogelijk een officier aanbellen bij het huis van mevrouw 
Suarez. Mevrouw Suarez is op vakantie, haar dochter doet open. 
Mejuffrouw Suarez is op dat moment aan het opruimen, ze draagt slonzige 
werkkleding en voelt zich niet gekleed op een bezoek. Een onverwacht bezoek komt 
haar ook slecht uit omdat haar vriend op bezoek is. 

Een van de niet-geiinif ormeerde mensen legitimeert zich en vraagt of men binnen 
mag komen. Gezien de omstandigheden weigert mejuffrouw Suarez dat. Dan krijgt 
ze te horen dat de bezoekers komen om te helpen en dat de hele straat zal worden 
bezocht. 

'Ik voelde mij overrompeld en wist niet of ik kon of mocht weigeren. 
Voordat ik het door had waren er al mensen de meterkast aan het onderzoeken. 
Achteraf heb ik vastgesteld dat er zeker geen algeheel onderzoek in de straat 
plaatsvond. Daarover hebben ze gejokt. 

Het hele onderzoek heeft tussen een kwartier en een halfuur geduurd. Alleen de hal 
en de woonkamer zijn onderzocht. Mijn vriend en ik hebben ons moeten 
legitimeren. Mijn vriend kreeg tijdens het huisbezoek een boete wegens f out 
parkeren. 

Ik heb me zeer overvallen gevoeld. Ik heb de medewerkster van de dienst sociale 
zaken en werkgelegenheid gezegd dat je volgens mij voor zo'n bezoek een afspraak 
moet maken. Ik kreeg te horen dat dat niet hoeft. Tijdens het onderzoek lijkt het de 
onderzoekers er voornamelijk om te gaan uit te vinden hoeveel mensen er in het 
pand wonen. De leden van het interventieteam stelden geen relevante vragen. Met 
de informatie dat ik een tienermoeder ben, dat mijn vriend (ook uit Curacao) grote 
schulden heeft en wij beiden geen opleiding hebben af gerond of volgen, deden zij 
niets. 

Ik had kort daarvoor een procedure gevoerd om mij meerderjarig te laten verklaren, 
zodat ik de voogdij over mijn kind kan krijgen. Ik ben nu wel meerderjarig maar 
heb de voogdij over het kind nog niet. Ik weet niet hoe ik dat voor elkaar kan 
krijgen en heb daarover geen informatie gehad. 

Mijn vriend, heeft wel een verblijfsvergunning, maar geen woning, geen uitkering, 
geen verzekering en geen opleiding. Hij kreeg alleen een telefoonnummer van de 
schuldhulpverlening, zonder enige uitleg. 

Het enige dat ik mij van het gesprek met de medewerkers in burger kan herinneren, 
is dat ik aan de tand gevoeld ben over de uitkeringssituatie van mijn moeder! Mijn 
moeder werd verweten dat zij zonder toestemming op vakantie zou zijn gegaan. 
Het heeft mij enorm gestoord dat mij tijdens het huisbezoek op een bazige manier is 
opgedragen mijn televisie zachter te zetten. 
Ik heb verder geen enkele informatie gekregen over het huisbezoek: er is zeker geen 

109 



1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu 

folder achtergelaten.' 

Als mevrouw Suarez later terugkomt van vakantie - waarvoor zij overigens 
wel degelijk toestemming had - wendt zij zich tot de klantmanager met het verzoek 
om meer informatie over het huisbezoek. De moeder krijgt dan te horen dat er twee 
dingen zijn gevonden waar nog werk van wordt gemaakt en dat zij geen recht heeft 
op verdere informatie. 



110 



1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu 



4fi 2006.2880 DAGELITKS BESTUUR VAN DE DEELGEMEENTE KRALINGEN-CROOSWITK 



N.a.v. een klacht wordt de betreffende interventiemedewerker gehoord en 
wordt het instrument Huisbezoek vanuit zijn perspectief geschetst 



De heer Klomp is politieman en buurtagent in het centrum van Rotterdam en is 
verbonden aan het interventieteam van de deelgemeente. Hij wordt gehoord naar 
aanleiding van een klacht van de heer Weerman. 

Algemene werkwijze 

De heer Klomp legt uit dat sinds 29 maart 2006 huisbezoeken worden afgelegd in 
de deelgemeente. Hij meent dat een huisbezoek weliswaar een aantasting is van het 
huisrecht, maar ook een middel voor de overheid om sociale misstanden te 
constateren. Klomp vertelt dat de teams werken met checklists die door de directie 
Veilig zijn afgegeven, maar dat er ruimte is om rekening te houden met de 
omstandigheden ter plaatse. 

De werkzaamheden van de interventieteams worden gevolgd door een stuurgroep. 
Daarin zitten voornamelijk deelnemers uit de zogenaamde repressiegroep (sociale 
dienst en politie). Op initiatief van Klomp zijn daaraan hulpverleners (het lokale 
zorgnetwerk en de GGD) toegevoegd. 

De teams hoeven geen targets te halen voor wat betreft het aantal huisbezoeken. Er 
wordt om de veertien dagen een lijst rondgestuurd met mogelijke bezoekadressen. 
Diensten die interesse hebben in een bepaald adres geven dat vervolgens aan. Een a 
twee dagen voordat het huisbezoek plaatsvindt, bepaalt Klomp de definitieve 
'loop-lijst'. Tot de betrokken diensten behoren sociale zaken en werkgelegenheid, 
de politie, bouw- en woningtoezicht, Eneco, het lokale zorgnetwerk, de 
woning-bouwvereniging en de deelgemeente. 

Werkwijze bij het bezoek aan Weerman 

Het huis waar het team de heer Weerman aantreft, is een zogenoemd 

SoZaWe-pand. Er bestaan niet te traceren signalen over een extra bewoner. Daarom 

is ook de woningbouwvereniging geinteresseerd in dit adres. 

Klomp legt uit dat een signaal op zichzelf geen verplichting oplevert om de woning 

op de lijst te zetten. Daarbij speelt het 'onderbuik-gevoel' een grotere rol. 

Er zijn geen bijzondere geruchten die de aanleiding vormden om dit adres te 

bezoeken. 

Eenmaal per week vindt een reeks huisbezoeken plaats. Op de laatste dag van de 

maand zijn dat de huisbezoeken waarbij bouw- en woningtoezicht mogelijk een rol 

speelt. In de regel duurt een huisbezoek gemiddeld veertig minuten per huis en 

worden op een dag ongeveer vijftien adressen bezocht. 

Voordat het team de lijst met adressen gaat afwerken, wisselen de leden informatie 

uit. Pas op dat moment wordt duidelijk dat op dit adres een grote Eneco-schuld 

bestaat. (Vanuit privacy-overwegingen geeft Eneco deze informatie pas nadat een 

111 



1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu 

keuze is gemaakt voor een te bezoeken adres). 

Klomp bepaalt staande voor het pand aan de hand van de dan bekende inf ormatie 
welke diensten naar binnen gaan. Bij panden van woningbouwverenigingen gaat 
bouw- en woningtoezicht nooit naar binnen. Bouw- en woningtoezicht bezoekt 
alleen huiseigenaren. In dit geval is Klomp vanuit de deelgemeente begeleid door 
een administratief medewerkster en een stagiaire. 

De aankomst 

Klomp belt als leider van het interventieteam aan en meldt via de intercom dat hij 
er is. Weerman komt naar het portiek en Klomp kan duidelijk zien dat Weerman 
nerveus is. 

Klomp draagt zijn identiteitskaart tijdens huisbezoeken altijd duidelijk zichtbaar. 
Hij legitimeert zich en stelt alle aanwezige diensten voor. Klomp legt uit dat hij 
namens de deelgemeente controleert of de gegevens uit de gemeentelijke 
basisadministratie (GBA) juist zijn. Hij wil zien hoe het gaat met de familie 
Graanoogst. 

Weerman laat weten dat hij niets met de woning te maken heeft, dat hij geen 
bewoner is en dat hij toestemming wil vragen aan de hoofdbewoner. Weerman legt 
uit dat de batterijen van zijn mobiele telef oon leeg zijn en dat hij dus naar een 
telefooncel moet om zijn nicht te bellen. Zijn nicht verblijft op dat moment wegens 
zaken samen met haar kinderen in Amsterdam. De heer Klomp wil voorkomen dat 
Weerman 'verdwijnt' en vraagt - voordat hij naar de telefooncel mag gaan - of hij 
wil vertellen wie hij is. 

Weerman legitimeert zich, gaat naar de telefooncel en komt tot verbazing van 
Klomp terug. Weerman zegt dat hij zijn nicht niet heeft kunnen bereiken en dat hij 
niet wil meewerken aan het onderzoek in de woning. 

Klomp dringt aan, meldt Weerman dat een weigering een sanctie oplevert en dat er 
tegen Weerman een procesverbaal zal worden opgemaakt. Hij is immers degene die 
de woning verliet en volgens de GBA in verband wordt gebracht met de woning. 
Onder druk van deze informatie geeft Weerman Klomp en een administratieve 
kracht toestemming om binnen te gaan. De ambtenaar van de sociale dienst blijft 
buiten. Buiten maakt de medewerker van Eneco een kastje open en ziet dat de 
zegels verbroken zijn. De politie is nog bezig de persoonsgegevens van de heer 
Weerman te verifieren en gaat daarom niet meteen mee naar binnen. De 
woningbouwvereniging is niet aanwezig. 

Verloop van het huisbezoek 

Binnen stelt Klomp vast dat er kennelijk lange tijd niet gestofzuigd is, dat her en der 
wasgoed ligt, dat het huis niet opgeruimd is en dat de voordeur, een raam en de 
tuindeuren openstaan. 

Klomp vraagt de heer Weerman nogmaals naar de hoofdbewoner. Op dat moment 
verneemt hij van de politie dat Weerman gesignaleerd staat, ooit gearresteerd werd 
en dat de politie hulp heeft gevraagd om de arrestant te vervoeren. Uit 
veiligheidsoverwegingen beeindigt het interventieteam een huisbezoek steevast als 

112 



1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu 

daarbij iemand wordt aangehouden. 

Weerman krijgt te horen hoe de zaken ervoor staan en blijft daar ogenschijnlijk 

rustig onder. Hij gaat samen met Klomp naar buiten en sluit de deur af . Omdat er 

nog een agent binnen is vraagt Klomp Weerman de deur weer open te doen. De 

agent zegt dat hij op zoek was naar de Eneco-controleur, omdat hij dacht dat deze 

in de woning was achtergebleven. 

Volgens Klomp beticht Weerman de agent ervan een huiszoeking te doen. Klomp 

laat weten dat er geen sprake kan zijn van een huiszoeking, omdat daar geen enkele 

reden voor bestaat. De agent is zich ook van geen kwaad bewust en geeft onder 

meer zijn naam. 

Ondertekende toestemming 

Normaal gesproken laat een interventieteam een informatiebrochure achter als het 
vertrekt en geeft daarop zonodig toelichting. Daarvan heeft het team in dit geval 
af gezien, omdat er na de aanhouding van Weerman niemand in huis was en er nog 
wel eens spullen uit de brievenbussen verdwijnen. 

Omdat het huisbezoek zo plotseling geeindigd is en kleine kinderen moeilijk 
kunnen leven in zo'n vervuild huis wil het team de woning nogmaals bezoeken. 
Op de vraag van de ombudsman waarom een gesprek op het kantoor van de 
deelgemeente niet volstaat, laat Klomp weten dat je alleen door een huisbezoek de 
feitelijke toestand in het huis kunt controleren. 

De ombudsman legt Klomp uit dat hij zou willen dat interventieteams burgers 
voortaan informeren voordat zij overgaan tot een huisbezoek. Uit een ondertekend 
toestemmingsf ormulier moet dan blijken dat de bewoner om met name genoemde 
redenen instemt met het huisbezoek en dat hij de informatiebrochure heeft 
ontvangen. De ombudsman vraagt Klomp of er bezwaren bestaan tegen deze 
werkwijze? Klomp zegt dat een ondertekende toestemming een optie is, maar dat 
zijn ervaring leert dat mensen liever niet tekenen en vaak zeggen: 'Kom maar lekker 
binnen, maar ik teken nergens voor!' 



113 



1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu 



47 2006.2466 DAGELITKS BESTUUR VAN DE DEELGEMEENTE NOORD 

1. Niet via de voordeur, heftig bonken 

2. Geen toestemming gevraagd 

3. Geen legitimatie 

4. Geen reden van bezoek gegeven 

5. Huisdoorzoeking 

6. Geen informatie achtergelaten 

7. Onder valse voorwendselen controle uitgevoerd gebruik makend van 
bevoegdheden van anderen 

Mijnheer Schoenmakers is een bekende van mevrouw Bouillon, en verricht zo nu en 
dan huishoudelijke taken voor haar. Zij wonen in dezelf de buurt. 

Relaas van de heer Schoenmakers 

Op 15 februari 2006 om half acht 's avonds is mijnheer Schoenmakers in het huis 
van mevrouw Bouillon de kattenbak aan het verschonen. Mevrouw Bouillon is op 
dat moment op bezoek bij haar moeder in het ziekenhuis. Schoenmakers hoort 
gebonk op de voordeur en dringend bellen. Het huis van mevrouw Bouillon is 
gelegen in een portiekflat. Kennelijk zijn de bezoekers op de een of andere manier 
voorbij de deur van het portiek gekomen tot aan de huisdeur. 

Mijnheer Schoenmakers ziet vier mannen die melden 'dat ze van een of ander team 
zijn, dat ze een controle uitvoeren en nu is dit huis aan de beurt'. Er zijn twee 
politieagenten bij. Een tengere blanke man voert voornamelijk het woord; hij draagt 
geen politieuniform. 

De mannen vragen geen toestemming om binnen te komen. 'Ze stonden ineens 
binnen/ zegt Schoenmakers, die zich zich volstrekt overrompeld voelt. 
Schoenmakers voelt zich ook achteraf ongemakkelijk, omdat hij het huisrecht van 
mevrouw Bouillon - die hem haar woning heeft toevertrouwd - niet heeft kunnen 
beschermen. 

De bezoekers willen eerst in de meterkast kijken. Schoenmakers geeft hun de sleutel 
van de meterkast, omdat hij denkt dat hij dit verzoek niet kan weigeren. In de 
meterkast treffen de bezoekers schoenen aan, waarvan openlijk verondersteld 
wordt dat 'dat de schoenen van mijnheer Schoenmakers zijn'. Schoenmakers 
ontkent dat. Het team gaat vervolgens de badkamer in en ziet daar de overhemden 
van mevrouw Bouillon. In de badkamer hebben de onderzoekers volgens 
Schoenmakers niet in de wasmand gekeken en geen medicijnen gecontroleerd. In de 
slaapkamer hebben zij slechts een vluchtige blik geworpen en geen kasten geopend. 
Het team maakt in eerste instantie slechts een vluchtige rondgang door het huis en 
onderwerpt het schuurtje dat bij het huis hoort niet aan een controle. 
De politie controleert de identiteit van Schoenmakers. Wanneer Schoenmakers op 
verzoek van de heer Proost, van de dienst sociale zaken en werkgelegenheid, mee 
gaat naar de slaapkamer, maken de andere leden van het team - zonder daarvoor 
toestemming te vragen - foto's van het huis. 

114 



1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu 

Dan maakt de teamleider duidelijk dat hij optreedt namens de verhuurder (Vestia) 
en dat hij de woning erg vol vindt staan. Hij zal deze bevinding doorgeven aan de 
verhuurder. 'Daar krijgt u problemen mee'. 

Mijnheer Schoenmakers krijgt geen brief, brochure of andere informatie. 
Pas als zijn team vertrekt zegt Proost dat het ging om een onderzoek naar 
samenlevingsfraude. Volgens Schoenmakers heeft niemand zich vooraf 
gelegitimeerd en toestemming gevraagd om binnen te treden dan wel het huis te 
bekijken. 

Op 16 februari 2006 krijgt Schoenmakers een brief, waarin staat dat zijn uitkering 
zal worden opgeschort en waarin hij wordt uitgenodigd om op 24 februari te 
komen overleggen. Schoenmakers meldt zich de 24e wel net op tijd aan de balie, 
maar is - omdat hij slecht ter been is - vijf minuten te laat boven Daar vertelt de 
medewerker van de dienst dat hij geen tijd (meer) heeft voor Schoenmakers. 
Daarna krijgt Schoenmakers een uitnodiging voor een nieuw gesprek. Bij deze 
af spraak zit Schoonmakers anderhalf uur vergeef s te wachten. Dan pas hoort hij dat 
de heer Proost ziek zou zijn. 

Na overleg met de ombudsman besluit Schoenmakers hierover een klacht in te 
dienen bij het centraal meldpunt klachten. Het meldpunt laat weten dat hij 
teruggebeld zal worden door medewerkers van het district. Na een dag vergeefs 
wachten op een telef oontje belt Schoenmakers zelf naar het meldpunt. Daar ontkent 
de heer Van Dongen dat Schoenmakers zou worden gebeld over de klacht. 
Schoenmakers zal binnen een week worden teruggebeld. 

Na een week belt de heer Proost met de mededeling dat hij ziek is. Er wordt een 
nieuwe afspraak gemaakt op 24 maart 2006. In dat gesprek vraagt Proost 
Schoenmakers wat diens spullen in het huis van mevrouw Bouillon deden? 
Schoenmakers vraagt hem op welke spullen hij doelt. Daarop blijft het antwoord 
uit. Wel krijgt hij te horen dat hij drie weken later een brief zal krijgen waarin 
precies staat wat de dienst van hem verwacht. Op 23 mei 2006 heeft Schoenmakers 
deze brief nog niet ontvangen. 

Ondertussen blijft zijn uitkering opgeschort. Hij heeft verzuimd hiertegen bezwaar 
aan te tekenen omdat hij een gesprek verwachtte over de reden van de opschorting. 
Het lukt hem niet contact te krijgen met zijn klantmanager: 'Je kan bellen maar je 
komt nooit bij de klantmanager terecht.' Al met al voelt Schoenmakers zich flink 
aan het lijntje gehouden. 

Relaas van mevrouw Bouillon 

Kort na het huisbezoek door het team - om acht uur 's avonds - komt mevrouw 
Bouillon thuis. Schoenmakers vertelt haar 'dat er een overval is geweest' en wat hij 
heeft meegemaakt. Mevrouw Bouillon belt het algemene informatienummer van de 
politie en vraagt wat er is gebeurd, maar krijgt geen informatie. Als zij de volgende 
dag opnieuw belt, wordt zij verwezen naar het wijkbureau (Politiebureau Heer 
Bokelweg). Zij vraagt 'wie er bij haar over de vloer is geweest' en maakt duidelijk 
dat zij aangifte wil doen van huisvredebreuk. De aangifte wordt niet opgenomen. 

115 



1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu 

De agent aan de balie vertelt haar namelijk dat zij geen aangifte kan doen 'omdat zij 

niet in het huis was op het moment dat het interventieteam zich aandiende'. 

De agent aan de balie suggereert dat het misschien parkeerwachters zijn geweest en 

laat weten geen tijd meer te hebben voor mevrouw Bouillon. 'Ik heb mij nu al lang 

genoeg met je bezighouden, ga nu maar weg'. Mevrouw Bouillon vraagt dan of de 

wijkagent contact met haar op wil nemen. De wijkagent heeft dat tot op heden niet 

gedaan. 

Wei wordt mevrouw Bouillon later gebeld door de heer Meijer, een politieagent die 

haar zijn dienstnummer geeft. Mevrouw Bouillon krijgt de indruk dat Meijer bij het 

huisbezoek aanwezig was. Zij blijft na het gesprek met veel vragen zitten en belt 

hem daarom de volgende dag opnieuw. Meijer laat haar geirriteerd blijken geen zin 

meer te hebben in verdere gesprekken en verwijst haar door naar de heer Sla, 

coordinator van het interventieteam van de deelgemeente. 

Na enkele vergeef se pogingen en enige tegenwerking ('hij werkt niet bij de 

deelgemeente') krijgt zij uiteindelijk toch contact met de heer Sla. Deze suggereert 

haar dat zij 'maar niet in de stront moet roeren' en beter 'haar bek kan houden'. Sla 

heeft dit misschien niet letterlijk zo gezegd, maar de uitspraken zijn wel zo op 

mevrouw Bouillon overgekomen. 

Als zij vraagt wat er gebeurt met de foto's die de leden van het interventie team van 

haar huis hebben gemaakt, krijgt zij te horen: 'Ooh daar doen we niks mee!' Als Sla 

haar min of meer sommeert haar mond te houden, krijgt zij het gevoel dat zij niets 

meer kan doen. Verdwaasd vraagt zij zich thuis op de bank af wat haar gebeurt. 

Omdat zij naar eigen zeggen zwaar ziek is, besteedt zij zo nu en dan huishoudelijke 
taken uit aan mijnheer Schoenmakers. Zij voelt zich niet langer vrij om dat aan 
Schoenmakers te vragen en heeft het gevoel dat er op haar en op hem wordt gelet. 
'Concentratiekampmethoden' vindt zij het. 

Mevrouw Bouillon heeft nu een persoonsgebonden budget en zorgtoeslag 
aangevraagd voor betaalde hulp. Samenwonen met Schoenmakers is geen optie. 
'Dan zou er permanent politie bij mij op de stoep staan want dan hebben we 
slaande ruzie.' 

Dubbele petten 

Achteraf meent Schoenmakers dat er met dubbele petten is opgetreden. De 
medewerker van Eneco (die de meterkast wilde bekijken) blijkt de heer Proost van 
de dienst sociale zaken en werkgelegenheid te zijn. En de medewerker van de 
deelgemeente blijkt op te treden namens de verhuurder van de flat ( Vestia). 
Mijnheer Schoenmakers heeft gezien zijn uitkering een zakelijke relatie met de 
dienst sociale zaken en werkgelegenheid. Mevrouw Bouillon niet. Wat doet de 
dienst dan bij haar binnen? 

Er is al eerder een akkefietje geweest met dubbele petten. Najaar 2005 kwam de 
heer Mol van de afdeling bouwtoezicht bij Schoenmakers thuis om diens balkonhek 
te controleren. Daarbij nam hij onaangekondigd de heer Proost van de dienst sociale 

116 



1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu 

zaken en werkgelegenheid mee, als zou deze een medewerker zijn van 

bouwtoezicht. 

Tijdens de inval van het interventieteam zegt Proost tegen Schoenmakers dat hij 

niet in zijn eigen huis zou wonen. Schoenmakers vraagt zich af wat hij nu nog kan 

doen tegen de opschorting van zijn uitkering. 



117 



1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu 

4ft 2006.3144 DAGELITKS BESTUUR VAN DE DEELGEMEENTE NOORD 

1. Wie heeft besloten tot een overval op mijn huis? 

2. Lelijk gedrag tijdens huisbezoek 

3. Waar kun je klagen over intervetieteams? 

Mevrouw Gajadharsing wil een klacht indienen tegen een brute inval van een 
aantal politieagenten met in hun kielzog een aantal burgerambtenaren. 

Wat is er gebeurd? 

Mevrouw Gajadharsing (Surinaamse) is alleenstaande ouder met drie inwonende 
volwassenen zonen woonachtig in een benedenwoning in de Agniesebuurt. Zij 
beschrijft de gang van zaken bij het huisbezoek als volgt: 

Op 25 januari 2006, om ongeveer 15:15 in de middag werd er aangebeld door twee 
jonge agenten (man en vrouw) die mij vertelden dat in hun gevolg aanwezig waren: 
2 rechercheurs, 1 medewerker van de woningbouwvereniging (PWS), 1 
medewerker van Eneco, 1 medewerker van SoZaWe, 1 medewerker van de Roteb 1 
medewerker van Evides (waterleidingbedrijf). Desgevraagd maakt mevrouw 
Gajadharsing later expliciet duidelijk dat er niemand van de deelgemeente 
aanwezig is geweest. De politieagenten vertelden dat zij gegevens hadden die zij 
wensten te controleren. Mevrouw Gajadharsing meent niets te verbergen te hebben 
en gaf aan dat zij daar aan wilde meewerken, onverwacht en ongevraagd stroomde 
het huis toen vol met alle andere aanwezigen. Mevrouw Gajadharsing maakt 
duidelijk dat er absoluut geen toestemming is gevraagd en dat er geen enkele 
legitimatie is getoond en dat mevrouw Gajadharsing meende dat het tonen van een 
legitimatie niet nodig was omdat zij immers de geiiniformeerde politie herkende. 
De vragen die beantwoord moesten worden, waren onder andere of haar zoons bij 
haar inwoonden, waar die zoons op dat moment verbleven (aan het werk 
natuurlijk!). Waarom er een box in de woonkamer stond? (Wat gaat het de rest van 
de wereld aan, hoe mevrouw Gajadharsing haar huis inricht? In dit geval heeft 
mevrouw Gajadharsing geantwoord dat zij daarin haar kleinkinderen laat spelen). 
Mevrouw Gajadharsing voelt zich behoorlijk overvallen door de dwingend gestelde 
eis van de medewerker van het waterleidingbedrijf dat haar hal op dat moment 
opgeruimd moest worden omdat hij op dat moment de watermeter (die in de 
kruipruimte is gesirueerd) wenste te bekijken. De andere aanwezigen hebben geen 
vragen gesteld. Mevrouw Gajadharsing heeft tijdens het huisbezoek de 
medewerker van de woningbouwvereniging benaderd, om uit te vinden wat er 
gaande was. Mevrouw Gajadharsing meldt dat zij een goed contact heeft met haar 
klantmanager van SoZaWe en dat zij heeft begrepen dat er over dit huisbezoek geen 
enkele rapportage bij die dienst te vinden zou zijn. Het gehele huisbezoek heeft 
circa 30 minuten geduurd. Het huis is niet doorzocht, dat wil zeggen dat niet alle 
kamers zijn geinspecteerd noch zijn de inhoud van (kleding)kasten, de badkamer, 
het medicijnkastje gecontroleerd. Uit het feit dat men de kruipruimte heeft willen 
bekijken en dat de politie zo nadrukkelijk de tuin heeft bekeken, leidt mevrouw 
Gajadharsing af dat er waarschijnlijk sprake is geweest van een vermoeden van 

118 



1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu 

weed-teelt. Mevrouw Gajadharsing neemt aan dat deze gecoordineerde actie 
(waarbij woningbouwvereniging, energieleverancier, roteb en waterbedrijf 
aanwezig waren) het gevolg is van een tip over weed-teelt. Een mogelijke reden zou 
kunnen zijn dat haar zoons recentelijk met rasters en hekwerk een voorziening in de 
tuin hebben neergezet die er toe dient te voorkomen dat de poezen van mevrouw 
Gajadharsing andere tuinen kunnen bereiken: wellicht is dit gezien als een 
voorziening voor weed-teelt? Een andere verklaring zou kunnen zijn dat haar naam 
(vanwege de Pakistaanse tak in haar Surinaamse f amilie) aanleiding heeft gegeven 
voor een nader onderzoek. 

Mevrouw Gajadharsing merkt op dat zij geen excuses heeft gekregen. De heer 
Hogerman van de deelgemeente biedt later excuses aan als er lets niet goed zou zijn 
gegaan of niet goed zou zijn begrepen. Mevrouw Gajadharsing acht dit geen serieus 
excuus. Mevrouw Gajadharsing is bijzonder boos, zij acht het vernederend dat een 
vrouw alleen zo'n overval moet accepteren. Zoveel mensen tegelijk in je huis, de 
buren die gluren (wie van de buren heeft getipt? En wat was de tip?). Mevrouw 
Gajadharsing merkt op dat je als bijstandsgerechtigde al zoveel uitleg moet geven 
omdat je gebruik maakt van de sociale dienst, deze overval gaat echt te ver. Het zet 
een stempel op haar leven. Mevrouw Gajadharsing merkt op dat zij altijd haar 
kinderen heeft voorgehouden contacten met dit soort overheden (politie, 
advocaten) te mijden. Desgevraagd laat mevrouw Gajadharsing weten dat als de 
gemeente eerlijk en direct gezegd zou hebben: "sorry mevrouw, wij hebben een tip 
gekregen over ....(bijvoorbeeld: weed-teelt), dat hebben we gecontroleerd, we 
hebben niks gevonden. Excuses voor de overlast." dan zou mevrouw Gajadharsing 
het optreden hebben kunnen begrijpen. Het zwijgen en ontkennen doet op dit 
moment de meeste pijn. 

Wederhoor bij de deelgemeentelijk interventieteamcoordinator leert: 

1 Er was in dit geval absoluut geen sprake van een tip 

2 Mevrouw Gajadharsing stopt maar niet met klagen, zij is al eens bij de 
coordinator geweest en bij: de Nationale ombudsman, de gemeentelijke 
ombudsman, de rechtbank etc; het gaat maar door. Mevrouw Gajadharsing heeft de 
coordinator bedankt voor uitleg en nu is ze weer bezig. 

3 Op 25 januari 2006 is een huis-aan-huis controle geweest in de Mr Marrestraat, 
Paap Dirckstraat, Schout Heijnricstraat en Roo Valkstaat. 

4 De keuze om die straten op dat moment te bezoeken komt tot stand op grond 
van navolgende argumenten: 

a Heel Rotterdam Noord moet bezocht worden. Reden: oudbouw, sloop, veel 
nationaliteiten. We zouden gewoon Ezeltje-prik kunnen doen. 

b Normaal gesproken worden Buurttafels georganiseerd, burgers kunnen daar 
hun signalen over ongenoegen/misstanden in de wijk kwijt. 

c Tips (o.a. van de buurttafels) etc zijn niet (meer) tot personen te herleiden. 

d 3 of 4 maanden na zo'n buurttafel kan bezoek plaatsvinden (geen vaste 
tijdsrelatie). 

e Op enig moment verzamelt de coordinator interventieteams GBA-gegevens, 

119 



1.91 Wethouder Verkeer & Vervoer & Organisatie, mevr.drs. J.N. Baljeu 

stuurt die door aan de woningbouwvereniging (die doet met behulp van het 
kadaster een cross-check of een bepaalde huurder niet elders een koopwoning 
heeft), SoZaWe, Eneco en politie; deze organisaties geven aan welke adressen 
aandacht verdienen of juist niet bezocht moeten worden (politie). Dit levert een 
priori teitenlijst op, indien er genoeg tijd is, gaat men alle tussengelegen woningen 
ook langs (want met een 87 jarige die nooit problemen oplevert, kan toch iets mee 
aan de hand zijn). 

5 De interventieteams komen in principe onaangekondigd. 

6 De interventieteams laten zeker geen bericht achter bij de huizen waar niet werd 
opengedaan, "want dan verdoezelen ze de situatie", we komen gewoon weer eens 
langs 

7 Er is geen vergaderbesluit te vinden waaruit blijkt dat we een bepaalde buurt of 
een bepaald huis gaan bezoeken (noch waarom ze dat gaan doen.) 



120 



Deel 3 Analyse 



Getalsmatige analyse Deel 2 24 



Getalsmatige analyse van de hiervoor opgenomen 48 casus, levert het navolgende 
beeld: 

1. In 80 % was het huisbezoek niet aangekondigd. 

2. In 60 % is door de burger aangegeven dat hij niet voldoende gei'nformeerd was 
over zijn rechten en plichten voordat hij toestemming gaf . 

3. In 60 % hebben burgers geklaagd over de bejegening door de functionarissen. 

4. In 50 % bleek dat het legitimeren door de binnentredende functionarissen niet 
correct is geschied. 

5. In 50 % hebben de functionarissen (delen van) het huis onderzocht. 

6. In 40 % gaven burgers aan dat zij achteraf onvoldoende gei'nformeerd zijn (on- 
der andere dat er geen schriftelijke informatie is achtergelaten). 

7. In 40 % heeft de burgers niet expliciet toestemming verleend. 

8. In 30 % hebben burgers geklaagd over misbaar bij de entree. 

9. In 30 % gaven burgers aan dat de toestemming onder bedreiging was afge- 
dwongen. 

10. In 30 % gaven burgers aan dat de toestemming om het huis te betreden mede 
was verleend op basis van het feit dat politie aanwezig was 

11. In 20 % hebben burgers geklaagd dat het bellenbord c.q. de centrale hal is om- 
zeild. 

12. In 20 % hebben burgers te kennen gegeven dat informatie over hem of de toe- 
stemming om het huis binnen te komen aan derden of zijn kinderen is ge- 
vraagd. 

13. In 20 % hebben burgers geklaagd over het feit dat men in zijn eigen huis ge- 
dwongen werd zich te legitimeren 

14. In 20 % bleek dat hulp nodig was, maar is die hulp niet of nauwelijks geleverd. 

15. In 3 gevallen is na het bezoek van een interventieteam het betreden van de 
woning onmogelijk gemaakt door het plaatsen van een stalen deur. 



24 Er is niet gewerkt met gestandaardiseerde interviews; burgers zijn niet over alle aspecten van een 
huisbezoek bevraagd. Dit levert statistisch gezien een vertekend beeld op: de hier gegeven afge- 
ronde percentages laat slechts zien hoe vaak in de 48 casus een bepaald aspect genoemd werd. 
Deze percentages geven daarnaast op geen enkele wijze aan "hoe erg" bepaald gedrag/bepaalde 
zaken door de burgers worden gevonden. 

Rapport 2 november 2007: Baas in eieen huis 

121 



INLEIDING 

De in Deel 2 weergegeven casus zijn enerzijds opvallend verschillend van elkaar 
en vertonen anderzijds op bepaalde punten grote overeenkomsten. In dit deel van 
het rapport zullen de overeenkomsten geanalyseerd worden. 

Bij de aanvang van het onderzoek bleek alras dat het moeilijk was om vast te stel- 
len onder welk wettelijk regime en wiens (politieke) verantwoordelijkheid de di- 
verse huisbezoeken plaatsvonden. Zo was er sprake van huisbezoeken door de 
dienst SoZaWe, stedelijk opererende interventieteams en teams door deelgemeen- 
te aangestuurd waarin vaak ook de dienst SoZaWe participeerde. Vastgesteld 
moet worden dat de diverse huisbezoeken nogal vaak op ad hoc basis plaatsvon- 
den 25 , onder een ruim mandaat en met een niet overtuigende-, althans in een rede- 
lijke verhouding tot de zwaarte van het middel staande verantwoordingsstruc- 
tuur. 

Ten einde de diverse huisbezoeken toch te kunnen analyseren is besloten dat langs 
de chronologische lijn der gebeurtenissen te doen: Van adresselectie via het bin- 
nentreden, het feitelijke huisbezoek tot aan de nazorg. 



Selectie van het adres 

Conclusie: de selectie van het adres geschiedt niet willekeurig, expliciet politieke 
dekking voor de keuzes is onvoldoende zichtbaar, de burger krijgt niet te horen op 
grond waarvan hij geselecteerd is (en hij kan daardoor onvoldoende zijn rechten 
die hij heeft, waar maken), tijdens het selectieproces worden gegevens over bur- 
gers uitgewisseld tussen allerlei instanties en lijkt aannemelijk dat daarmee de pri- 
vacy van burgers geschonden wordt. 

Voordat er ergens een interventieteam of een huisbezoekteam dat van een speci- 
fieke dienst uitgaat, aanbelt, is er een keuzemoment gepasseerd waarin besloten is 
om dit specifieke adres te bezoeken. Gezien de zwaarte van het onderzoeksmid- 
del, zou idealiter expliciete instemming van de top van de organisatie en de poli- 
tiek verantwoordelijke verwacht mogen worden. De praktijk laat zien dat de keu- 
ze om een bepaald adres te selecteren (zowel bij controles van SoZaWe als bij in- 
terventieteam huisbezoeken) relatief laag in de ambtelijke organisatie geschiedt 26 . 



25 Illustratie: de verklaringen van ambtenaren in casus 5, 35, 46 en 48. Zie ook Deel 4, Frontlinefilo- 
sofie (Prof. DR. P. E.W.M. Tops) "Frontlijnteams, zoals de Rotterdamse interventieteams, zijn een 
passende organisatievorm met een passende aanpak voor probleemsituaties. Dit vraagt, volgens 
Tops, om een andere kijk op teams, organiseren en uitvoeren, maar vooral om krachtige en slimme 
regisseurs en leiders, die krachten kunnen bundelen, actiemandaat hebben en slimme interfaces 
kunnen organiseren tussen frontlijnteam en de eigen dienst". 

26 Illustratie: casus 20 en 35 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 122 



Zoals hiervoor reeds is betoogd, is degene die gecontroleerd wordt geen verdach- 
te 27 . Bij een bestuursrechtelijke controle wordt uitgegaan van een (idealiter) "wil- 
lekeurig" gekozen groep. Als de groepen willekeurig gekozen zijn, zou elke Rot- 
terdammer evenveel kans moeten hebben om een huisbezoek te krijgen. Dit blijkt 
echter niet het geval. In de casus 46 en 48 wordt door de uitvoerende ambtenaren 
beschreven op welke wijze in de regel adressen worden geselecteerd. 
Uit het onderzoek blijkt dat er drie overwegingen zijn op grond waarvan een 
adresselectie plaatsvindt: 

A. De burger behoort tot een expliciet aangewezen categorie die "altijd" een 
huisbezoek krijgt. Te denken valt aan nieuwe clienten van de dienst Sociale 
Zaken en Werkgelegenheid en bewoners van logementen en woongroepen 
(dus al die adressen waar meer dan twee personen die geen familie van el- 
kaar zijn samen verblijven) 28 . 29 

B. De burger woont in een bepaald gebied waar huis aan huis gecontroleerd 
wordt (zoals burgers die een huis in een "hot spot 30 " bewonen). 

C. De burger is voorwerp van onderzoek naar aanleiding van een signaal dat 
aanleiding vormt om zijn adres of persoon in onderzoek te nemen. 

Ad A 

Er is sprake van een objectief criterium dat voor iedereen kan gelden en steeds 
weer wordt toegepast. De kern van dit soort administratieve controle is dat ieder- 
een evenveel kans loopt om gecontroleerd te worden. Toch ligt aan die controle 
vaak een selectie ten grondslag 31 die ertoe kan leiden dat bepaalde segmenten van 
de samenleving veel meer dan andere (en soms zelfs buitensporig veel) gecontro- 
leerd worden; de algemene controle wordt alsdan een selectieve controle. 



27 Wetboek van strafvordering artikel 27: Als verdachte wordt voordat de vervolging is aangevan- 
gen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden 
van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit. 

28 Zie Deel 4: Verlies van onschuld(-presumptie) 

29 Recentelijk vernam de ombudsman van een voorgenomen of reeds in uitvoering genomen on- 
derzoek naar alleenstaande moeders wonende in de wijken IJsselmonde en Pendrecht met kinde- 
ren onder de twee jaar. 

30 Hot spot (website gemeente Rotterdam): Een hot spot is een gebied van een of meer straten waar 
verpaupering, criminaliteit, vervuiling en verloedering het beeld bepalen. Het zijn de plekken waar 
huisjesmelkers illegaal kamers verhuren en waar slooplocaties en slecht onderhouden panden bij- 
dragen aan een slechte uitstraling van de buurt. 

31 Een exponent hiervan zijn de zogenaamde slimme steekproeven, waarbij op basis van de com- 
binatie van een vele gegevens besloten kan worden tot gerichte acties waarbij een grote kans op 
succes (lees: vaststellen van strafbare feiten) groot is en de verspilling van onderzoeksmiddelen 
beperkt blijft. 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 123 



Op grond van de jurisprudentie en de Ombudsprudentie zijn ten aanzien van de- 
ze categorie twee opmerkingen te maken: 

1. het enkele gegeven dat men tot een bepaalde groep behoort (dat men tot 
een risicogroep behoort) terwijl er echter geen concrete aanwijzingen zijn, 
rechtvaardigt geen huisbezoek 32 ; 

2. categorale huisbezoeken ontberen een kennelijke proportionaliteits- en sub- 
sidiariteitsafweging en zijn alleen daardoor al in strijd met het gestelde in 
het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens 33 . 

AdB 

Alhoewel dit een redelijk zuiver criterium zou kunnen zijn, blijkt dat een werkelij- 
ke huis-aan-huis controle in de praktijk niet of nauwelijks voorkomt (zie casus 46 
waarin wordt uitgelegd hoe de adresselectie bij een huis-aan-huis controles tot 
stand komt). Binnen een bepaald gebied wordt op grond van "niet tot concrete 
bronnen te herleiden signalen" en het theewater van de diverse ambtenaren / func- 
tionarissen besloten om aandacht te schenken aan een selectie van adressen bin- 
nen dat gebied 34 . 

AdC 

Juridisch technisch is dit een wat vreemde categorie: enerzijds zijn er aanwijzingen 
dat er iets niet in de haak is (en als zodanig overlapt dit met categorie B), maar 
desalniettemin besluit men niet om het onderzoek in handen te stellen van de 
daartoe opgeleide opsporingsambtenaren, maar wordt er een controle 35 uitgevoerd. 

De ombudsman neemt aan dat het doel van deze controle is om gegevens te ver- 
zamelen die een antwoord kunnen geven op de vraag of er reden is om door te 
gaan met een onderzoek. Alhoewel er dus al enige signalen op rood staan, blijkt in 
de praktijk dat de burger vrijwel nooit vooraf concreet op de hoogte wordt gesteld 
van aard en de inhoud van het signaal noch van het gewicht dat daaraan wordt 
toegekend door het verantwoordelijke bestuursorgaan 36 . Omdat de burger niet 
wordt gei'nformeerd over het feit dat ten aanzien van hem het vermoeden bestaat 
dat er mogelijk zaken niet in orde zijn en dat hij als gevolg daarvan "verdachte" 
kan worden, kan de burger in deze fase nog geen enkel beroep doen op de rechten 



32 Centrale Raad van Beroep, 11 april 2007 

33 Zie rapport van de gemeentelijke ombudsman te Amsterdam. 

34 Casus 9 illustreert de gang van zaken en tot welk ongenoegen onduidelijkheid over wat een hot 
spot is kan leiden. 

35 Controle, ook wel toezicht of verificatie genoemd. 

36 Zodat er in de zin der wet onvoldoende informatie gegeven is om tot een weloverwogen toe- 
stemming te kunnen komen. 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 124 



die hij mogelijker wijze als verdachte zou hebben 37 . Het baart de ombudsman zor- 
gen dat de praktijk laat zien dat er zo nu en dan wel degelijk grenzen worden 
overschreden en de rechten van de burger/potentiele verdachte in het gedrang 
komen 38 . 

Een vorm van signaal kan een (anonieme) tip zijn. Van klagers en ambtenaren 
heeft de ombudsman vernomen dat inf ormatie over anonieme tips door het be- 
stuursorgaan nimmer gegeven wordt aan de "beschuldigde". Uit de casus blijkt 
dat door ambtenaren wordt aangegeven dat een eventuele tip in veel gevallen niet 
meer terug te leiden is tot een bepaalde bron. Casus 48 illustreert het ongenoegen 
dat iemand kan voelen als hij meent ten onrechte beschuldigd te zijn. 



■ Adresselectie en CBP 

De wijze van de adresselectie zoals beschreven in casus 46 en 48, roept vragen op. 
Een interventieteam is een samenwerkingsverband van (overheids-)instanties. 
Samenwerking is toegestaan voor zover de taken en bevoegdheden op elkaar aan- 
sluiten. Deze samenwerking zal doorgaans ook tot uitwisseling van informatie 
leiden. De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en andere regelgeving zijn 
van toepassing op zowel het verstrekken als ontvangen van persoonsgegevens in 
deze samenwerkingsverbanden. De verschillende rollen, bevoegdheden en ver- 
antwoordelijkheden van de partners hebben een rechtstreeks gevolg voor de be- 
voegdheden om onderling informatie uit te wisselen. Bij de ombudsman bestaat 
twijfel of de wijze waarop gegevens over burgers worden uitgewisseld tussen de 
diverse diensten, voldoet aan de wettelijke bepalingen 39 . De ombudsman heeft met 



37 Zoals het recht om niet mee te hoeven werken aan zijn eigen veroordeling (zwijgrecht), het recht 
om op de hoogte te worden gesteld van de aard van de beschuldigingen en het recht om adequate 
juridische ondersteuning te krijgen. 

38 Zie voor een verdere onderbouwing van het problematische karakter van dit optreden Deel 4 
Bestuurs-strafrecht: bestuursrecht en strafrecht. Zie bijvoorbeeld: casus 21, 33, 47 en 48. 

39 Voor ambtenaren geldt Artikel 125a Ambtenarenwet lid 3: "De ambtenaar is verplicht tot geheim- 
houding van hetgeen hem in verband met zijnfunctie ter kennis is gekomen, voor zover die verplichting uit 
de aard der zaak volgt". Voor functionarissen van nutsbedrijven en woningbouwvereniging en geldt : 
Art. 2:5. [Geheimhoudingsplicht] Awb 

-1. Een ieder die is betrokken bij de uitvoering van de taak van een bestuursorgaan en daarbij de 
beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs 
moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter 
zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding van die 
gegevens, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn 
taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit. 

-2. Het eerste lid is mede van toepassing op instellingen en daartoe behorende of daarvoor werk- 
zame personen die door een bestuursorgaan worden betrokken bij de uitvoering van zijn taak, en 
op instellingen en daartoe behorende of daarvoor werkzame personen die een bij of krachtens de 
wet toegekende taak uitoefenen. 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 125 



het CBP over deze zaken diverse keren van gedachten gewisseld en weet dat het 
CBP een onderzoek heeft ingesteld naar het gebruik van persoonsgegevens door 
interventieteams. 

Een ander aspect van de bescherming van persoonsgegevens betreft het verzame- 
len van persoonsgegevens. Dit mag alleen voor wel bepaalde, uitdrukkelijk om- 
schreven en gerechtvaardigde doeleinden geschieden (artikel 7 Wbp). In het licht 
van dit artikel is het vreemd als, zoals uit sommige casus blijkt, een (niet meer tra- 
ceerbare en niet geverifieerde) melding volstaat om een burger te vereren met een 
huisbezoek, waarna de diverse ambtenaren het hele huisbezoekprogramma af- 
werken. 

Deze gang van zaken blijkt niet alleen disproportioneel, het boterzachte signaal 
rechtvaardigt niet de inzet van het optreden van een interventieteam, laat staan 
het optreden in een woning van een burger. De praktijk laat zien dat het op basis 
van zo'n signaal plaatsvindende huisbezoek zich niet beperkt tot het verifieren 
van het signaal, maar dat een veel ruimer onderzoek plaatsvindt. 



Entree 

Conclusie: bij het binnentreden van woning laat de gemeente zich niet van een al 
te beste kant zien: burgers worden willens en wetens overrompeld en onder druk 
gezet, de centrale hal en bellenbord worden zoveel mogelijk omzeild, er wordt 
misbaar gemaakt en het legitimeren geschiedt zeer gebrekkig. 

De Algemene wet op het binnentreden (Awbi, zie Deel 4) vult de uitgangspunten 
van artikel 12 van de grondwet (Huisrecht, zie Deel 4) nader in. Er zijn enkele 
vormvoorschriften: vooraf gaande legitimatie, mededeling van het doel van het 
binnentreden en verstrekking aan de bewoner van een schriftelijk verslag. Een 
ieder die in opdracht van-, of namens de gemeente Rotterdam de taak heeft om bij 
de burgers van de gemeente een huisbezoek af te leggen, is in zekere zin een am- 
bassadeur van deze stad; hij vertegenwoordigt het hoogste gezag van de stad in 
het directe contact met de burgers 40 . De overheid, die er voor de burgers is (en niet 

Los van de geheimhoudingsplicht laat zich de vraag stellen of het acceptabel is dat een medewer- 
ker van bijv. Eneco krijgt te horen dat de bewoner van een bepaald adres op grond van een be- 
paalde regeling een uitkering ontvangt, gebruik maakt van een schuldhulpverleningsregeling, een 
psychiatrische dagbehandeling ondergaat, uithuizige kinderen heeft vanwege een ondertoezicht- 
stelling, om allerlei redenen is opgenomen in het lokale zorg netwerk etc.. 

40 Juist bij toezicht en controle manifesteert de in andere gevallen "abstracte en papieren overheid" 
zich tegenover de burger als een entiteit van vlees en bloed. Professor mr. J.B.J.M. ten Berge schrijft: 
"Het handhavingstoezicht kent vaak een spanningsvolle intermenselijke confrontatie. Waar handhavingsanc- 
ties in de termen van Duk 'de tanden' van het recht <oratie Amsterdam) impliceren, zo vormt het optreden 
van de toezichthouder de eerste stap op weg naar het bijten van het recht; de lippen worden opgetrokken en de 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 126 



andersom!), dient zich beleefd, correct en respectvol te gedragen. Deze op de bur- 
ger gerichte houdingsaspecten hoeven er niet aan in de weg te staan dat de amb- 
tenaar zich zakelijk opstelt en niet op zijn mondje gevallen is. Dit vraagt om 
voortdurende training van de met dit werk belaste ambtenaren en controle op de 
uitvoering. In het kader van de controle/ verificatie of hulpbiedende werkzaam- 
heden is geen enkele vorm van overrompelen, dreigen, intimideren toegelaten. De 
burger dient op basis van vrijwilligheid zijn medewerking aan het huisbezoek te 
verlenen. 



■ MlSBAAR 

In de casus wordt beschreven dat burgers zich behoorlijk geintimideerd voelen 
door gedragingen als: hard roepen/schreeuwen, klepperen met de brievenbus en 
bonken op de deur 41 . In de regel wordt door dit gedrag de aandacht getrokken van 
buren. Uit de casus blijkt dat dit soms tot gevolg heeft dat de betreffende burger 
de interventieteammedewerkers uitnodigt in zijn huis ten einde de publieke verto- 
ning te beeindigen. De ombudsman acht dit gedrag om twee redenen ontoelaatbaar: 
o Van de aldus verkregen toestemming kan niet gesteld worden dat zij vrij- 

willig gegeven is. 
o Op deze wijze wordt geen juiste invulling aan "de Moedernorm 42 ", "het 
ambassadeurschap van de Stad" of de functie "visitekaartje van Rotter- 
dam" gegeven. 



■ Centrale deur omzeild: Niet via de voordeur 

Een basale regel van beleef dheid is dat bij het benaderen van een burger in zijn 
woning, de kennelijk door die burger aangewezen route wordt bewandeld: Amb- 
tenaren melden zich niet aan de achterdeur, lopen niet via de achtertuin, de gara- 
ge of een andere kennelijk voor huisgenoten bestemde route naar binnen. Tijdens 
het onderzoek is gebleken, dat er een gebruik is ontstaan om in woongebouwen 
waar een centrale hal met een bellenbord is, deze te omzeilen. Aldus wordt de 
burger overrompeld en significant minder kansen gegeven om weloverwogen te 
besluiten al-dan-niet toestemming tot binnentreding te verlenen 43 . De ombudsman 
acht dit een verwerpelijke werkwijze. 



tanden worden dreigend zichtbaar. De 'over'heid ontmoet hier infysieke zin de 'onder'daan en maakt hem 



41 Zie bijvoorbeeld de casus: 2, 3, 12, 18, 21, 24, 41 en 47. 

42 Zie deel 4: De Normen 

43 Casus 37 laat zien tot welke verwarring deze methode (bij een oudere) kan leiden. In Casus 41 
blijkt deze - kennelijk ge'institutionaliseerde methode - uit de hand te zijn gelopen. Zie verder de 
casus 2, 3, 18, 19, 21, 25, 32, 38 en 42. 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 127 



■ KINDEREN, DERDEN VERSCHAFFEN TOEGANG 

Toestemming om een huis te betreden moet van de hoof dbewoner of althans een 
volwassene die daarvoor aangezien kan worden, verkregen worden. Zodra de 
aangesproken volwassene meldt niet de hoof dbewoner te zijn (bijvoorbeeld dat hij 
gast is) kan hij de toestemming voor het huisbezoek niet meer geven. Huisbezoe- 
ken op basis van toestemming van een kind zijn volstrekt onbehoorlijk. De conclu- 
sie is dat de norm dat toestemming voor het betreden van het huis alleen gegeven 
kan worden door de hoofdbewoner (en niet door zijn gasten of zijn kinderen), 
kennelijk nog niet bij alle ambtenaren bekend is 44 . 

Evenzo kan een hoofdbewoner geen toegang verlenen tot de door een onderhuur- 
der gehuurde woonruimte 45 . 



■ INFORMATIEVERZAMELING BIJ DERDEN 

Het verzamelen van inlichtingen over een burger, zonder zijn toestemming, bij 
anderen dan hemzelf (bijvoorbeeld bij zijn kinderen, zijn buren et cetera) staat op 
gespannen voet met de bestuursrechtelijke bevoegdheden in het kader van verifi- 
catie en controle. Het betreft hier activiteiten die diep ingrijpen in de persoonlijke 
levenssfeer. Deze vorm van gegevensverzameling mag alleen worden toegepast 
wanneer er een specifiek vermoeden van fraude is en de gegevens op geen enkele 
andere wijze verkregen kunnen worden. Bovendien moet de burger op grond van 
artikel 34, eerste lid, Wbp geinformeerd worden over de gegevensverzameling 46 . 

■ Legitimeren van de bezoekende FUNCTIONARISSEN 

Conclusie: de wijze van legitimeren voldoet niet aan het wettelijke regime. 

De Algemene wet op het binnentreden (Zie Deel 4) bepaalt uitdrukkelijk dat de 
ambtenaar zich voorafgaand aan het binnentreden dient te legitimeren. Uit de 
hiervoor beschreven casus blijkt dat dat voor een gedeelte (nog) niet geschiedt 47 . 

Ernstig acht de ombudsman het feit dat bij een interventieteam de gewoonte is 
ontstaan dat alleen het hoofd van het interventieteam zich legitimeert. In de wet 
staat: "Indien twee of meer personen voor hetzelfde doel in een woning binnentreden, 
rusten deze verplichtingen slechts op degene die bij het binnentreden de leiding heeft." De 



44 Zie casus 46. 

45 Zie casus 15. 

46 Informatieverzameling bij derden is een vorm van "eigen waarneming"als bedoeld in artikel 31, 
eerste lid, sub a, Wbp. Voor deze vorm van gegevens verwerking is een voorafgaand onderzoek 
vereist. Deze vorm van gegevensverzameling mag in principe alleen worden toegepast als er een 
specifiek vermoeden van fraude is en nooit zomaar. Zie bijvoorbeeld de casus 14, 21, 41, 46 en 47. 

47 Zie bijvoorbeeld de casus 1, 3, 5, 13, 16, 19, 19, 20, 21, 24, 25, 26, 38, 39, 40, 41 en 48. 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 128 



ombudsman stelt vast dat de kern van het interventieteamoptreden nu juist is dat 
verschillende personen (met geheel eigen bevoegdheden) gezamenlijk een pand 
bezoeken; er is geen sprake van "eenzelfde doel" maar van "diverse doelen voor het 
binnentreden" . Naar de letter van de wet zal een ieder die een zelfstandige toe- 
zichtsbevoegdheid heeft, zich vooraf bij de bewoner moeten legitimeren, uitleggen 
waarom hij de woning wil betreden en daarna vragen of de betreffende bewoner 
daar toestemming voor wil verlenen 48 . Een burger moet aan zijn voordeur kunnen 
besluiten dat bepaalde mensen wel en andere niet zijn woning mogen betreden. 
Dit legitimeren en informeren vooraf zijn voorwaarden waaraan voldaan moet 
zijn opdat de burger op goede gronden zijn toestemming voor het binnentreden 
en verzamelen van gegevens kan verlenen. 



■ IDENTIFICATIE GEVRAAGD VAN DE BURGER (EN ZIJN EVENTUELE GASTEN) IN ZIJN EIGEN HUIS 

Alhoewel uit vrijwel alle casus blijkt dat burgers in hun eigen huis gevraagd 
wordt om zichzelf te identificeren, komt - strafrechtelijke onderzoeken daargelaten 
- die bevoegdheid ingevolge het bepaalde in artikel 5:16a ( uitgebreide identifica- 
tieplicht) uitsluitend toe aan ambtenaren die - op grond van de wet of een indivi- 
dueel besluit van het daartoe gerechtigde bestuursorgaan - zijn aangewezen als 
toezichthouder zoals bedoeld in artikel 5:11 Awb. Tot nu toe heeft geen enkele 
ambtenaar aan de ombudsman kenbaar gemaakt dat hij op grond van voornoem- 
de regelgeving als toezichthouder was aangesteld en gebruik heeft gemaakt van 
de daarbij behorende bevoegdheden. Overigens bepaalt artikel 5:13 Awb dat 
een toezichthouder van zijn bevoegdheden slechts gebruik mag maken voor zover 
dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is (evenredigheidsbegin- 
sel). 

De intimiderende werking die uitgaat van het dwingend verzoek dat iemand in 
zijn eigen huis zijn paspoort moet opzoeken om te bewijzen dat hij is wie hij stelt 
te zijn, is de ombudsman tijdens het horen van burgers vaak genoeg gebleken 49 . 

■ DUBBELE PETTEN 

Hiervoor heeft de ombudsman al aangegeven dat zijns inziens de aanwezigheid 
van andere functionarissen dan ambtenaren (zoals medewerkers van nutsbedrij- 
ven en woningbouwverenigingen) geen goede zaak is. 

Hand- en spandiensten 
In een enkel geval lijkt het erop dat door ambtenaren van de gemeente Rotterdam 
hand en span diensten verleend worden aan private ondernemingen. Zo soms dat 
het hele interventieteam uit niet meer bestaat dan een politieman (om de deur 



48 25 5 2007, Zeist, LJN BA5725 

« Zie bijvoorbeeld de casus 1, 3, 5, 6, 12, 19, 38, 45, 46 en 47. 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 129 



open te houden), een deelgemeentelijk medewerker (legitimatie van het optreden) 
en dat het inhoudelijk gaat om het tackelen van een Eneco-probleem 50 . 

In twee casus meldt de medewerker van de deelgemeente dat hij zou optreden 
namens de woningeigenaar. In casus 41 zou die huiseigenaar volgens klager een 
particuliere eigenaar zijn die er zogenaamde beleggingspandjes op nahoudt. In casus 47 
meldde de medewerker van de deelgemeente op te treden namens woningbouwvere- 
niging "Vestia". 

Weer anders ligt het in casus 6 waarin klaagster zich afvraagt hoe het zit met de 
vermenging van het optreden van het interventieteam en dat van de private on- 
dernemers die inbraakwerende middelen bij haar slijten? 

Op zijn minst kan hier gesproken worden van erg ondoorzichtige situaties; wat is 
eigenlijk de verhouding tussen gemeente Rotterdam en de secu-strip-verkoper of 
de particuliere huiseigenaar van wie een kraker een beleggingspand in gebruik 
heeft genomen? Voor zover het het faciliteren van de Eneco betreft, rijst de vraag 
of de gemeente Rotterdam (die de grootste aandeelhouder van Eneco is) hiermee 
niet de schijn van het bevoordelen van een marktpartij op zich laadt? 



TOESTEMMING 

Conclusie: Toestemming is een van de belangrijkste elementen tijdens het huisbe- 
zoek. Alhoewel het formeel wettelijke systeem de burgers allerlei mogelijkheden 
biedt om een huisbezoek te weigeren, blijkt dat de burgers (ook al hebben ze ge- 
gronde redenen om de toestemming te weigeren 51 ) vrijwel geen weerstand bieden 
tegen de wens van ambtenaren om binnen te treden. 

De ombudsman stelt vast dat de vermenging van aanvankelijk gescheiden be- 
voegdheden zoals die met name door het instrument interventieteam ontstaat, voor 
de burger te veel verwarring oproept. Men is het spoor bijster en geeft zijn rechten 
om eventueel een huisbezoek te weigeren, volledig op. 

In het overgrote deel van de in Deel 2 beschreven daadwerkelijke huisbezoeken, is 
de toestemming op onjuiste wijze of onjuiste gronden verkregen. 

De bescherming van het huisrecht is daarmee illusoir geworden. 



50 Zie casus 3 en 39. 

51 Terwijl zij, in laatste instantie, zelfs geen enkele reden behoeven te hebben en geen enkele uitleg 
behoeven te geven indien zij toestemming voor een huisbezoek wensen te weigeren. 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 130 



■ Het belang van de Toestemming 

Grondwet, verdragsrecht en de daarvan afgeleide lagere regelgeving gaan uit van 
de premisse dat de eigen woning een "overheidsvrije zone" is. De overheid mag 
alleen dan de woning van de burger betreden als: 

1. De formele wet daar een grondslag voor biedt 52 

2. De burger toestemming verleent. 

In het eerste geval kan worden binnengetreden tegen de wil van de burger en 
wordt een zeer afgewogen en uitvoerige procedure ingezet om de belangen van 
beide partijen (de burger tegenover de overheid) veilig te stellen 53 . 

Indien de burger toestemming verleent, lijkt hij vrijwel rechteloos; 54 er zijn geen 
wettelijke beschermingen meer voor de burger. 

Ook de Algemene wet op het binnentreden (zie Deel 4) die de voorwaarden be- 
schrijft waaraan voldaan moet worden, maakt een duidelijk onderscheid tussen 
huisbezoeken zonder en met toestemming van de burger. De toestemming van de 
burger is niet alleen van belang voor het rechtmatig betreden van de woning maar 
ook een voorwaarde een rechtmatige verzameling van persoonsgegevens in de 
woning. 

■ Het CPB hanteert drie criteria voor toestemming. 

Voor de verwerking van persoonsgegevens die op toestemming wordt gebaseerd 
gelden drie criteria. 

1. De burger moet vooraf goed geinformeerd zijn. 

2. De informatie die aan de burger wordt verstrekt moet voldoende specifiek 
zijn. 



52 Zoals bij de opsporing van strafbare feiten of het beschermen van de staatsveiligheid. 

53 Bekend mag worden verondersteld dat er een door de rechter-commissaris afgegeven toestem- 
ming voor de huiszoeking moet zijn waarin beschreven staat wat de aanleiding is. Na zo'n huis- 
zoeking moet aanstonds een op ambtseed opgemaakt procesverbaal van de huiszoeking worden 
opgemaakt et cetera. 

54 Daarbij komt dat, indien op grond van zo'n vrijwillig toegestaan huisbezoek het bestuursorgaan 
besluiten neemt ten aanzien van de betreffende burger, hij die kan aanvechten bij de administratie- 
ve rechter en ook in die procedure veel minder beschermd is dan de burger die verdacht wordt van 
een strafbaar feit. De burger die een besluit wil aanvechten, zal - zonder dat hem van staatswege 
een minimum aan deskundige juridische ondersteuning wordt gegarandeerd - een bezwaarschrift 
moeten opstellen, waarin hij aanstonds alle relevante grieven zal moeten kenbaar maken omdat op 
grond van de huidige interpretatie van de Algemene wet bestuursrecht, rechters nauwelijks meer 
overgaan tot ambtshalve toetsing en de burger daarnaast dreigt te verzanden in een procedureel 
moeras (argumentatiefuik). Zie verder Deel 4. 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 131 



3. Er moet sprake zijn van vrijwillig gegeven toestemming. 

I Goed geinformeerd: 

dat wil zeggen dat de burger actief, adequaat en volledig door de betreffende 
ambtenaren wordt geinformeerd over zijn rechten en plichten. 
De burger moet dus uitgelegd krijgen onder welke omstandigheden hij een huis- 
bezoek kan weigeren en wat daarvan de consequenties zouden kunnen zijn. Zoals 
hiervoor te lezen is, zijn nogal wat burgers "bezweken" onder de druk dat: " de uit- 
kering zal worden ingetrokken ", "er een procesverbaal zal worden opgemaakt tegen hem", 
"dat de weigering een met straf bedreigd delict oplevert waar een boete van de eerste cate- 
gorie en maximaal een maand hechtenis op staat" . Alhoewel al deze informatie op 
zichzelf niet onjuist is, is het lelijke dat in geen van de gevallen erbij is gemeld dat 
de gememoreerde consequenties vrijwel nooit plaatsgrijpen of alleen nadat ook de 
rechter zich over de oirbaarheid van de consequentie heeft kunnen buigen. 

II Specifiek: 

dat wil zeggen dat de toestemming gebonden is aan een bepaald doel (doelbin- 
ding). Als men zegt dat men voor een hulpverleningsgesprek langskomt, mag het 
niet zo zijn dat de ambtenaar eigenlijk ook wilde binnenkomen om een controle op 
illegaal samenleven te kunnen uitvoeren. 

De toestemming voor het betreden van een woning en het verzamelen persoons- 

gegevens 

De functionaris die een huisbezoek aflegt heeft toestemming nodig voor: 

• het betreden van de woning (toestemming voor de deur) 

• het verzamelen van persoonsgegevens in de woning (toestemming achter 
de deur) 

Wanneer de burger aan de deur op de juiste wijze wordt geinformeerd over de 
identiteit van de bezoeker(s) en het doel (de doelen) van het bezoek, kan de toe- 
stemming voor het verzamelen van persoonsgegevens voor deze doelen achter de 
deur worden ver onder steld. Wanneer men meer gegevens wil vastleggen dan 
waarvoor toestemming is verkregen, dan moet de burger hierover ter plekke wor- 
den geinformeerd. 

Doelbinding 
Volgens vaste jurisprudence kan de toestemming alleen verleend worden met het 
oog op het dienen van een concreet doel (= doelbinding). De relatie tussen het be- 
zoek en de eventuele consequentie van het bezoek moet voor de burger duidelijk 
zijn. Het mag niet zo zijn dat de burger niet weet dat er tijdens het bezoek bepaal- 
de informatie verzameld wordt die later tegen hem gebruikt kan worden. Men 
moet bij het vragen om toestemming precies vertellen wat men wil onderzoeken. 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 132 



De behoorlijkheid brengt met zich mee dat niet alleen geexpliciteerd moet worden 
wat men wil onderzoeken 55 , maar ook welke gegevens men accepteert als vol- 
doende bewijs 56 . Het hele concept van de "integrale controle" en het "meervoudig 
kijken" 57 is - indien niet exact aangegeven wordt welke controles (op grond van 
welke regelgeving) worden uitgevoerd - strijdig met het uitgangspunt dat voor 
een concreet doel (en een concrete onderzoeksmethode) toestemming gegeven 
wordt. 

Ill Vrijwillig: 
Er mag geen dwang op de burger worden uitgeoefend (er mag/moet wel goed en 
adequaat geinformeerd worden). De toestemming mag niet gebaseerd zijn op de 
kennelijke dwaling (dat wil zeggen dat voor de daarbij betrokken ambtenaar ken- 
baar vaststaat dat de burger een onvolledig beeld van de relevante werkelijkheid 
had op basis waarvan hij tot een onjuiste gevolgtrekking is gekomen) en de toe- 
stemming mag niet op basis van listige kunstgrepen van hem af getroggeld wor- 
den (bedrog). 

Op een kaart die sedert enige tijd na een huisbezoek wordt achtergelaten bij men- 
sen die door een interventieteam niet thuis zijn getroffen staat: " volledigheidshalve 
wijzen wij u erop dat u volgens de GBA wetgeving verplicht bent mee te werken aan on- 
derzoek naar uw verblijfplaats. Niet meewerken is strafbaar maar kan bovendien ook pro- 
blemen geven met het verkrijgen van documenten zoals paspoorten en ri]bewi]zen, verzeke- 
ringen en uitkering" 58 . De informatie wordt als bijzonder dreigend ervaren en is on- 
volledig; een essentiele tussenstap is weggelaten, namelijk dat de burgemeester - 
op de hoogte gesteld van de weigering van de burger om mee te werken aan een 
GBA-controle - deze informatie gecombineerd met andere informatie dermate 
zwaarwichtig vindt dat hij het nodig acht om een machtiging te verstrekken om 
tegen de wil van de burger zijn woning te betreden 59 . 

Slechts in het geval dat de burger de betreffende ambtenaren die in het bezit zijn 
van een machtiging van de burgemeester niet binnenlaat 60 , is er sprake van een 



55 Bijvoorbeeld: het aantal kamers in het huis. 

56 Bijvoorbeeld: volstaat het overleggen van een bouwtekening, of wil men alle ruimten bekijken, of 
zelfs opmeten? 

57 Van de begrippen "integrale controle" en "meervoudig kijken" kent de ombudsman de definitie 
niet. Voorshands wordt ervan uitgegaan dat hiermee bedoeld wordt dat een ambtenaar waarne- 
mingen verricht die relevant zijn voor diverse diensten (bijvoorbeeld: de ambtenaar van SoZaWe 
voert ook een controle op de leerplicht en of de gemeentelijke basisadministratie en of de brandvei- 
ligheid van een bepaald huis uit). 

58 Zie bijvoorbeeld casus 44. 

59 Zie voor achtergronden hierbij: Deel 4 Het binnentreden van een woning 

60 Deel 2, casus 5; de interventiemedewerker neemt kennelijk geen genoegen met het ontvangen 
van informatie aan de deur en laat weten: "Dan zijn we nog niet Maar natuurlijk, want volgens de GBA 
is de desbetreffende bewoner verplicht om inlichtingen te verstrekken. Hij moet zich legitimeren en eventueel 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 133 



overtreding die met straf bedreigd is. De burger krijgt in dat geval uiteraard nog 
de mogelijkheid om zich in het strafproces te verdedigen, daarbij zal het al dan 
niet op juiste gronden verlenen van de betreffende machtiging mede onderwerp 
van onderzoek zijn. Het is dus zeker niet zo dat de weigering om ambtenaren die 
belast zijn met de controle van de gemeentelijke basisadministratie toegang te ver- 
lenen tot het huis in alle gevallen zal leiden tot een straf. 

De aanzegging dat het niet meewerken kan leiden tot problemen bij het verkrijgen 
van documenten, verzekeringen en de continuering van hun uitkering, heeft een 
klager ertoe gebracht om daar opheldering over te vragen. Hem werd te verstaan 
gegeven dat "zijn adres in onderzoek zou worden genomen" en dat als gevolg 
daarvan de genoemde problemen zouden kunnen ontstaan. 
Voor de burger lijkt het erop dat de gemeentelijke overheid hem aanzegt dat zij 
gebruik zal gaan maken van zijn gemeentelijke hindermacht als de burger gebruik 
maakt van zijn vrijheid om de toegang tot zijn woning te ontzeggen. Begrijpelijk is 
dat de gemeente door zo te handelen het verwijt mogelijk maakt dat zij misbruik 
maakt van haar bevoegdheden 61 . 

Eerder gememoreerd is het formulier dat de dienst gebruikt bij het vaststellen van 
een weigering om mee te werken aan een huisbezoek: 

"Gevolgen weigering. Bovengenoemde klant heeft geweigerd medewerking te verlenen 
aan een huisbezoek uitgevoerd door bovenstaande medewerk(st)er(s) van Sociale Zaken 
en Werkgelegenheid (SoZaWe). Hij/zij is op de hoogte gebracht van de consequenties 
van deze weigering en hij/zij heeft aangegeven de consequenties te begrijpen. De weige- 
ring zal tot gevolg hebben dat zijn/haar aanvraag uitkering WWB/IOAW/IOAZ/WWIK wordt 
afgewezen of dat zijn/haar lopende uitkering WWB/IOAW/IOAZ/WWIK wordt ingetrokken 
of beeindigd." 

Deze informatie komt direct in strijd met het standpunt dat door het ter zake 
hoogste rechtscollege (de Centrale Raad van Beroep) is ingenomen en door de 
ombudsman aan de dienst is voorgehouden: artikel 8 EVRM noopt tot het goed en 
volledig inf ormeren en het de burger erop wijzen dat het weigeren geen directe 
gevolgen heeft voor de toekenning van bijstand 62 . 



andere documenten overleggen. Dat wil nog niet zeggen dat mijnheer ons dan binnen moet laten, maar 
mijnheer krijgt dan een proces-verbaal aangezegd, op grond van de GBA-wetgeving. Dan wordt hi] gewaar- 
schuwd dat hi] een maand hechtenis kan krijgen of een geldboete van de tweede categorie." en verder: "We 
kunnen voor de GBA-wetgeving geen machtiging vragen om binnen te treden. Op grond van de Huisves- 
tingwet mogen we wel met een machtiging naar binnen. " 

61 • Art. 3:3. Awb [Verbod van detournement de pouvoir] 

Het bestuursorgaan gebruikt de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander 
doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. 

62 mw mr A.M.F. Loof-Donker:"Huisbezoeken in het sociale zekerheidsrecht", in: NJCM-bulletin, 
jgr 32, nr 6, okt 07, pp 812-824. 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 134 



In ieder geval kan niet gesteld worden dat de burger die met deze argumenten 
geconfronteerd wordt in volledige vrijheid toestemming voor het betreden van 
zijn woning heeft gegeven. 

De hoeveelheid ambtenaren die zich volgens het Rotterdamse model op de stoep 
van een burger aanbieden, met ieder zijn eigen bevoegdheid om vragen te stellen 
c.q. eventueel binnen te komen, is te verwarrend voor de burger. In geen enkel 
geval hebben burgers de ombudsman gemeld (en in geen enkele instructie of pro- 
tocol staat) dat aan hen is uitgelegd dat de mogelijkheid bestaat (en wat de conse- 
quentie daarvan zijn) als zij het huisbezoek van bepaalde ambtenaren zouden 
weigeren; kennelijk wil men als ploeg naar binnen en oefent men als ploeg de 
maximaal bij een van de leden van het team behorende bevoegdheden uit. Dit lijkt 
op misbruik van bevoegdheden. Geen enkele burger heeft laten weten dat hij er- 
van op de hoogte was dat de eenmaal verleende toestemming voor een huisbe- 
zoek gaande het onderzoek weer kan worden ingetrokken: In drie gevallen is het 
huisbezoek dermate uit de hand gelopen, dat het is afgebroken door de ambtena- 
ren 63 . Burgers weten niet dat zij het recht hebben om een verdere medewerking 
aan huisbezoek op te zeggen en daarmee het huisbezoek af te breken; niemand 
heeft van die bevoegdheid gebruikgemaakt 64 . 



■ Toestemming niet geproblematiseerd, want er was politie bij 

Lezing van de casus noopt tot de conclusie dat burgers de politie respecteren. De 
aanwezigheid van een agent (20 van de 48 casus), ook al heeft hij maar een streep 
en doet hij niets anders dan de deur openhouden 65 , roept bij burgers het vertrou- 
wen op dat het wel goed zal zitten. Te vrezen valt dat het krediet dat de politie 
heeft bij het onverminderd verlenen van hand- en spandiensten in dit soort teams 
op den duur zal afbrokkelen. 

Uiteraard is bekend dat allochtonen - zeker als ze nog maar recentelijk in Neder- 
land zijn aangekomen - een andere verhouding met instituties als de politie heb- 
ben dan degenen die hier geboren en getogen zijn. De ombudsman neemt waar 
dat zij extra onder de indruk zijn van politie en het voor deze nieuwe Nederlan- 
ders (en 65-plussers!) niet goed mogelijk is om serieus een gesprek aan te gaan 
over bevoegdheden met een in uniform gestoken agent. 



63 Zie casus 21, 25 en 26. 

64 Dit ondanks het feit dat in een aantal gevallen er toch zeker sprake was van ruzie of paniek bij de 
burger wat aanleiding zou kunnen zijn voor het afdrukken van het huisbezoek (zie casus 27 en 29). 

65 De ombudsman onderzoekt niet het politieoptreden, maar deze gang van zaken is diverse malen 
aan hem verteld. 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 135 



■ MlSBRUIK VAN BEVOEGDHEID (DETOURNEMENT DE POUVOIR) 

Het meest genante misbruik maken van de verwarring die bij burgers heerst, werd 
aangetroffen in de casus 26 en 47 beide betreffende de controle op "niet gemeld 
samenleven van personen"door SoZaWe. In beide gevallen heeft de ambtenaar 
van SoZaWe het huis van een niet-client betreden - zonder zich te legitimeren - in 
de slipstream van een interventieteam. De dienst SoZaWe heeft daarbij misbruik 
gemaakt van toestemming voor het betreden van de woning welke op andere 
gronden is gevraagd en verkregen door andere personen. 

Voorgaande toont aan dat de aan de ombudsman gedane mededeling (dat, als op 
een bepaald adres geen clienten van een bepaalde dienst (zoals de sociale dienst 
geregistreerd) staan, de medewerkers van de betreffende dienst op dat adres niet 
naar binnen gaan), niet juist is. 

Essentieel voor deze oneigenlijke situaties is dat de medewerker die het heimelijke 
onderzoek uitvoert zich niet legitimeert bij binnenkomst. Hierbij is waarschijnlijk 
uitgegaan van de hiervoor als onjuist gekwalificeerde interpretatie van de Alge- 
mene wet op het binnentreden (dat alleen het hoofd van een interventieteam zich 
zou hoeven te legitimeren). 



WlJZE WAAROP DE HUISBEZOEKEN WORDEN UITGEVOERD 

Conclusie: huisbezoeken beperken zich zelden tot de controle van het feit dat aan- 
leiding vormde om het betreffende adres te selecteren hebben vaak het karakter 
van een sleepnetmethoden/fishing expedition, er worden heimelijke waarnemin- 
gen gedaan, de bejegening laat te wensen over. 

■ HUISDOORZOEKING 

Een huisbezoek kan ontaarden in een huiszoeking. Huis(door)zoeking is een term 
die met name gereserveerd is voor het optreden van opsporingsambtenaren in het 
kader van een strafrechtelijk onderzoek; de onderste steen komt boven, alle laatjes 
en kasten worden opengemaakt, bedden worden afgehaald et cetera. 

Omdat theoretisch een burger (bij eventuele vragen over het al of niet samenwo- 
nen) twijfels bij de dienst kan wegnemen door zijn huis open te stellen en alles te 
laten zien, is het denkbaar dat onder omstandigheden een burger akkoord gaat 
met een zeer vergaande doorzoeking van zijn eigen huis. Uit de onderzochte casus 
blijken burgers in de regel niet van dit soort praktijken gediend te zijn 66 . 



66 Zie casus 1, 5, 7, 12, 14, 16, 19, 21, 22, 25, 33, 37, 38, 41 en 46. 
Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 136 



Wellicht is het goed om te bedenken dat dit alleen de concrete uitvoering van het 
huisbezoek betreft, de vele andere bronnen van informatie die de sociale dienst 
kan raadplegen 67 zijn dan al - als het goed is - doorgespit. 

De ombudsman stelt zich op het standpunt dat het gericht zoeken naar gegevens 
terwijl men voor een ander doel toestemming heeft gekregen om een inbreuk te 
maken op de huiselijke en inf ormationele privacy van de burger, uit den boze is. 
We spreken hier uitdrukkelijk niet over de onbedoelde bijvangst: bijvoorbeeld de 
ambtenaar die een in elkaar geslagen kind tegenkomt terwijl hij een huisbezoek 
aflegt in het kader van de controle van het pand 68 . 

Waar het om gaat is een vorm van fair play in die zin dat - door de betreffende 
burger niet te informeren over het inzamelen van deze gegevens - de burger niet 
de kans krijgt om zijn eventuele rechten gelden te maken. Bovendien komt dit ge- 
drag in aanmerking voor het predicaat misbruik van bevoegdheid (zie het eerder 
geciteerde artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht): Als de ambtenaar een 
vermoeden heeft van kindermishandeling en daarom een huis wil bezoeken, zal 
hij open kaart moeten spelen of gebruik moeten maken van de bevoegdheden die 
er zijn. Als tijdens een onderzoek naar de brandveiligheid in een huis, per onge- 
luk, in een elkaar geslagen kind wordt aangetroffen, dan hoeft een ambtenaar zijn 
ogen daar niet voor te sluiten; hij is alsdan zelfs wettelijk verplicht daarvan mel- 
ding te maken. 

De bij de ombudsman bekende protocollen gaan nog teveel uit van het verzame- 
len van zoveel mogelijk informatie ten einde die later te categoriseren en daar uit 
te halen wat van gading is 69 . De Amerikanen noemen dat een "fishing expedition"; 
gewoon een sleepnet door het water halen en kijken wat er in blijft hangen. Dat is 
nadrukkelijk niet de bedoeling bij een huisbezoek: de woning van de burger is in 
de eerste plaats een overheidsvrije zone waar de burger kan doen en laten wat hij 
wil. Als de overheid daar al in zou willen binnentreden, dan mag dat uitsluitend 
op basis van toestemming die verkregen is nadat vooraf aan de burger geinfor- 
meerd is over het doel van het huisbezoek. Deze omschrijving van het doel be- 
perkt de omvang van het onderzoek. 



67 Gemeentelijke basisadministratie, informatie van de rijksdienst voor het wegverkeer, informatie 
van andere uitkerende instanties. 

68 Het betreft dan een zogenaamde "eigen waarneming" i.e. iedere verwerking van persoonsgege- 
vens die niet van betrokkene of een andere verantwoordelijke worden verkregen. Daartoe behoren 
ondermeer observatie, posten, aftappen en het verwerken van verkeersgegevens. Strikt genomen is 
het verzamelen van persoonsgegevens in de woning, terwijl een burger daarbij is maar niet door- 
heeft wat er gaande is, een vorm van eigen waarneming. De discussie is dan of het ook heimelijke 
waarneming is, dat zijn waarnemingen waarvan men niet weet dat zij hebben plaatsgevonden. 

69 De zie Deel 4: Delen uit het Protocol de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid.2. 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 137 



■ Bejegening 

Baas in eigen huis 
De burger is baas in zijn eigen huis. Medewerkers die namens Rotterdam een 
huisbezoek afleggen behoren zich te gedragen als beleefde gasten: voor zover dat 
mogelijk is respecteren zij de wensen van de bewoners. Tutoyeren (tenzij de bur- 
ger daar om vraagt) hoort daar zeker niet bij. De situatie dat een burger in zijn ei- 
gen huis toegevoegd krijgt: "we spreken hier wel Nederlands" ' , of: ook "ga jij maar 
daar, naast je moeder, op de bank zitten" is daarvan geen goed voorbeeld. 

Onvoldoende respect tonen, botte opmerkingen en dreigen 
Conclusie: Uit 19 casus blijkt dat bij een aantal burgers het bloed begint te koken 
door het bazige optreden, het dwingend vragen stellen en commanderen, het vol- 
strekt niet reageren op vragen van burgers en het weigeren te informeren of uitleg 
te verschaffen. Burgers hebben ook aangegeven dat het niet gei'nformeerd worden 
over de bevindingen van het onderzoek terwijl daar wel suggestieve opmerkingen 
over gemaakt worden tot grote onzekerheid en ongenoegen leidt. Dit soort gedrag 
is geen goede invulling van de norm: "het visitekaartje van de gemeente Rotter- 
dam" 70 . 

De ombudsman heeft kennisgenomen van de in de diverse protocollen op- 
geschreven "maatregelen ter bevordering van de veiligheid van de medewerkers" 
waarbij onder andere in het protocol van de dienst Sociale Zaken en Werkgele- 
genheid staat dat de bevindingen liever niet medegedeeld moeten worden aan de 
betreffende burger. De ombudsman denkt dat dit een volstrekt verkeerd signaal is: 
niets roept zoveel agressie op als het lijdelijk moeten accepteren voorwerp van 
onderzoek te zijn en op geen enkele wijze gei'nformeerd te worden over wat de 
bevindingen zijn. Bovendien is deze werkwijze in strijd met de in Wbp vastgeleg- 
de informatieplicht en het inzagerecht en met de in de rechtspraak gevormde re- 
gels omtrent de verslaglegging 71 . 



70 Zie bij voorbeeld de casus 3, 5 en 41. 

71 Protocollen waarin is opgeschreven dat burgers liever niet ge'informeerd moeten worden over de 
bevindingen zijn in strijd met de informatieplicht en het inzagerecht uit de Wet bescherming per- 
soonsgegevens. De Wbp verplicht de overheid juist om burgers actief en desgevraagd te informe- 
ren over gegevens die er over hen zijn verzameld. De informatieplicht is des te meer van belang 
omdat het om beoordeling van burgers gaat. Een zorgvuldige gegevensverwerking vereist dat 
burgers ge'informeerd worden over de wijze waarop en de gegevens aan de hand waarvan ze zijn 
beoordeeld. 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 138 



Na het huisbezoek 

Conclusie: burgers worden vooraf, tijdens en ook achteraf zelden voldoende gei'n- 
f ormeerd over het hoe, en waarom (zoals de juridische basis) van het huisbezoek. 
Evenmin worden zij afdoende geinformeerd over de hen ten dienste staande 
(rechts) beschermingsmogelijkheden (onder meer het klachtrecht). Het bieden van 
hulp geschiedt wellicht na een zware selectie en in zeer uitzonderlijke gevallen; 
het blijft althans voor de ombudsman onzichtbaar. 

■ INFORMATIE AAN DE BURGER; BROCHURE ACHTERGELATEN? 

Het huisbezoek ervaren burgers vaak als een overval waartegen zij zich niet goed 
kunnen weren: burgers vinden dan niet de ruimte om adequaat te reageren. In- 
dien er na het huisbezoek geen schriftelijke inf ormatie voor burgers beschikbaar is 
op basis waarvan hij zijn gedachten kan ordenen, eventuele vragen kan stellen en 
of klachten kan formuleren, onthoudt de gemeente zich een waardevolle vorm 
van kritiek op haar eigen handelen. 



■ SlGNALEN DAT ER BEHOEFTE AAN HULP WAS NIET OPGEPAKT. 

Conclusie; De ombudsman heeft in geen enkel geval vernomen van opvolgacties 
die gerelateerd zijn aan hulpverlening. Hulpverlening waar de ombudsman weet 
van heeft, is beperkt gebleven tot het geven van een telefoonnummer van een 
hulpverlenende instantie. 72 . 

Zowel de brochures van het programmabureau veilig (interventieteams) als de 
dienst sociale Zaken en werkgelegenheid, maken duidelijk dat een belangrijke re- 
den (legitimatie) om op huisbezoek te gaan gelegen is in het feit dat burgers on- 
voldoende instaat zijn zichzelf te helpen en de diensten daar wellicht een helpen- 
de hand kunnen bieden. In de krant zijn stukjes verschenen over verschrikkelijke 
situaties, zoals jonge tienermoeders die met een baby een kamer voor enkele uren 
per dag kunnen huren. 

Illustratief in dit kader is het verslag van het eerste halfjaar 2005 van het interven- 
tieteam te Charlois. De doelstellingen die vooraf geformuleerd worden reppen 
nergens van het verlenen van hulp. Uit het hele rapport blijkt dat het optreden 
vrijwel uitsluitend repressief is. 

De gegevens uit die rapportage zijn voor het gemak in een tabel samengevat. 
Daarbij zijn de organisaties in de volgorde gezet naar de mate waarin zij baat heb- 
ben bij het optreden van interventieteams. 



72 In het hiervoor aangehaalde rapport <X>-<Stra> wordt de onverenigbaarheid van het repressieve 
doel en het hulpbiedende doel al aangestipt. 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 139 





oud Charlois 


Tarwe- 
wijk 


Carnisse 


totaal 


procentueel 


aantal huisbezoeken 


156 


92 


75 


323 




GBA uitschrijvingen 


40 


42 


30 


112 


34,7 


GBA problemen 


22 


21 


18 


61 


18,9 


Nutsvoorzieningen niet in orde 


16 


16 


8 


40 


12,4 


stalen deuren geplaatst 


16 


19 




35 


10,8 


illegalen 


4 


5(15 
pers) 


3(3 pers) 


23 


7,1 


dealpand 




19 




19 


5,9 


illegale verblijfsinrichting 


6 


2 


4 


12 


3,7 


GBA inschrijvingen 


4 


5 




9 


2,8 


hennepkwekerij 


3 


3 




6 


1,9 


uitkeringsperikelen 


3 


2 


1 


6 


1,9 


LZN (?) Locaal zorg netwerk? 


1 




1 


2 


0,6 


prostitutie 


1 






1 


0,3 



Zo bezien lijkt het interventieteam toch voornamelijk gunstig voor het weer op 
orde brengen van de administratie van de gemeente Rotterdam en de reparatoire 
actie die nodig is geworden nu de nutsbedrijven jaren geleden zijn gestopt met het 
actief bewaken van de apparatuur en het langs sturen van een meteropnemer. 
De plaatsing van stalen deuren wordt hierna nog apart besproken. 



DE RAPPORT AGE 

Conclusie: deugdelijke informatieve rapportages die een voor de burger herken- 
baar beeld opleveren van wat er zich in zijn huis heeft af gespeeld, zijn zeldzaam. 
Rapportages worden soms pas opgesteld nadat de ombudsman er om heeft ver- 
zocht. Het belang van goede rapportage wordt kennelijk nog onvoldoende inge- 
zien. 



■ Wettelijk kader, jurisprudentie en belang 

Rapportage maakt inzichtelijk wat er feitelijk is geschied. Helaas gebiedt de wet 
dat alleen van een huisbezoek zonder toestemming van de bewoner een op ambts- 
eed opgemaakt verslag dient te worden opgemaakt 73 . Zodra de burger toestem- 
ming geeft voor een huisbezoek lijkt de wet hem verder in de kou te laten staan. 

Het maken van een rapportage is een vorm van invulling geven aan eisen van be- 
hoorlijkheid omdat het de grondslag kan bieden voor latere onderbouwingen van 
besluiten (preluderen op motiveringseisen) en is het een invulling van het fair 



73 Artikel 10 Awbi (zie bijlage Deel 4) 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 



140 



play-beginsel omdat het overheidsoptreden hierdoor inzichtelijk en controleerbaar 
wordt gemaakt 74 . 

Een zorgvuldige verwerking van persoonsgegevens verkregen bij huisbezoeken 
houdt concreet in dat de burger actief gei'nformeerd wordt over zijn rechten ten 
aanzien van de over hem opgeslagen gegevens. Gelet hierop acht de ombudsman 
het van het allergrootste belang dat binnen een week na af sluiting van het huisbe- 
zoek er een rapportage wordt opgemaakt, waar in onder andere aan dit aspect 
aandacht wordt besteed 75 . Deze rapportage dient onverwijld aan de burger toege- 
zonden of ter hand gesteld te worden. 

Vanuit ombudsman-optiek zijn goede en betrouwbare rapportages onontbeerlijk: 
de huisbezoeken brengen burgers bewijstechnisch in een zeer slechte positie van- 
wege de numerieke overmacht en de kennisachterstand ten opzichte van de uit- 
voerende diensten. Om de equality of arms en transparantie te bevorderen en - 
vooral - om achteraf enigszins een redelijke reconstructie van de gebeurtenissen te 
kunnen maken, is het van groot belang dat de verslaglegging op adequate wijze 
geschiedt 76 . De taak om een rapportage op te stellen, ligt op de weg van de binnen- 
tredende overheid; deze is daartoe bij uitstek geequipeerd en op hem rust de be- 
wijslast om vast te leggen wat er zich feitelijk heeft afgespeeld. De rapportage 
moet kenbaar worden gemaakt aan de burger waarbij hem moet worden uitgelegd 
dat, als hij binnen een redelijke termijn geen opmerkingen of aanvullingen geeft, 
dit als een juiste verslaglegging van het huisbezoek zal worden opgevat. 

Met name de aanname dat alleen het binnentreden tegen de wil van de bewoner 
noopt tot verslaglegging, heeft er in het begin toe geleid dat verslaglegging uiter- 
mate summier en ongecoordineerd geschiedde: alleen de dienst die meende iets 
van belang aangetroffen te hebben, maakte daarvan een aantekening die deze 
dienst zelf verder verwerkte. Deze praktijk lijkt te zijn verlaten. 
Problematisch blijft de overigens ook nu nog geringe bewijskracht ten aanzien van 
wat zich feitelijk heeft voorgedaan die ontleend moet worden aan de summiere 
schraplijstjes die thans fungeren als basis voor de verslaglegging. 



74 Ook uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat het ten zeerste is aan te bevelen van elk huis- 
bezoek een rapportage op te maken, en dit om latere betwisting van de gang van zaken te voorko- 
men: CRvB en 06 maart 2007, ljn BA 375 en CRvB 11 april 2007, ljn BA 2910. Zie eveneens: recht- 
bank "s-Gravenhage, ljn A04956. 

75 De Wbp schrijft in artikel 6 voor dat persoonsgegevens in overeenstemming met de wet op een 
behoorlijke en zorgvuldige wijze worden verwerkt. Praktisch betekent dit dat men in geval van 
gegevensverzameling doormiddel van een huisbezoek, aan de informatieplicht (artikel 33 en 34 
Wbp) moet voldoen door de burger een rapportage van het huisbezoek ter beschikking te stellen. 

76 In een aantal casus (5, 8 en 15 etc) bleek het reconstrueren wie er binnen zouden zijn geweest een 
onmogelijke opgave. 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 141 



■ Bevindingen ter zake van de rapport ages 

Op het moment van het af sluiten van dit conceptrapport (September 2007) hebben 
een zeventigtal dossiers bij de ombudsman het trefwoord "huisbezoek" meegekre- 
gen. In 54 casus was het relevant om nader onderzoek te doen 77 . 

In de 54 zaken die nader zijn onderzocht is in 28 gevallen om een verslag van het 

huisbezoek gevraagd. 78 . 

In 21 gevallen is een soort van verslag ontvangen. 

Uit analyse van de verslagen bleek: 

a) in 100 % is het verslag niet ondertekend door de burger 

b) in 65 % was een reden voor het huisbezoek niet opgegeven; 

c) in 70 % zijn de bezoekende functionarissen niet genoemd; 

d) in 70 % is het verslag niet ondertekend door een functionaris; 

e) in 24 % is niets vastgelegd over het legitimeren van de ambtenaren; 

f ) in 22 % is het feit dat toestemming om binnen te treden is verkregen, vast- 
gelegd; 

g) in 17 % is bewijsbaar/aannemelijk dat het verslag is opgemaakt binnen een 
week na het huisbezoek; 

h) in 9 % is vastgelegd dat en hoe de bezoekende functionarissen zich gelegi- 

timeerd hebben; 
i) in 6 % is vastgelegd dat slechts een functionaris zich gelegitimeerd heeft; 

Opgemerkt moet worden dat de latere verslagen meer gestandaardiseerd zijn en 
daarom minder onvolledig. 

Uit de jurisprudentie 79 kan afgeleid worden aan welke eisen een rapportage moet 
voldoen wil men kunnen spreken van een rapport met voldoende waarborgen 
zodat kan worden aangenomen dat dit een juiste en zakelijke weergave vande 
verklaring van de burger bevat . 

1) Het moet duidelijk zijn wie het huisbezoek heeft verricht en derhalve te- 
genover wie betrokkene heeft verklaard. 

2) Het rapport moet zijn opgemaakt door een te identificeren waarnemer. 



77 De zaken waarin geen nader onderzoek is gepleegd, bestaan voornamelijk uit de navolgende 
categorieen: 

> klagers komen lange tijd na het gebeuren met informatie over een huisbezoek 

> klagers laten na een eerste signaal niets meer van zich horen 

> klagers hebben informatie ingewonnen over huisbezoeken die zijn aangekondigd of die worden 
gevreesd 

> huisbezoek heeft plaatsgevonden in een andere gemeente 

> de kern van de klacht ging over iets anders dan het huisbezoek. 

78 Redenen om geen verslag op te vragen zijn onder andere: de zaak is te gedateerd, aanstonds is 
duidelijk dat er geen verslag is, klager heeft zich teruggetrokken, de zaak is nog intern in behande- 
ling, het verslag is reeds in een juridische procedure gebruikt en via die weg kenbaar. 
79 Rechtbank Amsterdam d.d 7-11-2006, ljn AZ1819, Rechtbank Tilburg, d.d. 6-3-2007, ljn BA0375. 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 142 



3) Het rapport zou idealiter op ambtseed of op ambtsbelofte opgemaakt moe- 
ten zijn. 

4) Het rapport dient spoedig nadat het huisbezoek heeft plaatsgevonden te 
worden opgesteld. 

5) Voor zover de burger als bron van inf ormatie wordt aangehaald in een rap- 
portage, dient deze aan hem te zijn voorgelezen, of aan hem ter lezing te 
zijn aangeboden en dient hij achteraf uitgenodigd te worden om de rappor- 
tage te ondertekenen. 

6) De burger moet de mogelijkheid worden geboden om de samengevatte 
weergave van het gesprek te controleren, te corrigeren of te nuanceren. 

Uiteraard boet een rapportage aan waarde in indien de burger de inhoud van het 
rapport van meet af aan heeft ontkend. 



De interne klachtbehandeling 

Conclusie: Het voor burger en ambtenaren onduidelijke traject, de onduidelijk 
organisatorische inbedding en normen leiden ertoe dat de klachtbehandeling ver- 
zandt. 

Feitelijk handelen van de overheid wordt met name controleerbaar als dit op rede- 
lijke wijze geboekstaafd wordt en als de burger adequaat (liefst schriftelijk) gei'n- 
formeerd wordt over zijn rechten. De wisselende (althans achteraf onduidelijke) 
organisatievormen 80 , teamsamenstelling en verantwoordelijkheidsstructuren, het 
optreden van niet-gemeentelijke functionarissen tezamen met de slechte rapporta- 
ges, maakt de reconstructie van gebeurtenissen onmogelijk en reduceert de 
klachtprocedure tot een lege dop. 

Voor zover de ombudsman kermis heeft van de interne klachtbehandeling 81 bleek 
deze teleurstellend; diverse casus tonen aan dat zowel bij de medewerkers van 
interventieteams, als bij het publiek volstrekt onduidelijk is waar de klacht neerge- 
legd kan worden 82 . 

De klachten die de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid intern behandeld 
heeft 83 brengen twee zaken aan het licht: 

o Ten eerste dat de burger nauwelijks een poot aan de grond krijgt; klagers 
worden niet gehoord (wat alleen maar mag als er sprake is van kennelijke 



80 Zie ter zake bijvoorbeeld de paragraaf over de "Frontline" filosofie uit het concept protocol huis- 
bezoek interventieteams (Deel 4) 

81 Als de interne klachtbehandeling goed verloopt, verneemt de ombudsman uiteraard niets. 

82 Zie bijvoorbeeld casus 5, 39, 47 en 48. 

83 Zie bijvoorbeeld casus 17, 18, 29, 32 en 34. 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 143 



niet ontvankelijkheid) met als argument dat de verklaring van de medewerkers 
die het huisbezoek hebben afgelegd voldoende betrouwbaar overkomt. 
o Ten tweede het verkeerde gebruik van het protocol; klagers worden gecon- 
fronteerd met de stelling dat de medewerkers zich aan de richtlijnen die in het 
protocol staan houden. 

De klachtbehandeling door de politie kan niet beoordeeld worden door de ge- 
meentelijke ombudsman. Af gaande op de berichten van burgers hierover 84 lijkt 
ook dit traject niet ingericht op het zoveel mogelijk ontvangen en objectief inter- 
preteren van de kritiek op het optreden. 

Een woord van begrip past hier; de kern van dit rapport is onder andere dat de 
organisatiestructuur, de bevoegdheden/het wettelijk kader ook voor de ombuds- 
man onduidelijk is. Voorgaande brengt met zich mee dat begrijpelijk is dat dege- 
nen die de interne klachtbehandeling vorm moeten geven ook niet goed weten 
waar zij aan toe zijn. De permanente communicatie vanuit de directie Veilig en de 
directie van SoZaWe dat huisbezoeken van de rechter mogen en dat de ombuds- 
man het ook goedvindt (blijkens zijn medewerking aan het protocol) zal de nodige 
verwarring hebben gesticht bij de betreffende ambtenaren. 



Stalen deuren: betreden van eigen woning onmogelijk gemaakt 

Conclusie: Tijdens het onderzoek is de ombudsman er driemaal mee geconfron- 
teerd dat klagers stellen (zonder enige vooraankondiging) uit hun huis te zijn ge- 
zet (casus 3, 4 en 40). In twee gevallen (3 en 40) is voor klagers het terugkeren naar 
hun huis onmogelijk gemaakt omdat het huis was afgesloten met een stalen deur. 
De ombudsman stelt vast dat er in twee van de door hem gedocumenteerde geval- 
len voor de toepassing van dit zware instrument geen grondslag bestond, zodat 
aannemelijk is dat er gebruik is gemaakt van bevoegdheden voor een ander doel 
dan waarvoor zij gegeven zijn. 

Het iemand zonder vooraankondiging uit zijn huis zetten is de een van de meest 
ingrijpende acties van gemeentewege die voorstelbaar is. De gevolgen van het 
woningloos worden, zeker als men zich aan de onderkant van de woningmarkt 
bevindt, zijn desastreus. Klagers zijn vaak gedoemd te zwerven. Ze krijgen vrijwel 
nooit een huurdersverklaring en kunnen daarom niet goed aan een nieuwe wo- 
ning komen. De sociale dienst stopt (na maximaal twee maanden zoektermijn) de 
uitkering als er geen goed adres is. Mocht klager een baan hebben dan zal hij ge- 
ruime tijd moeten investeren om weer een dak boven zijn hoofd te krijgen, er zijn 



84 Zie bijvoorbeeld casus 5, 42, 47 en 48. 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 144 



maar weinig werkgevers die daarvoor het geduld kunnen opbrengen en baanver- 
lies dreigt: de problemen stapelen zich op. Misschien ligt het wel aan de hausse 
van problemen dat - voor zover bij de ombudsman bekend - in deze gevallen er 
geen juridische acties tegen de eigenaar of de gemeente zijn gestart. In ieder geval 
"verdwijnen" deze klagers vrij snel uit het zicht van de ombudsman. 

Juridisch kader: Aanvankelijk is de ombudsman er van uitgegaan dat het hier een 
vorm van toepassing van de wet Victoria (zie bijlagen) betrof. Zo als uit de bijlage 
blijkt, is de Wet Victoria bedoeld voor een ernstige aantasting van de veiligheid en ge- 
zondheid van de omgeving zoals de aanhoudende grove overlast die samengaat met 
bijvoorbeeld drugspanden 85 . Omdat in de bij de ombudsman bekende gevallen 
geen enkele sprake was van grote overlast en ook zeker geen drugspanden, is de 
grondslag voor het optreden onduidelijk gebleven. (doordat klagers "verdwenen", 
is ter zake nimmer om een rechterlijk oordeel gevraagd). 

Zaakwaarnem ing?- 6 - 

Met name casus 3 is illustratief: ongevraagd wordt een door de huisbaas aange- 
legde elektrische installatie gedeeltelijk ontkoppeld en leidt dat - naar inzicht van 
de medewerker van het interventieteam - tot onbewoonbaarheid van de betref- 
fende woning. Op grond van deze stelling wordt de bewoners bevolen het pand te 
verlaten. Als de vorm van service aan deze bewoners (om inbraak en diefstal te 
voorkomen, zo wordt de ombudsman uitgelegd) wordt vervolgens een stalen 
deur op de voordeur geplaatst. Materieel is daardoor voor de bewoner het terug- 
keren naar zijn eigen woning onmogelijk gemaakt. 

Naar oordeel van de ombudsman was hier sprake van een evident geval van mis- 
bruik van bevoegdheid. Dit voorval toont aan dat, als bevoegdheden ongecontro- 
leerd kunnen worden uitgeoefend 87 , dit op den duur altijd zal leiden tot misbruik 



85 In de Memorie van Toelichting bij de wet Victoria staat met zoveel woorden dat eigenlijk alleen 
aan drugspanden-gerelateerde overlast gedacht wordt, de ombudsman heeft van de met de uitvoe- 
ring van deze regeling belaste ambtenaren vernomen dat de gemeente Rotterdam van deze inzet 
van de wetgever op de hoogte is en willens en wetens voor een zo ruim mogelijke uitleg van deze 
wet kiest. 

86 Zaakwaarneming: het bewust behartigen van het belang van een ander, zonder dat daaraan een 
overeenkomst ten grondslag ligt. Per definitie kan er geen sprake zijn van zaakwaarneming als de 
belanghebbende in staat is zijn eigen belangen goed te behartigen en al helemaal niet als hij ken- 
baar maakt dat hij niet op die manier geholpen wenst te worden. 

87 Naar aanleiding van de andere casus en op grond van kennis die de ombudsman heeft over bur- 
gers die woningloos zijn geworden, weet hij dat het organiseren van adequaat (juridisch) verzet 
tegen deze vorm van optreden ver buiten de horizon ligt van degene die zojuist van zijn woning 
beroofd is. Het is ook niet voor niets dat - buiten de naar de intentie strikt gereguleerde toepassing 
van de wet Victoria - het ontbinden van een huurovereenkomst tegen de wil van de bewoner met 
rechtswaarborgen omgeven is en een daaraan voorafgaand oordeel van de rechter eist. 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 145 



daarvan. Voorgaande is reden om ter zake een aanbeveling op te nemen. 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 146 



PEEL 4 ACHTERGRONDEN EN BlJLAGEN 

■ Verantwoording 

In het navolgende deel wordt aandacht besteed aan het juridisch systeem dat ten grond- 
slag ligt aan de huisbezoeken en wordt de algemeen maatschappelijke doorwerking daar- 
van in beeld gebracht. 

De kritiek die daarbij soms wordt geuit betekent niet dat de gemeente Rotterdam verant- 
woordelijk kan worden gehouden voor het rechtssysteem. 

In het bijzonder wordt aandacht besteed aan een zeer dynamisch rechtsgebied (het be- 
stuursstrafrecht) dat een steeds grotere doorwerking in het maatschappelijk leven gaat 
krijgen. De 4 e tranche Awb en de wetsvoorstellen OM-afdoening en de bestuurlijke boete 
kleine ergernissen 88 zijn afgerond of in afrondende fase: voor een deel preludeert dit 
hoofdstuk op komend recht en is dus toekomstmuziek. Het doel van het opnemen van 
deze informatie is het bewust maken van de (juridische) omgeving waarin de gemeente 
opereert, de keuzes die zij daarbij maakt en de beperkingen die dit oplegt. 

Niet uit het oog verloren mag worden dat de gemeente nadrukkelijk heeft uitgedragen bij 
het veilig maken van de stad op zoek te zijn naar de grenzen van het recht. 

In het hierna volgende Deel wordt eveneens ingegaan op de machtsbalans en mogelijkhe- 
den die de burger heeft om zich binnen de regels te weren tegen een eventueel hem on- 
welgevallig overheidsoptreden. In het bijzonder wordt aandacht besteed aan het feit dat, 
vanwege de omstandigheid dat bepaalde lagen uit de bevolking steeds meer en steeds 
indringender gecontroleerd worden en de machtsbalans (vanwege de bijzondere inge- 
wikkeldheid van het systeem) steeds meer in het voordeel van de overheid lijkt op te 
schuiven, er een tweedeling in de maatschappij lijkt te ontstaan: de onderlagen van onze 
maatschappij lijken steeds minder de vruchten te kunnen plukken van de zuur bevochten 
burgerlijke vrijheden die zijn neergelegd in onze grondwet en verdragen. 



88 Wet bestuurlijke boete overlast in de openbare ruimte. Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 
30 101, nr. 2 4 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 147 



Rechtsbescherming; bestuursrecht en strafrecht 

Theoretisch zijn de rechtsgebieden strafrecht en bestuursrecht gescheiden. In de laatste 
jaren is er een deelgebied (het bestuurs-strafrecht) ontstaan, dat is een van het strafrecht en 
het bestuursrecht te onderscheiden deel van het recht zvaarin bestuursorganen zonder tussenkomst 
van de betrokkene of een onafhankeUjke rechter, sancties met een bestraffend karakter kunnen op- 



Dit rapport leent zich er niet voor om alle nuances en de overgangen tussen de beide 
rechtsgebieden te beschrijven. Het is vanuit het oogpunt van informeren van de geinteres- 
seerde leek wellicht dienstiger om van de beide rechtsgebieden kort enige karakteristie- 
ken te geven. 



■ Strafrecht 

Karakteristiek voor het strafrecht is dat de partij[en] die aanleiding heeft [hebben] gege- 
ven voor de procedure (de verdachte en het eventuele slachtoffer) een voornamelijk pas- 
sieve rol in het gehele proces vervullen. Opsporing en vervolging geschieden door over- 
heidsdienaren. 

Bij de opsporing van een strafbaar feit ziet een onafhankelijke rechter toe op het juiste 
gebruik van dwangmiddelen tegen de burger die verdacht wordt van het plegen van het 
strafbare feit. Mocht een verdachte schuldig worden bevonden dan kan hem een leedtoe- 
voegende straf (punitieve straf) worden opgelegd. Artikelen 6 en 7 van het Europese ver- 
drag voor de rechten van de mens (EVRM) bepalen dat eenieder die de kans loopt om een 
leedtoevoegende sanctie opgelegd te krijgen, recht heeft op een eerlijke procedure (fair 
trial). Daarbij moet dan gedacht worden aan: 

• het recht om voor een onafhankelijke rechter te verschijnen, 

• het recht om bij aanvang van de procedures te vernemen waarvan men verdacht 
wordt, 

• het recht op een adequate verdediging (eventueel op kosten van de staat), 

• het recht om niet gedwongen te kunnen worden om mee te werken aan de eigen 
veroordeling (dat wil zeggen dat men bijvoorbeeld geen vragen behoeft te beant- 
woorden). 

• het recht om niet veroordeeld te kunnen worden ter zake van feiten waar nog geen 
strafbepaling voor bestond ten tijde van het plegen van het feit 

Tijdens de eventuele terechtzitting zal de rechter een actieve rol vervullen bij het achter- 
halen van de waarheid. 



■ Bestuursrecht 

Het bestuursrecht regelt de verhouding tussen burgers en de overheid [= bestuursorga- 
nen] en tussen de overheden onderling. Het bestuursrecht bepaalt dat een bestuursorgaan 
het recht heeft om natuurlijke- en rechtspersonen (die nog nergens van verdacht zijn) te 



89 Zie o.a. A.R. Hartmann en P.M. van Russen Groen: Contouren van bestuursstrafrecht. Deventer 
1998, p 74) 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 148 



controleren. In principe is men verplicht om aan de controle mee te werken. Mocht een 
controle aan het licht brengen dat er mogelijk sprake is van een feit waarvoor een bestuur- 
lijke boete mogelijk is, dan kan het bestuursorgaan besluiten om daar wel of geen leed- 
toevoegende straf 90 aan te verbinden. Besluit het bestuursorgaan tot leedtoevoeging, dan 
gaan de hiervoor genoemde strafrechtelijke beschermingsregels voor de verdachte gelden. 
Besluit het bestuursorgaan slechts tot herstel naar de rechtmatige toestand (een zoge- 
naamde reparatoire sanctie) dan gelden de hiervoor beschreven strafrechtelijke bescher- 
mingsregels niet. In dat geval kan de burger/rechtspersoon een schriftelijk besluit krijgen 
waartegen hijzelf - appellant - (zonder dat de overheid hem rechtskundige ondersteuning 
ter beschikking stelt) bezwaar dient aan te tekenen volgens de regels die gelden binnen 
het bestuursrecht. Mocht de burger in bezwaar niet in het gelijk worden gesteld, dan kan 
hij beroep bij de rechtbank (en nadien eventueel hoger beroep) instellen. Hij komt dan 
voor een bestuursrechter te staan die zich veel minder actief dan de strafrechter inzet voor 
de materiele waarheidsvinding. 

De bestuursrechter beoordeelt primair de juistheid van schriftelijke besluiten. Indien het 
overheidsoptreden zich uitsluitend heeft beperkt tot handelen (zogenaamd bloot feitelijk 
optreden) dan is de bestuursrechter niet bevoegd. Alhoewel hij de totstandkoming van 
het besluit eveneens beoordeelt, blijkt dat het verbod aan deze rechter om feitelijke over- 
heidsoptreden waar geen schriftelijk besluit op volgt te beoordelen, doorwerkt: ter zake 
neemt de bestuursrechter weinig ruimte om toetsend op te treden. In de beroepsfase is de 
burger griffiegeld verschuldigd, dat kan oplopen tot € 143,= voor "het verkeerd aanbieden 
van huisvuil". 91 . 

Los van de hiervoor geschetste mindere bescherming die de appellant geniet ten opzichte 
van de verdachte, maken de ontwikkelingen binnen het bestuursrecht (welk rechtsgebied 
in hoge mate en in rap tempo geevolueerd en gespecialiseerd is) het rechtsgebied voor de 
leek geen "veilige" omgeving: 

• de rechter geeft minder actieve bescherming aan de burger door een beperkte- 
re rol toe te kennen aan zijn ambtshalve optreden 

• de burger moet rekening houden met procedurele valkuilen (zoals de in tijd 
beperkte mogelijkheden om argumenten aan te dragen [argumentatie fuik] 
etc) 92 . 



■ UlTGEKLEDE RECHTSBESCHERMING VAN DE BURGER (OVERHEID HEEFT ALLE TROEVEN) 

Er zijn - als alle voorgenomen wetgeving bewaarheid wordt - ten minste drie redenen 
waarom de gecontroleerde burger onder het regime van het Bestuurs-strafrecht slechter af 
is dan de verdachte in het strafrecht: 



90 In de Algemene wet bestuursrecht zijn/worden de navolgende sancties benoemd: bestuurs- 
dwang, last onder dwangsom en bestuurlijke boete. 

91 Verkeerd aanbieden van huisvuil leidt tot spoedeisende bestuursdwang (= vuilnis afvoeren) op 
grond van de Wet milieubeheer. Beroep tegen besluiten op grond van deze wet wordt rechts- 
streeks ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. 

92 Zie de column van mr F. Kuitenbrouwer in het NRC van 23 januari 2007 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 149 



l e Keuze bestuursrecht ofstrafrecht wordt achterafpas duidelijk. 
Om zich effectief te kunnen verweren tegen het optreden van de overheid moet de burger 
weten wat de grondslag van het optreden is (bestuursrecht of strafrecht). De ombudsman 
constateert dat het besluit om al dan niet een leedtoevoegende sanctie op te leggen in 
sommige gevallen pas na de beoordeling van de middels een controle verzamelde feiten 
wordt genomen. Achteraf wordt dus pas duidelijk of de burger de bescherming die het 
normale strafrecht en artikel 6 EVRM biedt van toepassing zou zijn geweest. 
Naar het oordeel van de ombudsman behoort de burger - omdat niet aangenomen mag 
worden dat hij weet heeft van het wetenschappelijk relevante verschil tussen herstellende 
en leedtoevoegende sancties - in het kader van Fair-play 93 daarom in alle gevallen dat de 
mogelijkheid van een leedtoevoegende sanctie bestaat, de rechtsbescherming die daarbij 
hoort, geboden te worden. 

2 e Hulpverlening, verificatiel controle kan overgaan in opsporing en vervolging. 
Opsporing vindt plaats ten aanzien van een persoon waarvan op grond van objectiveer- 
bare aanwijzingen vermoed wordt dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar 
feit. Zonder deze concrete aanwijzingen mag de opsporingsambtenaar zijn opsporingsbe- 
voegdheden (waaronder allerlei dwangmiddelen) niet gebruiken. Volstrekt geaccepteerd 
is dat de opsporingsambtenaar die nog geen enkel vermoeden van enig strafbaar feit 
heeft, zich opstelt als een controleambtenaar (die toezichthouder is) of als een "gewone 
burger" en gebruik maakt van de bevoegdheden die daarbij horen. Waar het nu om gaat, 
is dat de opsporingsambtenaar in de hoedanigheid van gewone burger in deze fase aan- 
wijzingen kan verzamelen die leiden tot een objectiveerbaar vermoeden van schuld aan 
enig strafbaar feit. Dit eenmaal vastgesteld hebbend, kan de betreffende ambtenaar van 
pet verwisselen en gaan optreden als opsporingsambtenaar, met de daarbij behorende 
verstrekkende bevoegdheden. 

Voor de burger is vooraf niet duidelijk van welke bevoegdheden de betreffende ambte- 
naar gebruik maakt of zal gaan maken. 

3 e Voor een zelfde vergrijp kan zowel het bestuursrecht als het strafrecht gelden. 
Als de burger aan het begin van een confrontatie met de overheid zou kunnen weten of 
het bestuursrecht dan wel het strafrecht geldend zou zijn, zou men nog de stelling kunnen 
betrekken dat de burger (die de wet moet kennen) zou kunnen weten welke rechtsbe- 
scherming geldend is. Prof Mevis 94 schetst een caleidoscopisch beeld van mogelijke over- 
tredingen binnen een willekeurig stedelijk gebied die alle op verschillende wijze-, op basis 
van diverse wetsfamilies en de daarbij behorende verschillende wijzen van rechtsbe- 
scherming, worden afgedaan: 

o de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (controle door de 
WAHV-rechter) 



93 Fair-play wil zeggen dat burgers de mogelijkheid gegeven moet worden om hun procedurele 
kansen te benutten 

94 Zie Prof mr P. A.M. Mevis:" Bestuurlijke boete in Absurdistan." In: Ars Aequi 54 (2005) p 580 e.v. 
Over dit soort verwarring heeft de Nationale ombudsman in rapporten (2004/297 en 2003/020) zijn 
licht laten schijnen 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 150 



o parkeerbelasting (controle door de belastingrechter) 

o de Wet kleine ergernissen (controle door de bestuursrechter) 

o Wetboek van strafvordering (controle door de strafrechter) 

Dat de burger voor een zelfde delict (zoals verkeerd parkeren) op grond van diverse van 

de bovengenoemde wetsfamilies aangesproken kan worden en dat niet voorspelbaar is uit 

welk vaatje getapt gaat worden, leidt tot grote verwarring. De onderscheidenlijke rechts- 

beschermingstrajecten kunnen sterk van elkaar verschillen. 

Voor de burger is dit allemaal onduidelijk en de verwarring wordt verergert omdat de 

handhavers niet alleen politieagenten of overheidsdienaren zijn, maar in de toekomst ook 

parti culieren 95 . 



■ De overheid moet voorspelbaar zijn. 

Het bestuursrecht, strafrecht en mengvormen daarvan geven de overheid een breed palet 
aan mogelijkheden om dwingend op te treden tegen de burger. De overheid kan daarmee 
zelf s inbreuk maken op de in de grondwet en/of het verdragsrecht neergelegde, gegaran- 
deerd overheidsvrije-ruimte. De overheid behoort de mogelijkheid van verwarring bij de 
burger te onderkennen en daar adequaat mee om te gaan. Dit rapport is met name nodig 
gebleken omdat de praktijk van het overheidsoptreden aan de voordeur van de burger 
onvoldoende te relateren bleek aan de - overigens veel te ingewikkelde - theoretische ka- 
ders die daarvoor (pas zeer recent) zijn ontwikkeld en nog in ontwikkeling zijn. Vanuit 
ombudsmanperspectief geldt dat de subtiele juridische grensverschillen en de grote varia- 
tie aan mogelijkheden om dwingend op te treden tegen de burger, de kenbaarheid en 
voorspelbaarheid van het overheidsoptreden voor de burger te zeer afneemt: door afname 
van de voorspelbaarheid komt ook de legitimiteit van het overheidoptreden in het ge- 
drang. 

De burger mag immers aan het principe van de gedecentraliseerde eenheidsstaat basale 
verwachtingen (rechtszekerheid) over de landelijke toepassingen van het recht door de 
overheid in dit land ontlenen. 



■ Waarom was er geen jurisprudentie? 

De formele bevoegdheid om in het kader van bestuursrechtelijke controle huisbezoeken af 
te leggen is keer op keer in de jurisprudentie bevestigd. De vraag blijft hoe materieel met 
die bevoegdheid moet worden omgegaan. Pas eind 2006 en begin 2007 (dus 5 jaar na het 



95 In dit kader is van belang dat het kabinet - dat met concrete maatregelen de overlast wil terug- 
dringen in het publieke en semi-publieke domein er voor heeft gekozen om de inzet van particulie- 
re functionarissen mogelijk te maken. "Daarmee wordt de handhaving niet alleen doelmatiger, 
maar ook meer zichtbaar voor de burger. Bovendien wordt de politie ontlast. Minister Dormer 
biedt daarom gemeenten demogelijkheid particuliere functionarissen aan te stellen die zich richten 
op het handhaven van het gemeentelijk parkeerbeleid en op de kleine ergernissen. Het gaat dan 
bijvoorbeeld om fout parkeren, graffiti en vervuiling. De betreffende ambtenaar krijgteen beperkte 
opsporingsbevoegdheid conform de BOA-systematiek (Buitengewoon OpsporingsAmbtenaar). 
Dat betekent dat hij (of zij) boetes kan opleggen en personen staande kan houden. Naar verwach- 
ting zal het aanstellen van een dergelijke functionaris vanaf lseptember dit jaar tot de mogelijkhe- 
den behoren"(bron: website justitie). 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 151 



op gang komen van het stelselmatige gebruik van het instrument huisbezoeken) komen 
de eerste uitspraken van de hoogste Nederlandse rechtscolleges die kritische noten kra- 
ken over de materiele invulling van de huisbezoeken. 

Vanwege allerlei omstandigheden die samenhangen met het Nederlandse rechtsbestel - 
waarvan het te ver gaat om die op deze plaats uit de doeken te doen - hebben bepaalde 
verdragsrechterlijke bepalingen materieel een directere invloed op de Nederlandse bur- 
gers en zijn deze makkelijker als bescherming in te roepen dan grondwetsartikelen. Een 
gevolg hiervan is dat een deel van de relevante bescherming op Europees niveau door de 
jurisprudentie gevormd wordt. Kenmerkend is dat dit soort jurisprudentie een nog lange- 
re wordingstijd heeft dan de toch al nauwelijks lik-op-stuk te noemen uitspraken van de 
hoogste rechtscolleges in Nederland. Zeker voor de beoordeling van een gloednieuw in- 
strument als de huisbezoeken/interventieteams en vooral het feitelijk handelen dat daarbij 
plaatsvindt, ervaart de ombudsman een leemte in de rechtsbescherming die hij dient in te 
vullen. 

Dit noopt de ombudsman ertoe om zelf standig en in de voile breedte de voor de burger 
geldende rechten en plichten die in het geding zijn te onderzoeken en in kaart te brengen. 
Een over interventieteams geschreven Belgisch rapport zet de ombudsman op het spoor 
van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) waarvan de inf ormatie in dit rap- 
port is verwerkt. Het CBP richt zich op de verwerking van gegevens, een bredere priva- 
cybescherming (zoals bescherming van het Huisrecht) valt er niet onder. 

Het CBP kent de Belgische collega's (die wat hen betreft op vrijwel dezelfde leest hun 
werk invullen) en het door hen afgescheiden "rapport <X>—<Stra>" 96 . De conclusies uit dit 
rapport zijn zonder meer transponeerbaar naar de Nederlandse setting: 

• De onverenigbaarheid van het repressieve doel en het hulpbiedende doel; op 
basis waarvan geen fusie van de verzamelde gegevens zou mogen plaatsvin- 
den 

• Het proportioneel zijn van de gegevensverzameling; deze zou toereikend maar 
niet overmatig mogen zijn. De gedetailleerde informatie die verzameld wordt 
moet zich verdragen met het karakter van de opgegeven doelen. 

• Toestemming; deze dient ondubbelzinnig te zijn gegeven op basis van deugde- 
lijke informatie. 



Fair play 

■ BlJZONDERE GROEP ROTTERDAMMERS 

Bij eerste kennisneming van de opzet en doelstelling van de interventieteams bleek al snel 
dat dit onderzoeksinstrument - mede vanwege de beperkte middelen - voornamelijk 
wordt ingezet in die wijken waar verwacht mag worden dat er misstanden vastgesteld 



96 De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer; 27 juli 2005 oordeel (Num- 
mer : RZ057R1_1, Rolnummer : 012005) n.a.v. diverse klachten en vragen over het project <X>- 
<Stra> van de stad Antwerpen. 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 152 



kunnen worden. Gevolg van deze - overigens vanuit het oogpunt van efficientie niet on- 
begrijpelijke - afweging, was dat met name de minder weerbare, laag geletterde, sociaal 
zwakkere, allochtone, uitkeringsafhankelijke medeburgers zich mochten verheugen in de 
bijzondere aandacht van de stedelijke overheid. Anders gezegd: in de rijkere buurten ziet 
men geen interventieteams. 

Het resultaat van de optelsom van twee (op zichzelf juiste) redeneringen, die vanuit totaal 
verschillende disciplines komen roept vraagtekens op: het recht en de rechtspraak staan 
bij hoge uitzondering toe dat er inbreuken op grondrechten worden gemaakt. Rende- 
mentsdenken leidde ertoe dat alleen bepaalde klassen/groepen van onze bevolking met 
die inbreuken geconfronteerd worden. 97 98 

Het feit dat de gemeente niet al haar inwoners over dezelf de kam scheert, maar dat de 
huisbezoeken voornamelijk plaatsvinden bij de hiervoor geduide groep Rotterdammers, 
is er naar de stellige overtuiging van de ombudsman mede debet aan dat van uit de eigen 
bevolking onvoldoende de bezwaren tegen het gemeentelijk optreden zijn gearticuleerd. 
Anders gezegd: als het instrument van huisbezoeken op dezelfde manier zou worden 
ingezet in Hillegersberg-Noord en Kralingen-Oost als in de daartoe geselecteerde hot spot 
gebieden, dan zou het gemeentebestuur eerder, nadrukkelijker en met meer succes zijn 
gewezen op de gevoelens van ongenoegen die het gebruik van dit instrument bij de be- 
volking oproept. 

Nadrukkelijk moet hier gesteld worden dat niets erop wijst dat de gemeente geprobeerd 
heeft om de mensen die geconfronteerd worden met huisbezoeken of interventieteams 
monddood te maken. Het ziet er veel meer naar uit dat de gemeente zich niet heeft gerea- 
liseerd dat zij bij de uitvoering van dit beleid een bevolkingsgroep die onvoldoende 
weerbaar is met de zwaarst mogelijke vormen van overheidsoptreden confronteert". 



97 Wellicht wat filosofisch van aard, moet hierbij toch de opmerking gemaakt worden dat de selec- 
tie van de wijken uitgaande van een begrip "ongewenste situaties" duidelijk maakt dat er kennelijk 
een hierarchie is in strafbaar gestelde gedragingen waar de overheid zich mee wenst te bemoeien. 
Immers, zouden alle strafbaar gestelde gedragingen voorwerp van onderzoek zijn (wat uiteraard 
niet kan omdat de gemeente niet in al die zaken bevoegd is), dan zou het afleggen van huisbezoe- 
ken in de wijken waar de beter gesitueerden wonen eveneens vele ongewenste situaties aan het 
licht kunnen brengen. Hierbij valt te denken aan het tewerkstellen van personeel (huishoudster, 
tuinman etc) waarvoor geen belasting wordt afgedragen, het zonder vergunning verbouwen (ver- 
bouwd hebben) van de woning, het zonder vergunning onttrekken van woonruimte (praktijk aan 
huis), het zonder vergunning kappen (gekapt hebben) van bomen, het naasten (en omheinen) van 
de aanpalende gemeentegrond, het niet publiekelijk begaanbaar houden van brandgangen, water- 
lopen, oevers, het min of meer bedrijfsmatig oprichten/instandhouden van dierenverblijven (ken- 
nels) het bij de belasting niet aangeven van honden en zo kunnen we nog wel even doorgaan. 

98 Een nieuwe tweedeling in de maatschappij doemt op. De huidige definiering van de noodzaak 
van de inbreuk (door de bestuurders en hun gelijken) heeft als gevolg dat vrijwel uitsluitend een 
zeer bepaalde (andere dan de besluitvormers) sociale categorie daarmee wordt geconfronteerd. Zo 
krijg je een Nederland van mensen aan wier grondrechten vrijwel nooit wordt getornd en mensen 
die inbreuken op hun grondrechten als standaardprocedure moeten accepteren. Dit is niet accepta- 
bel. 

99 Zie bijvoorbeeld casus 37. 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 153 



■ Verlies van onschuld(-presumptie) 

Zoals hiervoor al beschreven is, gaat "controle" uit van het idee dat de geselecteerde bur- 
ger onschuldig is. De burger is nadrukkelijk geen verdachte, was hij dat wel dan zou hij 
aanspraak kunnen maken op allerlei beschermingen. 

Het CBP maakt zich zorgen over de selectie van de te onderzoeken adressen en vraagt 
zich af of hier geen gebruik wordt gemaakt van bestandskoppelingen die daar niet voor 
bedoeld zijn. (Geeft als voorbeeld van oneigenlijk bestandsgebruik: als het waterverbruik 
in Enschede minder is dan 10 m3, wordt aangenomen dat het huis nauwelijks bewoond is. 
De burger die stelt op dat adres te wonen, wordt met een omkering van bewijslast gecon- 
fronteerd). 

Gegevenskoppeling maakt het mogelijk om "slimme" controles uit te voeren: alleen die 
adressen waar een verhoogd risico zou bestaan, worden benaderd. Dit systeem is ui- 
teraard veel minder kostbaar dan iedereen over dezelfde hekel halen. De Centrale Raad 
van Beroep heeft uitgesproken dat de enkele omstandigheid dat een appellant binnen een 
(door de gemeente gedefinieerd) risicoprofiel valt (in casu: "inwonende") niet zonder 
meer rechtvaardiging oplevert om toegang te verschaffen tot de ruimtes in de woning. 100 

Deze gegevenskoppeling werpt zijn schaduw op het controleproces vooruit: De wijze van 
de adresselectie zoals die is opgetekend uit de mond van de uitvoerenden 101 laat zien dat 
de combinatie van inf ormatie leidt tot de gedachte "dat er ergens wel eens iets loos kan zijn ". 
Voorbeeld: als er getwijfeld wordt of een burger op een bepaald adres feitelijk woont, kan 
dit (zonder dat hij daar weet van heeft) onderzocht worden door gegevens te combineren: 
waterverbruik, energiegebruik. 

Deze voor informatie leidt tot een verlies van de onschuldpresumptie. 
De burger die op basis van zo'n onderzoek behoort tot de geselecteerde adressen voor een 
huisbezoek, krijgt (althans in de bij de ombudsman bekende casus) bij het vragen om toe- 
stemming om de woning binnen te mogen komen, niet te horen op grond waarvan zijn 
adres geselecteerd is. Er is op dat moment sprake van een informatieachterstand bij de 
burger, hij kan geen goede afweging maken bij het overwegen of hij toestemming wil ver- 
lenen. 

Naar oordeel van de ombudsman behoort de gemeente, als zij eenmaal op grond van 
meerdere objectiveerbare gegevens tot de overtuiging komt of had behoren te komen, dat 
op het betreffende adres iets loos is, geen algemene controle uit te voeren, maar moet zij 
"de koninklijke weg bewandelen" met alle daarbij behorende checks and balances en ge- 
woon een strafrechtelijk onderzoek instellen. 

Indien er nog geen voldoende aanwijzingen zijn voor concrete verdenkingen, moet er 
gewoon open kaart gespeeld worden en moet de burger vooraf geinformeerd worden 
over de aanleiding van het bezoek. 



100 CRvB 11 april 2007, LJN: BA2436 

101 Zie bijvoorbeeld casus 46 en 48. 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 154 



■ Geen controle op de juiste uitvoering (checks and balances) 

De gemeente heeft er blijk van gegeven zich bewust te zijn dat zij haar bevoegdheden op 
een nieuwe wijze heeft geinterpreteerd. Zij heeft, naar eigen zeggen, doelbewust de ran- 
den van de bevoegdheden opgezocht: de bewustwording van de [sociale] problemen bin- 
nen de stad vereiste, volgens het stadsbestuur, een nieuwe en creatieve aanpak. 
De wens problemen op te lossen en de gebrekkige feed back van uit de bevolking die er- 
mee geconfronteerd wordt, heeft tot een "blinde vlek" geleid. Extra problematisch in dit 
geval is dat de mensen die zich verzetten tegen de huisbezoeken al snel verdacht werden 
van het hebben van dubieuze redenen om de overheid buiten de deur te willen houden. 
Deze burgers konden bijna niet geloofwaardig signalen af geven. Als gevolg daarvan heeft 
de gemeente het belang niet ingezien/begrepen van het in het leven roepen van een ge- 
loofwaardig systeem van ongefilterd ontvangen en verantwoord interpreteren van de 
signalen van degenen die te maken hebben gehad met de nieuwe wijze van optreden. Het 
kritisch volgen van de uitvoering om tot een waarachtige beoordeling van het eigen op- 
treden te komen, heeft de gemeente niet onderkend 102 en heeft aan gemeentezijde niet 
geleid tot creatieve en serieus te nemen initiatieven. 



■ De valkuil van het willen 

De ombudsman acht het een vorm van scheefgroei dat over de praktijk van de huisbezoe- 
ken vrijwel uitsluitend (en voornamelijk lovend) is gerapporteerd door de diensten die 
zich in het leven geroepen zijn om het nieuwe beleid uit te voeren. Ook de (kennelijk door 
deze diensten geinf ormeerde) media hebben met grote regelmaat positieve verhalen ge- 
geven over de noodzaak van de huisbezoeken/interventieteams. 

Na de eerste constatering van ongenoegen van de burgers en bij het plegen van weder- 
hoor ter zake bleek dat het bespreekbaar maken van inbreuken tot afwijzende reaches 
leidde. Ook al heeft de ombudsman steeds met kracht van argumenten zijn standpunten 
kenbaar gemaakt, de ombudsman heeft niet kunnen verhinderen dat zijn bijdrage zonder 



102 De ombudsman heeft in een eerder commentaar op een protocol (dat nog vastgesteld moet wor- 
den) gesuggereerd: 

A Maak een analyse van de punten waar het in de praktijk blijkt mis te gaan. 

B Maak een prioriteitenlijst van te vermijden missers. 

C Maak een controlenetwerk, werkinstructie, signaleringssysteem dat serieus bijdraagt aan 

het indammen van missers. 

D Methoden van feedback te organiseren: 

■ Monitoren (bijvoorbeeld zoals bij een APK-keuring); na een huisbezoek dient de leider 
van het huisbezoek telefonisch de beeindiging van het huisbezoek door te geven, 
waarna direct daaropvolgend een controle op het huisbezoek kan worden uitgevoerd 
door een onafhankelijke instantie. 

■ Een onafhankelijke instantie krijgt vooraf de lijsten met voorgenomen huisbezoek- 
adressen en kiest steekproef-adressen om 

• Als mystery guest aanwezig te zijn 

• Achteraf te enqueteren over het recente huisbezoek; 

■ Burgers krijgen daags na een huisbezoek een telefonische enquete; 

■ Burgers krijgen standaard tijdens een huisbezoek een enqueteformulier uitgereikt 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 155 



veel omhaal in het politieke is getrokken. Met name het gegeven dat kritische opmerkin- 
gen aan het adres van interventieteams worden ge'interpreteerd als "een gebrek aan kennis 
van het serieuze karakter van de problemen waar de gemeente mee worstelt", heeft de discussie 
vertroebeld. De discussie is verlegd van "hoe werken interventieteams in de praktijk" naar 
"begrijpt de ombudsman wel de problemen waar de gemeente mee worstelt?" en "na de verkiezin- 
gen van 2002 is het tij gekeerd, mijnheer de ombudsman!" 

Ondanks dat het de hem toebedachte taak is, is de bestuursdienst niet in staat gebleken 
om een kritische reactie van voldoende niveau op de door de diensten afgescheiden rap- 
portages te leveren. In het debat over het huisbezoek, een instrument in de handen van de 
gemeente, dat het zij nog maar eens herhaald, raakt aan de fundamentele mensenrechten 
van de minst weerbare groep Rotterdammers en waarvan het recht en bijgevolg de juris- 
prudentie zich nog in het beginstadium van een ontwikkeling bevindt, is geen plaats van 
betekenis verworven voor een van de bestuursdienst afkomstig tegengeluid van voldoen- 
de niveau. Gezien de ingewikkeldheid van de materie en de afhankelijkheid van de on- 
derzochte personen komt de meermalen gehoorde stelling van de gemeente "dat er relatief 
weinig klachten over de huisbezoeken bekend zijn" als weinig kies over. 

Als de valkuil van het willen, kan achteraf gereconstrueerd worden dat de politiek heel na- 
drukkelijk het signaal heeft afgegeven dat het instrument van de huisbezoe- 
ken/interventieteams een succes moest worden. De met de uitvoering belaste diensten 
(met de wind in de zeilen van extra budgetten en menskracht) hebben het gebruik van 
middelen en menskracht zo goed mogelijk gerechtvaardigd. You can't argue with success: 
de voordelen van het beleid zijn ruim uitgemeten. De Rotterdamse media hebben de door 
de gemeente afgescheiden informatie niet gebruikt als startpunt voor onderzoek, maar 
vrijwel ongeamendeerd overgenomen. De bestuursdienst heeft verzuimd om onafhanke- 
lijk invulling te geven aan haar belangrijkste taak, te weten: met een helikopter-view het 
voorgenomen en uitgevoerde beleid kritisch tegen het licht te houden. 

Bij gebrek aan enig negatief signaal, of alleen maar slecht gearticuleerde negatieve signa- 
len van mensen die op een of andere manier wellicht boter op hun hoofd hebben, kon de 
politiek in de waan leven dat er vrijwel niets aan de hand was. 

Voor de ombudsman is de optelsom van de hiervoor genoemde argumenten een niet te 
negeren aanleiding om zich actief te bemoeien met de wijze waarop de huisbezoeken 
worden afgelegd. 

Het is daarbij van belang te realiseren dat de ombudsman absoluut geen tegenstander van 
huisbezoeken is. Mits goed uitgevoerd kan dit een middel zijn van de dienstverlenende 
overheid om haar burgers te benaderen. 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 156 



TOETSINGSKADER EN TOETSINGSMETHODIEK 



■ TOETSING AAN RECHTMATIGHEID EN BEHOORLIJKHEID IN THEORIE EN IN DE PRAKTIJK 

Het problematische van het beoordelen van gedragingen onder verantwoordelijkheid van 
de gemeente (zoals de huisbezoeken) is gelegen in het feit dat niet (uitsluitend) de rechts- 
normen leidend zijn. De (vaak impliciete) veronderstelling dat -wanneer aan de relevante 
rechtsnormen is voldaan - het resultaat onaantastbaar is, is onjuist. Deze veronderstelling 
miskent dat het (feitelijk) handelen van de gemeente ruimer beoordeeld dient te worden. 

le Rechtmatigheidstoets 
Deze ondergrens van het gemeentelijk handelen wordt bepaald door wet- en regelgeving, 
waaronder in casu een aantal fundamentele rechten en beginselen van onze democrati- 
sche rechtsstaat: 

o het huisrecht 

o het recht op privacy 

o het fair play beginsel 

o het gelijkheidsbeginsel 

2e Behoorlijkheidstoets 
De ombudsman beoordeelt "gedragingen" en heeft daarom niet alleen rechtsnormen te 
handhaven, maar dient ook de behoorlijkheid van het handelen te toetsen 103 . De om- 
budsman is dus niet alleen geinteresseerd in het antwoord op de vraag of de instruc- 
ties/protocollen niet door een juridische bodem zakken, maar evenzeer of een geloof- 
waardig systeem van controle op de feitelijke gang van zaken aan en achter de deur van 
de Rotterdammers bestaat en of de gedragingen voldoen aan de behoorlijkheidsnor- 
men. 104 

3e Sein en Sollen 
De praktijk laat zien dat de gemeente zich bewust is van het feit dat haar handelen aan 
zowel de rechtmatigheidseis als het aan de behoorlijkheidseis dient te voldoen (Sollen c.q. 
Law in the books) doch dat de uitvoeringspraktijk daarvan afwijkt (Sein c.q. Law in acti- 
on). De - soms in samenspraak met de ombudsman - opgestelde protocollen 105 behelzen 
een ambitieniveau dat in de praktijk niet gehaald wordt. Een ambitieniveau krijgt pas 
waarde als er voldoende effectieve sturingsmiddelen zijn opgenomen en als door middel 
van voldoende adequate controlemogelijkheden de feitelijke gang van zaken aan de deur 
en in de huizen van Rotterdammers, gewaarborgd kan worden. 



103 Voor een verdere uitleg van(de relatie tussen) rechtsnormen en behoorlijkheidsnormen zij ver- 
wezen naar: Langbroek, dr Ph.M., Rijpkema, dr P. (eindredactie): Ombudsprudentie, Over de be- 
hoorlijkheidsnorm en zijn toepassing. Boom Juridische uitgevers Den Haag 2004, ISBN 90-5454- 
515-823. Onderzoek door de Universiteit van Utrecht in opdracht van de Nationale ombudsman. 

104 Voor behoorlijkheidnormen: zie Deel 4 Toetsingskader 

105 Xe denken valt aan het protocol van de dienst sociale Zaken en werkgelegenheid. 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 157 



De normen 

Uitgaande van de basale gedachten dat we te maken hebben met een dienende overheid, 
dat ambtenaren tegenover burgers optreden op een wijze waarop zij zouden wensen dat 
andere ambtenaren met hun dierbaren (moeder?) zouden omgaan (de zogenaamde Moe- 
dernorm) en dat de overheid al zijn handelen niet alleen op de letter van de wet (legali- 
teit) doch ook op de geest (legitimiteit) baseert, en bovendien transparant en voortvarend 
is, toetst de ombudsman het handelen in het kader van huisbezoeken in het bijzonder aan: 

Het legaliteitsbeginsel 
veronderstelt dat de overheid alleen maar mag ingrijpen in het leven van de burger als zij 
daartoe bevoegdheid kan ontlenen aan de daaraan voorafgaand vastgestelde wet. 

Het verbod van misbruik van bevoegdheid 
gaat ervan uit dat de overheid haar bevoegdheden heeft gekregen om bepaalde doelen te 
realiseren (doelbinding). De overheid mag haar bevoegdheid niet gebruiken voor een an- 
der doel dan waartoe die bevoegdheid is gegeven. 

Het Proportionaliteitsbeginsel 
bepaalt dat de overheid voor het bereiken van een doel geen middel mag aanwenden 
welke niet in evenredige verhouding staan tot het te dienen doel. 

Het Subsidiariteitsbeginsel 
bepaalt dat de overheid, bij haar keuze uit diverse instrumenten/bevoegdheden om een 
bepaald doel te bereiken, kiest voor het minst ingrijpende middel dat adequaat is. 

Het Fair play beginsel 
brengt met zich mee dat overheid de burgers de mogelijkheid moet geven om hun proce- 
durele kansen te benutten. Voor de in dit rapport in het geding zijnde zaken betekent dit 
dat zo mogelijk vooraf duidelijk moet worden gemaakt op grond van welke bevoegdheid 
de overheid optreedt en welke verweermiddelen de burger daarbij ten dienste staan. 

De Actieve en Adequate informatieverstrekkingsplicht 
behelst enerzijds de plicht om in te gaan op verzoeken van burgers om informatie en an- 
derzijds de plicht om burgers uit eigen beweging te informeren over handelingen van de 
overheid die hun belangen raken. 

Het beginsel dat de overheid Adequate organisatorische voorzieningen moet treffen 
Dit berginsel houdt in dat het administratieve beheer en organisatorische functioneren 
ingericht moeten zijn op een wijze die behoorlijke dienstverlening aan burgers verzekert. 
Behoorlijke dienstverlening refereert aan zorgvuldigheid, maar ook aan specifieke wetma- 
tigheid, toegankelijkheid, informatieverstrekking, registratie, transparantie etc. De over- 
heid dient de administratieve organisatie zo in te richten dat (controle op) de continuiteit 
van het goede functioneren is gewaarborgd: registratie en archivering dienen ook dat 
doel. Dit beginsel brengt met zich mee dat de overheid - indien zij inbreuken op de bur- 
gerlijke vrijheden overweegt - zij de daarmee belaste organisaties zodanig inricht dat re- 
levante besluiten op het juiste niveau genomen worden en een effectieve controle van de 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 158 



hele besluitvorminsketen en de uitvoering daadwerkelijk mogelijk is. Concreet in relatie 
tot het onderwerp van dit rapport betekent dit dat, als de overheid inbreuken maakt op 
grondrechten, er procedureel en organisatorisch randvoorwaarden dienen te zijn gesteld 
die verzekeren dat de burger zonder enig voorbehoud gebruik kan maken van de aan 
hem toekomende rechtsbescherming. Een eerste voorwaarde is het mogelijk maken van 
een volledige controle door een onafhankelijke derde. 

Een van de gevolgen van bovenstaande is dat de overheid vanaf het eerste contact met 
haar burger onmiskenbaar duidelijk moet maken wat in dat specifieke geval over en weer 
de rechten en plichten zijn. Doet zij dat niet, dan mag de burger uitgaan van (c.q. zich 
voorbereiden op) het voor hem slechtste scenario en maakt hij aanspraken op de maxima- 
le bescherming die mogelijk is. 

Een tweede gevolgtrekking is dat de overheid haar organisatie voldoende dient af te 
stemmen op de concrete taak (in casu de inbreuken op grondrechten) waarbij hoort "De 
adequate registratie ten behoeve van de controle achteraf door een onafhankelijke derde". 



HAKKEN IN HET ZAND 106 

Zeker in het begin van het onderzoek heeft de ombudsman vaak moeten ervaren dat de 
medewerking van onvoldoende niveau was. Alhoewel met de mond werd beleden dat de 
ombudsman alle informatie zou krijgen, bleek dit feitelijk erg ingewikkeld. Aanvankelijk 
is, naar later blijkt, kostbare tijd verloren gegaan met het wachten op reacties. Als voor- 
beeld van de zogenaamde "hakken in het zand cultuur" wordt het gedrag van een mede- 
werker die gehoord moest worden aangehaald: 

Voor het horen wordt de heer Stam 107 schriftelijk uitgenodigd. De ombudsman verzoekt 
hem relevante stukken van tevoren op te sturen. Omdat er geen enkele reactie komt, belt 
de ombudsman. Na enkele vergeefse pogingen van (een medewerker van) de ombuds- 
man, om de heer Stam te spreken te krijgen, belt deze uiteindelijk terug. 

Het telefoongesprek: 

De ombudsman legt de heer Stam uit dat er een brief is gestuurd waarin hem wordt ge- 
vraagd bepaalde zaken aan de ombudsman op te sturen respectievelijk mee te nemen 
naar de hoorsessie. De ombudsman verzoekt hem daaraan aandacht te besteden. Daar- 
naast meldt de ombudsman dat hij het vreemd vindt dat de secretaresse van de heer Stam 
zijn telefoonnummer niet wil geven. De heer Stam zegt dat dat niet mag. Als de ombuds- 
man hem vraagt wie hij aanstaande vrijdag naar het gesprek meeneemt, weigert heer 
Stam antwoord te geven: 'Ik hoefdat niet te zeggen. U kent hem toch niet. Al is het mijn tante. 
Legt u mi] maar eens uit waarom ik dat aan u zou moeten zeggen. ' 108 Het is duidelijk dat de heer 



106 Zie onder andere praktijkverslag 5 Deel 2. 

107 Stam is de fictieve naam van een hoofd van de interventieteams van een deelgemeente. 

io8 Tijdens het horen blijkt dat het hoofd van de afdeling interventieteams is meegekomen (en voor- 
namelijk het woord voert). Naar aanleiding van deze ervaring heeft de ombudsman besloten in 
voorkomende gevallen er op te staan om vooraf te vernemen wie eventueel meegenomen wordt 
naar het horen, dit mede in verband met het feit dat de onderzoeksstrategie niet doorkruist wordt. 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 159 



Stam ge'irriteerd is. De heer Stam meldt verder dat hij geen juridische plicht heeft om te ver- 
schijnen en suggereert dat de ombudsman dat ook best zveet. 109 Hij meldt dat hij al twee keer 
schriftelijk een verklaring heeft afgelegd en dat hij tijdens het horen zeker geen afwijkende verkla- 
ring zal gaan afleggen. Hij vindt daarom dat de ombudsman hem stoort in zijn werk. 
Als de ombudsman hem uitlegt dat gehoord worden door de ombudsman bij het werk 
hoort, blijft de heer Stam erbij dat dit niet zo is, dat zijn voormalige secretaresse abusievelijk een 
foute afspraak heeft gemaakt dat hij daar geen vrij voor zal krijgen. De ombudsman biedt her- 
haaldelijk en nadrukkelijk aan om te onderzoeken of de hoorzitting verzet kan worden. 
Maar Stam slaat dat steeds af. De ombudsman biedt aan om met zijn baas te bespreken of 
hij niet vrij kan krijgen. Stam zegt dan dat hij geen baas heeft en dat hij zijn eigen baas is. 

Tijdens het horen blijkt dat de heer Stam de gevraagde rapportages niet wil over- 
leggen. 

De ombudsman: Bij brief van 13 april, met telefonisch en schriftelijke rappel op 18 april 2005, is 
de gemeente gevraagd om het verslag van het huisbezoek, de lijst van aanwezigen, defunctieom- 
schrijving van de aanwezigen en het volledige dossier - zoals dat bij de gemeente berust - op te stu- 
ren ofmee te nemen. De ombudsman heeft niets ontvangen. Waarom heeft de gemeente niet vol- 
daan aan het verzoek om - als zij de gegevens niet kan leveren - telefonisch contact op te nemen met 
de ombudsman?' 

De heer Stam zegt dat de ombudsman dit dossier niet mag inzien 'omdat de ombudsman 
niet is aangesloten bij het protocol vanwege de privacywetgeving. U mag wel vragen stellen over de 
rapportage die ik van het bezoek hebt gemaakt. (...) Er is een aanmeldingsplicht bij het College 
Bescherming Persoonsgegevens. In de privacyregels staat niet dat de ombudsman het dossier mag 
inzien. Daarom moet u het College Bescherming Persoonsgegevens om toestemming vragen.' 
Uiteraard is voorgaande stelling volstrekt onjuist. In een latere fase heeft de dienst erkend 
dat - zowel op grond van de destijds geldende regels als op grond van de op dit moment 
geldende regels 110 - hij gehouden was de gevraagde informatie beschikbaar te stellen aan 



109 Artikel 18 lid drie Verordening gemeentelijke ombudsman 2004. (destijds geldend) 

Een ambtenaar verstrekt de ombudsman de inlichtingen die deze voor zijn onderzoek nodig acht, 

tenzij zich daartegen naar het oordeel van burgemeester en wethouders dringende redenen verzet- 

ten. 

Artikel 9:31 Algemene wet bestuursrecht (thans geldend) 

1. Het bestuursorgaan, onder zijn verantwoordelijkheid werkzame personen - ook na het beeindi- 

gen van de werkzaamheden -, getuigen alsmede de verzoeker verstrekken de ombudsman de be- 

nodigde inlichtingen en verschijnen op een daartoe strekkende uitnodiging voor hem. Gelijke ver- 

plichtingen rusten op ieder college, met dien verstande dat het college bepaalt wie van zijn leden 

aan de verplichtingen zal voldoen, tenzij de ombudsman een of meer bepaalde leden aanwijst. De 

ombudsman kan betrokkenen die zijn opgeroepen gelasten om in persoon te verschijnen. 

110 Artikel 9:31 Algemene wet bestuursrecht[. . .] 

3. Binnen een door de ombudsman te bepalen termijn worden ten behoeve van een onderzoek de 
onder het bestuursorgaan, degene op wiens gedraging het verzoek betrekking heeft, en bij anderen 
berustende stukken aan hem overgelegd nadat hij hierom schriftelijk heeft verzocht. 

4. De ingevolge het eerste lid opgeroepen personen onderscheidenlijk degenen die ingevolge het 
derde lid verplicht zijn stukken over te leggen kunnen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, 
het geven van inlichtingen onderscheidenlijk het overleggen van stukken weigeren of de ombuds- 
man mededelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk 
de stukken. 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 160 



de ombudsman. Het college kan daaraan het verzoek verbinden om geheimhouding te 
betrachten, waarna de ombudsman kan beoordelen of hij aan dat verzoek gevolg wil ge- 
ven. 

De ombudsman beschouwt het optreden dat de deelgemeente wordt aangerekend als 
laakbaar. Als een deelgemeente (of enig bestuursorgaan of onder hem werkzame dienst) 
twijfelt aan de juistheid van een verzoek van de ombudsman, behoort zij/hij te vragen 
waar de ombudsman zijn verzoek op baseert. Niets zeggen, niets vragen en als fait ac- 
compli weigeren, getuigt van het willens en wetens nemen van het risico dat onderzoek 
en waarheidsvinding gefrustreerd wordt. 



5. De ombudsman beslist of de in het vierde lid bedoelde weigering onderscheidenlijk de beper- 
king van de kennisneming gerechtvaardigd is. 

6. Indien de ombudsman heeft beslist dat de weigering gerechtvaardigd is, vervalt de verplichtinj 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 161 



Beleidsuitgangspunten en Wettelitke Kader 

Frontlijnfilosofie (Prof. dr. P. E.W.M. Tops) 

Prof. dr. P. E.W.M. Tops is hoogleraar bestuurskunde aan de Tilburgse School voor politiek en be- 
stuur (Universiteit van Tilburg). Onder zijn leiding heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de 
relatie tussen beleids- en frontlijnsturing. In zijn boek "Frontlijnsturing, uitvoering op de publieke 
werkvloer van de stad" omschrijft hij frontlijnsturing als 'het vermogen om op de publieke werk- 
vloer van de grote stad tot effectief handelen te komen'. Frontlijnteams, zoals de Rotterdamse in- 
terventieteams, zijn een passende organisatievorm met een passende aanpak voor probleemsitua- 
ties. Dit vraagt, volgens Tops, om een andere kijk op teams, organiseren en uitvoeren, maar vooral 
om krachtige en slimme regisseurs en leiders, die krachten kunnen bundelen, actiemandaat hebben 
en slimme interfaces kunnen organiseren tussen frontlijnteam en de eigen dienst. 
Frontlijnsturing betekent allereerst uitgaan van 'het werk zelf op de publieke werkvloer van de 
grote stad. Het primaire proces in de relatie tussen burger en bestuur staat centraal; van daaruit 
wordt gedacht, gehandeld, georganiseerd en gestuurd. Frontlijnsturing vertrekt vanuit een zo rea- 
listisch mogelijke kijk op wat er aan het front, op de publieke werkvloer, gebeurt. Op basis daarvan 
ga je handelen en organiseren. Dus eigenlijk naar bevind van zaken - naar wat zich in een specifie- 
ke situatie aandient. Er is geen vaste organisatie of discipline waar je de werkelijkheid als het ware 
inschuift, maar je organiseert juist helemaal vanaf de grond. Voor effectief opereren in de frontlijn 
is het vaak nodig om zaken direct met elkaar te verknopen die via de lijnbureaucratie lastig (en 
traag) bij elkaar te brengen zijn. Frontlijnwerkers hebben direct contact met burgers, wat dynamiek 
met zich meebrengt. Zij moeten telkens slim inspelen op de situaties waar zij in terecht komen. 
Volgens Tops is uitvoering een hoogwaardige activiteit met een eigen dynamiek en een eigen intel- 
lectuele uitdaging. 



De inbreuk op iemands prive-leven 

■ Rechten en plichten van de burger 

De praktijk en jurisprudentie leert dat een huisbezoek (en zeker een onaangekondigd huisbezoek) 
voor een burger een uitzonderlijke inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer met zich meebrengt. 

Relevante regelgeving 

■ Selectie uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) 

TITEL I . RECHTEN EN VRIJHEDEN 

Artikel 1 Verplichting tot eerbiediging van de rechten van de mens 

De Hoge Verdragsluitende Partijen verzekeren een ieder, die ressorteert onder hun rechtsmacht, de 

rechten en vrijheden welke zijn vastgesteld in de Eerste Titel van dit Verdrag. 

Artikel 2 . Recht op leven 

1. Het recht van een ieder op leven wordt beschermd door de wet. 

[...] 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 162 



Artikel 3 . Verbod van foltering 

Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behan- 

delingen of bestraffingen. 

Artikel 4 . Verbod van slavernij en dwangarbeid 

[...] 

Artikel 5 . Recht op vrijheid en veiligheid 

1 . Een ieder heef t recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Niemand mag zijn vrijheid wor- 
den ontnomen, behalve in de navolgende gevallen en overeenkomstig een wettelijk voorgeschre- 
ven procedure: 

a. indien hij op rechtmatige wijze is gedetineerd na veroordeling door een daartoe bevoegde rech- 
ter; 

b. indien hij op rechtmatige wijze is gearresteerd of gedetineerd, wegens het niet naleven van een 
overeenkomstig de wet door een gerecht gegeven bevel of teneinde de nakoming van een door de 
wet voorgeschreven verplichting te verzekeren; 

c. indien hij op rechtmatige wijze is gearresteerd of gedetineerd teneinde voor de bevoegde rech- 
terlijke instantie te worden geleid, wanneer er een redelijke verdenking bestaat dat hij een strafbaar 
feit heeft begaan of indien het redelijkerwijs noodzakelijk is hem te beletten een strafbaar feit te 
begaan of te ontvluchten nadat hij dit heeft begaan; 

d. in het geval van rechtmatige detentie van een minderjarige met het doel toe te zien op zijn op- 
voeding of in het geval van zijn rechtmatige detentie, teneinde hem voor de bevoegde instantie te 
geleiden; 

e. in het geval van rechtmatige detentie van personen ter voorkoming van de verspreiding van 
besmettelijke ziekten, van geesteszieken, van verslaafden aan alcohol of verdovende middelen of 
van landlopers; 

f . in het geval van rechtmatige arrestatie of detentie van een persoon teneinde hem te beletten op 
onrechtmatige wijze het land binnen te komen, of van een persoon waartegen een uitwijzings- of 
uitleveringsprocedure hangende is. 

2. Een ieder die gearresteerd is moet onverwijld en in een taal die hij verstaat op de hoogte worden 
gebracht van de redenen van zijn arrestatie en van alle beschuldigingen welke tegen hem zijn in- 
gebracht. 

3. Een ieder die is gearresteerd of gedetineerd, overeenkomstig lid l.c van dit artikel, moet onver- 
wijld voor een rechter worden geleid of voor een andere magistraat die door de wet bevoegd ver- 
klaard is rechterlijke 

macht uit te oefenen en heeft het recht binnen een redelijke termijn berecht te worden of hangende 
het proces in vrijheid te worden gesteld. De invrijheidstelling kan afhankelijk worden gesteld van 
een waarborg voor de verschijning van de betrokkene ter terechtzitting. 

4. Een ieder, wie door arrestatie of detentie zijn vrijheid is ontnomen, heeft het recht voorziening te 
vragen bij het gerecht opdat dit spoedig beslist over de rechtmatigheid van zijn detentie en zijn 
invrijheidstelling beveelt, indien de detentie onrechtmatig is. 

5. Een ieder die het slachtoffer is geweest van een arrestatie of een detentie in strijd met de bepa- 
lingen van dit artikel, heeft recht op schadeloosstelling. 

Artikel 6 . Recht op een eerlijk proces 

1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de ge- 
grondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en open- 
bare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig 
gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de 
toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele 
terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nati- 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 163 



onale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de 
bescherming van het priveleven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter 
onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaar- 
heid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden. 

2. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn 
schuld in rechte is komen vast te staan. 

3. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten: 

a. onverwijld, in een taal die hij verstaat en in bijzonderheden, op de hoogte te worden gesteld van 
de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging; 

b. te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdedi- 

ging; 

c. zich zelf te verdedigen of daarbij de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze of, 
indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door 
een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien de belangen van een behoorlijke 
rechtspleging dit eisen; 

d. de getuigen a charge te ondervragen of doen ondervragen en het oproepen en de ondervraging 
van getuigen a decharge te doen geschieden onder dezelfde voorwaarden als het geval is met de 
getuigen a charge; 

e. zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal, die ter terechtzitting wordt gebe- 
zigd niet verstaat of niet spreekt. 

Artikel 7 . Geen straf zonder wet 

1. Niemand mag worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten, dat geen strafbaar feit naar 
nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde. Even- 
min mag een zwaardere straf worden opgelegd dan die, die ten tijde van het begaan van het straf- 
bare feit van toepassing was. 

2. Dit artikel staat niet in de weg aan de berechting en bestraffing van iemand, die schuldig is aan 
een handelen of nalaten, dat ten tijde van het handelen of nalaten, een misdrijf was overeenkom- 
stig de algemene rechtsbeginselen die door de beschaafde volken worden erkend. 

Artikel 8 . Recht op eerbiediging van priveleven, f amilie- en gezinsleven 

1 . Een ieder heeft recht op respect voor zijn priveleven, zijn f amilie- en gezinsleven, zijn woning en 
zijn correspondentie. 

2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor 
zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van 
de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voor- 
komen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede 
zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. 

Artikel 9 . Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst 

[...] 

Artikel 10 . Vrijheid van meningsuiting 

[...] 

Artikel 1 1 . Vrijheid van vergadering en vereniging 

[...] 

Artikel 12 . Recht te huwen 

[...] 

Artikel 13 . Recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 164 



Een ieder wiens rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, zijn geschonden, heeft recht 
op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie, ook indien deze schending is be- 
gaan door personen in de uitoefening van hun ambtelijke functie. 

Artikel 14 . Verbod van discriminatie 

Het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, moet worden verzekerd 
zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke 
of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minder- 
heid, vermogen, geboorte of andere status. 

Artikel 15 . Afwijking in geval van noodtoestand 
[...] 

Artikel 16 . Beperkingen op politieke activiteiten van vreemdelingen 
[...] 

Artikel 17 . Verbod van misbruik van recht 

Geen der bepalingen van dit Verdrag mag worden uitgelegd als zou zij voor een Staat, een groep 
of een persoon het recht inhouden enige activiteit aan de dag te leggen of enige daad te verrichten 
met als doel de rechten of vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld teniet te doen of deze verder- 
gaand te beperken dan bij dit Verdrag is voorzien. 

Artikel 18 . Inperking van de toepassing van beperkingen op rechten 

De beperkingen die volgens dit Verdrag op de omschreven rechten en vrijheden zijn toegestaan, 

mogen slechts worden toegepast ten behoeve van het doel waarvoor zij zijn gegeven. 



■ Artikel 10 Grond wet 

1. Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van 
zijn persoonlijke levenssfeer. 

2. De wet stelt regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met het vastleg- 
gen en verstrekken van persoonsgegevens. 

3. De wet stelt regels inzake de aanspraken van personen op kennisneming van over hen vastge- 
legde gegevens en van het gebruik dat daarvan wordt gemaakt, alsmede op verbetering van zoda- 
nige gegevens 



■ Wet bescherming persoonsgegevens 

Deze regeling is te omvangrijk om hier op te nemen, verwezen zij naar 
http://www.cbpweb.nl/indexen/ind_wetten_wbp_wbp.stm 

Inhoudsopgave van de wet 

1. Algemene bepalingen (artikel 1 t/m 5) 

2. Voorwaarden voor de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens (artikel 6 
t/m 24) 

3. Gedragscodes (artikel 25-26) 

4. Melding en voorafgaand onderzoek (artikel 27 t/m 32) 

5. Informatieverstrekking aan de betrokkene (artikel 33-34) 

6. Rechten van de betrokkene (artikel 35-42) 

7. Uitzonderingen en beperkingen (artikel 43-44) 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 165 



8. Rechtsbescherming (artikel 45-50) 

9. Toezicht (artikel 51-64) 

10. Sancties (artikel 65-75) 

11. Gegevensverkeer met landen buiten de Europese Unie (artikel 76-78) 

12. Overgangs- en slotbepalingen (artikel 79-83) 



Het binnentreden van een woning 

■ Artikel 12 Grondwet 

-1. Het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is alleen geoorloofd in de 
gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aange- 
wezen; 

-2. Voor het binnentreden overeenkomstig het eerste lid zijn voorafgaande legitimatie en medede- 
ling van het doel van het binnentreden vereist, behoudens bij de wet gestelde uitzonderingen; 
-3. Aan de bewoner wordt zo spoedig mogelijk een schriftelijk verslag van het binnentreden ver- 
strekt. Indien het binnentreden in het belang van de nationale veiligheid of dat van de strafvorde- 
ring heeft plaatsgevonden, kan volgens bij de wet te stellen regels de verstrekking van het verslag 
worden uitgesteld. In de bij de wet te bepalen gevallen kan de verstrekking achterwege worden 
gelaten, indien het belang van de nationale veiligheid zich tegen verstrekking blijvend verzet. 



■ de Algemene wet op het binnentreden 111 . 
§ 1 . Binnentreden in woningen in het algemeen 

Artikel 1 

1. Degene die bij of krachtens de wet belast is met de opsporing van strafbare feiten of enig ander 
onderzoek, met de uitvoering van een wettelijk voorschrift of met het toezicht op de naleving 
daarvan, dan wel een bevoegdheid tot vrijheidsbeneming uitoefent, en uit dien hoofde in een wo- 
ning binnentreedt, is verplicht zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel 
van het binnentreden. Indien twee of meer personen voor hetzelf de doel in een woning binnentre- 
den, rusten deze verplichtingen slechts op degene die bij het binnentreden de leiding heeft. 

2. Indien de naleving van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen naar redelijke verwachting 
ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van personen of goederen, feitelijk on- 
mogelijk is dan wel naar redelijke verwachting de strafvordering schaadt ten aanzien van misdrij- 
ven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, gelden deze verplichtingen slechts voor zover de 
naleving daarvan in die omstandigheden kan worden gevergd. 

3. Een persoon in dienst van een bestuursorgaan die zich ingevolge het eerste lid legitimeert, toont 
een legitimatiebewijs dat is uitgegeven door of in opdracht van dat bestuursorgaan. Het legitima- 
tiebewijs bevat een foto van de houder en vermeldt diens naam en hoedanigheid. Indien de veilig- 
heid van de houder van het legitimatiebewijs vordert dat zijn identiteit verborgen blijft, kan in 
plaats van zijn naam zijn nummer worden vermeld. 

4. De persoon, bedoeld in het eerste lid, die met toestemming van de bewoner wenst binnen te 
treden, vraagt voorafgaand aan het binnentreden diens toestemming. De toestemming moet blijken 
aan degene die wenst binnen te treden. 



111 Wet van 22 juni 1994, Stb 572. Deze wet is gewijzigd bij de Wetten van 26 april 1995, Stb. 250, 19 april 
1999, Stb. 194 en 207.™ 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 166 



§ 2. Binnentreden in woningen zonder toestemming van de bewoner 

Artikel 2 

1. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke 
machtiging vereist, tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het 
openbaar ministerie, burgemeesters, gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders de be- 
voegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. 
De machtiging wordt zo mogelijk getoond. 

2. Onze Minister van Justitie stelt het model van deze machtiging vast. 

3. Een schriftelijke machtiging als bedoeld in het eerste lid is niet vereist, indien ter voorkoming of 
bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen ter- 
stond in de woning moet worden binnengetreden. 

Artikel 3 

1. Bevoegd tot het geven van een machtiging tot binnentreden zijn: 

a. de advocaat-generaal bij het gerechtshof; 

b. de off icier van justitie; 

c. de hulpofficier van justitie. 

2. Voor zover de wet niet anders bepaalt, is de burgemeester bevoegd tot het geven van een mach- 
tiging tot binnentreden in een woning gelegen binnen zijn gemeente voor andere doeleinden dan 
strafvordering. 

3. Degene die bevoegd is een machtiging te geven, gaat daartoe slechts over, indien het doel waar- 
toe wordt binnengetreden het binnentreden zonder toestemming van de bewoner redelijkerwijs 
vereist. 

Artikel 4 

De machtiging kan uitsluitend worden gegeven aan degene die bij of krachtens de wet bevoegd is 

verklaard zonder toestemming van de bewoners in een woning binnen te treden. 

Artikel 5 

1. De machtiging wordt gegeven voor het binnentreden in een in de machtiging te noemen wo- 
ning. Zo nodig kan in de machtiging worden bepaald dat zij tevens geldt voor ten hoogste drie 
andere afzonderlijk te noemen woningen. 

2. Ten behoeve van de opsporing van misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, is de 
advocaat-generaal bij het gerechtshof of de officier van justitie bevoegd een machtiging te geven 
die betrekking heeft op een groter aantal woningen. Bij dringende noodzakelijkheid en indien het 
optreden van de advocaat-generaal of de officier van justitie niet kan worden afgewacht, komt de 
bevoegdheid tot het geven van een machtiging toe aan de hulpofficier van Justitie. 

3. Ten behoeve van de aanhouding, de medebrenging of de gevangenneming van een in de mach- 
tiging te noemen of, wanneer zijn naam onbekend is, zo duidelijk mogelijk aan te wijzen persoon 
onderscheidenlijk van de inbeslagneming van een in de machtiging te noemen of, wanneer dat niet 
mogelijk is, zo duidelijk mogelijk te omschrijven goed is de advocaat-generaal bij het gerechtshof 
of de officier van justitie bevoegd een machtiging te geven die geldt voor iedere woning waarin 
bedoelde persoon onderscheidenlijk bedoeld goed zich bevindt of verondersteld wordt zich te 
bevinden. Bij dringende noodzakelijkheid en indien het optreden van de advocaat-generaal of de 
officier van justitie niet kan worden afgewacht, komt de bevoegdheid tot het geven van een mach- 
tiging toe aan de hulpofficier van justitie. 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 167 



Artikel 6 

1. De machtiging is ondertekend en vermeldt: 

a. de naam en de hoedanigheid van degene die de machtiging heeft gegeven; 

b. de naam of het nummer en de hoedanigheid van degene aan wie de machtiging is gegeven; 

c. de wettelijke bepalingen waarop het binnentreden berust en het doel waartoe wordt binnenge- 
treden; 

d. de dagtekening. 

2. De machtiging blijft ten hoogste van kracht tot en met de derde dag na die waarop zij is gegeven. 
De Algemene termijnwet is niet van toepassing. 

Artikel 7 

1. Tussen middernacht en 6 uur 's morgens kan slechts zonder toestemming van de bewoner wor- 
den binnengetreden, voor zover dit dringend noodzakelijk is en, indien krachtens een machtiging 
wordt binnengetreden, de machtiging dit uitdrukkelijk bepaalt. 

2. Bij afwezigheid van de bewoner kan slechts worden binnengetreden, voor zover dit dringend 
noodzakelijk is en, indien krachtens een machtiging wordt binnengetreden, de machtiging dit uit- 
drukkelijk bepaalt. 

Artikel 8 

1. Degene die de machtiging heeft gegeven, kan degene die bevoegd is binnen te treden, vergezel- 
len. 

2. Degene die bevoegd is zonder toestemming van de bewoner binnen te treden, kan zich door 
anderen doen vergezellen, voor zover dit voor het doel van het binnentreden redelijkerwijs is ver- 
eist en, indien krachtens een machtiging wordt binnengetreden, de machtiging dit uitdrukkelijk 
bepaalt. 

Artikel 9 

Degene die bevoegd is zonder toestemming van de bewoner binnen te treden, kan zich de toegang 
tot of de doorgang in de woning verschaffen, voor zover het doel van het binnentreden dit redelij- 
kerwijs vereist. Hij kan daartoe zo nodig de hulp van de sterke arm inroepen. 

Artikel 10 

1 . Degene die zonder toestemming van de bewoner in een woning is binnengetreden, maakt op 
zijn ambtseed of -belofte een schriftelijk verslag op omtrent het binnentreden. 

2. In het verslag vermeldt hij: 

a. zijn naam of nummer en hoedanigheid; 

b. de dagtekening van de machtiging en de naam en hoedanigheid van degene die de machtiging 
tot binnentreden heeft gegeven: 

c. de wettelijke bepalingen waarop het binnentreden berust en het doel waartoe is binnengetreden; 

d. de plaats van de woning en de naam van de bewoner; 

e. de wijze van binnentreden en het tijdstip waarop in de woning is binnengetreden en waarop 
deze is verlaten; 

f . hetgeen in de woning is verricht of overigens is voorgevallen, het aantal en de hoedanigheid van 
degenen die hem hebben vergezeld, de namen van de personen aan wie in de woning hun vrijheid 
is benomen en de voorwerpen die in de woning in beslag zijn genomen; 

g. voor zover van toepassing: de redenen waarom en de wijze waarop het bepaalde in artikel 1, 
tweede lid, dan wel artikel 2, derde lid, toepassing heeft gevonden. 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 168 



Artikel 11 

1. Indien krachtens een machtiging is binnengetreden, wordt het verslag uiterlijk op de vierde dag 
na die waarop in de woning is binnengetreden, toegezonden aan degene die de machtiging heeft 
gegeven. Is de machtiging gegeven door een hulpofficier van justitie, dan wordt het verslag ook 
aan de officier van justitie toegezonden. Indien overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, derde lid, 
zonder machtiging is binnengetreden, wordt het verslag toegezonden aan de officier van justitie 
dan wel, voor zover is binnengetreden voor andere doeleinden dan strafvordering, aan de burge- 
meester. 

2. Een afschrift van het verslag wordt uiterlijk op de vierde dag na die waarop in de woning is 
binnengetreden, aan de bewoner uitgereikt of toegezonden. Indien het doel waartoe wordt bin- 
nengetreden daartoe noodzaakt, kan de uitreiking of de toezending aan de bewoner worden uitge- 
steld. Uitreiking of toezending geschiedt in dat geval, zodra het belang van dit doel dit toelaat. 
Indien het niet mogelijk is dit afschrift uit te reiken of toe te zenden, houdt degene aan wie over- 
eenkomstig het eerste lid het verslag is toegezonden dan wel degene die zijn bevoegdheid zonder 
machtiging binnen te treden heeft uitgeoefend, het afschrift gedurende zes maanden voor de be- 
woner beschikbaar. 

§ 3. Betreden van enkele bijzondere plaatsen 

Artikel 12 

In de gevallen waarin het binnentreden van plaatsen krachtens een wettelijke voorschrift is toege- 
laten, geschiedt dit buiten het geval van ontdekking op heterdaad niet: 

a. in de vergaderruimten van de Staten-Generaal, van de staten van een provincie, van de raad van 
een gemeente of van enig ander algemeen vertegenwoordigend orgaan, gedurende de vergade- 
ring; 

b. in de ruimte bestemd voor godsdienstoefeningen of bezinningssamenkomsten van levensbe- 
schouwelijke aard, gedurende de godsdienstoefening of bezinningssamenkomst; 

c. in de ruimten waarin terechtzittingen worden gehouden, gedurende de terechtzitting. 

§ 4. Slotbepalingen 

Art. 5:15. Algemene wet bestuursrecht [Binnentreden] 

-1. Een toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, elke plaats te 

betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner. 

-2. Zo nodig verschaft hij zich toegang met behulp van de sterke arm. 

-3. Hij is bevoegd zich te doen vergezellen door personen die daartoe door hem zijn aangewezen. 

Artikel 149a Gemeentewet 

Indien het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van een voorschrift van 
een verordening, dat strekt tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of tot bescherming 
van het leven of de gezondheid van personen vereist dat de met het toezicht op de naleving of de 
opsporing belaste personen bevoegd zijn binnen te treden in een woning zonder toestemming van 
de bewoner, kan de raad deze bevoegdheid bij verordening verlenen. 

Artikel 6.3 APV Binnentreden van woningen 

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of 

krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openba- 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 169 



re orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd 
tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. 

Artikel 370 Wetboek van Strafrecht 

De ambtenaar die, met overschrijding van zijn bevoegdheid of zonder inachtneming van de bij de 
wet bepaalde vormen, in de woning of het besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, diens 
ondanks binnentreedt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of 
vanwege de rechthebbende aanstonds verwijdert, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten 
hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie. 



IDENTIFICATIEPLICHT EN UITGEBREIDE IDENTIFICATIEPLICHT 

Wet op identificatieplicht. (WID) 

Identificatieplicht buitenshuis geldt voor iedereen ouder dan 14 jaar. 

Geen plicht tot legitimatie burger in huis, Wet op identieficatieplicht geldt voor openbare weg. 

Over een plicht voor de burger om zich te legitimeren wordt niet gesproken in Wet GBA 

Artikel 8a Politiewet 1993: 

1. Een ambtenaar van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd tot het 
vorderen van inzage van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identifica- 
tieplicht van personen, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van de 
politietaak. 

2. Gelijke bevoegdheid komt toe aan opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdien- 
sten, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten en de buitengewoon 
opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, 
voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn taak. 

3. Gelijke bevoegdheid komt toe aan de militair van de Koninklijke marechaussee, voor zover dat 
redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn politietaak, bedoeld in artikel 6, eerste 
lid, en aan de militair van de Koninklijke marechaussee of van enig ander onderdeel van de 
krijgsmacht die op grond van artikel 58, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 59, eerste lid, bijstand 
verleent aan de politie 

Uitgebreide Identificatieplicht Artikel 5:16a Awb: 

Een toezichthouder is bevoegd van personen inzage te vorderen van een identiteitsbewijs als be- 
doeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. 

Artikel 5:11 Awb: 

Onder toezichthouder wordt verstaan: een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met 

het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. 

Memorie van Toelichting bij de uitgebreide identificatieplicht 

In het kader van dit wetsvoorstel wordt het - mede in verband met de vermelde parallellie met de 

corresponderende bevoegdheid voor politieambtenaren en buitengewoon opsporingsambtenaren - 

nuttig geacht een uitdrukkelijke bevoegdheid voor toezichthouders op te nemen om naar identi- 

teitsbewijzen te vragen, teneinde buiten twijfel te stellen dat van deze bevoegdheid gebruik kan 

worden gemaakt, uiteraard met inachtneming van het in artikel 5:13 Awb neergelegde evenredig- 

heidsbeginsel. 

Door het voorgestelde artikel 5:16a Awb kan de toezichthouder inzage van het identiteitsbewijs 

vorderen. In artikel 2 WID is een specifieke medewerkingsverplichting opgenomen, die een concre- 

tisering vormt van de algemene medewerkingsplicht in artikel 5:20, eerste lid, Awb. 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 170 



Artikel 5:13 Awb: De bevoegdheid van de toezichthouder om inzage te vorderen van een identi- 
teitsbewijs mag als gezegd slechts worden uitgeoefend voor zover dit redelijkerwijs voor de ver- 
vulling van zijn taak nodig is. (het evenredigheidsbeginsel). Dit betekent dat een toezichthouder 
alleen inzage mag vorderen van een identiteitsbewijs jegens de personen waarop ingevolge de 
wettelijke regeling op grond waarvan de toezichthouder als zodanig is aangewezen, het toezicht is 
gericht. 

De invoeging van artikel 5:16a zal betekenen dat de plicht tot het verlenen van inzage in een identi- 
teitsbewijs geldt ten aanzien van de toezichthouders die daarmee ingevolge de bestaande wetge- 
ving reeds zijn belast. Dit heeft tot gevolg dat is nagegaan welke betekenis toekenning van deze 
nieuwe bevoegdheid heeft voor de handhaving van deze wetten. [ . . . ] 

Invoering van de uitgebreide identificatieplicht brengt niet mee dat de toezichthouder bij het con- 
stateren dat niet wordt voldaan aan zijn vordering tot inzage van het identiteitsbewijs,daarvan 
proces-verbaal mag opmaken. De toezichthouder, die niet tevens is aangesteld als buitengewoon 
opsporingsambtenaar, moet daarvoor de bijstand inroepen van een politieambtenaar. Deze situatie 
wijkt niet af van de huidige situatie, waarin ook voor het verbaliseren van strafbare feiten een be- 
roep moet worden gedaan op de politie. 



De plichten van de SoZaWe-client 

Artikel 17 WWB actieve informatieplicht van de client 

De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling 
van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van in- 
vloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. De belanghebbende is ver- 
plicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de 
uitvoering van deze wet. Het college stelt bij de uitvoering van deze wet de identiteit van de be- 
langhebbende vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1 tot en 
met 3, van de Wet op de identificatieplicht. Een ieder is verplicht aan het college desgevraagd een 
document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht terstond ter inzage te ver- 
strekken, voorzover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. 

In artikel 17 worden de inlichtingen- en medewerkingsverplichtingen van de burger genoemd. Een 
burger moet, als dit voor de uitvoering van de wet noodzakelijk is, medewerking verlenen aan een 
huisbezoek. Belangrijk hierbij is wel dat het middel huisbezoek in verhouding dient te staan met 
het doel dat men wil bereiken (subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel). 

Artikel 53a Verstrekking en onderzoek gegevens 

Onverminderd artikel 28, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk 
en inkomen, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan 
wel de voorzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke 
bewijsstukken worden overlegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van ge- 
gevens plaatsvindt. 

Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte 
gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de 
voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten 
tot herziening van de bijstand. 

Artikel 53a lid 2 geeft aan dat de gegevens die door de burger zijn verstrekt door de dienst onder- 
zocht mogen worden op juistheid en volledigheid. Het afleggen van een huisbezoek kan een on- 
derdeel vormen van het onderzoek/de verificatie van de gegevens die de burger heeft verstrekt. 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 171 



Delen uit het Protocol SoZaWe 

1. Begin op de begane grond. Pas als je daar klaar bent ga je naar de volgende woonlaag en zo 
verder. Vergeet een eventueel souterrain, zolder en afzonderlijke berging/schuur/garage niet 

2. Maak van elke aangetroffen ruimte (indien nodig) een plattegrond en/of notities en vermeld 
daarop eventuele bijzonderheden. Bedenk daarbij dat je vaak maar 1 keer de mogelijkheid hebt 
om dingen goed te bekijken. Noteer dus wat je waar hebt aangetroffen . 

Bij het aantreffen van kleding/schoenen is het afhankelijk van de persoon (man/vrouw) en de 
norm van de uitkering, waar je in het bijzonder op moet letten. Denk aan maten, dames of he- 
ren en aan het jaargetijde. Beschrijf zakelijk en exact wat je concreet aantreft. 

3. Heeft de burger zelf de sleutels van afgesloten ruimten, of moet hij deze eerst aan een ander 
vragen. 

4. Vraag aan de burger eerst wat er zich in een bepaalde kamer, kast of lade bevindt alvorens te 
vragen of hij bereid is deze gaat openen. 

5. Vraag de burger de kamer, kast of lade te openen, wijs hem erop dat hij daartoe niet verplicht 
is. Doe dit niet zelf! 

6. Vraag naar de bank- en/of girobescheiden en bescheiden creditkaart. Loop mee naar de lade of 
kast waaruit de bescheiden worden gehaald. Kijk of er nog meerdere rekeningen zijn dan die bij 
de dienst bekend zijn. 

7. Vraag naar verzekeringspolissen e.d.. Kijk op wiens naam deze staan geregistreerd en vanaf 
welke datum. Indien er sprake is van kamerbewoning of kostgangerschap, let dan op of de ad- 
ministratieve gegevens afzonderlijk van de andere bewoner worden bewaard. 

8. Let op of er nog andere administratieve stukken in de woning zijn. Kijk dan vooral aan wie het 
stuk is gericht, de adressering, de afzender en de data. Vraag eerst toestemming de stukken op 
de pakken of vraag de burger dit te doen. 

9. Van wie zijn de aangetroffen goederen in de woning? Vraag naar betalingsbewijzen en kijk op 
wiens naam en adres de nota is gesteld. 

10. Indien bepaalde bewijsstukken nog gekopieerd moeten worden, moet de burger zelf de 
bewijsstukken kopieren en binnen 2 werkdagen de benodigde stukken in een retourenveloppe 
op het district of afdeling inleveren. Gebruik hiervoor het formulier 'Verzoek om informatie' 
(0099). Neem in ieder geval nooit zelf bewijsstukken mee! 

11. Indien zich foto's aan de muur of op kastjes bevinden kijk dan wie erop staan afgebeeld en 
de wijze waarop. Vraag de burger ernaar. Waar gemaakt, wanneer, wie staan erop etc etc. 

12. Wordt er wel gewoond in de woning? Voelt het warm of koud aan? 

13. Staat er wel of geen water in de closetpot? 

14. Zijn er wel of geen levensmiddelen aanwezig? 

15. Staat de koelkast aan of uit? En zijn er levensmiddelen in aanwezig? Laat de burger de 
koelkast openen. 

16. Ligt er een grote hoeveelheid post op de mat of in de brievenbus? 

17. Is de kliko buiten in gebruik? 

18. Is er in huis wel of geen afvalbak? 

19. Bij het aantreffen van medicijnen. Kijk op het doosje naar de naam, de datum en de adres- 
sering van de gebruiker. Kijk ook waar de apotheek is gevestigd . 

20. Tref je autosleutels aan en de burger verklaarde eerder geen auto te hebben. Ga dan door- 
vragen. 

21. Tref je sigaretten of shag aan en de burger verklaarde (bijvoorbeeld tijdens een eerder ge- 
sprek) niet te roken. Ga dan doorvragen. 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 172 



Wet Victoria (stalen deuren) 

Artikel 174a Gemeentewet 

1. De burgemeester kan besluiten een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een 
bij die woning of dat lokaal behorend erf te sluiten, indien door gedragingen in de woning of het 
lokaal of op het erf de openbare orde rond de woning, het lokaal of het erf wordt verstoord. 

2. De in het eerste lid genoemde bevoegdheid komt de burgemeester eveneens toe in geval van 
ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde op de grond dat de rechthebbende op de wo- 
ning, het lokaal of het erf eerder een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij 
die woning of dat lokaal behorend erf op een zodanige wijze heeft gebruikt of doen gebruiken dat 
die woning, dat lokaal of dat erf op grond van het eerste lid is gesloten, en er aanwijzingen zijn dat 
betrokkene de woning, het lokaal of het erf ten aanzien waarvan hij rechthebbende is eveneens op 
een zodanige wijze zal gebruiken of doen gebruiken. 

3. De burgemeester bepaalt in het besluit de duur van de sluiting. In geval van ernstige vrees voor 
herhaling van de verstoring van de openbare orde kan hij besluiten de duur van de sluiting tot een 
door hem te bepalen tijdstip te verlengen. 

4. Bij de bekendmaking van het besluit worden belanghebbenden in de gelegenheid gesteld binnen 
een te stellen termijn maatregelen te treffen waardoor de verstoring van de openbare orde wordt 
beeindigd. De eerste volzin is niet van toepassing, indien voorafgaande bekendmaking in spoedei- 
sende gevallen niet mogelijk is. 

5. De burgemeester doet zo spoedig mogelijk een besluit als bedoeld in het eerste lid inschrijven in 
de openbare registers, bedoeld in artikel 16 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 24 van 
dat boek is niet van toepassing. 

6. De artikelen 5:25 tot en met 5:28 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige 
toepassing. 

Toelichting wet Victoria 
Volgens informatie van de afdeling openbare orde en veiligheid wordt dit artikel veelvuldig toe- 
gepast. Onder de verstoring van de openbare orde waar dit artikel op ziet, moet begrepen worden 
een ernstige aantasting van de veiligheid en gezondheid van de omgeving. Alhoewel bij de tot- 
standkoming van de wet door de wetgever veelvuldig is gesproken over drugsgerelateerde over- 
last, is de wet nadrukkelijk daar niet toe beperkt, maar gaat het wel om overlast van een zelfde 
niveau (wapenhandel, heling, prostitutie, illegale logement). 

De voorwaarde voor de toepassing van dit artikel zijn: 

1. het is absoluut een laatste redmiddel; andere, minder belastende, mogelijkheden om de 
overlast te keren zijn uitgeput, 

2. er ligt een gedegen dossieropbouw aan de toepassing van dit instrument ten grondslag 

3. de belangen van de bewoner zijn veiliggesteld. 

In noodgevallen kan op grond van artikel 2 van de politiewet 112 (zaakwaarneming) onmiddellijk - 
dus zonder dat bovengenoemde voorwaarden is voldaan - opgetreden worden. Dat betekent dat er 
nog geen uitgebreide rapportages zijn, maar de acute aangetroffen situatie dermate ernstig is en, 
dat men in gemoede niet anders kon dan het toepassen van noodmaatregelen. 



112 Artikel 2 Politiewet 1993 

De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met 
de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het 
verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. 

Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 1^3 



Jurisprudents 



datum 


plaats 


ljn nummer 


13-6-2006 


Amsterdam 




3-10-2006 


Helmond 




7-11-2006 


Amsterdam 


AZ1819 


6-3-2007 


Tilburg 


BA0375 


11-4-2007 


As sen 


BA2447 


11-4-2007 


Roosendaal 


BA2445 


11-4-2007 


Hoorn 


BA2436 


11-4-2007 


Amsterdam 


BA2410 


17-4-2007 


Amsterdam 


BA3285 


8 5 2007 


Barneveld 


BA4786 


25 5 2007 


Zeist 


BA5725 



Inleidend artikel op de jurisprudentie: mw mr A.M.F. Loof-Donker:"Huisbezoeken in het sociale 
zekerheidsrecht", in: NJCM-bulletin, jgr 32, nr 6, okt 07, pp 812-824. 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 



174 



BlJLAGE: 

REACTIE VAN HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS OP HET CONCEPT-RAPPORT 



Rapport 2 november 2007: Baas in eigen huis. 175 



Gemeente Rotterdam 

College van Burgemeester en Wethouders 



Gemeentelijke Ombudsman 

T.a.v. de heer mr. M.H.J.M. van Kinderen 

Hofplein 33 

3011 AJ Rotterdam 



Bezoekadres: Stadhuis Coolsingel 40 
Postadres: postbus 70012 
3000 KP Rotterdam 

Website: www.rotterdam.nl 
E-mail: post@stadhuis.rotterdam.nl 
Fax:010-413.02.50 
Inlichtingen: mr. C.J. Roon 
Telefoon: (010)417 9314 

Ons kenmerk: 47539 

Bijlage: geen 

Betreft: Reactie op onderzoeksrapport 

Gemeentelijke Ombudsman 

Datum: 23 oktober 2007 



Geachte heer Van Kinderen, 

Bij brief van 25 September heeft u ons in kennis gesteld van het conceptrapport 'Ja, wij komen 
eigenlijk voor alles', waarin u de resultaten van een ambtshalve onderzoek naar de praktijk 
van huisbezoeken presenteert. In dezelfde brief vraagt u ons voor 23 oktober a.s. te reageren 
op de inhoud van het rapport en u waar nodig van verdere informatie te voorzien. 

Voordat wij een inhoudelijke reactie op het rapport geven, willen wij allereerst een procedurele 
opmerking maken. 



Wij merken op dat de wijze en het moment waarop u de resultaten uit het conceptrapport aan 
ons presenteert, ons enigszins verbaast. Afgelopen zomer heeft u de Directie Veiligheid en de 
Ketenregisseur Handhaving in kennis gesteld van de eerste bevindingen uit uw rapport. Naar 
aanleiding hiervan zijn op ambtelijk niveau door de Ketenregisseur Handhaving en door 
vertegenwoordigers van de Directie veiligheid met u gesprekken gevoerd en afspraken 
gemaakt. Op dat moment is ook het protocol 'Huisbezoeken door gemeentelijke 
interventieteams' ter advies aan u voorgelegd en is nadrukkelijk gewacht met de vaststelling 
daarvan. Hierop heeft u op 26 juli jl gereageerd en tevens een aantal aanbevelingen gedaan. 
Veel aanbevelingen komen overeen met onze ideeen en door ons is ook de toezegging 
gedaan dat de aanbevelingen al dan niet in afwijkende vorm grotendeels herkenbaar in het 
protocol zullen worden opgenomen. Ondanks dat u zelf aanbevelingen geeft, constateren wij 
nu dat u in uw definitieve rapport ten principale aangeeft dat het ontwikkelen van protocollen 
geen soelaas meer kan bieden voor het waarborgen van zorgvuldig overheidsoptreden bij het 
afleggen van huisbezoeken. Wij zijn nadrukkelijk een andere mening toegedaan. 

Verder merken wij op dat u in uw rapport op geen enkele wijze aandacht besteed aan de 
totstandkoming van het Protocol huisbezoeken SoZaWe Rotterdam dat, na constructief 
overleg met u, redelijk recent (november 2006) is vastgesteld. 



blad: 2/4 



Dat vooropgesteld hebbend, willen wij toch middels deze brief van de gelegenheid gebruik 
maken om een aantal kanttekeningen te plaatsen bij de inhoud van uw onderzoeksrapport en 
behouden wij ons het recht voor om in een later stadium, indien nodig, onze zienswijzen aan 
te vullen. 

Onderzoeksrapport Gemeentelijke Ombudsman 

Eenzijdigheid van het rapport 

Allereerst merken wij op dat wij het beeld dat door u als zodanig in het rapport wordt 
geschetst, zijnde dat op grote schaal door interventieteams de geldende regels en 
rechtsnormen met voeten worden getreden, niet herkennen. Huisbezoeken kunnen een grote 
inbreuk op de privacy van de burgers van deze stad tot gevolg kan hebben. Daarom gelden 
voor deze huisbezoeken strikte regels en ons is er ook alles aan gelegen om hier in de praktijk 
zorgvuldig mee om te gaan. 

Sinds 2001 worden in Rotterdam interventieteams ingezet om in oude wijken die kampen met 
criminaliteit, overlast en sociale problematiek, de leefsituatie te verbeteren. In Rotterdam zijn 
meer dan 30.000 huisbezoeken door gemeentelijke interventieteams afgelegd. Veel 
maatschappelijk ongewenste situaties zijn hierdoor beeindigd en voorkomen. 

Doordat u zich in uw onderzoek vooral laat leiden door 48 signalen van burgers, waarbij in de 
praktijk kennelijk al dan niet iets is misgegaan, lijkt u voorbij te gaan aan de brede 
maatschappelijke problematiek, waarmee Rotterdam te maken heeft. Bovendien doet u geen 
recht aan de sociale context waarbinnen de interventieteams opereren. Zo betrekt u 
onvoldoende het feit dat de interventieteams, naast de controle op de regelgeving, een 
belangrijke functie hebben bij het signaleren van armoede, zorgbehoefte en de problematiek 
van kinderen. Constateringen op deze terreinen worden vertaald naar daadwerkelijke actie ten 
behoeve van burgers in Rotterdam. Hierdoor wordt naar onze mening een te eenzijdig beeld 
van de werkelijkheid neergezet. In de praktijk is ons gebleken dat het optreden van 
interventieteams over het algemeen niet als negatief wordt ervaren en het zichtbaar optreden 
van de gemeente juist wordt gewaardeerd. 

Erkenninq van het huisbezoek als controlemiddel 

In uw rapport lijkt u voorbij te gaan aan het algemene uitgangspunt van het bestuursrecht dat 
controle op naleving van regels is toegestaan en algemeen als noodzakelijk instrument van de 
overheid wordt beschouwd. Het betreft hier immers toezicht en geen opsporing. Dat betekent 
dat er -zoals in het strafrecht wel het geval is- geen sprake hoeft te zijn van een redelijk 
vermoeden van een strafbaar feit, voordat kan worden overgegaan tot een controle op de 
naleving van regels. Het houden van toezicht kan zowel met als zonder aanleiding geschieden 
met (slechts) als ondergrens het in artikel 5:13 Awb opgenomen proportionaliteitsbeginsel. In 
de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, van 1 1 april 2007, over de Wet werk en 
bijstand wordt erkend dat gemeenten een groot belang hebben bij een effectieve controle op 
de rechtmatigheid van de bijstand. Dat (onaangekondigde) huisbezoeken onder 
omstandigheden een noodzakelijk en adequaat controlemiddel is en daarmee proportioneel is, 
is in die uitspraken nogmaals bevestigd. 

Klachten 

De conclusies in uw rapport baseert u voornamelijk op 48 geanonimiseerde klachten die u 

uitgebreid beschrijft in uw rapport. Wij hebben u bij herhaling verzocht om inzage te krijgen in 



blad: 3/4 



de door u genoemde klachten. Op deze wijze kunnen wij nagaan of de klachten ordentelijk zijn 
afgehandeld en kan zonodig op net gestelde in de klachten worden gereageerd, hetgeen 
mogelijk een ander licht op de aan de orde gestelde handeling(en) kan opleveren. U bent 
nadrukkelijk niet op dit verzoek ingegaan omdat u er de voorkeur aan heeft gegeven om een 
ambtshalve onderzoek in te stellen. Hiermee gaat u voorbij aan de essentie van het 
klachtrecht die inhoudt dat klachten het bestuur de mogelijkheid bieden om te leren en een 
aanpak te verbeteren, nog daargelaten dat het vanuit een oogpunt van fair play van belang is 
dat ook bij een ambtshalve onderzoek door een bestuursorgaan op de feiten wordt 
gereageerd. Daarbij heeft u aangegeven dat de opgenomen casus niet in de klassieke zin 
kunnen worden aangemerkt als klachten die ten grondslag liggen aan het rapport. Wij stellen 
nu vast dat het in het onderzoeksrapport behalve om klachten vooral ook om 'signalen' van 
burgers gaat. Signalen zijn geen formele klachten in de zin van de Algemene wet 
bestuursrecht. Deze signalen zijn door u dan ook niet volgens het principe van hoor en 
wederhoor afgehandeld zodat onbekend is of de signalen ongegrond dan wel gegrond zijn. Wij 
achten het daarom minder juist die signalen vervolgens wel ten grondslag te leggen aan een 
verstrekkend oordeel over (de Rotterdamse praktijk) bij huisbezoeken. 

In uw onderzoek richt u zich op huisbezoeken in de breedste zin van het woord. Een aantal 
signalen heeft (mede) betrekking op de Dienst SoZaWe. Vastgesteld kan worden dat de 
beschreven signalen betrekking hebben op huisbezoeken die zijn afgelegd in de periode 2004 
t/m 2006. Dit is de periode voordat het protocol 'Huisbezoeken SoZaWe Rotterdam' van kracht 
is geworden. 

Aanbevelingen 

Ondanks de kanttekeningen die wij plaatsen bij het rapport, nemen wij de signalen uit het 
rapport zeer serieus en zien wij deze als een kans voor verbetering. Er is niet voor niets 
gewacht met de vaststelling van het protocol tot de definitieve bekendmaking van uw 
aanbevelingen. 

Veel aanbevelingen komen overeen met de bij ons levende ideeen over de werkwijze van 
interventieteams. Belangrijkste conclusie uit uw rapport is de importantie om gemeentelijk 
beleid te ontwikkelen omtrent de werkwijze van de interventieteams en dat tevens waarborgen 
bevat voor de uitvoering. Wij benadrukken dat wij geen andere mening zijn toegedaan en 
hebben daarom ook het beleidsprotocol 'Huisbezoeken, stedelijke en deelgemeentelijke 
interventieteams' opgesteld. 

Uw aanbevelingen worden zorgvuldig afgewogen en veel aanbevelingen zullen, zoals eerder 
gezegd, een plaats krijgen in het protocol of in de toekomst nader gestalte krijgen. Wij wijzen 
op de legitimatieplicht voor alle leden van het team, het schriftelijk vastleggen van de door de 
bewoner expliciet gegeven toestemming, het achterlaten van een informatiefolder en het 
centraliseren en op het hoogste niveau afdoen van klachten. Ook de bejegening van burgers 
tijdens het huisbezoek en de indicatoren om tot een aangekondigd dan wel onaangekondigd 
huisbezoek over te gaan, zijn in het protocol nader uitgewerkt. Tot slot zijn wij voornemens om 
een voortdurende kwaliteitsbewaking op het instrument uit te voeren. 

Een aantal van uw aanbevelingen past in onze visie om in de toekomst toe te werken naar een 
interventiemethodiek waarbij nadere invulling aan het uitgangspunt wordt gegeven dat de 
interventie op een voor de burger zo min mogelijk belastende wijze gebeurt. Dit gaat samen 
met de behoefte om meer informatie gestuurd te werken en informatie slechts te delen waar 
nodig. Zo streven wij ernaar om huisbezoeken in de toekomst te laten afleggen door kleine 
kernteams met meerdere controlebevoegdheden. Hierdoor zullen minder functionarissen 



blad: 4/4 



tegelijkertijd de woning behoeven te betreden en vindt toezicht en interventie plaats waar 
nodig. 



Door net vastleggen van de verplichte werkwijze van de interventieteams in net protocol, zijn 
wij van mening, dat nu en in de toekomst nog beter gewaarborgd is, dat huisbezoeken op een 
zo min mogelijk voor de burger belastende wijze en binnen geldende wettelijke kaders, zullen 
plaatsvinden. Daarmee levert het protocol een directe bijdrage aan de leefbaarheid en 
veiligheid in de stad. 

Verdere procedure 

Voor de goede orde merken wij op dat wij voornemens zijn om het protocol 'Huisbezoeken 
stedelijke en deelgemeentelijke interventieteams' op 2 november a.s. aan de raad aan te 
bieden. Wij gaan ervan uit dat u ons tijdig, voordat u uw definitieve rapport bekend maakt, zult 
informeren als onze reactie voor u aanleiding is om wijzigingen aan te brengen in uw 
rapportage. 



,-iA/Ij vertrbywen erop u hiermee voldoende te hebben gel'nformeerd. 



Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, 



^ i ' 




De Burgemeester 

k 




Betreft: aanvulling nieuwe feiten 
Lidstaat Nederland 
Door: IFUD of Human Rights 
Datum: 2 januari 2013 

Toelichting: 

Een afbeelding op de website van geenstijl.nl van een bewerkte foto met Barroso,van Rompuy 
en Schulz op een achtergrond met hakenkruisvlaggen.[volgens Nederlandse rechtspraak en 
jurisprudentie] is in dergelijke opzet het gebruik van het hakenkruis in Nederland strijdig met 
het kaderbesluit cq Nederlandse strafwetgeving. 




IFUD of Human Rights 

De Voorzitter 

J.P. van den Wittenboer 




KLACHT 1 

BIJ DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN WEGENS 

NIET-NALEVING VAN HET GEMEENSCHAPSRECHT 

1. Naam en voornaam van de klager/klaagster: 

2. In voorkomend geval vertegenwoordigd door: 

3. Nationaliteit: 

4. Adres of maatschappelijke zetel 2 : 



5. Telefoon/telefax/e-mail: 



6. Werkterrein en plaats(en) waar de werkzaamheid wordt uitgeoefend: 



7. Lidstaat of publiekrechtelijk lichaam die, respectievelijk dat het Gemeenschapsrecht 

volgens de klager/klaagster niet heeft nageleefd: 



Gebruikmaking van dit klachtenformulier is niet verplicht. Een klacht mag ook per brief bij de Commissie 
worden ingediend, maar in het belang van de klager/klaagster is het beter zoveel mogelijk terzake dienende 
inlichtingen te verstrekken. Ditformulier kan per gewone post naar het onderstaande adres worden gezonden: 

Commissie van de Europese Gemeenschappen 

(ter attentie van de Secretaris-generaal) 
Wetstraat, 200 
B-1049 Brussel 
BELGIE 

Dit formulier kan tevens worden afgegeven in een van de voorlichtingsbureaus van de Commissie in de lidstaten. Het 
is ook beschikbaar op de Intemetserver van de Europese Unie ( /eu_law/your_rights/your_rights_forms_en.htm ). 
Alleen klachten die betrekking hebben op een schending van het Gemeenschapsrecht door een lidstaat, zijn 
ontvankelijk. 

De klager/klaagster wordt verzocht de Commissie van iedere adreswijziging en van ieder feit dat op de 
behandeling van de klacht van invloed kan zijn, in kennis te stellen. 



Zo nauwkeurig mogelijke uiteenzetting van de feiten die tot de klacht hebben geleid: 



9. Vermeld, zo mogelijk, de bepaling(en) van het Gemeenschapsrecht (verdragen, 

verordeningen, richtlijnen, beschikkingen, besluiten, enz.) waarop volgens de 
klager/klaagster inbreuk is gemaakt: 



10. Vermeld in voorkomend geval de financiele steun van de Gemeenschap (indien 
mogelijk met opgave van de referenties) die aan de betrokken lidstaat is of kan worden 
toegekend, en die met de aangeklaagde feiten verband houdt: 



11. Vermeld in voorkomend geval welke stappen reeds bij de diensten van de Commissie 
zijn ondernomen (indien mogelijk een kopie van de briefwisseling bijvoegen): 



12. Vermeld in voorkomend geval welke stappen reeds bij andere instellingen of instanties 
van de Gemeenschap (bijvoorbeeld bij de Commissie Verzoekschriften van het 
Europees Parlement, bij de Europese ombudsman) zijn ondernomen; vermeld zo 
mogelijk de door deze instellingen, respectievelijk instanties aan de door de 
klager/klaagster ondernomen stappen gegeven referenties: 



13. Vermeld de reeds bij nationale instanties - op centraal, regionaal of lokaal niveau - 
ondernomen stappen (indien mogelijk een kopie van gevoerde briefwisseling 
bijvoegen): 

13.1. administratieve stappen (bijvoorbeeld: klacht bij de bevoegde nationale 
administratieve instanties - op centraal, regionaal of lokaal niveau - en/of bij 
een nationale of regionale ombudsman): 



13.2. beroep bij nationale rechterlijke instanties of andere gevolgde procedures 
(bijvoorbeeld arbitrage of verzoening). (Vermeld of de uitspraak reeds is 
gevallen of een besluit reeds is genomen en voeg als bijlage de tekst daarvan 
bij): 



14. Vermeld in voorkomend geval ter staving van de klacht documenten en bewijsstukken, 
alsook de desbetreffende bepalingen van de nationale wetgeving; voeg deze stukken 
en bepalingen als bijlage toe: 



15. Vertrouwelijkheid (kruis een van beide onderstaande vakjes aan) 3 : 

! "Ik geef de Commissie toestemming om bij de instanties van de lidstaat 

waartegen de klacht is gericht, mijn identiteit bekend te maken." 

! "Ik verzoek de Commissie om bij de instanties van de lidstaat waartegen de 

klacht is gericht, mijn identiteit niet bekend te maken." 

16. Plaats, datum en handtekening van de klager/klaagster, respectievelijk van zijn of haar 
vertegenwoordiger: 



De aandacht van de klager/klaagster wordt erop gevestigd dat het in bepaalde gevallen voor de 
behandeling van de klacht onontbeerlijk kan zijn dat aan de identiteit van de klager/klaagster bekendheid wordt 
gegeven. 

3 



(Toelichting op de keerzijde van het formulier) 



Iedere lidstaat is verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van het Gemeenschapsrecht binnen 
zijn interne rechtsorde (omzetting binnen de gestelde termijnen en correcte toepassing). 
Krachtens de verdragen ziet de Commissie van de Europese Gemeenschappen erop toe dat het 
Gemeenschapsrecht op correcte wijze wordt toegepast. Wanneer de Commissie van oordeel is 
dat een lidstaat zijn verplichtingen niet is nagekomen, beschikt zij over eigen bevoegdheden 
(beroep wegens niet-nakoming) om te trachten aan deze inbreuk een einde te stellen; in 
voorkomend geval kan zij de zaak aanhangig maken bij het Hof van Justitie van de Europese 
Gemeenschappen. De Commissie neemt, hetzij op grond van een klacht, hetzij op grond van 
vermoedens van inbreuken, die zijzelf heeft ontdekt, de stappen die zij gerechtvaardigd acht. 

Onder "niet-nakoming" wordt verstaan, de schending door lidstaten van hun uit het 
Gemeenschapsrecht voortvloeiende verplichtingen. Die niet-nakoming kan bestaan in ofwel het 
stellen van een handeling ofwel het nalaten een handeling te stellen. Onder "Staat" wordt 
verstaan, de lidstaat die een inbreuk op het Gemeenschapsrecht pleegt, ongeacht welke instantie 
(op centraal, regionaal of lokaal niveau) voor de niet-nakoming verantwoordelijk is. 

Eenieder kan bij de Commissie een klacht tegen een lidstaat indienen om (wettelijke of 
bestuursrechtelijke) maatregelen of praktijken van deze lidstaat die hij/zij met een bepaling of 
een beginsel van het Gemeenschapsrecht strijdig acht, aan te klagen. De klager/klaagster behoeft 
niet aan te tonen dat hij/zij door de door hem/haar aangeklaagde inbreuk in het bijzonder en 
rechtstreeks wordt geraakt. Er zij aan herinnerd dat opdat een klacht ontvankelijk wordt 
geoordeeld, deze een schending van het Gemeenschapsrecht door een lidstaat moet aanklagen. 
De diensten van de Commissie mogen beoordelen, overeenkomstig de door de Commissie 
vastgestelde voorschriften en prioriteiten inzake de inleiding van inbreukprocedures, of aan een 
klacht al dan niet gevolg moet worden gegeven. 

Eenieder persoon die meent dat een (wettelijke of bestuursrechtelijke) maatregel of een 
administratief gebruik met het Gemeenschapsrecht strijdig is, wordt verzocht om zich, alvorens 
een klacht bij de Commissie in te dienen of gelijktijdig daarmee, eerst te wenden tot de 
bestuursrechtelijke en rechterlijke instanties op nationaal niveau (waaronder begrepen een 
nationale of regionale ombudsman en/of gebruikmaking van de beschikbare arbitrage- en 
verzoeningsprocedures). De Commissie beveelt het gebruik van deze door het nationale recht 
geboden bestuursrechtelijke, gerechtelijke of andere beroepsmogelijkheden aan alvorens een 
klacht bij haar in te dienen, omdat voor de klager/klaagster daaraan een aantal voordelen 
verbonden kunnen zijn. 

De op nationaal niveau beschikbare rechtsmiddelen bieden de klager/klaagster de mogelijkheid 
om zijn/haar recht over het algemeen op een meer rechtstreekse en meer persoonlijke manier te 
doen gelden (rechterlijk bevel aan een bestuursrechtelijk lichaam, nietigverklaring van een 
nationaal besluit, schadevergoeding) dan hij/zij dat zou kunnen wanneer de Commissie een 
inbreukprocedure inleidt, aangezien deze procedure eerst na geruime tijd tot enig resultaat kan 
leiden. De Commissie is namelijk verplicht om, alvorens de zaak bij het Hof van Justitie bij de 
Europese Gemeenschappen aanhangig te maken, eerst een overlegprocedure te volgen teneinde 
de betrokken lidstaat ertoe te brengen de inbreuk ongedaan te maken. 



Bovendien is een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen waarbij niet- 
nakoming wordt vastgesteld, niet van invloed op de individuele rechten van de klager/klaagster. 
Een dergelijk arrest houdt alleen voor de lidstaat de verplichting in om zich naar het 
Gemeenschapsrecht te richten. Voor individuele schadevergoeding moet de klager/klaagster zich 
in ieder geval tot de nationale instanties wenden. 

De onderstaande administratieve waarborgen zijn van toepassing: 

a) Iedere klacht die ontvankelijk wordt geacht, krijgt, nadat zij bij het secretariaat-generaal 
van de Commissie is geregistreerd, een officieel nummer toegekend; vervolgens wordt 
aan de klager/klaagster een ontvangstbevestiging gezonden waarin dit referentienummer 
is vermeld. De toekenning van een officieel referentienummer - dat bij iedere 
briefwisseling moet worden vermeld - betekent niet noodzakelijk dat dan ook een 
inbreukprocedure tegen de betrokken lidstaat zal worden ingeleid. 

b) Wanneer de Commissie het nodig acht stappen te ondernemen bij de instanties van de 
lidstaat tegen wie de klacht is gericht, wordt rekening gehouden met de wensen die de 
klager/klaagster in verband met de vertrouwelijkheid (punt 15 van het formulier) kenbaar 
heeft gemaakt. 

c) De Commissie streeft ernaar binnen een termijn van twaalf maanden, te rekenen vanaf de 
datum van registratie van de klacht bij het secretariaat-generaal, ten aanzien van de 
verdere behandeling van de klacht een besluit te nemen (inleiding van een 
inbreukprocedure of afsluiting van het dossier van de klacht). 

d) Wanneer de bevoegde diensten overwegen om de Commissie voor te stellen het dossier 
van de klacht af te sluiten, wordt de klager/klaagster daarvan vooraf in kennis gesteld. 
Indien een inbreukprocedure wordt ingeleid, wordt de klager/klaagster van het verloop 
van die procedure op de hoogte gehouden. 




EUROPESE COMMISSIE 

DIRECTORAAT-GENERAAL JUSTITIE 

Directoraat C. Grondrechten en burgerschap van de Unie 
Eenheid C1 : Grondrechten en rechten van het kind 

Eenheidshoofd 



Ref. Ares(201 2)683201 - 08/06/2012 



Brussel 

JUST/C1/AEP/vf/727755s 

J.P. van den Wittenboer 

Voorzitter van IFUD of Human Rights 

Kastanje 28 

5731NKMierlo 

Nederland 



Geachte heer Van den Wittenboer, 

Dank u voor uw aan voorzitter Barroso gerichte brief van 28 maart 2012. U verwijst 
daarin naar ons antwoord op uw brief van 27 januari 2012, waarin u uw bezorgdheid tot 
uitdrukking brengt over het openbare vertoon van nazisymbolen in Nederland. U 
verzoekt de Commissie om een inbreukprocedure tegen Nederland in te ieiden wegens 
schending van EU-waarden. 

Zoals wij in ons antwoord van 15 maart reeds hebben uiteengezet, veroordeelt de 
Commissie ten sterkste alle vormen en uitingen van racisme en intolerantie, die 
onverenigbaar zijn met de beginselen en de waarden die aan de EU ten grondslag liggen. 
Zoals wij ook hebben uiteengezet, staat het recht van de EU niet aan het vertoon van 
nazisymbolen als zodanig in de weg. In sommige gevallen kan een dergelijk vertoon 
echter binnen de werkingssfeer vallen van Kaderbesluit 2008/9 13/JH A, dat aanzetting tot 
geweld of haat op grond van ras, huidskleur, godsdienst, afstamming, dan wel nationale 
of etnische afkomst verbiedt. Het is aan de nationale autoriteiten, zoals de politie en de 
rechter, om elk geval afzonderlijk te onderzoeken en om vast te stellen of er sprake is van 
het opzettelijk aanzetten tot geweld of haat. De Commissie kan daarom in het 
onderhavige geval geen rol spelen. 

Hoogachtend, 




immanuel Crabit 



Europese Commissie, B-1049 Brussel - Belgie. Telefoon: (32-2) 299 1111. 

Kamer: M059 5/066. Telefoon: doorkiesnummer (32-2) 298 54 96. Fax: (32-2) 296 76 23. 




EUROPEAN UNION 




Brussels, 21 March 2012 

7964/12 

PRESSE 129 



Declaration by the High Representative, Catherine Ashton, on 

behalf of the European Union on the occasion of the 
International Day for the Elimination of Racial Discrimination 

on 21 March 2012 

"The International Day for the Elimination of Racial Discrimination is an occasion to 
underline the European Union's unwavering commitment to fighting all forms of racism 
and xenophobia. Racial discrimination is contrary to the values on which the EU is based, 
and we work hard both at home and around the world to stamp it out. Our commitment 
takes many forms - legislation, awareness-raising campaigns and support to projects run by 
civil society. 

Global efforts to combat racism are based on the International Convention on the 
Elimination of All Forms of Racial Discrimination (ICERD). We urge all states to ratify 
and implement the Convention as soon as possible." 



PRESS 



Rue de la Loi 175 B - 1048 BRUSSELS Tel.: +32 (0)2 281 6319 Fax: +32 (0)2 281 8026 

press. office@consilium.europa.eu http://www.consilium.europa.eu/Newsroom 
7964/12 1 



EN 






European Union 

• EXTERNAL ACTION 



Human rights 

and democracy 
in the world 







j it> 



on EU Action in 
2011 



© European Union, 2012 

This report is available online at http://eeas.europa.eu 

Reproduction is authorised provided the source is acknowledged 

Cover picture: © Wally Nell/ZUMA Press/Corbis 

A great deal of additional information on the European Union is also available on the Internet at : 

http://ec.europa.eu / 

http://www.consilium.europa.eu / 

http://www.europarl.europa.eu 

Published by the European External Action Service, June 2012 



Human Rights and Democracy in the World: 
report in eu action in 2011 



Table of contents 



1. Overview 7 

2. EU instruments and initiatives in non-EU countries 15 

Introduction 15 

2.1. EU guidelines on human rights and International Humanitarian Law (IHL). 15 

2.2. Human rights dialogues and consultations 16 

2.3. Council decisions and crisis management 18 

2.4. Demarches and declarations 20 

2.5. Human rights clauses in cooperation agreements with third countries 20 

2.6. The European Neighbourhood Policy 22 

2.7. Activities funded under the European Initiative for Democracy and Human 
Rights (EIDHR) 26 

2.8. The review of EU human rights policy 29 

3. Thematic Issues 32 

Thematic issues related to EU Guidelines 32 

3.1. The death penalty 32 

3.2. Torture and other cruel, inhuman and degrading treatment or punishment .. 35 

3.3. Rights of the child 38 

3.4. Children and armed conflict 40 

3.5. Human rights defenders 42 

3.6. Human rights of women 45 

3.7. Women, peace and security 48 

3.8. Promoting compliance with International Humanitarian Law 55 

Other thematic issues 61 

3.9. The ICC and the fight against impunity 61 

3.10. Human rights and terrorism 65 

3.11. Freedom of expression including 'new media' 67 

3.12. Freedom of association and assembly 69 

3.13. Freedom of thought, conscience and religion or belief 72 

3.14. Lesbian Gay Bisexual Transgender Intersex Persons 75 

3.15. Human rights and business, including CSR 78 

3.16. Democracy support 82 

3.17. Election support 85 

3.18. Election observation missions (EOMs) 86 

3.19. Election expert missions (EEMs) 89 

3.20. Electoral assistance (EA) 90 

3.21. European Endowment for Democracy 93 

3.22. Work with Parliaments worldwide 93 

3.23. Economic, social and cultural rights 96 

3.24. Asylum, migration, refugees and displaced persons 98 

3.25. Trafficking in human beings 103 

3.26. Racism, xenophobia, non-discrimination and respect for diversity 107 

3.27. Rights of persons belonging to minorities 110 

2 



3.28. Rights of persons with disabilities 113 

3.29. Indigenous issues 115 

4. EU action in international forums 119 

4.1. 66th session of the UN General Assembly 119 

4.2. The United Nations Human Rights Council 121 

4.3. The Council of Europe 127 

4.4. The Organisation for Security and Cooperation in Europe (OSCE) 129 

5. Country and regional issues 131 

5.1. EU candidate countries and potential candidates 131 

5.1.1. Turkey 131 

5.1.2. Western Balkans 133 

5.1.3. Croatia 134 

5.1.4. The former Yugoslav Republic of Macedonia 135 

5.1.5. Montenegro 137 

5.1.6. Albania 139 

5.1.7. Bosnia and Herzegovina 141 

5.1.8. Serbia 142 

5.1.9. Kosovo 143 

5.2. Countries of the European Neighbourhood Policy 146 

5.2.1. Eastern Partnership 146 

5.2.2. South Caucasus (regional) 147 

5.2.3. Armenia 147 

5.2.4. Azerbaijan 149 

5.2.5. Georgia 150 

5.2.6. Belarus 152 

5.2.7. Republic of Moldova 154 

5.2.8. Ukraine 157 

5.2.9. Union for the Mediterranean 159 

5.2.10. Egypt 159 

5.2.11. Israel 162 

5.2.12. Occupied Palestinian Territory 164 

5.2.13. Jordan 165 

5.2.14. Lebanon 167 

5.2.15. Syria 168 

5.2.16. Tunisia 170 

5.2.17. Algeria 173 

5.2.18. Morocco 175 

5.2.19. Western Sahara 178 

5.2.20. Libya 178 

5.3. Russia and Central Asia 181 

5.3.1. Russia 181 

5.3.2. Central Asia (regional) 183 

5.3.3. Kazakhstan 185 

5.3.4. Kyrgyzstan 186 

5.3.5. Tajikistan 187 

5.3.6. Turkmenistan 188 



5.3.7. Uzbekistan 188 

5.4. Africa 190 

5.4.1. African Union 190 

5.4.2. Angola 191 

5.4.3. Burundi 192 

5.4.4. Cameroon 193 

5.4.5. Chad 195 

5.4.6. Cote d'lvoire 197 

5.4.7. Democratic Republic of the Congo 198 

5.4.8. Eritrea 200 

5.4.9. Ethiopia 201 

5.4.10 Gambia 203 

5.4.11. Guinea 203 

5.4.12. Guinea-Bissau 204 

5.4.13. Kenya 205 

5.4.14. Liberia 207 

5.4.15. Madagascar 208 

5.4.16. Malawi 209 

5.4.17. Mauritania 210 

5.4.18. Niger 211 

5.4.19. Nigeria 211 

5.4.20. Rwanda 213 

5.4.21. Senegal 214 

5.4.22. Somalia 216 

5.4.23. South Africa 217 

5.4.24. Sudan 218 

5.4.25. South Sudan 219 

5.4.26. Togo 221 

5.4.27. Uganda 222 

5.4.28. Zimbabwe 224 

5.5. The Middle East and the Arabian Peninsula 227 

5.5.1. Saudi Arabia 228 

5.5.2. Bahrain 229 

5.5.3. Iran 230 

5.5.4. Iraq 232 

5.5.5. Yemen 234 

5.6. Asia and Oceania 235 

5.6.1. Afghanistan 235 

5.6.2. Bangladesh 238 

5.6.3. Burma/Myanmar 239 

5.6.4. Cambodia 241 

5.6.5. China 241 

5.6.6. Democratic People's Republic of Korea (DPRK) 244 

5.6.7. Fiji 245 

5.6.8. India 246 

5.6.9. Indonesia 247 



5.6.10. Japan 248 

5.6.11. Laos 249 

5.6.12. Malaysia 250 

5.6.13. Nepal 252 

5.6.14. Pakistan 254 

5.6.15. Philippines 256 

5.6.16. Sri Lanka 257 

5.6.17. Thailand 259 

5.6.18. Timor-Leste 260 

5.6.19. Vietnam 261 

5.7. The Americas 262 

5.7.1. Canada 262 

5.7.2. USA 262 

5.7.3. Argentina 265 

5.7.4. Bolivia 266 

5.7.5. Brazil 267 

5.7.6. Chile 268 

5.7.7. Colombia 268 

5.7.8. Ecuador 270 

5.7.9. El Salvador 271 

5.7.10. Guatemala 271 

5.7.11. Honduras 272 

5.7.12. Mexico 274 

5.7.13. Nicaragua 275 

5.7.14. Paraguay 276 

5.7.15. Suriname 277 

5.7.16. Peru 277 

5.7.17. Uruguay 278 

5.7.18. Venezuela 278 

5.7.19. Cuba 279 

5.7.20. Dominican Republic 280 

5.7.21. Haiti 281 

5.7.22. Jamaica 281 

6. The European Parliament's actions on human rights 282 

7. List of abbreviations 296 

Annex 1 - Pledges made to the 31st International Conference of the Red Cross and Red 

Crescent, Geneva, 28 November to 1 December 2011 305 

Joint pledge by EU Member States and National Red Cross Societies 311 

Trade Treaty 311 

Annex 2 - Human rights resolutions in 2011 312 



Preface 




2011 was a momentous year for human rights and democracy. 
Throughout the Middle East and North Africa, men and women, 
young and old, representing the whole of society, showed their 
courage in asserting their innate human dignity. In doing so they 
provided an inspiration to people everywhere. 

The changes that they brought about required a substantial 
response from the EU. We rose to that challenge by developing 

a new response to a changing neighbourhood. Human rights and deep democracy gave been at 

the heart of that approach. 



Last year I spoke of my commitment to strengthening the work of the EU, to make it even 
more effective in safeguarding and promoting human rights. It was to set out a coherent vision 
fir that work that I presented a Joint Communication with the European Commission in 
December 2011 on 'Human rights and democracy at the heart if EU external action'. 

The next steps, in 2012, will be to put the recommendations from that Communication into 
practice. This will require the concerted efforts of the EU as a whole: not only the EU 
Institutions, but also EU Member States and civil society. 

This is a great challenge, and one that will be reflected in the next edition of this annual report. 
For now though, it is good to take stock of all the hard work done by the EU in 201 1 to make 
rights a reality. I pay tribute to those courageous individuals who have helped contribute to this 
vital process. 



Gfa» 



4#a_ 



j-UjW^' 



Overview 

In 2011 the EU confirmed, both in word and indeed that human rights are at the centre of EU 
action around the globe. The commitment of the EEAS during it's first full year of operation 
was reflected in its work throughout the year on a Joint Communication from the High 
Representative and the European Commission, adopted on 12 December, entitled "Human 
rights and democracy at the heart of EU external action - towards a more effective approach". 
This set out a number of ideas for carrying forward EU strategy in this field. 

The Arab spring represented a landmark in the first year of the EEAS. A joint communication 
on 8 March 2011, by High Representative Ashton and the European Commission, stressed the 
need to support the demand for political participation, dignity, freedom and employment 
opportunities, and sets out an approach based on the respect of universal values and shared 
interests. 

Civil society was instrumental in bringing about the changes of the Arab spring, in a general 
context of shrinking space for civil societies in many countries. The EU was quick to speak out 
on the problems faced by civil society organisations and called on all states to respect freedom 
of association and freedom of assembly, and to adopt legislation consistent with international 
standards. Support for civil society was stepped up, particularly through the European 
Instrument for Democracy and Human Rights. 



The Arab spring also showed the importance of social networks and the internet for promoting 
reform and advocacy of human rights. The EU has repeatedly condemned restrictions on 
freedom of expression and access to the internet, as well as the arrest of bloggers, in the 
framework of its bilateral relations with third countries as well as in multilateral forums. The EU 
is committed to ensuring that the internet remains a driver of political freedom. Therefore, in 
December 2011, it launched the "No Disconnect Strategy" to develop tools to allow the EU, in 
appropriate cases, to assist civil society organisations or individual citizens to circumvent 
arbitrary disruptions to access to electronic communications technologies, including the internet. 

In 2011, the EU responded firmly to the increasing number of acts of religious intolerance 
and discrimination across the world. The February Foreign Affairs Council adopted 
conclusions reiterating the EU's serious concern about and condemnation of any intolerance, 
discrimination or violence. Key messages on freedom of religion or belief (FORB) were sent to 
EU Delegations in February 2011 with the mandate to monitor the situation in their host 
countries closely, in coordination with EU Member States' Embassies. The EU annual human 
rights report released in September 2011 addressed FORB in depth. The EU worked hard at 
the UN to consolidate the consensus on the need to fight religious intolerance and protect 
freedom of religion or belief, whilst avoiding concepts that aim at protecting religions as such — 
instead of persons discriminated against because of their religion or belief — to the detriment of 
other core human rights, such as freedom of expression. 201 1 saw good progress in this respect 
with consensus reached for the first time in Geneva and New York on resolutions on FORB 
and the fight against religious intolerance respectively tabled by the EU and the Organisation of 
Islamic Cooperation. 



The Member States of the European Union that are members of the Human Rights Council 
also voted in favour of - and the vote was agreed by the European Union as a whole - the 
groundbreaking Resolution on Human rights, sexual orientation and gender identity that was 
adopted at the UN Human Rights Council on 1 7 June. On 27 September, High Representative 
Ashton gave a speech in the Plenary of the European Parliament, presenting the work done by 
the EU and Member States to safeguard the human rights of LGBTI people in the world, and 
stating that "We cannot allow discrimination over sexuality and gender, any more than we can 
over colour and creed. 

The EU continued to play a prominent role in the UN human rights system in 201 1 . On 
23 February 2011, the EU was instrumental in convening a UN Human Rights Council (HRC) 
Special Session on Libya, where the historic recommendation of Libya's suspension from the 
HRC was made. The EU raised the human rights situation in Syria in the UN Human Rights 
Council and in the Third Committee of the UN General Assembly several times during 2011, 
building an alliance of countries from all regions, including the Arab world. The EU's role was 
instrumental in establishing the Independent Commission of Inquiry on the human rights 
situation in Syria. 

In June 2011, the EU secured the adoption of an HRC resolution on the human rights situation 
in Belarus. The EU also continued to promote resolutions on Burma/Myanmar and the 
DPRK, both in the Human Rights Council and in the General Assembly. 



In March 2011, fifteen EU Member States were part of the group which prepared the statement 
on "ending acts of violence and other human rights violations based on sexual orientation and 
gender identity", agreed by 85 countries at the UN Human Rights Council. The EU also 
welcomed the landmark resolution on human rights, sexual orientation and gender 
identity, supported by states from all regions and authored by South Africa, adopted by the 
Human Rights Council in June 2011. 

In cooperation with the group of Latin American countries, the EU succeeded in prolonging the 
mandate of the UN Secretary General's Special Representative on children and armed conflict 
at the UN General Assembly. The EU also updated the list of priority countries for the 
implementation of the EU Guidelines on children and armed conflict in accordance with the 
UN list. 

The EU strongly supported the endorsement of the UN Guiding Principles on Business and 
Human Rights by the Human Rights Council in June 2011. The UN Guiding Principles were 
also incorporated into the EU's own policy framework on Corporate Social Responsibility. The 
Communication "A renewed EU strategy for CSR" and the Communication "Human Rights 
and Democracy at the Heart of EU External Action" of 2011 recognise the UN Guiding 
Principles as a set of international standards on business and human rights that all European 
companies should respect. Both documents also propose concrete actions for implementing the 
UN Guiding Principles. 



10 



The EU has a strong tradition of supporting the fight against impunity for the most serious 
crimes of concern to the international community as a whole. As pledged at the Kampala 
Review Conference, the EU updated its Common Position 2003/ 444/ CFSP by Council 
Decision 2011/168/CFSP, adopted on 21 March 2011. The objective of the new Council 
Decision is to advance universal support for the Rome Statute by promoting the widest possible 
participation in it, to preserve the integrity of the Statute, to support the independence of the 
Court and its effective and efficient functioning, to support cooperation with the Court and to 
support the implementation of the principle of complementarity. 

In autumn 2011, the EU launched a review of its Guidelines on Promotion and Protection of 

the rights of the child to adapt them to new international developments as well as to locally 
driven definitions of human rights priorities. In winter 2011, the EU launched a thematic lobby 
campaign (demarche) in support of the UN global campaign on the ratification of the two 
Optional Protocols to the Convention on the Rights of the Child. The EU will continue to 
promote the ratification of those instruments, as well as ILO Convention 182 on the worst 
forms of child labour, at local level, through political dialogue and other awareness raising 
activities, until June 2012. 

Showing continuous support for the abolition of the death penalty, High Representative 
Ashton, on behalf of the EU, welcomed the abolition of the death penalty in the US State of 
Illinois, in March 2011. A de facto moratorium was introduced in the US State of Oregon in 
November 2011, which was marked by a statement by High Representative Ashton. 



11 



In 2011, internal progress was made in the light of the EU's commitment towards the situation 
of women in relation to peace and security. The "Report on the EU indicators for the 
Comprehensive Approach to the EU implementation of the UN Security Council UNSCRs 
1325 & 1820 on Women, Peace and Security" was adopted by the Council on 13 May 2011. It 
shows that the EU has taken concrete steps to enhance protection mechanisms for vulnerable 
groups, such as women and children, and provides a tool to track EU activity in this field, while 
also increasing accountability in the light of prior commitments. The next report is due in 2013. 

The European Union seeks to insert a human rights clause in all political framework 
agreements, such as Association Agreements and Partnership and Cooperation Agreements, 
concluded with third countries. The human rights clause provides that human rights as set out in 
the Universal Declaration of Human Rights inspire the internal and external policies of the 
parties and constitute an essential element of the agreement. However, no new agreements 
containing a human rights clause were signed or came into force in 2011. Bilaterally, the EU 
held over 40 bilateral human rights dialogues with third countries thus providing many 
opportunities to address the EU's specific human rights concerns effectively. 

The EU launched the development of human rights country strategies for almost 160 
countries worldwide, 130 being developed in 2011. The key objectives pursued through this 
approach are: to obtain a better and more comprehensive understanding of the key human 
rights challenges in partner countries; to focus EU action on key priorities in partner countries, 
both in policy terms and financial assistance terms, so that we can better tailor our approach to 
country situations and therefore be more effective, as requested by the High Representative; to 
facilitate and streamline relevant activities by Member States and EU diplomatic missions in the 
field; and to contribute in a more comprehensive and pertinent manner to the various country 
and regional strategies. 



12 



On 8 and 9 December 2011, the EEAS, in close cooperation with NGO partners, held the 13th 
Annual EU NGO Human Rights Forum with two themes: Boosting the implementation of the EU 
guidelines on International Humanitarian Law; and the EU Human Rights Review and new Multi-Annual 
Financial Framework - from recommendations to action. The Forum represented an opportunity for 
NGOs to present their experiences from the field, to voice their views on EU policies and to 
make recommendations to the EU on how implementation could be improved. The results of 
the Forum will be carefully considered by the EEAS and Council working parties. 

In response to worrying human rights developments in Belarus in the aftermath of the 
December 2010 presidential elections, the EU mobilised the international community to 
respond resolutely to human rights violations. In June 2011, under the leadership of the 
European Union, the Human Rights Council adopted a resolution which tasked the High 
Commissioner for Human Rights with reporting, within a year, on human rights developments 
in Belarus and formulating recommendations for further action. In the meantime, the EU took a 
number of bilateral measures which considerably increased assistance to human rights defenders 
and civil society and at the same time exerted increasing pressure on the regime to respect 
human rights and to release all political prisoners. 

The joint European Neighbourhood Policy Communication "A New Response to a Changing 
Neighbourhood" adopted on 25 May 2011, included a proposal to create a European 
Endowment for Democracy (EED), which was later welcomed by Foreign Affairs Council. 
The objective is to set up EED as an autonomous body with legal personality under the law of 
one Member State. EED would have an initial, although not exclusive, focus on the European 
Neighbourhood and it would be a new means to facilitate European support to political actors 
in democratic transitions or in peaceful struggle for democracy. 



13 



In 2011, the EU deployed 10 Electoral Observation Missions (EOMs). Five EU EOMs 
accompanied and gave additional credibility to major changes (regime change in Tunisia, 
creation of a new country in South Sudan, transition from a military regime to a civilian regime 
in Niger, long-awaited shift to the political opposition in Peru and Zambia), three EOMs 
accompanied a relatively smooth re-election of incumbent authorities (Nigeria, Chad and 
Uganda), while two EOMs were led in very challenging electoral contexts (Nicaragua and the 
DRC). The EU also deployed Election Expert Missions (EEM) to Benin, Liberia, Cote d'lvoire, 
Morocco, Guatemala, Thailand, the Central African Republic, and Gambia. The European 
Parliament deployed its own delegations along all EU EOMs, adding visibility and underlining 
the political commitment of the EU. 

Believing that private military and security companies (PMSCs) should be held accountable 
for possible human rights violations whenever they conduct their operations, the EU engaged 
constructively in the first session of the UN Working Group of the Human Rights Council on a 
possible international regulatory framework for PMSCs in May 2011. The EU stressed the need, 
as the first stage, to review existing initiatives and actual gaps in terms of accountability for 
human rights and international humanitarian law violations. 



14 



2. EU INSTRUMENTS AND INITIATIVES IN NON-EU COUNTRIES 

Introduction 



2.1. EU GUIDELINES ON HUMAN RIGHTS AND INTERNATIONAL HUMANITARIAN 

Law (IHL) 



The eight so-called 'guidelines' form the backbone of EU human rights policy. Though they are 
not legally binding, they are adopted unanimously by the Council of the EU, and therefore 
represent a strong political expression of the EU's priorities. They also provide practical tools to 
help EU representatives around the world advance our human rights policy. Thus the guidelines 
reinforce the coherence and consistency of EU human rights policy. 

The EU now has human rights guidelines on the following subjects: 

- Death penalty (first adopted in 1998) 

- Torture and other cruel, inhuman or degrading treatment or punishment (first adopted 
in 2001) 

- Human Rights dialogues (first adopted in 2001) 

- Children and armed conflict (CAAC) (first adopted in 2003) 

- Human Rights Defenders (first adopted in 2004) 

- Promotion and Protection of the Rights of the Child (first adopted in 2007) 

- Violence against women and girls and combating all forms of discrimination against 
them (first adopted in 2008) 

- Promoting compliance with International Humanitarian Law (first adopted in 2005) 



15 



More information about the guidelines is available in a brochure published March 2009. They 
are also available online in all EU languages as well as Russian, Chinese, Arabic and Farsi. 

In 2010 it was agreed that, while respecting the coherence of EU action worldwide, there was a 
need to tailor the EU's approach to individual situations. To this end, it has been decided to 
establish local human rights strategies for different countries, constantly reviewing our priorities 
and the most effective use of our assorted tools, while engaging our partners with respect. 

2.2. Human rights dialogues and consultations 

In 2011 the EU developed its dedicated political dialogues on human rights with an increasing 
number of partners. A new human rights dialogue was established with Algeria in 2011 as part 
of the European Neighbourhood Policy. Steps were also taken to formalise a human rights 
dialogue with South Africa and initial contacts were made with the Republic of Korea to 
establish regular human rights consultations. 

Formal human rights dialogues or Sub Committees took place with the following partners in 
2011: African Union, Algeria, Argentina, Armenia, Brazil, Belarus, Cambodia, Chile, China, 
Colombia, Georgia, India, Indonesia, Jordan, Kazakhstan, Kyrgyzstan, Laos, Lebanon, Mexico, 
Republic of Moldova, Morocco, Palestinian Authority, Pakistan, Tajikistan, Turkmenistan, and 
Vietnam. Consultations on human rights issues took place with Canada, Israel, Japan, New 
Zealand, Russia, the US and candidate countries (Croatia, Iceland, Turkey, and the FYROM). 

Sessions of the established human rights dialogues with Egypt, Sri Lanka and Tunisia could not 
take place in 2011. The annual session with Pakistan was postponed to early 2012. The human 
rights dialogue with Iran has been suspended since 2006. 



16 



As part of the review of the EU human rights policy, best practices were identified in 2011 
across these various dialogues in order to increase their impact, in three ways: first, in better 
embedding them in the overall relation to the third country concerned, up to summits; second, 
in ensuring a close link with other human rights policy instruments, particularly the new human 
rights country strategies; third, in focusing attention on the follow-up to the dialogues through 
concrete action plans, legislative reforms and projects which the EU can support through its 
instruments, including cooperation assistance. 

In this context, particular attention was paid to setting the agenda for human rights dialogues, 
with a focus on the domestic human rights situation, including individual cases. Multilateral 
issues at the UN and relevant regional organisations are increasingly included as standard items 
on the agenda for the dialogues. The EU is also responsive to requests from partner countries to 
discuss EU internal human rights issues, in close cooperation with EU Member States. 

Action plans agreed or under revision with ENP South countries have proved instrumental in 
structuring the agenda of human rights dialogues with those countries, also providing useful 
benchmarks to facilitate the periodic evaluation of the dialogues, as called for by the EU 
guidelines on human rights dialogues, to be phased with the periodic update and review of the 
human rights country strategies. 

In line with best practice, consultations with civil society, both in headquarters and in the 
country concerned, as well as debriefing after the dialogues, are being generalised. In addition, 
about 10 dedicated Civil Society Seminars were held in 2011 to feed into the official human 
rights dialogues. 

In 2011 the EU continued negotiations with the Chinese authorities with a view to improving 
the modalities of the EU-China human rights dialogue in line with the recommendations of the 
2010 review of the dialogue. The review of the EU -Russia human rights consultations with 
Russia was concluded in 2011; on this basis, the EU is engaging with the Russian authorities to 
improve the arrangements for and substance of the dialogue. 



17 



In addition, nearly all the 79 African, Caribbean and Pacific countries that are party to the 
Cotonou Agreement have a dialogue with the EU based on Article 8 of the Agreement, 
encompassing a regular assessment of developments concerning the respect for human rights, 
democratic principles, the rule of law and good governance. According to Article 9 of the 
Cotonou Agreement, respect for human rights, democratic principles and the rule of law 
constitute its essential elements, and are as such subject to the dispute settlement clause of 
Article 96 on the basis of which consultations and appropriate measures, including (as a last 
resort) the suspension of the Agreement, can be undertaken with regard to the country in 
question. 

In 2011, appropriate measures were applicable to five countries: Zimbabwe, Fiji, Guinea, 
Guinea- Bissau and Madagascar. The application of the Article 96 procedure to Niger was 
discontinued. 

2.3. Council decisions and crisis management 

The EU continued to implement and consolidate its specific human rights and women, peace 
and security- related policies within the Common Security and Defence Policy (CSDP), and to 
further develop the acquis, as well as the implementation of the guidelines on the protection of 
civilians in CSDP missions and operations. The issue of mainstreaming human rights and 
gender aspects into CSDP continued to be discussed by the relevant working parties at the 
Council, and to form part of the planning, conduct and the subsequent lessons processes of 
CSDP missions and operations. No new CSDP missions or operations were deployed in 2011. 



18 



In particular, work started on the implementation of the recommendations of the "Lessons and 
best practices of mainstreaming human rights and gender into CSDP military operations and 
civilian missions" report endorsed in December 2010 by the Council. To keep the EU policy 
framework on women, peace and security up-to-date with the most recent developments 
(particularly the adoption of subsequent UNSCRs on women, peace and security as well as 
EU/CSDP lessons identified since 2008), the EEAS also initiated the review process to update 
the operational document "Implementation of UNSCR 1325 as reinforced by UNSCR 1820 in 
the context of ESDP", which was adopted in 2008. 

The elaboration of training modules on human rights, gender and child protection was another 
key development in 2011, based on the outlines for EU standard human rights and gender 
training elements in the "Package of three draft concepts containing minimum standard training 
elements on Human Rights, Gender and Child Protection in the context of CSDP" adopted in 
December 2010. Those are being developed in cooperation with training institutes from EU 
Member States and with civil society. 

An annual meeting of the gender advisers and focal points of the CSDP missions and 
operations was organised by the EEAS in June 2011, and was the third meeting of its kind. In 
addition, all heads of civilian CSDP missions were also briefed on the EU's human rights and 
gender policy during a seminar in April 2011. As the year saw the EEAS being set up, a 
particular effort was put into facilitating information exchange between all the services involved 
in the crisis management area and the relevant human rights, gender and child protection 
expertise of the EEAS. 



19 



2.4. Demarches and declarations 

The EU attaches great importance to keeping human rights concerns in the public eye. This is 
why it makes extensive use of public declarations, to put across its concerns or to welcome 
positive developments. These declarations are agreed unanimously. 

In other cases, when it judges that this will be more effective, the EU may prefer to demarche. 
Demarches, or formal diplomatic approaches, are important instruments of all foreign policy, 
and are used by the EU to raise human rights concerns with the authorities of non-EU 
countries. The EU also regularly demarches around the world to promote the universality and 
integrity of the Rome Statute of the International Criminal Court. Demarches are usually 
performed confidentially by local EU representatives. 

The subjects handled most frequently by these means are as follows: protection of human rights 
defenders, illegal detention, forced disappearances, the death penalty, torture, child protection, 
refugees and asylum seekers, extrajudicial executions, freedom of expression and of association, 
the right to a fair trial, and elections. 



2.5. Human rights clauses in cooperation agreements with third 
countries 



The European Union seeks to insert a human rights clause in all political framework 
agreements, such as Association Agreements and Partnership and Cooperation Agreements, 
concluded with third countries. The human rights clause provides that human rights as set out in 
the Universal Declaration of Human Rights inspire the internal and external policies of the 
parties and constitute an essential element of the agreement. No new agreements containing a 
human rights clause were signed or came into force in 2011. 



20 



Consultations were opened in one case under a human rights clause during 2011. The 
European Union regarded the mutiny of 1 April 2010 in Guinea-Bissau and the subsequent 
appointment of its main instigators to high-ranking posts in the military hierarchy as a serious 
and evident breach of the human rights clause of the Cotonou Agreement. Accordingly, on 31 
January 2011 the EU opened consultations with Guinea-Bissau under Article 96 of the Cotonou 
Agreement. During those consultations, the participants discussed the measures necessary for 
ensuring the primacy of civilian authority, improving democratic governance, guaranteeing the 
safeguarding of constitutional order and the rule of law and tackling impunity and organised 
crime. Following undertakings given by Guinea-Bissau concerning the conduct and conclusion 
of independent judicial investigations relating to assassinations in March and June 2009, the 
effective implementation of security sector reform and the renewal of the military hierarchy to 
ensure the appointment to senior command of persons not involved in unconstitutional 
conduct or acts of violence, the EU decided to close the consultations and gradually to resume 
cooperation. 

In its July 2011 Communication on the External Dimension of the Common Fisheries Policy, 
the Commission announced that it would aim, inter alia, to reinforce bilateral fisheries 
agreements by inserting a human rights clause in all such agreements. Accordingly, any breach 
of the fundamental element of human rights and democratic principles could result in the 
suspension of the agreement. Protocols to this effect have been initialled with Cape Verde, 
Comoros, Greenland, Guinea-Bissau, Mauritius, Mozambique, Sao Tome and Principe and the 
Seychelles. 



21 



2.6. The European Neighbourhood Policy 

The European Neighbourhood Policy (ENP) was proposed in 2004. The EU offered its 
neighbours a privileged relationship, building upon a mutual commitment to common values 
(democracy and human rights, rule of law, good governance, market economy principles and 
sustainable development). 

The Eastern Partnership (launched in Prague in May 2009), the Union for the Mediterranean 
(the Euro-Mediterranean Partnership, formerly known as the Barcelona Process, re-launched in 
Paris in July 2008), and the Black Sea Synergy (launched in Kiev in February 2008) are the three 
components of the ENP. 

Implementation of the ENP is jointly promoted and monitored through the Committees and 
sub-Committees established in the frame of these agreements. It was agreed that 
implementation of the ENP in 2011 would be the subject of 12 country progress reports and 
two regional reports reviewing the progress made in the implementation of the Eastern 
Partnership and the Partnership for democracy and shared prosperity; as well as a Statistical 
Annex. 

Over 2011 the EU has responded quickly and with determination to a fast changing situation; 
after years of relative stagnation, democracy has taken root in neighbouring countries. The EU 
has adapted its policy and its instruments, has re-oriented its assistance programmes, and has 
made available technical support to facilitate democratic transition and allocated additional 
funding to neighbouring countries. 



22 



The EU has stepped up its political engagement in both the Eastern and Southern 
Neighbourhood. In the East, the second Eastern Partnership Summit (Warsaw, September 
201 1) took stock of the results achieved since the launching of the Eastern Partnership and at 
the same time confirmed the political commitments of the EU and of its Eastern neighbours to 
move towards deeper political association and economic integration. In the Southern 
Neighbourhood, following a proposal from the High Representative, the Council appointed a 
Special Representative for the Southern Mediterranean Region to develop dialogue with 
transition countries, step up the mobilisation of the EU and the Member States and ensure co- 
ordination with the International Financial Institutions and the private sector. 

On March 8 2011 the Commission launched the Communication on "A partnership for 
democracy and shared prosperity with the southern Mediterranean" in order to respond 
immediately to the Arab spring events. The Communication highlighted the importance of 
higher standards of human rights, democracy and accountable governance. 

A joint communication to the European parliament, the council, the European Economic and 
Social committee and the Committee of the Regions "A new response to a changing 
Neighbourhood" was launched on 25 May 2011. The new policy is based on mutual 
accountability and a shared commitment to the universal values of human rights, democracy and 
the rule of law and involving a much higher level of differentiation. The EU aimed to respond 
to the Arab Spring and sent a clear message of solidarity and support to the peoples of the 
Southern Mediterranean and also to respond to EU Eastern Neighbours' demands for closer 
political association and deeper economic integration. 



23 



To support democratic transition the EU has stepped up co-operation with the Council of 
Europe and sought synergies with the Council of Europe Parliamentary Assembly offering a 
"Partner for Democracy status" to Parliaments of Southern Mediterranean Countries. A 
programme financed by the EU budget allows EU's Southern neighbourhood to tap into the 
Council of Europe recognised expertise on constitutional reform, judicial reform and electoral 
systems. The EU has deployed a fully-fledged Election Observation Mission in Tunisia and sent 
election experts to Morocco. It has provided technical assistance to the Egyptian High Electoral 
Commission and supported voter education and domestic observers through Civil Society 
Organisations. 

The EU has been increasingly reaching out to Civil Society. In the Eastern Neighbourhood, 
human rights dialogues were complemented by joint civil society seminars. The Eastern 
Partnership Civil Society Forum met in November in Poznan, ahead of the Eastern partnership 
summit. As a follow up to the ENP review adopted in May 2011, a Civil Society Facility was 
created 2 in September with a budget of € 66 million for the period 201 1-13. 

To uphold freedom of expression the EU has launched a "no disconnect strategy" to assist civil 
society organisations or individual citizens to circumvent arbitrary disruptions to access to 
electronic communications technologies. 

The EU continued to step up efforts to support women rights across the region and ensure that 
gender equality is mainstreamed in all relevant co-operation actions. Women have been key 
players in the Arab Spring, and should not loose out in the transformations that will follow. 



24 



The EU has increased its efforts to promote throughout the neighbourhood the need to build 
an efficient and independent judiciary, to ensure citizens' right to fair trial and to continue the 
fight against corruption. 

The EU deployed humanitarian assistance through ECHO (EU humanitarian aid and civil 
protection) teams present at the Tunisian-Libyan and borders as well as in eastern Libya in order 
to assess humanitarian needs and the overall situation. € 40 million were available for 
humanitarian assistance to the most affected people in Libya and neighbouring countries 
(Tunisia, Egypt). On 15 May, the total EU contribution (European Commission and Member 
States) totalled almost € 103 million. 

To support financially partner countries reform efforts, the EU has refocused € 600 million of 
existing funding in the Southern Neighbourhood towards institution building programmes in 
areas such as judicial reform and fight against corruption. Additional financial resources from 
the EU budget have also been made available. The May communication had proposed to devote 
up to € 1.24 billion of additional resources to support the implementation of the new approach. 

In December 2011, the Commission adopted the legislative proposal for a new financial 
instrument, the European Neighbourhood Instrument (ENI) that will replace the current 
European Neighbourhood and Partnership Instrument (ENPI) as of 2014. This instrument will 
further strengthen the link between policy and assistance, introduce more differentiation in the 
financial envelopes allocated to partner countries in an incentive-based dynamic and it will 
include simplified provisions for cross border co-operation at the EU external border. 



25 



2.7. Activities funded under the European Initiative for Democracy 
and Human Rights (EIDHR) 

In 2011 two global calls for proposals were launched under the EIDHR, aimed at: (i) providing 
support to human rights activists and local civil society working to promote human rights and 
fundamental freedoms in countries and regions where these are most at risk, and where 
defenders are the most vulnerable (€ 15.8 million); (ii) strengthening the role of civil society 
networks in promoting human rights and democratic reform and supporting actions against the 
death penalty (€ 21.6 million). The results of these two calls will be made public in spring 2012. 

At local level, some 90 EU Delegations launched local calls for proposals (under the Country- 
Based Support Scheme, CBSS) worth a total of € 64.8 million, aimed at supporting civil society 
in their countries in previously identified priority areas. Furthermore, the EIDHR reacted to the 
Arab spring by quickly making available over € 6 million for CBSS in Tunisia, Egypt and Libya. 

The EU continues to be the lead donor to the efforts of civil society organisations around the 
world towards abolition of the death penalty. In 2011 civil society organisations promoting its 
abolition helped to achieve significant results, such as the abolition of the death penalty in 
Illinois. Several lobbying, advocacy, research, campaigning, legal counselling and training 
activities were run by EIDHR partners all over the world. 

Two important intergovernmental conferences in Kigali and Rome, both organised by civil 
society organisations and funded by the EIDHR, gave a new input to the abolition debate, with 
a view to the 2012 UNGA vote on the moratorium. Through the EIDHR, the European Union, 
third countries and civil society can work together and make the difference towards the 
progressive restriction and abolition of the death penalty worldwide. 



26 



Regarding the EU fight against torture, in 201 1 the EIDHR supported new civil society actions 
in the field of torture prevention and rehabilitation of torture victims. The aim was to reinforce 
EU policy, particularly the implementation of the EU Guidelines on Torture adopted by the 
Council of the European Union in 2001. The substantial funding of projects helped to support 
the rehabilitation of torture victims and victims of enforced disappearances, increase global 
knowledge about the root causes of torture and raise awareness of the Optional Protocol to the 
Convention against Torture (OPCAT). In Sri Lanka and Nepal for example, specific projects 
were launched to develop the capacity of state officials to prevent and address torture and ill- 
treatment within the police and military. In other parts of the world, projects aimed at 
reinforcing investigation, information and alert mechanisms in the field of torture and ill- 
treatment (Guinea, Mexico, and Russia). The EIDHR also funded cooperation between medical 
and legal experts in documenting cases of torture and other forms of cruel and degrading 
treatment in the Philippines. Advocacy work was carried out to promote the setting up of 
national prevention mechanisms and to support litigation work on torture cases and the fight 
against impunity worldwide. Together with the International Rehabilitation Council for Torture 
Victims (IRCT) and the World Organisation against Torture (OMCT), the EIDHR also helped 
to provide advocacy and support for torture victims and victims of enforced disappearances in 
post-Gaddafi Libya. 

The EIDHR continued to finance the European Inter-University Centre in Venice and its 
European Masters Degree in Human Rights and Democratisation in 2011, as well as similar 
regional programmes in the Balkans (University of Sarajevo), Africa (University of Pretoria), 
Latin America (Universidad Nacional De General San Martin in Buenos Aires), and the Asia- 
Pacific region (University of Sydney). 



27 



Several actions in 2011 took place to strengthen the international and regional framework for 
the protection of human rights, justice, the rule of law and the promotion of democracy. 
Support went to the Pacific Islands Forum Secretariat to assist the Forum Island Countries 
(FICs) in ratifying and implementing the core United Nations human rights conventions and the 
ICC Rome Statute, to raise awareness and understanding of the linkages between human rights 
and development, and to increase the national capacity of FICs to integrate human rights into 
their governments' policies and development plans. 

The Council of Europe received concrete support for two projects aiming at: (i) strengthening 
national capacities in Armenia, Azerbaijan, Georgia, Republic of Moldova, the Russian 
Federation and Ukraine for more effective human rights protection by increasing knowledge 
and skills on the European Convention for the Protection of Human Rights and Fundamental 
Freedoms and the Revised European Social Charter; (ii) supporting educational policies on 
democratic citizenship and human rights education in Kazakhstan. 

In order to ensure respect of international standards in conducting fair trials that are to bring 
justice to the victims of the Khmer Rouge, support was also provided to the Extraordinary 
Chambers in the Courts of Cambodia (ECCC) by contributing to the Cambodian share of the 
Tribunal's budget. 

With EIDHR financial support, 12 civil society seminars on human rights were organised in 
2011 in countries such as Colombia, Bangladesh, Armenia and Tajikistan as a complement to 
the annual political dialogues on human rights. The third EU -African Union civil society 
seminar was held in November in Brussels. 



28 



Finally, support for human rights defenders remained a priority for the EIDHR in 2011. Under 
its emergency fund for defenders at risk, the EIDHR awarded a series of small grants to assist 
individual and human rights organisations in acquiring protection, security and IT material for 
their work, to cover lawyers' fees and the medical and rehabilitation expenses of activists 
subjected to torture and ill-treatment, and to urgently relocate human rights defenders in danger 
to safe places. Also in 2011, a mapping study of shelter programmes for human rights defenders 
at risk was drawn up as a first step to supporting the future establishment of an EU initiative to 
provide temporary relocation to endangered activists in need of safe refuge. 

2.8. The review of EU human rights policy 

On 12 December 2011, the European Commission adopted a Joint Communication presented 
by the High Representative, entitled 'Human rights and democracy at the heart of EU external 
action — towards a more effective approach'. This came as a result of a lengthy process, dating 
back to discussion at the Gymnich (informal meeting of EU foreign ministers) at Cordoba in 
March 2010. The Communication was informed by work previously prepared at informal 
meetings in Madrid, Bruges, Budapest and Warsaw, as well as recommendations presented by 
different stakeholders through the EU-NGO Forum. 

The aim of the Communication, as stated at its start, was "to open a discussion with the other 
European institutions on how to make the EU's external policy on human rights and democracy 
more active, more coherent and more effective". This is in reaction to the promise of the 
Lisbon Treaty to put human rights, democracy and the rule of law at the centre of all external 
action and to ensure consistency between the different areas of its external action and the 
implementation of the principles of the EU's foreign policy. 



29 



The EU's headline objective is stated as "to prevent violations of human rights and, where they 
occur, to ensure that victims have access to justice and redress and those responsible are held to 
account". With a view to producing a step change in the effectiveness of EU delivery on this, 
the Communication sets out a vision of how the EU will broaden, deepen and streamline its 
action on the international scene. In doing this, it reaffirms the EU's commitment to the 
universality, indivisibility and interdependence of all human rights — civil, political, economic, 
social and cultural. 

The Communication proposes action in four areas: 

a) Overhauling delivery: effective action, made to measure 

The aim here is to balance a traditional top-down approach to setting policy and priorities with a 
tailor-made approach taking account of the circumstances where the policy should be applied. 
One way of doing this is through the development of human rights strategies for individual 
countries. Another is through a campaign-based approach, eg on the three themes suggested by 
the High Representative: judicial reform, rights of women, and rights of the child. Such 
adaptable ways of working link into the approach adopted in the European Neighbourhood and 
beyond since the events of the Arab Spring. They depend on an important systematic 
partnership with civil society, including human rights defenders. 

b) A joined up approach to policy 

This aims at achieving "360 degree" policy coherence, weaving together different policy areas 
that may sometimes have operated with a degree of autonomy: Trade policy, Conflict 
prevention, Crisis management, Counter-terrorism, as well as freedom, security and justice. 



30 



The guiding principle here is that set out by Kofi Annan, who wrote 'In larger freedom': "We 
will not enjoy development without security, we will not enjoy security without development, 
and we will not enjoy either without respect for human rights." It means using the entire range 
of EU instruments, from development cooperation to human rights clauses in agreements, in a 
coherent and consistent manner. 

c) Building strong partnerships 

This covers multilateral, regional and bilateral partnerships. The aim is to maximise the impact 
of dialogue, to shape the terms of international debate through well-crafted diplomacy. 

d) Harnessing Europe's collective weight 

This seeks to ensure that the range of the EU's efforts continue to pull in the same direction. It 
starts with ensuring that training on human rights and democracy is provided to all relevant 
staff. Beyond this, it implies rethinking how the EU communicates to the wider world. This 
prefigures the possible appointment of an EU Special Representative for Human Rights. 

On 13 December the Communication was presented to the European Parliament by the High 
Representative, Catherine Ashton. This opened the way for a process of exchanges, both within 
and between the EU institutions on developing a more effective and comprehensive approach 
to human rights and democracy. This process is due to conclude in 2012. 

NB. The Communication proposed that, in order to track progress in achieving its objectives, 
the EU should present its performance in its annual report on human rights and democracy in 
the world. This should give an opportunity to all stakeholders in EU policy, including civil 
society, to assess the impact of EU action and contribute to defining future priorities. As a 
result, the format of the present annual report is liable to be reviewed before its next edition. 



31 



3. Thematic Issues 

Thematic issues related to EU Guidelines 
3.1. The death penalty 

The EU holds a strong and principled position against the death penalty and is a key actor in the 
fight against the death penalty worldwide. 

The EU considers that abolition of capital punishment contributes to the enhancement of 
human dignity and the progressive development of human rights. It considers capital 
punishment to be cruel and inhuman, and to fail to deter criminal behaviour. Any miscarriage of 
justice — which is inevitable in any legal system — is irreversible. Where the death penalty still 
exists, the EU calls for its use to be progressively restricted and insists that it be carried out 
according to minimum international standards. The EU guidelines on the death penalty, which 
were revised in 2008, remain the essential instrument for systematic action towards non-EU 
countries. 

As its action in this area represents a key priority of its external human rights policy, the EU has 
continued to use all its available tools of diplomacy and cooperation to work towards the 
abolition of the death penalty. 

To mark the European Day against the Death Penalty and the World Day against the Death 
Penalty on 10 October, the EU and the Council of Europe issued a joint statement reaffirming 
their opposition to the use of capital punishment in all circumstances, and their commitment to 
the abolition of the death penalty worldwide. The High Representative issued a press release 
saying that "I pledge my continued personal commitment, as well as that of the European 
Union, to doing away with the death penalty, which has no place in the modern world." EU 
Delegations around the world commemorated the occasion in numerous seminars, press 
conferences, exhibitions and events. 



32 



In 2011, the EU welcomed the announcement of the abolition of the death penalty in the US 
State of Illinois on 11 March 2011. The EU also welcomed the Ethiopian Government's 
decision to uphold the prevailing moratorium on executions on 30 June 201 1 . Conversely, the 
EU deplored the continuing extensive use of the death penalty in other parts of the USA and 
the world. Iran and the USA were a particular focus of attention, but statements and demarches 
were carried out in many other countries, based on the minimum standards defined by 
international law and the EU Guidelines on the Death Penalty. 

The EU continued to raise its opposition to the death penalty in all relevant forums, in particular 
at the UN, the OSCE and the Council of Europe. In the context of the OSCE, the EU issued 
several statements expressing its deep regret about the executions in the US and its opposition 
to the use of capital punishment in all cases and under all circumstances, and calling for a global 
moratorium as a first step towards its universal abolition, in line with resolutions adopted by the 
UN General Assembly in 2007, 2008 and 2010 (EU statements in the OSCE Permanent Council 
of 2 and 10 June, 1 and 22 September, 10 November and 1 December). 

The EU also regretted the death sentences in Belarus in the OSCE Permanent Council on 15 
December 2011. Nonetheless, the EU welcomed the abolition of the death penalty in the US 
State of Illinois (the declaration of the High Representative on behalf of the EU of 1 1 March 
2011 was reiterated in the OSCE Permanent Council on 17 March). 



33 



The EU continues to be the lead donor to the efforts of civil society organisations around the 
world towards abolition of the death penalty. The abolition of the death penalty is one of the 
thematic priorities under the European Instrument for Democracy and Human Rights 
(EIDHR). In June 2011, a new global call for proposals was launched, with an allocation of € 7 
million. Accordingly, several new actions aimed at implementing the EU guidelines on the death 
penalty will be awarded in 2012. Within the framework of the ongoing projects, in 2011 the 
vibrant civil society organisations seeking abolition helped to achieve significant results, such as 
abolition in Illinois. Two important intergovernmental conferences in Kigali and Rome, both 
organised by civil society organisations and funded by the EIDHR, gave a new input to the 
abolition debate, with a view to the 2012 UNGA vote on the moratorium. Several lobbying, 
advocacy, research, campaigning, legal counselling and training activities were run by EIDHR 
partners all over the world. 

The list of goods subject to the export controls of Regulation (EC) No 1236/2005 on trade in 
goods which could be used for capital punishment or torture was amended by the European 
Commission in December 201 1 to cover sodium thiopental and similar substances used in lethal 
injections. 

Case study 

The EU has closely monitored and intervened on a number of occasions since 2008 in the case 
of Troy Davis, a US citizen sentenced to death in 1991 in the State of Georgia. Troy Davis was 
convicted of the murder of police officer Mark Allen McPhail. There was no physical evidence 
to support the conviction, which was based on witness testimony, and since the trial seven of 
the nine state's witnesses recanted. Nonetheless, on 28 March 2011, the US Supreme Court 
rejected Mr Davis' appeal. 

The execution of Mr Davis took place on Wednesday 21 September 201 1 . High Representative 
Ashton issued a statement voicing her "deep regret" over the execution, and recalling that the 
EU had repeatedly called for Mr Davis' sentence to be commuted, because "serious and 
compelling doubts have persistently surrounded the evidence on which Mr Davis was 
convicted". 



34 



3.2. Torture and other cruel, inhuman and degrading treatment or 
punishment 



In line with the EU Guidelines on Torture, the EU has sustained its leadership role and its 
global action to combat torture and other forms of cruel, inhuman or degrading treatment or 
punishment with initiatives in international forums, bilateral demarches to non-EU countries, 
improved local implementation of the Guidelines and substantial support for projects by civil 
society organisations in the field. A revised version of the Guidelines was adopted by the 
Council's Working Party on Human Rights (COHOM). 

During the 66th session of the UN General Assembly (UNGA), the EU Member States co- 
sponsored a resolution that condemns all forms of torture and other cruel, inhuman or 
degrading treatment or punishment, including through intimidation. The resolution was 
presented by Denmark and adopted by consensus. In statements at the UNGA session, the EU 
said it represented the value the international community placed on human dignity. 
Furthermore, the Assembly condemned any action to legalise, authorise or acquiesce in torture 
under any circumstances, including on grounds of national security or through judicial decisions, 
and urged states to ensure accountability for all such acts. 

The EU Member States also co-sponsored a resolution entitled "Torture and other cruel, 
inhuman or degrading treatment or punishment: mandate of the Special Rapporteur" at the UN 
Human Rights Council in March 2011. The resolution extended the mandate of the Special 
Rapporteur on torture and other cruel, inhuman or degrading treatment or punishment for a 
further period of three years. 



35 



In its annual declaration on the occasion of the International Day in Support of Victims of 
Torture on 26 June 2011, the EU underlined the priority it attaches to the global eradication of 
torture and to the full rehabilitation of torture victims, and reiterated that States must take 
persistent, determined and effective measures to prevent and combat all acts of torture and 
other cruel, inhuman or degrading treatment or punishment. The EU stressed the prominent 
importance it attaches to the role of the UN in fighting torture and supporting victims and 
underlined its support for the UN Special Rapporteur on Torture, the UN Voluntary Fund for 
the Victims of Torture, the OHCHR, the UN Committee Against Torture (UN CAT) and other 
mechanisms making valuable contributions in this field, such as the Committee for the 
Prevention of Torture (CPT) of the Council of Europe. 

In line with the EU Guidelines on Torture, the EU actively continued to raise its concerns on 
torture with non-EU countries through political dialogue and demarches. Such contacts — 
confidential or public, depending on the case — address both torture issues and individual cases 
relevant to specific countries as well as wider issues. During 2011 the EU continued to take up 
individual cases in a number of countries. The EU consistently raised the situation of torture 
and ill-treatment in its regular human rights dialogues with non-EU countries. 

More than 60 EU Delegations around the world identified the fight against torture as priority 
area, the majority also identifying concrete actions to be implemented in their host countries. 
The EU continued its system of regular confidential reporting on human rights, including on 
torture, by its Heads of Mission in non-EU countries. The EU made a number of statements 
related to torture, including within multilateral forums such as the UN and the OSCE and 
considered ways and means to better coordinate with the UN CAT and the UN Subcommittee 
on Prevention of Torture (SPT). 



36 



EU Member States are under close international scrutiny as regards their compliance with 
international and regional instruments in the field of torture and cruel, inhuman or degrading 
treatment or punishment. The EU Member States have jointly extended a standing invitation to 
all UN Special Procedures on Human Rights, including the Special Rapporteur on Torture 

(SRT). 

The EU's emphasis on action to fight torture is reflected in its substantial funding of projects by 
civil society actors worldwide. In 2011 the European Instrument for Democracy and Human 
Rights (EIDHR) supported new civil society actions in the field of torture prevention as well as 
rehabilitation of torture victims. The themes selected under global calls for proposals are 
designed to reinforce EU policy, particularly the implementation of the EU Guidelines on 
Torture adopted by the Council of the European Union in 2001. The substantial funding of 
projects has helped to support the rehabilitation of torture victims and victims of enforced 
disappearances, to increase global knowledge about the root causes of torture and to raise 
awareness of the Optional Protocol to the Convention against Torture (OPCAT). In Sri Lanka 
and Nepal, for example, a specific project develops the capacity of state officials to prevent and 
address torture and ill-treatment within the police and military. In other parts of the world, 
projects aim to reinforce investigation, information and alert mechanisms in the field of torture 
and ill-treatment (Guinea, Mexico, Russia). The EIDHR also funded activities strengthening 
cooperation between medical and legal experts in documenting cases of torture and other forms 
of cruel and degrading treatment in the Philippines, advocacy work towards the setting up of 
National Prevention Mechanisms, and litigation work on torture cases and the fight against 
impunity worldwide. In Libya, the EIDHR is also supporting an important project implemented 
jointly by IRCT and OMCT which aims, through a holistic approach to the issue of torture, to 
provide advocacy and support for torture victims and victims of enforced disappearances in 
post-Gaddafi Libya. 



37 



3.3. Rights of the child 

The European Union is committed to the protection and promotion of the rights of the child in 
its external and internal policies. In order to ensure coherence of children's rights protection, the 
February 2011 Commission Communication "An EU Agenda for the rights of the child" 
integrated both internal and external policy objectives in a single policy document. 

Within the EU's external human rights policy, numerous policy instruments have been 
developed to ensure promotion and protection of the rights of the child in the EU's external 
relations, primarily based on sustained and systematic action. 

The EU Guidelines on the Rights of the Child (2007) promote the rights of the child worldwide 
through the implementation of the UN Convention on the Rights of the Child and its Optional 
Protocols, and by ensuring that the rights of the child are taken into account in all EU policies 
and actions. Combating violence against children was chosen in 2007 and 2009 as the focus area 
for the implementation of the guidelines in ten pilot countries which were selected in close 
cooperation with UNICEF and civil society: Armenia, Barbados, Brazil, Ghana, India, Iran, 
Jordan, Kenya, Morocco and Russia. In 2011, the EU launched a review of its Guidelines on 
children to take into account the latest international as well as internal developments. For 
example, the EU moved towards the local definition of its human rights priorities and more 
than half of the EU Heads of Missions decided to work on the promotion of children's rights. 

In 2011, the EU significandy stepped up its action against child labour following the adoption of 
the 2010 Council conclusions. Several initiatives were implemented such as the inclusion of the 
rights of child in the Commission Communication on Corporate Social Responsibility and in the 
Commission guidelines on socially responsible procurement. 



38 



The EU relies on a number of instruments to pursue its policy on the rights of the child. 
Political dialogue provides an opportunity to promote the ratification and effective 
implementation of the relevant international instruments on those rights. In 2011, the rights of 
the child were regularly included on the agenda of political dialogues and human rights dialogues 
with non-EU countries. 

Annual training on the rights of the child, which is co-organised in cooperation with Save the 
Children and UNICEF, was offered to EU staff in November 2011 in order to strengthen EU 
capacity to act. 

Bilateral and multilateral cooperation must also take the rights of the child fully into account. 
The EU has been actively involved in the promotion of the rights of the child at various UN 
forums. In March 2011, together with the Latin American and Caribbean Group (GRULAC), 
the EU tabled a thematic resolution on children working and living on the street at the Human 
Rights Council and omnibus resolutions at the 66th session of the UNGA. 

The EU enlargement process is also a powerful tool providing opportunities to promote the 
rights of the child and foster reform of child protection in the candidate countries and potential 
candidates. 

Development cooperation is another powerful instrument used for the promotion and 
protection of the rights of the child. Several projects addressing child labour were selected under 
the 2011 call for proposals of the thematic programme "Investing in People", worth a total of 
€11 million. 

Additional projects were supported by the EU through various geographical allocations. Because 
children are particularly exposed and vulnerable in times of crisis, the EU also ensures that 
children's specific needs are fully taken into account in the context of humanitarian aid, and in 
particular the needs of children who are separated or unaccompanied, are victims of recruitment 
by armed forces or groups, or are victims of sexual violence or exposed to HIV. 



39 



Case study: Fighting child labour 

In 2011, the EC extended a project implemented in cooperation with the ILO called 
"TACKLE". The project fights child labour, in particular its worst forms, in 11 African, 
Caribbean and Pacific Countries: Kenya, Zambia, Sudan, Madagascar, Mali, Angola, Jamaica, 
Papua New Guinea, Fiji, Guyana and Sierra Leone. Worth € 14.75 million, the project tries to 
address the root causes of child labour and to offer alternatives to children by providing access 
to basic education and training. In this way it helps to achieve the Millennium Development 
Goals on universal access to primary education. 

3.4. Children and armed conflict 

The EU accords a high priority to helping children associated with armed conflicts. The EU 
Guidelines on Children Affected by Armed Conflicts (adopted in 2003 and revised in 2008) 
commit the EU to addressing the impact of armed conflicts on children in a comprehensive 
manner, which means through conflict prevention instruments as well as through crisis 
management and post-conflict disarmament, demobilisation and reintegration efforts. The EU 
receives reports on children affected by armed conflict from EU Heads of Mission, military 
commanders and special representatives, and also monitors it by means of diplomatic initiatives, 
political dialogue, multilateral cooperation, and crisis management. 

The EU focuses the implementation of the Guidelines on 20 priority countries or territories: 
Afghanistan, Burundi, Central African Republic, Chad, Colombia, DRC, Cote d'lvoire, Haiti, 
Iraq, Israel, Lebanon, Burma/Myanmar, Nepal, Occupied Palestinian Territory, Philippines, 
Somalia, Sri Lanka, Sudan, Uganda and Yemen. The list of EU priority countries is in 
accordance with the UN list of entities involved in certain grave violations of children in armed 
conflict, which is reviewed annually by the UN Security Council. 



40 



In their daily work, the EU Delegations follow the 39 specific actions included in the December 
2010 revised implementation strategy. The EU funded and implemented a number of projects 
under the thematic instruments such as the European Instrument for Democracy and Human 
Rights (EIDHR) and Investing in People Programme, as well as through country schemes, such 
as the disarmament, demobilisation and reintegration projects funded under the European 
Development Fund. 

As in previous years, the EU sought to cooperate closely with the UN. In association with the 
Group of Latin American countries, the EU negotiated a resolution at the UN General 
Assembly, which extended the mandate of the Special Representative of the UN Secretary 
General for children and armed conflict. 

In 2011 the EU launched a thematic lobbying campaign to promote the ratification of two 
Optional Protocols to the Convention on the Rights of the Child as well as ILO Convention 
1 82 on the worst forms of child labour. 

Case study: Reintegration of children affected by armed conflict 

The EU promotes an inclusive, comprehensive and long-term approach to children affected by 
armed conflict and their reintegration and rehabilitation. Numerous projects were implemented 
in priority countries. In cooperation with War Child Holanda, the EU contributed to 
empowerment of children at risk of recruitment to armed groups in Colombia by providing 
training which is useful for their insertion into society. This EIDHR project worth € 600 000 
also provides psycho-social assistance to child victims and helps to connect them to national 
referral systems and social services. Another project in Colombia, implemented by Mercy Corps 
(€ 749 859), worked with local communities to promote the demobilisation and reintegration of 
70 children who were former combatants. At least 10 other similar projects were implemented 
in Colombia in 2011. 



41 



3.5. Human rights defenders 

The EU's commitment to support the work of human rights defenders lies at the heart of its 
policy of protecting and promoting human rights worldwide. Since 2004, the EU Guidelines on 
Human Rights Defenders have been streamlining the EU's actions in this field by proposing 
practical ways to support and assist human rights defenders working in non-EU countries. 

The continued commitment to the implementation of the Guidelines has been even more 
important, given the fact that despite — or in some cases because of — the events of the Arab 
spring in 2011, the worldwide political environment for human rights activists could hardly be 
described in positive terms. In many countries, there is a contraction of democratic space, and 
civil society in general and human rights defenders (HRDs) in particular are increasingly victims 
of repression, and fundamental freedoms are still massively violated. As a reaction to these 
worrying practices, in line with the Guidelines, the situation of human rights defenders has been 
constandy raised in bilateral contacts with partner countries, be it in the framework of human 
rights dialogues or through diplomatic demarches. In parallel, in November 2011 the EU co- 
sponsored the UN General Assembly Third Committee resolution on human rights defenders, 
and gave strong public support to the Special Procedures of the UN Human Rights Council, 
especially the UN Special Rapporteur on Human Rights Defenders and appropriate regional 
mechanisms to protect human rights defenders. The EU also participated in coordination 
meetings with other international organisations and mandate holders working on the issue of 
human rights defenders to strengthen international action for their work. 



42 



Under the EU Guidelines on HRDs, EU missions are asked to adopt local strategies on human 
rights defenders. Besides, once a year, a meeting of human rights defenders and diplomats is to 
be organised, coordination and information sharing is to be enhanced, and an EU liaison officer 
for HRDs is to be appointed. As a result, by the end of 2011, 81 meetings with human rights 
defenders had been held, 81 local strategies on human rights defenders adopted and 89 EU 
Liaison Officers appointed. The local strategies contain a number of interesting proposals aimed 
at improving the concrete outcomes of the Guidelines and achieving better results. The local 
strategies have shown that there are several possibilities to enhance support for human rights 
defenders in practical terms and human rights defenders are being increasingly recognised as key 
interlocutors of EU diplomats in their work on human rights issues. 

Efforts have also been made to prepare the ground for a voluntary European initiative to 
provide temporary shelter to human rights defenders in need of urgent relocation form their 
countries of origin under the European Instrument for Democracy and Human Rights 
(EIDHR). In April 2011, the Commission commissioned a study aimed at mapping existing 
initiatives in and outside Europe in this field and to provide recommendations on the added 
value of an EU temporary relocation system for human rights defenders at risk. The EU 
initiative in this field is expected to complement shelter schemes which already exist, run by 
different actors such as EU Member States (eg Spain or Ireland), regions, cities, universities and 
NGOs. 



43 



The EU's political commitment to support human rights defenders is being complemented by 
dedicated EIDHR financial assistance to several organisations providing support for the work of 
human rights activists. In 2011, contracts for eleven new projects supporting HRDs were 
awarded worth a total of over € 1 1 million and a new call for proposals was organised, worth 
over € 15 million. The eleven projects selected in 2011 aim at supporting different categories of 
human rights defender, such as defenders of migrants' rights in Latin America, journalists in 
East Africa, lawyers in the Great Lakes, defenders of indigenous peoples' rights in Asia, 
environmental and land-right defenders worldwide, or trade unionists in Asia, Latin America 
and Africa. Some of these projects provide for rapid reaction mechanisms to grant assistance to 
human rights defenders in need of urgent protection, while others provide support for the 
reinforcement of human rights defenders' capacities. Activities include organisation of training 
on legal and security issues; urgent interventions and field missions in order to break the 
isolation of defenders who are being harassed and to support their capacities to act; a hotline to 
support human rights defenders at immediate risk; and direct support for human rights 
defenders in need (provision of bullet-proof jackets and helmets, relocation to other countries, 
legal advice, medical support, etc). 

In parallel, under the emergency facility for human rights defenders set up on the basis of 
Article 9 of the EIDHR Regulation, in 201 1 the Commission awarded 28 small grants worth a 
total of € 247 000 to assist over a hundred individual activists and several local human rights 
organisations to acquire protection and security material for their homes and offices, and IT and 
other communication material for their work; to cover lawyers' fees for defenders in prison; to 
provide medical and rehabilitation support; or to urgently relocate human rights defenders in 
danger to safe places inside their country or abroad. 



44 



Case study: 

In 2011, and with a 10,000 euro support awarded under the EIDHR the emergency fund for 
human rights defenders at risk, a well-known Colombian trade unionist whose life was highly in 
danger was evacuated in a matter of days to France. This small grant will also allow this 
defender, who during the past 10 years suffered countless death threats and several attempts 
against his life for defending the rights of the members of his trade union, some of whom were 
either murdered or disappeared, against paramilitary and other illegal groups, to start a new life 
with his wife and his two children in a secure place. 

3.6. Human rights of women 

Again during 2011, gender issues remained very high on the EU's human rights agenda. The 
establishment of the European External Action Service boosted the EU's commitment to 
gender issues thanks to the High Representative, Catherine Ashton, a strong advocate of gender 
equality and women's empowerment. 

In 2011 the High Representative continued to strongly advocate stepping up the fight against 
violence against women. In particular, she issued a joint statement with European Commission 
Vice-President Viviane Reding on the International Day against Female Genital Mutilation. On 
the International Day for the Elimination of Violence against Women, 25 November 2011, the 
High Representative, together with Andris Piebalgs, EU Commissioner for Development, and 
Cecilia Malmstrom, EU Commissioner for Home Affairs, recalled that the EU would continue 
to work with partner countries and organisations in their efforts to tackle all forms of violence 
against women and girls. 



45 



During 2011 the EU continued to actively promote the human rights of women through its 
human rights dialogues and consultations with partner countries. For example, the EU raised 
the human rights of women with the India, Ukraine, Republic of Moldova, Morocco, Indonesia, 
Laos and other countries. In October 2011 the EU held a dialogue with Argentina focused 
exclusively on gender issues. 

During 201 1 the EU pursued the implementation of its guidelines on violence against women 
and girls and combating all forms of discrimination against them. The implementation of these 
guidelines, which clearly set the fight against violence and discrimination against women as a key 
objective of the EU's external human rights policy, involves an important role for EU 
Delegations and the Embassies of EU Member States in non-EU countries. More than 80 EU 
Delegations around the world had identified the rights of women as a priority area in their 
human rights country strategies, the majority also identifying concrete actions to be 
implemented in their host countries. 

The EU continued to actively work for the promotion of gender equality and the advancement 
of women at the United Nations. The EU actively participated in the 2011 Commission on the 
Status of Women (CSW). The EU welcomed the themes of this session, and in particular the 
emphasis on the link between access to education and access to employment. The High 
Representative met Ms Michelle Bachelet, the Executive Director of the newly created UN 
gender entity UN Women, with the aim of working out how to be more effective together. 



46 



In 2011, the EU was especially active in relation to women and political participation. One 
example is the participation of High Representative Ashton, on 19 September 2011, in the high- 
level side event co-organised by the EU together with UN Women, UNDP, the US (Secretary of 
State Hillary Clinton), Brazil (President Rousseff) and Trinidad and Tobago in the margins of 
the UN General Assembly, aimed at bringing attention to the importance of the political 
participation of women for democracy, sustainable development and peace. The high-level 
participants signed a joint statement "Advancing Women's Political Participation" calling on all 
states, including those emerging from conflict or undergoing political transitions, to eliminate all 
discriminatory barriers faced by women, particularly marginalised women, and encouraging all 
states to take proactive measures to address the factors preventing women from participating in 
politics. 

The statement also calls for the ratification and full implementation of the Convention on the 
Elimination of All Forms of Discrimination against Women (CEDAW). The joint organisation 
of the event provided for an opportunity for the EU to intensify cooperation with UN Women. 

In addition, as part of the EU's efforts in the Arab spring, the EU is strongly advocating 
women's political participation in North Africa and the Middle East. The EU is committed to 
making sure that gender aspects are truly integrated in all the actions it is implementing in the 
region. 



47 



CASE STUDY: 

The European Instrument for Democracy and Human Rights (EIDHR) contributes to the 
empowerment and protection of women and girls by actively helping women human rights 
activists and gender equality advocates and their networks to engage effectively in decision- 
making processes, to voice their rights to fulfilment in all spheres, to promote empowerment 
against all forms of discrimination and to ensure protection and redress for all forms of gender- 
based violence and prosecution of the perpetrators of such violence. 

In Tunisia the EU, joindy with the UN, is supporting leading non -governmental organisations 
working on women's issues and strengthening their capacity to influence the transition process 
(EU contribution € 300 000). 

In Egypt the EU allocated € 1.7 million to help create and foster linkages between civil society 
and civic interest groups that formed during the protests, and to work with Egyptian actors to 
support them in providing the public with analysis on the political reforms. Women are a 
particular beneficiary group of the project. 

3.7. Women, peace and security 

Very closely linked to women's political participation, in 2011 the EU continued to be very 
deeply committed to Women, Peace and Security. 



48 



Since 2008, the EU has implemented a specific policy on Security Council Resolutions 1325 and 
1820. In 2010, the EU Ministers for Foreign Affairs adopted 17 progress indicators to measure 
how we implement our commitments, and to ensure transparency. The first report on the basis 
of the indicators was finalised in May 201 1 and the results are encouraging. On the basis of the 
replies received, overall the EU is active on the issue of women, peace and security in more than 
70 countries. In total the EU institutions and the EU Member States reported allocating about 
€ 200 million in 2009 and early 2010 for women, peace and security-related activities. Activities 
include the development and implementation of national action plans, funding for non- 
governmental organisations, assistance and policy support to governmental agencies, and the 
provision of training. 

Support for civil society plays a particularly important role. The EU has, for example, supported 
Somali women's groups and encouraged the formation of the Somali Women's Agenda (SWA), 
a Somali advocacy movement for gender equality and women's empowerment that has opened 
space for women's engagement in crucial legislative and policy processes. 

In 2010 the European Commission adopted the Strategy for Equality between Women and Men 
for 2010-2015 to enhance its action in the field of gender equality. Besides, in March 2011, the 
Council of the European Union adopted the European Pact for Gender Equality 2011-2020, 
reaffirming the EU commitments in this area. 

In 2010, in order to give further impetus to the implementation of its commitments on gender 
equality, the EU adopted its first ever Action Plan on Gender and Development - GAP (2010- 
2015), which is binding for the Commission and for all 27 EU Member States 



49 



The first Implementation Progress Report on the GAP was presented to the Council in 
November 2011. It showed evidence of progress and a significant number of good practices in 
including gender equality in development such as: 

- The increased presence of gender coordination mechanisms (including donors, the UN, 
and governments) in partner countries, where the EU plays an active role. 

- The EU's involvement in multi-sectoral policy dialogue assisting partner governments to 
implement their commitments on gender equality. 

- The support given by the EU to the founding of UN Women, and the progress towards 
the 

- establishment of a strategic EU-UN Women partnership. 

In October 2011 EuropeAid launched a new programme together with UN Women, aiming at 
increasing the capacity of governments to mobilise resources for gender equality in 1 5 partner 
countries: the UN Women/ITC-ILO programme Increasing Accountability in Financing for 
Gender Equality (FfGE). The programme covers Ethiopia, Haiti, Honduras, Jordan, 
Kyrgyzstan, Nicaragua, the Occupied Palestinian Territory, Senegal, Ukraine, and Bolivia, and, 
from April 2012, Rwanda, Nepal, Peru, Tanzania, and Cameroon. The Commission's 
contribution amounts to € 6.5 million. 

The initiative aims at increasing the volume and effective use of aid and domestic resources to 
implement national commitments on gender equality and women's empowerment. 

This will be pursued through (1) capacity building of government, civil society, and donors in 
identifying financing and implementation gaps on gender equality and in aligning resource 
allocation to existing commitments, and (2) national and global advocacy and multi- 
stakeholders' dialogue. 



50 



Investing in people programme: 

In November 2011, in the framework of the thematic programme "Investing in People", 
EuropeAid launched a € 30 million global call for proposals on "Strengthening protection and 
promotion of women's rights and of women's social and economic empowerment" with the 
objective of increasing women's equal access to economic resources and relevant services, 
women's participation in economic growth, and the dissemination of related good practices. 
Eligible applicants include civil society organisations, professional associations, trade unions, 
local authorities, and other relevant actors across four regions. 

In 2011, the main progress made in the light of the EU's commitment towards the situation of 
women in relation to peace and security was the publication of the first "Report on the EU 
indicators for the Comprehensive Approach to the EU implementation of the UN Security 
Council UNSCRs 1325 & 1820 on Women, Peace and Security" adopted by the Council on 13 
May 2011. It shows that the EU has taken concrete steps to enhance protection mechanisms for 
vulnerable groups, such as women and children. It will allow implementation to be tracked 
across the EU Member States and institutions as well as CSDP missions, and thus aims to 
improve the EU's accountability for its commitments in this field. 

The next report is due in 2013. 



51 



On 8 December 2008, the EU Council adopted the "Comprehensive approach to the EU 
implementation of the United Nations Security Council Resolutions 1325 and 1820 on Women, 
Peace and Security" (the Comprehensive Approach) as well as a revised operational document 
on the implementation of these resolutions specifically within the Common Security and 
Defence Policy (CSDP). The Comprehensive Approach includes a commitment to develop, on 
the basis of the relevant "Beijing +15" indicators elaborated in 2008, indicators for progress 
regarding the protection and empowerment of women in conflict settings and in post-conflict 
situations. On 26 July 2010, the Council adopted a set of 17 indicators to follow up to this 
commitment 1 . On this basis, the Council Secretariat and the European Commission prepared 
questionnaires, covering the period between December 2008 and October 2010, that were 
submitted to all EU Member States, 36 EU Delegations in third countries, EU Special 
Representatives (EUSR) and Common Security and Defence Policy (CSDP) missions and 
operations. 

The responses received show that the EU (institutions and Member States) supports 70 
countries in total on women, peace and security- related programmes. It does this through a wide 
variety of EU tools and funding instruments, with the European Instrument for Democracy and 
Human Rights (EIDHR) most frequendy mentioned. Slightly more than one in five EU 
Delegations and about half of the EU Member States also mentioned having used political 
dialogue to discuss women, peace and security-related issues. 

A large number of good practices and innovative approaches emerged from the reports 
received, including for example the following: 

- Local coordination in Nepal through the "UNSCR 1325 and 1820 Peace Support 
Working Group" (PSWG). 

- Mainstreaming gender in the Pakistan Post-Crisis Needs Assessment (PCNA). 



1 Indicators for the Comprehensive approach to the EU implementation of the United Nations 
Security Council UNSCRs 1325 and 1820 on women, peace and security (Council document 
11948/10) 

52 



- Cross-learning initiative on UNSCR 1325 between Ireland, Timor-Leste, Liberia and 
Sierra Leone, and direct support for partner countries to establish a National Action 
Plan on UNSCR 1325. 

- Selection, by Sweden, of UNSCR 1325 as a priority area in development cooperation 
strategies with countries in conflict and post-conflict situations. 

- Support, for example by Germany, for training and recruiting activities of the United 
Nations aimed at increasing gender awareness of mission participants and women's 
participation in peacekeeping missions. 

- Adoption of a publicly available "Gender Mission Statement", outlining the mission's 
commitment to gender-mainstreaming and equality and agreed by senior management 
(EUPOL COPPS). 

The report also allowed further challenges to be identified, for instance with regard to: 

- coordination at local level: in their reports, only 16 EU Delegations mention the 
existence of a local coordination mechanism, which allows for discussion on women, 
peace and security- related matters. 

- women's participation in peace negotiations: although the EU institutions or Member 
States reported having supported peace negotiations in several countries, they could in 
most cases not give information on women's participation. 

- language on gender in the Council Joint Actions (JA) establishing CSDP missions. For 
the time being only two Joint Actions refer to gender. 

- training on gender issues for EU Delegations' staff: the responses indicate that it is 
mostly women who receive training on gender, indicating that gender is still perceived 
as a "women's issue". 



53 



EU support for Women, Peace and Security in Somalia 

To date, UNSC Resolution 1325 remains unfulfilled in Somalia's case. The absence of precise 

objectives in relation to transforming the position of women at the political level suggests there 

is still a long way to go to improve Somali women's political rights and aspirations. An entry 

point was given by the quota of 30 % attributed to women for the Constituent Assembly which 

will have a total of 825 participants. The challenge will be to maintain this quota in the next 

political dispensation and to include the implementation of the UNSC Resolution 1325 among 

the Somali government's priorities supported by the international community. 

So as to support Somalia's work on the implementation of this resolution, the EU supported a 

capacity needs assessment on UNSCRs 1325, 1820, 1888 and 1889 for Somali ministries in 

charge in the three regions, as well as the identification of challenges, opportunities and entry 

points. 

The full package of UNSC Resolutions has been translated into Somali and distributed widely, 

and information and advocacy sessions have been provided for ministries in charge and 

women's groups. In addition, a "gender" call for proposals for a total of € 3 175 000, open to 

international organisations and international NGOs, was launched in November 2011 focusing 

on the implementation of the above UNSC resolutions. 

Several meetings of the EU informal task force on Women, Peace and Security also took place 
during the year; in May, October and December 201 1 . They focused on the preparation of the 
abovementioned report, as well as the revision of the 2008 operational paper on the 
implementation of UNSCR 1325 and 1820 in the context of ESDP (now CSDP), on interaction 
with civil society and on the coordination of EU efforts in the area. 



54 



The annual CSDP human rights and gender advisers and focal points meeting took place on 20 
June 2011, bringing together CSDP mission and operation experts working on gender aspects. 
This meeting allowed for an exchange of best practices among staff deployed in missions and 
operations, as well as in Brussels, working on women, peace and security aspects. The gender 
advisers produced recommendations, with a view to improving gender-mainstreaming structures 
in CSDP missions and operations, gender training, and monitoring and follow-up regarding 
reporting on aspects and indicators linked to the relevant UNSCRs in regular mission /operation 
reports. 

On training, progress was made in the development of a gender training module for staff in 
CSDP missions and operations, further to the endorsement in 2010 of CSDP minimum 
standard training elements on gender. 

The EU continued to be closely involved in the activities of international organisations working 
in the field of women, peace and security. In this context, the EU provided a contribution to the 
UN Security Council debate on women, peace and security (UNSCR 1325) - "Women's 
Participation and Role in Conflict Prevention and Mediation" which took place on 28 October 
2011. 

3.8. Promoting compliance with International Humanitarian Law 

The EU undertook a variety of initiatives to promote international humanitarian law worldwide, 
in line with the 2005 Council Guidelines on Promoting Compliance with International 
Humanitarian Law. 



55 



At the 31st International Conference of the Red Cross and Red Crescent in Geneva in 
November, the EU delivered a statement reaffirming the continued relevance of international 
humanitarian law as well as the obligation of all parties involved in armed conflicts to respect it. 
The statement underlined that between 2007 and 2011 the EU had used all means of action at 
its disposal to promote compliance with international humanitarian law, such as political 
dialogues with third countries, public statements and cooperation with international bodies. The 
EU underlined the priority it gave to combating impunity for war crimes and encouraged third 
countries to enact penal legislation to punish violations of international humanitarian law. The 
EU stressed that the greatest contemporary challenge was achieving better compliance with 
existing rules of international humanitarian law by all parties to a conflict, including non-state 
actors. The EU underlined its determination in this regard to ensure accountability, through 
documenting the abuse of international humanitarian law and supporting accountability 
mechanisms. 

The EU and its Member States made seven pledges to the Conference, to step up efforts to 
combat enforced disappearances; continue their support for the International Criminal Court; 
work towards further participation in the principal international humanitarian law instruments; 
support the promotion and dissemination of international humanitarian law; promote respect 
for fundamental procedural guarantees for all persons detained in armed conflict; and support 
international instruments seeking to address humanitarian hazards of explosive remnants of war, 
cluster munitions, improvised explosive devices and anti-personnel landmines. 

Together with their national Red Cross Societies, Member States also pledged to engage in an 
exchange of information on the negotiation of a strong and robust Arms Trade Treaty. The full 
text of these pledges is set out in the annex to this report. 



56 



The EU also underlined its commitment to international humanitarian law before the United 
Nations. At the UN Security Council debate on protection of civilians in armed conflict on 10 
May, the EU delivered a statement deploring the fact that civilians continued to be victims of 
disproportionate attacks, of deliberate targeting and of the indiscriminate use of weapons. The 
EU called on all parties to conflicts to comply fully with their international legal obligation to 
protect civilians and underlined the need to guarantee safe and unhindered access for 
humanitarian operations to populations in need. The statement noted that there must be no 
impunity for perpetrators of the most serious international crimes, namely war crimes, crimes 
against humanity and genocide; the EU supported accountability mechanisms at international 
and national level. 

The EU repeatedly condemned violations of international humanitarian law during the conflict 
in Libya. On 23 February, the High Representative issued a statement condemning the use of 
force against civilians which had resulted in the deaths of hundreds of Libyan citizens; the EU 
called on the Government of Libya to respect international humanitarian law and stressed that 
those responsible for the brutal aggression and violence against civilians would be held to 
account. On 12 April, Council conclusions called for full compliance with international 
humanitarian law and in particular the protection of civilians. On 29 April 2011, the High 
Representative expressed particularly deep concern about the reported use of cluster munitions 
against the civilian population and called upon the armed forces of the regime to refrain from 
using force against the civilian population. On 18 July, Council conclusions condemned the 
grave violations of human rights and the breaches of international humanitarian law perpetrated 
by the regime and reiterated the importance of accountability, justice and the need to fight 
against impunity. On 14 September, the High Representative issued a statement expressing her 
concern at the situation of non-combatant sub-Saharan populations and black Libyans. 



57 



The High Representative noted that these groups were particularly vulnerable and must be 
adequately protected; all combatants who had been detained must be treated in accordance with 
international law. On 10 October, Council conclusions stressed the need for the Libyan 
authorities fully to respect all international obligations and the rule of law, in particular human 
rights and international humanitarian law. The Council welcomed the statements issued by the 
chairman of the National Transitional Council concerning the need to refrain from reprisals and 
to protect vulnerable groups and former combatants. On 14 November, the Council adopted 
conclusions noting with concern reports of violations of human rights and international 
humanitarian law, including revenge attacks and summary executions, and welcomed the 
commitment of the Libyan authorities to put an end to such acts, to carry out thorough 
investigations and to ensure accountability. 

The EU supported the establishment of an independent international Commission of Inquiry 
into Syria by the UN Human Rights Council. On 28 November, the High Representative 
welcomed the publication of the Commission's report and took note that, as well as identifying 
systematic violations of human rights, the report had concluded that members of the Syrian 
military forces had committed crimes against humanity. The High Representative condemned 
these crimes and called for a special session of the UN Security Council, which took place on 2 
December. Throughout the violence in Syria, the EU repeatedly called for humanitarian access 
and on 21 September issued a statement regretting the death of a Red Crescent volunteer, Mr 
Hakam Draak al-Siba'i, who had died following an attack on his ambulance; the EU called on all 
parties to respect humanitarian workers and international laws governing the use of force and 
for the prosecution of the perpetrators of the attack. 

In a statement on Camp Ashraf in Iraq on 9 December, the High Representative underlined that 
an orderly solution to the problem of Camp Ashraf must fully respect international 
humanitarian law. 



58 



The EU expressed its concern several times in 2011 concerning violations of international 
humanitarian law in Sudan. In May, the High Representative condemned the use of force 
against civilian targets in Abyei and called on all parties to take the necessary measures to protect 
civilians. In its conclusions of June, the Council condemned the violence and displacement of 
civilians in Southern Kordofan and deplored the military action taken by the Sudan Armed 
Forces in Abyei; the Council recalled the obligation of all parties to respect international 
humanitarian law and the need for accountability. 

On 10 May, the High Representative issued a statement welcoming the publication of the report 
of the UN Secretary-General's Panel of Experts on Sri Lanka. The High Representative noted 
that the Panel had concluded that there were credible allegations that major violations of 
international humanitarian law were committed on all sides during the conflict. The EU 
encouraged the Government of Sri Lanka to engage with the Secretary-General concerning the 
report. In a statement of 16 December, the High Representative took note of the report of the 
Sri Lankan Lessons Learnt and Reconciliation Commission and noted that a careful study was 
necessary of the measures proposed in the report, including on the issue of accountability. 

The annual EU NGO Forum held on 8 and 9 December had, as one of its two themes, 
"Boosting the implementation of the International Humanitarian Law Guidelines". The Forum 
included workshops on issues such as impunity; means of warfare; protection of civilians; 
protection of detainees; and humanitarian access. A full report on the Forum is available at: 
http://www.eidhr.eu . 



59 



The EU strengthened its advocacy for respect for international humanitarian law in the 
framework of EU humanitarian aid in 2011. On several occasions, Commissioner Kristalina 
Georgieva denounced violations of international humanitarian law and called on combatants to 
abide by the law and to protect those not taking part in hostilities, in particular by ensuring safe 
and secure access by neutral humanitarian organisations. During a visit to the Occupied 
Palestinian Territory on 15 May 2011, Commissioner Georgieva noted that forced displacement, 
combined with serious restrictions on access and movement imposed by the occupying power, 
denied the possibility of economic and social development to most of the people. The 
Commissioner underlined that the legitimate right of the Israeli people to live in peace and 
security did not absolve Israel of its obligation as occupying power to respect international 
humanitarian law. In November 2011, Commissioner Georgieva underlined the need to 
intensify dialogue with some developing countries which viewed humanitarian aid as an 
encroachment on their sovereignty with a view to broadening implementation of the norms and 
rules of humanitarian aid, including respect for international humanitarian law. 

During 2011, the European Commission (DG ECHO) provided funding for the training of 108 
humanitarian workers and policy-makers on international humanitarian law and for the 
development of a handbook. The Commission also provided financial support for a project, 
implemented by the Norwegian Refugee Council, to identify how humanitarian principles are 
applied in practice, with a view to strengthening their operationalisation, and a further project, 
implemented by the Swiss Foundation for Mine Action and Geneva Call, to provide training in 
international humanitarian law and related humanitarian norms to armed non-state actors. DG 
ECHO also launched an evaluation of humanitarian access strategies in EU-funded 
humanitarian interventions with a view to improving advocacy for the respect of international 
humanitarian law and humanitarian space. 



60 



The EU was concerned that the delivery of EU humanitarian aid could be impeded by anti- 
terrorist legislation with extra-territorial reach which includes provisions that criminalise material 
support to listed organisations, irrespective of the humanitarian character of such actions or the 
absence of any intention to support terrorist acts. In the light of the judgment of the US 
Supreme Court in Holder v. Humanitarian Law Project, which confirmed the constitutionality 
of provisions of US law prohibiting the provision of training in international humanitarian law 
to certain listed entities, the Commission addressed this issue with the US authorities at different 
levels. 

Other thematic issues 

3.9. The ICC and the fight against impunity 

The EU has a strong tradition of supporting the fight against impunity for the most serious 
crimes of concern to the international community as a whole. There should be no safe haven 
for those who have committed the crime of genocide, crimes against humanity and war crimes. 
To this end the EU and its Member States have continued to give strong support — both 
politically and diplomatically, as well as logistically and financially — to the effective functioning 
of the International Criminal Court (ICC) and other criminal tribunals, for instance, the ad hoc 
international tribunals for the former Yugoslavia and Rwanda, the Special Court for Sierra 
Leone, the Extraordinary Chambers in the Courts of Cambodia, and the Special Tribunal for 
Lebanon. The entry into force of the Lisbon Treaty has contributed to more consistent action 
in this area. The NGO community remains a valuable ally in these efforts. 

As pledged at the Kampala Review Conference (31 May to 11 June 2010), the EU updated its 
Common Position 2003/444/CFSP by Council Decision 2011/168/CFSP, adopted on 21 
March 2011, which repealed and replaced it. The objective of the new Council Decision is to 
advance universal support for the Rome Statute by promoting the widest possible participation 
in it, to preserve the integrity of the Statute, to support the independence of the Court and its 
effective and efficient functioning, to support cooperation with the Court, and to support the 
implementation of the principle of complementarity. 

61 



In accordance with the Council Decision, a revised Action Plan was adopted on 12 July 2011. 
It consists of five sections: 

a) coordination of the Union's activities to implement the objectives of the Decision; 

b) universality and integrity of the Rome Statute; 

c) independence of the Court and its effective and efficient functioning; 

d) cooperation with Court, and 

e) implementation of the principle of complementarity. 

The ICC continued to be on the agenda of major summits and political dialogues with non-EU 
countries throughout the reporting period. Through its statements the EU appealed for an end 
to impunity for perpetrators of the most horrific crimes committed in the world, and called on 
all states to hand over the persons for whom an arrest warrant had been issued so that justice 
could pursue its course. Special attention was paid to the non-respect of cooperation 
obligations by some State Parties, particularly the arrest and surrender of persons subject to an 
arrest warrant. 

An effective system of international justice is based on the widest possible participation of State 
Parties to the Rome Statute. Grenada, Tunisia as well as the Philippines, the Maldives, Cape 
Verde and Vanuatu joined the circle of States Parties to the Rome Statute from different 
continents, bringing their number to 120. The EU remained committed to promoting 
universality as part of its firm engagement to the Court, and it does so through diplomatic 
demarches, the personal involvement of the High Representative, the insertion of clauses in EU 
agreements with non-EU countries, and support for the Court and civil society. The EU has 
continued to coordinate efforts with non-EU States such as Canada, Japan, Australia, Brazil and 
South Africa. This partnership has allowed the EU to be more efficient and find synergies in 
the effective promotion of the Court. 



62 



In 2011, the EU carried out actions in support of the universality and implementation of the 
Rome Statute in the following countries and regional organisations: ASEAN, Armenia, 
Bahamas, Cambodia, Cameroon, China, Democratic Republic of Congo (Brazzaville), Egypt, El 
Salvador, Guatemala, Jamaica, Kazakhstan, Kuwait, Kyrgyzstan, Mongolia, Morocco, Nepal, 
Qatar, Thailand, Togo, Turkey, Ukraine, and Vietnam. 

So far the revised Cotonou Agreement of 2005, which applies to 76 African, Caribbean and 
Pacific countries and the EU, is the only binding legal instrument including an ICC-related 
clause. To date, an ICC clause has been agreed in the Partnership and Cooperation Agreements 
(PCAs), Trade Cooperation and Development Agreements (TDCAs) and Association 
Agreements (AAs) with Indonesia , Korea, South Africa , Iraq, Mongolia, the Philippines, 
Vietnam, Singapore and Central America. ICC clauses are currendy being negotiated in the 
PCAs and AAs with Australia, Thailand, Malaysia, China, Russia, Ukraine, Republic of Moldova, 
Armenia, Azerbaijan, and Georgia. 

The European Network of Contact Points in respect of persons responsible for genocide, 
crimes against humanity and war crimes is a network of national prosecutors specialised in those 
crimes. During 2011, it held its 10th and 11th meetings, in April and November respectively. 
These meetings focused, among other topics, on cooperation between states and between states 
and international tribunals, the application of extraterritorial jurisdiction by Member States, and 
the protection of witnesses. 



63 



The EU also maintained its assistance aimed at rebuilding and strengthening the rule of law at 
the national level, and supported key civil society organisations working towards the effective 
functioning of the ICC under the European Instrument for Democracy and Human Rights. 
The global Coalition for the International Criminal Court, the Parliamentarians for Global 
Actions, Lawyers without Borders, as well as the Kenya Section of the International 
Commission of Jurists and many others worked in close cooperation with the EU. The 
European Development Fund and the Instrument for Stability funded criminal and transitional 
justice projects in Africa, Asia and Oceania. 

ICC: case study on Kenya 

The 2007 Kenya's disputed election resulted in violence and more than thousand deaths, several 
hundreds sexually assaulted and thousands more made homeless. An investigation by the 
International Criminal Court (ICC) led to the confirmation of charges against 4 of the 6 people 
named by the Prosecutor as suspected of bearing the most responsibility for the violence. 
Since the beginning of the ICC hearings in April 2011, the EU has consistendy held that justice, 
reconciliation and accountability are pivotal for the lasting stability of Kenya and that the ICC 
proceedings are an important contribution to this end. In this context, the High Representative 
had publicly stressed the importance of the named individuals to continue to co-operate fully 
with the ICC, as well as the Government of Kenya to respect its obligations as a State Party to 
the Rome Statute of the ICC. 



64 



Civil society in Kenya has been instrumental in bringing those implicated in the post-election 
violence to justice. With support from the EIDHR, the Kenyan Section of the International 
Commission of Jurists (ICJ Kenya) — an NGO which has been working in Kenya and around 
Africa for the promotion of human rights, the rule of law and democracy for more than 50 years 
— has been assisting in this process through the application of legal expertise and international 
best practices. 

ICJ Kenya makes it clear that the ICC process is judicial and not political. The promotion of a 
wider understanding of international criminal justice equally entails ICJ Kenya's firm call for 
consistency in the implementation of ICC decisions also beyond the Kenyan situation. Most 
prominently, the Kenyan High Court issued — upon the application of ICJ Kenya — a provisional 
national arrest warrant against Sudanese President Omar Al-Bashir (who is under two ICC arrest 
warrants for genocide, crimes against humanity and war crimes allegedly committed in Darfur), 
in case he should ever travel to Kenya again. 

3.10. Human rights and terrorism 

The EU attaches great importance to guaranteeing the full and effective protection of human 
rights and fundamental freedoms in Europe and in the wider world in the context of the fight 
against terrorism. Effective counter-terrorism measures and the protection of human rights are 
not conflicting but complementary and mutually reinforcing goals. The European Union's 
strategic commitment, defined in its Counter -Terrorism Strategy, is very clear in this respect: 
"To combat terrorism globally while respecting human rights, and make Europe safer, allowing 
its citizens to live in an area of freedom, security and justice." 



65 



The EU reaffirmed in statements in the United Nations the importance of ensuring respect for 
human rights in the fight against terrorism. In the EU statement to the UN High Level 
Symposium on International Counter-Terrorism Cooperation on 20 September 2011, the High 
Representative underlined that security is always closely linked to democracy and functioning 
institutions. 

The EU continued to conduct a detailed dialogue with the US State Department Legal Adviser 
on international law and counter-terrorism. The EU reiterated its call for the closure of the 
Guantanamo Bay detention facility on the grounds that it regards prolonged detention of the 
Guantanamo detainees without trial as impermissible under international law. In an "urgency" 
debate before the European Parliament on 9 June 2011, the High Representative noted that the 
EU was concerned at the possibility of any individual detained at Guantanamo facing the death 
penalty. The High Representative noted that the EU was carefully monitoring the proceedings 
against Muhammed al-Nashiri and five other people accused of complicity in the terrorist 
attacks of 11 September 2001, and would regularly raise its concerns with regard to the death 
penalty and the fairness of the trials with the US authorities. 

The EU provided financial support for a United Nations project to develop a regional action 
plan in Central Asia for the implementation of the UN Global Counter-Terrorism strategy, in 
which respect for human rights played an important role. The EU also provided technical 
support to a number of countries worldwide to improve the capacity of their police and criminal 
justice systems to investigate and prosecute terrorist offences in accordance with the rule of law 
and human rights. The May 2011 joint Communication of the European Commission and the 
High Representative, "A new response to a changing neighbourhood", noted the importance of 
cooperation with European Neighbourhood Partnership countries on fighting terrorism and 
underlined that the EU was willing to deploy rule of law missions to support partner countries' 
efforts to reform their justice and security sectors. 



66 



The EU participated in the launch of the Global Counter-Terrorism Forum (GCTF) in 
September 2011. At its launch, the GCTF adopted the "Cairo Declaration on Counter- 
Terrorism and the Rule of Law: Effective Counter-Terrorism Practice in the Criminal Justice 
Sector". 

3.11. Freedom of expression including 'new media' 

Freedom of expression as enshrined in the European Convention on Human Rights entitles 
everyone to hold opinions and to receive and impart information and ideas without interference 
by public authority and regardless of frontiers. The EU is committed to fight for the respect of 
freedom of expression and to guarantee that pluralism of the media is respected. 

During her declaration on World Press Freedom Day, 3 May 2001, High Representative 
Catherine Ashton called on all states to proactively promote freedom of opinion and expression 
as well as media pluralism and independence. 

The EU considers that censorship and harassment of journalists are unacceptable and has been 
vocal in raising its concerns over attacks, arrests and restrictions on the work of journalists. For 
example on 4 May 201 1 the High Representative publicly declared her deep concern about the 
detention of Mr Andrzej Poczobut, a correspondent for the Polish newspaper Gazeta 
Wyborcza, in Belarus, and on 27 December 201 1 she expressed the EU's serious concern at the 
judgment and sentencing of Swedish journalists Martin Schibbye and Johan Persson under the 
Ethiopian Anti-Terrorism Proclamation. 



67 



In other cases, where the EU conducted human rights dialogues with third countries, such as 
with China or Vietnam, it raised the issue of freedom of information and media bilaterally and 
expressed its concerns about the harassment and persecution of independent bloggers, 
journalists and others who express their political views. 

In 2011 the EU continued to stand ready to cooperate with other like-minded countries in 
promoting freedom of expression and access to information, including via the internet, and to 
explore the possibilities of building a consensus on internet policies. The G8 confirmed this 
through the Deauville Declaration on Renewed Commitments for Freedom and Democracy and 
the Deauville Declaration on the Arab Spring. Several countries and organisations are currendy 
working on relevant initiatives supporting free expression on the internet. 

The EU fully shares the view that the internet is an important avenue for promoting freedom of 
expression. As an offspring of the Joint Communication "A Partnership for Democracy and 
Shared Prosperity with the Southern Mediterranean" the Commission undertook to develop 
tools to allow the EU, in appropriate cases, to assist civil society organisations or individual 
citizens to circumvent arbitrary disruptions to access to electronic communications technologies, 
including the internet. The EU has recently released the "No Disconnect Strategy" created to 
uphold the EU's commitment to ensure that internet and other information and communication 
technology (ICT) can remain a driver of political freedom, democratic development and 
economic growth. The objective is to provide ongoing support to internet users, bloggers and 
cyber-activists living under authoritarian regimes. 



68 



The EU is firmly opposed to any unjustified restrictions of access to the internet and other new 
media, as it has repeatedly stated, for example in the Foreign Affairs Council conclusions on 
Egypt in January 2011, in which it called upon the Egyptian authorities to restore all 
communication networks without delay and to guarantee unhindered access to all media, 
including the internet. 

During 2011 the EU also applied restrictive measures to fight for freedom of expression. In its 
recent GSP+ investigation into Sri Lanka, one of the reasons which led the Commission to 
propose that the GSP+ should be withdrawn was the strong verbal attacks by the government 
on journalists combined with a failure to take effective action to protect them against physical 
violence. In its subsequent negotiations with the Government of Sri Lanka concerning the 
GSP+, the Commission called on the Government to release the imprisoned journalist, Mr J.S. 
Tissainayagam, as well as to take steps to ensure that journalists could exercise their professional 
duties without harassment. 

The EU also provides financial support to strengthen media freedom, under the European 
Instrument for Democracy and Human Rights, to a large number of international and local civil 
society organisations working to promote media freedom and combat violations of journalists' 
rights (at least 30 ongoing projects in 2011). Projects supported by the EU aimed at increasing 
the professional capacities of journalists; providing urgent protection needs; promoting freedom 
of expression in law and in practice; changing national legislation on mass media according to 
international standards, and monitoring violations of journalists' rights. 

3.12. Freedom of association and assembly 

As enshrined in the Charter of Fundamental Rights of the European Union, everyone has the 
right to freedom of peaceful assembly and to freedom of association at all levels. 



69 



The EU is firmly opposed to any unjustified restrictions on the right to freedom of peaceful 
assembly. For example, in January 2011 the High Representative expressed great concern over 
reports that peaceful demonstrators in Egypt had been violently attacked by armed individuals, 
and urged the Egyptian authorities to immediately take the necessary measures to ensure that 
the law enforcement authorities protected the demonstrators and their right to assemble freely. 

Moreover, in a statement on 17 February 2011, the High Representative publicly deplored the 
violence against peaceful demonstrators in Bahrain, and called on the Bahraini authorities to 
fully respect and protect the fundamental rights of their citizens, including the right to assemble 
peacefully. 

Freedom of association is a freedom under the Universal Declaration of Human Rights and the 
International Covenant on Civil and Political Rights. A strong civil society is crucial to allow 
respect for human rights to be advocated, and also for democratic advancement. Civil society 
was instrumental in bringing about the changes witnessed as a result of the Arab spring. The EU 
is deeply concerned by developments in 201 1 with regard to the civil society situation in several 
countries; the presence of NGOs strengthens democracy, particularly in societies experiencing a 
democratic transition. The EU continued to support the rights of civil society and called on 
governments of third countries to protect and work together with them. For example on 
30 December 201 1 the High Representative called on the Egyptian authorities to allow civil 
society organisations to continue their work in support of Egypt's transition. 

In other cases, where the EU conducted political and human rights dialogues with third 
countries, such as Algeria, the EU raised the issue of freedom of association bilaterally and 
highlighted the need to enact legislation in accordance with international standards. 



70 



In 2011 the EU continued to cooperate with international organisations in promoting freedom 
of peaceful assembly and association. The EU underlined the need for the UN Human Rights 
Council to maintain its focus on freedom of association and assembly, and to provide concrete 
support to human rights activists and civil society organisations whose role is essential for the 
strengthening of democracy. 

The EU welcomed the appointment of Mr Maina Kiai (Kenya) on 1 May 2011 as UN Special 
Rapporteur on the rights to freedom of peaceful assembly and of association. 

The EU also uses public diplomacy to promote rights to freedom of peaceful assembly and of 
association; for example, it organised several seminars and workshops for young people in 
Russia's regions, devoted to international and Russian legal standards concerning the right to 
freedom of assembly. 

The EU provided financial support to a number of international and local civil society 
organisations during 2011 under the European Instrument for Democracy and Human Rights, 
to strengthen freedom of peaceful assembly and association. Projects supported by the EU 
aimed at developing monitoring systems for freedom of association, promoting legal standards 
concerning the right to freedom of assembly, raising public awareness on the right to freedom 
of association and networking towards a more effective promotion and protection of the said 
rights. 



71 



3.13. Freedom of thought, conscience and religion or belief 



Whereas 2011 witnessed a surge in acts of religious intolerance and discrimination, epitomised 
by violence and terrorist attacks in various countries worldwide, the EU remained dedicated to 
the promotion and protection of freedom of thought, conscience and religion or belief (FoRB). 
This freedom protects the right to have theistic, non-theistic and atheistic beliefs, as well as the 
right to not profess any religion. It also covers the right to adopt, change or abandon one's 
religion or belief of one's own free will. 

The EU takes the view that the defence of such universal principles is essential to the 
development of free societies. 

Discrimination based on religion or belief is a long-lasting concern in all regions of the world, 
and persons belonging to particular religious communities continue to be targeted in many 
countries. Moreover, legislation on defamation of religions has often been used to mistreat 
religious minorities and to limit freedom of opinion and expression as well as freedom of 
religion or belief, which are intrinsically linked. Freedom of expression also plays an important 
role in the fight against intolerance. 

In line with its previous conclusions of 16 November 2009, the General Affairs Council adopted 
conclusions on 21 February 2011, reaffirming the EU's strong commitment on FoRB, and 
recalled that it needs to be protected everywhere and for everyone. They stressed the fact that it 
is the primary duty of States to protect their citizens, including persons belonging to religious 
minorities, as well as all people living in their jurisdiction, and safeguard their rights. All persons 
belonging to religious minorities should be able to practice their religion and worship freely, 
individually or in community with others, without fear of intolerance and attacks. 



72 



Subsequently, the EU reminded all EU Delegations, that they had, alongside with Member 
States diplomatic missions, a crucial role to play in making tangible positive impact as regard 
respect for FoRB in third countries where this fundamental human right is violated. EU 
Delegations were therefore formally asked to conduct actions to raise awareness among EU 
diplomats on the issue; to engage with the authorities of the partner countries on a systematic 
manner on FoRB, especially those where it is seen as a major issue; to develop contacts with 
local human rights defenders working on such rights. Throughout the year, Delegations have 
also been engaged in close monitoring of restrictions to FoRB in their respective host countries. 
Their assessments of the local situations, provided on more than 100 countries, shall be used in 
2012 by the HRVP in the report that will be presented before the Council on measures taken on 
FoRB and on concrete proposals to further strengthen the EU action in this regard. 

In 2011, the EU made an increased use of existing tools at bilateral and multilateral levels to 
more effectively promote and protect freedom of religion or belief. The ad hoc COHOM Task 
Force on FoRB carried on supporting the implementation of the EU's enhanced actions and 
helped to develop guidance for the use of the EU diplomats. The topic has been included in the 
human rights training provided to the EU staff, including by a specific course on freedom of 
expression and freedom of religion or belief held in November 2011. 

In relations with non-EU countries, freedom of thought, conscience and religion has been 
systematically raised with a high number of interlocutors at different levels of political dialogue, 
including in human rights dialogues and consultations, such as with Algeria, China, Egypt, India, 
Indonesia, Pakistan, Turkey, Vietnam, the USA and the African Union. 



73 



The EU has engaged bilaterally with various countries on the crucial importance of this 
universal human right, and explored possibilities of further cooperation, including at the 
multilateral forums. Under these dialogues the EU has voiced its concerns regarding the 
implementation of this right and the situation of religious minorities. Whenever prompted by 
serious violations and concerns regarding religious freedom and related intolerance and 
discrimination, the EU has expressed its views via diplomatic channels, public statements and 
Council Conclusions, as for instance in the cases of Egypt, Nigeria, Iran, Iraq and Pakistan. It 
has continued to advocate full respect for the freedom of thought and conscience, in line with 
international standards. Furthermore, the current process of establishing country human rights 
strategies will allow to focus EU action and attention in countries where FoRB is a priority. 

EU action has also concerned the multilateral level, notably in the Human Rights Council in 
Geneva and at the United Nations General Assembly in New York. Priority was given to the 
consolidation of the consensus on the need to fight religious intolerance, whilst avoiding the 
concept of defamation of religion to be claimed as a human rights standard. Such a notion, 
which aims at protecting religion in itself rather than persons discriminated because of their 
religion or belief is detrimental to other core human rights, such as freedom of expression, and 
indeed on the right to freedom of religion or belief itself. At the 16th session of the Human 
Rights Council, in march 2011, an important breakthrough was achieved with the adoption by 
consensus of resolution 16/18: for the first time, the Organisation of Islamic Cooperation 
(OIC) did not include the concept of defamation of religion in its resolution, now entitled 
"Combating intolerance, negative stereotyping and stigmatisation of, and discrimination, 
incitement to violence and violence against persons based on religion or belief. Efforts by 
Pakistan and the United States of America, with active EU support, were instrumental in 
achieving this result. The traditional EU resolution on freedom of religion or belief was also 
adopted without a vote (resolution 16/13). 



74 



HRVP Ashton and several Foreign Affairs ministers from EU Member States joined the 
Istanbul meeting (launching of the so called "Istanbul process") convened in June 2011 by the 
OIC and the USA on the fight against religious intolerance, whose objective was to consolidate 
the gains obtained in Geneva in view of the forthcoming 66th session of the United Nations 
General Assembly. The OIC/USA Co-Chairs communique called for implementation of 
resolution 16/18 whilst referring also to the other resolutions on FoRB adopted by consensus. 

At the UNGA 66th session, the EU aimed at consolidating achievements of previous years 
regarding its own resolution on the elimination of all forms of intolerance and of discrimination 
based on religion or belief and, at the same time, ensuring confirmation of the consensual 
approach taken by the OIC in Geneva. Such objectives were met with the adoption without 
vote on 19 December 2011, of EU sponsored resolution 66/168, and of OIC sponsored 
resolution 66/197 on combating intolerance, negative stereotyping, stigmatisation, 
discrimination, incitement to violence and violence against persons, based on religion or belief. 

3.14. Lesbian Gay Bisexual Transgender Intersex Persons 

Around the world, in 201 1 gender identity and sexual orientation continued to be used wrongly 
as the pretext for serious human rights violations. Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender and 
Intersex (LGBTI) persons continued to be subjected to persecution, discrimination and gross ill- 
treatment, often involving extreme forms of violence. Around 80 states still criminalised same- 
sex relations between consenting adults, and seven even decreed the death penalty. 



75 



The EU is strongly committed to the entitlement of all persons to enjoy the full range of human 
rights without discrimination. As a mark of this commitment, and to provide the EU staff with 
an operational set of tools to promote and protect human rights for everyone irrespective of 
sexual orientation or gender identity, in June 2010 the EU adopted a "Toolkit to Promote and 
Protect the Enjoyment of all Human Rights by Lesbian, Gay, Bisexual and Transgender (LGBT) 
People". 

On 17 May 2011, the International Day against Homophobia, High Representative Catherine 
Ashton issued a declaration on behalf of the EU reaffirming "the strong commitment of the 
European Union — and (herself) — to the entitlement of all persons to enjoy the full range of 
human rights without discrimination". 

In 2011, the EU continued to be actively engaged in multilateral efforts, particularly within the 
UN, to tackle discrimination, including on the basis of sexual orientation or gender identity. The 
EU warmly welcomed the Joint Statement entitled "Ending acts of violence and related human 
rights violations based on sexual orientation and gender identity" on behalf of 85 countries from 
every continent, at the UN Human Rights Council on 22 March 2011. Fifteen EU Member 
States were part of the group that worked to prepare this statement, and all EU Member States 
gave their full support to this initiative. 

The EU also warmly welcomed the groundbreaking resolution on human rights, sexual 
orientation and gender identity (tabled by South Africa), which was adopted with 23 votes in 
favour at the UN Human Rights Council on 1 7 June 201 1 . The Member States of the European 
Union that are members of the Human Rights Council voted in favour of the resolution, and 
the vote was agreed by the European Union as a whole. 



76 



At the United Nations in New York, the EU welcomed the OHCHR's activities on LGBT 
issues and, as a member of a cross -regional LGBT core group, contributed to raising awareness 
and building support for this issue. The EU actively participated in organising a side event at the 
UN in New York on 8 December 2011 - entitled "Stop Bullying, Ending Violence and 
Discrimination Based on Sexual Orientation and Gender Identity". 

At regional level, the EU continued to support the work of the Council of Europe on the 
human rights of LGBT people, in particular through the Council of Europe Recommendation 
on Measures to Combat Discrimination on Grounds of Sexual Orientation and Gender Identity, 
adopted on 31 March 2010. 

At bilateral level, the EU continued to use its human rights dialogues with third countries for the 
promotion of non-discrimination vis-a-vis LGBTI persons, and several public 
statements/demarches were used to mark the EU's stance on LGBTI issues, including against 
homophobic actions and in favour of decriminalisation of homosexual relations. 

Through the European Instrument for Democracy and Human Rights, the EU continued to 
support several organisations defending the rights of LGBTI persons or protecting LGBTI 
human rights defenders by empowering them to challenge homophobic laws and discrimination 
against LGBTI persons, raising awareness among the public at large about the discrimination 
and violence experienced by sexual minorities, combating it and providing emergency assistance 
(from psychosocial and medical, to mediation and reintegration assistance) to the most 
vulnerable LGBTI persons in need of such support. 



77 



A resolution submitted by South Africa on "Human rights, sexual orientation and gender 
identity" (A/HRC/17/L.9/Rev.l) was adopted by 23 votes to 19 with 3 abstentions in the UN 
Human Rights Council on 17 June 2011. This is the first time that any United Nations body has 
approved a resolution affirming the human rights of LGBTI people. 

Recalling the universality of human rights, the resolution includes an expression of grave 
concern about acts of violence and discrimination that are committed against individuals 
because of their sexual orientation or gender identity. 

The operational provision of the resolution instructs the office of United Nations High 
Commissioner for Human Rights, Navi Pillay, to commission the first UN study, by December 
2011, on discriminatory laws and practices and acts of violence that have taken place against 
individuals based on sexual orientation and gender identity around the world. The resolution 
also decides to convene a panel during the 19th session of the Human Rights Council to discuss 
the facts contained in this study and the appropriate follow-up to the recommendations of the 
study. 



3.15. Human rights and business, including CSR 



There were numerous significant developments in EU policy on business and human rights 
both internally and in the EU's external relations. 



78 



In October 2011 the European Commission adopted a new Communication "A renewed EU 
strategy 2011-14 for Corporate Social Responsibility (CSR)", which places a strong emphasis on 
human rights in the CSR concept, and makes various references to the UN Guiding Principles 
on business and human rights. In particular, the European Commission specifically lists human 
rights as one of the issues that enterprises should integrate into their operations and strategy in 
order to meet their social responsibility, recognises the UN Guiding Principles as one of the 
core set of internationally recognised CSR guidelines and principles, and states its expectation 
that all European enterprises should observe the corporate responsibility to respect human 
rights as defined in the UN Guiding Principles. 

The European Commission also envisaged concrete actions on business and human rights to be 
undertaken in 2012-2013. It has launched a process to develop human rights guidance in three 
business sectors (employment and recruitment agencies, ICT, and oil and gas), as well as for 
small and medium-sized enterprises, based on the UN Guiding Principles. It has also 
undertaken to publish a report on EU priorities for the implementation of the UN Guiding 
Principles, and will raise understanding of the challenges that companies face when operating in 
countries where the state does not fully meet its duty to protect human rights. The European 
Commission has also invited Member States to establish their own national plans for the 
implementation of the UN Guiding Principles. The Commission has offered them help with 
this. 

The Commission also published a study on responsible supply chain management at the 
beginning of 2011, with particular reference to the UN framework on business and human 
rights. This study selected five supply chain management issues and mapped them against three 
industrial sectors that are important for the EU. The Commission is working with the resulting 
recommendations . 



79 



Throughout the year, the EU was an active supporter of business and human rights initiatives in 
multilateral forums. The EU was a strong supporter of the "UN Guiding Principles on Business 
and Human Rights Implementing the United Nations 'Protect, Respect and Remedy' 
Framework". In January 2011, the EU provided its comments on the draft UN Guiding 
Principles and then supported their endorsement by the Human Rights Council in Geneva in 
June 2011. The EU expressed readiness to cooperate closely with the recently established UN 
Working Group on the issue of human rights and transnational corporations and other business 
enterprises responsible for promoting the effective dissemination and implementation of the 
UN Guiding Principles. The EU submitted a contribution with proposals before the Working 
Group's first meeting in January 2012 to discuss its work programme. The EU also contributed 
to the update of the OECD Guidelines for Multinational Enterprises, adopted in May 2011, 
which integrate the UN business and human rights framework into a new chapter on human 
rights and the concept of due diligence in the supply chain. The OECD Guidelines will then be 
the reference for the EU's expectations of responsible business conduct in the context of the 
EU's trade and investment policy. The EU also supported additional initiatives at the multilateral 
level, eg the UN Global Compact (ie the business platform — launched by then UN Secretary- 
General Kofi Annan — bringing together companies that are committed to aligning their 
operations and strategies with ten universally accepted principles in the areas of human rights, 
labour, the environment and anti-corruption). 



80 



The EU also addressed business and human rights in bilateral relations with third countries. 
Some initiatives include: a civil society seminar in Bangladesh on human rights and decent work, 
a civil society seminar in Chile on human rights and corporate responsibility, and an expert 
seminar on CSR in Singapore. The EU also discussed business and human rights with a number 
of third countries in the framework of the regular human rights dialogues. Finally, through the 
European Instrument for Democracy and Human Rights, the EU supported actions led by civil 
society organisations aimed at promoting the observance and respect of human rights by 
European companies operating in third countries. As an example, the European Instrument for 
Democracy and Human Rights (EIDHR) is supporting the Clean Clothes Campaign, an alliance 
of organisations in 15 European countries, in implementing a project aimed at increasing the 
respect for economic and social rights in the global supply chains of internationally operating 
garment companies in over 30 countries. 

Two more projects funded under the EIDHR include the question of business and human 
rights in their activities. A global project targeting 70 countries aims to reinforce the capacities 
of local land-rights defenders to defend their rights over natural resources, to denounce the lack 
of transparency regarding contracts between states and private companies, and to engage with 
governments and extractive industries in countries where conflicts over resource extraction take 
place. Similarly, a project on defenders of indigenous peoples' rights in South-East Asia includes 
a specific plan to carry out a thematic Study on Corporate Social Responsibility, Human Rights 
and Indigenous Peoples, where many problems with land issues exist. 



81 



The United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights are the culmination of 
six years of work led by Professor John Ruggie, who served as the UN Secretary-General's 
Special Representative for Business and Human Rights from 2005 to 2011. The UN Guiding 
Principles provide standards to ensure that enterprises do not contribute to the infringement of 
human rights. The Guiding Principles are structured in three distinct but interrelated pillars: the 
state's duty to protect against human rights abuses by third parties, including business, through 
appropriate policies, regulation and adjudication; the corporate responsibility to respect human 
rights, in essence meaning to act with due diligence to avoid infringing the rights of others; and 
the need for greater access by victims to effective access to remedy, both judicial and non- 
judicial. 

3.16. Democracy support 

A new European Neighbourhood Policy 

The Joint Communication of the High Representative of the EU for Foreign Affairs and 
Security Policy and the European Commission "A new response to a changing Neighbourhood" 
of 25 May 2011 outlines the EU's new vision for the European Neighbourhood Policy. It is 
based on mutual accountability and a shared commitment to the universal values of human 
rights, democracy and the rule of law. It involves a much higher level of differentiation, in line 
with a "more for more" principle, allowing each partner country to develop its relationship with 
the EU as far as its own aspirations, needs and capacities allow, with increased EU financial 
assistance to those countries engaged in bold reforms. 



82 



The new policy framework provides in particular for support for "deep democracy" and 
partnership with societies, supporting their sustainable economic and social development, 
growth and job creation, strengthening trade ties, promoting further mobility and enhancing 
regional partnerships. An € 26.4 million Civil Society Facility aiming to strengthen the capacity 
of civil society to promote reform and increase public accountability in the Neighbourhood was 
launched in September 2011. 

In response to the Arab spring, the EU took immediate steps to respond rapidly and effectively 
to the challenges of the evolving situation, consisting in particular of humanitarian and civil 
protection assistance for the region (to date € 80.5 million), as well as of a range of support 
measures for democratic transition and assistance to impoverished areas. In particular, in 2011 
the EU provided significant support for elections in Tunisia, Morocco and Egypt. 

The European Instrument for Democracy and Human Rights provided extraordinary support in 
Tunisia, Libya and Egypt, using the flexibility available to support the media, political parties, 
and civil society active in the domestic observation of elections, amongst others. 

Other initiatives, notably the European Endowment for Democracy, are expected to be 
operational shordy. 



83 



The Agenda for Change 

Building on the 'Agenda for Action' and the ENP review, the new development cooperation 
policy — the Agenda for Change' - introduces a differentiated EU approach towards partner 
countries, and seeks to focus future cooperation in two priority areas: 

• human rights, democracy and other key elements of good governance; and 

• inclusive and sustainable growth for human development. 

The Agenda for Change stipulates that "good governance, in its political, economic, social and 
environmental terms, is vital for inclusive and sustainable development. EU support for 
governance should feature more prominently in all partnerships, notably through incentives for 
results-oriented reform and a focus on partners' commitments to human rights, democracy and 
the rule of law and to meeting their peoples' demands and needs." 

Respect for ownership, dialogue between partners and a focus on incentives for result-oriented 
reforms are the main principles of EU support for democratic governance. Experience shows 
that we need to go beyond government ownership and build rather on broad democratic 
ownership or at least support its emergence. 

Based on the principles of differentiation between the partner countries, the EU's approach 
must rely on the right mix of instruments and aid modalities at country level. For instance, 
partner countries that show a clear commitment and progress in the field of respect for human 
rights and democratic reform may benefit from the EU's general budget support modality. 



84 



New Financial Perspective 

On 7 December the Commission presented its proposal for the next Multiannual Financial 
Framework (MFF) 2014-2020. The budget proposals aim at supporting the Commission's new 
approach - the "Agenda for Change"- to focus EU aid in fewer sectors, supporting democracy, 
human rights and good governance, and creating inclusive and sustainable growth. This together 
with the "more for more" approach would potentially provide additional funding opportunities 
for democracy support, through all geographic instruments (European Neighbourhood 
Instrument, Development Cooperation Instrument) as well as the European Development 
Fund. 

3.17. Election support 

The European Union believes that a genuine, transparent and peaceful electoral process is an 
essential basis for enjoyment of human rights, sustainable development and a functioning 
democracy. The EU is one of the leading global actors in supporting elections; the approach 
followed is outlined in the 2000 Commission Communication on Election Assistance and 
Observation. The main components of EU election support are EU Election Observation 
Missions (EOM) and Electoral Expert Missions (EEM) as well as electoral assistance, and 
support for domestic non-partisan observers. There are important complementarities between 
the objectives of these activities, as the outcome and recommendations of the EOMs and EEMs 
are integrated into future electoral assistance and broader democracy support. 



85 



3.18. Election observation missions (EOMs) 

The list of the EOM priority countries was established by the decision of the High 
Representative following consultation with the European Parliament (Election Coordination 
Group) and Member States (Political and Security Committee, PSC). Ten EU Election 
Observation Missions took place in 2011, providing in-depth evaluation of the processes, giving 
confidence to voters, and developing detailed and constructive recommendations on how to 
improve the framework and conduct of future elections and strengthen democratic institutions. 

The EU assessment mission analysed the voter registration exercise in Sudan from 15 
November 2010 to 8 January 2011 and concluded that it happened in a generally satisfactory 
manner. The assessment and findings on voter registration contributed to the analysis of the EU 
EOM deployed to observe the referendum in Southern Sudan taking place from 9 to 15 January 
2011. 104 observers were deployed as part of the mission led by Veronique de Keyser MEP, and 
assessed the referendum as credible and well organised. 

The EU EOM observed both presidential and parliamentary elections in Niger, with the first 
round on 31 January 2011. The Chief Observer was Santiago Fisas Ayxela. Forty observers were 
deployed in the country. Both rounds of the presidential elections and the legislative elections 
went well, in terms of organisation of the elections and politically. The EOM had a key role in 
adding credibility to this crucial poll, aiming at a military junta voluntarily relinquishing power to 
a civilian government. 



86 



The EOM led by Louis Michel MEP observed the legislative elections which took place on 
13 February in Chad, where 70 observers were deployed throughout the country. The electoral 
process was led by an Election Commission which faced difficulties in terms of capabilities, and 
the overall competitiveness of the elections needs to be strongly increased in the future. 
Nevertheless, thanks to some improvements in the electoral process since the last elections, the 
political opposition found more room to compete in the process and is better represented in 
parliament. The EOM was instrumental in this global improvement of the process. 

Uganda's second multi-party elections held on 18 February 2011 were observed by an EOM 
composed of 110 observers led by Edward Scicluna MEP. The elections showed some 
improvements since the previous elections in 2006. However, the electoral process was marred 
by avoidable administrative and logistical failures which led to an unacceptable number of 
Ugandan citizens being disenfranchised. Furthermore, the power of incumbency was exercised 
to such an extent as to compromise severely the level playing field between the competing 
candidates and political parties. 

A 120-strong EU EOM was deployed for the elections in Nigeria during April 2011 under the 
leadership of Alojz Peterle MEP as Chief Observer. The EU EOM was able to conclude that 
the presidential elections had been the most credible elections organised in Nigeria since the 
restoration of democracy. The intervention of the EU EOM was critical when elections had to 
be delayed by one week due to logistical problems, and helped to ensure that the credibility of 
the electoral authorities was restored. It also helped in making the response of the international 
community coherent and consistent. 



87 



An EU EOM observed the second round of the presidential elections that took place on 5 June 
in Peru. The Chief Observer was Jose Ignacio Salafranca MEP. The electoral process was 
conducted with transparency, professionalism and dedication by the local electoral authorities. 
The cooperation between the EU and the Organisation of American States was very good and 
can be highlighted as a case of good practice. The visibility of the EU mission was particularly 
high in the country, thus contributing to the strengthening of political ties between the EU and 
Peru. 

An EU EOM led by Michael Gahler MEP, with the participation of 163 observers, was 
deployed to monitor the first democratic elections in Tunisia held on 23 October. The mission 
concluded that the elections to the Constitutional Assembly represented an encouraging step 
toward democracy in spite of shortcomings regarding the transparency of the process. In the 
context of these elections the EU observed out-of-country voting for the first time. 

The EU EOM led by Maria Muhiz de Urquiza observed the presidential and parliamentary 
elections held on 20 September in Zambia. The mission deployed 120 observers. These 
elections were organised in a transparent and credible manner, according to the observations of 
both the EU EOM and other international and regional election observation missions that were 
present. Regional principles and international commitments to hold periodic and genuine 
elections were mostly respected, but reform of key aspects of the electoral framework is 
required to meet them in full for future elections. 

In the context of the elections on 6 November in Nicaragua, the EU deployed an EOM, led by 
Luis Yahez MEP, composed of 90 observers. The mission assessed that that the electoral 
process fell below international norms in the area of democratic elections, in particular due to 
the lack of independence of the electoral management body and the non-accreditation of the 
main observer groups and representatives of the main opposition party. 



88 



On the occasion of the presidential and parliamentary elections on 28 November in the 
Democratic Republic of the Congo the EU deployed 147 observers as part of the mission led by 
Mariya Nedelcheva MEP. The EOM praised the strong mobilisation of the population for these 
second multi-party elections, but regretted the inadequate preparation and handling of the 
process. In particular, the lack of transparency in key stages of the process, such as the counting 
and aggregation of results, undermined the credibility of these elections. 

The EP delegation participated in all EU EOMs, adding visibility and providing a valuable 
contribution in terms of assessment of the missions. 

The EU made an increased effort to raise the recommendations of the EOMs at the political 
and technical level, with a view to encouraging authorities to implement the necessary reforms. 
Follow-up to EOMs is an essential part of wider support for democracy by the EU. 

3.19. Election expert missions (EEMs) 

Given the limits on available resources and the large number of important elections taking place 
across the world in any given year, the EU is not able to answer every request for the 
deployment of an election observation mission. It can, however, also deploy a number of 
election expert missions (EEM) whose mandate is to provide inputs for confidence-enhancing 
steps both during and after an electoral process. Such missions undertake a detailed analysis of 
the ongoing electoral process and report to relevant electoral stakeholders in the country, and to 
the EU institutions, with their recommendations. EEMs are not observation missions and do 
not make public statements about an electoral process. 



89 



During 20 11 eight election expert missions were sent to Haiti (March), Benin (March and April), 
Thailand (June and July), Guatemala (September and November), Liberia (October and 
November), Gambia (November), Morocco (November), and Cote d'lvoire (December). 

3.20. Electoral assistance (EA) 

In 2011, the EU continued to provide electoral assistance to a number of countries including 
Haiti, the DRC, Tunisia, Zimbabwe, and El Salvador. Without reducing its worldwide effort and 
focus, the EU has been strengthening its support for the wave of democratisation that is taking 
place in the southern Mediterranean and the Middle East. Support is being provided or prepared 
for the democratic reform processes in Jordan, Libya and Egypt. 

Over the last seven years (2005-2011), the EU has spent nearly € 700 million, or about € 100 
million per year, on electoral assistance. The funds come from geographical instruments such as 
the EDF (European Development Fund), the ENPI (European Neighbourhood and 
Partnership Instrument, and the DCI (Development Cooperation Instrument). They also come 
from the IfS (Instrument for Stability) and the EIDHR (European Instrument for Democracy 
and Human Rights). EU electoral assistance provides capacity— building and technical and 
material support to electoral processes in nearly 60 countries. Almost two thirds of the support 
was geared towards Sub— Saharan Africa. A big part went to post— conflict countries such as the 
DRC, Afghanistan, Sudan, Cote d'lvoire and Iraq. EU electoral assistance programmes do not 
tackle the election event, but rather follow an electoral cycle approach. 



90 



They are, in most cases, wide and comprehensive, including technical assistance as well as 
material support for electoral operations. In terms of beneficiaries, the EMBs (electoral 
management bodies) are supported, along with the main stakeholders in an electoral process: 
civil society, political parties, media, parliament/ministries in charge of legal reform, and security 
agencies. Such widespread support builds on the idea that stakeholders' full and responsible 
involvement in an electoral process allows for shared ownership and can contribute to general 
acceptance of the process and its outcomes. 

Increasingly, also due to the frequent adoption by partner countries of biometric data collection 
systems, voter registration requires a special focus, and in some cases a programme on its own. 
This leads, in some contexts, to the designing of programmes that can, at the same time, support 
voter registration and foster the modernisation of the civil registry. 

Knowledge and policy development, as well as collaboration with the main players in the 
electoral assistance domain, continue to be priorities for the EU. A thematic workshop on 
"Elections, violence and conflict prevention" took place in June 2011, involving representatives 
of electoral commissions of many developing countries. The workshop, organised in 
collaboration with UNDP, produced a comprehensive summary report. General training on 
electoral assistance programmes implemented by UNDP in the context of the Strategic 
Partnership Agreement between the UN and the EU was also organised at the beginning of 
2011. 



91 



Case Study - Support to the Liberian Electoral Cycle 2010-2012 

€ 7 million EU contribution to a joint donors basket fund (managed by UNDP) 

After over a decade of civil war, Liberia started its way to recovery in 2003 following the Accra 

peace agreement. 201 1 presidential and legislative elections, second elections held since the war, 

represented a major step towards the consolidation of democracy in the country. 

The EU electoral assistance programme in Liberia aims at deepening the democratisation 

process by supporting the NEC (National Election Commission) and core electoral stakeholders 

throughout the electoral process, contributing to electoral reform and enhancing the links 

between elections and parliamentary development. 

Overall, the project contributed significantly to the administration of the elections in a 

challenging legal framework and logistical environment, with little technical difficulties. NEC 

showed lead and ownership throughout the project implementation. A satisfactory collaboration 

was facilitated by embedding the project's technical experts within NEC's premises, which 

allowed for a good degree of competence transfer. Coordination among international partners 

and complementarity of electoral support gave satisfactory results. 

On the other hand, important lessons learned on ways to improve the process can be drawn 

from areas such as women's participation in elections and civic education. 

The project continues till end of 2012 with post-electoral activities, thus following an electoral 

cycle approach. Capacity development, institutional review of the NEC and building on lessons 

learned during election operations, are the main focus on this current year. Key findings and 

recommendations by the EU Election Expert Mission (EEM) will be fed into this exercise. 



92 



3.21. European Endowment for Democracy 

The establishment of a European Endowment for Democracy has been discussed among EU 
Foreign Ministers since the beginning of 2010, when the idea was advanced by the Polish 
Foreign Minister. On 25 May, the Endowment was included in the Communication on a new 
approach to the European Neighbourhood. The Foreign Affairs Council issued conclusions on 
the Endowment on 20 June and 1 December, thus confirming the political support for the 
initiative. On 15 December, all the Member States agreed to a joint statement containing the 
main principles for the Endowment, which should be set up as an autonomous grant-making 
body that could support those peacefully struggling for democratisation in political transition 
countries. The Endowment would have an initial, although not exclusive, focus on the 
Neighbourhood. On the basis of the statement, a working group will be created in early 2012 to 
agree on the statutes and rules of functioning for the Endowment. The working group will be 
chaired by the EEAS and all Member States, the Commission and the European Parliament 
(EED rapporteur MEP Lambsdorff) will be invited to participate. 

3.22. Work with Parliaments worldwide 

Effective democratic parliaments play a central role in the quality and strength of democracy. 
Parliaments are also essential for solid domestic accountability. The EU is increasingly shifting 
the focus of its activities from strengthening the executive branch of government to activities 
enhancing the legislature, and putting in place an effective system of checks and balances. 
Particular attention is now being given to linking different actors involved in oversight, from 
media and civil society organisations to parliaments and supreme audit institutions. 



93 



A comprehensive review was undertaken by the Commission and completed in 2011, looking 
into how the EU has supported parliaments worldwide over the past decade, and provides 
practical guidance on support for parliamentary institutions. The study showed that since 2000 
the EU has spent close to € 150 million on strengthening parliaments worldwide (excluding 
accession states). Successful projects were those based on careful groundwork, where there was 
an understanding of the overall governance environment and of the motives of political actors. 
Such projects tended to take a longer— term approach and occurred where there was a positive 
environment for democratic development. They demonstrated strong national ownership, clear 
objectives, strong delegation of ownership, and thorough programme planning. 

This review process resulted in the publication of the EU Reference Document "Engaging and 
Supporting Parliaments Worldwide: EC strategies and methodologies for action to support 
parliaments" which was extensively disseminated throughout 2011, including through a training 
module. The publication serves as a practical tool for EU staff and other stakeholders, 
presenting ways of engaging with and supporting parliaments in partner countries, and is being 
used by EU Delegations. 

EU support for political parties has predominantly been provided within broader electoral 
assistance projects. Following the Arab spring the EU has strengthened its engagement with 
political parties, given the crucial and multiple roles which they play in fostering a democratic 
system. The EU has only engaged with political parties that share democratic values, on the 
basis of a non-partisan approach and indirecdy, through training and other capacity- 
development activities (direct funding of political parties is prohibited under EU rules). 
Increasingly, the EU is also supporting the introduction of legal or constitutional frameworks 
that empower democratic political parties and allow them to act as all-inclusive vehicles of 
representation. 



94 



In particular, through the EU Instrument for Stability and the European Instrument for 
Democracy and Human Rights (EIDHR) the EU was swift in providing support to political 
parties in Tunisia and Egypt in the aftermath of the popular uprisings. EU support has in 
particular been targeted towards domestic election observation and the training of political 
parties. Such support has in these cases been granted a part of a broad democratisation package 
including constitutional and electoral reform, support for civil society watchdogs, the promotion 
of freedom of expression, support for the media, civic education, etc. 

Case Study - Support to the Parliament and to the Institutionalisation of the new Democratic 
Constitution in Kyrgyzstan 

Context: The popular revolution 2010 halted the then Executive's attempts to re -impose 
authoritarian governance, and resulted in a Provisional government charged with 
institutionalising a democratic order. The government and parliament have reached out to the 
EU for support in designing and implementing a new democratic order constituted as a 
parliamentary republic. 

Programme: The European Union has supported parliament through three projects beginning in 
2007 and continuing through to 2012. All three projects worth € 2 million, have been delivered 
by the United Nations Development Programme (UNDP) and focused on 1) strengthening 
parliament's legislative capacities, on public understanding of parliament's work, and in 
enhancing parliament's use of ICT; 2) helping parliament meet its responsibilities outlined in the 
revised 2007 Constitution, and covering legislation, oversight, and representation functions; 3) 
supporting the institutionalisation of the legal framework underpinning the country's new 
democratic Constitution. 



95 



Key Findings: EU support to the Kyrgyz parliament has resulted in positive outcomes in terms 
of enhanced capacity of parliamentarians and parliamentary administration which in turn has 
improved the effectiveness and stature of the institution. It has supported critically important 
revisions to the Constitution and is now helping to institutionalise the new democratic order. 
While Kyrgyzstan continues to face many challenges in its democratic transition, EU support 
has helped to strengthen parliament as a central democratic institution, enabling the country to 
preserve and extend democratic freedoms which stand out in a regional neighbourhood often 
characterised by authoritarian governance. 

3.23. Economic, social and cultural rights 

The EU attaches the same importance to economic, social and cultural rights as to civil and 
political rights, bearing in mind the universality, indivisibility, interdependence and inter - 
relatedness of all human rights, as confirmed by the 1993 World Conference on Human Rights 
held in Vienna. 

Economic, social and cultural rights continued to be addressed through the specific tools of the 
EU human rights policy in third countries. By way of example, on 22 March 2011, the EU 
issued a declaration commemorating World Water Day, reaffirming that all states bear human 
rights obligations regarding access to safe drinking water, which must be available, physically 
accessible, affordable and acceptable. 



96 



Discussions on economic, social and cultural rights have also been tackled in the framework of 
EU human rights dialogues and consultations, as well as in related civil society meetings. For 
instance, in November 2011, the European Union convened an EU -Bangladesh Civil Society 
Seminar on Human Rights and Decent Work in Dhaka, Bangladesh. The aim of the seminar 
was to bring together relevant stakeholders from Bangladesh and Europe to discuss ways to 
strengthen the social dimension of globalisation and to support Bangladesh in implementing the 
International Labour Organisation's Decent Work Agenda. The outcomes of the seminar fed 
into the Joint Commission Subgroup meeting on Good Governance and Human Rights of 30 
November 2011. 

In the UN Human Rights Council, the EU continued to publicly support and cooperate with a 
range of Special Procedures working on economic, social and cultural rights, such as the 
mandates on education, housing, physical and mental health, food, toxic and dangerous 
products and waste, internally displaced persons, indigenous peoples, extreme poverty and 
access to drinking water and sanitation. 

Furthermore, the EU continued to support the strengthening of the International Labour 
Organisation (ILO) supervisory system and to intervene in the ILO International Labour 
Conference and the Governing Body on a regular basis in connection with major cases of 
violation of core labour standards. The EU continues to support the ILO, for instance in the 
areas of trade and employment, statistical systems, social protection and employment policies, as 
well as occupational safety and health. 

In its overall relations with non-EU countries the EU continued to encourage and facilitate the 
ratification and implementation of the ILO conventions on core labour standards, including 
through technical cooperation and through close cooperation with the ILO. In some cases, the 
EU has included issues related to employment, labour legislation and social protection in 
bilateral experts' dialogues. 



97 



The EU is firmly committed to promoting core labour standards and decent work for all in its 
trade policy, and routinely includes cooperation initiatives and incentives for better working 
conditions in the trade agreements it negotiates. The EU's draft trade agreements with other 
countries and regions are carefully examined for their potential effects on social development, 
including labour standards. Under the terms of the EU's Generalised System of Preferences, 
developing countries that have ratified and implemented the core labour standards of the ILO 
can receive special tariff rate cuts when they export to the EU. 

The promotion of economic, social and cultural rights has deep links with inclusive and 
equitable development: significantly, six of the eight United Nations Millennium Development 
Goals (MDGs) put a strong emphasis on human and social development. 

3.24. Asylum, migration, refugees and displaced persons 

In 18 November 2011 the Commission launched its Communication on the Global Approach 
to Migration and Mobility (GAMM), which defines the overarching framework of the EU 
external migration policy, and sets the path for dialogue and cooperation with non-EU countries 
in the area of migration and mobility. One of the key features of the Communication is that it 
argues for a "migrant-centred" approach, based on the principle whereby the migrant is at the 
core of the analysis and all action. The Communication underlines that migration governance is 
not about "flows", "stocks" and "routes", it is about people. In order to be relevant as well as 
effective and sustainable, policies must be designed to respond to the aspirations and problems 
of the people concerned. The human rights of migrants therefore represent a cross-cutting 
issue of the GAMM. Migrants' rights are systematically addressed in the implementation of the 
Global Approach both through dialogue and cooperation, with the aim of strengthening the 
human rights of migrants in source, transit and destination countries alike. 



98 



Asylum and refugees 

In 2011 the main commitment in this area was to construct a Europe of asylum. The extension 
of the Directive on Long Term Residents to beneficiaries of international protection was 
published in the Official Journal of the European Union on 19 May 2011 and the recast of the 
Qualification Directive was published on 13 December 2011. The text of the Qualification 
Directive strengthens the criteria for qualification for international protection, as well as the 
provisions related to the best interests of the child and to gender, and it brings the rights granted 
to refugees and the rights granted to beneficiaries of subsidiary protection closer together, 
although the two statuses are not yet harmonised. 

In order to boost the difficult negotiations, the Commission adopted amended proposals for 
the recast Asylum Procedures and Reception Conditions Directives in June 2011. The European 
Parliament adopted first reading positions on both initial proposals before the amended 
proposals were presented. In the Council, negotiations resumed at a quick pace. On the other 
hand, limited progress was achieved in the negotiations on the recast Dublin Regulation and 
the discussions on the EURODAC Regulation were stalled for most of 201 1 . As regards this 
system, the Commission reported on the work of the EURODAC Central Unit, which 
continued to provide very satisfactory results in terms of speed, output, security and cost- 
effectiveness. 



99 



The European Asylum Support Office (EASO) has been operational since mid-2011. 
Following a request made by Greece, in April 2011 the EASO and the Greek authorities 
developed a two-year Operating Plan to deploy Asylum Support Teams on the ground as of 
May. However, the EASO's main task in its first year of operation has been recruitment and the 
setting up of the necessary structures in Malta. The agency has also taken responsibility for 
practical cooperation measures such as the European Asylum Curriculum. The Commission has 
continued to actively support the Agency, to ensure that it becomes fully operational as rapidly 
as possible. Formal negotiations on the participation of the associated countries in the EASO 
are expected to be launched and, it is hoped, concluded during the first half of 2012. 

Solidarity continued to be an important component of asylum policy. On 2 December 2011, the 
Commission adopted a Communication on intra-EU solidarity in asylum. This 
Communication seeks to reinforce practical, technical and financial cooperation, and to move 
towards a better allocation of responsibilities and improved governance of the asylum system, 
thus contributing to the finalisation of the Common European Asylum System by 2012. The 
EU Relocation from Malta (EUREMA) project continued, and in April 2011 Member States 
endorsed the launch of its second phase: together with bilateral pledges, the new project aims to 
resettle over 360 refugees in 2011 and 2012. 

Third countries also benefited from the EU's solidarity in the area of asylum. In 2011 about 
3000 refugees were resettled in EU Member States, ten of which have annual resettlement 
programmes. In the external dimension of asylum, by the end of 201 1 the negotiations on the 
Joint EU Resettlement Programme had resumed, based on a new compromise proposal that 
establishes "specific common EU resettlement priorities for 2013". 



100 



Existing Regional Protection Programmes were continued. On 1 December 2011 the 
Regional Protection Programme in North Africa, encompassing Egypt, Libya and Tunisia, was 
launched. The activities were only implemented in Egypt and Tunisia. Due to the security 
situation, in 2011 the UNHCR presence was not re-established in Libya. 

Migration 

Negotiations were successfully concluded on an EU Directive on the single permit for third- 
country nationals to reside and work in the EU and on a common set of rights for legally 
residing third-country national workers 2 . The Directive grants equal treatment to legally residing 
third-country workers in a number of fields, in particular working conditions, social security, 
recognition of diplomas, tax benefits, and education, but also freedom of association. 

Negotiations on the proposals for Directives on third-country intra-corporate transferees 3 and 

seasonal workers 4 are ongoing. The extent of the rights that should be granted to third-country 

nationals is an important element of the discussions in the Council and in the European 

Parliament. 

The implementation of the Action Plan on Unaccompanied Minors (2010 -2014) 5 continued. 

The Plan promotes a common EU approach based on the principle of best interests of the 

child. 



2 

DIRECTIVE 2011/98/EU OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL of 13 December 2011 on a single application procedure for a single 

permit for third-country nationals to reside and work in the territory of a Member State and on a common set of rights for third-country workers legally 
residing in a Member State http://eurlex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2011:343:0001:0009:EN:PDF 



3 



COM(2010) 378 final 

4 COM(2010) 379 final 

5 COM(2010)213 final 



101 



Strong guarantees for the fundamental rights of migrants are promoted in the "European 
Agenda for the Integration of Third-Country Nationals", as well as the need for a positive 
attitude to diversity and equal treatment. Efforts to fight against discrimination and to give 
migrants instruments to become acquainted with the fundamental values and rules of the EU 
and its Member States are needed to ensure the respect of rights and obligations both by 
migrants and by the societies welcoming them. 

On 23 February 2011 the Commission published its evaluation of the EU Readmission 
Agreements (EURAs) as required by the Stockholm programme. One of the main topics of the 
evaluation was the monitoring of the application of the EURAs including the human rights 
safeguards. Without putting into question the current EU acquis and other relevant international 
instruments, which need always to be observed during the implementation of EURAs, the 
Commission proposed several accompanying measures which would further ensure the full 
respect of the human rights of the returnees. The evaluation also announced the Commission's 
idea of launching a pilot project to monitor the situation of persons readmitted under some 
EURAs. The evaluation was also a basis for the JHA Council conclusions adopted on 9 June 
2011. The conclusions took into account only in a very limited way the abovementioned 
Commission recommendations on human rights. 



102 



3.25. Trafficking in human beings 

Trafficking in human beings is a serious crime, and an extremely serious form of human rights 
violation. It takes many forms, such as trafficking for sexual exploitation, forced labour, forced 
begging, or domestic servitude, or for the purpose of the removal of organs. It is explicidy 
prohibited in Article 5 of the Charter of Fundamental Rights of the European Union. Following 
the decision by the European Court of Human Rights (January 2010) in the Case of Rantsev 
versus Cyprus and Russia, trafficking in human beings is a violation of Article 4 of the European 
Convention on Human Rights, which prohibits slavery and forced labour. 

Addressing trafficking in human beings continued to be a priority for the Union and the 
Member States. In 2011, the new anti-trafficking Directive, with a human-rights and gender- 
specific approach, was adopted; the EU Anti-trafficking Coordinator took up her mandate; and 
the first implementation report of the Action- Oriented Paper on the external dimension on 
trafficking in human beings was issued. 

In April 2011 the new Directive 2011/36/EU on prevention and combating trafficking in 
human beings and protecting its victims was adopted by the Council and the European 
Parliament. It has a clear human rights approach, including a gender perspective, and builds on 
the UN Protocol on trafficking in persons and the Council of Europe Convention on actions 
against trafficking in human beings. It covers trafficking for all forms of exploitation. The 
Directive contains comprehensive provisions on assistance to and protection of victims to 
safeguard their human rights and to avoid further victimisation. The Directive requires Member 
States to grant special treatment to particularly vulnerable victims and it includes special 
provisions for child victims of trafficking. The child's best interests must be a primary 
consideration, in accordance with the Charter of Fundamental Rights of the European Union 
and the 1 989 United Nations Convention on the Rights of the Child. Moreover, the Directive 
provides for extraterritorial jurisdiction, which is particularly but not exclusively relevant in cases 
of sex tourism. 



103 



In July 2011, there was a meeting of the informal network of national rapporteurs or equivalent 
mechanisms on trafficking in human beings. During this meeting, various topics were discussed, 
including cooperation and partnerships amongst all actors involved in anti-trafficking policy, 
such as civil society organisations involved in human rights protection. 

Reliable and comparable data is crucial for effective policy-making. For this reason, in 2011 the 
Commission launched for the first time at EU level a data collection initiative on trafficking in 
human beings. The data collected will yield information inter alia on the gender, age, type of 
exploitation and citizenship of human trafficking victims, and on the gender and citizenship of 
traffickers, which will allow for better targeted actions, also in relation to third countries and 
regions. 

The first implementation report of the Action-Oriented Paper on Strengthening the EU 
External Dimension on Action against Trafficking in Human Beings was adopted by the Justice 
and Home Affairs Council in June 201 1. This report included a comprehensive overview of 
projects and action by the EU Member States, EU agencies and the European Commission in 
third countries and regions. Many of these projects take a human rights approach to trafficking 
and focus on prevention of the root causes of trafficking, such as poverty or discrimination. 



6 First implementation report on the Action-Oriented paper on strengthening the EU external 
dimension on combating trafficking in human beings of June 201 1, 
http://ec.europa.eu/anti-trafficking/entity.action?id=27f3528b-8d2e-419d-b630-7d78a70ef3d7 

104 



On the occasion of the EU Anti-Trafficking Day 2011, the Commission and the Polish 
Presidency brought together seven Justice and Home Affairs agencies (the European Institute 
for Gender Equality, EUROJUST, EUROPOL, the Fundamental Rights Agency, CEPOL, 
FRONTEX and the European Asylum Support Office). This meeting resulted in a joint 
statement on future cooperation on trafficking, in which they expressed their commitment to 
carry out their work in full respect of human rights. 

In 2011, the Commission continued to develop the EU anti-trafficking website, which includes 
information on policy and legislation at the EU level and in the Member States. It also lists 
contact information for the relevant governmental and non-governmental organisations, and 
provides an overview of Commission-funded projects and publications by different 
stakeholders, including on the link between human rights and human trafficking. 7 The link to 
the website is: http: / /ec.europa.eu/anti-trafficking . 

The members of the third Group of Experts on trafficking in human beings were appointed in 
201 1 . The Group includes human rights and gender experts to advise the Commission on policy 
and legislation. 

The 2011 Communication "A renewed EU strategy 2011-14 for Corporate Social 
Responsibility" also addressed trafficking in human beings in the context of a better 
implementation of the UN Guiding Principles on Business and Human Rights. 

The Global Approach to Migration and Mobility 8 , which constitutes the overarching framework 
of the EU's external migration policy, was adopted in 2011. It reiterates the importance of 
cooperation with third countries of origin, transit and destination and identifies preventing and 
reducing irregular migration and trafficking in human beings as one of its four pillars. 



For example, the EU funded project "The Right Guide", a tool for NGOs to assess the 
human rights impact of anti-trafficking laws and measures to be used for evidence-based 
lobbying of their governments http://ec.europa.eu/anti-trafficHng/enti ty?id=7dbb0353-cb8a- 
4bcc-a3fa-34dfbe01bbca 

Commission Communication: The global approach to Migration and Mobility 
(COM(2011) 743 final). 

105 



In 2011, the Commission funded many projects aimed at preventing and addressing trafficking 
in human beings from a human rights approach, both within and outside the EU. A targeted call 
for projects on trafficking in human beings took place in 2011 under the financing programme 
"Prevention of and Fight against Crime" — as part of the General Programme "Security and 
Safeguarding Liberties" — (2007-2013). Likewise, the Daphne programmes, which contribute to 
the protection of children, young people and women against all forms of (gender-based) 
violence, including trafficking in human beings, launched a call for proposals in December 2011. 

Trafficking in human beings is included in several bilateral ENP Action Plans, and the 
Stabilisation and Association Agreements with the Western Balkans. During the Eastern 
Partnership Summit of September 2011, the participants agreed to strengthen cooperation and 
coordination in addressing trafficking in human beings. 

Projects have been funded within the Instrument for Pre -Accession Assistance and the 
Technical Assistance and Information Exchange Instrument (TAIEX). Human trafficking was 
raised in political dialogue with non-EU countries, in particular in the human rights dialogues 
and consultations. The EU supported international efforts at various UN forums, advocating 
prevention, victim protection and assistance, the establishment of a legislative framework, policy 
development and law enforcement, international cooperation and coordination on human 
trafficking. 

Trafficking is human beings is prioritised in the EU's geographic and thematic cooperation with 
third (non-EU) countries. It is mainstreamed into Country Strategy Papers and National and 
Regional Indicative Programmes and this was confirmed in the mid-term reviews for 2011 to 
2013. Funds are available under financing instruments such as the Stability Instrument and the 
European Instrument for Democracy and Human Rights (EIDHR). The Multi- Annual Strategy 
Paper 2011—2013 for the Thematic Programme of Cooperation with Third Countries in the 
Areas of Migration and Asylum includes trafficking as one of the thematic priorities. 



106 



The Directive established the post of EU Anti-Trafficking Coordinator. The Commission 
appointed Myria Vassiliadou, who started her work in March 2011. The Coordinator will, among 
other tasks, provide the overall strategic policy orientation in the field of trafficking in human 
beings, and contribute to the elaboration of existing or new EU policies relevant to anti- 
traf ticking in particular in relation to third countries. She will also ensure that all appropriate 
means for EU action against trafficking are adequately used and mobilised. She has since been 
working on creating more coherence in anti-trafficking policies, including mainstreaming the 
issue in different policy strands, and ensuring more coordination amongst actors in the area of 
trafficking in human beings, including EU agencies, Member States and international actors. She 
has constantly emphasised the importance of taking a human rights and gender-specific 
approach when addressing this phenomenon. 

3.26. Racism, xenophobia, non-discrimination and respect for diversity 

The EU continued in 201 1 to contribute significantly to combating all forms of racism, racial 
discrimination, xenophobia and similar types of intolerance worldwide. 

Within the EU, this commitment continued to be backed up by a policy of concrete action 
including legislation, awareness-raising, data collection, and the provision of financial support to 
civil society projects. 

On 21 March 2011, the International Day for the Elimination of Racial Discrimination, High 
Representative Ashton issued a declaration on behalf of the EU, stating that the EU condemns 
"all forms of racism, racial discrimination, xenophobia and similar types of intolerance, including 
discrimination on the basis of sexual orientation, which are totally at odds with the values the 
EU is founded upon." 



107 



In its external action, the EU continued to raise racism and xenophobia -related issues in its 
political dialogues with non-EU countries, for example with Russia. These issues also continue 
to be taken into consideration in cooperation strategies; for example, under the European 
Neighbourhood Policy Action Plans, the partner countries commit themselves to combating all 
forms of discrimination, religious intolerance, racism and xenophobia. 

The EU continued to join forces with regional bodies such as the Council of Europe's 
European Commission against Racism and Intolerance (ECRI). In the OSCE framework, the 
EU closely coordinated to advance the implementation of the commitments made by the 56 
OSCE Participating States as regards combating racism, xenophobia and discrimination. 

At the multilateral level, the EU also actively cooperated with the UN in tackling racism and 
discrimination. It supported the mandate of the UN Special Rapporteur on contemporary forms 
of racism, xenophobia and related intolerance, Mr Mutama Ruteere, and his predecessor, Mr 
Githu Muigai. Ten years after the 2001 World Conference against Racism, Racial 
Discrimination, Xenophobia and Related Intolerance, the EU remained fully committed to the 
principal objective of the 2001 Durban Conference, which is the total elimination of racism, 
racial discrimination, xenophobia and related intolerance. 

The International Convention on the Elimination of All Forms of Racial Discrimination 
(ICERD) is the universal foundation for efforts to prevent, combat and eradicate racism. The 
European Union continued to call on all states that have not yet ratified or fully implemented 
the Convention to do so. 



108 



The EU continued to mainstream the fight against discrimination in its international 
cooperation. Through its European Instrument for Democracy and Human Rights (EIDHR), 
the EU has supported a wide range of civil society organisations in some 120 recent projects, 
worth a total of approximately € 24 million. In addition, through the EIDHR, the EU supported 
the United Nations High Commissioner for Human Rights (OHCHR) in the implementation of 
existing international standards on equality and non-discrimination, in particularly the 
International Convention on the Elimination of Racial Discrimination. 

The 2001 World Conference against Racism, Racial Discrimination, Xenophobia and Related 
Intolerance (WCAR), was held in Durban, South Africa from 31 August to 8 September 2001. 
The European Union contributed, in a major way, to the success of the Durban Conference. 

The Conference adopted by consensus the Durban Declaration and Programme of Action 
(DDPA), a framework for guiding governments, non-governmental organisations and other 
institutions in their efforts to combat racism, racial discrimination, xenophobia and related 
intolerance. 

The Durban Review Conference took place between 20 and 24 April 2009 in Geneva, 
Switzerland. It evaluated progress towards the goals set by the Durban Conference in 2001. 

A High Level event was held in New York on 22 September 2011, which led to the adoption of 
a General Assembly resolution commemorating the 10th anniversary of the adoption of the 
Durban Declaration and Programme of Action. 



109 



3.27. Rights of persons belonging to minorities 

In all regions of the world, persons belonging to minorities continue to face serious threats, 
discrimination and racism, and are frequently excluded from fully taking part in the economic, 
political, social and cultural life available to the majorities in the countries or societies in which 
they live. The Treaty on European Union explicitly states that the rights of persons belonging to 
minorities are among the values upon which the EU is founded and which it undertakes to 
promote in its relations with the wider world. At the international level, the Declaration on the 
Rights of Persons Belonging to National or Ethnic, Religious and Linguistic Minorities is the 
key reference text on the rights of persons belonging to minorities. In Europe, the Council of 
Europe has adopted the Framework Convention on the Protection of National Minorities and 
the European Charter for Regional or Minority Languages. 

Protection of minorities is one of the key issues under the Copenhagen political criteria for EU 
accession. It is in this context that the record of candidate countries and potential candidates on 
minority issues continues to be assessed in the progress reports presented by the European 
Commission. In return, the EU has provided focused pre-accession financial aid to candidate 
countries and potential candidates to help them introduce the necessary political, economic and 
institutional reforms, in line with EU standards. Supported projects for persons belonging to 
minorities are predominantly aimed at reducing social disparities and at improving and 
promoting a better quality of life. Strengthening social cohesion in these countries covers the 
integration of disadvantaged people, combating discrimination and strengthening human capital, 
particularly by reforming education systems. 



110 



Minority issues also continued to be an important aspect in the EU's relations with other parts 
of the world, and the EU regularly raises minority issues in its political dialogues with non-EU 
countries. Minority issues have also been mainstreamed in cooperation strategies and action 
plans. 

The EU Colombia Country Strategy Paper 2007-2013, for instance, addresses the humanitarian 
and human rights situation of persons belonging to minorities, and includes among its key 
priorities peacebuilding through the involvement of marginalised citizens in local governance 
and the participatory economy, as well as the promotion of human rights, good governance and 
the fight against impunity. Another example is the explicit reference to the respect for the rights 
of persons belonging to national minorities in the European Neighbourhood Policy Action Plan 
with Ukraine. 

The EU actively cooperated in UN forums on the promotion and protection of the rights of 
persons belonging to minorities. UN processes include the Forum on Mnority Issues and the 
work of the Independent Expert on minority issues. Also, the EU continued to join forces with 
other international organisations and multilateral bodies active in this field, such as the OSCE 
and its High Commissioner on National Minorities, and the Council of Europe. 

In addition, the EU has continued to use a wide range of financial and technical cooperation 
instruments, including bilateral cooperation with governments and direct support to civil society, 
which complement each other and work in synergy to promote and protect the rights of persons 
belonging to minorities. 



Ill 



To this end, the EU has been supporting governments' programmes and policies that are 
targeted at minorities or that have a potential impact in this area through bilateral cooperation. 
The EU has also supported civil society organisations working for the protection and promotion 
of the rights of persons belonging to minorities, in particular through the European Instrument 
for Democracy and Human Rights (EIDHR). In doing so it has in particular aimed to help 
combat discrimination, to promote the protection and development of equal participation of 
men and women from minority communities in social, economic and political life, within the 
broader context of strengthening human rights, and to promote political pluralism and 
democratic political participation. 

With a contribution of over € 90 000, the EIDHR is currently financing a project aimed 
at improving the political participation and representation of Roma and other national minorities 
in Bosnia and Herzegovina (BiH), thus promoting their inclusion, interests and rights. 
Minorities, and in particular Roma people who are the largest minority in BiH, suffer from a 
legacy of discrimination that has contributed to widespread poverty, unemployment, 
homelessness and a lack of access to education. Although the BiH Constitution incorporates 
international human rights standards, the right "to be elected" is secured only for the 
"constituent peoples" (Bosnians, Croats and Serbs). According to the Constitution, persons 
belonging to the national minorities are barred from accessing the highest level of political 
participation at the state and entity levels. This project therefore aims to help create improved 
conditions for political representation and participation of Roma and other minorities at state 
level, by promoting the inclusion of the category of national minorities in the BiH Constitution, 
and to enhance the political involvement and capacity of the Roma so that they attain greater 
influence in decision-making processes. 



112 



3.28. Rights of persons with disabilities 

On 22 January 2011, the European Union became a party to the UN Convention on the Rights 
of Persons with Disabilities (CRPD). This was a historical development, since the CRPD is the 
first comprehensive human rights treaty to be ratified by the EU as a "Regional Integration 
Organisation". The EU actively participated in the CRPD States Party Conference, for the first 
time as a party, in September 2011. 

The CRPD aims to ensure that people with disabilities can enjoy their rights on an equal basis 
with all other citizens. The CRPD sets out minimum standards for protecting a full range of 
human rights and fundamental freedoms for people with disabilities. For the EU this means 
ensuring that EU level policies, legislative and programming actions comply with the CRPD's 
provisions on disability rights, within the limits of EU competences. In the EU Disability 
Strategy for 2010-2020, adopted in November 2010, which aims to help implement the 
provisions of the CRPD both at EU and at Member State level, "External Action" has been 
identified as one of its eight main areas for action. The strategy complements and supports 
action by the Member States, which have the main responsibility in disability policies. 

Disability has been increasingly raised in the EU political and specialised dialogues (including 
human rights dialogues) with third countries; EU ratification of the CRPD has provided added 
reason to do so. In particular, the EU has called for the ratification and full implementation of 
the CRPD by all states. For example, during 2011, the issue of disability was raised with the 
Palestinian Authority and with Russia. 



113 



During 2011, the EU continued to uphold and advocate respect for the human rights of persons 
with disabilities in the relevant regional and international forums. For example, at the 66th 
Session of the United Nations General Assembly, the EU — together with Latin American 
countries and following close consultation with UNICEF and civil society organisations — 
initiated a resolution on the rights of the child, with a particular focus on children with 
disabilities. In preparation for this resolution, the EU also organised a side event in New York in 
June 2011 entitled "Interactive Panel Discussion on Promotion and Protection of the Rights of 
Children with Disabilities" in cooperation with Uruguay (on behalf of the Latin American and 
Caribbean Group, GRULAC), the UN Department of Economic and Social Affairs and 
UNICEF. The EU is also seeking to integrate the situation of persons with disabilities in other 
UN forums and documents, with a rights-based approach. 

The EU also continued to protect and promote the rights of disabled persons outside the EU 
through the systematic inclusion of persons with disabilities in EU development cooperation. 
Funding aimed at persons with disabilities is provided under several EU funding instruments, 
for example the Development Cooperation Instrument (DCI), the European Development 
Fund (EDF), the European Neighbourhood Instrument (ENPI) and the European Instrument 
for Democracy and Human Rights (EIDHR). In 2011, the EU funded over 20 projects 
specifically targeting persons with disabilities (with a budget of over € 12 million). 

In November 2010, the Commission adopted the EU Disability Strategy 2010-2020 9 which 
aims to help implement the provisions of the CRPD. The strategy focuses on eliminating 
barriers across eight main areas: accessibility, participation, equality, employment, education and 
training, social protection, health, and external action. 



9 http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2010:0636:FIN:EN:PDF 

114 



Regarding external action, the strategy aims to promote the rights of persons with disabilities, 
including in its development programmes and in international forums (eg UN, Council of 
Europe, OECD). The "Initial plan to implement the European Disability Strategy 10 " identifies 
key actions and a timeline to begin implementing the strategy, including to: 

• Ensure that EU development cooperation reaches persons with disabilities, both through 
projects /programmes specifically targeting persons with disabilities and by improving the 
mainstreaming of disability concerns. 

• Support the national efforts of partner countries for the signature, ratification and 
implementation of the CRPD. 

• Support where appropriate the institutional strengthening of disabled peoples' 
organisations in partner countries and organisations dealing with disability and 
development. 

• Promote infrastructure financed in the framework of EU development projects meeting 
the accessibility requirements of people with disabilities. 

• Highlight disability where appropriate as a human rights issue in the EU human rights 
dialogues with third countries, based on the principles of the CRPD. 

3.29. Indigenous issues 

The principles of the EU's engagement towards indigenous peoples are applied in the context of 
the UN Declaration on the Rights of Indigenous Peoples of 2007, which advances the rights 
and ensures the continued development of indigenous peoples around the world. 



10 http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=SEC:2010:1324:FIN:EN:PDF 

115 



The EU seeks to integrate human rights, including indigenous issues, into all aspects of its 
external policies, including into its political dialogues with third countries and regional 
organisations, at multilateral forums such as the United Nations, and by giving financial support. 

Since the establishment of the International Day of the World's Indigenous People in 1994, first 
the Commissioner for External Relations and European Neighbourhood Policy and now the 
High Representative have issued a statement on the occasion of the International Day on 9 
August almost every year. In addition, EU Delegations all over the world have been organising 
numerous events on or around 9 August, including meetings with indigenous leaders, press 
conferences, press articles, participation in seminars and visits to projects funded by the EU. 

The EU continued to participate actively in the United Nations forums dealing with indigenous 
issues, as well as contributing to the cooperation work of UN agencies dealing with indigenous 
peoples. In 2011, the EU joined a consensus on the regular General Assembly Third 
Committee resolution on the rights of indigenous peoples, and approximately half of the EU 
Member States co-sponsored it. The resolution contained a decision to organise a High Level 
plenary meeting of the General Assembly, to be known as the World Conference on Indigenous 
Peoples, to be held in 2014. The EU also made a statement on indigenous issues in the Third 
Committee, as well as at the 201 1 session of the Expert Mechanism on the Rights of Indigenous 
Peoples (EMRIP), and took part in the interactive dialogue with the Special Rapporteur on the 
situation of human rights and fundamental freedoms of indigenous peoples, Mr James Anaya. 



116 



Indigenous peoples' issues continued to be mainstreamed in EU development cooperation 
strategies. The Colombia Country Strategy Paper 2007-2013, for instance, addresses the 
humanitarian and human rights situation of the indigenous population, and includes among its 
key priorities peace building through the involvement of marginalised citizens in local 
governance and the participatory economy, as well as the promotion of human rights, good 
governance and the fight against impunity. Another example is the explicit inclusion of 
indigenous peoples in the support for modernisation of the state, strengthening good 
governance and social inclusion in the Peru Country Strategy Paper 2007-2013. 

The EU also directly supports civil society organisations working on indigenous issues, in 
particular through the European Instrument for Democracy and Human Rights (EIDHR). 
Under this funding instrument, there is wide scope for specific actions relevant to indigenous 
peoples to be implemented at the country, transnational or regional levels. 

The EU acknowledges the particular vulnerability and acute repression that defenders of 
indigenous peoples' rights face in many countries around the world, as demonstrated by 
numerous international reports including by the UN Special Rapporteur on Human Rights 
Defenders. In 2011 the EIDHR funded a € 1.2 million regional project aimed at supporting and 
at strengthening the network of indigenous peoples' human rights defenders in Nepal, 
Bangladesh, India, Cambodia, Indonesia, Malaysia, the Philippines and Thailand. 



117 



Since 2011 the EIDHR has been financing a € 1.2 million project aimed at strengthening the 
network of indigenous peoples' human rights defenders which monitors and documents 
violations of human rights of indigenous peoples in Asia, to raise awareness at local level and 
internationally about indigenous peoples' rights and to protect those individuals and groups who 
promote and protect indigenous peoples' rights in Asia. This project, targeting Nepal, 
Bangladesh, India, Cambodia, Indonesia, Malaysia, the Philippines and Thailand, aims at tackling 
the lack of legal recognition and adequate policies for the protection of indigenous peoples' 
human rights in the Asian region, where approximately 200 million of the estimated total of 350 
million indigenous people worldwide live. 

In these countries, the majority of indigenous peoples live below the poverty threshold, suffer 
from all forms of discrimination and have little access to political decision-making processes and 
justice systems, and are victims of violations not only of their individual rights but also of their 
collective rights. The non-recognition of the land rights of indigenous peoples has led to 
widespread land grabbing and forced displacement associated with plantations, large-scale 
mining, dams, infrastructure and protected areas. Also, many cases of human rights violations 
among indigenous peoples remain undocumented and unreported as the awareness among 
indigenous communities of their rights is low and advocacy activities remain very limited, 
especially in conflict areas, making the work of defenders of indigenous rights essential. 



118 



4. EU ACTION IN INTERNATIONAL FORUMS 

4.1. 66th session of the UN General Assembly 

The Third Committee (Social, Humanitarian and Cultural Affairs) of the 66th session of the 
General Assembly formally began its work on 3 October 201 1 and concluded on 22 November 
2011. 

By the end of the session, the Committee had adopted 66 resolutions, 16 of them following a 
vote, confirming the polarisation on certain issues. The EU reached all its main objectives for 
the session. EU efforts were supported by an outreach campaign both in New York and in third 
country capitals, in support of the country resolutions as well as on the theme of freedom of 
religion and belief; the outreach was undertaken in close coordination with like-minded 
countries. Four EU initiatives were successfully adopted by the Third Committee. The 
negotiations on the situation on human rights in Burma/Myanmar took place in the context of 
recent positive developments in the country, and this was reflected in the balanced engagement 
of the country concerned in the negotiation process. The resolution was adopted with positive 
support by more partners than ever. 

Also, the country resolution on the human rights situation in the DPRK (presented together 
with Japan) was adopted with the highest support ever. In the course of the negotiations, the 
DPRK did not change its pattern of behaviour, refusing to engage on the issue. 



119 



Concerning thematic issues, the resolution on Rights of the Child, which is a joint EU- 
GRULAC initiative (Latin American and Caribbean Group), was adopted by consensus as 
during previous sessions, although after the defeat of two hostile amendments tabled 
respectively by Pakistan and Syria. This year's resolution had a focus on children with 
disabilities. The resolution on the elimination of all forms of intolerance and of discrimination 
based on religion or belief, an EU-led initiative, was again adopted by consensus. 

In addition, the EU supported the Canadian-sponsored resolution on the human rights situation 
in Iran, which was adopted with an increased and comfortable margin. 

A focused cross -regional resolution on the situation in Syria gained a large majority of votes on 
the last day of the session, including by non-traditional supporters of country resolutions 
including all Arab countries except Syria itself. 

The Organisation of Islamic Cooperation (OIC) tabled a text based on HRC resolution 16/18, 
"Combating intolerance, negative stereotyping and stigmatisation of, and discrimination, 
incitement to violence, and violence against persons based on religion or belief, but which 
initially contained additional problematic language. After extensive and largely bilateral 
negotiations, a compromise package emerged which the EU could accept after the agreement to 
deliver a strong explanation of position upon adoption of the OIC text. In view of the ongoing 
events in the Middle East and North Africa region, the US re -introduced its initiative on women 
and political participation which had already been considered by the General Assembly at its 
58th session, and also includes a focus on women's political participation in political transitions. 



120 



The EU was united on all votes except for two. EU Member States were able to unite in a 
common abstention after three years of split votes on the draft resolution on the follow-up to 
Durban. However, there was a new EU split (no/abstain) on the draft resolution on 
contemporary forms of racism: a strong common explanation of vote was delivered, setting out 
the EU concerns with the motives behind and the selective nature of this resolution. There was 
also an EU split on the Non- Aligned Movement resolution on the right to development. 

EU Member States also introduced twelve resolutions in their national capacity, which were all 
adopted by consensus. 

4.2. The United Nations Human Rights Council 

The Human Rights Council Review was completed on 17 June 2011 through the adoption by 
the UN General Assembly of a voted resolution (154 votes in favour, 4 no, abstentions; 34 
countries did not participate in the vote). This brought an almost two year-long process of 
intense negotiations in Geneva and New York to a close, producing an outcome that in the 
EU's view is minimalistic, yet safeguarding features that are priorities for the EU, such as the 
Human Rights Council's capacity to address country situations of concern, the independence of 
the High Commissioner, her Office and Special Procedures, as well as managing some progress 
in the modalities of the Universal Periodic Review (UPR). 

Beyond this Review, the pace of human rights developments on the grounds in 2011 was 
instrumental to strengthen the response of the Human Rights Council and its capacity to 
address important situations. 



121 



The year began with a special session on the human rights situation in Libya that took place on 
25 February 2011. The session not only expressed strong concern about the human rights 
situation in the country, but also recommended the suspension of Libya's Human Right Council 
membership, which the General Assembly carried through on 1 March in an unprecedented 
move. 

There were three regular sessions of the Human Rights Council in 2011, in March, June and 
September. With the holding of the 12th session of the Universal Periodic Review (UPR) 
Working Group (3 to 14 October 2011), the Human Rights Council completed the first cycle of 
the UPR. On this occasion, the EU stressed the importance of this instrument and encouraged 
the comprehensive and swift implementation of recommendations, including by drawing on 
international assistance to that effect. 

The 1 6th session of the Human Rights Council took place from 28 February to 25 March 201 1 
and offered further confirmation of the Council's capacity to act on country situations, with the 
adoption of eight country resolutions out of 40 draft initiatives adopted during the session. The 
presence of High Representative Catherine Ashton on the first day of the High Level Segment 
underlined the great importance the EU attaches to the Human Rights Council. 

The adoption of a resolution on Iran, creating the first country mandate since the establishment 
of the Council, was a major breakthrough. An active cross -regional core group as well as an 
intense lobbying campaign made this result possible. 



122 



The EU took the initiative on a resolution on the human rights situation in Burma/Myanmar, 
which extended the mandate of the Special Rapporteur and took into consideration recent 
developments, including elections and the Universal Periodic Review. Minimal changes were 
introduced to the other traditional EU country resolution tabled joindy with Japan on the 
human rights situation in DPRK, which enjoyed increased support in terms of the number of 
yes votes as compared to last year. 

The African Group was also very active in the session and introduced four resolutions on 
African countries (the DRC, Cote d'lvoire, Guinea and Burundi). The EU worked closely with 
Tunisia with the objective of tabling a consensual resolution focused on technical cooperation 
and assistance, with the support of the African and Arab groups. 

Concerning thematic initiatives, the EU introduced a successful initiative on freedom of religion 
or belief, with the aim of expressing concerns about violence and intolerance against religious 
minorities, in line with the conclusions of the Foreign Affairs Council of 21 February 2011. The 
resolution also welcomed the work of the Special Rapporteur on Freedom of Religion or Belief, 
whose mandate was established 25 years ago, as a follow-up to the 1981 Declaration on the 
Elimination of All Forms of Intolerance and of Discrimination Based on Religion or Belief. In 
parallel, the adoption - by consensus - of the Organisation of Islamic Cooperation (OIC) 
resolution on fighting religious intolerance, seen by many as an alternative to the defamation 
resolution traditionally run by the OIC, was one of the most significant results of this session. 
The EU and GRULAC secured the success of the traditional resolution on the rights of the 
child, the negotiations for which required a wide range of early consultations and close 
cooperation with the Special Representative of the Secretary-General on violence against 
children and with UNICEF. Finally, the Council adopted the draft United Nations Declaration 
on Human Rights Education and Training. 



123 



The 17th session of the Human Rights Council (30 May-17 June 2011) was quite busy, with the 
adoption of 29 initiatives (of which eight were voted upon). The EU top priority for the session 
was Belarus; the EU secured the adoption of a resolution on the human rights situation in the 
country. 

There were several initiatives during the session concerning the Middle East and North Africa 
region. In particular, the Council adopted a resolution extending the mandate of the 
Commission of Inquiry on Libya. There was one cross-regional statement on Syria calling upon 
the Government to fully cooperate with the Human Rights Council and to allow the High 
Commissioner unfettered access to the country, and one cross -regional statement on Yemen 
welcoming a planned mission by the High Commissioner and convening the holding of an 
Interactive Dialogue at the 1 8th session of the Council. The Council also adopted a resolution 
on the promotion and protection of human rights in the context of peaceful protests, stemming 
from previous attempts to have a special session on that theme. 

Other key country situations included the creation of a mandate for an Independent Expert on 
the human rights situation in Cote d'lvoire, to help implement the recommendations of the 
Commission of Inquiry, the extension of the mandate of the Independent Expert on Somalia 
for another year and the adoption of a resolution on technical assistance to Kyrgyzstan. 

Concerning thematic issues, the Council adopted a breakthrough South African resolution on 
discriminatory laws and practices and acts of violence against individuals on the ground of their 
sexual orientation and gender identity, which mandated the UN High Commissioner to prepare 
a study on the matter to be presented during an HRC panel discussion in March 2012. The 
Council also endorsed the Guiding Principles on Business and Human Rights for implementing 
the UN "Protect, Respect and Remedy" Framework and launched a follow-up mechanism to the 
work of the Secretary-General's Special Representative on Business and Human Rights. Finally, 
the Council achieved the successful adoption of the draft Third Optional Protocol to the 
Convention on the Rights of the Child, establishing an individual complaint procedure. 



124 



The 18th session of the UN Human Rights Council (12-29 September 2011) registered the 
adoption - mostly by consensus — of 37 resolutions or presidential statements. During the 
session, the Council adopted seven country- specific initiatives (Sudan, South Sudan, Libya, 
Yemen, Burundi, Cambodia and Haiti), all of them under item 10 (technical assistance and 
capacity-building) . 

As also envisaged in the top EU priorities for the session, the Council extended the mandate of 
the Independent Expert on the human rights situation in Sudan by a consensus resolution 
prepared in cooperation with the country concerned. The situation in South Sudan was also 
addressed by a resolution focusing on cooperation and assistance in the field of human rights. 
Similarly, the Council adopted a consensus resolution on Yemen, which invited the country to 
address the recommendations contained in a report prepared by the UN High Commissioner 
for Human Rights and taking note of the Government's announcement to launch investigations 
on human rights violations and abuses. An exceptional two-year mandate for an Independent 
Expert on Cambodia was also decided. The Council extended the mandate of an Independent 
Expert on Haiti and adopted a resolution on advisory services and technical assistance for 
Burundi, which welcomed the effective establishment of a national human rights institution in 
line with the Paris Principles. Concerning thematic issues, at the session, the Council established 
a new mandate for a Special Rapporteur on truth, justice, reparation and guarantees for non- 
recurrence. 



125 



During the year, the EU was instrumental in convening three special sessions on the human 
rights situation in Syria. A first special session on Syria took place on 29 April. A resolution 
adopted at the session requested the Office of the United Nations High Commissioner for 
Human Rights to dispatch a mission to Syria urgently, to investigate all alleged violations of 
international human rights law and to establish the facts and circumstances of such violations. A 
second special session took place on 23 August; on that occasion, the Council established the 
mandate of an Independent Commission of Inquiry, to investigate "all alleged violations of 
international human rights law since March 2011 in the Syrian Arab Republic, (...) and, where 
possible, to identify those responsible with a view to ensuring that perpetrators of violations 
(...) are held accountable". The Commission of Inquiry, whose work was not supported or 
facilitated by the Syrian authorities, released its report on 28 November 2011 which was 
transmitted to the General Assembly, with the recommendation that the Assembly consider 
transmitting the reports to all relevant bodies of the United Nations. 

Following the release of the report of the Commission of Inquiry, the EU decided to support 
the convening of a third HRC special session on Syria, which took place on 2 December. The 
resolution adopted at the end of that third session called by an overwhelming majority for the 
establishment of a presence of the Office of the High Commissioner for Human Rights in Syria, 
and established the mandate for a Special Rapporteur to monitor the situation. In addition, the 
resolution requested the authorities to ensure that the Commission of Inquiry had access to the 
country and to cooperate duly with it. 



126 



4.3. The Council of Europe 

201 1 was marked by a further deepening of the cooperation between the EU and the Council of 
Europe (CoE), with intensified exchanges, including in the human rights area. The framework 
for their enhanced cooperation and political dialogue is the Memorandum of Understanding 
between the EU and the CoE, signed in 2007. 

The accession by the EU to the European Convention on Human Rights (ECHR), as provided 
for in the Lisbon Treaty, represents an important step towards better human rights protection 
for all European citizens. This step requires a thorough analysis of the most sensitive aspects of 
a future agreement. The EU was working hard on a smooth integration into the ECHR system, 
taking into account the specific nature of the EU institutional set up. Since July 2010, eight 
negotiation sessions for EU accession to the ECHR have taken place and concluded with an 
agreement — at experts' level — of a draft EU accession agreement in June 2011. The text of the 
draft agreement must undergo validation by the full membership of each organisation. On the 
EU side, more time is needed to discuss the most sensitive aspects of the accession. 

Senior CoE officials, including the CoE Secretary General and the CoE Commissioner for 
Human Rights, continued to meet regularly with the Commission President, the High 
Representative /Vice- President, and other Commissioners. A number of high-level European 
Commission officials visited Strasbourg in order to brief the CoE on various EU policies, 
including the Eastern Partnership initiative. 



127 



The EU highly appreciates the work of the CoE Venice Commission and welcomes its role in 
advising on the compatibility of legislation in the CoE member states with European standards 
and norms in the area of fundamental rights and freedoms. The EU holds annual consultations 
on its enlargement package with the Council of Europe, involving around 60 of its experts and 
staff. The EU also holds regular consultations with the Council of Europe and its monitoring 
bodies during the preparation of the annual ENP Progress Reports. The EU has enjoyed good 
cooperation with the CoE Commissioner for Human Rights, particularly with regard to the 
post-conflict situation in Georgia. 

The EU and CoE have implemented a number of joint programmes within the fields of rule of 
law, democracy and human rights. The EU and the Council of Europe continued to cooperate 
closely in the effort to abolish the death penalty worldwide, as illustrated by the publication of a 
joint declaration on the occasion of the international and European day against the death 
penalty on 10 October 2011. 

The EU continues to be a major contributor to CoE activities, through the financing of joint 
programmes and activities. Since 2010, the EU has financed several CoE targeted projects via 
the Eastern Partnership Facility in order to enhance the reform processes in the Eastern 
Partnership countries and to bring them closer to CoE and EU standards in core areas covered 
by Platform 1 of the Eastern Partnership (good governance and human rights). Following the 
promising results of the Council of Europe Eastern Partnership Facility, the EU launched the 
Council of Europe South Facility (€ 4 million over 30 months), which should promote progress 
on human rights and democratisation in the Southern Mediterranean countries, in the spirit of 
the EU's revamped European Neighbourhood Policy. 



128 



4.4. The Organisation for Security and Cooperation in Europe 
(OSCE) 



The European Union represents half of the OSCE's membership (56 participating States) and 
thus has a particular responsibility to take a proactive role within the organisation. The main aim 
of the EU is to support the OSCE's efforts to enhance security through all three of its 
"dimensions", namely: 

• the politico-military dimension; 

• the economic and environmental dimension; and 

• the human dimension. 

The EU is very much attached to this comprehensive concept of security with human rights at 
its core. Therefore, after the 2010 Astana Summit, the EU put a lot of effort in 2011 into 
ensuring a better implementation of the OSCE political commitments to which each 
participating state has voluntarily agreed, particularly in the human dimension which covers 
commitments and activities on human rights, fundamental freedoms, democratisation (including 
elections), the rule of law, and tolerance and non-discrimination. 

In 2011, the EU put emphasis on the fundamental freedom of expression: 

• Firsdy, on making sure that fundamental freedoms are respected in the digital age and 
that pluralism prevails in the media landscape. Media freedom is seen as leverage to 
achieve a greater respect for other fundamental freedoms and human rights. 

• secondly, in supporting all efforts aimed at better protecting journalists amid a worrying 
trend of increased attacks and intimidation against journalists and media workers in many 
parts of the OSCE area. 



129 



Success was mixed in that respect. On the one hand, the EU was a major contributor to a 
successful and highly publicised two-day conference on the safety of journalists held in Vilnius 
in June 2011, as well as to a two-day meeting on pluralism in the new media held in Vienna in 
July 2011. On the other hand, despite major efforts from the EU, the Ministerial Council in 
Vilnius in December 2011 could not reach a consensus on adopting ministerial decisions on 
these two topics that would have led to a further consolidation of OSCE commitments in that 
regard. A few eastern countries from the OSCE area had difficulties in recognising these EU 
priorities as priorities for the entire OSCE area. 

Furthermore, the EU supported and shaped very useful events on topics that represent priorities 
for the EU within the OSCE, such as: 

• the expert conference on women's entrepreneurship (Vilnius, 3 and 4 March 2011) 

• the annual conference of the Alliance against Trafficking in Human Beings (Vienna, 20 
and 21 June 2011) 

• the OSCE meeting devoted to the development of national human rights institutions 
(ombudsperson institutions, commissions, institutes and other mechanisms). 

Besides, the EU was very vocal in the weekly Permanent Councils and the monthly OSCE 
human dimension committees in 2011: they allow for a permanent review of the human rights 
commitments of the 56 OSCE participating states as well as open and frank debates about 
them. Many concrete problematic situations with regard to human rights and fundamental 
freedoms were highlighted and brought to public attention. The EU is convinced that the 
OSCE forum has been a very useful tool in the diplomatic human rights toolbox at its disposal. 



130 



5. Country and regional issues 

5.1. EU CANDIDATE COUNTRIES AND POTENTIAL CANDIDATES 

5.1.1. Turkey 

The Commission's progress report of 2011 noted that, despite limited progress, significant 
efforts are needed regarding fundamental rights, in particular freedom of expression; the 
number of court cases against writers and journalists, and the frequent disproportionate website 
bans, raise serious concerns. 

The number of new applications to the ECtHR went up for the fifth consecutive year. Some 
rulings have not been followed up by Turkey for several years. In addition, a number of reforms 
have been outstanding for several years and legislation on human rights institutions needs to be 
brought fully in line with UN principles. 

At the EU -Turkey Association Council in April 2011, the EU encouraged Turkey to further 
improve the observance of fundamental rights and freedoms in law and in practice. Positive 
steps have been registered on civilian oversight of the security forces and implementation of the 
judicial reform strategy, but further progress is needed. Further efforts towards fully meeting the 
Copenhagen criteria are also required, inter alia as regards property rights, trade union rights, 
rights of persons belonging to minorities, women's and children's rights, anti-discrimination and 
gender equality, and the fight against torture and ill-treatment. The EU regretted that the 
democratic opening announced by the government in August 2009 to address the Kurdish issue 
in particular fell short of expectations as few measures had been put into practice. The EU 
called on Turkey to amend its anti-terror legislation to avoid undue restrictions on the exercise 
of fundamental rights. 



131 



Similar issues were covered in the Council conclusions of December 201 1 . The EU concluded 
that important priorities had been addressed, including civilian oversight of security forces, 
reform of the judiciary, freedom of religion and the ratification of the Optional Protocol to the 
UN Convention against Torture (OPCAT). It welcomed Turkey's first steps towards 
constitutional reform emphasizing that implementation in line with European standards remains 
key. The Council also encouraged Turkey to ensure the broadest possible consultation, involving 
all political parties and civil society. Furthermore, the Council invited Turkey to further improve 
the observance of fundamental rights and freedoms in law and in practice, in particular in the 
area of freedom of expression. The EU welcomed the adoption of legislation amending the Law 
of foundations that aims at facilitation of recovery of confiscated property of non-Muslim 
communities, provided it is implemented effectively. 

Progress on the political criteria, including fundamental rights, is one of the key elements of the 
Commission's proposal to reinvigorate EU-Turkey relations and the accession process via a 
"Positive agenda", which was endorsed by the Council in December 2011. The positive agenda 
is to support and complement the accession process. 

€ 780 million of pre-accession financial assistance were earmarked for Turkey in 2011. Turkey 
also benefited from support for cross-border cooperation and regional and horizontal 
programmes under the Instrument for Pre- Accession Assistance. 



132 



5.1.2. Western Balkans 

The prospect of EU membership is the strongest driver of EU-related reform in the Western 
Balkans region, including alignment with the EU's human rights policies. Respect for democratic 
principles, the rule of law, human rights and rights of persons belonging to minorities, 
fundamental freedoms and the principles of international law, and full cooperation with the 
ICTY, as well as regional cooperation, are amongst the conditions of the Stabilisation and 
Association Process (SAP), the policy framework for the Western Balkans countries. At its 
centre are the Stabilisation and Association Agreements, with democratic principles and the 
protection of human rights being essential elements. 

The latest EU assessment of the situation is based on the Commission's annual progress reports, 
issued on 12 October 2011. The reports identify the rule of law, especially corruption and 
organised crime, the strengthening of administrative capacities, and freedom of expression in the 
media as major challenges in the region. They also stress the importance of regional cooperation 
and reconciliation in the Western Balkans. 

Regarding the process of returning refugees and displaced persons, the Foreign Ministers of 
Bosnia-Herzegovina, Croatia, Montenegro and Serbia agreed on 7 November in Belgrade to 
pursue efforts to address all outstanding issues in this area and to convene a donor conference 
to finance a joint refugee programme on housing worth € 584 million. 



133 



The EU regularly discusses human rights issues with the countries of the region in various 
forums. EU assistance is provided through the Instrument for Pre-Accession Assistance (IPA) 
and is directed to short and medium-term priorities for further European integration. As part of 
the EU's overall effort in the Western Balkans, the EU ran three CSDP missions and maintained 
two EUSR offices in the region in 2011. The mandate of each operation stresses the importance 
of human rights and rule of law issues. 

The EU supports the mandate of ICTY by stressing the need for full cooperation with the 
Tribunal as an essential condition of EU membership. The arrest and transfer of the two 
remaining fugitives in May and June 2011 contributed greatly to international justice and 
reconciliation in the region. 

On 5 December 2011 the Council of the EU reiterated the importance of protection of all 
minorities and called on the governments of the region to take the necessary actions to address 
outstanding concerns. 

5.1.3. Croatia 

In June 2011, Croatia concluded accession negotiations after successfully addressing certain 
benchmarks in the chapter on judiciary and fundamental rights, and making progress — 
throughout the whole EU approximation process - on human rights and democracy. It signed 
the Accession Treaty on 9 December 2011. Following ratification, Croatia will accede to the EU 
on 1 July 2013; until then Croatia is subject to the European Commission's monitoring of the 
commitments it has undertaken during the accession negotiations, in particular in the area of the 
judiciary and fundamental rights. The European Commission is reporting regularly to EU 
Member States. In its October 201 1 progress report it noted that Croatia had taken various steps 
to raise public awareness and improve human rights protection. However, the enforcement of 
human rights requires continued attention, including on judicial efficiency and access to justice. 



134 



The EU closely monitored the implementation of the judicial reform strategy and the 
implementation of measures taken to strengthen the independence, accountability, impartiality 
and professionalism of the judiciary. Regarding war crimes prosecutions, the EU regularly 
assessed progress made on the impartial handling of trials. The issue of impunity still needs to 
be thoroughly addressed. The EU funded a project for NGO monitoring of war crime trials. 

The EU underlined the importance of continued implementation of legal provisions on 
protection of rights of persons belonging to minorities, including the effective results in 
increasing minority employment. The EU also encouraged Croatia to implement improvements 
to women's rights, children's rights and the rights of people with disabilities. 

The right economic and social conditions need to be created for the sustainable return of 
refugees. The EU, encouraged by the significant progress made by Croatia in its housing 
programme, kept the donor coordination lead and invited Croatia to continue to create the 
necessary housing. The EU recalled the need to fully address all cases of discrimination and 
stressed that dissuasive sanctions should be applied. The EU continued to fund capacity- 
building projects in the above fields through the Instrument for Pre-accession Assistance and 
the European Instrument for Democracy and Human Rights (EIDHR), including a series of 
grants to civil society organisations. 

5.1.4. The former Yugoslav Republic of Macedonia 

The EU continued to follow up the implementation of human rights in the country, and to 
promote them. 



135 



The EU, as a co-signatory of the Ohrid Framework Agreement (OFA) of 2001, monitors 
implementation of all policies deriving from it. The Commissioner for Enlargement and several 
MEPs participated in the events organised to mark the 10th anniversary of OFA at national 
level, along with the President of the Republic, the Prime Minister, his deputies, and 
representatives from across society. 

The European Commission assessed that the country continues to meet the political criteria 
sufficiendy. The country has continued accession-related reforms, though challenges remain. 
The Commission noted in its 2011 Progress Report that the legal and institutional framework 
for human rights and the protection of minorities is broadly in place, and encouraged a dialogue 
regarding serious concerns about lack of freedom of expression in the media. 

In July the EU Delegation co-organised a workshop on Roma issues which drew up several 
documents. As a follow-up, targets have been established for the government covering wider 
rule of law and fundamental rights issues. 

Fundamental rights were the focus of special attention at a meeting of EU Heads of Mission 
where human rights defenders' strategies and guidelines were reconfirmed, in parallel with a 
special discussion of LGBT rights. The EU Delegation also assisted a project to make citizens 
aware of rights of persons belonging to minorities through innovative cultural performances. 



136 



Under the 2011 Instrument for Pre-accession Assistance (IP A), the EU provided financial 
assistance of € 29 million, with € 8.8 million allocated for the protection and promotion of 
human rights. Furthermore, the 2011 European Initiative for Democracy and Human Rights 
(EIDHR) had an annual allocation of € 600 000 for projects in the context of the Ohrid 
Framework Agreement, promoting non-discrimination, social inclusion and social rights 
including protection of minorities and in particular Roma, with explicit mainstreaming of the 
rights of women, children and persons with disabilities. 

The country has maintained the waiver agreement with the US which is not in line with relevant 
EU guiding principles concerning arrangements between a State Party to the Rome Statute of 
the International Criminal Court and the USA. 

5.1.5. Montenegro 

Montenegro has made some progress as regards promotion and enforcement of human rights. 
Further efforts are needed to comply with the acquis in this area, in particular when it comes to 
implementation and enforcement. 

As regards fundamental rights, although some progress has been made in reinforcing the legal 
and institutional framework, the existing legal guarantees need to be fully enforced and 
administrative capacities strengthened. The role of the law enforcement authorities in protecting 
media freedom needs to be enhanced, in line with European standards and the case-law of the 
European Court of Human Rights. 



137 



The quality and sustainability of the dialogue between state institutions and civil society 
organisations has improved but needs to be further strengthened. Progress on inclusion of 
Roma, Ashkali and Egyptian persons remains limited. A strategy for durable solutions for issues 
regarding displaced persons in Montenegro was adopted in July 2011, with the assistance of the 
EU and UNHCR. 

The legislative and institutional framework for elections has been considerably enhanced by the 
new election bill of September 2010, thus addressing the main recommendations of the OSCE 
Office for Democratic Institutions and Human Rights (OSCE/ODIHR) and the Venice 
Commission on elections. Further sustainable efforts are needed to consolidate the parliament's 
legislative and oversight role. Authentic representation of minorities is guaranteed. 

Human rights are part of the post-opinion monitoring mechanism. During the second 
Stabilisation and Association Council in 20 June 2011, the EU stated that the institutional and 
legislative framework concerning human rights was largely in place but that implementation of 
the existing legislation was not always satisfactory. The EU highlighted the need to continue to 
increase the awareness of law enforcement bodies and civil servants about all aspects of human 
rights violations. It called on Podgorica to investigate past cases of violence and intimidation 
against journalists and to reinforce efforts in the area of fighting ill-treatment and torture. 

It welcomed the fact that Montenegro has aligned itself with the general EU position on the 
International Criminal Court, but also noted that Montenegro has maintained the waiver 
agreement with the US which is not in line with relevant EU guiding principles. 



138 



Strengthening the rule of law, the fight against corruption and organised crime, enhancing media 
freedom and guaranteeing the legal status of displaced persons and ensuring respect for their 
rights are key priorities for opening accession negotiations. 

5.1.6. Albania 

The respect of democratic principles and human rights are enshrined in the Stabilisation and 
Association Agreement between the EU and Albania, which entered into force in April 2009. 

Also in 2011, the political stalemate since the general elections in June 2009 played a major role. 
The violent incidents of 21 January 2011, which led to the death of four demonstrators, 
amplified the climate of mistrust. The local elections of 8 May 2011, as a result of the 
controversial vote count of misplaced ballots and contested results in Tirana, further 
accentuated the polarisation between the ruling majority and the opposition. While all of this 
diverted attention from much-needed EU policy reforms for much of the year, the return of the 
opposition to Parliament in September and a cross-party agreement in November on addressing 
some key reforms opened the way to progress. 

Against this background, the government made some efforts to move ahead on the EU 
integration agenda, in particular with an Action Plan to address the 12 key priorities of the 
European Commission's 2010 Opinion. These priorities include reinforcement of human rights 
protection, particularly for women, children and the Roma minority, anti-discrimination as well 
as the need to take additional measures to improve treatment of detainees in police stations, pre- 
trial detention and prisons. 



139 



Following the expulsion of 45 Roma families in Tirana, the EU Delegation, the US Embassy 
and the OSCE Presence issued a joint statement in March 2011, calling for adherence to 
international obligations, urging the authorities to investigate and to provide the necessary social 
assistance. 

With regard to the expulsion and the new EU Framework for National Roma Integration 
Strategies up to 2020, the EU Delegation held a special Heads of Mission meeting in June to 
discuss with the EU Member States, the Technical Secretariat for Roma of the Ministry of 
Labour and Social Affairs, and international and civil society organisations the main concerns 
related to the Roma community. 

In December, the EU Delegation held a seminar aiming to identify potential solutions to 
improve the inclusion of Roma and Egyptian communities. The Albanian authorities are 
expected to report to the European Commission on implementation of the seminar's 
conclusions in 2012. Also in December, the EU Delegation signed ten new grant contracts for a 
total of € 1.2 million under the European Instrument for Democracy and Human Rights. The 
projects, implemented by local non-governmental organisations, are focused on improving 
access to justice for vulnerable and marginalised people, on promoting the rights of 
discriminated groups, and on fostering gender equality and women's empowerment. 

Albania has maintained the waiver agreement with the US which is not in line with relevant EU 
guiding principles concerning arrangements between a State Party to the Rome Statute of the 
International Criminal Court and the USA. 

In December 2011, Albania's Parliament approved the nomination of a People's Advocate (the 
appointment had been pending since February 2010). 



140 



5.1.7. Bosnia and Herzegovina 

In March 2011 the Council agreed on a comprehensive EU approach: a reinforced strategy for 
BiH and a reinforced single EU presence on the ground (EU Special Representative/EU 
Delegation). 

Within the established framework of the Stabilisation and Association Agreement process, 
Bosnia and Herzegovina engaged with the EU in a structured dialogue on the judiciary in June 
2011, with the aim of consolidating what had been gained on the rule of law, establishing an 
independent, effective and impartial judicial system across the whole of BiH, and facilitating 
further integration into the EU. 

In December 2011, BiH political leaders agreed on the formation of the Council of Ministers 
(after the general elections in October 2010) and on the adoption of a state budget for 2011, and 
also agreed to move ahead with the census and state aid laws, as well as with an effort to 
implement the Sejdic/Finci ECHR ruling. As a result, BiH continues to strive for progress in 
fulfilling its obligations under the Stabilisation and Association Agreement and the Interim 
Agreement to align the Constitution with the ECHR decision. 

Political pressure on the media and the persistent division of the media landscape along ethnic 
lines continues to undermine the development of a tolerant society. Discrimination remains 
widespread and affects all sectors of social and political life. Roma and vulnerable groups remain 
the most affected. A limited effort has been made to improve the social inclusion of the Roma 
minority. Women's rights are poorly implemented. Little or no progress was made in improving 
the status of women subjected to rape and sexual violence during the war. A limited effort has 
been made to end discrimination and segregation in schools and to improve access to education. 



141 



The CSDP missions in BiH, namely the EU Police Mission (EUPM) and Operation ALTHEA 
(EU-led force since 2007) have supported the rule of law and a safe and secure environment. 

Bosnia and Herzegovina has maintained the waiver agreement with the US which is not in line 
with relevant EU guiding principles concerning arrangements between a State Party to the Rome 
Statute of the International Criminal Court and the USA. 

The 2011 allocation for component I of the Instrument for Pre-accession Assistance (IP A) is 
€ 102.68 million. Among other activities, the IPA supports activities in education and the 
implementation of the Sarajevo process on refugee return in Bosnia and Herzegovina. 

5.1.8. Serbia 

On 5 December, the Council welcomed the Commission's opinion of 12 October on Serbia's 
application for EU membership. The Council also acknowledges that Serbia has reached a fully 
satisfactory level in its cooperation with ICTY and noted that continued full cooperation with 
ICTY remains essential. Serbia made considerable progress towards fulfilling the political criteria 
set by the Copenhagen European Council and the Stabilisation and Association Process 
requirements, including on human rights and protection of minorities. 

The EU continued to review the human rights situation, including the situation of socially 
vulnerable groups and minorities in Serbia within the framework of the Stabilisation and 
Association process. Furthermore, the EU Delegation in Belgrade has been closely monitoring 
the situation of human rights in Serbia, including the rights of persons belonging to minorities, 
through various means such as field missions, as well as through regular dialogue with relevant 
stakeholders such as civil society organisations and international organisations, in particular in 
the context of the preparation of the opinion. 



142 



Serbia's national allocation for 2011 under the Instrument for Pre-accession Assistance (IP A) 
totalled € 201 million. Financial assistance was directed to areas including strengthening the rule 
of law, human rights and education. A number of civil society initiatives are being supported 
under the national and regional IPA programmes as well as under the Civil Society Facility and 
by thematic financing instruments such as the European Initiative for Democratisation and 
Human Rights. 

The EU Delegation in Belgrade continued to monitor the situation relating to human rights and 
rights of persons belonging to minorities with particular attention to the Roma minority, as one 
of the most discriminated and marginalised groups. The legal and institutional framework for 
the protection of fundamental rights has been established. Now the focus is on the 
implementation of human rights legislation which needs to be enhanced. Cooperation between 
the authorities and civil society improved through the establishment of the Governmental 
Office for Cooperation with Civil Society. The shortcomings of the judicial reform are being 
addressed through the ongoing review of the judicial reappointment procedure. A constant issue 
in relations with Serbia is the fight against corruption and organised crime, including the need to 
build up a credible track record of cases, with the EU side encouraging further efforts. 

5.1.9. Kosovo11 

In 2011 the European Commission Liaison Office to Kosovo (ECLO, called now the EU 
Office), the EU Special Representative and the EU's Rule of Law Mission in Kosovo (EULEX) 
all contributed to the adherence to and implementation of international human rights standards 
in Kosovo. 



11 This designation is without prejudice to positions on status, and is in line with UNSCR 
1244/99 and the ICJ Opinion on the Kosovo declaration of independence. 

143 



The European Commission provided human rights-related assistance to relevant institutions and 
local civil society through its Instrument for Pre-accession Instrument (IPA) and the European 
Instrument for Democracy and Human Rights (EIDHR). EIDHR assistance totalled € 900 000 
in 2011. This included funding for a popular TV debate programme promoting investigative 
journalism, assistance to an organisation to prevent human trafficking as well as advocacy 
projects in the context of human rights. IPA projects entail activities to relocate Roma families 
living in led- contaminated areas in Kosovo, to readmit and reintegrate Roma families repatriated 
by EU member States, to return internally-displaced persons who fled to Serbia during the 
1 990's or because of the riots in 2004. Technical assistance was also provided through TAIEX 
to improve the freedom of expression via the amendment to the legal framework on the public 
broadcaster and the new Serbian-speaking channel. 

The EU Special Representative was involved in promoting human rights through the 
monitoring and reporting on specific aspects of human rights and rights of persons belonging to 
minorities as well as through political advocacy towards the Kosovo institutions. Political 
advocacy and pressure to implement human rights standards were reflected in the Stabilisation 
and Association Process Dialogue (SAPD). During the SAPD sectoral meeting on Justice, 
Freedom and Security chaired by the Directorate- General for Enlargement, several 
recommendations were given to and followed by Kosovo authorities in particular with a view to 
streamline the institutions dealing with human rights, to enhance political support to the 
Ombudsperson and to address the numerous issues related to property rights in a coordinated 
manner. The ECLO regularly held consultations with local civil society organisations. Several of 
these consultations were related to human rights questions and the information collected was 
useful to draft the annual Progress Report, prepare SAPD meetings and organise a high-level 
and inclusive meeting on Roma integration issues chaired by the director in charge of the 
Western Balkans in DG Enlargement. 



144 



Following this meeting held in May in Pristina, EU actors were able to overcome hurdles for the 
schooling of 60 children from the Roma, Ashkali and Egyptian communities who had not 
attended school for several years. This was a milestone in the implementation of the "40 
actions" which had been agreed at the conference. Further implementation of these actions is 
being monitored. 

With regards to women's rights, some progress were reported in 2011 due to the adoption of the 
law for the protection against domestic violence and given the high responsibilities given to 
women in the new government, in addition to the election of a woman as the president of 
Kosovo. 

EULEX continued to implement its mandate. Its central aim is to assist and support the rule of 
law institutions, judicial authorities and law enforcement agencies in their progress towards 
efficiency, sustainability and accountability. The Special Investigative Task Force (SITF) is 
investigating allegations of war crimes and organised crime in Kosovo and beyond, which were 
made by Mr Dick Marty in his 201 1 report for the Council of Europe. The SITF's investigation 
will be complex and lengthy, and will be carried out in accordance with international human 
rights standards. 

Constitutional and legal provisions for human rights in Kosovo are broadly aligned with EU 
standards but there is a lack of political will and means for implementation. Awareness on 
fundamental rights and rights of persons belonging to minorities remains also low. The 
Commission's 2011 Progress Report assessed that the promotion and enforcement of human 
rights remain a major challenge. The findings of the report were being used on a day-to-day 
basis to advocate adherence to international human rights standards. 



145 



5.2. Countries of the European Neighbourhood Policy 

5.2.1. Eastern Partnership 

During 2011, the EU stepped up its dialogue and cooperation in the field of human rights with 
the countries of the Eastern Partnership (Armenia, Azerbaijan, Belarus, Georgia, Republic of 
Moldova and Ukraine) both bilaterally and multilaterally. The Summit held in Warsaw in 
September 2011 underlined that the Eastern Partnership (EaP) was based on the common 
values and principles of liberty, democracy, respect for human rights and fundamental freedoms 
and the rule of law. 

The multilateral dimension of the Eastern Partnership supports the approximation of partners 
to EU norms and serves as a vehicle to engage with a wide range of stakeholders (civil society, 
parliaments and regional and local authorities), ensuring that democracy and human rights issues 
remain high on the Eastern Partnership agenda. 

To enhance support to foster human rights and democratic values, an Eastern Partnership 
Facility was launched in May 2011. The Facility, funded by the EU and implemented by the 
Council of Europe (CoE), aims to help partners move closer towards EU and CoE standards in 
areas of judicial reform and electoral standards, as well as fighting cybercrime and corruption. 



146 



5.2.2. South Caucasus (regional) 

2011 was marked by further reform efforts undertaken by the South Caucasus countries to 
enhance the respect for human rights and foster democratic governance. However, progress in 
these areas was made at an uneven pace as the situation in Georgia, Armenia and Azerbaijan was 
still marked by lacking media pluralism, weak rule of law, violent crackdown on peaceful 
protests and political polarisation. The EU therefore kept the human rights situation in all three 
countries under close scrutiny, raising it at all possible bilateral meetings, including human 
rights- specific dialogues and subcommittees. This was even the more important, given in the 
spirit of the revised European Neighbourhood Policy the level of ambition of the EU's 
relationship with its neighbours will take into account the extent to which these values are 
reflected in national practices and policy implementation. 

5.2.3. Armenia 

The EU continued to encourage the Armenian authorities to take further steps to move on from 
the events of 1 and 2 March 2008 following the presidential elections. In May the National 
Assembly approved a presidential amnesty which also led to the release of all the opposition 
supporters detained in connection with the March 2008 events following the presidential 
elections. However, the Armenian authorities have yet to fully investigate the deaths that 
occurred during the clashes of March 2008, and the allegations of ill-treatment in police custody 
and violations of due process. 



147 



The EU encouraged the Armenian authorities to improve the situation regarding freedom of 
expression and the media, and more specifically as regards TV broadcasts and suits for insult 
and defamation. Following the entry into force of the new law amending the "Law on Television 
and Radio" in January 2011, the number of TV channels broadcasting in the capital was reduced 
from 22 to 18. The printed and online media remained more pluralistic but their reach is limited. 
The broadcast law, modified several times, continued to raise concerns as regards media 
pluralism. While the law decriminalised libel and insult, it resulted in high monetary fines for 
insult and defamation. Such fines can be imposed upon media outlets following civil suits. On 
10 November, the OSCE Representative on Freedom of the Media called upon the authorities 
to further reform the legislation to adequately protect the media in civil defamation cases. 

The EU called on the Armenian authorities to improve the situation as regards freedom of 
religion and belief. Although freedom of religion is generally respected, members of minority 
faiths sometimes face societal discrimination. The alternative civilian service remained a problem 
in 2011, with a need to ensure a truly alternative civilian service as recommended by the Venice 
Commission. 

The third meeting of the EU-Armenia human rights dialogue took place in Brussels in 
December 2011. The dialogue was frank and open and the Armenian side demonstrated serious 
willingness to engage. 

The EU continued to provide support to strengthening the institution of the Human Rights 
Defender's Office (HRDO), which continues to play a major role in monitoring the situation on 
human rights and fundamental freedoms in Armenia. 

In addition, the EU Advisory Group to the Republic of Armenia continued to provide support 
to Armenia's reform efforts, including those in the area of human rights and good governance. 



148 



5.2.4. Azerbaijan 

The human rights situation in Azerbaijan was a matter of concern for the EU in 2011, which 
followed the developments in this area closely throughout the year, raising these issues in 
bilateral talks with the Azerbaijani authorities. 

The heavy handed suppression of a wave of protest actions in March and in particular the rally 
in Baku on 2 April signalled an important setback on the democratisation and human rights 
front and non-compliance with the commitments taken towards the EU and in the framework 
of Azerbaijan's Council of Europe and OSCE membership. Nine EU statements were issued to 
express the concern by the EU. At the end of 2011, some 13 activists who participated in April 
201 1 events remained in prison. The wave of forced evictions of a large number of citizens from 
downtown Baku, sometimes against prior court decisions, motivated by extensive reconstruction 
of the city centre, has also become a source of concern. 

Following the parliamentary elections of November 2010 and the shortcomings identified 
throughout the monitoring process, a series of proposals were presented by the OSCE's Office 
for Democratic Institutions and Human Rights (ODIHR), most of which have not been 
addressed and none of these has been implemented (including the revision of the composition 
of election commissions at all levels). While the release of imprisoned journalist Eynullah 
Fatullayev in May 201 1 was a welcome development, the conditions for exercising freedom of 
speech and freedom of assembly deteriorated with frequent harassment and intimidation of 
independent journalists and obstacles in the organization of rallies. Furthermore, Azerbaijan has 
refused to invite PACE Rapporteur for Political Prisoners Strasser. 



149 



As a follow-up to the first round of EU-Azerbaijan Subcommittee on Justice, Liberty, Security 
and Human Rights and Democracy, a civil society seminar on the working environment for 
NGOs was organised in Baku in June 2011. The second round of the Subcommittee discussions 
was held in November 2011 in Brussels. Issues related to human rights abuses are included at 
the EU-Azerbaijan high level meetings including of the Cooperation Council in November 
2011. 

5.2.5. Georgia 

In 2011, the EU and Georgia further deepened and broadened EU-Georgia relations within the 
Eastern Partnership framework. Negotiations on an EU-Georgia Association Agreement 
progressed at a good pace and Georgia made sufficient progress to start the negotiations for a 
Deep and Comprehensive Free Trade Area (DCFTA). In 2011, EU work on human rights was 
reinforced with new Human Rights Strategy for Georgia drafted and approved by Member 
States. 

The fourth EU-Georgia human rights dialogue was held in Brussels in June 2011. The dialogue 
offered constructive discussions and more targeted interventions and engagement by the 
Georgian side than in previous sessions. 

In 2011, the EU continued to provide support to strengthening the Public Defenders' Office 
(PDO) under the new "Comprehensive Institutional Building" Programme. The PDO 
continued its independent monitoring of human rights violations and issued concrete 
recommendations to the authorities. An example is the complete overhaul of the prison 
healthcare strategy after the 2011 PDO reports. In 2011, and for the first time, the Georgian 
Public Defender was elected as a member of the UN Committee against Torture. 



150 



Overall, Georgia continued to implement political reforms. It passed several amendments to key 
laws in the political and justice, freedom and security domains. Georgia continued to make 
progress in the fight against corruption. At the same time, questions remained about the fairness 
of the election environment, including the unequal weight of votes, ambiguities in the electoral 
dispute mechanisms, equal access to the media, and insufficiently regulated use of state 
resources for political purposes by the ruling party. 

Georgia's governance also continued to be characterised by a dominant executive branch, weak 
parliamentary oversight and an insufficient degree of independence of the judiciary. The 
performance and the accountability of Georgian law enforcement agencies came under scrutiny 
after the violent dispersal of protests in May. Cases of excessive use of force by law enforcement 
agencies were not brought to justice. The reform and further liberalisation of the criminal justice 
sector continued in accordance with the plans and programmes agreed between the 
Government and the EU, while the large prison population remained a concern. 

Georgia took an important step towards ensuring freedom of religion. Respect for labour rights 
and in particular Georgia's non-compliance with certain provisions of international labour rights 
conventions continued to be of concern. There were increasing concerns that property rights 
were not sufficiently respected. 

The EU has been actively engaged in conflict resolution efforts through the EU Monitoring 
Mission (EUMM) and new EU Special Representative for the South Caucasus and the crisis in 
Georgia. Progress has been achieved in the field of service orientation towards internally 
displaced persons (IDPs) with some concerns remaining in relation to evictions. The EU, 
together with the OSCE and UN, continues to co-chair the Geneva talks. 



151 



5.2.6. Belarus 

During 2011, the situation as regards respect for human rights, the rule of law and democratic 
principles deteriorated seriously in Belarus, in the aftermath of the violations of electoral 
standards at the presidential elections in 2010 and the subsequent crackdown on the opposition 
and civil society. 

The Foreign Affairs Council on 31 January 2011 demanded the immediate release and 
rehabilitation of those detained on political grounds following the elections on 19 December 
and urged Belarus to respect the rights of detainees and their families. The Council also called 
on the Belarusian authorities to end the persecution of democratic forces, independent media 
and representatives of civil society, and students, and to end any penalisation or discrimination 
against those exercising their right to freedom of expression and freedom of assembly, including 
the leaders of the opposition parties. 

In addition, in view of the recent events and developments, the Council decided on 31 January 
to impose travel restrictions and an asset freeze against persons responsible for the fraudulent 
presidential elections of 19 December 2010 and the subsequent violent crackdown on 
democratic opposition, civil society and representatives of independent mass media. It also 
reinstated the travel restrictions which had been suspended since 13 October 2008 in order to 
encourage progress. The restrictive measures were further strengthened by the Council on 21 
March, 24 May, 20 June and 10 October. 



152 



On 17 June, the 17th session of the UN Human Rights Council adopted a resolution on human 
rights in Belarus, tabled by the EU. 

Against the background of the politically motivated trials particularly during April and May, on 
20 June 2010 the Council strongly condemned the detention, trials and sentencing on political 
grounds of representatives of civil society, the independent media and the political opposition, 
including the former presidential candidates, Nyaklyayew, Rymashewski, Sannikaw, Statkevich 
and Uss, and reiterated its call for the immediate release and rehabilitation of all political 
prisoners. The Council also deplored the continuing deterioration of media freedom in Belarus 
and called on Belarus to end the ongoing politically motivated persecution and harassment of 
democratic forces, independent media, civil society and those defending them. 

In a statement on 16 July, the spokespersons of High Representative Ashton expressed concern 
about the brutal handling on repeated occasions of the "silent protesters" in Belarus. 

In a declaration adopted by the EU Heads of State and Government on the occasion of the 
Eastern Partnership Summit in Warsaw on 30 September 2011, the EU expressed deep concern 
at the deteriorating human rights, democracy and rule of law situation, deplored the continuing 
deterioration of media freedom and called for the immediate release and rehabilitation of all 
political prisoners, an end to the repression of civil society and media and the start of a political 
dialogue with the opposition. 

A statement was made on 8 August by the spokesperson of HR Ashton on the arrest of 
renowned human rights defender Ales Byalyatiski, and HR Ashton and Commissioner Stefan 
Pule made two joint statements on 23 and 24 November on his prosecution and sentencing. 



153 



In a joint statement with US Secretary of State Hillary Clinton, HR Ashton marked the first 
anniversary of the crackdown following the 19 December 2010 presidential elections, expressing 
concern about the situation and expressing the willingness of the US and the EU to assist 
Belarus in fulfilling its international obligations as regards respect for fundamental human rights, 
the rule of law and democratic principles. 

Belarus remains the only country in Europe still applying capital punishment. On 22 July 2011, 
HR Ashton strongly condemned the reported execution of Mr Hyrshkawtsow and Mr Burdyka, 
and on 1 December 201 1 she regretted the sentencing to death by the Supreme Court of Mr 
Kanavalaw and Mr Kavalyow. On both occasions she called on Belarus to join a global 
moratorium on the death penalty. 

At the international donors' conference "Solidarity with Belarus" in Warsaw on 2 February 2011, 
Commissioner Fiile announced that the Commission would quadruple its aid to Belarusian civil 
society and would offer urgent support to victims, raising the total EU funding targeting the 
Belarusian population to € 17.3 million for 2011 to 2013. 

5.2.7. Republic of Moldova 

In April 2011, the EU and the Republic of Moldova held the second round of human rights 
dialogue which was complemented in October 2011 by informal expert meetings with the 
Government of the Republic of Moldova and representatives of civil society, with the 
participation of OSCE, Council of Europe and UNDP representatives. As follow-up to the 
human rights dialogue, a Technical Assistance and Information Exchange (TAIEX) expert 
seminar on non-discrimination was organised in June 201 1 . 



154 



In spite of the continued deadlock over the election of a President of the Republic and the 
related political uncertainty, the Republic of Moldova continued to make sustained progress 
towards compliance with democratic principles and the rule of law. 

In June, the country held local elections. They confirmed the improvement of the electoral 
environment (the Election Code was amended in March and April), in line with some of the 
recommendations of the OSCE Office for Democratic Institutions and Human Rights 
(OSCE/ODIHR) issued following the two nationwide polls held in 2010. However, in some 
places the lack of appropriate polling equipment affected the secrecy of the vote, and more 
generally electoral and political party legislation remains to be improved with regard to the 
funding of parties and electoral campaigns, complaints and appeals procedures, and voter 
registration. 

Concerning freedom of expression, judicial practice did not keep up with the recent legislative 
improvements, continuing to refer in its rulings to the Civil Code rather than to the new law on 
freedom of expression. Hence the media did not enjoy the level of protection guaranteed by law. 
Concerning media freedom, the public broadcaster, Teleradio Moldova, was internally reformed 
into a modern broadcasting establishment. This broadcaster shifted its evening Russian-speaking 
news to a more inconvenient time slot, but extended at the same time the time allocated to such 
news. 

The legal provisions in force provide a guarantee of the freedom of association and assembly. 
Violations of this right have become an exception. Upon application by Chisinau City Hall, the 
Chisinau Court of Appeal relocated the Equality Parade organised by the Lesbians, Gay, 
Bisexual and Transgender (LGBT) group from the centre of the capital city to a place where it 
would not attract attention. 



155 



Some progress can be reported on the protection of minorities. The government put in place 
Roma community mediators, with the help of UNICEF and the Council of Europe, and in July 
adopted an Action Plan on Roma Inclusion 2011-2015. The plan is currently under revision. 

Antidiscrimination legislation is pending adoption by the Parliament. Discrimination on the 
grounds of sexual orientation persisted. 

Limited progress was made as regards the integration of persons with disabilities. After the 
adoption of the UN Convention on the Rights of Persons with Disabilities (CRPD), the 
government approved a number of concepts for new social services for adults with mild mental 
disabilities. 

With regard to children's rights, progress was uneven. The number of children in residential care 
is decreasing, but remains high (6 900 according to UNICEF). Despite major legislative changes 
in 2010, issues such as child labour and juvenile justice have not been adequately addressed. The 
juvenile justice system fails to meet recognised international standards and the vulnerability of 
children to trafficking and sexual exploitation is still a significant problem. 

The government continued to implement the National Programme on gender equality 2010- 
2015. Labour legislation was amended in accordance with the revised European Social Charter, 
to include the concept of sexual harassment. However, women continued to be under- 
represented in both the central and local governments, even though the number of female 
mayors slightly increased following the local elections. Besides, despite the improved legal 
framework, the prevention mechanisms against domestic violence remained inefficient because 
of a lack of enforcement of court protection orders, on the one hand, and of a rehabilitation 
system for the perpetrators, on the other. 



156 



Progress was made as regards freedom of religion. The law on religious organisations was 
adopted by Parliament. In March 2011 the Ministry of Justice registered for the first time an 
Islamic cult organisation, the Islamic League of the Republic of Moldova. Members of religious 
communities can generally practice their religion freely and without fear of undue government 
interference. However, the manifestations of political interference and in some instances, hate 
speech, by representatives of the largely predominant Moldovan Orthodox Church were not 
combated in a sustained manner by the public authorities. 

The Republic of Moldova faces a frozen conflict with its breakaway region of Transnistria which 
is run by its de-facto authorities. The human rights situation in the Transnistrian region remains a 
serious concern. Particular areas for improvement include the functioning of the local court 
system, detention conditions, freedom of expression, freedom of religion and belief and the 
right to education, in particular the possibility for Latin-script schools to function freely in the 
region. The recent change in the de-facto leadership has had an impact on the rhetoric 
surrounding human rights and it is hoped that the planned reforms in the aforementioned areas 
will be implemented as soon as possible. 

5.2.8. Ukraine 

Ukraine remains a country with democratic institutions, an engaged free press and an active civil 
society. However, a tightened grip by the executive on the judiciary, the politically-motivated 
prosecution of opposition leaders and the overturning of the 2006 constitution led to a 
deterioration in the vitality of political life. The rule of law remains weak, due mostly to a need 
for further development of the status and the capacities of key institutions. 



157 



Developments in 2011 in the area of democracy and human rights indicated a persistent trend of 
democratic regression undermining the significant progress previously made. Several high 
ranking former officials and leading opposition figures, including former Prime Minister 
Tymoshenko, were subjected to selective justice, characterised by non-transparent and flawed 
judicial processes. This attracted substantial criticism both at home and abroad. Concerns were 
also expressed about the considerable delays observed in arranging specialised medical 
examinations for persons held in detention. International and domestic human rights 
organisations continue to report on an increasing number of complaints of torture and ill- 
treatment in prisons and detention facilities, and on failures to ensure appropriate medical care. 
There is excessive use of pre-trial detention measures, exacerbating overcrowding in detention 
facilities. The implementation of Ukrainian court decisions and European Court of Human 
Rights rulings is still presenting shortcomings. 

The Government did some work on preparing new legislation on freedom of assembly and 
NGOs. Reports continued indicating that the law enforcement bodies resort to various means 
to deter public displays of discontent and on occasions tried to limit freedom of assembly. 
Journalists complained of de facto censorship and pressure from law enforcement bodies. The 
adoption of comprehensive anti-discrimination legislation is still pending. 

An EU-Ukraine Ministerial meeting on Justice, Freedom and Security was held in Kyiv on 16 
June 2011. This restated the need for Ukraine further to strengthen respect for human rights, 
fundamental freedoms, democratic values and the rule of law based on an independent and 
impartial judiciary. At the EU-Ukraine Summit in Kyiv on 19 December 2011, the leaders 
reached a common understanding that Ukraine's performance, particularly in relation to respect 
for common values and the rule of law, will be of crucial importance for the speed of its political 
association and economic integration with the EU, including in the context of conclusion of the 
Association Agreement and its subsequent implementation. 



158 



5.2.9. Union for the Mediterranean 

The Union for the Mediterranean (UfM) was launched at a Summit in Paris on 13 July 2008, 
which underlined a commitment to strengthen democracy and political pluralism by the 
expansion of participation in political life and the embracing of all human rights and 
fundamental freedoms. 2011 witnessed sweeping changes in the Southern Mediterranean with 
the overthrow of repressive regimes in Egypt, Tunisia, Libya and the ongoing violence in Syria. 
Repercussions were felt in Lebanon, Morocco, Jordan and Algeria which reacted with an 
increased commitment to reforms. The renewed European Neighbourhood Policy 
acknowledged the UfM as an important regional framework, complementing the bilateral 
relations between the EU and its partners; it called for the UfM Secretariat to assume the role of 
catalyst for the promotion of key projects; and it outlined the need to provide, on a "more for 
more" basis, greater support to partners committed to democracy, including human rights. 

Thus, the SPRING programmes adopted by the Commission reward partner countries truly 
committed to reforms including those in the area of human rights. In parallel, the Euro- 
Mediterranean Human rights network, which brings together 64 human rights organisations in 
the Euro-Mediterranean region, continued to support reform processes in the Arab world. 

5.2.10. Egypt 

In a joint statement in February 2011, the President of the European Council Herman Van 
Rompuy, the President of the European Commission Jose Manuel Barroso, and EU High 
Representative Catherine Ashton welcomed the decision by President Mubarak to stand down. 
The EU praised the courage of the Egyptian people and called on the army to ensure that the 
democratic change took place in a peaceful manner, expressing its firm commitment to step up 
its assistance to Egypt and its people during the transition. 



159 



From the beginning of the Egyptian popular uprising in January 2011 the EU firmly opposed 
any unjustified restrictions on the right to freedom of peaceful assembly. For example in January 
2011, the High Representative and the EU Foreign Affairs Council conclusions expressed great 
concern over the reports that peaceful demonstrators were being violently attacked by armed 
individuals, and passed a strong message to the Egyptian authorities to immediately take the 
necessary measures to ensure that the law enforcement authorities protected the demonstrators' 
right to assemble freely and released those detained for peacefully expressing their views, and 
urged the authorities to honour their promise to end military trials for civilians. 

At the beginning of the uprising, the Egyptian government blocked several social networking 
websites, and the Egyptian police force arrested dozens of reporters from local and international 
media. In a statement in January 2011, the EU urged the Egyptian authorities to restore all 
communication networks without delay. 

The EU welcomed the constitutional amendments adopted by referendum in March 2011 and 
supported the electoral process which started in November 2011 by providing financial support 
for Egyptian civil society organisations to train over 1000 election observers, raise voter 
awareness and build the capacity of the Electoral Commission. On 30 March 2011 the EU 
organised a seminar on the "Challenges for Human Rights after 25 January". 

The EU welcomed the Government's announcement that the National Security Service would 
be subject to judicial oversight and only work as a civilian intelligence gathering agency, and 
offered to assist in security sector reform. 



160 



High Representative Catherine Ashton met with women's representatives and listened to their 
concerns on the occasion of her third visit to Cairo on 14 April 2011. The EU strongly 
condemned all forms of violence against women and other vulnerable groups and raised these 
issues regularly with the Egyptian authorities; it supported the authorities' efforts to promote 
women's rights, and proactively supported civil society initiatives that promote women's rights. 

The protection of persons belonging to minorities and the fight against discrimination, including 
on religious grounds, was retained as a priority in the programming of EU cooperation with 
Egypt. The EU has repeatedly expressed a strong concern regarding freedom of religion in 
Egypt, and in recent statements (on 1 January, 7 May and 10 October), the High Representative 
unreservedly condemned the attacks against innocent Copt worshippers and called on the 
interim leadership to restore order, and bring those responsible for the violence to justice, 
before civilian courts. 

The EU watches the situation of migrants and refugees in Egypt very closely, through its 
delegation in Cairo and regular contacts with the Egyptian Ministry of Foreign Affairs, the 
Ministry of Interior and UNHCR. The EU has urged the Egyptian authorities to take 
appropriate measures against human trafficking and to ensure the protection of the fundamental 
rights of the migrants and refugees under their responsibility. The EU welcomed government 
indications that the Sinai is a strategic priority which should receive greater attention and stands 
ready to support the Egyptian authorities in this endeavour. 



161 



On 29 December 2011, Egyptian security forces and public prosecutors raided several local and 
international civil society organisation offices in 1 7 locations across the country, and confiscated 
computers and files. Procedural irregularities were noted during the raids, such as the lack of 
search warrants or lack of judicial orders to close the offices. In a statement on 30 December, 
the spokesperson of EU High Representative called on the Egyptian authorities to resolve the 
situation and allow civil society organisations to continue their work in support of Egypt's 
transition. 

The EU Foreign Affairs Council on 1 December 2011 welcomed the well-organised and 
peaceful start of the parliamentary elections in Egypt on 28 November and took note of the 
announcement by the Supreme Council of the Armed Forces that presidential elections would 
be held before the end of June 2012. The Council underlined that a swift move to civilian rule 
should take place as soon as possible. 

5.2.11. Israel 

As in previous years, the EU continued to voice its serious human rights concerns in relevant 
meetings in the framework of the EU-Israel Association Agreement. These were an opportunity 
to discuss issues such as respect for human rights in regard to all population groups, 
administrative detention (including with reference to individual cases), rights of persons 
belonging to minorities, human right defenders and international humanitarian and human 
rights law. 



162 



The EU-Israel informal working group on human rights met for the fifth time on 13 September 
2011. It dealt in detail with a number of issues related to the situation in Israel. These included 
the legal status and economic position of Israeli minority groups, with a strong focus on the 
Bedouin community settlement and property rights. As regards the Arab minority in general, the 
EU called for an improvement of the current legal framework so to better prevent forms of 
discrimination and encouraged Israel to implement the 2010 concluding observations of the UN 
Committee on Human Rights and of the UN Committee on the Elimination of Discrimination 
against Women (2011) related to the Palestinian Arab community, and measures taken in the 
fight against discrimination. Several legislative proposals in the Knesset aimed at restricting 
freedom of association and the operations of NGOs and civil society at large were also 
discussed, inter alia .the bill on "NGO-financing from abroad", adopted in February 2011 as 
well as the law on boycott. The conditions of detention and detainees in Israel and Europe were 
also widely addressed, the EU reiterating its concerns on the practice of administrative detention 
and raising a few individual cases. Rights of the child, in particular as regards the detention of 
children, were given significant attention during the discussions. Furthermore, several points 
were raised as issues of common concern by the Israeli side, notably rights of persons belonging 
to minorities in EU countries, while Israel outlined the recent developments in LGBT rights 
such as the legal prohibition of discrimination against same-sex couples in several areas, and the 
recognition, by the Supreme Court, of pension and maternity leave rights. The delegations held 
exchanges on Anti-Semitism and xenophobia issues and reminded the importance of the EU- 
Israel yearly seminars on the issue, building up on the priorities of the Action Plan. Eventually, 
actions undertaken in international fora on Human Rights (UNGA and HRC) and cooperation 
with UN mechanisms were discussed in depth, as well as the ratification and implementation of 
the core UN human rights instruments and their optional protocols (especially Convention on 
Torture and its optional protocol).. 

Human rights issues in relation to the Occupied Palestinian Territory were also raised with Israel 
in the framework of the EU-Israel subcommittee on political dialogue and cooperation. 



163 



5.2.12. Occupied Palestinian Territory 

The EU holds a regular dialogue on human rights issues with the Palestinian Authority (PA) 
within the framework of the European Neighbourhood Policy (ENP). The third EU-PA 
subcommittee on Human Rights, Good Governance and Rule of Law was held in Bethlehem on 
30 and 31 March 2011. A consultative forum with civil society was organised by the PA 
following the subcommittee. The Independent Commission for Human Rights (ICHR), which 
was part of the Palestinian delegation, gave an overview of the human rights situation in the 
Occupied Palestinian Territory, noting that the occupation and the internal Palestinian political 
division had contributed to many human rights violations. 

The EU raised its concern regarding human rights violations including arbitrary detention, non- 
enforcement of court decisions as well as violations of the right of freedom of expression and 
assembly. It also raised the issue of the allegations of torture in PA detention facilities as well as 
the prevalence of unlawful arrests. The EU recalled its strong and principled opposition to the 
death penalty in all circumstances. It commended the PA for maintaining the de facto 
moratorium on the death penalty and urged the PA to pursue its plans to formally abolish the 
death penalty as a punishment in the process of adopting a new penal code. 

The EU spoke out on various occasions in 2011 about the situation of human rights in the 
Occupied Palestinian Territory, which continued to suffer setbacks. On numerous occasions the 
EU regretted settlement-related activity in the West Bank including East Jerusalem and recalled 
that it considers settlements and the demolition of homes as illegal under international law. 



164 



In 2011, the situation of Palestinian human rights defenders remained critical in the Occupied 
Palestinian Territory. The Israeli trial of human rights defender Bassem Tamimi continued. On 
13 December 2011, a statement by the spokesperson of the High Representative, Catherine 
Ashton, regretted the death of his nephew Mustafa Tamimi, who was killed by a tear gas canister 
fired at close range while taking part in a weekly demonstration. 

The EU also condemned the burning of mosques in the West Bank as settler violence increased 
by 40 % in 2011, resulting in Palestinian casualties and property damage. 

The EU is constantly engaged in ongoing consultation and dialogue with human rights 
organisations, and supports activities related to human rights through the European Instrument 
for Democracy and Human Rights (EIDHR). A list of all ongoing EU-funded projects in the 
field of human rights is available on the website of the EU Technical Assistance Office. 

5.2.13. Jordan 

The sixth round of the "Human Rights, Governance and Democracy" subcommittee between 
Jordan and the European Union took place in Brussels in March 2011. It was the first since the 
EU agreed an "advanced status" partnership with Jordan in October 2010. 

The EU-Jordan human rights dialogue addressed home-grown reforms, including the reform of 
the electoral framework and freedom of association, freedom of assembly, freedom of the 
media, freedom of expression, freedom of religion or belief, women's rights, and the issue of 
torture. 



165 



In 2011, similarly to other countries in the region, Jordan witnessed demonstrations calling for 
political and economic reforms and requesting the end of the endemic corruption. In response 
to the evolving domestic political context and increasing demand for reforms, King Abdullah set 
up the National Dialogue Committee (NDC) and the Royal Committee on Constitutional 
Review (RCCR), respectively in March and April 201 1. 

The NDC was tasked to propose consensus-based drafts for the electoral and political parties' 
laws while the RCCR was entrusted with the task of reviewing the Constitution. At the end of 
September 2011, the Parliament endorsed 41 constitutional amendments which entered into 
force on 1 October 2011. These amendments represent the framework for the Jordanian 
political reforms which include the establishment of a Constitutional Court and of an 
independent commission overseeing and managing elections, and the prohibition of torture. 

The adoption by the Parliament of implementing laws should pave the way for the consolidation 
of the institutions safeguarding democracy, good governance and the rule of law, and ensure 
genuine political pluralism and the empowerment of political parties. 

The revised Public Gatherings Law entered into force in May 2011, introducing some positive 
changes in terms of freedom of expression and assembly. The organisers of public gatherings no 
longer need the approval of the Ministry of Interior. They only need to notify the authorities 48 
hours prior to the event. 

As regards freedom of the press, mainstream and online news portals were confronted by 
security agencies on several occasions notably when reporting on demonstrations. 



166 



The spread of corruption in Jordanian society remains a matter of serious concern and a key 
priority of successive governments, but with limited tangible results. 

Jordan continues to apply a de facto moratorium on the application of the death penalty which 
has been in place since May 2006. 

Jordan needs to make additional efforts to eradicate violence against women, also by introducing 
further measures aiming at promoting women's integration in the political, economic, education 
and employment areas. Children born to Jordanian women married to foreigners still cannot 
acquire Jordanian citizenship, thus depriving them of the right to public education and 
healthcare. Similarly their foreign husbands do not enjoy the same civic rights as Jordanian men 
married to foreigners. 

5.2.14. Lebanon 

Following the political stalemate in the first half of 2011, the EU's relations with Lebanon were 
revived after the formation of a new government in July 2011. In December the Association 
Committee launched the preparation of a new European Neighbourhood Policy Action Plan. 

The EU was actively involved in discussion with the new government on electoral reform. A 
draft law was presented by the Ministry of Interior in October 2011. The EU advocated the 
inclusion of recommendations from the election observation mission which took place in 2009. 
The EU assigned € 2 million to support electoral reform in Lebanon ahead of the 2013 
elections. 

The EU continued to encourage Lebanon to reform its judicial sector and reinforce its 
independence. The EU repeatedly urged Lebanon to translate its de facto moratorium on the 
death penalty into its full abolition. 



167 



The deplorable situation in Lebanese prisons is still a concern. The number of inmates that are 
waiting to be tried or have even finished their sentence remains above 50 %. Civil society 
organisations continue to report the use of arbitrary detention, in particular in the case of 
refugees and migrants. 

The EU reiterated its call on Lebanon to improve the situation of Palestinian refugees, especially 
with regard to their right to work and to be covered by social security, as well as to their rights 
to own, to inherit and to register property. Implementation decrees relating to the labour law 
amendments of 2010 are yet to be adopted. 

A draft National Action Plan for Human Rights has been finalised by the Parliament and could 
be adopted soon. 

The EU intervened to support the right to freedom of expression by human right defenders, 
who were facing charges due to their reports on the use of torture. 

5.2.15. Syria 

Following the uprising in Syria, which began in spring 2011, and the escalation of violence and 
human rights violations by the Syrian Government against its citizens, the Foreign Affairs 
Council of May 2011 took the decision to suspend bilateral cooperation programmes between 
the EU and the Syrian government. The EU also froze the draft Association Agreement. Since 
then, the Commission has suspended the participation of Syrian authorities in its regional 
programmes, and the European Investment Bank (EIB) has suspended all its loan operations 
and technical assistance to Syria. 



168 



The EU called for President Assad to step aside, and worked closely with the international 
community to put pressure on the Syrian Government to stop all violence. The EU supported 
the League of Arab States (LAS) in its efforts to solve the crisis and urged UN Security Council 
members to agree on strong UN action towards Syria. The EU's restrictive measures, including 
an arms embargo, have been in place in relation to Syria since May 2011 and new measures have 
been introduced regularly. At the end of 201 1 the EU had imposed ten rounds of sanctions on 
86 individuals and 30 entities, including many military and security officials responsible for the 
violence and repression. 

Throughout the uprising, the EU has repeatedly condemned in the strongest terms the ongoing 
brutal repression led by the Syrian regime against its population as well as the widespread human 
rights violations, including the killing, mass arrest and torture of civilians, peaceful protestors 
and their relatives, which may amount to crimes against humanity. The EU has urged the Syrian 
regime to allow unhindered access to humanitarian workers and agencies and to allow access to 
media and independent observers. 

The EU has worked closely with international partners to ensure a strong UN response to the 
crisis in Syria. This has resulted in the UN General Assembly and the UN Human Rights 
Council (HRC) adopting important resolutions on Syria. No fewer than three special sessions on 
the human rights situation in the Syrian Arab Republic were held by the HRC in Geneva in 
201 1, two of them at the formal request of the EU. 

The EU has also expressed its grave concern on the findings of the report of the Independent 
International Commission of Inquiry on Syria, which states that crimes against humanity and 
other gross violations of human rights have been committed in the country. The EU has 
continuously stated its position that there should be no impunity for the perpetrators of alleged 
crimes such as those referred to in the report. 



169 



5.2.16. Tunisia 

The Tunisian revolution opened the way for the transition of the country towards democracy. 
For the period 2011 to 2013, the EU had earmarked € 240 million for bilateral cooperation with 
Tunisia from the European Neighbourhood and Partnership Instrument (ENPI). This indicative 
amount was increased by € 150 million. For 201 1 alone, the EU doubled financial assistance 
from the € 80 million planned to approximately € 160 million. These funds targeted in particular 
economic recovery, civil society and democratic transition. 

In a joint statement in January 2011 EU High Representative Catherine Ashton and 
Commissioner Stefan Fiile reaffirmed the EU's solidarity with Tunisia and its people, 
condemned the violent repression of the demonstrations and urged the Tunisian authorities to 
act responsibly, preserve peace, show restraint and avoid violence. The uprising led to President 
Zine El Abidine Ben Ali officially resigning on 14 January 2011. 

The Council adopted restrictive measures toward Tunisia for violations of human rights on 
31 January 2011. In February 2011 the EU froze the assets of Mr Ben Ali and persons under 
inquiry for embezzlement of state funds in Tunisia. 

EU political support for the Tunisian transition was demonstrated by a series of high-level visits, 
on 14 February 2011, by EU High Representative Catherine Ashton, followed by European 
Commission President Barroso, Commissioners Fiile, Malmstrom and De Gucht, as well as 
European Parliament President Buzek. 



170 



The EU called on the transitional government to ensure a rapid and smooth transition towards 
democracy and expressed its readiness to provide immediate assistance to prepare and organise 
the electoral process and to work together on a broader package to assist with democratic 
reforms and economic development. 

The EU welcomed the transitional government's decisions on freeing political prisoners, 
allowing freedom of expression and prosecuting members of former president Ben All's family 
for corruption. 

The EU provided immediate support for the preparation of the elections, and deployed a 
Election Observation Mission (EOM) led by Michael Gahler, whose report stated that the 
elections were generally well-conducted, underpinned by a strong political consensus, 
accompanied by extensive freedom of expression and organised in a transparent manner. 

For the first time, Tunisian citizens had the opportunity to choose their representatives in a free 
and democratic manner in October 2011. The newly elected Constituent Assembly will now 
have the key task of writing the new Constitution of the country. The EU declared that it is 
committed to continuing its political and financial support for the Tunisian people. Nevertheless 
the EU regretted the violent clashes that occurred after the announcement of the preliminary 
results of the elections and urged calm and restraint. 

In 2011, € 2 million was mobilised through the Instrument for Stability for the support of seven 
projects aimed at helping the Tunisian authorities to prepare for democratic elections in 
accordance with international standards, supporting the development of an independent civil 
society and enabling citizens' associations to play an active role in the definition of the country's 
reform programme. 



171 



In addition, a call for proposals was launched in March 2011 under the European Instrument 
for Democracy and Human Rights with a budget of € 2 million. Ten projects were funded in the 
following three areas: national monitoring of elections, training of political parties, and support 
for freedom of expression and promotion of democratic values. 

Moreover, another call for proposals was launched in July 2011 under the "Non-state actors and 
local authorities in development" thematic programme (NSA/LA) for a total budget of € 2.5 
million. The call focused on the promotion of local development projects with specific 
attention being paid to job creation and income generation. Six projects were funded. 

In September 2011, the EU organised the first session of the EU/Tunisia Task Force set up in 
order to ensure better coordination of European and international support for Tunisia's 
transition. 

Considerable humanitarian support was also made available, in particular to help Tunisia to cope 
with the influx of refugees fleeing war in Libya. In 2011 the EU launched a dialogue on 
migration, mobility and security with Tunisia. 

On 27 December 2011 the EU welcomed the appointment of the new Tunisian government 
and expressed its commitment to continue assisting the Tunisian authorities and civil society in 
the country's transition towards democracy. 

The EU re-launched the negotiations aiming to establish a privileged partnership between the 
EU and Tunisia through the adoption of "advanced status". 



172 



5.2.17. Algeria 

The first meeting of the EU-Algeria subcommittee on Political Dialogue, Security and Human 
Rights was held in Algiers on 3 and 4 October. The 6th session of the EU-Algeria Association 
Council took place in Luxembourg in June. On that occasion, topics related to democratisation, 
reforms and human rights were thoroughly discussed. Commissioner Fiile visited Algeria for the 
second time in May. During this visit, he met with a large range of civil society organisations 
and, amongst other topics, discussed the planned political reforms with the Algerian authorities. 

During the last EU-Algeria Association Committee held in December in Brussels, Algeria 
expressed its willingness to start exploratory negotiations for the drawing up of an Action Plan 
in the context of the renewed European Neighbourhood Policy. On 20 December, Algeria 
officially invited the EU to observe the legislative elections of May 2012. 

On 29 April 2011 the High Representative expressed her concern about the murder of 
Professor Ahmed Kerroumi, a human rights defender, who belonged to the "Democratic and 
Social Movement" political party. She called for a swift and thorough investigation to be carried 
out, and for those responsible for his murder be found and brought to justice. She recalled the 
EU's commitment to partnership with Algeria and the EU's engagement in support of human 
rights defenders and civil society organisations. 



173 



The Algerian authorities lifted emergency rule at the beginning of 2011 and committed 
themselves to political and socio-economic reforms. The EU expressed its readiness to support 
Algeria in this task but underlined the need for those reforms to be implemented in a way that 
responded to the legitimate aspirations of the Algerian people. The reforms were discussed with 
the Algerian authorities on the occasion of the first session of the Subcommittee on Political 
Dialogue, Security and Human Rights, as well as during the second session of the EU-Algeria 
Association Committee. The EU expressed the position that the legislative reforms, especially 
on associations and media, should not impose a more restrictive regime on the exercise of the 
freedoms of association and expression. The analysis of the new associations' law conducted by 
several NGOs raises concerns, especially with regard to the establishment and dissolution of 
associations, their scope of activities, their funding and their cooperation with international 
NGOs. 

The EU monitored developments concerning freedom of religion and conscience closely. 

Regarding women's rights, the EU welcomed the reform project, (subsequently adopted in 
January 2012), aiming at ensuring a quota of women in elected assemblies. Questions remain on 
whether its implementation will allow for real equality. The EU raised concerns about the fact 
that Algeria has not yet withdrawn its reservations on the Convention on the Elimination of All 
Forms of Discrimination against Women (CEDAW). A need to reform the "Code de la famille" 
was also underlined by the EU. 

EU staff had regular meetings with civil society organisations both in Algiers and Brussels. In 
Algiers, the Delegation was very active in making civil society aware of funding possibilities and 
procedures. Consultations with national and international NGOs were held within the scope of 
the civil society aid effectiveness group and on the occasion of the celebration of international 
days (eg human rights day). 



174 



Fourteen additional projects received funding under the European Instrument for Democracy 
and Human Rights and the Non State Actors programme in 2011. They cover a very wide range 
of topics, including local development, capacity building, women's rights, and health. 

Algeria benefits from a total budget of € 172 million for 2011 to 2013, financed through the 
European Neighbourhood and Partnership Instrument. In 2011, the European Commission 
earmarked € 58 million for Algeria. This funding is used to support reform in the areas of 
transport, culture and heritage, and youth and employment. 

5.2.18. Morocco 

The EU and Morocco continued their dialogue in the human rights field, in particular with the 
sixth meeting of the subcommittee on human rights, democratisation and governance which was 
held in Brussels on 20 October 2011. 



175 



In a joint statement issued on 19 June 2011 by EU High Representative Catherine Ashton and 
Commissioner Stefan Fule, EU Commissioner for Enlargement and European Neighbourhood 
Policy, the EU welcomed the revised version of the Constitution, submitted to referendum on 
1 July 2011. The new Constitution contains important measures on human rights and 
fundamental freedoms, including the principle of the primacy of international law over national 
law; the recognition of the civic rights of women and their equality with men; the new 
institutional framework for human rights; the creation of the National Human Rights Council 
and the inter-ministerial delegation on human rights, and the establishment of the Ombudsman. 
The Moroccan authorities decided to bring forward the date of the legislative elections and elect 
the House of Representatives. The elections were held on 25 November 2011. By agreement 
with the Moroccan Government, an EU electoral expert mission took place from 14 November 
to 2 December. The mission issued a report with several recommendations on improving 
certain aspects of the electoral process (increasing the length of the election campaign; 
announcing the results in terms of votes; participation of women, etc). The EU welcomed the 
organisation of these elections (in a statement on 26 November 201 1) and undertook to support 
Morocco's efforts to implement a rapid ambitious reform agenda. 

In May 2011 the Council of Government announced their decision to ratify the Optional 
Protocol to the Convention against Torture. The EU also encouraged the Moroccan 
Government to accede to the first Optional Protocol to the International Covenant on Civil and 
Political Rights concerning complaint procedures and to ratify the International Convention for 
the Protection of All Persons from Enforced Disappearance. On the freedoms of association 
and assembly (included in the new Constitution), practical problems of implementation remain 
(problems registering foreign NGOs, refusals to issue receipts, obstacles to demonstrations). 
Cases of violence by the law enforcement services against demonstrators, particularly the 20 
February movement, have been reported. In its dialogue with the Moroccan authorities the EU 
stated the importance of ensuring freedom of assembly and of association. 



176 



The freedom of expression and freedom of the press have also been enshrined in the 
Constitution, as has the right of access to administrative information and the specific means of 
regulating it, namely the high authority for audiovisual communication. While journalists are 
generally able to voice their criticisms, several cases of repression and intimidation involving the 
media and journalists who have been critical on sensitive subjects were reported. The EU 
encouraged Morocco to adopt a new Press Code as soon as possible, to include a reform of the 
custodial sentences for journalists. Regarding the rights of women and vulnerable people, 
Morocco adopted a government Agenda for Equality for 2011 to 2013. The EU provided € 35 
million towards implementation of the Agenda, particularly to raise public awareness and 
strengthen the ability of women to participate in political governance and management of public 
affairs on an equal footing with men. Morocco withdrew all its reservations on the Convention 
on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women (CEDAW), but retained 
some declarations which are to be withdrawn in parallel with the harmonisation of its domestic 
law. In May 2011 the Council of Government adopted the Optional Protocol to the 
Convention (allowing the Committee to receive individual petitions). The draft law on the 
working conditions of domestic staff (which also includes the prohibition of work by children 
under the age of 15) was adopted by the Council of Government in October 2011. 

Cooperation between the EU and Morocco in international organisations, particularly the 
United Nations Human Rights Council, was stepped up. In the context of the Arab spring, 
Morocco actively participated in the United Nations Contact Group for the resolution of the 
conflict in Libya, and cooperated with the EU on respect for human rights in Syria. 



177 



5.2.19. Western Sahara 

The EU continued to follow the Western Sahara issue closely and in particular in its dialogue 
with both Morocco and Algeria. The EU attaches great importance to improving the human 
rights situation in Western Sahara, where problems persisted relating to the freedom of 
expression and assembly. The EU fully supports the commitment of the UN Secretary-General 
and his Personal Envoy to the question of Western Sahara, and has called upon the parties to 
continue negotiations under the auspices of the UN with a view to finding a just, lasting and 
mutually acceptable political solution. In UN Security Council Resolution 1979 (2011) the 
Security Council welcomed the establishment of a National Council on Human Rights in 
Morocco and the proposed component regarding Western Sahara, as well as Morocco's 
commitment to ensure unqualified and unimpeded access to all Special Procedures of the 
United Nations Human Rights Council. 

5.2.20. Ubya 

Following the Gaddafi regime's brutal repression of and attacks against its own citizens, on 
22 February 2011 the EU decided to suspend negotiations on the EU-Libya Framework 
Agreement. 

Thereafter the EU took a leading role in the decision taken by the UN General Assembly on 
1 March to suspend Libya's membership rights in the Human Rights Council. 



178 



On 1 1 March an Extraordinary European Council was held in the light of the events in Libya. 
The leaders called on Colonel Gaddafi to relinquish power immediately and stated that the 
National Transitional Council (NTC) would be considered by the EU as a legitimate 
interlocutor. In successive Foreign Affairs Councils and European Councils, the EU reiterated 
its calls for the regime to end the violence and human rights violations against its citizens and 
underlined its support for pro-democratic forces. In addition, President Barroso, President Van 
Rompuy and High Representative Catherine Ashton issued statements on a wide range of issues 
ranging from human rights (including the protection of civilians, and the condemnation of 
arbitrary detention and extra-judicial killings and of discrimination against vulnerable groups), to 
the use of cluster munitions, the status of the NTC, and overall support for Libyan civilians. 

In response to the crisis, the EU swiftly implemented restrictive measures provided for in UN 
Security Council Resolutions 1970 and 1973 together with a range of autonomous additional 
restrictive measures. Such measures aimed at protecting civilians by preventing arms and money 
reaching the Gaddafi regime and by targeting the inner circle responsible for ordering the 
violence with travel restrictions and an assets freeze. 

The EU played an active role in efforts by the international community to seek a resolution to 
the conflict. EU representatives were present at the Paris and London summits, at Libya 
Contact Group meetings and of those of the Cairo Group, as well as at the Paris summit on 1 
September and the Friends of Libya meeting held in New York in the margins of the UNGA, 
during which the NTC gained full recognition from the international community as Libya's 
legitimate authority. 

On 22 May 2011, the High Representative visited Benghazi and officially inaugurated the EU 
technical office. The EU Office was tasked to liaise with the Benghazi-based NTC and to 
coordinate EU assistance on the ground. On 12 November, following the liberation of Tripoli, 
the High Representative visited Tripoli to open the EU Libya Delegation officially, and to meet 
NTC authorities in their capital as promised during the Benghazi visit in May. 



179 



Since the beginning of the Libyan crisis, the EU has provided more than € 158 million in 
humanitarian support and mobilised EU civil protection teams and assets to help civilians both 
in Libya and at its borders. Following the liberation of the country, the High Representative 
announced a package of € 30 million in immediate assistance, including in the areas of respect 
for human rights, the prevention of torture and ill-treatment, and strengthening civil society. 

Several Members of the European Parliament visited Libya in the course of the year thereby 
helping to raise awareness in Europe of the challenges faced by the interim authorities in taking 
forward a process of democratic transition. 

The High Representative stressed that the new Constitution should enshrine women's rights, to 
make sure that women are a part of the process. The EU facilitated the participation of women 
from 12 different Libyan cities in the elections in Tunisia. 

On 21 December, 2011 the EU Council unfroze all funds and assets of the Central Bank of 
Libya and the Libyan Arab Foreign Bank held in the EU, to support the recovery of the Libyan 
economy and assist the new Libyan authorities. 



180 



5.3. Russia and Central Asia 

5.3.1. Russia 

The EU and Russia continued to hold their regular biannual human rights consultations in 2011. 
The thirteenth and fourteenth rounds were held in May and in November, both in Brussels. 
They provided for an open dialogue on a range of human rights issues in Russia, in the 
European Union, and in international forums. Particular themes highlighted were: freedom of 
expression, freedom of assembly and association, the situation of human rights defenders, the 
rule of law, the functioning of the judiciary, electoral rights, racism, xenophobia and the fight 
against discrimination (including in particular LGBTI rights), the rights of the child, cooperation 
on human rights in international forums (UN, Council of Europe, OSCE), and the Northern 
Caucasus. 

The EU and Russia also had an opportunity to submit enquiries with respect to specific 
individual cases. In keeping with the EU's practice of incorporating the voice of civil society into 
its meetings on human rights with third countries, the EU met representatives of Russian and 
international NGOs prior to each round of consultations. The European Parliament was also 
kept informed through dedicated briefings and debriefings. 

To make the consultations more effective and results-oriented, the EU continued to urge Russia 
to change the arrangements for the human rights consultations, in particular by involving 
ministries and agencies other than the Ministry of Foreign Affairs, by holding the consultations 
alternately in Russia and the EU, and by meeting with Russian and international NGOs. This 
issue was addressed at the two EU -Russia Summits, both in Nizhny Novgorod in June, and in 
Brussels in December, and discussed between Presidents van Rompuy and Medvedev in an 
exchange of letters. Human rights issues, in general, continued to be raised at all levels of the 
relationship between the EU and Russia, including at the highest level. 



181 



The EU continued to highlight its concerns with regard to Russia's respect for the commitments 
it has entered into in the UN, the OSCE, and the Council of Europe. Since 2011 was an election 
year, the electoral rights of the Russian population were among key issues discussed with the 
Russian Federation, ranging from the issue of political party registration, to fair access to 
resources and media, freedom of assembly for opposition gatherings, and election observation. 
Several statements were issued by High Representative Catherine Ashton in this regard both 
before and immediately after the elections. 

The difficult situation for human rights defenders, a number of violent attacks against journalists 
and prominent activists in the Russian Federation, and limitations on the respect for freedom of 
expression, freedom of association, and freedom of assembly remained of great concern to the 
EU. There have been no results from the investigations of the murders of human rights 
defenders such as Estemirova, or the deaths in pre-trial detention of Magnitsky and Trifonova. 
On 27 December the Head of the Presidential Council on Human Rights and Civil Society, 
Mikhail Fedotov, handed to President Medvedev reports related to Sergey Magnitsky and 
Mikhail Khodorkovsky. Meanwhile, the judicial case against the late lawyer Sergei Magnitsky was 
re-opened 2 years after his death, whereas the circumstances of his death in pre-trial detention 
remain to be fully investigated. Last but not least, the final verdict in the second trial of 
Khodorkovsky and Lebedev raised numerous concerns about irregularities and the lack of a fair 
trial. High Representative Ashton issued a statement in this regard. 



182 



The EU continued to have concerns about the human rights situation in the Northern 
Caucasus, which did not improve in 2011, and there continued to be numerous reports of 
torture, abductions, arbitrary detentions, and violations of women's rights, including "honour 
killings" and domestic violence. The impunity for these crimes remained pervasive. In 
neighbouring republics, in Ingushetia and Dagestan in particular, the situation deteriorated 
further. The number of attacks linked to racism and ethnic hatred are still a matter of concern. 
Reportedly, so is the situation of stateless persons in the Russian Federation. 

The important positive developments welcomed by the EU included some modernisation 
efforts, in particular those related to the rule of law (the launching of a number of reforms in the 
area of the judiciary, prisons and law enforcement) and political pluralism (reducing the Duma 
entry threshold from seven to five percent, launching amendments with regard to political party 
registration, and efforts regarding the election law). 

5.3.2. Central Asia (regional) 

Since its adoption by the European Council on 21 and 22 June 2007, the "EU Strategy for a 
New Partnership with Central Asia" has provided the framework for EU relations with Central 
Asia. The Strategy recognises that human rights, the rule of law, good governance and 
democratisation underpin the long term political stability and economic development of Central 
Asia. 

The EU raised human rights issues by each Central Asian state through various political contacts 
and high-level visits, including during the EU-Central Asia ministerial meeting, which took place 
on 7 April 2011 in Tashkent (Uzbekistan). A number of bilateral demarches were carried out 
with the countries in the region on issues of human rights concern. 



183 



In line with the Strategy, the EU has established structured human rights dialogues with all 
countries of the region. These have allowed all issues of concern, including individual cases, to 
be discussed openly. The dialogues are prepared in close consultation with local and 
international civil society. Civil society input has also been sought through seminars that the EU 
organised with four of the Central Asian countries 12 . These addressed international standards, 
European best practice, national laws and their practical application. They provided an 
opportunity for exchanges of views between European and Central Asia civil society 
representatives, academics and state officials. They resulted in the development of detailed 
recommendations on legislative and practical changes needed in order to ensure full compliance 
with international and national standards, which were then presented to officials. Follow-up to 
the dialogues and seminars has been provided by contacts between the national authorities and 
EU Delegations, as well as through the funding of projects, including under the European 
Instrument for Democracy and Human Rights. 

The EU also developed bilateral cooperation programmes and projects of direct relevance to 
human rights with the Central Asian states at national level. In particular, the EU supported 
reform of the judicial and prison systems, as well as human rights awareness raising and capacity 
building. In line with the Strategy, activities under the regional Rule of Law initiative for Central 
Asia also continued throughout 2011. 

Contributing to the implementation of the EU human rights policy is part of the mandate of the 
EU Special Representative for Central Asia, Pierre Morel, who continued to raise human rights 
issues during his visits to the region and in his bilateral contacts. 



12 http://eeas.europa.eu/human_rights/dialogues/civil_society 

184 



Through dialogue and joint projects, the EU cooperated closely with the OSCE, the Council of 
Europe, the UN and the UN High Commissioner for Human Rights, in particular its regional 
Office in Bishkek. 

5.3.3. Kazakhstan 

Kazakhstan saw signs of unrest in 2011, as the result of an industrial labour dispute that began 
in Zhanaozen in May. There were strikes at several oil processing facilities where workers 
demanded pay raises, better work conditions and the lifting of restrictions on independent trade 
unions. These turned into violent clashes between the police and striking workers in December 
2011. The authorities created a Commission of inquiry to establish the facts behind the violent 
events. The EU expressed its expectation that the work of the Committee be conducted in a 
transparent way, with a fair trial for those suspected of perpetrating violence. 

The human rights situation more generally remained a concern. The EU continued to call on the 
Kazakhstan authorities to implement further political reforms, as regards the freedom of 
assembly, freedom of belief, the role of civil society and NGOs, the situation of political 
opposition, and freedom of media and expression. 

Since spring 2011, a series of bombings and alleged terrorist attacks took place in Kazakhstan, 
which were reported to be linked to religious extremism. These incidents triggered a new open 
debate on religious freedom and on a growing trend of religious extremism in Kazakhstan. 
High-level discussions took place between the EU and Kazakhstan during the Cooperation 
Council meeting in June 2011. The fourth session of the EU-Kazakhstan human rights dialogue 
was held in Brussels on 30 November 2011. An EU-Kazakhstan Civil Society Seminar on 
Human Rights "Building stronger interaction between State and Civil Society as an Engine of 
Progress" was organised in Almaty on 19-20 October 2011. 



185 



5.3.4. Kyrgyzstan 

Establishment of a coalition Government and peaceful presidential elections in October 2011 
constituted a final step in the process of transition from the provisional institutions, installed 
after the 2010 crisis, to state authorities established through democratic elections. Some 
shortcomings in the implementation of legislation, as noted by OSCE/ODIHR, underscore the 
need to improve the electoral process. The EU has been supporting the democratisation process 
and confirmed its commitment to provide significant assistance to support reforms in the 
country, in particular in the areas of the rule of law and socio-economic development. 

In the course of political dialogue the EU continued to call on the Kyrgyz authorities to 
implement further political reforms, especially as regards the rule of law and justice. 

The EU urged the Kyrgyz authorities to accelerate improvement of the human rights situation 
of all citizens, particularly to ensure rights to a fair trial and access to justice, and due process 
rules, and to ease pressure against judges and defence lawyers. The EU expressed deep concern 
about the Kyrgyz Supreme Court's decision to uphold the life sentence of the human rights 
defender Mr Askarov and called on it to consider all possible ways to re-examine the case. 

Reform of the Criminal Code is an important development: the EU commended the 
decriminalisation of libel in Kyrgyzstan, which has set a good example for the region. In 
December 2011, Kyrgyzstan invited the UN Special Rapporteur on Torture to visit the country. 



186 



The third session of the EU-Kyrgyzstan human rights dialogue was held in Bishkek on 28 June 
2011. Besides issues of mutual interest or concern in international forums, the EU addressed a 
number of specific concerns about the human rights situation in Kyrgyzstan, in particular 
regarding judicial reform, including pre-trial detention, torture, the right to a fair trial and access 
to justice; freedom of association and assembly; the rights of prisoners; children and women; 
and the national framework for the protection of human rights. 

The EU has been providing continuous support for reconstruction, reconciliation and conflict 
prevention activities which are important for the sustainable growth of the country. In response 
to the interest expressed by the new Government in engaging with the EU on judicial reform 
and the fight against corruption, a fully-fledged assistance programme addressing these issues 
and sharing EU experience is under preparation. 

5.3.5. Tajikistan 

The third and fourth round of the EU-Tajikistan human rights dialogue took place on 2 
February (for the year 2010) and 25 October 2011 in Dushanbe. The dialogue allowed for an 
exchange on a wide range of issues of mutual interest or concern, including on national human 
rights institutions and the rights of women, children and migrants. Differences were noted on 
electoral law, civil society, freedom of religion and the freedom of the media. There was also 
discussion of possibilities for concrete cooperation in the field of human rights. In the 
framework of the fourth round of the dialogue, the EU delegation also visited one of the 
prisons in Dushanbe. 

The EU-Tajikistan civil society seminar on the rights of labour migrants was organised on 26 
and 27 July 2011. 



187 



Human rights issues were also discussed during the first Cooperation Committee in Dushanbe 
on 16 March 2011. The main items raised were related to the recommendations of the Office 
for Democratic Institutions and Human Rights (ODIHR), freedom of expression, freedom of 
media, and freedom of religion. 

5.3.6. Turkmenistan 

The EU continued to monitor the human rights situation in Turkmenistan closely, and 
consistently raised its continuing concern with regards to a number of issues in the course of its 
bilateral dialogue, including during the EU -Turkmenistan human rights dialogue. The fourth 
round of the dialogue was held in Brussels on 8 July 2011. The EU and Turkmenistan focused 
in particular on judicial reform, including prison conditions, national institutions for the 
protection of human rights, civil society development, freedom of association, freedom of 
expression, freedom of movement, the rights of persons belonging to national minorities, and 
cooperation in international forums. 



5.3.7. 



The EU continued to call on the Uzbek authorities to implement further political reforms, 
especially as regards the freedom of assembly, freedom of belief, the role of civil society and 
NGOs, freedom of media and child rights. The EU welcomed the release of a number of 
human rights defenders during 2011, but remained concerned at the overall number of human 
rights defenders, activists and journalists in detention in Uzbekistan and continued to raise 
issues, including individual cases, with the Uzbek authorities. It continued to press for wider 
access for the international community to Uzbekistan's penitentiary institutions. 



188 



The 5th round of the EU— Uzbekistan human rights dialogue took place on 24 June 2011 in 
Tashkent. The EU and Uzbekistan focused in particular on judicial reform, including prison 
conditions, national institutions for the protection of human rights, civil society development, 
freedom of association, freedom of expression, freedom of movement and cooperation in 
international forums. The EU also raised the issue of cooperation with the Special Rapporteur 
on torture and an invitation to an ILO commission to monitor the progress made on the 
implementation of ILO conventions 138 and 182 against child labour. 

In December 2011, the European Parliament suspended its consent to the incorporation of a 
textile protocol into the Partnership and Cooperation Agreement, over child labour concerns. It 
is likely that the European Parliament would expect to see concrete progress on forced labour, 
including the return of international monitors to the cotton harvest in 2012, in order to 
reconsider incorporating the protocol. Cooperation intensified over the definition of a € 10 
million programme on criminal justice reform, which was launched in early 2012. 

The EU, joindy with the Council of Europe, continued to implement the EU-Central Asia Rule 
of Law Initiative. For Uzbekistan, this included the following activities: the strengthening of the 
Constitutional Court and Supreme Court and of the ombudsman's office, the training of judges 
and public administration representatives, and the preparation of legal opinions on draft 
legislation. 



189 



5.4. Africa 
5.4.1. African Union 

The AU-EU human rights dialogue, initiated in 2008, continued to provide an important forum 
for exchanges on efforts to promote human rights and democracy. One meeting took place in 
2011, in Dakar, focusing on issues such as AU-EU cooperation on the protection of human 
rights defenders, human rights in democratic transitions, and the right to development and the 
implementation of UN Security Council Resolution 1325 on women, peace and security. 

The third AU-EU civil society seminar on human rights took place in Brussels on 21 and 22 
November 2011. The recommendations related to two main areas: human rights and elections, 
and the situation regarding the right to housing and forced evictions. The recommendations will 
be presented as a contribution to the next African-EU Dialogue on Human Rights. 

As a manifestation of their joint endeavours, on 12 February 2011, the EU and the AU issued a 
Joint Declaration on the International Day against the use of Child Soldiers. In this declaration 
the EU and the AU welcomed the progress made, including by the adoption of Security Council 
Resolution 1882, and reaffirmed their support for the fight against impunity in relation to the 
recruitment and use of child soldiers and the need to bring perpetrators of such crimes to 
justice. They also called upon all states to ratify the Optional Protocol on the Involvement of 
Children in Armed Conflicts by 2012, following the campaign launched in May 2010 by the 
Office of the Special Representative of the UN Secretary General for Children and Armed 
Conflict. 



190 



In the framework of the Africa-EU Platform for Dialogue on Governance and Human Rights 
(launched on 12 November 2010), two working groups met, the first in Brussels in June 2011 to 
discuss the governance of natural resources in conflict and post-conflict situations, and the 
second in Tunis in December 2011 to discuss freedom of expression, including freedom of the 
media, as a vehicle for promoting democratic change. Since its launch in November 2010, the 
platform has provided an open, inclusive and informal space for dialogue, allowing the 
formulation of shared governance agendas and recommendations between the two continents. 
One informal meeting of experts of the Africa-EU Partnership on Democratic Governance and 
Human Rights also took place in Brussels in September 2011 and allowed for further 
consultations on how to improve EU support for African governance initiatives such as the 
African Peer Review Mechanism (APRM) and the African Charter on Democracy, Elections and 
Governance. 

In addition to the AU-EU human rights dialogue, political dialogues conducted under Article 8 
of the Cotonou Agreement provided opportunities to take up human rights concerns directly 
with the national authorities in African partner countries. Specific dialogues on human rights 
took place with Nigeria and South Africa in 2010. 

5.4.2. Angola 



Despite constitutional guarantees of fundamental freedoms and a national human rights 
institution, shortcomings concerning the protection of human rights remain at various levels. 
Recent problematic issues include alleged violence and abuses committed by security forces 
against illegal migrants and miners in the diamond-rich Lunda provinces. Excessive use of force 
by police at small-scale opposition and youth protests was also reported. 



191 



The EU Delegation and Member States' representatives visited the Lundas, and had contacts 
with the authorities and representatives of civil society. In coordination with other international 
partners they have been monitoring the situation, and drawing the Government's attention to 
the need to properly investigate allegations and take preventive action through training and 
control of the security forces. Earlier, EU Ambassadors visited the oil-rich northern province of 
Cabinda, where sporadic, low-intensity insurgency as well as alleged human rights violations 
occur. 

The EU and its Member States are funding human rights projects and providing assistance to 
local and international organisations active in this field. With the general scaling-down of donor 
support to Angola, EU funding is one of the few sources available to local human rights 
organisations. 

Political dialogue under Article 8 of the Cotonou Agreement remained inactive, but there are 
great expectations of the "Angola-EU Joint Way Forward (JWF)" agreement. It involves a wide- 
ranging political dialogue including peace and security, human rights and good governance. 

5.4.3. Burundi 

As in previous years, the EU remained concerned about the human rights situation in Burundi 
during 2011. The year was marked by a high number of extrajudicial killings — as many as 62, 
according to the UN, and more according to NGOs. While opposition leaders abroad, civil 
society and the media have largely filled the gap left by opposition political parties, journalists 
and civil society leaders have become the target of arrests and intimidation. 



192 



Political pressure from the International Community did start to bring some results towards the 
end of the year, when the situation appeared to have become calmer. The EU contributed to 
intensifying international efforts to restore dialogue between the Government and the 
opposition parties abroad, with a view to ensuring proper preparation of the 2015 elections. 

The EU sought proactively to conduct dialogue with the Government under Article 8 of the 
Cotonou Treaty, but without success. More fruitful in 2011 was the dialogue with civil society, 
which continued and became more focused on political governance. 

The EU continued to fund projects under the EDF for decentralising justice and in support of 
local governance, with the aim of tackling difficult issues related to land conflict. The EU also 
invited proposals under the EIDHR and the Instrument for Stability. 

5.4.4. Cameroon 

EU engagement on human rights and democratisation in Cameroon picked up momentum 
significantly in 2011, both in terms of political dialogue and advocacy, as well as financial 
support. The main areas of intervention during the year were as follows. 

Human rights defenders: the EU missions in Cameroon have supported the creation of a 
national network for the protection of human rights defenders (RENAPDDHO). The EUD has 
provided advice, political support and in-kind assistance, while the French Embassy has 
provided some financial support. RENAPDDHO intervenes when individual human rights are 
being threatened and is also finalising a first report on the situation of human rights defenders in 
Cameroon. 



193 



Human rights awareness: the EU provided financial support to the organisation in 2011 of a 
human rights film festival in Yaounde. Unfortunately the festival was banned at the last minute 
by the authorities because of the alleged risks to public order, after which EU Heads of Mission 
expressed regrets at this decision. 

Justice and detention conditions: the EU is the main donor in this critical area. EU support has 
in particular been critical in helping limit the number of people held in pre-trial detention and in 
helping improve health (including HIV prevention), sanitation and legal advice to inmates. In 
addition, issues related to the (mis) functioning of the judicial system, in particular in high profile 
cases, are also raised regularly in the framework of the political dialogue. 

Rights of LGBT people: this issue, which is quite sensitive in Cameroon, is being raised regularly 
in the framework of the political dialogue with the authorities, the ultimate goal being 
decriminalisation. The EU has also provided financial support to a NGO working to defend the 
rights of LGBT people, in particular those held in detention or facing legal proceedings. This 
project has triggered a controversy with the authorities, which accused the EU of interference 
and of promoting homosexuality and requested the EU to withdraw the subsidy. The EU 
reacted forcefully to these accusations and refused to reconsider the project. 

Other issues were raised regularly throughout 2011 in the framework of ongoing political 
dialogue, including abolition of the death penalty (there is only a de facto moratorium at 
present), rights of women (in particular violence against women), child rights (in particular 
ratification by Cameroon of the two optional Protocols to the UN Convention on the Rights of 
the Child) and curbs on political rights such as freedom of association and demonstration. 
Financial support has also been provided to NGOs working with indigenous people (in 
particular Baka Pygmies). 



194 



5.4.5. Chad 

As noted in the report on the situation of human rights in Chad, commissioned by the 
OHCHR, "there is no policy of deliberate systematic violation of human rights. But these rights 
are constandy violated". While Chad has ratified the main international conventions on 
promotion and protection of human rights, effective application of these conventions is still far 
from satisfactory. This is due to a lack of financial and technical resources assigned to human 
rights and justice issues. In parallel, the right to development is seriously hampered by recurrent 
famines and epidemics that affect in particular the Sahel region of the country. 

Challenges in the field of human rights are therefore quite diverse, but the EU and its Member 
States have identified four major challenges upon which to concentrate their efforts: 

a) Establishment of a reliable and functional system of justice, to put an end to impunity, 
which is still widespread. 

b) Respect and promote the rights of the most vulnerable, including children, women 
(especially in rural areas), and the disabled. 

c) Accompany the process of Internal Security Forces Reform, to foster Rule of Law in the 
country and prevent abuses. 

d) Respect for democratic principles and promote good governance, allowing citizens' 
participation in public affairs, at national and local level. 

The 10 th European Development Fund made "good governance" one of its two focal sectors 
(€ 70 million) in order to contribute to the restoration of sound public institutions and practices 
in the fields of justice, management of public finance and security in the country. 



195 



In this context, the EU programme to support Justice in Chad (PRAJUST), which started in 
2009, aims to sustainably improve the administration of justice in the country, by contributing to 
support to both penal and civil processes, as well as professionals (lawyers, judges, prison 
officers, etc.). PRAJUST also foresees a substantive contribution to the Government's program 
for the construction and rehabilitation of justice facilities throughout the country. 

Security Sector Reform is a key area already supported by the EU with the PAFSI programme — 
Support Programme for the Reform of Internal Security Forces. 

The EU, together with other bilateral and multilateral parties, funded the commission of inquiry 
charged with shedding light on the events of January-February 2008 and the disappearance of 
opposition leader Ibni Oumar Mahamat Saleh. 

The EU was also politically and financially involved in the organisation of the trial of former 
President Habre, although this had yet to start as the court was not yet established. 

Regarding the issue of elections, the EU provided support to the preparation and organisation 
of 2010-2011 legislative and presidential elections. An EU electoral observation mission was 
dispatched, headed by the former Development Commissioner, MEP Louis Michel. 

The Governance Support Program in Chad (PAG) which started in late 2011 provided support 
to key financial administration and management of oil revenues. It continues efforts, in place 
since 2007, to improve the capacities of the Ministry of Finance and Budget. A component of 
the Programme aims at accompanying the recent decentralisation process after local elections 
were run in 201 1 in the country's main cities. 



196 



The EU remained strongly committed to tackling key issues related to good governance (justice, 
human rights, security forces, economic transparency and decentralisation), both through its 
political dialogue, under Article 8 of the Cotonou Agreement, and through the implementation 
of its programmes and projects. 

Through its budget lines, the EU promoted respect of the rights of women, children and 
displaced persons. This work included combating discriminatory practices against women such 
as female genital mutilation, forced marriage and early marriage, and gender-based violence. 

5.4.6. Cote d'lvoire 

201 1 opened in Cote d'lvoire with a serious political crisis: the refusal of the outgoing President 
to accept the results of the presidential elections held in late November 2010, which were won 
by his opponent Alassane Ouattara. The repression of Gbagbo's illegitimate regime gave rise to 
many human rights violations, which were denounced in statements by High Representative 
Ashton and her spokesperson. The EU immediately and firmly supported the will of the 
citizens of Cote d'lvoire, expressed through the ballot, by taking restrictive measures against a 
total of 118 individuals and 13 economic entities (see the various decisions of the European 
Council up to the beginning of April 2011). Those measures were extremely effective in 
significantly weakening the Gbagbo regime. 

The EU also carried out intense diplomatic activity in contacts with regional institutions such 
and ECOWAS and the African Union and at the United Nations, encouraging them to take 
clear positions and to mediate to restore constitutional order. To that end, the EU also provided 
information and technical and financial support. At the same time, the EU mobilised € 60 
million to provide humanitarian assistance to those most affected by the crisis, and provided 
€ 1 million from the European Instrument for Democracy and Human Rights (EIDHR), in part 
for specific assistance for women who were the victims of sexual violence during the crisis. 



197 



Once the crisis had been resolved by the inauguration of the legitimate President Ouattara, 
development cooperation was able to begin again, allowing a programme to support the judicial 
system worth € 18 million to be launched, to help the state to define a sectoral reform policy, 
promote access to justice, reduce judicial corruption and reinforce the professionalism of judges. 
During 2011, seven courts in the northern regions were renovated and brought back into use, 
thus improving access to justice in those areas. 

By means of specific expert assistance granted to the Ministry of Justice (on the basis of a credit 
from the Instrument for Stability), the EU supported ongoing judicial procedures, in particular 
the investigation team of the Ministry charged with investigating the crimes committed during 
the crisis, and the drawing up of a law on witness and victim protection and a draft law on the 
implementation of the Rome Statute (ICC). 

Support for national reconciliation, directed at transitional justice, mediation in land disputes in 
the west of the country, and efforts to make the media more professional and responsible, were 
approved at the end of the year. The EU continued its technical and financial support for the 
electoral process to end the crisis, providing € 8 million to assist with the organisation of the 
legislative elections of December 2011, and funding the observation of the election by civil 
society. Also, in October 2011 the EU stepped up its dialogue with organisations defending 
human rights, in the context of the drafting of the country's human rights strategy. 

5.4.7. Democratic Republic of the Congo 

In 2011, the EU was much involved in monitoring the electoral process in DRC leading to the 
legislative and presidential elections. On 24 January, the HR/VP issued a statement following 
revision of the Constitution and calling for dialogue between all actors involved in the electoral 
process. 



198 



The EU provided financial support to the organization of the presidential and legislative 
elections and sent an Electoral Observation Mission that was deployed on the ground. 
On several occasions, the EU expressed its concerns regarding politically motivated human 
rights violations, including threats against media freedoms and infringements to freedom of 
speech and protest. 

On 7th September, the EU issued a local statement recalling the responsibilities of all political 
actors and the Congolese national police in DRC for ensuring free, transparent, democratic and 
peaceful elections. On 8th November, the EU expressed its concerns regarding the latest 
developments in the electoral campaign in DRC. Key messages were passed to the national 
electoral commission (CENT) regarding the importance of ensuring fundamental freedoms. In 
November and December, the EU issued several statements regarding the quality of the 
electoral process in DRC. 

Furthermore, the EU pursued its commitment in favour of human rights defenders. The EU 
was represented at all stages of the trial of the suspects supposedly involved in the death of 
human rights defender Floribert Chebeya. On 29 June, the HR/VP issued a declaration taking 
note of the verdict of the high military court, stressing the importance of fighting impunity and 
recalling the EU position against the death penalty. The EU implemented several demarches to 
protect human rights defenders and updated its local action plan for the implementation of the 
EU guidelines on human rights defenders. Furthermore, a human rights country strategy was 
drafted at the local level. 

The EU pursued its commitments towards supporting the fight against gender based violence in 
DRC. Among other financial commitments, a 2.5 million€ programme for supporting victims of 
sexual violence in the Kivus was announced on 11th July. 



199 



The EU kept a close look at legislative developments, especially in the area of security sector 
reform. Several important projects were implemented in DRC under the European Instrument 
for Democracy and Human Rights (EIDHR). 

In international fora, the EU continued to support the work of the ICC regarding Congolese 
cases pending. The EU was also active in the UN Human Rights Council to address DRC 
human rights situation. 

5.4.8. Eritrea 

The EU continued to express concern about violations by Eritrea of human rights obligations. 
In the framework of the political dialogue, the EU appealed to the Government of Eritrea to 
unconditionally release all political prisoners. In September 2011 the High Representative 
Catherine Ashton issued a declaration on behalf of the European Union on political prisoners in 
Eritrea on the 10th anniversary of their detention. The EU urged the Government of the State 
of Eritrea to release, unconditionally, the Gil prisoners, who are a group of eleven senior 
government officials arbitrarily detained and denied their rights since 2001 after openly 
criticising President Isaias Afwerki. 

Equally, concern has been raised about the fate of detained journalists and prisoners of 
conscience incarcerated for their political and religious beliefs. Among others, the EU called on 
the Eritrean authorities to release Dawit Isaak, a journalist of dual Eritrean-Swedish nationality 
held incommunicado in detention since 2001, as well as all other imprisoned journalists. The EU 
repeated requests to provide information and to grant access to them. The fate of detained 
persons was raised personally by the Managing Director for Africa Nicholas Westcott during his 
meeting with President Isaias. 



200 



The freedom of belief remains another problematic area. The EU expressed its concern 
regarding violations against non-state sanctioned religious groups in Eritrea, and repeated the 
demand for access to the former Patriarch of the Eritrean Orthodox Church, deposed in 2007. 

The EU also voiced concerns about the plight of Eritrean refugees in the Horn of Africa. These 
were raised with both the Eritrean Government and other governments where cases of human 
trafficking and abuses were reported. 

The EU continued to support activities aiming at the promotion of human rights, in particular 
those relating to access to information on human rights and regarding women's and children 
rights. 

5.4.9. Ethiopia 

A whole chapter of Ethiopia's new development plan for the coming five years, the Growth and 
Transformation Plan, is dedicated to capacity building in the public administration and to good 
governance (including anti-corruption measures). This seems to indicate the Government's 
commitment to achieving an effective civil service and strengthening good governance in 
democratic and political terms, as the backbone of the national development strategy. 

However, the EU remains concerned about the situation of human rights defenders and the 
application of the law regulating civil society activities. New directives issued in 2011 to develop 
certain aspects of the civil society law are likely to pose further challenges for civil society 
organisations. Nevertheless a tripartite dialogue between the Government of Ethiopia, donors 
and civil society has been established. The EU is confident that the dialogue will allow progress 
towards improvement of those regulations. The EU also continued the successful 
implementation of projects under the Civil Society Fund, including in areas related to human 
rights and governance. 



201 



In 2011, Ethiopia saw the first arrests and subsequently trials under the new Anti-Terrorism 
Proclamation (ATP) enacted in 2009. Two Ethiopian journalists were arrested in June, followed 
by several other journalists and opposition members. 

The EU has been monitoring the trials and by the end of 2011, two Swedish journalists had 
been sentenced to 1 1 years of imprisonment each, whilst three additional trials of a total of 36 
people were still ongoing and being monitored by the EU. 

There has been some criticism of the arrests and the implementation of the ATP, mainly from 
Amnesty, Human Rights Watch and Reporters Without Borders. The UN has urged Ethiopia to 
review the broad definition of terrorism under the ATP and has voiced concerns over the 
potentially harmful effects it could have on the media in the country, as well as other democratic 
rights. The EU is engaging on the ATP in the context of the dialogue it is undertaking with 
Ethiopia. 

Donors, including the EU, carried out a fact-finding mission in 2011 to assess the Villagisation , 
programme being implemented by the Ethiopian Government to improve access to basic 
services for the rural population. Despite the allegations made by human rights organisations, 
the mission did not find evidence of forced relocation or other human rights violations. Donors 
are not supporting the programme but are concerned about the effects of hasty implementation, 
that sometimes lead to a lack of basic services and even shortage of food. In 2011 the EU 
launched a dialogue with the Government of Ethiopia on the matter. 

Ethiopia began to draw up a national human rights action plan that will be finalised in 2012, 
incorporating recommendations from the Universal Periodic Review and from UN Treaty 
Bodies. 



202 



5.4.10. Gambia 

The Gambia maintained political and macroeconomic stability, while the human rights situation, 
especially freedom of expression, continued to present challenges. This pattern was confirmed 
in the November Presidential elections, won by the incumbent Jammeh. The EU deployed an 
Expert Electoral Mission, whose assessment will form the basis of further political dialogue. 

The EU and The Gambia entertain a structured political dialogue as provided for in Article 8 of 
the Cotonou Agreement, with mutually agreed priorities, shared agendas and commitments on 
both sides. Meetings take place twice a year. Governance /human rights are core elements, which 
are always on the agenda. However, action and progress in this area has been slower than in 
other areas discussed. 

The EU continued to support civil society, working in particular on governance, human rights 
and women's rights. 

5.4.11. Guinea 

In general, the situation regarding human rights and democracy in Guinea continued to improve 
in 201 1 . The security situation in Conakry and in the interior of the country, marked by acts of 
violence by the police, became more stable. There was some progress in combating impunity, 
particularly on the case of the victims of 28 September 2009 (when a peaceful demonstration 
was brutally repressed by the security forces). However, several acts of violence committed by 
the police in 201 1 remain unpunished, and two of the most senior personnel presumed to have 
been responsible for the violence on 28 September 2009 remain in high public office, which is 
not helping the investigations to make progress. The EU is maintaining its sanctions against five 
people (with an asset freeze and a visa ban) because of their presumed responsibility for that 
violence. 



203 



Justice remains weak, and detention conditions are poor and lacking respect for human rights, 
but the first steps have been taken towards reform of the justice and prison system. The EU has 
already provided some support for justice, by means of technical assistance to the Ministry and 
support for victims and civil society in fighting impunity for the crimes committed during the 
massacre on 28 September 2009. Reform of the security forces has also begun, with the 
demilitarisation of Conakry and the retirement of around 4000 armed forces personnel who had 
served for at least 35 years (or 15 % of the security forces). The political situation is more stable 
and, responding to the return to constitutional order by the inauguration of a democratically 
elected President and a civilian government, the EU has made the conditions for resuming 
cooperation under the 10th EDF more flexible, and has partially lifted the arms embargo. 
Nevertheless, the holding of free and transparent legislative elections remains the final condition 
which will make possible the complete normalisation of relations with the EU. 

5.4.12. Guinea-Bissau 

The human rights situation in Guinea-Bissau in 2011 remained worrisome, particularly in the 
areas of economic and social rights, due to unresolved questions of poverty and illiteracy and 
inadequate access to basic social services. These issues, as well as widespread domestic violence, 
also had an adverse impact in the spheres of women's and children's rights. 

In June 2011, the National Assembly passed two bills, respectively to fight against human 
trafficking and to ban female genital mutilation. In December 2011, Guinea-Bissau ratified the 
African Charter on Democracy, Elections and Governance. 



204 



Under the European Initiative for Democracy and Human Rights (EIDHR), in April 2011 the 
European Union launched for the first time a call for proposals targeting the reinforcement of 
the protection of children, women and prisoners rights. Four projects were selected for funding, 
for a total amount of € 1 140 000. 

Recurring episodes of politically motivated violence and intimidation closely linked to the role 
played by the military in internal politics threatened the stability of the country. In December 
2011, the repression of an alleged attempted coup resulted in the unlawful killing of a suspect 
who was surrendering, as well as in a number of arbitrary arrests and detentions. Impunity and 
corruption continued to be major challenges, which were insufficiently tackled. 

The fight against impunity and respect for the rule of law were at the heart of the political 
dialogue between the European Union and Guinea-Bissau in the framework of the consultations 
opened pursuant to Article 96 of the Cotonou Agreement. The representatives of the Guinea- 
Bissau Government presented satisfactory proposals and undertakings to implement key 
reforms aiming at stabilising the country in a democratic framework. The consultations were 
closed by Council Decision 2011/492 and appropriate measures adopted for the performance of 
these commitments. By the end of 2011, while a certain progress in the implementation of some 
commitments must be noted, none of the key commitments had been fully implemented. 

5.4.13. Kenya 

The EU continued to observe the human rights situation in Kenya closely throughout 201 1 . 



205 



Supporting the implementation of the new Constitution was among the main priorities for the 
EU in Kenya in 2011, not least with a view to the protection and promotion of human rights. 

Impunity remained a main concern. The EU regularly raised this issue with the Government of 
Kenya and in public. Throughout 201 1 it also maintained political pressure on the Government 
to take action against extra-judicial killings and torture by the security forces, as well as 
corruption within the public sector. 

As a staunch supporter of the International Criminal Court (ICC), the EU continued to appeal 
to the Government of Kenya as well as to the six individuals summoned by the ICC for crimes 
committed during the 2007/2008 post-election violence to fully cooperate with the Court. 
Equally, the EU encouraged the establishment of a local mechanism to bring others implicated 
in the post-election violence to justice. 

A continuous and regular dialogue with civil society organisations was maintained, including 
through regular meetings at Head of Missions level. 

As a result of EU public (media) statements on human rights issues, ie the ICC, the fight against 
impunity, extra-judicial killings, and International Human Rights Day, the EU has achieved good 
visibility in the country as a human rights actor. 



206 



5.4.14. Liberia 

Although there is no evidence of systematic abuse or denial of human rights in Liberia by state 
actors, the challenges related to the promotion and protection of human rights are considerable: 
prisons conditions are harsh, including overcrowding, and detainees are subject to long pre-trial 
detentions and denials of due process. Sexual and gender based violence, including rape, as well 
as female genital mutilation (FGM) and violation of children's rights, including child abuse, are 
prevalent in the country. 

Liberia formally maintains the death penalty for certain crimes, but a voluntary moratorium on 
the execution of the carrying out of the death penalty is in place. 

As part of the activities of promoting human rights, the EU adopted an "EU local human rights 
strategy" and has engaged locally with the government and relevant institutions (including the 
National Commission on Human Rights). A local call for proposals under the European 
Instrument for Democracy and Human Rights was launched in November (total budget 600.000 
euro). 

In 201 1 Liberia held presidential and legislative elections, the second democratic elections since 
the end of the civil war. However, the run-off elections were tarnished by an opposition boycott 
and street clashes between protesters and the police. The EU provides financial support to the 
electoral cycle (€ 7 million) and deployed an Electoral Experts' Mission. 



207 



5.4.15. Madagascar 

2011 saw a major development in the Malagasy crisis. Thanks to sustained efforts by the 
Southern African Development Community (SADC) Mediation Troika, a "Roadmap for Ending 
the Crisis in Madagascar" was signed on 1 6 September 201 1 by the main political stakeholders. 
This document sets out the commitments entered into by the signatories with a view to a 
neutral, inclusive and consensus-based transition process leading to the holding of credible, free 
and transparent elections and the return to constitutional order in Madagascar. 

The EU, the SADC, the African Union and the international community welcomed that event 
and, since then, have noted the progress made in its implementation (the appointment of a 
consensual Prime Minister, the formation of a Government of National Union, the 
establishment of the Transition Parliament and the establishment of the national Electoral 
Commission (CENIT)). 

Such developments triggered a further EU decision on 5 December under Article 96 of the 
Cotonou Agreement, extending the decision in force since 2010 but adopting a positive 
approach allowing for EU support for the transitional process and the gradual resumption of 
EU cooperation in development aid, depending on real progress on the implementation of the 
roadmap for transition. 

However, the implementation of the Roadmap for transition remains very fragile. 



208 



5.4.16. Malawi 

The human rights situation in Malawi deteriorated further in 2011. The adoption in January 
201 1 of the amendments to the penal code, which expand media control by the Government, 
puts the freedom of speech and press freedom at risk. The Government has come under 
pressure from activists because of poor economic and political governance. Demonstrations 
took place in July 2011, when arms were used against protestors leaving twenty people dead. 
High Representative Ashton issued a statement condemning the use of force by the Malawian 
authorities and their prevention of citizens from exercising their constitutional right to 
demonstrate. On 14 October 2011 Managing Director of the EEAS Africa Department, 
Nicholas Westcott met the Foreign Minister of Malawi, P. Mutharika and reiterated the EU's 
concerns on the evolution of the governance situation in Malawi. 

Under the 10th EDF, the EU allocated € 30 million for a Governance Programme to improve 
democratic governance by ensuring access to quality justice for all in Malawi, through a more 
effective and responsive judiciary, increased restorative and victim- friendly approaches in both 
the formal and informal systems, improved democratic accountability and oversight, and 
ensuring that all Malawians know and understand, and are able to claim, their rights and the 
services to which they are entitled. 



209 



5.4.17. Mauritania 

In Mauritania, the inclusive political dialogue between the presidential majority and parts of the 
opposition has led to an agreement on a package of substantial constitutional reforms. 
Significant progress has been made in the area of media liberty, putting Mauritania among the 
top countries in the region as far as this area is concerned. However, remnants of slavery 
continue to exist and its denouncements by human rights organisations cause regular 
confrontations with the authorities. Arbitrary detention cases are regularly reported. The main 
structural problem in Mauritania is the weakness of the justice system. Civil society in Mauritania 
remains weak and suffers from lack of coordination. 

EU Human rights strategy for Mauritania is currently under evaluation. The EU Delegation in 
coordination with the Member States regularly brings together human rights defenders, and 
makes occasional political demarches to the Government to denounce violations of human 
rights. At operational level, two new gender and EIDHR thematic projects were launched in 
Mauritania in 2011, to support NGOs in gender issues and in the fight against slavery and its 
after-effects. These projects, along with the five already existing in this field, are worth € 1.3 
million. The EU also provides structural support to civil society, through a specific programme 
under the 10th EDF. 



210 



5.4.18. Niger 

The EU supported the democratic transition in Niger in 2010 and 2011, in particular through 
support for the electoral process. This was reflected in the release of € 18.5 million (more than 
60 % of the external support), which made it possible to increase the confidence of political 
actors and public opinion in the election, by providing for the preparation and holding of the 
constitutional referendum (October 2010) and the various polls (local, legislative and 
presidential) in the first quarter of 2011. 

Moreover, an election observation mission was put in place in Niger for the legislative elections 
on 31 January 2011 and for the two rounds of the presidential election on 31 January and 12 
March 2011. Santiago Fisas Ayxela, Member of the European Parliament, was the Chief 
Observer. The mission consisted of 40 observers from 15 EU Member States, Switzerland and 
Canada. The mission began its activities on 4 January 201 1 and remained until the official 
proclamation of the results of the second round of the presidential election on 1 April 2012. 
The observers were deployed throughout the country, except in the Agadez region for security 
reasons. 

5.4.19. Nigeria 

Nigeria held presidential, legislative and State House/ Governor elections in April 2011. An EU 
Election Observation Mission (EOM), led by MEP Peterle, was deployed in the country. The 
EU concluded that these elections represented a significant improvement on previous years and 
could be considered as the most credible elections since Nigeria's return to democracy in 2009. 
A number of irregularities and deficiencies were nevertheless observed and reported. The 
recommendations made by the EU EOM inspired the Nigerian Independent National Electoral 
Committee (INEC) in the drafting of its own conclusions. The elections were followed by an 
outbreak of violence, which the EU condemned in a local statement. 



211 



Human rights continued to be a priority in the framework of the EU -Nigeria Joint Way 
Forward. In March 2011, the Human Rights Commission Act was adopted. The new Chair of 
the Human Rights Commission, a human rights activist, was appointed in December 2011. In 
June 2011, the Freedom of Information Act was adopted. 

The EU continued to monitor the human rights situation, including in the framework of the 
local EU Working Group on Human Rights. A report by Heads of Mission on the freedom of 
religion or belief was prepared in July 2011. Several meetings took place with civil society 
representatives to discuss the same-sex marriage bill. 

Meetings were held with the Chair of the Justice Committee of the House of Representatives 
and with the Chair of the Human Rights Committee of the Senate, to discuss the human rights 
situation in the country. A session of the local human rights dialogue, initially scheduled for 
December 2011, was ultimately postponed and took place in February 2012. 

Eight projects supported by the European Instrument for Democracy and Human Rights 
Country-Based Support Strategy programme (CBSS) were being implemented in 2011. A new 
EIDHR CBSS call for proposals was launched in December 2011. 

Statements were made by the EU to denounce inter-communal violence and terrorist attacks, 
including the attack against the UN Headquarters in August 2011 and the attacks on churches 
during the Christmas period. 



212 



5.4.20. Rwanda 

The EU direct support to the government is complemented with support to civil society. In 
2011, the dialogue with the civil society continued and became more focussed on political 
governance. 

Regular EU-Rwanda meetings were held over the electoral process (presidential, local and 
senatorial elections) and the Universal Periodic Review (UPR), the latter being a tool for policy 
and political dialogue. 

Also, preparatory works for the definition of a € 2 million call for proposals to the NSAs under 
the 10 EDF financing Agreement 'Voice an Accountability' were carried out in close 
collaboration between the EU Delegation, the NAO and representatives of the civil society. 

The specific objective of this call is the promotion of advocacy and monitoring activities in the 
justice and human rights sectors, in line with the justice sector working group recommendations 
and Rwanda's voluntary commitments in the context of the UPR. 



213 



Overall, financial support to civil society in Rwanda has steadily increased in 2011 with new 
contracts signed under two specific programmes: the "European Instrument for Democracy and 
Human Rights" (EIDHR) and the "Non-State Actors and Local Authorities in Development" 
(NSAs/LAs) programme. Between second half of 2010 and 2011, a total of 13 new contracts 
were signed worth about € 6 million. These projects aim at observing elections and providing 
civic education to ensure a more transparent electoral process; supporting a think tank to 
conduct studies over the ethnicity and social cohesion; strengthening the national campaign 
against corruption; providing support to the victims of violence in the cross border regions; 
monitoring and advocacy over the newly adopted land reform; and strengthening 
decentralisation and local governance processes. 

At the end of 2011, the EU had a portfolio with Rwanda of about 60 on-going projects funded 
by the different thematic programmes in support to the civil society. 



5.4.21. 



Senegal is a democratic and stable country with a positive human rights record overall. This was 
confirmed in 201 1 . 

However, following the 23 June demonstrations, in the run-up to the presidential elections (26 
February 2012), administrative and police harassment of the opposition and civil society was 
noted. In addition, the distribution of the 14th annual report of the Observatory for the 
Protection of Human Rights Defenders, published by the International Federation of Human 
Rights (FIDH), was retained by customs authorities without a proper explanation. 



214 



The long-standing, low-intensity conflict in Casamance is another issue of concern. Sporadic 
clashes continued in 2011, with a high number of casualties (over 60 fatalities), including 
civilians, mainly as a result of banditry, including the alleged execution of a group of 10 
woodcutters in late November. Full details of this were never shared by the authorities. 
Negotiation efforts have failed to bring about a sustainable resolution of the conflict to date. 

The EU and Senegal entertain a structured political dialogue as provided for in Article 8 of the 
Cotonou Agreement, with mutually agreed priorities, shared agendas and commitments on both 
sides. Meetings take place twice a year. Human rights are constandy addressed, including the 
abovementioned issues. 



The EU continued to support the demarches by the international community to convince 
Senegal either to try Hissene Habre, the former president of Chad (currendy living in Senegal) 
who has been accused of crimes against humanity, or to extradite him. Belgium has introduced a 
request for extradition, with EU support. This issue is also constantly on the agenda of the 
abovementioned Article 8 dialogue meetings. 



215 



5.4.22. Somalia 

In 2011, the conflict in South-Central Somalia continued, with a heavy price paid by civilians, 
especially in the areas controlled by Al Shabaab (a radical Islamist insurgency). The EU 
contributed to the establishment of security through its CSDP mission that trains members of 
the Somali National Security Forces (NSF) in Uganda (the EUTM), and through its significant 
support for the African Union Mission in Somalia (AMISOM) through the African Peace 
Facility (APF). Al Shabaab withdrew from the capital, Mogadishu, under NSF and AMISOM 
pressure in August 2011. They largely secured the capital, allowing a more conducive 
atmosphere for the respect and promotion of human rights and the implementation of the 
Kampala Accord of May 2011. Furthermore, the EUTM included modules on human rights and 
gender, leading to greater respect for rights by the forces. 

Under the European Instrument for Human Rights and Democracy, the EU carried out a 
variety of projects supporting an independent media, supporting the Human Rights 
Commission of the region of Somaliland, building the capacities of elders and religious leaders 
in conflict prevention across the country, developing domestic electoral observation capacities, 
and enabling dialogue between civil society and the Somali authorities. 

With regard to the rule of law and the fight against impunity, police and judges were trained 
throughout Somalia. With the EU's support, three female prosecutors (of a total of nine) and 
female police officers were appointed in the region of Somaliland. 

Under the democratisation agenda, the EU supported the draft Federal Constitution, under 
which human rights and gender audits were conducted. In the regions of Somaliland and 
Puntland, the EU assisted the opening up of the political space, as well as the appointment and 
capacity-building of their Electoral Commissions. 



216 



5.4.23. South Africa 

On 15 September 2011, the Fourth South Africa-EU Summit was held in the Kruger National 
Park, South Africa, reaffirming both parties' commitment to strategic partnership based on 
shared values, including human rights, democracy and the rule of law, and reaffirming their 
determination to cooperate in international forums with regard to human rights. 

In February 2011, the EU and South Africa held their fourth informal dialogue on human rights, 
building on the dialogues held since December 2009. Discussions encompassed cooperation in 
multilateral forums, and continental and domestic issues. The EU and South Africa agreed to 
formalise their dialogue in 2012. 

South Africa-EU development cooperation continued to support human rights through various 
programmes including the Access to Justice and Promotion of Constitutional Rights programme 
as well as civil society support through the European Instrument for Democracy and Human 
Rights. 

Throughout the year, the EU continued to monitor developments and engage South Africa in 
the field of human rights, inter alia regarding the process of registration and deportation of 
Zimbabwean immigrants, the ongoing debate on the adoption of a Protection of State 
Information Bill, and the situation of LGBT persons in the country. 

On the multilateral front, the year 2011 was marked in particular by the adoption of the 
landmark resolution sponsored by South Africa on "Human rights, sexual orientation and 
gender identity", which was adopted by the United Nations Human Rights Council on 17 June 
2011. The resolution is the first to call for an end to discrimination on grounds of sexuality 
worldwide, and to recognise it as a "priority" for the UN; it was strongly supported and 
welcomed by the EU. 



217 



5.4.24. Sudan 

The credibility and subsequent acceptance of the outcome of the January 201 1 referendum by 
Khartoum was the overall political priority of the EU for 2011. Great attention was also given to 
the period leading up to South Sudan's independence on 9 July 2011 and thereafter. 

Both milestones passed peacefully but there was a considerable deterioration of the situation 
during the months following South Sudan's independence, which saw the outbreak of fighting 
between the Sudan Armed Forces (SAF) and the SPLA-North in Southern Kordofan and Blue 
Nile, as well as the continued dispute about Abyei. The ongoing conflict has caused a serious 
humanitarian situation and serious human rights violations took place in the areas of conflict 
which also included Darfur, despite the signature of the Darfur Peace Agreement in Doha in 
July 2011. 

During the reporting period, the overall situation of human rights in Sudan did not improve. 
Arbitrary arrests and the targeting of individuals because of their ethnic affiliation continued in 
many parts of the country. Political opponents, youth groups, human rights activists and 
journalists remained at high risk of harassment, arbitrary arrest and ill-treatment by the National 
Security Service (NSS) due to their political affiliation, and there was a complete lack of 
accountability. State censorship and control over the media, in particular newspapers, remained 
high. 

The future status of South Sudanese citizens living in north Sudan was also of concern in the 
absence of an agreement between the North and South. The constitutional review process 
presents another challenge with the announcement by President Bashir that it will be based on 
Sharia law. 



218 



The cessation of UNMIS' mandate following South Sudan's independence has left a vacuum in 
terms of human rights monitoring. For Darfur, however, UNAMID is still able to fulfil this 
function through its human rights division. Coordination of the international community in the 
human rights area has also been affected by UNMIS' departure. There are plans to revive the 
"International Partnership Forum", a coordination forum for human rights previously chaired 
by UNMIS and the EU Delegation in Khartoum. 

In terms of establishing a meaningful human rights dialogue with the Sudanese authorities, the 
establishment of the National Human Rights Commission needs to be mentioned. The selection 
and independence of its members, however, casts some doubt about whether it can play a 
constructive role in promoting and protecting human rights standards in Sudan. 

A three year EU Human Rights Strategy for Sudan has been designed, including eight priority 
areas. For further information in this regard, including a detailed analysis of the human rights 
situation in Sudan, please see the full document disseminated on 13 December 2011. 

In May 2011, Sudan participated in the Universal Periodic Review (UPR) process. 

5.4.25. South Sudan 

South Sudan became independent in July 201 1 following an overwhelming vote for separation 
in the January 2011 referendum on self-determination. 

Still suffering from the aftermath of decades of war and underdevelopment, South Sudanese 
state structures are nascent and capacities extremely limited. Human rights abuses by security 
forces are frequent though not systemic. Violations range from unlawful detention to the use of 
unjustified violence in civil disarmament campaigns. 



219 



The law enforcement and justice systems in South Sudan are weak due to the shortage of 
qualified staff and the reliance on customary law, resulting in impunity for crimes and serious 
human rights violations in the administration of justice. These violations include arbitrary arrests 
and detentions, lack of legal assistance and aid, prolonged periods of pre-trial detention, and 
poor conditions of detention. 

During the reporting period, inter-ethnic violent conflicts between rural communities about 
catde and resources continued to cause widespread loss of life. In the same context abductions 
of women and children were common. Security forces often were not able to protect civilians, 
also due to lack of training and equipment. Members of the Sudan People Liberation Army 
(SPLA) committed violations against civilians, including unlawful killings, beatings, and looting. 

Fighting between the SPLA and armed opposition groups also killed hundreds of civilians, led 
to the displacement of thousands of people, and the destruction of homes and other civilian 
properties. 

The EU is supporting the Government's efforts to improve the human rights situation with 
technical assistance, notably for the judiciary as well as through the Human Rights Commission. 
Support from the EIDHR includes projects on women's rights, people with disabilities and the 
promotion of pluralism. 

The EU has also established a political dialogue with the Government on human rights issues. 
The EU also supports the government's steps to access and ratify Human Rights -related treaties 
and conventions. On a positive note, it is recognized that the Government of South Sudan is 
willing to work with the UN Human Rights Council to address the human rights situation in the 
country. 



220 



5.4.26. Togo 

In 2011, Togo passed its Universal Periodic Review and adopted a large number of 
recommendations, a process that has been actively observed by the EU. The Truth, Justice and 
Reconciliation Commission (CVJR), established in 2009 to investigate political crimes 
committed between 1958 and 2005, continued its work with substantial financial support from 
the EU. Over 20 000 statements were made and hearings have been organised throughout the 
country. In addition, EU support was provided to a platform of civil society organisations active 
in this domain to encourage the increased engagement of civil society and citizens in the 
national reconciliation process. 

Human rights defenders continue to single out impunity and a lack of independence of the 
justice system as major problems, together with allegations of unlawful detention and cases of 
torture. The National Human Rights Commission was charged with the task of investigating the 
latter. 

The latter institution, together with the Ministry of Human Rights, the human rights 
commission of the national assembly and the High Authority for Audiovisual Media and 
Communication, received EU support to strengthen their capacity. Also, the EU continued to 
provide very substantial financial support to the National Programme for Modernisation of the 
Justice System including training, legislative reforms and infrastructure. 

People in detention, women and children are among the most vulnerable categories of the 
population. The EU supported civil society to promote respect for human rights, especially for 
these vulnerable groups. Amongst others, an EU-funded project supporting detainees in 
claiming their rights and improving their social reinsertion proved very successful. Furthermore, 
five projects with a focus on local development and citizen's participation have received funding 
under the "Non-state actors and local authorities in development" (NSA/LA) thematic 
programme. 



221 



Through an EU-funded project to support the electoral process, new activities have been 
developed with the aim of promoting civic education, providing training to political parties and 
civil society on democracy and elections, promoting the participation of women in the public 
and political sphere and strengthening the capacities of the Independent National Electoral 
Commission. 

In February 2011, the EU signed a € 6 million financing agreement for a project to strengthen 
the capacity of civil society and support their actions, particularly in the field of reconciliation 
and human rights. To complement these actions, the EU continued to raise its concerns on 
human rights issues in its political dialogue sessions. 

5.4.27. Uganda 

The politically defining event in Uganda in 2011 was the parliamentary and presidential elections 
held in February. The High Representative in her statement on the elections welcomed its 
peaceful conduct. The EU had sent an Election Observation Mission and the Chief Observer 
delivered his report in May. Building on this report the EU has been discussing with the 
Government how to take forward some of the main recommendations notably on the 
composition of the Electoral Commission, campaign financing and voter registration. President 
Museveni has on several occasions agreed to look into possibilities for reforming the Electoral 
Commission as well as making other reforms. Written material on different models for election 
commissions has been provided to the Government. 

After the elections, the EU continued its efforts to keep political space as open as possible. 
When the so-called 'walk-to-work protests' were met with excessive use of force by Ugandan 
security forces, the EU released a local statement on the right to peaceful demonstration asking 
all parties in Uganda to deal with political conflicts through peaceful means. 



222 



To prevent further curtailing of political freedoms through future legislation, the EU brought 
key legislative proposals on the agenda of the political dialogue. The EU reminded the 
Government of the fundamental principle of the presumption of innocence when amendments 
to limit the Constitution's articles on the right to bail were considered. Recalling the rights to 
freedom of speech and assembly, the EU criticised the draft Public Order Management Bill 
which included provisions giving sweeping powers to the police to prohibit public meetings. 
This draft bill has been much debated and is likely to be adopted in an amended version in 2012. 

The EU also raised the issue of the abolishment of the death penalty. Arguing that the death 
penalty still enjoys broad popular support, the Government holds on it, albeit it is rarely applied 
and has not been executed since 2003 (field court martial). 

The EU reminded the Government about the need for the domestication of the UN 
Convention against Torture. A private members' bill on torture, which is supported by the 
Government, is currently in Parliament and is expected to be adopted in 2012. Ratification of 
the Optional Protocol to the Convention against Torture is yet to be materialised. 

The EU continued to observe closely the situation of LGBT people in Uganda who face 
discrimination, persecution and open threats. The EU raised its concerns about human rights of 
LGBT people at every available opportunity in its dialogue with the Government, including with 
the President. In addition, the EU supported local human rights organisations providing 
protection and attempting to change attitudes in the country. The draconian draft Anti- 
Homosexuality Bill was shelved in 2011 under the last Parliament (but was subsequendy re- 
introduced in 2012). 



223 



EU has been a driving force amongst development partners in Uganda with respect to support 
to Human Rights Defenders (HRDs) and in February 2011 the Local Implementation Strategy 
on HRDs was adopted. 

Finally, on a technical level, the EU participates in a multi-donor pool fund (six EU Member 
States, Norway and the EU Delegation) with the aim to improve democratic governance in 
Uganda with specific focus on deepened democracy, access to justice and increased 
accountability. 

5.4.28. Zimbabwe 

In February 2011, the EU decided to remove 35 people from the visa ban and asset freeze list 
and to extend the validity of the remaining measures currently applying to Zimbabwe consisting 
of (i) a visa ban and asset freeze relating to a list of named individuals and businesses; (ii) an 
arms embargo and (iii) other measures, taken within the context of Article 96 of the Cotonou 
Agreement. 

These are carefully targeted measures, and their impact is primarily on the targeted persons, not 
on the economy. In fact, since the establishment of the Government of National Unity, the EU 
and its Member States have provided close to USD 1 billion in development assistance to 
address the needs of the Zimbabwean people, including the provision of services such as health 
care and education. 

When adopting these measures, the EU took note of the significant progress made in addressing 
the economic crisis and in improving the delivery of basic social services. However, the EU 
considered that economic and social developments had not been matched by equivalent 
progress on the political front. The EU noted that further reforms were necessary with regard to 
respect for the rule of law, human rights and democracy, which are essential in order to create 
an environment conducive to the holding of credible elections. In this context, the High 
Representative expressed her deep concern at the upsurge in political violence seen at the 
beginning of the year. The EU also made clear its preparedness to adapt its measures in 

224 



response to any further reform. 



225 



The establishment of the Government of National Unity (GNU) provided a new impetus to 
enhance EU-Zimbabwe relations. Political dialogue has since been re-launched with the shared 
objective of a progressive normalisation of relations. Since 2009 a series of high-level events 
have taken place: June 2009 (EU-Zimbabwe troika meeting in Brussels headed by Prime 
Minister Tsvangirai); September 2009 (EU troika visit to Harare); and July 2010 (Ministerial 
meeting in Brussels where the inclusive Zimbabwean Ministerial Team for Re-engagement met 
with High Representative Ash ton and Commissioner Piebalgs). 

Since the inception of the GNU, the EU has continued to monitor the human rights situation in 
Zimbabwe closely. In 2011, in close coordination with its Member States, the EU drew up an 
EU Human Rights Strategy defining priorities in terms of support and engagement with both 
civil society organisations and institutions, in the context of the pre-election period. 

The EU finances a wide range of activities in Zimbabwe to create and sustain an open political 
environment, where human rights and the rule of law are respected, and to move the country to 
credible elections. The EU has finalised a Short Term Strategy to continue supporting reforms 
contained in the Global Political Agreement, in particular the constitutional, electoral and 
reconciliation processes as well as the reform of the judiciary. Civil society is a strong focus of 
this strategy with EUR 30 million provided by the European Commission alone to support their 
activities since 2009. 



226 



5.5. The Middle East and the Arabian Peninsula 

The unrest in the Arab world also affected the Gulf countries, albeit in a more limited manner. 
The Gulf regimes took action to contain and curtail revolution, notably by disbursing major 
"financial packages" and addressing social needs while leaving aside political concerns and, at 
times, establishing further constraints on already very limited civil liberties. Throughout the 
unrest, the EU insisted on the need for home-grown reforms and national dialogue, flagging at 
the same time its willingness to support these reforms if and when requested. 

The EU and the Gulf Cooperation Council (GCC) had the opportunity, in the framework of the 
21st EU-GCC Joint Council and Ministerial Meeting held in Abu Dhabi on 20 April 2011, to 
exchange views on human rights issues and to agree to identify possible ways to forge 
cooperation in this area. 

The EU continued to pay particular attention to the developments affecting civil society in the 
United Arab Emirates, in particular the trials of several of human rights defenders. A local 
human rights strategy was developed by the EU in the UAE, as in Qatar and in Kuwait, allowing 
the EU to set priorities, to identify issues of concern and to define areas of cooperation in the 
field of human rights. 

In Oman, the EU was alerted with the closure of the Al-Zaman newspaper, and took up the 
issue with the authorities, so as to ensure that freedom of the media would not be further 
curtailed. 



227 



5.5.1. Saudi Arabia 

The EU continued to address human rights in its relations with Saudi Arabia, particularly with 
regard to the death penalty, the situation of women, and freedom of the press. Specific 
statements were published on women's rights, for example on political participation and equal 
treatment (the female drivers' protest). In September 2011, the EU welcomed the fact that 
Saudi women would be eligible from 2012 to take part in the Shura Consultative Council and 
would be able to vote and run for office in the 2015 municipal elections. 

On capital punishment, an increase in executions was seen in 2011. Of particular concern was 
that most of the executions were not carried out in accordance with international minimum 
standards: executions for alleged drugs-related offences and sorcery were seen. The EU carried 
out demarches with relevant authorities on the issue and reiterated its request for at least a de 
facto moratorium. 

The EU has also identified other areas where progress is awaited. Special attention is given to 
the freedom of expression. The EU has approached the Saudi authorities on cases of individuals 
who were facing trials for having expressed their views on the internet. Other areas of concern 
include the rights of child, freedom of assembly and association as well as freedom of religion 
and belief. Of particular interest is also the situation of migrant workers in the country. 

The EU regularly conveys clear messages to Saudi Arabia on the necessity to give adequate 
protection to fundamental freedoms, including in application of international conventions. 
These messages take place both bilaterally as well as in the context of EU-Gulf Cooperation 
meetings. 



228 



5.5.2. Bahrain 

On Bahrain, from the moment that protesters began gathering, in February 2011, the EU called 
upon all parties in Bahrain to refrain from violence and engage in dialogue to discuss their 
differences peacefully and constructively. A first public statement was issued in mid-February. 
After the Gulf Cooperation Council deployed forces on 1 5 March and the violent crackdown on 
protestors, a senior envoy was rapidly dispatched by High Representative Ashton to Manama, to 
hold talks with a wide range of interlocutors. The High Representative also conveyed the EU's 
messages directly to the Bahraini Foreign Minister, the King's personal envoy, and to King 
Hamad in person. 

A steady stream of statements throughout the year, and diplomatic contacts with the Bahraini 
authorities drew public attention to the human rights situation, the necessity of holding 
perpetrators from all sides of the society accountable, and the need to set a date for a visit by the 
office of the UN High Commissioner for Human Rights and to promote real reconciliation 
across Bahraini society. The High Representative added the situation in Bahrain to the agendas 
of several EU Foreign Ministers' meetings which resulted in conclusions calling for respect and 
protection of human rights. At their meeting in June 2011, the EU Heads of State and 
Government expressed their concern about the process surrounding the trials and sentencing of 
opposition members in Bahrain and encouraged Bahrain to ensure full respect for human rights 
and fundamental freedoms. 

This pressure, applied by the EU alongside the international community and by many civil 
society organisations, yielded some results: the Independent Commission of Inquiry was 
established in June to investigate the human rights violations, and trials and verdicts under the 
Courts of National Safety were reconsidered. The EU further took positive note of the report 
of the Independent Commission of Inquiry (BIO), and reiterated that the EU stands ready to 
assist Bahrain in its effort to implement its recommendations. 



229 



5.5.3. Iran 

The deterioration of the human rights situation in the Islamic Republic of Iran continued to be a 
matter of great concern for the European Union in 2011. The EU raised its concerns with the 
Iranian authorities through every available channel, but regretfully the situation did not improve. 
Numerous statements were issued by the European Union, at all levels, in Brussels, Tehran and 
in international organisations to call on Iran to live up to its international obligations. 

The EU deplored in particular the fact that in 2011 thousands of Iranian citizens were the 
victims of State-sponsored repression, including opposition leaders, human rights defenders, 
lawyers, bloggers, journalists, women activists, and artists, as well as many persons belonging to 
minorities including religious minorities, notably the Baha'i and Christian minorities. Countless 
individuals faced harassment and arrests for exercising their legitimate rights or defending those 
of others. Persons belonging to ethnic minorities, including Azeris, Baluchis and Arabs, are 
regularly victims of repression and figure prominendy among those sentenced to death. Harsh 
prison sentences were given to activists. Corporal punishment was used. Detainees reported 
widespread cases of torture and ill-treatment. Control over outside sources of information such 
as the internet, international radio and television increased. Iranian journalists working with 
foreign media organisations were threatened or harassed by security officials and the EU 
continued to be concerned with the efforts of the Iranian authorities to prevent citizens from 
freely communicating and receiving information within Iran. 



230 



The widespread use of capital punishment, which in 201 1 reached the highest level in Iran in 
recent years and was applied to minors, including in public, was a matter of particular concern 
for the EU. Between 277 and 436 executions were recorded in Iran over the year; however, 
reports of secret executions, particularly in Mashhad's Valikabad Prison, could substantially 
increase the number of people who were executed during the year in Iran. The EU continued to 
call on Iran to respect minimum standards, with a view to establishing a moratorium on the use 
of the death penalty. The fact that hundreds of individuals were sentenced to death without 
getting a fair trial, or were sentenced for crimes which according to the EU should not result in 
capital punishment (eg apostasy, adultery, drug-related offences) was particularly worrying to the 
EU. 

The EU also supported the yearly resolution of the United Nations General Assembly on the 
human rights situation in Iran, which in 201 1 received the highest support ever with 86 votes in 
favour in the Third Committee. Each year since 2004 this resolution has expressed the General 
Assembly's grave concern at the deteriorating human rights situation. 

In March 2011, the EU supported the creation of a mandate for a special rapporteur on the 
situation of human rights in Iran by the United Nations Human Rights Council. The current 
mandate-holder, Dr Ahmed Shaheed, had the opportunity to present his views on the situation 
to the Working Party on Human Rights of the Council of the EU in December 2011. However, 
by the end of 2011 he had still not been allowed access to Iran. The EU believed that in order to 
carry out his mandate correctly, he should be allowed access to the country, together with the 
numerous thematic mandate-holders who, since the last visit by a Special Procedure in 2005, 
have not been given access to Iran. 



231 



In April and in October 2011, the EU subjected 61 persons (including three Iranian ministers) 
to specific restrictive measures, based on their responsibility, directly or by order, for serious 
human rights violations. The individuals concerned were subject to an asset freeze and a ban on 
entering the EU. 

At the same time, the EU remained open for technical discussions with Iran on human rights 
issues. This offer to engage in specific discussions was repeatedly made by the EU to the Iranian 
authorities over the past year, but nothing materialised. The EU-Iran human rights dialogue, 
frozen since December 2006 when Iran cancelled the fifth round, therefore remained dormant 
in 2011. 

The EU continued to engage with Iranian civil society within Iran and in exile, so as to support 
the protection and the promotion of human rights in Iran. This was done in particular through a 
number of projects financed by dedicated instruments, including the European Instrument for 
Democracy and Human Rights (EIDHR). 

5.5.4. Iraq 

The human rights situation has remained fragile throughout Iraq as the country only slowly 
recovers from the difficult post-conflict years and continues to face many political, security and 
development challenges. The political transition has somewhat stagnated after the last general 
election and violence has remained widespread, affecting many Iraqi civilians, including persons 
belonging to minorities and vulnerable groups. 



232 



The year 2011 saw an increased use of the death penalty, which remains a matter of serious 
concern. The EU has repeatedly called on Iraq to cease carrying out executions and to adhere to 
minimum international standards, pending the abolition of capital punishment (demarches were 
carried out and statements issued). 

The EU continued to voice its human rights concerns in its dialogue with Iraq. The EU 
Delegation in Baghdad maintained regular contacts with the authorities as well as representatives 
of civil society and minorities and, together with the EU diplomatic missions, continued the 
activities of the Human Rights Working Group. The EU also continued actively to support the 
United Nations in their efforts to facilitate a peaceful solution to the situation of Camp Ashraf 
residents. The High Representative encouraged all those who can bring any influence to bear on 
the situation to do so constructively, placing the security and safety of the residents as the 
utmost priority. 

Good governance, human rights and the rule of law have remained key areas of focus for the 
EU's assistance to Iraq. The EU has been involved in supporting these areas through projects. 
Good governance and rule of law are included in the priorities of the first ever EU Iraq Country 
Strategy Paper 2011-2013. The EU has also provided mentoring and training in the field of 
police, judiciary and prison services through its Integrated Rule of Law Mission for Iraq 
(EUJUST LEX), which in 2011 significantly increased its in-country activities (Baghdad, Basra 
and Erbil). 

A new basis for EU-Iraq relations will be the Partnership and Cooperation Agreement (PCA), 
which includes a human rights clause as an essential element and establishes a framework for 
cooperation on human rights issues and to address various issues including the rule of law. 



233 



A new basis for EU-Iraq relations will be the Partnership and Cooperation Agreement (PCA), 
which includes a human rights clause as an essential element and establishes a framework for 
cooperation on human rights issues and to address various issues including the rule of law. 

5.5.5. Yemen 

The Yemeni revolution coloured the situation throughout the year, starting with the first anti- 
Saleh protest on 15 January 2011, led by Tawakkul Karman, who would receive the Nobel Peace 
Prize later in the year. In addition, a deterioration of the security situation was seen with attacks 
by Islamic fundamentalists. 

These two issues made reinforced EU engagement during 201 1 indispensable. Throughout the 
unrest, the EU played a central role, in the political and humanitarian fields. The EU exerted 
constant pressure on all Yemeni parties to facilitate a peaceful transfer of power, which 
thereafter led to elections after the reporting period. In all its activities, the EU condemned the 
use of violence against protesters and expressed serious concern about the welfare and safety of 
the Yemeni people. 

No fewer than 21 official statements were published. In addition, EU foreign ministers made 
their condemnation of the violence and human rights violations known in six sets of 
conclusions. Equally, at their meeting in June, Heads of State and Government urged all parties 
to stop violence, respect human rights and abide by a permanent ceasefire. The High 
Representative and her staff were also in regular contact with key members of the regime and its 
opponents. EU action was closely calibrated with the Gulf States, the US and other international 
players. 



234 



As Yemen's political, social and economic turmoil exacerbated an already dire situation, the 
international community maintained firm and united pressure for an orderly transition and 
comprehensive reform process to begin without delay. Following action by the EU at the 
Human Rights Council, the EU's members of the UN Security Council secured a resolution in 
October, which finally paved the way for the signature on 23 November of the Gulf 
Cooperation Council initiative and its implementation mechanism and thus for the long-awaited 
transition. 

Independendy from action related to the unrest, the EU also continued to address human rights 
in its dealings with the Yemeni authorities, in particular through human rights -related demarches 
on the juvenile death penalty, the freedom of expression and the International Criminal Court. 

Finally, the EU contributed substantially to addressing the humanitarian needs of the population 
through increased financial support. The initial humanitarian allocation for 201 1 of € 4 million 
was raised to € 25 million. Total EU humanitarian funding in 201 1 was over € 60 million. 
However, the EU remains convinced that further serious efforts towards relieving the 
humanitarian situation of the civilian population are absolutely necessary: three million people 
were in need of immediate assistance and Yemen had the second-highest rate of chronic child 
malnutrition in the world. 

5.6. Asia and Oceania 

5.6.1. Afghanistan 

The human rights situation in Afghanistan did not improve significantly in 2011. Areas of 
particular concern include women's and children's rights, the death penalty, torture and abuse, 
arbitrary detention, risks to human rights defenders, freedom of expression, transitional justice, 
impunity and civilian casualties as a result of the conflict. 



235 



The justice system and governance in general still have considerable shortcomings and 
Parliament was in severe turmoil during a significant portion of the year. Botdenecks and a lack 
of political will to reform in various aspects of governance hamper progress in human rights 
both directly and indirectly. As one of the EU's focal areas, governance receives a significant 
proportion of the EU's attention and funds. In 2011, the EU committed € 20 million for justice 
and € 40 million for public administration reform, as well as € 140 million for police reform, 
with an emphasis on civilian policing and professionalisation. 

The European Union Police Mission in Afghanistan (EUPOL) works closely with the Ministry 
of the Interior and other stakeholders to improve the knowledge and application of basic human 
rights standards by the Afghan National Police. Recently, they supported the establishment of 
an independent Police Ombudsman Office. 

ISAF temporarily suspended the transfer of prisoners in eight provinces following the release of 
a UNAMA report on torture and abuse in some Afghan detention facilities. Prison 
overcrowding remains a serious problem. The European Union continues to support the prison 
sector through salaries for prison staff, though it is monitoring the situation in prisons closely 
after responsibility for prisons was transferred from the Ministry of Justice to the Ministry of the 
Interior, in contravention of international best practice. 

Violence against women and girls, some traditional practices and punishment for "moral crimes" 
continued to be of major concern. In 2011 several cases of violence against women generated 
extensive media coverage. Once in the spotlight, the Afghan authorities responded quickly, but 
it became apparent that earlier appeals to local authorities had failed to elicit an appropriate 
response. 



236 



In line with the relevant EU Guidelines, women and gender are constant elements in the EU 
Delegation's dialogue with the Government of Afghanistan. It also seeks to encourage and 
support the Government's adequate implementation of its national and international human 
rights obligations. The Delegation maintains regular contacts with civil society and human rights 
NGOs through consultations and discussion groups. The EU Delegation held at least three 
consultations between high-level EU officials and civil society members in 2011. Some of the 
issues focussed on were discrimination, gender-related violence, including sexual violence, 
trafficking and early and forced marriages. 

The EU continues to be a key donor in Afghanistan. Civil society initiatives and projects were 
funded through the European Instrument for Democracy and Human Rights, the "Non-State 
Actors and Local Authorities in Development" programme and the Instrument for Stability. 
These aimed to promote and strengthen a broad-based and inclusive civil society in Afghanistan 
to engage on policy, economic and social issues, with a view to promoting dialogue and the 
accountability and transparency of state entities. 

Several new projects were started in 2011 and two calls for proposals were launched worth a 
total of € 3 million. Specific themes among ongoing projects included transitional justice and 
support for victims of atrocities, initiatives on Women, Peace and Security (UNSCR 1325), 
human rights training for journalists and strengthening of participation, especially of women, in 
local governance structures. 



237 



In the run-up to the Bonn Conference, an Afghanistan-wide civil society consultation process, 
supported by Germany and other Member States, enabled civil society to choose its own 
representatives for the conference and the civil society forum which preceded it. 

5.6.2. Bangladesh 

The EU continued to work on the promotion and protection of human rights in the light of its 
main objectives of poverty alleviation and support for the democratic system in Bangladesh. 

The EU launched a number of development programmes aimed at supporting democratic 
institutions and oversight bodies. Building on its long-term efforts in these areas, it supported 
action to reinforce local government, build capacity with the Bangladesh Election Commission 
and assist with institution-building in the Chittagong Hill Tracts (CHT). 

In the framework of its regular dialogue with the Bangladeshi authorities, the EU raised issues 
regarding, inter alia, institutional reform, the role of independent oversight bodies, the situation 
in prisons, the death penalty, freedom of expression, the implementation of the CHT Peace 
Accord, and women's and children's rights. EU messages have been reinforced by the presence 
in Bangladesh of high-level EU leaders, including the Development Commissioner, Mr Andris 
Piebalgs. 



238 



The EU continued to hold a dialogue with all the stakeholders concerned by the Chittagong Hill 
Tracts Peace Accord with a view to accelerating its implementation. In this regard, it conducted 
visits to the CHT so as to better assess the situation on the ground. Field visits have been 
complemented by contacts with relevant actors in Dhaka. 

The humanitarian situation of the Rohingya population from Burma/Myanmar has continued to 
be the object of EU diplomatic and humanitarian action. The EU hopes that a long-term 
solution can be achieved in the context of cooperation between Bangladesh and 
Burma/Myanmar. 

In November, the EU held a conference on Human Rights and Decent Labour, which aimed to 
bring together social partners and civil society with a view to developing practical proposals for 
the effective implementation of the ILO Decent Work agenda, including on challenges such as 
living wages, the improvement of employment opportunities, addressing gender inequalities with 
respect to employment and wages, the improvement of social protection schemes, the 
elimination of child labour, the protection of vulnerable groups and trade union rights. 

5.6.3. Burma/Myanmar 

The EU welcomed the release of a number of political prisoners, the government's commitment 
to reforms, the easing of media censorship and the passing of legislation in the field of labour 
law that was developed in close cooperation with the International Labour Organisation. 



239 



In response to the encouraging developments, in April 2011 the EU eased its restrictive 
measures by suspending the visa ban for the civilian members of the Government and the 
Foreign Minister. Through missions by EU Special Envoy Piero Fassino and other high-level 
contacts, the EU encouraged further reforms, particularly regarding the rule of law and respect 
for human rights in ethnic conflict areas, as well as the immediate and unconditional release of 
all remaining political prisoners. In parallel, the EU also offered assistance in pursuing the 
reforms. Following an offer by the Burma/Myanmar Government, this included preliminary 
talks with the newly established national Human Rights Commission. 

The EU remained the largest donor of humanitarian and development assistance to the country, 
in order to help alleviate deep-rooted structural poverty. EU-funded projects covered access to 
water and sanitation, health, food security, and assistance to uprooted people. Moreover, the EU 
has pro-actively built links with civil society and sought dialogue with the government bilaterally 
in the framework of the ASEM process and of EU -ASEAN meetings. These meetings provided 
an opportunity to raise the EU's concerns and to encourage the government to continue the 
process of positive change. 

At the multilateral level, the EU supported the renewal of the mandate of the UN Special 
Rapporteur on Myanmar and the country resolutions at the UN Human Rights Council in the 
spring and in the UN General Assembly Third Committee in the autumn of 2011, recognising 
the progress made throughout the year, criticising violations of human rights and discrimination 
against ethnic groups, and calling on the authorities to take further steps to reform the country. 
Human rights concerns were also raised direcdy with the authorities during the Universal 
Periodic Review. 



240 



5.6.4. Cambodia 

The EU provided financial support to the national side of the Extraordinary Chambers in the 
Court of Cambodia (ECCC) as part of the EU's commitment towards justice and national 
reconciliation. In 2011, the EU pledged an additional € 1.3 million contribution to the ECCC 
under the European Instrument for Democracy and Human Rights. 

In 2011 the EU continued to support civil society organisations in the implementation of 
human rights projects. The EU funding covers areas such as women's rights, children's rights, 
land rights, indigenous communities, human rights in detention centres and prisons, access to 
justice, human rights-related aspects of migration, human trafficking, and freedom of 
expression. 

During the preparation of the draft law on Non- Governmental Organisations and Associations, 
the EU recommended that the Government consult widely with stakeholders on the draft, and 
produce a law that guarantees an enabling environment for civil society. 

In multilateral forums, the EU supported the UN country resolution in autumn 2011, which 
extended the mandate of the UN Special Rapporteur on Cambodia and enhanced cooperation 
with the OHCHR. The EU also welcomed the acceptance of all recommendations of the UN 
Universal Periodic Review. 

5.6.5. China 

The EU remained concerned at violations of human rights in China in 201 1 . 



241 



The EU-China human rights dialogue which took place in Beijing on 1 6 June 201 1 discussed in 
detail the rights of persons belonging to minorities, in particular the situation of ethnic Tibetans, 
Uighurs and Mongols, as well as Christians and practitioners of non-theistic beliefs, such as 
Falun Gong. The dialogue also discussed the rule of law; the EU emphasised its concerns about 
the growing practice of enforced disappearances and extra-legal detention, and sought 
information about reports of torture of persons in detention. The EU stressed the importance 
of an independent judiciary and that lawyers must be free to exercise their professional duties 
without harassment. The EU also raised restrictions on freedom of expression and repeated its 
call for China to ratify the ICCPR and to reform the "Re-education through Labour" system. 
The dialogue was not accompanied by a side visit as it was not possible to reach agreement on 
the location for such a visit. The EU handed over a list of individual cases of concern in the 
margins of the dialogue. China de facto cancelled the second round of the dialogue which 
should have taken place during the second half of 2011. 

The EU-China legal experts' seminar took place on 6 and 7 September in Beijing. The themes 
were human rights and drugs policy and human rights and technology. 

Following a wave of arbitrary arrests and enforced disappearances of lawyers, writers, 
journalists, petitioners, artists and bloggers in China in spring 2011, as well as the introduction 
of new restrictions on the work of foreign journalists, the High Representative issued a 
statement on 12 April expressing her alarm at these developments. 

The statement expressed concern at the arrest of Ai Weiwei, underlined that arbitrary arrests and 
disappearances must cease and urged the Chinese authorities to clarify the whereabouts of all 
persons who had disappeared. The High Representative called on China to ensure that the 
treatment of the individuals in question was in accordance with international human rights 
standards and to release all those who had been detained for exercising their right to freedom of 
expression. On 24 June, the High Representative welcomed the release of Ai Weiwei. 



242 



China continued severely to restrict freedom of expression and association throughout 2011, 
and Chinese courts imposed heavy sentences. The High Representative condemned the 
sentencing of the human rights activists Chen Wei and Chen Xi to nine and ten years in prison 
respectively in December 2011 and also criticised the sentencing of the human rights lawyer 
Gao Zhisheng to a further three years' imprisonment. The High Representative called for Mr 
Gao's immediate release and for information about his well-being and location. 

The EU was gravely concerned at policies implemented by the Chinese authorities in Tibet and 
Xinjiang. In an "urgency" debate in the European Parliament on 27 October, the High 
Representative underlined the EU's concerns at increasing legal restrictions on religious practice 
in Tibet, limitations on teaching of the Tibetan language, the ongoing official campaign against 
Tibetan intellectuals and cultural figures, the harsh measures taken against any Tibetan 
attempting to protest against official policies and the impact of the mass forced resettlement of 
nomads on Tibetan culture. The EU underlined its profound concern at the series of self- 
immolations in the Tibetan regions and called on the Chinese authorities to allow all Tibetans to 
exercise their cultural and religious rights without hindrance, and to refrain from the use of force 
against peaceful protest. In an emergency debate on 10 March, the High Representative 
expressed her concerns regarding the redevelopment of Kashgar in Xinjiang. The EU was 
concerned that the destruction of a city which had formed the basis of Uighur culture for many 
hundreds of years might have a grave impact on the preservation of that culture in the years 
ahead and underlined that it would call on China both to consult local residents and to work 
with UNESCO concerning the redevelopment. 

At the 17th session of the UN Human Rights Council, the EU issued a statement expressing its 
deep concern at the deterioration of the human rights situation in China. 



243 



5.6.6. Democratic People 's Republic of Korea (DPRK) 

The EU remained seriously concerned over the grave violations of human rights in the 
Democratic People's Republic of Korea (DPRK). It repeatedly voiced its concern in 
international forums and urged Pyongyang to improve the situation. In March 2011, the EU 
again played an important role in the adoption by the UN Human Rights Council of the 
resolution extending for another year the mandate of the UN Special Rapporteur on the 
situation of human rights in DPRK. On 19 December 2011, the UN General Assembly adopted 
with 123 votes in favour a resolution initiated by the EU, Japan and the Republic of Korea on 
the human rights situation in DPRK. Human rights concerns were also raised directly with the 
DPRK authorities by the resident ambassadors of the EU Member States in Pyongyang and 
during meetings with DPRK officials in Brussels and in other EU Member States. 

During the regular EU-DPRK political dialogue which took place in the first week of December 
2011 in Pyongyang, the EU called upon the DPRK to respect fully all human rights and 
fundamental freedoms and to address the recommendations of relevant UN resolutions. The 
EU encouraged Pyongyang, as a matter of confidence-building, to cooperate fully with the UN 
human rights mechanisms, including by granting the Special Rapporteur full, free and 
unimpeded access to the DPRK. The EU also encouraged Pyongyang to engage in a 
meaningful dialogue on human rights with the EU and its Member States. The EU reiterated its 
willingness to establish bilateral dialogue with the DPRK on human rights, which would offer 
expertise and constructive cooperation in specific areas of human rights. The EU expressed its 
deep concern over the fact that DPRK citizens are still being sentenced to death and executed. 
The EU urged Pyongyang immediately to put an end to the systematic, widespread and grave 
violations of civil, political, economic, social and cultural rights, to protect its inhabitants, to 
address the issue of impunity and ensure that those responsible for violations of human rights 
are brought to justice before an independent judiciary, to ensure full, safe and unhindered access 
to humanitarian aid and to allow humanitarian agencies to secure impartial delivery of aid. The 
EU urged the DPRK to tackle the root causes of refugees and to ensure that any refugees 
returned to the DPRK are able to return in safety and dignity. 



244 



During the second half of 2011 the EU provided € 10 million for emergency food aid to the 
DPRK to assist vulnerable groups, mainly in the northern and eastern provinces. In August 
2011, the EU allocated an additional € 200 000 to flood victims in the country. 

5.6.7. Fiji 

During 2011 there was no improvement in the human rights situation with the military regime 
of Commodore Bainimarama consolidating its grip on power. Of particular concern are 
limitations on freedom of expression and freedom of assembly, as well as arbitrary detentions 
and media censorship. 

As a reaction to the 2006 coup d'etat and Fiji's subsequent failure to meet joindy agreed 
commitments on democratic principles, human rights and the rule of law, the EU decided in 
2007 to suspend development assistance (with limited exceptions) under the Cotonou 
Agreement and the Development Cooperation Instrument. The decision, originally valid for 
two years, has been extended several times and was extended on 26 September 2011 for a 
further twelve months. Throughout 2011, during bilateral meetings and regular political 
dialogue sessions in Suva under Article 8 of the Cotonou Agreement, the EU encouraged the 
regime to engage in meaningful dialogue, to restore democracy and to repeal the Public 
Emergency Regulations. 

Following the arrest without warrant and severe beatings by military forces in February of at 
least ten politicians, trade unionists and dissidents, the EU protested to the Foreign Minister in 
Article 8 political dialogue meetings on 1 5 March and - together with the US and other partners 
— again on 21 March. 



245 



The regime prohibited the annual meeting of the Methodist Church, following the Church's 
refusal to dismiss three church leaders. The regime also adopted decrees severely restricting core 
labour rights, namely the Employment Relations (Amendment) Decree and the Essential 
National Industries Employment Decree. Trade union leaders were arrested for unlawful 
assembly while meeting with union members, and one leader has been charged with sedition. 
Censorship was strengthened through implementation of the 2010 Media Industry 
Development Decree. 

The 2009 Public Emergency Regulations, which severely restrict human rights, were extended 
on a monthly basis throughout 2011, but on 31 December Commodore Bainimarama 
announced their imminent lifting. 

5.6.8. India 

The European Union continued to monitor human rights in India closely in pursuance of its 
human rights guidelines, interacting with civil society and Governmental agencies (especially 
during the annual human rights dialogue) on alleged abuses, and providing assistance to human 
rights NGOs and individual human rights defenders. 

In the area of fundamental rights, the death penalty was subject to close monitoring and high- 
level diplomatic action, including a letter by High Representative Ashton to Home Minister 
Chidambaram, in the light of the President's rejection of several pleas for mercy. Discussion 
continued with the Government, in the context of the human rights dialogue held in March, on 
the adoption of the Prevention of Torture Bill and concerns related to security legislation. 

With respect to human rights defenders in particular, the EU continued to engage with the 
Indian administration on a list of priority cases (and continued to observe the hearings on the 
case of Dr Binayak Sen, who was released on bail). 



246 



A workshop was held on social inclusion. 

EU Heads of Mission (HoMs) had the opportunity to appraise themselves with human rights 
issues in Jammu and Kashmir during their annual visit to that region. 

Last but certainly not least, the EU provided financial support for a number of initiatives on a 
range of human rights concerns, including trafficking of women and children, prevention of 
torture, rights of marginalised and socially excluded groups, rights of workers in the informal 
sector and access to justice for vulnerable populations. 

5.6.9. Indonesia 

The comprehensive Partnership and Cooperation Agreement (PCA) signed by the EU and 
Indonesia on 9 November 2009 has led to the establishment of a structured human rights 
dialogue. On the occasion of the signature of the PCA, Indonesia and the EU identified human 
rights and democracy as one of the priorities for strengthened cooperation pending ratification 
of the Agreement. 

The second round of the human rights dialogue took place in March 2011 in Brussels. It 
provided valuable opportunities to discuss issues of concern such as non-discrimination, the 
rights of detainees and prisoners, the International Criminal Court, women's rights, the right to 
education, and cooperation in multilateral forums. Furthermore, in October 2011, the EU 
organised a civil society seminar on the freedom of religion, entitled "Human Rights and Faith 
in Focus", which provided for lively exchanges on the role of religion in promoting human 
rights and the reconciliation of the freedom to practice faith with other key human rights, 
including freedom of expression. 



247 



The EU issued statements on the killing of three members of the Ahmadi community and the 
inadequate sentencing of those convicted of the attacks in February and July 2011. 

Twelve human rights projects were supported in 2011 through the European Instrument for 
Democracy and Human Rights (EIDHR), covering concerns such as human rights 
mainstreaming in decision-making, political representativeness, torture, the right to education 
and the right to health, and the effective enjoyment by women and children of their human 
rights. The EU policy guidelines on human rights have been translated into Bahasa and are 
being widely disseminated. 

The EU is carefully monitoring the human rights situation in particularly sensitive areas such as 
Aceh and Papua, where there are specific concerns regarding truth and reconciliation processes 
and issues linked to the special autonomy that has been accorded to those provinces, through 
regular missions. 

EU missions in Jakarta have established a dedicated task force on human rights composed of 
the political counsellors of the EU Delegation and Member State Embassies. 

5.6.10. Japan 

Work progressed through the year on the scoping exercise for an EU-Japan agreement on 
political, global and other sectoral cooperation, underpinned by the shared commitment to 
fundamental values and principles. 



248 



The EU maintained its longstanding cooperation with Japan in line with the 'agenda for 
cooperation'. Consultations on human rights were held, notably to facilitate cooperation on 
work in the framework of the UN General Assembly, including on the joindy sponsored 
resolution on human rights in the DPRK. 

The EU very much welcomed the de facto moratorium on the death penalty that was observed 
in Japan throughout 2011, and urged its continuance. 

5.6.11. Laos 

The EU and Laos held the third round of the regular human rights dialogue in the framework of 
the EU-Laos Working Group on Governance and Human Rights in February 2011. The 
dialogue provided an opportunity to discuss numerous human rights issues, including the 
implementation of the Universal Periodic Review (UPR), freedom of expression, assembly and 
association, freedom of religion and belief, Hmong returnees, trafficking of human beings, 
conditions in prisons and detention centres, the governance reforms, and land rights. The 
dialogue was preceded by an expert seminar on the implementation of the recommendations of 
the UPR in Laos. The EU shared the experience of its Member States in this field, and 
international organisations and civil society provided ideas on how to enhance the 
implementation of UPR recommendations in Laos. 



249 



Nine projects related to human rights were implemented in 2011. Six of them were funded 
under the European Instrument for Democracy and Human Rights, one under the "Non-State 
Actors /Local Authorities" thematic programme and two under the project agreement between 
the EU and UNDP. They focused on the rights of the child, gender rights, persons with 
disabilities, disadvantaged minority groups, and building the capacity of the emerging Lao civil 
society organisations. 

The projects with the UNDP also supported the National Assembly to reform national 
legislation in order to comply with international conventions or standards. An international law 
project also offered several training sessions on the implementation of the international 
conventions on human rights for government officials and local civil society. The UPR 
recommendations for Laos were published and distributed to various agencies, both 
governmental and international. 



5.6.12. 



In 2011 the EU and Malaysia continued negotiations on a Partnership and Cooperation 
Agreement, which will include provisions on human rights. 

The EU and Malaysia launched discussions on human rights at a local level. The first such 
meeting took place in February 2011 with a focus on women's and children's enjoyment of their 
human rights. This is the first bilateral human rights dialogue that Malaysia has ever conducted. 



250 



On 1 March 2011, the EU Delegation, the Embassy of the Netherlands and the Institute of 
Advanced Islamic Studies organised a public seminar on "Religion in the Public Space — the EU 
and Malaysia" which attracted more than 150 participants from the general public. A closed- 
door seminar with the same title took place the following day. 

In March, Malaysia also hosted the Asia-Pacific on the Universality of the Rome Statute of the 
ICC. This event was followed by the Government's decision to accede to the Rome Statue. 

The EU funds a number of projects under the European Instrument for Democracy and 
Human Rights (EIDHR) covering a wide range of issues, such as the women's and children's 
rights, non-discrimination, freedom of the media, indigenous people, human rights education, 
and persons with disabilities. In the frame of the first stocktaking meeting in September 2011, 
the beneficiary NGOs shared the main challenges met during project implementation and 
helped identify further action points for follow-up by the EU in Malaysia. EIDHR funds were 
also used to finance the making of a documentary film on the death penalty in Malaysia. 



251 



The EU continued cooperation with all stakeholders on human rights, inviting some of them to 
the local EU Human Rights Working Group meetings. The main counterparts are the 
Malaysian Bar and the National Human Rights Commission. One of the concrete achievements 
of this cooperation was a public event on the abolition of capital punishment organised in 
October 2011. Back-to-back with the public seminar, attended by some 350 participants, a 
closed-door technical consultation was also held upon the request of the Attorney General's 
Chamber. Both events had high-profile European personalities as speakers and both events 
served as the first steps of a long-term campaign for the abolition of capital punishment in 
Malaysia. 

5.6.13. Nepal 

Despite commitments made under the 2006 Comprehensive Peace Agreement, violations of 
human rights including various forms of discrimination and widespread impunity, as well as 
poor rule of law, remain the key long-standing human rights challenges in Nepal. 

At the political level, the EU engaged in ongoing advocacy with the Government and 
consistently reminded the political parties about the need to bring to account perpetrators of 
human rights violations and address emblematic cases of human rights abuses, committed both 
during and after the conflict, which highlight the continuing impunity for such crimes. A letter 
of concern on the transitional justice mechanisms and proposed blanket amnesties was 
presented to the Prime Minister, the Chair of the Constituent Assembly and the leaders of the 
political parties. 

During Nepal's Universal Periodic Review held in January 2011 and its follow-up in June 2011, 
the EU urged the Government to fulfil its commitments and advocated the improvement and 
adoption of several draft bills to establish transitional justice mechanisms, which are pending in 
Parliament. 



252 



Locally, the EU is continuously coordinating and monitoring the human rights situation in 
Nepal, in particular the vulnerable situation of human rights defenders. A mission of the 
Kathmandu-based EU Working Group for the protection of Human Rights Defenders was 
carried out to the southern part of Nepal in May 2011 to gather first-hand accounts of the 
challenges faced by human rights defenders and to show support for their work. As the chair of 
the EU Working Group on the protection and promotion of human rights defenders, the EU 
Delegation organised a meeting of the EU Working Group to take stock of the situation faced 
by human rights defenders and discuss possible ways forward. 

The EU provides financial support to various NGOs and INGOs to implement human rights 
and democracy- related initiatives in Nepal. Projects have been funded under the European 
Instrument for Democracy and Human Rights (EIDHR), the Instrument for Migration and 
Asylum, and the Instrument for Investing in People (DCI-HUM). Two new projects which are 
being implemented since 2010 - one project under the EIDHR global call (EU commitment of 
€ 360 000) and one from the global DCI-HUM call (EU commitment € 575 000) - continue to 
address the issue of children and families affected by armed conflict in Nepal. Another project 
(EU commitment € 857 000) selected from the global call under DCI-HUM is addressing the 
issues of protection and promotion of diverse culture. In addition to the six new projects 
selected in 2011 under the EIDHR Country Based Support Scheme (CBSS) (EU commitment 
€ 900 000) there are 10 ongoing projects that largely focus on the protection and promotion of 
human rights and consolidation of democracy. Two new projects started in 2011 are also 
helping to promote the safe migration of women migrant workers. 



253 



Bilateral programmes on education and the peace-building process are still in place to promote 
access to education and support quality education. Projects funded under the instrument for 
food facilities are also addressing the dire needs for basic food of the community. 

In order to set priorities for the EIDHR call in 2012 the Delegation held consultations with 
different groups including women, Dalits, and children. 

In 2011, the EU Delegation to Nepal organised a workshop to mark Indigenous People's Day. 
The Delegation also attended several programmes on different occasions, expressing solidarity 
on the protection and promotion of human rights. A joint EU++ press release was issued 
locally on the occasion of Human Rights Day on 10 December, highlighting the government's 
responsibility to make additional strong efforts to protect and promote fundamental human 
rights and to meet its obligations under international law in order to consolidate peace and 
democracy. 

5.6.14. Pakistan 

The Third Generation Cooperation Agreement (2004) between the EU and Pakistan includes 
the by now mandatory human rights clause. 

During 2011, the EU negotiated a new strategic partnership with Pakistan, the EU -Pakistan 
Engagement Plan. The five-year Engagement Plan envisages a more frequent dialogue on 
human rights and the ratification and effective implementation of international conventions, as 
part of a strategic political dialogue. 



254 



The beginning of 2011 witnessed two tragic assassinations of high-level politicians in Islamabad. 
The former Governor of Punjab Salman Taseer and the former Minister for Minorities, Shahbaz 
Bhatti, were killed by extremist groups due to their support for reform of the draconian 
blasphemy laws, triggered by the death sentence of a Christian woman for blasphemy. The 
assassinations unleashed intolerant forces within the Pakistani community that openly supported 
the assassination of Salman Taseer and celebrated his murder. The High Representative strongly 
condemned both incidents, highlighting the EU's concern with the climate of intolerance and 
violence linked to the debate on the blasphemy laws, and urging the Pakistani authorities to 
ensure the protection of those who had spoken out on the matter. The EU continued to 
monitor and raise concern about the case of Asia Bibi, the Christian woman sentenced to death 
for blasphemy in 2010 and who is currendy in prison in Punjab, with the authorities throughout 
the year. 

Pakistan ratified the International Covenant on Civil and Political Rights (ICCPR) and the 
Convention against Torture (CAT) - on the eve of the second EU-Pakistan Summit on 4 June 
2010. However, at the same time Pakistan lodged numerous blanket reservations on the human 
rights instruments. The EU subsequently initiated efforts highlighting its concern about the 
nature and extent of the wide reservations against the treaties, which were among the most 
extensive reservations made by any State Party on these treaties. The message was reinforced by 
incoming missions from the European Parliament during the year. In response to the EU's 
sustained campaign, Pakistan lifted 16 of its 19 reservations on 14 September 2011. 

The security of journalists addressing human rights issues remained a serious concern 
throughout the year. A specific concern was the killing of a well-known journalist in Pakistan 
reporting on sensitive issues, in particular the Taliban movement in Afghanistan and Pakistan. 
In response to wide-spread concerns, the EU Delegation organised a panel discussion on 15 July 
2011 in Islamabad to address the safety and security of the media, which was attended by a large 
number of media representatives. Extensive discussions were held on the need for training and 
protection of journalists reporting from conflict zones and on how to pursue investigative 
journalism in the face of threats, as well as the boundaries of responsible journalism. 



255 



The EU cooperated with Pakistan in a programme increasing the capacity of the law- 
enforcement agencies; all training conducted with police and prosecutors included components 
on effective protection of human rights. 

The EU is in the process of formulating a "Support to democratic institutions" programme 
which includes a human rights component. The overall objective of the programme is to 
support the consolidation of the democratic process in Pakistan by strengthening its democratic 
institutions. The specific purpose is to contribute to the improvement of the functioning and 
delivery of Pakistan parliamentary assemblies, primarily at provincial level. The human rights 
component aims to enhance the promotion and protection of human rights in the country 
through assistance to Government and the national human rights institutions, to increase their 
capacity to address human rights issues and fulfil international human rights obligations. 

5.6.15. Philippines 

Following the conclusion of the negotiations on the Partnership and Cooperation Agreement, 
which contains strong provisions on human rights, the EU and the Philippines initiated 
discussions on the possible launch of a human rights dialogue. Until such a formal dialogue is in 
place, the EU continues to address human rights issues in the framework of the regular political 
dialogue, most recendy at the Senior Officials Meeting in December 2011, and in its interactions 
with civil society and relevant constitutional bodies. 

The EU continued its support for the Mindanao Peace Process through direct participation in 
the International Monitoring Team (IMT), particularly by leading the Humanitarian, 
Rehabilitation and Development Component. 201 1 brought increased momentum to the peace 
negotiations. 



256 



The EU continued to provide technical assistance to address the issue of extra-judicial killings 
and enforced disappearances. The EPJUST programme assisted Philippine society (government 
agencies, relevant constitutional bodies and civil society) in bringing to an end the extra-judicial 
killings and enforced disappearances of activists, journalists, trade unionists and farmers' 
representatives, and in identifying the perpetrators and bringing them to justice. Following the 
end of the EPJUST programme in July 2011, the EU will continue its support under a new 
"Justice for All" programme aimed at enhancing the possibilities of rights-holders to seek justice 
and at the same time to enhance the efficiency of duty-bearers to deliver justice, with a particular 
emphasis on extra-judicial killings and enforced disappearances. The EU also continued to 
support numerous projects under the European Instrument for Democracy and Human Rights, 
including on women's rights, indigenous people, prevention of torture, the rights of the child, 
human rights defenders, trade unions and workers' rights. 

The EU welcomed the ratification by the Philippines of the Rome Statute of the International 
Criminal Court in August 2011. The High Representative issued a statement congratulating the 
Philippines on this decision. 



5.6.16. Sri La. 



The human rights situation in Sri Lanka was subject to continued international attention in 2011. 
Despite some positive progress made in areas such as language rights and the fight against 
human trafficking, the Government failed to implement policies and to take action that would 
address a number of serious human rights issues. Disappearances, extra-judicial killings, 
widespread practice of torture, long-term unlawful detentions, legal obstacles to fair and due 
process and an alarming level of impunity are among the biggest concerns. 



257 



In 2011, the exchanges on human rights between the EU and Sri Lankan authorities were 
interrupted after the withdrawal of GSP+ preferential trade tariff concessions that had taken 
place in 2010. 

However, despite the absence of formal engagement with the Sri Lankan government in the 
human rights field, the EU Delegation in Sri Lanka, in close cooperation with Member States' 
Embassies, maintained regular monitoring of human rights violations on the ground, including 
in the North and East where the conflict had taken place. The EU continued its support for 
human rights defenders and journalists at risk. The EU and Member States' diplomats 
coordinated their action and advocacy work such as raising human rights concerns with national 
authorities, attending court hearings of human rights defenders who had been charged with 
illegal activities, and monitoring investigations of disappearances. They regularly held thematic 
meetings and also an annual meeting with human rights defenders and civil society members 
with the objective of regularly updating themselves on the situation on the ground and 
maintaining links with local actors. The EU also raised questions about the protection of 
human rights with the Sri Lankan Ambassador to the EU. Furthermore, the EU continued to 
express concern about past and present violations of human rights in Sri Lanka in multilateral 
forums, notably at the Human Rights Council, at the same time encouraging the Government of 
Sri Lanka to engage with the UN on these matters. 

EU assistance was provided through the funds available to support Non-State Actors (NSA) as 
well as the European Instrument for Democracy and Human Rights (EIDHR). 



258 



5.6.17. Thailand 

In view of the parliamentary elections in July 2011, the EU deployed an Election Expert Mission 
(EEM) in Thailand, consisting of two election experts based in Bangkok. The EEM's mandate 
was to provide an analysis of the elections against international standards for democratic 
elections and to report regularly to EU institutions, as well as making recommendations for 
possible improvements to the electoral process. The EEM received good cooperation from the 
Thai authorities and the final report was shared with the Foreign Minister, the Chairman of the 
Election Commission and the Head of the Truth and Reconciliation Commission. 

The EU continued to watch the development of freedom of expression (FoE) in Thailand 
closely. The EU regularly met several civil society representatives and human rights defenders 
who expressed their concern at the shrinking space for freedom of expression and the 
politicisation of the issue, the significant increase of lese majeste cases, and the harsh application 
of the laws and length of sentences in recent cases. The EU observed several trials of prominent 
human rights defenders, including the hearings of Chiranuch Premchaiporn and Somyot 
Pruksakasemsuk. After the sentencing of Amphon Tangnoppakul to 20 years' imprisonment in 
November 2011, the EU issued a local EU Heads of Mission statement urging the Thai 
authorities to "ensure that the rule of law is applied in a non-discriminatory and proportional 
manner consistent with upholding basic human rights, including FoE". 



259 



The EU funded a number of human rights-related projects covering the rule of law and access 
to justice, the reconciliation process in the Deep South and refugees' rights. In addition, the EU 
continued its field visits to the Deep South, North-East and other areas of the country. 
Moreover, the EU closely monitored Thailand's first Universal Periodic Review (UPR), which 
took place in October 2011 in Geneva, encouraging the Government to accept and implement 
as many UPR recommendations as possible. In this context, the EU welcomed Thailand's UPR 
commitment to extend a standing invitation to UN Special Procedures and would gready 
welcome an official visit to Thailand by the UN Special Rapporteur on the right to freedom of 
expression. 

5.6.18. Timor-Leste 

Timor-Leste is making steady progress in strengthening democracy and human rights, against 
the background of the significant challenges that this young and still fragile country is facing. In 
March 2011, the European Union launched a programme worth € 39 million to support Timor- 
Leste on its way to stable democracy and sustainable development, in particular as regards 
democratic governance, the development of rural areas, and the role of civil society. Concerning 
the latter, the aim is to enhance the capacity of networks and umbrella organisations, support 
inclusive dialogue and cooperation between local and central Government entities and non-state 
actors, and improve the participation of non-state actors at a decentralised level through 
appropriate actions in civic education and youth employment. This assistance is important as 
Timor-Leste lacks capacity to properly address abuses of human rights. A crucial issue is 
accountability for past human rights violations (during the Indonesian occupation from 1974 to 
1999 and the 1999 violence after the referendum on independence). The EU supported the 
drafting of the two reports on these events. Both reports have not yet been discussed in 
Parliament. 



260 



At the UN Human Rights Council's first Universal Periodic Review of Timor-Leste in October 
2011, in which a large number of EU Member States actively participated, core 
recommendations referred to tackling violence against women and children, addressing 
violations from the past and ensuring reparations for victims of conflict, as well as strengthening 
judicial institutions. 



5.6.19. 



In 2011, the EU continued to encourage Vietnam, through its regular human rights dialogue, 
public statements, diplomatic demarches and technical assistance, to move towards a more open 
society based on the rule of law and respect for human rights. 

In particular, the EU urged the Government of Vietnam to remove restrictions on freedom of 
expression and the media as guaranteed by Article 19 of the International Covenant on Civil and 
Political Rights, to which it is a party. 

The EU also used technical assistance delivered under the "Justice Partnership Project" to 
modernise and professionalise the judicial system. 

The EU continued the implementation of projects on the promotion and protection of human 
rights, including on the rights of the child, workers' rights, the rights of persons with disabilities, 
and non-discrimination. 

The EU and Vietnam agreed to review the arrangements for their regular dialogue on human 
rights, moving from a local dialogue led by EU Heads of Mission in Hanoi to a capitals -based 
enhanced dialogue led by human rights experts. ( N.B. the first round of this new, enhanced 
human rights dialogue took place on 12 January 2012 in Hanoi). 



261 



5.7. The Americas 

5.7.1. Canada 

The EU maintained cooperation with Canada, in line with the EU- Canada 'partnership agenda' 
(agreed in 2004). The EU and Canada held bilateral human rights consultations in Geneva on 
17 March 2011, in addition to ongoing contacts throughout the year. These provided 
opportunities to review international human rights priorities. 

At the UN General Assembly, the EU was active in support of the Canadian sponsored 
resolution on the situation of human rights situation in Iran. There was also support from the 
EU for the Canadian backed initiative at the UN in favour of creating the International Day of 
the Girl (11 October). 

5.7.2. USA 

Due to the EEAS establishment process, no bilateral human rights consultations were held with 
the US during 201 1 . However, regular exchanges occurred between the US Administration and 
the EU Delegation in Washington, DC, between headquarters (EEAS and State Department), 
and between the respective missions to the United Nations in New York and Geneva. The EU 
promoted the dialogue on Human Rights in Washington by participating to several multilateral 
meetings organised by State Department and intensifying contacts with stakeholders, NGOs and 
think-tanks in particular, on topics such as Human Rights in the Arab Spring countries, freedom 
of religion, LGBT, Internet Freedom, Human Rights Defenders. Moreover, as in previous years, 
the dynamic partnership established between the EU and the US in multilateral forums, such as 
the Human Rights Council and the UNGA Third Committee, has been pivotal to several 
outcomes (see section above). This cooperation was complemented by a dialogue on counter- 
terrorism and international law with the State Department's legal Adviser Harold Koh. 



262 



The death penalty continues to be a top concern for the EU. 43 people were executed in 2011, 
only a slight drop from the 46 people executed in 2010. However, the number of death 
sentences dropped from 104 in 2010 to 78 in 2011, the first time that number was below 100 
since the death penalty was reinstated in 1976. Amongst the 43 executions, the EU intervened in 
six cases, in accordance with the EU's guidelines. The EU either through the EU DEL 
Ambassador and/or statements from the HR/VP and the EU Delegation to the OSCE made 
multiple statements regarding those six who included Troy Davis in Georgia and Humberto Leal 
in Florida. 

In addition the EU ban on the export of dual use drugs which can be used for executions 
delayed several executions in Ohio, Kentucky, Arizona and several other states as both State and 
Federal level courts were the scenes of various cases declaring the purchases of foreign drugs for 
execution as illegal. Several states had to rewrite execution law to change the three drug 
"cocktail" for lethal injection to alternatives which could be obtained in the US. Several appeal 
cases remain under court review as of this date as well. 

A 2011 Gallup poll showed that only 61% of Americans favoured the death penalty, the lowest 
level of support recorded by Gallup since 1972. There appears to be some momentum 
developing at the state level, where several states have abolished the death penalty in recent 
years, including the State of Illinois in March 201 1 and in November 201 1 Oregon Gov. John 
Kitzhaber halted a pending execution and declared he would sign no other death warrants while 
in office. 

In 2011, the EU supported six civil society organisations through EIDHR grants, including the 
American Bar Association, which campaigned for the abolition of capital punishment in the U.S. 
In parallel, the EU continued its own efforts against the death penalty. In particular, following 
the criteria set out in the EU Guidelines for Intervention on Death Penalty Cases (2008), the 
Head of the EU's Washington Delegation continues to issue statements when appropriate. 



263 



When solicited by the EU with regard to the passage of implementing language of the 
International Court of Justice decision referred to as the "A vena Decision", the US Government 
reiterated its intention of enacting the necessary implementing legislation as soon as Congress 
could be persuaded to act. Unfortunately the legislative process has not progressed so far. 

At the beginning of 2011, the debate on the closure of the Guantanamo Bay Detention Facility 
took a new twist with President Obama's Executive Order of March 2011 introducing, on the 
one hand, a process of periodic review for prolonged detention and, on the other hand, 
resuming the Military Commissions' trials. Although the Administration reiterated its 
commitment to closing the detention facility, the steps taken were a pragmatic recognition that it 
will not occur any time soon. The EU continued to monitor the developments and to call for 
the closure of the facility. 

The process was even further slowed down by the Congress adoption, in December 2011, of the 
2012 National Defence Authorisation Act. This Act not only contained previously used 
language making difficult to close Guantanamo, but it also codified the 2001 Authorisation of 
the Use of Military Force Act (AUMF) and mandatory military detention and (potential) 
indefinite detention without trial of foreign terrorist suspects (ie persons captured in the course 
of hostilities and suspected of belonging to or being linked to Al Qaeda, or of having 
participated in the planning or carrying out of attacks against the US or its coalition partners). 
The EU engaged with the US Administration on these issues. 



264 



5.7.3. Argentina 

Since the end of the military regime in 1983 there has been a remarkable improvement in 
respect for human rights. Argentina has ratified most of the UN and regional human rights 
instruments as well as the Rome Statue of the International Criminal Court. 

However, a number of challenges remain, particularly in prison conditions, domestic violence 
against women and the rights of persons belonging to minorities. 

Human rights issues feature prominendy in the EU-Argentina bilateral agenda with a specific 
EU-Argentina Joint Declaration on Human Rights (2008). The next EU-Argentina human 
rights dialogue was scheduled for April 2012. 

Social justice, rights of persons belonging to minorities and the human rights of indigenous 
populations have been key issues and core areas of intervention for EU-Argentina cooperation 
in human rights. The work carried out in 2011 is in line with the priorities identified for 
Argentina including support for vulnerable groups affected by inequalities and poverty, women's 
rights and human trafficking, detention conditions and guarantees, and crimes against humanity. 

In addition, two EU demarches were made in 2011 to communicate EU priorities for the UN 
Human Rights Council to relevant Argentine authorities. 



265 



5.7.4. Bolivia 

The year 2011 will be remembered in Bolivia as the TIPNIS year. The conflict over the 
construction of a road through a natural and indigenous reserve (TIPNIS - Territorio Indigena 
Parque Natural Isiboro Secure) generated a strong protest among the indigenous populations and 
highlighted the challenges of making national economic development compatible with respect 
for indigenous peoples' rights. In 2011, Bolivia held judicial elections in order to choose the 
judges of its highest judicial bodies, including the Constitutional and the Supreme Courts. These 
elections were promoted by the government as a ground-breaking attempt to democratise and 
promote the independence of the judiciary and improve access to justice. However, the 
unprecedented numbers of spoiled and blank votes indicated a protest vote, influenced by the 
TIPNIS conflict. The EU is an important actor for the protection and promotion of human 
rights and uses several instruments to achieve such goals, including development cooperation, 
the Instrument for Stability and political dialogue. 



266 



5.7.5. Brazil 

Dialogue and close cooperation with Brazil on human rights issues continued in 2011. As 
envisaged in the Joint Action Plan, the EU and Brazil have developed an "institutional" 
framework enabling regular bilateral consultations on human rights -related issues. In May 2011, 
the second session of the EU-Brazil human rights dialogue was held in Brasilia; eight Brazilian 
line Ministries attended the meeting, where the agenda focused on indigenous peoples, human 
rights defenders, and migration-related issues. Two small projects were financed in 2011 
through the Sectoral Dialogues Facility Fund (DCI Country allocation), one to support the 
National Program for the Protection of Human Rights Defenders, and one related to combating 
human trafficking, with a focus on women and children. A European Instrument for 
Democracy and Human Rights (EIDHR) call for proposals was also launched, worth a total of 
€ 1.8 million. The call will finance civil society initiatives focused on combating violence against 
women, children, vulnerable populations and human rights defenders. At the fifth EU-Brazil 
Summit held in Brussels on 4 October 2011, the EU and Brazil committed to reinforcing 
cooperation on human rights in multilateral forums, in particular by developing joint initiatives 
in the Human Rights Council as well as by developing triangular cooperation initiatives with 
interested developing countries. 



267 



5.7.6. Chile 

The comprehensive EU-Chile Association Agreement underpins a very good bilateral 
relationship. During 2011, Chile and the EU continued to work together to promote human 
rights domestically, in the bi-regional context and in multilateral forums. At the second EU- 
Chile human rights dialogue, held in Santiago in January, discussion focused on the rights of 
indigenous people, women and migrants, and on cooperation on the review of the UN Human 
Rights Council. In October, civil society representatives from the EU and Chile took part in two 
human rights seminars in Santiago: one concerned with human rights and corporate social 
responsibility, and the other looking at institutional models for addressing the protection of 
human rights, as Chile prepared to create a Secretariat for Human Rights in the Ministry of 
Justice. Through its external assistance, the EU continues to support the implementation in 
Chile of ILO Convention 169 (on rights of indigenous and tribal people) and the preservation 
of memory of the 1973-1990 military dictatorship. 

5.7.7. Colombia 

In 2011, the Colombian government continued to implement ambitious initiatives, announced 
by President Santos when he took office in August 2010, that aim to heal some of the wounds 
inflicted by Colombia's internal conflict and to improve the human rights situation. The 
centrepiece of these initiatives is the law on reparation for the victims of the conflict and the 
restitution of land appropriated illegally, under which reparation is to be provided to four 
million victims. Other key measures included the tabling, in parliament, of a reform of the 
justice system, with aims which include reducing impunity, reforming the government's system 
of protection for persons at risk, and dissolving the discredited DAS (Departamento Administrativo 
de Seguridad) intelligence agency. 



268 



The Santos government also continued to reach out to human rights defenders, trade unions 
and civil society in general, and pushed forward a dialogue process, involving civil society and 
the international community, that is to culminate in a national human rights conference in 
December 2012 where a national human rights action plan is to be adopted and a national 
human rights centre established. Despite government efforts, there were still threats and attacks 
against human rights defenders, trade unionists, land activists and political and social leaders, not 
least due to the determined opposition to some of the Santos reforms from vested interests, 
linked to illegal armed groups, which are pushing back by stepping up violence. 

The EU watched the human rights situation in Colombia closely, maintaining regular contacts 
with Colombian authorities at different levels. The readiness of the government to discuss 
human rights issues without any taboo and in full transparency was demonstrated by the fifth 
session of the local EU-Colombian human rights dialogue, held in June 2011, with the full 
involvement of relevant line agencies. Topics discussed included the fight against impunity and 
the new victims' law. The EU also enquired about a number of individual cases, including those 
of attacks and threats against human rights defenders. Apart from its dialogue with the 
government, the EU continued to maintain close links with and consult civil society and human 
rights defenders, including in the context of an EU-funded civil society seminar which took 
place in Bogota in December 2011. Moreover, the Union implemented external assistance 
programmes in support of human rights, providing capacity-building support in the fight against 
impunity, aid to internally displaced persons and preventive actions against displacement, and 
assistance to victims of conflict. The EU also prepared a first pilot programme in support of the 
victims' law. 



269 



5.7.8. Ecuador 

2011 was marked by an increasing confrontation between the government and private media - 
considered as defending the interests of traditional economic and political elites that oppose the 
"Revolution Ciudadana" . Some judiciary cases against newspapers and journalists could have 
negative effects on freedom of expression and independence of the judiciary in Ecuador. 

The project in the northern border area of Ecuador with Colombia, funded by the Instrument 
For Stability, was still ongoing in 201 1. 

Its main objectives are to strengthen the capacity of institutions and civil society to confront the 
security crisis situation; to improve the protection of the basic human rights of highly vulnerable 
population groups; and to encourage the dialogue processes between the population and public 
authorities on both sides of the border, including social and economic peace-building measures 
and fostering a peaceful culture. 

A European Instrument for Democracy and Human Rights Country-Based Support Scheme 
(EIDHR-CBSS) call for proposals for Ecuador was launched in November 2011, with the aim 
of encouraging coordination and linkages between the various actors in the promotion of 
human rights and the application of constitutional guarantees, in particular in the setting up of a 
fair and efficient judicial system, as well as in the development of integrated systems of security 
and crisis prevention. 



270 



5.7.9. El Salvador 

In June, the EU Delegation in El Salvador and the Embassies of three EU member states visited 
the facilities of a small community-based radio station, which had received several death threats. 
The radio station workers claimed that they were being threatened because of their public 
opposition to mining projects in the Cabanas department, and their denunciation of electoral 
fraud in the same area. The fact-finding mission was followed by a meeting with the Minister for 
Justice and Security, who was asked to pursue the investigation of the threats and to keep 
providing protection to the radio station staff. 

An agreement was signed with the Salvadorian government and the local electoral body to 
finance a reform that, starting with the 2014 presidential election, will reduce the distance 
between voters and voting centres, thus fostering democratic participation. The project is a 
follow-up to the recommendations made by the EU election observation mission after the 2009 
elections. 

5.7.10. Guatemala 

The EU monitored human rights issues in Guatemala closely, particularly the increasing attacks 
against human rights defenders and the forced evictions of indigenous communities from their 
land. In June the EU Delegation and the Member States' Embassies organised the Human 
Rights Defenders' Annual Meeting to reaffirm the EU's commitment to the protection of 
human rights defenders and to discuss implementation of the related EU Guidelines. In 
September and November EU Member States participated in monitoring of both rounds of the 
Presidential elections. 



271 



Concerning transitional justice, as an international observer the EU Delegation attended the 
main hearings of the case on genocide and crimes against humanity committed by five members 
of the army, today retired, during the armed conflict. This case (the first of its kind in Latin 
America) was supported through an EU-funded project, which provides legal assistance to 
victims. This case and the sentence on the "Dos Erres" massacre (conviction of three members 
of the army and one member of the paramilitary forces) are important steps towards 
strengthening the justice system in Guatemala and making progress in the process of national 
reconciliation. 

The EU supported a project on the death penalty, which played an important advocacy role in 
ensuring that the Supreme Court commuted 13 death penalty judgements to imprisonment. At 
the end of 201 1 only one person was still in death row waiting for review of sentence. 
Finally, the EU continued to actively support the mandate of the International Commission 
Against Impunity in Guatemala (CICIG) throughout 2011, thereby recognising the CICIGs 
important role in dismantling clandestine groups and in promoting legislative reforms in the area 
of justice and security. 

5.7.11. Honduras 

Claims of human rights violations (especially against journalists, LGBT groups, women, human 
rights defenders and peasants) made by national and international human rights organisations 
did not cease in 2011. 



272 



Human rights continued to dominate the political agenda in bilateral relations and were at the 
core of the discussions with the Government of Honduras during a high-level dialogue that 
took place in June 2011 in Brussels. The EU is watching the situation of human rights in 
Honduras closely and, together with the Heads of Mission present in the country, publicly 
expressed in a local statement its strong condemnation and deep concern at the murders, attacks 
and threats against journalists and media in Honduras, with the hope that these crimes and 
threats would not go unpunished. 

During 2011 the EU continued its support for the work of the Truth and Reconciliation 
Commission and its follow-up mechanism (Unidad de segiumiento a las recomendaciones de la Comision 
Verdad j Reconciliation - USICVR), as well as for the national human rights protection and 
promotion system, through a programme financed by the Instrument for Stability. In addition to 
its continued support for Honduran civil society in the framework of the European Instrument 
for Democracy and Human Rights (EIDHR), in 2011 the EU also approved a new project in 
support of the new Ministry of Justice and Human Rights aiming at improvement of governance 
and human rights in Honduras, by means of consolidating the rule of law, strengthening 
Government institutions and creating a legal framework in this sector. It will help the Honduran 
Government to design and implement a National Human Rights Policy and Action Plan, and to 
apply recommendations on human rights issued by international organisations (particularly those 
accepted by the Government of Honduras during the 2010 Universal Periodic Review exercise). 

Land disputes continue to result in violence; the situation in Bajo Aguan is of particular concern. 



273 



5.7.12. Mexico 

In 2011 the EU maintained a constructive dialogue with Mexico on human rights, both on 
internal and on multilateral issues. 

In March the EU and Mexico held their annual high-level dialogue on bilateral human rights 
issues, in Brussels. The EU expressed its concern about the difficult situation of human rights in 
Mexico, particularly in the context of increasing violence and the fight against organised crime. 
Mexico presented its progress in the reform of its criminal justice system and of military justice, 
as well as in setting up mechanisms for the protection of human rights defenders and journalists. 

Human rights were also discussed at the 11th EU -Mexico Joint Committee. Mexico presented 
substantial recent developments, such as the constitutional reform that integrates international 
human rights standards into the internal judicial order and the Supreme Court decision to 
withdraw all human rights violations from military jurisdiction. Mexico and the EU agreed to 
pursue their cooperation on human rights, particularly through support for the implementation 
of the adopted reforms. 

The EU Delegation and Member States' Embassies in Mexico devoted sustained efforts to the 
implementation of the EU's Human Rights Guidelines in 2011, especially as regards the 
protection of human rights defenders. They issued two local statements on critical issues and 
carried out fact-finding missions in the States of Baja California, Chihuahua, Coahuila, Guerrero, 
Nuevo Leon, Oaxaca and Tabasco. 



274 



In addition, five Members of the European Parliament (Human Rights Subcommittee) visited 
Mexico (Mexico City and Oaxaca) with the objective of examining the human rights situation 
there. The mission included meetings with the Mexican authorities, NGOs and human rights 
defenders, the National Human Rights Commission and the Congress. The main issues were 
impunity, the situation of human rights defenders and journalists, the use of the military in the 
fight against organised crime, and justice reform. 

In 2011 the EU and Mexico coordinated closely on multilateral human rights issues. They held 
regular consultations, particularly in Geneva. They adopted similar positions on almost all 
human rights issues and situations at the Human Rights Council and at the General Assembly of 
the United Nations. 



5.7.13. 



The EU's human rights and democracy agenda in Nicaragua during the year 2011 was 
dominated by the electoral context. A fully-fledged EU election observation mission was sent to 
observe the general elections that took place on 6 November. Its final report stated that 
democratic standards had deteriorated further and that the electoral process was far from 
achieving essential benchmarks for democratic elections, in particular regarding impartial and 
transparent management of the process by the electoral authority. Recommendations to the 
authorities in order to improve the whole electoral process will constitute a priority for the EU 
in its future dialogue with Nicaragua. 



275 



5.7.14. 



201 1 was an important year for the promotion and protection of human rights in Paraguay. In 
the first half of the year, it underwent, for the first time, the UN Human Rights Council 
Universal Periodic Review (UPR). The Government further enhanced the recently created 
Human Rights Network of the Executive Branch, which includes 22 institutions and ministries. 
In December, the Executive presented to the public a proposal for a National Human Rights 
Plan. The EU watched this interesting development closely and, through the European 
Instrument for Democracy and Human Rights (EIDHR), co-funded 4 projects worth more than 
€ 900 000. They addressed these specific areas of action: (1) the protection of the rights of 
vulnerable and excluded children, (2) the promotion of access to justice for Paraguayan legal 
workers, (3) the promotion and protection of indigenous people's labour rights in the Chaco 
region, (4) support for local human rights networks to improve their dialogue with Government. 

The last action also involved an institution-building component in human rights training, 
offered to Executive Human Rights Network staff. By the end of 2011 a new EIDHR call was 
launched with a budget of € 600 000. Also under the EIDHR, the "Atlas of Torture" project 
made a considerable contribution in supporting action to eradicate torture and ill-treatment, by 
assisting the government, as well as civil society organisations, in implementing the 
recommendations of the UN Special Rapporteur on Torture, focusing its attention on the 
establishment of a National Mechanism on Torture Prevention. Finally, the EU financed two 
actions (one for Mercosur and another focused on Paraguay) about the rights of migrants 
(among other themes) under the MIEUX Migration EU Xpertise program. Finally, the EU co- 
financed the "MEVES" project which created the first ever virtual museum of the historic 
memory in Paraguay to disseminate the Report of the Truth and Justice Commission about 
Stroessner's dictatorship (http://www. meves.org.py/). 



276 



5.7.15. Suriname 

On May, 2011, the Republic of Suriname went through the UN Universal Periodic Review 
(UPR) exercise. The State received 91 recommendations during the inter-active dialogue, some 
of which were accepted and others were deferred, as they required further consideration on the 
national level. The country accepted the recommendation to "Implement the recommendations 
of the Human Rights Committee, by prosecuting and sentencing as appropriate the perpetrators 
of the extrajudicial executions of December 1982 and the Moiwana massacre in 1986". 

During 2011, the judicial proceedings opened in 2007 by the former government against today 
President Desire Bouterse (since August 2010 ) and 24 others for the killing of political 
opponents 30 years ago (the so called "December 1982 murders" case) continued at the 
accustomed slow path. 

5.7.16. Peru 

In 2011 Peru held general elections. The EU Electoral Observation Mission, deployed for the 
second round of the presidential elections, concluded that the process was transparent and that 
the elections were held in a peaceful and orderly environment. It also stressed the impartiality 
and professionalism of the election administration. In discussions with Peru, the EU covered 
social conflicts and the process of consultation of the indigenous people in the framework of 
the bilateral policy dialogue. Apart from its dialogue with the government, the EU continued to 
maintain close links with civil society and human rights defenders. Through its external 
assistance, the EU provided support for the fight against poverty and social exclusion and 
promoted human rights, particularly those of the most vulnerable groups (women, children and 
indigenous people). Supporting the implementation of the recommendations of the Truth and 
Reconciliation Commission, the EU co-financed the "Place of Memory" project relating to the 
political violence of the 1980s and 1990s. 



277 



5.7.17. Uruguay 

Uruguay is fully committed to the protection of human rights both at home and internationally, 
as exemplified by its Presidency of the UN Human Rights Council since June 2011. 
Nevertheless, some challenges remain. Uruguay faces a serious problem in its detention system, 
a combination of prison overpopulation — around 9570 inmates at the end of 2011 — and 
deplorable conditions within prisons. Following the official visit of the UN Special Rapporteur 
for Torture to the country in 2009, Uruguay requested international assistance to address the 
problem. In October 2011, the EU officially launched a project with the Uruguayan authorities 
and other donors to support the reform of the Uruguayan penal justice and prison systems, so 
as to improve the quality of life and social and labour reintegration of prison inmates. Other 
areas of concern which the EU closely monitors and supports through EIDHR projects are 
domestic violence, trafficking, security of citizens, and human rights. 

5.7.18. Venezuela 

There is unexploited potential in the relationship between the EU and Venezuela; access is 
difficult in some respects, and contacts with the authorities are not as frequent as desirable. In 
2011, the Council Group accepted an initiative by the EEAS aiming to deepen relations. In this 
context, the EU regularly tries to raise human rights issues in its contacts with the Venezuelan 
authorities. 



Through the EIDHR, the EU is financing, among others, projects aiming to foster human rights 
monitoring and reporting, freedom of the press, children's rights and the rights of people living 
with HIV/AIDS. The EU is also supporting efforts, through the UNHCR, to improve the 
refugee status determination process. The project has had positive results. The EU is concerned 
about recent legislation that might restrict the freedom of association and could limit the 
international cooperation funds supporting Venezuelan civil society organisations. 



278 



5.7.19. 



The process of release of political prisoners, initiated in July 2010 with the mediation of the 
Catholic Church and Spain, was completed in March 2011. 126 political prisoners, including all 
of the prisoners of conscience imprisoned in 2003, were liberated. Regrettably however, many 
were forced to leave their country and settle abroad, against their will. While overall this freeing 
of prisoners constitutes a positive development, the EU remains concerned about periodical 
upsurges in temporary arrests and continued harassment of human rights defenders, as well as 
more generally the existing limitations on freedom of expression, freedom of association and 
freedom of assembly in the country. This message was repeatedly conveyed to the Cuban 
authorities. 

On the other end, Cuba has a positive track record on basic economic, social and cultural rights, 
including through the provision of education and healthcare, and of tackling racial, gender and 
sexual discrimination. Cuba has also ratified 5 of the 9 main UN Human Rights conventions. It 
has signed but still not ratified the International Covenant on Civil and Political Rights and the 
Covenant on Economic, Social and Cultural Rights. 

An EU-Cuba political dialogue session took place on 23 February 2011, in Brussels, at which the 
human rights situation in Cuba was thoroughly discussed. As with other countries, human 
rights remain at the centre of the EU-Cuba political dialogue. In the meantime, the reflection 
launched by the Foreign Affairs Council of 25 October 2010, to explore possibilities on the way 
forward for relations with Cuba, continued. Also in this context, the future human rights 
development in the country continues to be of key importance. 



279 



5.7.20. Dominican Republic 

In the field of human rights, progress was noted in 2011 but problems persist. The 2010 
Constitution conferred many democratic advances, some of which still need to be implemented 
(Ombudsman, popular legislative initiative), but it also contained some very controversial 
elements, in particular in terms of migration and nationality rights. In addition the Constitution 
forbids abortion under all circumstances - in a country with high rates of early pregnancies, 
rapes and gender violence. 

The Dominican Republic has signed most of the relevant international conventions on human 
rights, and laws are generally (with exceptions) progressive. However, in reality, there are still a 
number of serious unresolved problems concerning gender violence, reproductive rights, police 
violence ("extrajudicial killings") and discrimination against Haitian migrants and their 
descendants. Despite a civil society landscape of varied quality, it is worth stressing the action to 
raise awareness taken by the organisations consistently supported by EU cooperation. The EU 
Human Rights Strategy adopted in 201 1 will guide EU action in this respect. 



280 



5.7.21. Haiti 

The EU continued to provide support for strengthening human rights in Haiti by funding three 
new projects under the EIDHR-CBSS programme in the domain of the protection of women's 
and children's rights. The EU's support for the electoral process continued in 2011 through 
funding under the Instrument for Stability of the OAS electoral observation mission and the 
dispatching of six EU electoral experts. The EU has assisted concerned EU Member States in 
preparing for the first Universal Periodic Review for Haiti under the UN Human Rights 
Council, which took place in Geneva in October 2011. Moreover, an EU human rights strategy 
for Haiti has been drafted and considered by relevant Council working groups with a view to its 
adoption. As regards strengthening Haiti's democracy, a high-level advisory project carried out 
by the Club de Madrid has been funded by the Instrument for Stability with the objective of 
fostering a more cooperative attitude among Haitian democratic institutions and identifying 
shared legislative objectives. 

5.7.22. Jamaica 

The EU continued to have regular contacts with the government on human rights -related issues, 
including specific contacts on follow-up to the UN Universal Periodic Review (UPR) of 201 1 . 
Meetings were also held with human rights defenders, including NGOs campaigning on general 
human rights issues and access to justice, as well as those supporting LGBT minorities. 

Focal areas for the EU as listed in the Jamaica Human Rights Country Strategy Paper adopted in 
2011 reflect priorities outlined in the UN UPR and the report of the UN Human Rights 
Council. These include alleged extrajudicial killings, abuses by agents of the state, imposition of 
the death penalty, treatment of LGBT minorities, prison conditions, and the position and 
treatment of women and children within Jamaican society. 



281 



EU budget support programmes target agencies providing oversight of the security services, 
training on human rights, and legislation on key human rights issues. The EIDHR programme 
also supports NGOs promoting awareness of human rights issues and assisting those suffering 
human rights abuses. 



6. The European Parliament's actions on human rights 

The advancement of human rights and democratic principles globally remains an important part 
of the work of the European Parliament. This priority task has many dimensions. During 2011 
human rights violations were debated in plenary sessions and targeted by various Parliamentary 
resolutions, and committees regularly raised human rights issues in their reports. Inter- 
parliamentary delegations adopted new guidelines to raise human rights issues during their 
meetings with their interlocutors. The President of the European Parliament, Mr Jerzy Buzek, 
considered human rights issues an integral part of his work. Mr Edward McMillan-Scott 
continued to serve as the Vice President for human rights. Over the course of the year, 
President Buzek made more than 150 human rights- related statements and speeches. As he said 
in his statement on 23 November 201 1 at the opening of the Sakharov Network Conference: 
"We in the European Parliament believe that fundamental freedoms are not only the right to life 
and physical integrity, but also freedom of expression, freedom of the press, freedom of religion, 
and freedom of thought. Without these freedoms there will only be oppression and the rule of 
the few." 



282 



The European Parliament also seeks to achieve the mainstreaming of human rights in its 
work, in accordance with the treaties proclaiming universal human rights and democracy as 
founding values of the Union and as core principles and objectives of the Union's external 
action. Human rights issues are debated in the Committee on Foreign Affairs (AFET) when it 
deals with parliamentary reports or different types of international agreements including human 
rights clauses. Commercial and trade agreements, including human rights clauses, are dealt with 
by the Committee on International Trade (INTA) . 

The Committee on Development (DEVE) and the Women's Rights and Gender Equality 
Committee (FEMM) also regularly deal with human rights aspects of EU external relations in 
their respective spheres of competence. The Chairs of the AFET and DEVE Committees co- 
chair the Election Coordination Group (ECG) that coordinates Parliament's election 
observation activities. 

The Committee on Civil Liberties, Justice and Home Affairs (LIBE) is the key actor on 
fundamental rights within the European Union, and it has important responsibilities concerning 
external aspects of the EU's internal policies, for example in the areas of migration and asylum 
policies. Constitutional and legal questions are dealt with by the Constitutional Affairs 
Committee (AFCO) and the Legal Affairs Committee (JURI), including EU accession to the 
European Convention on Human Rights, which will also have consequences for EU external 
relations. 



283 



During 2011 Members of the European Parliament scrutinised the work of the Commission, 
Council and EEAS in the field of human rights in the plenary, in committees, delegations and 
working groups. The EU High Representative for Common Foreign and Security Policy 
addressed plenary sessions on CFSP issues, including human rights and democracy support. 
Representatives of the EEAS and Commission participated regularly in the meetings of the 
Subcommittee on Human Rights. The new permanent chair of the Council Human Rights 
Working Group (COHOM), Mr Engelbert Theuermann, participated in discussion at DROI 
meetings and, similarly, the Chair of DROI was invited to COHOM meetings. 

Parliament also closely followed the actions taken under the European Instrument for 
Democracy and Human Rights (EIDHR) worldwide, one of the main instruments of the EU in 
the field of promoting EU values. In 2011, during the Parliament's scrutiny of the EIDHR's 
Annual Action Programme 2011, the EP repeatedly expressed the wish to participate more in 
the setting of priorities for the Instrument. A working group on the EIDHR, headed by the 
Chair of the Subcommittee, continued its work in 2011, meeting with the Commission services 
to discuss the Annual Action Plans, as the implementation of the instrument. 

In the work of the European Parliament, human rights in the world are specifically dealt with by 
the Foreign Affairs Committee's Subcommittee on Human Rights (DROI), chaired by Ms 
Heidi Hautala and, as from September 2011, by Ms Barbara Lochbihler. In the post-Lisbon 
Treaty context the Subcommittee consolidated its close working relationships with the 
European External Action Service, other EU institutions and human rights NGOs. 

Through in camera briefings and debriefings, the Subcommittee on Human Rights also follows 
the human rights dialogues and consultations conducted by the EEAS with third countries. 



284 



Extensive monitoring of UN human rights activities included meetings with UN Special 
Representatives and advisors attending meetings of DROI and AFET, including with the Special 
Rapporteur on Iran and the UN Secretary General's special advisor for the prevention of 
genocide. Human rights and democracy support issues were also on the agenda of the 
delegation to the United Nations General Assembly, co-chaired by AFET and DROI. 

The Subcommittee on Human Rights also organised or participated in several delegation visits 
of its own. A DROI delegation to the UN Human Rights Council (HRC) spring session was 
again part of DROI's annual programme. Before the visit, Parliament adopted a resolution on 
the Human Rights Council and the review process that was carried out in 2011. 

The Council of Europe was an important partner regarding many human rights issues. 
Cooperation took place with the Committees and Members of the parliamentary assembly 
(PACE). The Subcommittee on Human Rights also debated with Mr Thomas Hammarberg, 
Council of Europe Commissioner for Human Rights. The EU's accession to the European 
Convention on Human Rights has been one of the main human rights efforts of the European 
Parliament in 2011 and a point of shared interest between the EP and the Council of Europe. 
The Subcommittee also held an exchange of views with Dick Marty, Rapporteur of the 
Committee on Legal Affairs & Human Rights in the Parliamentary Assembly of the Council of 
Europe (PACE). 

An exchange of views in November (arranged by AFET and DROI) with Lamberto Zannier, 
the OSCE Secretary General, was an opportunity to stress the importance of OSCE Human 
Dimension commitments to human rights. 



285 



In a number of own-initiative reports adopted during 2011, the European Parliament explored 
different possibilities for protecting and supporting human rights and democracy. On the basis 
of an own-initiative report, on 7 July 2011 Parliament adopted a resolution on EU external 
policies in favour of democratisation. The report considers that the EU's role as a "soft 
power" in the international system can only be consolidated if protection of human rights 
constitutes a real priority for it in its policy towards third countries, and offers possible solutions 
for a more coherent approach to democracy support in EU external policies, based on targeted 
strategies. Parliament also welcomed the decision by the Commission and the High 
Representative to support the establishment of a European Endowment for Democracy 
(EED), as a flexible tool to support democratic change in non-democratic countries and 
countries in transition. 

The European Parliament has been a strong and consistent supporter of the ICC. In November 
2011, Parliament adopted a resolution on EU support for the International Criminal Court. 

The resolution stresses the need to enhance support for the Court through political and 
diplomatic action. It welcomes the revised EU Action Plan and encourages the Council 
Presidency together with the Commission, the EEAS and the Member States to make 
implementation of the Action Plan a priority. 

The year 201 1 was marked by historic developments in North Africa, the Middle East and 
the Gulf States. The events of the Arab spring were closely followed by the European 
Parliament, with an important focus on human rights and democracy. Parliament's response 
included hearings, delegation visits as well as an election observation mission to Tunisia. In a 
closely related process, the European Parliament scrutinised the review of the European 
Neighbourhood Policy. In April, Parliament adopted two separate resolutions, one on the 
Southern Dimension and another on the Eastern Dimension to provide its input to the review. 



286 



In a resolution on the review of the European Neighbourhood Policy, adopted on 14 
December 2011, the European Parliament firmly supported the new approach presented by the 
Commission and the High Representative based on the principle of "more for more" and built 
on clearly defined criteria and assessable and regularly monitored benchmarks for each 
individual partner country. 

In the context of monitoring the negotiations on international agreements, Parliament 
adopted recommendations on negotiations on the EU Framework Agreement with Libya and 
on the EU Association Agreements with Republic of Moldova, Ukraine and Georgia. 

Parliament adopted a resolution on sexual orientation and gender identity issues, reiterating 
its concern regarding the numerous human rights violations and widespread discrimination 
based on sexual orientation and gender identity, both in the European Union and in third 
countries. 

Parliament continued to focus attention on the role of human rights defenders, following up 
on the 2010 parliamentary report. The Subcommittee on Human Rights prepared declarations 
and letters in an effort to free a prominent Syrian human rights lawyer, Haytham Al-Maleh, who 
was finally released from prison. The European Parliament continued to pursue contacts with 
the Sakharov laureate and Burmese democracy leader Aun San Suu Kyi, receiving two video 
messages from her in 2011. The cases of Sergei Magnitsky (Russia), Ales Bialitski (Belarus) and 
David Kato (Uganda) were highlighted by Parliament and served as a stark reminder of the risks 
that courageous human rights defenders continue to face. 

Work on the European Parliament's Annual Report on Human Rights in the World and 

the EU's Policy on the matter, scrutinising the role of the various European Union actors and 
policies in the field of human rights, started in 2011, under the rapporteurship of Mr Richard 
Howitt MEP. 



287 



The 2011 Sakharov Prize for Freedom of Thought was awarded to the "Arab Spring", 
personified by five activists for their contribution to the historic changes in the Arab world: 
Asmaa Mahfouz (Egypt), Ahmed al-Zubair Ahmed al-Sanusi (Libya), Razan Zaitouneh (Syria), 
Ali Farzat (Syria) and posthumously to Mohamed Bouazizi (Tunisia). 

The European Parliament has awarded the Sakharov Prize for Freedom of Thought annually 
since 1988 to distinguished individuals who have stood up for freedom of expression, 
democracy, the rule of law and tolerance. 

The year was also marked by the development of the Sakharov Prize Network, allowing the 
Sakharov Prize laureates to share their experience as human rights defenders and exchange best 
practices. Most of the former laureates participated in the high profile Sakharov Prize Network 
High Level Event, hosted by the President of Parliament in November 2011. The Human 
Rights conference and the public Sakharov Debate 201 1 on the role of women in transition 
reached out to people engaged in the struggle for human rights around the world. The Sakharov 
prize laureates present were Hauwa Ibrahim, Wei Jing Sheng, Salih Mahmoud Osman, 
Alecsandr Milinkievic, Reporters without Borders, Zhanna Litvina (Belarus Association of 
Journalists), Taslima Nasrin, Salima Ghezali, Leyla Zana, Ladies in White (Damas de bianco) 
and Oslobodjenje. Aun San Suu Kyi sent a video message to the conference. Former Sakharov 
Prize laureates gave a very positive evaluation of the prize and its contribution in giving visibility 
and credibility to their struggle on the world stage. 

The European Parliament also continued the practice of debates each month on urgent cases of 
breaches of human rights, democracy and the rule of law. In 2011, Parliament adopted a total 
of 53 human rights resolutions (see annex 1). 



288 



In April 2011, the Conference of Delegation Chairs adopted new guidelines for the European 
Parliament's delegations on integrating human rights concerns into the visits and meetings of all 
European Parliament delegations and multilateral assemblies. According to the "Specific 
guidelines for human rights and democracy actions of MEPs on their visits to third countries", 
all European Parliament delegations are encouraged to address human rights-related issues 
during their contacts with authorities and to meet with human rights defenders. 

Other European Parliament delegations involving the Subcommittee on Human Rights in 
2011 included an ad hoc delegation to Tunisia with AFET and Parliament's standing delegation 
for Maghreb. A DROI delegation to Honduras and Mexico carried out an extremely intense and 
high profile visit to both countries. The Chair of the Subcommittee also took part in the AFET 
delegation visit to Central Asia, linked to the negotiations on the EU-Turkmenistan Partnership 
and Cooperation Agreement. 

The following hearings were organised in 201 1 in the Subcommittee on Human Rights (some 
of these in cooperation with other committees or delegations): 

• The right to water and sanitation 

• Caste-based discrimination in South Asia 

• Democracy support 

• Minorities and unrepresented people 

• Press freedom, including protection of journalists in armed conflict situations 

• International Day in support of victims of torture 

• EU support for the ICC: facing challenges and overcoming difficulties 

• Human Rights in South-East Asia with a focus on Indonesia 



289 



• Human Rights situation of Turkmen in Iraq 

• Human Rights in China, in particular the situation of Human Rights Defenders 

• Hearing on Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender and Intersex Human Rights in the 
World 

• Hearing on the situation of human rights in Russia and North Caucasus 

• Hearing on Human Rights in Turkey in view of the upcoming Commission progress 
report 

• Hearing on LGBT Rights and Roma in the Western Balkans 

• Human Rights in China and the role of the European Union 

• Hearing on the follow up to the report on Human Rights Defenders 

In addition to this, various exchanges of views offered MEPs the possibility to discuss situations 
in different countries or various horizontal priorities with the EEAS, external experts, 
ambassadors and representatives of international organisations and national, regional and 
international NGOs. 

To complement the Subcommittee's work on human rights the Parliament's policy department 
for external relations provides support, preparing briefing notes and other background materials 
or commissioning external studies. During 2011 the following studies relevant to the External 
Policy on Human Rights were prepared and presented in the Subcommittee on Human Rights: 

• The European Union and the Review of the UN Human Rights Council 

• EU Human Rights Policy towards Russia 

• Workshop on Torture and Secret Detentions: the UN perspective and the role of the EU 

• Effect of migration policies on human rights in the European neighbourhood 

• Human rights in Eastern Partnership countries 

• Human rights benchmarks for EU's external policies 

• Supporting between ombudsmen in the countries of the Eastern Partnership 



290 



Parliament's standing delegations maintain a continuous relationship with countries or regional 
bodies. Delegation visits represent an important opportunity to directly address 
parliamentarians, government officials and civil society in third countries. Meetings of the 
Delegations in Brussels and Strasbourg are regularly attended by Ambassadors of the countries 
concerned, by the EEAS, NGOs and other interlocutors, and human rights issues are also a 
regular feature of these meetings (for example in the cases of Iran and China). The Delegation 
Chairs often send letters (usually to the Ambassador of the country concerned) and make 
statements on specific human rights abuses. 

The European Parliament also engages with parliaments worldwide through its inter- 
parliamentary cooperation and joint parliamentary assemblies. The assemblies bring together 
MEPs and MPs from third countries to discuss common challenges, including human rights and 
democracy issues. Established joint parliamentary assemblies include the Parliamentary 
Assembly of the Union for the Mediterranean, the Euro-Latin American Parliamentary 
Assembly and the ACP-EU Joint Parliamentary Assembly. In 2011, the Euronest Parliamentary 
Assembly was constituted, including a specific Committee on Political Affairs, Human Rights 
and Democracy and a Committee on Social Affairs, Culture, Education and Civil Society, to 
provide a parliamentary dimension to the EU's Eastern Partnership initiative. 

The Parliamentary Assembly of the Union for the Mediterranean brings together MPs and 
MEPs from the EU and from Mediterranean countries belonging to the Euro-Mediterranean 
partnership, including Algeria, the Occupied Palestinian Territory, Egypt, Jordan, Israel, 
Lebanon, Morocco, Syria, Tunisia and Turkey. The 7th Parliamentary Assembly of the Union 
for the Mediterranean met in Rome on 3 and 4 March to discuss political events taking place in 
the Southern countries of the Mediterranean. The Assembly's Committee on Political Affairs, 
Human Rights and Security is in charge of human rights questions. 



291 



The fifth Ordinary Plenary Session of the Euro-Latin American Parliamentary Assembly took 
place in Montevideo, Uruguay on 18 and 19 May 2011. The Committee on Political Affairs, 
Security and Human Rights is the dedicated committee within the Assembly dealing with human 
rights. 

The ACP-EU Joint Parliamentary Assembly brings together Members of the European 
Parliament and the elected representatives of the African, Caribbean and Pacific states ("ACP 
countries") that have signed the Cotonou Agreement. A substantial part of the work of the Joint 
Parliamentary Assembly is directed towards promoting human rights and democracy and the 
common values of humanity, and this has produced joint commitments undertaken within the 
framework of UN conferences. Concerning human rights, the 21st session in Budapest (16 to 18 
May 2011) adopted a resolution on challenges for the future of democracy and respecting 
constitutional order in ACP and EU Countries. 

The constituent meeting of the Euronest Parliamentary Assembly took place on 3 May 2011 in 
Brussels. It was opened by the President of the European Parliament, Jerzy Buzek, who 
observed that the democratic reform processes of the eastern partner countries had to be 
strengthened. The first Ordinary Session met on 14 and 15 September in Strasbourg, preceded 
by a meeting of the Assembly's four committees, including the Committee on Political Affairs, 
Human Rights and Democracy. 

In addition to this, many inter-parliamentary meetings with important human rights dimensions 
took place in the course of 2011. On 11 October 2011 the Subcommittee on Human Rights, 
together with the Committee on Development, organised an Inter-parliamentary Committee 
Meeting with National Parliaments, entitled "Human Rights Conditionality in Development 
Policy". It was the first fully fledged inter-parliamentary meeting after the entry into force of the 
Treaty of Lisbon dedicated to the linkage of human rights and development. The main topics 
discussed between Members of the European Parliament and their national counterparts were 
whether human rights conditionality is an obstacle to poverty reduction and how effective it can 
be in a multi-donor environment. 



292 



Election observation expresses the commitment of the European Parliament to supporting 
developing and consolidating democracy, the rule of law and human rights. MEPs participate 
either in European Union Election Observation Missions (EU EOMs) or in International 
Election Observation Missions. In the latter case, the European Parliament delegation 
participates within the framework of this mission and coordinates its work with the OSCE 
Office for Democratic Institutions and Human Rights (ODIHR) and the Parliamentary 
Assemblies of the Organisation for Security and Cooperation in Europe (OSCE PA), the 
Council of Europe and the North Atlantic Treaty Organisation (NATO PA). 

The EP's Election Coordination Group (ECG) is responsible for the overall organisation of EP 
election observation activities. In 2011 the ECG exercised for the first time its new consultative 
role to the High Representative and Vice President, Catherine Ashton, in the identification and 
planning of EU EOMs. The ECG also played an important role in the appointment of 
Members of the European Parliament as EU Chief Observers during EU EOMs. 

In 2011, the EP participated in the following election observation missions: 



293 



Kosovo 


Parliamentary (Re-run 3 municipalities) 


9.1.2011 


Sudan 


Referendum South 


9-17.1.2011 


Chad 


Parliamentary 


13.2.2011 


Uganda 


General 


18.2.2011 


Nigeria 


Presidential 


16.4.2011 


Peru 


Presidential 


5.6.2011 


Zambia 


General 


20.9.2011 


Tunisia 


Constituent Assembly 


23.10.2011 


Kyrgyzstan 


Presidential 


30.10.2011 


Nicaragua 


General 


6.11.2011 


Democratic Republic of Congo 


Presidential 


28.11.2011 



Furthermore, given the importance of the May 2011 local elections in Albania, the European 
Parliament decided, on an exceptional basis, to send an ad hoc delegation to follow the electoral 
process around the time of the elections. 



294 



Parliaments are essential elements of a functioning democracy, and it is within a democracy that 
Human Rights are most likely to be respected and actively upheld. The Office for the 
Promotion of Parliamentary Democracy (OPPD) operates within the European Parliament 
with the aim of providing parliamentary development support in new and emerging 
democracies. The beneficiaries of OPPD support are parliamentary institutions in third 
countries, their Members and their officials. The OPPD offers institutional capacity-building, 
customised support programmes, peer-to-peer support and exchange of experiences and follow- 
up to electoral observation missions with a view to extending support for democratisation to the 
full electoral cycle. 

During 2011, the OPPD organised a visit to the European Parliament of a large group of 
Egyptian political activists, representing a broad spectrum of political parties, groups and 
presidential candidates. Partners in the OPPD Democracy Fellowship Programme included the 
MERCOSUR and PARLACEN parliamentary assemblies and the Parliaments of Chile 
(Chamber of Deputies), Armenia, Ghana, Mauritania and Togo. The OPPD supported the 
Community of Democracies Parliamentary Forum by playing an active advisory role and 
organising a meeting in Brussels and taking part in meetings of the Forum in Tbilisi, Vilnius and 
Washington. In 2011 the OPPD also organised, together with the National Democratic Institute 
for International Affairs (NDI), a high- level meeting of the Transatlantic Dialogue on 
Strengthening Cooperation on Democracy Support. 

With the aim of achieving better synergy and coherence in the work of different European 
Parliament Committees and units in the field of human rights, the Task Force on EU Human 
Rights Policy, consisting of staff from different services within the European Parliament, met 
regularly throughout the year. 



295 



The need and desire to further strengthen the actions of the European Parliament in the field of 
human rights and democracy promotion resulted in the creation of a new directorate for 
democracy support within the European Parliament's Directorate General for External Policies, 
which is due to begin its work in 2012. 



7. List of abbreviations 

AA Association Agreement 

AFCO Constitutional Affairs Committee 

AFET Committee on Foreign Affairs 

AMISOM African Union Mission in Somalia 

APRM African Peer Review Mechanism 

ASEAN Association of Southeast Asian Nations 

ASEM Asia-Europe Meeting 

ATP Anti-Terrorism Proclamation 

AU African Union 

BICI Independent Commission of Inquiry 

BiH Bosnia and Herzegovina 

CAT Convention against Torture 

CBSS Country-Based Support Schemes under the EIDHR 

CEDAW Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against 

Women 
CEDEAO 

CEDEF convention internationale sur l'elimination de toutes les formes de 

discrimination a l'egard des femmes 

CENIT national Electoral Commission 



296 



CEPOL 

CFSP Common Foreign Security Policy 

CHT Chittagong Hill Tracts 

CICIG International Commission Against Impunity in Guatemala 

CoE Council of Europe 

COHOM Council Human Rights Working Group 

COREPER 

CPT Committee for the Prevention of Torture 

CRPD UN Convention on the Rights of Persons with Disabilities 

CSDP Common Security and Defence Policy 

CSO Civil Society Organisation 

CSR Corporate Social Responsibility 

CSW Commission on the Status of Women 

CVJR Truth, Justice and Reconciliation Commission 

DAS Departamento Administrativo de Seguridad 

DCFTA Deep and Comprehensive Free Trade Area 

DCI Development Cooperation Instrument 

DCI Dialogues Facility Fund 

DDPA Durban Declaration and Programme of Action 

DEVE Committee on Development 

DPRK Democratic People's Republic of Korea 

DRC Democratic Republic of Congo 

DROI Human Rights Subcommittee of the European Parliament 

EA Electoral assistance 

EaP Eastern Partnership 

EASO European Asylum Support Office 

EC European Commission 



297 



ECCC 

ECCC 

ECG 

ECG 

ECHR 

ECRI 

EDF 

EED 

EEM 

EIB 

EIDHR 

EMB 

EMRIP 

ENI 

ENP 

ENPI 

EOM 

EP 

EPJUST 

EUMS 

EUD 

EUJUST LEX 

EUMM 

EUPM 

EUPOL 



Extraordinary Chambers in the Courts of Cambodia 

Extraordinary Chambers in the Court of Cambodia 

Election Coordination Group 

Election Coordination Group 

European Convention on Human Rights 

European Commission against Racism and Intolerance 

European Development Fund 

European Endowment for Democracy 

Election expert missions 

European Investment Bank 

European Initiative for Democracy and Human Rights 

electoral management bodies 

Expert Mechanism on the Rights of Indigenous Peoples 

European Neighbourhood Instrument 

European Neighbourhood Policy 

European Neighbourhood and Partnership Instrument 

Election observation missions 

European Parliament 

EU-Philippines Justice Support Programme 

EU Member States 

EU Delegation 

Integrated Rule of Law Mission for Iraq 

EU Monitoring Mission 

EU Police Mission 

European Union Police Mission in Afghanistan 



298 



EUPOL 

COPPS 

EURA 

EUREMA 

EURODAC 

EUROJUST 
EUROPOL 
EUSR 
EUTM 

FAC 

FED 

FEMM 

FfGE 

FICs 

FIDH 

FoE 

FoRB 

FRONTEX 

FYROM 
GAMM 
GCC 
GCTF 



European Union Police Mission for the Palestinian Territories 

EU Readmission Agreement 

EU Relocation from Malta 

system for comparing fingerprints of asylum seekers and some 

categories of illegal immigrants 

European Union's Judicial Cooperation Unit 

law enforcement agency of the European Union 

EU Special Representative 

European Union military mission to contribute to the training of 

security forces 

Foreign Affairs Council 

Fonds europeen de developpement 

Women's Rights and Gender Equality Committee 

Financing for Gender Equality 

Forum Island Countries 

Federation internationale des ligues des droits de l'Homme 

freedom of expression 

freedom of thought, conscience and religion or belief 

EU Agency promoting, coordinating and developing European border 

management 

Former Yugoslav Republic of Macedonia 

Global Approach to Migration and Mobility 

Gulf Cooperation Council 

Global Counter-Terrorism Forum 



299 



GNU Government of National Unity 

GoE Government of Ethiopia 

GRULAC UN Group of Latin America and Caribbean Countries 

GSP EU's Generalised System of Preferences 

HIV Human immunodeficiency virus 

HOMs EU Heads of Missions 

HR High Representative 

HR VP High Representative Vice-President 

HRC UN Human Rights Council 

HRDO Human Rights Defender's Office 

HRDs Human Rights Defenders 

ICC International Criminal Court 

ICCPR International Covenant on Civil and Political Rights 

ICERD International Convention on the Elimination of All Forms of Racial 

Discrimination 

ICHR Independent Commission for Human Rights 

ICT information and communication technology 

ICTY International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia 

IDPs Internally Displaced Persons 

IHL international humanitarian law 

ILO International Labour Organisation 



300 



IMT 

INEC 

INGO 

INTA 

IPA 

ISAF 

ITC-ILO 

JA 

JURI 

JWF 

LAS 

LGBT 

LGBTI 

LIBE 

MDG 

MENA 

MEP 

MERCOSUR 

MFF 

NDC 

NDI 



International Monitoring Team 

Independent National Electoral Committee 

International nongovernmental organisation 

Committee on International Trade 

Instrument for Pre- Accession Assistance 

International Security Assistance Force 

International Training Centre of the ILO 

Council Joint Actions 

Legal Affairs Committee 

Angola-EU Joint Way Forward 

League of Arab States 

Lesbian, Gay, Bisexual and Transgender 

Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender and Intersex 

Committee on Civil Liberties, Justice and Home Affairs 

Millennium Development Goals 

Middle East and North Africa 

Member of the European Parliament 

Common Market of the South 

Multiannual Financial Framework 

National Dialogue Committee 

National Democratic Institute for International Affair 



301 



NGO Nongovernmental organisation 

NSA Non-State Actors 

NSF Somali National Security Forces 

NSS National Security Service 

NTC National Transitional Council 

OAS Organisation of American States 

ODIHR Office for Democratic Institutions and Human Rights 

OECD Organisation for Economic Cooperation and Development 

OFA Ohrid Framework Agreement 

OHCHR United Nations High Commissioner for Human Rights 

OIC Organisation of Islamic Cooperation 

OMCT Organisation Mondiale Contre la Torture 

OPCAT Optional Protocol to the Convention against Torture 

OPPD Office for the Promotion of Parliamentary Democracy 

oPt Occupied Palestinian Territory 

OSCE Organisation for Security and Cooperation in Europe 

OSCE Organisation for Security and Cooperation in Europe 

OSCE PA Parliamentary Assemblies of the Organisation for Security and Co- 
operation in Europe 



302 



PA 

PACE 

PARLACEN 

PCA 

PCA 

PCNA 

PDO 

PMSC 

PSWG 

RCCR 

RTG 

SAA 

SADC 

SAF 

SAP 

SPLA 

SPRING 

SPT 

SRT 

TAIEX 

TDCA 

TIPNIS 

US 

UAE 

U£M 

UN 

UNAMA 



Palestinian Authority 

Parliamentary Assembly of the Council of Europe 

Parlamento Centroamericano 

Partnership and Cooperation Agreement 

Partnership and Cooperation Agreement 

Post-Crisis Needs Assessment 

Public Defenders Office 

private military and security companies 

Peace Support Working Group 

Royal Committee on Constitutional Review 

Royal Thai Government 

Stabilisation and Association Agreement 

Southern African Development Community 

Sudan Armed Forces 

Stabilisation and Association Process 

Sudan People's Liberation Army 

Support to Partnership, Reform and Inclusive Growth Programme 

UN Subcommittee on Prevention of Torture 

Special Rapporteur on Torture 

Technical Assistance and Information Exchange Instrument 

Trade Cooperation and Development Agreements 

Territorio Indigena Parque Natural Isiboro Secure 

United States of America 

United Arab Emirates 

Union for the Mediterranean 

United Nations 

United Nations Assistance Mission in Afghanistan 



303 



UN AMID United Nations- African Union Mission in Darfur 

UN CAT United Nations Convention against Torture 

UNDP United Nations Development Programme 

UNESCO United Nations Educational, Scientific and Cultural Organisation 

UNGA United Nations General Assembly 

UNGP United Nations Guiding Principle 

UNHCR UN Refugee Agency 

UNICEF United Nations Children's Fund 

UNMIS United Nations Missions in Sudan 

UNSCR United Nations Security Council Resolution 

UPR Universal Periodic Review 

USA United States of America 

USICVR Unidad de segiumiento a las recomendaciones de la Comision Verdad y 

Reconciliacion 

WCAR World Conference against Racism, Racial Discrimination, Xenophobia 

and Related Intolerance 



304 



Annex 1 - Pledges made to the 31st International 
Conference of the Red Cross and Red Crescent, Geneva, 28 
November to 1 December 2011. 



For the years 2012-2015, we, the European Union and its Member States (Austria, 
Belgium, Bulgaria, Cyprus, Czech Republic, Denmark, Estonia, Finland, France, 
Germany, Greece, Hungary, Ireland, Italy, Latvia, Lithuania, Luxembourg, Malta, 
Netherlands, Poland, Portugal, Romania, Slovakia, Slovenia, Spain, Sweden, United 
Kingdom), hereby pledge: 

1. Missing persons 

The EU and its Member States are concerned by the enforced disappearance of persons during 
armed conflicts and by the profound humanitarian consequences borne by families of missing 
persons in these circumstances. 

The EU Member States therefore pledge: 

• to consider ratifying the 2006 Convention for the Protection of All Persons from 
Enforced Disappearance ; 

• to consider adopting other measures aiming at avoiding enforced disappearances, such as those 
included in the model law suggested by the ICRC; 

• to support mechanisms to investigate effectively and resolve the cases of missing persons in 
several regions of the world; 

• to encourage processes acknowledging the rights and needs of families of missing persons and 
aiming at adjusting national legislation and programmes to meet these needs. 



305 



2. International Criminal Court 

The EU and its Member States consider that those who have committed serious crimes of 
concern to the international community, including war crimes, crimes against humanity or the crime 
of genocide should be brought to justice. 

In line with their efforts to fight impunity, the EU and its Member States pledge: 

• to continue to promote the universality and preserve the integrity of the Rome Statute; 

• to include the fight against impunity for the most serious crimes of international concern as one 
of the shared values of the EU and its partners through the insertion of provisions concerning 
the ICC and international justice into EU agreements with third parties; 

• to continue their support to the Court, civil society and to third States interested in receiving 
assistance in order to become party to the Rome Statute or to implement it; 

3. International Humanitarian Law Instruments 

The EU and its Member States are convinced that national implementation and enforcement of 
international humanitarian law and other relevant legal instruments which have an impact on 
international humanitarian law are of great importance and fall under States' responsibilities. 

In line with the EU Guidelines on promoting compliance with International Humanitarian Law, the EU 
Member States pledge: 



306 



- to work towards further participation in the principal international humanitarian law 
instruments 

and other relevant legal instruments which have an impact on international humanitarian 
law by 

considering ratification of the following instruments to which they are not yet all party, 
namely: 

Additional Protocol III to the Geneva Conventions; 

The Hague Convention for the Protection of Cultural Property in the Event of 
Armed Conflict and its First and Second Protocols; 

The Optional Protocol to the UN Convention on the Rights of the Child on the 
involvement of children in armed conflict; 

The Ottawa Convention on the Prohibition of the Use, Stockpiling, Production 
and Transfer of Anti-Personnel Mines; 

Protocol II, as amended on 3 May 1996, and Protocol V to the 1980 Convention 
on Prohibitions or Restrictions on the Use of Certain Conventional Weapons which May 
Be Deemed to Be Excessively Injurious or to Have Indiscriminate Effects; 

The Convention on the prohibition of military use of environmental modification 
techniques. 

In order to improve implementation of international humanitarian law at the national 
level the EU and its Member States pledge: 

- to support States in their efforts to adopt relevant national legislation pertinent to their 
international humanitarian law obligations; 

to support the existing international humanitarian law mechanisms and to 
envisage, if deemed relevant, making use of the services of the International 
Humanitarian Fact-Finding Commission constituted under Article 90 of Additional 
Protocol I. 



307 



4. Promotion and dissemination of international humanitarian law 

The EU and its Member States underline that proper training in, and dissemination of, 
international humanitarian law is required to ensure better compliance with international 
humanitarian law in time of armed conflict. 

In line with the EU Guidelines on promoting compliance with International 
Humanitarian Law and the 2007 European Consensus on Humanitarian Aid, the EU 
and its Member States pledge: 

- to pursue their efforts in promoting dissemination and training in international 
humanitarian law in 
third countries, including in peacetime, in particular to national authorities, armed non- 
state actors 
and humanitarian actors. 

The EU Member States pledge: 

- to continue their efforts in promoting dissemination and training in international 
humanitarian law 
inside the EU, in particular to military and civilian personnel, involved in crisis 
management 

operations. 



5. Fundamental Procedural and other Guarantees 

The EU and its Member States reaffirm their determination to respect fundamental 
procedural guarantees for all persons detained in relation to an armed conflict as 
enshrined in the applicable rules of international humanitarian law and/ or international 
human rights law. 

The EU and its Member States therefore pledge to promote respect of fundamental 
procedural guarantees through a wide range of measures including: 



308 



- Training for staff participating in EU military and civilian crisis management 
operations in 

fundamental procedural guarantees. 



309 



- Endeavouring to ensure implementation of those standards by third parties involved in 
EU operations. 

- Supporting dissemination and training sessions on implementation of fundamental 
procedural guarantees. 

- Recalling the importance of respecting fundamental procedural guarantees in dialogue 
with other States. 



6. Anti-Personnel Landmines, Cluster Munitions, Improvised Explosive 
Devices and 

Explosive Remnants of War 

The EU and its Member States are concerned by the threats posed by anti-personnel 
landmines, cluster munitions, improvised explosive devices and explosive remnants of 
war. 

The EU Member States therefore pledge: 

- to advocate as appropriate in support of international instruments seeking to address 
humanitarian 

hazards of explosive remnants of war, cluster munitions, improvised explosive devices 

and anti 
personnel landmines; 

- to encourage as appropriate States Parties to the Anti-Personnel Mine Ban Convention 
and the 
Convention on Cluster Munitions to make timely reports in accordance with the 
relevant provisions 
of these treaties. 



310 



Joint pledge by EU Member States and National Red Cross Societies 

1 Strengthening international humanitarian law through the adoption of an effective 

Arms 

Trade Treaty 

The European Union Member States and their National Red Cross Societies, noting the 
utility of the 2008 EU Common Position defining common rules governing the control 
of exports of military technology and equipment and related EU instruments, are 
concerned that the widespread availability of weapons facilitates violations of 
international humanitarian law, and hampers the provision of assistance to victims of 
armed conflict, and are convinced of the relevance of promoting and further 
strengthening the regulatory framework governing transfers of conventional arms. 

In line with the updated EU Guidelines on promoting compliance with International 
Humanitarian Law and the relevant Council Conclusions, the European Union Member 
States, with support from their respective National Red Cross Societies, therefore 
pledge: 

- to engage in an exchange of information, to the extent considered appropriate and 

pertinent by the 

European Union Member States, on the negotiation in 2012 of a strong and robust 

Arms Trade 

Treaty with the highest possible legally binding standards which would prevent 

conventional 

weapons from being used to violate international humanitarian law. 



311 



Annex 2 - Human rights resolutions in 2011 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 - urgency debate or resolutions 
Rules of Procedure of the European Parliament EP 1 10-p2 - resolutions on statements 
Rules of Procedure of the European Parliament EP 048 - own initiative procedure 



1. European Parliament resolution of 20 January 2011 on Pakistan, in 
particular the murder of Governor Salmaan Taseer 

2011/2522(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 

2. European Parliament resolution of 20 January 2011 on Iran — the case of 
Nasrin Sotoudeh 

2011/2524(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 

3. European Parliament resolution of 19 January 2011 on the situation in Haiti 
one year after the earthquake: humanitarian aid and reconstruction 
2010/3018(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2 

4. European Parliament resolution of 20 January 2011 on the situation of 
Christians in the context of freedom of religion 

2011/2521(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2 



312 



5. European Parliament resolution of 20 January 2011 on Brazil: extradition of 
Cesare Battisti 

2011/2523(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 

6. European Parliament resolution of 20 January 2011 on the situation in 
Belarus 

201 1/25 14(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2 

7. European Parliament resolution of 17 February 2011 on Yemen: persecution 
of juvenile offenders, in particular the case of Muhammed Taher Thabet 
Samoum 

2011/2572(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 

8. European Parliament resolution of 17 February 2011 on the border clashes 
between Thailand and Cambodia 

2011/2571(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 

9. European Parliament resolution of 17 February 2011 on Uganda: the killing 
of David Kato 

2011/2573(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 

10. European Parliament resolution of 17 February 2011 on the rule of law in 
Russia 

201 1/251 5 (RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2 



313 



11. European Parliament resolution of 17 February 2011 on the situation in 

Egypt 

2011/2555(RSP) 
Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2 

12. European Parliament resolution of 10 March 2011 on the priorities of the 
16th Session of the UN Human Rights Council and the 2011 review 
2011/2570(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2 

13. European Parliament resolution of 10 March 2011 on Pakistan, in particular 
the murder of Shahbaz Bhatti 

2011/2612(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 

14. European Parliament resolution of 10 March 2011 on the Southern 
Neighbourhood, and Libya in particular 

2011/2616(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2 

15. European Parliament resolution of 10 March 2011 on the situation and 
cultural heritage in Kashgar (Xinjiang Uyghur Autonomous Region, China) 
2011/2614(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 

16. European Parliament resolution of 10 March 2011 on the EU's approach 
towards Iran 

2010/2050(INI) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 048 



314 



17. European Parliament resolution of 10 March 2011 on Belarus (in particular 
the cases of Ales Mikhalevic and Natalia Radina) 

2011/2613(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 

18. European Parliament resolution of 7 April 2011 on Zimbabwe 
2011/2658(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 

19. European Parliament resolution of 7 April 2011 on the ban of the elections 
for the Tibetan government in exile in Nepal 

2011/2657(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 

20. European Parliament resolution of 7 April 2011 on the situation in Syria, 
Bahrain and Yemen 

201 1/2645 (RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2 

21. European Parliament resolution of 7 April 2011 on the situation in Cote 
d'lvoire 

2011/2656(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2 
22. European Parliament resolution of 7 April 2011 on the case of Ai Weiwei 

2011/2664(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 
23. European Parliament resolution of 12 May 2011 on the situation in Sri 

Lanka 

2011/2684(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 



315 



24. European Parliament resolution of 12 May 2011 on Belarus 

2011/2686(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 
25. European Parliament resolution of 12 May 2011 on Azerbaijan 

2011/2685(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 
26. European Parliament resolution of 9 June 2011 on Ukraine: the cases of 

Yulia Tymoshenko and other members of the former government 

2011/2714(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 
27. European Parliament resolution of 9 June 2011 on Sudan and South Sudan: 

the situation after the 2011 referendum 

2011/2717(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2 
28. European Parliament resolution of 9 June 2011 on the EU-Russia summit 

2011/2716(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2 

29. European Parliament resolution of 9 June 2011 on the situation in 
Madagascar 

2011/2712(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 

30. European Parliament resolution of 9 June 2011 on Guantanamo: imminent 
death penalty decision 

2011/2713(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 



316 



31. European Parliament resolution of 7 July 2011 on the situation in Syria, 
Yemen and Bahrain in the context of the situation in the Arab world and 
North Africa 

2011/2756(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2 

32. European Parliament resolution of 7 July 2011 on the preparations for the 
Russian State Duma elections in December 2011 

2011/2752(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2 

33. European Parliament resolution of 7 July 2011 on Indonesia, including 
attacks on minorities 

2011/2748(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 

34. European Parliament resolution of 7 July 2011 on India, in particular the 
death sentence on Davinder Pal Singh 

2011/2749(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 
35. European Parliament resolution of 7 July 2011 on the Democratic Republic 

of Congo and the mass rapes in the province of South Kivu 

2011/2747(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 
36. European Parliament resolution of 15 September 2011 on Sudan: the 

situation in Southern Kordofan and the eruption of fighting in Blue Nile 

State 

2011/2806(RSP) 
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 



317 



37. European Parliament resolution of 15 September 2011 on the situation in 
Syria 

2011/2812(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2 
38. European Parliament resolution of 15 September 2011 on the situation in 
Libya 

2011/2811(RSP) 
Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2 

39. European Parliament resolution of 15 September 2011 on Eritrea: the case 
of Dawit Isaak 

2011/2807(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 

40. European Parliament resolution of 15 September 2011 on famine in East 
Africa 

2011/2814(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2 

41. European Parliament resolution of 15 September 2011 on Belarus: the arrest 
of human rights defender Ales Bialatski 

2011/2805(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 

42. European Parliament resolution of 29 September 2011 on the situation in 
Palestine 

2011/2828(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2 

43. European Parliament resolution of 28 September 2011 on human rights, 
sexual orientation and gender identity at the United Nations 
2011/2821(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2 



318 



44. European Parliament resolution of 27 October 2011 on Tibet, in particular 
self-immolation by nuns and monks 

2011/2874(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 
45. European Parliament resolution of 27 October 2011 on the situation in 

Egypt and Syria, in particular of Christian communities 

2011/2881(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2 
46. European Parliament resolution of 27 October 2011 on Bahrain 

201 1/2875 (RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 
47. European Parliament resolution of 17 November 2011 on Egypt, in 

particular the case of blogger Alaa Abd El-Fattah 

2011/2909(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 
48. European Parliament resolution of 17 November 2011 on Iran — recent cases 

of human rights violations 

2011/2908(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 
49. European Parliament resolution of 17 November 2011 on EU support for 

the ICC: facing challenges and overcoming difficulties 

2011/2109(INI) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 048 



319 



50. European Parliament resolution of 15 December 2011 on Tunisia: the case 
of Zacharia Bouguira 

2011/2947(RSP) 
Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 

51. European Parliament resolution of 15 December 2011 on the situation of 
women in Afghanistan and Pakistan 

2011/2946(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 

52. European Parliament resolution of 15 December 2011 on Azerbaijan, in 
particular the case of Rafig Tagi 

201 1/2945 (RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 122 

53. European Parliament resolution of 15 December 2011 on the situation in 
Syria 

2011/2880(RSP) 

Rules of Procedure of the European Parliament EP 110-p2 



320 






European Union 

• EXTERNAL ACTION 



Mensenrechten 
en democratie 
in de wereld 




pp 






verslag over EU-actie in 
2011 



© Europese Unie, 2012 

Dit verslag is online beschikbaar http://eeas.europa.eu 

Reproductie met bronvermelding is toegestaan 

Omslagfoto: © Wally Nell/ZUMA Press/Corbis 

Er is ook veel bijkomende informatie over de Europese Unie beschikbaar op internet: 

http://ec.europa.eu / 

http://www.consilium.europa.eu / 

http://www.europarl.europa.eu 

Gepubliceerd door de Europese Dienst voor extern optreden, juni 2012 



Mensenrechten en democratie in de WERELD: 



VERSLAG OVER EU-ACTIE IN 2011 



Inhoud 



Overzicht 8 

Instrumenten en initiatieven van de EU in niet EU-landen 16 

Inleiding 16 

2.1 EU-richtsnoeren inzake mensenrechten en internationaal humanitair recht (IHR) 16 

2.2 Mensenrechtendialogen en -overleg 17 

2.3 Raadsbesluiten en crisisbeheersing 19 

2.4 Demarches en verklaringen 21 

2.5 Mensenrechtenbepalingen in samenwerkingsovereenkomsten met derde landen 21 

2.6 Europees nabuurschapsbeleid 23 

2.7 Activiteiten die gefinancierd worden in het kader van het Europees Instrument voor 

de democratic en de mensenrechten (EIDHR) 27 

2.8 Evaluatie van het mensenrechtenbeleid van de EU 30 

Thematische kwesties 33 

Thematische kwesties met betrekking tot richtsnoeren van de EU 33 

3.1 De doodstraf 33 

3.2 Foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing 36 

3.3 Rechten van het kind 39 

3.4 Kinderen en gewapende conflicten 41 

3.5 Verdedigers van de mensenrechten 43 

3.6 Mensenrechten en vrouwen 46 

3.7 Vrouwen, vrede en veiligheid 49 

3.8 Bevordering van de naleving van het internationaal humanitair recht 56 

Andere thematische kwesties 62 

3.9 Het Internationaal Strafhof en de bestrij ding van straffeloosheid 62 

3.10 Mensenrechten en terrorisme 66 

3.11 Vrijheid van meningsuiting, met name in de 'nieuwe media' 68 

3.12 Vrijheid van vereniging en van vergadering 70 

3.13 Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst of overtuiging 73 

3.14 Lesbiennes, homo's, biseksuelen, transgenders en interseksuelen 76 

3.15 Mensenrechten en het bedrijfsleven, met name maatschappelijk verantwoord 
ondernemerschap 79 

3.16 Ondersteuning van de democratic; 83 

3.17 Assistentie bij verkiezingen 86 

3.18 Verkiezingswaarnemingsmissies (EOM's) 87 

3.19 Verkiezingsdeskundigenmissies (EEM's) 90 

3.20 Verkiezingsondersteuning 91 

3.21 Europees Fonds voor Democratic 94 

3.22 Wereldwijde samenwerking met parlementen 94 

3.23 Economische, sociale en culturele rechten 97 

3.24 Asiel, migratie, vluchtelingen en ontheemden 99 

3.25 Mensenhandel 104 

3.26 Racisme, vreemdelingenhaat, non-discriminatie en respect voor diversiteit 108 

3.27 Rechten van personen die tot een minderheid behoren Ill 

3.28 Rechten van personen met een handicap 114 

3.29 Inheemse volken 116 

Het optreden van de EU op internationale fora 120 



4.1 66e zitting van de Algemene Vergadering van de VN 120 

4.2 De Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties 122 

4.3 De Raad van Europa 128 

4.4 De Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) 130 

Landen- en regionale kwesties 132 

5.1 Kandidaat- en potentiele kandidaatdidstaten van de EU 132 

5.1.1 Turkije 132 

5.1.2 Westekjke Balkan 134 

5.1.3 Kroatie 135 

5.1.4 Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonie 136 

5.1.5 Montenegro 138 

5.1.6 Albanie 140 

5.1.7 Bosnie en Herzegovina 142 

5.1.8 Servie 143 

5.1.9 Kosovo 144 

5.2 Landen van het Europees nabuurschapsbeleid 147 

5.2.1 Oostelijk partnerschap 147 

5.2.2 Zuidelijke Kaukasus (regionaal) 148 

5.2.3 Armenie 148 

5.2.4 Azerbeidzjan 150 

5.2.5 Georgie 151 

5.2.6 Belarus 153 

5.2.7 Moldavie 155 

5.2.8 Oekraine 158 

5.2.9 Unie voor het Middellandse Zeegebied 160 

5.2.10 Egypte 160 

5.2.11 Israel 163 

5.2.12 Bezette Palestijnse Gebieden 165 

5.2.13 Jordanie 166 

5.2.14 Libanon 168 

5.2.15 Syrie 169 

5.2.16 Tunesie 171 

5.2.17 Algerije 174 

5.2.18 Marokko 176 

5.2.19 Westelijke Sahara 179 

5.2.20 Libie 179 

5.3 Rusland en Centraal-Azie 182 

5.3.1 Rusland 182 

5.3.2 Centraal-Azie (regionaal) 184 

5.3.3 Kazachstan 186 

5.3.4 Kirgizie 187 

5.3.5 Tadzjikistan 188 

5.3.6 Turkmenistan 189 

5.3.7 Oezbekistan 189 

5.4 Atrika 191 

5.4.1 Afrikaanse Unie 191 

5.4.2 Angola 192 

5.4.3 Burundi 193 

5.4.4 Kameroen 194 



5.4.5 Tsjaad 196 

5.4.6 Ivoorkust 198 

5.4.7 Democratische Republiek Congo 199 

5.4.8 Eritrea 201 

5.4.9 Ethiopie 202 

5.4.10 Gambia 204 

5.4.11 Guinee 204 

5.4.12 Guinee-Bissau 205 

5.4.13 Kenia 206 

5.4.14 Liberia 208 

5.4.15 Madagaskar 209 

5.4.16 Malawi 210 

5.4.17 Mauritania 211 

5.4.18 Niger 212 

5.4.19 Nigeria 212 

5.4.20 Rwanda 214 

5.4.21 Senegal 215 

5.4.22 Somalie 217 

5.4.23 Zuid-Afrika 218 

5.4.24 Sudan 219 

5.4.25 Zuid-Sudan 220 

5.4.26 Togo 222 

5.4.27 Uganda 223 

5.4.28 Zimbabwe 225 

5.5 Het Midden-Oosten en het Arabisch schiereiland 227 

5.5.1 Saudi-Arabie 228 

5.5.2 Bahrein 229 

5.5.3 Iran 230 

5.5.4 Irak 232 

5.5.5 Jemen 234 

5.6 Azie en Oceanie 235 

5.6.1 Afghanistan 235 

5.6.2 Bangladesh 238 

5.6.3 Birma/Myanmar 239 

5.6.4 Cambodja 241 

5.6.5 China 241 

5.6.6 Democratische Volksrepubliek Korea (DVK) 244 

5.6.7 Fidji 245 

5.6.8 India 246 

5.6.9 Indonesie 247 

5.6.10 Japan 248 

5.6.11 Laos 249 

5.6.12 Maleisie 250 

5.6.13 Nepal 252 

5.6.14 Pakistan 254 

5.6.15 Filipijnen 256 

5.6.16 Sri Lanka 257 

5.6.17 Thailand 259 

5.6.18 Oost-Timor 260 



5.6.19 Vietnam 261 

5.7 Noord-, Zuid en Midden-Amerika 262 

5.7.1 Canada 262 

5.7.2 VS 262 

5.7.3 Argentinie 265 

5.7.4 Bolivia 266 

5.7.5 Brazilie 267 

5.7.6 Chili 268 

5.7.7 Colombia 268 

5.7.8 Ecuador 270 

5.7.9 El Salvador 271 

5.7.10 Guatemala 271 

5.7.11 Honduras 272 

5.7.12 Mexico 274 

5.7.13 Nicaragua 275 

5.7.14 Paraguay 276 

5.7.15 Suriname 277 

5.7.16 Peru 277 

5.7.17 Uruguay 278 

5.7.18 Venezuela 278 

5.7.19 Cuba 279 

5.7.20 Dominicaanse Republiek 280 

5.7.21 Haiti 281 

5.7.22 Jamaica 281 

6. Het Europees Parlement en de mensenrechten 282 

7. Lijst van afkortingen 296 

Bijlage I - Pledges made to the 31st International Conference of the Red Cross and Red Crescent, 

Geneva, 28 November to 1 December 2011 305 

Joint pledge by EU Member States and National Red Cross Societies 310 

Trade Treaty 310 

Bijlage 2 - Mensenrechtenresoluties in 2011 311 



Woord vooraf 




20 11 was een gedenkwaardig jaar voor de mensenrechten 
en de democratic Overal in het Midden-Oosten en 
Noord-Afrika toonden mannen en vrouwen, jong en 
oud, die de gehele samenleving vertegenwoordigden, dat 
ze het aandurfden hun aangeboren menselijke 
waardigheid te verdedigen. Zij waren aldus een bron van 
inspiratie voor mensen overal. 



Op de veranderingen die zij hebben teweeggebracht moest de EU een krachtige respons 
geven. Wij zijn die uitdaging aangegaan door een nieuwe respons op een veranderend 
nabuurschap te formuleren. Mensenrechten en diepgewortelde democratic hadden een 
centrale plaats in die aanpak. 

Vorig jaar heb ik gezegd dat ik me ertoe verbond het werk van de EU krachtiger te 
maken, en nog doeltreffender op het punt van het waarborgen en bepleiten van de 
mensenrechten. Ik heb in december 2011 samen met de Europese Commissie een 
gezamenlijke mededeling gepresenteerd onder de titel "Een centrale plaats voor 
mensenrechten en democratic in het externe optreden van de EU", met als doel een 
samenhangende visie voor die opdracht te formuleren. 



De volgende stappen in 2012 zullen inhouden dat de aanbevelingen van die mededeling 
in de praktijk worden gebracht. Daartoe zullen de gezamenlijke inspanningen van de 
gehele EU noodzakelijk zijn, niet alleen van de instellingen van de EU, maar ook van de 
lidstaten van de EU en van het maatschappelijk middenveld. 

Dit is een grote uitdaging die in de volgende uitgave van dit jaarverslag zal worden 
weerspiegeld. Het is echter goed om nu de inventaris op te maken van al het werk dat de 
EU in 2011 heeft gedaan om rechten tot een werkelijkheid te maken. Ik betuig 
eerbetoon aan al die moedige mensen die hebben geholpen een bijdrage aan dat proces 
van levensbelang te leveren. 



1 Overzicht 

In 201 1 heeft de EU met woorden en daden herbevestigd dat de mensenrechten centraal 
staan in het optreden van de EU overal ter wereld. De inzet van de EDEO in dit eerste 
volledige jaar waarin de dienst operationeel was, blijkt uit het feit dat de dienst het gehele 
jaar door heeft gewerkt aan een gezamenlijke mededeling, die de hoge 
vertegenwoordiger en de Europese Commissie op 12 december 2011 hebben 
goedgekeurd, en die is getiteld "Een centrale plaats voor mensenrechten en democratic 
in het externe optreden van de EU voor een meer doeltreffende aanpak". Hierin wordt 
een aantal ideeen gepresenteerd om de strategic van de Unie ter zake uit te dragen. 

De Arabische lente heeft het eerste werkjaar van de EDEO gemarkeerd. In een 
gezamenlijke mededeling hebben hoge vertegenwoordiger Ashton en de Europese 
Commissie op 8 maart 2011 benadrukt dat het verlangen naar politieke participatie, 
waardigheid, vrijheid en werkgelegenheid moet worden gesteund, en een aanpak op basis 
van universele waarden en gedeelde belangen geschetst. 

Het middenveld heeft als hefboom gefungeerd voor de veranderingen van de Arabische 
lente, in een algemeen klimaat waarin het daartoe in veel landen steeds minder ruimte 
krijgt. Heel snel heeft de Unie zich laten horen over de problemen waarmee 
middenveldorganisaties te maken hebben; zij heeft alle staten opgeroepen de vrijheid 
van vereniging en de vrijheid van vergadering te eerbiedigen, en wetgeving vast te 
stellen die beantwoordt aan de internationale standaard. De steun aan het middenveld 
werd opgevoerd, in het bijzonder via het Europees instrument voor democratic en 
mensenrechten. 



De Arabische lente heeft ook laten zien welke belangrijke rol de sociale netwerken en 
het internet kunnen spelen in het hervormingsproces en bij het opkomen voor de 
mensenrechten. Herhaaldelijk, zowel in bilateraal als in multilateraal verband, heeft de 
Unie beperkingen van de vrijheid van meningsuiting en van de toegang tot het 
internet, alsook de arrestatie van bloggers veroordeeld. De EU wil ervoor zorgen dat 
het internet de politieke vrijheid blijft stimuleren. Zij heeft daarom in december 2011 een 
begin gemaakt met de "No Disconnect Strategy", die haar de instrumenten moet 
verschaffen om, indien nodig, middenveldorganisaties of burgers willekeurige verstoring 
van de toegang tot elektronische communicatie, met name het internet, te helpen 
omzeilen. 

In 2011 heeft de EU krachtig gereageerd tegen het wereldwijd toenemende aantal 
gevallen van religieuze onverdraagzaamheid. In de conclusies van de februarizitting 
van de Raad Buitenlandse Zaken heeft zij opnieuw in afkeurende termen uiting gegeven 
aan haar ernstige bezorgdheid omtrent onverdraagzaamheid, discriminatie en geweld. In 
februari 2011 hebben de delegaties van de EU kernberichten over vrijheid van 
godsdienst of overtuiging ontvangen, waarin hun wordt opgedragen in samenspraak met 
de ambassades van de lidstaten van nabij toe te zien op de situatie in het gasdand. 
Vrijheid van godsdienst of overtuiging is grondig behandeld in het jaarverslag over de 
mensenrechten dat de Unie in September 201 1 heeft uitgebracht. De Unie heeft in de 
VN met grote inzet gestreefd naar een hechtere consensus omtrent de noodzaak 
religieuze onverdraagzaamheid te bestrijden en de vrijheid van godsdienst of overtuiging 
te beschermen, maar dan zonder in denkbeelden te vervallen die godsdiensten als 
zodanig - en niet personen die wegens hun godsdienst of overtuiging worden 
gediscrimineerd - beogen te beschermen, ten koste van andere fundamentele 
mensenrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting. In 2011 is in dit opzicht aanzienlijke 
vooruitgang geboekt; voor het eerst werd, in Geneve en New York, een consensus 
bereikt over de respectievelijk door de EU en de Islamitische Conferentie Organisatie 
(ICO) voorgestelde resoluties inzake de vrijheid van godsdienst of overtuiging en inzake 
de strijd tegen religieuze onverdraagzaamheid. 



De lidstaten van de Europese Unie die lid zijn van de Mensenrechtenraad hebben ook 
voor de baanbrekende Resolutie over mensenrechten, seksuele voorkeur en 
genderidentiteit gestemd die op 17 juni in de Mensenrechtenraad van de VN is 
aangenomen, en deze stem is door de gehele Europese Unie onderschreven. Op 27 juni 
heeft hoge vertegenwoordiger Ashton de plenaire vergadering van het Europees 
Parlement toegesproken en er het werk van de EU en de lidstaten inzake de 
bescherming van de mensenrechten van LGBTI's in de wereld gepresenteerd; zij 
verklaarde dat discriminatie op grond van seksualiteit en geslacht net zo min te tolereren 
is als discriminatie op grond van huidskleur en geloof. 

De EU is in 2011 een prominente rol blijven vervullen in het mensenrechtenbestel 
van de VN, zoals bij de convocatie van een speciale zitting die door de VN-Raad voor 
de mensenrechten (HRC) werd gewijd aan Libie, en waar de historische aanbeveling 
werd gedaan Libie als lid van de HRC te schorsen. De Unie stelde in 201 1 de 
mensenrechtensituatie in Syrie herhaaldelijk in de VN aan de orde, namelijk in de 
Mensenrechtenraad en in de Derde Commissie van de Algemene Vergadering; zij 
smeedde een alliantie van landen uit alle regio's, ook de Arabische wereld, en werkte mee 
aan de ins telling van een onafhankelijke commissie van onderzoek. 

In juni 2011 heeft de EU de aanneming door de HRC van een resolutie over de 
mensenrechten in Belarus bewerkstelligd. Voorts werd, in de Mensenrechtenraad en in 
de Algemene Vergadering, verder geijverd voor de aanneming van resoluties over 
Birma/Myanmar en de DVK. 



In maart 2011 behoorden vijftien lidstaten van de Unie tot de opstellers van de 
verklaring over "het beeindigen van geweldpleging en andere vormen van schending van 
de mensenrechten in verband met seksuele voorkeur en genderidentiteit", die door 85 
landen in de Mensenrechtenraad werd aangenomen. De Unie heeft voorts de 
grensverleggende, door Zuid-Afrika ingediende resolutie over mensenrechten, 
seksuele voorkeur en genderidentiteit verwelkomd, die door staten uit alle regio's 
werd gesteund en in juni 201 1 door de Mensenrechtenraad werd aangenomen. 

In samenwerking met de groep van Latijns-Amerikaanse landen is de EU erin geslaagd 
het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de VN-secretaris-generaal voor 
kinderen en gewapende conflicten te laten verlengen. De Unie heeft de lijst van 
prioritaire landen voor de toepassing van haar richtsnoeren inzake kinderen en 
gewapende conflicten in overeenstemming met de lijst van VN geactualiseerd. 

De EU had haar voile gewicht in de schaal geworpen toen in juni 201 1 de richtsnoeren 
van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten door de Mensenrechtenraad 
werden goedgekeurd. De Unie heeft deze richtsnoeren verwerkt in haar beleidskader 
maatschappelijk verantwoord ondernemen. In de Mededelingen van 2011, "A renewed 
EU strategy for corporate social responsibility" en "Human Rights and Democracy at 
the Hear of EU External Action", worden de richtsnoeren van de VN erkend als 
internationale normen inzake ondernemerschap en mensenrechten, die in geheel Europa 
moeten worden geeerbiedigd. In beide documenten worden tevens concrete maatregelen 
voorgesteld waarmee de VN-richtsnoeren moeten worden toegepast. 



10 



De EU heeft een solide traditie van steun aan de bestrijding van straffeloosheid met 
betrekking tot zware misdaden die de gehele internationale gemeenschap bezighouden. 
Getrouw aan haar belofte op de toetsingsconferentie van Kampala, heeft zij, bij Besluit 
94/942/GBVB van de Raad d.d. 21 maart 2011, haar Gemeenschappelijk Standpunt 
2003/444/ GBVB geactualiseerd. Het nieuwe Raadsbesluit heeft ten doel universele 
steun voor het Statuut van Rome te bevorderen door middel van een zo breed mogelijke 
deelname aan het Statuut, de integriteit van het Statuut van Rome in stand te houden, de 
onafhankelijkheid van het Hof en de daadwerkelijke en doeltreffende werking ervan te 
begunstigen, en samenwerking met het Hof en toepassing van het complementariteits- 
beginsel te ondersteunen. 

In het najaar van 2011 is de EU begonnen aan de herziening van haar richtsnoeren 
voor de bevordering en de bescherming van de rechten van het kind, die zullen 
worden aangepast aan nieuwe internationale ontwikkelingen en aan de plaatselijk 
aangestuurde definities van mensenrechtenprioriteiten. In de winter van 2011 schaarde 
de Unie zich met een thematische lobbycampagne (demarche) achter de mondiale VN- 
campagne voor de ratificatie van de twee facultatieve protocollen bij het Verdrag inzake 
de rechten van het kind. De Unie zal tot juni 2012, op plaatselijk niveau, met dialoog en 
andere vormen van bewustmaking, verder ijveren voor deze ratificatie, en voor die van 
ILO-verdrag 182, betreffende de ergste vormen van kinderarbeid. 

Namens de Unie heeft hoge vertegenwoordiger Ashton in maart 201 1 de afschaffing van 
de doodstraf in de Amerikaanse staat Illinois toegejuicht, ten teken dat zij voor deze 
zaak blijft opkomen. In de staat Oregon werd in november 2011 een feitelijk 
moratorium afgekondigd, naar aanleiding waarvan mevrouw Ashton opnieuw een 
verklaring aflegde. 



11 



In 201 1 heeft de EU intern voortgang gemaakt in verband met haar inzet voor de 
situatie van vrouwen uit het oogpunt van vrede en veiligheid. Het rapport over de 
indicatoren van de Unie voor haar totaalaanpak ter uitvoering van de VNVR-resoluties 
1325 en 1820 over vrouwen, vrede en veiligheid werd door de Raad op 13 mei 2011 
aangenomen. Uit het rapport blijkt dat de Unie concrete maatregelen heeft getroffen met 
het oog op een betere bescherming van kwetsbare groepen, zoals vrouwen en kinderen; 
het reikt een instrument aan waarmee de actie van de Unie op dit terrein kan worden 
gevolgd, en de EU voorts meer aanspreekbaar wordt ten aanzien van eerdere 
toezeggingen. Het volgende rapport wordt in 2013 verwacht. 

De Europese Unie wil in alle politieke kaderovereenkomsten met derde landen, zoals 
associatieovereenkomsten en partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten, een 
mensenrechtenclausule laten opnemen. In die clausule staat dat de mensenrechten die 
in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens zijn vastgelegd, ten grondslag 
liggen aan het interne en externe beleid van de partijen en een essentieel onderdeel van 
de overeenkomst zijn. In 201 1 zijn echter geen nieuwe overeenkomsten met een 
mensenrechtenclausule ondertekend of van kracht geworden. Op het bilaterale niveau 
heeft de Unie meer dan veertig mensenrechtendialogen met derde landen gevoerd, en 
daarbij vaak daadwerkelijk haar specifieke zorgpunten naar voren kunnen brengen. 

De EU heeft besloten wereldwijd ten aanzien van bijna 160 landen een nationale 
mensenrechtenstrategie uit te stippelen, hetgeen in 2011 in 130 gevallen ook 
daadwerkelijk gebeurde. Beoogd wordt vooral: in de partnerlanden een beter en 
completer inzicht in de voornaamste aspecten van deze problematiek te bewerkstelligen; 
de aandacht van de Unie zowel beleidsmatig als uit het oogpunt van financiele 
ondersteuning op centrale prioriteiten in de partnerlanden te richten, ten einde, naar de 
wens van de hoge vertegenwoordiger, haar methode beter en dus met meer succes op de 
specifieke situatie te kunnen toesnijden; het optreden van de lidstaten en haar 
diplomatieke missies ter plaatse te vergemakkelijken en te stroomlijnen; een meer 
omvattende en relevante bijdrage te leveren tot de verschillende landen- en regionale 
strategieen. 

12 



13 



Op 8 en 9 december 201 1 heeft de EDEO, in nauwe samenwerking met de ngo- 
partners, het 13e jaarlijkse mensenrechtenforum van de ngo's uit de EU 

georganiseerd, waar twee thema's werden besproken: betere opvolging van de EU- 
richtsnoeren in het internationaal humanitair recht, alsmede de mensenrechtentoetsing van de 
EU en het nieuwe meerjarigfinancieel kader - van aanbevelingen tot actie. Op het forum konden de 
ngo's hun praktijkervaring naar voren brengen, hun opvattingen over het Uniebeleid 
kenbaar maken, en aanbevelingen voor betere opvolging tot de Unie richten. De EDEO 
en de Raadsgroepen zullen de bevindingen van het forum zorgvuldig in overweging 
nemen. 

Naar aanleiding van de verontrustende ontwikkelingen in Belarus in de nasleep van de 
presidentsverkiezingen van december 2010 heeft de EU de internationale gemeenschap 
ertoe gebracht resoluut te reageren op de schendingen van de mensenrechten. In juni 
201 1 nam de Mensenrechtenraad door toedoen van de Europese Unie een resolutie aan 
waarin de Hoge Commissaris voor de mensenrechten ermee wordt belast binnen een 
jaar te rapporteren over de mensenrechtensituatie in Belarus, en aanbevelingen voor 
verdere actie te doen. In afwachting daarvan trof de Unie een aantal bilaterale 
maatregelen, waarbij de steun aan voorvechters van de mensenrechten en aan het 
middenveld aanzienlijk werd uitgebreid, en tegelijk het regime sterker onder druk werd 
gezet om de mensenrechten te eerbiedigen en alle politieke gevangenen vrij te laten. 

De in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid uitgebrachte gezamenlijke 
mededeling "Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden" (aangenomen op 
25 mei 2011) bevat een voorstel tot instelling van een Europees Fonds voor Democratic 
(EFD), dat later door de Raad Buitenlandse Zaken met instemming is begroet. Het EFD 
moet een autonome instantie met rechtspersoonlijkheid volgens het recht van een 
lidstaat worden. Het Fonds zou zich aanvankelijk, zij het niet uitsluitend, richten op het 
Europees nabuurschapsbeleid, en een nieuw steunkanaal zijn voor politieke actoren in 
gevallen van democratische transitie of vreedzame strijd voor democratic 



14 



De EU heeft in 2011 tien verkiezingswaamemingsmissies uitgestuurd. Vijf ervan 
speelden een begeleidende rol bij een echte omwenteling, die zo meer geloofwaardigheid 
kreeg (de machtswisseling in Tunesie, de staatsvorming in Zuid-Sudan, de overgang van 
een militair naar een burgerlijk bestuur in Niger, de langverwachte overgang van de 
macht naar de politieke oppositie in Peru en Zambia); in drie gevallen ging de missie 
gepaard met een vrij vlotte herverkiezing van de zittende autoriteiten (Nigeria, Tsjaad en 
Uganda); en twee missies voltrokken zich in een zeer moeilijk electoraal klimaat 
(Nicaragua en de DRC). De Unie stuurde voorts verkiezingsdeskundigenmissies 
(EEM's) uit naar Benin, Liberia, Ivoorkust, Marokko, Guatemala, Thailand, de Centraal- 
Afrikaanse Republiek, en Gambia. Het Europees Parlement heeft zelf delegaties naar alle 
waarnemingsmissies van de EU gestuurd, om de EU zichtbaarder te maken en de 
politieke verbintenis van de EU te benadrukken. 

Ervan uitgaande dat particuliere militaire en beveiligingsondernemingen ter 
verantwoording moeten kunnen worden geroepen voor mensenrechtenschendingen die 
tijdens hun operaties zijn gepleegd, heeft de EU in mei 2011, tijdens de eerste zitting van 
de werkgroep van de VN-Mensenrechtenraad, een constructieve bijdrage geleverd met 
betrekking tot de mogelijke invoering van een internationale kaderregeling voor 
dergelijke ondernemingen. Zij wees erop dat allereerst de bestaande initiatieven moeten 
worden geevalueerd, en dat moet worden bekeken waar de verantwoordingsplicht ten 
aanzien van schending van de mensenrechten en van het internationaal humanitair recht 
feitelijk tekortschiet. 



15 



2 Instrumenten en initiatieven van de EU in niet-EU-landen 
Inleiding 

2.1 EU-richtsnoeren inzake mensenrechten en internationaal 
humanitair recht (IHR) 

De acht zogenaamde "richtsnoeren" vormen de ruggengraat van het 

mensenrechtenbeleid van de EU. Hoewel zij niet wettelijk bind end zijn, zijn zij met 

eenparigheid van stemmen door de Raad van de EU vastgesteld en vormen zij derhalve 

een sterke politieke uitdrukking van de prioriteiten van de EU. Het zijn ook praktische 

instrumenten om de EU-vertegenwoordigers in de gehele wereld te helpen ons 

mensenrechtenbeleid uit te dragen. Op die manier versterken deze richtsnoeren de 

samenhang en de consistentie van het EU-mensenrechtenbeleid. 

De EU heeft nu richtsnoeren inzake mensenrechten over de volgende onderwerpen: 
de doodstraf (voor het eerst aangenomen in 1998); 

foltering en andere vormen van wrede, onmenselijke of onterende behandeling of 

bestraffing (voor het eerst aangenomen in 2001); 

mensenrechtendialogen (voor het eerst aangenomen in 2001); 

kinderen en gewapende conflicten (voor het eerst aangenomen in 2003); 

mensenrechtenverdedigers (voor het eerst aangenomen in 2004); 

bevordering en bescherming van de rechten van het kind (voor het eerst 

aangenomen in 2007); 

geweld tegen vrouwen en de bestrijding van alle vormen van discriminatie van 

vrouwen (voor het eerst aangenomen in 2008); 

bevordering van de naleving van het internationale humanitaire recht (voor het 

eerst aangenomen in 2005). 



16 



Nadere informatie over deze richtsnoeren is te vinden in een brochure van maart 2009, 
en is ook online beschikbaar in alle EU-talen, alsmede in het Russisch, Chinees, Arabisch 
en Farsi. 

In 2010 is besloten dat de aanpak van de EU moet worden toegesneden op afzonderlijke 
situaties, zonder dat de samenhang van het optreden van de EU in de wereld uit het oog 
wordt verloren. Daarom is besloten voor diverse landen plaatselijke 
mensenrechtenstrategieen op te stellen, onze prioriteiten voortdurend te evalueren en 
steeds na te gaan hoe we het best gebruik kunnen maken van onze gespecialiseerde 
instrumenten, en bij dat alles onze partners steeds met respect te bejegenen. 

2.2 Mensenrechtendialogen en -overleg 

In 201 1 heeft de EU de politieke dialoog over de mensenrechten verder uitgebreid, en 
ook met meer partners gevoerd. In het kader van het Europees nabuurschapsbeleid 
werd in 2011 een mensenrechtendialoog geopend met Algerije. Stappen werden tevens 
ondernomen om de mensenrechtendialoog met Zuid-Afrika te formaliseren, en met de 
Republiek Korea werden contacten gelegd met het oog op de instelling van geregeld 
mensenrechtenoverleg. 

In 201 1 werd met de volgende partners een formele mensenrechtendialoog gevoerd of 
in het kader van een subcomite overleg gepleegd : de Afrikaanse Unie, Algerije, 
Argentinie, Armenie, Brazilie, Belarus, Cambodja, Chili, China, Colombia, Georgie, 
India, Indonesie, Jordanie, Kazachstan, Kirgizie, Laos, Libanon, Mexico, Moldavie, 
Marokko, de Palestijnse Autoriteit, Pakistan, Tadzjikistan, Turkmenistan en Vietnam. 
Overleg inzake de mensenrechtenproblematiek vond plaats met Canada, Israel, Japan, 
Nieuw-Zeeland, Rusland, de VS, en kandidaat-lidstaten (Kroatie, IJsland, Turkije, en 
FYROM). 



17 



Bijeenkomsten van de bestaande mensenrechtendialoog met Egypte, Sri Lanka en 
Tunesie konden in 2011 niet plaatsvinden. De jaarlijkse bijeenkomst met Pakistan werd 
uitgesteld tot begin 2012. De mensenrechtendialoog met Iran is sinds 2006 geschorst. 



18 



In het kader van de evaluatie van haar mensenrechtenbeleid heeft de Unie in 2011 de 
beste praktijken uit deze verschillende dialogen afgeleid, om ze effectiever te maken, en 
wel in drie opzichten: ten eerste, door de dialoog tot op het hoogste niveau in te passen 
in het geheel van de betrekkingen met het derde land; ten tweede, door de dialoog nauw 
te verbinden met andere instrumenten van het mensenrechtenbeleid, in het bijzonder de 
nieuwe landenstrategieen voor de mensenrechten; ten derde, door vooral in te zetten op 
follow-up van de dialoog, met concrete actieplannen, nieuwe wetgeving en projecten die 
de Unie dankzij haar instrumenten - met name ontwikkelingssamenwerking - kan 
steunen. 

In dit verband is bijzondere aandacht besteed aan de bepaling van de agenda van de 
mensenrechtendialogen, met de klemtoon op de binnenlandse mensenrechtensituatie, en 
met name op individuele dossiers. Multilaterale vraagstukken van de VN en van de 
betrokken regionale organisaties worden meer en meer een standaardpunt op de agenda 
van de dialogen. De Unie staat ook open voor de wens van partnerlanden die 
mensenrechtenproblemen in de Unie zelf willen bespreken, in nauwe samenwerking met 
haar lidstaten. 

De actieplannen die met de zuidelijke landen van het ENB zijn overeengekomen of 
worden herzien, hebben hun nut bewezen bij het structureren van de agenda van de 
mensenrechtendialoog met deze landen, en ook als ijkpunt bij de periodieke evaluatie 
van de dialogen overeenkomstig de Unierichtsnoeren voor de mensenrechtendialoog, die 
gelijke tred moet houden met de periodieke actualisering en evaluatie van de 
landenspecifieke mensenrechtenstrategieen. 

Overeenkomstig de beste praktijken wordt het ook algemene regel om zowel centraal als 
in het betrokken land overleg te plegen met het middenveld, en na de dialoog een 
debriefing te houden. Voorts zijn in 2011 ongeveer tien specifieke seminars met het 
middenveld georganiseerd, die stof moesten leveren voor de officiele 
mensenrechtendialoog. 



19 



De EU heeft in 2011 met de Chinese autoriteiten verder onderhandeld over betere 
voorwaarden bij de mensenrechtendialoog met China, conform de aanbevelingen die in 
het kader van de evaluatie van de dialoog in 2010 zijn gedaan. De evaluatie van het 
mensenrechtenoverleg met Rusland werd in 2011 voltooid; ten vervolge hierop wil de 
Unie nu, samen met Rusland, de dialoog formeel en inhoudelijk verbeteren. 



20 



Daarnaast voeren bijna alle 79 landen van Afrika, het Caribisch gebied en de Stille 
Oceaan die partij zijn bij de Overeenkomst van Cotonou, op grond van artikel 8 hiervan, 
een dialoog met de EU, die ook een regelmatige evaluatie omvat van de ontwikkelingen 
wat de eerbiediging van mensenrechten, democratische beginselen, rechtsstatelijkheid en 
goed bestuur betreft. Volgens artikel 9 zijn de mensenrechten, de democratische 
beginselen en de rechtsstaat de essentiele onderdelen van de overeenkomst, en vallen zij 
als zodanig onder de geschillenbeslechtingsclausule van artikel 96, op grond waarvan met 
het betrokken land overleg kan worden gepleegd en aangepaste maatregelen - in laatste 
instantie ook schorsing van de overeenkomst - kunnen worden getroffen. 

In 2011 golden dergelijke maatregelen ten aanzien van vijf landen: Zimbabwe, Fiji, 
Guinee, Guinee-Bissau en Madagascar. Ten aanzien van Niger werd de toepassing van 
de procedure van artikel 96 beeindigd. 

2.3 Raadsbesluiten en crisisbeheersing 

De EU heeft in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid 
(GVDB) haar specifieke beleid in verband met mensenrechten en vrouwen, vrede en 
veiligheid verder uitgevoerd en geconsolideerd; het acquis is verder ontwikkeld, evenals 
de toepassing van de richtsnoeren inzake de bescherming van burgers bij GVDB-missies 
en operaties. Zoals voorheen hebben de bevoegde Raadsgroepen besprekingen gewijd 
aan de GVDB-integratie van mensenrechten en genderaspecten, die ook nu onderdeel 
waren van de planning, uitvoering en evaluatie van die missies en operaties. In 2011 
werden geen nieuwe GVDB-missies of -operaties ondernomen. 



21 



Met name werd een begin gemaakt met de uitvoering van de aanbevelingen uit het door 
de Raad in december 2010 goedgekeurde verslag, "Lessen en beste praktijken 
betreffende de integratie van mensenrechten en gender in de militaire operaties en de 
civiele missies van het GVDB". Om het beleidskader van de Unie inzake vrouwen, vrede 
en veiligheid te la ten aansluiten bij latere ontwikkelingen - in het bijzonder de VNVR- 
resoluties over vrouwen, vrede en veiligheid en de sedert 2008 opgedane ervaring in 
GVDB-verband — heeft de EDEO voorts de evaluatie op gang gebracht met het oog op 
de actualisering van het in 2008 aangenomen operationeel document "Uitvoering van 
UNSCR 1325, versterkt door Resolutie 1820, in het kader van het EVDB". 

Eveneens van belang in 2011 was de samenstelling van opleidingsmodules 
mensenrechten, genderproblematiek en kinderbescherming, op basis van het stramien 
voor de mensenrechten- en genderscholing van de Unie uit het "Package of three draft 
concepts containing minimum standard training elements on Human Rights, Gender 
and Child Protection in the context of CSDP", dat in december 2010 was aangenomen. 
Deze modules komen in samenwerking met opleidingsinstituten van de EU-lidstaten en 
met het middenveld tot stand. 

In juni 2011 werd - door de EDEO - de derde jaarlijkse bijeenkomst van de 
gender ad vis eurs en contactpunten van de GVDB-missies en -operaties georganiseerd. 
Daarnaast kregen alle hoofden van civiele GVDB-missies tijdens een seminar in april 
201 1 een briefing over het mensenrechten- en genderbeleid van de Unie. Terwijl de 
EDEO gaandeweg het jaar werd opgezet, werd een speciale inspanning geleverd om een 
vlotter informatieverkeer tussen enerzijds de verschillende crisisbeheersingsdiensten en 
anderzijds de mensenrechten-, gender- en kinderbeschermingsdeskundigen van de 
EDEO te genereren. 



22 



2.4 Demarches en verklaringen 

De EU acht het zeer belangrijk dat mensenrechtenkwesties in de publieke belangstelling 
blijven staan. Daarom maakt zij veelvuldig gebruik van publieke verklaringen om 
zorgpunten aan de orde te stellen of positieve ontwikkelingen toe te juichen. Deze 
verklaringen worden eenparig aangenomen. 

In andere gevallen, wanneer de EU van oordeel is dat dit efficiehter zal zijn, kan zij de 
voorkeur geven aan demarches. Demarches of formele diplomatieke stappen zijn 
belangrijke instrumenten van elk buitenlands beleid, en de EU maakt er gebruik van om 
problemen in verband met de mensenrechten aan te kaarten bij de autoriteiten van niet- 
EU-landen. De EU onderneemt ook regelmatig demarches overal ter wereld om het 
universele karakter en de integriteit van het Statuut van Rome inzake het Internationaal 
Strafhof onder de aandacht te brengen. Demarches worden meestal vertrouwelijk 
ondernomen door lokale EU-vertegenwoordigers. 

De kwesties die het vaakst op deze manier worden aangepakt zijn: de bescherming van 
mensenrechtenverdedigers, illegale detentie, gedwongen verdwijningen, de doodstraf, 
foltering, bescherming van kinderen, vluchtelingen en asielzoekers, buitengerechtelijke 
executies, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging, het recht op een 
eerlijk proces, en verkiezingen. 

2.5 Mensenrechtenclausules in samenwerkingsovereenkomsten met 
derde landen 

De Europese Unie wil in alle politieke kaderovereenkomsten met derde landen, zoals 
associatieovereenkomsten en partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten, een 
mensenrechtenclausule laten opnemen. In die clausule staat dat de mensenrechten die 
in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens zijn vastgelegd, ten grondslag 
liggen aan het interne en externe beleid van de partijen en een essentieel onderdeel van 



23 



de overeenkomst zijn. In 2011 zijn geen nieuwe overeenkomsten met een 
mensenrechtenclausule ondertekend of van kracht geworden. 



24 



In 201 1 was er een nieuw geval van overleg op grond van een mensenrechtenclausule. 
De Europese Unie beschouwde de muiterij van 1 april 2010 in Guinee-Bissau en de 
benoeming van de aanstichters ervan op hoge militaire posten als een bijzonder ernstige 
en flagrante schending van de mensenrechtenclausule uit de Overeenkomst van 
Cotonou. Daarom werd op 31 januari 2011 krachtens artikel 96 van de Overeenkomst 
van Cotonou overleg met het land ingeleid. Tijdens de bijeenkomst bespraken de 
partij en welke maatregelen moesten worden genomen om het primaat van het burgerlijk 
gezag te waarborgen, het democratisch bestuur te verbeteren, de eerbiediging van de 
constitutionele orde en de rechtsstaat te waarborgen en straffeloosheid en 
georganiseerde misdaad te bestrijden. Nadat Guinee-Bissau toezeggingen had gedaan 
met betrekking tot het verrichten en voltooien van onafhankelijk justitieel onderzoek 
naar moorden die in maart en juni 2009 waren gepleegd, het effectief doorvoeren van de 
hervorming van de veiligheidsector, en een vernieuwing van de militaire hierarchie die de 
garantie bood dat hogere bevelsposten zouden worden ingenomen door personen die 
niet betrokken waren geweest bij ongrondwettig of gewelddadig optreden, besloot de 
Unie het overleg af te sluiten en de samenwerking geleidelijk te hervatten. 

In juli 2011 kondigde de Commissie in haar Mededeling inzake de externe dimensie van 
het gemeenschappelijk visserijbeleid aan onder meer te zullen beogen dat alle bilaterale 
visserijovereenkomsten worden verscherpt met een mensenrechtenclausule. Elke 
inbreuk op een fundamenteel aspect van de mensenrechten en de democratische 
beginselen zou dan tot schorsing van de overeenkomst kunnen leiden. Protocollen in die 
zin zijn geparafeerd met Kaapverdie, de Comoren, Groenland, Guinee-Bissau, Mauritius, 
Mozambique, Sao Tome en Principe en de Seychellen. 



25 



2.6 Europees nabuur schapsbeleid 

Bij de voorstelling van het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) in 2004 bood de EU 
haar buren een bevoorrechte verstandhouding aan, geschraagd door een wederzijdse 
inzet voor gemeenschappelijke waarden (democratic en mensenrechten, rechtsstaat, goed 
bestuur, beginselen van de markteconomie en duurzame ontwikkeling). 

De drie componenten van het ENB zijn het Oostelijk Partnerschap (ingesteld in Praag 
in mei 2009), de Unie voor het Middellandse Zeegebied (het Europees-mediterraan 
partnerschap, voorheen het proces van Barcelona, in juli 2008 in Parijs opnieuw in gang 
gezet), en de Synergie voor het Zwarte Zeegebied (gestart in Kiev in februari 2008). 

De uitvoering van het ENB wordt gezamenlijk bevorderd en gevolgd via de in het kader 
van die overeenkomsten opgerichte commissies en subcommissies. Er is besloten dat de 
uitvoering van het ENB in 201 1 aan bod zal komen in twaaf landenspecifieke 
voortgangsverslagen en twee regionale verslagen over de geboekte vooruitgang bij de 
uitvoering van het Oostelijk Partnerschap en het Partnerschap voor democratic en 
gedeelde welvaart, en in een bijlage met statistieken. 

In de loop van 2011 heeft de EU snel en vastberaden gereageerd op een snel wijzigende 
situatie; na jarenlange relatieve stagnatie heeft de democratic ingang gevonden in de 
naburige landen. De EU heeft haar beleid en haar instrumenten aangepast, haar 
bijstandsprogramma's bijgestuurd, technische steun beschikbaar gesteld om de overgang 
naar democratic te faciliteren, en extra financiering toegekend aan de naburige landen. 



26 



De EU heeft zowel in de oostelijke als in de zuidelijke dimensie van het Europees beleid 
haar politieke inzet geintensiveerd. Wat het Oosten betreft, is op de tweede top van het 
Oostelijk Partnerschap (Warschau, September 2011) de balans opgemaakt van de 
resultaten die sinds de start van dat partnerschap zijn bereikt en hebben de EU en haar 
oostelijke naburige landen hun politieke bereidheid bevestigd om te werken aan een 
nauwere politieke vereniging en economische integratie. Wat de landen van het Zuidelijk 
Nabuurschap betreft, heeft de Raad, op aangeven van de hoge vertegenwoordiger, een 
speciale vertegenwoordiger voor het zuidelijke Middellandse Zeegebied aangesteld om 
met de transitielanden een dialoog tot stand te brengen, om de betrokkenheid van de EU 
en de lidstaten op te voeren en om te zorgen voor samenspraak met de Internationale 
financiele instellingen en de privesector. 

Op 8 maart 2011 heeft de Commissie de mededeling "Een partnerschap voor 
democratic en gedeelde welvaart met het zuidelijke Middellandse Zeegebied" uitgebracht 
bij wijze van onmiddelfijke respons op de gebeurtenissen van de Arabische lente. In de 
mededeling is gewezen op het belang van strengere normen voor mensenrechten, 
democratic en een goed, op verantwoording gebaseerd bestuur. 

Op 25 mei 2011 volgde een gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement, de 
Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comite en het Comite van de Regio's: 
"Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden". Het nieuwe beleid is gebaseerd op 
wederzijdse verantwoordingsplicht en gemeenschappelijke inzet voor de universele 
waarden van mensenrechten, democratic en de rechtsstaat, waarbij wordt uitgegaan van 
een veel meer gedifferentieerde aanpak. De EU wilde, in een reactie op de Arabische 
lente, een duidelijke boodschap van solidariteit met en steun aan de bevolkingsgroepen 
van het zuidelijke Middellandse Zeegebied sturen alsook reageren op de verzoeken van 
de oostelijke naburige landen van de EU om nauwere politieke vereniging en 
intensievere economische integratie. 



27 



Ter ondersteuning van de overgang naar democratic heeft de EU haar samenwerking 
met de Raad van Europa geintensiveerd en gestreefd naar synergetische samenwerking 
met de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, en heeft zij de parlementen 
van de landen van het zuidelijke Middellandse Zeegebied de status van partner voor 
democratic aangeboden. De landen van het Zuidelijk Nabuurschap met de EU kunnen 
dankzij een uit de EU-begroting gefinancierd programma een beroep doen op de 
erkende expertise van de Raad van Europa inzake constitutionele hervorming, justitiele 
hervorming en verkiezingssystemen. De EU heeft in Tunesie een volwaardige 
verkiezingswaarnemingsmissie opgezet en verkiezingsdeskundigen naar Marokko 
gestuurd. Zij heeft de hoge verkiezingscommissie van Egypte technische bij stand 
verleend en via middenveldorganisaties steun gegeven aan binnenlandse waarnemers en 
informatieprojecten voor kiezers. 

De EU heeft zich meer en meer gericht op het maatschappelijk middenveld. In de 
oostelijke component van het ENB zijn als aanvulfing op de mensenrechtendialogen 
gezamenlijke seminars met het maatschappelijk middenveld georganiseerd. In Poznan is 
in november het middenveld forum bijeengekomen in het vooruitzicht van de top van de 
oostelijke dimensie van het ENB. Naar aanleiding van de in mei 2011 aangenomen 
ENB-beoordeling is in September een nabuurschapsfaciliteit voor het maatschappelijk 
middenveld gecreeerd, met voor de periode 2011-2013 een begroting van 66 miljoen 
euro. 

Ter ondersteuning van de vrijheid van meningsuiting heeft de EU een "no disconnect" - 
strategic opgezet om middenveldorganisaties of individuele burgers te helpen arbitraire 
onderbrekingen van de toegang tot elektronische communicatietechnologieen te 
omzeilen. 

De EU heeft haar inspanningen ter ondersteuning van de rechten van de vrouw in de 
regio verder geintensiveerd alsook haar inspanningen om ervoor te zorgen dat 
gendergelijkheid wordt geintegreerd in alle betrokken samenwerkingsacties. Vrouwen 



28 



hebben bij de Arabische lente een belangrijke rol gespeeld, en mogen in de 
daaropvolgende trans formaties niets moeten prijsgeven. 



29 



De EU heeft zich nog meer ingespannen om in de regio te bevorderen dat een 
doeltreffend en onafhankelijke justitieel systeem noodzakelijk is, om ervoor te zorgen 
dat de burgers recht hebben op een eerlijk proces, en om de bestrijding van corruptie 
voort te zetten. 

Om de humanitaire behoeften en de situatie in haar geheel te evalueren, heeft de EU via 
teams van ECHO (humanitaire hulp en civiele bescherming) humanitaire steun 
ontplooid aan de grens tussen Tunesie en Libie en in het oostelijk deel van Libie. Er was 
40 miljoen euro beschikbaar voor humanitaire bijstand aan de meest getroffen personen 
in Libie en zijn buurlanden (Tunesie, Egypte). Op 15 mei had de EU (Europese 
Commissie en de lidstaten) al een bijdrage van in totaal bijna 103 miljoen euro geleverd. 

Om de hervormingsinspanningen in de partnerlanden financieel te ondersteunen heeft 
de EU een bedrag van 600 miljoen euro dat al bestemd was voor de landen van het 
Zuidelijk Nabuurschap een nieuwe bestemming gegeven, met name programma's voor 
de opbouw van instellingen op het gebied van justitiele hervorming en de bestrijding van 
corruptie. Daarnaast zijn in de EU-begroting nog bijkomende financiele middelen 
vrijgemaakt. In de mededeling van mei was voorgesteld om tot 1,24 miljard euro extra 
middelen vrij te maken om de uitvoering van de nieuwe aanpak te steunen. 

In december 201 1 heeft de Commissie het wetgevingsvoorstel aangenomen waarbij 
vanaf 2014 het huidige Europese nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (ENPI) 
wordt vervangen door een nieuw financieel instrument, te weten het Europees 
nabuurschap sins trument (ENI). Dat instrument zal het verband tussen beleid en bijstand 
verder aanhalen, de differentia tie tussen de aan de partnerlanden toegekende financiele 
middelen intensiveren en vereenvoudigde voorzieningen voor grensoverschrijdende 
samenwerking aan de buitengrenzen van de EU inhouden. 



30 



2.7 Activiteiten die gefinancierd worden in het kader van het Europees 
Instrument voor democratic en mensenrechten (EIDHR) 

In 201 1 zijn twee mondiale oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van 
het EIDHR gedaan: i) ter ondersteuning van mensenrechtenactivisten en lokale 
middenveldactoren die ijveren voor de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in 
landen en gebieden waar deze het sterkst onder druk staan en de voorvechters ervan het 
kwetsbaarst zijn (15,8 miljoen euro); ii) ter versterking van de rol van 
middenveldnetwerken bij het opkomen voor de mensenrechten en democratische 
hervormingen en het ondersteunen van acties tegen de doodstraf (21,6 miljoen euro). De 
resultaten van deze twee oproepen worden in het voorjaar van 2012 bekendgemaakt. 

Op plaatselijk niveau zijn, voor een bedrag van 64,8 miljoen euro, in het kader van 
country-based support schemes (CBBS) oproepen tot het indienen van voorstellen 
gedaan door ongeveer 90 EU-delegaties, ter ondersteuning van het lokale middenveld in 
vooraf bepaalde prioritaire gebieden Voorts is met het EIDHR snel gereageerd op de 
Arabische lente, en meer dan 6 miljoen euro beschikbaar gesteld voor CBBS in Tunesie, 
Egypte en Libie. 

De EU blijft de voornaamste donor voor de inspanningen die wereldwijd door 
maatschappelijke organisaties worden geleverd voor de afschaffing van de doodstraf. 
Abolitionistische middenveldorganisaties droegen er in 2011 toe bij dat belangrijke 
resultaten werden geboekt, zoals de afschaffing van de doodstraf in Illinois. Overal ter 
wereld waren EIDHR-partners actief met vormen van lobbywerk, belangenbehartiging, 
onderzoek, campagnewerk, juridisch advies en opleiding. 

Het abolitiedebat kreeg een nieuwe impuls met twee belangrijke intergouvernementele 
conferences, in Kigali en Rome, die door het middenveld met het oog op de stemming 
in de AWN in 2012 over het moratorium waren georganiseerd en die uit het EIDHR 
waren gefinancierd. Met behulp van het EIDHR kunnen de Europese Unie, derde 



31 



land en en het middenveld samen de door slag geven voor de wereldwijde, geleidelijk 
inperking en afschaffing van de doodstraf. 



32 



Met betrekking tot de bestrijding van foltering heeft de EU in 2011 via het EIDHR 
nieuwe middenveldacties gesteund op het gebied van preventie van foltering en 
rehabilitatie van slachtoffers. Haar doel was een krachtiger beleid te gaan voeren, en in 
het bijzonder de richtsnoeren inzake foltering toe te passen die de Raad van de Europese 
Unie in 2001 heeft aangenomen. Dankzij de mime projectfinanciering ging er steun naar 
de rehabilitatie van slachtoffers van foltering en van gedwongen verdwijning, uitbreiding 
van de algemene kennis omtrent de diepere oorzaken van foltering, en het wekken van 
aandacht voor het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering (OPCAT). In Sri 
Lanka en Nepal bijvoorbeeld lopen specifieke projecten om overheidsfunctionarissen te 
leren hoe preventief en reactief kan worden opgetreden tegen foltering en mishandeling 
bij de politie en in het leger. Elders in de wereld waren projecten gericht op verbetering 
van onderzoek, informatie en waarschuwing met betrekking tot foltering en 
mishandeling (Guinee, Mexico en Rusland). De EIDHR financierde tevens, in de 
Filipijnen, de samenwerking tussen medisch en juridisch deskundigen bij het 
documenteren van individuele gevallen van foltering en andere vormen van wrede en 
vernederende behandeling. Wereldwijd werd de invoering van nationale 
preventiemechanismen bepleit, en steun in de strijd tegen foltering en straffeloosheid 
verleend. Met medewerking van de Internationale Raad voor de rehabilitatie van 
slachtoffers van foltering (IRCT) en de Wereldorganisatie tegen foltering (OMCT) werd 
het EIDHR ingezet om in Libie slachtoffers van foltering en gedwongen verdwijning in 
het tijdperk na Khadafi te verdedigen en te steunen. 

Uit het EIDHR zijn in 201 1 het European Inter-University Centre in Venetie met zijn 
European Masters Degree in Human Rights and Democratisation gefinancierd, evenals 
soortgelijke regionale programma's in de Balkan (universiteit van Sarajevo), Afrika 
(universiteit van Pretoria), Latijns-Amerika (Universidad Nacional De General San 
Martin in Buenos Aires), en Azie en de Pacific (universiteit van Sydney). 



33 



Diverse acties werden in 201 1 gevoerd om het internationale en regionale raamwerk ter 
bescherming van mensenrechten, gerechtigheid en rechtsstatelijkheid en ter bevordering 
van de democratic te versterken. Het secretariaat van het Pacific Islands Forum ontving 
steun om de insulaire landen van het forum (FIC's) te helpen bij de ratificatie en 
toepassing van de voornaamste mensenrechtenverdragen van de Verenigde Naties en 
het Statuut van het International Strafhof, meer aandacht voor en inzicht in de 
verbanden tussen mensenrechten en ontwikkeling te kweken, en de FIC's beter in staat 
te stellen de mensenrechten in hun beleid en ontwikkelingsplannen te integreren. 

De Raad van Europa heeft concrete steun gekregen voor twee projecten: i) Armenie, 
Azerbeidzjan, Georgie, Moldavie, de Russische Federatie en Oekraine beter toerusten 
voor effectieve bescherming van de mensenrechten, door deze landen meer kennis en 
expertise bij te brengen inzake het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten 
van de mens en de fundamentele vrijheden en het herziene Europees Sociaal Handvest ; 
ii) de scholing in democratisch burgerschap en mensenrechten in Kazachstan 
beleidsmatig ondersteunen. 

Om eerbiediging van de internationale normen inzake eerlijke procesvoering ten 
behoeve van de slachtoffers van de Rode Khmer te waarborgen, wordt een deel van de 
Cambodjaanse bijdrage in de begroting van het Rode Khmer- tribunaal (ECCC) 
gefinancierd. 

Met financiele steun uit het EIDHR werden in 201 1 twaalf middenveldseminaries over 
mensenrechten belegd, in landen als Colombia, Bangladesh, Armenie en Tadzjikistan, ter 
aanvulling van de jaarlijkse politieke dialoog over de mensenrechten. Het derde 
middenveldseminarie van de EU en Afrika vond in november plaats te Brussel. 



34 



Tot slot bleef de steun voor mensenrechtenverdedigers in 2011 een prioriteit voor het 
EIDHR. Voor bedreigde activisten is er een noodfonds in het EIDHR, waaruit 
individuen en organisaties een aantal kleine subsidies hebben ontvangen voor de 
aanschaf van beschermings- en beveiligingsmateriaal en IT-benodigdheden voor hun 
werk, voor het bekostigen van advocatenhonoraria en van medische verzorging en 
rehabilitatie van activisten die zijn gefolterd of mishandeld, of voor het in veiligheid 
brengen van bedreigde activisten. Eveneens in 2011 werd een inventarisstudie gemaakt 
over schuilplaatsen voor mensenrechtenactivisten, als eerste stap naar een initiatief van 
de Unie om bedreigde activisten die op zoek zijn naar een veilige wijkplaats voorlopig te 
helpen. 

2.8 Evaluatie van het mensenrechtenbeleid van de EU 

Op 12 december 2011 heeft de Europese Commissie een door de hoge 
vertegenwoordiger voorgelegde gezamenlijke mededeling aangenomen: "Een centrale 
plaats voor mensenrechten en democratic in het externe optreden van de EU - voor een 
meer doeltreffende aanpak". Die mededeling was het resultaat van een lang proces dat 
begon tijdens de Gymnich-bijeenkomst (informele bijeenkomst van de ministers van 
Buitenlandse Zaken) in Cordoba in maart 2010. De mededeling was voorbereid tijdens 
informele bijeenkomsten in Madrid, Brugge, Boedapest en Warschau, en via 
aanbevelingen van verschillende belanghebbenden in het kader van het forum tussen de 
EU en de ngo's. 

Zoals aangegeven in de aanhef ervan had die mededeling tot doel "de aanzet te geven 
voor overleg met de andere Europese instellingen over de wijze waarop de EU op het 
vlak van mensenrechten en democratic een actiever, coherenter en doeltreffender beleid 
kan voeren." Zij was dan ook bedoeld als reactie op de belofte van het Verdrag van 
Lissabon om bij elk extern optreden de mensenrechten, de democratic en de rechtsstaat 
centraal te stellen en te zorgen voor samenhang tussen de verschillende aspecten van het 
externe optreden en de uitvoering van de beginselen van het EU-buitenlandbeleid. 



35 



36 



Als hoofddoelstelling voor de EU vermeldt die mededeling dat de EU moet proberen 
"mensenrechtenschendingen te voorkomen en indien er zich toch schendingen 
voordoen, moet zij ervoor zorgen dat slachtoffers toegang hebben tot justitie en 
schadevergoeding en dat diegenen die verantwoordelijk zijn voor de 
mensenrechtenschending hiervoor worden berecht." Met het oog op een meer doelmatig 
optreden van de EU op dat gebied, is in de mededeling een visie voor het verbreden, het 
intensiveren en het stroomlijnen van het internationale optreden van de EU uiteengezet. 
Derhalve bevestigt die mededeling de gehechtheid van de EU aan de universaliteit, 
ondeelbaarheid, en onderlinge afhankelijkheid van alle mensenrechten - op civiel, 
politiek, economisch, sociaal en cultured gebied. 

In de mededeling wordt actie op vier terreinen voorgesteld: 

a) een verbeterde uitvoering: doeltreffende en passende maatregelen 
Bedoeling hiervan is de traditionele top-downbenadering van beleids- en 
prioriteitenbepaling te combineren met een benadering die is toegesneden op de 
omstandigheden waarin het beleid moet worden uitgevoerd. Dat kan onder meer door 
per afzonderlijk land een mensenrechtenstrategie te ontwikkelen. Een andere werkwijze 
bestaat in gerichte campagnes, bijvoorbeeld toegespitst op de drie door de hoge 
vertegenwoordiger voorgestelde thema's: justitiele hervorming, de rechten van de vrouw, 
en de rechten van het kind. Die aanpasbare werkmethodes sluiten aan bij de aanpak die 
in het Europees nabuurschap en daarbuiten is aangenomen na de gebeurtenissen van de 
Arabische lente. Zij vereisen een ruime mate van systematisch partnerschap met het 
maatschappelijk middenveld, onder meer met mensenrechtenverdedigers. 

b) een eensgezinde beleidsbenadering 

Doelstelling hiervan is om een over de hele linie samenhangend beleid te bereiken op 
soms autonoom werkende beleidsterreinen: handel, conflictpreventie, crisisbeheer, 
terrorismebestrijding, de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. 



37 



Het leidmotief daarvan is wat Kofi Annan, auteur van "In grotere vrijheid", schreef, met 
name dat ontwikkeling niet mogelijk is zonder veiligheid, dat veiligheid niet mogelijk is 
zonder ontwikkeling, en dat die beide niet mogelijk zijn zonder eerbiediging van de 
mensenrechten. Dat impliceert dat het volledige scala van EU-instrumenten, van 
ontwikkelingssamenwerking tot mensenrechtenclausules in overeenkomsten, op 
samenhangende en consequente wijze moet worden benut. 

c) Sterke partnerschappen opbouwen 

Het gaat hier om multilaterale, regionale en bilaterale partnerschappen. Bedoeling is de 
invloed van de dialoog te maximaliseren en via een gedegen diplomatieke aanpak de 
krijtlijnen voor het internationale debat uit te zetten. 

d) De collectieve kracht van Europa aanwenden 

Bedoeling hiervan is ervoor te zorgen dat de inspanningen van de EU in dezelfde 
richting blijven werken. Allereerst moeten alle betrokken personeelsleden een opleiding 
over mensenrechten en democratic ontvangen. Voorts is een herorientering van de 
communicatieaanpak van de EU tegenover de rest van de wereld nodig. Dat 
veronderstelt dat eventueel een speciale EU-vertegenwoordiger voor de mensenrechten 
wordt aangesteld. 

Op 13 december heeft hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton de mededeling 
gepresenteerd aan het Europees Parlement. Zij gaf daarmee de start voor een proces van 
gedachtewisselingen, zowel in als tussen de EU-instellingen, over de ontwikkeling van 
een doeltreffender en integraler aanpak van mensenrechten en democratic Het einde 
van dat uitwisselingsproces wordt verwacht in 2012. 

NB. In de mededeling was voorgesteld dat de EU de vorderingen in het behalen van de 
doelstellingen zou toelichten in haar jaarverslag over mensenrechten en democratic in de 
wereld. Zo krijgen alle belanghebbenden bij het EU-beleid, ook het maatschappelijk 

38 



middenveld, de gelegenheid om de effecten van het EU-optreden te beoordelen en bij te 
dragen tot het bepalen van de toekomstige prioriteiten. De opzet van het onderhavige 
jaarverslag zal bijgevolg voor de volgende uitgave wellicht worden herzien. 



39 



3 Thematische kwesties 

Thematische kwesties met betrekking tot richtsnoeren van de EU 

3.1 De doodstraf 

De EU verzet zich krachtig en principieel tegen de doodstraf en is een belangrijke speler 
in de wereldwijde bestrijding ervan. 

De Unie is van oordeel dat de afschaffing van de doodstraf ertoe bijdraagt de menselijke 
waardigheid te versterken en de mensenrechten gestaag te ontwikkelen. Zij beschouwt 
de doodstraf als een wrede en onmenselijke sanctie zonder afschrikkend effect. 
Rechterlijke dwalingen, onvermijdelijk in elk rechtssysteem, zijn onomkeerbaar. De Unie 
roept ertoe op het uitvoeren van de doodstraf, waar deze nog voorkomt, geleidelijk te 
beperken, en dringt erop aan bij de voltrekking internationale mininiumnormen in acht 
te nemen. De in 2008 herziene EU-richtsnoeren over de doodstraf blijven het 
voornaamste instrument voor systematische actie ten opzicht van derde landen. 

Aangezien haar handelen op dit gebied tot de kern van haar buitenlandse 
mensenrechtenbeleid behoort, is de EU alle beschikbare vormen van diplomatic en 
samenwerking blijven hanteren om de afschaffing van de doodstraf te bewerkstelligen. 

Ter gelegenheid van de Europese dag tegen de doodstraf en de Werelddag tegen de 
doodstraf (10 oktober) hebben de EU en de Raad van Europa in een gezamenlijke 
verklaring herhaald in alle omstandigheden tegen het gebruik van de doodstraf te zijn, en 
te streven naar de wereldwijde afschaffing ervan. De hoge vertegenwoordiger verklaarde 
in een persmededeling: "Ik beloof dat ik er, net als de Europese Unie, naar zal blijven 
streven om de doodstraf uit de wereld te helpen, want zij hoort niet thuis in een 
moderne samenleving." Deze gelegenheid kreeg wereldwijd aandacht van de 
vertegenwoordigingen van de Unie, met een groot aantal seminars, persconferenties, 
tentoonstellingen en bijeenkomsten. 

40 



41 



Tot tevredenheid van de EU is op 11 maart 201 1 de afschaffing van de doodstraf in de 
Amerikaanse staat Illinois afgekondigd. De Unie was ook verheugd over het op 30 juni 
201 1 aangekondigde besluit van de Ethiopische regering om het geldende moratorium 
op uitvoering van de doodstraf na te leven. De EU betreurt het daarentegen dat elders in 
de VS en de wereld de doodstraf nog veelvuldig wordt voltrokken. De aandacht ging 
vooral uit naar Iran en de VS, maar ook werden ten aanzien van veel andere landen 
verklaringen afgelegd en demarches ondernomen, conform de in het internationale recht 
en de EU-richtsnoeren over de doodstraf vastgestelde minimumnormen. 

De EU heeft haar verzet tegen de doodstraf ook nu weer in alle relevante fora, in het 
bijzonder de VN, de OVSE en de Raad van Europa, naar voren gebracht. In OVSE- 
verband (in de Permanente Raad op 2 en 10 juni, 1 en 22 September, 10 november en 1 
december) heeft de Unie in diverse verklaringen de terechtstellingen in de VS diep 
betreurd, haar verzet - in alle gevallen en omstandigheden - tegen de toepassing van de 
doodstraf uitgesproken, en opgeroepen tot een wereldwijd moratorium als eerste stap op 
weg naar de universele afschaffing, in overeenstemming met resoluties van de Algemene 
Vergadering van de VN van 2007, 2008 en 2010. 

Op 1 5 december 201 1 heeft de EU in de Permanente Raad van de OVSE haar 
teleurstelling uitgesproken over de doodvonnissen in Belarus. Zij toonde zich niettemin 
verheugd over de afschaffing van de doodstraf in de Amerikaanse staat Illinois (de 
verklaring die de hoge vertegenwoordiger op 1 1 maart 201 1 namens de EU aflegde, 
werd op 1 7 maart herhaald in de Permanente Raad van de OVSE) . 



42 



De EU blijft de voornaamste donor voor de inspanningen die wereldwijd door 
maatschappelijke organisaties worden geleverd voor de afschaffing van de doodstraf. 
Het betreft een van de thematische prioriteiten van het Europees instrument voor 
democratic en mensenrechten (EIDHR). In juni 2011 werd opnieuw een wereldwijde 
oproep tot het indienen van voorstellen gedaan, waarvoor zeven miljoen euro werd 
uitgetrokken. Bijgevolg zullen in 2012 verscheidene nieuwe opdrachten voor acties met 
het oog op de toepassing van de EU-richtsnoeren over de doodstraf worden gegund. In 
het kader van de lopende projecten heeft de bedrijvigheid van het abolitionistische 
middenveld ertoe bijgedragen dat aanzienlijke resultaten werden geboekt, zoals de 
afschaffing van de doodstraf in Illinois. Het abolitiedebat kreeg een nieuwe impuls met 
twee belangrijke intergouvernementele conferenties, in Kigali en Rome, die door het 
middenveld met het oog op de stemming in de AWN in 2012 over het moratorium 
waren georganiseerd en die uit het EIDHR waren gefinancierd. Overal ter wereld waren 
EIDHR-partners actief met vormen van lobbywerk, belangenbehartiging, onderzoek, 
campagnewerk, juridisch advies en opleiding. 

In december 2011 heeft de Europese Commissie wijzigingen aangebracht in de lijst van 
aan exportcontrole onderworpen goederen in Verordening (EG) nr. 1236/2005 met 
betrekking tot de handel in goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de 
voltrekking van de doodstraf of voor foltering; op de lijst staan nu ook 
natriumthiopental en soortgelijke bij dodelijke injectie gebruikte stoffen. 

Concreet voorbeeld: 

De Unie heeft de rechtszaak tegen Troy Davis, een Amerikaans staatsburger die in 1991 
ter dood werd veroordeeld in de staat Georgia, van nabij gevolgd en sinds 2008 
meermaals actie ondernomen. Troy Davis kreeg de doodstraf wegens de moord op 
politieagent Mark Allen McPhail. De veroordeling steunde niet op materiele bewijzen, 
maar op getuigenverklaringen. Na het proces trokken zeven van de negen getuigen a 
charge hun verklaringen in. Desondanks werd het hoger beroep van de heer Davis op 28 
maart 2011 door het hoogste rechtscollege van de Verenigde Staten verworpen. 

43 



Zijn executie vond plaats op 21 September 2011. In een verklaring zei hoge 
vertegenwoordiger Ashton de terechtstelling ten zeerste te betreuren, en herhaalde zij 
dat de EU herhaaldelijk had opgeroepen de uitgesproken doodstraf om te zetten, want 
"aan het bewijsmateriaal dat ten grondslag ligt aan de veroordeling van de heer Davis 
heeft altijd ernstige en gefundeerde twijfel gekleefd". 



44 



3.2 Foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling 
of bestraffing 

Overeenkomstig de richtsnoeren voor haar beleid tegen foltering is de Unie overal ter 
wereld een leidende rol actie blijven voeren tegen foltering en andere vormen van wrede, 
onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, met initiatieven in internationale 
fora, bilaterale demarches in derde landen, betere plaatselijke implementatie van de 
richtsnoeren en aanzienlijke steun voor projecten van maatschappelijke organisaties in 
het veld. De groep mensenrechten van de Raad (COHOM) heeft een herziene versie van 
de richtsnoeren aangenomen. 

Tijdens de 66e zitting van de Algemene Vergadering van de VN was een resolutie 
houdende veroordeling van elke vorm van foltering en andere wrede, onmenselijke of 
onterende behandeling of bestraffing, ook door intimidatie, mede door de lidstaten van 
de EU voorgesteld. Deze resolutie, die uitging van Denemarken, werd bij consensus 
aangenomen. In de loop van de zitting van de AWN verklaarde de Unie dat de resolutie 
de waarde belichaamt die de internationale gemeenschap aan de menselijke waardigheid 
hecht. Voorts heeft de Vergadering elke actie veroordeeld die - ongeacht de 
omstandigheden, dan wel omwille van de nationale veiligheid of bij rechterlijke beslissing 
- wordt ondernomen om foltering te legaliseren, toe te staan of te aanvaarden; zij maant 
de staten aan ervoor te zorgen dat wie zich schuldig maakt aan zulke daden ter 
verantwoording wordt geroepen. 

Ook de resolutie "Foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of 
bestraffing: het mandaat van de speciale rapporteur", die in maart 201 1 door de 
Mensenrechtenraad van de VN werd aangenomen, was mede door de lidstaten van de 
EU voorgesteld. Het mandaat van de speciale rapporteur inzake foltering en andere 
wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing werd bij deze resolutie met 
nog eens drie jaar verlengd. 



45 



In haar jaarlijkse verklaring ter gelegenheid van de internationale dag voor steun aan 
slachtoffers van foltering op 26 juni 2011 benadrukte de EU het voor haar prioritaire 
karakter van de wereldwijde uitbanning van foltering en van de volledige rehabilitatie van 
slachtoffers van foltering, en herhaalde zij dat staten standvastig en resoluut 
doeltreffende maatregelen moeten nemen teneinde alle vormen van foltering en andere 
wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing te voorkomen en te 
bestrijden. De Unie wees op het grote belang dat zij hecht aan de rol van de VN bij de 
bestrijding van foltering en bij slachtofferhulp, en op de steun die zij geeft aan de 
speciale VN-rapporteur inzake foltering, het VN-fonds voor slachtoffers van foltering, 
het OHCHR, het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende 
behandeling of bestraffing (UN CAT), en andere mechanismen die op dit gebied een 
waardevolle bijdrage leveren, zoals het Comite van de Raad van Europa inzake de 
voorkoming van folteringen (CPT) . 

Overeenkomstig haar richtsnoeren bleef de Unie ten aanzien van derde landen 
metterdaad, door middel van politieke dialoog en demarches, bezorgdheid over foltering 
uiten. Tijdens deze contacten, die naargelang van het geval al dan niet openbaar zijn, 
komen zowel het thema foltering en individuele gevallen per land, als ruimere 
vraagstukken aan de orde. In 2011 is de Unie aandacht blijven besteden aan individuele 
gevallen in een aantal landen. In de regelmatige mensenrechtendialogen met derde 
landen stelde zij foltering en mishandeling steeds aan de orde. 

Meer dan zestig EU-delegaties overal ter wereld hebben de strijd tegen foltering als 
prioritair gebied aangeduid, en meestal ook concrete acties voorgesteld voor het 
gasdand. De EU is doorgegaan met de regelmatige, vertrouwelijke 

mensenrechtenrapportage door de hoofden van de missies in derde landen, onder meer 
over foltering. Zij heeft een aantal verklaringen met betrekking tot foltering afgelegd, 
onder andere in multilaterale fora zoals de VN en de OVSE, en erover nagedacht hoe de 
coordinate met het UNCAT en het Subcomite ter preventie van foltering (SPT) van de 
VN kan worden verbeterd. 



46 



47 



De lidstaten van de EU worden internationaal scherp gecontroleerd op naleving van de 
internationale en regionale regelgeving op het gebied van foltering en andere wrede, 
onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Er is een vaste uitnodiging van de 
gezamenlijke lidstaten in het kader van alle speciale VN-procedures inzake 
mensenrechten, die dus ook de speciale rapporteur voor foltering geldt. 

De klemtoon die de Unie legt op de actieve bestrijding van foltering blijkt uit haar 
aanzienlijke financiering van middenveldprojecten overal ter wereld. Zo heeft het 
Europees instrument voor democratic en mensenrechten (EIDHR) in 2011 nieuwe 
acties op het gebied van de voorkoming van foltering en rehabilitatie van slachtoffers 
gesteund. De thema's die worden geselecteerd met wereldwijde uitnodigingen tot het 
indienen van voorstellen zijn bedoeld om het Uniebeleid te versterken, met name de 
toepassing van de richtsnoeren inzake foltering die de Raad van de Europese Unie in 
2001 heeft aangenomen. Dankzij de mime projectfinanciering ging er onder meer steun 
naar de rehabilitatie van slachtoffers van foltering en van gedwongen verdwijning, 
uitbreiding van de algemene kennis omtrent de diepere oorzaken van foltering, en het 
wekken van aandacht voor het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering 
(OPCAT). In Sri Lanka en Nepal bijvoorbeeld loopt een specifiek project dat 
ambtenaren in staat moet stellen foltering en mishandeling bij de politie en het leger te 
voorkomen en aan te pakken. Elders in de wereld waren projecten gericht op 
verbetering van onderzoek, informatie en waarschuwing met betrekking tot foltering en 
mishandeling (Guinee, Mexico en Rusland). Ook heeft het EIDHR activiteiten 
gefinancierd voor nauwere samenwerking tussen medisch en juridisch deskundigen die 
in de Filipijnen individuele gevallen van foltering en andere wrede of onterende 
behandeling documenteren, alsmede voor het bepleiten van het opzetten van nationale 
preventiemechanismen, en voor wereldwijde rechtsbij stand in gevallen van foltering en 
in de strijd tegen straffeloosheid. In Libie steunt het EIDHR een belangrijk project dat 
door de Internationale Raad voor de rehabilitatie van slachtoffers van foltering (IRCT) 
en de Wereldorganisatie tegen foltering (OMCT) wordt uitgevoerd. Het doel is met een 
totaalaanpak slachtoffers van foltering en gedwongen verdwijning na het Kadhafi- 
tijdperk te verdedigen en bij te staan. 

48 



49 



3.3 Rechten van het kind 

De Europese Unie zet zich in haar externe en interne beleid in voor de bevordering en 
bescherming van de rechten van het kind. Terwille van een coherente bescherming zijn 
de interne en externe beleidsdoelstellingen samengebracht in een beleidsdocument, de 
Commissiemededeling van februari 2011 "Een EU-agenda voor de rechten van het 
kind". 

Binnen het externe mensenrechtenbeleid heeft de Unie tal van beleidsinstrumenten ter 
bevordering en bescherming van de rechten van het kind ontwikkeld, die hoofdzakelijk 
op duurzame en systematische maatregelen stoelen. 

De EU-richtsnoeren over de rechten van het kind (2007) bevorderen de rechten van het 
kind wereldwijd doordat zij uitvoering geven aan het VN-Verdrag inzake de rechten van 
het kind en de bijbehorende Facultatieve Protocollen, en ervoor zorgen dat in de 
beleidsmaatregelen en -activiteiten van de Unie steeds plaats wordt ingeruimd voor de 
rechten van het kind. De bestrijding van geweld tegen kinderen werd in 2007 en 2009 
gekozen als eerste aandachtsgebied voor de toepassing van de richtsnoeren in tien 
proeflanden, geselecteerd in nauwe samenwerking met Unicef en het maatschappelijk 
middenveld: Armenie, Barbados, Brazilie, Ghana, India, Iran, Jordanie, Kenia, Marokko 
en Rusland. In 2011 heeft de Unie een herziening van haar richtsnoeren over kinderen 
op stapel gezet, om ze aan te passen aan de recentste Internationale en interne 
ontwikkelingen. Zo heeft de Unie nu voor een plaatselijke invulling van haar 
mensenrechtenprioriteiten gekozen, en heeft meer dan de helft van haar missiehoofden 
besloten de bevordering van de rechten van het kind ter hand te nemen. 

In 2011 is de EU, ten vervolge op de Raadsconclusies van 2010, veel actiever gaan 
optreden tegen kinderarbeid. Verscheidene initiatieven kregen hun beslag, zoals de 
opneming van de rechten van het kind in de mededeling van de Commissie over 
maatschappelijk verantwoord ondernemen en in de richtsnoeren van de Commissie over 
maatschappelijk verantwoord aanbesteden. 

50 



51 



Voor haar kinderrechtenbeleid brengt de EU een aantal instrumenten in stelling. De 
politieke dialoog biedt de mogelijkheid om de ratificatie en de daadwerkelijke uitvoering 
van de internationale instrumenten op dit gebied te stimuleren. In 201 1 stonden de 
rechten van het kind geregeld op de agenda van de politieke en de 
mensenrechtendialogen met derde landen. 

Ter versterking van haar slagkracht kregen medewerkers van de Unie in november 201 1 
de jaarlijkse opleiding over de rechten van het kind aangeboden, die in samenwerking 
met Save the Children en Unicef wordt georganiseerd. 

Ook bij bilaterale en multilaterale samenwerking moeten de rechten van het kind ten 
voile in acht worden genomen. De EU is actief betrokken bij het bevorderen van de 
rechten van het kind in uiteenlopende VN-fora. In maart 2011 stelde zij, samen met de 
groep van Latijns-Amerikaanse en Caraibische landen (GRULAC), tijdens de 
Mensenrechtenraad een thematische resolutie over straatkinderen, en tijdens de 66e 
zitting van de AWN omnibusresoluties voor. 

Ook het uitbreidingsproces van de EU biedt grote mogelijkheden om in de kandidaat- 
lidstaten en mogelijke kandidaat-lidstaten de rechten van het kind te bepleiten en de 
hervorming van de kinderbescherming te stimuleren. 

Een ander krachtig instrument ter bevordering en bescherming van de rechten van het 
kind is ontwikkelingsamenwerking. In het kader van de oproep van 201 1 tot het 
indienen van voorstellen voor het thematisch programma "Investeren in mensen" 
werden verscheidene projecten omtrent kinderarbeid geselecteerd, voor een totaalbedrag 
van 11 miljoen euro. 

Via verscheidene geografische toewijzingen heeft de EU bijkomende projecten 
ondersteund. Aangezien kinderen in tijden van crisis bijzonder kwetsbaar zijn, zorgt de 
Unie er ook voor dat bij de humanitaire hulpverlening al hun eigen behoeften worden 
meegewogen, en in het bijzonder die van kinderen welke van hun familie gescheiden of 

52 



niet begeleid zijn, door strijdkrachten of gewapende groeperingen zijn geronseld, 
slachtoffer zijn van seksueel geweld, of blootstaan aan HIV-besmetting. 



53 



Concreet voorbeeld: Bestrijding van kinderarbeid 

In 2011 heeft de Europese Commissie het TACKLE-project, dat in samenwerking met 
de IAO wordt uitgevoerd, uitgebreid. Dat project, ten bedrage van 14,75 miljoen euro, 
bestrijdt vooral de ergste vormen van kinderarbeid, in elf landen in Afrika, het Caribisch 
gebied en de Stille Oceaan: Kenia, Zambia, Soedan, Madagaskar, Mali, Angola, Jamaica, 
Papoea-Nieuw-Guinea, Fiji, Guyana en Sierra Leone. Het doel is de diepere oorzaken 
van kinderarbeid aan te pakken en kinderen alternatieven te bieden in de vorm van 
toegang tot elementair onderwijs en basisopleiding. Zodoende helpt dit project om de 
millenniumontwikkelingsdoelstellingen inzake universele toegang tot basisonderwijs te 
halen. 

3.4 Kinderen en gewapende conflicten 

De EU hecht een groot belang aan het helpen van kinderen in gewapende conflicten. 
Op grond van haar richtsnoeren over kinderen die door gewapende conflicten worden 
getroffen (aangenomen in 2003 en herzien in 2008) is de Unie gehouden tot een 
totaalaanpak van het effect van gewapende conflicten op kinderen, dat wil zeggen 
conflictpreventie, crisisbeheersing en postconflictuele ontwapening, demobilisatie en re- 
integratie. De EU ontvangt van haar missiehoofden, militaire bevelhebbers en speciale 
vertegenwoordigers meldingen over kinderen die door gewapende conflicten worden 
getroffen; zij monitort de situatie door middel van diplomatieke initiatieven, politieke 
dialoog, multilaterale samenwerking en crisisbeheersing. 

Bij de toepassing van de richtsnoeren zijn twintig landen of gebieden prioritair: 
Afghanistan - Burundi - Centraal-Afrikaanse Republiek - Tsjaad - Colombia - DRC - 
Ivoorkust - Haiti - Irak - Israel - Libanon - Birma/Myanmar - Nepal - de bezette 
Palestijnse gebieden - de Filippijnen - Somalie - Sri Lanka - Soedan - Oeganda en Jemen. 
Deze lijst stemt overeen met de VN-lijst van entiteiten die de rechten van kinderen in 



54 



gewapende conflicten ernstig schenden, die jaarlijks door de Veiligheidsraad wordt 
geevalueerd. 



55 



In hun dagelijkse werkzaamheden volgen de EU-delegaties de 39 specifieke acties uit de 
in december 2010 herziene uitvoeringsstrategie. De EU heeft een aantal projecten 
gefinancierd en uitgevoerd via de thematische instrumenten zoals het Europees 
instrument voor democratic en mensenrechten (EIDHR) en het programma "Investeren 
in mensen", en ook via landenregelingen, zoals de ontwapenings-, demobilisatie- en re- 
in tegratieprojecten die uit het Europees Ontwikkelingsfonds worden gefinancierd. 

Evenals in de vorige jaren streefde de Unie naar nauwe samenwerking met de VN. Met 
de Groep van Latijns-Amerikaanse landen slaagde zij erin de Algemene Vergadering van 
de VN een resolutie te laten aannemen, tot verlenging van het mandaat van de speciale 
vertegenwoordiger van de VN-secretaris-generaal voor kinderen en gewapende 
conflicten. 

In 201 1 schaarde de EU zich met een thematische lobbycampagne achter de 
bekrachtiging van twee Facultatieve Protocollen bij het Verdrag inzake de rechten van 
het kind, alsook van ILO-verdrag 182 betreffende de ergste vormen van kinderarbeid. 

Concreet voorbeeld: Re-integratie van kinderen getroffen door gewapende conflicten 

De EU is voorstander van een inclusieve, integrale langetermijnaanpak voor kinderen die 
door gewapende conflicten worden getroffen, met het oog op hun re-integratie en 
rehabilitatie. In prioritaire landen zijn tal van projecten uitgevoerd. Samen met War 
Child Holanda heeft de Unie geholpen om kinderen die het gevaar lopen dat zij in 
Colombia gerekruteerd worden door gewapende groepen weerbaar te maken, door hen 
een opleiding te verschaffen die hun terugkeer in de samenleving bevordert. In dat 
EIDHR-project, ter waarde van 600 000 euro, krijgen minderjarige slachtoffers ook 
psychosociale bij stand, en hulp om in contact te komen met nationale 
doorverwijzingsins tan ties en sociale voorzieningen. Bij een ander project in Colombia, 
uitgevoerd door Mercy Cops (749 859 euro), wordt met plaatselijke gemeenschappen 
samengewerkt om zeventig voormalige kindsoldaten te demobiliseren en resocialiseren. 
In 2011 werden in Colombia ten minste tien soortgelijke projecten uitgevoerd. 

56 



57 



3.5 Verdediger s van de mensenrechten 

De gehechtheid van de EU aan de zaak van de mensenrechtenverdedigers vormt de 
basis van haar beleid ter bescherming en bevordering van de mensenrechten overal ter 
wereld. Sinds 2004 worden de acties van de Unie op dit gebied gestroomlijnd door haar 
richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers, waarin praktische methoden worden 
voorgesteld om verdedigers van mensenrechten in derde landen te ondersteunen en bij 
te staan. 

Belangrijker nog is de aanhoudende inzet voor de toepassing van de richtsnoeren 
geweest, want ondanks (of soms juist door) de gebeurtenissen van de Arabische lente 
kon in 201 1 het mondiale politieke klimaat voor mensenrechtenactivisten bezwaarlijk 
positief kon worden genoemd. In veel landen krimpt de democratische ruimte. Het 
maatschappelijk midden veld in het algemeen en mensenrechtenverdedigers in het 
bijzonder zijn steeds vaker het slachtoffer van repressie, en fundamentele vrijheden 
worden nog steeds massaal geschonden. Als reactie op deze verontrustende praktijken 
werd, overeenkomstig de richtsnoeren, de situatie van mensenrechtenverdedigers 
voortdurend aan de orde gesteld tijdens bilaterale contacten - mensenrechtendialogen of 
diplomatieke demarches - met de partnerlanden. Daarnaast werd in november 2011 
mede door de Unie de resolutie betreffende mensenrechtenverdedigers van de Derde 
Commissie van de Algemene Vergadering van de VN voorgesteld. De Unie heeft zich 
publiekelijk in krachtige bewoordingen uitgesproken voor de speciale procedures van de 
Mensenrechtenraad van de VN, met name die van de speciale VN-rapporteur voor de 
mensenrechtenverdedigers, en voor passende regionale mechanismen ter bescherming 
van mensenrechtenverdedigers. De EU heeft ook deelgenomen aan 
coordinatievergaderingen met andere internationale organisaties en mandatarissen die 
aan de problematiek van mensenrechtenverdedigers werken, om de internationale actie 
te hunnen behoeve te versterken. 



58 



Overeenkomstig haar richtsnoeren heeft de EU haar missies gevraagd om hun eigen 
strategic inzake mensenrechtenverdedigers te bepalen. Voorts moet eenmaal per jaar een 
bijeenkomst van mensenrechtenverdedigers en diplomaten worden belegd, moeten de 
coordinatie en informatie-uitwisseling worden verbeterd, en moet de EU een 
verbindingsofficier voor het contact met mensenrechtenverdedigers aanstellen. Als 
resultaat daarvan waren er eind 2011 81 bijeenkomsten met mensenrechtenverdedigers 
geweest, 81 plaatselijke strategieen inzake mensenrechtenverdedigers bepaald en 89 EU- 
verbindingsofficieren aangesteld. De plaatselijke strategieen bevatten een aantal 
interessante voorstellen om de concrete resultaten van de richtsnoeren te verbeteren en 
betere resultaten te boeken. Uit de plaatselijke strategieen blijkt dat er verscheidene 
mogelijkheden zijn om de steun aan mensenrechtenverdedigers praktisch te versterken. 
Ook worden mensenrechtenverdedigers steeds vaker erkend als belangrijke 
gesprekspartners van EU-diplomaten die zich met de mensenrechtenproblematiek 
bezighouden. 

Voorts zijn inspanningen geleverd ter voorbereiding van een vrijwillig Europees initiatief 
om mensenrechtenverdedigers die dringend buiten hun eigen land moeten worden 
gehuisvest, tijdelijk opvang te bieden in het kader van het Europees instrument voor 
democratic en mensenrechten (EIDHR). In april 2011 heeft de Commissie een 
onderzoek laten uitvoeren om de reeds bestaande initiatieven ter zake in en buiten 
Europa in kaart te brengen, en om aanbevelingen te formuleren over de meerwaarde van 
een EU-systeem voor het tijdelijk onderbrengen van mensenrechtenverdedigers die 
gevaar lopen. Van dit EU -initiatief wordt verwacht dat het een aanvulling vormt op de 
opvangregelingen die reeds door verschillende actoren worden aangeboden, zoals 
lidstaten van de EU (bv. Spanje en Ierland), regio's, steden, universiteiten en ngo's. 



59 



De politieke inzet van de EU om mensenrechtenverdedigers te helpen wordt aangevuld 
met de specifieke financiele bij stand van het EIDHR aan verscheidene organisaties die 
de werkzaamheden van mensenrechtenactivisten ondersteunen. In 201 1 zijn 
overeenkomsten getekend voor elf nieuwe projecten ter ondersteuning van 
mensenrechtenverdedigers, voor een totaalbedrag van ruim 11 miljoen euro. Ook is een 
nieuwe oproep tot het indienen van voorstellen gedaan, ten bedrage van meer dan 1 5 
miljoen euro. De elfin 2011 geselecteerde projecten beogen de ondersteuning van 
verschillende categorieen mensenrechtenactivisten, zoals verdedigers van 
migrantenrechten in Latijns-Amerika, journalisten in Oost-Afrika en advocaten in het 
Grote Merengebied, voorvechters van de rechten van inheemse volkeren in Azie, 
verdedigers van milieu- en landrechten wereldwijd, en van vakbondsmensen in Azie, 
Latijns-Amerika en Afrika. Sommige van deze projecten voorzien in 
snellereactiemechanismen voor hulpverlening aan mensenrechtenverdedigers die 
dringend bescherming nodig hebben, andere bieden steun om 

mensenrechtenverdedigers slagvaardiger te maken. De activiteiten behelzen onder meer 
het opzetten van opleidingen over juridische en veiligheidsaangelegenheden, dringende 
interventies en missies ter plaatse om het isolement te doorbreken van verdedigers die 
worden lastiggevallen en hen in staat te stellen te ageren, een hotline om steun te 
verlenen aan mensenrechtenverdedigers die onmiddellijk gevaar lopen, en rechtstreekse 
steun aan mensenrechtenverdedigers in nood (kogelvrije vesten en helmen, 
herhuisvesting in andere landen, juridisch advies, medische steun, enz.). 

Tegelijkertijd heeft de Commissie in 2011 in het kader van de op basis van artikel 9 van 
de EIDHR- verordening opgerichte noodfaciliteit voor mensenrechtenverdedigers 28 
kleine subsidies voor een totaalbedrag van 247 000 euro toegekend, om meer dan 
honderd individuele activisten en verscheidene plaatselijke mensenrechtenorganisaties te 
helpen beschermings- en beveiligingsmateriaal voor hun huizen en kantoren alsook IT- 
en ander communicatiemateriaal voor hun werkzaamheden aan te schaffen; 
advocatenhonoraria voor verdedigers in de gevangenis te bekostigen; medische en 
rehabilitatiebij stand te verlenen; en mensenrechtenverdedigers die gevaar liepen dringend 
elders te huisvesten op veilige plekken in hun land of daarbuiten. 

60 



61 



Concreet voorbeeld: 

In 20 11 is een bekende Columbiaanse vakbondsactivist die in levensgevaar verkeerde, in 
enkele dagen tijd naar Frankrijk geevacueerd, mede dankzij 10 000 euro steun uit het 
EIDHR-noodfonds voor mensenrechtenverdedigers die in gevaar verkeren. Deze 
mensenrechtenverdediger was de afgelopen tien jaar het doelwit van talloze 
doodsbedreigingen en verschillende moordaanslagen omdat hij de rechten van de leden 
van zijn vakbond verdedigde - van wie er sommigen zijn vermoord of verdwenen - tegen 
paramilitaire en andere illegale groepen, en kan dankzij die bescheiden subsidie met zijn 
echtgenote en zijn twee kinderen op een veilige plaats een nieuw leven opbouwen. 

3.6 Mensenrechten en vrouwen 

Ook in 201 1 stonden gendervraagstukken zeer hoog op de mensenrechtenagenda van de 
EU. De oprichting van de Europese Dienst voor extern optreden heeft de inzet van de 
Unie voor de genderproblematiek vergroot dankzij hoge vertegenwoordiger Catherine 
Ashton, die een groot voorstander is van gendergelijkheid en empowerment van 
vrouwen. 

In 201 1 is de hoge vertegenwoordiger nadrukkelijk blijven pleiten voor een krach tiger 
bestrijding van geweld tegen vrouwen. Zij heeft met name samen met vicevoorzitter van 
de Europese Commissie Viviane Reding een gezamenlijke verklaring doen uitgaan ter 
gelegenheid van de internationale dag tegen vrouwelijke genitale verminking. Op de 
internationale dag voor de uitbanning van geweld tegen vrouwen (25 november 2011) 
heeft de hoge vertegenwoordiger samen met Andris Piebalgs, EU-commissaris voor 
Ontwikkeling, en Cecilia Malmstrom, EU-commissaris voor Binnenlandse Zaken, 
herhaald dat de EU zal blijven samenwerken met partnerlanden en -organisaties bij hun 
inspanningen om alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes aan te pakken. 



62 



De Unie is in 2011, via mensenrechtendialogen en -overleg met partnerlanden, blijven 
opkomen voor de rechten van vrouwen. Zo heeft de EU de rechten van vrouwen 
aangekaart bij India, Oekraine, Moldavie, Marokko, Indonesie, Laos en andere landen. 
In oktober 2011 was er een dialoog met Argentinie die uitsluitend op 
gendervraagstukken was gericht. 

In 201 1 is de EU doorgegaan met de uitvoering van de richtsnoeren over geweld tegen 
vrouwen en de bestrijding van alle vormen van discriminatie van vrouwen. Bij de 
uitvoering van deze richtsnoeren, waarin de bestrijding van geweld tegen en discriminatie 
van vrouwen duidelijk tot een hoofddoel van het externe mensenrechtenbeleid van de 
Unie is gemaakt, is een belangrijke rol weggelegd voor EU-delegaties en ambassades van 
de lidstaten van de EU in derde landen. Meer dan 80 EU-delegaties in de wereld hadden 
rechten van vrouwen als prioritair gebied aangeduid in hun landenspecifieke 
mensenrechtenstrategie, waarbij de meeste ook concrete acties hadden voorgesteld voor 
de landen waar zij werken. 

De EU is gendergelijkheid en de verbetering van de positie van vrouwen actief blijven 
bepleiten in de Verenigde Naties. Zij heeft actief deelgenomen aan het werk in 2011 van 
de VN-Commissie inzake de Positie van de Vrouw. De Unie heeft de thema's van deze 
zitting toegejuicht, met name de klemtoon die wordt gelegd op het verband tussen 
toegang tot onderwijs en toegang tot werkgelegenheid. De hoge vertegenwoordiger heeft 
een ontmoeting gehad met Michelle Bachelet, de uitvoerend directeur van de nieuw 
opgerichte VN-genderentiteit UN Women, om na te gaan hoe doeltreffender kan 
worden samengewerkt. 



63 



In 201 1 is de Unie met name actief geweest op het stuk van vrouwen en politieke 
participatie. Een voorbeeld is de deelname van hoge vertegenwoordiger Ashton op 19 
September 201 1 aan het nevenevenement op hoog niveau, in de marge van de Algemene 
Vergadering van de VN, dat de EU samen heeft georganiseerd met UN Women, het 
UNDP, de VS (minister van Buitenlandse Zaken Clinton), Brazilie (president Rousseff) 
en Trinidad en Tobago. Het doel was de aandacht te vestigen op het belang van de 
politieke participatie van vrouwen voor democratic, duurzame ontwikkeling en vrede. 
De prominente deelnemers hebben een gezamenlijke verklaring over het versterken van 
de politieke participatie van vrouwen ondertekend. Daarin wordt alle staten gevraagd, 
ook de staten die net een conflict achter de rug hebben of politieke veranderingen 
doormaken, om alle discriminerende belemmeringen waarmee vrouwen, in het bijzonder 
gemarginaliseerde vrouwen, te kampen hebben, weg te werken, en worden alle staten 
aangemoedigd om proactieve maatregelen te treffen tegen factoren die vrouwen 
verhinderen politiek te bedrijven. 

In de verklaring wordt ook gevraagd dat het Verdrag inzake de uitbanning van alle 
vormen van discriminatie van vrouwen wordt bekrachtigd en ten voile uitgevoerd. 
Dankzij de gezamenlijke organisatie van deze bijeenkomst heeft de EU nauwer kunnen 
samenwerken met UN Women. 

Voorts pleit de Unie nadrukkelijk voor de politieke participatie van vrouwen in Noord- 
Afrika en het Midden-Oosten, in het kader van de inspanningen van de Unie inzake de 
Arabische lente. De EU wil ervoor zorgen dat genderaspecten volledig deel uitmaken 
van alle acties die zij in de regio uitvoert. 



64 



Concreet voorbeeld: 

Het Europees instrument voor democratic en mensenrechten (EIDHR) draagt bij tot de 
empowerment en bescherming van vrouwen en meisjes door hulp te verlenen aan 
vrouwelijke mensenrechtenactivisten en advocaten die gespecialiseerd zijn in 
gendergelijkheid en aan hun netwerken, voor echte deelname aan 
besluitvormingsprocessen, het verwoorden van hun rechten met als doel de 
verwezenlijking ervan op alle gebieden, het bevorderen van het vermogen tot verzet 
tegen alle vormen van discriminatie en het waarborgen van bescherming tegen en 
vergoeding voor alle vormen van genderspecifiek geweld en vervolging van de plegers 
van dat soort geweld. 

In Tunesie verleent de EU samen met de VN steun aan toonaangevende niet- 
gouvernementele organisaties die vrouwenvraagstukken behandelen, ten einde hun 
vermogen om het overgangsproces te beinvloeden te versterken (EU-bijdrage: 300 000 
euro). 

In Egypte heeft de Unie 1,7 miljoen euro toegekend voor het helpen tot stand brengen 
en stimuleren van samenwerkingsverbanden tussen maatschappelijke organisaties en 
burgerbelangengroepen die zich tijdens de protesten hebben gevormd, en voor het 
samenwerken met Egvptische actoren om hen te helpen analyses van de politieke 
hervormingen aan het publiek te verschaffen. Met name vrouwen zijn belangrijke 
begunstigden van dit project. 

3.7 Vrouwen, vrede en veiligheid 

Een thema dat zeer nauw aansluit bij de politieke participatie van vrouwen is vrouwen, 
vrede en veiligheid, waarvoor de EU zich in 2011 zeer nadrukkelijk is blijven inzetten 



65 



Sinds 2008 implementeert de EU een specifiek beleid voor Resoluties 1325 en 1820 van 
de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. In 2010 hebben de EU-ministers van 
Buitenlandse Zaken 17 voortgangsindicatoren aangenomen om te meten hoe wij onze 
toezeggingen nakomen en om transparantie te waarborgen. Het eerste verslag op basis 
van die indicatoren, dat in mei 2011 is afgerond, vermeldt bemoedigende resultaten. Uit 
de ontvangen antwoorden blijkt in het algemeen dat de Unie in meer dan zeventig 
landen actief is op het stuk van vrouwen, vrede en veiligheid. De instellingen en de 
lidstaten van de EU hebben verklaard dat zij in 2009 en begin 2010 in totaal ongeveer 
200 miljoen euro hebben toegekend aan activiteiten inzake vrouwen, vrede en veiligheid. 
Het gaat onder meer om de ontwikkeling en uitvoering van nationale actieplannen, de 
financiering van niet-gouvernementele organisaties, bij stand en beleidsondersteuning 
voor regeringsins tan ties en ook het verschaffen van opleidingen. 

Steun bieden aan het maatschappelijk middenveld speelt een bijzonder belangrijke rol. 
Zo heeft de EU steun verleend aan Somalische vrouwengroepen en de oprichting 
aangemoedigd van de "Somali Women's Agenda" (SWA), een beweging die ijvert voor 
gendergelijkheid en empowerment van vrouwen en die het pad heeft geeffend voor de 
participatie van vrouwen in cruciale wetgevings- en beleidsprocessen. 

In 2010 heeft de Europese Commissie de strategic voor gelijkheid van vrouwen en 
mannen 2010-2015 aangenomen om haar acties op het gebied van gendergelijkheid 
kracht bij te zetten. Voorts heeft de Raad van de Europese Unie in maart 2011 het 
Europees pact voor gendergelijkheid 2011-2020 aangenomen, wat de EU-doelstellingen 
ter zake heeft bevestigd. 

Om de uitvoering van haar doelstellingen inzake gendergelijkheid een extra impuls te 
geven, heeft de EU in 2010 haar allereerste actieplan inzake gender en ontwikkeling - 
GAP (2010-2015) aangenomen, dat bindend is voor de Commissie en alle 27 lidstaten 
van de EU. 



66 



Het eerste voortgangsverslag over de uitvoering van het GAP is in november 2011 aan 
de Raad gepresenteerd. Het verslag gaf blijk van voortgang en een beduidend aantal 
goede praktijken bij het insluiten van gendergelijkheid in ontwikkeling, zoals: 

de toegenomen aanwezigheid van gendercoordinatiesystemen (waaronder donoren, 

VN, overheden) in partnerlanden, waarbij de EU een actieve rol speelt; 

de betrokkenheid van de EU bij sectoroverschrijdende beleidsdialoog, waarbij 

partnerregeringen steun krijgen om hun toezeggingen inzake gendergelijkheid uit te 

voeren; 

de steun die de EU bij de oprichting van UN Women heeft verleend, en de 

geleidelijke totstandkoming van een strategisch partnerschap tussen de EU en UN 

Women. 

In oktober 2011 is Europe Aid samen met UN Women een nieuw programma gestart, 
met als doel overheden beter in staat te stellen middelen voor gendergelijkheid 
beschikbaar te stellen in 15 partnerlanden: het programma van UN Women en ITC-ILO 
voor een grotere verantwoordingsplicht inzake de financiering van gendergelijkheid. Het 
programma beslaat Ethiopie, Haiti, Honduras, Jordanie, Kirgizie, Nicaragua, de bezette 
Palestijnse Gebieden, Senegal, Oekraine en Bolivia; en vanaf april 2012 Rwanda, Nepal, 
Peru, Tanzania en Kameroen. De bijdrage van de Commissie beloopt 6,5 miljoen euro. 

Het doel van dit initiatief is de omvang van de hulp en van de eigen middelen voor de 
uitvoering van de nationale voornemens inzake gendergelijkheid en empowerment van 
vrouwen te vergroten, en die hulp en middelen beter te benutten. 

Dat zal gebeuren via 1) capaciteitsopbouw van overheid, maatschappelijk middenveld en 
donoren voor het identificeren van financierings- en uitvoeringslacunes inzake 
gendergelijkheid en het afstemmen van de toewijzing van middelen op bestaande 
initiatieven; en 2) nationale en mondiale campagnevoering en dialoog met meerdere 
belanghebbenden. 



67 



68 



Het programma "Investeren in mensen": 

In november 201 1 heeft EuropeAid in het kader van het thematisch programma 
"Investeren in mensen" wereldwijd opgeroepen tot het indienen van voorstellen ter 
waarde van 30 miljoen euro over het versterken van de bescherming en bevordering van 
de rechten van vrouwen en van sociale en economische empowerment van vrouwen. 
Het doel is het bevorderen van gelijke toegang van vrouwen tot economische middelen 
en relevante diensten, participatie van vrouwen in economische groei en de verspreiding 
van goede praktijken ter zake. Aanvragers die in aanmerking komen zijn 
maatschappelijke organisaties, beroepsverenigingen, vakbonden, lokale autoriteiten en 
andere betrokken actoren in vier regio's. 

De belangrijkste voortgang die de EU in 2011 in het licht van haar toezegging over de 
situatie van vrouwen uit het oogpunt van vrede en veiligheid heeft gemaakt, is de 
publicatie van het eerste verslag over de indicatoren van de Unie voor haar totaalaanpak 
ter uitvoering van de VNVR-resoluties 1325 en 1820 over vrouwen, vrede en veiligheid, 
dat op 13 mei 2011 door de Raad is aangenomen. In dat verslag staat dat de Unie 
concrete maatregelen heeft getroffen met het oog op een betere bescherming van 
kwetsbare groepen, zoals vrouwen en kinderen. Hierdoor kan de uitvoering in alle 
lidstaten en instellingen en ook in het kader van GVDB-missies worden getraceerd. 
Aldus wordt gestreefd naar een grotere verantwoordingsplicht van de Unie voor haar 
beleidsafspraken ter zake. 

Het volgende rapport wordt in 2013 verwacht. 



69 



Op 8 december 2008 heeft de Raad van de EU het document "Alomvattende aanpak 
voor de uitvoering door de EU van de Resoluties 1325 en 1820 van de Veiligheidsraad 
van de Verenigde Naties over vrouwen, vrede en veiligheid" (alomvattende aanpak) 
aangenomen, evenals een herziene operationele nota over de uitvoering van deze 
resoluties, specifiek in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en 
defensiebeleid. Die alomvattende aanpak behelst onder meer het streven om 
voortgangsindicatoren te ontwikkelen voor de bescherming en empowerment van 
vrouwen in en na conflictsituaties, uitgaande van de toepasselijke "Peking +15"- 
indicatoren die in 2008 werden uitgewerkt. Op 26 juli 2010 heeft de Raad een reeks van 
17 indicatoren aangenomen om deze doelstelling te verwezenlijken 1 . Op basis daarvan 
hebben het secretariaat-generaal van de Raad en de Europese Commissie vragenlijsten 
opgesteld voor de periode tussen december 2008 en oktober 2010, die zijn overgemaakt 
aan alle lidstaten van de EU, 36 EU-delegaties in derde landen, speciale 
vertegenwoordigers van de EU (SVEU) en GVDB-missies en -operaties. 

Uit de antwoorden blijkt dat de Unie (instellingen en lidstaten) in totaal zeventig landen 
steunt inzake programma's voor vrouwen, vrede en veiligheid. Dit gebeurt via een brede 
waaier van instrumenten en financieringsmiddelen van de EU, waarbij het Europees 
instrument voor democratic en mensenrechten (EIDHR) het vaakst wordt vermeld. lets 
meer dan een op de vijf EU-delegaties en ongeveer de helft van de lidstaten hebben ook 
aangegeven dat ze vraagstukken omtrent vrouwen, vrede en veiligheid via een politieke 
dialoog hebben besproken. 

De ontvangen verslagen vermelden een groot aantal beste praktijken en vernieuwende 
benaderingen. Enkele voorbeelden: 

Lokale coordinatie in Nepal via de "Peace Support Working Group" (PSWG) met 
betrekking tot VNVR-resoluties 1325 en 1820. 



i 



Indicatoren voor de alomvattende aanpak voor de uitvoering door de EU van Resoluties 1325 
en 1820 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over vrouwen, vrede en veiligheid 
(document 1 1948/10). 

70 



Gendermainstreaming in de behoefte-evaluatie na de crisis (PCNA) in Pakistan. 



71 



Initiatief voor de uitwisseling van ervaringen met betrekking tot VNVR-resolutie 
1325 tussen Ierland, Oost-Timor, Liberia en Sierra Leone, en directe steun aan 
partnerlanden voor het opstellen van een nationaal actieplan met betrekking tot 
VNVR-resolutie 1325. 

Keuze van Zweden voor VNVR-resolutie 1325 als prioritair gebied in 
ontwikkelingssamenwerkingsstrategieen met landen in en na conflictsituaties. 
Steun verleend door bijvoorbeeld Duitsland aan opleidings- en wervingsactiviteiten 
van de VN met het oog op een groter genderbewustzijn bij deelnemers aan missies 
en een grotere deelname van vrouwen aan vredeshandhavingsmissies. 
Aanneming van een publiek beschikbare "gendermissieverklaring", met een 
beschrijving van de inzet van de missie voor gendermainstreaming en 
gendergelijkheid, goedgekeurd door het hogere management (EUPOL COPPS). 

Op basis van het verslag konden ook verdere uitdagingen worden aangeduid, 
bijvoorbeeld inzake: 

coordinatie op lokaal niveau: slechts 16 EU-delegaties maken in hun verslag 
melding van het bestaan van een lokaal coordinatiemechanisme dat het mogelijk 
maakt om thema's omtrent vrouwen, vrede en veiligheid aan de orde te stellen; 
deelname van vrouwen aan vredesbesprekingen: hoewel de instellingen en lidstaten 
van de EU hebben aangegeven dat ze in verscheidene landen steun bij 
vredesbesprekingen hadden verleend, konden ze in de meeste gevallen geen 
informatie over de deelname van vrouwen verschaffen; 

taalgebruik omtrent gender in de gemeenschappelijke optredens van de Raad tot 
instelling van GVDB-missies: op dit moment verwijzen slechts twee 
gemeenschappelijke optredens naar gender; 

opleiding omtrent genderproblematiek voor personeel van EU-delegaties: uit de 
antwoorden blijkt dat vooral vrouwen een opleiding omtrent gender krijgen, wat 
erop wijst dat gender nog steeds als een "vrouwenkwestie" wordt beschouwd. 



72 



EU-steun aan vrouwen, vrede en veiligheid in Somalie 

In het geval van Somalie is tot op heden niet voldaan aan VNVR-resolutie 1325. Het 
ontbreken van nauwkeurige doelstellingen om verandering te brengen in de positie van 
vrouwen in de politiek wijst erop dat nog een lange weg moet worden afgelegd om de 
politieke rechten en ambities van Somalische vrouwen te verbeteren. Een eerste stap is 
het quotum van 30 % voor vrouwen in de constituerende vergadering, die in totaal 825 
deelnemers zal tellen. De uitdaging zal zijn om dit quotum te behouden in het volgende 
politieke bestel, en te zorgen dat de uitvoering van VNVR-resolutie 1325 deel uitmaakt 
van de Somalische regeringsprioriteiten die door de internationale gemeenschap worden 
ondersteund. 

Ter ondersteuning van de inspanningen van Somalie voor de uitvoering van die resolutie 
heeft de Unie haar steun verleend aan een beoordeling van de capaciteitsbehoeften met 
betrekking tot VNVR-resoluties 1325, 1820, 1888 en 1889 van de ministeries die 
bevoegd zijn voor de drie regio's. Ook is nagegaan wat de uitdagingen, mogelijkheden en 
aanknopingspunten zijn. 

Het volledige pakket VNVR-resoluties is in het Somalisch vertaald en is wijd verspreid ; 
daarnaast vonden ook voorlich tings- en bewustmakingsbijeenkomsten voor de bevoegde 
ministeries en vrouwengroepen plaats. Voorts is in november 201 1 een oproep tot het 
indienen van voorstellen inzake gender bedoeld voor internationale organisaties en ngo's 
uitgegaan voor een totaalbedrag van 3 175 000 euro, waarbij de nadruk op de uitvoering 
van bovengenoemde VNVR-resoluties ligt. 



In mei, oktober en december 2011 zijn er bijeenkomsten van de informele taakgroep 
vrouwen, vrede en veiligheid van de EU geweest. Centraal stonden het opstellen van het 
voornoemde verslag alsook de herziening van het in 2008 aangenomen operationeel 
document over de uitvoering van VNVR-resoluties 1325 en 1820 in het kader van het 



73 



GVDB, over interactie met het maatschappelijk middenveld en over de coordinatie van 
de inspanningen van de Unie ter zake. 



74 



Op 20 juni 2011 heeft de jaarlijkse bijeenkomst van mensenrechten- en genderadviseurs 
en -contactpunten plaatsgevonden, waarbij deskundigen van GVDB-missies en - 
operaties genderaspecten bespreken. Tijdens die bijeenkomst konden beste praktijken 
worden uitgewisseld tussen personeel dat rond het thema vrouwen, vrede en veiligheid 
werkt, hetzij tijdens missies en operaties, hetzij in Brussel. De genderadviseurs hebben 
aanbevelingen geformuleerd met het oog op het verbeteren van structuren voor 
gendermainstreaming in GVDB-missies en -operaties, genderopleiding, controle en 
follow-up bij het rapporteren over aspecten en indicatoren die verband houden met 
toepasselijke VNVR-resoluties in regelmatige missie- en operatieverslagen. 

Op het stuk van opleiding is vooruitgang geboekt met de ontwikkeling van een module 
voor genderscholing bestemd voor personeel in GVDB-missies en -operaties, na de 
goedkeuring in 2010 van minimale standaardopleidingsmodules inzake gender voor het 
GVDB. 

De EU is nauw betrokken gebleven bij de activiteiten van internationale organisaties die 
zich inzetten voor vrouwen, vrede en veiligheid. In dat verband heeft de Unie een 
bijdrage geleverd aan het debat tijdens de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en 
veiligheid (VNVR-resolutie 1325), "Women's Participation and Role in Conflict 
Prevention and Mediation", dat op 28 oktober 2011 heeft plaatsgevonden. 

3.8 Bevordering van de naleving van het internationaal humanitair recht 

Met diverse initiatieven heeft de EU wereldwijd gevolg gegeven aan 's Raads 
richtsnoeren uit 2005 inzake de bevordering van de naleving van het internationaal 
humanitair recht. 



75 



In een verklaring tijdens de 31 e Internationale Conferentie van het Rode Kruis en de 
Rode Halve Maan, in november te Geneve, heeft de EU nogmaals gewezen op het 
blijvende belang van het internationaal humanitair recht, en op de plicht van alle partijen 
bij een gewapend conflict zich hieraan te houden. Met name onderstreepte zij, van 2007 
tot en met 201 1 alle beschikbare actiemiddelen te hebben aangewend om de naleving 
van het internationaal humanitair recht te bevorderen, zoals politieke dialoog met derde 
landen, publieke verklaringen, en samenwerking met internationale instanties. Zij 
benadrukte het voor haar prioritaire karakter van de strijd tegen straffeloosheid met 
betrekking tot oorlogsmisdaden, en spoorde derde landen aan schendingen van het 
internationaal humanitair recht strafbaar te stellen. De grootste uitdaging in onze tijd is 
het bestaande internationaal humanitair recht door alle, ook niet-statelijke 
conflictpartijen beter te doen naleven. De Unie verklaarde zich vastbesloten 
aanspreekbaarheid te bewerkstelligen: inbreuken op het internationaal humanitair recht 
zullen worden gedocumenteerd, en de Unie zal meewerken aan de invoering van 
aanspreekbaarheidsmechanismen. 

De EU en de lidstaten hebben op de conferentie plechtig verklaard de inspanningen tot 
bestrijding van gedwongen verdwijningen te zullen intensiveren; het Internationaal 
Strafhof te blijven steunen; te streven naar bredere overname van de voornaamste 
regelgeving inzake internationaal humanitair recht; het internationaal humanitair recht te 
helpen propageren; respect voor de procedurele basisgaranties voor al wie bij een 
gewapend conflict wordt vastgehouden te bevorderen; haar steun te verlenen voor 
internationale regelgeving tegen humanitaire risico's in verband met ontplofbare 
oorlogsresten, clustermunitie, geimproviseerde explosieven en antipersoneelmijnen. 

Samen met de nationale afdelingen van het Rode Kruis hebben de lidstaten ook beloofd 
informatie uit te wisselen met betrekking tot de onderhandelingen over een solide 
Wapenhandelsverdrag. De volledige tekst van de plechtige verklaring gaat in bijlage 
dezes. 



76 



Ook in de Verenigde Naties heeft de EU onderstreept dat zij het intemationaal 
humanitair recht hoog in het vaandel heeft. In een verklaring op 10 mei tijdens het debat 
in de VN-Veiligheidsraad over de bescherming van burgerbevolking bij gewapende 
conflicten, betreurde de Unie het dat burgers ten prooi blijven vallen aan buitensporig 
geweld, gerichte agressie en willekeurig gebruik van wapens. Zij riep alle bij conflicten 
betrokken partijen op al hun internationale juridische verplichting tot bescherming van 
burgers na te komen, en beklemtoonde dat humanitaire hulpoperaties de getroffen 
bevolking veilig en zonder belemmering moeten kunnen bereiken. De daders van de 
zware internationale misdaden, namelijk oorlogsmisdaden, misdaden tegen de 
menselijkheid en genocide, mogen niet ongestraft blijven; de invoering van 
internationale en nationale verantwoordingsregelingen werd door de Unie gesteund. 

Bij herhaling heeft de EU de schendingen van het intemationaal humanitair recht bij het 
conflict in Libie veroordeeld. De hoge vertegenwoordiger gaf op 23 februari een 
verklaring uit waarin het gebruik van geweld, dat honderden Libische burgers het leven 
had gekost, werd veroordeeld; de Unie vroeg de regering van Libie het intemationaal 
humanitair recht te eerbiedigen, en wees erop dat de schuldigen aan de brute agressie en 
de gewelddaden tegen burgers ter verantwoording zouden worden geroepen. De 
Raadsconclusies van 12 april bevatten een oproep het intemationaal humanitair recht, en 
met name de bescherming van de burgerbevolking, onverkort in acht te nemen. Op 29 
april 2011 gaf de hoge vertegenwoordiger uiting aan haar diepe bezorgdheid omtrent de 
berichten over het gebruik van clustermunitie tegen burgers; zij riep de strijdkrachten 
van het regime op af te zien van het gebruik van geweld tegen de burgerbevolking. In de 
Raadsconclusies van 18 juli werd het regime gelaakt om zijn ernstige schendingen van de 
mensenrechten en zijn inbreuken op het intemationaal humanitair recht, en werd 
nogmaals gewezen op het belang van verantwoordingsplicht en gerechtigheid en op de 
noodzakelijke strijd tegen straffeloosheid. Bij verklaring d.d. 14 September uitte de hoge 
vertegenwoordiger haar bezorgdheid omtrent de situatie van de bevolking beneden de 
Sahara en van zwarte Libiers die niet aan de gevechten deelnamen. 



77 



Zij attendeerde erop dat deze groepen bijzonder kwetsbaar waren en bescherming 
behoefden; alle strijders die gevangen werden gehouden moesten in overeenstemming 
met het internationaal recht worden behandeld. Op 10 oktober werd in conclusies van 
de Raad benadrukt dat de Libische autoriteiten zich geheel moesten voegen naar hun 
internationale verplichtingen, en de rechtsstatelijkheid, in het bijzonder de 
mensenrechten en het internationaal humanitair recht, in acht moesten nemen. De Raad 
verwelkomde de verklaringen van de voorzitter van de Nationale Overgangsraad, 
namelijk dat moest worden afgezien van represailles en dat kwetsbare groepen en 
personen die aan de strijd hadden deelgenomen moesten worden beschermd. Op 14 
november nam de Raad conclusies aan waarin met bezorgdheid kennis werd genomen 
van berichten over schending van de mensenrechten en het internationaal humanitair 
recht, met name wraakacties en standrechtelijke executies, en waarin met instemming 
werd gereageerd op de toezegging van de Libische autoriteiten hier een eind aan te 
maken, er grondig onderzoek naar in te stellen, en de schuldigen ter verantwoording te 
roepen. 

De instelling door de VN-Mensenrechtenraad van een onafhankelijke commissie van 
onderzoek betreffende Syrie werd door de Unie gesteund. Op 28 november verklaarde 
de hoge vertegenwoordiger zich ingenomen met de publicatie van het commissierapport; 
zij nam kennis van de daarin gemelde gevallen van systematische schending van de 
mensenrechten, en van de conclusie dat leden van de Syrische strijdkrachten misdaden 
tegen de menselijkheid hadden bedreven. De hoge vertegenwoordiger veroordeelde de 
misdaden en vroeg de bijeenroeping van de VN-Veiligheidsraad in een buitengewone 
zitting, die plaatsvond op 2 december. Zolang het geweld in Syrie aanhield, bleef de Unie 
toegang voor humanitaire hulpverlening vragen; op 21 September nam zij met droefheid 
kennis van het feit dat een vrijwilliger van de Rode Halve Maan, Draak al-Siba'i, was 
omgekomen toen zijn ambulance werd beschoten; de Unie riep alle partijen op de 
humanitaire hulpverleners te ontzien en de internationale regels over het gebruik van 
geweld in acht te nemen; zij eiste dat de daders zouden worden vervolgd. 



78 



In een verklaring van 9 december betreffende Kamp Ashraf in Irak onderstreepte de 
hoge vertegenwoordiger dat de regeling van dit probleem op een ordelijke wijze en 
geheel in overeenstemming met het internationaal humanitair recht haar beslag moest 
krijgen. 



79 



De EU heeft in 2011 verscheidene malen haar bezorgdheid geuit over de schending van 
het internationaal humanitair recht in Sudan. In mei veroordeelde de hoge 
vertegenwoordiger het gebruik van geweld tegen burgerdoelwitten in Abyei, en verzocht 
zij alle partijen met aandrang de nodige maatregelen ter bescherming van de 
burgerbevolking te treffen. In zijn conclusies van juni laakte de Raad het geweld en de 
ontheemding van burgers in Zuid-Kordofan, en betreurde hij de militaire actie van de 
Sudanese strijdkrachten in Abeyei; de Raad herinnerde alle partijen aan het internationaal 
humanitair recht en aan hun verantwoordingsplicht. 

Op 1 mei werd de publicatie van het rapport van het deskundigenpanel voor Sri Lanka, 
dat de secretaris-generaal van de VN had ingesteld, door de hoge vertegenwoordiger met 
instemming begroet. Zij vestigde de aandacht op de conclusie dat er aannemelijke 
beschuldigingen waren van grove schending van het internationaal humanitair recht door 
alle partijen tijdens het conflict. De Unie spoorde de Srilankese regering aan zich 
aangaande het rapport in verbinding te stellen met de secretaris-generaal. In een 
verklaring nam de hoge vertegenwoordiger op 1 6 december kennis van het rapport van 
de Srilankese Commissie lering en verzoening, en merkte zij op dat de in het rapport 
voorgestelde maatregelen, met name ten aanzien van de verantwoordingsplicht, 
zorgvuldig bestudeerd moeten worden. 

Een van de twee thema's op het jaarlijkse forum van de ngo's uit de EU was het 
krachtiger toepassen van de richtsnoeren betreffende het internationaal humanitair recht. 
Op het forum waren er workshops over onder meer straffeloosheid; strijdmiddelen; 
bescherming van burgers; bescherming van gevangenen; en toegang voor humanitaire 
hulpverlening. Een verslag over het forum is in extenso te raadplegen op: 
http: / /www.eidhr.eu . 



80 



De EU heeft in 2011 met meer kracht gepleit voor eerbiediging van het internationaal 
humanitair recht in het kader van haar humanitaire hulpverlening. Bij herhaling klaagde 
Commissielid Kristalina Georgieva de schendingen van het internationaal humanitair 
recht aan, en riep zij al wie aan de vijandelijkheden deelnam op dat recht te eerbiedigen 
en buitenstaanders te beschermen, in het bijzonder door neutrale humanitaire 
organisaties een veilige en beveiligde toegang te verzekeren. Tijdens een bezoek aan de 
bezette Palestijnse gebieden op 15 mei 2011 merkte Commissielid Kristalina Georgieva 
op dat de meeste mensen, ten gevolge van gedwongen verplaatsing en de strenge, door 
de bezettingsautoriteit opgelegde beperkingen op toegang en verkeer, verstoken zijn van 
de mogelijkheid tot economische en sociale ontwikkeling. Zij benadrukte dat het 
legitieme recht van het Israelische volk in vrede en veiligheid te leven, Israel niet ontheft 
van zijn plicht als bezettingsautoriteit het internationaal humanitair recht te eerbiedigen. 
In november 201 1 wees het Commissielid op de noodzaak een intensievere dialoog te 
gaan voeren met bepaalde landen die humanitaire hulpverlening als een aantasting van 
hun soevereiniteit ervaren, om de toepassing van de normen en regels inzake 
hulpverlening, met name het internationaal humanitair recht, een ruimere invulling te 
geven. 

In 201 1 heeft de Europese Commissie (DG ECHO) financiele middelen verstrekt voor 
de opleiding van 108 humanitaire hulpverleners en beleidsmakers op het gebied van 
internationaal humanitair recht, en voor de samenstelling van een handboek. Financiele 
steun van de Commissie ging voorts naar een project, uitgevoerd door de Noorse 
Vluchtelingenraad, waarin wordt nagegaan hoe de humanitaire beginselen in de praktijk 
worden toegepast en opera tioneler kunnen word en gemaakt, en naar een project, 
uitgevoerd door de Zwitserse Stichting Ontmijning (FSD) en door Geneva Call, voor 
scholing van gewapende niet-statelijke actoren in internationaal humanitair recht en in 
aanverwante humanitaire normen. DG ECHO initieerde een evaluatie van de strategieen 
inzake toegang voor humanitaire hulpverlening bij door de Unie gefinancierde 
humanitaire interventies, om meer eerbied voor het internationaal humanitair recht en de 
humanitaire ruimte af te dwingen. 

81 



82 



De EU heeft de vrees uitgesproken dat haar humanitaire hulpverlening hinder kan 
ondervinden van antiterreurwetgeving met extraterritoriale werking, met name van 
bepalingen waarbij het materieel steunen van bepaalde organisaties strafbaar wordt 
gesteld, ongeacht het humanitaire karakter hiervan, of ongeacht de intentie om het 
plegen van terreurdaden te steunen. Gelet op de uitspraak van het Amerikaanse hoogste 
gerechtshof in de zaak Holder tegen Humanitarian Law Project, waarbij de 
grondwettigheid van het Amerikaanse wettelijke verbod op het geven van scholing in 
internationaal humanitair recht aan bepaalde entiteiten is bevestigd, heeft de Commissie 
deze kwestie op diverse niveaus aangekaart bij de Amerikaanse autoriteiten. 

Andere thematische kwesties 

3.9 Het Internationaal Strafhof en de bestrijding van straffeloosheid 

De EU heeft een solide traditie van steun aan de bestrijding van straffeloosheid met 
betrekking tot zware misdaden die de gehele internationale gemeenschap bezighouden. 
Voor daders van genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden mogen 
er geen vrijplaatsen bestaan. Daarom hebben de Unie en haar lidstaten gedurig krachtige 
politieke, financiele en technische steun verleend aan het effectief functioneren van het 
Internationaal Strafhof (ICC) en andere straftribunalen, zoals de internationale ad- 
hoctribunalen voor het voormalige Joegoslavie en Rwanda, de Speciale Rechtbank voor 
Sierra Leone, de buitengewone kamers in de rechtbanken van Cambodja, en het speciale 
tribunaal voor Libanon. De inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon heeft 
bijgedragen tot grotere samenhang op dit gebied. Het ngo-wezen blijft een waardevolle 
factor. 

Conform haar toezegging op de toetsingsconferentie van Kampala (31 mei tot en met 11 
juni 2010) heeft de Unie op 21 maart 2011, bij Besluit 2011/168/GBVB van de Raad, 
haar Gemeenschappelijk Standpunt 2003/444/ GBVB geactualiseerd. Het nieuwe 
Raadsbesluit heeft ten doel universele steun voor het Statuut van Rome te bevorderen 
door middel van een zo breed mogelijke deelname aan het Statuut, de integriteit van het 

83 



Statuut van Rome in stand te houden, de onafhankelijkheid van het Hof en de 
daadwerkelijke en doeltreffende werking ervan te begunstigen, en samenwerking met het 
Hof en toepassing van het complementariteitsbeginsel te ondersteunen. 



84 



Overeenkomstig het besluit van de Raad is op 12 juli 201 1 een herzien actieplan 
aangenomen. Het bestaat uit vijf delen: 

a) de coordinatie van het optreden van de Unie ter verwezenlijking van de 
doelstellingen van het besluit; 

b) universaliteit en integriteit van het Statuut van Rome; 

c) de onafhankelijkheid van het Strafhof en het effectief en efficient functioneren 
ervan; 

d) samenwerking met het Hof, en 

e) de toepassing van het complementariteitsbeginsel. 

Het Strafhof bleef in de verslagperiode een agendapunt op grote topbijeenkomsten en 
bij de politieke dialoog met derde landen. In verklaringen pleitte de Unie ervoor dat de 
daders van de afschuwelijkste misdaden nergens ter wereld nog ongestraft worden 
gelaten, en riep zij alle staten op over te gaan tot de uidevering van eenieder tegen wie 
een aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, om recht te laten geschieden. Bijzondere 
aandacht ging uit naar de schending door sommige partijen van hun 
samenwerkingsplicht, in het bijzonder de plicht om personen tegen wie een 
aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, daadwerkelijk aan te houden en uit te leveren. 

Een effectief internationaal justitieel bestel staat of valt met een zo breed mogelijke 
deelname van verdrags staten van het Statuut van Rome. Grenada, Tunesie en de 
Filipijnen, de Malediven, Kaapverdie en Vanuatu voegden zich bij de nu 120 leden 
tellende groep van staten uit verschillende continenten die het Statuut hebben 
ondertekend. In het kader van haar sterke engagement met het Hof blijft de Unie ijveren 
voor universalisering, en wel via diplomatieke demarches, de persoonlijke inzet van de 
hoge vertegenwoordiger, het opnemen van clausules in akkoorden met derde landen, en 
het verlenen van steun aan het Hof en aan het maatschappelijk middenveld. De Unie 
heeft haar optreden verder gecoordineerd met derde staten, zoals Canada, Japan, 
Australie, Brazilie en Zuid-Afrika. In dit partnerschap vond zij extra efficientie en 
synergie om het draagvlak voor het Hof te verbreden. 



85 



86 



In 201 1 heeft de EU acties ondernomen ter ondersteuning van het universele karakter 
en de uitvoering van het Statuut van Rome in de volgende landen en regionale 
organisaties: de ASEAN, Armenie, de Bahama's, Cambodja, Kameroen, China, de 
Democratische Republiek Congo (Brazzaville), Egypte, El Salvador, Guatemala, Jamaica, 
Kazachstan, Koeweit, Kirgizie, Mongolie, Marokko, Nepal, Qatar, Thailand, Togo, 
Turkije, Oekraine en Vietnam. 

Tot dusverre is de herziene overeenkomst van Cotonou van 2005, die geldt voor 76 
landen in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan en de EU, het enige bindende 
rechtsinstrument dat een bepaling in verband met het ICC bevat. Een clausule over het 
Strafhof is opgenomen in de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten, de 
overeenkomsten inzake handel, ontwikkeling en samenwerking, en de 
associatieovereenkomsten met Indonesie, Korea, Zuid-Afrika, Irak, Mongolie, de 
Filipijnen, Vietnam, Singapore en Centraal-Amerika. Voor de partnerschaps- en 
samenwerkingsovereenkomsten en de associatieovereenkomsten met Australie, 
Thailand, Maleisie, China, Rusland, Oekraine, Moldavie, Armenie, Azerbeidzjan en 
Georgie wordt nog over de clausule onderhandeld. 

Het Europees netwerk van aanspreekpunten inzake daders van genocide, misdrijven 
tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven verenigt gespecialiseerde openbare 
aanklagers uit de lidstaten. In 2011 kwam het netwerk voor de tiende keer (april) en de 
elfde keer (november) bijeen. Gesproken werd onder meer over de samenwerking tussen 
staten en tussen staten en internationale tribunalen, de uitoefening van internationale 
rechtsmacht door de lidstaten, en de bescherming van getuigen. 



87 



De EU is ook de heropbouw en versterking van de rechtsstaat op nationaal niveau 
blijven ondersteunen en heeft via het EIDHR belangrijke maatschappelijke organisaties 
geholpen die het Internationaal Strafhof doeltreffend willen laten functioneren. De 
mondiale Coalitie voor het Internationaal Strafhof, de Parlementsleden voor mondiale 
actie, Advocaten zonder grenzen, en de Keniaanse afdeling van de Internationale 
Commissie van Juristen hebben, naast vele andere, nauw met de Unie samengewerkt. 
Het Europees ontwikkelingsfonds en het Stabiliteitsinstrument hebben in Afrika, Azie 
en Oceanie projecten inzake strafrechtspraak en overgangsjustitie gefinancierd. 

ICC : concreet voorbeeld van Kenia 

De betwiste verkiezingsronde van 2007 in Kenia mondde uit in geweld, met meer dan 
duizend dodelijke slachtoffers, honderden slachtoffers van seksueel geweld en duizenden 
daklozen. De aanklager bij het Internationaal Strafhof (ICC) had zes verdachten 
aangewezen als verantwoordelijk voor het geweld, en het hof heeft na onderzoek tegen 
vier van hen de aanklacht bevestigd. 

Van bij de aanvang van de hoorzittingen voor het ICC, in april 2011, heeft de Unie 
consequent onderstreept dat justitie, verzoening en verantwoording onmisbare 
componenten voor duurzame stabiliteit in Kenia zijn en dat het proces voor het ICC 
daar een belangrijke bijdrage toe vormt. De hoge vertegenwoordiger heeft openlijk 
benadrukt dat het belangrijk is dat de genoemde personen hun volledige medewerking 
blijven verlenen aan het ICC, en dat de regering van Kenia haar verplichtingen als 
verdragsstaat van het statuut van Rome van het ICC naleeft. 



88 



In Kenia heeft het maatschappelijk middenveld er mede voor gezorgd dat de personen 
die een rol speelden in de geweldplegingen na de verkiezingen voor de reenter werden 
gebracht. Dankzij steun uit het EIDHR heeft de afdeling Kenia van de Internationale 
Commissie van Juristen (ICJ Kenia) - een ngo die in Kenia en in Afrika al meer dan 50 
jaar ijvert voor de bevordering van mensenrechten, de rechtsstaat en democratic - daarbij 
bij stand verleend door de inbreng van juridische expertise en Internationale beste 
praktijken. 

ICJ Kenia geeft duidelijk aan dat het proces voor het ICC een gerechtelijk proces is en 
niet een politiek proces. Om een beter begrip van internationale strafrechtspleging te 
bevorderen heeft ICJ Kenia ook resoluut opgeroepen tot een consequente 
tenuitvoerlegging van de beslissingen van het ICC, ook wanneer die niet de situatie in 
Kenia betreffen. Het opmerkelijkste wapenfeit is dat het Keniaanse hoogste gerechtshof 
- op verzoek van ICJ Kenia - een voorlopig nationaal aanhoudingsbevel heeft 
uitgevaardigd tegen de president van Sudan Omar Al-Bashir (tegen wie twee ICC- 
aanhoudingsbevelen lopen wegens genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en 
oorlogsmisdrijven die hij zou gepleegd hebben in Darfur), mocht hij ooit terug naar 
Kenia reizen. 



3.10 Mensenrechten en terrorisme 

De EU acht het zeer belangrijk dat in de context van terrorismebestrijding zowel in 
Europa als daarbuiten volledige, effectieve bescherming van de mensenrechten en de 
fundamentele vrijheden wordt gewaarborgd. Effectieve terreurbestrijding en het 
beschermen van de mensenrechten zijn geen tegenstrijdige, maar complementaire, elkaar 
versterkende zaken. Het strategisch engagement van de Europese Unie, zoals 
gedefinieerd in haar terrorismebestrijdingsstrategie, is wat dat betreft zeer duidelijk: "Om 
terrorisme wereldwijd te bestrijden en tegelijkertijd de mensenrechten te eerbiedigen, en 
om Europa veiliger te maken, zodat de Europese burgers in een ruimte van vrijheid, 
veiligheid en recht kunnen leven." 

89 



90 



Telkens weer heeft de EU, in verklaringen in diverse VN-fora, verklaard er groot belang 
aan te hechten dat bij terreurbestrijding de mensenrechten worden geeerbiedigd. Tijdens 
het topsymposium van de VN over samenwerking bij internationale 
terrorismebestrijding heeft de Unie op 20 September 2011, bij monde van de hoge 
vertegenwoordiger, benadrukt dat veiligheid steeds nauw verbonden is met democratic 
en functionerende instituties. 

De EU is met de juridisch adviseur van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse 
Zaken druk overleg blijven voeren over internationaal recht en terrorismebestrijding. Zij 
eiste nogmaals de sluiting van het detentiecentrum in Guantanamo Bay, omdat zij de 
langdurige opsluiting van gevangenen aldaar zonder vorm van proces volkenrechtelijk 
ontoelaatbaar acht. Tijdens een spoeddebat op 9 juni 2011 in het Europees Parlement 
wees de hoge vertegenwoordiger erop dat de mogelijkheid dat ook maar een gevangene 
in Guantanamo de doodstraf zou kunnen krijgen, de Unie met zorg vervult. Zij merkte 
op dat de Unie de zaak tegen Muhammed al-Nashiri en vijf andere van medeplichtigheid 
aan de terreuraanslagen van 11 September 2011 beschuldigden aandachtig volgt, en 
regelmatig tegenover de Amerikaanse autoriteiten haar bezorgdheid omtrent de 
doodstraf en het eerlijke karakter van de rechtsgang zou verwoorden. 

De EU heeft financiele steun uitgetrokken voor een project van de Verenigde Naties om 
in Centraal-Azie een regionaal actieplan ter uitvoering van de mondiale 
terrorismebestrijdingsstrategie van de VN op te zetten, waarin een prominente plaats is 
ingeruimd voor eerbiediging van de mensenrechten. Wereldwijd heeft een aantal landen 
technische steun van de Unie ontvangen die hun politie en justitie beter in staat moet 
stellen het onderzoek naar en de vervolging van terroristische misdrijven in 
overeenstemming met de regels van de rechtsstaat en de mensenrechten te laten 
verlopen. In een gezamenlijke mededeling, "A new response to a changing 
neighbourhood", hebben de Europese Commissie en de hoge vertegenwoordiger in mei 
201 1 gewezen op het belang van samenwerking met de landen van het Europees 
nabuurschap en partnerschap in de strijd tegen het terrorisme, en onderstreept dat de 



91 



Unie bereid is rechtsstaatmissies uit te sturen die de partnerlanden helpen bij de 
hervorming van hun justitiele en veiligheidsbestel. 



92 



In September 2011 heeft de EU mede het mondiaal terrorismebestrij dings forum 
opgezet. Naar aanleiding van de oprichting hechtte het forum zijn goedkeuring aan de 
"Cairo Declaration on Counter-Terrorism and the Rule of Law: Effective Counter- 
Terrorism Practice in the Criminal Justice Sector". 

3.11 Vrijheid van meningsuiting, ook via de 'nieuwe media' 

De vrijheid van meningsuiting, die is vastgelegd in het Europees Verdrag voor de 
rechten van de mens, houdt in dat eenieder het recht heeft een mening te hebben en 
kennis te nemen en te geven van informatie of ideeen, zonder inmenging van enig 
openbaar gezag en ongeacht grenzen. De Unie zal blijven opkomen voor de vrijheid van 
meningsuiting en voor pluralisme in de media. 

Tijdens haar verklaring ter gelegenheid van de Dag van de persvrijheid, op 3 mei 2001, 
riep hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton alle staten op de vrijheid van mening en 
meningsuiting, alsmede het pluralisme en de onafhankelijkheid van de media proactief te 
bevorderen. 

De Unie is van oordeel dat het censureren en intimideren van journalisten 
onaanvaardbaar is; zij heeft haar bezorgdheid over aanvallen op en arrestaties van 
journalisten en over persbreidel veelvuldig verwoord. Zo heeft de hoge 
vertegenwoordiger zich op 4 mei 2011 publiekelijk bijzonder ongerust getoond over de 
detentie van de heer Andrzej Poczobut, correspondent voor het Poolse dagblad Gazeta 
Wyborcza in Belarus, en op 27 december 201 1 de diepe bezorgdheid van de Unie 
verwoord omtrent de berechting en veroordeling van de Zweedse journalisten Martin 
Schibbye en Johan Persson op grond van de Ethiopische Proclamatie 
terrorismebestrij ding. 



93 



In andere gevallen, namelijk van mensenrechtendialogen met derde landen zoals China 
en Vietnam, heeft de Unie de vrijheid van informatie en media bilateraal aan de orde 
gesteld, en haar ongerustheid te kennen gegeven omtrent de intimidatie en vervolging 
van onafhankelijke bloggers, journalisten en anderen die hun politieke opvattingen uiten. 

Ook in 201 1 heeft de EU klaar gestaan om, samen met gelijkgezinde landen, onder meer 
via het internet de vrijheid van meningsuiting en de toegang tot informatie te bevorderen 
en na te gaan hoe een consensus over het internetbeleid tot stand kan komen. Dit werd 
door de G8 bevestigd, met de verklaring van Deauville waarin de beginselen van vrijheid 
en democratic werden bevestigd en met de verklaring van Deauville over de Arabische 
lente. Diverse landen en organisaties werken momenteel aan grote initiatieven om de 
vrije meningsuiting op het internet te onder steunen. 

De Unie staat geheel achter het idee dat het internet een belangrijk medium ter 
bevordering van de vrijheid van meningsuiting is. Ten vervolge op de gezamenlijke 
mededeling "A Partnership for Democracy and Shared Prosperity with the Southern 
Mediterranean" heeft de Commissie zich ertoe verbonden instrumenten te zullen 
ontwikkelen waarmee de Unie in voorkomende gevallen middenveldorganisaties en 
burgers kan helpen om willekeurige verstoring van de toegang tot elektronische 
communicatiemedia, met name het internet, te omzeilen. Recentelijk heeft de Unie de 
"No Disconnect Strategy" op stapel gezet, om haar toezegging gestand te doen dat zij 
het internet en andere vormen van informatie- en communicatietechnologie (ICT) 
factoren van politieke vrijheid, democratische ontwikkeling en economische groei wil 
laten blijven. Het doel is doorlopend steun te geven aan internetgebruikers, bloggers en 
cyberactivisten die onder autoritaire regimes leven. 



94 



Zoals zij bij herhaling heeft verklaard, bijvoorbeeld in de conclusies van de Raad 
Buitenlandse Zaken over Egypte in januari 2011, verzet de EU zich met klem tegen 
ongerechtvaardigde beperking van de toegang tot het internet en andere nieuwe media; 
zij riep de Egyptische autoriteiten toen op onverwijld alle communicatienetwerken 
opnieuw open te stellen en ongehinderde toegang tot alle media, ook het internet, te 
waarborgen. 

In 2011 heeft de EU ook restrictieve maatregelen in de strijd voor vrije meningsuiting 
toegepast. Bij haar recente SAP+-onderzoek met betrekking tot Sri Lanka was een van 
de redenen waarom de Commissie ertoe overging intrekking van de regeling voor te 
stellen, dat journalisten het voorwerp waren van felle aanvallen van regeringszijde, 
zonder dat zij metterdaad werden beschermd tegen fysiek geweld. Vervolgens drong de 
Commissie tijdens de onderhandelingen met de Sri Lankaanse regering over de SAP+ 
aan op de invrijheidstelling van de heer J.S. Tissainayagam, en op maatregelen om alle 
journalisten staat te stellen hun beroep ongehinderd uit te oefenen. 

De EU heeft uit het Europees instrument voor democratic en mensenrechten financiele 
steun ter versterking van de mediavrijheid verstrekt aan een groot aantal internationale 
en lokale middenveldorganisaties die opkomen voor mediavrijheid en tegen schending 
van de rechten van journalisten (in 2011 liepen er ten minste dertig projecten). Steun 
ging naar projecten om journalisten bij te scholen, in dringende behoeften te voorzien, 
de vrijheid van meningsuiting juridisch en feitelijk te bevorderen, de nationale wetgeving 
inzake de massamedia in overeenstemming te brengen met de international normen, en 
te controleren of de rechten van journalisten niet worden geschonden. 

3.12 Vrijheid van vereniging en van vergadering 

Volgens deze in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verankerde 
vrijheid, heeft eenieder recht op vrijheid van vreedzame vergadering en op vrijheid van 
vereniging op alle niveaus. 



95 



96 



De Unie is fel gekant tegen ongerechtvaardigde beperking van het recht om vreedzaam 
te vergaderen. Zo heeft de hoge vertegenwoordiger in januari 201 1 met grote 
bezorgdheid kennis genomen van berichten over aanvallen van gewapende personen 
tegen vreedzame demonstranten in Egypte, en de Egyptische autoriteiten in krachtige 
bewoordingen laten weten dat zij onmiddellijk maatregelen moesten treffen om de 
bescherming door de rechtshandhavingsinstanties van demonstranten en hun recht van 
vreedzame vergadering te verzekeren. 

Voorts heeft de hoge vertegenwoordiger op 17 februari 2011 in een publieke verklaring 
het geweld tegen vreedzame betogers in Bahrein betreurd, en de autoriteiten van het 
land opgeroepen de grondrechten van hun burgers, en met name het recht om 
vreedzaam bijeen te komen, onvoorwaardelijk te eerbiedigen en te beschermen. 

Vrijheid van vereniging is een van de vrijheden uit de Universele Verklaring van de 
rechten van de mens en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke 
rechten. Een sterk maatschappelijk middenveld is een essentiele voorwaarde om voor de 
mensenrechten te kunnen opkomen en een democratic te kunnen opbouwen. Het 
fungeerde als katalysator bij de veranderingen die de Arabische lente heeft 
teweeggebracht. De Unie maakt zich grote zorgen over de ontwikkelingen waaraan de 
positie van het middenveld in 201 1 in tal van landen onderhevig is; in het bijzonder in 
samenlevingen die een democratische transitie doormaken zijn ngo's een factor van 
betekenis. De Unie is blijven ijveren voor de rechten van het middenveld, waarvoor het 
van de regeringen van derde landen bescherming en samenwerking verlangt. Zo deed de 
hoge vertegenwoordiger op 30 december 201 1 een oproep tot de Egyptische autoriteiten 
om de middenveldorganisaties hun steun aan de transitie in Egypte te laten voortzetten. 

Andere gevallen betroffen de politieke en de mensenrechtendialoog met derde landen; 
ten aanzien van Algerije bijvoorbeeld stelde de Unie langs bilaterale weg de vrijheid van 
vereniging aan de orde, en onderstreepte zij dat er wetgeving moet komen die aan 
internationale normen voldoet. 



97 



98 



In 201 1 heeft de EU verder met internationale organisaties samengewerkt om de vrijheid 
van vreedzame vergadering en vereniging te bevorderen. Zij benadrukte dat de 
Mensenrechtenraad van de VN hierop zijn aandacht gevestigd moet houden, en 
mensenrechtenactivisten en middenveldorganisaties, die een cruciale rol spelen bij de 
consolidatie van de democratic, concreet moet steunen. 

De aanstelling op 1 mei 201 1 van de heer Maina Kiai (Kenia) als speciaal rapporteur 
over het recht van vreedzame vergadering en vereniging is door de EU toegejuicht. 

De Unie ondernam voorts publieke diplomatieke activiteiten ter bevordering van de 
vrijheid van vreedzame vergadering en vereniging; zo werden in Russische regio's 
seminars en workshops voor jongeren georganiseerd over internationale en Russische 
juridische normen inzake het recht op vrijheid van vergadering. 

De EU heeft in 2011 geld uit het Europees instrument voor democratic en 
mensenrechten beschikbaar gesteld aan een aantal internationale en lokale 
middenveldorganisaties, ter versterking van de vrijheid van vreedzame vergadering en 
vereniging. Steun ging naar projecten waarbij system en voor het bewaken van de vrijheid 
van vereniging werden opgezet, normering van de vrijheid van vergadering werd 
aangemoedigd, besef van het recht van vereniging werd bijgebracht, en netwerken met 
het oog op effectievere bevordering en bescherming van deze rechten werden gevormd. 



99 



3.13 Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst of overtuiging 

Hoewel in 20 11 daden van religieuze onverdraagzaamheid en discriminatie hebben 
plaatsgevonden, het meest schrijnend in de vorm van geweldpleging en terreuraanslagen 
in verschillende landen over de gehele wereld, is de EU toegewijd gebleven aan de 
bevordering en de bescherming van vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst of 
overtuiging. Deze vrijheid beschermt het recht op theistische, niet-theistische en 
atheistische geloofsovertuigingen, en het recht geen enkele godsdienst te belijden. Die 
vrijheid houdt ook het recht in om uit vrije wil een geloof of levensovertuiging aan te 
nemen of op te geven en van geloof of levensovertuiging te veranderen. 

Het standpunt van de EU is dat het verdedigen van die universele beginselen van 
fundamenteel belang is voor het ontwikkelen van vrije samenlevingen. 

Discriminatie op basis van godsdienst of overtuiging is overal ter wereld al lang een punt 
van zorg, en personen die tot een bijzondere religieuze gemeenschap behoren blijven in 
veel landen het doelwit van discriminatie. Voorts is wetgeving inzake belediging van 
godsdiensten vaak gebruikt om godsdienstige minderheden te mishandelen en de 
vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst of overtuiging, die nauw met 
elkaar verweven zijn, te beknotten. De vrijheid van meningsuiting speelt ook een grote 
rol in de strijd tegen onverdraagzaamheid. 

De Raad Algemene Zaken heeft op 21 februari 201 1 conclusies aangenomen die 
aansluiten bij zijn vroegere conclusies van 16 november 2009, en waarin wordt bevestigd 
dat de EU zich geheel inzet voor de vrijheid van godsdienst of overtuiging, en wordt 
herhaald dat die vrijheid voor iedereen en overal moet worden beschermd. In die 
conclusies is onderstreept dat het de voornaamste plicht is van staten hun burgers, ook 
als zij tot religieuze minderheden behoren, alsmede personen die in hun rechtsgebied 
wonen, te beschermen en hun rechten te waarborgen. Eenieder die tot een religieuze 
minderheid behoort, moet zijn godsdienst vrij kunnen belijden en vrij zijn om 



100 



erediensten bij te wonen, alleen of in gemeenschap met anderen, zonder vrees voor 
onverdraagzaamheid en aanslagen. 



101 



Vervolgens heeft de EU alle EU-delegaties gewezen op de cruciale rol die zij samen met 
de diplomatieke zendingen van de lidstaten spelen om een voelbaar positief effect op het 
gebied van naleving van de vrijheid van godsdienst of overtuiging in derde landen te 
bewerkstelligen indien dat fundamentele mensenrecht met de voeten wordt getreden. De 
EU-delegaties is dan ook formeel verzocht om over dat vraagstuk bewustmakingsacties 
voor de EU-diplomaten te voeren; om de vrijheid van godsdienst of overtuiging 
systematisch te bespreken met de autoriteiten van de partnerlanden, vooral de landen 
waar dat een belangrijk vraagstuk vormt; om contacten te ontwikkelen met plaatselijke 
activisten die zich voor die mensenrechten inzetten. Het hele jaar door hebben de 
delegaties ook van nabij gevolgd of in hun gasdand de vrijheid van geloof of overtuiging 
wordt ingeperkt. In 2012 zal de hoge vertegenwoordiger hun beoordeling van de situatie 
ter plaatse (van meer dan 1 00 landen) verwerken in het verslag aan de Raad over de 
maatregelen en concrete voorstellen voor een verdere versterking van het EU-optreden 
betreffende de vrijheid van godsdienst of overtuiging. 

In 2011 heeft de EU op bilateraal en multilateraal niveau op intensievere wijze de 
bestaande instrumenten ingezet om de vrijheid van godsdienst of overtuiging op meer 
doeltreffende wijze te bevorderen en beschermen. De ad hoc COHOM taskforce over 
de vrijheid van godsdienst of overtuiging is de uitvoering van de versterkte acties van de 
EU blijven steunen en heeft geholpen om begeleiding ten behoeve van de EU- 
diplomaten te ontwikkelen. Het onderwerp is opgenomen in de opleiding over 
mensenrechten voor EU-personeel, onder meer in de vorm van een specifieke cursus 
over vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst of overtuiging in november 
2011. 

In betrekkingen met landen buiten de EU is de vrijheid van gedachte, geweten en 
godsdienst stelselmatig aangekaart bij een groot aantal gesprekspartners op diverse 
niveaus van politieke dialoog, zoals dialogen en overleg over mensenrechten, 
bijvoorbeeld met Algerije, China, Egypte, India, Indonesie, Pakistan, Turkije, Vietnam, 
de VS en de Afrikaanse Unie. 



102 



De EU heeft op bilateraal niveau met diverse landen gesproken over het belang van dit 
universele recht van de mens en heeft naar mogelijkheden gezocht voor verdere 
samenwerking, onder meer in multilaterale fora. In het kader van die dialogen heeft de 
EU uiting gegeven aan haar bezorgdheid over de uitoefening van dit recht en over de 
situatie van godsdienstige minderheden. Wanneer de EU daartoe werd aangezet door 
ernstige schendingen van en bezorgdheid over godsdienstvrijheid en daarmee verband 
houdende intolerantie en discriminatie, heeft zij zich hierover uitgesproken via 
diplomatieke kanalen, openbare verklaringen en conclusies van de Raad, zoals in het 
geval van Egypte, Iran, Irak en Pakistan. De EU is volledige eerbiediging van de vrijheid 
van gedachte en geweten, overeenkomstig internationale normen, blijven bepleiten. 
Dankzij de huidige ontwikkeling van landenspecifieke mensenrechtenstrategieen kan zij 
haar actie en aandacht toespitsen op landen waar vrijheid van godsdienst of overtuiging 
een priori teit is. 

Het EU-optreden heeft ook het multilaterale niveau beroerd, met name de 
Mensenrechtenraad in Geneve en de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in 
New York. De consolidatie van de consensus over de noodzaak om religieuze 
onverdraagzaamheid te bestrijden kreeg prioritaire aandacht; daarnaast werd ook 
vermeden dat het begrip smaad jegens godsdiensten kon worden geclaimd als 
mensenrechtennorm. Dat begrip, dat veeleer is gericht op de bescherming van de 
godsdienst zelf dan op de personen die wegens hun godsdienst of overtuiging worden 
gediscrimineerd, is schadelijk voor andere belangrijke mensenrechten, zoals de vrijheid 
van meningsuiting, en ook voor het recht op vrijheid van godsdienst of overtuiging zelf. 
De aanneming bij consensus van Resolutie 16/18 op de 16e zitting van de 
Mensenrechtenraad in maart 2011 betekende een belangrijke doorbraak: voor het eerst 
heeft de Islamitische Conferentie Organisatie (ICO) het concept van smaad jegens 
godsdiensten niet opgenomen in haar resolutie over de bestrijding van intolerantie, 
negatieve stereotypering, stigmatisatie, discriminatie, oproepen tot geweld en 
geweldpleging wegens geloof of overtuiging, die tevens een andere titel heeft gekregen. 
Inspanningen van Pakistan en de Verenigde Staten en actieve steun daarvoor van de EU 
hebben een rol gespeeld bij het behalen van dat resultaat. Ook de traditionele EU- 

103 



resolutie over vrijheid van godsdienst of overtuiging is aangenomen zonder stemming 
(Resolutie 16/13). 



104 



Hoge vertegenwoordiger Ashton was samen met verschillende ministers van 
Buitenlandse Zaken van EU-lidstaten aanwezig op de in juni 2011 door het ICO en de 
VS bijeengeroepen bijeenkomst van Istanboel (start van het zogenaamde "proces van 
Istanboel") over de bestrijding van religieuze onverdraagzaamheid, waarvan het opzet 
was het in Geneve behaalde positieve resultaat te consolideren in het vooruitzicht van de 
volgende 66e zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Het 
communique dat de ICO en de VS als gezamenlijke voorzitters uitbrachten, riep op tot 
uitvoering van Resolutie 16/18, en verwees ook naar de andere, bij consensus 
aangenomen resoluties over de vrijheid van godsdienst of overtuiging. 

Tijdens de 66e zitting van de AWN had de EU de doelstelling om de tijdens de 
voorgaande jaren bereikte verwezenlijkingen voor haar eigen resolutie over de 
uitbanning van alle vormen van onverdraagzaamheid en discriminatie op basis van 
godsdienst of overtuiging te consolideren en tevens de consensuele aanpak van het ICO 
in Geneve te bevestigen. Die doelstellingen zijn gehaald met de aanneming zonder 
stemming, op 19 december 2011, van door de EU gesteunde Resolutie 66/168, en van 
de door de ICO gesteunde Resolutie 66/197 over de bestrijding van intolerantie, 
negatieve stereotypering, stigmatisatie, discriminatie, oproepen tot geweld en 
geweldpleging wegens geloof of overtuiging. 



3.14 Lesbiennes, homo's, biseksuelen, transgenders en interseksuelen 

Wereldwijd werden ook in 2011 genderidentiteit en seksuele voorkeur misbruikt als 
voorwendsel voor zware mensenrechtenschendingen. Lesbiennes, homo's, biseksuelen, 
transgenders en interseksuelen (LGBTI) staan nog altijd bloot aan vervolging, 
discriminatie en grove mishandeling, vaak gepaard gaande met extreem geweld. In 
ongeveer tachtig landen waren vrijwillige seksuele relaties tussen volwassenen van 
hetzelfde geslacht nog steeds strafbaar, en in zeven landen gold zelfs de doodstraf 



105 



Voor de EU geldt als stellig principe dat eenieder zonder aanzien des persoons het hele 
scala aan mensenrechten moet genieten. Ten blijke hiervan heeft zij in juni 2010 haar 
goedkeuring gehecht aan een "Toolkit voor de bevordering en bescherming van alle 
mensenrechten van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (LGBT's)", 
een instrumentarium dat haar medewerkers in staat moet stellen eenieders rechten, 
ongeacht seksuele voorkeur of genderidentiteit, te bevorderen en te beschermen. 

Op 17 mei 2011, de internationale dag tegen homofobie, heeft hoge vertegenwoordiger 
Catherine Ashton er in een verklaring namens de EU op gewezen "dat de Europese 
Unie - en [zijzelfj ook - sterk gecommitteerd is aan het recht van iedereen om zonder 
discriminatie volledig alle mensenrechten te genieten". 

De EU bleef in 2011 vooral binnen de VN actief betrokken bij multilaterale 
inspanningen tegen discriminatie, ook discriminatie wegens seksuele gerichtheid of 
genderidentiteit. De EU was zeer ingenomen met de gemeenschappelijke verklaring die 
op 22 maart 2011 door de VN-Mensenrechtenraad namens 85 landen uit alle 
werelddelen werd ondertekend, en waarin de internationale gemeenschap wordt 
opgeroepen om een einde te maken aan geweld en schendingen van de mensenrechten 
wegens seksuele gerichtheid of genderidentiteit. Vijftien lidstaten van de EU maakten 
deel uit van de groep die aan de opstelling van die verklaring werkte, en alle lidstaten van 
de EU steunden ten voile het initiatief. 



Ook was de EU zeer ingenomen met de (door Zuid-Afrika gepresenteerde en) op 17 
juni 2011 met 23 ja-stemmen in de VN-Mensenrechtenraad aangenomen baanbrekende 
resolutie over mensenrechten, seksuele gerichtheid en genderidentiteit - waarbij de 
lidstaten van de Europese Unie die lid zijn van de Mensenrechtenraad voor hadden 
gestemd, met steun van de Europese Unie als zodanig. 



106 



Bij de Verenigde Naties in New York had de EU lof voor het werk van het Bureau van 
de Hoge Commissaris voor de mensenrechten over vraagstukken inzake LGBT's en 
droeg zij, als lid van de grensoverschrijdende kerngroep inzake LGBT's, ertoe bij dat 
hiervoor meer aandacht en steun werd gekweekt. De EU heeft actief meegewerkt aan de 
organisatie van een nevenevenement in New York op 8 december 2011, waarbij werd 
opgeroepen om pestgedrag, geweld en discriminatie wegens seksuele gerichtheid en 
genderidentiteit te stoppen. 

Op regionaal niveau bleef de EU het werk van de Raad van Europa op het gebied van 
de rechten van LGBT's blijven steunen, niet het minst de op 31 maart 2010 aangenomen 
aanbeveling van de Raad van Europa betreffende maatregelen voor het bestrijden van 
discriminatie wegens seksuele gerichtheid of genderidentiteit. 

Op bilateraal niveau heeft de EU verder gebruik gemaakt van haar 
mensenrechtendialogen met derde landen om gelijke behandeling van LGBTI's te 
bevorderen, en heeft zij via diverse publieke verklaringen/demarches het standpunt van 
de EU inzake de problematiek kenbaar gemaakt, onder meer dat zij tegen homofoob 
gedrag en voor decriminalisering van homoseksuele relaties is. 

De EU heeft verdere steun verleend aan tal van organisaties die opkomen voor de 
rechten van LGBTI's of voor LGBTI-mensenrechtenverdedigers, door hen via het 
Europees instrument voor democratic en mensenrechten in staat te stellen homofobe 
wetten en discriminatie van LGBTI's aan te vechten, het grote publiek bewust te maken 
van discriminatie en geweld tegen seksuele minderheden, discriminatie te bestrijden en 
de meest kwetsbare LGBTI's die er behoefte aan hebben noodhulp te bieden (zowel 
psychologische en medische bij stand, als bemiddeling en bij stand bij herintegratie). 



107 



Een door Zuid-Afrika gepresenteerde resolutie over mensenrechten, seksuele 
gerichtheid en genderidentiteit (A/HRC/17/L.9/Rev.l) is op 17 juni 2011 in de VN- 
Mensenrechtenraad aangenomen met 23 voorstemmen, 19 tegenstemmen en 3 
onthoudingen. Voor het eerst werden hier de mensenrechten van LGBTI's bevestigd in 
een resolutie van een orgaan van de Verenigde Naties. 

In de resolutie wordt erop gewezen dat mensenrechten universeel zijn, en grote 
bezorgdheid uitgesproken over gewelddaden en discriminatie tegen personen op grond 
van hun seksuele gerichtheid of genderidentiteit. 

In het operationele gedeelte wordt het bureau van de Hoge Commissaris van de 
Verenigde Naties voor de mensenrechten, Navi Pillay, opgedragen om tegen december 
201 1 de eerste VN-studie over discriminerende wetten en praktijken en over 
gewelddaden tegen personen wegens seksuele gerichtheid en genderidentiteit wereldwijd 
in te dienen. De resolutie bevat ook het besluit dat tijdens de 19e zitting van de 
Mensenrechtenraad een panel de in de studie vastgestelde feiten zal bespreken, en ook 
welk vervolg aan de daarin vervatte aanbevelingen moet worden gegeven. 

3.15 Mensenrechten en het bedrijfsleven, onder meer maatschappelijk 
verantwoord ondernemerschap 

Intern en extern kenmerkte het beleid van de EU inzake ondernemerschap en 
mensenrechten zich door tal van belangrijke ontwikkelingen. 



108 



De Europese Commissie bracht in oktober 201 1 een nieuwe mededeling uit, "Een 
vernieuwde EU-strategie 2011-2014 ter bevordering van maatschappelijk verantwoord 
ondernemen" (MVO), een concept waarin sterk de nadruk ligt op de mensenrechten; in 
de mededeling wordt op diverse plaatsen naar de richtsnoeren van de VN over 
ondernemen en mensenrechten verwezen. Met name worden mensenrechten door de 
Europese Commissie specifiek vermeld als een van de punten waarvoor ondernemingen 
in hun bedrijfsoperaties en -strategic plaats moeten inruimen, om te voldoen aan hun 
maatschappelijke plicht; zij spreekt de verwachting uit dat alle Europese ondernemingen 
zich zullen kwijten van hun plicht de mensenrechten, overeenkomstig de richtsnoeren 
van de VN, te eerbiedigen. 

Voorts overwoog de Europese Commissie in 2012 en 2013 concrete acties inzake 
ondernemerschap en mensenrechten op te zetten. Op basis van de VN-richtsnoeren 
bracht zij een proces van mensenrechtensturing op gang in drie bedrijfssectoren 
(arbeidsbureaus, ICT, olie en gas), en voor het midden- en kleinbedrijf. Zij zal een 
rapport uitbrengen over de prioriteiten van de Unie bij de toepassing van de VN- 
richtsnoeren, en wil de buitenwereld laten inzien met welke problemen ondernemingen 
te kampen hebben in landen waar de overheid tekortschiet bij de eerbiediging van de 
mensenrechten. De Europese Commissie heeft de lidstaten verzocht eigen plannen voor 
de toepassing van de richtsnoeren vast te stellen. De Commissie heeft zich bereid 
verklaard hen hierbij te helpen. 

Ook heeft de Commissie begin 2011 een studie over verantwoordelijke ketenintegratie 
gepubliceerd, waarin specifiek verwezen wordt naar het VN-raamwerk over 
ondernemerschap en mensenrechten. Daarin heeft zij vijf zelf gekozen 
ketenintegratiekwesties in drie voor de Unie belangrijke industriesectoren in kaart 
gebracht. De Commissie maakt nu gebruik van de aanbevelingen uit de studie. 



109 



Het gehele jaar door heeft de EU zich op multilaterale fora metterdaad achter 
initiatieven op het gebied van ondernemerschap en mensenrechten geschaard. Zij was 
een vurig pleitbezorger van de "UN Guiding Principles on Business and Human Rights 
Implementing the United Nations "Protect, Respect and Remedy" Framework". In 
januari 2011 voorzag zij het desbetreffende ontwerp van commentaar, waarna zij het in 
juni te Geneve door de Mensenrechtenraad hielp goedkeuren. De Unie toonde zich 
bereid tot nauwe samenwerking met de pas opgerichte VN-werkgroep mensenrechten 
en multinationale en and ere ondernemingen die de VN-richtsnoeren daadwerkelijk 
moeten helpen uitdragen en toepassen. Met het oog op de eerste vergadering van de 
werkgroep, in januari 2012, waar het werkprogramma zal worden besproken, diende zij 
een bijdrage met voorstellen in. Zij werkte tevens mee aan de geactualiseerde versie van 
de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, die in mei 201 1 werd 
aangenomen en een nieuw hoofdstuk met het VN-kader over ondernemen en 
mensenrechten bevat, en waarin voorts plaats is ingeruimd voor het 
zorgvuldigheidsconcept in de integratieketen. 

De OESO-richtsnoeren zullen dan het referentiekader worden voor verantwoord 
ondernemerschap, zoals de Unie dat verwacht in het kader van haar handels- en 
investeringsbeleid. Ook heeft de EU steun verleend aan bijkomende initiatieven op 
multilateraal niveau, zoals het Global Compact van de VN (te weten het 
bedrijfslevenplatform, dat toenmalig secretaris-generaal van de VN Kofi Annan heeft 
ingesteld om bedrijven bijeen te brengen die toezeggen dat zij hun operaties en 
strategieen zullen afstemmen op tien universeel aanvaarde beginselen met betrekking tot 
mensenrechten, arbeid, milieu en corruptiebestrijding). 



110 



Ondernemerschap en mensenrechten was ook een thema in de bilaterale betrekkingen 
van de Unie met derde landen. Enkele initiatieven: een seminarie van het middenveld in 
Bangladesh over mensenrechten en fatsoenlijk werk, een in Chili over mensenrechten en 
verantwoord ondernemen, en een deskundigenseminarie over maatschappelijk 
verantwoord ondernemerschap in Singapore. Bij een aantal derde landen werd de 
kwestie aan de orde gesteld in het kader van de geregelde mensenrechtendialoog. Tot 
slot werden uit het Europees instrument voor democratic en mensenrechten acties 
gesteund waarmee, onder leiding van middenveldorganisaties, beoogd wordt het in acht 
nemen en eerbiedigen van de mensenrechten door Europese ondernemingen in derde 
landen te bevorderen. Zo steunt het Europees instrument voor democratic en 
mensenrechten (IDHR) de Schone Kleren Campagne, een project waarin organisaties in 
vijftien Europese landen zich hebben verenigd met het oog op betere handhaving van de 
economische en sociale rechten in de mondiale exploitatieketen van internationaal 
opererende confectiebedrijven uit meer dan dertig landen. 

Uit het EIDHR worden nog twee andere projecten gefinancierd waarin 
ondernemerschap en mensenrechten een rol spelen. Een wereldwijd project beoogt in 
zeventig landen de verdedigers van het landrecht beter in staat te stellen hun rechten op 
de natuurlijke hulpbronnen te la ten geld en, het gebrek aan transparantie van contracten 
tussen overheid en privemaatschappijen aan de kaak te stellen, en in landen waar 
conflicten over de winning van mineralen bestaan de strijd aan te binden met de regering 
en de industrie. Een soortgelijk project inzake de rechten van autochtone bevolkingen in 
Zuid-Oost-Azie omvat het plan om een specifieke studie te laten uitvoeren over het 
thema maatschappelijk verantwoord ondernemen, mensenrechten en autochtone 
bevolking, op plaatsen waar veel landkwesties spelen. 



Ill 



De richtsnoeren van de Verenigde Naties over ondernemerschap en mensenrechten zijn 
de bekroning van zes jaar werk onder leiding van professor John Ruggie, van 2005 tot 
201 1 speciaal vertegenwoordiger voor ondernemen en mensenrechten bij de secretaris- 
generaal. De richtsnoeren van de VN bevatten normen die moeten voorkomen dat 
ondernemingen bijdragen tot schendingen van de mensenrechten. Die richtsnoeren zijn 
gestructureerd in drie afzonderlijke maar onderling samenhangende pijlers: de plicht van 
de overheid om, door middel van adequate beleidsmaatregelen, regelgeving en 
aanbesteding, bescherming tegen mensenrechtenmisbruiken door derden, met name 
ondernemingen, te verlenen; de plicht van ondernemers om de mensenrechten te 
eerbiedigen - eigenlijk een zodanige zorgvuldigheid aan de dag te leggen dat geen inbreuk 
wordt gemaakt op andermans rechten; en het gegeven dat slachtoffers daadwerkelijk 
gerechtelijke en buitengerechtelijke middelen moeten kunnen aanwenden. 



3.16 Ondersteuning van de democratic 

Een nieuw Europees nabuurschapsbeleid 

In hun gezamenlijke mededeling van 25 mei 2011, "Inspelen op de veranderingen in 
onze buurlanden", hebben de hoge vertegenwoordiger van de EU voor het 
gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en de Europese Commissie de 
nieuwe visie van de Unie op het Europees nabuurschapsbeleid geschetst. Deze visie 
berust op wederzijdse verantwoordingsplicht en gemeenschappelijke inzet voor de 
universele waarden van mensenrechten, democratic en de rechtsstaat. Hierbij wordt 
uitgegaan van een veel meer gedifferentieerde aanpak, op basis van het beginsel "meer 
voor meer", waarbij elk partnerland op basis van eigen ambities, behoeften en 
capaciteiten de betrekkingen met de Unie kan ontwikkelen, en de Unie meer financiele 
bij stand verleent aan de landen die drastisch hervormen. 



112 



Bijzondere punten uit het nieuwe beleidskader zijn steun voor "duurzame democratic" 
en partnerschap met de samenleving, ondersteuning van duurzame economische en 
sociale ontwikkeling, groei en werkgelegenheid, versterking van de handelsbetrekkingen, 
het verder bevorderen van mobiliteit, en versterking van de regionale partnerschappen. 
In September 2011 werd een Faciliteit voor het maatschappelijk middenveld ingesteld, 
ten bedrage van 26,4 miljoen euro, die het nabuurschap moet voorzien van een meer tot 
hervormen bekwaam middenveld en een verantwoordingsplichtige overheid. 

Als reactie op de Arabische lente heeft de EU onmiddellijk maatregelen genomen om 
snel en doeltreffend te kunnen inhaken op de veranderingen; het betreft met name 
verlening van humanitaire steun en steun voor burgerbescherming (80,5 miljoen euro tot 
op heden), en een reeks steunmaatregelen voor democratische transitie en voor 
verarmde gebieden. In 2011 ging in het bijzonder aanzienlijke steun naar de 
verkiezingsprocessen in Tunesie, Marokko en Egypte. 

In Tunesie, Libie en Egypte heeft buitengewone steun uit het Europees instrument voor 
democratic en mensenrechten voor de nodige armslag gezorgd ten behoeve van onder 
meer media, politieke partijen en binnenlandse verkiezingswaarneming door het 
middenveld. 

Andere instrumenten, met name het Europees Fonds voor Democratic, zouden 
binnenkort operationeel moeten zijn. 



113 



De agenda voor verandering 

Het nieuwe ontwikkelingssamenwerkingsbeleid - de agenda voor verandering - bouwt 
voort op de agenda voor actie en de herziening van het ENB, en houdt een 
gedifferentieerde aanpak tegenover de partnerlanden in; de samenwerking moet bij 
voorrang op twee terreinen worden gericht: 

• mensenrechten, democratic en andere kernaspecten van goed bestuur; en 

• inclusieve en duurzame groei ten dienste van menselijke ontwikkeling. 

In de agenda voor verandering staat het volgende te lezen: "Goed bestuur, in de 
politieke, economische, sociale en ecologische betekenis, is belangrijk voor inclusieve en 
duurzame ontwikkeling. De EU-steun voor goed bestuur moet veel nadrukkelijker 
aanwezig zijn in alle partnerschappen, met stimulansen voor resultaatgerichte 
hervormingen en aandacht voor de verbintenissen van de partners op het vlak van 
mensenrechten, democratic en de rechtsstaat, en bij het beantwoorden aan de vragen en 
behoeften van hun bevolking." 



De grote beginselen die aan de steun van de Unie voor democratisch bestuur ten 
grondslag liggen, zijn eigen inbreng, dialoog tussen de partners, en het geven van 
impulsen aan resultaatgerichte hervormingen. De ervaring wijst uit dat die eigen inbreng 
niet beperkt mag blijven tot de overheid, maar een brede democratische basis moet 
hebben, die ten minste in haar ontstaan moet worden gesteund. 

Gebaseerd op het beginsel van differentiatie tussen de partnerlanden dient de aanpak 
van de EU te berusten op een juiste mix van instrumenten en steunmethoden per land. 
Partnerlanden bijvoorbeeld die duidelijk de mensenrechten en democratische 



114 



hervorming toegedaan zijn en ter zake vooruitgang boeken, zullen steun uit de algemene 
begroting van de Unie kunnen ontvangen. 



115 



Nieuwe financiele vooruitzichten 

De Commissie heeft op 7 december het meerjarig financieel kader (MFK) voor de 
periode 2014-2020 voorgesteld. De begrotingsvoorstellen moeten de nieuwe 
Commissieaanpak - de agenda voor verandering - om de Uniesteun toe te spitsen op een 
kleiner aantal sectoren, namelijk democratic, mensenrechten en goed bestuur, alsmede 
inclusieve en duurzame groei, gaan ondersteunen. Dit zou, in combinatie met de "meer 
voor meer"-aanpak, extra financiele ondersteuning van de democratic mogelijk maken, 
met behulp van alle geografische instrumenten (het Europees nabuurschapsinstrument 
(ENI), het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI) en van het 
Europees Ontwikkelingsfonds (EOF)). 

3.17 Assistentie bij verkiezingen 

De Europese Unie is van oordeel dat een werkelijk, transparant en vreedzaam verlopend 
verkiezingsproces onontbeerlijk is als grondslag waarop mensenrechten, duurzame 
ontwikkeling en een functionerende democratic kunnen gedijen. Wat het verlenen van 
assistentie bij verkiezingen betreft, is de EU wereldwijd een van de leidende actoren. De 
gevolgde aanpak staat beschreven in de Commissiemededeling van 2000 over 
verkiezingsondersteuning en verkiezingswaarneming. De electorale assistentie van de EU 
heeft als voornaamste componenten de verkiezingswaarnemingsmissies (EOM's) en de 
missies van verkiezingsdeskundigen (EEM's), alsmede verkiezingsondersteuning en het 
assisteren van binnenlandse onpartijdige waarnemers. De doelstellingen van deze 
activiteiten zijn in hoge mate complementair, omdat de resultaten en aanbevelingen van 
de EOM's en de EEM's later in aanmerking worden genomen bij het ondersteunen van 
verkiezingen en van de democratic in ruimere zin. 



116 



3.18 Verkiezingswaamemingsmissies (EOM's) 

De lijst van de prioritaire land en van de EOM's is opgesteld bij besluit van de hoge 
vertegenwoordiger, na overleg met het Europees Parlement 

(verkiezingscoordinatiegroep) en de lidstaten (Politiek en Veiligheidscomite (PVC)). In 
2011 liepen er tien verkiezingswaamemingsmissies van de EU, die grondige evaluaties 
hebben gemaakt, kiezers vertrouwen hebben gegeven, en gedetailleerde en constructieve 
aanbevelingen hebben gedaan ter verbetering van het kader en het verloop van 
toekomstige verkiezingen en ter versterking van de democratische instituties. 

De evaluatiemissie van de EU onderzocht van 15 november 2010 tot en met 8 januari 
201 1 de kiezersregistratie in Sudan, en concludeerde dat deze al met al bevredigend was 
verlopen. Van haar oordeel en bevindingen werd gebruik gemaakt door de EOM die was 
uitgestuurd om te rapporteren over het verloop van het referendum dat van 9 tot en met 
15 januari 2011 in Zuid-Sudan plaatsvond. Aan de missie, onder leiding van Europees 
parlementslid Veronique de Keyser, namen 104 waarnemers deel, die het referendum als 
overtuigend en goed georganiseerd bestempelden. 

Een EOM volgde de presidents- en parlementsverkiezingen in Niger, waarvan de eerste 
ronde op 31 januari 2011 plaatsvond. Hoofdwaarnemer was de heer Santiago Fisas 
Ayxela; veertig waarnemers werden ingezet in het land. Zowel in organisatorisch als in 
politiek opzicht verliepen de twee verkiezingsrondes naar wens. De missie droeg in 
belangrijke mate bij aan de geloofwaardigheid van deze verkiezingen, die waren 
uitgeschreven om een vrijwillige machtsoverdracht door de militaire junta aan een 
burgerlijk bestuur te bewerkstelligen. 



117 



Europees parlementslid Louis Michel trad op als leider van de EOM bij de 
parlementsverkiezingen van 13 febmari in Tsjaad, waarbij over het gehele land zeventig 
leden werden ingezet. De organisatie was in handen van een verkiezingscommissie, die 
over onvoldoende capaciteit beschikte; in de toekomst client het verkiezingsproces 
eerlijker te verlopen, met billijke kansen voor alle kandidaten. Toch verliepen deze 
verkiezingen op een aantal punten beter dan de vorige, zodat de oppositie nu meer 
ruimte kreeg om mee te dingen en beter vertegenwoordigd is in het parlement. De EOM 
heeft een belangrijke rol gespeeld bij deze algehele verbetering. 

Bij de tweede meerpartijenverkiezingen in Uganda, op 18 februari 2011, trad een 
waarnememingsmissie van 110 man op, onder leiding van Europees parlementslid 
Edward Scicluna. Enige verbetering viel te constateren ten opzichte van de voorgaande 
verkiezingen in 2006. Het verkiezingsproces werd echter ontsierd door onnodige 
administratieve en logistieke fouten die tot gevolg hadden dat een onaanvaardbaar groot 
aantal burgers van het kiesrecht werd uitgesloten. Voorts maakte de zittende regering 
zodanig gebruik van haar machtspositie, dat er nog moeilijk sprake kon zijn van een 
gelijk speelveld voor de deelnemende kandidaten en partijen. 

Een 120-koppige EOM werd uitgestuurd voor de verkiezingen van april 2011 in Nigeria, 
met Europees parlementslid Alojz Peterle als hoofdwaarnemer. De missie kon 
concluderen dat deze presidentsverkiezingen de meest betrouwbare verkiezingen waren 
geweest sedert het herstel van de democratic in het land. Het optreden van de missie was 
bepalend toen de verkiezingen wegens logistieke problemen met een week moesten 
worden uitgesteld, en zij hielp om de geloofwaardigheid van de verkiezingsinstanties te 
herstellen. Ook droeg zij ertoe bij dat de internationale gemeenschap op een coherente 
en consistente wijze reageerde. 



118 



Een EOM woonde de tweede ronde van de presidentsverkiezingen op 5 juni in Peru bij. 
De EOM werd aangevoerd door Europees parlementslid Jose Ignacio Salafranca. Het 
verkiezingsproces werd door de plaatselijke bevoegde instanties op een transparante en 
professionele wijze en met toewijding geleid. De samenwerking tussen de EU en de 
Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) was voortreffelijk en is als een model van 
goede praktijk aan te merken. De missie was bijzonder zichtbaar in het land, en hielp de 
politieke banden tussen de EU en Peru versterken. 

De EOM onder leiding van Europees parlementslid Michael Gahler, die 163 leden telde, 
hield toezicht op de eerste democratische verkiezingen in Tunesie, op 23 oktober. Zij 
kwam tot de conclusie dat, hoewel de transparantie van het proces te wensen overliet, de 
grondwetgevende vergadering een hoopgevende stap in de richting van democratic 
betekent. Voor het eerst heeft de EU bij verkiezingen ook de stemming in het 
buitenland gecontroleerd. 

Maria Muhiz de Urquiza had de leiding van de EOM bij de presidents- en 
parlementsverkiezingen op 20 September in Zambia. De EOM bestond uit 120 
waarnemers. Zowel de EOM van de Unie als de andere internationale en regionale 
waarnemingsmissies ter plaatse erkenden de transparantie en betrouwbaarheid van de 
verkiezingsorganisatie. Aan de regionale beginselen en de internationale verplichtingen 
inzake het houden van periodieke en eerlijke verkiezingen was grotendeels voldaan, maar 
wil dat in de toekomst helemaal het geval zijn, dan zal het electorale kader op belangrijke 
pun ten moeten worden hervormd. 

In verband met de verkiezingen van 6 november in Nicaragua stuurde de EU een EOM 
van 90 man, geleid door Europees parlementslid Luis Yahez. De missie oordeelde dat 
het verkiezingsproces beneden de internationale norm lag van wat een democratische 
verkiezing moet zijn, in het bijzonder omdat de verkiezingsinstantie niet onafhankelijk 
genoeg was en de voornaamste waarnemerequipes en vertegenwoordigers van de 
grootste oppositiepartij niet waren geaccrediteerd. 



119 



120 



Voor de presidents- en parlementsverkiezingen in de Democratische Republiek Congo 
op 28 november stuurde de EU een missie van 147 waarnemers uit, aangevoerd door 
Europees parlementslid Mariya Nedelcheva. De EOM had lof voor de sterke mobilisatie 
van de bevolking voor deze tweede meerpartijenverkiezingen, maar betreurde de 
inadequate voorbereiding en afhandeling. Met name het gebrek aan transparantie in 
cruciale stadia van het verkiezingsproces, zoals het tellen en het samentellen van de 
stemmen, deed afbreuk aan de geloofwaardigheid. 

De delegatie van het Europees Parlement bij elk van de missies gaf deze meer 
zichtbaarheid en leverde een waardevolle bijdrage tot de evaluaties. 

De Unie heeft intensiever gepoogd de aanbevelingen van de EOM's op het politieke en 
het technische niveau te tillen, om de autoriteiten tot de nodige hervormingen te 
bewegen. Vervolgactie na de missie is een essentieel element van de Uniesteun in 
ruimere zin voor democratic 

3.19 Verkiezingsdeskundigenmissies (EEM's) 

Aangezien de beschikbare middelen beperkt zijn en er ieder jaar in de wereld heel wat 
belangrijke verkiezingen plaatsvinden, kan de EU niet ieder verzoek om een 
verkiezingswaarnemings missie inwilligen. Wei kan zij een aantal missies van 
verkiezingsdeskundigen (EEM's) sturen, die tijdens en na de verkiezingen moeten 
meewerken aan vertrouwenscheppende initiatieven. Deze missies maken een 
gedetailleerde analyse van het verkiezingsproces en rapporteren, met aanbevelingen, aan 
de belangrijkste verkiezingsactoren in het land zelf en aan de EU-instellingen. Het gaat 
niet om waarnemingsmissies; zij leggen geen publieke verklaringen af over het 
verkiezingsproces. 



121 



In 201 1 werden acht deskundigenmissies uitgestuurd, naar Haiti (maart), Benin (maart en 
april), Thailand (juni-juli), Guatemala (September en november), Liberia (oktober en 
november), Gambia (november), Marokko (november) en Ivoorkust (december). 

3.20 Verkiezingsondersteuning 

In 201 1 heeft de EU opnieuw verkiezingsondersteuning gegeven aan een aantal landen, 
met name Haiti, de DRC, Tunesie, Zimbabwe en El Salvador. Zonder dat haar 
wereldwijde inzet en ambitie is afgenomen, heeft zij haar steun voor de 
democratiseringsgolf in het zuidelijke Middellandse Zeegebied en het Midden-Oosten 
opgevoerd. Steun voor het democratische hervormingsproces in Jordanie, Libie en 
Egypte wordt verstrekt of staat op stapel. 

De voorbije zeven jaar (2005-2011) heeft de EU bijna 700 miljoen euro - zo'n 100 
miljoen euro per jaar - aan verkiezingsondersteuning besteed. Het geld is afkomstig uit 
geografische instrumenten zoals het EOF (Europees Ontwikkelingsfonds), het ENPI 
(Europees nabuurschaps- en partoerschapsinstrument), het DCI 
(financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking), en voorts uit het IfS 
(stabiliteitsinstrument) en het EIDHR (Europees instrument voor democratic en 
mensenrechten). De ondersteuning komt ten goede aan capaciteitsontwikkeling en aan 
technische en materiele aspecten van het verkiezingsproces in bijna zestig landen. Bijna 
twee derde van de steun ging naar Sub-Sahara Afrika, en een groot deel naar landen in 
een postconflictuele situatie, zoals de DRC, Afghanistan, Sudan, Ivoorkust en Irak. De 
desbetreffende programma's zijn niet op de verkiezingen zelf gericht, maar op het gehele 
gebeuren eromheen. 



122 



Het betreft in de meeste gevallen breed opgezette totaalprogramma's, die ook technische 
assistentie en materiele ondersteuning bij verkiezingen omvatten. Begunstigden zijn de 
organen voor toezicht op de verkiezingen, en de voornaamste belanghebbenden bij het 
verkiezingsproces: het maatschappelijk midden veld, politieke partijen, media, het 
parlement en de met de hervorming van het rechtswezen belaste ministeries, en 
veiligheidsdiensten. Deze brede opzet berust op de zienswijze dat als de 
belanghebbenden ten voile en op een verantwoordelijke manier bij de verkiezingen 
worden betrokken, er sprake is van een gedeelde inbreng die ertoe kan bijdragen dat het 
verkiezingsproces en de verkiezingsresultaten door iedereen worden aanvaard. 

Mede omdat partnerlanden vaak biometrische gegevens opslaan, vereist de registratie 
van kiezers bijzondere aandacht, en is soms zelfs een specifiek programma nodig. Dit 
leidt ertoe dat in bepaalde omstandigheden programma's worden ontworpen die in staat 
zijn zowel kiezersregistratie te ondersteunen als de modernisering van de burgerlijke 
stand te bevorderen. 

Kennis- en beleidsontwikkeling en samenwerking met de voornaamste deelnemers aan 
het ondersteuningsproces blijven prioriteiten voor de EU. In juni 2011 vond een 
thematische workshop over "Elections, violence and conflict prevention" plaats, met 
vertegenwoordigers van verkiezingscommissies uit diverse ontwikkelingslanden. De 
workshop was mede door het UNDP georganiseerd en leverde een uitvoerig verslag op. 
Aanvang 2011 werd voorts, in het kader van de overeenkomst inzake een strategisch 
partnerschap tussen de VN en de EU een algemene opleiding inzake de door het UNDP 
uitgevoerde verkiezingsondersteuningsprogramma's georganiseerd. 



123 



Concreet voorbeeld - steun aan de verkiezingscyclus 2010-2012 in Liberia 

Een EU-bijdrage van 7 miljoen euro is vrijgemaakt voor een door het UNDP beheerd 

gezamenlijk fonds (basket fonds). 

De vredesovereenkomst van Accra van 2003 betekende na meer dan een decennium van 

burgeroorlog in Liberia de start van het herstel. De presidents- en de 

wetgevingsverkiezingen van 2011, de tweede verkiezingen sinds de burgeroorlog, 

vormden een belangrijke stap naar consolidatie van de democratic in het land. 

Het EU-programma voor verkiezingsbij stand in Liberie is bedoeld om het 

democratiseringsproces te verdiepen door tijdens het hele verkiezingsproces steun te 

verlenen aan de NEC (nationale verkiezingscommissie) en aan belangrijke 

belanghebbenden van de verkiezingen, door bij te dragen tot electorale hervormingen en 

door de samenhang van de verkiezingen met de ontwikkeling van het parlement te 

versterken. 

Algemeen genomen heeft het project er in belangrijke mate toe bijgedragen dat in een 

uitdagend rechtskader en dito logistieke omgeving, de verkiezingen zijn ingericht met 

weinig technische moeilijkheden. De nationale verkiezingscommissie heeft bij de 

volledige uitvoering van het project blijk gegeven van leiderschap en eigen 

verantwoordelijkheid. Een bevredigende samenwerking is gefaciliteerd door de 

technische deskundigen van het project onder te brengen op het adres van de nationale 

verkiezingscommissie, zodat een hoge mate van competentieoverdracht mogelijk was. 

De coordinatie tussen internationale partners en de complementaire verkiezingssteun 

hebben bevredigende resultaten opgeleverd. 

Daarnaast zijn in gebieden als de participatie van vrouwen in de verkiezingen en 

burgerschapsvorming belangrijke lessen te trekken inzake manieren om het proces te 

verbeteren. 

Het project loopt nog tot eind 2012, met postelectorale activiteiten, en volgt derhalve de 

verkiezingscyclus. Capaciteitsontwikkeling, institutionele herziening van de nationale 

verkiezingscommissie en voortbouwen op de lering van de verkiezingsoperaties zijn de 

belangrijkste aandachtpunten van dit lopende jaar. Belangrijke bevindingen en 

aanbevelingen door de missie van verkiezingsdeskundigen (EEM) van de EU zullen 

worden opgenomen. 

124 



125 



3.21 Europees Fonds voor Democratic 

Over de oprichting van een Europees Fonds voor Democratic wordt door de ministers 
van Buitenlandse Zaken van de EU beraadslaagd sinds begin 2010, toen het idee door de 
Poolse minister van Buitenlandse Zaken werd geopperd. Het Fonds kwam aan de orde 
in de mededeling van 25 mei over de nieuwe aanpak van het Europees nabuurschap. De 
Raad Buitenlandse Zaken bevestigde in de conclusies van 20 juni en 1 december zijn 
politieke steun voor het initiatief Op 1 5 december onderschreven alle lidstaten een 
gezamenlijke verklaring met de hoofdbeginselen van het Fonds, dat moet worden 
opgezet als autonome instantie voor het subsidieren van wie vreedzaam ijvert voor 
democratisering in landen die zich in een politieke transitie bevinden. Het Fonds zou 
aanvankelijk, zij het niet uitsluitend, het nabuurschap financieren. Op grond van de 
verklaring wordt begin 2012 een werkgroep opgericht die het statuut en de functionering 
van het Fonds zal regelen. De werkgroep zal worden voorgezeten door de EDEO en 
alle lidstaten, de Commissie en het Europees Parlement (parlementslid Lambsdorff, 
rapporteur Europees Fonds voor Democratic) zullen worden uitgenodigd deel te nemen. 

3.22 Wereldwijde samenwerking met parlementen 

De kwaliteit en de kracht van de democratic wordt in beslissende mate bepaald door een 
effectief democratisch parlement. Ook met het oog op een solide binnenlandse 
aanspreekbaarheid is een parlement onontbeerlijk. De EU verschuift het zwaartepunt 
van haar activiteiten steeds meer van de uitvoerende naar de wetgevende tak van 
bestuur, en voert een effectief systeem van teugels en tegenwichten in. Bijzondere 
aandacht gaat momenteel uit naar het onderling verbinden van de verschillende bij het 
toezicht betrokken actoren, van media en maatschappelijke organisaties tot de 
parlementen en de hoogste instanties voor financiele controle. 



126 



In 201 1 is een uitvoerige studie van de Commissie voltooid waarin onderzocht wordt 
hoe de Unie in het afgelopen decennium parlementen overal ter wereld heeft gesteund, 
en praktische instructies voor dergelijke steun worden gegeven. Uit de studie blijkt dat 
de Unie daaraan wereldwijd - de toetredingsstaten uitgezonderd - bijna 150 miljoen euro 
heeft besteed. Geslaagde projecten waren uitgevoerd na zorgvuldig veldwerk, dat kennis 
van het algemene bestuursklimaat en de drijfveren van de politieke actoren had 
opgeleverd. Meestal waren zij opgezet voor een langere termijn, in een omgeving die 
zich goed leent voor democratische ontwikkeling. Kenmerken ervan zijn grote nationale 
zeggenschap, duidelijke doelstellingen, sterke zeggenschapsdelegatie, en grondige 
programmaplanning. 

De studie resulteerde in de publicatie van het referentiedocument van de EU, getiteld 
"Engaging and Supporting Parliaments Worldwide: EC strategies and methodologies for 
action to support parliaments", dat in 2011 onder meer via een opleidingsmodule op 
grote schaal werd verspreid. Het document is een praktisch instrument voor het 
personeel van de Unie en andere belanghebbenden; het geeft aan hoe contacten worden 
gelegd met en steun wordt verleend aan parlementen in partnerlanden, en het wordt 
gebruikt door de delegaties van de Unie. 

Politieke partijen zijn door de Unie voornamelijk gesteund in het kader van projecten 
voor verkiezingsbij stand in ruimere zin. Naar aanleiding van de Arabische lente heeft de 
Unie de banden met politieke partijen - die immers op veelvuldige wijze een cruciale rol 
spelen bij het bevorderen van democratic - aangehaald. Zij heeft dat alleen gedaan met 
politieke partijen die de waarden van de democratic delen, onpartijdig en indirect, via 
opleidingen en andere vormen van capaciteitsopbouw (rechtstreekse financiering van 
politieke partijen is bij het Unierecht verboden). In toenemende mate steunt de Unie de 
invoering van wettelijke of grondwettelijke kaderregelingen om democratische politieke 
partijen hun lot in eigen handen te laten nemen en hen in staat te stellen als 
totaalrepresentant te fungeren. 



127 



Met name heeft zij in de nasleep van de volksopstand zonder dralen steun verstrekt aan 
politieke partijen in Tunesie en Egypte door middel van het EU-stabiliteitsinstrument en 
het Europees instrument voor democratic en mensenrechten (EIDHR). Haar steun ging 
hoofdzakelijk naar binnenlandse verkiezingswaarneming en scholing van politieke 
partijen, als onderdeel van een groot democratiseringspakket, mede omvattende 
herziening van de grondwet en het kiesrecht, steun aan waakhonden in het middenveld, 
bevordering van vrijheid van meningsuiting, steun aan de media, staatsburgerlijke 
vorming, enzovoort. 

Concreet voorbeeld - Steun aan het parlement en aan de institutionalisering van de 
nieuwe democratische grondwet in Kirgizie 

Achtergrond: de volksopstand van 2010 heeft de pogingen van de toenmalige 
uitvoerende macht om opnieuw een autoritair regime op te leggen, een halt toegeroepen, 
en is geresulteerd in een voorlopige regering die de opdracht kreeg een democratische 
rechtsorde te institutionaliseren. De regering en het parlement hebben de EU om steun 
verzocht bij het uittekenen en uitvoeren van een nieuwe democratische rechtsorde met 
de vorm van een parlementaire republiek. 

Programma: De Europese Unie heeft het parlement gesteund door middel van 3 
projecten die in 2007 zijn begonnen en nog tot en met 2012 lopen. Elk van de drie 
projecten, met een waarde van 2 miljoen euro, wordt gesteund door het 
Ontwikkelingsprogramma van de VN (UNDP); de projecten zijn respectievelijk gericht 
op 1) het versterken van de wetgevingscapaciteit van het parlement, op het begrijpen van 
het parlementaire werk door het grote publiek, en op het versterken van het gebruik van 
ICT door het parlement ; 2) het parlement helpen om zijn in de herziene grondwet van 
2007 geschetste verantwoordelijkheden inzake wetgeving, overzicht en 
vertegenwoordiging op te nemen; 3) het ondersteunen van het institutionaliseren van het 
rechtskader waarop de nieuwe democratische grondwet van het land is stoelt. 
Belangrijkste bevindingen: De steun van de Unie aan Kirgizie leverde een positief 
resultaat op in de vorm van versterkte capaciteit van de parlementsleden en de 
parlementaire administratie, die op haar beurt heeft bijgedragen tot grotere 

128 



doelmatigheid en meer gewicht van de instelling. De EU heeft de cruciale 
grondwetsherziening ondersteund en helpt nu bij het institutionaliseren van de nieuwe 
democratische rechtsorde. Hoewel Kirgizie vele problemen blijft hebben bij de overgang 
naar democratic, is de positie van het parlement als centrale democratische instelling 
dankzij de steun van de Unie versterkt doordat het land nu in staat is de democratische 
vrijheden te beschermen en uit te breiden in een regio waarvan veel landen worden 
gekenmerkt door een autoritair regime. 

3.23 Economische, sociale en culturele rechten 

De Europese Unie hecht even veel belang aan economische, sociale en culturele rechten 
als aan burgerrechten en politieke rechten, gelet op de universaliteit, ondeelbaarheid, 
onderlinge afhankelijkheid en onderlinge verbondenheid van alle mensenrechten en 
fundamentele vrijheden, zoals bekrachtigd door de Wereldconferentie over de 
mensenrechten van 1993 in Wenen. 

Economische, sociale en culturele rechten bleven in de betrekkingen met andere landen 
aandacht krijgen via de specifieke instrumenten van het mensenrechtenbeleid van de 
Unie. Zo heeft de EU op 22 maart 2011 in een verklaring ter gelegenheid van 
Wereldwaterdag bevestigd dat op het gebied van mensenrechten alle staten 
verplichtingen hebben met betrekking tot toegang tot drinkwater, dat beschikbaar, 
materieel toegankelijk, betaalbaar en van aanvaardbare kwaliteit moet zijn. 



129 



Economische, sociale en culturele rechten werden door haar tevens aan de orde gesteld 
in haar mensenrechtendialogen en -overleg, en in de desbetreffende besprekingen met 
het maatschappelijk middenveld. Zo heeft de Europese Unie in november 2011 samen 
met Bangladesh een middenveldseminar georganiseerd in de Bengalese hoofdstad 
Dhaka, over het thema mensenrechten en fatsoenlijk werk. Belanghebbenden uit 
Bangladesh en Europa kwamen er bijeen om te bespreken hoe de mondialisering een 
sterkere sociale dimensie kan krijgen, en hoe Bangladesh kan worden geholpen om de 
agenda voor fatsoenlijk werk van de Internationale Arbeidsorganisatie uit te voeren. De 
bevindingen van het seminar vonden hun weg naar de vergadering van de subgroep 
goed bestuur en mensenrechten van de Gemengde Commissie, die op 30 november 
2011 plaatsvond. 

De EU bleef in de VN-Mensenrechtenraad openlijk steun en medewerking verlenen in 
het kader van een aantal speciale procedures op het gebied van economische, sociale en 
culturele rechten, zoals de mandaten voor onderwijs, huisvesting, geestelijke en 
lichamelijke gezondheid, voeding, toxische en gevaarlijke producten en afval, 
binnenlands ontheemden, inheemse volkeren, extreme armoede en toegang tot 
drinkwater en sanitaire voorzieningen. 

Voorts bleef zij het opnemen voor versterking van het controlesysteem van de 
Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), en voerde zij regelmatig het woord tijdens de 
Internationale Arbeidsconferentie en in de Raad van Beheer van de IAO in verband met 
gevallen van grove schending van fundamentele arbeidsnormen. De EU blijft de IAO 
ondersteunen, bijvoorbeeld inzake handel en werkgelegenheid, statistische systemen, 
socialebeschermings- en werkgelegenheidsbeleid en veiligheid en gezondheid op het 
werk. 

In al haar betrekkingen met derde land en blijft de Unie, onder meer door technische 
samenwerking alsmede in nauwe samenwerking met de IAO, de bekrachtiging en 
uitvoering van de IAO-overeenkomsten over fundamentele arbeidsnormen steunen en 
bevorderen. In enkele gevallen heeft de EU tijdens een bilaterale deskundigendialoog 

130 



thema's in verband met werkgelegenheid, arbeidswetgeving en sociale bescherming aan 
de orde gesteld. 



131 



De EU is vastbesloten in haar handelsbeleid fundamentele arbeidsnormen en fatsoenlijk 
werk voor alien te bevorderen, en ruimt in haar handelsovereenkomsten gewoonlijk 
plaats in voor samenwerkingsinitiatieven en prikkels voor betere werkomstandigheden. 
De ontwerpen van handelsovereenkomsten van de EU met andere landen en regio's 
worden zorgvuldig beoordeeld op het potentiele effect op de sociale ontwikkeling, en 
met name op de arbeidsnormen. Krachtens het stelsel van algemene preferenties van de 
Unie kunnen ontwikkelingslanden die de fundamentele arbeidsnormen van de IAO 
hebben bekrachtigd en uitgevoerd, bij het exporteren naar de EU speciale reducties op 
het douanetarief krijgen. 

Het bevorderen van economische, sociale en culturele rechten is nauw verbonden met 
inclusieve en billijke ontwikkeling: niet voor niets wordt in zes van de acht 
millenniumontwikkelingsdoelstellingen (MDG's) sterk de nadruk gelegd op menselijke 
en sociale ontwikkeling. 

3.24 Asiel, migratie, vluchtelingen en ontheemden 

Op 18 november 2011 heeft de Commissie haar mededeling over een totaalaanpak van 
migratie en mobiliteit uitgebracht, waarin het algemene kader van het externe 
migratiebeleid van de Unie wordt omschreven en het pad voor dialoog en samenwerking 
met derde landen op het gebied van migratie en mobiliteit wordt uitgestippeld. Een 
centraal kenmerk van de mededeling is het pleidooi voor een "migratiegebonden" 
benadering, vanuit het beginsel dat in de analyse en bij alle maatregelen de migrant 
centraal staat. In de mededeling wordt benadrukt dat migratiebeheer geen kwestie is van 
'stromen', 'bestanden' en 'routes', maar dat het om mensen gaat. Wil een beleid relevant, 
doeltreffend en houdbaar zijn, dan moet het zodanig worden vormgegeven dat het 
beantwoordt aan de ambities en problemen van de betrokkenen. De mensenrechten 
van de migranten zijn dan ook op elk deelgebied van de totaalaanpak aanwezig. Bij de 
toepassing van de totaalaanpak, via dialoog en samenwerking, wordt aan die rechten 
systematisch aandacht geschonken; zowel in de landen van vertrek als in de doorgangs- 
en bestemmingslanden moeten zij worden versterkt. 

132 



133 



Asielzoekers en vluchtelingen 

In 201 1 was het vooral zaak een Europees asielbeleid op te zetten. De uitbreiding van de 
richtlijn langdurig ingezetenen tot personen die internationale bescherming genieten 
werd op 19 mei 2011, en de herschikking van de richtlijn asielnormen op 13 december 
2011 in het Publicatieblad bekendgemaakt. De richdijn asielnormen heeft de criteria om 
voor internationale bescherming in aanmerking te komen, evenals de regels over het 
belang van het kind en de gendervoorschriften aangescherpt, en de rechten van 
vluchtelingen en die van internationaal beschermde personen onderling aangepast, zij het 
dat beider statuten nog niet zijn geharmoniseerd. 

Om de moeizame onderhandelingen weer op dreef te helpen, heeft de Commissie in juni 
2011 gewijzigde voorstellen voor een herschikking van de richtlijnen over 
respectievelijk asielprocedures en opvangvoorzieningen ingediend. Het Europees 
Parlement had voordien een standpunt in eerste lezing over de twee oorspronkelijke 
voorstellen vastgesteld. In de Raad wordt nu weer in ras tempo onderhandeld. 
Daarentegen is maar beperkte vooruitgang geboekt in de onderhandelingen over de 
herschikking van de Dublinverordening, en hebben de besprekingen over de 
Eurodac-verordening in 201 1 meestendeels stilgelegen. Wat Eurodac betreft, bracht de 
Commissie verslag uit over de activiteiten van de centrale eenheid, die uit het oogpunt 
van snelheid, capaciteit, beveiliging en kosteneffectiviteit zeer bevredigend bleef 
presteren. 



134 



Het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) is sinds medio 2011 
operationeel. Naar aanleiding van een verzoek van Griekenland hebben het EASO en 
de Griekse autoriteiten in april 2011 een tweejarig operatieplan voor het inzetten van 
asiel-ondersteuningsteams uitgestippeld. Het EASO stelde zich in zijn eerste werkjaar 
echter vooral tot taak personeel aan te werven en de nodige structuren op te zetten in 
Malta. Het bureau heeft zich voorts belast met de invoering van praktische maatregelen, 
bijvoorbeeld het Europees asielcurriculum. De Commissie bleef metterdaad helpen om 
het bureau zo snel mogelijk geheel en al operationeel te krijgen. De formele 
onderhandelingen over de deelname van de geassocieerde landen aan het EASO zullen 
naar verwacht worden aangevat, en hopelijk in de eerste helft van 2012 afgesloten. 

Solidariteit bleef een belangrijke component van het asielbeleid. Op 2 december heeft de 
Commissie een mededeling over solidariteit binnen de EU op het gebied van asiel 
aangenomen. Het streven is de samenwerking in praktisch, technisch en financieel 
opzicht te versterken, de taken beter te gaan toewijzen en het asielstelsel te verbeteren, 
en er aldus toe bij te dragen dat het gemeenschappelijk Europees asielstelsel in 2012 een 
feit wordt. Het Eurema-project, voor relocatie binnen de EU vanuit Malta, liep 
verder, en in april 2011 gaven de lidstaten het fiat voor de start van de tweede fase: 
afgezien van de bilaterale afspraken zullen volgens het nieuwe project in 2011 en 2012 
meer dan 360 vluchtelingen elders worden gevestigd. 

De solidariteit van de Unie op asielgebied kwam ook derde landen ten goede. Ongeveer 
drieduizend vluchtelingen kregen in 2011 een nieuwe vestiging in lidstaten van de Unie, 
waarvan er tien over een relocatieprogramma beschikken. Wat de externe dimensie van 
het asielbeleid betreft, werden eind 201 1 de onderhandelingen over het 
gemeenschappelijk EU-hervestigingsprogramma hervat, op basis van een nieuw 
compromisvoorstel met "specifieke gemeenschappelijke EU-hervestigingsprioriteiten 
voor 2013". 



135 



De bestaande regionale beschemiingsprogramma's werden voortgezet. Op 
1 december 20 11 ging het regionale beschermingsprogramma in Noord-Afrika (Egypte, 
Libie en Tunesie) van start. Alleen in Egypte en Tunesie kreeg het uitvoering. Wegens de 
veiligheidssituatie was het UNHCR in 201 1 nog niet opnieuw aanwezig in Libie. 

Migratie 

Met succes zijn de onderhandelingen afgerond over een richtlijn betreffende de 
gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te 
werken op het grondgebied van een lidstaat, en betreffende een gemeenschappelijk 
pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven 2 . In 
de richtlijn wordt recht op gelijke behandeling aan legaal verblijvende werknemers uit 
derde landen toegekend op een aantal gebieden, in het bijzonder arbeidsvoorwaarden, 
sociale zekerheid, erkenning van diploma's, belastingvoordelen, onderwijs, maar ook 
vrijheid van vereniging. 

De onderhandelingen over de richtlijnvoorstellen overplaatsing binnen een 
onderneming 3 en seizoenarbeiders 4 zijn nog aan de gang. De draagwijdte van de 
rechten die aan onderdanen van derde landen moeten worden toegekend is een 
belangrijk onderdeel van de besprekingen in de Raad en in het Europees Parlement. 
Het Actieplan niet-begeleide minder jarigen (2010 -2014) 3 werd verder uitgevoerd. 
Het plan staat voor een gemeenschappelijke aanpak door de Unie, met de belangen van 
het kind als uitgangspunt. 



RICHTLIJN 201 1/98/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 13 
december 2011 betreffende een enkele aanvraagprocedure voor een enkele vergunning voor 
onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een 
lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijke rechtspositie voor werknemers uit derde 
landen die legaal in een lidstaat verblijven 

http://euriex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri^OJ:L:2011:343:0001:0009:NL:PDF 
COM(2010) 378 definitief. 
COM(2010) 379 definitief. 
COM(2010) 213 definitief. 

136 



Volgens de "Europese agenda voor de integratie van onderdanen van derde 
landen" moeten aan de grondrechten van migranten sterke waarborgen worden 
verbonden en is een positieve attitude tegenover diversiteit en gelijke behandeling 
vereist. Willen rechten en plichten worden geeerbiedigd, zowel door de migranten als 
door de maatschappij waarin zij te gast zijn, dan moet worden gepoogd discriminatie te 
bestrijden en de migranten de middelen te geven om zich vertrouwd te kunnen maken 
met de fundamentele waarden en regels van de Unie. 

Op 23 februari 201 1 maakte de Commissie, overeenkomstig het programma van 
Stockholm, haar evaluatie van de overnameovereenkomsten bekend. Een van de 
hoofdpunten was het toezicht op de toepassing van de overeenkomsten, met name de 
mensenrech ten waarborgen. Zonder het Unieacquis en andere belangrijke 
volkenrechtelijke teksten ter discussie te stellen, waaraan bij de toepassing van de 
overnameovereenkomsten steeds moet worden voldaan, stelde de Commissie 
verscheidene begeleidende maatregelen voor, die ervoor moeten blijven zorgen dat de 
mensenrechten van wie terugkeert ten voile worden geeerbiedigd. In de evaluatie werd 
voorts de Commissie in overweging gegeven een proefproject op te zetten waarin de 
situatie van personen die op grond van bepaalde overeenkomsten zijn overgenomen, 
in het oog wordt gehouden. De evaluatie was voorts ook een basis voor de conclusies 
van de Raad JBZ van 9 juni 2011, waarin slechts in zeer beperkte mate rekening werd 
gehouden met de bedoelde Commissieaanbevelingen inzake de mensenrechten. 



137 



3.25 Mensenhandel 

Mensenhandel is een zwaar misdrijf, een uiterst zware vorm van schending van de 
mensenrechten, dat kan worden gepleegd met als oogmerk seksuele uitbuiting, 
dwangarbeid, bedelen onder dwang, huishoudelijke slavernij of orgaanroof. 
Mensenhandel is uitdrukkelijk verboden bij artikel 5 van het Handvest van de 
grondrechten van de Europese Unie. Uit de beslissing van het Europees Hof voor de 
mensenrechten van januari 2010 in de zaak Rantsev versus Cyprus en Rusland volgt dat 
mensenhandel een inbreuk is op artikel 4 van het Europees Mensenrechtenverdrag, dat 
slavernij en dwangarbeid verbiedt. 

De strijd hiertegen blijft een prioriteit voor de Unie en de lidstaten. In 2011 kwam in dit 
verband de nieuwe richtlijn tot stand, waarin de mensenrechten en het genderaspect 
centraal staan; de coordinator bestrijding mensenhandel nam haar mandaat op, en het 
eerste rapport over de implementatie van het actiegericht document over de externe 
dimensie met betrekking tot mensenhandel werd uitgebracht. 

In april 201 1 werd door de Raad en het Europees Parlement de nieuwe Richtlijn 
2011/36/EU vastgesteld, inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de 
bescherming van slachtoffers daarvan. De richtlijn staat duidelijk ook in het teken van de 
mensenrechten, inzonderheid de genderproblematiek; uitgegaan wordt van het VN- 
protocol over mensenhandel en het Verdrag van de Raad van Europa inzake de 
bestrijding van mensenhandel. De richtlijn geldt elke vorm van exploitatie. Zij bevat 
uitvoerige voorschriften over slachtofferhulp en -bescherming, die de mensenrechten 
moeten waarborgen en secundaire victimisatie moeten voorkomen. In de richtlijn is 
bepaald dat bijzonder kwetsbare slachtoffers speciale behandeling genieten, en zijn 
specifieke regels ten behoeve van minderjarige slachtoffers opgenomen. In 
overeenstemming met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het 
Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 1 989 moet het 
belang van het kind voorop staan. Ook voorziet de richtlijn in extraterritoriale 
rechtsmacht - vooral, maar niet uitsluitend, van belang in verband met sekstoerisme. 

138 



139 



In juli 2011 kwam het informele netwerk van nationale rapporteurs en overeenkomstige 
instanties bijeen. Diverse aangelegenheden werden besproken, met name samenwerking 
en partnerschappen tussen de verschillende bij de bestrijding van mensenhandel 
betrokken beleidsactoren, zoals maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met 
bescherming van de mensenrechten. 

Effectieve beleidsvorming is niet mogelijk zonder betrouwbare, vergelijkbare gegevens. 
Daarom is in 2011, voor het eerst op Unieniveau, door de Commissie een initiatief met 
het oog op dataverzameling inzake mensenhandel genomen. Behalve over geslacht, 
leeftijd en nationaliteit van de slachtoffers, zullen de verzamelde gegevens informatie 
opleveren over het soort exploitatie waaraan zij ten prooi gevallen zijn, alsmede over het 
geslacht en de nationaliteit van de handelaars, zodat de actie beter zal kunnen worden 
gericht, ook ten aanzien van derde landen en regio's. 

Het eerste verslag over de implementatie van het actiegericht document over het 
versterken van de externe dimensie van de EU met betrekking tot de bestrijding van de 
mensenhandel werd in juni 2011 door de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken 
aangenomen 6 . Het bevat een uitgebreid overzicht van de projecten en het optreden van 
de lidstaten, de Unie -instanties en de Europese Commissie met betrekking tot derde 
landen en regio's. In veel van deze projecten wordt mensenhandel benaderd vanuit het 
oogpunt van de mensenrechten, en ligt de nadruk op preventie van de grondoorzaken, 
zoals armoede en discriminatie. 



First implementation report on the Action- Oriented paper on strengthening the EU external 
dimension on combating trafficking in human beings of June 201 1, 
http://ec.europa.eu/anti-trafficking/entity.action?id=27f3528b-8d2e-419d-b630-7d78a70ef3d7 

140 



Ter gelegenheid van de dag van de Europese Unie tegen mensenhandel werden door de 
Commissie en het Poolse voorzitterschap zeven instanties voor justitie en binnenlandse 
zaken bijeengebracht (het Europees Instituut voor gendergelijkheid, Eurojust, Europol, 
het Bureau voor de grondrechten, Cepol, Frontex en het Europees 
Ondersteuningsbureau voor asielzaken), die na afloop gezamenlijk verklaarden te zullen 
gaan samenwerken tegen mensenhandel, en daarbij de mensenrechten in ere te zullen 
houden. 

In 201 1 heeft de Commissie de website van de EU over de strijd tegen mensenhandel 
verder uitgebouwd. De site bevat ook contactinformatie over gouvernementele en niet- 
gouvernementele organisaties, en een overzicht van door de Commissie gefinancierde 
projecten en van publicaties van belanghebbenden, met name over mensenrechten in 
relatie tot mensenhandel 7 . Het webadres is: http://ec.europa.eu/anti-trafficking . 

In 201 1 werden de leden van de derde deskundigengroep mensenhandel benoemd. Deze 
groep telt mensenrechten- en genderdeskundigen die de Commissie beleids- en 
wetgevingsadvies geven. 

In haar mededeling van 2011, "Een vernieuwde EU-strategie 2011-2014 ter bevordering 
van maatschappelijk verantwoord ondernemen", heeft de Commissie het thema 
mensenhandel ook bekeken in het licht van een betere toepassing van de richtsnoeren 
van de Verenigde Naties over ondernemerschap en mensenrechten. 

De totaalaanpak van migratie en mobiliteit 8 , die het externe migratiebeleid van de Unie 
overkoepelt, is in 2011 vastgesteld. Hij houdt de bevestiging in dat samenwerking met de 
land en van oorsprong, doorreis en bestemming belangrijk is, alsmede het principe dat 



7 



Bijvoorbeeld het door de EU gefinancierde project "The Right Guide", een instrument 
waarmee ngo's het effect van wetgeving en maatregelen tegen mensenhandel kunnen 
beoordelen, met het oog op empirisch onderbouwd lobbyen bij hun regering 
http://ec.europa.eu/anti-tr afficking/entity?id=:7dbb0353-cb8a-4bcc-a3fa-34dfbe01bbca 
Mededeling van de Commissie: De totaalaanpak van migratie en mobiliteit (COM(2011) 
743 definitief. 

141 



het voorkomen en verminderen van onregelmatige migratie en van mensenhandel een 
van zijn vier pijlers is. 



142 



In 2011 heeft de Commissie binnen en buiten de Unie tal van projecten gefinancierd 
waarin ter preventie en bestrijding van mensenhandel een mensenrechtenaanpak wordt 
gevolgd. Een gerichte oproep tot het indienen van projectvoorstellen inzake 
mensenhandel werd gedaan in het kader van het financieringsprogranima "Preventie en 
de bestrijding van criminaliteit", als onderdeel van het algemene programma "Veiligheid 
en bescherming van de vrijheden" (2007-2013). In december 2011 werd een oproep tot 
het indienen van voorstellen ook gedaan in het kader van de Daphne-programma's, die 
ertoe bijdragen kinderen, jongeren en vrouwen tegen elke vorm van (op gender 
gebaseerd) geweld, met name mensenhandel, te beschermen. 

Mensenhandel is een aandachtspunt in verscheidene bilaterale ENB-actieplannen en in 
de stabilisatie- en associatieovereenkomsten met de Westelijke Balkan. Tijdens de top 
van het oostelijk Partnerschap in September 2011 kwamen de deelnemers overeen de 
samenwerking en coordinatie op te voeren. 

Projecten zijn gefinancierd uit het instrument voor pre-toetredingssteun en uit het 
instrument voor de uitwisseling van informatie inzake technische bij stand (TAIEX). 
Mensenhandel wordt te berde gebracht in de politieke dialoog met derde landen, met 
name in mensenrechtendialogen en -besprekingen. De EU ondersteunt de internationale 
inspanningen in verscheidene VN-fora die pleiten voor preventie, 
slachtofferbescherming en slachtofferhulp, het scheppen van een wettelijk kader, 
beleidsontwikkeling en wetshandhaving, en internationale samenwerking en coordinatie 
bij het bestrijden van mensenhandel. 

Mensenhandel is een prioritaire kwestie in de geografische en thematische samenwerking 
met derde landen. Het is nu een beleidsaspect in de landenstrategiedocumenten en de 
nationale en regionale indicatieve programma's, hetgeen werd bevestigd bij de 
tussentijdse evaluatie met het oog op de periode 2011-2013. Financiele middelen zijn 
beschikbaar in het kader van financieringsinstrumenten als het stabiliteitsinstrument en 
het Europees instrument voor democratic en mensenrechten (EIDHR). In de 
meerjarenstrategienota 2011—2013 voor het thematische programma van samenwerking 

143 



met derde landen op het gebied van migratie en asiel is mensenhandel een van de 
thematische prioriteiten. 



144 



De richtlijn heeft het ambt van EU-coordinator bestrijding mensenhandel ingesteld. De 
Commissie heeft Myria Vassiliadou benoemd, die in maart 201 1 in functie trad. De 
coordinator zal onder meer richting geven aan het algemene strategische beleid ten 
aanzien van mensenhandel, bijdragen tot de uitwerking van de bestaande en van nieuwe 
beleidsmaatregelen van de Unie die vooral met betrekking tot derde landen van belang 
zijn, en ervoor zorgen dat alle nodige middelen om de Unie te kunnen laten optreden 
tegen mensenhandel adequaat in stelling gebracht en gebruikt worden. Sinds haar 
aanstelling streeft zij naar grotere coherentie in de mensenhandelbestrijding, met name 
naar beleidsintegratie op verschillende terreinen, en naar grotere coordinatie tussen de 
actoren, met name Unie-instanties, lidstaten en internationale actoren. Telkens weer 
heeft zij benadrukt dat deze problematiek vanuit een mensenrechten- en 
genderperspectief moet worden benaderd. 



3.26 Racisme, vreemdelingenhaat, non-discriminatie en respect voor 
diversiteit 

Ook in 201 1 had de EU wereldwijd een grote inbreng in de strijd tegen elke vorm van 
racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en andere onverdraagzaamheid. 

Intern bleef dit streven stoelen op een beleid van concrete maatregelen, waaronder 
wetgeving, bewustmaking, dataverzameling en financiele ondersteuning van 
middenveldproj ecten. 

Op 21 maart 2011, de Internationale Dag ter bestrijding van rassendiscriminatie, heeft de 
hoge vertegenwoordiger, Catherine Ashton, namens de EU een veroordeling 
uitgesproken van "elke vorm van racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en 
soortgelijke vormen van onverdraagzaamheid, met inbegrip van discriminatie op grond 
van seksuele gerichtheid, die volledig indruisen tegen de waarden waarop de EU is 
gegrondvest." 

145 



146 



In haar externe optreden is de EU racisme en vreemdelingenhaat aan de orde blijven 
stellen in haar politieke dialogen met derde landen, zoals China. Deze problematiek 
wordt voortdurend in overweging genomen bij samenwerkingsstrategieen: zo hebben 
partnerlanden zich, op basis van ENB-actieplannen, ertoe verbonden alle vormen van 
discriminatie, religieuze intolerantie, racisme en vreemdelingenhaat te bestrijden. 

De EU is de krachten blijven bundelen met regionale organen zoals de Europese 
Commissie tegen Racisme en Intolerantie (ECRI) van de Raad van Europa. De EU heeft 
in het kader van de OVSE nauw samengewerkt om de naleving van de verplichtingen 
inzake de bestrijding van racisme, vreemdelingenhaat en discriminatie, die de 56 
deelnemende staten van de OVSE zijn aangegaan, te bevorderen. 

Op multilateraal niveau heeft de EU ook actief met de VN samengewerkt in de strijd 
tegen racisme en discriminatie. Zij steunde het mandaat van de speciale VN-rapporteur 
inzake racisme, vreemdelingenhaat en religieuze intolerantie, de heer Mutama Ruteere, 
en diens voorganger, de heer Githu Muigai. Tien jaar na dato blijft de Unie pal achter het 
hoofddoel van de Wereldconferentie van 2001 in Durban staan, de algehele uitbanning 
van racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en onverdraagzaamheid. 

Het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie 
(ICERD) is de universele grondslag voor de inspanningen ter voorkoming, bestrijding en 
uitroeiing van racisme. De Europese Unie heeft alle staten weer opgeroepen het verdrag 
in voorkomend geval nog te ratificeren en volledig uit te voeren. 



147 



De EU heeft de bestrijding van discriminatie verder in de internationale samenwerking 
geintegreerd. Door middel van het Europees instrument voor democratic en 
mensenrechten (EIDHR) heeft de EU met ongeveer 24 miljoen euro een breed scala 
van maatschappelijke organisaties in circa 120 recente projecten gesteund. Verder heeft 
de EU uit het EIDHR financiele steun verleend aan de Hoge Commissaris van de 
Verenigde Naties voor de mensenrechten (HCHR), met het oog op de toepassing van de 
bestaande internationale normen inzake gelijkheid en non- discriminatie, met name het 
Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van rassendiscriminatie. 

In 2001 werd van 31 augustus tot en met 8 September in het Zuid-Afrikaanse Durban de 
VN-wereldconferentie tegen racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en 
aanverwante vormen van onverdraagzaamheid gehouden, tot het succes waarvan de 
Europese Unie in belangrijke mate heeft bijgedragen. 

Bij consensus werd de Verklaring van Durban aangenomen, een referentiekader voor 
regeringen, niet-gouvernementele organisaties en andere instellingen in hun streven naar 
uitbanning van racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en aanverwante vormen 
van onverdraagzaamheid. 

De toetsingsconferentie van 20 tot en met 24 april 2009 in het Zwitserse Geneve heeft 
de voortgang ten opzichte van de doelstellingen van de Conferentie van Durban 
geevalueerd. 

Op 22 September 2011 vond in New York een topevenement plaats, dat uitmondde in 
een resolutie van de Algemene Vergadering ter gelegenheid van de tiende verjaardag van 
de verklaring en het actieprogramma van Durban. 



148 



3.27 Rechten van personen die tot een minderheid behoren 

In alle regio's van de wereld staan leden van minderheden nog bloot aan ernstige 
bedreigingen, discriminatie en racisme, en worden zij regelmatig uitgesloten van 
volledige deelname aan het economische, politieke, maatschappelijke en culturele leven, 
dat wel openstaat voor de meerderheid van de mensen in het land of de samenleving. In 
het Verdrag betreffende de Europese Unie is uitdrukkelijk bepaald dat de rechten van 
personen die tot minderheden behoren deel uitmaken van de waarden waarop de Unie 
berust en waarvoor zij zich in de betrekkingen met de rest van de wereld inzet. Op 
internationaal niveau is de Verklaring over de rechten van personen die deel uitmaken 
van nationale, etnische, godsdienstige of taalkundige minderheden, de referentietekst 
over de rechten van personen die tot minderheden behoren. In Europa heeft de Raad 
van Europa het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden, en het 
Europees Handvest voor Regionale talen of talen van minderheden aangenomen. 

Bescherming van minderheden is een centraal element van de politieke 
toetredingscriteria van Kopenhagen. In deze context onderwerpt de Europese 
Commissie in haar voortgangsverslagen de staat van dienst van kandidaat-lidstaten en 
potentiele kandidaten inzake de minderhedenproblematiek aan voortdurende evaluatie. 
Daartegenover staat dat de EU gerichte financiele pretoetredingssteun heeft verleend 
aan (potentiele) kandidaat-lidstaten als hulp bij de nodige politieke, economische en 
institutionele hervormingen, overeenkomstig de EU-normen. Ondersteunde projecten 
voor personen die tot minderheden behoren zijn overwegend gericht op het 
verminderen van sociale ongelijkheid en het verbeteren van de levenskwaliteit. Integra tie 
van kansarmen, bestrijding van discriminatie en versterking van het menselijk kapitaal, 
vooral door hervorming van het onderwijsbestel, zorgen voor een sterkere sociale 
cohesie in deze landen. 



149 



De minderhedenproblematiek bleef een belangrijk aspect van de betrekkingen van de 
Unie met de rest van de wereld: in de politieke dialoog met derde landen werden 
minderhedenthema's regelmatig aan de orde gesteld. De minderhedenproblematiek 
maakt tevens deel uit van samenwerkingsstrategieen en actieplannen. 

Het EU-landenstrategiedocument voor Colombia 2007-2013 bijvoorbeeld behandelt de 
humanitaire en mensenrechtensituatie van de leden van minderheden, en noemt als 
belangrijkste prioriteiten onder meer vredesopbouw door het inschakelen van 
uitgesloten burgers bij lokaal bestuur en participatieve economie, alsmede het 
bevorderen van mensenrechten, behoorlijk bestuur en het bestrijden van straffeloosheid. 
Een ander voorbeeld is de expliciete verwijzing naar respect voor de rechten van leden 
van nationale minderheden in het actieplan van het Europees nabuurschapsbeleid voor 
Oekraine. 

De EU heeft tevens in VN-fora actief samengewerkt bij het bevorderen en beschermen 
van de rechten van minderheidsleden. De VN-processen omvatten het Forum over 
minderhedenvraagstukken en de werkzaamheden van de onafhankelijk deskundige voor 
minderhedenvraagstukken. De EU is ook de krachten blijven bundelen met andere ter 
zake actieve internationale organisaties en multilaterale organen, zoals de OVSE en haar 
Hoge Commissaris voor Nationale Minderheden, de Raad van Europa en de 
Wereldbank. 

Verder is de EU een breed scala aan financiele en technische 

samenwerkingsinstrumenten - waaronder bilaterale samenwerking met regeringen en 
directe steun voor het maatschappelijk midden veld - blijven gebruiken die op een 
complementaire en synergetische wijze de rechten van minderheidsleden bevorderen en 
beschermen. 



150 



Hiertoe verleent de EU, via bilaterale samenwerking, tot op heden steun aan 
overheidsprogramma's en -beleidsmaatregelen die op minderheden gericht zijn of die 
een impact op dit gebied kunnen hebben. De EU heeft ook, in het bijzonder via het 
Europees instrument voor democratic en mensenrechten (EIDHR), 
middenveldorganisaties gesteund die actief zijn bij het beschermen en bevorderen van de 
rechten van minderheidsleden, met vooral als doel bij te dragen tot het bestrijden van 
discriminatie, het bevorderen van de bescherming en het ontwikkelen van gelijke 
participatie van mannen en vrouwen uit minderhedengemeenschappen in het sociale, 
economische en politieke leven binnen het bredere verband van versterking van 
mensenrechten, politiek pluralisme en democratische politieke participatie. 

Momenteel wordt met een bijdrage van ruim 90 000 euro uit het EIDHR een project 
gefinancierd om de politieke participatie en vertegenwoordiging van de Roma en andere 
nationale minderheden in Bosnie en Herzegovina (BiH) te verbeteren, en zodoende hun 
integratie, belangen en rechten te bevorderen. Minderheden, vooral de Roma, de 
grootste minderheid in BiH, dragen een verleden van discriminatie met zich mee, dat de 
armoede, werkloosheid, dakloosheid en het gebrek aan toegang tot onderwijs waarvan zij 
veelvuldig het slachtoffer zijn, mede heeft veroorzaakt. Hoewel de grondwet 
internationale mensenrechtennormen huldigt, staat het recht om te worden verkozen 
enkel open voor de "constituerende bevolkingsgroepen" (Bosniers, Kroaten, en 
Serviers). Aan leden van nationale minderheden ontzegt de grondwet politieke 
participatie op de hoogste niveaus van de staat en zijn entiteiten. Het project beoogt 
daarom betere voorwaarden te helpen scheppen voor politieke vertegenwoordiging en 
participatie van de Roma en andere minderheden op staatsniveau, doordat ook nationale 
minderheden als categorie in de grondwet van BiH worden opgenomen, en de Roma 
dankzij een sterker politiek zelfbewustzijn en capaciteitsontwikkeling meer gewicht te 
geven in de besluitvorming. 



151 



3.28 Rechten van personen met een handicap 

Op 22 januari 2011 is de Europese Unie partij geworden bij het VN-verdrag inzake de 
rechten van personen met een handicap. Het betreft een historische stap, want nooit 
eerder had de Unie als "regionale organisatie voor economische integratie" een uitvoerig 
mensenrechtenverdrag geratificeerd. De Unie nam in September 2011, voor het eerst als 
partij, actief deel aan de conferentie van de staten die partij zijn bij het VN-verdrag. 

Het VN-verdrag heeft ten doel de rechtsgelijkheid van personen met een handicap ten 
opzichte van de rest van de bevolking te bewerkstelligen. Het bevat minimumnormen 
voor de bescherming van een hele reeks mensenrechten en fundamentele vrijheden voor 
personen met een handicap. Voor de EU betekent dit dat zij - binnen het bestek van 
haar bevoegdheden - haar beleidsmaatregelen, wetgeving en programmes in 
overeenstemming moet brengen met wat het verdrag voorschrijft inzake de rechten van 
personen met een handicap. In de Europese strategic ten behoeve van personen met een 
handicap voor 2010-2020, die in november 2010 werd vastgesteld en beoogt uniaal en 
nationaal uitvoering te geven aan de bepalingen van het VN-verdrag, is "externe actie" 
een van de acht grote actieterreinen. De strategic strekt tot aanvulling en ondersteuning 
van de actie van de lidstaten, die de hoofdrol spelen in het beleid jegens personen met 
een handicap. 

In de politieke en gespecialiseerde dialogen (met name de mensenrechtendialogen) met 
derde landen is de onderhavige problematiek steeds vaker ter sprake gebracht, des te 
meer nu de Unie het VN-verdrag heeft geratificeerd. In het bijzonder heeft de Unie 
opgeroepen tot de ratificatie en algehele uitvoering van het VN-verdrag door alle staten. 
In 201 1 werd de kwestie bijvoorbeeld bij de Palestijnse Autoriteit en bij Rusland 
aangekaart. 



152 



De zaak van de mensenrechten van gehandicapte personen genoot in 2011 opnieuw 
steun en aanmoediging van de EU in de bevoegde regionale en internationale fora. De 
Unie lag bijvoorbeeld, samen met Latijns-Amerikaanse landen en in nauw overleg met 
organisaties uit het maatschappelijk middenveld, aan de basis van een resolutie die door 
de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties tijdens de 66e zitting werd 
aangenomen over de rechten van het kind, en waarin speciaal aandacht wordt besteed 
aan kinderen met een handicap. Met het oog hierop had de Unie in juni 2011 in New 
York ook een parallelle manifestatie op touw gezet, een interactieve paneldiscussie over 
het bevorderen en beschermen van de rechten van kinderen met een handicap, zulks in 
samenwerking met Uruguay (namens de groep van Latijns-Amerikaanse en Caraibische 
landen (GRULAC)), het departement Economische en Sociale Zaken van de VN en 
UNICEF. De Unie poogt voorts de positie van personen met een handicap tot vast 
thema te maken in andere fora en documenten van de VN, en daarbij uit te gaan van 
hun rechten. 

De EU heeft de rechten van gehandicapte personen buiten de Unie tevens verder 
beschermd en verdedigd door er systematisch plaats voor in te ruimen in haar 
ontwikkelingssamenwerking. Financiele middelen te hunnen behoeve worden verstrekt 
uit diverse uniale financieringsinstrumenten, zoals het financieringsinstrument voor 
ontwikkelingssamenwerking (DCI), het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), het 
Europees nabuurschapsinstrument (EN!) en het Europees instrument voor democratic 
en mensenrechten (EIDHR). In 2011 financierde de Unie meer dan twintig projecten die 
specifiek war en gericht op personen met een handicap (ten bedrage van ruim 12 miljoen 
euro). 

In november 2010 heeft de Commissie de Europese strategic ten behoeve van 
personen met een handicap 2010-2020 9 aangenomen, met als doel de bepalingen van 
het VN-verdrag te helpen toepassen. Hoofddoel van de strategic is de belemmeringen 
op te heffen op acht grote actieterreinen: toegankelijkheid, participatie, gelijkheid, 
werkgelegenheid, onderwijs en opleiding, sociale bescherming, gezondheid en externe 
actie. 



153 



http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri^COM:2010:0636:FIN:NL:PDF 

154 



Wat de externe actie betreft, moeten de rechten van personen met een handicap worden 
bevorderd, onder meer in de ontwikkelingsprogramma's en in internationale fora 
(bijvoorbeeld VN, Raad van Europa, OESO). Het startplan voor de uitvoering van de 
Europese strategic ten behoeve van personen met een handicap 10 voorziet in een tijdpad 
en onder meer de volgende centrale acties: 

• personen met een handicap binnen het bereik brengen van de 
ontwikkelingssamenwerkingsprogramma's van de Unie, dankzij projecten en 
programma's die specifiek op hen zijn gericht, en een betere beleidsintegratie van de 
gehandicaptenproblematiek; 

• partnerlanden steunen die inspanningen leveren met het oog op de ondertekening, 
ratificatie en toepassing van het VN-verdrag; 

• de nodige steun bieden bij de institutionele versterking van organisaties van 
gehandicapte personen in de partnerlanden en van organisaties die zich 
bezighouden met gehandicaptenproblematiek en ontwikkeling; 

• bevorderen dat de in het kader van de uniale ontwikkelingsprojecten gefinancierde 
infrastructuur voorziet in de behoeften van gehandicapte personen; 

• uitgaande van de beginselen van het VN-verdrag, in de mensenrechtendialogen met 
derde landen de gehandicaptenthematiek als een kwestie van mensenrechten 
karakteriseren. 

3.29 Inheemse volken 

De beginselen van het engagement van de EU met inheemse volkeren worden toegepast 
in de context van de VN-Verklaring van 2007 inzake de rechten van inheemse volken, 
op grond waarvan de rechten van autochtone volkeren wereldwijd worden bevorderd en 
hun voortdurende ontwikkeling wordt gegarandeerd. 



http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri^SEC:2010:1324:FESr:EN:PDF 

155 



De EU tracht de mensenrechten, met name in het geval van autochtone volkeren, in alle 
aspecten van het externe beleid te integreren, dus ook in de politieke dialoog met derde 
landen en regionale organisaties, in multilaterale fora zoals de Verenigde Naties, en door 
het verstrekken van financiele steun. 

Sinds de instelling in 1994 van de Internationale dag van de inheemse volkeren van de 
wereld is bijna elk jaar op 9 augustus, eerst door het Commissielid voor externe 
betrekkingen en het Europees nabuurschapsbeleid en nu door de hoge 
vertegenwoordiger, een verklaring afgelegd. Verder organiseren EU-delegaties 
wereldwijd op of rond 9 augustus tal van evenementen; zo vinden er bijeenkomsten met 
leiders van autochtone gemeenschappen plaats, worden persconferenties belegd, 
persartikelen gepubliceerd, seminars bijgewoond en door de EU gefinancierde projecten 
bezocht. 

De EU is nauw betrokken gebleven bij de fora van de Verenigde Naties over de 
problematiek van inheemse bevolkingen, en heeft bijgedragen aan de samenwerking in 
VN-verband met inheemse volken. In 2011 stond zij achter de resolutie die tijdens de 
reguliere zitting van de Algemene Vergadering door de Derde Commissie bij consensus 
werd aangenomen, en die door bijna de helft van haar lidstaten mede was voorgesteld. 
De resolutie omvatte ook het besluit in 2014 een bijeenkomst op hoog niveau van de 
Algemene Vergadering te organiseren, onder de benaming Wereldconferentie over 
inheemse volkeren. De Unie legde voorts een verklaring over inlandse 
bevolkingsgroepen af in de Derde Commissie, alsmede tijdens de zitting van 2011 van 
het deskundigenmechanisme voor de rechten van inheemse volken (EMRIP), en nam 
deel aan de interactieve dialoog met de speciale rapporteur over de situatie van de 
mensenrechten en de fundamentele vrijheden van inheemse volken, de heer James 
Anaya. 



156 



De problematiek van inheemse volkeren kenmerkt in toenemende mate als beleidsaspect 
de ontwikkelingssamenwerkingsstrategieen van de Unie. In het landenstrategiedocument 
2007-2013 over Colombia bijvoorbeeld komen de humanitaire en de 
mensenrechtensituatie van de inheemse bevolking aan bod, en gelden als kernprioriteiten 
vredesopbouw, door het betrekken van gemarginaliseerde burgers bij lokaal bestuur en 
participatieve economie, alsmede bevordering van mensenrechten, goed bestuur en 
bestrijding van straffeloosheid. Een ander voorbeeld, te vinden in het 
landenstrategiedocument 2007-2013 over Peru, houdt in dat inheemse volken 
uitdrukkelijk worden betrokken bij de modernisering van de staat, ter verbetering van 
het bestuur en van hun maatschappelijke integratie. 

Maatschappelijke organisaties die zich met de thematiek bezighouden worden ook 
rechtstreeks door de EU gesteund, vooral door middel van het Europees instrument 
voor democratic en mensenrechten (EIDHR). Op basis van het EIDHR bestaat er een 
breed scala aan specifieke acties met een belang voor inheemse volkeren die op 
nationaal, transnationaal of regionaal niveau kunnen worden uitgevoerd. 

De EU beseft dat de voorvechters van de rechten van inheemse volken in tal van landen 
in een bijzonder kwetsbare positie verkeren en aan harde repressie blootstaan, hetgeen 
blijkt uit talrijke internationale rapporten, onder meer van de speciale VN -rapporteur 
inzake mensenrechtenverdedigers. In 2011 is uit het EIDHR 1,2 miljoen euro besteed 
aan een regionaal project ter ondersteuning en versterking van het netwerk van 
verdedigers van de mensenrechten van inheemse volken in Nepal, Bangladesh, India, 
Cambodja, Indonesie, Maleisie, de Filippijnen en Thailand. 



157 



Sinds 2011 financiert het EIDHR een project ten bedrage van 1,2 miljoen euro dat de 
versterking beoogt van het netwerk van verdedigers van de mensenrechten van 
inheemse volkeren in Azie, die schendingen van de mensenrechten van inheemse 
volkeren constateren en documenteren, plaatselijk en internationaal 
bewustmakingscampagnes over die rechten voeren, en in Azie personen en groepen 
beschermen die daarvoor opkomen. Het project, in Nepal, Bangladesh, India, Cambodja, 
Indonesie, Maleisie, de Filippijnen en Thailand, is erop gericht iets te doen aan het feit 
dat de bescherming van inheemse volkeren in Azie, ongeveer 200 miljoen mensen op 
een mondiale populatie van naar schatting 350 miljoen, juridisch en beleidsmatig te 
wensen overlaat. 

In deze landen leeft de meerderheid van de inheemse bevolking beneden de 
armoededrempel, valt zij ten prooi aan allerlei vormen van discriminatie en heeft zij 
weinig toegang tot politieke besluitvorming en justitie, en worden haar leden niet alleen 
individueel, maar ook als groep in hun rechten aangetast. Dat het grondrecht van 
inheemse volkeren niet wordt erkend heeft tot grootschalige landroof en gedwongen 
ontheemding geleid, in verband met de aanleg van plantages, grootschalige mijnbouw, de 
bouw van stuwdammen, infrastructuurprojecten en de bescherming van gebieden. Ook 
worden veel gevallen van mensenrechtenschending jegens inheemse volkeren nog steeds 
niet gedocumenteerd of gerapporteerd, omdat autochtone gemeenschappen zich weinig 
bewust zijn van hun rechten en zij vooral in conflictgebieden op zeer weinig 
rechtsbij stand kunnen rekenen; het werk van hun pleitbezorgers is daarom van cruciaal 
belang. 



158 



4 Het optreden van de EU op internationale fora 

4.1 66e zitting van de Algemene Vergadering van de VN 

De Derde Commissie (sociale, humanitaire en culturele onderwerpen) van de 66e zitting 
van de Algemene Vergadering is bijeengekomen van 3 oktober 2011 tot en met 
22 november 2011. 

Aan het einde van de zitting had de Commissie 66 resoluties aangenomen, waarvan 16 
met stemming, wat de polarisatie op bepaalde punten bevestigde. De EU heeft haar 
belangrijkste doelstellingen voor die zitting behaald. Ter ondersteuning van de 
inspanningen van de EU liep in New York en in de hoofdsteden van derde landen een 
voorlichtingscampagne, voor de landresoluties en over het thema vrijheid van godsdienst 
of overtuiging; die campagne was een initiatief in nauwe samenwerking met 
gelijkgezinden. Vier initiatieven van de Unie zijn met succes door de Derde Commissie 
aangenomen. Kort voor de onderhandelingen over de mensenrechtensituatie in 
Birma/Myanmar hadden in het land positieve ontwikkelingen plaatsgevonden, hetgeen 
tijdens het onderhandelingsproces te merken was aan de consequente inzet van het land. 
De resolutie is aangenomen met de positieve steun van een ongezien aantal partners. 

Ook de (samen met Japan gepresenteerde) landresolutie over de mensenrechtensituatie 
in Noord- Korea werd met weergaloze steun aangenomen. Tijdens de onderhandelingen 
week Noord- Korea niet af van zijn lijn, en weigerde het zich vast te leggen. 



159 



Wat de themagebonden aangelegenheden betreft, werd de resolutie over de rechten van 
het kind, een initiatief van de EU en GRULAC (Groep van Latijns-Amerikaanse en 
Carai'bische land en), net als tijdens vorige zittingen bij consensus aangenomen, maar pas 
nadat twee tegenamendementen, van respectievelijk Pakistan en Syrie, waren geweigerd. 
De resolutie van 201 1 was vooral gericht op kinderen met een handicap. Ook dit jaar 
werd de resolutie over de uitbanning van elke vorm van onverdraagzaamheid en 
discriminatie op grond van geloof of overtuiging, een initiatief van de EU, bij consensus 
aangenomen. 

Voorts steunde de EU de Canadese ontwerpresolutie over de mensenrechtensituatie in 
Iran; zij werd aangenomen met een ruimere, comfortabeler marge. 

Op de laatste dag van de zitting werd een specifieke interregionale resolutie over de 
situatie in Syrie breed gesteund, ook door niet-traditionele voorstanders van 
landresoluties, waaronder alle Arabische landen, Syrie zelf uitgezonderd. 

De Islamitische Conferentie Organisatie (ICO) heeft een tekst op basis van resolutie 
16/18 van de Mensenrechtenraad ingediend over de bestrijding van intolerantie, 
negatieve stereotypering, stigmatisatie, discriminatie, oproepen tot geweld en 
geweldpleging wegens geloof of overtuiging, die aanvankelijk ook andere omstreden 
formuleringen bevatte. Uitgebreide, grotendeels bilaterale onderhandelingen hebben 
geleid tot een voor de EU aanvaardbaar compromispakket, nadat was overeengekomen 
om samen met de aanneming van de ICO-tekst ook een sterke standpuntverklaring te 
geven. Gelet op de aanhoudende gebeurtenissen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika 
hebben de Verenigde Staten hun initiatief over vrouwen en politieke participatie, dat de 
Algemene Vergadering al tijdens de 58e zitting in overweging had genomen en dat 
gericht is op de politieke participatie van vrouwen in geval van politieke transitie, 
opnieuw ingediend. 



160 



De EU was in alle stemmingen, op twee na, eensgezind. De lidstaten zijn na drie jaar van 
verdeeld stemmen over de ontwerpresolutie betreffende de follow-up van Durban 
eensgezind tot een onthouding gekomen. In het EU-kamp ontstond echter nieuwe 
verdeeldheid (tegenstem/ onthouding) over de ontwerpresolutie betreffende actuele 
vormen van racisme: in een krachtige gemeenschappelijke stemverklaring lichtte de EU 
haar bezorgdheid over de achterliggende motieven en het selectieve karakter van deze 
selectieve resolutie toe. Bij de EU heerste ook verdeeldheid over de resolutie van de 
beweging van niet-gebonden landen betreffende het recht op ontwikkeling. 

De lidstaten van de EU hebben uit eigen naam ook twaalf resoluties ingediend, die alle 
bij consensus zijn aangenomen. 

4.2 De Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties 

Op 1 7 juni heeft de Algemene Vergadering van de VN de uitkomst van het 
evaluatieproces van de Mensenrechtenraad bij resolutie met stemming aangenomen (154 
voor, 4 tegen, 4 onthoudingen; 34 landen namen niet deel aan de stemming). Met die 
uitkomst kwam een einde aan bijna twee jaar intensief onderhandelen in Geneve en New 
York; volgens de EU is die uitkomst minimalistisch, hoewel ze kenmerken vrijwaart die 
voor de EU prioritair zijn, zoals het vermogen van de Mensenrechtenraad om 
zorgwekkende situaties aan te pakken, de onafhankelijkheid van de hoge commissaris, 
haar bureau en speciale procedures, alsook zorgen voor vooruitgang in de methoden van 
de universele periodieke doorlichting (UPR). 

Naast die doorlichting speelde de snelheid van de ontwikkelingen inzake mensenrechten 
op het terrein in 2011 een belangrijke rol bij het versterken van de reactie van de 
Mensenrechtenraad en diens capaciteit om belangrijke situaties aan te pakken. 



161 



Op 25 februari 2011 zette de Mensenrechtenraad het jaar in met een speciale zitting over 
de mensenrechtensituatie in Libie. Tijdens de zitting bleek niet alleen grote bezorgdheid 
over de mensenrechtensituatie in het land, maar werd ook aanbevolen Libies 
lidmaatschap van de Mensenrechtenraad te schorsen; deze aanbeveling werd op 1 maart 
door de Algemene Vergadering opgevolgd, iets wat nooit eerder was gebeurd. 

De drie reguliere zittingen van de Mensenrechtenraad vonden plaats in maart, juni en 
September. Voor de Mensenrechtenraad betekende de 12e zitting van de Groep 
universele periodieke doorlichting (UPR), van 3 tot en met 14 oktober 2011, de 
voltooiing van de eerste UPR-cyclus. De EU wees bij die gelegenheid op het belang van 
het instrument en drong erop aan de aanbevelingen volledig en snel op te volgen, onder 
meer met behulp van de internationale assistentie. 

Dat tijdens de 16e zitting van de Mensenrechtenraad, van 28 februari tot en met 25 
maart, uit 40 ontwerpinitiatieven 8 landresoluties werden aangenomen, vormde een 
verdere bevestiging van het feit dat de Mensenrechtenraad in staat is op te treden bij een 
probleemsituatie in een land. Uit de aanwezigheid op de eerste dag van het onderdeel op 
hoog niveau van hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton bleek hoe belangrijk de 
Mensenrechtenraad voor de EU is. 

De aanneming van een resolutie over Iran tot instelling van het eerste landenmandaat 
sinds de oprichting van de raad, betekende een grote doorbraak, mogelijk gemaakt door 
een actieve interregionale kerngroep en intensief lobbywerk. 



162 



De EU presenteerde een resolutie over de mensenrechtensituatie in Birma/Myanmar, 
ertoe strekkende het mandaat van de speciale rapporteur uit te breiden en rekening te 
houden met recente ontwikkelingen zoals de verkiezingen en de universele periodieke 
doorlichting. De andere traditionele landresolutie die de EU samen met Japan over de 
mensenrechtensituatie in Noord-Korea presenteerde, onderging minimale wijzigingen; 
tegenover het voorgaande jaar kreeg de resolutie meer steun in de vorm van ja-stemmen. 

Tijdens de zitting was ook de Afrikaanse groep zeer actief; zij presenteerde vier 
resoluties over Afrikaanse landen (Congo, Ivoorkust, Guinee en Burundi). De EU heeft 
nauw samengewerkt met Tunesie met het oog op de indiening, mede met de steun van 
de Afrikaanse en de Arabische groep, van een consensuele resolutie voor technische 
samenwerking en bij stand. 

Wat de themagebonden initiatieven betreft, werd het initiatief van de EU - in 
overeenstemming met de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 21 februari 
201 1 - om inzake vrijheid van religie of overtuiging bezorgdheid over geweld en 
intolerantie jegens religieuze minderheden uit te spreken, met succes bekroond. In de 
resolutie kreeg voorts de speciale rapporteur over vrijheid van religie of overtuiging goed 
onthaald, wiens mandaat 25 jaar geleden in het leven is geroepen ter uitvoering van de 
verklaring van 1981 over de uitbanning van alle vormen van intolerantie en discriminatie 
op basis van religie of overtuiging, lof toegezwaaid. Daarnaast vormde de - consensuele - 
aanneming van de resolutie van de Islamitische Conferentie Organisatie (ICO) over de 
bestrijding van religieuze intolerantie, die door velen wordt gezien als een alternatief 
voor de traditioneel door ICO gehanteerde lasterresolutie, een van de belangrijkste 
resultaten van deze zitting. De traditionele resolutie over de rechten van het kind betreft, 
die heel wat voorafgaand overleg en nauwe samenwerking met Unicef en met de speciale 
vertegenwoordiger van de secretaris-generaal voor geweld tegen kinderen vereiste, kreeg 
dankzij de EU en GRULAC haar beslag. Tot slot heeft de raad de ontwerpverklaring 
van de Verenigde Naties over mensenrechteneducatie en -opleiding aangenomen. 



163 



De 17e zitting van de Mensenrechtenraad (30 mei - 17 juni 2011) legde, met de 
aanneming van 29 initiatieven (waarvan acht met stemming), een grote bedrijvigheid aan 
de dag. Voor de EU was Belarus de belangrijkste prioriteit van die zitting; de EU zorgde 
ervoor dat een resolutie over de mensenrechtensituatie werd aangenomen. 

Tal van tijdens de zitting ingediende initiatieven hadden betrekking op het Midden- 
Oosten en Noord-Afrika. Meer specifiek nam de raad een resolutie aan tot uitbreiding 
van het mandaat van de onderzoekscommissie inzake Libie. Er was een interregionale 
verklaring over Syrie, waarin de regering ertoe werd opgeroepen volledige medewerking 
aan de Mensenrechtenraad te verlenen en de Hoge Commissaris onbelemmerde toegang 
tot het land te verlenen - en een interregionale verklaring over Jemen, waarin 
tevredenheid werd uitgesproken over een geplande missie van de Hoge Commissaris en 
over het bijeenroepen van een interactieve dialoog tijdens de 18e zitting van de raad. De 
raad nam ook een resolutie aan over de bevordering en bescherming van de 
mensenrechten tijdens vreedzame protesten, nadat al eerder pogingen war en gedaan om 
daaraan een speciale zitting te wijden. 

Andere belangrijke landengerelateerde pun ten betroffen onder meer de formulering van 
een mandaat voor een onafhankelijke deskundige voor de mensenrechtensituatie in 
Ivoorkust - die de aanbevelingen van de onderzoekscommissie moet helpen uitvoeren - 
de verlenging met een jaar van het mandaat van de onafhankelijke deskundige voor 
Somalie en de aanneming van een resolutie over technische bij stand aan Kirgizie. 

Wat de themagebonden vraagstukken betreft, nam de raad een baanbrekende resolutie 
over Zuid-Afrika aan betreffende discriminerende wetten en praktijken alsook 
gewelddaden tegen personen wegens hun seksuele gerichtheid of genderidentiteit, waarin 
de Hoge Commissaris van de VN de opdracht wordt gegeven ter zake een studie voor te 
bereiden die in maart 2012 tijdens een paneldiscussie in de Mensenrechtenraad zal 
worden gepresenteerd. De raad sprak ook zijn steun uit aan de bij de uivoering van het 
VN-kader genaamd "Protect, Respect and Remedy" (beschermen, respecteren en 
herstellen) te volgen beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten en stelde een 

164 



follow-upmechanisme in voor de werkzaamheden van de speciale vertegenwoordiger 
van de secretaris-generaal betreffende zaken en mensenrechten. Tot slot werd het 
ontwerp van Derde Facultatief Protocol bij het verdrag over de rechten van het kind, dat 
een individuele klachtenprocedure bevat, definitief aangenomen. 

Tijdens de 18e zitting van de VN-Mensenrechtenraad (12-29 September 2011) werden 
37 resoluties of presidentiele verklaringen aangenomen - meestal bij consensus. Ter 
zitting nam de raad zeven landenspecifieke initiatieven aan (Sudan, Zuid-Sudan, Libie, 
Jemen, Burundi, Cambodja, en Haiti), alle onder punt 10 (technische bij stand en 
capaciteitsopbouw) . 

Zoals ook was gepland in de belangrijkste prioriteiten van de EU voor de zitting, heeft 
de raad het mandaat van de onafhankelijke deskundige voor de mensenrechtensituatie in 
Sudan bij een in samenwerking met het betrokken land voorbereide consensusresolutie 
verlengd. Om de situatie in Zuid-Sudan aan te pakken werd ook een resolutie 
betreffende samenwerking en bij stand op het gebied van mensenrechten aangenomen. 
Evenzo nam de raad een consensusresolutie over Jemen aan, waarin het land wordt 
gevraagd de aanbevelingen van een door de Hoge Commissaris van de VN voor de 
mensenrechten opgesteld verslag op te volgen en nota wordt genomen van de 
aankondiging van de regering om mensenrechtenschendingen en mishandeling te gaan 
onderzoeken. Er is ook besloten tot een uitzonderlijk tweejarig mandaat van een 
onafhankelijke deskundige voor Cambodja. De raad heeft het mandaat van een 
onafhankelijke deskundige voor Haiti verlengd en een resolutie over advisering en 
technische bij stand voor Burundi aangenomen, waarin hij zich ingenomen toont over de 
daadwerkelijke oprichting van een nationaal mensenrechteninstelling die beantwoordt 
aan de beginselen van Parijs. Wat de themagebonden problemen betreft, heeft de raad 
ter zitting een nieuw mandaat gecreeerd van speciale rapporteur inzake 
waarheidsvinding, gerechtigheid, schadelooss telling, en waarborgen ter voorkoming van 
herhaling. 



165 



In de loop van het jaar heeft de EU een grote rol gespeeld in het bijeenroepen van drie 
speciale zittingen betreffende de mensenrechtensituatie in Syrie. Een eerste speciale 
zitting over Syrie vond plaats op 29 april. Tijdens die zitting werd een resolutie 
aangenomen met het verzoek aan het Bureau van de Hoge Commis saris van de 
Verenigde Naties voor de mensenrechten om dringend een missie naar Syrie te sturen 
om alle vermeende schendingen van het internationale recht inzake de mensenrechten te 
onderzoeken en de feiten en omstandigheden van die schendingen vast te stellen. Op 23 
augustus vond een tweede speciale zitting plaats, waarop de raad een onafhankelijke 
onderzoekscommissie mandaat verleende om alle vermeende schendingen, vanaf maart 
2011, van het internationale recht inzake de mensenrechten in de Arabische Republiek 
Syrie te onderzoeken en, waar mogelijk, de verantwoordelijken aan te wijzen zodat hun 
kan worden gevraagd verantwoording af te leggen. Op 28 november 201 1 heeft de 
onderzoekscommissie, waarvan de werkzaamheden door de Syrische autoriteiten werden 
gesteund noch gefaciliteerd, haar verslag uitgebracht en aan de Algemene Vergadering 
doorgezonden, met de aanbeveling te overwegen de verslagen aan alle betrokken 
instanties van de Verenigde Naties te sturen. 

Naar aanleiding van het verslag van de onderzoekscommissie heeft de EU besloten om 
de convocatie van een derde speciale zitting van de Mensenrechtenraad over Syrie te 
steunen, die plaatsvond op 2 december. In de resolutie die aan het slot van die derde 
zitting met een overweldigende meerderheid werd aangenomen, wordt opgeroepen tot 
de aanwezigheid van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten in 
Syrie en wordt het mandaat van een speciale rapporteur gecreeerd die moet toezien op 
de situatie. Daarnaast wordt de autoriteiten in de resolutie verzocht de 
onderzoekscommissie toegang te verlenen tot het land en naar behoren met haar samen 
te werken. 



166 



4.3 De Raad van Europa 

In 20 11 is de samenwerking tussen de EU en de Raad van Europa (RvE) verder verdiept 
via intensivering van de uitwisselingen, ook op het gebied van de mensenrechten. Het 
kader voor hun versterkte samenwerking en politieke dialoog wordt gevormd door het 
memorandum van overeenstemming tussen de EU en de Raad van Europa, dat in 2007 
werd ondertekend. 

De toetreding van de EU tot het Europees Verdrag voor de rechten van de mens 
(EVRM), als bepaald in het Verdrag van Lissabon, vormt een belangrijke stap naar 
betere mensenrechtenbescherming voor alle Europese burgers. Daartoe is een grondige 
analyse van de meest gevoelige aspecten van een toekomstige overeenkomst vereist. De 
EU heeft hard gewerkt aan een vlotte integratie in het EVRM-systeem, daarbij rekening 
houdend met de eigenheid van het institutionele bestel van de EU. Sinds juli 2010 
vonden acht onderhandelingssessies over de toetreding van de EU tot het EVRM plaats, 
die in juni 2011 werden afgerond met een akkoord - op deskundigenniveau - over een 
ontwerpovereenkomst voor toetreding door de EU. De tekst van de 
ontwerpovereenkomst voor toetreding door de EU moet door alle leden van elke 
organisatie worden gevalideerd. Aan EU-zijde is meer tijd nodig om de meest gevoelige 
aspecten van de toetreding te bespreken. 

Hoge functionarissen van de Raad van Europa, evenals de secretaris-generaal van de 
RvE en de Commissaris voor de rechten van de mens van de Raad van Europa, komen 
regelmatig samen met de voorzitter van de Commissie, de hoge 
vertegenwoordiger/vicevoorzitter en andere Commissieleden. Een aantal hoge 
functionarissen van de Europese Commissie heeft Straatsburg bezocht om de RvE 
informatie te verstrekken over het EU-beleid op verscheidene gebieden, waaronder het 
initiatief over het Oostelijk Partnerschap. 



167 



De EU heeft grote waardering voor het werk van de Commissie van Venetie van de 
Raad van Europa en voor haar rol als adviesorgaan inzake de verenigbaarheid van de 
wetgeving in de lidstaten van de Raad van Europa met Europese standaarden en normen 
op het gebied van de grondrechten en fundamentele vrijheden. De EU overlegt ieder 
jaar met de Raad van Europa over haar uitbreidingspakket, en daarbij zijn zo'n 60 van 
haar deskundigen en personeelsleden betrokken. Ook overlegt de Raad geregeld met de 
Raad van Europa en diens toezichthoudende instanties tijdens de voorbereiding van de 
jaarlijkse voortgangsverslagen over het ENB. De EU heeft goed kunnen samenwerken 
met de RvE-commissaris voor de mensenrechten, in het bijzonder inzake de situatie na 
het conflict in Georgie. 

De EU en de Raad van Europa hebben een aantal gezamenlijke programma's uitgevoerd 
over de rechtsstaat, de democratic en de mensenrechten. De EU en de Raad van Europa 
zijn nauw met elkaar blijven samenwerken aan de afschaffing van de doodstraf overal ter 
wereld, zoals ook blijkt uit de publicatie van een gezamenlijke verklaring ter gelegenheid 
van de internationale en Europese dag tegen de doodstraf op 10 oktober 2011. 

De EU blijft een zeer grote bijdrage aan de activiteiten van de Raad van Europa leveren 
door financiering van gezamenlijke programma's en activiteiten. Sedert 2010 heeft de 
EU diverse gerichte projecten van de Raad van Europa gefinancierd via de Faciliteit van 
het Oostelijk Partnerschap met als doel de hervormingsprocessen in de landen van het 
Oostelijk Partnerschap te versnellen en de landen dichter bij de normen van de Raad van 
Europa en de EU te brengen op kerngebieden die vallen onder Platform 1 van het 
Oostelijk Partnerschap (goed bestuur en mensenrechten). Na de beloftevolle resultaten 
van de Faciliteit van het Oostelijk Partnerschap van de Raad van Europa, gaf de EU het 
startsein gegeven voor de faciliteit voor het zuiden van de Raad van Europa (4 miljoen 
euro over 30 maanden), die de voortgang inzake mensenrechten en democratisering in 
de zuidelijke mediterrane landen moet bevorderen, in de geest van het vernieuwde 
Europees nabuurschapsbeleid. 



168 



169 



4.4 De Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) 

De Europese Unie vertegenwoordigt de helft van de leden van de OVSE (56 
deelnemende staten) en heeft dus een bijzondere verantwoordelijkheid en een proactieve 
rol binnen de organisatie. Hoofddoel voor de EU is de OVSE te ondersteunen in haar 
streven om de veiligheid te vergroten in alle drie haar "dimensies": 

• de politiek-militaire dimensie; 

• de economische en ecologische dimensie; en 

• de menselijke dimensie. 

De EU hecht zeer aan dit overkoepelende concept van veiligheid, waarvan de 
mensenrechten het hart vormen. Om die reden heeft de EU zich in 2011, na de top van 
Astana van 2010, sterk ingezet voor een betere naleving van de politieke afspraken in 
OVSE-verband waar elke deelnemende staat vrijwillig mee akkoord is gegaan, met name 
wat betreft de menselijke dimensie, die betrekking heeft op toezeggingen en activiteiten 
op het gebied van de mensenrechten, de fundamentele vrijheden, democratisering 
(waaronder verkiezingen), rechtsstatelijkheid, alsmede verdraagzaamheid en non- 
discriminatie. 

In 201 1 legde de EU het accent op de fundamentele vrijheid van meningsuiting: 

• vooreerst op de garantie dat in het digitale tijdperk de fundamentele vrijheden 
worden geeerbiedigd en dat in het medialandschap het pluralisme zegeviert. De 
vrijheid van de media valt te beschouwen als een hefboom voor het verwezenlijken 
van een groter respect voor andere fundamentele vrijheden en de mensenrechten; 

• vervolgens op het ondersteunen van alle inspanningen om journalisten beter te 
beschermen gezien de zorgwekkende trend van toegenomen aanslagen op en 
intimidatie van journalisten en mediawerkers in talrijke delen van het OVSE-gebied. 



170 



De resultaten waren gemengd in dat opzicht. Enerzijds was de EU een van de grote 
contribuanten aan een geslaagde en op grote schaal zichtbaar gemaakte tweedaagse 
conferentie over de veiligheid van journalisten in juni 2011 in Vilnius, alsmede aan een 
tweedaagse bijeenkomst over pluralisme in de nieuwe media in juli 2011 in Wenen. 
Anderzijds echter heeft de ministerraad van Vilnius in december 2011 ondanks grote 
inspanningen van de EU geen consensus kunnen bereiken over het aannemen van 
ministeriele besluiten over deze beide onderwerpen, die zouden hebben geleid tot een 
verdere consolidatie van de OVSE-toezeggingen in dat verband. Enkele oostelijke 
landen van het OVSE-gebied hadden er problemen mee deze EU-prioriteiten als 
prioriteiten voor het gehele OVSE-gebied te erkennen. 

Daarnaast heeft de EU ondersteuning geboden en vorm gegeven aan uitermate nuttige 
evenementen over onderwerpen die voor de EU prioriteiten in het kader van de OVSE 
zijn, zoals: 

• de deskundigenconferentie over vrouwelijk ondernemerschap (Vilnius, 3 en 4 maart 
2011) 

• de jaarlijkse conferentie van de Alfiantie tegen mensensmokkel (Wenen, 20 en 
21 juni 2011) 

• de OVSE-vergadering over de ontwikkeling van nationale 
mensenrechteninstellingen (ombudsmaninstellingen, commissies, instituten en 
and ere mechanismen). 

Voorts was de EU in 2011 zeer nadrukkelijk aanwezig tijdens de wekelijkse 
bijeenkomsten van de permanente raden en de maandelijkse vergaderingen van de 
OVSE-comites inzake de menselijke dimensie: deze bieden de gelegenheid tot 
permanente toetsing van de door de 56 aan de OVSE-staten gedane toezeggingen op het 
gebied van de mensenrechten, alsmede tot het houden van openhartige en onbevangen 
debatten daarover. Tal van concrete probleemsituaties in samenhang met mensenrechten 
en fundamentele vrijheden werden aan de orde gesteld en onder de aandacht van het 



171 



publiek gebracht. De EU is ervan overtuigd dat het OVSE-forum een zeer nuttig 
instrument was binnen de haar ter beschikking staande diplomatieke "gereedschapskist" 
voor de mensenrechten. 



172 



5 Landen- en regionale kwesties 

5.1 Kandidaat- en potentiele kandidaat-lidstaten van de EU 

5.1.1 Turkije 

In het voortgangsverslag van de Commissie van 201 1 werd geconstateerd dat er ondanks 
beperkte vooruitgang nog aanzienlijke inspanningen moeten worden geleverd op het 
gebied van de grondrechten, en met name de vrijheid van meningsuiting; het grote aantal 
rechtszaken tegen schrijvers en journalisten, en de vele, buitenproportionele, gevallen 
waarin websites verboden worden, baren ernstige zorgen. 

Het aantal nieuwe verzoeken bij het EHRM is voor het vijfde achtereenvolgende jaar 
toegenomen. Sommige beslissingen zijn door Turkije al verschillende jaren niet 
opgevolgd. Daarnaast staan al enkele jaren een aantal hervormingen op stapel en is het 
noodzakelijk om de wetgeving inzake mensenrechteninstellingen volledig af te stemmen 
op de VN-beginselen. 

Tijdens de zitting van de Associatieraad EU-Turkije van april 2011 heeft de EU Turkije 
aangemoedigd verder verbetering te brengen in de eerbiediging van de grondrechten en 
de fundamentele vrijheden in rechte en in feite. Er zijn positieve ontwikkelingen te zien 
in verband met de civiele controle op de strijdkrachten en de uitvoering van de strategic 
voor de hervorming van het gerechtelijk apparaat, maar er moet meer vooruitgang 
worden geboekt. Ook moet er nog meer worden gedaan om ten voile aan de criteria van 
Kopenhagen te voldoen, onder meer wat betreft eigendomsrechten, vakbondsrechten, 
rechten van personen die tot een minderheid behoren, vrouwen- en kinderrechten, 
discriminatiebestrijding en gendergelijkheid en de bestrijding van foltering en 
mishandeling. De EU betreurde het dat de democratische opening, die de regering in 
augustus 2009 had aangekondigd om vooral iets te doen aan het Koerdische vraagstuk, 
niet aan de verwachtingen heeft voldaan omdat er weinig maatregelen in de praktijk zijn 



173 



gebracht. De EU heeft Turkije opgeroepen zijn antiterreurwetgeving zo te wijzigen dat 
onrechtmatige beperkingen van de uitoefening van de grondrechten vermeden worden. 



174 



Soortgelijk kwesties kwamen ook in de conclusies van de Raad van december 2011 aan 
de orde. De EU concludeerde dat er werk was gemaakt van belangrijke prioriteiten, 
waaronder de civiele controle op de veiligheidstroepen, de hervorming van het 
gerechtelijk apparaat, godsdienstvrijheid en de ratificatie van het Facultatief Protocol bij 
het VN-verdrag tegen foltering (OPCAT). Zij was ingenomen met de eerste stappen van 
Turkije op weg naar grondwets hervorming en onderstreepte dat de uitvoering in 
overeenstemming met de Europese normen van essentieel belang blijft. De Raad heeft 
Turkije ook aangespoord voor een zo breed mogelijk overleg bij deze werkzaamheden te 
zorgen, waarbij alle politieke partijen en het maatschappelijk midden veld betrokken zijn. 
Voorts heeft de Raad Turkije verzocht de naleving van de fundamentele rechten en 
vrijheden in rechte en in de praktijk verder te verbeteren, meer bepaald wat de vrijheid 
van meningsuiting betreft. De EU begroette de aanneming van wetgeving tot wijziging 
van de wet inzake stichtingen die bedoeld is ter vergemakkelijking van de teruggave van 
onroerende goederen aan niet-islamitische religieuze gemeenschappen als een welkome 
stap, op voorwaarde dat hieraan daadwerkelijk uitvoering wordt gegeven. 

Vooruitgang ten aanzien van de politieke criteria, met inbegrip van de grondrechten, is 
een van de hoofdpijlers van het Commissievoorstel voor het intensiveren van de 
betrekkingen tussen de EU en Turkije en van het toetredingsproces via een "positieve 
agenda", die in december 2011 door de Raad is bekrachtigd. De positieve agenda moet 
het toetredingsproces ondersteunen en aanvullen. 

In 2011 is voor 780 miljoen euro aan financiele pretoetredingssteun aan Turkije 
toegewezen. Turkije heeft daarnaast steun ontvangen voor grensoverschrijdende 
samenwerking en regionale en horizontale programma's in het kader van het Instrument 
voor pretoetredingssteun (IPA). 



175 



5.1.2 Westelijke Balkan 

Het perspectief van EU-lidmaatschap is de belangrijkste drijfveer voor met de EU 
verband houdende hervormingen in de Westelijke Balkan, zoals aanpassing aan het 
mensenrechtenbeleid van de EU. Naleving van democratische beginselen, de rechtsstaat, 
mensenrechten en de rechten van personen die tot minderheden behoren, fundamentele 
vtijheden en de beginselen van internationaal recht, volledige samenwerking met het 
ICTY, en regionale samenwerking, behoren allemaal tot het pakket voorwaarden van het 
stabilisatie- en associatieproces, dat het politiek kader is voor de land en op de Westelijke 
Balkan. Centraal daarbij staan de stabilisatie- en associatieovereenkomsten, met 
democratische beginselen en de bescherming van de mensenrechten als essentiele 
onderdelen. 

De meest recente beoordeling van de situatie door de EU is gebaseerd op het jaarlijks 
voortgangsverslag van de Commissie van 12 oktober 2011. In dat verslag worden de 
rechtsstaat, met name corruptie en georganiseerde criminaliteit, het versterken van de 
administratieve capaciteiten, en de vrijheid van meningsuiting in de media als grote 
uitdagingen aangemerkt. Daarnaast wordt in dat verslag het belang van regionale 
samenwerking en verzoening in de Westelijke Balkan onderstreept. 

Met betrekking tot de terugkeer van vluchtelingen en ontheemden zijn de ministers van 
Buitenlandse Zaken van Bosnie-Herzegovina, Kroatie, Montenegro en Servie op 7 
november in Belgrado overeengekomen te blijven streven naar een oplossing voor alle 
resterende vraagstukken in dat verband en een donorconferentie te organiseren ter 
financiering van een gezamenlijk programma voor de huisvesting van vluchtelingen ten 
belope van 584 miljoen euro. 



176 



De EU bespreekt in diverse fora regelmatig mensenrechtenkwesties met de landen van 
de regio. Middels het Instrument voor pretoetredingssteun (IP A) verstrekt de EU steun 
die bestemd is voor prioriteiten op korte en middellange termijn voor verdere Europese 
integratie. In het kader van de algehele inspanningen van de EU voor de Westelijke 
Balkan heeft de EU in 2011 drie GVDB-missies in de regio uitgevoerd en twee SVEU- 
bureaus aangehouden. In het mandaat van elk van die operaties wordt het belang van 
mensenrechten- en rechtsstaatskwesties onderstreept. 

De EU steunt het mandaat van het ICTY en onderstreept daarbij dat volledige 
medewerking met het Tribunaal een essentiele voorwaarde voor het EU-lidmaatschap is. 
De aanhouding en overbrenging van de beide nog resterende voortvluchtigen in mei en 
juni 2011 heeft aanzienlijk bijgedragen aan de internationale gerechtigheid en aan 
verzoening in de regio. 

Op 5 december 2011 heeft de Raad van de EU herhaald hoe belangrijk het is dat alle 
minderheden worden beschermd, en heeft hij de regeringen van de regio ertoe 
opgeroepen de nodige maatregelen te nemen om iets aan de knelpunten te doen. 

5.1.3 Kroatie 

In juni 2011 heeft Kroatie de toetredingsonderhandelingen afgesloten, nadat het zich 
met goed gevolg op bepaalde benchmarks in het hoofdstuk rechterlijke macht en 
fundamentele rechten had gericht en gedurende het gehele proces van aanpassing aan de 
EU vorderingen had gemaakt op het gebied van mensenrechten en democratic Het 
heeft op 9 december 201 1 het toetredingsverdrag ondertekend. Na de ratificatie zal 
Kroatie op 1 juli 2013 tot de EU toetreden; tot die datum ziet de Europese Commissie 
toe op de uitvoering van de verbintenissen die Kroatie tijdens de 

toetredingsonderhandelingen is aangegaan, met name op het gebied van het gerechtelijk 
apparaat en de grondrechten. De Europese Commissie brengt regelmatig verslag uit aan 
de EU-lidstaten. In haar voortgangsverslag van oktober 201 1 merkte zij op dat Kroatie 
verschillende maatregelen heeft getroffen om de mensen bewuster te maken van de 

177 



mensenrechten en de bescherming van de mensenrechten te verbeteren. De handhavin^ 
van de mensenrechten, mede wat betreft de efficientie van het gerechtelijk apparaat en 
de toegang tot justitie, blijft echter aandacht vergen. 



178 



De EU volgde nauwlettend de uitvoering van de strategic voor de hervorming van het 
gerechtelijk apparaat en de uitvoering van maatregelen ter versterking van de 
onafhankelijkheid, de verantwoordelijkheid, de onpartijdigheid en de professionaliteit 
van het gerechtelijk apparaat. De EU heeft periodiek de voortgang van een onpartijdige 
procesvoering in verband met de vervolging van oorlogsmisdaden getoetst. 
Straffeloosheid moet nog steeds resoluut worden aangepakt. De EU financierde voor 
het monitoren van rechtszaken over oorlogsmisdaden door ngo's. 

De EU benadrukte dat het van groot belang is uitvoering te blijven geven aan 
wetsbepalingen betreffende de bescherming van de rechten van mensen die tot 
minderheden behoren, en in dat verband wezenlijke resultaten te behalen bij het 
verhogen van de arbeidsparticipatie van minderheden. Daarnaast moedigde de EU 
Kroatie aan verbeteringen van de rechten van vrouwen, van kinderen en van mensen 
met beperkingen door te voeren. 

De juiste economische en maatschappelijke voorwaarden voor de duurzame terugkeer 
van vluchtelingen moeten worden geschept. De EU, aangemoedigd door de aanzienlijke 
vorderingen van het Kroatische huisvestingsprogramma, is leiding blijven geven aan de 
donorcoordinatie en heeft Kroatie gevraagd verder te werken aan het tot stand brengen 
van de noodzakelijke huisvesting. De EU wees er nogmaals op dat gevallen van 
discriminatie zonder uitzondering grondig moeten worden aangepakt en beklemtoonde 
dat er afschrikkende sancties dienen te worden toegepast. De EU is projecten van 
capaciteitsontwikkeling op de bovengenoemde gebieden blijven financieren via het 
Instrument voor pretoetredingssteun en het Europees instrument voor democratic en 
mensenrechten (EIDHR), onder meer door middel van een reeks subsidies aan 
middenveldorganisaties. 

5.1.4 De voormalige Joegoslavische Republiek Macedonie 

De EU is de uitvoering van mensenrechten in het land blijven volgen en de 
mensenrechten blijven bevorderen. 



179 



180 



De EU ziet als medeondertekenaar van het kaderakkoord van Ohrid van 2001 toe op de 
uitvoering van alle uit het akkoord voortvloeiende beleidsmaatregelen. Het Commissielid 
voor Uitbreiding en verscheidene leden van het EP hebben, samen met de president van 
de Republiek, de minister-president, diens plaatsvervangers en vertegenwoordigers van 
alle geledingen van de samenleving, aan de nationale evenementen ter gelegenheid van 
het tienjarig jubileum van het kaderakkoord deelgenomen. 

Het oordeel van de Europese Commissie luidde dat het land in voldoende mate aan de 
politieke criteria blijft beantwoorden. Het land is doorgegaan met hervormingen voor de 
toetreding, maar wordt nog steeds geconfronteerd met uitdagingen. De Commissie 
stelde in haar voortgangsverslag voor 2011 dat het wettelijke en institutionele kader voor 
de mensenrechten en de bescherming van minderheden over het algemeen voorhanden 
is, en zette aan tot een dialoog over de ernstige tekortkomingen in verband met de 
vrijheid van meningsuiting in de media. 

In juli was de EU-delegatie medeorganisator van een workshop over Roma- 
aangelegenheden, waarin diverse documenten werden uitgewerkt. Er zijn streefdoelen 
voor de regering vastgesteld inzake algemene vraagstukken betreffende de rechtsstaat en 
de grondrechten. 

De grondrechten stonden centraal in een bijeenkomst van de EU-missiehoofden waarin 
strategieen en richtsnoeren in verband met mensenrechtenverdedigers werden 
bekrachtigd en daarnaast een bijzondere bespreking aan de LGBT-rechten werd gewijd. 
Voorts heeft de EU-delegatie bij stand verleend aan een project om burgers via 
innovatieve culturele evenementen bewust te maken van de rechten van mensen die tot 
minderheden behoren. 



181 



Uit het Instrument voor pretoetredingssteun (IP A) 201 1 verstrekte de EU financiele 
bijstand ten belope van 29 miljoen euro, waarvan 8,8 miljoen euro bestemd was voor de 
bescherming en de bevordering van de mensenrechten. Daarnaast was er het Europees 
Initiatief voor democratic en mensenrechten (EDIHR), met een jaarlijkse toewijzing van 
600 000 euro voor projecten in samenhang met het kaderakkoord van Ohrid, ter 
bevordering van non-discriminatie, sociale insluiting en sociale rechten, met inbegrip van 
de bescherming van minderheden en in het bijzonder Roma, met de expliciete integratie 
van de rechten van vrouwen, van kinderen en van mensen met beperkingen. 

Het land heeft de ontheffingsovereenkomst met de VS gehandhaafd; deze strookt niet 
met de desbetreffende leidende beginselen van de EU betreffende regelingen tussen een 
staat die partij is bij het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof en de VS. 

5.1.5 Montenegro 

Montenegro heeft enige vooruitgang geboekt met het bevorderen en handhaven van de 
mensenrechten. Er zijn nog meer inspanningen nodig om aan het acquis ter zake te 
voldoen, met name op het gebied van de toepassing en de handhaving. 

Ten aanzien van de grondrechten zijn er weliswaar enige vorderingen gemaakt met het 
versterken van het wettelijke en institutionele kader, maar moeten de bestaande 
wettelijke garanties ten voile worden gehandhaafd en de administratieve capaciteiten 
versterkt. De rol van de rechtshandhavingsautoriteiten bij de bescherming van de 
mediavrijheid moet overeenkomstig de Europese normen en de jurisprudentie van het 
Europees Hof voor de Rechten van de Mens worden versterkt. 



182 



De dialoog tussen overheidsinstellingen en maatschappelijke organisaties is er kwalitatief 
en qua continuiteit op vooruitgegaan maar moet nog verder worden versterkt. De 
vorderingen met de sociale insluiting van Roma, Asjkali en Egyptenaren blijven beperkt. 
In 20 11 is er met hulp van de EU en het UNHCR een strategic voor duurzame 
oplossingen van vraagstukken in verband met ontheemden in Montenegro aangenomen. 

Het wettelijke en institutionele kader voor verkiezingen is door de nieuwe verkiezingswet 
van September 2010 aanzienlijk versterkt, doordat de voornaamste aanbevelingen over 
verkiezingen van het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten van het 
OVSE (OVSE/ODIHR) en de Commissie van Venetie zijn opgevolgd. Continue 
inspanningen blijven nodig om de wetgevende en toezichthoudende rol van het 
parlement te consolideren. Een correcte vertegenwoordiging van minderheden is 
gegarandeerd. 

Mensenrechten zijn onderdeel van het mechanisme voor toezicht na het advies. Tijdens 
de tweede zitting van de Stabilisatie- en Associatieraad van 20 juni 2011 verklaarde de 
EU dat het institutionele en wettelijke kader inzake mensenrechten over het algemeen 
voorhanden is maar dat de bestaande wetgeving niet altijd op bevredigende wijze wordt 
uitgevoerd. De EU onderstreepte dat de rechtshandhavingsinstanties en de ambtenaren 
nog sterker bewust moeten worden gemaakt van de schendingen van de rechten van de 
mens in al hun aspecten. Zij deed een beroep op Podgorica om eerdere gevallen van 
geweld en intimidatie jegens journalisten te onderzoeken en meer inspanningen te 
leveren voor de bestrijding van mishandeling en foltering. 

Zij sprak haar waardering uit over het feit dat Montenegro zich heeft aangesloten bij het 
algemene EU-standpunt over het Internationaal Strafhof, maar nam er tegelijkertijd nota 
van dat Montenegro de ontheffingsovereenkomst, die niet strookt met de desbetreffende 
leidende beginselen van de EU, heeft gehandhaafd. 



183 



Versteviging van de rechtsstaat, bestrijding van corruptie en georganiseerde criminaliteit, 
meer vrijheid voor de media en een garantie voor de wettelijke status van ontheemden 
en de eerbiediging van de naleving van hun rechten zijn hoofdprioriteiten voor het 
openen van toetredingsonderhandelingen. 

5.1.6 Albanie 

De eerbiediging van de democratische beginselen en de mensenrechten is verankerd in 
de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de EU en Albanie, die in april 2009 in 
werking is getreden. 

Ook in 201 1 speelde de politieke patstelling in de nasleep van de algemene verkiezingen 
van juni 2009 een belangrijke rol. De geweldsincidenten van 21 januari 2011, waarbij vier 
demonstranten omkwamen, hebben het klimaat van wantrouwen versterkt. De lokale 
verkiezingen van 8 mei 201 1 leidden door de controversiele telling van zoekgeraakte 
stembiljetten en betwiste uitslagen in Tirana tot een verdere polarisatie tussen de 
regerende meerderheid en de oppositie. Dit alles leidde weliswaar voor een groot deel 
van het jaar de aandacht af van de broodnodige, door de EU ingegeven 
beleidshervormingen, maar de terugkeer van de oppositie naar het parlement in 
September en een partijoverschrijdend akkoord in november over de aanpak van een 
aantal essentiele hervormingen maakten de weg vrij voor vooruitgang. 

Tegen die achtergrond heeft de regering enigszins getracht vooruitgang te boeken met 
de EU-integratieagenda, met name met een actieplan om werk te maken van de twaalf 
topprioriteiten in het advies van de Europese Commissie van 2010. Die priori teiten 
behelzen onder meer versterking van de bescherming van de rechten van de mens, in het 
bijzonder die van vrouwen, kinderen en de Roma-minderheid, discriminatiebestrijding 
en de noodzaak om extra maatregelen te nemen om de behandeling van gedetineerden 
op politiebureaus, in voorlopige hechtenis en in gevangenissen te verbeteren. 



184 



Naar aanleiding van de uitzetting van 45 Roma-gezinnen in Tirana hebben de delegatie 
van de EU, de ambassade van de VS en de OVSE-aanwezigheid in maart 2011 een 
gezamenlijke verklaring afgelegd waarin zij oproepen tot nakoming van de internationale 
verplichtingen, en zij bij de autoriteiten aandringen op onderzoek en op het verstrekken 
van de noodzakelijke sociale bijstand. 

In verband met die uitzetting en over het nieuwe EU-kader voor de nationale strategieen 
voor integratie van de Roma tot 2020 hield de EU-delegatie in juni een bijzondere 
bijeenkomst van de missiehoofden om met de EU-lidstaten, het Technisch Secretariaat 
voor Roma van het ministerie van Arbeid en Sociale Zaken en internationale en 
maatschappelijke organisaties de voornaamste zorgpunten in verband met de Roma- 
gemeenschap te bespreken. 

In december hield de EU-delegatie een seminar om mogelijke oplossingen te vinden 
teneinde de insluiting van Roma- en Egyptische gemeenschappen te verbeteren. De 
Albanese autoriteiten zullen naar verwachting in 2012 aan de Europese Commissie 
verslag uitbrengen over de uitvoering van de conclusies van dit seminar. Eveneens in 
december ondertekende de EU-delegatie tien nieuwe subsidiecontracten voor een 
totaalbedrag van 1,2 miljoen euro in het kader van het Europees instrument voor 
democratic en mensenrechten. De projecten, die worden uitgevoerd door plaatselijke 
niet-gouvernementele organisaties, hebben tot doel de toegang van kwetsbare en 
gemarginaliseerde bevolkingsgroepen tot justitie te verbeteren, de rechten van 
gediscrimineerde groepen te behartigen en gendergelijkheid en het zelfbeschikkingsrecht 
van vrouwen te bevorderen. 

Albanie heeft de ontheffingsovereenkomst met de VS gehandhaafd; deze strookt niet 
met de desbetreffende leidende beginselen van de EU betreffende regelingen tussen een 
staat die partij is bij het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof en de VS. 



185 



In december 2011 heeft het parlement van Albanie zijn goedkeuring gehecht aan de 
benoeming van een volksadvocaat, een benoeming die sinds februari 2010 hangende 
was. 



186 



5.1.7 Bosnie en Herzegovina 

De Raad bereikte in maart 2011 overeenstemming over een algemene EU-aanpak: een 
versterkte strategic voor BiH en een versterkte EU-aanwezigheid ter plaatse (Speciale 
vertegenwoordiger van de EU/EU-delegatie). 

Binnen het vastgestelde kader van de stabilisatie- en associatieovereenkomst is Bosnie en 
Herzegovina in juni 2011 met de EU een gestructureerde dialoog over de rechterlijke 
macht aangegaan teneinde de baten van rechtsstatelijkheid te consolideren, voor geheel 
BiH een onafhankelijk, doeltreffend, onpartijdig justitieel stelsel te vestigen en een 
verdere integratie in de EU naderbij te brengen. 

In december 201 1 zijn de politieke leiders van BiH het eens geworden over de 
samenstelling van de raad van ministers (na algemene verkiezingen in oktober 2010), 
over de vaststelling van een overheidsbegroting voor 2011, over de vorderingen die 
moeten worden gemaakt met de volkstelling en de staatssteunwetten, en met het 
voornemen om het Sejdic/Finci-arrest van het EHRM uit te voeren. Bijgevolg blijft BiH 
proberen te vorderen met het naleven van de verplichtingen die het land uit hoofde van 
de stabilisatie- en associatieovereenkomst en van de interim-overeenkomst heeft om de 
grondwet te doen aansluiten op de beslissing van het EHRM. 

Politieke druk op de media en de nog steeds aanwezige tweedeling van het 
medialandschap langs etnische lijnen blijven de ontwikkeling van een verdraagzame 
samenleving ondermijnen. Discriminatie blijft wijdverbreid en raakt aan alle sectoren van 
het maatschappelijke en politieke leven. Roma en kwetsbare groepen blijven het meest 
getroffen. Er is maar weinig gedaan om verbetering te brengen in de sociale insluiting 
van de Roma-minderheid. Vrouwenrechten worden ternauwernood toegepast. Er is 
weinig of geen vooruitgang geboekt met het verbeteren van de status van vrouwen die 
tijdens de oorlog het slachtoffer waren van verkrachting en seksueel geweld. Er is weinig 
ondernomen om een einde te maken aan discriminatie en segregatie in scholen en om de 
toegang tot het onderwijs te verbeteren. 

187 



188 



De GVDB-missies in BiH, te weten de EU-politiemissie (EUPM) en operatie Althea 
(een sinds 2007 door de EU geleide troepenmacht) ondersteunden de rechtsstaat en de 
algemene veiligheid. 

Bosnie en Herzegovina heeft de overeenkomst inzake afstand van immuniteit met de VS 
gehandhaafd; deze strookt niet met de desbetreffende leidende beginselen van de EU 
betreffende regelingen tussen een staat die partij is bij het Statuut van Rome inzake het 
Internationaal Strafhof en de VS. 

In 201 1 bedroeg de bijdrage voor onderdeel I van het Instrument voor 
pretoetredingssteun (IP A) 102,68 miljoen euro. Het IPA ondersteunt onder meer 
activiteiten op het gebied van onderwijs en de uitvoering van het proces van Sarajevo 
betreffende de terugkeer van vluchtelingen in Bosnie en Herzegovina. 

5.1.8 Servie 

Op 5 december heeft de Raad het advies van de Commissie van 12 oktober over Servies 
verzoek om toetreding tot de EU verwelkomd. Daarnaast constateerde de Raad dat 
Servie een geheel bevredigend niveau van samenwerking met het ICTY heeft bereikt en 
merkte hij op dat volledige samenwerking met het ICTY van wezenlijk belang blijft. 
Servie heeft aanzienlijke vooruitgang geboekt met het voldoen aan de door de Europese 
Raad van Kopenhagen vastgestelde politieke criteria en aan de vereisten van het 
stabilisatie- en associatieproces, mede inzake de mensenrechten en de bescherming van 
minderheden. 

De EU is in het kader van het stabilisatie- en associatieproces de mensenrechtensituatie 
in Servie, ook die van sociaal kwetsbare groepen en minderheden, in het oog blijven 
houden. Daarnaast volgt de EU-delegatie in Belgrado de situatie van de mensenrechten 
in Servie, waaronder de rechten van personen die tot een minderheid behoren, op de 
voet, met diverse middelen, waaronder missies ter plaatse en door het voeren van een 



189 



regelmatige dialoog met relevante actoren als maatschappelijke en internationale 
organisaties, in het bijzonder in de context van de opstelling van het advies. 



190 



Servies nationale bijdrage voor 2011 overeenkomstig het Instrument voor 
pretoetredingssteun (IP A) bedroegin totaal 201 miljoen euro. De financiele bij stand was 
bestemd voor onder meer de versterking van de rechtsstaat, de mensenrechten en 
onderwijs. Zowel uit de nationale en regionale IPA-programma's en uit de Faciliteit voor 
het maatschappelijk midden veld als via thematische financieringsinstrumenten, zoals het 
Europees initiatief voor democratic en mensenrechten, wordt bij stand verleend voor een 
reeks initiatieven van de burgermaatschappij. 

De EU-delegatie in Belgrado is de situatie in verband met de mensenrechten en de 
rechten van mensen die tot minderheden behoren blijven volgen met bijzondere 
aandacht voor de Roma-minderheid, die een van de meest gediscrimineerde en 
gemarginaliseerde groepen is. Het wettelijke en institutionele kader voor de bescherming 
van de grondrechten is inmiddels voorhanden. Nu moet de aandacht worden verlegd 
naar een noodzakelijke versterkte uitvoering van de wetgeving inzake mensenrechten. 
De samenwerking tussen de autoriteiten en de burgermaatschappij is door de oprichting 
van het Overheidsbureau voor samenwerking met het maatschappelijk middenveld 
verbeterd. Aan de tekortkomingen van de hervorming van het gerechtelijk apparaat 
wordt gewerkt via de lopende toetsing van de procedure van herbenoeming van rechters. 
Een constant vraagstuk in de betrekkingen met Servie is de bestrijding van corruptie en 
georganiseerde criminaliteit, inclusief de noodzaak om een geloofwaardige staat van 
dienst op te bouwen, waarbij de EU op verdere inspanningen aandringt. 

5.1.9 Kosovo 11 

In 201 1 hebben het verbindingsbureau van de Europese Commissie in Kosovo, de 
speciale vertegenwoordiger van de EU en de EU-rechtsstaatmissie in Kosovo EULEX 
alle bijgedragen tot de naleving en de uitvoering van de internationale 
mensenrechtennormen in Kosovo. 



191 



Deze verwijzing laat de standpunten over de status van Kosovo onverlet, en is in overeenstemming met 
Resolutie 1244/99 van de VN-Veiligheidsraad en het advies van het Internationaal Gerechtshof over de 
onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo. 

192 



De Europese Commissie heeft de betrokken instellingen en het plaatselijke 
maatschappelijk middenveld bijstand inzake mensenrechten verleend via haar 
Instrument voor pretoetredingssteun (IP A) en het Europees instrument voor democratic 
en mensenrechten (EIDHR). De EIDHR-bij stand bedroeg in 201 lin totaal 900 000 
euro. Daaronder viel de subsidising van een populair TV-discussieprogramma dat 
onderzoeksjournalistiek bevorderde, bijstand voor een organisatie ter voorkoming van 
mensenhandel en sensibiliseringsprojecten in samenhang met mensenrechten. De 
projecten van het IPA omvatten activiteiten om Roma-families die in door lood 
besmette gebieden in Kosovo wonen, te verplaatsen, om Roma-families die door EU- 
lidstaten zijn gerepatrieerd opnieuw toe te laten en te resocialiseren, om intern 
verplaatste personen die tijdens de jaren negentig of vanwege de rellen in 2004 naar 
Servie zijn gevlucht terug te laten keren. Via TAIEX is ook technische bijstand verleend 
om de vrijheid van meningsuiting te verbeteren via een wijziging van het rechtskader 
voor de openbare omroep en het nieuwe, in het Servisch uitzendende televisiekanaal. 

De speciale vertegenwoordiger van de EU was betrokken bij de bevordering van de 
mensenrechten door het monitoren van en rapporteren over welbepaalde aspecten van 
de mensenrechten en de rechten van mensen die tot minderheden behoren alsook door 
politieke pleitbezorging aan het adres van de instellingen van Kosovo. Politieke 
pleitbezorging en druk ten gunste van het implementeren van mensenrechtennormen 
kwamen ook terug in de dialoog over het stabilisatie- en associatieproces. In het kader 
van de dialoog van het stabilisatie- en associatieproces zijn tijdens de bijeenkomst over 
de sector justitie, vrijheid en veiligheid onder het voorzitterschap van het directoraat- 
generaal Uitbreiding, tal van aanbevelingen geformuleerd ter attentie van de autoriteiten 
van Kosovo - die deze hebben opgevolgd - in het bijzonder met het oog op het 
stroomlijnen van de instellingen die zich bezighouden met mensenrechten, het 
versterken van de politieke steun aan de Ombudsman en het op gecoordineerde wijze 
aanpakken van de talrijke vraagstukken in verband met eigendomsrechten. Het 
verbindingsbureau van de Europese Commissie in Kosovo heeft regelmatig 
raadplegingen met plaatselijke middenstandorganisaties gehouden. Tal van die 
raadplegingen hidden verband met mensenrechtenvraagstukken en de verzamelde 

193 



informatie was nuttig voor het opstellen van het jaarlijkse voortgangsverslag, om 
bijeenkomsten van de dialoog van het stabilisatie- en associatieproces voor te bereiden 
en om onder voorzitterschap van de directeur Westelijke Balkan van het DG Uitbreiding 
een integrale vergadering op hoog niveau te organiseren over de vraagstukken in 
verband met de integratie van Roma. 

Na die bijeenkomst in mei in Pristina konden EU-actoren een reeks administratieve en 
politieke horden nemen voor het aanbieden van schoolonderwijs aan zestig kinderen uit 
de gemeenschappen van Roma, As j kali en Egyptenaren die daarvoor jarenlang niet naar 
school waren geweest. Dat betekende een mijlpaal in de uitvoering van de 
"veertig acties" die tijdens de conferentie waren overeengekomen. De verdere uitvoering 
van die acties wordt in het oog gehouden. 

In 201 1 is ook vooruitgang gerapporteerd wat de rechten van de vrouw betreft omdat 
een wet voor de bescherming tegen huishoudelijk geweld is vastgesteld, omdat vrouwen 
in de nieuwe regering hoge verantwoordelijkheden toegewezen kregen, en bovendien 
een vrouw is verkozen tot president van Kosovo. 

EULEX bleef haar mandaat vervullen. Het centrale doel van deze missie is de 
rechtsstaatsinstellingen, de gerechtelijke autoriteiten en de rechtshandhavingsinstanties 
bij te staan en te ondersteunen op weg naar doelmatigheid, duurzaamheid en 
verantwoording. De speciale onderzoekstaskforce (SITF) doet een onderzoek naar 
beweringen van oorlogsmisdaden en georganiseerde misdaad in Kosovo en daarbuiten, 
die Dick Marty heeft gedaan in zijn verslag van 201 1 voor de Raad van Europa. Het 
onderzoek van de SITF zal complex zijn en lang duren, en zal worden gedaan volgens 
Internationale mensenrechtennormen. 

De grondwettelijke en wettelijke bepalingen inzake mensenrechten in Kosovo zijn 
betrekkelijk afgestemd op de EU-normen, maar er heerst een algemeen gebrek aan 
politieke wil en aan middelen om er uitvoering aan te geven. Ook is men zich nog steeds 
weinig bewust van de grondrechten en van de rechten van mensen die tot minderheden 

194 



behoren. In het voortgangsverslag 201 1 van de Commissie wordt geoordeeld dat de 
bevordering en de handhaving van de mensenrechten een groot probleem blijven. De 
bevindingen van dat verslag vormden een dagelijkse leidraad om te pleiten voor het 
naleven van de internationale normen inzake mensenrechten. 



195 



5.2 Landen van het Europees nabuurschapsbeleid 

5.2.1 Oostelijk Partnerschap 

In de loop van 201 1 heeft de EU haar dialoog en samenwerking inzake mensenrechten 
met de landen van het Oostelijk Partnerschap (Armenie, Azerbeidzjan, Belarus, Georgie, 
de Republiek Moldavie en Oekraine) op zowel bilateraal als multilateraal niveau 
geintensiveerd. Tijdens de top van Warschau van September 2011 werd benadrukt dat 
het Oostelijk Partnerschap (OP) stoelt op de gemeenschappelijke waarden en beginselen 
vrijheid, democratic, eerbiediging van de mensenrechten en van de fundamentele 
vrijheden, en rechtsstatelijkheid. 

De multilaterale dimensie van het Oostelijk Partnerschap moet ertoe bijdragen dat de 
partners zich aan de EU-regels kunnen aanpassen, en dient als middel om een breed 
scala van belanghebbenden (burgermaatschappij, parlementen en regionale en lokale 
overheden) te laten participeren, opdat democratic en mensenrechten ook in de 
toekomst hoog op de agenda van het Oostelijk Partnerschap prijken. 

In mei 2011 is er een faciliteit van het Oostelijk Partnerschap in het leven geroepen om 
steun te winnen voor het bevorderen van de mensenrechten en de democratische 
waarden. Die faciliteit, die door de EU wordt gefinancierd en door de Raad van Europa 
(RvE) wordt geimplementeerd, heeft tot doel de partners te helpen te convergeren naar 
de normen van de EU en de RvE inzake hervorming van het gerechtelijk apparaat, 
verkiezingen en bestrijding van cybercriminaliteit en corruptie. 



196 



5.2.2 Zuidelijke Kaukasus (regionaal) 

Markant in 201 1 waren de verdere hervormingsinspanningen van de landen van de 
Zuidelijke Kaukasus om de naleving van de mensenrechten te versterken en 
democratisch bestuur aan te wakkeren. De geboekte vooruitgang was echter niet op alle 
gebieden gelijkmatig aangezien de situatie in Georgie, Armenie, en Azerbeidzjan nog 
steeds werd gekenmerkt door een gebrek aan pluralisme in de media, zwakke rechtsstaat, 
gewelddadig neerslaan van vreedzaam protest en politieke polarisatie. De EU is derhalve 
in alle drie de landen de mensenrechtensituatie nauwlettend blijven volgen en heeft deze 
steevast aangekaart tijdens alle mogelijke bilaterale vergaderingen, ook tijdens specifieke 
mensenrechtendialogen en subcommissies over mensenrechten. Dat was zelfs des te 
belangrijker nu de EU in haar herziene Europees nabuurschapsbeleid bij haar relatie met 
de naburige landen ook rekening houdt met de mate waarin die waarden zijn vertaald in 
de nationale praktijken en de uitvoering van het beleid. 

5.2.3 Armenie 

De EU is de Armeense autoriteiten blijven aanzetten tot verdere stappen om na de 
gebeurtenissen van 1 en 2 mei 2008, na de presidentsverkiezingen, vooruit te gaan. In 
mei heeft de nationale vergadering een presidentiele amnestieregel goedgekeurd die 
onder meer heeft geleid tot de vrijlating van alle oppositieaanhangers die in samenhang 
met de gebeurtenissen van maart 2008 in de nasleep van de presidentsverkiezingen 
werden vastgehouden. De Armeense autoriteiten hebben echter tot dusver nagelaten een 
volledig onderzoek in te stellen naar de dodelijke slachtoffers van de rellen van maart 
2008 en naar de berichten van slechte behandeling tijdens politiedetentie en van 
schendingen van het recht op een eerlijk proces. 



197 



De EU heeft de Armeense autoriteiten ertoe aangezet verbetering te brengen in de 
situatie omtrent de vrijheid van meningsuiting en de mediavrijheid, meer bepaald wat 
betreft televisie-uitzendingen en rechtszaken wegens belediging en eerroof. Ingevolge de 
inwerkingtreding van de nieuwe wet van januari 201 1 tot wijziging van de televisie- en 
radiowet is het aantal TV-kanalen die in de hoofdstad uitzenden, teruggebracht van 22 
naar 18. De gedrukte en online-media zijn pluralistischer gebleven maar hun bereik is 
beperkt. De, herhaaldelijk gewijzigde, omroepwet bleef vragen in verband met 
mediapluralisme oproepen. Als gevolg van die wet was laster en belediging weliswaar 
nier meer strafbaar, maar zij leidde wel tot hoge geldboeten voor belediging en eerroof. 
Dergelijke boeten kunnen naar aanleiding van civiele zaken aan mediakanalen worden 
opgelegd. Op 10 november heeft de OVSE-vertegenwoordiger voor mediavrijheid de 
autoriteiten opgeroepen de wetgeving verder te hervormen om voor een adequate 
bescherming van de media te zorgen in civiele eerroofzaken. 

De EU riep de Armeense autoriteiten op de situatie in verband met de vrijheid van 
godsdienst en overtuiging te verbeteren. Hoewel de vrijheid van godsdienst algemeen 
wordt geeerbiedigd, worden leden van minderheidsreligies soms met maatschappelijke 
discriminatie geconfronteerd. De alternatieve burgerdienst bleef ook in 201 1 een 
probleem, aangezien er volgens de aanbeveling van de Commissie van Venetie een 
werkelijke alternatieve burgerdienst moet komen. 

De derde bijeenkomst in het kader van de mensenrechtendialoog tussen de EU en 
Armenie vond in december 201 1 in Brussel plaats. De dialoog was eerlijk en open en de 
Armeniers toonden zich serieus bereid tot medewerking. 

De EU is steun blijven verlenen aan het versterken van de instelling van het Bureau van 
de mensenrechtenverdediger (HRDO), dat een grote rol blijft spelen bij het toezicht op 
de situatie qua mensenrechten en fundamentele vrijheden in Armenie. 



198 



Bovendien is de EU-adviesgroep voor de Republiek Armenie steun blijven verlenen aan 
de hervormingsinspanningen van Armenie, onder meer op het gebied van de 
mensenrechten en goed bestuur. 



199 



5.2.4 Azerbeidzjan 

In 20 11 vormde de mensenrechtensituatie in Azerbeidzjan een punt van zorg voor de 
EU, die de ontwikkelingen in dat gebied het hele jaar van nabij heeft gevolgd, en de 
betrokken vraagstukken heeft aangekaart tijdens bilaterale gesprekken met de 
autoriteiten van Azerbeidzjan. 

Dat een golf van protestacties in maart en in het bijzonder de bijeenkomst in Baku op 2 
april op gewelddadige wijze werden neergeslagen, wees op een grote terugval op het 
gebied van democratisering en mensenrechten en op niet-naleving van de afspraken die 
Azerbeidzjan had gemaakt tegenover de EU en in het kader van zijn lidmaatschap van 
de Raad van Europa en van de OVSE. De EU heeft haar bezorgdheid in negen 
verklaringen uitgedrukt. Eind 2011 zaten nog dertien activisten die aan de 
gebeurtenissen van april 2011 hadden deelgenomen, in de gevangenis. De golf van 
gedwongen uitzettingen die - soms tegen vroegere rechterlijke beslissingen in - een groot 
aantal burgers uit het centrum van Baku trof, waarbij als reden de uitgebreide 
heropbouw van het stadscentrum werd opgegeven, werd eveneens een punt van zorg. 

Naar aanleiding van de parlementsverkiezingen van november 2010 en de tijdens het 
toezicht daarop geidentificeerde tekortkomingen, heeft het Bureau voor Democratische 
Instellingen en Mensenrechten (ODIHR) van de OVSE een reeks voorstellen 
geformuleerd ; de meeste van die voorstellen zijn niet behandeld en geen enkel voorstel 
is uitgevoerd (ook het voorstel om de samenstelling van de verkiezingscommissies op 
alle niveaus te herzien). Hoewel de vrijlating van de gevangen genomen journalist 
Eynullah Fatullayev in mei 2011 een gunstig onthaalde ontwikkeling was, zijn de 
omstandigheden voor de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting en van 
vergadering verslechterd omdat onafhankelijke journalisten vaak worden tegengewerkt 
en geintimideerd en bijeenkomsten worden gedwarsboomd. Voorts heeft Azerbeidzjan 
geweigerd rapporteur voor politieke gevangenen Strasser van de Parlementaire 
vergadering uit te nodigen. 



200 



201 



Als follow-up van de eerste ronde van de EU-Azerbeidzjan subcommissie over justitie, 
vtijheid, veiligheid, mensenrechten en democratic, is in juni 2011 in Baku een seminarie 
van het maatschappelijk middenveld over de werkomgeving van ngo's georganiseerd. De 
tweede ronde van de besprekingen van de subcommissie vond in november 2011 plaats 
in Brussel. Aangelegenheden inzake schendingen van de mensenrechten zijn onderdeel 
van de bijeenkomsten op hoog niveau tussen de EU en Azerbeidzjan en stonden ook op 
de agenda van de bijeenkomst van de Samenwerkingsraad in november 201 1. 

5.2.5 Georgie 

In 201 1 hebben de EU en Georgie hun betrekkingen verder verdiept en verbreed binnen 
het kader van het Oostelijk Partnerschap. De onderhandelingen over een 
associatieovereenkomst tussen de EU en Georgie zijn goed gevorderd en Georgie heeft 
voldoende vooruitgang geboekt om de onderhandelingen over een diepe en brede 
vrijhandelsruimte (DCFTA) te kunnen openen. De EU-actie op het gebied van de 
mensenrechten is in 201 1 onderbouwd met een nieuwe, door de lidstaten opgestelde en 
goedgekeurde mensenrechtenstrategie voor Georgie. 

De vierde bijeenkomst in het kader van de mensenrechtendialoog EU-Georgie vond in 
juni 2011 in Brussel plaats. De dialoog bood de gelegenheid tot constructieve 
besprekingen en er werden specifiekere onderwerpen aan de orde gesteld en 
toezeggingen gedaan door Georgie dan in de vorige bijeenkomsten. 

De EU is in 2011 steun blijven verlenen aan het versterken van het ambt van de 
openbare aanklager in het kader van het nieuwe programma algemene institutionele 
opbouw. Het ambt van de openbare aanklager zette zijn onafhankelijke monitoring van 
mensenrechtenschendingen voort en gaf de autoriteiten concrete aanbevelingen. Zo 
hebben de verslagen van het ambt van de openbare aanklager van 2011 aanleiding 
gegeven tot de grondige herziening van de strategic voor gezondheidszorg in het 
gevangeniswezen. In 201 1 is het ambt van de openbare aanklager van Georgie voor het 
eerst verkozen als lid van het VN-Comite tegen Foltering. 

202 



203 



Over het algemeen is Georgie doorgegaan met het doorvoeren van politieke 
hervormingen. Het heeft diverse wijzigingen van belangrijke wetten inzake politiek, 
justitie, vrijheid en veiligheid aangenomen. Georgie is vooruitgang blijven boeken bij de 
corruptiebestrijding. Tegelijk bleven er echter twijfels bestaan over de eerlijkheid van het 
verkiezingsklimaat, ook wat betreft de ongelijke stemmenweging, dubbelzinnigheden in 
de regelingen voor het beslechten van verkiezingsgeschillen, gelijke toegang tot de media 
en een onvoldoende gereglementeerd gebruik van overheidsmiddelen voor politieke 
doeleinden door de regeringspartij . 

Ook werd het Georgische bestuur nog steeds gekenmerkt door een overheersende 
uitvoerende macht, zwak parlementair toezicht en een te geringe onafhankelijkheid van 
de rechterlijke macht. Het optreden en de verantwoordingsplicht van de Georgische 
rechtshandhavingsinstanties werden het mikpunt van kritiek na de gewelddadige 
beeindiging van de protesten in mei. Gevallen van buitensporig geweld door 
rechtshandhavingsinstanties hebben niet tot rechtszaken geleid. De hervorming en 
verdere liberalisering van de strafrechtspleging werd overeenkomstig de tussen de 
regering en de EU overeengekomen plannen en programma's voortgezet, maar de grote 
gevangenispopulatie bleef een punt van zorg. 

Georgie heeft een belangrijke stap gezet naar waarborging van de vrijheid van 
godsdienst. Zorgwekkend bleven de naleving van de arbeidsrechten en met name het feit 
dat Georgie zich niet houdt aan bepaalde regels van de internationale verdragen inzake 
arbeidsrechten. De bezorgdheid over de ontoereikende eerbiediging van 
eigendomsrechten nam toe. 

De EU heeft actief getracht het conflict in Georgie op te lossen door middel van de 
waarnemingsmissie van de EU (EUMM) en de nieuwe Speciale vertegenwoordiger van 
de EU voor de Zuidelijke Kaukasus en de crisis in Georgie. Er is vooruitgang geboekt 
met betrekking tot de servicegerichtheid ten aanzien van intern ontheemden, waarbij er 
enige bezorgdheid blijft bestaan in verband met uitzettingen. De EU zit nog steeds, 
samen de OVSE en de VN, de besprekingen in Geneve voor. 

204 



205 



5.2.6 Belarus 

In 20 11 is de situatie in verband met het eerbiedigen van de mensenrechten, de 
rechtsstatelijkheid en de democratische beginselen in Belarus aanzienlijk verslechterd, na 
de schendingen van de verkiezingsnormen tijdens de presidentsverkiezingen van 2010 en 
de daaropvolgende onderdrukking van de oppositie en het maatschappelijk middenveld. 

De Raad Buitenlandse Zaken van 31 januari 201 1 eiste dat degenen die na de 
verkiezingen van 19 december op politieke gronden waren vastgezet, onmiddellijk 
zouden worden vrijgelaten en gerehabiliteerd, en hij drong er bij Belarus op aan de 
rechten van de gevangenen en hun families te eerbiedigen. Tevens riep de Raad de 
Belarussische autoriteiten op de vervolging van democratische krachten, onafhankelijke 
media, vertegenwoordigers van de burgermaatschappij en studenten te staken, en 
degenen die hun recht van vrije meningsuiting en vrijheid van vergadering uitoefenen, 
inclusief de leiders van de oppositiepartijen, niet langer te bestraffen of te discrimineren. 

Bovendien besloot de Raad op 31 januari, in het licht van die recente gebeurtenissen en 
ontwikkelingen, om reisbeperkingen in te stellen tegen en de tegoeden te bevriezen van 
personen die verantwoordelijk waren voor de frauduleuze presidentsverkiezingen van 19 
december 2010 en het daaropvolgende hardhandige optreden tegen de democratische 
oppositie, het maatschappelijk middenveld en vertegenwoordigers van onafhankelijke 
massamedia. Verder voerde hij de reisbeperkingen die sinds 13 oktober 2008 waren 
opgeschort, weer in teneinde tot vorderingen aan te sporen. De beperkende maatregelen 
werden op 21 maart, 24 mei, 20 juni en 10 oktober door de Raad verder aangescherpt. 



206 



Op 17 juni werd tijdens de 17e zitting van de VN-Mensenrechtenraad een door de EU 
ingediende resolutie over de mensenrechten in Belarus aangenomen. 

Tegen de achtergrond van de politiek geinspireerde processen van met name april en mei 
sprak de Raad op 20 juni 2011 een krachtige veroordeling uit van het op politieke 
gronden opsluiten, voor de reenter brengen en veroordelen van vertegenwoordigers van 
het maatschappelijk middenveld, de onafhankelijke media en de politieke oppositie, 
onder meer voormalige presidentskandidaten Niakljaev, Rimasjevski, Sannikov, 
Statkevitsj en Oess, en riep hij opnieuw op alle politieke gevangenen onmiddellijk vrij te 
laten en te rehabiliteren. De Raad betreurde daarnaast de verdere inperking van de 
mediavrijheid in Belarus en riep Belarus op de voortdurende politiek geinspireerde 
vervolging en intimidatie van democratische krachten, onafhankelijke media, het 
maatschappelijk middenveld en hun verdedigers, te staken. 

Op 1 6 juli sprak de woordvoerder van hoge vertegenwoordiger Ashton in een verklaring 
veron trusting uit over de brute wijze waarop "stille demonstranten" in Belarus 
herhaaldelijk te lijf zijn gegaan. 

In een verklaring die door de staatshoofden en regeringsleiders van de EU werd 
aangenomen ter gelegenheid van de top van het Oostelijk Partnerschap van 
30 September 201 1 in Warschau, toonde de EU zich zeer verontrust over de 
verslechterende situatie op het gebied van mensenrechten, democratic en de rechtsstaat, 
betreurde zij de steeds erger wordende aantasting van de mediavrijheid, en riep zij op tot 
onmiddellijke vrijlating en rehabilitatie van alle politieke gevangenen, beeindiging van de 
onderdrukking van het maatschappelijk middenveld en de media en het openen van een 
politieke dialoog met de oppositie. 

Op 8 augustus legde de woordvoerder van hoge vertegenwoordiger Ashton een 
verklaring af over de aanhouding van de vermaarde mensenrechtenverdediger Ales 
Bjaljatski, en op 23 en 24 november legden hoge vertegenwoordiger Ashton en 



207 



Commissielid Stefan Fiile twee gezamenlijke verklaringen af over diens vervolging en 
veroordeling. 



208 



In een gezamenlijke verklaring met de minister van Buitenlandse Zaken van de VS, 
Hillary Rodham Clinton, waarin hoge vertegenwoordiger Ashton het gewelddadige 
optreden van een jaar geleden na de presidentsverkiezingen van 19 december 2010 
herdacht, uitte de hoge vertegenwoordiger ook haar bezorgdheid over de situatie en 
verklaarde zij dat de VS en de EU bereid zijn Belarus te helpen te voldoen aan zijn 
internationale verplichtingen inzake eerbiediging van de fundamentele mensenrechten, 
de rechtsstatelijkheid en de democratische beginselen. 

Belarus is het enige land in Europa dat de doodstraf nog toepast. Op 22 juli 
veroordeelde hoge vertegenwoordiger Ashton met kracht de gemelde executie van de 
heer Grysjkavtsov en de heer Burdyka, en op 1 december 201 1 betreurde zij de 
terdoodveroordeling door het hoogste gerechtshof van de heer Kanavalev en de heer 
Kavaljov. Bij beide gelegenheden riep zij Belarus op om zich aan te sluiten bij een 
wereldwijd moratorium op de doodstraf. 

Op de internationale donorconferentie "Solidariteit met Belarus" van 2 februari 2011 in 
Warschau kondigde Commissielid Fiile aan dat de Commissie haar steun aan het 
maatschappelijk middenveld van Belarus zou verviervoudigen en dat zij noodhulp aan 
slachtoffers zou aanbieden, waardoor de totale EU-steun voor de Belarussische 
bevolking voor 2011-2013 stijgt naar 17,3 miljoen euro. 

5.2.7 De Republiek Moldavie 

In april 201 1 hebben de EU en de Republiek Moldavie de tweede ronde van hun 
mensenrechtendialoog gehouden, die in oktober 201 1 werd aangevuld met informele 
deskundigenvergaderingen met de regering van Moldavie en vertegenwoordigers van het 
maatschappelijk middenveld, met deelneming van vertegenwoordigers van de OVSE, de 
Raad van Europa en het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) . 
Als follow-up van de mensenrechtendialoog is in juni 2011 een deskundigenseminarie 
van het Bureau voor de uitwisseling van informatie over technische bij stand (TAIEX) 
georganiseerd over non-discriminatie. 



209 



210 



Ondanks de voortdurende patstelling in verband met de verkiezing van een president 
van de Republiek en de daarmee samenhangende politieke onzekerheid is de Republiek 
Moldavie voomitgang blijven boeken op weg naar inachtneming van de democratische 
beginselen en rechtsstatelijkheid. 

In juni zijn in het land plaatselijke verkiezingen gehouden. Die bevestigden dat het 
verkiezingsklimaat is verbeterd (de kieswet was in maart en april gewijzigd) 
overeenkomstig bepaalde aanbevelingen die het Bureau voor Democratische Instellingen 
en Mensenrechten van de OVSE (OVSE/ODIHR) had gegeven na de twee landelijke 
verkiezingen in 2010. Op sommige plaatsen beinvloedde het gebrek aan adequate 
verkiezingsmateriaal echter de geheimhouding van de stembusgang, en meer in het 
algemeen blijft de wetgeving inzake verkiezingen en politieke partijen verbetering 
behoeven wat betreft partij financiering en verkiezingscampagnes, klachten en 
beroepsprocedures, en kiezersregistratie. 

Wat de vrijheid van meningsuiting betreft hield de rechtspraak geen gelijke tred met de 
recente verbeteringen in de wetgeving en werd in de uitspraken nog steeds verwezen 
naar het burgerlijk wetboek in plaats van naar de nieuwe wet op de vrijheid van 
meningsuiting. Zodoende genoten de media niet het door de wet gegarandeerde 
beschermingsniveau. Wat de mediavrijheid betreft, werd de publieke omroep, Teleradio 
Moldova, intern tot een moderne omroep omgevormd. De nieuwsuitzendingen in het 
Russisch werden van primetime naar ongunstiger tijden verplaatst, maar kregen meer 
uitzendtijd. 

De vigerende wettelijke bepalingen bieden een garantie voor de vrijheid van vereniging 
en van vergadering. Schendingen van dat recht zijn een uitzondering geworden. Op 
verzoek van het stadsbestuur van Chisinau heeft het hof van beroep van Chisinau de 
door een groep lesbiennes, homo's, biseksuelen en transgenders (LGBT's) 
georganiseerde Equality-parade uit het centrum van de hoofdstad verplaatst naar een 
locatie waar zij geen aandacht zou trekken. 



211 



212 



Inzake de bescherming van minderheden kan er beperkte vooruitgang worden gemeld. 
De regering heeft met hulp van Unicef en de Raad van Europa mediatoren met de 
Roma-gemeenschap ingesteld en in juli een actieplan 2011-2015 voor integratie van de 
Roma aangenomen. Dat actieplan wordt thans herzien. 

Antidiscriminatiewetgeving wacht op goedkeuring door het parlement. Er was nog 
steeds sprake van discriminatie op grond van seksuele gerichtheid. 

Er werd beperkte vooruitgang geboekt bij de integratie van personen met een beperking. 
Na de aanneming van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een 
handicap hechtte de regering haar goedkeuring aan een aantal concepten voor nieuwe 
sociale diensten voor volwassenen met een lichte verstandelijke beperking. 

Wat de rechten van het kind betreft, was de vooruitgang ongelijkmatig. Het aantal 
kinderen in tehuizen daalt weliswaar, maar blijft hoog (6 900 volgens Unicef). Hoewel er 
in 2010 grote veranderingen zijn aangebracht in de wetgeving, zijn vraagstukken als 
kinderarbeid en jeugdrechtspraak niet naar behoren aangepakt. Het jeugdstrafrechtstelsel 
voldoet niet aan erkende internationale normen en de kwetsbaarheid van kinderen voor 
mensensmokkel en seksuele uitbuiting blijft een groot probleem. 

De regering is voortgegaan met de uitvoering van het nationale programma inzake 
gendergelijkheid 2010-2015. De arbeidswetgeving werd aan het herziene Europees 
Sociaal Handvest aangepast, zodat ook het begrip seksuele intimidatie er nu in is 
opgenomen. Vrouwen bleven echter in zowel de centrale overheid als de lokale 
overheden ondervertegenwoordigd, ook al is het aantal vrouwelijke burgemeesters na de 
plaatselijke verkiezingen licht gestegen. Overigens bleven de regelingen ter voorkoming 
van huiselijk geweld ondanks een verbeterd wettelijk kader ondoeltreffend, enerzijds 
omdat beschermingsbevelen van gerechtshoven niet werden gehandhaafd, en anderzijds 
omdat er geen rehabilitatiestelsel voor de daders was. 



213 



Ten aanzien van de vrijheid van godsdienst werd vooruitgang geboekt. Het parlement 
heeft de wet op godsdienstige organisaties aangenomen. In maart 2011 heeft het 
ministerie van Justitie voor het eerst een islamitische godsdienstorganisatie geregistreerd, 
de Islamitische Liga van de Republiek Moldavie. Leden van religieuze gemeenschappen 
praktiseren hun godsdienst vrij en zonder vrees voor ongepaste inmenging door de 
overheid. De blijken van politieke inmenging, en in sommige gevallen het aanzetten tot 
haat, door vertegenwoordigers van de veel invloedrijkere Moldavische orthodoxe kerk, 
werden echter niet aanhoudend bestreden door de overheid. 

In de Republiek Moldavie heerst een bevroren conflict over de separatistische regio 
Trans-Dnjestrie, die door feitelijke autoriteiten wordt geleid. De mensenrechtensituatie 
in de regio Transnistrie blijft een belangrijk punt van zorg. Bijzondere verbeterpunten 
zijn onder meer de werking van het plaatselijke gerecht, detentieomstandigheden, 
vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst of overtuiging en het recht op 
onderwijs, in het bijzonder de mogelijkheid voor scholen die het Latijnse schrift 
gebruiken om vrijelijk te functioneren in de regio. De recente wijziging in de feitelijke 
leiding heeft een invloed gehad op de retoriek inzake mensenrechten en hopelijk worden 
de geplande hervormingen in de vermelde gebieden zo snel mogelijk doorgevoerd. 

5.2.8 Oekrai'ne 

Oekraine blijft een land met democratische instellingen, een geengageerde vrije pers en 
een actief maatschappelijk middenveld. De levenskracht van het politieke leven is echter 
achteruitgegaan doordat de uitvoerende macht de rechterlijke macht steviger in haar 
greep heeft, oppositieleiders om politieke redenen worden vervolgd en de grondwet van 
2006 buitenspel is gezet. De rechtsstaat blijft zwak, vooral omdat de status en het 
vermogen van belangrijke instellingen verder moeten worden ontwikkeld. 



214 



De ontwikkelingen in 201 1 gaven op het gebied van de democratic en de mensenrechten 
echter ook een aanhoudende trend van democratische achteruitgang te zien, die de 
eerder geboekte grote vooruitgang ondergraaft. Verschillende hoge ex-ambtenaren en 
vertegenwoordigers van de oppositie, waaronder voormalig minister-president 
Timosjenko, kregen te maken met een selectieve rechtsbedeling, die werd gekenmerkt 
door niet-transparante en zwakke gerechtelijke procedures. Dat lokte hevige kritiek uit in 
zowel binnen- als buitenland. Daarnaast werd en de aanzienlijke vertragingen bij het 
organiseren van specialistische medische onderzoeken van gedetineerden aan de kaak 
gesteld. Internationale en binnenlandse mensenrechtenorganisaties blijven melding 
maken van een toenemend aantal klachten in verband met foltering en mishandeling in 
gevangenissen en detentiecentra, alsook met het niet waarborgen van passende medische 
zorg. In een buitensporig aantal gevallen wordt voorlopige hechtenis toegepast en dat 
verergert de overbevolking van de detentie-inrichtingen. De implementatie van 
Oekraiense gerechtelijke uitspraken en van de arresten van het Europees Hof voor de 
Rechten van de Mens vertoont nog tekortkomingen. 

De regering heeft enig werk verricht met het opstellen van nieuwe wetgeving over de 
vrijheid van vergadering en over ngo's. Er bleven meldingen binnenkomen dat de 
rechtshandhavingsinstanties zich van allerlei middelen bedienen om openbare blijken 
van onvrede de kop in te drukken en nu en dan hebben geprobeerd de vrijheid van 
vergadering in te perken. Journalisten dienden klachten in over feitelijke censuur en druk 
van rechtshandhavingsinstanties. De aanneming van een alomvattende 
antidiscriminatiewet is nog steeds hangende. 

Op 16 juni 2011 vond in Kiev een ministeriele bijeenkomst tussen de EU en Oekraine 
over justitie, vrijheid en veiligheid plaats. Daar werd nogmaals gesteld dat Oekraine de 
eerbiediging van de mensenrechten, de fundamentele vrijheden, de democratische 
waarden en de rechtsstaat op basis van een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke 
macht dient te versterken. Tijdens de top EU-Oekraine van 19 december 2011 in Kiev 
bereikten de leiders overeenstemming over het feit dat de prestaties van Oekraine, in het 
bijzonder wat betreft de eerbiediging van de gemeenschappelijk waarden en de 

215 



rechtsstaat, van cruciaal belang zullen zijn voor het tempo waarmee het zijn politieke 
associatie en economische integratie met de EU zal kunnen bewerkstelligen, mede in 
verband met de sluiting en vervolgens de uitvoering van de associatieovereenkomst. 



216 



5.2.9 Unie voor het Middellandse Zeegebied 

De Unie voor het Middellandse Zeegebied werd in het leven geroepen tijdens een top in 
Parijs op 13 juli 2008, waarbij een engagement werd aangegaan om de democratic en 
politiek pluralisme te versterken door uitbreiding van de deelname aan het politieke 
leven en het omarmen van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden. 2011 was een 
jaar van radicale veranderingen in het zuidelijke Middellandse Zeegebied, met de 
omverwerping van repressieve regimes in Egypte, Tunesie en Libie en aanhoudend 
geweld in Syrie. De repercussies daarvan werden gevoeld in Libanon, Marokko, Jordanie 
en Algerije, waarop in die landen het engagement voor hervormingen toenam. In het 
vernieuwde Europese nabuurschapsbeleid werd de Unie voor het Middellandse 
Zeegebied aangemerkt als een belangrijk regionaal kader ter aanvulling van de bilaterale 
betrekkingen tussen de EU en haar partners; het secretariaat van de Unie voor het 
Mddellandse Zeegebied werd opgeroepen een katalyserende rol te vervullen bij de 
bevordering van sleutelprojecten; er werd gewezen op de noodzaak om de partners die 
zich aan democratic inclusief mensenrechten hebben gecommitteerd, krachtiger te 
ondersteunen op basis van het "meer voor meer"-beginsel. Zodoende worden 
partnerlanden die zich daadwerkelijk voor hervormingen op het gebied van onder meer 
de mensenrechten inzetten, via het door de Commissie aangenomen SPRING- 
programma beloond. Daarnaast bleven de hervormingsprocessen in de Arabische wereld 
ondersteuning ontvangen van het Europees-mediterrane mensenrechtennetwerk, waarbij 
64 mensenrechtenorganisaties uit het Europees-mediterrane gebied aangesloten zijn. 

5.2.10 Egypte 

In een gezamenlijke verklaring van februari 2011 hebben Herman Van Rompuy, 
voorzitter van de Europese Raad, Jose Manuel Barroso, voorzitter van de Europese 
Commissie, en de hoge vertegenwoordiger van de EU, Catherine Ashton, hun 
waardering uitgesproken voor het besluit van president Mubarak om af te treden. De 
EU prees de moed van het Egyptische volk, riep het leger op erop toe te zien dat de 
democratische omwenteling zich vreedzaam voltrekt en sprak daarbij haar vaste 



217 



voomemen uit om haar bij stand voor Egypte en het Egyptische volk in de overgang te 
verhogen. 



218 



Sinds het begin van de Egyptische volksopstand in januari 201 1 heeft de EU zich 
krachtig uitgesproken tegen onrechtmatige beperkingen van het recht om in vrijheid 
vreedzaam te vergaderen. Zo is er bijvoorbeeld in januari 2011 door de hoge 
vertegenwoordiger en in de conclusies van de EU-Raad Buitenlandse Zaken grote 
bezorgdheid uitgesproken over de meldingen dat vreedzame demonstranten gewelddadig 
werden aangevallen door bewapende personen en werd er een krachtig signaal aan de 
Egyptische autoriteiten afgegeven om onmiddellijk de nodige maatregelen te treffen om 
ervoor te zorgen dat de rechtshandhavingsinstanties de vrijheid van vergadering van de 
demonstranten beschermen en om degenen die worden vastgehouden voor het 
vreedzaam uiten van hun mening vrij te laten, en werden de autoriteiten ertoe 
opgeroepen zich te houden aan hun belofte een eind te maken aan de militaire 
berechting van burgers. 

Aan het begin van de opstand blokkeerde de Egyptische regering diverse sociale 
netwerksites, en arresteerde de Egyptische politie tientallen verslaggevers van lokale en 
internationale media. In een verklaring van januari 201 1 riep de EU de Egyptische 
autoriteiten op onverwijld alle communicatienetwerken opnieuw aan te sluiten. 

De EU betoonde zich verheugd over de in maart 201 1 bij referendum aangenomen 
grondwetswijzigingen, en steunde het verkiezingsproces dat in november 2011 een 
aanvang nam met financiele steun voor de Egyptische maatschappelijke organisaties met 
het oog op de opleiding van meer dan duizend verkiezingswaarnemers, de bewustmaking 
van de kiezers en de capaciteitsopbouw van de kiescommissie. Op 30 maart 2011 
organiseerde de EU een seminar over de uitdagingen voor de mensenrechten na 
25 januari. 

De EU was ingenomen met de aankondiging van de regering dat de nationale 
veiligheidsdienst onder gerechtelijk toezicht zal komen te staan en alleen als bureau voor 
het verzamelen van civiele inlichtingen zal fungeren, en bood haar hulp aan voor het 
hervormen van de veiligheidssector. 



219 



Tijdens haar derde bezoek aan Cairo, op 14 april 2011, had hoge vertegenwoordiger 
Catherine Ashton een ontmoeting met vrouwenvertegenwoordigers en luisterde zij naar 
wat zij te zeggen hadden. De EU veroordeelde met kracht alle vormen van geweld tegen 
vrouwen en andere kwetsbare groepen, en stelde die aangelegenheden regelmatig bij de 
Egyptische autoriteiten aan de orde, en zij steunde de inspanningen van de autoriteiten 
ter bevordering van de rechten van vrouwen en bood proactieve ondersteuning voor 
initiatieven uit de civiele samenleving die de vrouwenrechten bevorderen. 

De bescherming van personen die tot minderheden behoren, en de bestrijding van 
discriminatie, ook die op religieuze gronden, werden in de programmering van onze 
samenwerking met Egypte als prioriteiten aangemerkt. De EU heeft herhaaldelijk haar 
diepe bezorgdheid geuit over de vrijheid van godsdienst in Egypte en in recente 
verklaringen (met name van 1 januari, 7 mei en 10 oktober 2011) veroordeelde de hoge 
vertegenwoordiger onvoorwaardelijk de aanslagen op onschuldige Koptische gelovigen 
en riep zij de interim-leiders op om de orde te herstellen en de verantwoordelijken voor 
het geweld voor de civiele rechter te brengen. 

De EU houdt de situatie van migranten en vluchtelingen in Egypte nauwlettend in het 
oog via haar delegatie in Cairo en via regelmatige contacten met het ministerie van 
Buitenlandse Zaken en het ministerie van Binnenlandse Zaken van Egypte en met het 
UNHCR. De EU spoorde de Egyptische autoriteiten aan passende maatregelen tegen 
mensensmokkel te nemen en de bescherming van de grondrechten van de zich onder 
hun hoede bevindende migranten en vluchtelingen te garanderen. De EU reageerde 
positief op de geluiden van de regering dat de Sinai een strategische prioriteit is die meer 
aandacht moet krijgen, en staat paraat om de Egyptische autoriteiten bij die taak bij te 
staan. 



220 



Op 29 december 201 1 vielen Egyptische veiligheidstroepen en openbare aanklagers op 
1 7 locaties in het land de kantoren van verscheidene lokale en internationale 
maatschappelijke organisaties binnen, waarbij zij computers en dossiers in beslag namen. 
Tijdens die invallen werden procedurele onregelmatigheden geconstateerd, zoals het 
ontbreken van huiszoekingsbevelen of van rechterlijke bevelen tot sluiting van de 
kantoren. Op 30 december riep de woordvoerder van de hoge vertegenwoordiger van de 
EU de Egyptische autoriteiten in een verklaring op de situatie op te lossen en de 
maatschappelijke organisaties toe te staan door te gaan met hun werk ter ondersteuning 
van de overgang van Egypte. 

De EU-Raad Buitenlandse Zaken sprak op 1 december 201 1 zijn vreugde uit over de 
goed georganiseerde en vreedzame start van de Egyptische parlementsverkiezingen van 
28 november en nam daarbij nota van de aankondiging van de Egyptische hoge raad van 
de strijdkrachten dat er voor eind juni 2012 presidentsverkiezingen gehouden zullen 
worden. De Raad onderstreepte dat er zo spoedig mogelijk een vlotte overgang naar een 
burgerbestuur moet worden gemaakt. 

5.2.11 Israel 

Net als in voorgaande jaren is de EU in de desbetreffende bijeenkomsten binnen het 
kader van de Associatieovereenkomst tussen de EU en Israel haar diepe bezorgdheid 
over de mensenrechtensituatie blijven uiten. Die bijeenkomsten boden de gelegenheid 
voor beraad over onderwerpen als eerbiediging van de mensenrechten van alle 
bevolkingsgroepen, administratieve hechtenis (mede onder verwijzing naar individuele 
gevallen), de rechten van personen die tot minderheden behoren, 
mensenrechtenverdedigers en het internationale recht op humanitair gebied en inzake 
mensenrechten. 



221 



De informele groep EU-Israel voor mensenrechten vergaderde op 13 September 2011 
voor de vijfde maal. Er werd uitvoerig ingegaan op een aantal vraagstukken in verband 
met de situatie in Israel. Daarbij ging het onder meer om de wettelijke status en de 
economische situatie van Israelische minderheidsgroepen, met krachtige nadruk op de 
vestigings- en eigendomsrechten van de Bedoeienen-gemeenschap. Wat betreft de 
Arabische minderheid in het algemeen riep de EU ertoe op het wettelijk kader zodanig 
te verbeteren dat vormen van discriminatie beter worden vermeden en spoorde zij Israel 
ertoe aan de slotopmerkingen van 2010 van het VN-Comite mensenrechten en die van 
201 1 van het VN-comite voor de uitbanning van de discriminatie van vrouwen, in 
verband met de Palestijns-Arabische gemeenschap, uit te voeren. Ook is gesproken over 
verscheidene wetsvoorstellen in de Knesset die gericht zijn op het beperken van de 
vrijheid van vereniging en van het werk van ngo's en maatschappelijke organisaties in het 
algemeen, zoals het wetsvoorstel inzake ngo-financiering vanuit het buitenland, dat in 
februari 201 1 is aangenomen, en de wet inzake boycot. Ook de omstandigheden 
waaronder gedetineerden in Israel en in Europa worden vastgehouden kwamen 
uitgebreid aan bod, waarbij de EU haar bezorgdheid over de praktijk van administratieve 
hechtenis nogmaals uitsprak en een aantal gevallen belichtte. Tijdens de debatten kregen 
de rechten van het kind, in het bijzonder in verband met het vasthouden van kinderen, 
aanzienlijke aandacht. Daarnaast werden door Israel verscheidene vraagstukken van 
gemeenschappelijke zorg aan de orde gesteld, met name de rechten van mensen die tot 
minderheden behoren in EU-landen, waarbij Israel wees op de recente ontwikkelingen 
inzake LGBT-rechten zoals het feit dat het op verscheidene gebieden bij wet verboden is 
homoseksuele paren te discrimineren en dat het Hooggerechtshof pensioenrechten en 
rechten op zwangerschapsverlof heeft erkend. De delegaties hebben gesproken over 
antisemitisme en vreemdelingenhaat en het belang gememoreerd van de jaarlijkse 
studiebijeenkomsten van de EU en Israel over deze onderwerpen, voortbouwend op de 
prioriteiten van het actieplan. Tot slot is uitvoerig ingegaan op acties die op 
internationale mensenrechtenfora zijn ondernomen (AWN en Mensenrechtenraad) en 
op de samenwerking met VN-mechanismen, evenals de bekrachtiging en uitvoering van 
de belangrijkste mensenrechteninstrumenten van de VN en de bijbehorende facultatieve 



222 



protocollen (in het bijzonder het Verdrag tegen foltering en het Facultatieve Protocol 
bij dat verdrag). 

Daarnaast werden mensenrechtenkwesties in samenhang met de bezette Palestijnse 
gebieden bij Israel aan de orde gesteld binnen het subcomite EU-Israel voor politieke 
dialoog en samenwerking. 



223 



5.2.12 Bezette Palestijnse Gebieden 

De EU voert met de Palestijnse Autoriteit in het kader van het Europees 
nabuurschapsbeleid (ENB) een geregelde dialoog over mensenrechten. De derde 
vergadering van het subcomite EU-PA voor mensenrechten, goed bestuur en rechtsstaat 
werd gehouden in Bethlehem op 30 en 31 maart 2011. Na de vergadering van het 
subcomite werd door de PA een overlegforum met het maatschappelijk middenveld 
georganiseerd. De onafhankelijke mensenrechtencommissie (ICHR), die deel uitmaakte 
van de Palestijnse delegatie, gaf een overzicht van de mensenrechtensituatie in de bezette 
Palestijnse gebieden en wees er onder meer op dat de bezetting en interne Palestijnse 
politieke verdeeldheid hebben geleid tot vele schendingen van de mensenrechten. 

De EU gaf uiting aan haar bezorgdheid over schendingen van de mensenrechten, zoals 
willekeurige detentie, het niet uitvoeren van gerechtelijke uitspraken en schendingen van 
het recht van vrije meningsuiting en vergadering. Daarnaast stelde zij de meldingen van 
foltering in detentiecentra van de PA en de vele onwettige aanhoudingen aan de orde. 
De EU heeft herhaald dat zij zich krachtig en principieel verzet tegen de doodstraf in alle 
omstandigheden. Zij prees de PA voor het in stand houden van het feitelijke 
moratorium op de doodstraf en spoorde de PA aan om verder werk te maken van haar 
plan om bij de aanneming van een nieuw wetboek van strafrecht de doodstraf officieel af 
te schaffen. 

De EU heeft zich in 201 1 herhaaldelijk uitgesproken over de mensenrechtensituatie in 
de bezette Palestijnse gebieden, die erop achteruit is blijven gaan. Tal van keren heeft de 
EU de nederzettingsactiviteiten op de Westelijke Jordaanoever en in Oost-Jeruzalem 
betreurd en herhaald dat nederzettingen en de sloop van huizen door de EU worden 
bestempeld als illegaal volgens internationaal recht. 



224 



In 201 1 bleef de situatie van Palestijnse mensenrechtenverdedigers in de bezette 
gebieden kritiek. Het Israelische proces tegen mensenrechtenverdediger Bassem Tamimi 
werd voortgezet. In een verklaring van haar woordvoerder van 13 december 2011 
betreurde hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton het overlijden van diens neef 
Mustafa Tamimi, die werd gedood door een traangaspatroon die vlak bij hem werd 
afgevuurd tijdens een wekelijkse demonstratie waaraan hij deelnam. 

Tevens veroordeelde de EU het in brand steken van moskeeen op de Westelijke 
Jordaanoever, waar de gewelddadigheden van kolonisten in 2011 met 40 % toenamen, 
met Palestijnse slachtoffers en materiele schade tot gevolg. 

De EU voert voortdurend overleg en een voortdurende dialoog met 
mensenrechtenorganisaties en steunt via het Europees instrument voor democratic en 
mensenrechten (EIDHR) activiteiten die met mensenrechten te maken hebben. Op de 
website van het bureau voor technische bij stand van de EU staat een lijst van alle 
lopende, door de EU gefinancierde projecten op het gebied van mensenrechten. 

5.2.13 Jordanie 

De zesde ronde van besprekingen van het subcomite mensenrechten, bestuur en 
democratic van Jordanie en de Europese Unie vond in maart 2011 te Brussel plaats. Het 
waren de eerste besprekingen sinds de EU in oktober 2010 een "geavanceerde status"- 
partnerschap met Jordanie was overeengekomen. 

De mensenrechtendialoog tussen de EU en Jordanie ging over de binnenlandse 
hervormingen, waaronder die van het verkiezingskader en de vrijheid van vereniging, 
vrijheid van vergadering, vrijheid van de media, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van 
godsdienst of overtuiging, de rechten van de vrouw en het vraagstuk folteringen. 



225 



In 201 1 waren er in Jordanie net als in andere landen in de regio demonstraties waarin 
werd opgeroepen tot politieke en economische hervormingen en tot beeindiging van de 
endemische corruptie. Om in te spelen op de evoluerende binnenlandse politieke 
context en de toenemende roep om hervormingen richtte koning Abdullah in maart 
2011 het comite voor nationale dialoog (NDC) en in april 2011 het koninklijk comite 
voor grondwetsherziening (RCCR) op. 

Het NDC werd opgedragen op consensus gebaseerde ontwerpen van een kieswet en een 
wet inzake politieke partijen op te stellen, en het RCCR werd belast met de herziening 
van de grondwet. Eind September 201 1 bekrachtigde het parlement 41 
grondwetswijzigingen, die op 1 oktober 2011 in werking zijn getreden. Die wijzigingen 
weerspiegelen het kader van de Jordaanse politieke hervormingen en behelzen onder 
meer de oprichting van een grondwettelijk hof en van een onafhankelijke commissie die 
de verkiezingen moet bewaken en beheren, alsmede het verbod op foltering. 

De aanneming van toepassingswetten door het parlement moet de weg vrijmaken voor 
de consolidatie van de instellingen die garant staan voor de democratic, een goed bestuur 
en de rechtsstaat en ervoor zorgen dat er sprake is van werkelijk politiek pluralisme en 
dat politieke partijen meer bevoegdheden krijgen. 

De herziene wet op openbare bijeenkomsten, die in mei 2011 in werking is getreden, 
brengt enkele positieve veranderingen in verband met de vrijheid van meningsuiting en 
van vergadering met zich mee. Organisatoren van openbare bijeenkomsten hebben nu 
geen toestemming van het ministerie van Binnenlandse Zaken meer nodig. Zij hoeven 
enkel nog maar de autoriteiten 48 uur van te voren van de bijeenkomst in kennis te 
stellen. 

Wat de persvrijheid betreft, kregen mainstream online-nieuwsportalen verscheidene 
malen met veiligheidsdiensten te maken, vooral wanneer zij verslag uitbrachten over 
demonstraties. 



226 



227 



De wijdverbreide corruptie in de Jordaanse maatschappij blijft een punt van ernstige 
bezorgdheid en een topprioriteit voor de achtereenvolgende regeringen, maar met 
beperkt tastbaar resultaat. 

Jordanie handhaaft sinds mei 2006 een feitelijk moratorium op de toepassing van de 
doodstraf. 

Jordanie moet meer doen om geweld tegen vrouwen uit te barmen, onder meer door 
verdere maatregelen te treffen ter bevordering van de integratie van vrouwen in het 
politieke en het economische leven, in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Kinderen 
van Jordaanse moeders die met buitenlanders zijn getrouwd, kunnen nog steeds niet de 
Jordaanse nationaliteit verkrijgen, waardoor hun het recht op openbaar onderwijs en 
gezondheidszorg wordt ontzegd. Ook genieten hun buitenlandse echtgenoten niet 
dezelfde burgerrechten als Jordaanse mannen die met buitenlandse vrouwen zijn 
getrouwd. 

5.2.14 Libanon 

Na de politieke patstelling in de eerste helft van 2011 kregen de betrekkingen van de EU 
met Libanon weer nieuw elan nadat er in juli 2011 een nieuwe regering was gevormd. 
Het Associatiecomite gaf in december het startsein voor de opstelling van een nieuw 
actieplan van het Europees nabuurschapsbeleid. 

De EU was actief betrokken bij de discussie met de nieuwe regering over de hervorming 
van het kiesstelsel. In oktober 2011 werd er door het ministerie van Binnenlandse Zaken 
een nieuw wetsontwerp voorgelegd. De EU was voorstander van het opnemen van 
aanbevelingen van de verkiezingswaarnemingsmissie die in 2009 was uitgevoerd. De EU 
heeft 2 miljoen euro toegekend voor steun aan de hervorming van het kiesstelsel in 
Libanon, in de aanloop naar de verkiezingen van 2013. 



228 



De EU is Libanon blijven aansporen zijn rechterlijke macht te hervormen en 
onafhankelijker te maken. De EU heeft Libanon herhaaldelijk met klem verzocht zijn 
feitelijke moratorium op de doodstraf om te zetten in volledige afschaffing van de 
doodstraf. 



229 



De erbarmelijke toestand in de Libanese gevangenissen is nog steeds een punt van zorg. 
Het aandeel van de gedetineerden die nog op hun proces wachten of zelfs hun straf al 
hebben uitgezeten, ligt nog boven de 50 %. Maatschappelijke organisaties blijven 
melding maken van het gebruik van willekeurige detentie, met name van vluchtelingen 
en migranten. 

De EU herhaalt haar oproep aan Libanon om de toestand van de Palestijnse 
vluchtelingen te verbeteren, met name wat betreft hun recht op werk en 
socialezekerheidsdekking, alsmede op hun recht om eigendommen te bezitten, te erven 
en te regis treren. Uitvoeringsdecreten in samenhang met de wijzigingen van de 
arbeidswet van 2010 moeten nog worden aangenomen. 

Het parlement heeft de laatste hand gelegd aan een nationaal actieplan voor de 
mensenrechten, dat spoedig zou kunnen worden aangenomen. 

De EU heeft actieve steun geboden voor het recht op vrijheid van meningsuiting voor 
mensenrechtenverdedigers die moesten terechtstaan vanwege hun meldingen van het 
gebruik van foltering. 

5.2.15 Syrie 

Na het begin van de opstand in Syrie in het voorjaar van 2011 en de escalatie van 
gewelddadigheden en mensenrechtenschendingen door de Syrische regering jegens haar 
eigen onderdanen besloot de Raad Buitenlandse Zaken van mei 201 1 de bilaterale 
samenwerkingsprogramma's tussen de EU en de Syrische regering op te schorten. 
Tevens bevroor de EU de ontwerpassociatieovereenkomst. Sindsdien heeft de 
Commissie de deelname van de Syrische autoriteiten aan haar regionale programma's 
opgeschort en heeft de Europese Investeringsbank (EIB) al zijn leningsverrichtingen en 
technische bij stand aan Syrie opgeschort. 



230 



De EU riep president Assad op een stap opzij te zetten en oefende in nauwe 
samenwerking met de internationale gemeenschap druk op de Syrische regering uit om 
een einde te maken aan alle gewelddadigheden. De EU steunde de Liga van Arabische 
Staten (LAS) bij zijn inspanningen om de crisis op te lossen en drong er bij de leden van 
de VN-Veiligheidsraad op aan overeenstemming te bereiken over een krachtige VN-actie 
ten opzichte van Syrie. De beperkende maatregelen van de EU, waaronder een 
wapenembargo, gelden in Syrie sinds mei 201 1 en er zijn regelmatig nieuwe maatregelen 
ingevoerd. Eind 201 1 heeft de EU tien rondes van sancties opgelegd voor 86 personen 
en 30 eenheden, onder meer veel militairen en veiligheidsfunctionarissen die 
verantwoordelijk zijn voor het geweld en de repressie. 

Gedurende de gehele opstand veroordeelde de EU in de scherpste bewoordingen de 
aanhoudende gewelddadige repressie onder leiding van het Syrische regime tegen de 
bevolking, alsmede de wijdverbreide schendingen van de mensenrechten, waaronder het 
doden, massaal arresteren en folteren van burgers, vreedzame demonstranten en hun 
familieleden, die als misdaad tegen de menselijkheid kunnen worden beschouwd. De EU 
spoorde het Syrische bewind aan, onbelemmerde toegang te verlenen aan humanitaire 
hulpverleners en organisaties en ook media en onafhankelijke waarnemers toegang te 
verlenen. 

De EU werkte nauw samen met internationale partners om te zorgen voor een krachtige 
VN-respons op de crisis in Syrie. Dat heeft ertoe geleid dat de Algemene Vergadering en 
de Mensenrechtenraad (MRR) van de VN belangrijke resoluties over Syrie hebben 
aangenomen. Maar liefst drie buitengewone zittingen heeft de MRR in 2011 in Geneve 
aan de mensenrechtensituatie in de Arabische Republiek Syrie gewijd, waarvan twee op 
officieel verzoek van de EU. 

De EU gaf voorts blijk van haar diepe verontrusting over de bevindingen van het verslag 
van de onafhankelijke internationale onderzoekscommissie inzake Syrie, waarin wordt 
gesteld dat er in het land wellicht misdaden tegen de menselijkheid en andere grove 
mensenrechtenschendingen zijn begaan. De EU bevestigde herhaaldelijk haar standpunt 

231 



dat er voor de plegers van vermoedelijke misdrijven zoals die welke in het verslag 
worden beschreven, geen straffeloosheid mag bestaan. 



232 



5.2.16 Tunesie 

De Tunesische revolutie heeft de weg vrijgemaakt voor de overgang van het land naar 
democratic Tijdens de periode 2011 - 2013 heeft de EU 240 miljoen euro aan bilaterale 
samenwerking met Tunesie besteed, uit het ENPI (Europees nabuurschaps- en 
partnerschapsinstrument). Dat indicatieve bedrag werd met 150 miljoen euro verhoogd. 
Alleen al voor 2011 verdubbelde de EU haar financiele bij stand van aanvankelijk 
80 miljoen euro tot circa 160 miljoen euro. Die middelen waren met name bedoeld voor 
economisch herstel, het maatschappelijk midden veld en de democratische overgang. 

In januari 2011 betuigden EU-hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton en 
Commissielid Stefan Fiile in een gezamenlijke verklaring opnieuw de solidariteit van de 
EU met Tunesie en het Tunesische volk, veroordeelden zij het gewelddadig neerslaan 
van de demonstraties, en spoorden zij de Tunesische autoriteiten aan verantwoordelijk 
op te treden, de vrede te bewaren, zich terughoudend op te stellen en geen geweld te 
gebruiken. De opstand leidde tot het officiele aftreden van president Zine El Abidine 
Ben Ali op 14 januari 201 1. 

De Raad stelde op 31 januari 2011 beperkende maatregelen tegen Tunesie vast wegens 
schendingen van de mensenrechten. In februari 2011 bevroor de EU de tegoeden van de 
heer Ben Ali en andere personen tegen wie een gerechtelijk onderzoek loopt wegens 
verduistering van overheidsmiddelen in Tunesie. 



233 



De EU betoonde haar politieke steun voor de Tunesische overgang door een reeks 
bezoeken op hoog niveau, op 14 februari 2011 van EU-hoge vertegenwoordiger 
Catherine Ashton, en vervolgens van EG-voorzitter Barroso, de commissieleden Fule, 
Malmstrom en De Gucht en voorzitter van het Europees Parlement Buzek. 

De EU drong er bij de overgangsregering op aan toe te zien op een vlotte en soepele 
transitie naar democratic, en verklaarde zich bereid onmiddellijk bij stand te verlenen bij 
de voorbereiding en organisatie van het verkiezingsproces en samen te werken aan een 
breder pakket voor bij stand bij democratische hervormingen en economische 
ontwikkeling. 

De EU reageerde instemmend op de besluiten van de overgangsregering om politieke 
gevangenen vrij te laten, vrijheid van meninguiting toe te staan en familieleden van 
voormalig president Ben Ali te vervolgen wegens corruptie. 

De EU verleende onmiddellijke bij stand voor de voorbereiding van verkiezingen, en 
zette een verkiezingswaarnemingsmissie in die onder leiding stond van Michael Gahler, 
in wiens rapport te lezen viel dat de verkiezingen over het algemeen goed zijn verlopen, 
konden bogen op een grote politieke consensus, gepaard gingen met algemene vrijheid 
van meningsuiting en transparant waren georganiseerd. 

Voor het eerst hadden de Tunesische burgers in oktober 201 1 de gelegenheid om op 
vrije en democratische wijze hun vertegenwoordigers te kiezen. De nieuw verkozen 
grondwetgevende vergadering zal nu de taak hebben de nieuwe grondwet van het land 
op te stellen. De EU verklaarde dat zij de Tunesische bevolking politiek en financieel zal 
blijven steunen. Niettemin betreurde de EU de gevechten die uitbraken na de 
bekendmaking van de voorlopige verkiezingsuitslagen, en riep zij op tot kalmte en 
terughoudendheid . 

In 201 1 werd 2 miljoen euro uit het stabiliteitsinstrument vrijgemaakt ter ondersteuning 
van zeven projecten om de Tunesische autoriteiten te helpen bij de voorbereiding van 

234 



democratische verkiezingen volgens internationale normen, bij de ondersteuning van de 
ontwikkeling van een onafhankelijke civiele samenleving en bij het streven om 
maatschappelijke organisaties in staat te stellen een actieve rol te vervullen bij het 
bepalen van het hervormingsprogramma van het land. 



235 



Daarnaast werd in maart 2011 in het kader van het Europees instrument voor 
democratic en mensenrechten een oproep tot het indienen van voorstellen met een 
budget van 2 miljoen euro gedaan. Er werden tien projecten gefinancierd op de volgende 
drie gebieden: nationale verkiezingswaarneming, opleiding van politieke partijen, 
ondersteuning van de vrijheid van meningsuiting en bevordering van de democratische 
waarden. 

In juli 2011 werd nog een oproep tot het indienen van voorstellen gedaan in het kader 
van het thematische programma voor niet-overheidsactoren en lokale actoren voor een 
totaal budget van 2,5 miljoen euro. De oproep was gericht op de bevordering van lokale 
ontwikkelingsprojecten met bijzondere aandacht voor het scheppen van banen en het 
genereren van inkomsten. Er werden zes projecten gefinancierd. 

In September 2011 belegde de EU de eerste bijeenkomst van de taskforce EU-Tunesie 
die is opgezet om de Europese en internationale steun voor de Tunesische transitie beter 
te coordineren. 

Tevens werd er aanzienlijke humanitaire hulp beschikbaar gesteld, met name om Tunesie 
bij te staan bij de opvang van de toestroom van vluchtelingen tengevolge van de oorlog 
in Libie. In 201 1 heeft de EU met Tunesie een dialoog over migratie, mobiliteit en 
veiligheid aangeknoopt. 

Op 27 december 201 1 begroette de EU met instemming de benoeming van de nieuwe 
Tunesische regering en zegde zij toe de Tunesische autoriteiten en het maatschappelijk 
middenveld te zullen blijven steunen bij de overgang van het land naar democratic 

De EU heeft de onderhandelingen over het vestigen van een bevoorrecht partnerschap 
tussen de EU en Tunesie nieuw leven ingeblazen door het vaststellen van een 
"geavanceerde status". 



236 



5.2.17 Algerije 

De eerste vergadering van het subcomite EU-Algerije voor politieke dialoog, veiligheid 
en mensenrechten werd op 3 en 4 oktober in Algiers gehouden. De zesde zitting van de 
Associatieraad EU-Algerije vond in juni in Luxemburg plaats. Daar werd uitvoerig 
ingegaan op onderwerpen in verband met democratisering, hervormingen en 
mensenrechten. Commissielid Fiile bezocht Algerije in mei voor de tweede maal. Tijdens 
dat bezoek had hij ontmoetingen met een breed scala van maatschappelijke organisaties 
en sprak hij met de Algerijnse autoriteiten onder meer over de geplande politieke 
hervormingen. 

In de vorige vergadering van het Associatiecomite EU-Algerije, die in december te 
Brussel plaatsvond, verklaarde Algerije zich bereid verkennende onderhandelingen aan te 
gaan voor het uitwerken van een actieplan in het kader van het vernieuwde Europees 
nabuurschapsbeleid. Op 20 december verzocht Algerije de EU officieel om als 
waarnemer op te treden bij de parlementsverkiezingen in mei 2012. 

Op 29 april 2011 sprak de hoge vertegenwoordiger haar verontrusting uit over de moord 
op de mensenrechtenverdediger professor Ahmed Kerroumi, die behoorde tot de 
politieke partij "Democratische en Sociale Beweging", en riep zij ertoe op spoedig een 
diepgaand onderzoek in te stellen, opdat degenen die voor deze moord verantwoordelijk 
zijn, worden gevonden en voor de rechter worden gebracht. Zij herhaalde dat de EU 
hecht aan haar partnerschap met Algerije en dat de EU mensenrechtenverdedigers en 
maatschappelijke organisaties zal blijven steunen. 



237 



De Algerijnse autoriteiten hebben begin 2011 de noodtoestand opgeheven en politieke 
en sociaaleconomische hervormingen in het vooruitzicht gesteld. De EU verklaarde zich 
bereid Algerije bij zijn inspanningen te ondersteunen, maar beklemtoonde dat die 
hervormingen zo moeten worden doorgevoerd dat tegemoet wordt gekomen aan de 
rechtmatige aspiraties van het Algerijnse volk. De hervormingen werden met de 
Algerijnse autoriteiten besproken in de eerste vergadering van het subcomite voor 
politieke dialoog, veiligheid en mensenrechten en in de tweede vergadering van het 
Associatiecomite EU-Algerije. De EU gaf uiting aan het standpunt dat de wetgevings- 
hervormingen, met name inzake verenigingen en media, niet moeten leiden tot grotere 
beperkingen op de uitoefening van de vrijheid van vereniging en van meningsuiting. 
Verscheidene ngo's hadden nogal wat vragen naar aanleiding van de bestudering van de 
nieuwe wet op verenigingen, met name wat betreft de oprichting en ontbinding van 
verenigingen, het doel van hun activiteiten, hun financiering en hun samenwerking met 
Internationale ngo's. 

De EU heeft de ontwikkelingen inzake de vrijheid van godsdienst en geweten 
nauwlettend gevolgd. 

Wat de rechten van de vrouw betreft, betoonde de EU zich ingenomen met het 
hervormingsproject (dat vervolgens in januari 2012 is aangenomen) dat ertoe strekt een 
vrouwenquotum in verkozen vertegenwoordigingen te garanderen. Blijft de vraag of de 
uitvoering daarvan werkelijke gelijkheid tot gevolg zal hebben. De EU heeft zich er 
bezorgd over getoond dat Algerije zijn voorbehouden bij het Verdrag inzake de 
uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) nog niet heeft 
ingetrokken. Daarnaast is er door de EU gewezen op de noodzaak de "Code de la 
famille" te hervormen 

De EU-personeelsleden hadden geregeld ontmoetingen met maatschappelijke 
organisaties zowel in Algiers als in Brussel. In Algiers was de delegatie zeer actief om de 
civiele samenleving op de financieringsmogelijkheden en -procedures te attenderen. Er 
vond overleg met nationale en internationale ngo's plaats in het kader van de groep 

238 



inzake de doeltreffendheid van de hulp aan de civiele samenleving alsook bij de viering 
van internationale dagen (bijvoorbeeld de Dag van de mensenrechten). 



239 



In 20 11 werden er veertien extra projecten gefinancierd in het kader van het Europees 
instrument voor democratic en mensenrechten en het programma voor niet- 
overheidsactoren. Zij bestrijken een breed scala van onderwerpen, zoals plaatselijke 
ontwikkeling, capaciteitsopbouw, rechten van de vrouw en gezondheidszorg. 

Aan Algerije komt voor 2011-2013 een totaalbudget van 172 miljoen euro ten goede dat 
wordt gefinancierd via het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument. De 
Europese Commissie trok in 2011 58 miljoen euro uit voor Algerije. Die middelen 
dienen ter ondersteuning van hervormingen op het gebied van vervoer, cultuur en 
erfgoed, en jeugd en werkgelegenheid. 

5.2.18 Marokko 

De EU en Marokko zetten hun mensenrechtendialoog voort, meer bepaald in de zesde 
vergadering van het subcomite voor mensenrechten, democratic en bestuur van 
20 oktober 2011 te Brussel. 



240 



In een gezamenlijke verklaring van 19 juni 2011 van EU-hoge vertegenwoordiger 
Catherine Ashton en Commissielid Stefan Fiile voor uitbreiding en het Europees 
nabuurschapsbeleid] uitte de EU haar waardering voor de herziene versie van de 
grondwet, waarover op 1 juli 2011 een referendum werd gehouden. De nieuwe grondwet 
bevat belangrijke maatregelen op het vlak van de mensenrechten en de fundamentele 
vrijheden, waaronder het primaat van het internationale over het nationale recht; de 
erkenning van de burgerrechten van vrouwen en van de gelijkheid van vrouwen en 
mannen, het nieuwe institutionele kader voor de mensenrechten, d.w.z. de oprichting 
van de nationale raad voor de rechten van de mens, de interministeriele delegatie inzake 
mensenrechten en de instelling van de ombudsman. De Marokkaanse autoriteiten 
besloten de datum van de parlementsverkiezingen te vervroegen naar 25 november 
2011. In overeenstemming met de Marokkaanse regering vond van 14 november tot en 
met 2 december een EU-missie van verkiezingsdeskundigen plaats. Die missie bracht 
een verslag uit met verscheidene aanbevelingen voor het verbeteren van bepaalde 
aspecten van het verkiezingsproces (verlenging van de verkiezingscampagne, 
bekendmaking van de uitslagen met vermelding van het aantal stemmen, deelneming 
van vrouwen, enz.). De EU toonde zich (in een verklaring van 26 november 2011) 
ingenomen met het feit dat deze verkiezingen gehouden werden en zegde haar steun toe 
voor de Marokkaanse inspanningen om snel een ambitieus hervormingsprogramma ten 
uitvoer te brengen. 

In mei 2011 kondigde de regeringsraad zijn besluit aan om het Facultatief Protocol bij 
het Verdrag tegen foltering te ratificeren. De EU moedigde de Marokkaanse regering 
daarnaast aan om toe te treden tot Facultatief Protocol nr. 1, betreffende 
klachtenprocedures, bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke 
rechten, en om het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen 
tegen gedwongen verdwijning te ratificeren. In verband met de vrijheid van vereniging 
en de vrijheid van vergadering (die in de nieuwe grondwet verankerd zijn), bleven zich 
praktische problemen met de uitvoering voordoen (problemen bij de registratie van 
buitenlandse ngo's, weigeringen om recu's uit te schrijven, belemmeringen van 
demonstraties). Er kwamen meldingen binnen van het gebruik van geweld door de 

241 



rechtshandhavingsinstanties jegens demonstranten van met name de 20 februari- 
beweging. De EU onderstreepte in haar dialoog met de Marokkaanse autoriteiten het 
belang van waarborging van de vrijheid van vergadering en van vereniging. 



242 



Ook de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid zijn verankerd in de nieuwe 
grondwet, evenals het recht op toegang tot overheidsinformatie en de specifieke wijze 
van regulering daarvan door de hoge autoriteit voor audiovisuele communicatie. 
Journalisten kunnen over het algemeen weliswaar kritiek uiten, maar er werden 
verscheidene gevallen gerapporteerd van repressie en intimidatie van media en 
journalisten die zich kritisch hadden uitgelaten over gevoelige onderwerpen. De EU 
spoorde Marokko aan zo spoedig mogelijk een nieuwe perswet aan te nemen met een 
hervormde regeling van de vrijheidsstraffen voor journalisten. Wat de rechten van 
vrouwen en kwetsbare personen betreft, heeft Marokko een regeringsagenda voor 
gelijkheid 2011-2013 aangenomen. De EU trok 35 miljoen euro uit voor de uitvoering 
van die agenda, vooral voor de bewustmaking van de bevolking en het verbeteren van de 
omstandigheden en het vermogen van vrouwen om op voet van gelijkheid met mannen 
deel te nemen aan het politieke bestuur en het beheer van openbare aangelegenheden. 
Marokko heeft al zijn voorbehouden bij het Verdrag inzake de uitbanning van alle 
vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) ingetrokken, maar handhaaft 
bepaalde verklaringen die tegelijk met de aanpassing van zijn nationale wetgeving 
ingetrokken dienen te word en. In mei 2011 nam de regeringsraad het Facultatief 
Protocol bij het Verdrag tegen foltering aan (waardoor het comite individuele petities 
kan ontvangen). Het wetsontwerp inzake de arbeidsvoorwaarden voor huishoudelijk 
personeel (dat tevens het verbod op arbeid van kinderen van beneden de 15 jaar 
bestrijkt) werd in oktober 2011 door de regeringsraad aangenomen. 

De samenwerking tussen de EU en Marokko in internationale organisaties, met name in 
de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties werd verder uitgebreid. Marokko nam in 
de context van de Arabische lente actief deel aan de VN-contactgroep voor het oplossen 
van het conflict in Libie, en werkte met de EU samen op het vlak van de eerbiediging 
van de mensenrechten in Syrie. 



243 



5.2.19 Westelijke Sahara 

De EU is in haar dialoog met zowel Marokko als Algerije van nabij aandacht blijven 
schenken aan de Westelijke Sahara. De EU hecht groot belang aan het verbeteren van de 
mensenrechtensituatie in de Westelijke Sahara, waar de vrijheid van meningsuiting en de 
vrijheid van vergadering problematisch blijven. De EU steunt de VN-secretaris-generaal 
en zijn persoonlijk gezant ten voile in hun inzet voor het vraagstuk van de Westelijke 
Sahara en heeft de partijen opgeroepen de onderhandelingen onder auspicien van de VN 
voort te zetten om een rechtvaardige, blijvende en beiderzijds aanvaardbare politieke 
oplossing te vinden. In Resolutie 1979 (2011) van de VN-Veiligheidsraad verheugt de 
Veiligheidsraad zich over de vestiging van een nationale mensenrechtenraad in Marokko 
en over de voorgestelde component voor de Westelijke Sahara, alsook over de 
bereidheid van Marokko om te zorgen voor onvoorwaardelijke en ongehinderde toegang 
tot alle speciale procedures van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties. 

5.2.20 Libie 

Nadat het Kadhafi-regime zijn eigen onderdanen op brute wijze had onderdrukt en 
aangevallen, besloot de EU op 22 februari 201 1 de onderhandelingen over een 
kaderovereenkomst EU-Libie op te schorten. 

Vervolgens nam de EU een leidende rol op zich bij het nemen van het besluit in de 
Algemene Vergadering van de VN van 1 maart om Libies lidmaatschapsrechten in de 
Mensenrechtenraad op te schorten. 



244 



Op 1 1 maart werd er een buitengewone Europese Raad gehouden in het licht van de 
gebeurtenissen in Libie. De leiders riepen kolonel Kadhafi op onmiddellijk afstand te 
doen van de macht, en verklaarden dat de nationale overgangsraad door de EU als 
rechtmatige gesprekspartner zou worden beschouwd. In daaropvolgende zittingen van 
de Raad Buitenlandse Zaken en bijeenkomsten van de Europese Raad herhaalde de EU 
haar oproepen aan het adres van het regime om een halt toe te roepen aan het geweld en 
aan de mensenrechtenschendingen ten aanzien van zijn onderdanen, en betuigde zij met 
klem steun aan de prodemocratische krachten. Daarnaast werden door voorzitter 
Barroso, voorzitter Van Rompuy en hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton 
verklaringen afgelegd over een brede waaier van onderwerpen op het gebied van de 
mensenrechten (waaronder de bescherming van de burgerbevolking, de veroordeling van 
willekeurige detentie en buitengerechtelijke executies en van discriminatie van kwetsbare 
groepen), het gebruik van clustermunitie, de status van de nationale overgangsraad, en 
algehele steun aan de Libische burgers. 

In antwoord op de crisis implementeerde de EU spoedig beperkende maatregelen op 
grond van de Resoluties 1970 en 1973 van de VN-Veiligheidsraad, samen met een reeks 
autonome aanvullende beperkende maatregelen. Die maatregelen behelsden de 
bescherming van de burgerbevolking door te voorkomen dat wapens en geld het 
Kadhafi- regime konden bereiken en door zich met reisbeperkingen en het bevriezen van 
tegoeden te richten tegen kolonel Kadhafi en diegenen in zijn naaste omgeving die 
verantwoordelijk waren voor het bevelen van geweld. 

De EU speelde een actieve rol bij de inspanningen van de internationale gemeenschap 
om een oplossing te vinden voor het conflict. EU-ver tegen woordigers waren aanwezig 
bij de topbijeenkomsten van Parijs en Londen, bij de vergaderingen van de Libie- 
contactgroep en van de Cairo-groep, alsook bij de top van Parijs van 1 September en de 
bijeenkomst van de Vrienden van Libie in New York in de marge van de AWN, waar 
de nationale overgangsraad de volledige erkenning van de internationale gemeenschap 
als het rechtmatige gezag van Libie verkreeg. 



245 



Op 22 mei 2011 bezocht de hoge vertegenwoordiger Benghazi, waar zij de officiele 
opening van het technisch bureau van de EU verrichtte. Het EU-bureau werd 
opgedragen om de contacten met de in Benghazi gevestigde nationale overgangsraad te 
onderhouden en om de EU-bij stand ter plaatse te coordineren. Op 12 november, na de 
bevrijding van Tripoli, bezocht de hoge vertegenwoordiger Tripoli om de EU-delegatie 
in Libie officieel te openen en om gezagsdragers van de nationale overgangsraad in hun 
hoofdstad te ontmoeten, zoals zij tijdens haar bezoek aan Benghazi in mei had beloofd. 



246 



Sinds het begin van de crisis in Libie bood de EU humanitaire hulp voor meer dan 
158 miljoen euro en zette zij EU-civielebeschermingsteams en middelen in om zowel in 
Libie zelf als aan de Libische grenzen burgers bij te staan. Na de bevrijding van het land 
kondigde de hoge vertegenwoordiger een pakket van 30 miljoen euro aan onmiddellijke 
hulp aan voor onder meer eerbiediging van de mensenrechten, voorkoming van foltering 
en mishandeling en versterking van het maatschappelijk midden veld. 

Verscheidene leden van het Europees Parlement bezochten Libie in 201 1 en droegen 
zodoende bij aan de bewustmaking in Europa van de uitdagingen waar de interim- 
autoriteiten voor staan in hun streven om een democratische overgang te 
bewerkstelligen. 

De hoge vertegenwoordiger benadrukte dat in de nieuwe grondwet de rechten van 
vrouwen verankerd moeten worden om te waarborgen dat vrouwen deel uitmaken van 
het proces. De EU faciliteerde de deelname van vrouwen uit twaalf verschillende 
Libische steden aan de verkiezingen in Tunesie. 

Op 21 december 2011 gaf de Raad van de EU alle bevroren in de EU gehouden 
middelen en tegoeden van de centrale bank van Libie en van de Libyan Arab Foreign 
Bank vrij om het herstel van de Libische economie te steunen en bij stand te bieden aan 
de nieuwe Libische autoriteiten. 



247 



5.3 Ruslanden Centraal-Azie 

5.3.1 Rusland 

De EU en Rusland hidden in 2011 hun periodieke tweejaarlijks mensenrechtenoverleg. 
De 13e en de 14e ronde daarvan vonden beide in Brussel plaats, respectievelijk in mei en 
november. Er werd open gedialogeerd over een reeks mensenrechtenkwesties in 
Rusland, de Europese Unie en internationale fora. Met name de volgende onderwerpen 
kwamen aan de orde: vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vergadering en vereniging, 
de situatie van mensenrechtenverdedigers, de rechtsstaat, het functioneren van het 
gerechtelijk apparaat, kiesrechten, racisme, vreemdelingenhaat en bestrijding van 
discriminatie, met inbegrip van met name de rechten van LGBTI's, de rechten van het 
kind, samenwerking inzake mensenrechten in internationale fora (VN, Raad van Europa, 
OVSE), en de noordelijke Kaukasus. 

Daarnaast verzochten de EU en Rusland om onderzoek naar specifieke individuele 
gevallen. Overeenkomstig haar praktijk om de stem van het maatschappelijk middenveld 
bij haar bijeenkomsten met derde landen over de mensenrechten te betrekken, had de 
EU voor elke overlegronde ontmoetingen met vertegenwoordigers van Russische en 
internationale ngo's. Ook het Europees Parlement werd in speciale voor- en 
nabesprekingen op de hoogte gehouden. 

Om het overleg doeltreffender en resultaatgerichter te maken, bleef de EU bij Rusland 
aandringen op wijzigingen in de procedure van het mensenrechtenoverleg en om andere 
ministeries en instanties dan het ministerie van Buitenlandse Zaken erbij te betrekken, 
om het overleg beurtelings in Rusland en in de EU te laten plaatsvinden en 
ontmoetingen met Russische en internationale ngo's te houden. Dit punt kwam ter 
sprake tijdens twee EU-Rusland-toppen, respectievelijk in Nizjni Novgorod in juni en in 
Brussel in december, en werd voorts besproken in een briefwisseling tussen voorzitter 
Van Rompuy en president Medvedev. Over het algemeen werden 



248 



mensenrechtenkwesties op alle niveaus van de betrekkingen tussen de EU en Rusland 
ter sprake gebracht, ook op het hoogste. 



249 



De EU bleef ook in 201 1 uiting gegeven aan haar bezorgdheid over de nakoming door 
Rusland van de toezeggingen die het in het kader van de VN, de OVSE en de Raad van 
Europa heeft gedaan. Omdat 2011 een verkiezingsjaar was, behoorden de kiesrechten 
van de Russische burgers tot de hoofdpunten van de besprekingen met de Russische 
Federatie, varierend van de registratie van politieke partijen tot de eerlijke toegang tot 
middelen en media, en van de vrijheid van vergadering wat bijeenkomsten van de 
oppositie betreft tot verkiezingswaarneming. In de aanloop naar en vlak na de 
verkiezingen werden in dat verband door hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton 
enkele verklaringen afgelegd. 

Bron van grote zorg bleven voor de EU de moeilijke situatie van 
mensenrechtenverdedigers, een aantal gewelddadige aanslagen op journalisten en 
prominente activisten in de Russische Federatie, alsmede de beperkte naleving van de 
vrijheid van meningsuiting en van de vrijheid van vereniging en vergadering. Het 
onderzoek naar de moorden op mensenrechtenverdedigers als mevrouw Estemirova en 
het onderzoek naar het overlijden in voorlopige hechtenis van de heer Magnitski en 
mevrouw Trifonova leverden niets op. Op 27 december legde het hoofd van de 
presidentiele raad inzake mensenrechten en civiele samenleving, Michail Fedotov, 
president Medvedev rapporten over Sergej Magnitski en Michail Chodorkovski voor. 
Intussen werd de rechtszaak tegen de overleden jurist Sergej Magnitski twee jaar na zijn 
dood heropend, en dat terwijl de omstandigheden van zijn dood in voorlopige hechtenis 
nog tot op de bodem moeten worden uitgezocht. Last but not least riep de definitieve 
uitspraak in het tweede proces tegen Chodorkovski en Lebedev tal van vragen op in 
verband met onregelmatigheden en het ontbreken van een eerlijk proces. Hoge 
vertegenwoordiger Ashton legde daarover een verklaring af. 



250 



De EU bleef zich zorgen maken over de mensenrechtensituatie in de noordelijke 
Kaukasus, die er in 2011 niet beter op werd: er bleven talrijke meldingen binnenkomen 
van folteringen, ontvoeringen, willekeurige detenties en schendingen van de rechten van 
vrouwen, waaronder "eerwraakmoorden" en huiselijk geweld. Voor die misdaden bleef 
er alom straffeloosheid heersen. In naburige republieken, met name in Ingoesjetie en 
Dagestan, ging de situatie er verder op achteruit. Het aantal aanslagen in samenhang met 
racisme en etnische haat bleef een bron van zorg. Hetzelfde geldt naar verluidt voor de 
situatie van staatlozen in de Russische Federatie. 

Tot de belangrijke positieve ontwikkelingen die op instemming van de EU konden 
rekenen, behoorden enkele moderniseringsinspanningen, met name in verband met de 
rechtsstaat (de start van een aantal hervormingen op justitieel gebied, in het 
gevangeniswezen en de rechtshandhaving) en politiek pluralisme (verlaging van de 
drempel voor toegang tot de Doema van zeven naar vijf procent, opstelling van 
wetswijzigingen inzake de registratie van politieke partijen en de kieswet). 

5.3.2 Centraal-Azie (regionaal) 

De EU-strategie voor een nieuw partnerschap met Centraal-Azie is sedert ze door de 
Europese Raad op 21 en 22 juni 2007 werd goedgekeurd het algemene kader voor de 
EU-betrekkingen met Centraal-Azie. De strategic onderkent dat mensenrechten, 
rechtsstatelijkheid, goed bestuur en democratisering aan de basis liggen van de politieke 
stabiliteit en de economische ontwikkeling van Centraal-Azie op de lange termijn. 

De EU stelde bij elke Centraal-Aziatische staat mensenrechtenkwesties aan de orde via 
diverse politieke contacten en bezoeken op hoog niveau, zoals tijdens de ministeriele 
bijeenkomst tussen de EU en Centraal-Azie van 7 april 2011 in Tasjkent (Oezbekistan). 
Er werd een aantal bilaterale demarches uitgevoerd bij de landen in de regio over 
mensenrechtenkwesties die zorgen baarden. 



251 



Overeenkomstig de strategic heeft de EU met alle landen van de regio gestructureerde 
mensenrechtendialogen ingesteld. Deze dialogen hebben de gelegenheid geboden 
openlijk over alle zorgpunten te praten, ook over individuele gevallen. De dialogen 
werden voorbereid in nauw overleg met het plaatselijke en het internationale 
maatschappelijk middenveld. Er werd ook gevraagd om inbreng van het maatschappelijk 
middenveld door middel van studiebijeenkomsten met de vier Centraal-Aziatische 
landen 12 . Deze bijeenkomsten gingen over internationale normen, Europese beste 
praktijken, nationale wetten en de praktische toepassing daarvan. De studiebijeen- 
komsten boden de gelegenheid voor een gedachtewisseling tussen Europese en Centraal- 
Aziatische vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, academici en 
overheidsambtenaren. Zij leidden tot de opstelling van gedetailleerde aanbevelingen over 
wetswijzigingen en praktische veranderingen die nodig zijn willen de betrokken landen 
volledig voldoen aan de internationale en nationale normen, die daar aan ambtenaren 
werden gepresenteerd. De dialogen en de studiebijeenkomsten kregen een vervolg door 
contacten tussen de nationale autoriteiten en de EU-delegaties, alsmede door de 
financiering van projecten, onder meer uit het Europees instrument voor democratic en 
mensenrechten. 

Daarnaast ontwikkelde de EU met de staten van Centraal-Azie op nationaal niveau 
bilaterale samenwerkingsprogramma's en -projecten die rechtstreeks te maken hebben 
met de mensenrechten. De EU verleende in het bijzonder steun aan de hervorming van 
het gerechtelijk apparaat en het gevangeniswezen, evenals aan campagnes om de 
mensenrechten te propageren en aan capaciteitsopbouw. Overeenkomstig de strategic 
werden de activiteiten in het kader van het regionaal initiatief met betrekking tot de 
rechtsstaat voor Centraal-Azie ook in 2011 voortgezet. 

Bijdragen tot de uitvoering van het EU-mensenrechtenbeleid is onderdeel van het 
mandaat van de Speciale Vertegenwoordiger van de EU voor Centraal-Azie, Pierre 
Morel, die in zijn bezoeken aan de regio en in zijn bilaterale contacten 
mensenrechtenvraagstukken aan de orde bleef stellen. 



http://eeas.europa.eu/human rights/dialogues/civil society 

252 



253 



De EU werkte middels dialoog en gezamenlijke projecten nauw samen met de OVSE, 
de Raad van Europa, de VN en de Hoge Commissaris van de VN voor de 
mensenrechten, en met name met haar regionale bureau in Bisjkek. 

5.3.3 Kazachstan 

In 201 1 waren er in Kazachstan tekenen van onrust tengevolge van een industrieel 
arbeidsgeschil dat in mei in Janaozen uitbrak. Er werd gestaakt in diverse 
olieverwerkingsinstallaties waar de arbeiders salarisverhoging, betere 
arbeidsomstandigheden en de opheffing van beperkingen met betrekking tot 
onafhankelijke vakbonden eisten. Deze stakingen leidden in december 2011 tot zware 
botsingen tussen politie en stakers. De autoriteiten richtten een onderzoekscommissie 
op die de feiten achter de gewelddadige gebeurtenissen moet onderzoeken. De EU sprak 
de verwachting uit dat de commissie op transparante wijze haar werk zal doen en dat 
degenen die verdacht worden van geweldpleging een eerlijk proces zullen krijgen. 

De situatie qua mensenrechten blijft meer in het algemeen een punt van zorg. De EU is 
bij de Kazachstaanse autoriteiten blijven aandringen op het uitvoeren van verdere 
politieke hervormingen op het gebied van de vrijheid van vergadering en de vrijheid van 
overtuiging, de rol van het maatschappelijk middenveld en de ngo's, de situatie van de 
politieke oppositie, de mediavrijheid en de vrijheid van meningsuiting. 

Sedert de lente van 2011heeft in Kazachstan een reeks bomaanslagen en vermoedelijke 
terreuraanslagen plaatsgevonden, die te maken zouden hebben met religieus extremisme. 
Deze gebeurtenissen hebben een nieuw open debat doen ontstaan over 
godsdienstvrijheid en over een stijgende tendens van religieus extremisme in Kazachstan. 
Tijdens de bijeenkomst van de samenwerkingsraad EU-Kazachstan in juni 2011 zijn op 
hoog niveau besprekingen gevoerd. 

De vierde ronde van de mensenrechtendialoog tussen de EU en Kazachstan vond plaats 
op 30 november 2011 in Brussel. Op 19 en 20 oktober 2011 is in Almaty een EU- 
Kazachstan seminar van het maatschappelijk middenveld georganiseerd over 

254 



mensenrechten : "Building stronger interaction between state and civil society as an 
engine of progress". 



255 



5.3.4 Kirgizie 

De vorming van een coalitieregering en een vreedzaam verloop van de 
presidentsverkiezingen in oktober 201 1 waren een laatste stap in het overgangsproces 
van de na de crisis van 2010 opgerichte voorlopige instellingen naar door democratische 
verkiezingen gevestigde overheidsautoriteiten. Uit een aantal, door de OVSE/Odihr 
waargenomen, tekortkomingen bij de uitvoering van de wetgeving bleek duidelijk dat het 
verkiezingsproces verbetering behoeft. De EU bleef ondersteuning verlenen aan het 
democratiseringsproces en bevestigde haar toezegging om substantiele hulp te bieden ter 
ondersteuning van hervormingen in het land, met name op het gebied van de rechtsstaat 
en de sociaaleconomische ontwikkeling. 

Tijdens het verloop van de politieke dialoog bleef de EU de Kirgizische autoriteiten 
oproepen nog meer politieke hervormingen door te voeren, vooral inzake 
rechtsstatelijkheid en justitie. 

De EU spoorde de Kirgizische autoriteiten aan sneller verbetering te brengen in de 
mensenrechtensituatie van alle burgers, met name wat betreft de waarborging van de 
onontbeerlijke rechten op een eerlijk proces en op toegang tot de rechter, deugdelijke 
procesvoeringsregels en vermindering van de druk op rechters en advocaten. De EU 
uitte haar diepe verontrusting over de beslissing van het hoogste gerechtshof van 
Kirgizie om de levenslange vrijheidsstraf van de mensenrechtenverdediger de heer 
Askarov te handhaven, en riep ertoe op alle mogelijkheden te overwegen om de zaak 
opnieuw te bezien. 

De hervorming van het wetboek van strafrecht is een belangrijke ontwikkeling: de EU 
uitte haar waardering voor het feit dat laster niet langer strafbaar is in Kirgizie, waarmee 
het goede voorbeeld wordt gegeven voor de regio. In december 201 1 nodigde Kirgizie 
de speciale rapporteur van de VN inzake foltering uit voor een bezoek aan het land. 



256 



De derde zitting van de mensenrechtendialoog tussen de EU en Kirgizie vond op 28 juni 
2011 in Bisjkek plaats. Naast onderwerpen van gemeenschappelijk belang of 
gemeenschappelijke zorg in internationale fora, stelde de EU een aantal specifieke 
punten van zorg betreffende de mensenrechtensituatie in Kirgizie aan de orde, met name 
in samenhang met de hervorming van het gerechtelijk apparaat, met inbegrip van 
voorlopige hechtenis, foltering, het recht op een eerlijk proces en toegang tot de rechter, 
vrijheid van vereniging en van vergadering ; de rechten van gevangenen, van kinderen en 
van vrouwen, en het nationale kader voor de bescherming van de mensenrechten. 

De EU bleef continu ondersteuning verlenen aan activiteiten op het gebied van 
wederopbouw, verzoening en conflictpreventie die van belang zijn voor de duurzame 
groei van het land. In antwoord op de door de nieuwe regering getoonde belangstelling 
voor samenwerking met de EU inzake justitiele hervormingen en de bestrijding van 
corruptie wordt er thans gewerkt aan de opstelling van een volwaardig 
bijstandsprogramma voor deze aangelegenheden, dat voorziet in het delen van EU- 
ervaring ter zake. 

5.3.5 Tadzjikistan 

De derde en de vierde ronde van de mensenrechtendialoog tussen de EU en 
Tadzjikistan vonden plaats in Doesjanbe op respectievelijk 2 februari (voor het jaar 
2010) en 25 oktober 2011. De dialoog bood de gelegenheid tot een gedachtewisseling 
over een breed scala van vraagstukken van gemeenschappelijk belang of van 
gemeenschappelijke zorg, zoals de nationale instelfingen voor de mensenrechten, de 
rechten van vrouwen, kinderen en migranten. Er zijn verschillen opgemerkt in verband 
met het kiesrecht, het maatschappelijk middenveld, de vrijheid van godsdienst en de 
vrijheid van de media. Daarnaast waren er ook besprekingen over mogelijkheden tot 
concrete samenwerking op het gebied van de mensenrechten. In het kader van de vierde 
ronde van de dialoog bezocht de EU-delegatie ook een gevangenis in Doesjanbe. 



257 



Op 26-27 juli 2011 werd er door de EU en Tadzjikistan een seminar voor het 
maatschappelijk middenveld over de rechten van arbeidsmigranten gehouden. 



258 



"Mensenrechtenkwesties kwamen ook aan de orde in de eerste vergadering van het 
samenwerkingscomite op 16 maart 2011 in Doesjanbe. De voornaamste punten van 
bespreking hidden verband met de aanbevelingen van het Bureau voor Democratische 
Instellingen en Mensenrechten (ODIHR), de vrijheid van meningsuiting, de 
mediavrijheid en de vrijheid van godsdienst. 

5.3.6 Turkmenistan 

De EU bleef de situatie van de mensenrechten in Turkmenistan nauwlettend volgen en 
gaf tijdens de bilaterale dialoog voordurend uiting geven aan haar blijvende bezorgdheid 
over een aantal zaken, onder meer in de mensenrechtendialoog EU-Turkmenistan. De 
vierde ronde van de dialoog vond op 8 juli 2011 in Brussel plaats. De EU en 
Turkmenistan richtten zich in het bijzonder op de hervorming van het gerechtelijk 
apparaat, met inbegrip van de omstandigheden in de gevangenissen, op de nationale 
instellingen voor de bescherming van de mensenrechten, de ontwikkeling van het 
maatschappelijk middenveld, vrijheid van vereniging, vrijheid van meningsuiting, 
bewegingsvrijheid en de rechten van personen die tot een nationale minderheid behoren, 
en samenwerking in internationale fora. 

5.3.7 Oezbekistan 

De EU is bij de Oezbeekse autoriteiten blijven aandringen op het uitvoeren van verdere 
politieke hervormingen, met name op het gebied van de vrijheid van vergadering en de 
vrijheid van overtuiging, de rol van het maatschappelijk middenveld en de ngo's, de 
mediavrijheid en de rechten van het kind. De EU heeft zich verheugd over de vrijlating 
van een aantal mensenrechtenverdedigers in de loop van 2011, maar bleef bezorgd over 
het grote aantal mensenrechtenverdedigers, activisten en journalisten die in detentie 
zitten in Oezbekistan en is die vraagstukken blijven aankaarten, ook de individuele 
gevallen, bij de autoriteiten van Oezbekistan. Zij bleef aandringen op ruimere toegang 
van de internationale gemeenschap tot de penitentiaire instellingen in Oezbekistan. 



259 



260 



De vijfde ronde van de mensenrechtendialoog EU-Oezbekistan vond op 24 juni 2011 in 
Tasjkent plaats. De EU en Oezbekistan richtten zich in het bijzonder op de hervorming 
van het gerechtelijk apparaat, met inbegrip van de omstandigheden in de gevangenissen, 
op de nationale instellingen voor de bescherming van de mensenrechten, de 
ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld, vrijheid van vereniging, vrijheid van 
meningsuiting, be wegings vrijheid en samenwerking in internationale fora. In deze 
context sneed de EU ook het punt aan van samenwerking met de speciale rapporteur 
inzake foltering, alsook het punt betreffende een uitnodiging aan een IAO-commissie 
om toezicht uit te oefenen op de voortgang bij de uitvoering van de IAO-verdragen 138 
en 182 tegen kinderarbeid. 

In december 201 1 schortte het Europees Parlement zijn instemming met het opnemen 
van een textielprotocol in de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst op wegens 
bezorgdheid in verband met kinderarbeid. Waarschijnlijk verwacht het Europees 
Parlement concrete vooruitgang te merken inzake gedwongen arbeid, onder meer de 
terugkeer van internationale toezichthouders naar de katoenoogst in 2012, om het 
opnieuw opnemen van het textielprotocol opnieuw te overwegen. Er werd intensiever 
met elkaar samengewerkt om een programma van 10 miljoen euro vast te stellen voor 
een hervorming van de strafrechtspleging, dat begin 2012 van start is gegaan. 

De EU bleef samen met de Raad van Europa uitvoering geven aan het 
rechtsstaatinitiatief van de EU en Centraal-Azie. Voor Oezbekistan werden de volgende 
activiteiten verricht: hervorming van het grondwettelijk hof, het hoogste gerechtshof en 
het bureau van de ombudsman, opleiding van rechters en vertegenwoordigers van 
overheidsdiensten, en opstelling van juridische adviezen over wetsontwerpen. 



261 



5.4 Afrika 

5.4.1 Afrikaanse Unie 

De mensenrechtendialoog tussen de EU en de AU, die in 2008 begon, bleef een 
belangrijk forum voor besprekingen over de inspanningen voor de mensenrechten en de 
democratic Er vond in 201 1 een bijeenkomst plaats, in Dakar, waarbij de aandacht 
vooral uitging naar vraagstukken als de samenwerking tussen de AU en de EU inzake de 
bescherming van mensenrechtenverdedigers, de mensenrechten in democratische 
transities, en het recht op ontwikkeling en de uitvoering van Resolutie 1325 van de VN- 
Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid. 

De derde AU-EU-studiebijeenkomst van het maatschappelijk middenveld over 
mensenrechten vond op 21 en 22 november 2011 in Brussel plaats. De aanbevelingen 
hadden betrekking op twee hoofdonderwerpen: mensenrechten en verkiezingen, en de 
situatie in verband met het recht op huisvesting en gedwongen uitzettingen. De 
aanbevelingen zullen worden gepresenteerd als bijdrage aan de volgende bijeenkomst in 
het kader van de mensenrechtendialoog tussen de EU en de Afrikaanse Unie. 

Als blijk van hun gezamenlijke aanpak legden de EU en de AU op 12 februari 2011 een 
gezamenlijke verklaring af over de Internationale dag tegen de inzet van kindsoldaten. In 
die verklaring betoonden de EU en de AU zich verheugd over de vooruitgang die met 
name door de aanneming van Resolutie 1 882 van de Veiligheid sraad werd geboekt, en 
betuigden zij andermaal hun steun voor het bestrijden van straffeloosheid in verband 
met de rekrutering en de inzet van kindsoldaten en voor de noodzaak om degenen die 
dergelijke misdaden begaan, voor de rechter te brengen. Daarnaast riepen zij alle staten 
op om het Facultatief Protocol inzake de betrokkenheid van kinderen bij gewapende 
conflicten uiterlijk in 2012 te ratificeren, nadat daarvoor in mei 2010 de campagne werd 
ingeluid door het bureau van de speciale vertegenwoordiger van de VN-secretaris- 
generaal voor kinderen en gewapende conflicten. 



262 



263 



In het kader van het Afrika-EU-platform voor dialoog over bestuur en mensenrechten 
(ingesteld op 12 november 2010) werd er door twee werkgroepen vergaderd voor 
besprekingen over respectievelijk het beheer van natuurlijke hulpbronnen in situaties 
tijdens en na een conflict (Brussel, juni 2011) en vrijheid van meningsuiting, waaronder 
media vrijheid, als manier om democratische veranderingen te bevorderen (Tunis, 
december 2011). Sinds het platform in november 2010 werd opgericht biedt het 
platform een open, inclusieve en informele ruimte voor dialoog, alsook de gelegenheid 
tot het opstellen van gezamenlijke bestuursagenda's en aanbevelingen voor de beide 
continenten. In September 2011 vond er in Brussel ook een informele bijeenkomst van 
deskundigen van het Afrika-EU-partnerschap inzake democratisch bestuur en 
mensenrechten plaats, tijdens welke bijeenkomst verder overleg kon worden gevoerd 
over de vraag of er verbetering kan worden gebracht in de EU-steun voor Afrikaanse 
bestuursinitiatieven als het African Peer Review Mechanism (APRM) en het Afrikaanse 
handvest inzake democratic, verkiezingen en bestuur. 

Naast de mensenrechtendialoog van de AU en de EU bieden de politieke dialogen 
overeenkomstig artikel 8 van de Overeenkomst van Cotonou de gelegenheid om vragen 
inzake mensenrechten rechtstreeks op te nemen met de nationale autoriteiten in de 
Afrikaanse partnerlanden. In 2010 werd een specifieke dialoog over mensenrechten 
gevoerd met Nigeria en Zuid-Afrika. 

5.4.2 Angola 

Ondanks de grondwettelijke garanties inzake de fundamentele vrijheden en de nationale 
instelling voor de mensenrechten bleven zich op allerlei niveaus tekortkomingen bij de 
bescherming van de mensenrechten voordoen. Tot recente problemen ter zake behoren 
meldingen van geweld en misbruiken van de strijdkrachten tegen illegale migranten en 
mijnwerkers in de diamantrijke Lunda-provincies. Ook werd er gewag gemaakt van 
buitensporig geweld van de politie bij kleinschalige protestacties van 
oppositiegroeperingen en jongeren. 



264 



265 



De EU-delegatie en vertegenwoordigers van de lidstaten bezochten de Lunda-provincies 
en hadden er contacten met de autoriteiten en vertegenwoordigers van de civiele 
samenleving. In coordinatie met andere internationale partners volgden zij de situatie en 
wezen zij de regering op de noodzaak om de berichten grondig na te trekken en 
preventief op te treden door opleiding en controle van de strijdkrachten. Eerder 
bezochten EU-ambassadeurs de olierijke noordelijke provincie Cabinda, waar zich 
sporadisch zwakke opstanden voordoen en waar meldingen van 
mensenrechtenschendingen vandaan komen. 

De EU en haar lidstaten financieren mensenrechtenprojecten en verlenen bijstand aan 
lokale en internationale organisaties die actief zijn op dit terrein. Nu de donor steun aan 
Angola algemeen wordt afgebouwd, vormt de EU- financiering een van de weinige 
inkomstenbronnen voor lokale mensenrechtenorganisaties. 

De dialoog overeenkomstig artikel 8 van de Overeenkomst van Cotonou is niet erg 
actief gebleven, maar er zijn hoge verwachtingen voor de Angola EU JWF Joint way 
forward agreement. Het omvat een brede politieke dialoog over onder andere vrede en 
veiligheid, mensenrechten en goed bestuur. 

5.4.3 Burundi 

De bezorgdheid van de EU over de mensenrechtensituatie in Burundi is in 2011 
gebleven. Er zijn in de loop van het jaar tal van buitengerechtelijke executies geweest - 
62 volgens de VN, en nog meer volgens de ngo's. Terwijl de leiders van de oppositie 
zich in het buitenland bevinden, hebben het maatschappelijk middenveld en de media 
het vacuum dat door de politieke partijen van de oppositie is achtergelaten, ruimschoots 
ingevuld, en zijn journalisten en leiders van het maatschappelijk middenveld het doelwit 
geworden van arrestaties en intimidaties. 



266 



De politieke dmk uit de internationale gemeenschap begon tegen het einde van het jaar 
vruchten af te werpen, want de toestand bleek rustiger te zijn geworden. De EU heeft 
bijgedragen tot het intensiveren van internationale inspanningen om de dialoog tussen de 
regering en de zich in het buitenland bevindende oppositiepartijen te herstellen, in het 
vooruitzicht van een behoorlijke voorbereiding van de verkiezingen in 2015. 

De EU heeft op proactieve wijze geprobeerd met de regering een dialoog 
overeenkomstig artikel 8 van de Overeenkomst van Cotonou te voeren, maar tevergeefs. 
De dialoog met het maatschappelijk middenveld had in 201 1 meer succes aangezien die 
werd voortgezet en meer werd toegespitst op politiek bestuur. 

De EU is uit het EOF projecten blijven financieren om justitie te decentraliseren en het 
plaatselijk bestuur te steunen, ten einde moeilijke vraagstukken in verband met 
landconflicten op te lossen. De EU heeft in het kader van het EIDHR en het 
stabiliteitsinstrument ook oproepen tot voorstellen gedaan. 

5.4.4 Kameroen 

In 201 1 kreeg de inzet van de EU inzake mensenrechten en democratisering in 
Kameroen een belangrijke impuls, zowel op het gebied van de politieke dialoog en de 
pleitbezorging als op het gebied van financiele steun. De belangrijkste actiegebieden 
waren de volgende. 

Mensenrechtenverdedigers: de EU-missies in Kameroen hebben de oprichting van een 
nationaal netwerk voor de bescherming van mensenrechtenverdedigers 
(RENAPDDHO) gesteund. De delegatie van de Unie heeft advies, politieke bij stand en 
bij stand in natura gegeven, terwijl de Franse ambassade enige financiele steun heeft 
gegeven. RENAPDDHO treedt op wanneer individuele mensenrechten in gevaar zijn en 
legt ook de laatste hand aan een eerste verslag over de situatie van de 
mensenrechtenverdedigers in Kameroen. 



267 



268 



Bewustzijn van mensenrechten: de EU heeft in 2011 financiele steun verleend voor de 
organisatie van een in Yaounde gehouden filmfestival over het thema mensenrechten. 
Helaas hebben de autoriteiten het festival op het laatste ogenblik verboden vanwege 
vermeend gevaar voor de openbare orde, waarop de hoofden van de EU-missie hebben 
verklaard dat besluit te betreuren. 

Justitie en detentievoorwaarden: de EU is de belangrijkste donor op dit cruciale gebied. 
De EU-steun was in het bijzonder belangrijk om te helpen het aantal personen die in 
afwachting van hun proces in hechtenis zitten te beperken te dijken en om te helpen de 
gezondheidsvoorwaarden (onder meer hiv-preventie), de sanitaire omstandigheden en 
juridisch consult voor gedetineerden te verbeteren. Daarnaast zijn de problemen in 
verband met het (dis)functioneren van justitie, in het bijzonder voor grote dossiers, ook 
geregeld opgeworpen in het kader van de politieke dialoog. 

De rechten van LGBT's: dit punt ligt in Kameroen zeer gevoelig en wordt geregeld 
opgeworpen tijdens de politieke dialoog met de autoriteiten, met als ultieme doel 
decriminalisering. De EU heeft voorts financiele steun verleend aan een ngo die de 
rechten van LGBT's verdedigt, in het bijzonder LGBT's die in hechtenis zitten of tegen 
wie een proces loopt. Dit project heeft voor een controverse met de autoriteiten 
gezorgd; de autoriteiten beschuldigden de EU van inmenging en van het bevorderen van 
homoseksualiteit en hebben de EU gevraagd de subsidie in te trekken. De EU heeft 
heftig op die beschuldigingen gereageerd en weigerde haar mening over het project te 
herzien. 

In 201 1 zijn in het kader van de lopende politieke dialoog geregeld nog andere punten 
aangekaart, zoals de afschaffing van de doodstraf (er is momenteel slechts een feitelijk 
moratorium), de rechten van de vrouw (in het bijzonder geweld tegen vrouwen), de 
rechten van het kind (in het bijzonder bekrachtiging door Kameroen van de twee 
Facultatieve protocollen bij het VN-verdrag inzake de rechten van het kind) en 
beknotting van politieke rechten zoals de vrijheid van vereniging en de vrijheid van 



269 



protest. Er is ook financiele steun verleend aan ngo's die samenwerken met leden van de 
inheemse bevolking (in het bijzonder de Baka-pygmeeen). 



270 



5.4.5 Tsjaad 

Zoals is opgemerkt in het verslag van het Bureau van de Hoge commissaris voor de 
mensenrechten over de mensenrechtensituatie in Tsjaad, is er in dat land geen beleid van 
opzettelijk en systematisch schenden van de mensenrechten, maar worden die rechten 
voortdurend geschonden. Hoewel Tsjaad de belangrijkste internationale verdragen over 
de bevordering en de bescherming van de mensenrechten heeft bekrachtigd, laat de 
daadwerkelijke toepassing van die verdragen nog veel te wensen over. De reden daartoe 
is een gebrek aan financiele en technische middelen voor vraagstukken inzake 
mensenrechten en justitie. Parallel wordt het recht op ontwikkeling sterk beknot door 
terugkerende hongersnood en epidemieen, vooral in de Sahelregio van het land. 

De problemen op het gebied van de mensenrechten zijn dan ook vrij uiteenlopend, maar 
de EU en haar lidstaten hebben vier grote probleemgebieden aangewezen waarop zij hun 
inspanningen moeten bundelen: 

a) de instelling van een betrouwbaar en functioned gerechtssysteem, om de - nog 
steeds wijdverbreide - straffeloosheid een halt toe te roepen; 

b) de naleving en bevordering van de rechten van de meest kwetsbaren, ook van 
kinderen, vrouwen (vooral in agrarische regio's) en van personen met een 
beperking; 

c) het hervormingsproces voor de interne veiligheidsdiensten begeleiden, de 
rechtsstaat in het land aanmoedigen en misbruiken voorkomen; 

d) naleving van democratische beginselen en goed bestuur bevorderen, door 
participatie van de burgers in overheidszaken toe te staan, zowel op nationaal als 
op plaatselijk niveau. 

"Goed bestuur" behelsde een van de twee pijlers (70 miljoen euro) van het lOe Europees 
Ontwikkelingsfonds, om bij te dragen tot het herstel van gezonde openbare instellingen 
en gezonde praktijken op de terreinen justitie, beheer van overheidsfinancien, en 
veiligheid in het land. 

271 



272 



Het in 2009 gestarte EU-programma ter ondersteuning van justitie in Tsjaad (PRAJUST) 
wil dan ook de rechtsbedeling in het land aanmerkelijk verbeteren door steun te helpen 
verlenen aan zowel de strafrechtelijke als de civielrechtelijke processen, en ook aan 
professionals (advocaten, reenters, gevangenisbeambten, enz.). PRAJUST voorziet ook 
in een wezenlijke bijdrage aan het regeringsprogramma voor de bouw en 
heringebruikneming van justitiefaciliteiten in het hele land. 

De hervorming van de veiligheidssector is een belangrijk gebied waarop de EU al steun 
verleent door middel van het PAFSI programma - Support programme for the reform of 
internal security forces. 

De EU financierde, samen met and ere bilaterale en multilaterale partijen, de 
onderzoekscommissie naar de gebeurtenissen van januari-februari 2008 en naar de 
verdwijning van oppositieleider Ibni Oumar Mahamat Saleh. 

De EU was ook op politiek en financieel gebied betrokken in de organisatie van het 
proces tegen voormalig president Habre, hoewel dat proces nog van start moest gaan 
omdat het hof nog niet was ingericht. 

Wat het probleem van de verkiezingen betreft, heeft de EU steun verleend aan de 
voorbereiding en de organisatie van de parlements- en presidentsverkiezingen 2010- 
2011. Er is een EU-verkiezingswaarnemingsmissie onder leiding van het voormalig 
Commissielid voor Ontwikkeling, thans lid van het Europees Parlement, Louis Michel 
afgevaardigd. 

Het eind 2011 opgestarte governance support program in Tsjaad (PAG) verleende steun 
inzake financieel bestuur en beheer van inkomsten uit olie. Het programma zet de in 
2007 aangevatte inspanningen voort om het vermogen van het ministerie van Financien 
en Begroting te verbeteren. Een onderdeel van het programma is bestemd voor de 
begeleiding van het recente decentralisatieproces na de plaatselijke verkiezingen van 
2011 in de belangrijkste steden van het land. 

273 



274 



De EU is sterk gehecht gebleven aan het aanpakken van belangrijke vraagstukken in 
samenhang met goed bestuur (justitie, mensenrechten, veiligheidsdiensten, economische 
transparantie en decentralisatie), zowel via haar politieke dialoog overeenkomstig artikel 
8 van de Overeenkomst van Cotonou, als via de uitvoering van haar programma's en 
projecten. 

Via haar budgedijnen bevorderde de EU naleving voor de rechten van de vrouw, voor 
de rechten van het kind, en voor de rechten van personen met een beperking. Tot die 
acties behoorden onder meer het bestrijden van discriminerende praktijken tegen 
vrouwen zoals vrouwelijke genitale verminking, gedwongen huwelijk en vroegtijdig 
huwelijk, en op gender gebaseerd geweld. 

5.4.6 Ivoorkust 

Begin 201 1 verkeerde Ivoorkust in een ernstige politieke crisis: de aftredende president 
weigerde zich immers neer te leggen bij de uitslag van de presidentsverkiezingen van 
eind november 2010 waarbij zijn tegenstander Alassane Ouattara de overwinning had 
behaald. De repressie van het illegitieme regime van Gbagbo gaf aanleiding tot talrijke 
schendingen van de rechten van de mens, die door hoge vertegenwoordiger Ashton en 
haar woordvoerder in verschillende verklaringen aan de kaak zijn gesteld. De EU heeft 
de wil van de burgers van Ivoorkust zoals die uit de stembusgang duidelijk naar voren is 
gekomen, onmiddellijk en resoluut gesteund door middel van restrictieve maatregelen 
tegen in totaal 118 personen en 13 economische entiteiten (zie daarover de besluiten die 
de Europese Raad tot begin april 2011 heeft genomen). 

Die maatregelen zijn uitermate doeltreffend gebleken, want ze hebben het regime van 
Gbagbo aanmerkelijk verzwakt. 

Ook op diplomatiek niveau trad de EU intensief op om regionale instellingen zoals 
Ecowas en de Afrikaanse Unie, alsook de Verenigde Naties ertoe aan te zetten een 
uitgesproken standpunt in te nemen en bemiddelingsacties te ondernemen om de 
grondwettelijke orde te herstellen. De EU verleende hen daartoe ook steun op het 
gebied van informatie, zowel technisch als financieel. Zij heeft daarnaast 60 miljoen euro 

275 



uitgetrokken voor humanitaire hulp aan de bevolkingsgroepen die het ergst door de 
crisis waren getroffen en 1 miljoen euro uit het EIDHR beschikbaar gesteld voor onder 
andere specifieke hulp aan vrouwen tegen wie tijdens de crisis seksueel geweld is 
gebruikt. 



276 



Nadat de installatie van de rechtmatige president Ouattara het einde van de crisis had 
ingeluid, kon de ontwikkelingssamenwerking voortgaan, met de daadwerkelijke start van 
het programma ter ondersteuning van het gerecht (18 miljoen euro) dat ertoe strekt de 
staat te steunen bij het vasdeggen van een sectoraal hervormingsbeleid, het bevorderen 
van de toegang tot de rechter, het terugdringen van corruptie bij het gerecht, en het 
versterken van het professionalisme van de magistraten. In de loop van 201 1 zijn in de 
noordelijke regio's zeven rechtbanken gerenoveerd en opnieuw in gebruik genomen, 
zodat in de betrokken zones de toegang tot de rechter is vergroot. 

De EU bood (via het stabiliteitsinstrument) steun in de vorm van specifieke expertise 
voor het ministerie van Justitie voor de lopende gerechtelijke procedures, met name het 
onderzoek door de onderzoekscel van het ministerie naar de tijdens de crisis gepleegde 
misdrijven, alsook voor de ontwikkeling van een wet tot bescherming van getuigen en 
slachtoffers en van een wetsontwerp betreffende de tenuitvoerlegging van het Statuut 
van Rome (ICC). 

Eind 201 1 is steun voor nationale verzoening goedgekeurd ten behoeve van de 
overgangsjustitie, de bemiddeling van conflicten over landeigendom in het westen, en 
professionalisering en responsabilisering van de media. De EU continueerde haar 
technische en financiele steun aan het post-crisis-verkiezingsproces door bij de 
organisatie van de wetgevende verkiezingen van mei2011 8miljoeneuro te schenken en 
de waarneming van de verkiezingen door het maatschappelijk midden veld te financieren. 
Tot slot versterkte de EU in oktober 201 1 haar dialoog met de 

mensenrechtenorganisaties tijdens de opstelling van de mensenrechtenstrategie van het 
land. 

5.4.7 Democratische Republiek Congo 

In 201 1 was de EU zeer betrokken bij het toezicht op het verkiezingsproces in de DRC 
in de aanloop naar de parlements- en presidentsverkiezingen. Op 24 januari deed de 
hoge vertegenwoordiger een verklaring uitgaan naar aanleiding van de herziening van de 



277 



grondwet, waarin werd opgeroepen tot een dialoog tussen alle bij het verkiezingsproces 
betrokkenen. 



278 



De EU verleende financiele steun aan de organisatie van de parlements- en 
presidentsverkiezingen en stuurde een verkiezingswaarnemingsmissie ter plekke. De EU 
uitte bij verscheidene gelegenheden haar bezorgdheid over de politiek gemotiveerde 
schendingen van de mensenrechten, en de bedreigingen van de vrijheid van de media en 
de inbreuken op de vrijheid van meningsuiting en van protest. 

Op 7 September deed de EU een plaatselijke verklaring uitgaan over de 
verantwoordelijkheden die alle politieke actoren en de Congolese nationale politie in de 
DRC hebben voor het waarborgen van vrije, transparante, democratische en vreedzame 
verkiezingen. Op 8 november uitte de EU haar bezorgdheid over de meest recente 
ontwikkelingen in de verkiezingscampagne in de DRC. Er zijn kernberichten naar de 
nationale kiescommissie (CENI) gestuurd om erop te wijzen dat het van belang is dat de 
fundamentele vrijheden worden gewaarborgd. In november en december deed de EU 
verscheidene verklaringen uitgaan over de kwaliteit van het verkiezingsproces in de 
DRC. 

Voorts is de EU zich blijven inzetten voor de verdedigers van de mensenrechten. De 
EU was vertegenwoordigd in alle stadia van het proces tegen de verdachten die 
betrokken zouden zijn geweest bij de dood van mensenrechtenverdediger Floribert 
Chebeya. Op 29 juni verklaarde de hoge vertegenwoordiger dat zij kennis had genomen 
van het vonnis dat door het hoge militaire gerechtshof was uitgesproken, waarbij zij 
benadrukte dat straffeloosheid moet worden bestreden; ook werd in die verklaring het 
standpunt van de EU ten aanzien van de doodstraf gememoreerd. De EU heeft 
verscheidene demarches gedaan om mensenrechtenverdedigers te beschermen en heeft 
haar lokale actieplan voor de uitvoering van de richtsnoeren van de EU ten aanzien van 
verdedigers van mensenrechten bijgewerkt. Voorts is op lokaal niveau een 
landenstrategiedocument voor mensenrechten opgesteld. 

De EU continueerde haar steun voor de bestrijding van op gender gebaseerd geweld in 
de DRC. Als een van de financiele verbintenissen werd op 11 juli een programma ter 



279 



waarde van 2,5 miljoen euro voor steun aan slachtoffers van seksueel geweld in Kivu 
aangekondigd. 



280 



De EU is van nabij blijven toezien op de ontwikkelingen met betrekking tot de 
wetgeving, in het bijzonder op het gebied van de hervorming van de veiligheidssector. 
Er zijn in de DRC diverse grote projecten uitgevoerd in het kader van het Europees 
instrument voor democratic en mensenrechten (EIDHR). 

Op internationale fora is de EU steun blijven verlenen aan het werk van het 
Internationaal Strafhof (ICC) met betrekking tot hangende Congolese zaken. Daarnaast 
heeft de EU in de Mensenrechtenraad van de VN de situatie in de DRC met betrekking 
tot de mensenrechten actief aan de orde gesteld. 

5.4.8 Eritrea 

De EU heeft opnieuw haar bezorgdheid getoond over de schendingen van de 
mensenrechtenverplichtingen door Eritrea. In het kader van de politieke dialoog riep de 
EU de regering van Eritrea op alle politieke gevangenen onvoorwaardelijk vrij te laten. 
In September 2011 bracht hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton de verklaring 
namens de Europese Unie over de politieke gevangenen in Eritrea op de tiende 
verjaardag van hun detentie uit. De EU riep de regering van de Staat Eritrea met 
aandrang op de "Gil" (elf hoge regeringsambtenaren die sinds 2001 willekeurig worden 
vastgehouden en aan wie hun rechten worden ontzegd nadat zij openlijk kritiek hadden 
geleverd op president Isaias Afwerki) onvoorwaardelijk vrij te laten. 

Evenzo werd de aandacht gevestigd op het lot van de opgesloten journalisten en 
diegenen die gevangen zitten vanwege hun politieke of religieuze overtuiging. Evenals 
anderen riep de EU de autoriteiten van Eritrea op Dawit Isaak, een journalist die zowel 
de Eritrese als de Zweedse nationaliteit heeft en die sinds 2001 in incommunicado- 
detentie zit, alsook andere gedetineerde journalisten vrij te laten. De EU herhaalde haar 
verzoeken om informatie te ontvangen en toegang tot die journalisten te krijgen. Tijdens 
zijn ontmoeting met president Isaias heeft de directeur Afrika, Nicholas Westcott, 
persoonlijk het lot van de gevangenen aangekaart. 



281 



Ook vrijheid van godsdienst blijft een probleem: de EU uitte bezorgdheid over 
schendingen hiervan ten aanzien van niet-officieel erkende religieuze groeperingen in 
Eritrea en herhaalde haar verzoek om toegang tot de in 2007 afgezette voormalige 
patriarch van de Eritrese orthodoxe kerk. 

De EU heeft ook bezorgdheid geformuleerd over de benarde toestand van de Eritrese 
vluchtelingen in de Hoorn van Afrika. Zij deed dat tegenover zowel de regering van 
Eritrea als de regeringen van andere landen waar naar verluidt van mensenhandel en 
mishandelingen sprake is. 

De EU verleende verdere steun aan verscheidene activiteiten ter bevordering van de 
mensenrechten, vooral met betrekking tot de toegang tot informatie over 
mensenrechten, over de rechten van de vrouw en de rechten van het kind. 

5.4.9 Ethiopie 

In het nieuwe ontwikkelingsplan van Ethiopie voor de komende vijf jaar, het groei- en 
trans formatieplan, is een volledig hoofdstuk gewijd aan capaciteitsopbouw bij 
overheidsdiensten en aan goed bestuur (onder meer maatregelen tegen corruptie). Dat 
lijkt aan te geven dat de regering een doeltreffend ambtenarenapparaat, alsook in 
democratische en politieke zin, een sterker goed bestuur als ruggengraat van de nationale 
ontwikkelings strategic tot stand wil brengen. 

De EU blijft echter bezorgd over de situatie van de mensenrechtenverdedigers en over 
de toepassing van de wet uit 2009 die de activiteiten van het maatschappelijk middenveld 
reguleert. Nieuwe, in 2011 uitgebrachte richtsnoeren voor het uitwerken van een aantal 
aspecten van de wetgeving betreffende het maatschappelijk middenveld bemoeilijken de 
situatie van de maatschappelijke organisaties wellicht nog meer. Toch is tussen de 
regering, de donoren en het maatschappelijk middenveld een driepartijendialoog tot 
stand gebracht. De EU heeft er vertrouwen in dat dankzij die dialoog een verbetering 
van de regelingen tot de mogelijkheden behoort. De EU heeft eveneens op 

282 



voorspoedige wijze de projecten van het Civil Society Fund verder uitgevoerd, onder 
meer betreffende mensenrechten en bestuur. 



283 



In 201 1 vonden in Ethiopie overeenkomstig de in 2009 aangenomen nieuwe 
antiterrorismewet de eerste arrestaties en bijbehorende processen plaats. In juni werden 
twee Ethiopische journalisten gearresteerd; later volgden de arrestaties van nog andere 
journalisten en van leden van de oppositie. 

De EU heeft de processen gevolgd. Eind 2011 werden twee Zweedse journalisten 
veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf jaar, en werden drie andere, nog lopende 
rechtszaken tegen in totaal 36 personen, door de EU gevolgd. 

Over de arrestaties en de uitvoering van de antiterrorismewet is kritiek geuit, 
hoofdzakelijk door Amnesty, Human Rights Watch, en Reporters Without Borders. De 
VN spoorden Ethiopie aan om de mime definitie van terrorisme in de antiterrorismewet 
te herzien en formuleerden bezorgdheid over de mogelijke kwalijke gevolgen van die wet 
voor de media in het land. De EU brengt de antiterrorismewet ter tafel in het raam van 
de dialoog die zij met Ethiopie tot stand brengt. 

In 201 1 hebben donoren, waaronder de EU, een informatiemissie uitgevoerd voor de 
beoordeling van het door de Ethiopische regering uitgevoerde programma voor 
verdorping dat de landbouwbevolking betere toegang tot basisdiensten moet 
verschaffen. Ondanks wat mensenrechtenorganisaties beweren, is tijdens de missie geen 
bewijs gevonden van gedwongen verplaatsing of van andere schendingen van 
mensenrechten. De donoren steunen het programma niet en zijn bezorgd over de 
gevolgen van de overhaaste uitvoering, die soms leidt tot het ontbreken van 
basisdiensten en zelfs tot voedseltekorten. In 201 1 is de EU daarover in dialoog getreden 
met de regering van Ethiopie. 

Ethiopie is begonnen aan de ontwikkeling van een nationaal actieplan inzake 
mensenrechten dat in 2012 klaar moet zijn en waarin aanbevelingen van de universele 
periodieke doorlichting en van VN-organen zullen worden opgenomen. 



284 



5.4.10 Gambia 

In Gambia heeft de politieke en macro-economische stabiliteit standgehouden, terwijl de 
mensenrechtensituatie, vooral wat de vrijheid van meningsuiting betreft, problematisch 
bleef. Dat werd in november bevestigd toen de zittende president Jammeh de 
presidentsverkiezingen won. De EU stuurde een deskundige 

verkiezingswaarnemingsmissie, wier evaluatie de basis voor verdere besprekingen in de 
politieke dialoog zal vormen. 

De EU en Senegal onderhouden een stmcturele politieke dialoog als bepaald in artikel 8 
van de Overeenkomst van Cotonou, met wederzijds overeengekomen prioriteiten, 
gedeelde agenda's en toezeggingen van beide partijen. De bijeenkomsten vinden twee 
keer per jaar plaats. Bestuur/mensenrechten zijn kernonderwerpen die voortdurend op 
de agenda staan. Op die gebieden werd echter minder voortvarend te werk gegaan en 
werd minder snel vooruitgang geboekt dan ten aanzien van andere thema's die ter tafel 
kwamen. 

De EU bleef het maatschappelijk middenveld steunen, in het bijzonder inzake bestuur, 
mensenrechten en de rechten van vrouwen. 

5.4.11 Guinee 

Over het algemeen trad in 2011 een verdere verbetering op wat de toestand van de 
mensenrechten en van de democratic in Guinee betreft. In Conakry en in het 
binnenland, waar door de ordediensten tal van schendingen worden gepleegd, is de 
veiligheidssituatie stabieler geworden. In de strijd tegen de straffeloosheid is enige 
vooruitgang geboekt, onder meer in het dossier betreffende de slachtoffers van 28 
September 2009 (vreedzame manifestatie die door de veiligheidsdiensten bruut is 
neergeslagen). Diverse in 2011 door de ordediensten gepleegde schendingen blijven 
echter ongestraft en twee van de hoogstgeplaatste functionarissen die vermoedelijk 
verantwoordelijk zijn voor de repressie van 28 September 2009, bekleden nog steeds 



285 



hoge openbare ambten, wat de voortgang van het onderzoek er niet gemakkelijker op 
maakt. De EU handhaaft tegen vijf personen sancties (bevriezing van tegoeden en 
visumverbod) wegens hun veronderstelde verantwoordelijkheid in dit dossier. 



286 



Justitie blijft zeer zwak, en de omstandigheden waarin de gevangenen verkeren zijn nog 
steeds penibel en weinig mensenrechtenvriendelijk, maar de eerste stappen naar een 
hervorming van het justitiele en het penitentiaire systeem zijn gezet. De EU heeft justitie 
al een eerste keer steun verleend in de vorm van technische bij stand aan het minis terie 
en van hulp aan slachtoffers en het maatschappelijk middenveld in de strijd tegen het 
onbestraft blijven van tijdens de slachting van 28 September 2009 gepleegde misdaden. 
Ook werd een begin gemaakt met de hervorming van de veiligheidsdiensten, onder meer 
het demilitariseren van de stad Conakry en de daadwerkelijke pensionering van ongeveer 
4 000 militairen met ten minste 35 jaar dienst (15 % van de veiligheidsdiensten). De 
politieke situatie is stabieler, en nu dankzij de installatie van een democratisch verkozen 
president en een civiele regering de grondwettelijke orde is hersteld, heeft de EU de 
voorwaarden voor de voortzetting van de samenwerking overeenkomstig het lOe EOF 
versoepeld en het wapenembargo gedeeltelijk opgeheven. Vrije en transparante 
wetgevende verkiezingen blijven echter de beslissende voorwaarde voor volledig 
genormaliseerde relaties met de EU. 

5.4.12 Guinee-Bissau 

In 201 1 was de mensenrechtensituatie in Guinee-Bissau nog steeds zorgwekkend, in het 
bijzonder wat de economische en sociale rechten betreft, omdat de problemen van 
armoede, analfabetisme en ontoereikende toegang tot de elementaire sociale diensten 
niet waren opgelost. Net als het op grote schaal voorkomende huiselijk geweld hebben 
die problemen een negatieve uitwerking ten aanzien van de rechten van de vrouw en de 
rechten van het kind. 

In juni 2011 nam de nationale assemblee twee wetten aan, de ene ter bestrijding van 
mensenhandel en de and ere tot uitbanning van vrouwelijke genitale verminking. In 
december 201 1 bekrachtigde Guinee-Bissau het Afrikaanse charter voor democratic, 
verkiezingen en bestuur. 



287 



In april 201 1 deed de Europese Unie, overeenkomstig het Europees instrument voor 
democratic en mensenrechten (EIDHR), voor het eerst een oproep tot het indienen van 
voorstellen voor versterking van de bescherming van de rechten van kinderen, vrouwen 
en gevangenen. Vier projecten werden geselecteerd voor financiering, voor een 
totaalbedrag van 1 140 000 euro. 

De stabiliteit van het land werd in gevaar gebracht door herhaalde perioden van door 
politieke overwegingen ingegeven geweld en intimidatie die in nauw verband staan met 
de rol van het leger in de binnenlandse politiek. In december 201 1 mondde de 
verijdeling van een vermeende poging tot staatsgreep uit in het onrechtmatig doden van 
een verdachte die zich aan het overgeven was, en in willekeurige arrestaties en detenties. 
Straffeloosheid en corruptie blijven een groot probleem, en worden onvoldoende 
aangepakt. 

Straffeloosheid tegengaan en de wet naleven stonden centraal in de politieke dialoog die 
de Europese Unie en Guinee-Bissau voeren in het kader van de raadplegingen 
overeenkomstig artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou. De vertegenwoordigers 
van de regering van Guinee-Bissau stelden bevredigende voorstellen en initiatieven voor 
om belangrijke hervormingen door te voeren die het land in een democratisch kader 
moeten stabiliseren. Het overleg is afgesloten met het Besluit 2011/1492 van de Raad en 
met de aanneming van passende maatregelen voor de uitvoering van die afspraken. Eind 
201 1 was weliswaar een bepaalde voortgang in de uitvoering van bepaalde engagementen 
op te merken maar was geen van de belangrijkste toezeggingen volledig uitgevoerd. 

5.4.13 Kenia 

De EU is in 201 1 nauwlettend blijven toezien op de mensenrechtensituatie in Kenia. 



288 



Het verlenen van steun aan de toepassing van de nieuwe grondwet was voor de EU in 
201 1 een van de hoofdprioriteiten, niet het minst met het oog op de bescherming en de 
bevordering van de mensenrechten. 

De straffeloosheid bleef zeer verontrustend. De EU heeft die vraagstukken regelmatig 
zowel bij de regering van Kenia als publiekelijk aangekaart. In 20 11 bleef zij politieke 
druk uitoefenen opdat de regering zou optreden tegen het onrechtmatig doden en 
folteren door de veiligheidsdiensten, alsook tegen de corruptie bij de overheid. 

Als fervent voorstander van het Internationaal Strafhof (ICC) heeft de EU opnieuw een 
oproep tot volledige samenwerking met het Hof gedaan aan de regering van Kenia en 
aan de zes personen die door het ICC zijn gedagvaard voor misdrijven die in 2007/2008 
tijdens de geweldpleging na de verkiezingen werden gepleegd. Daarnaast zette de EU aan 
tot invoering van een plaatselijk mechanisme om personen die betrokken waren bij 
geweldpleging na de verkiezingen voor de rechter te brengen. 

De voortdurende en regelmatige dialoog met organisaties van het maatschappelijk 
middenveld werd voortgezet, onder meer door middel van regelmatige bijeenkomsten 
op het niveau van de missiehoofden. 

Als gevolg van haar publieke verklaringen (onder meer in de media) over 
mensenrechtenvraagstukken, met name het Internationaal Strafhof, de bestrijding van 
straffeloosheid, het onrechtmatig doden, en de internationale dag van de mensenrechten, 
heeft de EU in het land een grote zichtbaarheid als actor op het gebied van de 
mensenrechten bereikt. 



289 



5.4.14 Liberia 

Hoewel er geen bewijs is dat actoren van de overheid in Liberia zich schuldig maken aan 
systematische schending of ontkenning van de mensenrechten, zijn de problemen die 
samenhangen met de bevordering en de bescherming van de mensenrechten aanzienlijk: 
de omstandigheden in de gevangenissen zijn weerzinwekkend, met onder meer 
overbevolking, en gedetineerden die lang in hechtenis zitten voor hun zaak wordt 
behandeld en aan wie een behoorlijk proces wordt ontzegd. Seksueel geweld en geweld 
op basis van gender, onder meer verkrachting, alsook vrouwelijke genitale verminking 
(VGV) en schending van de rechten van het kind, onder meer mishandeling van 
kinderen, komen courant voor in het land. 

Formeel gesproken houdt Liberia de doodstraf aan voor bepaalde misdaden, maar voor 
het voltrekken van de doodstraf geldt een vrijwillig moratorium. 

Als onderdeel van de activiteiten ter bevordering van de mensenrechten heeft de Unie 
een lokale EU-strategie voor mensenrechten aangenomen en ter plaatse gesprekken 
gevoerd met de regering en de betrokken instellingen (onder meer de nationale 
mensenrechtencommissie). In november werd een plaatselijke oproep tot voorstellen 
gedaan in het kader van het Europees instrument voor democratic en mensenrechten 
(voor een totaal bedrag van 600 000 euro). 

In 201 1 hield Liberia presidents- en parlementsverkiezingen, de tweede democratische 
verkiezingen sinds het einde van de burgeroorlog. Een boycot van de oppositie en 
straatgevechten tussen protestanten en de politie zetten echter een domper op de tweede 
verkiezingsronde. De EU verleende financiele steun voor de verkiezingscyclus (7 miljoen 
euro) en stuurde een verkiezingsdeskundigenmissie. 



290 



5.4.15 Madagaskar 

In 20 11 maakte de crisis in Madagaskar dankzij de continue inspanningen van de 
bemiddelingstrojka van de Ontwikkelingsgemeenschap van zuidelijk Afrika een grote 
ontwikkeling door, waarna de belangrijkste politieke belanghebbenden op 16 September 
2011 een "Roadmap for Ending the Crisis in Madagascar" ondertekenden. Dit document 
omvat de verbintenissen van de ondertekenaren om een neutraal, inclusief en onderling 
overeengekomen overgangsproces in te leiden met het oog op de organisatie van 
geloofwaardige, vrije en transparante verkiezingen en een terugkeer naar de 
grondwettelijke orde in Madagaskar. 

De EU, de Ontwikkelingsgemeenschap van zuidelijk Afrika, de Afrikaanse Unie en de 
internationale gemeenschap juichten dat document toe en namen vervolgens nota van de 
grote vooruitgang die in de uitvoering ervan werd geboekt (consensuele aanwijzing van 
een eerste minister, de formatie van een regering van nationale eenheid, de installatie van 
het overgangsparlement en de oprichting van de nationale verkiezingscommissie 
(CENIT). 

Naar aanleiding van die ontwikkelingen heeft de EU op 5 december een nieuw besluit 
vastgesteld overeenkomstig artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou, waarbij het 
sinds 2010 van kracht zijnde besluit werd verlengd maar dat via een positieve aanpak 
EU-steun voor het overgangsproces en graduele hervatting van de EU-samenwerking 
inzake ontwikkelingshulp mogelijk maakt, op voorwaarde dat echte vooruitgang wordt 
geboekt bij de uitvoering van de routekaart voor overgang. 

De uitvoering van de routekaart voor overgang blijft echter zeer broos. 



291 



5.4.16 Malawi 

In 201 1 is de mensenrechtensituatie in Malawi verder achteruitgegaan. Als gevolg van 
wijzigingen in het wetboek van strafrecht in januari 2011 is de regeringscontrole op de 
media uitgebreid en zijn de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid in gevaar. Als 
gevolg van slecht economisch en politiek bestuur is de regering onder druk van 
activisten komen te staan. Tijdens demonstraties in juli 2011 lieten twintig mensen het 
leven omdat tegen de demonstranten wapens werden ingezet. Hoge vertegenwoordiger 
Catherine Ashton legde een verklaring af waarin zij veroordeelde dat geweld wordt 
gebruikt en dat de burgers wordt belet hun grondwettelijk recht om te demonstreren uit 
te oefenen. Op 14 oktober 2011 heeft directeur Afrika, N. Westcott, tijdens een 
ontmoeting met de minister van Buitenlandse zaken van Malawi, P. Mutharika, de 
bezorgdheid van de EU over de evolutie van de regeringssituatie in Malawi herhaald. 

De EU heeft in het kader van het lOe Europees Ontwikkelingsfonds EUR 30 miljoen 
toegekend aan een bestuursprogramma dat verbetering van het democratisch bestuur 
nastreeft door te voorzien in toegang tot een kwaliteitsvolle justitie voor iedereen in 
Malawi via een meer doelmatig en responsief optredend gerecht, een meer 
herstelgerichte en slachtoffervriendelijke aanpak in zowel het formele als het informele 
systeem, betere democratische verantwoording en supervisie, en dat ervoor zorgt dat alle 
Malawiers kennis en begrip hebben van de rechten en diensten waarop zij aanspraak 
hebben en deze kunnen opeisen. 



292 



5.4.17 Mauritanie 

In Mauritania is de inclusieve politieke dialoog tussen de presidentiele meerderheid en 
delen van de oppositie uitgemond in een overeenkomst over een pakket belangrijke 
grondwettelijke hervormingen. Er is aanzienlijke vooruitgang geboekt op het gebied van 
vrijheid van de media, waardoor Mauritanie wat dat betreft tot de toplanden in de regio 
is gaan behoren. Hier en daar komt echter nog slavernij voor en wanneer die situatie 
door mensenrechtenorganisaties wordt aangeklaagd, leidt dat geregeld tot confrontaties 
met de autoriteiten. Er wordt regelmatig melding gemaakt van willekeurige detentie. Het 
grootste structurele probleem in Mauritanie is dat het rechtsstelsel zwak is. Het 
maatschappelijk middenveld in Mauritanie blijft zwak en lijdt aan een gebrek aan 
coordinatie. 

De mensenrechtenstrategie van de EU voor Mauritanie wordt momenteel geevalueerd. 
In samenspraak met de lidstaten brengt de EU-delegatie regelmatig 
mensenrechtenverdedigers bijeen en onderneemt zij gerichte politieke initiatieven bij de 
regering om mensenrechtenschendingen aan te klagen. Op operationeel gebied zijn in 
2011 in Mauretanie twee nieuwe themaprojecten, Genre en EIDHR, van start gegaan ter 
ondersteuning van niet-gouvernementele organisaties voor gendergerelateerde 
vraagstukken en de strijd tegen slavernij en de gevolgen ervan. Die projecten vormen 
een aanvulling op de vijf bestaande projecten op dit gebied en behelzen in totaal 1,3 
miljoen euro. 

De EU heeft in het kader van het lOe Ontwikkelingsfonds via een specifiek programma 
eveneens structurele steun verstrekt aan het maatschappelijk middenveld. 



293 



5.4.18 Niger 

In 2010-2011 heeft de EU de democratische overgang in Niger gesteund, onder meer 
door het verkiezingsproces te ondersteunen. Voor die ondersteuning is 18,5 miljoen 
euro (meer dan 60 % van de externe steun) vrijgemaakt, waardoor de politieke actoren 
en de publieke opinie meer vertrouwen in de verkiezingen kregen dankzij de 
voorbereiding en het houden van het grondwetsreferendum (oktober 2010) en van 
diverse verkiezingen (plaatselijke, wetgevende, presidentiele) tijdens het eerste semester 
van 2011. 

Daarnaast is een verkiezingswaarnemingsmissie naar Niger gestuurd met het oog op de 
wetgevende verkiezingen van 31 januari 2011 en op de twee rondes van de 
presidentsverkiezingen op respectievelijk 31 januari en 12 maart 2011. De heer Santiago 
Fisas Ayxela, lid van het Europees Parlement, was de hoofdwaarnemer. De missie was 
samengesteld uit veertig waarnemers, die afkomstig waren uit 1 5 lidstaten van de 
Europese Unie, Zwitserland en Canada. De missie startte haar werkzaamheden op 4 
januari 2011 en is gebleven tot na de officiele proclamatie van de uitslag van de tweede 
ronde van de presidentsverkiezingen op 1 april 2011. De waarnemers zijn in het gehele 
land ingezet, behalve, om veiligheidsredenen, in de regio Agadez. 

5.4.19 Nigeria 

In Nigeria zijn in april 201 1 presidentsverkiezingen, parlementsverkiezingen en 
gouverneursverkiezingen gehouden. Een EU -verkiezingswaarnemingsmissie onder 
leiding van de heer Peterle, lid van het Europees Parlement, werd naar het land gestuurd. 
De EU heeft geconcludeerd dat de verkiezingen aanmerkelijk beter zijn verlopen dan in 
vorige jaren en konden worden beschouwd als de meest geloofwaardige sinds de 
herinvoering van de democratic in Nigeria in 2009. Desalniettemin is een aantal 
onregelmatigheden en tekortkomingen gerapporteerd. De aanbevelingen van de 
verkiezingswaarnemingsmissie van de EU waren voor de Nigeriaanse onafhankelijke 
nationale verkiezingscommissie (INEC) een inspiratiebron bij het opstellen van haar 

294 



eigen conclusies. Na de verkiezingen volgde een uitbarsting van geweld, die de EU ter 
plaatse in een verklaring heeft veroordeeld. 



295 



In de dialoog Joint Way Forward tussen de EU en Nigeria vormden de mensenrechten 
nog steeds een priori tair agendapunt. In maart 2011 werd de wet over de 
mensenrechtencommissie aangenomen. In december 2011 werd een 
mensenrechtenactivist aangewezen als nieuwe voorzitter van de 
mensenrechtencommissie. In juni 2011 werd de wet betreffende de vrijheid van 
informatie aangenomen. 

De EU is de mensenrechtensituatie blijven monitoren, onder meer in het kader van de 
plaatselijke EU-groep over mensenrechten. In juli 2011 werd door de missiehoofden een 
verslag over de vrijheid van godsdienst of overtuiging voorbereid. Tijdens diverse 
bijeenkomsten met vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld werd 
gesproken over de wet op het huwelijk tussen mensen van hetzelfde geslacht. 

Tijdens bijeenkomsten met de voorzitter van de commissie Justitie van de kamer van 
volksvertegenwoordigers en de voorzitter van de commissie Mensenrechten van de 
Senaat, werd de mensenrechtensituatie in het land besproken. Een sessie van de 
plaatselijke mensenrechtendialoog, die initieel was gepland in december 2011, werd op 
het laatste moment uitgesteld en vond uiteindelijk plaats in februari 2012. 

In 201 1 is gewerkt aan de uitvoering van acht projecten die steun krijgen via de 
landenspecifieke steunregeling (CBSS) van het Europees instrument voor democratic en 
mensenrechten. In december 2011 werd in het kader van die landenspecifieke 
steunregeling een nieuwe oproep tot het indienen van voorstellen gedaan. 

De EU heeft in verklaringen het geweld tussen gemeenschappen en terreuraanvallen 
aangeklaagd, onder meer de aanval op het VN-hoofdkwartier in augustus 2011 en de 
aanvallen op kerken tijdens de kersttijd. 



296 



5.4.20 Rwanda 

De rechtstreekse steun van de EU aan de regering wordt aangevuld met steun aan het 
maatschappelijk middenveld. De dialoog met het middenveld werd in 2011 voorgezet, 
en richtte zich meer op politiek bestuur. 

De EU en Rwanda hidden regelmatig bijeenkomsten over het verkiezingsproces 
(presidentsverkiezingen, plaatselijke verkiezingen, verkiezing van de Senaat) en de 
universele periodieke doorlichting (UPD), dat een instrument voor beleids- en politieke 
dialoog is. 

Ook zijn in nauwe samenwerking met de EU-delegatie, de NAO en de 
vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld voorbereidende 
werkzaamheden voor de bepaling van een oproep (voor een bedrag van 2 miljoen euro) 
tot voorstellen tot de nationale veiligheidsinstanties (nvi's) in het kader van de lOe EOF- 
financieringsovereenkomst "Voice an accountability" uitgevoerd. 

Die oproep had specifiek tot doel activiteiten inzake pleitbezorging en toezicht in de 
sectoren justitie en mensenrechten te bevorderen, in overeenstemming met de 
aanbevelingen van de groep justitie en de vrijwillige toezeggingen van Rwanda in de 
context van de UPD. 



297 



Over het algemeen is de financiele steun aan het middenveld in Rwanda in 201 1 gestaag 
toegenomen, met nieuwe contracten in het kader van twee specifieke programma's: het 
Europees instrument voor democratic en mensenrechten (EIDHR) en het programma 
"Non state actors and local authorities in development (NSAs/LAs)". Van de tweede 
helft van 2010 tot en met 2011 zijn in totaal 13 nieuwe contracten afgesloten voor een 
waarde van ongeveer 6 miljoen euro. Het gaat om projecten voor 
verkiezingswaarneming en burgerschapsvorming ter wille van een meer transparant 
verkiezingsproces; voor steun aan een denktank ten behoeve van onderzoek naar 
ethniciteit en sociale cohesie; voor het versterken van de nationale campagne tegen 
corruptie; voor steun aan de slachtoffers van geweldpleging in de grensgebieden; voor 
toezicht op en pleitbezorging bij de nieuw aangenomen landhervorming; en voor het 
verstevigen van de decentralisatie en van de plaatselijke bestuursprocessen. 

Eind 201 1 had de EU voor Rwanda ongeveer 60 lopende projecten die worden 
gefinancierd uit de verschillende thematische programma's die het maatschappelijk 
middenveld ondersteunen. 

5.4.21 Senegal 

Senegal is een democratisch en stabiel land dat op het gebied van de mensenrechten een 
over de hele linie gunstig rapport krijgt. Dat is in 201 1 bevestigd. 

Na de demonstraties van 23 juni zijn in de aanloop naar de presidentsverkiezingen (die 
op 26 februari 2012 plaatsvinden) administratieve en politionele pesterijen tegen de 
oppositie en het maatschappelijk middenveld opgemerkt. Daarnaast hield de douane 
zonder geldige verklaring de distributie tegen van het 14e jaarlijkse verslag van het 
Observatory for the Protection of Human Rights Defenders, een publicatie van de 
Internationale Mensenrechtenfederatie. 



298 



Het aanslepende, weinig intensieve conflict in Casamance is een ander zorgpunt. 
Daarnaast vonden in 2011 opnieuw sporadische aanvaringen plaats, die een hoge tol aan 
slachtoffers eisten (meer dan 60 doden), onder wie ook burgerslachtoffers, hoofdzakelijk 
ten gevolge van banditisme, onder meer bij de vermeende executie van een groep van 
tien houthakkers eind november. De volledige details daarvan zijn door de autoriteiten 
nooit meegedeeld. Ondanks onderhandelingspogingen kon tot nog toe geen duurzame 
oplossing voor het conflict worden bereikt. 

De EU en Senegal onderhouden een structurele politieke dialoog als bepaald in artikel 8 
van de Overeenkomst van Cotonou, met wederzijds overeengekomen priori teiten, 
gedeelde agenda's en toezeggingen van beide partijen. De bijeenkomsten vinden twee 
keer per jaar plaats. Mensenrechten, onder meer de bovengenoemde vraagstukken, 
komen voortdurend op de agenda voor. 

Wat betreft Hissene Habre, de (momenteel in Senegal verblijvende) vroegere president 
van Tsjaad die wordt beschuldigd van misdaden tegen de menselijkheid, is de EU de 
initiatieven van de internationale gemeenschap blijven steunen om Senegal over te halen 
hem te berechten of uit te leveren. Belgie heeft, met EU-steun, een verzoek om 
uidevering ingediend. Ook dit vraagstuk staat doorlopend op de agenda van de 
bovengenoemde dialoogzittingen in het kader van artikel 8. 



299 



5.4.22 Somalie 

In 201 1 duurde het conflict in Zuid-Centraal Somalie voort, waarbij zeer veel 
burgerslachtoffers vielen, vooral in de gebieden die door Al Shabaab (een radicale 
islamitische rebellenbeweging) worden gecontroleerd. De EU droeg bij tot herstel van de 
veiligheid door middel van haar GVDB-missie waarbij leden van de Somalische 
nationale strijdkrachten (NSF) in Oeganda worden opgeleid (de EUTM) en door haar 
grote steun aan de missie van de Afrikaanse Unie in Somalie via de African Peace 
Facility (APF). Al Shabaab is in augustus 2011 onder druk van de NSF en Amisom 
weggetrokken uit de hoofdstad Mogadishu. De NSF en Amisom hebben de hoofdstad 
veel veiliger gemaakt en derhalve een gunstiger omgeving voor de naleving en de 
bevordering van de mensenrechten en de invoering van het in mei 2011 gesloten 
akkoord van Kampala gecreeerd. De opleidingsmissie voor Somalie behelsde ook 
modules over mensenrechten en gendergelijkheid, zodat de strijdkrachten de rechten 
beter naleven. 

In het kader van het Europees instrument voor democratic en mensenrechten heeft de 
EU tal van projecten uitgevoerd ter ondersteuning van onafhankelijke media, van de 
mensenrechtencommissie van de regio Somaliland, van capaciteitsopbouw voor de 
oudere en religieuze leiders inzake binnenlandse conflictpreventie, van de ontwikkeling 
van binnenlandse verkiezingswaarnemingscapaciteit en de facilitering van de dialoog 
tussen het maatschappelijk middenveld en de autoriteiten van Somalie. 

Wat betreft de rechtsstaat en de bestrijding van straffeloosheid zijn in geheel Somalie 
politiefunctionarissen en rechters opgeleid. Met de steun van de EU zijn in de regio 
Somaliland drie vrouwelijke openbare aanklagers (van in totaal negen) aangesteld, alsook 
vrouwelijke politieofficieren. 

In het kader van de democratiseringsagenda heeft de EU het ontwerp van federale 
grondwet gesteund, krachtens welke audits inzake mensenrechten en gelijke behandeling 
van mannen en vrouwen zijn verricht. In de regio's Somaliland en Puntland 

300 



ondersteunde de EU de openstelling van de politieke ruimte, alsook de aanstelling en 
capaciteitsopbouw van plaatselijke verkiezingscommissies. 



301 



5.4.23 Zuid-Afrika 

Op 15 September 2011 vond in het Kruger National Park in Zuid-Afrika de vierde 
topbijeenkomst tussen Zuid-Afrika en de EU plaats. Beide partijen bevestigden bereid te 
zijn tot een strategisch partnerschap dat gebaseerd is op gedeelde waarden, onder meer 
mensenrechten, democratic en de rechtsstaat, en vastbesloten te zijn om in internationale 
fora samen te werken met betrekking tot de mensenrechten. 

In februari 2011 hidden de EU en Zuid-Afrika hun vierde informele dialoog over de 
mensenrechten, die voortbouwt op de sinds december 2009 gehouden dialogen. De 
besprekingen handelden over samenwerking in multilaterale fora alsook over 
continentale en binnenlandse vraagstukken. De EU en Zuid-Afrika zijn 
overeengekomen hun dialoog in 2012 te formaliseren. 

In het kader van de ontwikkelings samenwerking tussen Zuid-Afrika en de EU werden 
de mensenrechten ook in 201 1 gesteund via tal van programma's, onder meer toegang 
tot de rechter en bevordering van grondwettelijke rechten, alsook via steun aan het 
maatschappelijk midden veld uit het Europees instrument voor democratic en 
mensenrechten. 

Het gehele jaar door heeft de EU de ontwikkelingen op het gebied van de 
mensenrechten gevolgd en Zuid-Afrika erbij betrokken, onder meer betreffende de 
registratie en deportatie van migranten uit Zimbabwe, het aanhoudende debat over de 
aanneming van een wet op de bescherming van staatsinformatie, en de situatie van 
LGBT's in het land. 

Op multilateral niveau vormt vooral de historische, door Zuid-Afrika gepresenteerde en 
op 17 juni 2011 door de VN-Mensenrechtenraad aangenomen resolutie betreffende 
mensenrechten, seksuele gerichtheid en genderidentiteit een mijlpaal. Het is de eerste 
resolutie die oproept om over de gehele wereld seksuele discriminatie te beeindigen en 



302 



als "prioriteit" voor de VN te erkennen. De EU heeft de resolutie krachtige steun 
verleend en haar zeer gunstig onthaald. 



303 



5.4.24 Sudan 

In 201 1 was voor de EU de geloofwaardigheid van de uitslag van het referendum van 
januari 2011 en de aanvaarding door Khartoem van deze uitslag de constante prioriteit 
op politiek gebied. Bijzondere aandacht ging ook uit naar de periode die voorafging aan 
de onafhankelijkheid van Zuid-Sudan op 9 juli 2011, alsook naar de periode erna. 

Die beide belangrijke gebeurtenissen verliepen vreedzaam, maar in de maanden na de 
onafhankelijkheid van Zuid-Sudan verslechterde de situatie aanmerkelijk nadat tussen de 
Sudanese strijdkrachten (SAF) en het noordelijke Sudanese Volksbevrijdingsleger 
gevechten waren uitgebroken in zuidelijk Kordofan en in Blauwe Nijl. Ook de 
aanhoudende ruzie over Abyei was aanleiding tot gevechten. Het aanhoudende conflict 
zorgde voor ernstige problemen op humanitair gebied; in de conflictgebieden, waartoe 
ook Darfur behoort, vonden niettegenstaande de ondertekening van de 
vredesovereenkomst van Darfur, in juli 201 1 te Doha, ernstige mensenrechten- 
schendingen plaats. 

Tijdens de verslagperiode is de algehele mensenrechtensituatie in Sudan niet verbeterd. 
In vele delen van het land duurden de willekeurige arrestaties van en gerichte acties tegen 
personen wegens hun etnische verbondenheid voort. Politieke tegenstanders, 
jongerengroeperingen, mensenrechtenactivisten en journalisten zijn vanwege hun 
politieke banden nog steeds een gemakkelijk doelwit voor intimidatie, willekeurige 
arrestatie en mishandeling door de nationale veiligheidsdienst (NSS), aangezien deze 
dienst politiek gekleurd is en er geen enkele verantwoordingsplicht bestaat. Staatscensuur 
en controle van de media, in het bijzonder van kranten, bleven sterk aanwezig. 



304 



Ook de toekomstige status van Zuid-Sudanese burgers die in noordelijk Sudan wonen, 
was zorgwekkend, aangezien tussen het noorden en het zuiden geen overeenkomst 
bestaat. Het proces van de grondwetsherziening vormt een ander probleem nu president 
Bashir heeft aangekondigd dat de sharia het uitgangspunt is. 

Omdat als gevolg van de onafhankelijkheid van Zuid-Sudan het mandaat van de VN- 
missie in Sudan is geeindigd, is een vacuum in het toezicht op de mensenrechten 
ontstaan. Voor Darfur evenwel kan Unamid die functie nog vervullen vanuit haar 
mensenrechtenafdeling. Het vertrek van de VN-missie heeft ook invloed gehad op de 
coordinatie van de internationale gemeenschap op het gebied van de mensenrechten. Er 
zijn plannen om het "international partnership forum" te reactiveren, een 
coordinatieforum voor mensenrechten dat vroeger werd voorgezeten door de VN- 
missie en de EU-delegatie in Khartoem. 

Wat de instelfing van een zinvolle mensenrechtendialoog met de Sudanese autoriteiten 
betreft, moet de oprichting van de nationale mensenrechtencommissie worden vermeld. 
De selectie en de onafhankelijkheid van de leden ervan wekt echter twijfel op over de 
vraag of die commissie een constructieve rol kan spelen in het bevorderen en het 
beschermen van de mensenrechtennormen in Sudan. 

Er is een driejarige EU-mensenrechtenstrategie voor Sudan uitgewerkt, die acht 
prioriteiten omvat. Voor verdere informatie daarover, en onder meer een gedetailleerde 
analyse van de mensenrechtensituatie in Sudan, wordt verwezen naar het volledige 
document, dat op 13 december 2011 is verspreid. 

In mei 2011 heeft Sudan deelgenomen aan het proces van de universele periodieke 
doorlichting (UPR). 

5.4.25 Zuid-Sudan 

Zuid-Sudan is in juli 201 1 onafhankelijk geworden nadat een overweldigende 
meerderheid in het referendum van januari 201 1 over zelfbeschikking had gekozen voor 
afscheiding. 



305 



De staatsstructuren van Zuid-Sudan, dat nog te lijden heeft van de nasleep van tientallen 
jaren oorlog en onderontwikkeling, verkeren in een pril stadium en de capaciteiten zijn 
uiterst beperkt. De mensenrechten worden vaak, maar niet stelselmatig, door de 
veiligheidsdiensten geschonden. De schendingen gaan van onwettige detentie tot het 
gebruik van ongerechtvaardigd geweld in campagnes om burgers te ontwapenen. 



306 



De rechtshandhavings- en rechtspraakstelsels in Zuid-Sudan zijn zwak ten gevolge van 
het gebrek aan gekwalificeerd personeel en het feit dat men nog terugvalt op het 
gewoonterecht, hetgeen leidt tot straffeloosheid voor misdaden en ernstige schendingen 
van de mensenrechten bij de rechtsbedeling. Onder deze schendingen vallen willekeurige 
aanhoudingen en detentie, het ontbreken van juridische bij stand en hulp, langdurige 
voorhechtenis en slechte omstandigheden in de gevangenissen. 

Tijdens de verslagperiode bleven interetnische gewelddadige conflicten tussen 
plattelandsgemeenschappen over vee en middelen van bestaan vele levens eisen. In 
dezelfde context kwamen ontvoeringen van vrouwen en kinderen vaak voor. De 
veiligheidsdiensten waren dikwijls niet in staat de burgers te beschermen, ook ten 
gevolge van het ontbreken van opleiding en uitrusting. Leden van de Sudan People's 
Liberation Army (SPLA) hebben geweld gebruikt tegen burgers, onder meer in de 
vorm van moord, mishandeling en plundering. 

Bij gevechten tussen het SPLA en gewapende groepen van de oppositie zijn ook 
honderden burgers om het leven gekomen, raakten duizenden mensen ontheemd en 
werden huizen en andere civiele eigendommen vernietigd. 

De EU steunt de inspanningen die de regering zich getroost om de 
mensenrechtensituatie te verbeteren met technische bij stand, met name voor de 
rechterlijke macht en via de mensenrechtencommissie. Steun van het EIDHR omvat 
projecten inzake vrouwenrechten, mensen met een handicap en de bevordering van 
pluralisme. 

Ook heeft de EU met de regering een politieke dialoog over mensenrechten ingesteld. 
De EU steunt de regering bovendien in de stappen die deze onderneemt om toe te 
treden tot verdragen en overeenkomsten inzake de mensenrechten en om ze te 
bekrachtigen. Een positief feit is dat wordt erkend dat de regering van Zuid-Sudan 
bereid is om samen met de VN-Mensenrechtenraad de situatie van de mensenrechten in 
het land aan te pakken. 

307 



308 



5.4.26 Togo 

In 201 1 heeft Togo de universele periodieke doorlichting ondergaan en heeft het land 
een groot aantal aanbevelingen aangenomen, een proces dat actief door de EU is 
gevolgd. De Commissie voor recht, waarheid en verzoening, die in 2009 is opgericht om 
politieke misdrijven te onderzoeken die tussen 1958 en 2005 zijn gepleegd, heeft met 
financiele steun van de EU haar werkzaamheden voortgezet. In het gehele land werden 
meer dan 20 000 verklaringen afgenomen en werden hoorzittingen georganiseerd. 
Daarnaast werd EU-steun gegeven aan een platform van organisaties van het 
maatschappelijk middenveld die op dat gebied actief zijn, om de inzet van het 
maatschappelijk middenveld en van de burgers in het proces van nationale verzoening te 
vergroten. 

Mensenrechtenverdedigers blijven straffeloosheid en onvoldoende onafhankelijkheid 
van justitie aanwijzen als belangrijke problemen; ook zijn er klachten over onrechtmatige 
detentie en foltering De nationale mensenrechtencommissie heeft de opdracht gekregen 
om dat laatste te onderzoeken. 

De genoemde nationale mensenrechtencommissie, het ministerie voor Mensenrechten, 
de mensenrechtencommissie van de nationale assemblee en de hoge autoriteit voor 
audiovisuele media en communicatie hebben EU-steun ontvangen om hun capaciteit te 
vergroten. Ook gaf de EU nog steeds mime financiele steun aan het nationale 
programma voor de modernisering van justitie, onder meer op het gebied van opleiding, 
wetgevingshervorming en infrastructuur. 

Gedetineerden alsook vrouwen en kinderen behoren tot de kwetsbaarste 
bevolkingscategorieen. De EU verleende steun aan het maatschappelijk middenveld om, 
vooral voor die kwetsbare groepen, de naleving van de mensenrechten te bevorderen. 
Zo is een door de EU gefinancierd project om gedetineerden te steunen bij het doen 
gelden van hun rechten en hen een betere sociale re-integratie te bieden, zeer succesvol 
gebleken. Voorts werden in het kader van het thematische programma "Non-state actors 

309 



and local authorities in development" (NSA/LA) vijf projecten gefinancierd die gericht 
waren op plaatselijke ontwikkeling en burgerparticipatie. 



310 



Dankzij een door de EU gefinancierd project ter ondersteuning van het 
verkiezingsproces zijn nieuwe activiteiten ontwikkeld om burgerschapsvorming te 
bevorderen, politieke partijen en het maatschappelijk midden veld opleidingen te 
verstrekken over democratic en verkiezingen, participatie van vrouwen in het openbare 
en het politieke leven te bevorderen en de capaciteit van de landelijke onafhankelijke 
verkiezingscommissie te verstevigen. 

In februari 2011 heeft de EU een financieringsovereenkomst voor een bedrag van 6 
miljoen euro ondertekend ten behoeve van een project om de capaciteit van de 
maatschappelijke organisaties te verstevigen en hun acties te steunen, in het bijzonder 
inzake verzoening en mensenrechten. In aanvulling op die acties heeft de EU haar 
bezorgdheid over mensenrechtenvraagstukken tijdens de zittingen in het kader van de 
politieke dialoog herhaald. 

5.4.27 Uganda 

In 201 1 stond het politieke toneel in Uganda in het teken van de parlements- en 
presidentsverkiezingen in februari. In haar verklaring over de verkiezingen verheugde de 
hoge vertegenwoordiger zich over het vreedzame verloop van de verkiezingen. De EU 
heeft een verkiezingswaarnemingsmissie gestuurd en de hoofdwaarnemer heeft zijn 
verslag in mei ingediend. Voortbouwend op dat verslag heeft de EU met de regering 
besproken hoe sommige van de belangrijkste aanbevelingen daaruit, met name over de 
samenstelling van de verkiezingscommissie, de financiering van de campagnes, en de 
registratie van de kiezers, konden worden uitgevoerd. President Museveni stemde er 
herhaald elijk mee in om mogelijkheden voor een hervorming van de 
verkiezingscommissie en andere hervormingen te onderzoeken. Aan de regering zijn 
schriftelijke documenten over verschillende modellen van verkiezingscommissies 
meegedeeld. 

Na de verkiezingen heeft de EU haar inspanningen om de politieke ruimte zo open 
mogelijk te houden voortgezet. In reactie op het overdreven gebruik van geweld door de 

311 



Ugandese veiligheidsdiensten tijdens "walk- to-work" -protest, bracht de EU een 
plaatselijke verklaring uit over het recht op vreedzame protest waarin zij alle partijen in 
Uganda oproept om politieke conflicten op vreedzame wijze op te lossen. 



312 



Om verdere beknotting van politieke vrijheden door toekomstige wetgeving te 
voorkomen, bracht de EU belangrijke wetgevingsvoorstellen op de agenda van de 
politieke dialoog. De EU wees de regering op het fundamentele beginsel van het 
vermoeden van onschuld toen amendementen om de artikelen in de Grondwet over het 
recht op borgtocht in overweging werden genomen. Toen zij kritiek uitte op het 
wetsontwerp betreffende het beheer van de openbare orde heeft de EU gewezen op het 
recht van vrijheid van meningsuiting en op het recht van de vrijheid van vereniging, 
aangezien dat ontwerp bepalingen bevatte die de politie verreikende bevoegdheden 
verschafte om bijeenkomsten van het publiek te verbieden. Over het wetsontwerp is veel 
gedebatteerd; het zal waarschijnlijk in een gewijzigde versie worden aangenomen in 2012. 

De EU bracht ook het vraagstuk van de afschaffing van de doodstraf ter sprake. 
Steunend op het argument dat de bevolking nog grote voorstander is van de doodstraf, 
houdt de regering eraan vast, hoewel de doodstraf zelden wordt toegepast en sinds 2003 
niet meer is voltrokken (veldkrijgsraad). 

De EU wees de regering erop dat het noodzakelijk is de VN-verdrag tegen foltering te 
bekrachtigen. Een door de regering gesteund en door particuliere parlementsleden 
ingediend wetsvoorstel over foltering is op dit moment in bespreking in het parlement 
en wordt naar verwachting in 2012 aangenomen. De bekrachtiging van het facultatief 
protocol bij het verdrag tegen foltering moet nog concreet worden. 

De EU bleef van nabij de situatie van LGBT's in Uganda volgen, die geconfronteerd 
worden met discriminatie, vervolgingen en openlijke bedreigingen. In haar dialoog met 
de regering en ook met de president kaartte de EU bij elke mogelijke gelegenheid haar 
bezorgdheid over de mensenrechten van LGBT's aan. Daarnaast verleende de EU haar 
steun aan plaatselijke mensenrechtenorganisaties die bescherming bieden en die de 
houdingen in het land proberen te veranderen. In 2011 werd tijdens de vorige legislatuur 
het draconische wetsontwerp tegen homoseksualiteit in de ijskast gezet, maar in 2012 
werd het opnieuw ingediend. 



313 



314 



De EU was een drijvende kracht tussen de ontwikkelingspartners in Uganda wat de 
steun aan mensenrechtenverdedigers betreft; de plaatselijke uitvoeringsstrategie voor 
mensenrechtenverdedigers is in februari 201 1 aangenomen. 

Op technisch gebied ten slotte neemt de EU deel aan een multidonorfonds (zes EU- 
lidstaten, Noorwegen, en de EU-delegatie) dat tot doel heeft het democratisch bestuur in 
Uganda te verbeteren en zich daarbij specifiek toespitst op intensievere democratic, 
toegang tot de rechter en grotere verantwoordelijkheid. 

5.4.28 Zimbabwe 

In februari 2011 besloot de EU tot schrapping van 35 personen van de lijst inzake 
visumverbod en bevriezing van activa en tot verlenging van de andere maatregelen die 
momenteel voor Zimbabwe gelden en die bestaan in (i) visumverbod en bevriezing van 
activa voor op een lijst geplaatste en bij naam genoemde personen en bedrijven; (ii) een 
wapenembargo en (iii) andere maatregelen, die zijn genomen overeenkomstig artikel 96 
van de Overeenkomst van Cotonou. 

Het gaat om zorgvuldig gerichte maatregelen, die in de eerste plaats de betrokken 
personen en niet de economie moeten treffen. Sinds de instelling van de regering van 
nationale eenheid gaven de EU en haar lidstaten voor een bedrag van bijna USD 1 
miljard aan ontwikkelingshulp gegeven om de behoeften van de bevolking van 
Zimbabwe te lenigen, onder meer de levering van diensten zoals gezondheidszorg en 
onderwijs. 

Toen zij die maatregelen aannam, heeft de EU nota genomen van de aanmerkelijke 
vooruitgang in de aanpak van de economische crisis en in het verbeteren van de levering 
van elementaire sociale diensten. De EU is evenwel van oordeel dat de voortgang op 
politiek gebied geen gelijke tred hield met de economische en sociale ontwikkelingen. De 
EU merkte op dat met het oog op de naleving van de rechtsstaat, de mensenrechten en 
de democratic, die noodzakelijke bouwstenen van een gunstige omgeving voor 

315 



geloofwaardige verkiezingen vormen, verdere hervormingen noodzakelijk zijn. De hoge 
vertegenwoordiger verklaarde diep bezorgd te zijn over de plotselinge toename van het 
politieke geweld in het begin van het jaar. De EU verklaarde ook bereid te zijn haar 
maatregelen aan te passen zodra verdere hervormingen zijn doorgevoerd. 

De installatie van de regering van nationale eenheid betekende een nieuwe impuls om de 
relaties tussen de EU en Zimbabwe aan te halen. Sindsdien is de politieke dialoog 
opnieuw geopend met de gezamenlijke doelstelling de betrekkingen geleidelijk te 
normaliseren. Sinds 2009 vond een aantal gebeurtenissen op hoog niveau plaats: in juni 
2009 (EU-Zimbabwe trojkabijeenkomst in Brussel, voorgezeten door eerste minister 
Tsvangirai); September 2009 (bezoek EU-trojka aan Harare); en juli 2010 (ministeriele 
vergadering in Brussel waarbij alle Zimbabwaanse ministers die bevoegd zijn voor 
ontwikkeling een ontmoeting hadden met hoge vertegenwoordiger Ashton en Europees 
Commissielid Piebalgs) . 

Sedert de formatie van de regering van nationale eenheid is de EU de 
mensenrechtensituatie in Zimbabwe nauwlettend in het oog blijven houden. In 2011 
stelde de EU in nauwe samenwerking met de lidstaten een EU-mensenrechtenstrategie 
op waarin prioriteiten op het gebied van steun en betrokkenheid met zowel organisaties 
als instellingen van het maatschappelijk middenveld worden gedefinieerd, in de aanloop 
naar de verkiezingen. 

De EU bekostigt in Zimbabwe een breed scala aan activiteiten met het oog op het 
creeren en in stand houden van een open politiek klimaat waarin de mensenrechten en 
de rechtsstaat worden nageleefd, en met het oog op geloofwaardige verkiezingen in het 
land. De EU legde de laatste hand aan een kortetermijnstrategie voor de verdere 
ondersteuning van de hervormingen uit het Global Political Agreement, in het bijzonder 
de grondwettelijke, electorale en verzoeningsprocessen en de hervorming van justitie. 
Die strategic is in hoge mate toegespitst op organisaties van het maatschappelijk 
middenveld: sinds 2009 stelde de Europese Commissie al 30 miljoen euro beschikbaar 
voor de ondersteuning van hun activiteiten. 

316 



317 



5.5 Het Midden-Oosten en het Arabisch schiereiland 

De onrust in de Arabische wereld trof ook de landen in de Golf, zij het in mindere mate. 
De regimes in de Golfstaten hebben initiatieven genomen om de revolutie te bedwingen 
en te bezweren, met name door grote "financiele pakketten" uit te geven en 
maatschappelijke behoeften aan te pakken; de politieke vraagstukken echter werden 
genegeerd en in sommige gevallen werden al zeer beperkte burgerlijke vrijheden nog 
verder ingeperkt. Tijdens de onrust beklemtoonde de EU dat in eigen land tot stand 
gekomen hervormingen en nationale dialoog noodzakelijk zijn, en toonde zij zich ook 
bereid die hervormingen desgevraagd te steunen. 

De EU en de Samenwerkingsraad van de Golf (GCC) hadden in het kader van de 21 e 
EU-GCC Gezamenlijke Raad en minis tervergadering, op 20 april 2011 in Abu Dhabi, de 
gelegenheid om van gedachten te wisselen over mensenrechtenvraagstukken en tot 
overeenstemming te komen over mogelijke manieren om op dat gebied samenwerking 
tot stand te brengen. 

De EU is bijzondere aandacht blijven schenken aan de ontwikkelingen die van invloed 
zijn op het maatschappelijk middenveld in de Verenigde Arabische Emiraten, in het 
bijzonder de processen tegen diverse mensenrechtenverdedigers. De EU heeft in de 
VAE, net als in Qatar en Kuweit, een plaatselijke mensenrechtenstrategie ontwikkeld die 
haar de mogelijkheid biedt prioriteiten te stellen, zorgpunten te identificeren en gebieden 
voor samenwerking inzake mensenrechten te bepalen. 

In Oman was de EU gealarmeerd door de sluiting van de krant Al-Zaman, welk punt zij 
met de autoriteiten heeft besproken om verdere beknotting van de vrijheid van de media 
te verhinderen. 



318 



5.5.1 Saudi-Arabie 

In haar betrekkingen met Saoedi-Arabie is de EU de mensenrechten blijven bespreken, 
vooral wat de doodstraf, de situatie van vrouwen en de persvrijheid betreft. Er zijn 
specifieke verklaringen over de rechten van vrouwen gepubliceerd, bijvoorbeeld over 
politieke participatie en gelijke behandeling (protest van vrouwelijke chauffeurs). In 
September 2011 verklaarde de EU zich verheugd dat Saoedische vrouwen vanaf 2012 
kunnen worden verkozen in de sjoera (consultatieve raad) en bij de 
gemeenteraadsverkiezingen van 2015 actief en passief kiesrecht zullen hebben. 

Wat de doodstraf betreft is in 201 1 een toename van het aantal terechtstellingen 
waargenomen. Bijzonder zorgwekkend was dat de meeste van die terechtstellingen niet 
overeenkomstig de internationale minimumnormen zijn uitgevoerd: er zijn meldingen 
van terechtstellingen wegens vermeende drugsgerelateerde delicten en wegens hekserij. 
De EU ondernam ten aanzien hiervan demarches bij de betrokken autoriteiten en 
herhaalde haar verzoek om een op zijn minst feitelijk moratorium. 

De EU heeft ook andere gebieden aangewezen waarop vooruitgang wordt verwacht. 
Bijzondere aandacht gaat naar de vrijheid van meningsuiting. De EU heeft de 
autoriteiten van Saudi-Arabie benaderd over gevallen van personen tegen wie een 
rechtszaak loopt omdat zij online hun mening hadden geformuleerd. Andere punten van 
zorg zijn de rechten van het kind, de vrijheid van vergadering, de vrijheid van vereniging 
en de vrijheid van godsdienst of overtuiging. Van bijzonder belang is ook de situatie van 
migrerende werknemers in het land. 

De EU geeft Saudi-Arabie via duidelijke boodschappen geregeld aan dat het 
noodzakelijk is om de fundamentele vrijheden op passende wijze te beschermen, onder 
meer met toepassing van internationale verdragen. Die boodschappen geeft zij zowel in 
bilaterale context als in de context van de bijeenkomsten van de EU-Golfsamenwerking. 



319 



5.5.2 Bahrein 

Wat Bahrein betreft heeft de EU vanaf de allereerste demonstrates in februari 201 1 alle 
partij en in Bahrein opgeroepen af te zien van geweld en een dialoog aan te gaan om hun 
meningsverschillen op vreedzame en constructieve wijze te bespreken. Half februari 
werd een eerste publieke verklaring uitgebracht. Nadat de Samenwerkingsraad van de 
Golf op 15 maart strijdkrachten had ingezet en het protest op gewelddadige wijze was 
neergeslagen, vaardigde hoge vertegenwoordiger Ashton in maart een hooggeplaatste 
gezant naar Manama af om gesprekken te voeren met een mime schare van 
gesprekspartners. De hoge vertegenwoordiger stuurde de boodschappen van de EU ook 
rechtstreeks aan de minister van Buitenlandse Zaken van Bahrein, aan de persoonlijke 
gezant van de koning en aan koning Hamad zelf. 

De aandacht van het publiek is, dankzij een niet-aflatende stroom van verklaringen 
gedurende het jaar en diplomatieke contacten met de autoriteiten van Bahrein, gevestigd 
op de mensenrechtensituatie, op de noodzaak om de plegers van 

mensenrechtenschendingen uit alle geledingen van de samenleving verantwoordelijk te 
stellen, op de noodzaak om een datum vast te stellen voor een bezoek van het Bureau 
van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten, en op de noodzaak om 
echte verzoening in de gehele samenleving van Bahrein te bevorderen. De hoge 
vertegenwoordiger heeft de situatie in Bahrein op de agenda van tal van zittingen van de 
EU-ministers van Buitenlandse Zaken gebracht, wat resulteerde in conclusies waarin 
wordt opgeroepen tot naleving en bescherming van de mensenrechten. Tijdens hun 
bijeenkomst van juni 2011 gaven de staatshoofden en regeringsleiders van de EU uiting 
aan hun bezorgdheid over alle processen tegen en veroordelingen van leden van de 
oppositie in Bahrein en spoorden zij Bahrein ertoe aan te zorgen voor volledige naleving 
van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden. 

De druk die de EU, de internationale gemeenschap en tal van organisaties van het 
maatschappelijk middenveld uitoefenden bleef niet zonder resultaat: in juni is een 
onafhankelijke onderzoekscommissie opgericht om de mensenrechtenschendingen te 

320 



onderzoeken; processen voor en veroordelingen door de rechtscolleges voor nationale 
veiligheid worden opnieuw in overweging genomen. De EU nam in positieve zin nota 
van het verslag van de onafhankelijke onderzoekscommissie (BICI) en herhaalde dat de 
EU bereid is Bahrein bij te staan bij het uitvoeren van haar aanbevelingen. 



321 



5.5.3 Iran 

In 201 1 bleef de verslechtering van de mensenrechtensituatie in de Islamitische 
Republiek Iran een belangrijk punt van zorg van de Europese Unie. De EU kaartte haar 
bezorgdheid via elk beschikbaar kanaal bij de Iraanse autoriteiten aan, maar de situatie is 
helaas niet verbeterd. De Europese Unie formuleerde op alle niveaus tal van 
verklaringen, in Brussel, Teheran en in internationale organisaties, waarin Iran wordt 
opgeroepen zijn internationale verplichtingen na te komen. 

De EU betreurde in het bijzonder dat de door de staat gesteunde repressie in 2011 
duizenden Iraanse burgerslachtoffers maakte, onder meer oppositieleiders, 
mensenrechtenactivisten, advocaten, bloggers, journalisten, vrouwelijke activisten en 
kunstenaars, alsook tal van personen die tot minderheden behoren, onder meer 
religieuze minderheden, met name Baha'i en christelijke minderheden. Talloze personen 
zijn lastiggevallen en aangehouden omdat zij hun legitieme rechten uitoefenden of 
opkwamen voor de legitieme rechten van anderen. Personen die tot etnische 
minderheden behoren, onder meer Azeri's, Beloetsji's en Arabieren, zijn geregeld het 
slachtoffer van repressie en krijgen zeer vaak de doodstraf. Activisten kregen zware 
gevangenisstraffen opgelegd. Daarnaast zijn ooklijfstraffen toegepast. Gedetineerden 
rapporteerden vele gevallen van foltering en slechte behandeling. Het toezicht op 
externe informatiebronnen zoals het internet, internationale radio en televisie is 
verscherpt. Iraanse journalisten die samenwerken met buitenlandse media-organisaties 
zijn bedreigd of lastiggevallen door veiligheidsambtenaren en de EU bleef verontrust 
over de acties van de Iraanse autoriteiten om burgers te verhinderen vrijuit te 
communiceren en binnen Iran informatie te ontvangen. 



322 



Dat de toepassing van de doodstraf in Iran veel voorkomt - in 2011 bereikte zij haar 
hoogste niveau in jaren -, ook bij minderjarigen en ook in het openbaar, was voor de EU 
bijzonder zorgwekkend. In de loop van het jaar zijn in Iran tussen 277 en 436 
terechtstellingen geregistreerd, hoewel het aantal terechtgestelde personen nog 
aanmerkelijk hoger kan uitvallen als gevolg van de rapportage van geheime 
terechtstellingen, vooral in de Valikabadgevangenis in Mashhad. De EU is Iran blijven 
oproepen om de minimumnormen na te leven, om zo tot een moratorium op de 
toepassing van de doodstraf te komen. Dat honderden personen zonder eerlijk proces 
tot de doodstraf zijn veroordeeld, of zijn veroordeeld voor misdaden die volgens de EU 
niet tot de doodstraf mogen leiden (bv. geloofsverzaking, overspel, drugsgerelateerde 
delicten) achtte de EU bijzonder zorgwekkend. 

De EU steunde ook de jaarlijkse resolutie van de Algemene Vergadering van de 
Verenigde Naties over de mensenrechtensituatie in Iran, die in 201 1 meer steun kreeg 
dan ooit (86 stemmen voor in de Derde Commissie). Sinds 2004 wordt in die resolutie 
elk jaar de ernstige bezorgdheid van de Algemene Vergadering over de verslechterende 
mensenrechtensituatie geformuleerd. 

In maart 2011 steunde de EU het besluit van de VN-Mensenrechtenraad om een 
mandaat te creeren voor speciale rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Iran. De 
huidige mandaathouder, dr. Ahmed Shaheed, heeft in december 2011 zijn visie op de 
situatie kunnen uiteenzetten in de Groep mensenrechten van de Raad van de EU. Eind 
201 1 was hem echter nog steeds geen toegang tot Iran verleend. De EU was van mening 
dat hij, om zijn mandaat naar behoren te kunnen uitvoeren, toegang tot het land moest 
krijgen, evenals de talrijke houders van een thematisch mandaat die sinds het jongste 
bezoek, in 2005, in het kader van een speciale procedure, nog geen toegang tot Iran 
hebben gekregen. 



323 



De EU legde in april en in oktober 2011 specifieke beperkende maatregelen opgelegd 
aan 61 personen (onder wie drie Iraanse ministers) wegens hun verantwoordelijkheid, 
direct dan wel indirect, voor ernstige mensenrechtenschendingen. De betrokken 
personen krijgen geen toegang tot de EU en hun tegoeden zijn bevroren. 

Tegelijkertijd is de EU bereid gebleven tot technische besprekingen over 
mensenrechtenvraagstukken met Iran. Het afgelopen jaar bood de EU de Iraanse 
autoriteiten herhaaldelijk aan om aan specifieke besprekingen deel te nemen, maar op dat 
aanbod werd niet ingegaan. De mensenrechtendialoog tussen de EU en Iran, die sedert 
december 2006, toen Iran de vijfde ronde afzegde, stilligt, kende in 2011 dan ook een 
slapend bestaan. 

De EU is contact blijven onderhouden met het Iraanse maatschappelijk middenveld, 
zowel in Iran als in ballingschap, om de bescherming en de bevordering van 
mensenrechten in Iran te steunen. Zo werd een aantal projecten gefinancierd uit speciale 
instrumenten, onder meer het Europees instrument voor democratic en mensenrechten 
(EIDHR). 

5.5.4 Irak 

De mensenrechtensituatie is in heel Irak nog steeds fragiel nu het land maar langzaam 
herstelt van de moeilijke jaren na het conflict en vele problemen inzake politiek, 
veiligheid en ontwikkeling blijft hebben. Na de laatste algemene verkiezingen is de 
politieke overgang enigszins gestagneerd en is er nog steeds geweld op grote schaal tegen 
tal van Iraakse burgers, onder meer personen die tot minderheden en kwetsbare groepen 
behoren. 



324 



De toepassing van de doodstraf, dieeen ernstig en zorgwekkend probleem blijft, nam in 
2011 toe. De EU heeft Irak herhaaldelijk opgeroepen om de doodstraf niet langer te 
voltrekken en om zich te houden aan internationale minimumnormen in afwachting van 
de afschaffing van de doodstraf (demarches en verklaringen). 

De EU bleef tijdens haar dialoog met Irak uiting geven aan haar bezorgdheid over de 
mensenrechten. De EU-delegatie in Bagdad onderhield regelmatig contact met de 
autoriteiten alsook met de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en 
van minderheden, en heeft samen met de diplomatieke missies van de EU de activiteiten 
van de Groep mensenrechten voortgezet. De EU is ook actief steun blijven verlenen aan 
de Verenigde Naties en aan de pogingen van de VN om een vreedzame oplossing voor 
de bewoners van Kamp Ashraf te faciliteren. De hoge vertegenwoordiger heeft alien die 
enige invloed op de situatie kunnen uitoefenen verzocht dat op opbouwende wijze te 
doen, en daarbij de hoogste prioriteit te verlenen aan de beveiliging en de veiligheid van 
de bewoners. 

Goed bestuur, mensenrechten en de rechtsstaat bleven belangrijke aandachtsgebieden 
van de EU in het kader van haar steun aan Irak. De EU was door middel van projecten 
betrokken bij steun op die gebieden. Goed bestuur en de rechtsstaat behoren tot de 
prioriteiten van het allereerste EU-landenstrategiedocument voor Irak voor 201 1-2013. 
De EU verschafte ook begeleiding en opleiding op het gebied van politiele, gerechtelijke 
en penitentiaire diensten via de geintegreerde rechtsstaatmissie van de Europese Unie 
voor Irak (EUJUST LEX), die in 2011 haar activiteiten in het land heeft opgevoerd 
(Bagdad, Basra en Erbil). 



325 



Een nieuwe basis voor de betrekkingen tussen de EU en Irak is de partnerschaps- en 
samenwerkingsovereenkomst, waarin als essentieel element een mensenrechtenclausule 
is opgenomen en waarin een kader wordt opgezet voor samenwerking in 
mensenrechtenzaken en voor het aanpakken van diverse vraagstukken, zoals de 
rechtsstaat. 



5.5.5 Jemen 

De revolutie in Jemen was tijdens het hele jaar bepalend voor de toestand, te beginnen 
met het eerste anti-Salehprotest op 15 januari 201 1, onder leiding van Tawakkul 
Karman, die later dat jaar de Nobelprijs voor de vrede zou ontvangen. Daarnaast werd 
een verslechtering van de veiligheidssituatie waargenomen, met aanslagen door 
islamitische fundamentalisten. 

Wegens die twee problemen was een intensievere inzet van de EU tijdens 2011 
noodzakelijk. Tijdens de hele periode van onrust speelde de EU een centrale rol op 
politiek en humanitair gebied. Zij oefende voortdurend druk uit op alle partijen in Jemen 
om een vreedzame machtsoverdracht te faciliteren, die op haar beurt leidde tot 
verkiezingen die na de verslagperiode plaatsvonden. Bij al haar activiteiten heeft de EU 
het gebruik van geweld tegen demonstranten veroordeeld en zich diepgaand bezorgd 
getoond over het welzijn en de veiligheid van de bevolking van Jemen. 

Niet minder dan 21 officiele verklaringen werden gepubliceerd. Daarnaast veroordeelden 
de buitenlandministers van de EU-lidstaten in zes sets van conclusies het geweld en de 
mensenrechtenschendingen veroordeeld. Evenzo hebben de staatshoofden en 
regeringsleiders tijdens hun bijeenkomst van juni alle partijen met aandrang opgeroepen 
het geweld stop te zetten, de mensenrechten na te leven en een permanent staakt-het- 
vuren te eerbiedigen. De hoge vertegenwoordiger en haar personeel zijn ook regelmatig 
in contact getreden met centrale leden van het regime en van de oppositie. Het optreden 



326 



van de EU gebeurde in nauw overleg met de Golfstaten, de VS en andere internationale 
actoren. 



327 



Terwijl in Jemen de toch al grimmige situatie door het politieke, sociale en economische 
oproer nog verergerde, bleef de internationale gemeenschap eensgezind zware druk 
uitoefenen zo snel mogelijk een ordelijke overgang en een alomvattend 
hervormingsproces op gang te brengen. Na een initiatief van de EU bij de 
Mensenrechtenraad, zorgden de leden van de EU die ook zitting hebben in de 
Veiligheidsraad, in oktober voor een resolutie die uiteindelijk de deur opende naar de 
ondertekening, op 23 november, van het initiatief van de Samenwerkingsraad van de 
Golf en het uitvoeringsmechanisme daarvoor en derhalve naar de langverwachte 
overgang. 

Los van het initiatief dat verband hield met de onrust, is de EU in haar betrekkingen met 
de Jemenitische autoriteiten de mensenrechten blijven aankaarten, in het bijzonder via 
daarmee samenhangende demarches betreffende de doodstraf voor jongeren, de vrijheid 
van meningsuiting en het Internationaal Strafhof. 

Tot slot leverde de EU een wezenlijke bijdrage tot de leniging van de humanitaire 
behoeften van de bevolking door de financiele steun te verhogen. De initiele humanitaire 
toewijzing voor 2011 werd van 4 miljoen euro op 25 miljoen euro gebracht. Het totale 
bedrag van de EU humanitaire hulp voor 201 1 bedroeg meer dan 60 miljoen euro. De 
EU blijft er evenwel van overtuigd dat verdere serieuze inspanningen om de humanitaire 
situatie van de burgerbevolking te verlichten absoluut noodzakelijk zijn: drie miljoen 
mensen hadden behoefte aan onmiddellijke bijstand en Jemen had wereldwijd het op een 
na hoogste percentage van chronisch ondervoede kinderen. 

5.6 Azie en Oceanie 

5.6.1 Afghanistan 

In 2011 is de mensenrechtensituatie in Afghanistan 2011 niet beduidend verbeterd. Er 
bestaat bijzondere ongerustheid over de rechten van de vrouw, de rechten van het kind, 
de doodstraf, foltering en mishandeling, willekeurige detentie, risico's voor 



328 



mensenrechtenverdedigers, vrijheid van meningsuiting, overgangsjustitie, straffeloosheid, 
en dodelijke burgerslachtoffers als gevolg van het conflict. 



329 



Het justitiele systeem en het bestuur in het algemeen vertonen nog altijd aanzienlijke 
tekortkomingen en tijdens een groot deel van het jaar verkeerde het parlement in een 
staat van beroering. De voortgang op het gebied van de mensenrechten ondervindt 
zowel rechtstreeks als onrechtstreeks hinder van het bestaan van knelpunten en het 
ontbreken van politieke wil om op tal van bestuursdomeinen hervormingen door te 
voeren. Een aanmerkelijk deel van de aandacht en de middelen van de EU gaat uit naar 
bestuur, een van de aandachtsgebieden van de EU. In 2011 heeft de EU naast 20 
miljoen euro voor justitie en 40 miljoen euro voor de hervorming van de 
overheidsadministratie ook 140 miljoen euro vastgelegd voor de hervorming van de 
politie, en dan vooral voor burgerwachten en professionalisering. 

De politiemissie van de Europese Unie in Afghanistan (EUPOL) werkt nauw samen met 
het ministerie van Binnenlandse Zaken en met andere belanghebbenden opdat de 
Afghaanse nationale politie de basisnormen inzake mensenrechten beter zou kennen en 
toepassen. Recentelijk is steun verleend voor de indenting van een onafhankelijk 
ombudsbureau voor de politie. 

De ISAF heeft in acht provincies de overbrenging van gevangenen tij deli j k geschorst 
naar aanleiding van een verslag van Unama (de Bijstandsmissie van de Verenigde Naties 
in Afghanistan) over foltering en mishandeling in een aantal Afghaanse detentiecentra. 
De overbevolking in de gevangenissen blijft een ernstig probleem. Hoewel de Europese 
Unie de situatie in de gevangenissen van nabij volgt sinds de bevoegdheid voor het 
gevangeniswezen, tegen de internationale beste praktijken in, van het ministerie van 
Justitie is overgeheveld naar het ministerie van Binnenlandse Zaken, blijft zij het 
gevangeniswezen steunen via de salariering van het gevangenispersoneel. 

Wat vrouwen en meisjes betreft, bleven het geweld tegen hen, alsook sommige 
traditionele praktijken en de bestraffing van "morele misdrijven" belangrijke redenen tot 
bezorgdheid. In 2011 kregen diverse gevallen van geweld tegen vrouwen uitgebreide 
aandacht in de media. De Afghaanse autoriteiten reageerden snel op die media-aandacht, 



330 



maar het werd duidelijk dat eerdere oproepen tot de plaatselijke auto ritei ten geen 
passende reactie hadden opgeleverd. 



331 



Overeenkomstig de relevante EU-richtsnoeren zijn de thema's vrouwen en 
gendergelijkheid vaste onderdelen in de dialoog tussen de delegatie van de EU en de 
regering van Afghanistan. De delegatie probeert de regering aan te moedigen tot en te 
steunen bij de adequate nakoming van haar nationale en internationale 
mensenrechtenverplichtingen. Zij onderhoudt via raadplegingen en discussiegroepen 
regelmatig contact met het maatschappelijk middenveld en met mensenrechten-ngo's. In 
201 1 organiseerde de EU-delegatie ten minste drie raadplegingen tussen EU-ambtenaren 
van hoog niveau en leden van het maatschappelijk middenveld. De besproken 
vraagstukken hadden onder meer betrekking op discriminatie, gendergerelateerd geweld, 
waaronder ook seksueel geweld, mensensmokkel en kindhuwelijken en gedwongen 
huwelijken. 

De EU blijft een belangrijke donor voor Afghanistan. Via het Europees instrument voor 
democratic en mensenrechten, het programma "Non-State Actors and Local Authorities 
in Development" en het stabiliteitsinstrument zijn initiatieven en projecten van het 
maatschappelijk middenveld gefinancierd. Die hadden als doel in Afghanistan een breed 
gedragen en inclusief maatschappelijk middenveld te bevorderen en te versterken, dat 
zich inzet voor politieke, economische en sociale problemen, ten einde de dialoog ook 
de verantwoordingsplicht en de transparantie van overheidsorganen te bevorderen. 

In 201 1 zijn tal van nieuwe projecten gestart, en zijn twee oproepen tot het indienen van 
voorstellen gedaan voor een totaalbedrag van 3 miljoen euro. De lopende projecten 
omvatten specifieke thema's zoals overgangsjustitie en steun aan slachtoffers van 
gruweldaden, initiatieven betreffende vrouwen, vrede en veiligheid (VNVR-resolutie 
1325), mensenrechtenopleiding voor journalisten en grotere participatie, speciaal van 
vrouwen, in het plaatselijk bestuur. 



332 



In de aanloop naar de Conferentie van Bonn heeft het maatschappelijk middenveld zijn 
eigen vertegenwoordigers voor de conferentie en het daaraan voorafgaande forum van 
het maatschappelijk middenveld kunnen kiezen doordat met de steun van Duitsland en 
andere lidstaten het maatschappelijk middenveld in heel Afghanistan is geraadpleegd. 

5.6.2 Bangladesh 

In het licht van haar hoofddoelstellingen armoedebestrijding en steun aan het 
democratische systeem in Bangladesh heeft de EU voortgewerkt aan de bevordering en 
de bescherming van de mensenrechten. 

Zij is een aantal ontwikkelingsprogramma's gestart die tot doel hebben de democratische 
instellingen en toezichthoudende instanties te ondersteunen. De EU heeft, 
voortbouwend op de inspanningen die zij al sinds lange tijd levert, steun verleend aan 
acties ter versterking van het plaatselijk bestuur, acties voor capaciteitsopbouw van de 
verkiezingscommissie van Bangladesh, en acties om de oprichting van instellingen in de 
regio Chittagong Hill Tracts (CHT) te steunen. 

Tijdens haar regelmatige dialoog met de autoriteiten van Bangladesh kaartte de EU 
onder meer de volgende vraagstukken aan: institutionele hervormingen, de rol van 
onafhankelijke toezichthoudende instanties, de situatie in de gevangenissen, de 
doodstraf, de vrijheid van meningsuiting, de uitvoering van het vredesakkoord inzake 
CHT, de rechten van de vrouw en de rechten van het kind. De boodschappen van de 
EU werd kracht bijgezet door de aanwezigheid in Bangladesh van EU-functionarissen 
van hoog niveau, zoals de heer Andris Piebalgs, Commissielid voor Ontwikkeling. 



333 



Met het oog op een snellere uitvoering van het vredesakkoord voor Chittagong Hill 
Tracts heeft de EU de dialoog met alle belanghebbenden voortgezet. Om de situatie op 
het terrein beter te kunnen beoordelen, heeft de EU de regio zelf bezocht. Ter 
aanvulling van die terreinbezoeken hebben in Dhaka contacten met de betrokken 
actoren plaatsgevonden. 

Wat de humanitaire situatie van de Rohingya-bevolkingsgroep uit Birma/Myanmar 
betreft, heeft de EU verdere diplomatieke en humanitaire actie ondernomen. De EU 
hoopt dat uit de samenwerking tussen Bangladesh en Birma/Myanmar een langdurige 
oplossing kan ontstaan. 

De EU heeft via een conferentie over mensenrechten en fatsoenlijk werk in november 
de sociale partners en het maatschappelijk midden veld samengebracht met het oog op de 
uitwerking van praktische voorstellen voor de daadwerkelijke uitvoering van de IAO- 
agenda voor fatsoenlijk werk, onder meer op het gebied van leefbaar loon, betere 
arbeidskansen, de ongelijke behandeling van mannen en vrouwen inzake 
werkgelegenheid en loon, betere regelingen voor sociale bescherming, de uitbanning van 
kinderarbeid, de bescherming van kwetsbare groepen en de rechten van vakbonden. 

5.6.3 Birma/Myanmar 

De EU toonde zich verheugd over de vrijlating van een aantal politieke gevangen, over 
de bereidheid van de regering om hervormingen door te voeren en de mediacensuur af 
te zwakken, en over de aanneming van arbeidswetgeving die in nauwe samenwerking 
met de Internationale Arbeidsorganisatie was ontwikkeld. 



334 



Als reactie op die bemoedigende ontwikkelingen heeft de EU in april 201 1 de 
beperkende maatregelen versoepeld door het visumverbod voor de burger- 
regeringsleden en voor de minister van Buitenlandse Zaken te schorsen. De EU heeft 
via missies van Piero Fassino, speciaal gezant van de EU, en via andere contacten op 
hoog niveau aangedrongen op verdere hervormingen, vooral van de rechtsstaat, alsook 
op naleving van de mensenrechten in gebieden met etnische conflicten, en op de 
onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle resterende politieke gevangenen. 
Daarnaast bood de EU steun aan bij de verwezenlijking van de hervormingen. Zo 
werden op voorstel van de regering van Birma/Myanmar onder meer voorbereidende 
gesprekken met de nieuw opgerichte nationale mensenrechtencommissie gevoerd. 

De EU bleef de grootste donor van het land voor humanitaire en ontwikkelingshulp, om 
diepgewortelde structurele armoede te helpen verlichten. De door de EU gefinancierde 
projecten hadden betrekking op toegang tot water en riolering, gezondheid, 
voedselveiligheid, en steun aan ontwortelde bevolkingsgroepen. Bovendien is de EU 
proactief opgetreden door banden aan te gaan met het maatschappelijk middenveld en 
een bilaterale dialoog met de regering te starten in het kader van de Ontmoeting Azie- 
Europa en van de bijeenkomsten tussen de EU en de ASEAN. Bij die gelegenheden kon 
de EU zorgpunten formuleren en de regering aanmoedigen het proces van positieve 
verandering voort te zetten. 

Op multilateraal niveau steunde de EU in de VN-Mensenrechtenraad in het voorjaar en 
in de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in het 
najaar van 2011 de verlenging van het mandaat van de speciale VN-rapporteur voor 
Myanmar, alsook de resoluties betreffende het land, waarbij zij de in de loop van het jaar 
geboekte vooruitgang erkende, schendingen van mensenrechten en discriminatie van 
etnische bevolkingsgroepen aan de kaak stelde, en de autoriteiten opriep om verdere 
initiatieven tot hervorming van het land te nemen. Tijdens de universele periodieke 
doorlichting werd de bezorgdheid over mensenrechtenvraagstukken ook rechtstreeks 
aan de autoriteiten meegedeeld. 



335 



336 



5.6.4 Cambodja 

Vanuit haar gehechtheid aan recht en nationale verzoening verleende de EU de nationale 
zijde van de Rode Khmer-tribunalen financiele steun. In 2011 verstrekte de EU de Rode 
Khmer- tribunalen een extra bijdrage van 1,3 miljoen euro in het kader van het Europees 
instrument voor democratic en mensenrechten. 

De EU heeft in 2011 opnieuw steun aan maatschappelijke organisaties verleend voor de 
uitvoering van mensenrechtenprojecten. De gebieden waarop de EU- financiering 
betrekking had, zijn onder meer de rechten van de vrouw, de rechten van het kind, 
landrechten, inheemse gemeenschappen, mensenrechten in detentiecentra en 
gevangenissen, toegang tot de rechter, mensenrechten bij migratie, mensenhandel en 
vrijheid van meningsuiting. 

Tijdens de opstelling van het wetsvoorstel over niet-gouvernementele organisaties en 
verenigingen heeft de EU de regering aangeraden het wetsvoorstel uitgebreid met de 
belanghebbenden te bespreken, en tot een wet te komen die een gunstig klimaat voor 
het maatschappelijk midden veld waarborgt. 

In de multilaterale fora steunde de EU in het najaar van 2011 de VN-landenresolutie, die 
een verlenging van het mandaat van de speciale VN-rapporteur voor Cambodja en 
intensievere samenwerking met het OHCHR behelsde. De EU toonde zich ook 
verheugd over het feit dat alle aanbevelingen van de universele periodieke doorlichting 
van de VN war en aanvaard. 

5.6.5 China 

De mensenrechtenschendingen in China in 2011 bleven de EU zorgen baren. 



337 



Tijdens de mensenrechtendialoog tussen de EU en China, op 16 juni 2011 in Peking, is 
uitgebreid gesproken over de rechten van personen die tot minderheden behoren, in het 
bijzonder de situatie van etnische Tibetanen, Oeigoeren en Mongolen, alsook van 
christenen en van belijders van atheistische overtuigingen, zoals Falun Gong. Tijdens die 
dialoog is ook de rechtsstaat ter sprake gekomen; de EU onderstreepte bezorgd te zijn 
over het toenemende aantal gedwongen verdwijningen en buitengerechtelijke detenties, 
en vroeg informatie over berichten dat mensen in detentie worden gefolterd. De EU 
benadrukte dat een onafhankelijke justitie belangrijk is en dat de advocaten hun 
beroepstaken vrijelijk, zonder intimidatie moeten kunnen uitoefenen. De EU kaartte ook 
de beperkingen op de vrijheid van meningsuiting aan en riep China opnieuw op om het 
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten te bekrachtigen en het 
systeem van heropvoeding door arbeid te hervormen. Parallel met de dialoog vond geen 
bezoek plaats omdat er geen akkoord over een locatie kon worden bereikt. De EU heeft 
in de marge van de dialoog een lijst van zorgwekkende individuele gevallen overhandigd. 
De tweede dialoogronde, die tijdens het tweede semester van 2011 was gepland, werd 
door China de facto geannuleerd. 

Op 6 en 7 September vond in Peking het EU-China seminarie voor juridisch 
deskundigen plaats. De behandelde thema's waren mensenrechten en drugsbeleid, en 
mensenrechten en technologic 

Naar aanleiding van een golf van willekeurige arrestaties en gedwongen verdwijningen 
van advocaten, schrijvers, journalisten, ondertekenaars van petities, kunstenaars en 
bloggers in het voorjaar van 2011, en van de invoering van nieuwe beperkingen op de 
werkomstandigheden van buitenlandse journalisten, heeft de hoge vertegenwoordiger op 
1 2 april in een verklaring haar verontrusting over die ontwikkelingen geformuleerd. 

In de verklaring werd uiting gegeven aan bezorgdheid over de aanhouding van Ai 
Weiwei, werd onderstreept dat de willekeurige arrestaties en verdwijningen moeten 
ophouden en werd er bij de Chinese instanties op aangedrongen om mee te delen waar 
alle verdwenen personen zich bevinden. De hoge vertegenwoordiger riep China op om 

338 



de betrokken personen te behandelen conform de internationale mensenrechtennormen 
en om alien die worden vastgehouden omdat zij hun recht op vrijheid van meningsuiting 
uitoefenden, vrij te laten. De hoge vertegenwoordiger toonde zich op 24 juni verheugd 
over de vrijlating van Ai Weiwei. 



339 



In 2011 heeft China de ernstige beperking van de vrijheid van meningsuiting en van de 
vrijheid van vereniging voortgezet, en hebben de Chinese rechtbanken zware straffen 
opgelegd. De hoge vertegenwoordiger heeft in december 2011 de gevangenis straffen van 
respectievelijk negen en tien jaar voor de mens enrechtenactivis ten Chen Wei en Chen Xi 
veroordeeld en ook de bijkomende gevangenisstraf van drie jaar voor 
mensenrechtenadvocaat Gao Zhisheng bekritiseerd. De hoge vertegenwoordiger riep op 
tot de onmiddelfijke vrijlating van de heer Gao en verzocht om informatie over zijn 
welzijn en zijn verblijfplaats. 

De EU heeft zich ernstig bezorgd getoond over het beleid dat door de Chinese 
autoriteiten in Tibet en Xinjiang werd uitgevoerd. Tijdens een spoeddebat op 27 oktober 
in het Europees Parlement onderstreepte de hoge vertegenwoordiger dat de EU bezorgd 
is over de toegenomen wettelijke beperkingen op de geloofsbeoefening in Tibet, over de 
beperkingen op het onderricht van het Tibetaans, over de aanhoudende officiele 
campagne tegen de Tibetaanse intelligentsia en prominenten uit het culturele leven, over 
de strenge maatregelen tegen Tibetanen die het wagen te protesteren tegen het officiele 
beleid, en over de weerslag op de Tibetaanse cultuur van de massale gedwongen migratie 
van nomaden. De EU onderstreepte diep bezorgd te zijn over de reeks 
zelfverbrandingen in de Tibetaanse regio's en riep de Chinese autoriteiten op om alle 
Tibetanen toe te staan hun culturele en religieuze rechten zonder belemmeringen uit te 
oefenen en om tegen vreedzaam protest geen geweld in te zetten. Op 10 maart gaf de 
hoge vertegenwoordiger tijdens een spoeddebat uiting aan haar bezorgdheid over de 
heropbouw van Kashgar in de provincie Xinjiang. De EU vreesde dat de vernietiging 
van een stad die eeuwenlang de bakermat van de Oeigoerse cultuur was geweest, de 
vrij waring van die cultuur in de komende jaren ernstig zou kunnen beinvloeden en 
onderstreepte dat zij China zal oproepen om voor de heropbouw zowel de plaatselijke 
bevolking te raadplegen als samen te werken met de Unesco. 

Tijdens de 17e zitting van de VN-Mensenrechtenraad heeft de EU een verklaring 
uitgebracht waarin zij zich diep bezorgd toont over de verslechtering van de 
mensenrechtensituatie in China. 

340 



341 



5.6.6 Democratische Volksrepubliek Korea (DVK) 

De grove schendingen van de mensenrechten in de Democratische Volksrepubliek 
Korea (DVK) bleven de EU ernstige zorgen baren. De EU heeft zich in internationale 
fora herhaaldelijk bezorgd getoond en er bij Pyongyang op aangedrongen verbetering in 
de situatie te brengen. In maart 2011 speelde de EU opnieuw een belangrijke rol bij de 
aanneming in de VN-Mensenrechtenraad van de resolutie waarbij het mandaat van de 
speciale VN-rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Noord-Korea met een jaar 
werd verlengd. Op 19 december 2011 werd een door de EU, Japan en de Republiek 
Korea ingediende resolutie over de mensenrechtensituatie in de DVK door de Algemene 
Vergadering van de VN met 123 ja-stemmen aangenomen. Problemen in verband met 
de mensenrechten werden ook rechtstreeks bij Noord-Korea aangekaart door 
plaatselijke ambassadeurs van de EU-lidstaten in Pyongyang en tijdens vergaderingen 
met functionarissen van Noord-Korea in Brussel of in andere EU-lidstaten. 

Tijdens de regelmatige politieke dialoog tussen de EU en de DVK, in de eerste week van 
december 201 1 te Pyongyang, heeft de EU de DVK opgeroepen om alle mensenrechten 
en fundamentele vrijheden volledig na te leven en de aanbevelingen van de betreffende 
VN-resoluties toe te passen. De EU heeft Pyongyang aangemoedigd om als 
vertrouwenwekkende maatregel volledig samen te werken met de 
mensenrechtenmechanismen van de VN, onder meer door de speciale rapporteur 
volledige, vrije en ongehinderde toegang tot Noord-Korea te verlenen. De EU spoorde 
Pyongyang ook aan om een zinvolle dialoog over mensenrechten met de EU en haar 
lidstaten te voeren. De EU heeft zich opnieuw bereid verklaard de bilaterale dialoog over 
mensenrechten met Noord-Korea in te stellen, die expertise en constructieve 
samenwerking zou bieden over specifieke aspecten van de mensenrechten. De EU 
toonde zich zeer bezorgd over het feit dat onderdanen van Noord-Korea nog steeds de 
doodstraf krijgen en geexecuteerd worden. De EU drong er bij Pyongyang ten zeerste 
op aan om onmiddellijk een einde te maken aan de wijdverspreide systematische grove 
schendingen van de civiele, politieke, economische, sociale en culturele rechten, zijn 
inwoners te beschermen, het probleem van de straffeloosheid aan te pakken en ervoor te 

342 



zorgen dat degenen die de mensenrechten hebben geschonden, berecht worden door 
een onafhankelijke rechter, volledige, veilige en ongehinderde toegang te verschaffen tot 
humanitaire hulp, en humanitaire organisaties toe te staan op onpartijdige wijze hulp te 
verstrekken. De EU heeft Noord-Korea gemaand om de achterliggende oorzaken van 
het vluchtelingprobleem aan te pakken en een veilige en waardige terugkeer van naar 
Noord-Korea teruggestuurde vluchtelingen mogelijk te maken. 



343 



De EU heeft in de tweede helft van 2011 10 miljoen euro vrijgemaakt voor dringende 
voedselhulp aan Noord-Korea om kwetsbare groepen te ondersteunen, vooral in de 
noordelijke en de oostelijke provincies. In augustus 2011 heeft de EU nog eens 200.000 
euro extra toegekend voor de slachtoffers van overstromingen in het land. 

5.6.7 Fidji 

De mensenrechtensituatie is in 201 1 niet verbeterd nu het militaire regime van 
Commodore Bainimarama zijn greep op de macht heeft geconsolideerd. Bijzonder 
zorgwekkend zijn de beperkingen van de vrijheid van meningsuiting en van de vrijheid 
van vergadering, de willekeurige detenties en de mediacensuur. 

Als reactie op de staatsgreep van 2006 en op het uitblijven van de naleving door Fiji van 
onderling overeengekomen afspraken inzake democratische beginselen, mensenrechten 
en de rechtsstaat, heeft de EU in 2007 besloten (met beperkte uitzonderingen) de 
ontwikkelingsbij stand uit hoofde van de Overeenkomst van Cotonou en van het 
instrument voor ontwikkelingssamenwerking, te schorsen. Het oorspronkelijk voor twee 
jaar geldende besluit werd herhaaldelijk verlengd, op 26 September 2011 met nog eens 
twaalf maanden. In de loop van 2011 heeft de EU in bilaterale vergaderingen en op 
bijeenkomsten in Suva in het kader van de van regelmatige politieke dialoog 
overeenkomstig artikel 8 van de Overeenkomst van Cotonou, het regime aangemoedigd 
een betekenisvolle dialoog aan te gaan, de democratic te herstellen en de algemene 
noodtoestand in te trekken. 

Nadat de strijdkrachten in februari ten minste tien politici, vakbondslieden en 
dissidenten zonder aanhoudingsbevel hadden aangehouden en ernstige slagen hadden 
toegebracht, tekende de EU bij de minister van Buitenlandse Zaken protest aan tijdens 
overeenkomstig artikel 8 gehouden politiekedialoogvergaderingen op 1 5 maart en - 
samen met de VS en andere partners — 21 maart. 



344 



Het regime heeft de jaarlijkse bijeenkomst van de methodistische kerk verboden na de 
weigering van die kerk om drie kerkleiders te ontslaan. Het regime heeft ook besluiten 
vastgesteld die de basisrechten van werknemers verregaand beperken, met name het 
(geamendeerde) besluit over arbeidsbetrekkingen en het besluit inzake arbeid in de 
essentiele nationale industrie. Vakbondsleiders werden tijdens vergaderingen met 
vakbondsleden gearresteerd wegens illegale samenscholing, een vakbondsleider is 
opruiing ten laste gelegd. De uitvoering van het besluit van 2010 over de ontwikkeling 
van de media-industrie heeft de censuur aangescherpt. 

De in 2009 afgekondigde noodtoestand, die de mensenrechten ernstig beperkt, werd in 
de loop van 2011 van maand tot maand verlengd, maar op 31 december heeft 
Commodore Bainimarama de nakende opheffing ervan aangekondigd. 

5.6.8 India 

De Europese Unie is de mensenrechten in India nauwlettend blijven observeren uit 
hoofde van de richtsnoeren van de EU inzake mensenrechten en heeft daarbij (vooral 
tijdens de jaarlijkse mensenrechtendialoog) met het maatschappelijk middenveld en 
regeringsinstanties gesproken over vermeende misstanden en hulp geboden aan ngo's 
voor mensenrechten en aan verdedigers van mensenrechten. 

Op het gebied van de fundamentele rechten was de doodstraf het onderwerp van nauw 
toezicht en diplomatieke actie op hoog niveau, waaronder een brief van hoge 
vertegenwoordiger Ashton aan minister van Binnenlandse Zaken Chidambaram, naar 
aanleiding van de verwerping van verscheidene gratieverzoeken door de president. In het 
kader van de mensenrechtendialoog in maart is met de regering verder gepraat over de 
aanneming van het wetsvoorstel inzake voorkoming van marteling en over punten 
inzake de veiligheidswetgeving. 



345 



Specifiek met betrekking tot verdedigers van de mensenrechten heeft de EU met de 
Indiase overheid verder gepraat over een lijst priori taire zaken (en het proces tegen dr. 
Binayak Sen, die op borgtocht is vrijgelaten, verder gevolgd). 



346 



Er is een workshop gehouden over sociale insluiting. 

De EU-missiehoofden hebben zich tijdens hun jaarlijkse bezoek aan Jammu en Kasjmir 
op de hoogte kunnen stellen van vraagstukken inzake mensenrechten in die regio. 

Ten slotte, maar daarom zeker niet minder belangrijk, heeft de EU financiele steun 
verleend aan een aantal initiatieven over een reeks zorgpunten in verband met de 
mensenrechten, zoals vrouwen- en kinderhandel, preventie van marteling, de rechten 
van gemarginaliseerde en maatschappelijk buitengesloten groepen, de rechten van 
werknemers in de informele sector en toegang tot de rechter voor kwetsbare 
bevolkingsgroepen. 

5.6.9 Indonesie 

De uitgebreide partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst (PSO) die de EU en 
Indonesie op 9 november 2009 hebben ondertekend, heeft geleid tot de instelling van 
een gestructureerde mensenrechtendialoog. Ter gelegenheid van de ondertekening van 
de PSO hebben Indonesie en de EU de mensenrechten en democratic aangeduid als 
prioriteiten voor nauwere samenwerking in afwachting van de ratificatie van de 
overeenkomst. 

De tweede ronde van de mensenrechtendialoog was in maart 2011 in Brussel. De 
dialoog was een waardevolle gelegenheid om te praten over zaken als non-discriminatie, 
de rechten van gedetineerden en gevangenen, het Internationaal Strafhof, 
vrouwenrechten, het recht op onderwijs, en samenwerking in multilaterale fora. Voorts 
heeft de EU in oktober 2011 een seminar van het maatschappelijk middenveld over de 
vrijheid van godsdienst georganiseerd onder de titel "Mensenrechten en geloof in het 
brandpunt", waarop levendig van gedachten werd gewisseld over de rol van godsdienst 
bij het bevorderen van de mensenrechten en over de verenigbaarheid van de vrijheid om 
een geloof te belijden met andere belangrijke mensenrechten, waaronder de vrijheid van 
meningsuiting. 

347 



348 



De EU heeft verklaringen afgelegd over de moord op drie leden van de Ahmadi- 
gemeenschap en de inadequate veroordeling van degenen die schuldig zijn bevonden aan 
de aanslagen in febmari en juli 201 1 . 

In 201 1 werden via het Europees instrument voor democratic en mensenrechten 
(EIDHR) twaalf mensenrechtenprojecten gesteund die betrekking hadden op 
bijvoorbeeld integratie van de mensenrechten in de besluitvorming, politieke 
representativiteit, foltering, recht op onderwijs en recht op gezondheidszorg, en de 
daadwerkelijke uitoefening van de mensenrechten door vrouwen en kinderen. De EU- 
richtsnoeren inzake mensenrechten zijn in het Indonesisch vertaald en krijgen een brede 
verspreiding. 

De EU volgt de mensenrechtensituatie zorgvuldig via regelmatige 
mensenrechtenmissies, met name in gevoelige regio's als Atjeh en Papoea, waar er 
specifieke punten zijn, onder meer in verband met waarheids- en verzoeningsprocessen 
en kwesties die te maken hebben met de speciale autonomic die aan die provincies is 
verleend. 

De EU-missies in Jakarta hebben een specifieke taskforce voor mensenrechten ingesteld, 
bestaande uit de politieke consulenten van de EU-delegatie en de ambassades van de 
lidstaten. 

5.6.10 Japan 

Tijdens 2011 is verder gewerkt aan een overeenkomst tussen de EU en Japan inzake 
onder meer de sectoren politieke en internationale samenwerking, die stoelt op de 
gedeelde gehechtheid aan fundamentele waarden en beginselen. 



349 



De EU hield haar jarenlange samenwerking met Japan overeenkomstig de "agenda voor 
samenwerking" aan. Er was overleg inzake mensenrechten, met name om de 
samenwerking te faciliteren in het kader van de Algemene Vergadering van de VN, 
bijvoorbeeld wat de gezamenlijk ingestuurde resolutie over mensenrechten in Noord- 
Korea betreft. 

De EU was zeer ingenomen met het feitelijke moratorium op de doodstraf dat Japan 
gedurende het hele jaar 2011 in stand hield, en heeft aangedrongen op de voortzetting 
daarvan. 

5.6.11 Laos 

De EU en Laos hebben in februari 201 1 de derde ronde van de geregelde 
mensenrechtendialoog gehouden in het kader van de Groep bestuur en mensenrechten 
van de EU en Laos. De dialoog bood gelegenheid tot het bespreken van talrijke 
mensenrechtenkwesties, waaronder de verrichting van de universele periodieke 
doorlichting (UPR), vrijheid van meningsuiting, vergadering en vereniging, vrijheid van 
godsdienst of overtuiging, Hmong-repatrianten, mensenhandel, de omstandigheden in 
gevangenissen en detentiecentra, de bestuurshervormingen en landrechten. De dialoog 
werd voorafgegaan door een deskundigenseminar over de uitvoering van de 
aanbevelingen van de universele periodieke doorlichting in Laos. De EU wisselde 
ervaringen van haar lidstaten op dit gebied uit en internationale organisaties en het 
maatschappelijk midden veld reikten ideeen aan over de wijze waarop de aanbevelingen 
van de UPR in Laos beter kunnen worden uitgevoerd. 



350 



In 201 1 zijn negen projecten in verband met mensenrechten uitgevoerd. Zes daarvan 
werden gefinancierd uit het Europees instrument voor democratic en mensenrechten, 
een uit het thematische programma niet-overheidsactoren en plaatselijke overheden, en 
twee uit de projectovereenkomst tussen de EU en het UNDP. Die projecten waren 
gericht op de rechten van het kind, genderrechten, mensen met een handicap, kansarme 
minderheidsgroepen, alsook op capaciteitsopbouw van de opkomende 
middenveldorganisaties van Laos. 

De projecten met het UNDP steunden ook de nationale vergadering bij het hervormen 
van de nationale wetgeving teneinde te voldoen aan de internationale 
overeenkomsten/normen. In het kader van het project met betrekking tot internationaal 
recht werden ook verschillende opleidingen over de uitvoering van de internationale 
overeenkomsten inzake mensenrechten gegeven voor regeringsfunctionarissen en het 
plaatselijk maatschappelijk middenveld. De aanbevelingen van de UPR voor Laos zijn 
gepubliceerd en onder verschillende gouvernementele en internationale instanties 
verspreid. 

5.6.12 Maleisie 

In 201 1 hebben de EU en Maleisie verder onderhandeld over een partnerschaps- en 
samenwerkingsovereenkomst, waarin bepalingen over de mensenrechten zullen staan. 

De EU en Maleisie zijn ook op lokaal niveau gesprekken over mensenrechten 
aangegaan. Het eerste gesprek was begin februari 2011 en ging vooral over de 
uitoefening van de mensenrechten door vrouwen en kinderen. Dit is de eerste bilaterale 
mensenrechtendialoog die Maleisie ooit heeft gevoerd. 



351 



Op 1 maart 2011 hebben de delegatie van de EU, de Ambassade van Nederland en het 
Instituut voor geavanceerde islamitische studies een openbaar seminar over "Godsdienst 
in de openbare ruimte - de EU en Maleisie" georganiseerd, dat meer dan 150 deelnemers 
uit het grote publiek aantrok. De volgende dag had achter gesloten deuren een seminar 
over hetzelfde onderwerp plaats. 

In maart heeft Maleisie eveneens de bijeenkomst Azie-Stille Oceaan georganiseerd over 
het universele karakter van het Statuut van Rome van het ICC. Daarop volgde het 
besluit van de regering om toe te treden tot het Statuut van Rome. 

De EU financiert een aantal projecten in het kader van het Europees instrument voor 
democratic en mensenrechten (EIDHR), dat een breed scala van thema's bestrijkt, zoals 
de rechten van het kind en de vrouw, non-discriminatie, media vrijheid, inheemse volken, 
mensenrechteneducatie, en personen met een handicap. In het kader van de eerste 
evaluatievergadering in September 2011 hebben de begunstigde ngo's informatie 
uitgewisseld over de voornaamste problemen waarmee zij te kampen hadden tijdens de 
uitvoering van het project en hebben zij mede verdere actiepunten voor follow-up door 
de EU in Maleisie bepaald. De middelen van het EIDHR werden ook gebruikt om het 
maken van een documentaire over de doodstraf in Maleisie te financieren. 



352 



De EU is met alle belanghebbenden op het gebied van de mensenrechten blijven 
samenwerken en heeft een aantal van hen uitgenodigd voor de vergaderingen van de 
plaatselijke EU-werkgroep mensenrechten. De belangrijkste partners zijn de advocatuur 
van Maleisie en de nationale mensenrechtencommissie. Een van de concrete resultaten 
van deze samenwerking was een openbare bijeenkomst in oktober 2011 over de 
afschaffing van de doodstraf. Tegelijk met het openbare seminar, dat ongeveer 350 
deelnemers telde, werd op verzoek van het Bureau van de procureur-generaal ook 
technisch overleg gehouden achter gesloten deuren. Op beide bijeenkomsten traden 
Europese prominenten als spreker op en beide bijeenkomsten vormden de eerste stap in 
een langetermijncampagne voor de afschaffing van de doodstraf in Maleisie. 

5.6.13 Nepal 

Ondanks de verbintenissen die in het kader van het alomvattend vredesakkoord van 
2006 werden aangegaan, blijven schendingen van de mensenrechten, waaronder 
verschillende vormen van discriminatie en wijdverbreide straffeloosheid alsook een 
zwakke rechtsstaat? de belangrijkste langdurige uitdagingen op mensenrechtengebied in 
Nepal. 

Op politiek niveau is de EU met de regering blijven praten en heeft ze de politieke 
partijen er voortdurend op gewezen dat schenders van de mensenrechten voor de 
rechter moeten worden gebracht en dat emblematische gevallen van schendingen van de 
mensenrechten, zowel tijdens als na het conflict, die duidelijk aantonen dat zulke 
misdaden nog steeds ongestraft blijven, moeten worden aangepakt. Er is een brief aan de 
premier, de voorzitter van de constituerende vergadering en de leiders van de politieke 
partijen gezonden waarin bezorgdheid wordt geuit over de justitiele 
overgangsmechanismen en de voorgestelde algemene amnestic 

Tijdens Nepals universele periodieke doorlichting in januari 2011 en de follow-up 
daarvan in juni 2011 heeft de EU bij de regering verder gepleit voor het nakomen van 
haar toezeggingen en voor het verbeteren en aannemen van verscheidene 

353 



wetsontwerpen voor het instellen van mechanismen voor overgangsrechtspraak, die ter 
behandeling in het parlement zijn. 



354 



Op plaatselijk niveau coordineert en volgt de EU constant de mensenrechtensituatie in 
Nepal, in het bijzonder de kwetsbare positie van verdedigers van de mensenrechten. De 
in Kathmandu zetelende EU-werkgroep voor de bescherming van verdedigers van de 
mensenrechten heeft in mei 2011 een missie uitgevoerd naar het zuidelijke deel van 
Nepal, met als doel uit de eerste hand informatie te verzamelen over de problemen 
waarmee verdedigers van de mensenrechten te maken krijgen en te laten zien dat er 
steun is voor hun werk. Als voorzitter van de EU-werkgroep voor de bescherming en 
ondersteuning van verdedigers van de mensenrechten heeft de delegatie van de EU een 
bijeenkomst van de EU-werkgroep georganiseerd om de balans op te maken van de 
situatie waarin de mensenrechtenverdedigers zich bevinden en mogelijke wegen 
voorwaarts te bespreken. 

De EU helpt diverse ngo's en ingo's financieel met de uitvoering in Nepal van 
initiatieven die verband houden met mensenrechten en democratic. Er zijn projecten 
gefinancierd in het kader van het Europees instrument voor democratic en 
mensenrechten (EIDHR) en het Instrument voor migratie en asiel, alsook in het kader 
van het Instrument "Investeren in mensen" (DCI-HUM). In twee nieuwe projecten die 
sedert 2010 worden uitgevoerd (een project van de wereldwijde oproep van het EIDHR 
(de EU heeft 360 000 euro vastgelegd) en een project van de wereldwijde oproep van het 
DCI-HUM (de EU heeft 575.000 euro vastgelegd) wordt nog steeds gewerkt aan het 
vraagstuk van door het gewapend conflict in Nepal getroffen kinderen en gezinnen. Een 
ander project (waarvoor de EU 857 000 euro heeft vastgelegd) dat uit de wereldwijde 
oproep in het kader van het DCI-HUM is geselecteerd, gaat over de bescherming en de 
bevordering van culturele diversiteit. Naast de zes nieuwe projecten die in 2011 zijn 
geselecteerd in het kader van de landenspecifieke steunregeling van het EIDHR 
(waarvoor de EU 900 000 euro heeft vastgelegd), zijn er tien lopende projecten met 
uitgebreide aandacht voor de bescherming en de bevordering van de mensenrechten en 
de consolidering van de democratic. Twee nieuwe projecten die in 2011 zijn gestart, 
helpen ook bij het bevorderen van veilige migratie van vrouwelijke migrerende 
werknemers. 



355 



356 



Er lopen nog steeds bilaterale programma's betreffende onderwijs en vredesopbouw om 
de toegang tot onderwijs te bevorderen en kwaliteitsonderwijs te steunen. In het kader 
van projecten die uit hoofde van het instrument voor voedselfaciliteiten worden 
gefinancierd, worden ook de dringende behoeften aan basisvoedsel van de gemeenschap 
aangepakt. 

Teneinde priori teiten te stellen voor de oproep van het EIDHR in 2012 pleegde de 
delegatie overleg met verschillende groepen, waaronder vrouwen, Dalits en kinderen. 

De delegatie van de EU in Nepal organiseerde in 2011 een workshop ter gelegenheid 
van de Dag voor inheemse volken. De delegatie heeft bij verschillende gelegenheden 
ook verscheidene programma's bijgewoond, en daarbij haar solidariteit betuigd met de 
bescherming en de bevordering van de mensenrechten. Ter gelegenheid van de 
mensenrechtendag op 10 december is plaatselijk een gezamenlijk EU++-persbericht 
uitgebracht, waarin werd gewezen op de verantwoordelijkheid van de regering om 
bijkomende grote inspanningen te leveren om de fundamentele mensenrechten te 
beschermen en te bevorderen en om haar verplichtingen uit hoofde van het 
internationale recht na te komen teneinde vrede en democratic te consolideren. 

5.6.14 Pakistan 

Het samenwerkingsakkoord van de derde generatie (2004) van de EU en Pakistan bevat 
de inmiddels verplichte bepaling over de mensenrechten. 

In 201 1 heeft de EU onderhandeld over een nieuw strategisch partnerschap met 
Pakistan, het Inzetplan EU-Pakistan. Het vijfjarig inzetplan beoogt een frequentere 
mensenrechtendialoog en de bekrachtiging en effectieve uitvoering van internationale 
overeenkomsten, als onderdeel van een strategische politieke dialoog. 



357 



Begin 201 1 vonden in Islamabad twee tragische moorden op politici van hoog niveau 
plaats. De voormalige gouvemeur van Punjab, Salman Taseer, en de voormalige minister 
van Minderheden, Shabhaz Bhatti, werden door extremistische groepen vermoord 
omwille van hun steun aan de hervorming van de zeer strenge wetten op godslastering, 
naar aanleiding van de terdoodveroordeling van een christelijke vrouw wegens 
godslastering. De moorden ontketenden intolerante krachten binnen de Pakistaanse 
gemeenschap die de moord op Salman Taseer openlijk steunden en roemden. De hoge 
vertegenwoordiger veroordeelde beide incidenten met kracht, waarbij zij de nadruk legde 
op de bezorgdheid van de EU over het klimaat van onverdraagzaamheid en geweld 
waarin het debat over de wetten op godslastering werd gevoerd, en verzocht de 
Pakistaanse autoriteiten met klem de bescherming te verzekeren van degenen die zich 
over de zaak hadden uitgesproken. De EU bleef gedurende het gehele jaar toezien op, en 
ten overstaan van de autoriteiten haar bezorgdheid uiten over de zaak van Asia Bibi, de 
christelijke vrouw die in 2010 ter dood werd veroordeeld wegens godslastering en die 
momenteel in Punjab in de gevangenis zit. 

Pakistan heeft het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 
(ICCPR) en het Verdrag tegen foltering (CAT) op 4 juni 2010 - aan de vooravond van 
de tweede top EU-Pakistan -bekrachtigd. Tegelijk evenwel heeft Pakistan talrijke 
algemene voorbehouden gemaakt bij de mensenrechteninstrumenten. De EU heeft 
vervolgens inspanningen gedaan om haar bezorgdheid te beklemtonen over de aard en 
omvang van de ruime voorbehouden tegen de verdragen, die behoorden tot de meest 
uitgebreide voorbehouden die ooit door een staat die partij is bij die verdragen, zijn 
gemaakt. Die boodschap werd versterkt door bezoeken van missies van het Europees 
Parlement in de loop van het jaar. In antwoord op de aanhoudende campagne van de 
EU heeft Pakistan op 14 September 2011 16 van zijn 19 voorbehouden ingetrokken. 

De veiligheid van journalisten die zich bezighouden met mensenrechten bleef het gehele 
jaar een ernstig punt van bezorgdheid. Een specifiek punt van bezorgdheid was de 
moord op een bekende journalist in Pakistan die verslag uitbracht over gevoelige 
kwesties, met name de Taliban-beweging in Afghanistan en Pakistan. In reactie op de 

358 



grote bezorgdheid heeft de EU-delegatie op 15 juli 2011 in Islamabad een panelgesprek 
georganiseerd over de veiligheid en beveiliging van de media, die door een groot aantal 
vertegenwoordigers van de media werd bijgewoond. Er werden uitgebreide besprekingen 
gehouden over de noodzaak van opleiding en bescherming van journalisten die verslag 
uitbrengen vanuit conflictgebieden en over de manier waarop onderzoeksjournalistiek 
moet worden bedreven in geval van dreigingen, alsook over de grenzen van 
verantwoordelijke journalistic k. 



359 



De EU heeft met Pakistan samengewerkt in het kader van een programma ter vergroting 
van de capaciteit van de rechtshandhavingsinstanties; alle opleidingen voor politie en 
aanklagers omvatten componenten betreffende de daadwerkelijke bescherming van de 
mensenrechten. 

De EU is bezig met het opstellen van een programma inzake steun aan democratische 
instellingen, dat een mensenrechtencomponent bevat. De algemene doelstelling van het 
programma is de consolidatie van het democratische proces in Pakistan te ondersteunen 
door de democratische instellingen van het land te versterken. Het specifieke doel is bij 
te dragen tot de verbetering van de werking en de resultaten van de parlementaire 
vergaderingen van Pakistan, in de eerste plaats op provinciaal niveau. De 
mensenrechtencomponent strekt ertoe de bevordering en bescherming van de 
mensenrechten in het land te versterken door middel van bij stand aan de regering en de 
nationale mensenrechteninstellingen voor het vergroten van de capaciteit om 
mensenrechtenkwesties aan te pakken en de internationale verplichtingen inzake 
mensenrechten na te komen. 

5.6.15 Filipijnen 

Na de afronding van de onderhandelingen over de partnerschaps- en 
samenwerkingsovereenkomst, die sterke bepalingen betreffende mensenrechten bevat, 
zijn de EU en de Filipijnen besprekingen begonnen over de mogelijke start van een 
mensenrechtendialoog. In afwachting van de totstandbrenging van een dergelijke 
formele dialoog is de EU mensenrechtenkwesties blijven behandelen in het kader van de 
geregelde politieke dialoog, laatst nog tijdens de bijeenkomst van hoge ambtenaren in 
december 2011, en in haar contacten met het maatschappelijk midden veld en de 
bevoegde grondwettelijke organen. 

De EU is steun voor het vredesproces van Mindanao blijven verlenen door middel van 
rechtstreekse deelname aan het internationaal toezichtsteam (IMT), met name door de 



360 



leiding op zich te nemen van de humanitaire, rehabilitatie- en ontwikkelingscomponent. 
201 1 heeft een krachtiger impuls voor de vredesonderhandelingen gebracht. 



361 



De EU is technische bij stand blijven verlenen voor het aanpakken van 
buitengerechtelijke executies en gedwongen verdwijningen. Het EPJUST-programma 
heeft de Filipijnse samenleving (regeringsinstanties, bevoegde constitutionele organen en 
het maatschappelijk middenveld) bijgestaan om een eind te maken aan 
buitengerechtelijke executies en gedwongen verdwijningen van activisten, journalisten, 
vakbondsmensen en vertegenwoordigers van de landbouwers, en om de daders te 
identificeren en voor de rechter te brengen. Na afloop van het EPJUST-programma in 
juli 2011 zal de EU haar steun voortzetten in het kader van een nieuw programma, 
"Recht voor iedereen", dat erop gericht is de mogelijkheden van rechthebbenden om 
recht te zoeken te vergroten, en tevens de efficientie te vergroten van degenen op wie 
verplichtingen rusten om recht te doen, met bijzondere nadruk op buitengerechtelijke 
executies en gedwongen verdwijningen. De EU is ook talrijke projecten blijven steunen 
in het kader van het Europees instrument voor democratic en mensenrechten, ook 
betreffende vrouwenrechten, inheemse volken, de voorkoming van marteling, de rechten 
van het kind, mensenrechtenverdedigers, vakbonden en rechten van werknemers. 

De EU was ingenomen met de bekrachtiging door de Filipijnen van het Statuut van 
Rome van het Internationaal Strafhof in augustus 2011. De hoge vertegenwoordiger 
heeft een verklaring afgelegd waarin zij de Filipijnen feliciteerde met dit besluit. 

5.6.16 Sri Lanka 

De mensenrechtensituatie in Sri Lanka bleef in 201 1 internationale aandacht wekken. 
Ondanks enige positieve vooruitgang op gebieden als de taalrechten en de bestrijding 
van mensenhandel, heeft de regering geen beleid ingevoerd of acties ondernomen om 
een aantal ernstige mensenrechtenkwesties aan te pakken. Verdwijningen, 
buitengerechtelijke executies, wijdverbreide folterpraktijken, langdurige onwettige 
detenties, juridische obstakels voor een eerlijk en deugdelijk proces en een alarmerend 
niveau van straffeloosheid behoren tot de grootste punten van bezorgdheid. 



362 



In 201 1 zijn de besprekingen over mensenrechten tussen de EU en de autoriteiten van 
Sri Lanka onderbroken nadat de preferentiele tariefconcessies van het SAP+ in 2010 
waren ingetrokken. 

Hoewel er geen formele afspraken met de Sri Lankaanse regering zijn op 
mensenrechtengebied, is de EU-delegatie in Sri Lanka, in nauwe samenwerking met de 
ambassades van de lidstaten, geregeld toezicht blijven houden op 
mensenrechtenschendingen ter plaatse, ook in het noorden en het oosten waar het 
conflict had plaatsgevonden. De EU is steun blijven verlenen aan 

mensenrechtenverdedigers en journalisten die gevaar lopen. De diplomaten van de EU 
en de lidstaten coordineerden hun acties en pleitbezorging, zoals het aankaarten van 
bezorgdheid in verband met de mensenrechten bij de nationale autoriteiten, het 
bijwonen van processen van mensenrechtenverdedigers die aangeklaagd waren wegens 
illegale activiteiten, ingevolge onderzoeken naar verdwijningen. Zij hidden geregeld 
thematische bijeenkomsten en ook een jaarlijkse bijeenkomst met 
mensenrechtenverdedigers en leden van het maatschappelijk middenveld met als doel 
regelmatig recente informatie te verkrijgen over de situatie ter plekke, en de banden met 
de plaatselijke actoren te handhaven. De EU heeft de bescherming van de 
mensenrechten ook bij de Sri Lankaanse ambassadeur bij de EU aangekaart. Voorts is de 
EU haar bezorgdheid over eerdere en huidige mensenrechtenschendingen in Sri Lanka 
blijven uiten in multilaterale fora, met name in de Mensenrechtenraad, en heeft zij 
tegelijk de regering van Sri Lanka aangespoord contact met de VN op te nemen in 
verband met deze aangelegenheden. 

Er is bij stand van de EU verleend via de beschikbare middelen ter ondersteuning van 
niet-overheidsactoren (NSA) en het Europees instrument voor democratic en 
mensenrechten (EIDHR). 



363 



5.6.17 Thailand 

Voor de parlementsverkiezingen in juli 201 1 heeft de EU een missie van 
verkiezingsdeskundigen (EEM) in Thailand ingezet, die bestond uit twee in Bangkok 
gevestigde verkiezingsdeskundigen. Het mandaat van de EEM bestond erin de 
verkiezingen te analyseren aan de hand van internationale normen voor democratische 
verkiezingen, en geregeld verslag uit te brengen aan de instellingen van de EU, alsook 
aanbevelingen te doen voor mogelijke verbeteringen van het verkiezingsproces. De 
EEM kreeg goede medewerking van de Thaise autoriteiten en het eindverslag werd 
toegezonden aan de minister van Buitenlandse Zaken, de voorzitter van de 
kiescommissie en het hoofd van de Commissie voor waarheid en verzoening. 

De EU is de ontwikkeling met betrekking tot de vrijheid van meningsuiting in Thailand 
van nabij blijven volgen. De EU heeft geregeld verscheidene vertegenwoordigers van het 
maatschappelijk midden veld en mensenrechtenverdedigers ontmoet, die hun 
bezorgdheid uitten over de steeds kleiner wordende ruimte voor vrije meningsuiting, de 
politisering van de kwestie, de aanzienlijke toename van gevallen van majesteitsschennis 
alsook de hardvochtige toepassing van de wetgeving en de duur van de straffen in 
recente zaken. De EU heeft verscheidene processen van prominente 
mensenrechtenverdedigers geobserveerd, waaronder die tegen Chiranuch Premchaiporn 
en Somyot Pruksakasemsuk. Na de veroordeling van Amphon Tangnoppakul tot een 
gevangenisstraf van twintig jaar in november 2011 heeft de EU een plaatselijke 
verklaring van de missiehoofden doen uitgaan waarin de Thaise autoriteiten met 
aandrang werd verzocht ervoor te zorgen dat de rechtsstaat wordt toegepast op een niet- 
discriminerende en evenredige wijze die spoort met de handhaving van de 
basismensenrechten, waaronder de vrijheid van meningsuiting. 



364 



De EU heeft een aantal projecten in verband met mensenrechten gefinancierd die 
betrekking hebben op de rechtsstaat en de toegang tot justitie, het verzoeningsproces in 
het diepe zuiden en de rechten van vluchtelingen. Voorts heeft de EU haar 
plaatsbezoeken aan het diepe zuiden, het noordoosten en andere delen van het land 
voortgezet. Bovendien heeft de EU Thailands eerste universele periodieke doorlichting 
(UPR), die in oktober 2011 in Geneve plaatshad, van nabij gevolgd en de RTG 
aangespoord zoveel mogelijk UPR-aanbevelingen te aanvaarden en uit te voeren. In dit 
verband was de EU ingenomen met de UPR-verbintenis van Thailand om een vaste 
uitnodiging voor speciale procedures van de VN te verlengen en zou zij een officieel 
bezoek van de Speciale rapporteur van de VN inzake vrijheid van meningsuiting ten 
zeerste verwelkomen. 

5.6.18 Oost-Timor 

Oost-Timor boekt gestage vooruitgang met het versterken van de democratic en de 
mensenrechten, tegen een achtergrond van grote problemen die dit jonge en nog broze 
land nog steeds op zich af ziet komen. In maart 2011 is de Europese Unie gestart met 
een programma ter waarde van 39 miljoen euro om Oost-Timor te steunen op zijn weg 
naar een stabiele democratic en duurzame ontwikkeling, met name wat betreft 
democratisch bestuur, ontwikkeling van de plattelandsgebieden, en de rol van het 
maatschappelijk middenveld. Met betrekking tot dit laatste is het de bedoeling de 
capaciteit van netwerken en overkoepelende organisaties te versterken, een inclusieve 
dialoog en samenwerking tussen de plaatselijke en centrale regeringsinstanties en niet- 
overheidsactoren te steunen, en de participatie van niet-overheidsactoren op een 
gedecentraliseerd niveau te verbeteren door middel van passende acties inzake 
burgerschapsvorming en werkgelegenheid voor jongeren. Deze bijstand is belangrijk, 
omdat Oost-Timor niet genoeg capaciteit heeft om mensenrechtenschendingen degelijk 
aan te pakken. Een cruciaal punt is het afleggen van verantwoording voor 
mensenrechtenschendingen uit het verleden (onder de Indonesische bezetting van 1974 
tot 1999 en tijdens de gewelddadigheden in 1999 na het referendum over 



365 



onafhankelijkheid). De EU heeft de opstelling van de twee verslagen over die 
gebeurtenissen gesteund. De beide verslagen zijn nog niet besproken in het parlement. 



366 



Bij de eerste universele periodieke doorlichting van Oost-Timor door de VN- 
Mensenrechtenraad in oktober 2011, waaraan een groot aantal lidstaten van de EU actief 
heeft deelgenomen, hadden de cruciale aanbevelingen betrekking op het aanpakken van 
geweld tegen vrouwen en kinderen en van schendingen uit het verleden, het garanderen 
van schadevergoeding voor slachtoffers van conflicten, alsook het versterken van de 
gerechtelijke instellingen. 

5.6.19 Vietnam 

In 201 1 is de EU door middel van haar geregelde mensenrechtendialoog, openbare 
verklaringen, diplomatieke demarches en technische bij stand, Vietnam blijven 
aanmoedigen om voort te gaan op de weg naar een opener samenleving die gebaseerd is 
op de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten. 

In het bijzonder heeft de EU bij de regering van Vietnam aangedrongen op opheffing 
van de beperkingen op de vrijheid van meningsuiting en mediavrijheid als gegarandeerd 
bij artikel 1 9 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, 
waarbij het land partij is. 

De EU heeft ook gebruik gemaakt van technische bij stand in het kader van het "project 
inzake een partnerschap voor justitie" teneinde het justitiele systeem te moderniseren en 
te professionaliseren. 

De EU is doorgegaan met de uitvoering van projecten voor de bevordering en 
bescherming van de mensenrechten, waaronder de rechten van het kind, van 
werknemers en van mensen met een handicap, en non-discriminatie. 

De EU en Vietnam zijn overeengekomen de vorm van hun geregelde 
mensenrechtendialoog te herzien, en van een door de EU-missiehoofden in Hanoi 
geleide plaatselijke dialoog over te gaan naar een door deskundigen op 
mensenrechtengebied geleide, in de hoofdstad gehouden versterkte dialoog. (NB: de 

367 



eerste ronde van deze nieuwe versterkte mensenrechtendialoog had plaats op 12 januari 
2012 in Hanoi.) 



368 



5.7 Noord-, Zuid- en Midden-Amerika 

5.7.1 Canada 

De EU behield zijn samenwerking met Canada, overeenkomstig de (in 2004 
overeengekomen) "partnership agenda" tussen de EU en Canada. Behalve hun lopende 
contacten van tijdens het jaar pleegden de EU en Canada op 17 maart 2011 in Geneve 
ook bilateraal mensenrechtenoverleg. Tijdens die gelegenheden zijn de internationale 
prioriteiten inzake mensenrechten geevalueerd. 

Tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties verleende de EU actieve 
steun aan de door Canada ingediende resolutie over de mensenrechtensituatie in Iran. 
De EU schaarde zich ook achter het door Canada gesteunde initiatief van de VN om 1 1 
oktober uit te roepen tot Internationale dag voor de rechten van meisjes. 

5.7.2 VS 

Omdat in 2011 het oprichtingsproces van EDEO aan de gang was, vonden in dat jaar 
geen bilaterale mensenrechtenbesprekingen met de VS plaats. Tussen de regering van de 
VS en de EU-delegatie in Washington DC, tussen de hoofdzetels (EDEO en het 
ministerie van Buitenlandse Zaken van de VS), en tussen de respectieve missies bij de 
Verenigde Naties in New York en Geneve werd echter geregeld van gedachten 
gewisseld. De EU bevorderde de mensenrechtendialoog in Washington door deel te 
nemen aan tal van door het ministerie van Buitenlandse Zaken georganiseerde 
multilaterale bijeenkomsten en door haar contacten met belanghebbenden, ngo's en 
denktanks in het bijzonder, te intensiveren. Diverse vraagstukken, zoals de 
mensenrechten in de landen van de Arabische lente, vrijheid van godsdienst, LGBT's, 
vrije toegang tot het internet en mensenrechtenverdedigers werden daarbij besproken. 
Evenals in vorige jaren speelde het dynamische partnerschap tussen de EU en de VS in 
multilaterale fora - zoals de Mensenrechtenraad en de Derde Commissie van de AWN - 
een centrale rol bij het behalen van diverse resultaten (zie hierboven). Ter aanvulling van 

369 



die samenwerking vond een dialoog over terrorismebestrijding en internationaal recht 
plaats met Harold Koh, juridisch adviseur van het ministerie van Buitenlandse Zaken. 



370 



De doodstraf blijft een belangrijk punt van zorg voor de EU. In 201 1 werden 43 mensen 
terechtgesteld, dus net iets minder dan de 46 van 2010. Het aantal uitgesproken 
doodstraffen daalde echter van 104 in 2010 naar 78 in 2011; het was voor het eerst sinds 
de herinvoering van de doodstraf in 1976 dat het er minder dan 100 zijn. De EU 
intervenieerde voor zes van de 43 terechtstellingen overeenkomstig de richtsnoeren van 
de EU. De EU formuleerde bij monde van de ambassadeur van de EU-delegatie, via 
verklaringen van de hoge vertegenwoordiger en via de EU-delegatie bij de OVSE tal van 
verklaringen over die zes terechtstellingen - onder meer die van Troy Davis in Georgia 
en die van Humerto Leal in Florida. 

Daarnaast werden wegens het verbod van de EU op de uitvoer van medicijnen voor 
tweeerlei gebruik die kunnen worden aangewend voor terechtstellingen, verschillende 
terechtstellingen in Ohio, Kentucky, Arizona en andere staten uitgesteld, aangezien 
zowel op staatsniveau als op federaal niveau verschillende rechtszaken werden gevoerd 
waarbij de aankoop van buitenlandse medicijnen ten behoeve van terechtstellingen 
illegaal werd verklaard. Verschillende staten dienden hun wetgeving inzake terechtstelling 
te herschrijven om de uit drie medicijnen samengestelde "cocktail" voor dodelijke 
injecties te wijzigen in een in de VS verkrijgbaar alternatief. Er zijn ook nog verschillende 
beroepen in behandeling bij het gerecht. 

Uit een in 2011 in Gallup gehouden peiling bleek dat slechts 61% van de Amerikanen 
voor de doodstraf is, het laagste niveau dat sinds 1972 voor Gallup werd genoteerd. Op 
het niveau van de staten blijkt er een en ander te bewegen, aangezien de doodstraf de 
afgelopen jaren in verschillende staten werd afgeschaft, onder meer in maart 2011 in 
Illinois. In november 2011 gelastte John Kitzhaber, de gouverneur van Oregon, een 
nakende terechtstelling af en verklaarde hij tijdens zijn ambtstermijn geen verdere 
bevelen tot tenuitvoerlegging van de doodstraf te zullen ondertekenen. 

In 201 1 steunde de EU door middel van subsidies uit het Europees instrument voor 
democratic en mensenrechten (EIDHR) zes middenveldorganisaties, onder meer een 
campagne van de American Bar Association voor de afschaffing van de doodstraf in de 

371 



VS. Parallel zette de EU haar eigen inspanningen tegen de doodstraf voort. Vooral het 
hoofd van de EU-delegatie in Washington blijft waar passend verklaringen uitbrengen, 
overeenkomstig de criteria in de EU-richtsnoeren voor het geven van een reactie op 
terdoodveroordelingen (2008) . 



372 



In antwoord op een vraag van de EU over de follow-up van de als "Avena-arrest" 
bekend staande beslissing van het Internationaal Gerechtshof, herhaalde de regering van 
de VS de nodige uitvoeringswetgeving te zullen vaststellen zodra het Congres overtuigd 
is dat het een initiatief moet nemen. Helaas is het wetgevingsproces tot op heden niet 
zover gevorderd. 

Begin 201 1 nam het debat over de sluiting van het detentiecentrum in Guantanamo Bay 
een nieuwe wending toen president Obama in maart 201 1 een uitvoeringsbevel 
uitvaardigde waarbij enerzijds een proces van periodieke evaluatie voor langdurige 
detentie werd ingevoerd en anderzijds de processen van de militaire commissies werden 
hervat. Hoewel de VS-administratie haar bereidheid om het detentiecentrum te sluiten 
heeft herhaald, impliceerden die stappen een pragmatische erkenning dat die sluiting 
zeker niet in de nabije toekomst zal plaatsvinden. De EU bleef de ontwikkelingen volgen 
en bleef oproepen tot sluiting van het detentiecentrum. 

Het proces werd nog meer vertraagd toen het Congres in december 2011 de National 
Defence Authorisation Act van 2012 goedkeurde. Die wet bevatte niet alleen al 
voorheen gebruikte formuleringen die de sluiting van Guantanamo bemoeilijken, maar 
codificeerde tevens de Authorisation of the Use of Military Force Act (AUMF) van 2001 
en voorzag in de verplichte door militairen bewaakte detentie en (potentiele) detentie 
voor onbepaalde duur en zonder proces van buitenlanders die verdacht worden van 
terrorisme (dus van personen die tijdens vijandelijkheden zijn opgepakt en ervan worden 
verdacht lid te zijn van of banden te hebben met Al Qaida, of te hebben deelgenomen 
aan het plannen of uitvoeren van aanvallen tegen de VS of zijn coalitiepartners). De EU 
heeft die vraagstukken aangekaart bij de Amerikaanse regering. 



373 



5.7.3 Argentinie 

Sedert het einde van het militaire regime in 1983 heeft zich een opmerkelijke verbetering 
voorgedaan wat de eerbiediging van de mensenrechten betreft. Argentinie heeft de 
meeste van de VN- en regionale mensenrechteninstrumenten alsook het Statuut van 
Rome van het Internationaal Strafhof bekrachtigd. 

Er blijft evenwel een aantal problemen bestaan, vooral op het gebied van de 
omstandigheden in de gevangenissen, huiselijk geweld tegen vrouwen en de rechten van 
mensen die tot minderheden behoren. 

Mensenrechtenkwesties staan prominent op de bilaterale agenda van de EU en 
Argentinie, met een specifieke gezamenlijke verklaring van de EU en Argentinie over de 
mensenrechten (2008). De volgende mensenrechtendialoog EU- Argentinie zal 
plaatshebben in april 2012. 

Sociale rechtvaardigheid, rechten van mensen die tot minderheden behoren en 
mensenrechten van inheemse volken vormden kernpunten en cruciale gebieden voor 
optreden wat de samenwerking tussen de EU en Argentinie op het gebied van de 
mensenrechten betreft. De in 2011 verrichte werkzaamheden sluiten aan bij de voor 
Argentinie gestelde prioriteiten, waaronder steun voor kwetsbare groepen die worden 
getroffen door ongelijkheid en armoede, de rechten van vrouwen, mensensmokkel, 
omstandigheden en waarborgen van detentie, en misdrijven tegen de menselijkheid. 

Voorts heeft de EU in 2011 twee demarches gedaan om de EU-prioriteiten voor de 
Mensenrechtenraad van de VN mee te delen aan de bevoegde Argentijnse autoriteiten. 



374 



5.7.4 Bolivia 

Het jaar 201 1 zal in Bolivia bekend blijven als het TIPNIS-jaar. Het conflict over de 
bouw van een weg door een natuur- en inheems reservaat (TIPNIS - Territorio Indigena 
Parque Natural Isiboro Secure) heeft tot sterk protest geleid onder de inheemse volken 
en heeft de aandacht gevestigd op de moeilijkheden bij het in overeenstemming brengen 
van de nationale economische ontwikkeling met de eerbiediging van de rechten van 
inheemse volken. In 2011 heeft Bolivia rechtersverkiezingen gehouden om de rechters 
van zijn hoogste justitiele instanties, waaronder het constitutioneel hof en het 
hooggerechtshof, te kiezen. Die verkiezingen werden door de regering gepromoot als 
een baanbrekende poging om te democratiseren en de onafhankelijkheid van het 
gerechtelijk apparaat te bevorderen en de toegang tot de rechter te verbeteren. De nooit 
geziene aantallen ongeldige en bianco stemmen wezen evenwel op proteststemmen, 
onder invloed van het TIPNIS-conflict. De EU is een belangrijke speler voor de 
bescherming en bevordering van de mensenrechten en gebruikt verscheidene 
instrumenten om die doelen te bereiken, waaronder ontwikkelingssamenwerking, het 
stabiliteitsinstrument en de politieke dialoog. 



375 



5.7.5 Brazilie 

De dialoog en de nauwe samenwerking met Brazilie op het gebied van de 
mensenrechten zijn in 20 11 voortgezet. Zoals voorzien in het gezamenlijk actieplan 
hebben de EU en Brazilie een "institutioneel" kader ontwikkeld dat geregeld bilateraal 
overleg over mensenrechtenkwesties mogelijk maakt. In mei 201 1 is de tweede zitting 
van de mensenrechtendialoog tussen de EU en Brazilie gehouden in Brasilia; acht 
Braziliaanse vakministeries hebben de zitting bijgewoond, waarvan de agenda gewijd was 
aan inheemse volken, mensenrechtenverdedigers en migratiekwesties. In 2011 werden 
twee kleine projecten gefinancierd uit het Fonds van de sectoraledialogenfaciliteit (DCI- 
landentoewijzing), een ter ondersteuning van het nationale programma ter bescherming 
van mensenrechtenverdedigers, en een ter bestrijding van mensenhandel, met bijzondere 
aandacht voor vrouwen en kinderen. Een oproep tot voorstellen voor het Europees 
instrument voor democratic en mensenrechten (EIDHR) is gedaan voor een 
totaalbedrag van 1,8 miljoen euro. De oproep zal initiatieven van het maatschappelijk 
middenveld steunen die gericht zijn op de bestrijding van geweld tegen vrouwen, 
kinderen, kwetsbare bevolkingsgroepen en mensenrechtenverdedigers. Tijdens de vijfde 
top EU-Brazilie in Brussel op 4 oktober 201 1 hebben de EU en Brazilie afgesproken de 
samenwerking op het gebied van de mensenrechten in de multilaterale fora te 
intensiveren, met name door het ontwikkelen van gezamenlijke initiatieven in de 
Mensenrechtenraad alsook door het ontwikkelen van initiatieven voor 
driehoekssamenwerking met belangstellende ontwikkelingslanden. 



376 



5.7.6 Chili 

De zeer goede bilaterale relatie tussen de EU en Chili wordt geschraagd door de 
uitgebreide associatieovereenkomst EU-Chili. In 2011 zijn Chili en de EU blijven 
samenwerken bij de bevordering van de mensenrechten in eigen land, in de biregionale 
context en in multilaterale fora. Tijdens de tweede mensenrechtendialoog tussen de EU 
en Chili, die in januari te Santiago is gehouden, war en de besprekingen gewijd aan de 
rechten van inheemse volken, vrouwen en migranten In oktober hebben 
vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld van de EU en Chili 
deelgenomen aan twee mensenrechtenseminars in Santiago: een betreffende 
mensenrechten en maatschappelijk verantwoord ondernemen, en een waarop 
institutionele modellen werden bezien voor het aanpakken van de bescherming van de 
mensenrechten aangezien Chili zich opmaakte om bij het ministerie van Justitie een 
secretariaat voor mensenrechten op te rich ten. Door middel van haar externe bij stand 
blijft de EU in Chili steun verlenen aan de uitvoering van ILO-verdrag 169 (betreffende 
de rechten van inheemse en in stamverband levende volken) alsook aan het levend 
houden van de herinnering aan de militaire dictatuur van 1973-1990. 

5.7.7 Colombia 

In 201 1 is de Colombiaanse regering voortgegaan met de uitvoering van ambitieuze 
initiatieven, die door president Santos bij zijn ambtsaanvaarding in augustus 2010 waren 
aangekondigd en die erop gericht zijn een aantal van de wonden te helen die het interne 
conflict in Colombia heeft geslagen, en de mensenrechtensituatie te verbeteren. Centraal 
daarin staat de wet op schadeloosstelling voor de slachtoffers van het conflict en de 
teruggave van illegaal toegeeigende grond, krachtens dewelke vier miljoen slachtoffers 
moeten word en vergoed. Andere belangrijke maatregelen zijn het ter tafel brengen, in 
het parlement, van een hervorming van het justitiele stelsel die onder meer strekt tot 
inperking van de straffeloosheid, een hervorming van het overheidssysteem voor de 
bescherming van personen die een risico lopen, en de ontbinding van de in opspraak 
gekomen inlichtingendienst DAS (Departamento Administrativo de Seguridad). 



377 



378 



De regering-Santos is ook contact blijven zoeken met mensenrechtenverdedigers, 
vakbonden en het maatschappelijk midden veld in het algemeen, en heeft een 
dialoogproces gestimuleerd waarbij het maatschappelijk middenveld en de internationale 
gemeenschap betrokken zijn en dat in december 2012 zal culmineren in een nationale 
mensenrechtenconferentie waarop een nationaal actieplan inzake mensenrechten zal 
worden aangenomen en een nationaal mensenrechtencentrum zal worden opgericht. 
Ondanks de inspanningen van de regering waren er nog steeds bedreigingen tegen en 
aanvallen op mensenrechtenverdedigers, vakbondsmensen, landactivisten en politieke en 
sociale leiders, niet het minst door de vastberaden tegenkanting tegen een aantal van 
Santos' hervormingen van gevestigde belangen die banden hebben met illegale 
gewapende groepen, die een en ander terugdringen door het geweld op te voeren. 

De EU heeft de mensenrechtensituatie in Colombia van dichtbij gevolgd en heeft 
regelmatig contact gehouden met de Colombiaanse autoriteiten op verschillende niveaus. 
Dat de regering bereid is om zonder taboe en met volledige transparantie over 
mensenrechtenkwesties te spreken, bleek uit de vijfde zitting van de plaatselijke 
mensenrechtendialoog tussen de EU en Colombia, die in juni 2011 is gehouden, en 
waarbij de bevoegde vakorganen volledig waren betrokken. Tot de besproken thema's 
behoorden de bestrijding van straffeloosheid en de nieuwe slachtofferwet. De EU heeft 
ook vragen gesteld over een aantal individuele gevallen, zoals aanslagen op en 
dreigementen tegen verdedigers van mensenrechten. Naast haar dialoog met de regering 
is de EU nauwe banden blijven behouden en heeft zij overleg gepleegd met het 
maatschappelijk middenveld en mensenrechtenverdedigers, onder meer in het kader van 
een door de EU gefinancierd seminar van het maatschappelijk middenveld dat in 
december 201 1 plaatshad in Bogota. Voorts heeft de Unie programma's inzake externe 
bij stand ter ondersteuning van de mensenrechten uitgevoerd, waarbij steun werd 
verleend voor de opbouw van capaciteit voor de bestrijding van straffeloosheid, alsook 
hulp aan intern ontheemden en preventieve acties tegen ontheemding, en bij stand aan 
slachtoffers van conflicten. De EU heeft eveneens een eerste proefprogramma ter 
ondersteuning van de slachtofferwet opgesteld. 



379 



380 



5.7.8 Ecuador 

201 1 werd gekenmerkt door een toenemende confrontatie tussen de overheid en de 
particuliere media - die worden beschouwd als verdedigers van de belangen van de 
traditionele economische en politieke elites die tegen de "Revolucion Ciudadana" zijn. 
Een aantal rechtszaken tegen kranten en journalisten zou negatieve gevolgen kunnen 
hebben voor de vrijheid van meningsuiting en de onafhankelijkheid van het gerechtelijk 
apparaat in Ecuador. 

Het door het stabiliteitsinstrument gefinancierde project aan de noordelijke grens van 
Ecuador met Colombia was in 2011 nog steeds aan de gang. 

De belangrijkste doelstellingen ervan omvatten versterking van de institutionele 
capaciteit en de capaciteit van het maatschappelijk middenveld om de veiligheidscrisis 
aan te pakken; verbetering van de bescherming van de fundamentele mensenrechten van 
uiterst kwetsbare bevolkingsgroepen; en stimulering van de dialoogprocessen tussen de 
bevolking en de publieke overheden aan beide kanten van de grens, met inbegrip van 
sociale en economische vredesopbouwende maatregelen en bevordering van een 
vreedzame cultuur. 

In november 2011 is in het kader van het Europees instrument voor democratic en 
mensenrechten (EIDHR) en van het Human Rights Country-Bases Support Scheme 
(CBSS) een oproep tot het indienen van voorstellen voor Ecuador gedaan, met als doel 
de samenhang, coordinatie en verbanden tussen de verschillende actoren bij de 
bevordering van de mensenrechten en de toepassing van de grondwettelijke garanties 
aan te moedigen, met name bij het opzetten van een eerlijk en efficient justitieel stelsel, 
alsook bij de ontwikkeling van geintegreerde systemen voor beveiliging en 
crisispreventie. 



381 



5.7.9 El Salvador 

In juni hebben de delegatie van de EU in El Salvador en de ambassades van drie 
lidstaten van de EU een bezoek gebracht aan een klein gemeenschapsgericht 
radiostation, dat verscheidene doodsbedreigingen had ontvangen. De werknemers van 
het radiostation beweerden dat zij werden bedreigd omwille van hun openlijke 
tegenkanting tegen mijnprojecten in het departement Cabanas, en het feit dat zij 
verkiezingsfraude in datzelfde gebied hadden aangeklaagd. De onderzoeksmissie werd 
gevolgd door een ontmoeting met de minister van Justitie en Veiligheid, die werd 
verzocht onderzoek naar de bedreigingen te doen en het personeel van het radiostation 
bescherming te blijven bieden. 

Er werd een overeenkomst met de Salvadoraanse regering en het plaatselijke 
verkiezingsorgaan ondertekend om een hervorming te financieren die, vanaf de 
presidentsverkiezingen van 2014, de afstand tussen stemgerechtigden en stemlokalen zal 
verkleinen, en aldus de democratische participatie zal bevorderen. Het project is een 
follow-up van de aanbevelingen die na de verkiezingen van 2009 door de 
verkiezingswaarnemingsmissie van de EU zijn gedaan. 

5.7.10 Guatemala 

De EU heeft de mensenrechtenkwesties in Guatemala van nabij gevolgd, in het 
bijzonder de toenemende aanslagen op mensenrechtenverdedigers en de verjaging van 
inheemse gemeenschappen van hun land. In juni hebben de delegatie van de EU en de 
ambassades van de lidstaten de jaarlijkse bijeenkomst van mensenrechtenverdedigers 
georganiseerd om nogmaals te bevestigen hoezeer de EU gehecht is aan de bescherming 
van mensenrechtenverdedigers en om de uitvoering van de desbetreffende richtsnoeren 
van de EU te bespreken. In September en november hebben lidstaten van de EU 
deelgenomen aan het waarnemen van de beide ronden van de presidentsverkiezingen. 



382 



Met betrekking tot overgangsrechtspraak heeft de delegatie van de EU als internationaal 
waarnemer de voornaamste hoorzittingen bijgewoond in de zaak betreffende 
volkenmoord en misdaden tegen de menselijkheid die vijf leden van het leger, 
momenteel met pensioen, tijdens het gewapende conflict hebben gepleegd. Deze zaak 
(de eerste in haar soort in Latijns-Amerika) werd gesteund door een door de EU 
gefinancierd project, dat juridische bijstand biedt aan slachtoffers. Deze zaak en de 
uitspraak over het bloedbad van "Dos Erres" (veroordeling van drie leden van het leger 
en van een lid van paramilitaire strijdkrachten) zijn belangrijke stappen in de richting van 
het versterken van het justitiele systeem in Guatemala en het boeken van vooruitgang in 
het proces van nationale verzoening. 

De EU heeft een project in verband met de doodstraf gesteund, dat een belangrijke 
pleitbezorgingsrol heeft gespeeld voor de omzetting van dertien doodvonnissen in 
gevangenisstraffen door het Hooggerechtshof. Eind 201 1 zat er nog slechts een persoon 
in de dodencel te wachten op herziening van de uitspraak. 

Ten slotte is de EU het mandaat van de Internationale commissie tegen straffeloosheid 
in Guatemala (CICIG) in 2011 actief blijven steunen, en heeft zij de belangrijke rol van 
de CICIG bij het ontmantelen van clandestiene groepen en het bevorderen van 
hervormingen van de wetgeving op het gebied van justitie en veiligheid onderkend. 

5.7.11 Honduras 

Ook in 201 1 hebben nationale en internationale mensenrechtenorganisaties melding 
gemaakt van schendingen van de mensenrechten - in het bijzonder gericht tegen 
journalisten, LGBT-groeperingen, vrouwen, mensenrechtenverdedigers en boeren. 



383 



De mensenrechten bleven in de bilaterale betrekkingen de politieke agenda domineren 
en stonden centraal in de besprekingen met de regering van Honduras tijdens een 
dialoog op hoog niveau die in juni 201 1 te Brussel plaatshad. De EU volgt de 
mensenrechtensituatie in Honduras op de voet en heeft, samen met de in het land 
aanwezige missiehoofden, in een plaatselijke verklaring openlijk haar strenge 
veroordeling van en diepe bezorgdheid over de moorden op, aanslagen tegen en 
bedreigingen van journalisten en de media in Honduras uitgesproken, met de hoop dat 
die misdaden en bedreigingen niet ongestraft blijven. 

In 201 1 is de EU steun blijven verlenen aan de werkzaamheden van de Commissie voor 
waarheid en verzoening en haar follow-upmechanisme (Unidad de seguimiento a las 
recomendaciones de la Comision Verdad y Reconciliacion - USICVR), alsook aan het 
nationale systeem ter bescherming en bevordering van de mensenrechten, door middel 
van een door het stabiliteitsinstrument gefinancierd programma. aast de voortdurende 
steun aan het maatschappelijk middenveld in Honduras in het kader van het Europees 
instrument voor democratic en mensenrechten (EIDHR), heeft de EU in 2011 een 
nieuw project goedgekeurd ter ondersteuning van het nieuwe ministerie van Justitie en 
Mensenrechten dat gericht is op verbetering van het bestuur en van de mensenrechten in 
Honduras, door consolidering van de rechtsstaat, versterking van de 
overheidsinstellingen en oprichting van een juridisch kader in deze sector. Het zal de 
Hondurese regering steunen bij het opstellen en uitvoeren van een nationaal beleids- en 
actieplan op het gebied van de mensenrechten, en bij het uitvoeren van aanbevelingen 
over de mensenrechten van internationale organisaties (vooral die welke door de 
regering van Honduras zijn aanvaard gedurende de universele periodieke doorlichting 
van 2010). 

Geschillen over grond blijven uitmonden in geweld ; de situatie in Bajo Aguan is 
bijzonder zorgwekkend. 



384 



5.7.12 Mexico 

In 201 1 is de EU een constructieve dialoog met Mexico over de mensenrechten blijven 
voeren, zowel over interne als over multilaterale kwesties. 

In maart hebben de EU en Mexico in Brussel hun jaarlijkse dialoog op hoog niveau over 
bilaterale mensenrechtenkwesties gehouden. De EU heeft haar bezorgdheid geuit over 
de moeilijke mensenrechtensituatie in Mexico, met name in de context van het 
toenemende geweld en de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Mexico heeft 
de vorderingen bij de hervorming van zijn strafrechtsysteem en het militaire recht, 
alsook bij het opzetten van mechanismen voor de bescherming van 
mensenrechtenverdedigers en journalisten, gepresenteerd. 

De mensenrechten werden ook besproken tijdens de lie bijeenkomst van de Gemengde 
Commissie EU-Mexico. Mexico heeft de recente grote ontwikkelingen gepresenteerd, 
zoals de grondwetshervorming waarbij de internationale normen inzake mensenrechten 
in de interne rechtsorde worden geintegreerd, en het besluit van het Hooggerechtshof 
om alle mensenrechtenschendingen aan de militaire rechtspraak te ontrekken. Mexico en 
de EU zijn overeengekomen hun samenwerking inzake mensenrechten voort te zetten, 
vooral via ondersteuning van de uitvoering van de goedgekeurde hervormingen. 

De delegatie van de EU en de ambassades van de lidstaten in Mexico hebben in 2011 
aanhoudende inspanningen geleverd met het oog op de uitvoering van de EU- 
richtsnoeren inzake mensenrechten, vooral wat de bescherming van 
mensenrechtenverdedigers betreft. Zij hebben twee plaatselijke verklaringen afgelegd 
over kritieke kwesties en onderzoeksmissies naar de staten Baja California, Chihuahua, 
Coahuila, Guerrero, Nuevo Leon, Oaxaca en Tabasco uitgevoerd. 



385 



Voorts hebben vijf leden van het Europees Parlement (Subcommissie mensenrechten) 
een bezoek gebracht aan Mexico (Mexico-Stad en Oaxaca) teneinde de 
mensenrechtensituatie in Mexico te onderzoeken. De missie omvatte bijeenkomsten met 
de Mexicaanse autoriteiten, ngo's en mensenrechtenverdedigers, de nationale 
mensenrechtencommissie en het Congres. De voornaamste kwesties waren 
straffeloosheid, de situatie van mensenrechtenverdedigers en journalisten, het inzetten 
van militairen in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit en de hervorming van de 
justitie. 

In 20 11 hebben de EU en Mexico nauw samengewerkt op het gebied van multilaterale 
mensenrechtenkwesties. Zij hebben regelmatig overleg gepleegd, vooral name in 
Geneve. Zij hebben in de Mensenrechtenraad en in de Algemene Vergadering van de 
Verenigde Naties vergelijkbare standpunten ingenomen over bijna alle 
mensenrechtenkwesties en -situaties. 

5.7.13 Nicaragua 

De mensenrechten- en democratieagenda van de EU in Nicaragua werd in 201 1 
gedomineerd door de electorale context. Er is een volwaardige 
verkiezingswaarnemings missie van de EU naar de algemene verkiezingen van 6 
november gestuurd. Uit haar eindverslag bleek dat de democratische normen verder 
verslechterd zijn en dat het verkiezingsproces absoluut niet de essentiele ijkpunten voor 
democratische verkiezingen haalde, met name wat betreft onpartijdig en transparant 
beheer van het proces door de verkiezingsautoriteit. Aanbevelingen aan de autoriteiten 
met het oog op verbetering van het volledige verkiezingsproces zullen een prioriteit voor 
de EU zijn in haar toekomstige dialoog met Nicaragua. 



386 



5.7.14 Paraguay 

2011 was een belangrijk jaar voor de bevordering en bescherming van de mensenrechten 
in Paraguay. In het eerste semester onderging het land voor de eerste maal de universele 
periodieke doorlichting (UPR) van de VN-Mensenrechtenraad. De regering heeft het 
onlangs opgerichte mensenrechtennetwerk van de uitvoerende macht, dat 22 instellingen 
en ministeries omvat, verder versterkt. In december heeft de uitvoerende macht het 
voorstel voor een nationaal mensenrechtenplan gepresenteerd aan de publieke opinie. 
De EU heeft deze interessante ontwikkeling van nabij gevolgd en heeft via het Europees 
instrument voor democratic en mensenrechten (EIDHR), vier projecten 
medegefinancierd voor meer dan 900.000 euro. Die projecten betreffen de volgende 
specifieke actieterreinen: 1) bescherming van de rechten van kinderen in situaties van 
kwetsbaarheid en uitsluiting, 2) bevordering van de toegang tot de rechter voor 
Paraguayaanse rechtsbijstandsverleners, 3) bevordering en bescherming van de 
arbeidsrechten van inheemse volken in de Chaco-regio, 4) steun aan plaatselijke 
mensenrechtennetwerken ter verbetering van hun dialoog met de regering. 

De laatste actie omvatte ook een onderdeel institutionele opbouw in het kader van de 
opleiding mensenrechten die wordt aangeboden aan het personeel van het 
mensenrechtennetwerk van de uitvoerende macht. Voor eind 2011 is een nieuwe 
EIDHR-oproep gedaan met een budget van 600.000 euro. Eveneens in het kader van 
het EIDHR heeft het project "Atlas van folteringen" een aanzienlijke bijdrage geleverd 
aan het ondersteunen van acties om foltering en mishandeling uit te bannen door de 
regering en de middenveldorganisaties bij te staan bij het uitvoeren van de aanbevelingen 
van de speciale rapporteur van de VN inzake foltering, en de aandacht te richten op de 
instelling van een nationaal mechanisme voor de voorkoming van foltering. Ten slotte 
heeft de EU twee acties (een voor Mercosur en een voor Paraguay) met betrekking tot 
de rechten van migranten (onder andere thema's) gefinancierd uit hoofde van het 
MIEUX-programma (Migration EU Expertise). Ten slotte heeft het mede door de EU 
gefinancierde MEVES-project het allereerste virtuele museum van het historische 
geheugen in Paraguay gecreeerd om het verslag van de Commissie voor waarheid en 

387 



rechtvaardigheid over de dictatuur van Stroessner te verspreiden (http://www. 
meves.org.py/). 



388 



5.7.15 Suriname 

In mei 2011 vond ten aanzien van de Republiek Suriname de universele periodieke 
doorlichting (UPR) van de VN plaats. De staat ontving tijdens de interactieve dialoog 91 
aanbevelingen, waarvan sommige werden aanvaard en andere later zullen worden 
beoordeeld omdat zij op nationaal niveau nader moeten worden bekeken. Het land 
aanvaardde de aanbeveling om de aanbevelingen van het Mensenrechtencomite uit te 
voeren, door de daders van de standrechtelijke executies van december 1982 en van de 
slachting in Moiwana in 1 986 te vervolgen c.q. te veroordelen. 

In 201 1 heeft het in 2007 door de vroegere regering geopende proces tegen de huidige 
president Desire Bou terse (sedert augustus 2010) en 24 anderen in verband met de 
moord op politieke tegenstanders dertig jaar geleden (de zogeheten decembermoorden) 
zich met de gebruikelijke traagheid voortgesleept. 

5.7.16 Peru 

In 201 1 zijn in Peru algemene verkiezingen gehouden. De verkiezingswaarnemingsmissie 
van de EU voor de tweede ronde van de presidentsverkiezingen is tot de conclusie 
gekomen dat het proces transparant was en dat de verkiezingen vreedzaam en ordelijk 
zijn verlopen. Zij legde ook de nadruk op de onpartijdigheid en het professionalisme van 
de verkiezingsinstantie. De EU heeft met Peru met name sociale conflicten en het 
overlegproces met de inheemse volken in het kader van de bilaterale beleidsdialoog 
besproken. Naast haar dialoog met de regering heeft de EU nauwe banden behouden 
met het maatschappelijk middenveld en de mensenrechtenverdedigers. Door middel van 
haar externe bij stand heeft de EU steun verleend in de strijd tegen armoede en sociale 
uitsluiting en de mensenrechten bevorderd, met name die van de meest kwetsbare 
groepen (vrouwen, kinderen en inheemse volken). Ter ondersteuning van de uitvoering 
van de aanbevelingen van de Commissie voor waarheid en verzoening heeft de EU het 



389 



project "Plaats van herdenking" van het politieke geweld van de jaren '80/'90 
medege financierd . 



390 



5.7.17 Uruguay 

Uruguay is ten voile gehecht aan de bescherming van de mensenrechten, zowel op 
nationaal als op internationaal niveau, zoals wordt geillustreerd door zijn voorzitterschap 
van de VN-Mensenrechtenraad sedert juni 2011. Toch moet nog een aantal problemen 
worden overwonnen. Uruguay kampt met een ernstig probleem in zijn detentiesysteem, 
een combinatie van overbevolking van de gevangenissen - ongeveer 9570 gevangenen 
eind 201 1 - en erbarmelijke omstandigheden in de gevangenissen. Na het officiele 
bezoek van de speciale rapporteur van de VN inzake foltering aan het land in 2009 heeft 
Uruguay om internationale bij stand verzocht om dit probleem aan te pakken. In oktober 
2011 is de EU officieel met een project met de Uruguayaanse autoriteiten en andere 
donoren gestart om de hervorming van het Uruguayaanse strafrechtstelsel en 
gevangeniswezen te ondersteunen met het oog op de verbetering van de levenskwaliteit 
en de herintegratie van gevangenen in de maatschappij en op de arbeidsmarkt. Andere 
punten van bezorgdheid die de EU van nabij volgt en steunt door middel van EIDHR- 
projecten zijn huiselijk geweld, mensenhandel alsook de veiligheid van burgers en de 
mensenrechten. 

5.7.18 Venezuela 

Er is nog onaangeboord potentieel in de betrekkingen tussen de EU en Venezuela; de 
toegang is enigszins moeilijk en de contacten met de autoriteiten zijn niet zo talrijk als 
gewenst. In 201 1 heeft de Groep van de Raad een initiatief van de EDEO aanvaard dat 
erop gericht is de betrekkingen te verdiepen. In dat verband probeert de EU regelmatig 
mensenrechtenkwesties aan de orde te stellen in haar contacten met de Venezolaanse 
autoriteiten. 

Via het EIDHR financiert de EU, onder andere, projecten ter bevordering van het 
toezicht op en de verslaglegging over de mensenrechten, de persvrijheid, de rechten van 
kinderen en de rechten van mensen met hiv/aids. De EU steunt ook inspanningen, via 
het UNHCR, om het proces tot vaststelling van de vluchtelingenstatus te verbeteren. 

391 



Het project heeft positieve resultaten opgeleverd. De EU is bezorgd over recente 
wetgeving die de vrijheid van vereniging zou kunnen beperken en de internationale 
samenwerkingsmiddelen ter ondersteuning van Venezolaanse middenveldorganisaties 
zou kunnen beperken. 



392 



5.7.19 Cuba 

Het proces inzake de vrijlating van politieke gevangenen dat in juli 2010 was begonnen 
met de bemiddeling van de katholieke kerk en Spanje, werd in maart 2011 afgerond. 126 
politieke gevangenen, onder wie alle gewetensbezwaarden die in 2003 waren opgesloten, 
werden vrijgelaten. Velen werden helaas gedwongen hun land te verlaten en zich in het 
buitenland te vestigen, tegen hun wil. Deze vrijlating van gevangenen is in het algemeen 
een positieve ontwikkeling, maar de EU blijft er zich over zorgen maken dat er van tijd 
tot tijd opnieuw sprake is van tijdelijke aanhoudingen en voortdurende intimidatie van 
mensenrechtenverdedigers en meer in het algemeen over de in het land bestaande 
beperkingen van de vrijheid van meningsuiting, van vereniging en van vergadering 
Deze boodschap is herhaaldelijk aan de Cubaanse autoriteiten overgebracht. 

Aan de andere kant doet Cuba het goed wat betreft economische, sociale en culturele 
basisrechten, onder meer in de vorm van het verstrekken van onderwijs en 
gezondheidszorg, en het aanpakken van rassendiscriminatie, gender discriminatie en 
seksuele discriminatie. Ook heeft Cuba vijf van de negen belangrijkste 
mensenrechtenovereenkomsten van de VN bekrachtigd. Het heeft het Internationaal 
Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Internationaal Verdrag inzake 
economische, sociale en culturele rechten ondertekend maar nog niet bekrachtigd. 

Op 23 februari 2011 vond een bijeenkomst van de politieke dialoog EU-Cuba plaats te 
Brussel waarin de mensenrechtensituatie op Cuba diepgaand is besproken. Net zoals dat 
het geval is met andere landen, blijven de mensenrechten centraal staan in de politieke 
dialoog tussen de EU en Cuba. 

Het door de Raad Buitenlandse Zaken op 25 oktober 2010 gestarte overleg om 
mogelijkheden voor de verdere ontwikkeling van de betrekkingen met Cuba te 
onderzoeken, werd intussen voortgezet. Ook in deze context blijven toekomstige 
ontwikkelingen in het land wat betreft de mensenrechten van groot belang. 



393 



394 



5.7.20 Dominicaanse Republiek 

Op het gebied van de mensenrechten is in 201 1 vooruitgang geconstateerd, maar er zijn 
nog problemen. De grondwet van 2010 houdt vele democratische verbeteringen in, 
waarvan een aantal nog moet worden uitgevoerd (ombudsman, wetgevingsinitiatief van 
het volk), maar bevat ook een aantal zeer con trover siele elementen, met name op het 
gebied van migratie en nationaliteitsrechten. Voort verbiedt de grondwet abortus onder 
alle omstandigheden - in een land met hoge percentages van zwangerschappen op jonge 
leeftijd, verkrachtingen en gendergeweld. 

De Dominicaanse Republiek heeft de meeste van de relevante internationale 
overeenkomsten inzake mensenrechten ondertekend; de wetten zijn over het algemeen 
(uitzonderingen niet te na gesproken) progressief. In werkelijkheid evenwel is er nog een 
aantal ernstige onopgeloste problemen met betrekking tot gendergeweld, reproductieve 
rechten, politiegeweld ("buitengerechtelijke executies") en discriminatie ten aanzien van 
Haitiaanse migranten en hun nakomelingen. Ondanks een maatschappelijk middenveld 
van uiteenlopende kwaliteit moet de nadruk worden gelegd op de bewustmakingsactie 
van de organisaties die consequent door de EU-samenwerking worden ondersteund. De 
in 201 1 aangenomen mensenrechtenstrategie van de EU zal de acties van de EU in dit 
verband sturen. 



395 



5.7.21 Haiti 

De EU bleef steun voor de versterking van de mensenrechten in Haiti verlenen door 
financiering van drie nieuwe projecten in het kader van het EIDHR-CBSS-programma 
op het gebied van de bescherming van de rechten van vrouwen en kinderen. De EU 
heeft ook in 201 1 het verkiezingsproces gesteund door financiering in het kader van het 
Stabiliteitsinstrument van de verkiezingswaarnemingsmissie van de OAS en het sturen 
van zes verkiezingsdeskundigen van de EU. De EU heeft de betrokken lidstaten van de 
EU bijgestaan bij het voorbereiden van de eerste universele periodieke doorlichting van 
Haiti in het kader van de Mensenrechtenraad van de VN, die in oktober 2011 te Geneve 
heeft plaatsgehad. Voorts is een mensenrechtenstrategie van de EU voor Haiti 
opgesteld, die door de bevoegde Raadsgroepen is bekeken met het oog op de aanneming 
ervan. Met betrekking tot de versterking van de democratic in Haiti is uit het 
Stabiliteitsinstrument een door de Club van Madrid uitgevoerd adviesproject op hoog 
niveau gefinancierd met als doel een meer cooperatieve houding te bevorderen onder de 
Haitiaanse democratische instellingen en gemeenschappelijke wetgevingsdoelstellingen te 
bepalen. 

5.7.22 Jamaica 

De EU heeft verdere periodieke contacten met de regering gehad over 
mensenrechtenkwesties, waaronder specifieke contacten over de follow-up van de 
universele periodieke doorlichting (UPR) van de VN van 201 1 . Er zijn ook 
vergaderingen geweest met mensenrechtenverdedigers, waaronder ngo's die campagne 
voeren voor algemene mensenrechtenkwesties en toegang tot de rechter, alsook die 
welke LGBT-minderheden steunen. 

De aandachtspunten voor de EU die zijn opgenomen in het in 2011 aangenomen 
landenstrategiedocument voor mensenrechten in Jamaica weerspiegelen de prioriteiten 
die zijn opgenomen in de UPR van de VN en het verslag van de Mensenrechtenraad van 
de VN. Dat zijn onder meer beweringen over buitengerechtelijke executies, misbruiken 

396 



door staatsfunctionarissen, oplegging van de doodstraf, behandeling van LGBT- 
minderheden, de omstandigheden in de gevangenissen, en de positie en behandeling van 
vrouwen en kinderen in de Jamaicaanse maatschappij. 



397 



De EU-programma's voor begrotingssteun zijn gericht op instanties die voorzien in 
toezicht op de veiligheidsdiensten, opleiding inzake mensenrechten, en wetgeving over 
essentiele mensenrechtenkwesties. Het EIDHR-programma steunt ook ngo's die de 
bekendheid met mensenrechtenkwesties bevorderen en mensen bijstaan welke te lijden 
hebben van mensenrechtenschendingen. 

6 Het Europees Parlement en de mensenrechten 

De wereldwijde bevordering van de mensenrechten en democratische beginselen blijft 
een belangrijk actiepunt van het Europees Parlement. Het is een priori teit met veel 
facetten. In 2011 werden schendingen van de mensenrechten aan de orde gesteld in 
plenaire vergaderingen en waren zij het voorwerp van verscheidene resoluties. De 
mensenrechtenproblematiek kwam ook geregeld aan bod in commissieverslagen. 
Interparlementaire delegaties namen nieuwe richtsnoeren aan over het aansnijden van 
mensenrechtenthema's tijdens bezoeken en ontmoetingen. Voor de voorzitter van het 
Europees Parlement, de heer Jerzy Buzek, was de mensenrechtenproblematiek een 
volwaardig onderdeel van zijn werkzaamheden. De heer Edward McMillan-Scott is 
aangebleven als ondervoorzitter voor de mensenrechten. In de loop van het jaar kaartte 
voorzitter Buzek de mensenrechten aan in meer dan 1 50 verklaringen en toespraken. Zo 
verklaarde hij op 23 november 201 1 bij de opening van de Sacharov-netwerkconferentie 
dat het Europees Parlement ervan overtuigd is dat de fundamentele vrijheden niet alleen 
het recht op leven en lichamelijke integriteit behelzen, maar ook vrijheid van 
meningsuiting, persvrijheid, vrijheid van godsdienst en vrijheid van gedachte, en dat 
zonder deze vrijheden er alleen nog onderdrukking en oligarchic overblijven. 



398 



Het Europees Parlement wil de mensenrechten ook ten voile in zijn werkzaamheden 
integreren, overeenkomstig de verdragen die de universele rechten van de mens en de 
democratic tot fundamentele waarden van de Unie en tot basisbeginselen en - 
doelstellingen van haar externe optreden uitroepen. Mensenrechtenvraagstukken komen 
in de Commissie buitenlandse zaken (AFET) aan bod in verband met parlementaire 
verslagen en allerhande internationale overeenkomsten met mensenrechtenclausules. 
Handelsovereenkomsten die mensenrechtenbepalingen bevatten vallen onder de 
bevoegdheid van de Commissie internationale handel (INTA). 

De Commissie ontwikkelingssamenwerking (DEVE) en de Commissie rechten van de 
vrouw en gendergelijkheid (FEMM) houden zich, elk binnen haar bevoegdheid, geregeld 
met mensenrechtenaspecten in de externe betrekkingen van de Unie bezig. De 
voorzitters van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie 
ontwikkelingssamenwerking zitten samen de verkiezingscoordinatiegroep (ECG) voor, 
die de verkiezingswaarnemingen van het Parlement in goede banen leidt. 

De Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (LIBE) is het 
belangrijkste orgaan voor de grondrechten binnen de Unie. Zij heeft belangrijke taken 
inzake de externe aspecten van het interne beleid, bijvoorbeeld met betrekking tot 
migratie en asiel. Grondwettelijke en wettelijke vraagstukken zijn voor de Commissie 
constitutionele zaken (AFCO) en de Commissie juridische zaken (JURI), waaronder de 
toetreding van de Unie tot het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, wat ook 
gevolgen zal hebben voor haar externe betrekkingen. 



399 



In 201 1 hebben de leden van het Europees Parlement de werkzaamheden van de 
Commissie, de Raad en de EDEO aangaande de mensenrechten aan de orde gesteld in 
plenaire zittingen, commissies, delegaties en werkgroepen. De hoge vertegenwoordiger 
voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid sprak plenaire 
zittingen toe over GBVB-aangelegenheden, met name over de verdediging van de 
mensenrechten en de democratic Vertegenwoordigers van de EDEO en de Commissie 
woonden regelmatig bijeenkomsten van de Subcommissie mensenrechten (DROI) bij. 
De nieuwe permanente voorzitter van de Groep rechten van de mens (Cohom) van de 
Raad, de heer Engelbert Theuermann, nam deel aan DROI-bijeenkomsten; omgekeerd 
werd ook de voorzitter van de Subcommissie mensenrechten op Cohom- bijeenkomsten 
uitgenodigd. 

Het Europees Parlement heeft ook de mondiale acties in het kader van het Europees 
instrument voor democratic en mensenrechten, een van de belangrijkste initiatieven ter 
bevordering van de waarden van de Unie, op de voet gevolgd. Het Parlement, dat scherp 
toezicht houdt op het jaarlijkse actieprogramma 2011 van het EIDHR gaf herhaaldelijk 
aan meer zeggenschap te willen over de prioriteiten van dat instrument. Een werkgroep 
voor het EIDHR, onder leiding van de voorzitter van de Subcommissie 
mensenrechten, zette in 2011 haar activiteiten voort; zij besprak de jaarlijkse 
actieplannen en ook de toepassing van het instrument met de diensten van de 
Commissie. 

In het Europees Parlement is het de Subcommissie mensenrechten van de Commissie 
buitenlandse zaken die zich over de mensenrechten in de wereld buigt. De subcommissie 
wordt sinds September 2011 voorgezeten door mevrouw Barbara Lochbihler, die 
mevrouw Heidi Hautala is opgevolgd. Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van 
Lissabon verstevigde de subcommissie de reeds hechte samenwerking met de EDEO, 
andere EU-instellingen en ngo's voor de mensenrechten verstevigd. 



400 



Door middel van voor- en nabesprekingen met gesloten deuren volgt de Subcommissie 
mensenrechten ook de dialogen en het overleg ter zake tussen de EDEO en derde 
landen. 



401 



In het kader van de scherpe bewaking van de mensenrechtenacties van de VN 

vonden ontmoetingen met speciale vertegenwoordigers en adviseurs van de VN plaats 
tijdens bijeenkomsten van de Subcommissie mensenrechten en de Commissie 
buitenlandse zaken, zo bijvoorbeeld met de speciale VN-rapporteur voor Iran en de 
speciale adviseur van de secretaris-generaal van de VN ter voorkoming van genocide. De 
verdediging van de mensenrechten en de democratic stond ook op de agenda van de 
delegatie die onder voorzitterschap van de Commissie buitenlandse zaken en de 
Subcommissie mensenrechten deelnam aan de Algemene Vergadering van de Verenigde 
Naties. 

De Subcommissie mensenrechten heeft zelf ook verscheidene delegatiebezoeken op 
touw gezet of afgelegd. Ook nu weer woonde een delegatie de voorjaarszitting van VN- 
Raad voor de mensenrechten (HRC) bij, in het kader van het jaarprogramma van de 
subcommissie. Voorafgaand aan dat bezoek heeft het Parlement een resolutie over de 
HRC en de in 2011 uitgevoerde evaluatie aangenomen. 

Voor talrijke mensenrechtenkwesties was de Raad van Europa een belangrijke partner. 
Er werd samengewerkt met de commissies en leden van de Parlementaire Vergadering 
van de Raad van Europa (PACE). De Subcommissie mensenrechten vergaderde ook 
met de heer Thomas Hammarberg, de Commissaris voor de Mensenrechten van de 
Raad van Europa. Een van de belangrijkste mensenrechtenactiviteiten van het Europees 
Parlement, en een punt van gezamenlijk belang voor het Parlement en de Raad van 
Europa, was de toetreding van de Unie tot het Europees Verdrag voor de rechten van de 
mens. De Subcommissie mensenrechten wisselde ook van gedachten met Dick Marty, 
rapporteur van de Commissie juridische zaken en mensenrechten van de Parlementaire 
Vergadering. 

Tijdens een onderhoud in november (georganiseerd door de Commissie buitenlandse 
zaken en de Subcommissie mensenrechten) met Lamberto Zannier, de secretaris- 
generaal van de OVSE, werd beklemtoond hoe belangrijk de toezeggingen in het kader 
van de menselijke dimensie van de OVSE voor de mensenrechten zijn. 

402 



403 



In een aantal initiatiefverslagen heeft het Europees Parlement in 2011 verschillende 
mogelijkheden tot bescherming en ondersteuning van de mensenrechten en de 
democratic onderzocht. Op 7 juli 201 1 nam het Parlement op basis van een 
initiatiefverslag een resolutie aan over het externe beleid van de EU ter bevordering 
van democratisering. Volgens het verslag kan de rol van de Unie als zachte macht 
("soft power") op het wereldtoneel alleen worden versterkt als de bescherming van de 
mensenrechten een uitgesproken prioritaire plaats in haar beleid ten aanzien van derde 
landen bekleedt. Het verslag biedt mogelijke oplossingen voor een coherentere 
ondersteuning van de democratic in het externe beleid van de EU, op basis van gerichte 
strategieen. Het Parlement was ook ingenomen met het besluit van de Commissie en de 
hoge vertegenwoordiger om de oprichting van een Europees Fonds voor Democratic 
(EED) te ondersteunen, als flexibel instrument voor democratische hervormingen in 
niet-democratische landen en landen in een overgangssituatie. 

Het Europees Parlement heeft zich steevast nadrukkelijk achter het Internationaal 
Strafhof geschaard. In november 201 1 nam het een resolutie over EU-steun aan het 
Internationaal Strafhof aan. Daarin wordt benadrukt dat het hof sterker moet worden 
gesteund politieke en diplomatieke weg. Het Parlement is verheugd over het herziene 
EU-actieplan en moedigt het voorzitterschap van de Raad samen met de Commissie, de 
EDEO en de lidstaten aan het bij voorrang uit te voeren. 

Het jaar 2011 werd gekenmerkt door historische gebeurtenissen in Noord-Afrika, het 
Midden-Oosten en de Golfstaten. Het Europees Parlement heeft de Arabische lente 
op de voet gevolgd, met bijzondere aandacht voor de mensenrechten en de democratic. 
Als reactie organiseerde het Parlement onder meer hoorzittingen, alsook 
delegatiebezoeken aan en een verkiezingswaarnemingsmissie naar Tunesie. In nauwe 
samenhang daarmee heeft het Parlement de herziening van het Europees 
nabuurschapsbeleid aan een onderzoek onderworpen. Bij wijze van input voor die 
herziening nam het Parlement in april twee afzonderlijke resoluties aan: een over de 
zuidelijke dimensie en een over de oostelijke dimensie van het ENB. 



404 



405 



In een resolutie van 14 december 2011 over de herziening van het Europees 
nabuurschapsbeleid heeft het Europees Parlement zich een groot voorstander 
betoond van de nieuwe aanpak van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger, die 
uitgaat van het "meer voor meer"-beginsel en voor elke individuele lidstaat gestoeld is op 
duidelijke criteria en meetbare benchmarks die regelmatig word en gecontroleerd. 

Het Parlement heeft in het kader van het toezicht op onderhandelingen over 
internationale overeenkomsten aanbevelingen gedaan met het oog op 
onderhandelingen over een EU-kaderovereenkomst met Libie en EU- 
associatieovereenkomsten met Moldavie, Oekraine en Georgie. 

Het Parlement heeft een resolutie over seksuele gerichtheid en genderidentiteit 

aangenomen, waarmee het opnieuw zijn bezorgdheid heeft geuit over de talrijke 
schendingen van de mensenrechten en wijdverbreide discriminatie in dit verband, zowel 
in de Europese Unie als daarbuiten. 

Bij de follow-up van het parlementair verslag van 2010 bleef de aandacht uitgaan naar de 
rol van mensenrechtenverdedigers. De Subcommissie mensenrechten probeerde door 
middel van verklaringen en brieven de vooraanstaande Syrische mensenrechtenadvocaat 
Haytham Al-Maleh vrij te krijgen, wat uiteindelijk ook geschiedde. Het Europees 
Parlement zocht verder contact met Aung San Suu Kyi, winnares van de Sacharov-prijs 
en leidster van de beweging voor de democratic in Birma/Myanmar, en ontving van haar 
twee videoboodschappen. De zaken Sergej Magnitsky (Rusland), Ales Bialiatski (Belarus) 
en David Kato (Uganda) werden naar voren gebracht door het Parlement, en 
herinnerden eens te meer aan de risico's die moedige mensenrechtenverdedigers nog 
steeds lopen. 

De opstelling van het Jaarverslag van het Europees Parlement over de 
mensenrechtensituatie in de wereld en het mensenrechtenbeleid van de EU, 

waarin de rol van de verschillende actoren en beleidslijnen van de Unie inzake 



406 



mensenrechten wordt onderzocht, werd aangevat. Rapporteur is de heer Richard 
Howitt, lid van het Europees Parlement. 



407 



De Sacharov-prijs voor de vrijheid van denken 2011 ging naar vijf activisten van de 
"Arabische lente", voor hun aandeel in de historische omwenteling in de Arabische 
wereld: Asmaa Mahfouz (Egypte), Ahmed al-Zubair Ahmed al-Sanusi (Libie), Razan 
Zaitouneh (Syrie), Ali Farzat (Syrie) en Mohamed Bouazizi (Tunesie, postuum). 

Sinds 1988 reikt het Europees Parlement de Sacharov-prijs voor de vrijheid van denken 
jaarlijks uit aan personen die zijn opgekomen voor de vrijheid van meningsuiting, 
democratic, rechtsstatelijkheid en verdraagzaamheid. 

Markant was eveneens de uitbreiding van het Sacharov-netwerk, waarin de winnaars 
van de gelijknamige prijs hun ervaringen en beste praktijken als 

mensenrechtenverdedigers kunnen uitwisselen. In november was er een topevenement 
rond het Sacharov-netwerk, met de voorzitter van het parlement als gastheer, waarop de 
meeste voormalige winnaars aanwezig waren. Op de agenda stonden onder meer een 
mensenrechtenconferentie en een openbaar Sacharov-debat over de rol van vrouwen bij 
democratische transitie, bedoeld voor al wie zich inzet voor de mensenrechten in de 
wereld. De aanwezige laureaten waren Hauwa Ibrahim, Wei Jing Sheng, Salih Mahmoud 
Osman, Alecsandr Milinkievic, Verslaggevers zonder grenzen, Zhanna Litvina 
(Belarussische journalistenvereniging), Taslima Nasrin, Salima Ghezali, Leyla Zana, 
Damas de bianco (Vrouwen in het Wit) en Oslobodjenje. Tijdens de conferentie werd 
een videoboodschap van Aung San Suu Kyi vertoond. Voormalige winnaars spraken 
zeer lovend over de Sacharov-prijs, die hun strijd de nodige internationale zichtbaarheid 
en geloofwaardigheid geeft. 

Het Europees Parlement is ook doorgegaan met de maandelijkse debatten omtrent 
urgente resoluties over schendingen van de mensenrechten, de democratic en de 
rechtsstaat. Zo werden in totaal 53 resoluties over mensenrechten aangenomen (zie 
bijlage 2). 



408 



In april heeft de Conferentie van delegatievoorzitters nieuwe richtsnoeren voor de 
delegaties van het Europees Parlement aangenomen, over het agenderen van 
mensenrechtenkwesties bij alle bezoeken en bijeenkomsten van delegaties en in 
multilaterale vergaderingen. In de "Specifieke richtsnoeren voor de mensenrechten en 
democratiseringsacties van leden van het Europees Parlement tijdens hun bezoeken aan 
derde landen" worden alle delegaties aangemoedigd mensenrechtenthema's te bespreken 
tijdens contacten met autoriteiten en mensenrechtenverdedigers te ontmoeten. 

Een van de delegaties van het Parlement waarbij de Subcommissie mensenrechten 

in 2011 was betrokken was de ad-hocdelegatie naar Tunesie, samen met de Commissie 
buitenlandse zaken en de vaste delegatie voor de Maghreblanden van het Parlement. 
Ook was er een delegatie van de subcommissie die een goed gevuld en opzienbarend 
bezoek aan Honduras en Mexico bracht. De voorzitter van de subcommissie nam ook 
deel aan het delegatiebezoek van de Commissie buitenlandse zaken aan Centraal-Azie, 
dat verband hield met de onderhandelingen over de Partnerschaps- en 
samenwerkingsovereenkomst tussen de Unie en Turkmenistan. 

In 2011 zijn in de Subcommissie mensenrechten hoorzittingen georganiseerd (waarvan 
sommige in samenwerking met andere commissies of delegaties) over: 



toegang tot water en sanitair; 

discriminatie op basis van kaste in Zuid-Azie; 

ondersteuning van de democratic; 

minderheden en niet-vertegenwoordigde volken; 

persvrijheid, waaronder de bescherming van journalisten in gewapende conflicten; 

de internationale dag voor steun aan slachtoffers van foltering; 

steun van de EU aan het Internationaal Strafhof: aangaan van uitdagingen en 

overwinnen van moeilijkheden; 

de mensenrechten in Zuidoost-Azie met bijzondere aandacht voor Indonesie; 



409 



• de mensenrechtensituatie van Turkmenen in Irak; 

• de mensenrechten in China, met bijzondere aandacht voor 
mensenrechtenverdedigers; 

• de mensenrechten van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en 
interseksuelen in de wereld; 

• de mensenrechtensituatie in Rusland en de noordelijke Kaukasus; 

• de mensenrechten in Turkije met het oog op het verwachte voortgangsverslag van 
de Commissie; 

• de rechten van LGBT en Roma in de Westelijke Balkan; 

• de mensenrechten in China en de rol van de Europese Unie; 

• de follow-up van het verslag inzake mensenrechtenverdedigers. 

Voorts hebben leden van het Europees Parlement tijdens diverse gedachtewisselingen de 
situatie in verschillende landen alsook uiteenlopende horizontale prioriteiten kunnen 
bespreken met de EDEO, externe deskundigen, ambassadeurs en vertegenwoordigers 
van internationale organisaties en nationale, regionale en internationale ngo's. 

Teneinde het werk van de Subcommissie mensenrechten aan te vullen, verleent de Sectie 
beleidsondersteuning externe betrekkingen van het Parlement steun door middel van 
achtergrondnota's en ander achtergrondmateriaal of door externe studies te laten 
uitvoeren. In 2011 werden met betrekking tot het externe beleid op het gebied van de 
mensenrechten studies uitgevoerd en aan de subcommissie voorgelegd over: 

• de Europese Unie en de doorlichting van de Mensenrechtenraad van de VN; 

• het mensenrechtenbeleid van de EU ten aanzien van Rusland; 

• workshop over foltering en geheime detentie: standpunt van de VN en rol van de 
EU; 

• de gevolgen van het migratiebeleid voor de mensenrechten in het Europese 
nabuurschap; 

• de mensenrechten in de landen van het Oostelijk Partnerschap; 

410 



• mensenrechtencriteria voor het externe beleid van de EU 

• onderlinge steun tussen de ombudsmannen in de landen van het Oostelijk 



Partnerschap 



411 



De vaste delegaties van het Parlement onderhouden doorlopend betrekkingen met 
landen en regionale organen. Delegatiebezoeken zijn een uitstekende gelegenheid om 
parlementsleden, ambtenaren en het maatschappelijk midden veld in derde landen 
rechtstreeks aan te spreken. Delegatiebijeenkomsten in Brussel en Straatsburg worden 
regelmatig bijgewoond door ambassadeurs van de betrokken landen, de EDEO, ngo's en 
andere gesprekspartners, waarbij ook de mensenrechten geregeld aan bod komen 
(bijvoorbeeld in het geval van Iran en China). De delegatievoorzitters verzenden vaak 
brieven (doorgaans naar de ambassadeur van het land in kwestie) en leggen veelvuldig 
verklaringen af over specifieke schendingen van de mensenrechten. 

Het Europees Parlement onderhoudt contacten met parlementen overal ter wereld via 
de interparlementaire samenwerking en gezamenlijke parlementaire 
vergaderingen. Tijdens deze vergaderingen komen leden van het Europees Parlement 
en parlementsleden van derde landen samen om gemeenschappelijke uitdagingen te 
bespreken, waaronder vraagstukken betreffende de mensenrechten en de democratic 
Het gaat onder meer om de Parlementaire Vergadering van de Unie voor het 
Middellandse Zeegebied, de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering en de 
Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU. In 201 1 werd de Parlementaire 
Vergadering Euronest opgericht, met onder meer een specifieke Commissie politieke 
zaken, mensenrechten en democratic en een Commissie sociale zaken, cultuur, onderwijs 
en maatschappelijk middenveld, om het initiatief voor het Oostelijk Partnerschap van de 
Unie een parlementaire dimensie te geven. 

De Parlementaire Vergadering van de Unie voor het Middellandse Zeegebied 

bestaat uit leden van het Europees Parlement en parlementsleden uit de EU en landen 
uit het Middellandse Zeegebied die tot het Europees-mediterraan partnerschap behoren, 
waaronder Algerije, Egypte, Israel, Jordanie, Libanon, Marokko, de bezette Palestijnse 
gebieden, Syrie, Tunesie en Turkije. De 7e Parlementaire Vergadering kwam op 3 en 4 
maart in Rome bijeen, om de politieke gebeurtenissen in de zuidelijke landen van het 
Middellandse Zeegebied te bespreken. De Commissie politieke zaken, mensenrechten en 
democratic is bevoegd voor de mensenrechtenproblematiek. 

412 



413 



De vijfde gewone plenaire zitting van de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire 

Vergadering vond plaats op 18 en 19 mei 2011 in Montevideo (Uruguay). Haar 
Commissie politieke zaken, veiligheid en mensenrechten is belast met de mensenrechten. 

De Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU wordt gevormd door leden van het 
Europees Parlement en verkozen vertegenwoordigers van de landen in Afrika, het 
Caribisch Gebied en de Stille Oceaan ("de ACS-landen") die de Overeenkomst van 
Cotonou hebben ondertekend. Een aanzienlijk deel van haar werkzaamheden beoogt de 
bevordering van de mensenrechten en de democratic, en van de gemeenschappelijke 
menselijke waarden. Dat leidde tot gezamenlijke verbintenissen die in het kader van VN- 
conferenties werden aangegaan. Wat de mensenrechten betreft, werd op de 21 e zitting in 
Boedapest (16-18 mei 2011) een resolutie aangenomen over uitdagingen voor de 
toekomst van de democratic en de eerbiediging van de grondwettelijke orde in de ACS- 
en EU-landen. 

De oprichtingsvergadering van de Parlementaire Vergadering Euronest vond plaats 
op 3 mei 2011 in Brussel. Voorzitter van het Europees Parlement Jerzy Buzek opende 
de vergadering, en merkte op dat de democratische hervormingsprocessen in de 
oostelijke partnerlanden moeten worden versterkt. Op 14 en 15 September werd in 
Straatsburg de eerste gewone zitting gehouden, voorafgegaan door een bijeenkomst van 
de vier commissies van de Vergadering, waaronder de Commissie politieke zaken, 
mensenrechten en democratic. 

Verder hebben in 2011 veel interparlementaire bijeenkomsten plaatsgevonden waar 
de mensenrechten hoog op de agenda stonden. Op 11 oktober 2011 organiseerde de 
Subcommissie mensenrechten samen met de Commissie ontwikkelingssamenwerking 
een interparlementaire commissievergadering met de nationale parlementen, getiteld 
"Mensenrechtenclausules in het ontwikkelingsbeleid". Het was de eerste volwaardige 
interparlementaire bijeenkomst sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon 
die gewijd was aan het verband tussen mensenrechten en ontwikkeling. Het belangrijkste 
waarover de leden van het Europees Parlement en hun nationale collega's van gedachten 

414 



wisselden was de vraag of mensenrechtenclausules armoedebestrijding belemmeren, en 
hoe doeltreffend deze kunnen zijn in het geval van meerdere donoren. 



415 



Waarneming bij verkiezingen toont de inzet van het Europees Parlement om de 
democratic, de rechtsstatelijkheid en de mensenrechten te helpen ontwikkelen en 
versterken. Parlementsleden nemen deel aan EU-verkiezingswaarneniingsmissies (EU 
EOM's) of aan internationale verkiezingswaarnemingsmissies. In het tweede geval neemt 
de Parlementaire delegatie deel aan de missie en worden de werkzaamheden 
gecoordineerd in samenwerking met het Bureau voor Democratische Instellingen en 
Mensenrechten (ODIHR) van de OVSE, de Parlementaire Vergadering van de 
Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OSCE PA), de Parlementaire 
Vergadering van de Raad van Europa en de Parlementaire Vergadering van de Noord- 
Atlantische Verdragsorganisatie (NATO PA). 

De verkiezingscoordinatiegroep (ECG) van het Europees Parlement is 
belastverantwoordelijk voor de algemene organisatie van de verkiezingswaarneming. In 
201 1 vervulde de verkiezingscoordinatiegroep voor het eerst haar nieuwe rol als 
raadgever van hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton bij het vaststellen en plannen 
van dergelijke missies. Zij was ook belangrijk bij de benoeming van leden van het 
Europees Parlement als EU-hoofdwaarnemers tijdens verkiezingswaarnemingsmissies. 

In 201 1 heeft het Parlement aan volgende verkiezingswaarnemingsmissies deelgenomen: 



416 



Kosovo 


parlementsverkiezingen (herhaling in 3 
gemeenten) 


9.1.2011 


Sudan 


referendum over Zuid-Sudan 


9-17.1.2011 


Tsjaad 


parlementsverkiezingen 


13.2.2011 


Uganda 


algemene verkiezingen 


18.2.2011 


Nigeria 


presidentsverkiezingen 


16.4.2011 


Peru 


presidentsverkiezingen 


5.6.2011 


Zambia 


algemene verkiezingen 


20.9.2011 


Tunesie 


verkiezingen constituerende vergadering 


23.10.2011 


Kirgizie 


presidentsverkiezingen 


30.10.2011 


Nicaragua 


algemene verkiezingen 


6.11.2011 


Democratische Republiek 
Congo 


presidentsverkiezingen 


28.11.2011 



Gezien het belang van de plaatselijke verkiezingen in Albanie in mei 201 1 heeft het 
Europees Parlement bij wijze van uitzondering besloten een ad-hocdelegatie naar het 
land te sturen die het verkiezingsproces zal volgen. 



417 



Parlementen zijn hoekstenen van een functionerende democratic, waar immers de kans 
het grootst is dat de mensenrechten worden gerespecteerd en actief gehandhaafd. Het 
Bureau voor bevordering van de parlementaire democratic (OPPD) van het 

Europees Parlement steunt de parlementaire ontwikkeling in nieuwe en opkomende 
democratieen. De begunstigden van deze steun zijn parlementaire instellingen in derde 
landen, hun leden en hun ambtenaren. Het Bureau biedt institutionele 
capaciteitsopbouw, aangepaste steunprogramma's, peer-to-peer support, uitwisseling van 
ervaringen en follow-up van verkiezingswaarnemingsmissies met het oog op 
democratiserings steun voor de gehele duur van het verkiezingsproces. 

In 201 1 heeft het Bureau een bezoek aan het Europees Parlement georganiseerd van een 
ruime groep Egyptische politiek activisten, uit een breed spectrum van politieke partijen, 
groeperingen en presidentskandidaten. Partners in het "Democracy Fellowship 
Programme" van het Bureau waren onder meer de parlementaire vergaderingen van de 
Mercosur en het PARLACEN, en de parlementen van Chili (Huis van Afgevaardigden), 
Armenie, Ghana, Mauritania en Togo. Het Bureau steunde ook het parlementair forum 
van de Gemeenschap van democratieen door een actieve adviesfunctie te vervullen, een 
bijeenkomst in Brussel te organiseren en deel te nemen aan de forumbijeenkomsten in 
Tbilisi, Vilnius en Washington. In 2011 organiseerde het Bureau tevens een bijeenkomst 
van hoog niveau van de "Transatlantic Dialogue on Strengthening Cooperation on 
Democracy Support", in samenwerking met het "National Democratic Institute for 
International Affairs" (NDI). 

De taakgroep voor het EU-mensenrechtenbeleid, met personeel van verschillende 
diensten van het Europees Parlement, is in 2011 regelmatig bijeengekomen om meer 
synergie en samenhang te brengen in de werkzaamheden betreffende de mensenrechten 
van de verschillende commissies en afdelingen van het Parlement. 



418 



De behoefte en de wil om de acties van het Europees Parlement ter bevordering van de 
mensenrechten en de democratic verder te versterken leidden tot de oprichting van een 
nieuw directoraat ter ondersteuning van de democratic, dat deel uitmaakt van het 
directoraat-generaal voor extern beleid en de werkzaamheden in 2012 aanvat. 



7 Lijst van 

AA 

AFCO 

AFET 

AMISOM 

APRM 

ASEAN 

ASEM 

ATP 

AU 

BICI 

BiH 

CAT 

CBSS 

CEDAW 

CEDEAO 
CEDEF 

CENIT 



afkortingen 

Association Agreement 

Constitutional Affairs Committee 

Committee on Foreign Affairs 

African Union Mission in Somalia 

African Peer Review Mechanism 

Association of Southeast Asian Nations 

Asia-Europe Meeting 

Anti-Terrorism Proclamation 

African Union 

Independent Commission of Inquiry 

Bosnia and Herzegovina 

Convention against Torture 

Country-Based Support Schemes under the EIDHR 

Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against 

Women 

convention internationale sur l'elimination de toutes les formes de 
discrimination a l'egard des femmes 
national Electoral Commission 



419 



CEPOL 

CFSP Common Foreign Security Policy 

CHT Chittagong Hill Tracts 

CICIG International Commission Against Impunity in Guatemala 

CoE Council of Europe 

COHOM Council Human Rights Working Group 

COREPER 

CPT Committee for the Prevention of Torture 

CRPD UN Convention on the Rights of Persons with Disabilities 

CSDP Common Security and Defence Policy 

CSO Civil Society Organisation 

CSR Corporate Social Responsibility 

CSW Commission on the Status of Women 

CVJR Truth, Justice and Reconciliation Commission 

DAS Departamento Administrativo de Seguridad 

DCFTA Deep and Comprehensive Free Trade Area 

DCI Development Cooperation Instrument 

DCI Dialogues Facility Fund 

DDPA Durban Declaration and Programme of Action 

DEVE Committee on Development 

DPRK Democratic People's Republic of Korea 

DRC Democratic Republic of Congo 

DROI Human Rights Subcommittee of the European Parliament 

EA Electoral assistance 

EaP Eastern Partnership 

EASO European Asylum Support Office 

EC European Commission 



420 



ECCC 

ECCC 

ECG 

ECG 

ECHR 

ECRI 

EDF 

EED 

EEM 

EIB 

EIDHR 

EMB 

EMRIP 

ENI 

ENP 

ENPI 

EOM 

EP 

EPJUST 

EUMS 

EUD 

EUJUST LEX 

EUMM 

EUPM 

EUPOL 



Extraordinary Chambers in the Courts of Cambodia 

Extraordinary Chambers in the Court of Cambodia 

Election Coordination Group 

Election Coordination Group 

European Convention on Human Rights 

European Commission against Racism and Intolerance 

European Development Fund 

European Endowment for Democracy 

Election expert missions 

European Investment Bank 

European Initiative for Democracy and Human Rights 

electoral management bodies 

Expert Mechanism on the Rights of Indigenous Peoples 

European Neighbourhood Instrument 

European Neighbourhood Policy 

European Neighbourhood and Partnership Instrument 

Election observation missions 

European Parliament 

EU-Philippines Justice Support Programme 

EU Member States 

EU Delegation 

Integrated Rule of Law Mission for Iraq 

EU Monitoring Mission 

EU Police Mission 

European Union Police Mission in Afghanistan 



421 



EUPOL 

COPPS 

EURA 

EUREMA 

EURODAC 

EUROJUST 
EUROPOL 
EUSR 
EUTM 

FAC 

FED 

FEMM 

FfGE 

FICs 

FIDH 

FoE 

FoRB 

FRONTEX 

FYROM 
GAMM 
GCC 
GCTF 



European Union Police Mission for the Palestinian Territories 

EU Readmission Agreement 

EU Relocation from Malta 

system for comparing fingerprints of asylum seekers and some 

categories of illegal immigrants 

European Union's Judicial Cooperation Unit 

law enforcement agency of the European Union 

EU Special Representative 

European Union military mission to contribute to the training of 

security forces 

Foreign Affairs Council 

Fonds europeen de developpement 

Women's Rights and Gender Equality Committee 

Financing for Gender Equality 

Forum Island Countries 

Federation internationale des ligues des droits de l'Homme 

freedom of expression 

freedom of thought, conscience and religion or belief 

EU Agency promoting, coordinating and developing European border 

management 

Former Yugoslav Republic of Macedonia 

Global Approach to Migration and Mobility 

Gulf Cooperation Council 

Global Counter-Terrorism Forum 



422 



GNU Government of National Unity 

GoE Government of Ethiopia 

GRULAC UN Group of Latin America and Caribbean Countries 

GSP EU's Generalised System of Preferences 

HIV Human immunodeficiency virus 

HOMs EU Heads of Missions 

HR High Representative 

HR VP High Representative Vice-President 

HRC UN Human Rights Council 

HRDO Human Rights Defender's Office 

HRDs Human Rights Defenders 

ICC International Criminal Court 

ICCPR International Covenant on Civil and Political Rights 

ICERD International Convention on the Elimination of All Forms of Racial 

Discrimination 

ICHR Independent Commission for Human Rights 

ICT information and communication technology 

ICTY International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia 

IDPs Internally Displaced Persons 

IHL international humanitarian law 

ILO International Labour Organisation 



423 



IMT 

INEC 

INGO 

INTA 

IPA 

ISAF 

ITC-ILO 

JA 

JURI 

JWF 

LAS 

LGBT 

LGBTI 

LIBE 

MDG 

MENA 

MEP 

MERCOSUR 

MFF 

NDC 

NDI 



International Monitoring Team 

Independent National Electoral Committee 

International nongovernmental organisation 

Committee on International Trade 

Instrument for Pre -Accession Assistance 

International Security Assistance Force 

International Training Centre of the ILO 

Council Joint Actions 

Legal Affairs Committee 

Angola-EU Joint Way Forward 

League of Arab States 

Lesbian, Gay, Bisexual and Transgender 

Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender and Intersex 

Committee on Civil Liberties, Justice and Home Affairs 

Millennium Development Goals 

Middle East and North Africa 

Member of the European Parliament 

Common Market of the South 

Multiannual Financial Framework 

National Dialogue Committee 

National Democratic Institute for International Affair 



424 



NGO Nongovernmental organisation 

NSA Non-State Actors 

NSF Somali National Security Forces 

NSS National Security Service 

NTC National Transitional Council 

OAS Organisation of American States 

ODIHR Office for Democratic Institutions and Human Rights 

OECD Organisation for Economic Cooperation and Development 

OFA Ohrid Framework Agreement 

OHCHR United Nations High Commissioner for Human Rights 

OIC Organisation of Islamic Cooperation 

OMCT Organisation Mondiale Contre la Torture 

OPCAT Optional Protocol to the Convention against Torture 

OPPD Office for the Promotion of Parliamentary Democracy 

oPt Occupied Palestinian Territory 

OSCE Organisation for Security and Cooperation in Europe 

OSCE Organisation for Security and Cooperation in Europe 

OSCE PA Parliamentary Assemblies of the Organisation for Security and Co- 
operation in Europe 



425 



PA 

PACE 

PARLACEN 

PCA 

PCA 

PCNA 

PDO 

PMSC 

PSWG 

RCCR 

RTG 

SAA 

SADC 

SAF 

SAP 

SPLA 

SPRING 

SPT 

SRT 

TAIEX 

TDCA 

TIPNIS 

US 

UAE 

U£M 

UN 

UNAMA 



Palestinian Authority 

Parliamentary Assembly of the Council of Europe 

Parlamento Centroamericano 

Partnership and Cooperation Agreement 

Partnership and Cooperation Agreement 

Post-Crisis Needs Assessment 

Public Defenders Office 

private military and security companies 

Peace Support Working Group 

Royal Committee on Constitutional Review 

Royal Thai Government 

Stabilisation and Association Agreement 

Southern African Development Community 

Sudan Armed Forces 

Stabilisation and Association Process 

Sudan People's Liberation Army 

Support to Partnership, Reform and Inclusive Growth Programme 

UN Subcommittee on Prevention of Torture 

Special Rapporteur on Torture 

Technical Assistance and Information Exchange Instrument 

Trade Cooperation and Development Agreements 

Territorio Indigena Parque Natural Isiboro Secure 

United States of America 

United Arab Emirates 

Union for the Mediterranean 

United Nations 

United Nations Assistance Mission in Afghanistan 



426 



UNAMID United Nations-African Union Mission in Darfur 

UNCAT United Nations Convention against Torture 

UNDP United Nations Development Programme 

UNESCO United Nations Educational, Scientific and Cultural Organisation 

UNGA United Nations General Assembly 

UNGP United Nations Guiding Principle 

UNHCR UN Refugee Agency 

UNICEF United Nations Children's Fund 

UNMIS United Nations Missions in Sudan 

UNSCR United Nations Security Council Resolution 

UPR Universal Periodic Review 

USA United States of America 

USICVR Unidad de segiumiento a las recomendaciones de la Comision Verdad y 

Reconciliacion 

WCAR World Conference against Racism, Racial Discrimination, Xenophobia 

and Related Intolerance 



427 



Annex 1 - Pledges made to the 31 st International Conference of the Red Cross and 
Red Crescent, Geneva, 28 November to 1 December 2011. 

For the years 2012-2015, we, the European Union and its Member States (Austria, 
Belgium, Bulgaria, Cyprus, Czech Republic, Denmark, Estonia, Finland, France, 
Germany, Greece, Hungary, Ireland, Italy, Latvia, Lithuania, Luxembourg, 
Malta, Netherlands, Poland, Portugal, Romania, Slovakia, Slovenia, Spain, 
Sweden, United Kingdom), hereby pledge: 

1 Missing persons 

The EU and its Member States are concerned by the enforced disappearance of persons 
during armed conflicts and by the profound humanitarian consequences borne by families of 
missing persons in these circumstances. 

The EU Member States therefore pledge: 

— to consider ratifying the 2006 Convention for the Protection of All Persons from 
Enforced Disappearance; 

to consider adopting other measures aiming at avoiding enforced disappearances, such as 
those included in the model law suggested by the ICRC; 

— to support mechanisms to investigate effectively and resolve the cases of missing 
persons in several regions of the world; 

to encourage processes acknowledging the rights and needs of families of missing persons 
and aiming at adjusting national legislation and programmes to meet these needs. 



428 



2. International Criminal Court 

The EU and its Member States consider that those who have committed serious crimes of 
concern to the international community, including war crimes, crimes against humanity or the 
crime of genocide should be brought to justice. 

In line with their efforts to fight impunity, the EU and its Member States pledge: 

to continue to promote the universality and preserve the integrity of the Rome Statute; 
— to include the fight against impunity for the most serious crimes of international concern 
as one of the shared values of the EU and its partners through the insertion of provisions 
concerning the ICC and international justice into EU agreements with third parties; 
to continue their support to the Court, civil society and to third States interested in 
receiving assistance in order to become party to the Rome Statute or to implement it; 

3. International Humanitarian Law Instruments 

The EU and its Member States are convinced that national implementation and enforcement 
of international humanitarian law and other relevant legal instruments which have an impact 
on international humanitarian law are of great importance and fall under States' responsibilities. 

In line with the EU Guidelines on promoting compliance with International Humanitarian Law, 
the EU Member States pledge: 



429 



— to work towards further participation in the principal international humanitarian 
law instruments and other relevant legal instruments which have an impact on 
international humanitarian law by considering ratification of the following 
instruments to which they are not yet all party, namely: 

Additional Protocol III to the Geneva Conventions; 

The Hague Convention for the Protection of Cultural Property in the Event of 
Armed Conflict and its First and Second Protocols; 

The Optional Protocol to the UN Convention on the Rights of the Child on the 
involvement of children in armed conflict; 

The Ottawa Convention on the Prohibition of the Use, Stockpiling, Production 
and Transfer of Anti-Personnel Mines; 

Protocol II, as amended on 3 May 1 996, and Protocol V to the 1 980 Convention 
on Prohibitions or Restrictions on the Use of Certain Conventional Weapons which May 
Be Deemed to Be Excessively Injurious or to Have Indiscriminate Effects; 

The Convention on the prohibition of military use of environmental modification 
techniques. 

In order to improve implementation of international humanitarian law at the national 
level the EU and its Member States pledge: 

— to support States in their efforts to adopt relevant national legislation pertinent to 
their 

international humanitarian law obligations; 



430 



to support the existing international humanitarian law mechanisms and to envisage, 
if deemed relevant, making use of the services of the International Humanitarian 
Fact- Finding Commission constituted under Article 90 of Additional Protocol I. 



431 



4. Promotion and dissemination of international humanitarian law 

The EU and its Member States underline that proper training in, and dissemination of, 
international humanitarian law is required to ensure better compliance with international 
humanitarian law in time of armed conflict. 

In line with the EU Guidelines on promoting compliance with International 
Humanitarian Law and the 2007 European Consensus on Humanitarian Aid, the EU 
and its Member States pledge: 

— to pursue their efforts in promoting dissemination and training in international 
humanitarian law in third countries, including in peacetime, in particular to national 
authorities, armed non-state actors and humanitarian actors. 

The EU Member States pledge: 

— to continue their efforts in promoting dissemination and training in international 
humanitarian law inside the EU, in particular to military and civilian personnel, 
involved in crisis management operations. 

5. Fundamental Procedural and other Guarantees 

The EU and its Member States reaffirm their determination to respect fundamental 
procedural guarantees for all persons detained in relation to an armed conflict as 
enshrined in the applicable rules of international humanitarian law and/or international 
human rights law. 

The EU and its Member States therefore pledge to promote respect of fundamental 
procedural guarantees through a wide range of measures including: 



432 



Training for staff participating in EU military and civilian crisis management 

operations in 

fundamental procedural guarantees. 



433 



— Endeavouring to ensure implementation of those standards by third parties 
involved in EU operations. 

— Supporting dissemination and training sessions on implementation of fundamental 
procedural guarantees. 

Recalling the importance of respecting fundamental procedural guarantees in 
dialogue with other States. 

6. Anti-Personnel Landmines, Cluster Munitions, Improvised Explosive 
Devices and 

Explosive Remnants of War 

The EU and its Member States are concerned by the threats posed by anti-personnel 
landmines, cluster munitions, improvised explosive devices and explosive remnants of 
war. 

The EU Member States therefore pledge: 

to advocate as appropriate in support of international instruments seeking to 
address humanitarian hazards of explosive remnants of war, cluster munitions, 
improvised explosive devices and antipersonnel landmines; 

— to encourage as appropriate States Parties to the Anti-Personnel Mine Ban 
Convention and the Convention on Cluster Munitions to make timely reports in 
accordance with the relevant provisions of these treaties. 



434 



Joint pledge by EU Member States and National Red Cross Societies 

1 Strengthening international humanitarian law through the adoption of an effective 
Arms 

Trade Treaty 

The European Union Member States and their National Red Cross Societies, noting the 
utility of the 2008 EU Common Position defining common rules governing the control 
of exports of military technology and equipment and related EU instruments, are 
concerned that the widespread availability of weapons facilitates violations of 
international humanitarian law, and hampers the provision of assistance to victims of 
armed conflict, and are convinced of the relevance of promoting and further 
strengthening the regulatory framework governing transfers of conventional arms. 

In line with the updated EU Guidelines on promoting compliance with International 
Humanitarian Law and the relevant Council Conclusions, the European Union Member 
States, with support from their respective National Red Cross Societies, therefore 
pledge: 

— to engage in an exchange of information, to the extent considered appropriate and 
pertinent by the European Union Member States, on the negotiation in 2012 of a 
strong and robust Arms Trade Treaty with the highest possible legally binding 
standards which would prevent conventional weapons from being used to violate 
international humanitarian law. 



435 



Bijlage 2 - Mensenrechtenresoluties in 2011 

Reglement van het Europees Parlement - art. 122 - dringende debatten of resoluties 
Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2 - resoluties over verklaringen 
Reglement van het Europees Parlement - art. 48 - initiatiefverslagen 

1. Resolutie van het Europees Parlement van 20 januari 2011 over Pakistan, in 
het bijzonder de moord op gouverneur Salman Taseer 

2011/2522(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 122 

2. Resolutie van het Europees Parlement van 20 januari 2011 over Iran — de 
zaak-Nasrin Sotoudeh 

2011/2524(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 122 

3. Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2011 over de situatie in 
Haiti een jaar na de aardbeving: humanitaire hulp en wederopbouw 

2010/3018(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2 

4. Resolutie van het Europees Parlement van 20 januari 2011 over de situatie 
van christenen in de context van vrijheid van godsdienst 

2011/2521(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2 



436 



437 



5. Resolutie van het Europees Parlement van 20 januari 2011 over Brazilie: de 
uitlevering van Cesare Battisti 

2011/2523(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 122 

6. Resolutie van het Europees Parlement van 20 januari 2011 over de situatie in 
Belarus 

2011/2514(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2 

7. Resolutie van het Europees Parlement van 17 februari 2011 over Jemen: de 
vervolging van minderjarige delinquenten, in het bijzonder de zaak- 
Muhammed Taher Thabet 

2011/2572(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 122 

8. Resolutie van het Europees Parlement van 17 februari 2011 over de 
grensschermutselingen tussen Thailand en Cambodja 

2011/2571(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 122 

9. Resolutie van het Europees Parlement van 17 februari 2011 over Uganda: de 
moord op David Kato 

2011/2573(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 122 

10. Resolutie van het Europees Parlement van 17 februari 2011 over de 
rechtsstaat in Rusland 

201 1/251 5 (RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2 



438 



11. Resolutie van het Europees Parlement van 17 februari 2011 over de situatie in 
Egypte 

2011/2555(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2 

12. Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2011 over de prioriteiten 
van de 16de zitting van de VN-Raad voor de mensenrechten en de 
herziening in 2011 

2011/2570(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2 

13. Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2011 over Pakistan, in 
het bijzonder de moord op Shahbaz Bhatti 

201 1/26 12(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 122 

14. Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2011 over de landen van 
het Zuidelijk Nabuurschap en in het bijzonder Libie 

201 1/261 6 (RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2 

15. Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2011 over de situatie en 
het cultured erfgoed in Kashgar (OeigoerseAutonome Regio Xinjiang, 
China) 

201 1/26 14(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 122 

16. Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2011 over de benadering 
van Iran door de EU 

2010/2050(INI) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 48 

439 



440 



17. Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2011 over Belarus (in het 
bijzonder de zaken Ales Mikhalevic en Natalia Radina) 

2011/2613(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 122 

18. Resolutie van het Europees Parlement van 7 april 2011 over Zimbabwe 

2011/2658(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 122 

19. Resolutie van het Europees Parlement van 7 april 2011 over het verhinderen 
van de verkiezingen voor de Tibetaanse regering in ballingschap in Nepal 

201 1/2657 (RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 122 

20. Resolutie van het Europees Parlement van 7 april 2011 over de situatie in 
Syrie, Bahrein en Jemen 

201 1/2645 (RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2 

21. Resolutie van het Europees Parlement van 7 april 2011 over de situatie in 
Ivoorkust 

201 1/2656 (RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2 

22. Resolutie van het Europees Parlement van 7 april 2011 over de zaak-Ai 
Weiwei 

2011/2664(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 122 

23. Resolutie van het Europees Parlement van 12 mei 2011 over de situatie in Sri 
Lanka 

441 



2011/2684(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 122 



442 



24. Resolutie van het Europees Parlement van 12 mei 2011 over Belarus 

2011/2686(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 122 

25. Resolutie van het Europees Parlement van 12 mei 2011 over Azerbeidzjan 

2011/2685(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 122 

26. Resolutie van het Europees Parlement van 9 juni 2011 over Oekrai'ne: de 
zaken Joelija Timosjenko en andere leden van de voormalige regering 

201 1/27 14(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 122 

27. Resolutie van het Europees Parlement van 9 juni 2011 over Sudan en Zuid- 
Sudan: de situatie na het referendum van 2011 

201 1/271 7 (RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2 

28. Resolutie van het Europees Parlement van 9 juni 2011 over de top EU- 
Rusland 

201 1/27 16 (RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2 

29. Resolutie van het Europees Parlement van 9 juni 2011 over de situatie in 
Madagaskar 

201 1/27 12(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 122 

30. Resolutie van het Europees Parlement van 9 juni 2011 over Guantanamo: 
ophanden zijnde beslissing over doodstraf 

2011/2713(RSP) 

443 



Reglement van het Europees Parlement - art. 122 



444 



31. Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2011 over de situatie in 
Syrie, Jemen en Bahrein in de context van de situatie in de Arabische wereld 
en Noord-Afrika 

2011/2756(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2 

32. Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2011 over de 
voorbereidingen voor de verkiezingen voor de Russische Doema in 
december 2011 

2011/2752(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2 

33. Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2011 over Indonesie, onder 
meer aanvallen op minderheden 

2011/2748(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 122 

34. Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2011 over India, met name 
de terdoodveroordeling van Davinder Pal Singh 

201 1/2749 (RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 122 

35. Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2011 over de Democratische 
Republiek Congo en de massaverkrachtingen in de provincie Zuid-Kivu 

201 1/2747 (RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 122 

36. Resolutie van het Europees Parlement van 15 September 2011 over Sudan: de 
situatie in Zuid-Kordofan en het uitbreken van gevechten in Blauwe Nijl 

2011/2806(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 1 22 

445 



446 



37. Resolutie van het Europees Parlement van 15 September 2011 over de situatie 
in Syrie 

2011/2812(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2 

38. Resolutie van het Europees Parlement van 15 September 2011 over de situatie 
in Libie 

201 1/281 1(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2 

39. Resolutie van het Europees Parlement van 15 September 2011 over Eritrea: 
de zaak-Dawit Isaak 

201 1/2807 (RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 122 

40. Resolutie van het Europees Parlement van 15 September 2011 over de 
hongersnood in Oost-Afrika 

201 1/28 14(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2 

41. Resolutie van het Europees Parlement van 15 September 2011 over Belarus: 
de arrestatie van mensenrechtenactivist Ales Bialiatski 

201 1/2805 (RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 122 

42. Resolutie van het Europees Parlement van 29 September 2011 over de 
situatie in Palestina 

201 1/2828 (RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2 



447 



43. Resolutie van het Europees Parlement van 28 September 2011 over 

mensenrechten, seksuele geaardheid en seksuele identiteit bij de Verenigde 
Naties 

2011/2821(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2 



448 



44. Resolutie van het Europees Parlement van 27 oktober 2011 over Tibet, in het 
bijzonder de zehverbranding van nonnen en monniken 

2011/2874(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 122 

45. Resolutie van het Europees Parlement van 27 oktober 2011 over de situatie in 
Egypte en Syrie, met name die van de christelijke gemeenschappen 

2011/2881(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2 

46. Resolutie van het Europees Parlement van 27 oktober 2011 over Bahrein 

2011/2875(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 122 

47. Resolutie van het Europees Parlement van 17 november 2011 over Egypte, in 
het bijzonder het geval van blogger Alaa Abd El-Fattah 

2011/2909(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 122 

48. Resolutie van het Europees Parlement van 17 november 2011 over Iran — 
recente gevallen van schendingen van de mensenrechten 

2011/2908(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 122 

49. Resolutie van het Europees Parlement van 17 november 2011 over steun van 
de EU voor het Internationaal Strafhof: aangaan van uitdagingen en 
overwinnen van moeilijkheden 

201 1/21 09 (INI) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 48 



449 



50. Resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2011 over Tunesie: 
de kwestie Zacharia Bouguira 

2011/2947(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 122 

51. Resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2011 over de situatie 
van vrouwen in Afghanistan en Pakistan 

201 1/2946 (RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 122 

52. Resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2011 over 
Azerbeidzjan, met name de zaak-Rafiq Tagi 

201 1/2945 (RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 122 

53. Resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2011 over de situatie 
in Syrie 

2011/2880(RSP) 

Reglement van het Europees Parlement - art. 110, § 2 



450 



[NL] 



BO-AF 

OFFICE EUROPEAN COMMISSION 

EUROPEEN EUROPEAN 

DELUTTE ANTI-FRAUD 

ANTI-FRAUDE OFFICE 



■ 



RAPPORT 

lanciele fraude EU 

IFUD of Human Rights 
21 maart 2012 



VIViANE REDING 

Vice-President of the European Commission 
Justice, Fundamental Rights and Citizenship 



Rue de la Loi, 200 
B-1049 Brussels 
Tel. (+32-2) 298 16 00 



Brussels, 21 June 2010 
D(2010)1036 



Dear President, 



s^J-— 



~^v. 



/ would like to inform you of a number of reforms I have introduced and which should 
help to improve the Commission's communication. As a start, since you have 
entrusted me with the responsibility for communication, I have reorganised DG 
COMM to better equip it for its task to provide a service to the College and all DGs 
for their communication activities. 

Following a discussion with the Spokesperson's Service on the most pressing 
operational communication needs, the following improvements in the service provided 
by DG COMM have been introduced during the first five months of this Commission: 

1. Earlier and easier information on the press 

Press clippings, as well as summaries of audiovisual media, are now available every 
morning at 08.4 5hrs for SPP and cabinets, both on-line (Newsroom on 
Mylntracomm) and on paper, in time to allow for early decisions on "Lines to Take". 
It is now also possible for Commission officials to call up press clippings digitally by 
country and by subject. 

2. Teleprompting 

Teleprompters have now been installed in the press room and are presently being 
tested. They should facilitate and professionalise the delivery of speeches and detailed 
press conferences by Commissioners and Spokespeople. 

3. A team of speechwriters 

A dedicated team of 4 speechwriters has been created in DG COMM, who will work 
with your own speechwriters and those in the DGs, to draft master speeches for 
Commissioners and senior level civil servants on cross cutting issues, such as the 
Europe 2020 strategy, the financial crisis, the Lisbon Treaty or the EU's Consumer 
Policy. 

4. Transcripts of Press conferences 

After having tested electronic transcription of press conferences and finding out that 
it was not successful, DG COMM will launch a tender procedure for a professional 
transcript service, which should be operational in early 2011. This service will ensure 
written transcripts of important press conferences and statements very shortly after 
their delivery in the language in which they were made. 



Mr Jose Manuel Barroso 

President of the European Commission 

BERL 13/057 



5. Websites of the President and Commissioners 

A dedicated team of 8 persons has been set up in DG COMM to keep your website 
and that of fellow Commissioners up-to-date in real time (following the best practice 
already installed by me at DG INFSO during the previous mandate). The team 
foresees a permanence ensuring a 24 hour service. Furthermore, the websites of all 
Commissioners are now harmonised following a common template developed by DG 
COMM. 

6. SMS service 

DG COMM has developed an SMS sender web application (http://s-comm-iss- 
pl:8001/smssender/) which can now be used by the Spokesperson's Service to inform 
journalists expediently of important developments. 

7. A dedicated EhS crew for the President 

DG COMM will recruit 2 EbS producers who will in future travel with you, on 
request, and who will direct local EbS crews. Given the requirements of the 
recruitment procedure (call for tender); this service will be operational as from 
spring 2011. In the meantime, a trial/preparatory phase will be launched for a 
number of missions. On request, an internal "Producer" can accompany you on some 
of your missions (subject to mission budget availability). 2 clips editors will be in post 
soon to strengthen your video production. Of course, this service could be extended to 
important and media-sensitive missions by other Commissioners (e.g. a mission by 
Olli Rehn to Athens in the next few weeks). 

8. Enable journalists to travel with the President or Commissioners to important 
meetings abroad 

Before the summer, I intend to submit to the College a financing decision and 
operational guidelines to enable the Commission to take in charge some of the costs 
of journalists travelling with you or fellow Commissioners to important meetings 
abroad. The new system is expected to be operational in October. 

9. A dedicated photographer for the President on permanent call 

The photographers' service will be strengthened with the recruitment of 2 more 
photographers to ensure a 24 hour service for you. They will be operational very soon 
if they are attached to your Cabinet, otherwise a longer delay (call for tender) will be 
needed to recruit them (spring 2011). 

10. Monitoring ofblogs and social networking sites and instant rebuttal 

Automated blog monitoring is now available via the new EMM "European blog 
monitoring" tool on the Mylntracomm News Portal. Users can subscribe to email 
alerts based on key words. Fast and effective rebuttal is organised by the SPP with 
the help of the responsible services. In addition, I have asked DG COMM to set up a 
network of 10-15 social media experts across the Commission to ensure a targeted 
use of social media (such as Facebook or Twitter) for the Commission's 
communication purposes. 



11. Graphic designers for backdrops, logos, press packages or power point 
presentations for important President initiatives/Commission decisions 

The team of graphic designers in DG COMM will be strengthened to include 3 
persons. The new team will be operational from September. They will help with the 
professional presentation of important Commission policy messages (such as Europe 
2020). 

12. Streamlining of logos 

I have asked DG COMM to streamline the multitude of logos currently used by 
Commission services. This will lead to a set of guidelines for all services before 
summer. The use of the European flag together with the existing logos will become the 
rule. 

13. Branding 

DG COMM will launch before the summer a more fully fledged branding operation 
for the Commission to strengthen and streamline our corporate image on the basis of 
the European flag. 

14. Streamlining of networks 

On my request, DG COMM is working on the streamlining of the multitude of 
Commission networks. It has started with a harmonisation of their visual identity. A 
next step will be to bring them together under one "umbrella", to create a single entry 
port for citizens requesting information about the EU, as proposed in the 2008 
Lamassoure report. I intend to launch this single entry port in October on the 
occasion of the adoption by the College of the Citizenship Report which you called for 
in your policy guidelines last year. 



The aforementioned actions should constitute a first but certainly not the last step 
towards improving the communication efforts of the Commission. If you allow me, I 
would be prepared to make a 10 minute presentation at the College seminar in 
September to illustrate to colleagues how they can make best use of the 
communication tools now available under the reformed system and to ask them about 
their ideas for further developing and strengthening the service-oriented nature ofDG 
COMM for the whole Commission. 




Cc: J. Laitenberger, C. Day, C. Sorensen, F. Le Bail, K. Doens, 

P. Ahrenkilde Hansen, S. Bouygues 



-1- 



AANTEKENEN 

TO:EUROPEAN ANTI-FRAUD OFFICE OLAF, 

(european commission) 

directorate general 

Dr. Giovanni Kessler 

RUE JOSEPH II, 30 

1000,BRUSSELS 

BELGIUM 



[NL] 



FINANCIELE FRAUDE 



Artikelen; 325 / 83 en 85 VWEU 



Mierlo,21 maart2012 



Geachte Zeer Geleerde directeur-generaal Dr. Kessler, 

Ik verzoek U voortvarend aan de slag te gaan met de door mij hier aangeboden stukken 
waarin melding is gedaan van fraude in de Europese Unie.Voortvarendheid is gewenst in 



-2- 

deze tijd waarin de lidstaten gedwongen zijn om draconische maatregelen te nemen op de 
balans om de Europese begroting,met harde offers opgelegd aan de onderdanen van 
deUnie.Omdat deze strafbare feiten niet door de beugel kunnen verzoek ik U aanvullend 
hiervan schriftelijk aangifte te doen bij de Strafrechter in BrussefBdgiS- Vandaag 21 maart 
door de Verenigde Naties uitgeroepen tot Internationale dag tegen racisme en 
discriminatie,door de Europese Commissie aangewend als het ultieme propagandamiddel om 
het eigen blazoen op te poetsen.De Europese Commissie gebruikt deze dag voor het 
toedekken van racistische en xenofobe gedragingen die in alle lidstaten van de EU strafbaar 
zijn.Het is strafbaar en het is een schending van de waarden van de Unie.Bovendien is er 
sprake van fraude door oneigenlijk gebruik van Europese financiele middelen,(belastinggeld 
van de burgers van de lidstaten). De Europese Commissie heeft een voorbeeldfunctie en 
toezichthoudende taak.Wanneer sprake is van toezichtsfalen moedigt het kopieergedrag 
aan.Er circuleren op het internet inmiddels afbeeldigen van de Nederlandse politicus Geert 
Wilders in vol ornaat in SS-uniform.Het wordt van kwaad tot erger! Ambassadeurs uit tien 
EU-Lidstaten zonden onlangs vorige maand een gezamelijke brief aan de fractievoorzitters 
van alle politieke party en in de Tweede Kamer der Staten Generaal van Lidstaat Nederland 
met vragen over naleving van de Uniewaarden i.v.m. discriminatoir gedrag meldpunt midden- 
en Oost-Europeanen.Zorg er dus voor dat deze grensvervaging niet tot normvervaging 
leidt.Mede daarom is terughoudendheid niet op zijn plaats en is adequaat onderzoek en 
optreden nodig. 





(afbeelding Geert Wilders bron: fransmuthert.wordpress.com) 

(afbeelding Europese vlag met hakenkruis bron: nieuwsbreker.punt.nl) 

[nationaal niveau jurisprudentie Nazi symboliek: Hoge Raad der Nederlanden LJN BJ6941] 

[resolutie over bestrijding van anti-semitisme in de 21st eeuwj 



-3- 

Artt;l 1-13-15-16. (Giovanni Kessler was lid van de Italiaanse delegatie van de OVSE 
Parlementaire Assemblee 2003, vice-president Parlementaire Assemblee OVSE). Verklaring 
van Rotterdam 2003, OVSE Parlementaire Assemblee,de aangenomen resoluties.De algemene 
doelstelling van de Europese Commissie,(uitgangspunten en prioriteiten 
fraudebestrijding),COM-2011-376_final.De strategie van de commissie is verbeteren van 
preventie en detectie.Artikel 325 van het EG-Verdrag betreffende de werking van de Europese 
Unie (VWEU) samen met artikelen 83 en 85 bepalen dat de commissie en de lidstaten,fraude 
en andere onwettige strafbare activiteiten waardoor de financiele belangen van de Unie 
worden geschaad op gemeenschappelijke basis bestrijden.Ter voorkoming en opsporing van 
fraude is aldus een gezamenlijk belang."Het geld van de Europese belastingbetaler moet zo 
goed mogelijk worden besteed",(IP-l 1-321). 

"waarden en normen in Unie-Verdragen appelleren aan verantwoordelijk handelen". 

De Europese Unie draagt de kernwaarde van democratie uit d.m.v. peperdure propaganda.Het 
europese systeem beschermt niet de mensenrechten maar promoot alleen 
mensenrechten.Mensenrechtenverdragen geven dus niet de garantie.De Europese Unie 
besteedt2,4 biljoen euro per jaar -gemiddeld- aan 

promotiemateriaal:brochures,films,onderzoeken die worden gebruikt om de publieke opinie te 
manipuleren.Dit alles onder het mom van het verstrekken van informatie.Het blijkt geen 
neutrale eerlijke informatie maar een strategisch ontworpen rookgordijn. .(rapporten en 
boekjes zien er zo indrukwekkend en echt uit,dat ze voor de normale burger bijna niet te 
onderscheiden zijn van "echt ofvals). 

PROGPvAMMA "Europa voor de Burger", 2007-2013 door de Europese Commissie. 

De Europese Commissie,het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie zijn 
gezamenlijk overeengekomen het programma "Europa voor de Burger" vast te stellen en 
subsidie te verstrekken teneinde een wettelijk kader tot stand te brengen voor ondersteuning 
van diverse activiteiten en organisaties die een "actief Europees burgerschap", dat wil zeggen 
een betrokkenheid van burgers en maatschappelijke organisaties bij het proces van Europese 
integratie,bevorderen.De begunstigden dienen de bijdrage van de Europese Unie duidelijk te 
vermelden in al hun publicaties of in samenhang met activiteiten waarvoor de subsidie is 
gebruikt.Het is niet aan te raden om over "schuinsmarscheerders en scheve schaatsrijders van 
de Europese Commissie" te schrijven,en van actieve participatie deelname van de burgers op 
alle niveaus is geen sprake.Om minderbedeelden van deelname te weren is een financiele 
drempel ingebouwd. De door Europese Unie gefinancierde deelnemers moeten pro- 
Europees zijn en de inbreng EU-vlag gericht.De begunstigden dienen de naam en het logo 
van de Europese Unie,de Europese Commissie en het programma "Europa voor de Burger" 
op te nemen in/op al hun publicaties,posters,progamma's en andere producten die in het kader 
van het gecofinancierde project tot stand zijn gebracht. "Europa voor de Burger" is niets 
anders dan belastinggeld verslindende zwendel louter bedoeld om de burger van de Unie 



-4- 

voor de europese propagandakar te spannen voor eigen glorie,om ze daarna in de Europese 
Unie opgelegde financiele dwangbuis te stoppen.Achter het Europese rookgordijn 
manifesteert zich een voor de EU-onderdanen verborgen overkoepelende misdaad die het 



gevolg is van het kruispunt en relaties tussen het beleid en de praktijken van de EU en de 
lidstaten,en die van corporaties. "state-corporate crime" .Het faciliteren of vergoelijken van de 
schade aangericht aan de europese samenleving,en waar corporaties onder het oog van de EU 
en de lidstaten ongestraft zich kunnen inlaten met illegale praktijken. " state-gefaciliteerd 
corporate crime" en state-ge'initieerde crimes ". Statuut van de EU-ambtenaren "melden van 
misstanden": Het is in het belang van de instelling en haar personeel,maar bovenal ook in het 
belang van de Unie.en de burgers voor wie Zij werken.Sinds 1999 zijn alle ambtenaren 
verplicht om vermeende ernstige misstanden te melden bij hun hierarchieke meerdere,bij de 
secretaris-generaal van hun instelling of rechtsstreeks bij het Europees Bureau voor 
Fraudebestrijding (OLAF).Vo\gQns, Artikel 22a "Statuut Europese Ambtenaren'V'Staff 
Regulations of Officials of the European 

Communities",zijn alle ambtenaren van de europese instellingen,met inbegrip van het 
personeel van de europese ombudsman,gehouden zijn hun meerderen of OLAF in kennis te 
stellen van mogelijk strafbare feiten en/of illegale activiteiten waardoor de belangen van de 
Europese Unie worden geschaad.(onder ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen worden hier 
begrepen strafbare feiten begaan onder eene der verzwarende omstandigheden door lidstaat 
Nederland,waar Hij/Zij kennis neemt in de uitoefening van het ambt bij 'n europese instelling, 
die nadat enig misdrijf is gepleegd,met het oogmerk om het te bedekken of de nasporing of 
vervolging te beletten of te bemoeilijken,verbergt of aan het onderzoek van OLAF of van 
Justitie onttrekt).In juridische termen het medeplegen aan het verspreiden van racistisch en 
xenofobisch materiaal via internettransmissies toegankelijk voor het grote publiek,waarbij de 
racistische en xenofobische delicten extra als een verzwarende omstandigheid worden 
beschouwd.Het systeem is een protectionistisch misdaadsyndicaat voor industriele en 
commerciele doeleinden."militair-industrieel complex": een groep aan elkaar verwante 
economische activiteiten, waaronder gerekend de wapenindustrie en farmaceutische industrie 
etc.De Europese Unie en Haar lidstaten worden achter de schermen gerund door lobbyisten 
van multinationals en grootkapitaal.Dit is dan de ontmaskering van het "Europese Unie" 
voor de europese burger.De veelheid aan initiatieven die specifiek gericht zijn op kinderen en 
jongeren mensen zijn zeer dubieus,en bieden flagrante voorbeelden van EU- 
propaganda,(artikelen dailymail.co. uk). De peperdure gebouwen in Brussel en Straatsburg 
stralen een zonnige en zorgloze sfeer uit.Maar achter de indrukwekkende facade van al deze 
pracht enpraal schuilt een lugubere wereld van list en bedrog.MQt het nieuwe 
bezoekerscentrum (in feite een propaganda-centrum voor eigen ego) "parlamentarium" 
ondergebracht in het Europees Parlement in Brussel, heeft de EU ook nog een zeer 
geavanceerd netwerk van informatiepunten,anti-racisme,mensenrechten,milieu en educatie 



-5- 

over de holocaust ter eigen voordeel.(nabootsing van de werkelijkheid met behulp van een 
model van die werkelijkheid).Een netwerk van pseudo-instellingen en stichtingen geketend 
door EU-subsidies waaronder ook te rekenen Fundamental Rights Agency FRA, die de 
burgers van de europese unie "rijkelijk" van niet-objectieve rapporten en informatie moeten 
voorzien.Is het "Huis van de Europese geschiedenis" in Brussel nog wel nodig 56 miljoen 
euro van de belastingbetaler,als plaats van herinnering waar de Europese gedachte verder kan 
gedijen? Niet alleen de gebouwen zelf die veel "belastingbetaler geld" opslorpen ,ook het 
maandelijks "verhuiscircus" van het Europees Parlement van Straatsburg naar Brussel van 
half miljard euro per jaar. (kosten 180 miljoen als op een plaats vergaderd zou worden).De 
Europese begroting voor 2012 zit nu al met een tekort van 11 miljard euro,(Lewandowski). 

Men ziet het ook terug in de buitenlandse activiteiten van de EU ten aanzien van o.a. Israel 
niet naleving van internationale mensennormen.en waarbij het de EU kennelijk is te doen om 
de handelsbetrekkingen en niet die van de mensenrechten, (brief Finkelstein- 
Barroso,kenmerk:EU-Israel Association Council). Norman Finkelstein vaak weggehoond in 
de media om zijn kritiek,en zeker injoodse kring. 

Een betreurenswaardige censuur is nu de standaardpraktijk geworden -zonder zich ook maar 
enigszins over de inhoud van de klacht te bekommeren- door een netwerk van corrupte 
medeplichtigen.De echte ingewijde corrupte EU-ambtenaar is zwijgzaam en werkt zonder 
morele maatstavenjs loyaal aan de superieuren en voert de taken uit zonder te morren.Stelt 
zeker geen vragen wanneer sprake zou kunnen zijn vanfraude of van een misdrijfwat 
nadeling is voor de naam van zijn baas, (uitzonderingen daargelaten de nog integere 
ambtenaren van de Europese Unie). Dit alles om de werkelijkheid af te schermen en het 
polijsten van het imago van Barroso, die zich ondertussen (onder advies van Reding) heeft 
laten voorzien van een (extra) leger journalisten in de media.In de buitenring van het 
corrupte ambtenarenapparaat werken de commissieambtenaren hierarchisch hoger in de 
rangorde, die de portiersposten bekleden om Barroso -en het kringetje van vertrouwelingen 
rond Barroso die de sleutelposten bekleden- uit de wind te houden voor alle kritiek wat 
werkt als een filter.Dan is er nog de groep ambtenaren (die denkt van zichzelf) niet bewust 
corrupt te zijn, maar werkt volgens blinde gehoorzaamheid.Dat kan echter geen argument zijn 
zich op dit punt te kunnen disculperen,(lees Staff Regulations of Officials of the European 
Communities, Article 22a). 

EU-klokkenluiders krijgen te maken met gruwelijke afscheepmechanismenfDeclaratie van 
Academische Vrijheid). 

Het doorbreken van de hierarchische lijn in een organisatie als die van de Europese 
Commissie kan problemen opleveren.EU-ambtenaar Paul van Buitenen (financiele 
controledienst DG-20),die eind 1998 fraude bij de Europese Commissie naar buiten bracht,(al 
in 1997 meldde van Buitenen vergeefs fraude bij de Europese antifraudedienst Uclafmaar die 
deed er niets mee).In oktober 1998 vraagt het Europees Parlement de oprichting van een 



-6- 

onafhankelijke fraudebestrijdingsdienst (OLAF). Door van Buitenens toedoen moest de 
Europese Commissie onder leiding van Jacques Santer aftreden,(van Buitenen werd door de 
commissie onder druk gezet en op non-actief gesteld). 



KLOKKENLUIDERS KRIJGEN TE MAKEN MET 
afschilderen als onbelangrijk 
vertragingsmanoeuveres 
heimelijke manipulaties 
bannen en isoleren 
verdachtmaken en demoniseren 
beledigende etiketten 
ongecontroleerde beschuldigingen 
zwartmakerij 

bewust negeren van bewijsmateriaal 
bewust verkeerd interpreteren van feiten 
bewust verdraaien van feiten 
collusie 
clientelisme 
corruptie 
fraude 

zwijgcultuur 
misdaad 

criminele organisatie 

EU-belastingbetaler gesteund Orwelliaans propagandanetwerk 
vervalsen en bewust laten verdwijnen bewijsmateriaal 



• degraderen functie,het dreigen met overplaatsing of ontslag 

• extreme en onuitvoerbare eisen gaan stellen 

• ontnemen fundamentele rechten 

• strategie financieel te gronde richten tegenstander 

• doelbewust structured negeren Europese en Internationale Verdragen 



Geleidelijk aan worden de contouren zichtbaar hoe de commissie hoofdzakelijk gedicteerd 
wordt door Barroso en het klein bevoorrecht groepje rond Barroso. Hoe Barroso zich 
schuldig maakt aan grootspraak en het verspreiden van leugens met imitatietoespraken over 
anti-racisme in de gehele Europese Unie. 



PORTUGAL 

Barroso benoemd tot voorzitter van de Europese Commissie. 

Voormalig premier Balkenende van Nederland noemde het destijds zeer belangrijk dat 
premier Barroso van Portugal unaniem werd verkozen voor de functie van voorzitter van de 
Europese Commissie. Barroso was volgens Balkenende een echte Europeaan,die 
communicatief ook er goed zou zijn en daadkrachtig bestuur had getoond.Barroso van 2002 
tot en met 2004 premier van Portugal en verwikkeld in een corruptieschandaal en met 
onderzeeers tijdens kabinet Barroso,met 34 miljoen euro schade destijds voor de Portugese 
belastingbetaler.In de tijd waarin Portugal is gedwongen om draconische maatregelen te 
nemen op de balans om de staatsbegroting,met harde offers opgelegd aan het Portugese 
volk.[opblazen van de prijs,wanbeheer overheidsfondsen,overtreding interne Europese 
markt,fraude en omkoping,belastingontduiking met een netwerk van valse contracten inclusief 
witwassen van geld].Er zou sprake zijn van schending gemeenschapsrecht artikel 346 VWEU. 

" ellendige paternalisten " 

Niet alleen bezondigde Griekenland zich aan creatief boekhouden met weglaten van de kosten 
van defensie op de begroting.Ook de organisatie van een prestegeproject als de Olympische 
Spelen in Griekenland 2004 kostte veel meer dan verwacht.Aanvankelijk werd 4,6 miljard 
euro begroot,het eindbedrag kwam te liggen boven de 7 miljard euro.De financiele swaps- 
koehandel met de slimme bankiers van de Amerikaanse investment bank Goldman Sachs en 
de Griekse overheid "cross currency swaps" koste de Griekse overheid bergen geld,terwijl 
bezuinigingen de Griekse onderklasse thans hard treffen.De politieke top samen met de 
bankiers-elite zijn een stelletje ellendige paternalisten dat de hand aan het eigen vaderland 



-8- 

slaat en daarna aan het volk! Dit is dan het succes van een vrijbuiterstroep die de begane roof 
kan rechtvaardigen.Mensenrechtenrapportage 2009,(ministerie van buitenlandse zaken 
Lidstaat Nederland). 

(rapportage over de uitvoering van de mensenrechtenstrategie "naar een menswaardig 
bestaan ") 

De mensenrechtenstrategie "naar een menswaardig bestaan" zet uiteen hoe Nederland beoogt 
de rechten van mensen wereldwijd te verbeteren.Staatssecretaris Paul de Krom SZW wil 
mensen uit de bij stand aan het werk zetten dat is de plicht van de overheid.Nederland moet 
bezuinigen.Het gaat echter om de wijze hoe dat moet gebeuren.De uitvoeringsinstellingen 
dienen maatwerk te leveren door in elke situatie en geval goed te kijken welk probleem aan de 
orde is door niet alles in medische termen te gieten.Maar die instellingen (UWV en de 
gemeenten) kunnen pas maatwerk bieden als de centrale overheid ze die ruimte geeft om dat 
te kunnen doen.Er wordt heel snel gedreigd met strafkortingen en zelfs met stopzetting van de 
uitkering.Waarbij het respecteren van de menselijke waardigheid als grondslag voor klassieke 
grondrechten in geding kan zijn.Wanneer sociale grondrechten conflicteren met klassieke 
grondrechten, klassiek grondrecht absolute voorrang geniet.Deze rechten leggen (in beginsel) 
de overheid een onthoudingsplicht op.De overheid dient deze fundamentele rechten te 
waarborgen/garanderen bij de uitvoering van de zorgverplichting telkenmale wanneer de 
overheid een overheidsmaatregel effectueert en tijdens het gehele traject. 

[op grond van artikel 1 EVRM verzekeren de Verdragssluitende Partijen aan een ieder,die tot 
hun rechtsmacht behoort.de rechten en vrijheden welke zijn vastgesteld in de eerste titel van 
het Verdrag.Het gaat daarbij om de bescherming van de mensenlijke waardigheid.De 
bescherming,de verplichting tot de verzekering van de verdragsrechten,rust in de eerste 
plaats op de Verdragsstaten zelf.Zij moeten zelfde naleving van de bepalingen (doen) 
garanderen.Handelen in de lijn met deze uitgangspunten behelst het respecteren van de 
menselijke waardigheid als grondslag voor klassieke grondrechten. Bij klassieke grondrechten 
moet de overheid zelfzich passief opstellen.De burger kan klassieke grondrechten bij de 
rechter afdwingen.Bij sociale grondrechten moet de overheid actief optreden om de 
grondrechten waar te maken.J 

Grondige hervorming aan de onderkant van de arbeidsmarkt "werkplicht voor iedereen" 
staatssecretaris de Krom Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft hierop het nieuwe 
Wetsvoorstel bij Tweede Kamer ingediend,de bedoeling is dat de Wet in werking treedt per 1 
januari 20 13. In het "Handvest van de Europese Grondrechten" is uitdrukkelijk en 
ondubbelzinnig onderscheid gemaakt tussen dwangarbeid en verplichte arbeid. "niemand mag 
gedwongen worden dwangarbeid of verplichte arbeid te verrichten.Dc Europese Unie als 
hoedster van de verdragen..Het Handvest verzekert dat alle instellingen van de Unie deze 
grondrechten zullen respecteren en dat de voorwaarden van het Gemeenschapsrecht moeten 
worden gerespecteerd.Geen van de bepalingen van het Handvest mag worden uitgelegd als 



-9- 

zou zij het recht inhouden enige activiteit te ontplooien of enige daad te verrichten met als 
doel de in het Handvest erkende rechten of vrijheden teniet te doen of de rechten en vrijheden 
verdergaand te beperken dan door het Handvest is toegestaan.Het Verdrag van Lissabon is in 
2007 in de plaats gekomen van het Verdrag van Nice. Met de inwerkingtreding van het 
Verdrag van Lissabon is het Handvest Grondrechten van de Unie primaire,bindende EU- 
wetgeving geworden.Het Hof van Justitie in de Europese Unie zal Haar uitspraken voortaan 
aan het Handvest kunnen toetsen. 

Door in de sociale voorzieningen te snijden,de situatie en de kansen op de arbeidsmarkt beter 
voor te stellen dan die in werkelijkheid is en vervolgens het beleidzorgvuldig daarop afte 
stemmen. 

Offshoring vindt al tientalen jaren plaats in Nederland.Met name veel productiewerk,zoals in 
de textielsector,verwenen de afgelopen decenia naar het buitenland.Eerst werd alleen 
laagopgeleid werk geoffshored,tegenwoordig ook hoogopgeleid werk.Multinationals 
verplaatsen met name IT en administratieve functies naar opkomende en 
lagelonenlanden. Offshoring is vernietigend voor de eigen arbeidsmarkt. Staatssecretaris SZW 
Paul de Krom de man van het nieuwe "kunstmatig"systeem voor de werkgelegenheid van de 
onderkant,en Minister SZW Henk Kamp de man die de onderkant van Nederland "verplicht" 
de kassen wil injagen.Door inzet van sanctie-instrumenten (speciaal de doelgroep 
"chronisch zieken en mensen met een arbeidshandicap") zal de maatregel niet tot het 
beoogde effect leiden,maar bij de specifieke doelgroep stressproblemen en angststoornissen 
bezorgen,(rapport arbeidsongeschiktheid,ziekte en letsel H.M.Walker). De groep ervaart de 
maatregel immers als niet vrijwillig,omdat daarna een dwingende keuze volgt zien de mensen 
het vrij snel niet meer zitten, en komen hierdoor in ernstige psychische problemen. Steeds 
meer mensen gaan roken of alcohol/drugs gebruiken en geraken in de situatie waar ze om 
medicijnen zullen vragen./w tijden van economische crisis waar de farmaceutische industrie 
groeit en steeds winstgevender wordt,verzaken zij hunfunctie en taakstelling en plegen zij in 
feite roofbouw in hun omgeving. Speciaal de machtige syndicate machtsmonopolies brengen 
het publiek grote schade toe,Farma ImperialismeJFUD of Human Rights 2010)De 
farmaceutische Brusselse lobby-industrie om het EU-beleid te beinvloeden is groot,op allerlei 
manier probeert deze industrie haar producten en diensten onder de aandacht te brengen van 
de Europese beleidsbepalers.De Europese Unie heeft een gedragscode opgesteld.De 
gedragscode bevat een aantal uitgangspunten en waarden.De tentakels van de 
farmaceutische industrie blijken ook te reiken tot alle geledingen van de Nederlandse 
gezondheidszorg.De Tweede Kamer der Staten Generaal is inprincipe een politiek 
marionettentheater,de staatssecretaris de marionet van defarma (de positie van de UWV- 
artsen.gemeentelijke sociale diensten "werkpleinen ",verzekeraars en 
patientenbelangengroepen die volop mee draaien in de carrousel van de farmaceutische 
industrie,de marionetten) die aan de leiband loopt van de farmaceutische industrie, waarbij 
het ontwikkelen van de stress-probleemgroep belangrijk is (de probleemgroep heeft haar 



-10- 

medicijnen nodig maar de problemen worden niet opgelost) de farmaceutische Industrie hecht 
daar geen belang aan omdat de farmaceutische industrie graag goudgeld wil verdienen.De 
farmaceutische industrie in Nederland geeftjaarlijks honderden miljoenen uit aan de 
promotie van geneesmidddelen.De farmaceutische bedrijven zijn handelsondernemingen 
geworden voor de marketing van ziekten en medicijnen,(" slikken " hoe ziek is de 
farmaceutische industrie, J oop BoumaJSBN 90-204-0365-6). 

Medicalisering van de samenleving is daarom een groot gevaar.De maatschappij als 
weerspiegeling van "de grote ziekenzaal" waarin de gehele bevolking wordt gemedicaliseerd 
of is opgesloten in kooien,(Ivan Illich.Grenzen aan de geneeskunde). 

De moderne maatschappij waar gehele bevolkingsgroepen tot een andere wereld worden 
veroordeeld,die van het hedendaagse fascisme.De farmaceutisch industrie tevens als politiek 
instrument door de politiek om tegenstanders en maatschappelijk nuttelozen afvoeren van het 
strijdtoneel door medicalisering. Al in 1993 bracht ik de problematiek onder de aandacht van 
toenmalig staatssecretaris Simons, Staatstoezicht op de Volksgezondheid,brief 24-08- 1993),dat 
ik een zwendel en corruptie op het spoor was van misstappen en valse verklaringen in de 
medische- en gezondheidszorg,(Simons daarna 22 September 1993): 

[Geachte heer van de Wittenboer, 

Uw brief van 24 augustus heb ik met belangstelling gelezen.In het bijzonder de resultaten van 
uw studie naar de tekortkomingen en de mogelijke verbeteringen in het huidige stelsel van 
gezondheidszorg trokken mijn aandacht. U geeft daarin blijk van uw grote betrokkenheid bij 
dit onderwerp.Zoals u weet is ook het beleid van het kabinet erop gericht om verbetering te 
brengen in het functioneren van het stelsel van gezondheidszorg.Dat is echter niet iets dat 
door de politiek alleen gedaan kan worden ;alle burgers zijn daarbij partij.Ik vind het dan ook 
noodzakelijk dat ook burgers daarin actiefen kritisch meedenken.Bijdragen zoals van u -ook 
al zijn ze kritisch van toon- zijn dan ook altijd welkom ten behoeve van de verdere 
ontwikkeling en toetsing van het beleid. 

Hoogachtend 

De staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, 

Hans J.Simons.] 

Op 21 januari 1994 liet Ik een aanklacht tegen de Nederlandse Staat,vergezeld van een aantal 
bewijsstukken notarieel vastleggen.Ik deed dit nadat achteraf bleek dat de door mij gemelde 
misstanden niet serieus werden genomen.Of naar andere gremia werd verwezen.Men stak 
elkaar een hart onder de riem en men liet de zaak verder op zijn beloop. (ook in die tijd was al 
sprake van financiele fraude bij de Raad van Europa;er bleek destijds 2 miljard gulden 



-11- 

spoorloos verdwenen.Dit geld was oorspronkelijk bedoeld voor de opvang van 
vluchtelingen. Voorts zouden enkele hoge functionarissen van de Raad zich persoonlijk 
verrijkt hebben voor een bedrag van bijna 8 miljoen gulden.Daarna in 1998 fraude Europese 
Commissie directoraat-generaal Onderwijs,( eurocommis saris Cresson). 

CHRONISCH ZIEKEN EN MENSEN MET EEN ARBEIDSHANDICAP 

Geen dwangtrajecten maar deelname naar veraiogen op vrijwillige basis bij deze doelgroep 
heeft een meer positieve uitwerking.Het breekt de dagelijkse sleur,het zorgt voor een drijfveer 
en het levert erkenning op.Iedere doelgroep vraagt om een andere aanpak.Naast de groep 
chronisch zieken en arbeidsgehandicapten is er ook een op de arbeidsmarkt moeilijk 
plaatsbare groep,de groep "alcohol-drugsverslaafden", jongeren met psychische problemen 
c.q gedragsstoornissen die reeds in aanraking zijn geweest met Justitie, en een strafblad 
hebben.Iedereen aan de slag er is werk genoeg is een utopie.Er zullen samen oplossingen 
moeten worden gezocht. Oplossingen kunnen worden gezocht in beter management,een ander 
beleid en bestuur,betere programmering en het stellen van duidelijke prioriteiten. 

"eurocrisis " 

De Europese Unie mag bezuinigingen niet alleen afwentelen op de zwakkeren.Het zijn 
overigens niet alleen de onderklasse die zich zorgen moeten maken bij een eurocrisis. Ook de 
ZZP'ers en kleine zelfstandige zullen hiervan de duppe worden.Het bezuinigingspakket en de 
maatregelen thans aangenomen door de Europese Unie tegen Griekenland zijn schending van 
de mensenrechten "uniewaarden",(rapport Cephar Lumina,deskundige van de VN,30 juni 
2011).Onderdanen van een lidstaat van de Europese Unie hebben recht op een minimaal 
menswaardig bestaan.Bezuiniging is niet alleen slecht voor de mensen,maar ook de 
koopkrachtdaling is slecht voor de economie.Een ernstige crisis is een prima gelegenheid voor 
de financiele elite om de algehele macht te grijpen.Het meest extreme scenario zijn rellen en 
totale anarchie met invoering van de noodwetten de staat van beleg "martial law",de toestand 
waarin iedereen gearresteerd kan worden en waar alle burgerlijke vrijheden worden 
opgeschort en het bestuur bij het leger berust. 

"de een zijn dood is de ander zijn brood! " 

(Sociaal Darwinisme) 

Sociaal Darwinisme als instrument voor crisisbeheersing.Het idee dat bij een ernstige 
internationale crisis de sterke de zwakkere uit de weg ruimen uit economisch oogpunt, (IFUD 
of Human Rights gaat wel erg ver met zoeken van argumentenJ.HQt idee werd door Adolf 
Hitler misbruikt voor racistische politieke doeleinden.Het moet een waarschuwend signaal 
zijn voor het heden:"het tolereren in de Europese Unie van obsceniteiten op het internet van 
ministers van een Europese Lidstaat afgebeeld met hakenkruizen en SS-tekens" zou een 
aanloop kunnen zijn voor veel erger in de toekomst.In 2004 is er een handboek verschenen 



-12- 

"met recht discriminatie bestrijden ",hoe met dit onderwerp om te gaan.(met recht discriminatie 
bestrijden,derde druk, ISBN 90-5454-427-9,uitgever: Boom Juridische Uitgevers, Den Haag Nederland 2004) 
De Europese Commissie,(samen met het Europees Parlement) moet een inbreukprocedure 
starten bij het Europese Hof van Justitie tegen lidstaat Nederland op structurele schending 
uniewaarden. (De inbreukprocedure staat vermeld in het Verdrag van de werking van de 
Europese Unie, VWEU). Bij een schending van de fundamentele waarden door een lidstaat 
die ernstig is in de zin van artikel 7 van het VEU,bestaat immers het risico dat de 
fundamenten van de Unie en het vertrouwen tussen haar leden worden ondermijnd,ongeacht 
op welk gebied de schendingen begaan zijn,(Avis juridique important 
52003DC0606.Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees parlement over 
artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie-Eerbiediging en bevordering van de 
waarden waarop de Unie is gegrondvest /*COM/2003/0606 def. */). 

De Parlementsleden kiezen een Europese Ombudsman die de klachten van burgers over 
wanbestuur door instellingen of organen van de Unie onderzoekt.Indien wordt vermoed dat 
het gemeenschapsrecht wordt geschonden,kan het Parlement ook besluiten een 
onderzoekscommissie in te stellen,(boekje "Het Europees Parlement",Europese 
Gemeenschappen 2008,ISBN 928232298-X). 

(financiele Europese subsidie fraude.met ernstige schade volksgezondheid en milieu) 

In Lidstaat Nederland worden grote hoeveelheden valselijk geetiketeerd arseenzuur en 
chroomtrioxide in ruin-en sloophout via de energiecentrales door verbranding als 
"groenestroom" (illegaal en in overtreding met Europese regelgeving en uitspraken) in het 
milieu gebracht dat sprake is van "eco-terrorisme". Arseenzuur en chroomtrioxide (chroom 
VI) zijn in strijd met de Nationale wetgeving,Europese richtlijnen,verordeningen en 
Internationale Verdragen.Door gei'mpregneerd hout (zwarte-lijststoffen) te vermalen tot 
houtspaanders gei'mpregneerd hout bouw en sloopafval C-hout.Door dit te vermengen met 
schoonafval A en B-hout zoals o.a. snoeiafval in tuinen en ander niet-gei'mpregneerd hout. . . 
(B-hout=geverfd,gelakt en verlijmd hout en A-hout=onbehandeld hout).HQt eindmengsel 
"biomassa" laat men uitgaan als "schone" gesubsidieerde brandstoffen "groenestroom" wat 
het niet is. Filters die worden gebruikt tijdens het vergassingsproces zijn o.a. 
(multi)cycloon,een electrostatische filter,een doekenfilter en/of een natwasser.Deze filters zijn 
bestemd voor schone brandstoffen, (witte-lijststoffen).T>Q zwarte-lijststoffen in de biomassa 
schijnt men niet effectief te kunnen wegfilteren,speciaal de heel fijne uitstoot arseen 
etc.Nederlandse energiemaatschappijen en betrokken ondernemingen moeten de door Lidstaat 
Nederland verstrekte miljarden euro's geldelijke steunmaatregelen terugbetalen aan de 
Nederlandse Staat c.q. Europese Gemeenschap omdat die onverenigbaar zijn met het EG- 
Verdrag.De schendingen gebeuren geheel het systeem dat deze als structured en langdurig 
systematisch zijn aan te merken.Een enorm propaganda systeem op kosten van de europese 
belastingbetaler is hierbij het sluitstuk om de misdrijven en corruptie af te 



-13- 

dekken.Ontvangsbewijs data 20-10-2011 door Europese Commissie,met registratie onder 
nummer: 19841 ,(gecombineerde Europese subsidie fraude en milieu). 



(Jan van den Wittenboer,bundel "Tolerantie in Mierlo,1996) 

[De les van gisteren moet een duidelijk signaal voor de toekomst blijven en om nieuwe fouten 
en herhalingen te voorkomen,moet iedereen waakzaam blijven voor de toekomst. Wat gisteren 
waar was.kan morgen opnieuw waarheid zijn en zij die weten en beseffen.staan zoveel sterker 
om toekomstige gevare afte wijzen. Churchill zelf schreef zijn kleinzoon eens,dat hij 
geschiedenis moest leren,want anders kan hij het heden niet begrijpe,en dat geldt voor 
iedereen nog steeds. Betere kennis is beter begrip en beter begrijpen is het voorkomen van 
vooroordelen en het voorkomen van racismej. 

Op 30 juli 1998 zond Ik een exemplaar van de bundel "Tolerantie in Mierlo",(samen met nog 
andere stukken) naar het "Nationaal Comite 4 en 5 Mei",(nederland).Het Nationaal Comite 4 
en 5 Mei berichte mij daarna op 19 augustus 1998;dat het statement over de waarde en de 
noodzaak van "de les van gisteren" (in het boekje "Tolerantie in Mierlo") het Comite 
aansprak.Het Comite herkende daarin de drijfveer voor Haar activiteiten,(brief 19 augustus 
1998,kenmerk:98/2035/140w). 

(Irakoorlog 2003) 

http://www.archive.org/details/TweedeKamer-debat20 1 

Te hopen valt dat uit het "rapport-Davids" (Irakoorlog 2003), de lessen worden getrokken 
voor de toekomst samen met de lessen die we al hebben geleerd uit de geschiedenis "Hitler's 
Inferno". Gezien de ernstige en voortdurende schending van de waarden waarop de Unie 
berust door Lidstaat Nederland,is IFUD of Human Rights geneigd tot twijfel. 

Waarbij Ik onderzoeksvragen stel, 



MET DE MEESTE HOOGACHTING 

IFUD of Human Rights 

Voorzitter 

Joannes Petrus van den Wittenboer 



-14- 



Correspondentie: 

IFUD of Human Rights 

t.a.v.:voorzitter 

Joannes Petrus van den Wittenboer 

Kastanje 28 

573 INK, MIERLO 

NEDERLAND. 




European Network Against Racism 
seau europ^en contre le racisme 
ropaisches Netz gegen Rassismus 



PRESS RELEASE 

International Holocaust Remembrance Day: the fight against 
right-wing extremism in Europe must continue 

Brussels, 27 January 2012 - Today, on International Holocaust Day, the world 
commemorates the victims of the Holocaust. On this occasion, the European Network 
Against Racism (ENAR) calls on all European countries to follow the example of the 
German government by creating a central database of dangerous neo-Nazis. 

The German government's commitment to take the fight against right-wing extremism seriously can 
be commended, although it comes years too late. This move is all the more important in the current 
climate of growing intolerance against ethnic and religious minorities and repeated incidents of racist 
violence across Europe. The 'never forget' promise made after the Holocaust continues to have a 
particular relevance today. 

However, the creation of a database alone is not sufficient - it should be accompanied by effective 
action by state and police authorities to effectively prevent racist violence. For instance, in the case of 



the murders of immigrants committed by a group of right-wing extremists in Germany between 2000 
and 2007, officials knew of the neo-Nazi affiliation of some perpetrators, but failed to act on the links. 
The European Network Against Racism therefore calls on European politicians and decision makers to 
effectively address the rise and appeal of the far-right, which they have neglected, or worse, from 
whom they have borrowed ideas to gain votes. They also need to change the tone of the current public 
debate into a positive one, highlighting the benefits of diversity in European societies. 
ENAR President Chibo Onyeji said: "The Holocaust showed the world what can happen if racism and 
prejudice are allowed to thrive. Recent events - from the tragic killings by far-right extremist Anders 
Breivik in Norway in July, to violent anti-Roma protests in Bulgaria and the Czech Republic in 
September and to the discovery of a series of murders committed by a neo-Nazi organisation in 
Germany since 2000 - confirm that these lessons still need to be learned." 



For further information, contact: 

Georgina Siklossy, Communication and Press Officer 

Tel: +32 (0)2 229 35 70 - E-mail: georgina@enar-eu.org - Website: www.enar-eu.org 

Notes to the editor: 

1 . The European Network Against Racism (ENAR) is a network of more than 700 NGOs 
working to combat racism in all EU member states. ENAR aims to fight racism, racial 
discrimination, xenophobia and related intolerance, and to promote equality of treatment 
between EU citizens and third country nationals. 

2. In October 2005, 27 January was designated International Holocaust Remembrance Day by 
the United Nations. The UN resolution calls on member states to honour the memory of 
Holocaust victims and encourages the development of educational programmes about 
Holocaust history to help prevent future acts of genocide. 



ODIHR.GAL/82/11 

10 February 2012 

ENGLISH only 



osce 



SUPPLEMENTARY HUMAN DIMENSION MEETING 

Prevention of Racism, Xenophobia and Hate Crimes through 

Educational and Awareness-Raising Initiatives 

10-11 November 2011 

VIENNA 

FINAL REPORT 

2 

TABLE OF CONTENTS 

I. EXECUTIVE SUMMARY 3 

II. SYNOPSIS OF THE SESSIONS AND RECOMMENDATIONS 3 

Opening Session 4 

Working Session 1: Challenges and Perspectives for the Prevention of 



Racism and Xenophobia 5 

Working Session 2: Challenges in Combating Hate Crimes, Racism and 

Xenophobia: Role of Awareness-Raising Initiatives and Public Discourse 9 

Working Session 3: Education for Tolerance and Mutual Respect and 
Understanding: Good Practices from Intergovernmental 

Organizations, Governments and Civil Society 12 

III. ANNEXES 17 

Annex 1: Agenda 17 

Annex 2: Opening Remarks 19 

Annex 3: Keynote Speech by Mrs. Doreen Lawrence 23 

Annex 4: Biographical Information on Introducers and Moderators 27 

3 

I. EXECUTIVE SUMMARY 

The third Supplementary Human Dimension Meeting (SHDM) in 2011 was dedicated to 
exploring educational and awareness-raising initiatives as key mechanisms for preventing 
racism, xenophobia and hate crimes. The meeting sought to assess current practices and 
to explore new strategies. It brought together 159 participants, including 107 delegates 
from 46 OSCE participating States, 4 representatives from 3 OSCE Partners for Cooperation, 
38 representatives from non-governmental organizations, and 4 representatives 
from international organizations. 
The meeting was organized into three working sessions: 

□ Challenges and Perspectives for the Prevention of Racism and Xenophobia; 

□ Challenges in Combating Hate Crimes, Racism and Xenophobia: Role of 
Awareness-Raising Initiatives and Public Discourse; and 

□ Education for Tolerance and Mutual Respect and Understanding: Good 
Practices from Intergovernmental Organizations (IGOs), Governments and Civil 
Society. 

Discussions focused on a variety of themes, including the prevalence of racism, 
xenophobia and hate crimes in the OSCE area and contemporary challenges in combating 
these forms of intolerance. Participants proposed a number of key recommendations and 
best practice initiatives targeting a wide range of stakeholders. While participants 
underscored the obligations of participating States to protect individuals from intolerance, 
racist violence and discrimination, they also encouraged other stakeholders including 
civil society, sporting associations, the media and international organizations to engage in 
capacity building, awareness-raising and educational initiatives. 

II. SYNOPSIS OF THE SESSIONS AND RECOMMENDATIONS 

This section summarizes the discussions which took place during the opening session and 

the three thematic sessions and presents recommendations made by participants. The 

recommendations were directed toward a variety of actors, in particular OSCE 

participating States, OSCE institutions and field operations, civil society actors and 

members of the media. These recommendations have no official status and are not based 

on consensus. The inclusion of a recommendation in this report does not suggest that it 

reflects the views or policies of the OSCE. Nevertheless, these recommendations are 

useful indicators for the OSCE to reflect on how participating States are meeting their 

commitments to promote human rights in these areas. 

4 

OPENING SESSION 

Opening remarks were delivered by Ambassador Renatas Norkus, Chairperson of the 

OSCE Permanent Council and by Ambassador Janez Lenarcic, the Director of the 

ODIHR, followed by the keynote speech of Mrs. Doreen Lawrence, OBE, Founder and 



External Director of the Stephen Lawrence Charitable Trust. 1 

Ambassador Norkus noted the prevalence of hate crimes, racism and xenophobia in the 
OSCE area and underscored that combating these problems is among the top priorities of 
the Lithuanian Chairmanship. He recalled that the Chairmanship had organized three 
high-level meetings on tolerance and non-discrimination issues. In addition, he said, the 
Chairmanship hoped to sponsor a Ministerial Council decision updating OSCE political 
commitments on these issues. He stressed the importance of education and awarenessraising 
as tools in combating racism and intolerance. He also pointed out that OSCE 
participating States have acknowledged that racism, xenophobia, anti-Semitism and other 
forms of intolerance, including against Muslims, Christians and followers of other 
religions, constitute a threat to stability and security throughout the OSCE region. In this 
regard, OSCE participating States have adopted a comprehensive range of commitments 
aimed at preventing and responding to this phenomenon while simultaneously promoting 
mutual respect and understanding. 

Ambassador Lenarcic highlighted the threats to social stability posed by racism. He 
recalled OSCE commitments aimed at combating racism, xenophobia and hate crimes 
and noted the need for robust prevention programmes that include educational and 
awareness-raising initiatives. At the same time, he stressed that state authorities should 
ensure that such preventative measures and responses are congruent with the right to 
freedom of expression and do not criminalize speech. Ambassador Lenarcic mentioned a 
variety of programmes ODIHR has developed to assist OSCE participating States, 
including drafting educational guidelines for schools and the Training Against Hate 
Crimes for Law Enforcement (TAHCLE)2 programme. In closing, he commented that the 
SHDM provided an opportunity to celebrate 2011 as the United Nations International 
Year for People of African Descent. In this regard, earlier in the day ODIHR had 
organized a roundtable event, with the assistance of the United States Mission to the 
OSCE that brought together representatives from the OSCE area who focus on issues 
affecting peoples of African descent and their communities. 

The keynote speaker, Mrs. Doreen Lawrence, recalled her son's tragic death in 1993 in 
London and her 20-year quest for justice. Despite the time that has lapsed since his death, 
she said that this was the first time that she had recounted in their entirety the details of 
the racist murder of her 19-year-old son Stephen. Her contribution to the opening session 
emphasized the impact that hate crimes have on victims' families, communities, and 

1 The texts of the opening session speeches can be found in Annexes 3 and 4. For further 
information on 

Mrs. Lawrence's work in the area of combating racism and xenophobia, please refer to 
http://stephenlawrence.org.uk/. 

2 Further information on the TAHCLE programme is available at 
http://www.osce.org/odihr/77457. 

5 

broader society. Mrs. Lawrence also underscored her struggle to combat various forms of 

institutional discrimination and prejudice, which ultimately resulted in the adoption by 

Parliament in 1999 of 70 recommendations aimed at addressing racism, including in 

schools and by the police. This was followed by the adoption of the Race Relations 

Amendment Act 2000. Mrs. Lawrence also discussed the work and achievements of the 

Stephen Lawrence Charitable Trust. 

SESSION I: CHALLENGES AND PERSPECTIVES FOR THE PREVENTION OF 

RACISM AND XENOPHOBIA 

Introducer: Ms. Ilze Brands Kehris, Director, Office of the OSCE High Commissioner 

on National Minorities 



Moderator: Ms. Floriane Hohenberg, Head of the Tolerance and Non-Discrimination 

Department of ODIHR 

Working Session 1 offered the participants an opportunity to explore current 

manifestations of racism and xenophobia in the OSCE area, and to discuss current 

challenges and perspectives regarding their prevention. 

The session's introducer, Ms. Ilze Brands Kehris, noted the timeliness of the meeting 

given the prevalence of and contemporary challenges in combating racism and 

xenophobia in the OSCE area. While these are not new phenomena, the challenges of 

confronting them have been compounded by contemporary events. New challenges 

include the continued economic crisis, which has resulted in the increased "scapegoating" 

of asylum seekers, migrants and other visible minority members, the portrayal of 

migration as a threat to local populations, the rise of right-wing political parties and 

groups expounding nationalist and xenophobic ideologies, and a wave of counterterrorism 

laws and policies which utilise ethnic profiling in the law enforcement and 

security sectors. 

While a robust legal framework has been developed since World War II to combat racism 

and discrimination at both international and regional levels, there have been shortfalls in 

implementation and enforcement and the pace of progress has been slow. Ms. Brands 

Kehris underscored the engagement of key actors, including governments and civil 

society, in the fight against racism. She also encouraged the co-ordination of regional 

responses, both to develop common approaches and to share best practices. 

In the subsequent discussion, numerous participants stressed the importance of supporting 

educational initiatives to combat racism and xenophobia. In particular, they called for 

reform of school curricula. 

Dr. Massimo Introvigne, Personal Representative of the OSCE Chairperson-in-Office on 

Combating Racism, Xenophobia and Discrimination, also focusing on Intolerance and 

Discrimination against Christians and Members of Other Religions, noted that there is a 

danger that new forms of racism are being disseminated in public education systems. 

6 

Unlike older forms of racism, which were based upon false notions regarding race and 

eugenics, newer forms are increasingly tied to the notion of "ethno-culture". In this 

context, the concept of culture should be reclaimed and taught as one that is based on 

tolerance and respect for a diversity of cultures, rather than one based on ethnocentrism. 

A number of participants expressed concern that the history of peoples of African 

descent, including the history of the transatlantic slave trade and the colonial histories of 

European states, is rarely if ever taught in public education systems in the OSCE area. 

Equally disconcerting, one said, is that Black Africans and peoples of African descent 

tend to be demonised and dehumanised when portrayed in school curricula. Several 

participants further expressed their concerns about the exclusion of African history from 

the public consciousness and from mainstream cultural forums such as museums. They 

called on participating States to support the creation of national days to commemorate the 

victims of the transatlantic slave trade and its abolition. 

Hate speech and intolerance in public discourse also emerged as key themes. There were 

diverging views about the demarcation line between freedom of expression and hate 

speech. While participants noted the importance of condemning hate speech, intolerant 

discourse and the propagation of neo-fascist ideologies, there was little agreement about 

the role of criminal and/or civil legislation in prohibiting such speech. One delegate 

expressed concern regarding the spread of neo-fascist and neo-Nazi ideologies and noted 

an increase in public gatherings where these ideas are espoused. 

There was also an appeal to participating States to revoke their reservations to Article 4 



of the International Convention on the Elimination of All Forms of Racial Discrimination 

(CERD).3 Other participants expressed their concern that hate speech legislation should 

be approached with caution given the potential for such reform to stifle freedom of 

expression and the media. It was recommended that legislation clearly and narrowly 

define unacceptable speech in accordance with international law and standards so as to 

avoid an overly broad application of legislation which may silence free speech. 

3 Article 4 reads as follows: 

"States Parties condemn all propaganda and all organizations which are based on ideas or 

theories of 

superiority of one race or group of persons of one colour or ethnic origin, or which attempt to 

justify or 

promote racial hatred and discrimination in any form, and undertake to adopt immediate and 

positive 

measures designed to eradicate all incitement to, or acts of such discrimination and, to this 

end, with due 

regard to the principles embodied in the Universal Declaration of Human Rights and the 

rights expressly 

set forth in article 5 of this Convention, inter alia: 

(a) Shall declare an offence punishable by law all dissemination of ideas based on racial 
superiority or 

hatred, incitement to racial discrimination, as well as all acts of violence or incitement to 

such acts against 

any race or group of persons of another colour or ethnic origin, and also the provision of any 

assistance to 

racist activities, including the financing thereof; 

(b) Shall declare illegal and prohibit organizations, and also organized and all other 
propaganda 

activities, which promote and incite racial discrimination, and shall recognize participation 

in such 

organizations or activities as an offence punishable by law; 

(c) Shall not permit public authorities or public institutions, national or local, to promote or 
incite racial 

discrimination. " For full text please refer to http://www2.ohchr.org/english/law/cerd.htm. 

7 

Racist violence, and in particular hate crimes, were raised as serious and widespread 

problems. The tragic events in Norway were mentioned by a number of participants as an 

extreme example of racist violence. It was noted that the perpetrator chose to target 

Norwegian politicians in general and in particular those from the Labour Party for their 

work in combating xenophobia and racism. 

Several participants also expressed concerns about ethnic profiling practices, in particular 

the targeting of peoples of African descent by law enforcement. Participating States were 

called upon to demonstrate, through both policy and action, their commitment to 

eliminating such practices. Institutional racism was also identified as a serious issue, with 

one participant asserting that there is widespread exclusion of certain groups in 

international forums and organizations, intergovernmental agencies and leadership 

positions. 

Mrs. Lawrence, the opening session's keynote speaker, urged political leaders to take 

more decisive action in protecting all citizens from racist-motivated violence. One 

delegate pointed out the impact that the murder of her son and the resulting judicial 

inquiry has had both on the criminal justice system in the United Kingdom and on hate 



crime reform in the broader OSCE region. A number of other participants also referred to 

the testimony of Mrs. Lawrence, noting that it served as a stark reminder of the 

widespread impact of hate crimes and why it is necessary to combat racism in all of its 

manifestations. 

The following specific recommendations were made in Session 1: 

Recommendations to OSCE participating States: 

□ Participating States should implement OSCE commitments on the monitoring and 
reporting of hate crimes. 

□ OSCE participating States should collect and submit data regarding hate crimes to 
ODIHR for use in its annual report on hate crimes. 

□ When collecting data on hate crimes, participating States should produce 
disaggregated statistics based on ethnicity and religion. 

□ OSCE participating States that have not yet done so should enact laws that establish 
hate crimes as specific offences or provide enhanced penalties for bias-motivated 
violent crimes. 

□ OSCE participating States that have not yet done so should initiate law enforcement 
training programmes on responding to hate crimes, and should draw on the training 
expertise of OSCE institutions in this field. 

□ Participating States should uphold their commitments in the area of freedom of 
religion, anti-discrimination and freedom of expression. 

□ Participating States should support the creation of national days to commemorate 
the victims of the transatlantic slave trade and the trade's abolition. 

□ Participating States should ensure that school curricula is developed to reflect 
diverse histories, and in particular the histories of their student population. 

8 

□ Political leaders throughout the OSCE region should condemn all forms of 
intolerance, racial discrimination, neo-Nazi and neo-fascist ideologies and develop 
national policies and strategies to address these issues. 

□ In order to uphold freedom of expression, hate speech legislation should clearly and 
narrowly define unacceptable speech in accordance with international law and 
standards, while protecting all other forms of expression. 

□ Participating States should consider revoking their reservations, if any, to Article 4 
of the International Convention on the Elimination of All Forms of Racial 
Discrimination. 

□ Participating States should uphold their commitments and legal obligations to 
prohibit racial discrimination and eliminate racial and ethnic profiling as law 
enforcement and intelligence strategies. 

□ Participating States should consider utilizing parliamentary and power sharing 
initiatives which bring representatives from diverse ethnic groups to work together 
on common policy and legislative objectives. 

□ The OSCE should organize a high level conference on the risks and challenges 
posed by the dissemination of neo-Nazi and neo-fascist ideologies. 
Recommendations to OSCE Institutions and Field Operations: 

□ ODIHR should conduct training on addressing hate crimes for educators, members 
of the media, civil society, law enforcement and other members of the criminal 
justice sector including prosecutors and judges. 

□ ODIHR should address and combat racial/ethnic profiling under its tolerancerelated 
mandate. 

Recommendations to Civil Society: 

□ Civil society organizations should monitor and collect data regarding hate speech 



and hate crimes. 

□ Religious leaders should condemn all forms of intolerance, including racism and 
xenophobia. 

Recommendations to Members of the Media: 

□ Members of the media should engage in ethical, balanced and professional reporting 
which contributes to a culture of tolerance and respect. 

□ Employers in the media sector should ensure that they uphold their legal obligations 
to prohibit racial and other forms of discrimination. 

□ Media outlets and providers should ensure that opportunities are provided to 
traditionally excluded groups to participate in media production processes, 
including in film, the visual arts, print and written media. 

9 

SESSION II: CHALLENGES IN COMBATING HATE CRIMES, RACISM AND 

XENOPHOBIA: ROLE OF AWARENESS-RAISING INITIATIVES AND 

PUBLIC DISCOURSE 

Introducer: 

Mr. William G aillard, Advisor to the President, Union of European Football 

Associations (UEFA) 

Moderator: Dr. Rafal Pankowski, Deputy Editor, Never Again Association 

Working Session 2 offered the opportunity for participants to discuss awareness-raising 

initiatives in public discourse aimed at combating hate crimes, racism and xenophobia. 

The keynote speaker of the session was Mr. William Galliard, whose presentation 

focused on UEFA's commitment to implementing social responsibility in football and to 

taking a leading role to combat racism and xenophobia in society as well as in sport. Mr. 

Gaillard mentioned the limitations facing football associations in addressing some of the 

crimes surrounding football events. He stressed that these limitations need to be 

recognized in order to clarify the tasks and roles of national and international football 

associations. 

Mr. Gaillard acknowledged that the challenges include institutional discrimination within 

UEFA as well as within national football associations in Europe. He stressed that UEFA 

has introduced various positive action programmes and policies that address institutional 

racism, and which are aimed at awareness-raising. Football, like any other sporting 

activity, starts at the local and amateur levels and is regulated by highly autonomous 

national football associations. These national associations are independent and it is their 

responsibility to address local issues and not the role of UEFA to intervene in an ad hoc 

manner. 

Mr. Gaillard also mentioned the adverse impact of the current economic crisis on 

confronting the issue of racism in football. The fact that many European economies are 

making drastic cuts to public spending has meant that many social awareness 

programmes have been scaled down. This in turns helps to explain the current social 

crisis in this area and the subsequent increase in racist and xenophobic incidents at 

football matches. There has been a troubling resurgence of racism and xenophobia in 

some places where the problem was thought to have been eradicated. Mr. Gaillard called 

for greater attention and awareness on the part of football clubs and their supporters, as 

well as awareness of such problems by law enforcement agencies. 

The advent of the Euro 2012 European Football Championship has allowed UEFA to 

devote attention and resources to combating racism in football. Currently, UEFA is 

investing three million Euros in partnerships with national football associations and 

NGOs across Europe. This indicates the commitment of the association to addressing the 

problem and eradicating racism in football once and for all. 



10 

This thought-provoking intervention generated a number of questions and reactions from 
participants. Interventions focused mainly on the role of UEFA in addressing hate crimes 
and incidents at stadiums and at events related to football matches. One issue of concern 
is the role of fan clubs in propagating racist and anti-Semitic sentiments. Participants also 
raised the lack of specific and adequate sanctions, which allows such practices to 
continue unabated. Freedom of expression was also discussed and a number of 
suggestions were made regarding the role of the State and how States should intervene to 
limit the spread of racist and hate-fuelled speech on the Internet and through the media. 
A number of speakers offered suggestions to combat racism in football and sport and 
outlined some State initiatives in this regard. State authorities were encouraged to take 
such matters seriously. It was stressed, however, that football is not the root cause of hate 
crimes. Participants engaged in a discussion on the dissemination of hate on the Internet 
and how to prevent and respond to this phenomenon. Monitoring and shutting down 
websites that disseminate hateful content was the subject of a lively discussion among 
delegates. While some participants appealed to Internet providers to co-operate closely 
with civil society to remove hateful content from the Internet, others stressed the dangers 
of an approach that would give private companies the power to decide whether content is 
acceptable or unacceptable. All participants agreed that teaching young generations to be 
critical about the content of the Internet was the most sustainable approach. 
The recently inaugurated annual football tournament the "Clericus Cup" was also 
provided as an example of a best practice in confronting prejudice and intolerance. The 
tournament's contestants are members of Roman Colleges, which are seminaries of the 
Catholic Church based in Rome. Increased contact among players helps to build bridges 
among communities, combat prejudice and foster tolerance and mutual understanding. 
An example of a best practice initiative presented by one speaker was the implementation 
of comprehensive training against hate crimes for law enforcement personnel in Poland in 
2009 that stemmed from ODIHR's Law Enforcement Officers Programme. This effort 
was complimented by hate crimes legislation. One delegate noted that the Russian 
Prosecutor's Office has been working in a very decisive manner to combat hate crimes 
and xenophobia. The Russian judiciary, this speaker said, has handed out serious 
sanctions and punishments for hate crimes, while Russian authorities act decisively when 
public order violations occur including during authorized demonstrations and gatherings. 
While many participants agreed that stiff penalties for racist crimes are necessary, they 
agreed also that force alone is not sufficient in tackling the problem of hate crimes and 
xenophobia. Many speakers pointed out that prevention is also necessary. Prevention 
often works best when NGOs and governments collaborate in awareness-raising 
activities. A positive development mentioned by one participant is the increasing cooperation 
across the OSCE region between police forces and NGOs. Using football 
matches as a venue to draw attention to and raise awareness about hate crimes was cited 
as a good practice. At the same time, some participants deplored that elected officials and 
government representatives do not condemn harshly enough manifestations of intolerance 
and of hate taking place at sporting events. 
11 

Best practices from other sports were also highlighted. One delegate called attention to 
the "Rooney Rule" which has been implemented in American football leagues, as a 
positive example which might be utilized by other sporting associations. The rule requires 
that clubs must, at a minimum, interview one minority candidate for head coach 
positions. This rule has helped to overcome the networking challenge, break the 
"glassceiling" 



and has changed the demographic of senior leadership in the sport. Furthermore, 
it has helped to increase the percentage of head coach positions held by minority 
members from 6 per cent to 23 per cent. 

Some participants mentioned concerns about gender representation in football and within 
the UEFA hierarchy. Gender was also raised as an issue in terms of women as mothers 
responding to and dealing with the impact of racist and hate incidents that their children 
may face. Mr. Gaillard responded to these interventions and stressed that gender is a key 
issue and that over one million women are registered footballers (out of a combined total 
of 34 million overall). He also noted that there have been no studies regarding women 
and hate crimes in sport. While men are the overwhelming majority of transgressors, a 
small number of women do participate in hate crimes and incidents. Mr. Gaillard 
encouraged women to participate in football and attend matches and noted that UEFA has 
a number of incentives encouraging family participation in football. 
During the question and answer phase of the session, Mr. Gaillard was provided with an 
opportunity to address some of the specific questions and issues raised regarding UEFA 
initiatives and policies. He mentioned that UEFA attempts to solve the most glaring 
issues related to racism and xenophobia and reminded participants that incidents that 
occur outside of the football stadiums do not fall within the remit of UEFA. He also 
stressed that since UEFA is not a member of the Federation Internationale de Football 
Association (FIFA), it does not intervene in FIFA events such as the World Cup and 
World Cup qualifiers. 

There were a number of other themes raised by participants during the session. For 
example, one speaker noted that racist incidents at major football clubs draw far greater 
public attention than ones that occur at smaller clubs and, in this regard, it seems that 
smaller clubs seem to "get away" with xenophobic incidents. It was also argued that the 
fines that football clubs are subject to are too small to act as a deterrent and it appears that 
there are inconsistent policies regarding different sized clubs. In this regard, the speaker 
urged, sanctions should be specified and consistently applied. Given that footballers are 
role models, they need to set an example both on and off the field and players who make 
racist comments off the field should also be subject to sanctions for their actions. In the 
realm of proactive and preventative measures, participants encouraged the engagement of 
footballers in positive initiatives which bridge cultural divides and diminish social 
tensions. 
12 

The following specific recommendations were made in Session 2: 
Recommendations to OSCE participating States: 

□ Participating States should implement hate crimes law enforcement training 
programmes.4 Such programmes should include modules on hate crimes, sporting 
events and best policing practices. 

□ Participating States should engage in Internet monitoring initiatives which target 
online hate speech. 

Recommendations to UEFA and National Football Associations: 

□ Football associations should subject members who are involved in racist acts and/or 
speech to strong sanctions in order to act as a clear deterrent. Such sanctions should 
be consistently applied. 

□ Football associations should work in collaboration to agree upon appropriate and 
effective sanctions. 

□ Hate crimes awareness-raising and anti-racist initiatives in football should involve 
peoples of African descent. 

□ Football associations should consider utilizing affirmative action initiatives such as 



the "Rooney Rule" in their hiring processes. 

SESSION III: EDUCATION FOR TOLERANCE AND MUTUAL RESPECT AND 
UNDERSTANDING: GOOD PRACTICES FROM IGOS, GOVERNMENTS AND 
CIVIL SOCIETY 

Introducer: Mr. Oleg Smirnov, Chair of the Board, the Integration and Development 
Centre for Information and Research 

Moderator: Ms. Felisa Tibbitts, Director, Human Rights Education Association (HREA) 
The third working session presented participants with the opportunity to explore 
education and training as tools for preventing racism and xenophobia. Participants 
acknowledged that these tools are essential in the fight against intolerance and should be 
implemented in a comprehensive manner, targeting both formal and informal education 
and professionals in the media, law enforcement and criminal justice sectors. It was also 
noted that such an approach should be complemented and supported by a wide range of 
other strategies in monitoring and accountability involving legal frameworks and the 
protection of fundamental rights and freedoms. 

The session's introducer, Mr. Oleg Smirnov, described one of the comprehensive 
education programmes that his organization has successfully implemented in the Crimean 
region of Ukraine. Despite numerous challenges, including widespread intolerance, 
ethnic and religious tension, and the repatriation and reintegration of over 300,000 
Crimean Tatars to the area, the organization has integrated its programme the "Culture of 
4 Op. cit, note 4. 
13 

Good Neighbourhood" throughout successive stages of the public education system in the 
region. 

The key objectives of the programme are to build student competences and skills 
throughout their education, including the cultivation of social and cross-cultural 
competences, conflict resolution and effective communication skills. The course also 
aims to challenge prevailing stereotypes and to expose children to the diverse histories, 
cultures and religions which are represented in the region. Central to the organization's 
success was the mainstreaming of tolerance education throughout all phases of the 
education system and in different subject matters, teacher training and support, and the 
implementation of complimentary programmes targeting other community members. Mr. 
Smirnov underscored the importance of reaching out to and eliciting the support of 
parents, community members and State authorities. 

Following Mr. Smirnov 's presentation, a lively discussion ensued, which enabled 
participants from the United States, Ukraine, Greece, Austria, France, Hungary, the 
Russian Federation, Sweden, Italy, Poland, Slovenia, the Holy See, Cyprus, Ireland, 
Lithuania, Armenia and Moldova to share best practices and explore new strategies. 
There was widespread agreement that schools have an essential role to play in carrying 
out teaching and learning in ways that prevent and combat racism and xenophobia and 
that human rights principles and norms should be integrated in school curricula, practices 
and policy. Speakers also emphasised that programmes to combat racism and xenophobia 
should involve not only teachers, students and educational personnel, but also parents, 
community members and community-based organizations and municipalities. This 
strategy, however, can be a challenge in states where educational systems are highly 
decentralised. 

In the area of curricula reform, one delegate encouraged participating States to include 
history lessons which address genocide and crimes against humanity committed on the 
basis of ethnicity, race and/or religion. The speaker pointed out that it is only by recalling 
the past that we can avoid the repetition of such atrocities. There was some divergence in 



opinion among participants regarding the role and nature of religious instruction and 

inter-religious education in the public sector. However, a number of interventions focused 

on the importance of teaching religion in a universal, neutral and objective manner that 

emphasizes a diversity of faiths. 

Several delegates made reference to best practices in the area of educational integration 

and inclusion. In Greece, there are a number of pilot programmes targeting pre-primary 

and primary schools and aiming at integrating students from the migrant, refugee and 

Roma communities. In Hungary, it was noted that the State authorities have implemented 

a number of formal and informal civic education programmes. In the Russian Federation, 

a number of similar programmes have been implemented with the aim of introducing 

religion and secular ethics to students. In Poland, the Ministry of Education has sought 

the assistance of experts to train educators in confronting prejudice in the classroom. 

14 

Despite the showcasing of good practices, civil society representatives argued that very 

little progress has been achieved in these key areas. One participant, for example, called 

attention to the landmark European Court of Human Rights ruling in D.H. and Others v. 

The Czech Republics, a case surrounding the systemic racial segregation of Roma 

children in the public schooling system. Despite the Court's ruling that the segregation of 

Roma children amounted to a breach of the non-discrimination protections in the 

European Convention on Human Rights, this issue remains a serious concern in a number 

of participating States. 

Given the inconsistent application of human rights and tolerance education programmes 

throughout the OSCE area, it was suggested that increased co-ordination be sought in the 

region. One delegate called upon ODIHR to collect and publish best practices in the area 

of tolerance education. In this regard, participating States were encouraged to make use 

of the Human Rights Education in the School Systems of Europe, Central Asia and North 

America: A Compendium of Good Practices^. One participant proposed that regional 

standards might be created for the review of textbooks and learning materials to ensure 

that they are free from stereotypes, prejudice and hatred and, that they promote mutual 

understanding, respect and knowledge of one's own culture as well others. Finally, a 

speaker suggested that common definitions for such terms as tolerance, inter-cultural and 

human rights education be clarified and shared throughout the area. 

While the discussion focused predominantly on the formal schooling system, participants 

asserted also that professional training and adult education initiatives are crucial in 

combating racism and xenophobia. Such initiatives include training and outreach 

programmes for parents and community members, anti-discrimination and hate crime 

training for law enforcement and educators, conflict resolution and cross-cultural 

communication training for educators, and diversity and cultural capacity training for 

members of the media. 

The following specific recommendations were made in Session 3: 

Recommendations to OSCE participating States: 

□ Participating States should implement comprehensive educational programmes 

which promote tolerance, anti-discrimination and human rights in pre-school, 

primary, secondary and post-secondary schools. Programmes should aim to 

mainstream human rights standards through subject courses and extracurricular 

5 The Grand Chamber judgment (Application no. 57325/00) was issued on 13 November 

2007. For online 

access to the full text of the judgment, please refer to 

http://cmiskp.echr.coe.int/tkp 1 97/view.asp?item= 1 &portal=hbkm&action=html&highlight=57 

325/00&sess 



ionid=82337635&skin=hudoc-en. 

6 Developed jointly by ODIHR, the Office of the UN High Commissioner for Human Rights, 

the Council 

of Europe, the UN Educational, Scientific and Cultural Organization (UNESCO), and the 

Human Rights 

Education Association (HREA), the Compendium provides a comprehensive description and 

samples of 

successful initiatives in the field of human rights and democratic citizenship education. It is 

designed to 

serve as a tool for educational policy makers and educators in the formal education sector. For 

more 

information, including an online copy of the Compendium in English, please refer to 

http://www.osce.org/odihr/39006. 

15 

activities. Complimentary initiatives including teacher training programmes and 

outreach projects targeting parents should accompany such programmes. 

□ Teacher training programmes should aim to build the skills of educators to address 
bias and prejudices in the classroom and to engage in conflict resolution processes. 

□ Participating States should conduct curricula, literature and learning material 
reviews to ensure that these teaching tools reflect the diversity of the student 
population, that they are free of prejudice and stereotypes and promote tolerance 
and non-discrimination. School curricula should include the history of peoples of 
African descent, the transatlantic slave trade, and the role of the participating States 
in colonization. 

□ Training programmes should be implemented targeting law enforcement personnel 
with a view to ensuring that all law enforcement agents are familiar with antidiscrimination 
concepts and standards. Such programmes should aim to eradicate 

racial/ethnic profiling in the law enforcement sector. 

□ Participating States should fulfill their obligations to explore ways to provide 
victims of hate crimes with access to counselling and legal assistance as well 
effective access to justice and remedies. 

□ Participating States should implement programmes aimed at integrating new 
immigrant students into local schools. Such integration programmes should target 
the wider community as well. 

□ Participating States should fulfill their legal obligations to prohibit racial 
discrimination in the area of education and ensure full access and inclusion for all 
students, regardless of their race, nationality or ethnicity. 

□ Participating States should create guidelines for educators on how to respond to hate 
crimes and/or intolerance in the classroom. 

□ Participating States should utilize ODIHR's Guidelines for Educators on 
Countering Intolerance and Discrimination against Muslims: Addressing 
Islamophobia through Education! '. 

□ Participating States should increase transnational efforts to combat hate on the 
Internet, and to combat the use of information technology to propagate hate or hate 
crimes. 

□ Participating States should work to ensure that educators are representative of the 
diverse communities they serve. This diversity should be reflected at all staff levels 
in the education system. 

□ Participating States should ensure that schools are accessible, in a physical, 
linguistic and cultural sense to students with diverse backgrounds. 



□ Cultural diversity should be celebrated in the classroom and educators should 
integrate practices of tolerance and mutual respect in all aspects of school life, 
including in classroom teaching as well as through extracurricular activities. 

□ Participating States should consider creating regional standards for the review of 
textbooks and learning materials to ensure that they are free from stereotypes, 
prejudice and hatred and, that they promote mutual understanding. 

□ In the area of human rights and democratic citizenship education, participating 
States should utilize the good practices produced in the Human Rights Education in 

7 The publication is available at http://www.osce.org/odihr/84495. 
16 

the School Systems of Europe, Central Asia and North America: A Compendium of 
Good Practices'^. 

□ In the area of educational policy and planning, participating States should make use 
of the Council of Europe's Education for Democratic Citizenship and Human 
Rights Education (EDC/HREJ9. 

□ Participating States should utilize the European Wergeland Centre's online library 
for resources in the area of human rights education. 10 

Recommendations to OSCE Institutions and Field Operations: 

□ ODIHR should conduct anti-discrimination and anti-hate crime capacity building 
training with civil society, members of the media, law enforcement personnel and 
other members of the criminal justice sector such as prosecutors and judges. 

□ ODIHR should design and implement projects on preventing racism, xenophobia, 
and hate crimes, and in particular educational, training and awareness-raising 
initiatives. 

□ ODIHR, in cooperation with the OSCE Representative on Freedom of the Media, 
should develop tools for media professionals on how to combat intolerance, racism 
and prejudice in the media and public discourse. These tools should include model 
codes of conduct for media professionals, and the collection of best practices in the 
area. 

□ During their official country visits, the Personal Representatives of the OSCE 
Chairperson- in-Office on tolerance issues should meet with representatives of the 
media and raise awareness of the impact of racism, xenophobia and intolerance. 
Recommendations to Civil Society: 

□ Inter-faith and inter-communal initiatives and coalitions should be strengthened. 

□ Religious leaders should condemn all forms of intolerance, including racism and 
xenophobia. 

□ Community organizations involved in educational policy and planning advocacy 
should make use of the Council of Europe's Education for Democratic Citizenship 
and Human Rights Education (EDC/HRE) 11 and the European Wergeland Centre's 
online library. 12 

8 Op. tit, note 9. 

9 The EDC/HRE Pack is a collection of documents, strategies and support documents for 
educators, 

educational policy planners, advocates and community organizations. For more information, 

including 

online copies of the Pack, please refer to 

http://www.coe.int/t/dg4/education/edc/3_RESOURCES/EDC_pack_en.asp. 

10 For more information on the Centre's mandate and online resources, please refer to 
http ://www.theewc . org/library/. 

11 Op tit., note 12. 



12 Op cit, note 13. 
17 

III. ANNEXES: ANNEX 1: Agenda 
Supplementary Human Dimension Meeting 
PREVENTION OF RACISM, XENOPHOBIA AND HATE 
CRIMES THROUGH EDUCATIONAL AND AWARENESSRAISING 
INITIATIVES 
10-11 November 2011 
Hofburg, Vienna 
AGENDA 

Day 1 10 November 2011 
15.00 - 16.00 OPENING SESSION 
Opening remarks: 

Ambassador Renatas Norkus, Chairperson of the OSCE 
Permanent Council, Lithuania's Permanent Representative to the 
OSCE 

Ambassador Janez Lenarcic, Director, OSCE Office for 
Democratic Institutions and Human Rights (OSCE/ODIHR) 
Keynote speech: 

Mrs. Doreen Lawrence, Founder and External Director of the 
Stephen Lawrence Charitable Trust, Officer of the Order of the 
British Empire (OBE) 

Technical information by Ms. Floriane Hohenberg, Head of the 
Tolerance and Non-Discrimination Department of the 
OSCE/ODIHR 

16.00 - 18.00 SESSION I: Challenges and Perspectives for the Prevention of 
Racism and Xenophobia 
Introducer: 

Ms. Ilze Brands Kehris, Director, OSCE High Commissioner on 
National Minorities 
18 

Moderator: 

Ms. Floriane Hohenberg, Head of the Tolerance and Non- 
Discrimination Department of the OSCE/ODIHR 
18.00 - 19.00 Reception hosted by the Lithuanian Chairmanship 
Day 2 11 November 2011 

10.00 - 12.00 SESSION II: Challenges in Combating Hate Crimes, Racism 
and Xenophobia: Role of Awareness-Raising Initiatives and 
Public Discourse 
Introducer: 

Mr. William Gaillard, Advisor to the President, Union of 
European Football Associations (UEFA) 
Moderator: 

Dr. Rafal Pankowski, Deputy Editor, Never Again Association 
12.00 - 14.00 Lunch 

14.00 - 16.00 SESSION III: Education for Tolerance and Mutual Respect 
and Understanding: Good Practices from IGOs, Governments 
and Civil Society 
Introducer: 
Mr. Oleg Smirnov, Chair of the Board, the Integration and 



Development Centre for Information and Research 

Moderator: 

Ms. Felisa Tibbitts, Director, Human Rights Education 

Association (HREA) 

16.00 -16.30 Break 

16.30 - 17.30 CLOSING SESSION 

Reports by the Moderators of the Working Sessions 

Comments from the floor 

Closing remarks 

17.30 Closing of the Meeting 

19 

ANNEX 2: Opening Remarks 

Supplementary Human Dimension Meeting 

Prevention of Racism, Xenophobia, and Hate Crimes through Educational and 

Awareness-Raising Initiatives 

Opening Remarks by Ambassador Renatas Norkus 

Chairperson of the Permanent Council 

Vienna, 10 November 2011 

Excellencies, 

Ladies and Gentlemen, 

It is a great pleasure to welcome you, on behalf of the Lithuanian OSCE Chairmanship, to 

the third Supplementary Human Dimension Meeting on the Prevention of Racism, 

Xenophobia and Hate Crimes through Educational and Awareness-Raising Initiatives. 

OSCE participating States have acknowledged that racism, xenophobia and other forms 

of intolerance constitute a threat to stability and security throughout the OSCE region. 

Thus a comprehensive range of commitments have been adopted to promote mutual 

respect and understanding and to prevent manifestations of racism and xenophobia. 

However, ODIHR's annual report Hate Crimes in the OSCE Region - Incidents and 

Responses shows that racism, xenophobia still threaten the security of individuals and 

social cohesion across the OSCE region. 

Combating intolerance and discrimination, especially through educational and 

awarenessraising 

measures, as well as freedom of expression and media are among the top priorities 

of the Lithuanian OSCE Chairmanship for this year. 

Together with the ODIHR we have organized three high-level conferences on tolerance 

and non-discrimination this year: in March, we held a conference in Prague on 

confronting anti-Semitism in public discourse; in September in Rome, we organized an 

event on preventing and responding to hate incidents and crimes against Christians; and 

just two weeks ago here in Vienna, we held a conference devoted to countering 

intolerance and discrimination against Muslims in public discourse. 

The strong interest shown in the 3 High Level meetings by the participating States and by 

civil society representatives reflects the importance of this topic for our Organization. 

Sharing experience and identifying best practices are the necessary steps to address these 

issues in line with the commitments we have undertaken. 

As a follow-up to these important events, the Lithuanian Chairmanship intends to engage 

in building consensus on updating the OSCE political commitments in the field of 

Tolerance and Non-Discrimination, notably by adopting a Ministerial Council decision 

on Countering Manifestations of Intolerance in Public Discourse. In our view this 

decision could base on the recommendations of the 3 High Level meetings on this topic. 

20 



The Chairmanship is also pleased to see that other parts of the OSCE family have also 

devoted attention to promoting tolerance and non-discrimination. In May, the OSCE 

Parliamentary Assembly recognized 2011 as the International Year for People of African 

Descent. The Resolution (AS (11) Res 17 E) reaffirms the responsibility of 

parliamentarians to speak out against intolerance and discrimination and to raise 

awareness of the value of diversity. 

To be more effective, prevention of and responses to racism and xenophobia need to be 

focused and concrete. We must step up efforts throughout the OSCE area to address all 

manifestations of intolerance, and in particular hate crimes, in a timely and robust 

fashion. If we fail in this effort, intolerance has the potential to degenerate into conflict. 

Education and awareness raising initiatives are particularly powerful tools in combating 

racism and intolerance. It can prevent escalation and promote mutual respect and 

understanding. Actions in this field need to foster an appreciation of cultural, religious 

and ethnic diversity. Initiatives to combat racism and xenophobia are more effective if a 

broad range of actors, including public officials at a national and local level, civil society, 

church and religious leaders, sports or music celebrities are involved in the process. 

While a number of participating States have undertaken numerous efforts in this field, 

longer-term and more coherent approaches are needed if there is to be a real impact. 

It is my hope that today's meeting will provide a good opportunity to take stock of 

progress in this area, share best practices and generate ideas for making concrete progress 

in addressing remaining challenges. 

I wish to thank the ODIHR Director Ambassador J. Lenarcic and his team for having 

prepared this meeting. 

I thank you for your attention and wish you every success in your discussions. 

Address by Ambassador Janez Lenarcic 

Director of the OSCE Office for Democratic Institutions 

and Human Rights (ODIHR) 

Excellencies, 

Ladies and Gentlemen, 

It gives me great pleasure to welcome you here at this Supplementary Human Dimension 

Meeting on the 'Prevention of Racism, Xenophobia and Hate Crimes Through 

Educational and Awareness Raising Initiatives 

This SHDM provides us with the opportunity to - first - examine contemporary forms of 

racist and xenophobic intolerance, including hate crimes and state responses to it; second, 

it will allow us to review what kind of measures states have put in place to prevent 

manifestations of racism and xenophobia. 

21 

Nearly fifty years since the adoption of the International Convention for the Elimination 

of all Forms of Racial Discrimination, racist sentiments and behaviour continue to 

threaten social stability across the OSCE region. The tragic events in Oslo and Utoya in 

July are vivid reminders of this fact. Contemporary manifestations of racism, xenophobia 

and hate crimes are, for some "minority" communities, daily realities as can be seen for 

example by incidents affecting many Romani communities across the region. 

ODIHR' s annual hate crimes report shows that despite the various efforts made by 

participating States, hate crimes remain a significant problem in the OSCE region. Every 

year, a large number of people are killed, attacked or injured, and many properties are 

vandalised and damaged as a result of racist and/or xenophobic sentiments. Preventing 

and combating hate crimes must therefore remain a priority for states in the OSCE region. 

This places an extra burden of responsibility on state agencies to - now quoting from the 

MC Decision of 2006 - "address the root causes of intolerance and discrimination ... 



through increased awareness-raising measures that promote a greater understanding of 

and respect for different cultures [and] ethnicities" (MC Decision 13/06). 

Measures in this field - to prevent acts of intolerance - are necessary not only to protect 

the targets of hatred, but also to ensure social stability. Failure to do so can lead to deeprooted 

social tensions and conflicts and, in the worst-case scenario, conflicts that may 

degenerate into broader ethnic-based violence and a breakdown of the political order. 

This is an outcome we need to avoid and one of the many ways to do this is through 

raising collective social awareness of this threat. 

Effective prevention strategies must include educational and awareness raising initiatives. 

At the same time, state authorities will also have to make sure that their prevention 

measures and responses are compatible with the right to freedom of expression. Our 

collective preference in this organization is to deal with these issues through robust 

prevention programmes premised upon education and raising awareness in society 

about the dangers of racism, xenophobia, and hate crimes - and not through the 

criminalization of speech. 

Participating States have acknowledged this and have sought the assistance of ODIHR in 

implementing a number of programmes: 

□ Let me mention here TAHCLE, our Training Against Hate Crimes for Law 
Enforcement; 

□ our Guidelines for educators to combat Anti-Semitism and Intolerance against 
Muslims, respectively, in school settings; 

□ and our ongoing hate crimes capacity-building workshops and trainings for state 
officials, NGOs, and civil society. 

Other preventative measures include media awareness and monitoring, promotion of 

tolerance and mutual understanding through education, community engagement, and the 

22 

promotion of rights-based approaches in education and awareness-raising initiatives. 

Various educational programmes addressing intolerance in schools and local 

communities have been designed and implemented in the OSCE region over the past few 

years. 

In addition, political leaders bear a special responsibility in raising awareness about the 

dangers and unacceptability of racism and xenophobia. They should vocally and clearly 

condemn racist and xenophobic sentiments when they are voiced in public and political 

discourse. 

Adopting such a holistic approach can enable states to counter calls for the 

criminalization of speech as a response to intolerant public discourses which we see 

across the OSCE region. Any state intervention must be nuanced and sensitive enough to 

capture the subtleties and address the challenges involved. 

Let me also mention that with the advent of major international sporting events in 2012 - 

the EURO 2012 and the Olympics -, it will be useful for us to hear about examples of 

awareness-raising and initiatives to combat racism in sport. 

Ladies and gentlemen, 

This SHDM also serves to celebrate 2011 as the Year for People of African Descent 

(YPAD) as proclaimed by the United Nations General Assembly in 2009. In this regard, 

earlier today, ODIHR organized, with the kind assistance of the US delegation, a 

roundtable event that brought together key participants focusing on issues affecting 

people of African descent and their communities across the OSCE region. We look 

forward to hearing their recommendations over the course of the next day and-a-half 

Thank you. 

23 



ANNEX 3: Keynote Speech by Mrs. Doreen Lawrence 

10th November 20 11 

Prevention of Racism, Xenophobia and Hate Crime through Educational and Awareness- 
Raising Initiatives 

I would like to thank OSCE for inviting me to attend this very important event and to talk 
about my story surrounding Stephen's murder and of how my son's name has made many 
major changes in the British justice system and beyond. What I have said many times is 
that I never set out to change laws or to be recognized when I go out, but just to get 
justice for my son who was murdered for no other reason than because of the colour of 
his skin. 

Eighteen years and five months ago my son Stephen was killed as he made his way home 
on the 22nd April inl993. 1 must say this is the first time in eighteen years that I am about 
to tell the story from the beginning. 

It was a Thursday evening and I had just arrived back from a field trip to Birmingham for 
my degree course. The day was very pleasant and I spent my spare time discussing my 
children with other mature students. I was happy and looking forward to going home as I 
had been away for the last two days. 

I was picked up at the drop off point by my ex-husband at about 8.30pm. At arriving 
home I went up to see my son (16 years old at the time) who was still up and we chatted 
for a while and then my daughter (10 years old at the time) was asleep. Stephen was out 
as he was 18 years old at the time and therefore he was allowed to be out till 10.30pm 
during school the week. I was not concerned that Stephen was not in and I went and had 
a bath before having something to eat. I then settled down to watch the news and to wait 
for Stephen to come home before going off to bed. 

As most parents would dread the knock on the door and then to be faced with someone 
who you were not expecting. It was a young man with his father from the area where we 
live. What was said has stayed with me all these years. I was not the one who opened the 
door my ex-husband did and I was still up stairs in the living room. All I heard was 
Stephen's name and I must have taken two steps at a time because I don't know how I 
reached down the stairs so quickly. I push my ex-husband out of the way as you can see I 
am 5ft lins and he is 6ft 2ins. The young man said your son and his friend were attacked 
near the bus stop down Wellhall Road. He mentioned the Welcome Inn pub and the bus 
stop. The father said I think you should call the police because they may have more 
information to give you. 

I put on my coat over my nightdress and both my ex-husband and I got into our car to 
look for Stephen. Before we left I did call the police but they said they did not know 
what I was talking about because they had not received any information on this matter. 
We drove down to the area we were told and saw nothing. We thought maybe Stephen 
24 

had made his way to the hospital because it was not far away. We turned around and 
drove to the hospital. While my ex-husband went to park the car I walked into the 
hospital to look for Stephen. I knew the hospital well as I was often there for one thing or 
another. When you have children they are always doing something, either swallowing 
money, climbing trees or taking off the skin in an accident. 

I walked into the hospital and went round to the accident and emergency department. 
When I first entered the hospital I did see a police officer and a young black man but I did 
not recognized him as I was looking for Stephen. I was just about to walk out of the 
hospital to say to my ex that Stephen is not here when he recognized Dwayne Brooks the 
young man that had been with Stephen. At the same time a medical staff member came 
out and asked Dwayne "what did they hit him with"? We were totally ignored by 



everyone. I asked if we could see Stephen and said we were his parents. A medical staff 
showed us into a room to wait. 

It would be another fifteen minutes or so before they came back into the room to say that 
Stephen had died. After that I can not say the length of time that had passed before we 
made our way home. I should say during that time even though there was a police officer 
at the hospital he did not approach us to make any inquiry of who we were. We went 
home to find our other son awake. We had to break the news to him. The rest of the 
night is a blank. Early next morning our daughter woke to find her dad on the phone 
talking about Stephen passing and started to scream running up the stairs not knowing 
what to do. 

The weeks that followed was heart breaking to see that the police showed no interest in 
finding Stephen's killers? The house and area where we lived we had been there for 
fifteen years without me having any idea of the racism that existed around me. One of 
things I noticed is how people around are able to hide their true feelings. This was clear 
after Stephen died because most of my neighbours completely ignored us, they did not 
say we are sorry about your son even though their children would have been in the same 
class at primary school. 

The days turned into weeks then months without Stephen's killers being arrested. The 
reason the police gave was that there was a wall of silence. During that time we had 
people coming to our house saying that there know who the killers are; they would give 
us names and addresses all this information was passed directly to the police. People 
would leave notes with names on it on police cars. Within twenty four hours someone 
walked into a police station with information and the senior office who was working on 
the case turned the man away. 

At one of my visits to the police station I copied the names down and handed it to one of 
the police officers who were in the room at the time. That officer proceeded to fold the 
paper into squares that was so small that it resembled the size of a postage stamp. This 
officer did not know that I was watching him and as I was about to leave the room I said 
"you are going to put that in the bin now aren't you". The officer was shocked to know 
25 

that I was watching him and he quickly smoothed out the paper and said that the police 
take all information seriously. 

The coroner was able to demonstrate the folding of the paper at the inquest in 1997. This 
is just one of many incident of police institutional racism that took place over the years of 
police investigating Stephen's murder. At the inquest in 1997 a police officer who was in 
charge of the third investigation stood up and lied in front of the jury that as far as he was 
concerned, the first police investigation into Stephen's murder went well except for the 
relation between the family and the police liaison officers. Clearly that was not true and I 
believed that's what led to the setting up of the inquiry in 1997. 1 was outraged that a 
police officer who was working very closely with our legal team when we were mounting 
the private prosecution, and who lead us to believe that there were serious flaws in the 
first investigation, should say what he did. The Labour Party who was in opposition at 
time indicated that if they were to be elected at the next general election they would set 
up a public inquiry into the murder of Stephen. The Labour Party did win the election in 
1997. The inquiry's brief was to "looking into the murder of Stephen Lawrence and 
lessons to be learnt". 

The inquiry started with preliminary hearing in October 1997 and in full March 1998 at 
Elephant & Castle, London. The inquiry lasted nine months taking evidence from the 
police, community members and organizations who had an interest in race relation. The 
report had 70 recommendations and was presented to the House of Parliament on the 24th 



February 1999. The Labour Government accepted all the recommendations and a 

steering group were set up to implement the recommendations. The majority of the 

recommendations were for the police and institutions including schools. The sad thing is 

many of the recommendations are still out standing and those that were implemented 

have been rolled back relating to the police. In relation to schools the recommendation 

was for schools to report and record all racial incidents that happens alas this was never 

implement mandatory that left it open for some schools doing nothing. Schools who take 

the recommendation seriously sign up to the Stephen Lawrence Education Standard for 

primary and secondary schools. 

For any of the recommendations to be implemented you have to rely on the Government 

to take the initiative to lead. Inl999 when the 70 recommendation was announced the 

Government of the day accepted them and there were buzz from institutions. For the first 

time institutions felt they had a definition that they can work with "Unwitting". As the 

years has pasted it seemed to a rolling back of the recommendations with a complete 

about turn on "stop and search" or stop and account as they would like to call it now. 

Sir Ronnie Flannigan was tasked by the last Government to cut the bureaucracy of the 

form filling and recording of the stop and account recording. The percentages of stops are 

as high as it was before the Inquiry took place. Not much has change regarding reducing 

the number of stops for the ethnic minority especially young black men. 

Two of the main changes are the Race Relation Amendment Act 2000 that brought all 

organizations included the police under the act and the Double Jeopardy that allows an 

individual to be tried again if they were found not guilty. 

26 

The struggles and fight over the years have taken their toll but the laws that were changed 

as a result of the Inquiry have made a remarkable difference to people. 

You may or may not know that two out of the five men who were identified as being 

responsible for Stephen's murder will be going on trial in November. The investigation 

has been ongoing over the years. I can not say any more than that even though I am sure 

there are lots going on behind the scene. 

My children had to grow up in the shadow of Stephen's case over the years and I can 

only say it is with the grace of God that they have grown up leading a near to normal life 

and have their own family. 

What I can talk about is the work of the Stephen Lawrence Charitable Trust that was set 

up in Stephen's name in 1998 to support young people into the profession of architecture, 

an area that Stephen wanted to join. We are an educational charity that wants to support 

young people to achieve their aims in life. Since 1998 the Trust has not just focus on 

architecture but also on the built environment. What we do is to provide financial 

support to students entering university. To date the Trust has supported up to a 100 

students at different stages of their education. The Trust support students in three 

different countries, Jamaica, South Africa and the UK. We now have eight students who 

are fully qualified. 

The Trust will continue to focus on architecture and the built environment with us 

moving into providing the same level of commitment for other professions that have 

under representation. The Trust has its own purpose built building where our office is 

based and from where we can deliver our programmes. The building is well equipped 

with high tech equipment, lecture room, Mac and PC rooms. As we move forward the 

Trust is looking to be a Centre of excellence in delivery high quality educational 

programmes and for us to have the impact on social justice as Stephen's name has had on 

criminal justice. 

The Trust is committed to providing opportunity and access to disadvantaged young 



people; fostering positive community relationships, and enabling people to realise their 

potential. Through creative methods the Trust addresses the causes of urban decay; youth 

disaffection and educational underachievement and support young people by developing 

pathways into aspirational and sustainable employment. We intend to do this through 

widening the vision of the Trust in Ready for Life, Job Ready, Professionally prepared, 

Ready for Business and Ready to Lead. We see this as creating a whole person, who is 

confident in themselves to achieve their aims and ambition in life. That is what we all 

want in life. 

27 

ANNEX 4: Biographical Information on Introducers and Moderators 

Supplementary Human Dimension Meeting 

PREVENTION OF RACISM, XENOPHOBIA AND HATE 

CRIMES THROUGH EDUCATIONAL AND AWARENESS-RAISING 

INITIATIVES 

10-11 November 2011 

Hofburg, Vienna 

Biographical Information: Speakers and Moderators 

Keynote Speaker: 

Mrs. Doreen Lawrence, Founder and External Director of the Stephen Lawrence 

Charitable Trust, Officer of the Order of the British Empire (OBE) 

Mrs. Lawrence was born in Jamaica and migrated to the United Kingdom at an early age. 

After leaving secondary school, she married and gave birth to three children: two boys, 

Stephen and Stuart and a daughter, Georgina. After raising her children, she returned to 

complete her studies as a mature student, embarking on a Bachelor of Arts in Humanities 

Honour degree in 1993. During the first year of her studies, her son Stephen was 

murdered in a suspected racially motivated attack. In the face of this tragedy, Mrs. 

Lawrence continued her studies while advocating for justice for her son. Part of her 

advocacy efforts involved challenging the manner in which the initial investigation into 

her son's murder was conducted, and in particular exposing institutional racism within 

the criminal justice system and policing practices. 

After the initial investigation into her son's murder, five suspects were arrested but never 

convicted. Due in large part to her tireless efforts, in 1997 a judicial inquiry was 

conducted into the initial investigation by Sir William Macpherson. Published in 1999, 

the inquiry examined the original investigation into her son's murder, concluding that the 

police investigation into Stephen Lawrence's murder was seriously flawed due in part to 

a combination of institutional racism and professional incompetence. The final report set 

out seventy recommendations for reform, including recommendations aimed at 

eliminating racial prejudice and increasing fairness in policing and the criminal justice 

sector. 

On 18 May 2011, it was announced that one of the original suspects, and another man, 

are to stand trial for the murder. 

28 

After completing her studies, Mrs. Lawrence worked as a Domestic Violence Advisor in 

the voluntary sector. In 1998, she continued her studies and in 1998 gained a 

postgraduate certificate in Counseling Skills and later obtained a diploma in Therapeutic 

Counseling. 

In 1998, Mrs. Lawrence founded the Stephen Lawrence Charitable Trust in her son's 

memory and now acts as its External Director. The mandate of the Trust is to provide 

bursaries to young people who are interested in pursuing their studies in architecture, a 

passion and goal of her son Stephen Lawrence's. In addition to her work with the Trust, 



Mrs. Lawrence also established the Stephen Lawrence Centre, an organization dedicated 

to providing a broad range of professional and vocational skills to youth and support to a 

wide range of community groups and artists. 

Mrs. Lawrence is a frequent public speaker, and has conducted numerous presentations in 

the educational and non-governmental sector. She has been awarded with five honorary 

degrees and is an Officer of the Order of the British Empire (OBE). 

SESSION I: Challenges and Perspectives for Prevention of Racism and Xenophobia 

Speaker: 

Ms. Ilze Brands Kehris, Director, OSCE High Commissioner on National Minorities 

Ms. Brands Kehris joined the OSCE High Commissioner on National Minorities as 

Director in 201 1 and served as the chairperson of the European Union Agency for 

Fundamental Rights (FRA) Management Board since 2009. She was vice-chairperson of 

the Management Board of the European Union Monitoring Centre on Racism and 

Xenophobia (EUMC) from 2004 to 2007, and has since been a member of the FRA's 

Executive Board. She has also been a member of the Advisory Committee of the Council 

of Europe Framework Convention for the Protection of National Minorities since 2006, 

where she holds the position of first vice-president. 

She was the Director of the Latvian Centre for Human Rights from 2002 until 2011, a 

non-governmental organization active in the areas of civil liberties, fundamental 

freedoms, human rights in closed institutions, asylum, anti-discrimination and minority 

rights. Her own research focus has been on minority rights, citizenship, antidiscrimination 

and intolerance. 

Moderator: 

Ms. Floriane Hohenberg, Head, Tolerance and Non-Discrimination Department, OSCE 

ODIHR 

Floriane Hohenberg has been working for ODIHR since 2005. She has been the Head of 

the Tolerance and Non-Discrimination Department since 2009. From 2000 until 2004 she 

29 

was the Head of the Representation in Germany of the French Commission for the 

Victims of Spoliation Resulting from the Anti-Semitic Legislation in Force during the 

Occupation. Between 1998 and 1999 she participated in a study commissioned by the 

French government on the extent of the confiscation of Jewish assets in France during 

World War II. 

SESSION II: Challenges in Combating Hate Crimes, Racism and Xenophobia: Role 

of Awareness-Raising Initiatives and Public Discourse 

Speaker: 

Mr. William Gaillard, Advisor to the President, Union of European Football 

Associations (UEFA) 

As part of his responsibilities with UEFA, Mr. Gaillard advises the UEFA President on 

political matters and oversees all activities relating to external communications. This 

includes the international media, relations with the European government authorities as 

well as UEFA's social responsibility and charity programmes. 

Educated, inter alia, at Sciences Po Paris, The Johns Hopkins School of Advanced 

International Studies and Harvard University, William Gaillard has had a multi-faceted 

international career in both the public and private sectors. His diverse professional 

experiences include his work as Chief of External Relations for the Multinational Force 

and Observers (1983), Head of External Relations for the United Nations Relief and 

Works Agency for Palestinian Refugees (UNRWA) (1985) and Director of 

Communication and Political Affairs for the UN International Drug Control Programme 

(1990). 



Mr. Gaillard joined UEFA in 2004 as the Director of Communications and Public Affairs 

and was appointed Senior Adviser to the President in 2009. 

Moderator: 

Dr. Rafal Pankowski, Deputy Editor, Never Again Association 

Dr. Pankowski has served as deputy editor of "Nigdy Wiecej" (Never 

Again) magazine since 1996. He has published widely on racism, nationalism, 

xenophobia and other related issues. His publications include the books Neo-Fascism in 

Western Europe (1998), Racism and Popular Culture (2006) and The Populist 

Radical Right in Poland: The Patriots (2010). He currently works as a 

lecturer at Collegium Civitas and head of the Warsaw -based East Europe 

Monitoring Centre set up by the NEVER AGAIN Association in cooperation 

with the Football Against Racism in Europe network. He is the coordinator of 

the RESPECT Diversity campaign supported by UEFA in the lead up to the 

European Football Championships in Poland and Ukraine in 2012. 

30 

SESSION III: Education for Tolerance and Mutual Respect Understanding: Good 

Practices from IGOs, Governments and Civil Society 

Speaker: 

Mr. Oleg Smirnov, Chair of the Board, the Integration and Development Centre for 

Information and Research 

Mr. Smirnov is a candidate in Philology (Odessa State University, 1991) and an associate 

professor of the Department of Inter-Language Communication and Journalism at 

Tavrida National University. He currently serves as head of the Board of the Integration 

and Development Centre for Information and Research (Max van der Stoel Award 

Winner in 2009) and the Regional Resource Agency "Crimea-Perspective". From 1997 

until 2003, Mr. Smirnov was the Director of the programme "Integration of Formerly 

Deported Crimean Tatars, Armenians, Bulgarians, Germans, Greeks into Ukrainian 

Society" at the International Renaissance Foundation, where his responsibilities included 

the development of programme strategies, and project proposals. 

Mr. Smirnov's research interests are largely focused on ethnic relations in Crimea, 

methods of early conflict prevention, education and the management of diversity 

practices in the Crimea region. He has participated in a number of diverse projects 

including the Council of Europe "Universities as sites of Citizenship" Project (1999 - 

2000); the US Institute of Peace "School of Peace" Project at the Tavrida National 

University (2000 -2001) and the joint project initiated by the Tavrida National University 

and the George Mason University (USA) on the introduction of conflict resolution and 

peacebuilding courses for students of Crimean Universities (2000 - 2003). Mr. Smirnov 

has also been heavily involved in the OSCE High Commissioner for National Minorities 

initiatives "Management of Inter-Ethnic Relations in Crimea" (2006 - 2010) and 

"Supporting Inter-Cultural Education in Crimea" (2006 - 2013). 

Mr. Smirnov has presented the results of his research at more than 30 international 

conferences. Throughout his professional career, he has remained committed to 

promoting intercultural educational methodologies in the region, and has worked with 

such diverse stakeholders as civil society representatives, national community leaders, 

school teachers and government officials. 

Moderator'. 

Ms. Felisa Tibbitts, Director, Human Rights Education Association (HREA) 

Ms. Tibbitts is co-founder and co-director of Human Rights Education Associates 

(HREA), and is also engaged as Adjunct Lecturer at the Harvard Graduate School of 

Education and the UN University for Peace where she teaches courses on human rights 



education. At the Harvard Kennedy School of Government she co-teaches a course with 

the director of the Carr Center for Human Rights Policy called "Human Rights Tools for 

Practice". 

31 

Ms. Tibbitts has carried out trainings in over 20 countries and provided technical 

assistance or served as a textbook author in educational initiatives in Albania, Bosnia and 

Herzegovina, China, Croatia, El Salvador, Estonia, Gaza, Kosovo, Northern Ireland, 

Morocco, Romania, Ukraine and the United States. Ms. Tibbitts has published numerous 

articles, manuals and book chapters in the area of human rights education and contributed 

to the development of policy documents for the United Nations. 



osce 



Organization for Security and Co-operation in Europe 

PARLIAMENTARY ASSEMBLY 



ROTTERDAM 
DECLARATION 



OF THE 
OSCE PARLIAMENTARY ASSEMBLY 

AND 

RESOLUTIONS ADOPTED 

DURING THE TWELFTH ANNUAL SESSION 



ROTTERDAM, 5 TO 9 JULY 2003 



PREAMBLE 

We, Parliamentarians of the OSCE participating States, have met in annual session in 
Rotterdam on 5-9 July 2003 as the Parliamentary dimension of the OSCE to assess 
developments and challenges relating to security and co-operation in Europe, in particular the 
role of the OSCE in the new architecture of Europe, and we offer the following views to the 
OSCE Ministers. 

We wish every success to the next OSCE Ministerial Conference in Maastricht in December 
and bring to its attention the following declaration and recommendations. 



THE ROLE OF THE OSCE IN THE 
NEW ARCHITECTURE OF EUROPE 



CHAPTER I 



POLITICAL AFFAIRS AND SECURITY 



The OSCE Parliamentary Assembly: 

1 . Reaffirming the positive role of the OSCE in the new security architecture of Europe, 

2. Noting the importance of further developing and reforming the OSCE's field activity, 

3. Pointing to the pivotal role of the OSCE, as a regional security organization under 
Chapter VIII of the United Nations Charter, in safeguarding and upholding universal 
principles of international law enshrined in the Charter, 

4. Recalling that long-standing international problems in the OSCE area constitute a 
permanent threat to security and stability in the OSCE region and, by extension, to 
international peace and security, 

5. Welcoming in this respect the commitment of the OSCE, reaffirmed in the Porto 
Ministerial Declaration, to intensify efforts to resolve persistent conflicts in the OSCE 
area that threaten observance of the OSCE principles and have an impact on peace 
and stability, 



6. Reiterating calls in the OSCE Parliamentary Assembly Paris (2001) and Berlin (2002) 
Declarations for increased inter-institutional co-operation with the UN, EU, NATO, 
CE and CIS, based on the Platform for Co-operative Security, 

7. Reaffirming the importance of close inter- institutional co-operation at both 
headquarters and field level, 

8. Noting that the real strength of the OSCE lies in its capacity to respond to security 
threats and challenges and its strong field presence, 

9. Stressing the real strength of the OSCE also as a forum to encourage governments to 
take actions necessary to implement the OSCE commitments freely undertaken from 
the Helsinki Final Act to the present, 

10. Reaffirming the constructive and positive role played by OSCE Missions in helping 
their host states fulfil their OSCE commitments, 

11. Keeping in mind that efficiency in achieving objectives should be the primary 
consideration for all organizations when undertaking projects, 

The OSCE Parliamentary Assembly: 

12. Stresses the importance of co-ordination between international organizations and of 
avoiding wasteful duplication by focusing attention on those areas in which each 
organization has comparative advantages; 

13. Emphasizes that the OSCE, with its comprehensive security approach, has particular 
competence to support nation-building and to empower populations to participate 
actively in the democratization process; 

14. Welcomes the increasing co-operation between the major security organizations in the 
OSCE area on the basis of the Platform for Co-operative Security; 

15. Encourages the strengthening of transatlantic co-operation; 

16. Welcomes the proposed opening of an OSCE Liaison Office in Brussels to improve 
co-ordination with international organizations; 

17. Recognizes that the security architecture of Europe is constantly undergoing 
development; emphasizes the need for flexibility in the division of labour between 
international organizations, and specifically the need to demonstrate a willingness to 
cede projects to other, more suitable, organizations; and believes that, at the same 
time, project funds of other organizations could, where appropriate, be used by the 
OSCE's strong field missions; 

18. Declares itself in favour of developing relations and co-operation of the OSCE with 
the Mediterranean and Asian Partners for Co-operation and other neighbouring 
countries, with a view to promoting OSCE values, achievements and methods; 



19. Calls upon the OSCE to stand firm by its fundamental principles and norms, set out in 
the Helsinki Final Act and subsequent documents, as the guiding principles of its 
overall contribution towards shaping the new European security architecture; 

20. Emphasizes the importance of universal and equal application of OSCE principles and 
commitments; 

21. Calls upon OSCE institutions to strive for a greater geographical balance in their 
work; 

22. Encourages continued focus by the OSCE on issues of common interest to all 
participating States, and applauds the Netherlands OSCE Chairmanship's focus on 
trafficking; 

23. Notes the opportunities for the OSCE to address the common interest all participating 
States have in preventing the spread of weapons of mass destruction and their means 
of delivery, and to prohibit the illicit sales of conventional weapons, including small 
arms and light weapons, in violation of United Nations resolutions, in particular by 
encouraging and vigorously reviewing compliance with the decisions on non- 
proliferation and arms transfers taken by the OSCE Ministerial Councils in Prague in 
1992 and Porto in 2002 and at the Budapest Summit in 1994; 

24. Urges all OSCE participating States to reconsider calls for zero real budget growth in 
the Organization; 

25. Calls upon the OSCE to ensure a transparent and balanced budget; 

26. Stresses that providing OSCE Field Missions with adequate funding and high-quality 
staff is necessary for upholding the credibility of the Organization; 

27. Welcomes the current efforts of the OSCE to give the field missions greater budget 
responsibility and budgetary independence; 

28. Highly recommends that the OSCE Permanent Council be requested to consult the 
OSCE Parliamentary Assembly prior to making a decision to terminate any OSCE 
field office and that, in this connection, the President of the OSCE Parliamentary 
Assembly be afforded sufficient time for him to despatch a delegation of the OSCE 
Parliamentary Assembly to the country concerned to assess the situation and report 
back to the President; 

29. Reiterates appeals in the OSCE PA Bucharest Declaration (2000) for the OSCE to 
reduce reliance on seconded personnel; 

30. Expresses concern at the geographical imbalance which results from the secondment 
system, in that it relies on the ability of individual participating States to bear the costs 
for international staff members; 



31. Welcomes the domestic capacity-building which results from international staff 
positions being assumed by local officials; 

32. Suggests that the OSCE focus its work in South-Eastern Europe on the areas of 
governance and capacity-building; 

33. Welcomes the increasing focus by the OSCE on policing matters, and applauds the 
establishment of the Strategic Police Matters Unit as a useful co-ordinating body; 

34. Urges that, in line with any future requirements, appropriate capacities in the area of 
border management/border security be built up at the OSCE Secretariat through the 
creation of a corresponding work unit. 



CHAPTER II 



ECONOMIC AFFAIRS, SCIENCE, TECHNOLOGY AND ENVIRONMENT 



35. Noting that, as it enters the twenty-first century, Western Europe is achieving 
integration and the creation of a space conducive to the constructive interaction of 
nation States in pursuit of common objectives and interests, 

36. Greatly valuing the efforts of States to achieve further integration into European and 
Euro-Atlantic structures and to strengthen security, stability and democracy, 

37. Recognizing that the primary responsibility for political and economic progress lies 
with the authorities and inhabitants of the regions, welcoming in that connection the 
improvement of good neighbourly relations and the deepening of regional co- 
operation, and emphasizing the need for further intensification of efforts to ensure that 
progress becomes irreversible and continues for the purpose of achieving common 
goals through the observance of mutual commitments and shared values, 

38. Being fully aware that an opportunity is being created for a great single market 
offering the possibility of scientific and technical co-operation and the free movement 
of goods, capital, services and persons, all of which is becoming an additional source 
of growth and greater economic effectiveness, is being created, 

39. Noting that the economic and currency union on the basis of which the euro was 
introduced as a new common currency as from January 1999 marks a qualitatively 
new frontier in the process of further integration, 

40. Emphasizing that Western Europe has firmly taken its place in the world economy as 
a major integration centre interacting with the world economy and exerting a 
considerable effect on the conditions of international trade, 

41. Stressing that the further enhancement of the Economic and Environmental 
Dimension of the OSCE, as an integral part of its comprehensive security approach, 
constitutes an essential prerequisite for the OSCE's substantial contribution to the 
new European Security Architecture, 

42. Highlighting the substantial role of the OSCE in further promoting the regional and 
subregional co-operation framework to address economic and environmental threats 
to security in the OSCE region, and highlighting the significant input of the OSCE 
Parliamentary Assembly Subregional Economic Co-operation Conferences to this 
end, 



43. Emphasizing that within the OSCE several subregional organizations of States have 
been formed and are in operation, within which a single spatial approach to regional 
development, the principles of sustainable development and environmental security is 
being formulated, 

44. Noting the achievements of integration, which has promoted the growth of the 
political authority and influence of Western Europe in the world, particularly in 
Central and Eastern Europe, a development that has led to the desire of some 15 
additional European countries to join the European Union and NATO as it expands to 
the East, 

The OSCE Parliamentary Assembly: 

45. Emphasizes the rise both in Eastern and in Western Europe of new risks and 
challenges, both external and internal, for which prompt and effective solutions will 
have to be found in the future; 

46. Notes that a major challenge is that of globalization, which is difficult to define and is 
at the initial stage of its development, many of its manifestations being nevertheless 
already clear and making it necessary to restructure the human habitat: 

- Revolutionary achievements in electronics and related areas as the basis for the 
creation of a modern worldwide information space; 

- The very rapid development of the means of communication and transport to 
permit the free movement of persons throughout the world and the delivery of 
goods and services; 

- The sharp acceleration in the internationalization of production in branches 
engaged in the manufacture of high-technology goods; 

- The need to establish and develop a worldwide money market and capital market, 
without which the contemporary internationalization of production is simply 
unthinkable; 

47. Calls upon the OSCE to make full use of its role as a forum for political dialogue 
among major international economic institutions towards substantially assisting 
developing countries in their efforts to achieve sustainable development and meet the 
challenges of globalization; 

48. Calls on all OSCE participating States to implement their commitments under the 
Helsinki Final Act, the Charter of Paris for a New Europe, the 1990 Document of the 
Bonn Conference on Economic Co-operation in Europe, and subsequent documents of 
the OSCE, to strengthen democratic institutions and the rule of law, to secure 
fundamental human rights and to promote sustainable economic development 
throughout the OSCE region; 



49. Requests the OSCE, within an area of prosperity and good-neighbourliness, to 
establish a new progressive, differentiated and conditional form of association for 
those countries which are part of the Greater Europe, so that the integration process 
does not create new dividing lines in Europe, further increase the differences in 
economic development and present those countries with additional problems; 

50. Emphasizes that harmonization of integration processes in the OSCE region requires 
the integration of the countries carrying out reforms into the world and European 
economic systems on an equal and mutually beneficial basis, and the OSCE urges 
participating States to assist these processes in every possible way taking into account 
the economic and political interests of all OSCE participants and avoiding damage to 
the security and stability of the whole region, which is under the responsibility of the 
Organization; 

5 1 . Encourages parliamentarians of the OSCE participating States to work out a model of 
reform-oriented sustainable development; 

52. Urges OSCE participating States to create the necessary legal conditions to allow a 
sustainable development of market economies and to facilitate investments, as 
preconditions for stability in the OSCE area; 

53. Encourages the European Union, within the current process of enlargement, to adopt a 
political strategy of partnership with its new neighbours to the East and accordingly to 
ensure that it has the appropriate and adequate means to reorganize the production 
potential of the Member States, to benefit from the international division of labour 
and to make fair use of the available skilled workforce; 

54. Welcomes the efforts of the European Union to avoid harming the economic interests 
of those countries which do not become members of the European Union; 

55. Calls on the participating States to develop effective, co-ordinated strategies, 
particularly through regional organizations like SECI, the Southeast European Co- 
operative Initiative, to combat corruption and organized crime, money laundering, 
terrorist financing and trafficking in human beings, drugs and arms; 

56. Recognizes that economic and environmental factors can threaten security and 
stability, and appeals to participating States and international organizations to step up 
their efforts to ensure security, prevent and reduce environmental pollution and ensure 
control on the basis of full respect for international law; 

57. Urges the OSCE participating States to render all-round assistance to development of 
regional co-operation in such fora as the Organization of the Black Sea Economic Co- 
operation, the Barents Euro-Arctic Council, the Council of the Baltic Sea States, the 
Commonwealth of Independent States, the Euro-Asian Economic Community, the 
Central European Initiative and the Southeast European Co-operative Initiative, to 
encourage development of co-operation in the field of trade and industries, energy, 
transportation, communication, science and engineering, agriculture, to support small 



and medium-sized enterprises (SMEs), ecology, tourism, etc., and to provide financial 
assistance in the realization of concrete regional projects; 

58. Emphasizes the need to support efforts aimed at assisting development of all- 
European co-operation on an equal and mutually beneficial basis in various areas and 
the eventual formation of a single area of security and economic co-operation in the 
OSCE region and the construction of the new architecture of Europe without dividing 
lines; 

59. Calls upon the OSCE as a whole to join the OSCE Parliamentary Assembly in 
common efforts to promote the sustainable development of SMEs; 

60. Urges the participating States to promote the growth of entrepreneurship and SMEs, 
particularly those owned and operated by women and minorities, by establishing non- 
burdensome licensing and taxation regimes, developing programmes that assist SMEs 
in gaining access to finance, and supporting education and training programmes, 
business incubators and the development of local, national and regional business 
associations, following the recommendations of the Berne Final Declaration 2003 on 
the promotion of SMEs. 



CHAPTER III 



DEMOCRACY, HUMAN RIGHTS AND HUMANITARIAN QUESTIONS 



61. Recognizing that the enlargement of the EU and NATO, and also the Council of 
Europe, brings new challenges to all major European and Euro- Atlantic institutions, 
including the OSCE, 

62. Believing that the enlargement of the EU, NATO and the Council of Europe, sharing 
the common values of democracy, human rights and the rule of law, will strengthen 
the adherence to the participating States' human dimension commitments, 

63. Underlining the importance of keeping the OSCE focused on its human dimension, 

64. Recalling that gross violations by OSCE participating States of the human rights of 
citizens of other participating States constitute a permanent threat to international 
peace and security, 

65. Highlighting the need for the OSCE to maintain and further increase its political 
weight on the international scene by raising a stronger voice against such violations, 

66. Recognizing that there are differences between countries and regions in the OSCE, 
with respect to the implementation of their human dimension commitments, 

67. Stressing the need for a more dynamic approach to be adopted by the OSCE regarding 
the promotion of its principles and norms set out in the Helsinki Final Act and 
subsequent documents, as an effective means towards reducing these differences, 

68. Noting that the creation of a "European area of freedom, security and justice" on the 
basis of the Schengen Agreement stipulating the procedures for the crossing of 
external borders, the free movement of citizens, immigration, monitoring and the fight 
against crime and terrorism should be regarded as one of the major achievements of 
the integration processes under way in Central and Eastern Europe, 

69. Noting that the recipient countries have benefited from migration through, inter alia, 
an enhanced workforce and cultural diversity, and that migration can continue to be a 
positive factor in the future, 

70. Being concerned , however, that certain problems, such as xenophobia and 
discrimination, have emerged in connection with migration and that these problems 
need to be given greater attention by the OSCE, 

71. Noting that within the 55 participating States that constitute the OSCE, millions of 
individuals have fled their place of residence for a separate secure location within the 
same country, thereby becoming internally displaced, and that each OSCE 



participating State bears the primary responsibility to provide protection and 
humanitarian assistance to internally displaced persons in its territory without 
discrimination, 

72. Welcoming the increased co-ordination and co-operation, also at the parliamentary 
level, of the main European and Euro-Atlantic institutions in matters concerning 
consolidation of democracy, respect for human rights, and strengthening the rule of 
law, 

73. Considering that trafficking in human beings constitutes a serious and particularly 
repulsive form of crime, resulting in a modern form of slavery in the OSCE region, 

74. Recalling the "Resolution on Combating Trafficking in Human Beings, especially 
Women and Children", adopted in Berlin in 2002 and the "Resolution on Combating 
Trafficking in Human Beings", adopted in Paris in 2001, in addition to other previous 
statements of the OSCE Parliamentary Assembly on this appalling form of 
international criminality, 

75. Recalling that trafficking is a form of organized and international criminality which, 
in response to the intensification of the fight against it, is seeking new forms and 
sources of financial support, and which must be combated in international co- 
operation embracing countries of origin, transit and destination, 

The OSCE Parliamentary Assembly: 

76. Suggests that the OSCE adopt a more balanced regional approach when promoting the 
implementation of the participating States' human dimension commitments, taking 
into account the differences of each country and region but not neglecting any of 
them; 

77. Calls upon OSCE participating States to honour their commitments deriving from 
their accession to the international Conventions and other legal instruments on Human 
Rights; 

78. Stresses the need for the OSCE to enhance oversight of participating States 
observance of their commitments pertaining to the human dimension and to make full 
use of its commitments implementation review mechanism to this end; 

79. Recommends that the OSCE initiates missions and election monitoring of an 
appropriate nature in established democracies that face new challenges such as the 
integration of new minorities and the fight against trafficking of human beings; 

80. Appeals to the EU and NATO to maintain high requirements with respect to 
democracy, human rights and the rule of law as far as both their member States and 
new members are concerned; 

81. Recommends that the OSCE develops further its co-ordination, co-operation and 
division of labour with the major European and Euro-Atlantic institutions, such and 

10 



the EU, NATO and the Council of Europe, when promoting the implementation of the 
participating States human dimension commitments; 

82. Considers that the experiences of the "Parliamentary Troikas" on a number of issues 
are positive, and therefore this form of parliamentary co-operation should be 
developed further on an ad hoc basis; 

83. Encourages the OSCE to strengthen its work in combating xenophobia and 
discrimination against minorities in established democracies and in protecting their 
new minorities resulting from migration; 

84. Suggests that the mandate and resources of the OSCE High Commissioner on 
National Minorities be modified and strengthened to deal with the protection of the 
new minorities in established democracies in the OSCE area, and to help them 
integrate into the societies of their new homelands while recognizing their right to 
maintain their own cultural heritage; 

85. Urges OSCE participating States to take the necessary steps to prevent and avoid 
conditions that might lead to internal displacement and, where displacement exists, to 
create and establish lasting solutions, allowing internally displaced persons to return 
freely, in safety and dignity, to their homes or places of habitual residence and to 
repossess their property, or to resettle and integrate voluntarily elsewhere in their 
country; 

86. Declares that OSCE participating States should not forcibly return internally displaced 
persons against their will or create situations where return is the only option, 
especially if their life, safety, liberty and/or health would be at risk; 

87. Encourage s the parliaments of all participating States to take concrete steps to ensure 
that internally displaced persons in their country have the right to return home and 
repossess their property or, until that time, that they are given proper and safe housing 
and fully enjoy their rights; 

88. Urges the creation of additional standard-setting language concerning internally 
displaced persons at the OSCE Ministerial meeting to be held in December 2003 
through, inter alia, the endorsement of the United Nations Guiding Principles on 
Internal Displacement or the adoption of key aspects of those Guiding Principles as 
OSCE commitments; 

89. Recommends that the OSCE offer itself to the participating States as the principal 
international organization in the co-operation and co-ordination of efforts to combat 
trafficking in human beings and in the development of police capacity and 
institution-building; 

90. Appeals to all participating States to co-operate effectively in order to combat 
trafficking in human beings in countries of origin, transit and destination; 



11 



91. Calls for the participating States, their parliamentarians in particular, to ensure that 
their national legislation provides means and tools for combating trafficking, 
protecting its victims and co-operating on international level; 

92. Suggests that the OSCE effectively organize its work on combating trafficking in 
human beings by appointing a Special Representative on Trafficking in Human 
Beings, by strengthening the resources of the Senior Police Adviser and by 
establishing mechanisms to co-ordinate closely with the participating States and all 
OSCE institutions, bodies and officials involved in combating trafficking in human 
beings, including the OSCE Parliamentary Assembly, the High Commission for 
National Minorities, ODIHR and the Senior Police Adviser; 

93. Recommends that the Parliamentary Assembly continue to give high priority to its 
efforts to combat trafficking in human beings. 



12 



RESOLUTION ON 

WELCOMING AFGHANISTAN AS A NEW 

PARTNER FOR CO-OPERATION 



1 . Acknowledging that in February 2003 the Interim Foreign Minister of Afghanistan 
indicated Afghanistan's intention to share the principles, values, and goals of the 
OSCE, 

2. Recalling that in April 2003, at the 445 1 meeting of the Permanent Council, 
Afghanistan was granted the status of Partner for Co-operation, 

3. Affirming that the OSCE participating States and the Partners for Co-operation 
welcome Afghanistan as a new Partner for Co-operation, 

The OSCE Parliamentary Assembly: 

4. Urges all participating States and the OSCE Partners for Co-operation to strengthen 
co-operation with the new Government of Afghanistan on issues of mutual concern, 
to assist Afghanistan in meeting the OSCE standards and principles on democracy and 
security; 

5. Pledges the assistance of the Parliamentary Assembly to Afghanistan as it seeks to 
establish a constitutional democracy based on the rule of law and respect for human 
rights. 



13 



RESOLUTION ON 
RENEWING THE OSCE PARTNERSHIP 



1. Recalling the words of the Helsinki Final Act in which the participating States 
recognized that their common history, traditions and values could assist them in 
developing their relations, fully taking into account the individuality and diversity of 
their positions and views, and in their efforts to overcome distrust, increase 
confidence, solve the problems that separated them and co-operate in the interest of 
mankind, 

2. Remembering also that the Final Act recognized the close link between peace and 
security in Europe and in the world as a whole, and the need for each of the 
participating States to make its contribution to the strengthening of world peace and 
security, and to the promotion of fundamental rights, economic and social progress, 
and well-being for all peoples, 

3. Recalling that the Charter of Paris declared that the participation of both North 
American and European States is a fundamental characteristic of the OSCE, 
underlying its past achievements and essential to the future of the OSCE process, and 
that the challenges confronting the participating States can only be met by common 
action, co-operation and solidarity, 

4. Welcoming the active involvement of the OSCE Mediterranean Partners and the 
Partners for Co-operation, especially the newest Partner, Afghanistan, 

5. Acknowledging the great strides made by the participating States in improving human 
rights, developing democracy and the rule of law, and strengthening international 
peace and stability since the signing of the Final Act, 

6. Recognizing that much remains to be done to promote fundamental human rights, 
strengthen democratic institutions, ensure peace and stability, confront global 
terrorism, prevent the proliferation of weapons of mass destruction, and combat 
organized crime and corruption throughout the OSCE region, 

7. Recognizing also that the participating States may disagree regarding matters 
affecting regional or global security as evidenced recently by the debate concerning 
the situation in Iraq, 

8. Understanding that the strength of the OSCE is its diversity, and its ability to work 
together to confront threats to human rights, democracy, and peace and stability in the 
OSCE region, 



14 



The OSCE Parliamentary Assembly: 

9. Reaffirms its commitment to work with the OSCE and its institutions to promote 
human rights, economic prosperity, democracy and the rule of law as well as to 
combat terrorism, corruption and organized crime through its Ad Hoc Committees, 
election monitoring, inter-parliamentary dialogue and mission support; 

10. Urges the participating States of the OSCE, in the spirit of the Final Act and the 
Charter of Paris, to redouble their efforts to address critical challenges to fundamental 
human rights and security throughout the OSCE region, and to work together to 
ensure peace, prosperity and stability for the global community. 



15 



RESOLUTION ON 

THE PARLIAMENTARY FOLLOW-UP OF OSCE 

ACTIVITIES AT THE NATIONAL LEVEL 



1. Recalling the Charter of Paris 1990 which "calls for a greater parliamentary 
involvement in the CSCE ... involving members of parliaments from all participating 
states", 

2. Recalling the OSCE Istanbul Charter from 1999 which welcomed its increasing role, 
particularly in the field of democratic development and election monitoring, and 
called for the Parliamentary Assembly to develop its activities further as a key 
component in the efforts of the OSCE to promote democracy, prosperity and 
increased confidence within and between participating states, 

3. Referring to the Resolution on Strengthening Transparency and Accountability in the 
OSCE adopted by the Parliamentary Assembly at its 10 l Session in Paris in July 
2001, and the Resolution on Enhancing the Parliamentary Dimension of the OSCE 
adopted at the Standing Committee in Sintra, Portugal in November 2001, 

4. Referring to the work done by the Ad hoc Working Group on Transparency and 
Accountability of the Parliamentary Assembly for the promotion of communication 
and relations between the OSCE institutions, in particular the OSCE Parliamentary 
Assembly and the Ministerial Council, 

The OSCE Parliamentary Assembly: 

5. Recommends the nomination of OSCE Parliamentary Assembly national delegations 
for the entire legislature as well as the practice of holding regular national 
Parliamentary Assembly delegation meetings for the benefit of continuity in OSCE 
activities at the national level; 

6. Encourages national parliaments to introduce practices whereby annual written 
reports on the activities of the OSCE Parliamentary Assembly by national delegations 
are regularly debated in an appropriate manner in national parliaments; 

7. Encourages national OSCE Parliamentary Assembly delegations to maintain contacts 
and co-ordinate debates related to the security structure of Europe in their 
parliaments, in co-operation with other relevant parliamentary committees (such as 
the Foreign Affairs Committee or Defence Committee) as well as other inter- 
parliamentary national delegations; 

8. Recommends the organization of broad-based discussions and exchanges of views on 
the activities of the OSCE with representatives from parliaments, governments as well 
as non-governmental organizations and academic institutions; 



16 



9. Encourages national OSCE Parliamentary Assembly delegations to maintain regular 
contacts with the competent authorities of their national governments involved in 
OSCE activities, in particular the Ministry of Foreign Affairs; 

10. Encourages national parliaments to investigate possibilities of being heard and 
informed by national governments of OSCE activities in particular prior to major 
OSCE intergovernmental ministerial meetings and Summits; 

1 1 . Calls upon governments of participating States to include parliamentarians in their 
national delegations to meetings of the OSCE ministerial council and OSCE summits; 

12. Recommends consideration of the introduction of annual national reports on the 
activities of the OSCE by the national Governments to national parliaments; 

13. Recommends that national parliaments take active part in OSCE election observation 
operations and consider new forms of activities of democracy education in the context 
of elections observation for instance by inviting observers from newly democratized 
OSCE countries to follow elections in other OSCE countries. 



17 



RESOLUTION ON 
BELARUS 



The OSCE Parliamentary Assembly: 

1 . Welcomes the reopening of the OSCE Office in Minsk on 1 January 2003 and the co- 
operation demonstrated thus far by the Belarusian Government with the Office; 

2. Pledges to support the work of the Office in the future on the basis of its Mandate and 
the associated Memoranda, and urges the Belarusian Government to avoid creating 
obstacles that hinder the Office's work; 

3. Welcomes the stated will of the Belarusian Government to work actively and co- 
operatively within the framework of the OSCE Parliamentary Assembly; 

4. States the wish to engage in intensive and critical dialogue with the National 
Assembly and the Belarusian Government; 

5 . Recalls that none of the four criteria that are the basis of the work of the Working 
Group, and none of the requirements made of the Belarusian Government - 
satisfactory access of all political parties to the mass media, establishment of 
meaningful functions and powers for the Parliament, non-discrimination against 
political opposition and introduction of confidence-building measures, adoption of a 
democratic electoral code and transparency of the election process - have thus far 
been met; 

6. Welcomes the New Neighbours Initiative of the EU, which provides Belarus with the 
opportunity for integration and protection from any negative consequences of EU 
expansion; 

7. Urges the Belarusian Government to take advantage of this opportunity; 

8. Urges the Belarusian National Assembly to reform and ratify the electoral code to 
meet OSCE standards; 

9. Expresses regret that important legal reforms have thus far not been enacted, 
including a new electoral code, media legislation, and laws regarding the powers of 
the parliament; 

10. Urges the Belarusian Government to submit to the National Assembly the necessary 
and promised legislation; 

1 1 . Urges the Belarusian Government to reform the electoral code to make free, fair, and 
transparent elections possible. This requires, among other things: 



18 



- changes in the formation of the electoral commission on all levels (local, regional, 
national); 

- limiting the possibility of early voting and mobile voting, and the transparent 
oversight of these practices; 

- access of national and international observers to the entire election process; 

12. Urges the OSCE to observe the 2004 elections to the National Assembly; 

13. Clarifies that the holding of further elections or referenda conducted on the basis of 
the present electoral legislation, which do not meet OSCE standards, will be a step 
backwards in the improvement of relations between Belarus and the OSCE; 

14. Regrets that the Belarusian National Assembly does not enjoy full parliamentary 
rights and urges the National Assembly and Belarusian Government to implement 
legislative changes to ensure those rights; 

15. Urges the ratification of legislation on registration and registration practices which 
meets OSCE standards; 

16. Condemns the repression of civil society organizations, in particular Civil Initiatives 
and Ratusha, which stems from the same inadequate legislation and practices; 

17. Welcomes the presence of a group of democratically-oriented, independent 
representatives ("Respublika") in the National Assembly, who work for democratic 
legislation; 

18. Condemns every attempt at repression, discrimination and politically-motivated 
criminal charges against these and other parliamentarians; 

19. Urges all representatives of the Belarusian National Assembly to protect their 
colleagues who attempt to exercise their legitimate parliamentary and political rights; 

20. Urges the Belarusian Government to look into the cases of people murdered or 
disappeared for potentially politically-motivated reasons, and to speed up the 
investigations in such cases; 

21. Criticizes the fact that the social, political, and humanitarian situation in Belarus has 
worsened considerably; 

22. Supports in this context Resolution 2003/14 of the United Nations Human Rights 
Commission of 17 April 2003; 

23. Urges an end to restrictions against trade unions, and the enforcement of rights to 
form labour associations according to the standards of the International Labour 
Organization; 



19 



24. Condemns the politically-motivated repression of opposition representatives who 
have endured the loss of employment and in some cases politically-motivated 
criminal proceedings; 

25 . Urges the appointment of an Ombudsman for human rights; 

26. Urges the Belarusian Government, as promised, to draft media legislation to be 
forwarded to the OSCE and the Council of Europe for assessment to be submitted to 
the Belarusian National Assembly; 

27. Urges the Belarusian National Assembly to enact and ratify legislative changes 
according to OSCE criteria and following the recommendations of the OSCE and 
Council of Europe; 

28. Condemns the continuing repression of non state-owned, independent media and the 
persecution of independent journalists, specifically the ban and censorship of 
newspapers such as Narodnaya Volya, Navinki and Vecherny Stolin, especially 
worrisome in this regard being the three-month suspension of the publication 
Belaruskaya Delovaya Gazeta. In this regard, the practice of registration of print 
media and the repressive legislation and legislative practice is also condemned; 

29. Urges fair and equal treatment of political opposition parties and their free access to 
the state media; 

30. Declares support for all civic and democratic forces in Belarus. 



20 



RESOLUTION ON 
OSCE PEACEKEEPING OPERATIONS 



1. Recalling the Second Helsinki Conference held in 1992, which firmly re-established the 
centrality of non-coercive, co-operative approaches to conflict management, 

2. Acknowledging that the OSCE is a consensual, diplomatic forum and all of its conflict 
prevention and crisis management tools adhere to these fundamental principles, 

3. Recognizing that its consent-based, non-coercive character is the greatest strength of the 
OSCE, by giving great moral authority to any peacekeeping operation, because it 
requires the co-operation of the parties to a dispute and reflects the wishes of all 55 
member States, 

4. Recalling that the decision N° 4 of the OSCE Ministerial Council of 7 December 2002, 
"recognizing the significant changes in peacekeeping doctrine and practices" since the 
CSCE Helsinki Summit of 1992, calls the Permanent Council "to conduct a review of 
peacekeeping, with a view towards assessing OSCE capacity to conduct peacekeeping 
operations and identifying options for potential OSCE involvement in peacekeeping", 

5. Reaffirming that in the wider European security architecture, the role of the OSCE can 
be more effective through various peacekeeping operations, 

6. Noting that nowadays peacekeeping is directly related to maintaining peace and public 
order and facilitating dispute settlement, and in particular through early warning, 
conflict prevention, civilian crisis management, post-conflict peace building, 

7. Noting that this new and comprehensive perspective of peacekeeping requires the 
involvement of professionals with many different skills and experiences, not only of 
military personnel, 

8. Noting that several international organizations are engaged in different aspects of 
complex crisis management, 

9. Acknowledging that OSCE has developed experience and know-how in such 
peacekeeping operations, throughout the last decade, deploying observers, monitoring 
and verification missions in the field and in crisis areas, 

10. Recognizing that OSCE has thus carved out a proper space and role in unarmed 
peacekeeping operations, qualitatively different from those offered by military 
organizations, 

1 1 . Recognizing that the OSCE can complement other peacekeeping operations set up by 
different international organizations, 



21 



The OSCE Parliamentary Assembly: 

12. Recommends the fostering of the role of the OSCE in unarmed peacekeeping 
operations; 

13. Calls upon all OSCE participating States to contribute to the OSCE peacekeeping role, 
by preparing lists of experienced personnel that it can draw on and deploy at short 
notice; 

14. Encourages OSCE in the efforts undertaken for redefining its role in peacekeeping, and 
calls on it to reinforce its organizational structure for the selection of personnel, 
planning and rapid deployment of peacekeeping missions. 



22 



RESOLUTION ON 
THE OSCE MEDITERRANEAN DIMENSION 



1. Noting that the OSCE maintains special relations with six Mediterranean Partners for 
Co-operation: Algeria, Egypt, Israel, Jordan, Morocco, and Tunisia, 

2. Recalling that a number of OSCE participating States border the Mediterranean, and 
that the countries of the Mediterranean region share historical, cultural, economic, and 
political ties with the OSCE region, which dictates a Mediterranean dimension to 
security in the OSCE region, 

3. Recalling that the Helsinki Final Act states that "security in Europe is to be 
considered in the broader context of world security and is closely linked with security 
in the Mediterranean as a whole, and that accordingly the process of improving 
security should not be confined to Europe but should extend to other parts of the 
world, and in particular to the Mediterranean area," 

4. Stressing the significant role the OSCE can play in the further promotion of 
subregional dialogue and co-operation, as essential prerequisites towards meeting the 
goals of the Barcelona Process, 

5. Pointing to the need for the OSCE to enhance its role in the Mediterranean region by 
further promoting its Mediterranean dimension to achieve closer co-operation with 
Mediterranean Partners and calling for the enrichment of its existing mechanisms to 
this end, 

6. Highlighting the importance of increased attention attributed to the Mediterranean 
region at the level of the OSCE PA, as reflected in the appointment of the President's 
Special Representative for the Mediterranean, as well as in the institution of an OSCE 
Mediterranean Parliamentary Forum mechanism to be inaugurated in Rome this 
autumn, as a significant input of the Parliamentary Assembly towards the promotion 
of the OSCE Mediterranean dimension, 

7. Underlining that both OSCE participating States and Mediterranean Partners for 
Co-operation should aim at promoting security and co-operation in the region through 
a comprehensive process of enhanced political dialogue, economic co-operation and 
intercultural exchanges, as well as through the strengthening of democratic 
institutions and respect for human rights and the rule of law, 

The OSCE Parliamentary Assembly: 

8. Pledges to contribute energetically to the efforts devoted by the international 
community to make the Mediterranean Sea a sea of peace and security; 

9. Calls upon the Mediterranean Partners for Co-operation to adhere to the guiding 
principles contained in the Helsinki Final Act; 

23 



10. Encourages the Mediterranean Partners for Co-operation to use the framework and 
mechanisms of the OSCE, including those devoted to conflict prevention and post- 
conflict rehabilitation, as a model for enhancing security, promoting co-operation, and 
protecting human rights in the region; 

11. Urges all OSCE participating States to assist the Mediterranean Partners for 
Co-operation in their efforts to overcome the legacy of the past, strengthen peace and 
understanding, and develop relations based on mutual respect and confidence, 
increasing and developing respect for human rights and the rule of law, and economic 
co-operation. 



24 



RESOLUTION ON 
COMBATING TRAFFICKING AND EXPLOITATION OF CHILDREN 



1 . Underscoring the importance of combating corruption, for the facilitation of economic 
and political growth and stability, and for the improvement in and promotion of good 
governance, 

2. Noting the deleterious effects of corruption on economic, political and social 
development of a country, 

3. Recalling that the OSCE Ministerial Council Decision of December 2002 recognized 
the need to fight corruption which facilitates the operation of organized criminal 
networks, 

4. Recognizing the links between corruption, organized crime, international criminal 
networks and trafficking in human beings, 

5. Concerned that law enforcement efforts against human trafficking are undermined by 
official indifference and corruption, 

6. Recalling that the 1991 Moscow Document, the 1999 Charter for European Security, 
and the OSCE Ministerial Council Decisions of November 2000, December 2001, and 
December 2002 commit OSCE participating States to seek to end all forms of 
trafficking in human beings, 

7. Noting that the OSCE Ministerial Council Decision of December 2002 expresses 
particular concern "about the increase in trafficking in minors and, recognizing the 
special needs of children, supports more research and exchange of information on 
trafficking in children and, with due regard to the best interest of the child as the 
primary consideration in all actions concerning children, calls for the elaboration of 
special measures to protect trafficked minors from further exploitation, mindful of 
their psychological and physical well-being", 

8. Recognizing that the International Labour Organization estimates that 1.2 million 
children below the age of 18 are victims of trafficking, 

9. Recalling that the Parliamentary Assembly's Berlin Declaration demanded that 
special attention be focused on trafficked children and their specific rights and needs, 

10. Recalling that the Parliamentary Assembly, in its Berlin Declaration, expressed 
concern about the existence and prevalence of sex tourism aimed, in particular, at the 
sexual exploitation of children, and called on OSCE participating States to ensure that 
their laws contain the requisite jurisdiction to prosecute their nationals who travel 
abroad for the purpose of engaging in sexual acts with children, 



25 



1 1 . Noting with grave concern that the Internet has facilitated the promotion of sex 
tourism through easily accessible websites advertising such activities, thus, cloaking 
them in apparent legitimacy, 

12. Expressing concern that the Internet and other modern technologies are being used to 
facilitate the production, collection and distribution of pornographic images of 
children, 

The OSCE Parliamentary Assembly: 

13. Urges participating States to redouble their efforts to combat corruption in all areas of 
society and all levels of government, giving particular regard to instances of 
corruption that lead to violations of human rights, including trafficking in persons; 

14. Urges participating States to take all necessary measures to alert the general public to 
the dangers of false and illusory promises, particularly offers of lucrative and alluring 
employment overseas, made by the trafficking networks; 

15. Urges participating States to work with civil society in advancing and supporting 
ideas of accountability and transparency in government, and the promotion of good 
governance practices; 

16. Encourages participating States to provide training to the tourist industry and to 
tourism educators on child sex tourism and on children's rights and protection; 

17. Calls upon OSCE participating States to investigate allegations that police, or other 
law enforcement authorities, have been complicit in the crime of trafficking in 
persons and to prosecute any and all law enforcement authorities found to be 
complicit in such crimes or in efforts to undermine the investigation of such crimes; 

18. Urges all participating States to adopt and implement legislation to prohibit and 
establish severe criminal penalties for the production, distribution or use of material 
that visually depicts sexual conduct by children below the age of 18; 

19. Encourages participating States to consider practical measures that can be undertaken 
to combat the use of the Internet for child pornography, such as the creation of "child 
pornography hotlines" to allow Internet users the possibility of anonymously 
providing information on offences relating to child pornography to appropriate law 
enforcement units; 

20. Urges that participating States consider establishing within appropriate law 
enforcement entities specialized task forces on Internet crimes against children to 
investigate crimes against children committed through the use of the Internet; 

21. Urges all OSCE participating States to sign and ratify International Labour 
Organization Convention 182, calling for immediate action to ban the worst forms of 
child labour, including child prostitution and child pornography; 



26 



22. Calls upon all participating States to sign and ratify the Optional Protocol to the 
Convention on the Rights of the Child, on the Sale of Children, Child Prostitution and 
Child Pornography; 

23. Urges all OSCE participating States to sign and ratify the Protocol to Prevent, 
Suppress and Punish Trafficking in Persons, Especially Women and Children, 
supplementing the United Nations Convention against Transnational Organized 
Crime. 



27 



RESOLUTION ON 
THE ROLE OF THE OSCE TOWARDS THE GREATER EUROPE 



Recalling that in Europe, the trend towards closer integration and co-operation that 
has developed gradually in intra-European relations since the end of the Cold War is 
now becoming consolidated and more clearly defined, 

Recalling that examples of such integration and co-operation include the enlargement 
of the European Union and NATO to incorporate the countries of Central and Eastern 
Europe, and co-operation between these two organizations and Russia, Ukraine and 
the other members of the CIS, 

Recalling that the States which are acceding to the European Union and to NATO 
have demonstrated an extraordinary capacity to modernize their civil, economic and 
military structures, and to mobilize public opinion in support of the predetermined 
objectives, 

Recalling that the European area of integration is being expanded parallel to the 
increase in a series of subregional co-operation experiences between the Member 
States of the OSCE area, such as the Visegrad Group, the Black Sea Economic Co- 
operation, the Central European Initiative, the Southeast European Co-operative 
Initiative, and the Council of the Baltic Sea States, 

Recognizing that although these European integration and co-operation experiences 
are proceeding at different levels, all are based on common principles governing 
relations between the participating States, 

Recognizing that in political terms, these common principles are respect for 
democracy, the rule of law and human rights, and they are helping to consolidate 
instruments designed to guarantee international security, 

Recognizing that in economic terms, the extension of the market economy, the 
adoption of a liberal approach to trade between States based on the freedom of 
international trade and the extension of economic integration are strengthening 
political integration and driving economic development and prosperity, 

Acknowledging the significance of the adoption by the European Union of a Common 
Foreign and Security Policy, which will empower it to play its due role on the 
international political scene, 

Considering that the creation of international co-operation mechanisms and the 
principles underlying them are now a commonly shared heritage, bringing all the 
European States together in a single process, irrespective of the different levels of 
integration they have achieved, 



28 



10. Considering that these integration processes require an overall framework to facilitate 
and direct them, maintaining the conditions for co-operation, 

11. Considering that this broader and more general framework for participation is 
provided by the OSCE, which already encompasses all the existing regional and 
subregional integration processes and provides the participating States with a set of 
shared values that were enshrined in the 1975 Helsinki Final Act, 

The OSCE Parliamentary Assembly: 

12. Wishes the European Union to be an area that is receptive to the contribution of other 
European countries belonging to the OSCE area, the enlargement of the European 
Union having beneficial results in this respect; 

13. Wishes the construction of Europe to acquire greater depth in the larger and more 
inclusive ambit of the OSCE, in order to consolidate democracy, the protection of 
human rights and collective security, and the increasing integration of the national 
economies, continent-wide; 

14. Wishes that this perspective will be specifically taken on board by the European 
Union as a permanent strategic objective, looking ahead to the creation of an 
increasingly more cohesive and integrated "Greater Europe". 



29 



RESOLUTION ON 
COMBATING ANTI-SEMITISM IN THE 21 st CENTURY 



1 . Recalling the Resolution on Anti-Semitic Violence in the OSCE Region unanimously 
adopted at the Assembly's 2002 Annual Session in Berlin, which encouraged 
parliamentarians to "vocally and unconditionally condemn manifestations of anti- 
Semitic violence in their respective countries and at all regional and international 
forums", 

2. Reaffirming the 2002 Porto Ministerial Decision condemning "anti-Semitic incidents 
in the OSCE area, recognizing the role that the existence of anti-Semitism has played 
throughout history as a major threat to freedom", 

3. Recalling the 2002 Porto decision No. 6 recognizing the responsibility of participating 
States for promoting tolerance and non-discrimination, 

4. Noting ongoing efforts to create a parliamentary Coalition of the Willing, initiated by 
the German and American delegations to the Assembly, to gather like-minded 
parliamentarians willing to denounce anti-Semitism and related violence, be it on the 
domestic or international level, 

5. Recalling the leadership shown by the OSCE in addressing the issue of anti-Semitism, 
and the fact that it was the first international organization to publicly condemn anti- 
Semitism through provisions of the 1990 Copenhagen Concluding Document, 

6. Acknowledging that incidents of anti-Semitism occur throughout the 55-nation OSCE 
region and are not unique to any one country, which necessitates unwavering 
steadfastness by all participating States to erase this black mark on human history, 

The OSCE Parliamentary Assembly: 

7. Recognizes the danger of anti-Semitism to the societies of all OSCE States, as 
unchecked growth of this phenomenon and related violence will jeopardize peace, 
pluralism, human rights and democracy; 

8. Condemns unequivocally anti-Semitism (including violence against Jews and Jewish 
cultural sites), racial and ethnic hatred, xenophobia, and discrimination, as well as 
persecution on religious grounds whenever it occurs; 

9. Recommends that parliamentarians of OSCE participating States strongly and 
publicly condemn anti-Semitic acts when they occur; 

10. Supports the promotion of special efforts to train law enforcement officers and 
military personnel to deal with diverse communities and respond to racism and hate 
crimes; 



30 



1 1 . Urges all OSCE participating States to ensure effective law enforcement by local and 
national authorities against criminal acts stemming from anti-Semitism, xenophobia, 
or racial or ethnic hatred, whether directed at individuals, communities, or property, 
including thorough investigation and prosecution of such acts; 

12. Encourages educational efforts throughout the OSCE region to counter anti-Semitic 
stereotypes and attitudes among younger people, to increase Holocaust awareness 
programs, and to identify necessary resources to accomplish these goals; 

13. Calls on participating States to identify concrete action that may be possible within 
the OSCE to counter proliferation of neo-Nazi and other racist material over the 
Internet, while protecting and preserving the rights of freedom of expression; 

14. Emphasizes the need to commence and complete the proper and just restitution or 
compensation of seized properties to the rightful owners, noting that many claimants 
are elderly survivors of the Holocaust; 

15. Calls upon parliamentarians in OSCE participating States to play a leading role in 
combating anti-Semitism, thereby ensuring concrete actions are implemented at the 
national level; 

16. Urges those participating States that have not already done so to join the Task Force 
for International Co-operation on Holocaust Education, Remembrance and Research, 
and to implement the provisions of the Declaration of the Stockholm International 
Forum on the Holocaust. 



31 



RESOLUTION ON 
MOLDOVA 



1 . Recalling the resolutions on Moldova adopted at the Annual Session in Bucharest in 
2000, in Paris in 2001 and in Berlin in 2002, 

2. Welcoming the fact that all parties concerned have approved the initiative of the 
President of the Republic of Moldova to draw up jointly with the Transdniestrian side 
a new State Constitution based on the principles of federalism, 

3. Taking note of the recent Seminar on Federalism, organized by the OSCE 
Parliamentary Assembly, in close co-operation with the OSCE Mission to Moldova, 
where representatives of all parties concerned participated constructively in 
discussing a future solution, 

4. Recognizing the recent progress in the removal of the Russian armaments and 
ammunition from Transdniestria in accordance with the decisions of the Istanbul 
Summit and the Porto Ministerial meeting, 

5. Noting with concern that trafficking in drugs, arms and human beings remains a major 
cause for alarm in the region, 

6. Reaffirming the role of the OSCE in promoting free and fair elections, in addition to 
Article 21 of the Universal Declaration of Human Rights, which declares that: 
"Everyone has the right to take part in the government of his country, either directly 
or through freely chosen representatives", 

7. Understanding that a failure to find a solution to the problem concerning the status of 
the Transdniestrian region and effectively to combat organized crime seriously 
hampers economic and social progress in the entire country and its further integration 
into the European and Euro-Atlantic structures, 

The OSCE Parliamentary Assembly: 

8. Appeals to all parties concerned, in particular to the Parliament and Government of 
Moldova and the Supreme Soviet and Authorities in Transdniestria, to continue 
negotiating in good faith in order to find a solution to the problem of the status of 
Transdniestria as an integral part of a federal Moldova and in a manner that 
guarantees Moldova's sovereignty and territorial integrity; 

9. Encourages the Joint Constitutional Commission, composed of representatives of both 
parties and assisted by expert advisers from the OSCE, European Union and the 
Venice Commission, to continue their work in order to draft a new constitution within 
the period envisaged; 



32 



10. Recommends that the OSCE remain active in the ongoing negotiation process and 
ready to provide assistance and guarantees to any agreed solution that ensures 
Moldova's sovereignty and territorial integrity, including readiness to provide peace- 
keepers; 

1 1 . Urges the authorities in Tiraspol to continue co-operating with others concerned in 
order to complete the withdrawal of Russian armaments and ammunition by the end 
of 2003; 

12. Asks the authorities in Chisinau and Tiraspol to work effectively, in co-operation with 
their neighbours and relevant international institutions, in order to combat any kind of 
organized criminality, in particular the trafficking in drugs, arms and human beings; 

13. Suggests that the Parliament of Moldova and the Supreme Soviet of Transdniestria re- 
establish their contacts by holding regular meetings of appropriate committees; 

14. Assures all parties concerned that the OSCE Parliamentary Assembly remains 
available, mainly through its Parliamentary Team on Moldova, to facilitate dialogue 
and to look for solutions to various problems in the country, in particular to the 
preparation of a new federal constitution. 



33 



RESOLUTION ON 
THE INTERNATIONAL CRIMINAL COURT 



1 . Welcoming with great satisfaction the entry into force of the Rome Statute of the 
International Criminal Court (ICC) as a milestone in the development of an effective 
international criminal justice system in which there are no safe havens for those who 
commit the worst international crimes. With the creation of the International Criminal 
Court, genocide, war crimes and crimes against humanity shall no longer go 
unpunished, 

2. Recognizing that by providing redress and reparations for the victims and survivors of 
these crimes, the ICC is of vital importance not only for accountability and lasting 
justice, but also for peace and security. In the present international situation, the Court 
is needed more than ever before. With the support of international key actors, the 
Court can play a role of deterrent, which may be crucial in the preservation of world 
peace, 

3. Considering that democratic States must be the most ardent supporters of the Court, 
which represents the expression of their commitment to promote the universal values 
of human rights, international humanitarian law and the rule of law, 

4. Considering that universal adherence to the Rome Statute is of crucial importance in 
order to enable the Court to become a truly efficient international instrument to 
prevent impunity and to ensure equal justice for all, 

5. Emphasizing that to be effective the ICC will depend not only on widespread 
ratification of the Rome Statute, but also on states parties complying fully with their 
treaty obligations, 

6. Welcoming the ICC as a defender of the rights of those, such as women and children, 
who have often had little recourse to justice, the Rome Statute being the first treaty to 
contain an extensive list of crimes of sexual violence, 

7. Welcoming the explicit reference to trafficking in women and children, 
The OSCE Parliamentary Assembly: 

8. Calls on the OSCE participating States to make their ratifications meaningful through 
effective national implementing law that enables them to meet their principal 
obligations under the Rome Statute, namely co-operating with and assisting the ICC, 
which is vital to ensuring that the most serious crimes of concern to the international 
community no longer go unpunished; 

9. Calls on the participating States to look beyond the Rome Statute when incorporating 
the ICC crimes into national law and to incorporate the most progressive definitions 
of all crimes under international law, whether they are found in the Rome Statute or 

34 



elsewhere, this applying particularly to the standard set out in the Optional Protocol to 
the Convention on the Rights of the Child, which establishes eighteen as the minimum 
age for participation in armed conflict; 

10. Urges the participating States to provide support and protection to victims and 
witnesses, particularly women and children, to grant special protection visas to enable 
threatened victims and witnesses with their families to resettle in a safe third country, 
and to establish a trust fund for victims and their families; 

11. Calls on the participating States to work together for a universal accession to the 
Rome Statute of the International Criminal Court. 



35 



RESOLUTION ON 

THE PRISONERS DETAINED BY THE UNITED STATES 

AT THE GUANTANAMO BASE 



1 . Recalling the OSCE's fundamental principles based on the rule of law, 

2. Recalling the repeated statements of the OSCE Parliamentary Assembly opposition to 
the use of the death penalty, 

3. Underlining the importance of the defence of democratic rights, not least confronted 
with terrorism and other undemocratic methods, 

The OSCE Parliamentary Assembly: 

4. Deplores the fate and the treatment of the persons, including minors, being held at 
Guantanamo by the United States as "unlawful combatants" and not as either 
"prisoners of war" in accordance with the Third Geneva Convention and with the 
right of such persons or as criminals with the rights pertaining to that status. 

The Parliamentary Assembly urges the United States immediately to: 

5. Present the prisoners before a "competent tribunal" to have their status determined; 

6. Secure the prisoners' rights by letting them be represented by legal counsel of their 
own choice; 

7. Secure the rights of the minors imprisoned according to international conventions and 
fundamental principles of law regarding the rights of children not to be incarcerated 
with adults and secure their right to education; 

8. Refrain from the use of the death penalty. 
The Parliamentary Assembly furthermore: 

9. Urges the responsible authorities of all the States whose nationals are being 
unlawfully detained to do whatever possible to seek their extradition to their home 
country for prosecution of their criminal acts. 



36 



Intermediary Foundation of the Universal 
Declaration of Human Rights 



AANTEKENEN 

To: Mr Jose Manuel Barroso 

EUROPEAN COMMISSION 

Rue de La Loi 200 
B-1049 BRUSSELS 
BELGIUM 



Your letter of 
Your reference 
Our letter of 
Our reference 
Enclosure(s) 
Contact 
Direct line 
Re 



UNIEWAARDEN 

2x 

IFUD of Human Rights / J.P. van den Wittenboer 

ifudofhumanrights(aivahoo.com 

RACISME-XENOFOBIE 



Mierlo,27januari 2012 

Zijne Hoge Excellentie Jose Manuel Barroso, 



Hierbij verzoekt IFUD of Human Rights,( Joannes Petrus van den Wittenboer,(chairman) 
Zijne Hoge Excellentie Jose Manuel Barroso ,voorzitter van de europese commissie; 



daadwcrkclijk optreden te bewegen.De Europese Unie is niet alleen verantwoordelijk voor 
het verspreiden van informatie over mensenrechten.De Europese Unie moet garantie stellen 
dat de Verdragen daadwerkelijk de resultaten bereikt die de Uniewaarden beogen. Anders 
hebben bindende Verdragen geen betekenis.Wat rest is dan louter alleen een economisch 
handelsblok. Aldus samengevatmet deze brief beoogt IFUD of Human Rights,dat wordt 
getoond hoe de EU de waarden van de mensenrechten en anti-racisme vertaalt in 
praktijkgericht beleid in samenspraak met het Europees Parlement.Er heeft zich ondertussen 
een toestand gevormd die zich tot een permanente situatie heeft ontwikkeld,wat zich een 



Correspondence:Po.box 324, 5660AH Geldrop The Netherlands 

Offices:Kastanje 28, 573 INK Mierlo The Netherlands 

C.o.C.reg:4 1092925 Eindhoven N.L. 

E-mail: ifudofhumanrights@yahoo.com 

Internet: http://ifudofhumanrights.webs.com/ 

Phone:+31 -(0)6 50 425 552 



-2- 

geheel eigen leven is gaan leiden in de Europese Unie door elkaar kost wat kost,de hand 
boven het hoofd te houden,zoals de omstandigheden van het concrete geval met Lidstaat 
Nederland.Zo dacht lidstaat Nederland over het onderwerp van de mensenrechten,zo zou het 
moeten zijn: Mensenrechten waren rechten die wereldwijd zouden gelden voor alle mensen 
overal en altijd.Deze rechten vormden de grondslag voor een democratie.De Verenigde 
Naties,de Europese Unie en de Raad van Europa zouden opkomen voor de 
mensenrechten. Ook Nederland had een eigen mensenrechtenbeleid. 

Iedere lidstaat van de EU moet voldoen aan de voorwaarden in artikel 49 van het EU- 
Verdrag en moet de beginselen van artikel 6 lidl,van het Verdrag in acht nemen.In dit 
verband heeft de Europese Raad van Kopenhagen in 1993 bepaalde criteria ontwikkeld. 

NEDERLAND 

Het Internationaal Strafhof en het Anne Frank Huis zijn gevestigd in Nederland. Van de 
overheid mag bovenal een voorbeeldfunctie worden verwacht.Het door de Staat der 
Nederlanden bewust tolereren van de rechten activist die sinds 2003 -om het protest over 
onvrede met het systeem van de overheid meer kracht bijzetten- op zijn website en via e-mail 
symbolen gebruikt (SS-tekens en Hakenkruizen) die op grond van algemene bekendheid als 
beledigend over een bepaalde groep mensen worden ervaren (bij het grote publiek).Het is 
strafbaar en het is moreel verwerpelijk,bedreigt de stabiliteit van de samenleving -rechtsstaat 
en democratic- en is in strijd met de Grondwet.De omstandigheden waaronder de symbolen in 
het openbaar ten tonele worden gevoerd is in strijd met. . . Nederland handelt in strijd met 
de Grondwet,democratie en rechtsstaat, (de misdragingen zijn langdurig en structureel). 
Nederland voldoet niet aan de in 1993 Kopenhagen overeengekomen criteria. In het Verdrag 
van de Europese Unie wordt verder uitgeweid over de kenmerken die elke EU lidstaat dient te 
bezitten zoals o.a. non-discriminatie en respecteren van de mensenrechten.Nederland (zou) 
thans geen lid meer kunnen zijn van de Europese Unie.De EU kan niet toestaan dat een 
lidstaat -hoe groot of economische belangrijk die ook moge zijn- uit eigenbelang de 
uniewaarden dwarsboomd. (UNIEWAARDEN VEU en VWEU, primaire recht) 

HET PRIMAIRE RECHT 

Het primaire recht,ook wel primaire rechtsbron of oorsprongsrecht genoemd,is voor de 
Europese Unie (EU) de hoogste van recht in de Europese juridische rangorde,wat betekent dat 
het voorrang heeft op elke andere rechtsbron. 



HET SECUNDAIRE RECHT 

Het secundaire recht zijn de verordeningen,richtlijnen,besluiten,aanbevelingen,adviezen. 

EUROPESE OMBUDSMAN 

ONDERZOEK OP EIGEN INITIATIEF EN MELDING BIJ STRAFBARE FEITEN 

(statuut van de Europese Ombudsman) 

Artikel 3,lidl; onderzoek op eigen initiatief door europese ombudsman. 



Correspondence:Po.box 324, 5660AH Geldrop The Netherlands 

Offices:Kastanje 28, 573 INK Mierlo The Netherlands 

C.o.C.reg:4 1092925 Eindhoven N.L. 

E-mail: ifudofhumanrights@yahoo.com 

Internet: http://ifudofhumanrights.webs.com/ 

Phone:+31 -(0)6 50 425 552 



Artikel 4,lid2; Indien de europese ombudsman in het kader van een onderzoek kermis heeft 
genomen van feiten die zijnsinziens onder het strafrecht vallen,brengt hij de 
instellingen,organen of diensten die belast zijn met onderzoek van strafbare feiten hiervan 
onverwijld op de hoogte. 

(statuut Europese Ambtenaren) 

Bovendien zij erop gewezen dat volgens Artikel 22a van het Statuut van de ambtenaren alle 
ambtenaren van de Europese instellingen,met inbegrip van het personeel van de 
Ombudsman,gehouden zijn hun meerderen of OLAF in kennis te stellen van mogelijke 
strafbare feiten en / of illegale activiteiten waardoor de belangen van de Europese Unie 
worden geschaad. 

De europese ombudsman die niet voldoet. . . 

Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, Artikel 195,lid2; 
Het Europese Parlement kan daartoe een verzoek bij het Hof van Justitie starten om de 
europese ombudsman uit het ambt te ontheven worden verklaard,indien Hij niet meer aan de 
eisen voor de uitoefening van het ambt voldoet of Hij op ernstige wijze te kort is geschoten. 

EUROPESE COMMISSIE 

Krachtens de verdragen ziet de Commissie van de Europese Gemeenschappen erop toe dat 
het Gemeenschapsrecht op correcte wijze wordt toegepast.(door de ogen zien van haatzaaierij 
d.m.v. misinterpretaties van Verdragen, Statuten en regelgeving,dat de draak wordt gestoken 
met de uniewaarden).De Commissie beschikt over eigen bevoegdheden,(beroep wegens niet- 
nakoming) om te trachten aan deze inbreuk een einde te stellen;in voorkomend geval kan de 
Commissie de zaak aanhangig maken bij het Hof van Justitie van de Europese 
Gemeenschappen. De Commissie neemt,hetzij op grond van een klacht,hetzij op grond van 
vermoedens van inbreuken,die de Commissie ontdekt,de stappen die de Commissie nodig 
acht.Het gemeenschappelijke doel van de Europese Commissie en de Europese Unie zijn de 
"uniewaarden",en niet het herstel van de hitleriaanse symbolen om de geesten van de jongere 
generatie van de toekomst te vergiftigen en de terugkeer naar de imperialistische barbarij van 
weleer.Uitzondering is dat Nazi-symbolen zijn toegestaan in geschiedenisboeken en in een 
museum,niet om te beledigen en kwetsen.De Europese Commissie neemt een verzoekschrift 
slechts in behandeling als alle nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput.In Nederland betekent 
dit normaal procederen tot de Hoge Raad.De Europese commissie moet de mensenrechten 
niet inzetten voor alleen eigen glorie,een commissie die de mensenrechten uitsluitend 
gebruiken ter verheerlijking van zichzelf en hun eigen elite.Gelet op de Universele Verklaring 
van de Rechten van de Mens die op 10 december 1948 door de Algemene Vergadering van de 
Verenigde Naties is afgekondigd;overwegende,dat deze verklaring ten doel heeft de 
Universele en daadwerkelijke erkenning en toepassing van de rechten die daarin zijn 
nedergelegd te verzekeren. 



Correspondence:Po.box 324, 5660AH Geldrop The Netherlands 

Offices:Kastanje 28, 573 INK Mierlo The Netherlands 

C.o.C.reg:41092925 Eindhoven N.L. 

E-mail: ifiidofhumanrights@yahoo.com 

Internet: http://ifudoftiumanrights.webs.com/ 

Phone:+31 -(0)6 50 425 552 



-4- 

In ogenschouw nemen mr. Barroso's duidelijk en krachtig statement op het vlak van racisme 
en xenofobie in de Europese Unie. 



[verwijs naar State of the Union 2010 en Universiteit Geneve 14-1 0-20 10,toespraken 
Barroso.] 



Dat deze brief de aanzet is voor werkelijke onderhandelingen tastbare stappen vooruit op de 
thema's als een gedeelde toekomstvisie. 



[Ik verzoek u voor de eerste Maart tweeduizendentwaalf schriftelijk te reageren] 

Aan: IFUD of Human Rights 

t.a.v.: de Voorzitter 
Joannes-Petrus van den Wittenboer 

Kastanje 28 
573 INK 
MIERLO 

NEDERLAND. 

MET DE MEESTE HOOGACHTING, 

IFUD of Human Rights 

De voorzitter 



bijlage(n).- 




P. van den Wittenbo< 

T 




• Kopie verzoekschrift/klacht dd, 3 oktober 201 1 Europese Ombudsman inzake 
"UNIEWAARDEN",nummer: 2013/201 1/OV S2011-143703 

• Kopie brief Raad van de Europese Unie, 1 1 februari 2009,Therese Blanchet,hoofd van de Eenheid 
CoSrdinatie Juridische dienst 



Correspondence:Po.box 324, 5660AH Geldrop The Netherlands 

Offices:Kastanje 28, 573 INK Mierlo The Netherlands 

C.o.C.reg:4 1092925 Eindhoven N.L. 

E-mail: ifudofhumanrights@yahoo.com 

Internet: http://ifudofhumanrights.webs.com/ 

Phone:+31 -(0)6 50 425 552 



TEKST 



[procestaal NL] 
(behandeling openbaar) 

IJNIEWAARDEN 



ARTIKEL1. 



ARTIKEL 29 VEU 



General Assembly 
UNITED NATIONS 

A/RES/53/144 
March 8, 1999 



Everyone has the right,individually and in association with others,to promote and to strive for 
the protection and realization of human rights and fundamental freedoms at the national and 
international levels. 



STATE OF THE UNION 2010 

7 September 2010 

Voorzitter van de Europese Commissie 

Jose Manuel Durao Barroso 

Voor racisme en xenofobie is er in Europa geen plaats.Wanneer zich rond dergelijke delicate 
thema's een probleem voordoet,moeten wij alien handelen met zin voor verantwoordelijkheid. 



-2- 
KLACHT 

(aantekenen) 

Heden,de derde oktober tweeduizendelf,ten verzoeke van: 

Joannes Petrus van den Wittenboer voorzitter,secretaris en penningmeester van de stichting 
Intermediate stichting van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens -in het 
Engels- Intermediary Foundation of the Universal Declaration of Human Rights - afkorting- 
IFUD of Human Rights,wonende en adres te Mierlo,gemeente Geldrop-Mierlo,(573 INK) 
Kastanje 28, planned change agent. 

e-mail: ifudofhumanrights@yahoo.com internet: http://ifudofhumanrights.webs.com/ 

AAN: 

De Europese Ombudsman - 1 Avenue du President Robert Schuman- BP403-FR-67001 
STRASBOURG Cedex- FRANCE 

KLACHT GERICHT TEGEN: 

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,Secretariaat-Generaal,Juridische Dienst,Rue de La 
Loi,175 B-1048 Brussel, BELGIE. 



Er is tussen IFUD of Human Rights en lidstaat Nederland een langdurige [eenmaal civiele 
procedure (*1) en eenmaal strafprocedure (*2) ] gaande dat zich inmiddels in eigenrichting 
dreigt te escaleren in de Europese Unie door welbewust opzij schuiven van artikel 29 VEU 
door de Raad van de Europese Unie in Brussel. - overwegende dat verkeerde interpretaties 
van het Verdrag van de Europese Unie tot een beleid van uitsluiting kunnen leiden,en zo haat 
en racisme kunnen aanwakkeren - Het beschermen van lidstaten en onder het tapijt vegen 
van schending der Uniewaarden van het Verdrag van de Europese Unie. 

Dit gelet op de feitelijke omstandigheid de schriftelijke stellingsname in een brief van dd, 1 1 
februari 2009,gericht aan IFUD of Human Rights,door de Raad van de Europese Unie,inzake 
ingeval van schending van de Uniewaarden door een lidstaat. 

Monitoring op het terrein van de Uniewaarden,de naleving van de Uniewaarden door de 
lidstaten der Europese Unie - die evenwel indien nodig ook zou moeten kunnen leiden tot het 
opleggen van sancties als berispingen en boetes,schorsing van bepaalde rechten met als 
uiterste middel het opschorten van het lidmaatschap- De Uniewaarden deze omvatten de 
mensenrechten en de fundamentele beginselen van de rechtsstaat (artikel 6 VEU lidl).Daartoe 



-3- 

verleent artikel 7 VEU de instellingen van de Unie bevoegdheden om op te treden in geval 
van een (dreigende) schending van de Uniewaarden.Het eerste lid,dat met het Verdrag van 
Nice werd toegevoegd aan artikel 7 VEU,voorziet in een preventiemechanisme voor gevallen 
waarin een duidelijk gevaar voor ernstige schending van de Uniewaarden geconstateerd kan 
worden.De Raad (in de samenstelling van Staatshoofden en regeringsleiders die artikel 29 
VEU onderschrijven) de mogelijkheid geeft ingeval van ernstige en voortdurende schending 
van Uniewaarden sancties aan een lidstaat op te leggen. 

Benadrukkend de noodzaak zorg te dragen voor een volledige en doeltreffende verwezelijking 
van alle mensenrechten zonder discriminatie of onderscheid zoals vastgelegd in Europese en 
andere internationale instrumenten.Ervan overtuigd dat handelingen van racistische en 
xenofobische aard een schending van de mensenrechten en een bedreiging voor de rechtsstaat 
en democratische stabiliteit in de Europese Unie vormen.Het is beledigend voor een 
bevolkingsgroep speciaal voor Joodse mensen,maar ook voor eenieder die uit 
levensovertuiging de ideologic van het nationaal socialisme verwerpen.Overwegende dat de 
Staat der Nederlanden geen enkel schuldinzicht heeft,de beweegreden duidelijk politiek zijn 
gei'nspireerd en dat de Staat volledig bekend is met alle stukken in deze zaak en geen enkele 
actie hierin heeft ondernomen.De Nederlandse Staat wenst overduidelijk de status-quo te 
handhaven.Er is sprake van een schaduwsysteem,en door systematisch preselectie toepassen 
gevat in een systeemgeorienteerde benadering is sprake van een model-gebaseerd Orwelliaans 
overheidsapparaat van gevestigde politieke belangen "ons kent ons" vriendjespolitiek 
mentaliteit.Door monopoliseren groepen en individuen uit te sluiten worden vooraf bepaalde 
organisaties en personen systematisch belet om conferenties,seminaries te bezoekenEr is 
sprake van een scherpafgebakend netwerk,(Norman Finkelstein, de Holocaust-industrie, 
2000).Hierdoor dragen ook programmas op Europees niveau als die "Europa voor de burger" 
(programma "Europa voor de burger"2007-20 1 3) , rapporten over mensenrechten,anti-racisme en 
holocaust, alleen nog de status van pr-waarde.De selectieprocedures in de EU zijn dermate 
selectief dat de echte mensenrechtenverdedigers worden uitgesloten.Echte 
mensenrechtenverdedigers leven vaak onder de armoedegrens,zijn onverzekerd en zijn hun 
huis en bezittingen verloren.Defensie klokkenluider Fred Spijkers werd politiek-crimineel 
verklaard door de Nederlandse overheid omdat hij zijn burgerplicht deed door te 
waarschuwen voor ondeugdelijke bommen bij defensie,er was daarna sprake van o.a. bannen 
en isoleren,verdachtmaken en demoniseren.De Nederlandse overheid gebruikt dezelfde 
taktieken als die communistische landen gebruiken. "Europa voor de burger" is alleen voor het 
promoten van de EU,en met de EU-logos duidelijk zichtbaar.Dringt er op aan te weigeren 
lidstaten met racistische of xenofoob karakter te steunen en derhalve elk verbond men hun 
gekozen vertegenwoordigers af te wijzen.Het Europa van de 21 ste Eeuw heeft geen plaats 
voor Adolf Hitler-imitators.De democratische lidstaten van de Europese Unie hebben niet de 
wens om opnieuw terug te vervallen op de onderdrukking van de jaren '30 en '40. 



NOTARIS: 

De notaris heeft een advies-informatie en waarschuwingsplicht waardoor hij als onafhankelijk 
adviseur een inhoudelijke inbreng en toegevoegde waarde heeft.De taak van de notaris 
behoort meer in te houden dan alleen het opmaken van akten en het uitvoeren van de daarbij 
behorende controles.Kernpunt van de vertrouwensposities van de notaris is zijn 
zwaarwegende zorgplicht tot wilscontrole en de Belehrungs-plicht die in artikel 43 van de Wet 
op het notarisambt (Wna) is opgenomen en in de Jurisprudentie van de Hoge Raad nader is 
uitgewerkt. 

PROCEDURES AANHANGIG GEMAAKT IN LIDSTAAT NEDERLAND: 

(*1) aanbieden valsheidsprocedure 08 februari 2008 op akte notarieel onder ede,de dato van 21 
juni 2007,door mr. Th H.J.M. op de Laak,notaris te Cranendonck,aan de Staat der 
Nederlanden in handen van de Minister van Algemene Zaken.Door IFUD of Human Rights. 

(*2) verzoek om strafvervolging artikel 76 RO procedure, de minister van algemene zaken,aan 
de Tweede Kamer der Staten Generaal van de Nederlandse Staat.Door IFUD of Human 
Rights. 

TOELICHTING NATIONALE PROCEDURES: 



1) Een notariele akte onder ambtseed der notaris staat ten alle tijden boven de 
schriftelijke verklaring in briefvorm door de Minister van Algemene Zaken. 

2) De Staat der Nederlanden is niet aanwezig geweest bij de ondertekening van de 
notariele akte,en hierdoor is sprake van een eenzijdige notariele akte .Op eenzijdige 
notariele akten mag door de notaris geen Eerste Grosse "In naam der Koningin" 
worden afg e geven. De civiele rechter is aangewezen instantie om de notariele 
akte tot executoriale titel te verklaren.In dit geval moet dit verzoekschrift met 
een advocaat in een verstekprocedure.De Minister van Algemene Zaken heeft 
per brief laten weten geen valsheidsprocedure aanhang i g te maken op de notariele 
akte. Er is sprake van een schuldvordering in de notariele akte tegen de 
Nederlandse Staat. (civiele procedure) 

3) Het schijnt dat geen advocaat zijn vingers wenst te branden tegen de Nederlandse 
Staat.Er zijn hiertoe voldoende schriftelijke bewijzen aangehecht aan de notariele 
akte,(DVD-rom).Daarop heeft de stichting zich schriftelijk tot de Hoge Raad 
gewend met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De Hoge Raad wenst geen 
advocaat op de zaak te zetten tegen de Staat. 



4) Verzoek tot strafvervolging van de Minister van Algemene Zaken,Nederland 
artikel 76 RO procedure.De Tweede Kamer heeft schriftelijk laten weten,dat het 
verzoek ter inzage is gelegd aan alle fractievoorzitters en leden van de politieke 
partijen in de Tweede Kamer. Er is op het verzoek verder totaal geen enkele actie 
ondernomen door de Tweede Kamer om in de toekomst nog erger te voorkomen. 
(strafprocedure) 



TOELICHTING: 

Het plaatsen van hakenkruizen en SS-tekens op afbeeldingen van ministers, nationale 
ombudsman in Nederland is na het verlijden van de notariele akte niet minder maar erger 
geworden.De dader kan gebruik hebben gemaakt van programma's zoals o.a. 
photoshop.Internationaal zijn naast het op internet verspreiden,500.000 e-mail internationaal 
verzonden van de afbeeldingen. 

IMPRESSIE: 

Op de internetsite van de dader (die bekend is) tussen een samenvatting van brieven diverse 
afbeeldingen staan diverse afbeeldingen: 

Afbeelding Tweede Kamer,met aan de wand een groot hakenkruis in krans | afbeelding de 
Wijkerslooth met Hitlersnor en hakenkruis en voorzien van het stempel van de rechtbank | 
afbeelding Donner met Hitlerkapsel en Hitlersnor,SS-tekens en adelaar met hakenkruis | de 
nationale ombudsman met Hitlersnor met SS-tekens en adelaar met hakenkruis | afbeelding 
portret Adolf Hitler | afbeelding Balkenende met Hitlersnor,hakenkruis en adelaar met 
hakenkruis | Donner met Hitlerkapsel en SS-tekens en adelaar met hakenkruis.Het gelaat is 
afgedekt met een zwarte balk over de ogen | adelaar met hakenkruis | hakenkruis in krans | 



PRODUCTIES: 

1) Voorblad Europese Ombudsman met logo (glossy fotopapier) 

2) Blanco (tussen)-blad 

3) Artikel 29 VEU 

4) Blanco (tussen)-blad 

5) Verklaring Raad van de Europese Unie,internationale dag ter bestrijding van 
rassendiscriminatie,21 maart 2010 7791/10 (PRESSE 69) NL 

6) Blanco (tussen)-blad 



7) Brief Raad van de Europese Unie,dd 11 februari 2009,gericht aan 1FUD of Human 
Rights,inzake lidstaat Nederland racisme en xenofobie Verdrag van de Europese 
Unie(VEU) 

8) Blanco tussenblad 

9) Brief lidstaat Nederland,Minister van Algemene zaken mr.dr.J.P. Balkenende,dd,28 
Maart 2008,kenmerk 3318172,inzake verklaring valsheidsprocedure 

10) Brief dd, 15 September 2008,Tweede Kamer der Staten Generaal,inzake 
strafvervolging de minister van algemene zaken, Art 76RO,met bijlagen,dd 2 
September 2008,TK 106,lijst 106-7779 

1 1 ) Blanco (tussen)-blad 

12) Afbeelding minister Donner,met het copyright teken van Karel de Werd,en voorzien 
van SS-tekens,adelaar met hakenkruis,Hitlersnor en Hitlerkapsel 

13) Toespraak minister Donner 29-03-2004,inzake het boek "met recht discriminatie 
bestrijden",(schriftelijk) 

14) Schriftelijke verklaring dd,8 September 2004,door Notaris mr. Th.J. op de Laak,met 
de verklaring dat de notaris achter zijn ambtseed blijft staan i.v.m. de notariele akte 

15) Brief minister mr. J.RH. Donner,notarisambt ,dd 7 Februari 2006 

16) Blanco (tussen)-blad 

17) Staat van de Europese Unie,29 201,nr 10, Tweede Kamer vergaderjaar 2003-2004 

1 8) OSCE-toespraak Nederland,Rita Verdonk dd, 1 3 September 2004,mensenrechten en 

19) anti-racisme,PC.DEL/8 1 1 /04 

20) Resolutie Europees Parlement, "Het Europese geweten en het totalitarisme",2010/C 

137E/05 

21) Blanco (tussen)-blad 



22) Tractatenblad,2005,nr 46,bestrijding van strafbare feiten verbonden aan electronische 
netwerken,betreffende strafbaarstelling van handelingen racistische of xenofobische 
aard 

23) Blanco (tussen)-blad 

24) United Nations General Assembly,A/RES/53/144, 8 Maart 1999 (English version) 

25) Blanco (tussen)-blad 

26) Formulier "De Europese Ombudsman",klacht betreffende wanbeheer der Raad van de 
Europese Unie,Bnissel,Belgie 

27) Blanco (sluit)-blad 

28) Blanco (eind)-blad (glossy fotopapier 

EXTRA BIJLAGEN: 

(zeven extra bijlagen) 



1) Schriftelijke klacht schending Uniewaarden,dd, 3 oktober 2011,tegen Raad van de 
Europese Unie,Bnissel Belgie. (formulier wanbeheer Europese ombudsman, in 
tweevoud) 

2) Verzoekschrift gericht aan Secretariaat-Generaal van de Raad van de Europese 
Unie,dd,27 Januari 2009,met aangehecht rapport over lidstaat Nederland.(als pdf-file 
downloaden rapport: 

http://www.archive.org/details/RapportOverNederlandAanDeEuropeseUnie2009_231 

3) Hate Crimes The Netherlands,impressie van afbeeldingen van Nederlandse 
internetsite,pijldatum 3 Oktober 201 1 

4) fotokopie van een afschrift van een notariele akte + aanhechtingen door mr. Th. 
H.J.M. op de Laak,notaris Budel gemeente Cranendonck,dd,27 Juni 2007 

5) aanbieden valsheidsprocedure bij civiele rechter aan Staat der Nederlanden,dd 8 
Februari 2008,(verlenging t/m 27 Maart 2008 



6) Brief Raad van Toezicht voor de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der 
Nederlanden,dd,16 Mei 2008,kenmerk: OZ072 2007/2008 ab/az,inzake geen advocaat 
tegen de Staat der Nederlanden.(verstekprocedure tegen de Staat bij civiele 
rechter).Een executorial titel in dit geval moet alleen door de rechter,en mag op deze 
akte niet door de notaris worden afgegeven als Eerste Grosse "In naam der Koningin" 

7) formulier Europese Ombudsman jegens Raad van de Europese Unie,wegens 
schending Uniewaarden. 



IFUD of Human Rights 

De voorzitter 
J.R van den Wittenboer 



[schriftelijke correspondentie te richten aan: IFUD of Human Rights, T.a.v.: de Voorzitter, J.P. van den 
Wittenboer,Kastanje 28, 573 INK MIERLO NEDERLAND] 



RAADVANDE 
EUROPESE UNIE 

SECRETARIAAT-GENERAAL 
Juridische Dienst 



Brussel, 1 1 februari 2009 



S^39/0 1 932 



RUEDELALOI, 175 

B- 1048 BRUSSEL 

Tel: (32 2) 281 61 11 

Telefax: (32 2) 281 73 81/281 73 97 



IFUD of Human Rights 

Po.box 324 

NL- 5660AH Geldrop 

Ter attentie van de heer J. P. van den Wittenboer, Voorzitter 



Geachte heer, 

Wij hebben uw brief van 27 januari 2009 en de bijlagen daarbij goed 
ontvangen. 

U verwijst daarin naar artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese 
Unie, en met name het eerste lid daarvan. Die bepaling verleent evenwel 
geen recht van initiatief aan de Raad van de Europese Unie, die de erin 
neergelegde bevoegdheden slechts kan uitoefenen op voorstel van eenderde 
van de lidstaten, het Europees Parlement of de Commissie. 

Wij sturen u dan ook uw documentatie terug, zodat u die desgewenst nog 
passend kunt gebruiken. 

Hoogachtend, 




Therese BLANCHET 

Hoofd van de Eenheid Coordinate 

Juridische dienst 




201 3/201 1/OV 
S201 1-143703 



Europese Ombudsman 



Afdeling Juridische zaken 

Directeur 



Joannes Petrus VAN DEN WITTENBOER 

Kastanje 28 

5731 NK GELDROP-MIERLO 

PAYS-BAS 



Straatsburg, 11/10/2011 
Ontvangstbevestiging 



Geachte heer / mevrouw, 

Ik schrijf uomute laten weten dat uw klacht van 03/10/2011 het Bureau 
van de Europese Ombudsman heeft bereikt op 06/10/2011 en het 
registratienummer 2013/2011/OV heeft gekregen. Uw klacht zal door dhr. 
Olivier Verheecke (tel. +32 (0)2.284.20.03). 

Op de achterzijde van deze brief vindt u een informatieve nota over de 
behandeling van uw klacht en de regels ten aanzien van de bescherming van 
persoonsgegevens die de Ombudsman toepast wanneer hij klachten behandelt. 

Ik zou ook uw aandacht willen trekken op het feit dat bij de 
Ombudsman ingediende klachten de vastgestelde termijnen voor een beroep in 
administratieve of gerechtelijke procedures niet schorsen. (Artikel 2(6) van het 
Statuut van de Europese Ombudsman). 

Hoogachtend, 



Joao Sant'Anna 

Hoofd afdeling Juridische zaken 



1 avenue du President Robert Schuman T. + 33 (0)3 88 17 23 13 www.ombudsman.eurapa.eu 

CS 30403 F. + 33 (0)3 88 17 90 62 eo@ombudsman.europa.eu 

F - 67001 Strasbourg Cedex 



/SN 



2013/201 1/OV 
Europese Ombudsman S201 1-144262 



P. Nikiforos Dlamandouros 

Europese Ombudsman 



De heer Joannes-Petrus van den Wittenboer 

IFUD of Human Rights 

Kastanje 28 

NL - 5731 NK Mierlo 

PAYS - BAS 



ifudofhumanrights@yahoo.com 



Straatsburg, 2 1 "10- 2011 
Klacht 2013/2011/OV 

Geachte heer van den Wittenboer, 

Ik antwoord op uw schrijven van 3 oktober 2011, waarin u een klacht 
indient over het antwoord van de Raad van de Europese Unie van 11 februari 
2009 op uw brief van 27 januari 2009 in verband met een inbreuk op de 
waarden van de Europese Unie ("Uniewaarden"). 

Het Verdrag betref fe nde de werking van de Europese Unie en het 
Statuut van de Europese Ombudsman bevatten bepaalde voorwaarden voor het 
insteilen van een onderzoek door de Ombudsman. Een van deze voorwaarden 
luidt: 

Artikel 2, lid 4 van het Statuut van de Europese Ombudsman: 

"De klacht moet tijn ingediend binnen twee jaar na de datum waarop degene die de 
klacht indient, in kennis is gesteld van defeiten die aan de klacht ten grondslag 
liggen." 

Na zorgvuidige bestudering van uw klacht blijkt dat niet aan deze 
voorwaarde is voldaan, aangezien u uw klacht heeft ingediend meer dan twee 
jaar nadat u kennis nam van de brief van de Raad van 11 februari 2009. Ik moet 
u daarom tot mijn spijt meedelen dat ik uw klacht niet in behandeling kan 
nemen. 



1 avenue du President Robert Schunun T. + 33(0)3 88 1723 13 www.ombudsmm.europa.eu 

CS30403 F . + 33 (0)3 88 17 90 62 eo@ombudsman.europa.eu 

F- 67001 Strasbourg Cedex 



Ik kan u spijtig genoeg niet verder helpen in deze zaak. 
Hoogachtend, 




( jK +m. m.~~tt «»' ""- 



P. Nikiforos Diamandouros 



INTERNET 

http://ifudofhumanrights.webs.com/ 

BIJLAGEN (CD-rom): 
rapporten,onderzoeken,brieven. 



[met uitdrukkelijke vermelding dat het afschrift van een notariele akte door de notaris 
voorzien van zijn handtekening onder ambtseed gezet leidend is. Het afschrift van de notariele 
akte een leidende rol blijft spelen in alle nog te verrichten toekomstige onderzoeken,tot het 
moment van verklaring onjuistheid of valsheid,middels "valsheidsprocedure" voor de civiele 
rechter.] 



Intermediary Foundation of the Universal 
Declaration of Human Rights 



OPLEGGEN VALSHEIDSPROCEDURE 



Notariele akte(n) onder ede 



Heden,de achtste februari tweeduizendacht,ten verzoeke van: 



Joannes Petrus van den Wittenboer,handelende onder de naam Audio-Rarities en voorzitter / 
secretaris en penningmeester van de Stichting Intermediaire stichting van de Universele 
Verklaring van de Rechten van de Mens,wonende te Mierlo,gemeente Geldrop-Mierlo, 
(573 INK) aan de Kastanje 28,planned change agent. 



AAN: 

De Staat der Nederlanden (Ministerie van Algemene Zaken),zetelende te 's-Gravenhage ten 
adres Binnenhof 19 aldaar, aan het parket van de procureur-generaal bij de Hoge Raad,ten 
adres Kazemestraat 52,5214CV, 's-Gravenhage mijn verzoek inzake het opleggen van de 
"Valsheidsprocedure" over de notariele akte van rectificatie onder ede,de dato van 21 juni 
2007,door mr.Th.HJ.M. op de Laak,notaris te Cranendonck. 



MET UITDRUKKELIJKE VERMELDING: 

In het hoofd van deze akte de woorden "in naam der Koningin",uitvoerbaar bij 
voorraad.Tenzij: 

De schuldenaar de combinatie de vordering 5 de akte(n) onrechtmatig of ongegrond 
voorkomt,een door de schuldenaar aan te spannen "Valsheidsprocedure'Via de civiele 
rechter,aanhangig te maken bij de Rechtbank van Den Haag,afdeling civiele rechtspraak,ten 
adres Prins Clauslaan 60 te Den Haag. 



CorrespondencePo.box 324, 5660AH Geldrop The Netherlands 

OfTices:Kastanje 28, 573 INK Mierlo The Netherlands 

C.o.C.reg:4 1092925 Eindhoven N.L. 

Phone:+3t -(0)650425 552 



TERMIJN: 

Tot en met zevenentwintig februari tweeduizendacht. 

TENEINDE: 

De notariele akte,tevens de aangehechte stukken collationee waaronder de DVD-rom 
rubriek 7b,(kopie dezes), op verzoek een orgineel afschrift door de notaris aan de civiele 
reenter te overleggen. 

DE PRODUCTIES: 

1 . Kopie van het afschrift van de notariele rectificatie akte de dato van 2 1 juni 
2007,tevens kopieen van de aangehechte stukken collationee (lb t/m 8b),waaronder 
DVD-rom 7b. 

2. Kopie brief notariaat op de Laak,Cranendonck,de dato 27 juni 2007,inzake mocht er 
een grosse nodig zijn hierover telefonisch door J.P. van den Wittenboer daarover 
contact op te nemen met de notaris. 



MITSD1EN: 

Geen nieuwe argumenten door de schuldenaar of de rechter naar voren worden gebracht,die 
de notariele akte onder ede ontkrachten,wanneer het de rechtbank behaagt bij vonnis,de 
woorden "In naam der Koningin" aan het hoofd van de notariele akte en dat deze voor grosse 
kan worden uitgegeven,om te zetten in een Europese executoriale titel EET.Vo. 



TOELICHTING: 

De schuldvordering wordt als niet betwist beschouwd indien: 



• 



De schuldenaar zich in de loop van de civiel gerechtelijke procedure 
"Valsheidsprocedure"niet tegen de schuldvordering heeft verweerd. 

De schuldenaar zich niet door middel van een verzoek waarin de desbetreffende 
"Valsheidsprocedure'Voorziet^echtsgeldig heeft verweerd. 



Corrcspondence:Po.box 324, S660AH Geldrop The Netherlands 

Offices:Kasttnje 28, 573 INK Mierlo The Netherlands 

C.o.C.reg:4 1092925 Eindhoven N.L 

Phone:+31-(0)6 50425 552 



• De schuldenaar ter terechtzitting waarin over de schuldvordering de desbetreffende 
"Valsheidsprocedure"voorziet,niet is verschenen. 



AUDIO-RARITIES 

INTERMEDIAIRE STICHTING VAN DE 

UNIVERSELE VERKLARING VAN DE RECHTEN VAN DE MENS 



J.P. VI 




Per aangetekende post en handtekening retour voor ontvangst,versturen aan: 
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN 
Parket van de procureur-generaal 
de procureur-generaal 

Postbus:20303 
2500EH,'s-GRAVENHAGE. 




VERLENGING TERMIJN 

Tot 27maart200* 
[ie^o,29- 



*H^"" 




$pondence:P^fibx 324, 5660AH Geldrop The Netherlands 
fices:Ka«anje 28, 573 INK Mierlo The Netherlands 
C.o.C.reg:41092925 Eindhoven N.L 
Phone:+3I -{0)6 50425 552 



HOGE RAAD DER NEDERLANDEN 



Aan de heer J.P. van den Wittenboer 

Postbus 324 

5660 AH GELDROP 



Datum 18februari2008 



Kenmerk 7391.1/SvdO/rk 



Geachte heer Van den Wittenboer, 



U zond de Procureur-Generaal een brief van 8 februari 2008 met bijlagen, gericht aan de Staat der 
Nedertanden (Ministerie van Algemene Zaken) betreffende 'opleggen valsheidsprocedure'. 

Ingevolge artikel 48 van het Wetboek van Burgertijke Rechtsvordering geschiedt alleen de 
betekening van exploten bestemd voor de Staat aan het parket van de Procureur-Generaal bij de 
Hoge Raad der Nederlanden. De Hoge Raad draagt vervolgens zorg voor de snelle toezending aan 
het ministerie vermeld op het exploot. Hiertoe beperkt zich de taak van het parket in deze. Met 
correspondentie die de Staat betreft, heeft de Procureur-Generaal geen bemoeienis. Dergelijke 
correspondentie dient u rechtstreeks te richten aan het desbetreffende ministerie. 

Onder verwijzing naar mijn brief van 4 januari 2007 herhaal ik dat de Procureur-Generaal u niet van 
dienst kan zijn. 



Hoogachtend, 

De Kabinetschef van de Procureur-generaal, 

Mr. S. van den Oever 




Postbus 20303 | 2500 EH Den Haag | Telefoon 070 361 13 11 
Lange Voorhout 34 | Bezoekadres: Kazernestraat 52 | www.hogeraad.nl 



dp 






/ 



k 



Minister-President 

Ministerie van Algemene Zaken 



Postadres 


Postbus 20001 


2500 EA DenHaag 


Bezoekadres 


Binnenhof 19, Den Haag 


Telefoon 


+31 70 356 44 50 


h'ax 


+31 70 356 46 83 


Datum 


28 maart 2008 


Kenmcrk 


3318172 



De heer J.P. van den Wittenboer 

Postbus 324 

5660 AH GELDROP 



Geachte heel Van den Wittenboer, 



Bij brief van 29 februari 2008 deelt u mij mede dat u de temiijn veriengt van het 
aanhangig maken van een 'valsheidsprocedure', U biedt de Staat de mogelijidieid een 
notariele akte van 21 juni 2007 te betwisten. Via de door u vermelde internetpagina 
neb ik kenrris genomen van de akte". 

In reactie op uw sckrijven deel ik u mee thans niet voornemens te zijn een 
valsheidsprocedure aanhangig te maken. Om misverstanden te voorkornen merk ik 
op dat ik de inhoud van de akte volledig voor uw verantwoordelijkheid laat en dat de 
Staat geen enkele schuld of aansprakekjkheid erkent. 

Hoogachtend, 

DE MINISTER-PRESIDENT, 
Minister van Algemene Zaken, 




Mr.dr. J.P. Balkenende 





Commissie Evaluatie 
Wet op het notarisambt 



Het beste van twee 
werelden 



Commissie Evaluatie Wet op het notarisambt 



Het beste van twee werelden 



De commissie Evaluatie Wet op het notarisambt is ingesteld bij besluit van de Minister van Justitie van 9 juli 2004, 
(Staatscourant 2004, nr.137). 

De commissie heeft als taakopdracht gekregen de Wet op het notarisambt, die op 1 oktober 1999 in werking is 
getreden, te evalueren. Daarbij staan de vragen centraal of de gei'ntroduceerde marktwerking de beoogde effecten 
heeft gehad en of de ten aanzien van de verschillende aspecten van de beroepsuitoefening in de wet verankerde 
mix tussen publiek en privaat voldoende evenwichtig is. Een belangrijk thema bij deze evaluatie is te bezien of en 
op welke wijze de beoogde marktwerking in het notariaat heeft plaatsgevonden. 

De samenstelling van de commissie was als volgt: 
voorzitter: 

- Mr. A. Hammerstein, president van het Gerechtshof Arnhem; 

leden: 

- Prof. mr. J.W.J. Besemer, oud-voorzitter van de raad van bestuur van het Kadaster, thans hoogleraar Geo- 
informatie-infrastructuur aan de Technische Universiteit Delft; 

- Mr. F.W.H. van den Emster, president van de Rechtbank Rotterdam; 

- Prof. mr. E.H. Hondius, hoogleraar burgerlijk recht aan de Universiteit Utrecht; 

- Prof. mr. M.J.A. van Mourik, notaris en hoogleraar notarieel- en privaatrecht aan de Radboud Universiteit 
Nijmegen; 

adviserende leden: 

- Mw. mr. M. Brandsma, directeur Toegang Rechtsbestel van het Ministerie van Justitie, na 1 februari 2005 
opgevolgd door mr. K. ICrijnen, hoofd afdeling Juridische Beroepsgroepen en Tolken, Directie Toegang 
Rechtsbestel van het Ministerie van Justitie; 

- Drs. M.A.H.M. Hameleers MPA, lid managementteam Directie Marktwerking van het Ministerie van 
Economische Zaken; 

- Mr. P. Kole, directeur Algemene Zaken, van de Koninklijke Notariele Beroepsorganisatie; 

- Prof. mr. G.J.C. Lekkerkerker, directeur Juridische Zaken van de Koninklijke Notariele Beroepsorganisatie, als 
plaatsvervangend lid voor mr. P. Kole. 

Secretariaat: mr. C.P. Bierhuize en mr. P. Desse, beiden werkzaam bij de Directie Toegang Rechtsbestel van het 
Ministerie van Justitie. 



Inhoudsopgave 

Ten geleide 6 

1. Hoofdlijnen van het rapport 7 

2. Beeld van het notariaat 13 

3. Effecten van de wetswijziging: de ambtelijke ethiek 19 

4. Effecten van marktwerking in het notariaat 25 

5. Domeinmonopolie en ministerieplicht nader beschouwd 43 

6. Versterking van toezicht en tuchtrecht 51 

7. Versterking van de professionele dienstverlening 59 

8. Versterking van de positie van de consument 69 

9. Conclusies en aanbevelingen 73 



Bijlagen: 

1 . Instellingsbesluit van de commissie Evaluatie Wet op het notarisambt 79 

2. Rapport EIM, Prijsconcurrentie in het notariaat 81 

3. Overzicht notariele taken op grand van de wet 117 

4. Brief van 9 november 2004 van de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer, 

Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23706, nr. 59 123 

5. Brief van 14 februari 2005 van de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer, 

Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 61. 133 

6. Beknopte reactie op het rapport Competition and quality in the notary profession 

van het Centraal Planbureau 147 

7. Lijstvangebruikte afkortingen 151 



Ten geleide 

Op 9 juli 2004 is bij besluit van de Minister van Justitie de commissie Evaluatie Wet op het notarisambt ingesteld. 
De wetgever heeft in 1999 expliciet aangegeven de concurrentie binnen het notariaat te willen bevorderen. 
Daartoe zijn, globaal, drie maatregelen in de wet neergelegd: de liberalisering van het benoemings- en 
vestigingsbeleid, de afschaffing van het verbod op het verrichten van ambtshandelingen buiten het 
arrondissement van vestiging en het geleidelijk vrijlaten van de tarieven. De commissie heeft onderzocht op welke 
wijze de genoemde maatregelen in de praktijk gestalte hebben gekregen. Daarbij heeft zij gelet op de effecten van 
marktwerking en concurrentie en op de mogelijke gevolgen daarvan voor de ambtsuitoefening. 

Werkwijze van de commissie 

De commissie heeft vijftien maal vergaderd en daarbij de verschillende aspecten van de notariele 
beroepsuitoefening beoordeeld. De commissie heeft getracht een zo volledig mogelijk beeld te verkrijgen van de 
actuele ontwikkelingen in het notariaat. Daartoe heeft de commissie een aanzienlijk aantal publicaties bestudeerd 
en gesproken met onder meer het bestuur van het Bureau Financieel Toezicht en met vertegenwoordigers van de 
Nederlandse Mededingingsautoriteit. Tevens heeft de commissie hoorzittingen gehouden met de voorzitters van 
de notariele toezichtkamers en de voorzitters van de notariele ringen. Voorts zijn door commissieleden 
verschillende seminars bezocht die betrelddng hadden op actuele onderwerpen die het notariaat betreffen. Ten 
slotte zijn door de commissie wetenschappelijke onderzoekers uitgenodigd om aan de hand van recente 
onderzoeken de commissie nader te informeren door het geven van presentaties. Een van die presentaties had 
betrelddng op het rapport "Competition and quality in the notary profession" dat het Centraal Planbureau op 8 
September jl. heeft gepubliceerd. Een beknopte reactie van de commissie op dit rapport is opgenomen als 
bijlage 6. 

Naast deze eigen activiteiten heeft de commissie aan het onderzoeksbureau EIM opdracht gegeven een onderzoek 
in te stellen naar de gevolgen van prijsconcurrentie in het notariaat met het oog op het beoordelen van de gevolgen 
van marktwerking in het notariaat. Het rapport van het EIM is als bijlage bij dit rapport gevoegd. 

In het eerste hoofdstuk wordt een samenvatting gegeven van de belangrijkste conclusies van de commissie. In het 

tweede hoofdstuk staat een beschouwing over de essentie van het notariaat. Dit hoofdstuk vormt het 

referentiekader dat de commissie heeft gehanteerd bij het beoordelen van de verschillende elementen uit de 

notariele beroepsuitoefening. In de daarop volgende hoofdstukken worden de actuele stand van zaken en de 

bevindingen van de commissie per onderwerp gegeven. Daarna volgen in hoofdstuk 9 de conclusies en 

aanbevelingen. 

De noten in de tekst zijn per hoofdstuk als eindnoten opgenomen in dit rapport. 

De commissie dankt alle personen die tijd hebben vrijgemaakt om de commissie van informatie te voorzien, 
alsmede alle personen die voor de commissie een presentatie hebben gegeven van wetenschappelijke 
onderzoeksresultaten, die relevant waren voor de taakopdracht van de commissie. 

De commissie geeft in dit rapport een unaniem advies. 




Hoofdstuk 1 

Hoofdlijnen van het rapport 

1.1 Inleiding 

In 1999 is de nieuwe Wet op het notarisambt (Wna) in werking getreden. De bedoeling ervan was dat meer 
marktwerking en vrijere vestigingsmogelijkheden zouden leiden tot meer aanvaardbare prijzen en 
prijsdifferentiatie, alsmede tot verbetering van de kwaliteit en de toegankelijkheid van de dienstverlening. 
Ondanks waarschuwende geluiden waren de verwachtingen hoog, wellicht te hoog, gespannen. Deze 
hooggespannen verwachtingen zijn gedeeltelijk uitgekomen. Notarissen zijn efficienter gaan werken, hebben 
(nog) meer oog gekregen voor innovatie en de klantvriendelijkheid is toegenomen. In de onroerendgoedpraktijk 
zijn de tarieven gedaald, zij het in het laagste segment minder dan werd verwacht, en is prijsdifferentiatie 
opgetreden. Daar staat tegenover dat de tarieven voor het overige zijn gestegen, hetgeen mede het gevolg is van 
het wegvallen van kruissubsidie. Voorts bestaat zorg over handhaving van de kwaliteit van de notariele 
dienstverlening. Vooral de informerende rol van de notaris dreigt in de knel te komen. De ambachtelijke kwaliteit 
van de akten lijkt echter nog steeds voldoende te zijn. 

De notaris vervult in onze samenleving de rol van deskundige en onpartijdige vertrouwenspersoon^ Het 
voortbestaan van het notariaat in de vorm die wij reeds lang en ook thans nog kennen, is zonder meer 
gerechtvaardigd als de notaris deze rol kan blijven vervullen. Daarom mogen en moeten aan de persoon die het 
ambt van notaris bekleedt, hoge eisen worden gesteld als het gaat om integriteit, onafhankelijkheid en 
bekwaamheid. Aan deze eisen mag niet worden getornd. Daarover bestaat binnen en buiten het notariaat een 
grote mate van consensus. De commissie denkt daarover niet anders. Integendeel, alle voorstellen van de 
commissie zijn erop gericht de bestaande eisen beter dan thans gebeurt te handhaven en nog wat verder aan te 
scherpen. De commissie wil bovendien de positie van de notaris in enkele opzichten versterken in het belang van 
de rechtsorde, waaronder de rechtszekerheid. 

1.2 Gevolgen van marktwerking 

De commissie heeft vastgesteld dat, vooral binnen de beroepsgroep zelf, zorgen bestaan over de handhaving van 
de integriteit en de kwaliteit van de dienstverlening. Deze zorgen lijken in de eerste plaats voort te komen uit de 
hiervoor al genoemde hoge eisen die aan het ambt gesteld worden. Voorts heeft de liberalisering van de tarieven 
geleid tot meer concurrentie tussen de notarissen waardoor op veel plaatsen de onderlinge verhoudingen onder 
druk zijn komen te staan. Er zijn aanwijzingen dat vele notarissen niet voldoende waren voorbereid op de 
marktwerking waardoor zij zich, overigens lang niet altijd terecht, bedreigd zijn gaan voelen en zij soms, uit vrees 
voor verlies van hun marktpositie, onderling wel erg scherp zijn gaan concurreren. Ten slotte heeft het loslaten van 
vaste tarieven de notaris in de onroerendgoedpraktijk kwetsbaarder gemaakt voor bei'nvloeding en manipulatie 
door met name grote partijen in de markt die in staat zijn eigen voorwaarden te dicteren. Daarnaast hebben de 
economische omstandigheden na 1999 een ongunstige invloed gehad. De economische conjunctuur is 
teruggelopen en de onroerendgoedpraktijk in het algemeen heeft het zwaar te verduren. 

De commissie stelt vast dat de marktwerking een aantal positieve effecten heeft gehad, zoals betere 
toegankelijkheid en dienstverlening, innovatie en prijsdifferentiatie. De commissie heeft geen concrete 
aanwijzingen gevonden voor de juistheid van de veronderstelling dat marktwerking en liberalisering van tarieven 
hebben geleid tot het op grote schaal teruglopen van de kwaliteit en aantasting van de integriteit binnen de 
beroepsgroep. Notarissen hechten nog steeds zeer aan handhaving van betrouwbaarheid en kwaliteit. Door het 
toenemen van de concurrentie zijn wel meer dan voorheen de grenzen opgezocht van de bestaande regels en 
normen die blijkens de tuchtrechtspraak hier en daar ook zijn overschreden. Aan de commissie zijn voorbeelden 



gemeld van grensoverschrijdend gedrag van notarissen waartegen niet altijd effectief is of kon worden opgetreden. 
Er zijn echter geen duidelijke aanwijzingen gevonden voor een onaanvaardbare vermindering van de kwaliteit van 
de dienstverlening. Mogelijk is wel sprake van verschraling, in het bijzonder doordat ook in de familiepraktijk 
kostendekkend moet worden gewerkt omdat kruissubsidiering vanuit de onroerendgoedpraktijk voor het grootste 
deel is weggevallen. In deze laatste praktijk probeert een aantal notarissen, om begrijpelijke doch voor de 
commissie niet aanvaardbare redenen, tijd te besparen op hun informatie- en adviestaak. 

De commissie beveelt aan dat zowel door het ministerie als door de Koninklijke Notariele Beroepsorganisatie 
(KNB) in de nabije toekomst nader onderzocht wordt in hoeverre de thans gehoorde klachten over en zorgen ten 
aanzien van de kwaliteit van de notariele dienstverlening en de integriteit van de beroepsuitoefening gegrond zijn. 
Het notariaat bevindt zich nog steeds in een transitiefase die monitoring vereist. 

1.3 Professionele autonomic 

De commissie meent dat in elk geval maatregelen nodig zijn om ook voor de toekomst te waarborgen dat een 
betrouwbaar en deskundig notariaat, waaraan in onze samenleving met het oog op de eisen van het rechtsverkeer 
behoefte bestaat, blijft bestaan. Dit vereist een sterke preventieve en repressieve kwaliteitsborging. De 
belangrijkste bijdrage daaraan zal vanuit de beroepsgroep zelf moeten komen. Notarissen zullen zich goed 
moeten realiseren welke hoge eisen aan het ambt gesteld worden en zich dienovereenkomstig moeten gedragen. 
De KNB kan een belangrijke bijdrage leveren door voorlichting en verscherpte regelgeving op het gebied van 
kwaliteit, integriteit en ondernemerschap. Binnen de beroepsgroep zal in zoverre een cultuuromslag moeten 
plaatsvinden dat de urgentie van zelfregulering en het elkaar aanspreken op verantwoordelijkheid beter dan thans 
wordt onderkend, en dat een en ander ook daadwerkelijk in praktijk gebracht wordt. 

De notaris is allereerst zelf verantwoordelijk voor het handhaven en bevorderen van de kwaliteit van de 
dienstverlening. Daarnaast acht de commissie een aantal flankerende maatregelen nodig die neerkomen op: 

- strengere toetsing bij de toelating via een onafhankelijke commissie; 

- versterldng van het toezicht (surveillerende rol van de beroepsorganisatie) en verbetering van de 
onderzoeksmogelijkheden door het Bureau Financieel Toezicht (BFT); 

- concentratie van het tuchtrecht; 

- kwaliteitsnormen en invoering van audits. 

Binnen het notariaat zullen integriteit en kwaliteit niet alleen tot normale onderdelen van de bedrijfsvoering 
moeten worden gemaakt, maar het tekortschieten op deze punten zal sneller en effectiever dan voorheen 
onderwerp van onderzoek en handhaving moeten worden. 

Wat de toelatingseisen betreft, pleit de commissie voor handhaving van de universitaire opleiding. De notaris 
behoort een academisch geschoolde jurist te zijn die zelfstandig in staat is zijn vak bij te houden en op zijn 
vakgebied verbindingen te zien tussen verschillende onderdelen van het recht. Voor behoud van de kwaliteit van 
de dienstverlening is nodig dat de notaris op de gebieden waarop hij werkzaam is (vooral onroerendgoedpraktijk, 
familie- en erfrecht en ondernemingsrecht) voldoende kennis in huis heeft, hetgeen echter op bepaalde terreinen 
de noodzaak van bijzondere expertise en specialisering niet behoeft uit te sluiten. De commissie acht het ook 
noodzakelijk dat meer dan thans aandacht wordt besteed aan de geschiktheid van degenen die tot dit publieke 
ambt worden geroepen. De eis van alleen een ondernemingsplan is te mager. Er zal opnieuw aandacht besteed 
moeten worden aan het toetsen van de geschiktheid van de te benoemen persoon. Deze zou kunnen bestaan uit 
een objectieve toets, op enig moment tijdens de opleiding waarmee de geschiktheid van de persoon voor het ambt 
zou kunnen worden getoetst. Omdat de levensvatbaarheid van een nieuwe standplaats objectief getoetst wordt, 
bestaat geen reden voor beperking van de mogelijkheid van vrije vestiging. 



De commissie doet nog enkele andere aanbevelingen: 

- versoepeling van de stage-eisen; 

- vereenvoudiging van de zij-instroom; 

- zo spoedig mogelijk invoering van de notaris in dienstbetrelddng van een notaris; 

- invoering van de mogelijkheid om waarnemend notaris te zijn tot de leeftijd van 70 jaar; 

- aanvaardbaarheid van betaling van een goodwillvergoeding. 

1.4 Toezicht en tuchtrecht 

De commissie is van oordeel dat de tijd gekomen is om toezicht en tuchtrecht van elkaar los te maken. Toezicht 
behoort in handen te komen van degenen die daarvoor voldoende zijn toegerust. Los daarvan moet een vorm van 
onafhankelijke tuchtrechtspraak bestaan. Met het oog op dit laatste en om meer eenheid van tuchtrechtspraak te 
bevorderen en afstand te scheppen van de beroepsbeoefenaren, beveelt de commissie aan dat landelijk vijf 
notariele tuchtkamers worden gevormd, een per ressort in de rechtbank die is gevestigd in de hoofdplaats van het 
ressort. De samenstelling van deze kamers zou moeten bestaan uit twee rechters en een notaris. De commissie is 
voorstander van benoeming van presidenten van de rechtbanken van het ressort tot leden van deze notariele 
kamer. Aldus blijft de band met de plaatselijke situatie in stand. Sancties moeten worden uitgebreid met de 
geldboete en de mogelijkheid van het opleggen van voorwaarden. 

Wat het toezicht betreft is vooral van belang dat het aantal toezichthouders wordt verminderd en dat de resterende 
toezichthouders over voldoende bevoegdheden en middelen beschikken om het toezicht effectief te doen zijn. 
Onderzoek ten kantore van de notaris en in dossiers behoort mogelijk gemaakt te worden voor de gevallen waarin 
naar het oordeel van (de voorzitter van) de notariele kamer voldoende gegronde verdenking bestaat dat in strijd 
met de regels wordt gehandeld. Voor bepaalde gevallen zal een vorm van stille bewindvoering mogelijk gemaakt 
moeten worden. 

1.5 Domeinmonopolie en ministerieplicht 

De commissie acht de huidige domeinmonopolies van de notaris gerechtvaardigd. Op al deze gebieden waar de 
wetgever een authentieke, door een notaris opgestelde akte heeft voorgeschreven, vervult de notaris een essentiele 
rol door zijn expertise in samenhang met zijn onafhankelijkheid annex onpartijdigheid. De hiermee bereikte 
rechtszekerheid is ook in economisch opzicht van groot belang. De deskundigheid betreft mede de samenhang 
tussen de gebieden. Daarom mag in beginsel van de notaris full service worden verwacht en dient de 
ministerieplicht gehandhaafd te blijven. De commissie vraagt ook aandacht voor de mogelijkheid van een zekere 
specialisatie. Aan de ministerieplicht moet in deze gevallen kunnen worden voldaan door een adequate verwijzing 
naar een andere notaris. Daarvoor moeten nieuwe regels worden gesteld. 

1.6 Tarieven en mededinging 

De notaris heeft zijn ambt in de moderne geschiedenis altijd vervuld als vrije beroepsbeoefenaar. De nieuwe wet 
heeft de notaris wel meer tot ondernemer gemaakt dan voorheen. Dit ondernemerschap moet worden 
uitgeoefend binnen de strenge normering van het ambt. Dit is geen eenvoudige opgave. Het kan geen verbazing 
wekken dat vele notarissen daarmee hebben geworsteld en daarmee ook thans nog moeite hebben. Zij kunnen 
hun onpartijdigheid en onafhankelijkheid, waaraan zij terecht gehecht zijn, moeilijk in overeenstemming brengen 
met de rol van 'koopman' die moet concurreren op de markt en klanten moet zien te verwerven. De commissie is 
zich ervan bewust dat om deze reden door velen gehoopt wordt op een herinvoering van de tariefregulering. Deze 
zou volgens hen weer rust kunnen brengen in de gelederen. De commissie is van oordeel dat deze rust van zeer 
tijdelijke aard zou zijn. De werkelijke knelpunten worden hiermee niet opgelost. Tariefregulering is bovendien een 
uiterste maatregel waarvoor zwaarwegende redenen moeten bestaan die thans niet aanwezig zijn. De 



mogelijkheid van tariefregulering dient wel als noodmaatregel in de wet verankerd te blijven. Toepassing is pas 
gerechtvaardigd als de continui'teit van het notariaat of de toegang tot de notariele dienstverlening in gevaar zou 
komen. De commissie wijst erop dat tariefregulering ingewikkeld is en dat daaraan ook grote nadelen kunnen 
kleven. Zelfs als alleen minimumtarieven voor bepaalde verrichtingen zouden worden vastgesteld, is niet 
aanstonds duidelijk door wie dat zou moeten gebeuren en op grond van welke gegevens. De kostprijs van akten 
loopt uiteen en is afhankelijk van een aantal factoren. 

Inschakeling van de notaris in de obligatoire fase van de consumptieve onroerendgoedpraktijk overeenkomstig de 
Amsterdamse praktijk draagt bij aan de oplossing van de gesignaleerde knelpunten omdat de concurrentie dan 
meer op kwaliteit lean geschieden en de notaris in een vroeger en dus effectiever stadium kan adviseren (in 
hoofdstuk 4 zal nader op de Amsterdamse praktijk worden ingegaan). Bevordering van de concurrentie heeft ook 
positieve aspecten, in het bijzonder waar het de positie van de consument betreft. Aan deze positie wordt in dit 
rapport aandacht besteed in verband met helderheid van tarieven, innovatie en kwaliteit van de dienstverlening. 

De ontwikkeling van de notaris als publiek ambtenaar naar de notaris als professionele dienstverlener die op 
grond van de wet een ambt vervult, past in de huidige tijd. Ook aan de overheid worden bij de uitoefening van haar 
publieke taak bepaalde eisen van ondernemerschap gesteld. 2 Professionele dienstverlening verlangt van de 
notaris dat deze kan voldoen aan hoge maatstaven op het gebied van zowel de vakinhoudelijke als bedrijfsmatige 
invulling van zijn werkzaamheden. 

Dit betekent een langdurig en continu proces van verbeteringen en aanpassingen. Door zijn ambt moet de notaris 
daarnaast voldoen aan hoge eisen op het gebied van integriteit. Deze eisen gelden in zekere mate ook voor andere 
professionele dienstverleners op de juridische markt, doch van de notaris wordt meer verwacht in verband met 
zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid waardoor hij een vertrouwensfunctie vervult. Deze eisen stellen 
beperkingen aan de vrije mededinging, maar met deze beperking gelden de mededingingsregels ook voor de 
notaris die daaraan ook zelf een zekere bescherming kan ontlenen als het gaat om handhaving van eerlijke 
mededinging. Professionele dienstverlening houdt in dat de werkzaamheden van de notaris op een hoger plan 
kunnen worden getrokken. Dat is, ook vanuit het perspectief van de consument, ongetwijfeld een vooruitgang, als 
daarnaast verzekerd is dat aan de ambtsverplichtingen wordt voldaan. De commissie ziet de oplossing van de 
thans bestaande problemen dus niet in het herinvoeren van vaste tarieven, maar wel in het versterken van de 
positie van de notaris als professionele dienstverlener. 



Eindnoten hoofstuk 1 

1 Zie ook het rapport Toezicht notariaat, 1999, dat wordt besproken in hoofdstuk 6. 

2 Sociaal Economische Raad "Ondernemerschap voor de publieke zaak", 2005. 



Hoofdstuk 2 

Beeld van het notariaat 

2.1 Inleiding 

De Minister van Justitie heeft de commissie opgedragen de Wet op het notarisambt te evalueren en heeft in de 
taakopdracht specifieke onderwerpen vermeld die hij daarbij van belang acht. De bedoelingen van de wetgever, 
die in 1999 de Wet op het notarisambt heeft vernieuwd, zijn uitgangspunt bij deze evaluatie. Aangezien de wereld 
van het notariaat een complexe dynamiek kent, kan niet worden volstaan met een vergelijking tussen de 
toenmalige opvattingen van de wetgever en de huidige situatie, maar is het ook noodzakelijk dat de commissie 
haar beoordeling plaatst in een eigen referentiekader. 

Dit hoofdstuk geeft een beeld van de wijze waarop de notaris zijn ambt volgens de wet en volgens de opvatting van 
de commissie moet vervullen De commissie acht dit normatieve leader noodzakelijk in verband met de 
continuiteit van het notariaat en het behoud van de bijzondere vertrouwensfunctie van de notaris als publiek 
ambtenaar in ons rechtssysteem. Tegen de achtergrond van dit beeld van het notarisambt zullen vervolgens de 
verschillende onderwerpen uit de taakopdracht worden behandeld. 

2.2 De kerntaak van de notaris 

Volgens artikel 2 Wna houdt het ambt van notaris de bevoegdheid in om authentieke akten te verlijden in de 
gevallen waarin de wet dit aan hem opdraagt of een partij zulks van hem verlangt en andere in de wet aan hem 
opgedragen taken te verrichten (zie bijlage 3). De notaris is een openbare ambtenaar, bekleed met 
overheidsgezag. Kerntaak van de notaris is het opmaken van authentieke akten. 3 Als de taak van de notaris zich 
zou beperken tot het opmaken van akten en het vastleggen van wat partijen al zijn overeengekomen (het Engelse 
systeem) dan zou het kantoor een aktenfabriek worden en de notaris een veredelde stempelaar. De zogenoemde 
Latijnse notaris heeft in tegenstelling tot zijn Angelsaksische tegenhanger een advies- , informatie- en 
waarschuwingsplicht waardoor hij als onafhankelijk adviseur een inhoudelijke inbreng en toegevoegde waarde 
(Beratung Belehrung) heeft. De commissie hecht groot belang aan deze taken van de notaris. 4 

De taak van de notaris behoort meer in te houden dan alleen het opmaken van akten en het uitvoeren van de 
daarbij behorende controles. Uitgangspunt is dat de consument erop moet kunnen vertrouwen dat de notaris, die 
is belast met de opdracht rechtszekerheid te verschaffen, voldoende toezicht houdt en op onpartijdige wijze alle 
belangen behartigt (artikel 17 Wna). Dit vertrouwen moet worden geborgd door institutionele maatregelen, 
bijvoorbeeld door toetsing in de opleiding, assessments en toetsing van de persoon voor de benoeming tot notaris. 
Allereerst echter is vertrouwen een kwestie van koestering van zichtbare- en toetsbare professionaliteit door de 
notaris zelf. Daarbij speelt de KNB een belangrijke rol door het ontwikkelen en hanteren van kwaliteitssystemen 
en normeringen. 

Kernpunt van de vertrouwenspositie is de zwaarwegende zorgplicht van de notaris tot wilscontrole 5 en de in 
artikel 43 Wna opgenomen en in de jurisprudentie van de Hoge Raad nader uitgewerkte Belehrungs-pMcht. 6 De 
notaris mag in zijn ambtsuitoefening niet te lijdelijk zijn. Hij is tuchtrechtelijk aanspreekbaar op de niet-nakoming 
van verplichtingen die een waarborgfunctie hebben voor het vertrouwen in het notarieel handelen en de 
rechtszekerheid van de akte. De zorgplicht van de notaris gaat in het algemeen aanzienlijk verder dan de 
zorgplicht van een gewone ondernemer of dienstverlener. De notaris moet niet alleen rekening houden met de 
belangen van zijn client maar ook met die van de wederpartij van zijn client en van derden, zoals bijvoorbeeld de 
fiscus. 

Hoewel Beratung 7 niet in de wet verplicht wordt voorgeschreven stelt de commissie haar op een lijn met de 
wilscontrole en de Belehrungs-plicht waardoor zij in de ogen van de commissie deel uitmaaktvan de kerntaak va 




de notaris. De client mag als consument verwachten dat de notaris zowel de wilscontrole, de Belehrung, als de 
Beratung uitvoert. Ook de tuchtrechter neigt ertoe dit gedeelte van de notariele werkzaamheden als een uit een 
behoorlijke ambtsvervulling voortvloeiende verplichting te beschouwen. 8 

2.3 De essentie van het notarisambt 

De wetgever heeft de essentie van het ambt geformuleerd in artikel 17 van de Wna. Op grond hiervan dient de 
notaris zijn ambt onafhankelijk uit te oefenen en moet hij de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken 
partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behartigen. In zijn dienstverlening moet 
de notaris een onafhankelijk en onpartijdig ambtsdrager zijn. De dienstverlening van de notaris en zijn 
professionele deskundigheid moeten niet alleen gericht zijn op en ten goede komen aan zijn client, maar ook 
andere betrokken partijen en daarmee in feite aan de gehele Nederlandse rechtsorde. Wanneer de notaris zijn 
ambt verzaakt, kan dit ook buiten de kring van directe betrokkenen ernstige gevolgen hebben. De notaris neemt 
door zijn onpartijdigheid in vergelijking met andere professionals, zoals advocaten en medisch specialisten, een 
bijzondere positie in. 

Volgens Zijderveld 9 belichaamt de notaris net als de rechter de kern van het ethos van de democratische 
rechtstaat, te weten onpartijdigheid, en kunnen de verschillende functies van de notaris zichtbaar worden 
gemaakt binnen de drie punten van onze democratische driehoek, "staat" (vooral: rijksoverheid), "maatschappij" 
en "markt". Als geen andere beroepsgroep staat het notariaat in het midden van deze driehoek en mag hij, wil hij 
goed functioneren, nooit in een van de drie opgaan. Als juridisch magistraat die boven de partijen staat, heeft de 
notaris een positie tussen "staat" en "maatschappij", als zelfstandig ondernemer heeft hij een plaats tussen 
"maatschappij" en "markt" en als juridisch-adviserende professional opereert hij tegelijk in alle drie velden. 
De commissie is van oordeel dat de combinatie van ambtsdrager en ondernemer in principe mogelijk is, mits 
voldoende waarborgen aanwezig zijn voor een behoorlijke ambtsvervulling. Daarmee moet worden bereikt dat de 
wettelijke normen die de essentie van het ambt vormen, worden gehandhaafd. Resumerend meent de commissie 
dat het ondernemerschap van de notaris steeds moet zijn ingebed in waarborgen voor de goede uitvoering van zijn 
ambtelijke plichten. 

Naar het oordeel van de commissie ontleent de notaris zijn bijzondere positie in de Nederlandse rechtsorde 
voornamelijk aan het grote vertrouwen dat hij geniet in de maatschappij. Het blijvend en gerechtvaardigd 
vertrouwen in de notaris, is een essentiele voorwaarde voor het voortbestaan van het notariaat. Anders dan in het 
verleden verwerft tegenwoordig niemand vanzelfsprekend vertrouwen doordat hij een bepaald beroep of ambt 
uitoefent. Het vertrouwen moet door het notariaat telkens weer worden verdiend en de gerechtvaardigheid ervan 
moet aantoonbaar zijn. 10 

Daarom bestaat behoefte aan een uitgebreid borgingssysteem dat al begint bij de universitaire opleidingseisen 
voor de notaris, de toelating als kandidaat, de stage en de interne beroepsopleiding. De eisen die de wet stelt aan 
de onafhankelijkheid en onpartijdigheid, de zorgplicht, de wilscontrole en de Belehrungs-plicht, de 
kantoororganisatie en de bewaarverplichting, de gedrags- en beroepsregels, de interne kwaliteitssystemen, het 
toezicht en het tuchtrecht, dragen alle ertoe bij dat het vertrouwen van de burger in de notaris wordt geborgd. De 
commissie is daarbij van oordeel dat de nadruk moet liggen op de deugden van de persoon en de normbewustheid 
van de notaris. Dit intrinsieke normbesef kan niet worden vervangen door toezicht. 

Ook het bewijs dat de dienstverlening in het notariaat deugdelijk is, ligt primair bij de professionals zelf. Zij 
onderhouden immers een directe relatie met hun clienten waarin door een goede dienstverlening vertrouwen 
wordt opgebouwd. Daarnaast is een belangrijke rol weggelegd voor het interne integrale toezicht op het niveau 
van de beroepsorganisatie. Hoe beter het interne toezicht functioneert en hoe meer werk wordt gemaakt van 
kwaliteitsborgende en verbeterende systemen, des te beter zijn de waarborgen voor kwaliteit en integriteit. Het 
gebruik van interne kwaliteitssystemen is bovendien een essentiele voorwaarde voor een samenhangend, sober 
en selectief toezicht. n Op de vraag of de huidige waarborgen voldoende zijn, zal hierna nader worden ingegaan. 



2.4 Ondeelbaarheid van het ambt 

De commissie is van oordeel dat een notaris zijn ambt ondubbelzinnig bekleedt. Hij treedt altijd op als notaris. Het 
onderscheid tussen wettelijke en niet-wettelijke taken, ambtelijke en niet-ambtelijke taken van de notaris is 
tuchtrechtelijk niet relevant en het is in de praktijk bovendien lastig te hanteren. 12 De maatschappelijk nog steeds 
breed aanvaarde positie van de notaris als publiek vertrouwenspersoon brengt met zich dat hij tuchtrechtelijk 
aansprakelijk is voor al zijn handelingen, ook op terreinen waar zijn tussenkomst niet wettelijk verplicht is. Zijn 
tuchtrechtelijke aansprakelijkheid voor niet-wettelijk verplichte werkzaamheden is zonder meer begrijpelijk 
wanneer de niet-wettelijk verplichte werkzaamheden, zoals bemiddeling of advisering, voortvloeien uit de 
wettelijke taken van de notaris op het gebied van de onroerendgoed-, ondernemingsrecht- of familiepraktijk. De 
vraag of de notaris in een dergelijk geval al dan niet zelf de akte heeft opgemaakt, is daarbij niet relevant. Zijn 
tuchtrechtelijke aansprakelijkheid voor werkzaamheden buiten het wettelijke domein, zonder dat sprake is van 
enig voor de hand liggend verband met zijn wettelijke werkzaamheden, zoals optreden bij loterijen, is niet 
vanzelfsprekend. Dergelijke werkzaamheden worden gewoonlijk aan de notaris opgedragen vanwege zijn 
vertrouwenspositie. Uitsluitend om die reden is de notaris ook voor dergelijke werkzaamheden onderworpen aan 
het tuchtrecht. i3 Daarom kan wellicht beter worden gesproken van ondeelbaarheid van de ethiek dan die van het 
ambt. 

De client/consument moet steeds kunnen vertrouwen op de deskundigheid, integriteit, onafhankelijkheid en 
onpartijdigheid van de notaris. Dit geldt niet alleen in de contractuele fase maar begint al in de precontractuele 
fase, bij het eerste contact tussen consument en notaris, als de notaris een offerte uitbrengt. De bijzondere positie 
van de notaris verplicht hem tot duidelijkheid op het gebied van zijn tarief en de omvang van zijn dienstverlening. 
Zijn offerte moet transparant zijn, waarbij de consument erop mag vertrouwen dat de notaris als juridisch 
deskundige nauwgezet kan aangeven welke werkzaamheden de consument kan verwachten tegen welk tarief, wat 
in dat tarief is begrepen, en wat er niet in is begrepen zodat de client achteraf niet voor onaangename verrassingen 
in de vorm van extra toeslagen komt te staan. Onder het begrip transparantie gaat de bijzondere positie van de 
notaris schuil met alle hiervoor genoemde waarborgen voor kwaliteit, onafhankelijkheid, onpartijdigheid en 
integriteit. Ook in de adviespraktijk moet de notaris zich aan de beroeps- en gedragsregels houden. Daar waar de 
notaris optreedt als partijadviseur, geeft hij daarvan blijk aan betrokkenen. De notaris mag niet adviseren zonder 
daarbij rekening te houden met de belangen van de wederpartij en van derden. Andere adviseurs in het private 
veld zijn niet in deze zin (door de "Idem van het ambt") beperkt in hun handelen. 

De principiele ondeelbaarheid van (de ethiek van) het notarisambt acht de commissie ook van belang als het gaat 
om individuele rechten en verplichtingen van de notaris, waarbij in de Wet op het notarisambt de eigen 
verantwoordelijkheid van de notaris als uitgangspunt is genomen. Het exclusieve recht om authentieke akten op 
te maken staat tegenover de individuele verplichting van de notaris zijn ministerie te verlenen wanneer daarom 
wordt verzocht met inbegrip van de onlosmakelijk daaraan verbonden zorg- en informatieplicht. De commissie is 
zich ervan bewust dat zich in de praktijk situaties kunnen voordoen waarbij de ministerieplicht op gespannen voet 
kan staan met de zorg- en informatieplicht. In principe acht de commissie het niet goed denkbaar dat een notaris 
naar behoren aan zijn zorg- en informatieplicht kan voldoen zonder te beschikken over de noodzakelijke 
basiskennis en praktijkervaring op het terrein van het vermogensrecht, het personen- en familierecht en het 
erfrecht. De zorg- en informatieplicht van de notaris brengt immers mee dat hij bijvoorbeeld aan de ldant de 
vermogensrechtelijke gevolgen kan uitleggen die verbonden kunnen zijn aan de koop of verkoop van een huis, ook 
in erfrechtelijke zin of met het oog op huwelijksvermogensrecht of ander relatierecht (samenlevingscontract). 
Anderzijds kan de zorgplicht 74 in zeer bijzondere gevallen voor de notaris reden zijn om geen diensten te verlenen 
en door te verwijzen naar gespecialiseerde collega's. Bij de bespreking van de ministerieplicht zal hierop nader 
worden ingegaan. 



Resumerend: De commissie gaat ervan uit dat de notaris in verband met de van hem te verlangen kwaliteit van de 
dienstverlening deskundig moet zijn op alle drie de rechtsgebieden van zijn domeinmonopolie. 

2.5 De betekenis van de authentieke akte 

De bevoegdheid tot het opmaken van authentieke akten vloeit voort uit het ambt en is niet alleen voorbehouden 
aan notarissen. Ook gemeenteambtenaren, bijvoorbeeld, hebben deze bevoegdheid. 75 De notaris is echter niet 
alleen exclusief bevoegd en verplicht om authentieke akten te verlijden in de gevallen waarin de wet dit aan hem 
opdraagt (domeinmonopolie), maar ook wanneer een partij dat van hem verlangt. Dit maakt de notaris tot een 
ambtenaar. De wetgever heeft de notaris deze positie toevertrouwd in verband met het belang van de 
rechtszekerheid die in het economische en maatschappelijke verkeer onontbeerlijk is. De commissie verwijst naar 
wat in hoofdstuk 5 wordt vermeld over de rechtvaardiging van het domeinmonopolie van de notaris. 

Het belang van de akte is gelegen in de wettelijke zorgplicht van de notaris als ambtenaar die ertoe bijdraagt dat 
achteraf geen onhelderheid bestaat over hetgeen partijen zijn overeengekomen. Indien zich nadien toch 
geschillen voordoen kan een beroep worden gedaan op de authentieke akte waarin op eenduidige wijze de 
rechtsbetrekking tussen partijen is vastgelegd. De wet verbindt aan de akte bepaalde rechtsgevolgen zoals 
bijzondere bewijskracht. Op deze wijze vervult de notaris een belangrijke rol ter voorkoming van gerechtelijke 
procedures. De kernfunctie van zowel de notaris als de door hem opgestelde akten is het verschaffen van 
rechtszekerheid. De notaris doet dat als professioneel dienstverlener in een publiekrechtelijk ambt. 

De bijzondere betekenis van de notariele authentieke akte is dat het recht hieraan niet alleen de gevolgen verbindt 
die in het algemeen voor authentieke akten als bewijsmiddel in het procesrecht gelden, te weten: 

• het vermoeden van echtheid zolang het tegendeel niet is bewezen; 

• dwingend bewijs, de rechter is verplicht de inhoud van de authentieke akte als waar aan te nemen, zo lang 
het tegendeel niet is bewezen; 

• omdat de notaris bevoegd is aan iedere partij bij een akte daarvan een afschrift (grosse) af te geven wordt 
hieraan ook het belangrijke gevolg verbonden van de executoriale titel, de mogelijkheid om een onwillige 
debiteur tot nakoming te dwingen van zijn in een notariele akte opgenomen verplichting, zonder 
tussenkomst van de rechter. m 

De wetgever biedt op deze wijze aan ieder de mogelijkheid om zich door middel van een notariele akte met het 
oog op eventuele toekomstige geschillen bij voorbaat een dwingend bewijsmiddel te verschaffen dat bovendien 
executoriale kracht heeft. Dit kan ingeval de debiteur zijn verplichtingen niet nakomt, belangrijke praktische en 
financiele gevolgen hebben. De schuldeiser kan op grond van de grosse van een notariele akte zonder meer tot 
beslaglegging en executiemaatregelen tegen een onwillige schuldenaar overgaan en hij heeft daarvoor geen 
vonnis nodig. Daardoor kunnen veel kosten en tijdverlies vermeden worden die gemoeid zijn met het verkrijgen 
van een definitief vonnis. 



Eindnoten hoofstuk 2 

3 Het opmaken van notariele akten maakt 94% uit van de omzet van notariskantoren (CBS- statline, 2004, Eerste 
Trendrapportage Notariaat, WODC Cahier 2004-12, pagina 44). 

4 De wereld kent twee belangrijke stromingen als het gaat om het recht, "common law"en "civil law". Common 
law rechtsstelses kennen kan veel ongeschreven recht en bestaan onder meer in de Verenigde Staten, een groot 
deel van Canada en het Verenigd Koninkrijk. Deze landen kennen geen notarieel systeem. Civil law kenmerkt 
zich door geschreven recht. In dit rechtssysteem is ook plaats voor een notariaat zoals in dit hoofdstuk 
beschreven is en ook veelal als Latijns notariaat wordt aangeduid. Wereldwijd zijn de notariaten van 73 landen 
aangesloten bij de mondiaal overkoepelende organisatie van het Latijns notariaat, de Union Internationale du 
Notariat Latin (UINL). Vermeldenswaard is dat recent ook in China het Latijns notariaat is ingevoerd. 

In de EU kennen 19 van de 25 lidstaten het Latijnse notariaat. In de meeste landen binnen de EU worden de 
tarieven voor het notariaat vastgesteld door de overheid. In een aantal landen is het notariaat gebonden aan 
door de overheid vastgestelde maximumtarieven. Het Nederlandse notariaat kent als enige geen vaste, door de 
overheid vastgestelde, tarieven. 

5 De notaris zal moeten nagaan of de wil van de handelende personen, zoals neergelegd in de akte, 
overeenstemt met hun werkelijke wil. Uiteraard zal de notaris ook altijd moeten nagaan of betrokkenen wel in 
staat zijn zich een rechtens relevante wil te vormen met betrelddng tot de rechtsgevolgen die zijn beoogd met 
de in de akte opgenomen rechtshandeling. 

6 De notaris dient naar vermogen te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van juridische onkunde en feitelijk 
overwicht. Hij dient daartoe in voorkomende gevallen voorlichting te geven over de specifieke, bezwarende 
rechtsgevolgen die rechtshandelingen met zich brengen voor de partijen die hij bijstand verleent. Vgl. het 
arrest inzake de Groningse huwelijksvoorwaarden (HR 20 januari 1989, NJ 1989, 766). Zie ook VJ.N. van Oijen, 
Beperldng door de Hoge Raad van de notariele zorgplicht?, WPNR 05/6621, p. 393 v. 

7 Adviezen die verband houden met een hem gegeven opdracht tot het verlijden van een notariele akte of 
met een andere in de wet aan hem opgedragen werkzaamheid moeten wel als notariele werkzaamheden 
worden beschouwd (Tweede Kamer, 23 706, nr. 12, pagina 17). 

8 Hof Amsterdam, 8 januari 1998, WPNR 6299 en NJB 1998, 17. In deze zaak van het zogenoemde postorder- 
notariaat, waarbij het aangaan van een samenlevingscontract centraal stond, oordeelde het Hof dat een notaris 
clienten in een persoonlijk onderhoud dient te informeren over de gevolgen die aan de betrokken 
samenlevingsovereenkomst zijn verbonden. In zo'n persoonlijk onderhoud dient de notaris tevens te 
controleren of clienten die gevolgen overzien. Voorts dient hij bij die gelegenheid te beoordelen of zij werkelijk 
uitsluitend behoefte hebben aan een standaard samenlevingsovereenkomst ter verkrijging van bepaalde 
faciliteiten dan wel een uitgebreidere regeling wensen en hun ter zake nadere informatie te verschaffen. 

Zie ook WPNR 6308 en 6309. 

9 A. C. Zijderveld: Tussen staat, maatschappij en markt: Het notariaat als professie tussen ambt en onderneming, 
1996. 

10 Rapport WRR van 8 november 2004 "Bewijzen van goede dienstverlening". In dit rapport worden de 
problemen rond de kwaliteit, doelmatigheid en professionaliteit in de sectoren welzijn, volkshuisvesting, 
gezondheidszorg, arbeidsvoorziening en onderwijs geanalyseerd. 

11 Vgl. ook Rapport WRR, pagina 16 en 246 en 248 

12 In het voorstel voor een EU-dienstenrichtlijn wordt hierover een ander standpunt ingenomen. De Europese 
Commissie wenst het notariaat alleen uit te zonderen van het belangrijkste principe van de richtlijn, te weten 
het land van oorsprongsbeginsel en dan geldt die uitzondering uitsluitend voor die taken waarbij de 
inschakeling van een notaris op een wettelijke verplichting berust. Zie ook de brief van minister Brinkhorst aan 
de Tweede Kamer d.d. 20 September 2004, 21 501-30, nr. 59 en het SER-advies Dienstenrichtlijn, van 20 mei 
2005, pagina 14). De Tweede Kamer heeft zich in het Algemeen Overleg met minister Brinkhorst op 24 mei 2005 



over het kabinetsstandpunt ten aanzien van het SER-advies uitgelaten. 

13 Mr. H. F. van den Haak, rede uitgesproken bij gelegenheid van het Landelijk Notarieel Studentencongres te 
Leiden, Sint Pieterskerk, 15 april 2005. 

14 Wat in dit verband betekent dat de belangen van de consument er het best mee zijn gediend. 

15 Artikel 156, lid 2, Rv. 

16 Artikel 430 Rv, in verbinding met artikel 50 Wna. 




Hoofdstuk 3 

Effecten van de wetswijziging: de ambtelijke ethiek 

3.1 Probleemanalyse 

De commissie kan niet een eenduidig beeld schetsen van de huidige situatie binnen het notariaat. Daarvoor is de 
situatie nog te onduidelijk en complex. Dit hoofdstuk zal vooral gaan over de ambtelijke ethiek, de dilemma's 
waarmee de notaris geconfronteerd wordt en de omgang met normen en waarden. Hoofdstuk 4 behandelt de 
werking van de markt. 

De nieuwe wet heeft binnen het notariaat aanleiding gegeven tot zowel nieuwe impulsen als tot onrust en 
bezorgdheid. Het vrijgeven van de vaste tarieven voor de familie- en onroerendgoedpraktijk heeft gezorgd voor 
meer concurrentie dan die waaraan de meeste notarissen gewend waren. De teruglopende conjunctuur kwam 
daar als probleem bij. Het EIM-onderzoek "Prijsconcurrentie in het notariaat" 77 , dat uiteraard slechts een beperkt 
beeld kan geven van de stand van zaken, laat zien dat de rust nog niet is weergekeerd, maar dat het notariaat als 
geheel de veranderingen tot nu toe heeft weten te doorstaan. Tussen de posities van de individuele notarissen zijn 
de verschillen vermoedelijk groter geworden, waarbij informatie van het BFT leert dat een aantal kantoren het 
financieel zwaar heeft te verduren. De commissie heeft zich zeer ingespannen om een betrouwbaar beeld te 
verkrijgen en vooral gezocht naar inzicht in de oorzaken van de knelpunten en problemen, maar had daarvoor 
uiteraard slechts beperkte tijd en middelen. Enkele belangrijke aspecten worden hierna behandeld. 

3.2 Dalende conjunctuur 

De inwerkingtreding van de Wet op het notarisambt viel eind 1999 samen met een omslag in conjunctuur. Het 
notariaat werd hierdoor niet alleen geconfronteerd met meer marktwerking en meer onderlinge concurrentie, 
maar tegelijkertijd met een forse daling van het werkaanbod als dit wordt uitgedrukt in aantallen op te maken en 
te passeren akten. In 1999 bedroeg het totale aantal akten 1.822.000. In 2001 was dit aantal gedaald tot 1.585.000, 
dus een afname van 237.000 akten. Hierbij dient in aanmerking te worden genomen dat bij notariskantoren de 
omzet voor 94% is gerelateerd bestaat in het opmaken van akten. Hoewel de notariele praktijk als geheel rendabel 
is gebleven, heeft de winstgevendheid van de kantoren sinds 2001 onder druk gestaan. De notarissen moesten na 
de inwerkingtreding van de wet niet alleen hun aandacht richten op het opvangen van de gevolgen van de 
conjuncturele terugslag voor hun kantoor, maar zij kregen tegelijkertijd te maken met het voor de meeste van hen 
nieuwe fenomeen van meer onderlinge concurrentie. Door innovatie en verbetering van de efficiency van het 
bedrijfsproces moest vooral een aantal van de gevestigde kantoren zien te komen tot een lagere kostprijs van het 
ambachtelijk deel van de akten. 78 Niet alle kantoren zijn daarin even goed en even snel geslaagd, terwijl ook een 
(beperkt) aantal nieuwe notarissen op de markt verscheen met vaak scherpe tarieven. 

In dit verband verdient opmerldng dat circa 60% van de kantoren uit eenmanskantoren bestaat. Het is vooral voor 
de solitair werkende notaris niet eenvoudig tijd en aandacht aan alle problemen tegelijk te besteden. Het 
onderzoek van het EIM laat zien dat het verlagen van de kostprijzen, voornamelijk door personeelsreducties, dan 
ook pas sinds 2002-2003 duidelijk op grotere schaal op gang is gekomen. De kosten van een notariskantoor 
bestaan voor een belangrijk deel uit kosten zoals personeels- en huisvestingskosten die doorgaans niet binnen 
korte tijd kunnen worden verlaagd. Wellicht is de overgangsperiode van drie jaar voor een aantal notarissen te kort 
geweest om zich te (kunnen) aanpassen aan de vrijlating van de tarieven. 



3.3 Marktontwikkeling: nieuwe toetreders 

Het volgende knelpunt, dat voortvloeit uit het hiervoor genoemde probleem, is dat gevestigde notarissen het risico 
lopen het tegen nieuwe toetreders te moeten afleggen, niet omdat hun kennis, vakbekwaamheid of de kwaliteit 
van hun diensten tekortschieten, maar omdat de techniek en de innovatie van hun bedrijfsvoering minder ver zijn 
doorgevoerd dan bij de nieuwkomers, waardoor zij te lang op een te hoge kostprijs zijn blijven steken. Hiermee wil 
niet gezegd zijn dat dit het enige probleem is. Het vasthouden aan een (hoog) notarieel honorarium vanuit het 
verleden is ook een mogelijke oorzaak. Nieuwkomers hebben niettemin het voordeel gehad dat zij de inrichting 
van hun kantoororganisatie direct konden afstemmen op de nieuwe omstandigheden. Zij hebben vaak minder 
medewerkers in dienst. Bovendien lijken startende notarissen volgens onderzoekers van het EIM genoegen te 
nemen met een lager honorarium. Nieuwkomers, dat zijn ookveelal de zogenoemde prijsvechters, 79 hebben een 
strakke kantoororganisatie, die erop is gericht het proces zo efficient mogelijk te laten verlopen, waarbij in 
toenemende mate gebruik wordt gemaakt van de nieuwste mogelijkheden die ICT te bieden heeft. 20 In het 
hoofdstuk over de vraag of marktwerking aan de verwachtingen heeft voldaan, zal hier nader op worden ingegaan. 

Uitbesteding van ambachtelijke werkzaamheden aan daartoe gespecialiseerde, technisch ver ontwikkelde 
kantoren, kan voor kleine kantoren een oplossing betekenen voor het omlaag brengen van hun kostprijs. In 
hoofdstuk 8 zal nader aandacht worden besteed aan innovatie in de betekenis van het uitbesteden van werk en de 
voorwaarden die daarvoor gelden. 

3.4 Onverwachte effecten van de wetswijziging 

Mogelijkerwijs zijn de effecten van het vrij laten van de tarieven op de werkwijze van de notarissen onderschat. Bij 
de parlementaire behandeling van de huidige wet is aandacht besteed aan de invloed van de vrije tarieven op 
essentiele beroepsaspecten als onpartijdigheid en onafhankelijkheid. Daarbij is de vraag aan de orde geweest of 
de notaris zich niet teveel als ondernemer zou kunnen gaan opstellen. Er is ook gediscussieerd over de vraag of de 
notaris allereerst ambtenaar is en dan ondernemer of juist andersom. De mogelijke gevolgen van het vrij laten van 
de tarieven en het meer benadrukken van het ondernemerschap zijn dus in het algemeen door de wetgever 
onderkend, maar tot welke praktische consequenties dat zou leiden, Icon moeilijk worden voorzien. Er is, naar het 
zich laat aanzien, te gemakkelijk vertrouwd op het feit dat de grondbeginselen van de notariele ambtsuitoefening 
uitdrukkelijk in de wet zelf zouden worden verankerd, hetgeen eerder niet het geval was, en dat aan de niet- 
naleving van de in verordeningen neer te leggen beroeps- en gedragsnormen tuchtrechtelijke maatregelen zouden 
worden verbonden. Daarnaast is kennelijk veel gewicht toegekend aan het feit dat benoeming van de notaris door 
de Kroon plaatsvindt en dat de notaris wordt beedigd. Daarmee is nog geen garantie gegeven voor een 
onkwetsbare positie als ondernemer. Naar het oordeel van de commissie is enigermate eraan voorbijgezien dat de 
meeste notarissen niet voldoende vertrouwd waren met onderwerpen als marktwerking, concurrentie en 
efficiente bedrijfsvoering en zich niet gemakkelijk konden aanpassen aan de gewijzigde omstandigheden. De 
verhoudingen tussen notarissen zijn onder druk komen te staan en er zijn ook wel enkele signalen dat sommige 
notarissen mede door de concurrentie gedreven de grenzen van het toelaatbare hebben opgezocht. 

3.5 Nor men en waarden 

De noodzaak van concurrentie door middel van tarieven dwingt tot efficienter werken. Daar is op zichzelf niets 
tegen, mits de notaris geen oplossing kiest die afbreuk doet aan de kwaliteit van de notariele dienstverlening. 
Verlaging van de kostprijs kan immers mede bereikt worden door minder tijd in te ruimen voor de gevraagde 
verrichtingen en dat kan verschraling van de dienstverlening inhouden. De concurrentie heeft zich klaarblijkelijk 
het sterkst gemanifesteerd in de consumptieve onroerendgoedpraktijk. Er zijn echter geen aanwijzingen dat de 
kwaliteit van het ambachtelijke werk in aanmerkelijke mate is verminderd. De typisch notariele kant van de 
werkzaamheden (Belehrung en Beratung) lijkt wel onder de druk van de concurrentie aan kwaliteitsverlies te 



lijden. Onder kwaliteit verstaat de commissie ook de naleving van essentiele beroepsvoorschriften inzake, de 
ethiek van het ambt. Zowel het eerder genoemde rapport van het EIM als de bevindingen van Lacle e.a. naar 
onrwikkelingen in de ethiek van het notariaat (zie ook hieronder, paragraaf 3.8), wijzen erop dat het notariaat 
moeite heeft in alle opzichten aan de gangbare maatstaven te blijven voldoen. 2i Gevraagd naar de wijze waarop 
notarissen in de praktijk invulling geven aan de dilemma's tussen de notariele taakuitoefening en marktwerking, 
geven de meeste respondenten aan dat notarissen steeds meer gericht zijn op het behalen van een zo hoog 
mogelijke omzet ten koste van de kwaliteit. Ten aanzien van de spanning tussen de bescherming van de zwakke 
partij ten opzichte van het behoud van de grote clienten rijst hetzelfde beeld van het doorslaan van de balans 
richting de waarden van de koopman. De helft van de geenqueteerden meent dat de bescherming van de zwakke 
partijen minder is geworden; ruim 78% van de respondenten meent dat meer nadruk wordt gelegd op behoud van 
grote clienten. Dit laatste aspect, aandacht voor grote clienten, komt ook tot uiting in het EIM- rapport. Overigens 
dient met betrelddng tot de onderzoeksresultaten van Lacle gezegd te worden dat het beeld uit de enquete de 
perceptie weergeeft van de geenqueteerden over het doen en laten van (sommige) collega's. De ondervraagden 
geven in het algemeen aan dat zij zelf volledig binnen de regels en normen zijn blijven werken. 

Veelzeggend in dit verband, zij het ook begrijpelijk gezien de nadruk die bij de kwaliteitszorg pleegt te worden 
gelegd op procedures en procesbeschrijvingen, is ook het antwoord dat een aantal kantoren heeft gegeven op het 
verzoek van het EIM om het begrip kwaliteit in de onroerendgoedpraktijk te omschrijven. Voor de meeste zaken 
is het antwoord als volgt samen te vatten: "kwaliteit is vooral een goed lopend proces". Het gaat hierbij niet alleen 
om kantoren die zeer scherpe prijzen hanteren, maar ook om kantoren die al lang bestaan en zich niet profileren 
met lage tarieven. 22 Het beeld dat uit deze onderzoeken naar voren komt, wijkt af van het beeld van de notaris dat 
de commissie in het vorige hoofdstuk als ideaal heeft geschetst. In het hoofdstuk over de vraag of marktwerking 
aan de verwachtingen heeft voldaan, zal nader op deze negatieve effecten van het vrij laten van de tarieven worden 
ingegaan. 

3.6 Toezicht en tuchtrecht 

Een volgend belangrijk knelpunt lijkt te zijn dat de effectiviteit van het toezicht en tuchtrecht onvoldoende is, 
waardoor te veel ruimte is ontstaan voor, en daarmee onzekerheid over de toelaatbaarheid van, bepaalde nieuwe 
initiatieven en praktijken. De notaris is meer dan voorheen de grenzen gaan verkennen van wat mag en wat niet 
mag. Het is tot nu toe vooral de tuchtrechter geweest die met betrekking tot de nieuw ontstane dilemma's de juiste 
richting heeft gewezen. 23 Een complicerende factor hierbij is dat de heersende cultuur van non-interventie binnen 
het notariaat ertoe leidt dat de voorzitter van de kamer van toezicht, die afhankelijk is van signalen vanuit het veld 
over de noodzaak om een onderzoek in te stellen, te weinig wordt gevoed met ldachten vanuit de beroepsgroep. 
Het gevolg daarvan is dat de zaken die uiteindelijk wel bij de kamers van toezicht aanhangig worden gemaakt, 
slechts als het spreekwoordelijke topje van de ijsberg worden beschouwd. Notarissen zien als principieel 
probleem dat de onpartijdigheid van de notarisleden van de kamers van toezicht te wensen overlaat. Dit komt 
onder meer door het feit dat notarisleden inzage hebben in alle stukken van de tuchtzaken van directe collega's in 
hetzelfde arrondissement. De gebrelddge publicatie van notariele tuchtzaken van de kamers van toezicht wordt 
door notarissen als een knelpunt gezien en als een obstakel om ontwikkelingen in het tuchtrecht te kunnen volgen. 
Ook de effectiviteit van het tuchtrecht achten notarissen vanwege de onvoldoende voorbeeldwerking 
ontoereikend. Notarissen vinden de invulling van de notariele normen weliswaar streng, maar de sanctionering te 
mild, wat als een van de grootste tekortkomingen van het huidige tuchtrecht wordt gezien. 

3.7 Zelfreinigend vermogen 

Toezicht en tuchtrecht kunnen een belangrijke rol spelen bij naleving door alle notarissen van de in de wet en bij 
verordening opgelegde beroeps- en gedragsregels. Strikte naleving daarvan is een voorwaarde voor handhaving 



van het vertrouwen in het notariaat en daarmee tegelijkertijd voor het voortbestaan van het notariaat. Niet 
volledige naleving kan de notaris een kostenbesparing opleveren waardoor hij ten opzichte van de notaris die zich 
wel aan de regels houdt, een betere uitgangspositie verkrijgt bij het binnenhalen van opdrachten. Op korte of lange 
termijn zal dit gedrag het vertrouwen in het notariaat uithollen, zeker wanneer niet tijdig wordt ingegrepen en 
andere notarissen noodgedwongen eenzelfde gedragspatroon gaan volgen. Toezicht en tuchtrecht kunnen eraan 
bijdragen dat het in de normgeving neergelegde level playing field 24 gehandhaafd blijft, zowel in economisch 
opzicht als op het vlak van de integriteit. De meest essentiele rol is echter weggelegd voor regulering door de 
beroepsgroep zelf. De nadruk moet komen te liggen op het voorkomen van oneigenlijk gedrag door de notaris. Als 
zaken in het tuchtrechtelijke circuit komen, is het meestal al te laat. 

3.8 Het hybride ambt en dilemma's in de beroepsethiek 

De notaris bekleedt een hybride functie waarbij hij als openbaar ambtenaar en ondernemer rechtszekerheid 
verschaft, rechtsbescherming bevordert en een goed functionerend rechtsverkeer waarborgt door het vastleggen 
van rechtsverhoudingen in authentieke akten. 

Het notariaat bevindt zich in een transitiefase. De nieuwe omgeving, waarin het ambt moet worden uitgeoefend, 
levert nog risico's en dilemma's op waarmee de notaris verder zal moeten leren omgaan. Van publieke 
functionarissen, zoals de notaris, wordt verwacht dat zij respect tonen voor de principes waarop het rechtssysteem 
en het politieke systeem zijn gebaseerd en dat zij dienovereenkomstig handelen. Voor de notaris als ambtenaar en 
ondernemer kan dat spanningen en problemen opleveren in de commerciele omgeving waarin hij zijn publieke 
diensten levert terwijl hij voor zijn inkomen afhankelijk is van degenen aan wie hij zijn diensten verleent. De 
verleiding tot het opzoeken van de grenzen van regelgeving en het streven naar een rendabele onderneming 
kunnen in een dergelijke omgeving toenemen 25 

In dit verband wordt opgemerkt dat de notaris al onder de oude wet voor zijn inkomen afhankelijk was van 
opbrengsten uit zijn dienstverlening. Als publiekrechtelijk professional en privaatrechtelijk ondernemer oefent hij 
bedrijfseconomisch een redelijk beschermd vrij beroep uit. Overigens is hij niet de enige vrije beroepsbeoefenaar 
die een publieke taak heeft. Ook de accountant heeft een publieke functie bij de controle op de jaarrekening en het 
afgeven van accountantsverldaringen. De accountant heeft eveneens een zorgplicht die zich onder 
omstandigheden niet alleen tot zijn clienten beperkt. Hetzelfde geldt voor de gerechtsdeurwaarder. Bij medische 
specialisten doet zich een vergelijkbare situatie voor. In al die gevallen gaat het om de combinatie van markt en 
vertrouwen. Op de gewone markt van de dienstverlening (zonder publieke functie) is vertrouwen overigens niet 
een abnormale eis. De consument kan in vele gevallen de kwaliteit van de dienstverlening immers niet 
beoordelen. 

3.9 Kwaliteit en integriteit notariaat 

Bij brief van 20 december 2004 heeft de Minister van Justitie de "Eerste Trendrapportage Notariaat" aan de Tweede 
Kamer doen toekomen 26 Ten behoeve van deze eerste trendrapportage is ook onderzoek gedaan naar de 
ontwikkelingen die zich voordoen binnen de beroepsethiek van het notariaat. De eerste bevindingen van dit 
deelonderzoek over de ontwikkelingen in de beroepsethiek zijn aan de hand van een position paper besproken 
tijdens een werkconferentie georganiseerd door de Universiteit Leiden in november 2004. 27 Het positionpaper is 
verwerkt in hoofdstuk 5 van de Eerste Trendrapportage Notariaat. De bevindingen van de conferentie en het 
positionpaper zijn uitgewerkt in een aparte bundel "Kwaliteit en integriteit", die in mei 2005 is verschenen. De 
hierna opgenomen verwijzingen naar het onderzoek van Lacle e.a. hebben betrekking op de bundel van mei 2005. 




Teneinde na te gaan welke ethische dilemma's zich in de praktijk van het notariaat kunnen voordoen, is het van 
belang inzicht te verkrijgen in de wijze waarop het ambt vorm krijgt in een marktgerichte omgeving. De 
onderzoekers hebben aan 193 kandidaat-notarissen en 310 notarissen drie vragen voorgelegd. 

1. Waarop legt de beroepsgroep volgens de geenqueteerden in de praktijk de nadruk in de meest 
voorkomende dilemma's? 

2. Waarop dient volgens de geenqueteerden in die gevallen de meeste nadruk te liggen? 

3. Is volgens geenqueteerden de nadruk op de waarden veranderd sinds de inwerldngtreding van de Wet op 
het notarisambt in 1999? 

De antwoorden op deze vragen zijn verwerkt in de drie tabellen hieronder. 

Tabel 3.1 laat zien dat de meerderheid van de geenqueteerden van mening is dat de beroepsgroep in de praktijk 
vooral de nadruk legt op ondernemersaspecten en minder op publieke aspecten. Dit komt vooral naar voren in de 
dilemma's openbaar ambtenaar versus ondernemer, collegialiteit versus concurrentie, publiek belang versus 
belang client en kwaliteit van de akte versus winstgevendheid van de akte. Driekwart van de geenqueteerden vindt 
dat de beroepsgroep in de praktijk vooral de nadruk legt op het ondernemerschap terwijl slechts 10% van mening 
is dat in de praktijk de nadruk vooral wordt gelegd op het zijn van openbaar ambtenaar. Een ruime meerderheid 
van de geenqueteerden (68%) is van mening dat de beroepsgroep in de praktijk winstgevendheid van de akte 
verldest boven de kwaliteit van de akte. Volgens 64% van de geenqueteerden laat de beroepsgroep in de praktijk 
vooral het belang van de client prevaleren boven het publieke belang. Ten aanzien van het dilemma collegialiteit 
versus concurrentie, is een ruime meerderheid (72%) van mening dat de beroepsgroep in de praktijk vooral de 
nadruk legt op concurrentie. In het dilemma belehrend (voorkomen van feitelijk overwicht en misbruik van 
juridische onkunde) versus lijdelijk komt een minder eenduidig beeld naar voren. Indien echter de concrete 
invulling van de Belehrung in ogenschouw wordt genomen, komt de zwakke partij er in de ogen van onderzoekers 
slecht van af. Van de notarissen vindt 59% dat de beroepsgroep het behoud van grote clienten belangrijker acht 
dan de bescherming van de zwakke partij. In de praktijk overheerst het beeld van 'de notaris als ondernemer'. Het 
benadrukken van de waarden van de markt door notarissen wordt tevens bevestigd door de face-to-face 
interviews. Gevraagd naar de mate waarin de spanningen tussen ambt en ondernemerschap zich in de praktijk 
voordoen en op welke wijze deze zich openbaren, geven alle ge'interviewden aan dat deze spanningen zeer reeel 
zijn en zich uiten in het meer ondernemersgericht werken ten koste van het bewaken van het publiek belang. 
Notarissen die werkzaam zijn vanaf 1999 en notarissen die voor 1999 werkzaam waren, vertonen geen verschil van 
mening in de nadruk die op ethische dilemma's in de praktijk wordt gelegd. 28 

Daarentegen laat tabel 3.2 zien dat de (kandidaat-)notarissen bij hun keuzen ten aanzien van de dilemma's 
vermelden dat nadruk behoort te liggen op het zijn van ambtenaar, de kwaliteit van de akte, bescherming van de 
zwakkere partij en de Belehrung. Deze uitkomst bevestigt dat het normbesef hoog is en dat is hoopgevend voor de 
toekomst. 



Eindnoten hoofstuk 3 

17 Prijsconcurrentie in het notariaat, EIM april 2005. Dit rapport is als bijlage 2 bij dit rapport gevoegd. 

18 Dat wil zeggen de voorbereidende enigszins routinematige werkzaamheden. 

19 Onder prijsvechters worden hier kantoren verstaan die vooral op lage prijzen concurreren. 

20 EIM, t.a.p. pagina 22. 

21 Z.D. Lacle e.a., Naar een robuust notarieel normbesef. Position paper bij de werkconferentie " Eerste 
Trendrapportage Notariaat", Universiteit Leiden, 4 november 2004. Deze position paper bevat de eerste 
bevindingen van het deelonderzoek "Ontwikkelingen in de beroepsethiek van het notariaat", dat deel uitmaakt 
van de Eerste Trendrapportage Notariaat; zie ook Justitiele verkenningen "Beroepsethiek en marktwerking", 
3/05. 

22 EIM, pagina 21 en 25. 

23 Aldus mr. H. F. van den Haak, in zijn eerder aangehaalde rede. 

24 Onder 'level playing field' wordt hier verstaan een gelijke uitgangspositie voor alle notarissen. Daar waar dit in 
het verleden bereikt werd door vaste tarieven, komt nu meer het accent te liggen bij de naleving en handhaving 
van de wettelijke normen. Prijsconcurrentie is daarom mogelijk onder de voorwaarde dat voor alle aanbieders 
gelijke wettelijke eisen en kwaliteitseisen gelden. 

25 Z.D. Lacle e.a. "Kwaliteit en Integriteit Notariaat", mei 2005. 

26 Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 60. 

27 Z.D. Lacle e.a. 

28 Lacle e.a. pagina 31/32. 



Hoofdstuk 4 

Effecten van marktwerking in het notariaat 

4.1 Hoofdpunten uit de Wet op het notarisambt 1999 

De Wet op het notarisambt van 1999 heeft gebroken met een aantal uitgangspunten van het traditionele Latijnse 

notariaat. De huidige wet kent twee belangrijke veranderingen ten opzichte van de wet van 1842, die er op gericht 

zijn om de werking van de markt te verbeteren. 

De eerste verandering hield een vergrote vrijheid van vestiging in. Iedere notaris lean een kantoor openen op een 

vestigingsplaats naar keuze, mits de notaris aan een aantal objectieve criteria voldoet (zoals een goedgekeurd 

ondernemingsplan). De wetgever had twee redenen om het standplaatsen- en vestigingsbeleid af te schaffen. Ten 

eerste omdat dit beleid tot een overmatige bescherming van de zittende notarissen zou kunnen leiden met als 

mogelijk gevolg een zekere stagnatie in de doorstroom van het grote aantal kandidaat-notarissen. Ten tweede 

bestond behoefte aan een toename van het aantal geassocieerde notarissen om zo specialisatie binnen het 

kantoor, waarborging voor de continui'teit van het kantoor en uitbreiding van de dienstverlening mogelijk te 

maken. 

De tweede verandering betrof het vrijgeven van de notariele tarieven. De notariele tarieven zijn stapsgewijs 

vrijgegeven. Dit proces is intensief gevolgd door de Commissie Monitoring Notariaat, waarbij de wetgever ook nog 

eens de mogelijkheid had om bij nadelige ontwikkelingen tussentijds in te grijpen. 

Het vrijgeven van tarieven in combinatie met de grotere vrijheid van vestiging moest volgens de bedoeling van de 

wetgever 29 leiden tot meer concurrentie en marktwerking. De wetgever hoopte dat deze zouden leiden tot 

schaalvergroting en dat zou weer bevorderlijk kunnen zijn voor de kwaliteit en de doelmatigheid van de 

dienstverlening. Aan een wettelijk stelsel van tarieven kleven vele bezwaren. Overheidsinmenging stond haaks op 

overige ontwikkelingen. Zo waren de notarissen al in 1987 onder de Wet economische mededinging gebracht. 30 

Met de Wet op het notarisambt is gestreefd naar zo groot mogelijke vrijheid van vestiging en tarieven met 
waarborging van deskundigheid, onpartijdigheid en kwaliteit van de dienstverlening. Daarnaast is de KNB 
omgevormd tot een publiekrechtelijke organisatie met verordenende bevoegdheid. 

Door de invoering van een vrijer notariaat is de overheidsbemoeienis ten aanzien van notarissen sterk 

teruggedrongen. De wetgever formuleerde het generieke beoogde effect als volgt: "... dat de marktwerking zal 

leiden tot aanvaardbare prijzen en over het algemeen een kwaliteitsverhogend effect zal hebben". 31 

In de Memorie van Toelichting wordt een aantal onderliggende effecten genoemd, die de wetgever wil bereiken. 

Deze zijn gerelateerd aan de twee hierboven genoemde punten: 

J. Vestiging 

- grotere doorstroom (van kandidaat-notarissen naar notarissen); 

- schaalvergroting van notariskantoren; 

- uitbreiding van de dienstverlening. 

2. Tarieven 

- verkleinen van substantiele winsten (m.n. in de onroerendgoedpraktijk); 

- stijging van de productiviteit; 

- financiele toegankelijkheid van de notariele dienstverlening. 

3. Fysieke toegankelijkheid en kwaliteit 

- fysieke toegankelijkheid van de notariele dienstverlening; 

- kwalitatieve dienstverlening. 




Marktwerking zou leiden tot aanvaardbare prijzen en over het algemeen een kwaliteitsverhogend effect hebben. 
De bedoeling was dat de tarieven daardoor meer zouden worden gerelateerd aan de geleverde prestaties en de 
werkelijke kosten. Deze verwachting had vooral betrekking op de tarieven in de onroerendgoedpraktijk die aan 
scherpe kritiek onderhevig waren. Vrije tarieven, met een mogelijkheid tot ingrijpen, zouden leiden tot 
tariefdifferentiatie. In combinatie met de vrijere vestigingsmogelijkheden zou de concurrentie worden 
gestimuleerd en de combinatie van maatregelen zou tot een zekere schaalvergroting leiden. Op den duur zou 
sprake zijn van voldoende spreiding en toegankelijkheid van de notariele dienstverlening. Voorts werd verwacht 
dat de notariskantoren efficienter zouden gaan werken, dat de productiviteit zou verbeteren en de innovatie zou 
worden gestimuleerd. 32 De tarieven van testamenten, huwelijksvoorwaarden en samenlevingscontracten zouden, 
voor zover niet kostendekkend, enigszins kunnen stijgen. De tarieven van eenvoudige testamenten, waarvan werd 
aangenomen dat die wel kostendekkend waren, zouden wellicht gelijk blijven of enigszins kunnen dalen. 

4.2 De prestaties van de notarismarkt 

De prestaties van de notarismarkt worden niet alleen bei'nvloed door de gei'ntroduceerde marktwerking. Een 
aantal exogene factoren is ook relevant, zoals: economische groei, consumptiegedrag van huishoudens, de 
hypotheekrente, aantal woningtransacties, aantal oprichtingen van bedrijven en het aantal akten. 33 
De teruglopende conjunctuur na de invoering van de Wet op het notarisambt 1999 heeft vooral de onroerend- 
goedpraktijk beinvloed. 

In deze paragraaf staan de prestaties van de notarismarkt beschreven op het gebied van vestiging (paragraaf 4.2. 1), 
tarieven (paragraaf 4.2.2) en fysieke toegankelijkheid en kwaliteit (paragraaf 4.2.3). 34 Bij de prestaties is zo goed 
mogelijk aangegeven of deze veroorzaakt zijn door de in 1999 aangepaste Wet op het notarisambt. Een verdere 
uitwerking van deze analyse wordt gegeven in paragraaf 4.4 (meer uitgebreid aan de hand van de Eerste 
Trendrapportage Notariaat) en in paragraaf 4.5 (nader onderzoek in opdracht van de Commissie uitgevoerd door 
hetEIM). 

4.2.1 Vestiging 

De beoogde effecten waren een grotere doorstroom, schaalvergroting en uitbreiding van de dienstverlening. 

Doorstroom 

De doorstroom is deels afhankelijk van het aantal studenten notarieel recht. De instroom van het aantal studenten 

notarieel recht is teruggelopen, terwijl het aantal rechtenstudenten in dezelfde periode stabiel is gebleven (ca. 

25.000 inschrijvingen per jaar; CBS). 

Ongeveer 60 tot 85% van de geslaagde studenten wordt kandidaat-notaris. Een student kan echter pas instromen 

in de beroepsopleiding als hij gedurende een half jaar praktijkervaring heeft opgedaan op een notariskantoor. 

Vanaf 2001 neemt het aantal kandidaat-notarissen af. 

Het aantal notarissen is met 9% gestegen. De doorstroom van kandidaat-notaris naar notaris is vooral in de 

periode 1999-2001 tot stand gekomen. Tot en met 2003 was echter sprake van een capaciteitsrestrictie. Het aantal 

notarissen mocht jaarlijks met maximaal 10% toenemen 35 : dit percentage is echter in geen enkel jaar maximaal 

benut. 

Uit diverse publicaties blijkt dat onder meer de volgende belemmeringen gevoeld worden om door te stromen: de 

zesjarige stage voor zij-instromers, de evenredige verlenging van de zesjarige stage voor parttimers, betaling van 

goodwill en het niet kunnen werken in loondienst. 

Uit de trendrapportage blijkt dat het notariaat vergrijst: 48% ofwel 690 in aantal van de huidige notarissen is ouder 

dan 50 jaar en moet binnen 15 jaar stoppen met werken. Het aantal kandidaat-notarissen zou in potentie 

voldoende moeten zijn om dit op te vangen: 70% is 35 jaar of jonger (in aantal 1441), maar de trend van werken in 

deeltijd zal zich ook doen gevoelen. 



Schaalgrootte 

Er lijkt sprake van enige schaalvergroting in het notariaat. In de periode 1999-2003 is het aantal kantoren met twee 
of meer notarissen gestegen van 328 naar 356. Daarnaast is sprake van een toename van het aantal vormen van 
samenwerldng tussen notariskantoren, zoals Netwerk Notarissen (130 kantoren, met 600 notarissen/kandidaat- 
notarissen) en Formaat Notarissen (47 kantoren, 161 notarissen), de een meer gericht op uitwisseling van 
informatie en de ander met het accent op commerciele activiteiten. De samenwerking is in het algemeen gericht 
op marketing, communicatie, automatisering, trainingen en het uitwisselen van kennis. Ten slotte is sinds 1999 
een aantal specialistenverenigingen opgericht voor onder meer estate-planners, mediators en agrarisch 
specialisten. 

Het aantal solitair werkende notarissen nam in de periode 1999-2003 ook toe van 506 tot 539. Uit het EIM-rapport 
blijkt echter dat kandidaat-notarissen het aantrekkelijker vinden om aansluiting te zoeken bij een bestaande 
maatschap en te werken in loondienst en in deeltijd, dan om een solitaire vestiging te openen. Kandidaat- 
notarissen geven aan deze voorkeur te hebben omdat de gevraagde goodwill om een kantoor over te nemen soms 
aanzienlijk is, een brede kennis van het vak vereist is en sprake is van een onzekere markt. Dit sluit bij aan de 
specialisatietendens die zichtbaar is binnen grote(re) notariskantoren: elke notaris heeft daar zijn eigen 
aandachtsgebied. 

Uitbreiding van de dienstverlening 

Er is sprake van uitbreiding van de wijze van dienstverlening van notarissen. De wijze waarop notarissen hun 
diensten verlenen of klanten proberen te trekken is uitgebreider dan voorheen. De meeste notariskantoren sturen 
offertes op verzoek en hanteren andere of ruimere openingstijden. 

Afnemers hebben steeds meer en gedetailleerde informatie tot hun beschikking over de tarieven van 
notariskantoren in een regio naar keuze. Sinds 1999 is een aantal websites, zoals www.goedkoopstenotaris.nl en 
www. notaristarie ven . nl , op privaat initiatief opgericht. 

4.2.2 Tarieven 

De omzet van notariskantoren bedroeg in 2001 € 716 mln., waarvan ongeveer 65% in de onroerendgoedpraktijk, 
15% in de familiepraktijk, 15% in de ondernemingspraktijk en 5% overig. Hoe kleiner een notariskantoor, hoe meer 
omzet in de familiepraktijk en in de onroerendgoedpraktijk. De kostenstructuur kenmerkt zich door relatief hoge 
kosten die moeilijk op de korte termijn aan te passen zijn: 56 tot 70% bestaat uit personeelskosten (excl. inkomen 
van de notaris). Notarissen kunnen hun kosten dus niet snel en flexibel aanpassen als de marktomstandigheden 
daarom vragen. 

Uit het jaarverslag van het BFT over 2004 en uit de gegevens die Quaesitor heeft verzameld over 2004 blijkt de 
winstgevendheid van het notariaat te zijn afgenomen, zij het minder dan verwacht zou kunnen worden op grond 
van de afname van het aantal zaken. De trend is dat de gemiddelde inkomsten dalen. Het BFT constateert dat in 
2004 bij 16 kantoren (8%) de solvabiliteit ongunstig is en dat bij 24 onderzochte kantoren (21%) een daling van het 
resultaat heeft plaatsgevonden met meer dan 20%. 

Productiviteit 

De productiviteit van een notaris is op diverse manieren te meten, bijvoorbeeld via het aantal akten per notaris, de 
kosten per akte of de winst per akte. Er zijn echter weinig publicaties voorhanden met een lange tijdreeks met 
gegevens. Uit het EIM-rapport blijkt dat het aantal akten per notaris schommelt tussen de 1050 en 1250 per jaar. 
De productiviteit wordt echter grotendeels beinvloed door de conjunctuur en maatschappelijke ontwikkelingen. 
Uit grafiek 1 blijkt dat het aantal akten van 1999 op 2000 flink gedaald is. Deze afname is bijna in zijn geheel 



Grafiekl totaal aantal akten 



veroorzaakt door een afname van het aantal hypotheekakten, 
vooral door een hogere hypotheekrente (zie paragraaf 3). 
Modernisering van het notariele proces heeft een positief effect op 
de productiviteit. Een voorbeeld hiervan is de productie van 
aktendossiers voor zelfstandige notariskantoren. Het optimaal 
gebruiken van ICT resulteert in een aantal voordelen, zoals lagere 
kosten (voor personeel) en een stijgende productiviteit. Bovendien 
neemt de kwaliteit van de akte toe, omdat ICT de leans op fouten 
verldeint. 



Financiele toegankelijkheid en tariefontwikkelingen 

Via een wettelijke regeling met maximumtarieven voor 

minderdraagkrachtigen 36 heeft de overheid de financiele 

toegankelijkheid geborgd. De notariele dienstverlening is dus ook voor deze kwetsbare groep (potentiele) 

afnemers financieel toegankelijk, zij het dat van deze regeling nauwelijks gebruik wordt gemaakt. 




Tariefontwikkeling 


1999-2004 


Los testament 


+97% 


S amenle vingscontract 


+39% 


Huwelijkse vw en testament 


+60% 


Transportakte huis 




- 245.000 


-10% 


- 363.000 (incl. hyp. akte) 


-17% 


- 590.000 (incl. hyp.akte) 


-36% 



Graflek 2 woonhuizen: aantal en verkoopprijs 



Met de inwerldngtreding van de Wet op het notarisambt is 
sprake van vrije tarieven in de familiepraktijk. Bij de 
onroerendgoedpraktijk was sprake van een overgangsperiode. 
Gedurende drie jaar is de bandbreedte tussen minimum- en 
maximumtarieven geleidelijk verruimd. De Commissie 
Monitoring Notariaat heeft geconcludeerd dat dit geen 
negatieve effecten had voor o.a. toegankelijkheid en 
continui'teit. Daarom zijn deze tarieven per 1 juli 2003 volledig 
vrijgegeven. Een overzicht van de ontwikkeling van diverse 
tarieven staat in bijgaande tabel. 

Uit de tabel blijkt dat in de periode 1999-2004 de gemiddelde 
tarieven in de familiepraktijk zijn gestegen en die in de 
onroerendgoedpraktijk zijn gedaald. 37 Dit is vooral veroor- 
zaakt doordat minder vaak dan voorheen sprake is van 
kruissubsidie van de onroerendgoed- naar de familiepraktijk. 



Voor 1999 was kruissubsidie gemeengoed. De tarieven in de 

onroerendgoedpraktijk waren met name gerelateerd aan de 

waarde van het onroerendgoed, niet aan de kostprijs. Uit 

grafiek 2 blijkt dat de gemiddelde prijs van huizen de 

afgelopen tien jaar meer dan verdubbeld is. 

Deze prijsstijging leidde dus ook tot steeds hogere notariele kosten voor de burger. Om de diensten in de 

onroerendgoedpraktijk betaalbaar te houden, hebben steeds meer notarissen afgezien van kruissubsidies naar de 

familiepraktijk. Hoewel tarieven dus meer dan voorheen gebaseerd zijn op de gemaakte kosten en minder op de 

verkoopprijs van onroerend goed, was in 2002 toch nog bij 40% van de notarissen sprake van kruissubsidie. 



250 - 
o 


^ 


- 250 


5 


■ 


^ "-*"— ^ 


~"" ""~" -■ — — I 


o 
V, 


# 

fe 

% 




i 


i 




> 

'o 5 


< 

0- 


1 1 1 1 1 1 1 1 1 


- 



1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 



- Gemiddelde verkoopprijs 



De bijkomende kosten (inschrijfkosten Kadaster en Centraal testamentenregister, griffierechten) zijn de afgelopen 
jaren gestegen. 38 Dit had een kostenverhogend effect. 

4.2.3 Fysieke toegankelijkheid en kwaliteit 

Een vrijer vestigingsbeleid mocht er volgens de wetgever niet toe leiden dat de notariele dienst fysiek 

ontoegankelijk werd en dat de kwaliteit achteruit ging. 

Fysieke toegankelijkheid 

Fysieke toegankelijkheid van het notariaat betreft de afstand in kilometers en tijd tot een notaris. De belangrijkste 

redenen voor consumenten om voor een bepaalde notaris te kiezen, zijn: de nabijheid van een kantoor, via-via 

aanbeveling en een vaste relatie met een notaris. 

De fysieke toegankelijkheid is de afgelopen periode in die zin verbeterd dat het aantal inwoners per vestiging 

landelijk met 8,7% is gedaald van 12.365 (in 1998) tot 11.284 (in 2003). Ook per provincie is een dergelijke 

ontwikkeling te zien. Dit is vooral veroorzaakt door een toename in het aantal kantoorvestigingen. Nieuwe 

kantoren komen door de benodigde investeringen, goodwill en conjuncturele schommelingen niet gemakkelijk 

van de grond. 

Kwaliteit 

In het algemeen bestaan er geen harde aanwijzingen dat de kwaliteit achteruit is gegaan door het vrije(re) 
vestigings- en prijsbeleid (zie voor verdere uitwerking paragraaf 4.8). Enerzijds zijn er geluiden dat door de 
concurrentiedruk de inhoudelijke kwaliteit afneemt (minder Belehrung, afhankelijkheid grote afnemers), 
anderzijds zijn er signalen dat sprake is van efficientere kantoren en gebruik van gestandaardiseerde werkwijzen 
waardoor de kwaliteit juist toeneemt. 

Vier componenten van kwaliteit 

De integriteit betreft de onafhankelijkheid, onpartijdigheid en betrouwbaarheid. Niet alle notarissen leven de 
regels na. Zo blijkt uit de trendrapportage dat 8% van de notarissen resultaatafhankelijke beloningen hanteert en 
6% het provisieverbod niet nakomt. 39 Het aantal door de KNB ontvangen klachten ligt de afgelopen jaren redelijk 
constant op ongeveer 250 per jaar. Het aantal uitspraken in tuchtrechtzaken bij de kamers van toezicht is in de 
periode 1999-2003 meer dan verdubbeld tot ruim 300 per jaar. 40 

Het Bureau Financieel Toezicht constateert dat de kwaliteit van de bedrijfsvoering verbeterd kan worden. Zo is in 
2004 een aantal notarissen in de problemen gekomen (zie paragraaf 4.2), omdat zij hun prive-uitgaven 
onvoldoende hebben aangepast, werkzaamheden niet op het juiste niveau laten uitvoeren, geen kennis van hun 
kostprijs hebben en mogelijkheden voor automatisering niet optimaal benutten. 

De juridische deskundigheid van notarissen lijkt afdoende geborgd via de eis van een universitaire opleiding, een 
zesjarige stage (incl. een driejarige beroepsopleiding) en de verplichte nascholing. Via deze voorwaarden is 
geborgd dat een voldoende kwaliteit geleverd kan worden, niet de daadwerkelijk geleverde kwaliteit. ICT- 
ontwikkelingen en standaardisering zorgen ervoor dat kennis van het recht steeds meer afdoende is om een goed 
product te leveren. 

De kwaliteit van de dienstverlening is toegenomen: steeds meer notarissen verstrekken offertes, verruimen hun 
openingstijden, maken gebruik van internet: zij spelen daarmee in op de behoeften van afnemers. Ook is vaak het 
eerste half uur advies gratis. Afnemers nemen juist op dit aspect van de kwaliteit verschillen tussen notarissen 
waar: de concurrentieprikkel is hier het meest effectief geweest. 



4.3 Zijn de verwachtingen uitgekomen? 

Het omgaan met verwachtingen 

In het rapport "Management van veranderingstrajecten" van het interdepartementale Kenniscentrum voor 
Ordeningsvraagstukken worden lessen getrokken ten aanzien de inrichting en uitvoering van transitietrajecten. 4i 
De auteurs roepen op tot het opstellen van realistische verwachtingen. Hooggespannen verwachtingen kunnen 
voorkomen worden door doelstelling en publieke belangen nauwkeurig te formuleren. Ook is het belangrijk om 
voor ogen te houden dat veranderingstrajecten veelal jaren duren. Verder worden prestaties niet alleen bepaald 
door de overheid, zo stelt het rapport, maar ook door een groot aantal andere factoren. "Zo is de teleurstelling over 
de notaristarieven in de familiepraktijk door het afschaffen van de mogelijkheid tot kruissubsidie vanuit de OG- 
praktijk wellicht niet te wijten aan het dereguleringsbeleid. Veranderingstrajecten worden vaak ter discussie 
gesteld voordat de baten zichtbaar kunnen worden. Soms is geduld nodig." 

Een diffuus beeld 

Het al eerder genoemde onderzoek van Lacle e.a. naar kwaliteit en integriteit binnen het notariaat (zie Hoofdstuk 
3), geeft reden tot zorg als het gaat om de effecten van de veranderde werkwijze van de notaris op de kwaliteit. Ook 
het onderzoek van het EIM, dat op verschillende gebieden veel positieve ontwikkelingen laat zien, bevat enige 
aanwijzingen dat sommige notarissen op een manier zouden zijn gaan werken die niet steeds in overeenstemming 
is met de wijze waarop de notaris zijn beroep naar het oordeel van de commissie dient uit te oefenen. De signalen 
over een mogelijk negatieve ontwikkeling in de werkwijze van de notaris komen niet alleen van de kant van de 
onderzoekers. Tijdens het gesprek dat de commissie heeft gehad met het BFT, heeft ook het BFT zijn zorgen 
uitgesproken over de ontwikkelingen binnen het notariaat op dit punt. De geluiden vielen eveneens te beluisteren 
tijdens de twee hoorzittingen die de commissie heeft gehouden met de voorzitters van de notariele toezichtkamers 
en de voorzitters van de notariele ringen. 

Op basis van de beschikbare gegevens lean de vraag of de verwachtingen zijn uitgekomen, niet volmondig met ja 
of neen worden beantwoord. Zowel de Eerste Trendrapportage Notariaat als het onderzoek van het EIM naar 
prijsconcurrentie in het notariaat geeft aanwijzingen dat de marktwerking over het algemeen in zoverre aan de 
verwachtingen heeft voldaan dat de tarieven meer kostengeorienteerd zijn geworden en dat notarissen 
doelmatiger zijn gaan werken. De tariefontwikkeling is anders uitgevallen dan werd verwacht. De kosten in de 
familiepraktijk zijn door het grotendeels wegvallen van de kruissubsidiering sterk gestegen. Bij deze ontwikkeling 
moet in aanmerldng worden genomen dat de kosten van de notarispraktijk niet erg flexibel zijn, dat bijkomende 
kosten (griffierechten, Kadaster etc.) sterk zijn gestegen en dat sprake is geweest van een conjuncturele neergang. 
Op het gebied van de tarieven is een differentiatie ontstaan met keuzemogelijkheden voor de consument. 

4.4 Eerste Trendrapportage Notariaat 

Effecten vrijere vestigingsmogelijkheden 

Uit de Trendrapportage valt op te maken dat het aantal kantoorvestigingen van 1999 tot augustus 2004 is 
toegenomen met 57 en het aantal zelfstandige kantoren met 20. Volgens het EIM-onderzoek lijken het vooral de 
nieuwe kantoren zijn geweest die de markt hebben opengebroken door zich nadrukkelijk door lage tarieven van 
de gevestigde notarissen te onderscheiden om zodoende een positie op de markt te veroveren (en soms daarna de 
tarieven weer aan te passen). De gemiddelde kantoordichtheid, het aantal inwoners per kantoorvestiging, nam 
volgens het EIM af van 12.142 in 1999 tot 11.284 in 2003. 

Het aantal notarissen nam in diezelfde periode toe met 174 en het aantal kandidaat-notarissen met 203. 42 Er lijkt 
sprake van enige schaalvergroting door toename van het aantal kantoren met twee of meer notarissen en door een 
toename van het aantal samenwerkingsverbanden. De toename van het aantal notarissen verdient enige 



relativering. Deze kan mede veroorzaakt zijn door het feit dat een aantal notarissen vervroegd is uitgetreden en 
een notaris dan vaak werd opgevolgd door twee notarissen, terwijl ook specialisatie, mede onder invloed van het 
complexer worden van het recht, en risicospreiding, door toetreding van nieuwe leden tot de maatschap, een rol 
kunnen hebben gespeeld. 

4.5 Effecten vrije tarieven 

a. Tarieven onroerendgoedpraktijk. 

De daling van de tarieven in de consumptieve onroerendgoedpraktijk is beperkt gebleven en heeft niet voldaan 
aan de hooggespannen verwachtingen. In het laagste prijssegment is het gemiddelde tarief sinds 1999 zelfs 
verhoogd (het gemiddelde tarief van transport en hypotheekakte voor een huis van € 113.500,- is in de periode 
1999-2004 met 10% gestegen). Tariefdalingen van enige betekenis hebben zich vooral voorgedaan in het hoogste 
segment (zie de tabel op biz. 26). Opvallend is dat de tariefdalingen sinds 2002 vooral in het hoogste segment sterk 
doorzetten en dat een zelfde tendens zich nu ook in het laagste segment lijkt voor te doen. 

b. Tarieven familiepraktijk. 

Ook de tariefontwikkeling in de familiepraktijk is anders gelopen dan verwacht. De tarieven voor het opstellen van 
testamenten, huwelijkse voorwaarden en samenlevingscontracten zijn niet zoals verwacht enigszins gestegen, 
maar gemiddeld toegenomen met 97% respectievelijk 60% en 39%. 43 Het tarief voor een eenvoudig testament is 
niet gelijk gebleven of enigszins gedaald, maar sinds 1999 gemiddeld bijna verdubbeld. 44 Er is met betrekking tot 
de tarieven in onroerendgoedpraktijk en de familiepraktijk een grote spreiding ontstaan, vooral de verschillen 
tussen gemiddelde 5% laagste en gemiddelde 5% hoogste tarieven zijn bijzonder groot. 



m*da|pr^i«n on 0«r*eE3«fld* uurtirio v«n 

is fc*. 200-1-100 



102 







r - J 






y 




^^-^ 








v "---._ ' ' — ___ 

■% — 






4AfeK, 


1ft kw. 






2a kw. 3& kw." 
Z0M 



Famiispfskfjh 
aideflnsrnirigefrsKfjk 



Onraensndgoalfifaktik 

_ Noianaa11dfisl 



Bron CBS publicatiedatum 1 juli 2005 



De sterke stijging van de tarieven in de familiepraktijk is een logisch gevolg van de beoogde marktwerking. Het is 
in ieder geval duidelijk dat de notaris meer marktconform is gaan declareren, zoals blijkt uit bovenstaande tabel 
van het CBS. Bijna alle kantoren hebben een systeem waarbij de kosten van de akte worden geregistreerd. Bij alle 
kantoren zijn de tarieven sterk gebaseerd op de werkelijke kosten; dat geldt ook voor de familiepraktijk. Van 
kruissubsidiering is nauwelijks nog sprake. 45 Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel is van de 
zijde van de regering aangevoerd dat niet van de notaris mag en kan worden verwacht dat hij zijn diensten 



verliesgevend aanbiedt. Tevens werd op de mogelijkheid gewezen dat vrije tarieven de notaris de ruimte zouden 
bieden om naast de onroerendgoedpraktijk door middel van reele, kostprijsgerelateerde tarieven een volwaardige 
winstgevende familiepraktijk op te bouwen. In de Tweede Kamer bestond juist de vrees dat notarissen na het vrij 
laten van de tarieven de verliesgevende familiepraktijk zouden gaan afstoten en zich zouden gaan concentreren 
op de winstgevende praktijk van het onroerendgoed. Het onderzoek laat zien dat marktwerking ook in die zin tot 
de verwachte gunstige effecten heeft geleid. Van het op grote schaal afstoten van de familiepraktijk is geen sprake 
geweest. 

Ook de recent gevestigde kantoren zien de laatste jaren het aantal akten in de familiepraktijk groeien. Door de 
stijgende kosten en de noodzaak van efficient werken lean op bepaalde kantoren wel van verschraling sprake zijn 
geweest. 

De onroerendgoedpraktijk blijft de kurk waarop de meeste kantoren drijven, maar "cross-selling" is nodig om het 
kantoor een bredere basis te geven. De waarde hiervan heeft zich bewezen als naar het verloop van het totale 
aantal akten, onderverdeeld naar hypotheken en testamenten, van 1999 tot 2003 wordt gekeken. Het aantal 
hypotheekakten daalde van 717.239 in 1999 naar 587.518 in 2003 (-/- 129.721), terwijl het aantal geregistreerde 
testamenten van 234.700 in 1999 steeg naar 325.500 in 2003 (+ 90.800). Het spreekt vanzelf dat hiermee niets 
gezegd is over de invloed van de notaris op aanbod en/of verlies van werk, al zal die invloed, naast andere factoren 
zoals de conjunctuur en de wetgeving, ook niet helemaal ontbreken. 

4.6 Rapport EIM "Prijsconcurrentie in het notariaat" 

4.6.1 Veranderingen dienstverlening 46 

Uit gesprekken die het EIM met een aantal voor de onroerendgoedpraktijk specifieke relaties van notarissen, zoals 
makelaars, projectontwikkelaars en hypotheekadviseurs, heeft gevoerd, komt in het algemeen een positief beeld 
naar voren over de ontwikkeling van de notariele dienstverlening. De conclusie van onderzoekers is dat 
marktwerking in de perceptie van de zakelijke relaties veel positieve ontwikkelingen tot gevolg heeft gehad. De 
klantgerichtheid is volgens hen verbeterd, er is meer openheid gekomen, de notaris is gemakkelijker 
aanspreekbaar geworden voor ldanten. De afstand tussen het notariaat en de client is verldeind en er wordt veel 
beter ingespeeld op de behoeften van clienten. Volgens de zakelijke relaties zijn de beloften van marktwerking 
uitgekomen: lagere tarieven en een betere dienstverlening. 

4.6.2 Veranderingen in de bedrijfsvoering 47 

Voor dit onderdeel van het onderzoek heeft het EIM een aantal vertegenwoordigers van notariskantoren en enkele 
accountants van notariskantoren interviews afgenomen. Hierbij zijn bewust enkele kantoren benaderd die zeer 
scherpe prijzen hanteren. De andere kantoren zijn willekeurig gekozen. Dit onderzoek, waarin het handelen van 
zogenoemde prijsvechters een belangrijke plaats inneemt, laat zien dat de verwachtingen ten aanzien van een 
efficientere en andere werkwijze alsmede een andere marktbenadering, ruimschoots zijn gerealiseerd. De 
prijsvechters uit het onderzoek werken met een strak opgezette kantoororganisatie die is opgezet om grote 
aantallen akten te kunnen produceren. Alles draait daarbij om efficiency. Er wordt gewerkt met tijdblokken van 30 
minuten waarbinnen zowel de transport- als hypotheekakten moeten worden gepasseerd. Deze kantoren hebben 
doorgaans minder, jonger en daardoor goedkoper personeel. Er wordt op ruime schaal gebruik gemaakt van de 
modernste automatiseringstoepassingen. Dat gebeurt overigens in toenemende mate ook bij de gevestigde 
kantoren en ook daar valt een tendens waar te nemen naar bedrijfsvoering met minder en goedkoper personeel. 
De zogenoemde prijsvechters hebben deze ontwikkelingen eerder en verder doorgevoerd. Meer efficiency, meer 
kostprijs-gerelateerd werken en innovatie zijn de ontwikkelingen waarmee invulling wordt gegeven aan de 
verwachtingen die destijds aan de introductie van marktwerking in het notariaat werden gesteld. Hierna zal 
afzonderlijk aandacht worden besteed aan het fenomeen prijsvechter in het notariaat en de misverstanden die 
daarover bestaan. 



4.6.3 Veranderingen in net prijsbeleid 48 

Vooral nieuwe kantoren hanteren lage tarieven omdat zij dit als het enige marketinginstrument beschouwen om 
op kortere termijn effect te hebben bij het verkrijgen van een positie in de markt. Consumenten zijn in de ogen van 
nieuwkomers niet of nauwelijks te overtuigen van andere positieve eigenschappen van de notariele 
dienstverlening, zoals kwaliteit en voorlichting. Nadat eenmaal een bepaald marktaandeel is verworven, worden 
de tarieven vaakverhoogd en het dienstenpakket uitgebreid nadat dit aanvankelijk was beperkt tot alle zaken rond 
de transport- en de hypotheekakte, met inbegrip van testamenten. Uit de interviews blijkt dat partijen de huidige 
praktijk accepteren, waarbij prijsvechters zich op de markt wat meer beperken tot het aanbieden van diensten 
rond de overdracht van onroerende zaken terwijl de kantoren die een hoger tarief hanteren, een volledig 
dienstenpakket aanbieden. 

Gevestigde kantoren hebben hun prijsbeleid lange tijd op het oude peil proberen te houden, maar hebben 
uiteindelijk, noodgedwongen toen hun omzetten daalden, hun tarieven moeten aanpassen. 
Sommige kantoren hanteren een vast tarief, andere een afrekening op basis van nacalculatie. Vaak kan het voor de 
client lonen om over het tarief te onderhandelen. Bij prijsvechters is die mogelijkheid minder kansrijk, omdat zij 
al scherp calculeren. Hun tarieven zijn veelal gebaseerd op basisdienstverlening die alleen geldt als aan al hun 
voorwaarden is voldaan. Een van die voorwaarden is bijvoorbeeld dat de client er zorg voor moet dragen dat de 
geldverstrekker tijdig de benodigde informatie aanlevert, hetgeen vrijwel nooit gebeurt. Het bedrag aan meerwerk 
kan dan al snel oplopen tot meer dan € 100. 

4.6.4 Prijsvechters nader bezien 

Prijsvechters hebben de markt opengebroken door lage tarieven te hanteren. Dit heeft tot veel onrust onder de 
gevestigde kantoren geleid waarbij vraagtekens werden geplaatst bij de wijze van werken op deze kantoren. De 
kwaliteit van werken zou minder zijn, niet alle door de wet voorgeschreven werkzaamheden zouden worden 
verricht, er zouden meer fouten worden gemaakt, er zou onder de kostprijs worden gewerkt en gekwalificeerd 
personeel zou worden vervangen door minder gekwalificeerde medewerkers. 

Mede gelet op de discussie die daarover ook binnen de commissie is gevoerd en met het oog op de 
overtuigingskracht van het aan de minister uit te brengen advies, leek het de commissie van belang om over het 
functioneren van de prijsvechters meer duidelijkheid te verkrijgen. Dit heeft geresulteerd in het eerder genoemde 
onderzoek van het EIM naar prijsconcurrentie in het notariaat waarvan een groot aantal resultaten, dat mede 
betrelddng had op prijsvechters, hiervoor al aan de orde is gekomen. Aan het EIM is ook gevraagd om in een aantal 
regio's waar de discussie tussen notarissen over de tarieven hoog is opgelopen, gericht nader onderzoek te doen 
naar een mogelijke relatie tussen prijs en kwaliteit en naar eventuele verschillen wat betreft de nauwkeurigheid 
van werken tussen gevestigde en nieuwgevestigde kantoren. Voor dit laatste is gebruik gemaakt van gegevens van 
het Kadaster, dat hiervoor een telling heeft gemaakt van de attenderingen voor niet-inschrijving en de verzoeken 
tot verbetering. Deze cijfers zijn per kantoor afgezet tegen de totaal ingeschreven akten. 49 

Het onderzoek laat zien dat bij gemiddeld 1,5% van de akten een herstelakte nodig is, dit is het landelijk 
gemiddelde. 50 Er is sprake van een behoorlijke spreiding in de uitkomsten. In totaal is de score berekend voor 844 
vestigingen, waarvan 47 meer dan 5% onvolkomenheden laat zien en 300 kantoren onder de 1% blijven. Voor de 
regio's is niet de conclusie te treklcen dat de kantoren die zich nadrukkelijk met lage tarieven profileren, hoger dan 
gemiddeld scoren als het gaat om de foutenmarge. Gemiddeld is de foutenmarge in regio 2 en regio 3 (dit zijn de 
als zodanig aangeduide regio's met veel onrust over de tarieven) zelfs duidelijk onder het landelijke 
kantoorgemiddelde van 1,9%. 5J 



Daarnaast is het Kadaster gevraagd om alleen voor de prijsvechters die voor dit onderzoek zijn geselecteerd in de 
regio's nader onderzoek te doen waarbij is gekeken hoeveel hypothecaire inzagen plaatsvonden rond de 
transportdatum. 

De resultaten van dit onderzoek laten zien dat het gemiddelde aantal inzagen blijft binnen de bandbreedte van 
2,75 tot 4,27 per akte. Als wordt uitgegaan van de veronderstelling dat een goede notaris voor een losse hypotheek 
of losse levering ten minste drie hypothecaire inzagen doet, is dit een goede score. Bij een combinatie van levering 
en hypotheek zijn de inzagen te combineren waarmee met drie inzagen twee akten zijn "afgedekt". 52 

Bij het Centraal testamentenregister (CTR) is onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van het aantal nieuwe 
testamenten in 2003 en 2004. 

Prijsvechters zijn volgens de CTR-gegevens allemaal actief in de familiepraktijk. Ze wijken niet af in de 
ontwikkeling van het aantal nieuwe testamenten ten opzichte van andere kantoren in hun omgeving. Gemiddeld 
is het aantal testamenten per notaris wel afgenomen als gevolg van het toegenomen aantal notarissen. 53 

De conclusie die uit deze onderzoeken kan worden getrokken, is dat de als prijsvechters te boek staande kantoren 
in de onderzochte regio's, voor zover het gaat om de harde maatstaven van het Kadaster en het CTR, niet afwijken 
van de andere kantoren in hun regio. De commissie tekent hierbij aan dat de onderzoeken beperkt zijn gebleven 
tot eenvoudig kenbare ambachtelijke werkzaamheden. 

Aan de eerder genoemde resultaten van de gesprekken die het EIM recent met een groot aantal zakelijke relaties 
van notarissen heeft gevoerd over veranderingen in de bedrijfsvoering, kan nog het volgende worden toegevoegd: 

- Op grond van de ervaring van de zakelijke relaties als doorverwijzers is volgens het EIM niet de conclusie te 
trekken dat goedkope kantoren een minder goede dienstverlening leveren. 

- Een grote meerderheid van de zakelijke relaties is het niet eens met de stelling dat duur ook beter is. Ook de 
duurdere kantoren maken volgens hen dezelfde fouten als de goedkopere. De duurdere kantoren zijn volgens 
de ondervraagden ook vaak duurder omdat ze groter zijn, meer overhead hebben en zich minder goed aan de 
nieuwe situatie hebben aangepast als het gaat om kostenbewaking. 

- Volgens onderzoekers van het EIM zijn er geen overtuigende aanwijzingen dat er thans meer fouten worden 
gemaakt dan in het verleden en het is zeker niet zo dat het steeds dezelfde kantoren zijn die fouten maken. De 
frequentie waarmee fouten voorkomen is niet hoog. De meeste fouten die door 80% van de zakelijke relaties 
werden genoemd betreffen ldeinigheden, bijvoorbeeld typefouten in namen en adressen. Het niet-natrekken 
van de laatste rentestanden bij de geldverstrekker is door 5% genoemd. Circa 10%, hetgeen een vrij hoog 
percentage is, noemt echter ook fouten die verder gaan dan typefouten en bij niet tijdig ontdekken negatieve 
gevolgen kunnen hebben. 54 

Ten slotte wordt in het onderzoek van het EIM, in aanvulling op de vermelde resultaten van de interviews met een 
aantal vertegenwoordigers van notariskantoren en accountants over veranderingen in de bedrijfsvoering, erop 
gewezen dat het op grond van die interviews aannemelijk is geworden dat de kantoren met de scherpste prijzen 
niet structureel onder de kostprijs werken. Ook bij scherpe prijzen wordt nog geld verdiend, maar wel duidelijk 
minder dan in de periode toen vaste tarieven bestonden. De prijsvechters geven als verldaring aan genoegen te 
nemen met een lager persoonlijk inkomen dan wat vroeger gebruikelijk was in het notariaat. 55 




4.7 Het mededingingsrecht en het notariaat in Nederland 

De commissie merkt op dat er rekening mee moet worden gehouden dat notarissen onder het (communautaire) 
begrip 'ondernemingen' vallen, hetgeen onverlet laat dat bepaalde (zelf)regulering gerechtvaardigd is en buiten 
het verbod op mededingingsbeperkingen valt. 

Ten eerste verwijst de commissie naar het besluit uit 1999 van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) 
inzake de Bredase Notarissen. De NMa heeft in dat besluit, dat bevestigd is door het College van Beroep voor het 
bedrijfsleven, onder verwijzing naar de Europese uitleg, overwogen dat notarissen als 'ondernemingen' in de zin 
van de mededingingsregels dienen te worden gekwalificeerd. 

Ten tweede worden in de Europese mededingingspraktijk vrije beroepsbeoefenaren c.q. gereglementeerde 
beroepen volgens vaste lijn onder het ondernemingsbegrip gebracht door de Europese Commissie en de Europese 
rechterlijke instanties. Telkens wordt overwogen dat een onderneming iedere entiteit is die, ongeacht rechtsvorm 
en wijze van financiering, een economische activiteit verricht. Voor diverse beroepsbeoefenaren is herhaaldelijk 
overwogen dat die een economische activiteit uitoefenen omdat zij zelfstandig op duurzame wijze en tegen 
beloning diensten aanbieden op de markt en de hiermee verband houdende financiele risico's dragen en derhalve 
onderneming zijn in de zin van de mededingingsregels. 56 

Ten derde noemt de Europese Commissie in haar Verslag over de mededinging op het gebied van de professionele 
dienstverlening uit 2004 notarissen 57 naast advocaten, accountants, architecten, ingenieurs en apothekers. In dit 
Verslag roept zij de lidstaten, beroepsorganisaties en andere betrokkenen op tot het inventariseren, evalueren en 
versoepelen van restrictieve en ongerechtvaardigde (beroeps)regels, welke volgens de Europese Commissie 
vooral bestaan uit: 

1. prijsregulering 

2. reclamevoorschriften 

3. toegangsvereisten en 

4. regels aangaande de ondernemingsstructuur (o.a. multidisciplinaire samenwerldng). 

De commissie heeft kennis genomen van het feit dat de NMa, naar aanleiding van een rapport van de Europese 
Commissie, onderzoek doet naar de mogelijke strijdigheid van zelfregulering door beroepsgroepen met de 
mededingingsregels. Voorts heeft de commissie kennis genomen van de mededeling d.d. 5 September 2005, 
waarin de Europese Commissie aangeeft dat Nederland behoort tot de drie landen waar de meeste vooruitgang is 
geboekt met de evaluatie en het opheffen van onevenredige beperkingen in de wetgeving en in de voorschriften 
en regelgeving van beroepsorganisaties. Nederland behoort tot de landen met de minste regelgeving. 

Aanbeveling 4.1 

De commissie beveelt aan dat het ministerie van Justitie en de KNB in voorkomende gevallen informeel bij de NMa vragen 
betreffende mededingingsrecht voorleggen om onnodige fricties te vermijden. 

4.8 Kwaliteit 

In het hoofdstuk over het beeld van de notaris heeft de commissie het standpunt ingenomen dat in beginsel de 
combinatie van ambtenaar en ondernemer mogelijk is. De daarbij behorende dilemma's raken de ethiek van het 
beroep en daarmee de kwaliteit van de professionele beroepsuitoefening. Doorslaggevend is het bestaan van 
voldoende vertrouwen, dat voortdurend moet worden geborgd. Als mocht blijken dat de daarvoor beschikbare 
instrumenten niet voldoende effectief zijn, moeten deze worden aangescherpt. Vertrouwen is een kwestie van 
zicht- en toetsbare professionaliteit van de notaris zelf, waarbij een belangrijke rol is weggelegd voor de KNB. Als 
ondernemer zit de notaris altijd in de klem van het ambt. Enerzijds moet hij aan de eisen ervan volledig voldoen, 
anderzijds heeft hij ruimte nodig om zijn plaats in de markt te verwerven en te behouden. Het gaat hier niet om 
scherpe tegenstellingen, maar het is een kwestie van het bereiken van voldoende evenwicht. 



De commissie heeft geen concrete aanwijzingen gevonden dat van een verslechtering van de kwaliteit van de 
akten sprake zou zijn. De intrinsieke kwaliteit van de akten is moeilijk te onderzoeken. Daarvoor zou per akte 
professioneel en deskundig onderzoek moeten worden verricht. Een dergelijk veelomvattend onderzoek valt 
buiten de reikwijdte van de taakopdracht van de commissie. Bovendien zou daarmee meer tijd gemoeid zijn dan 
de commissie tot haar beschikking had. Het onderzoek naar de kwaliteit van de akten dat de commissie heeft laten 
uitvoeren, heeft zich beperkt tot enkele ambachtelijke aspecten van de akten. De commissie sluit niet uit dat de 
marktwerking in zoverre een negatieve invloed heeft gehad dat de kwaliteit van de overige dienstverlening tot een 
verschraling heeft geleid, maar de intrinsieke kwaliteit is moeilijk te meten. Als alleen de hoogte van het tarief de 
keuze van de consument zou bepalen, wordt de notaris niet alleen gedwongen efficient te werken, maar ontstaat 
ook het gevaar dat de kwaliteit van de dienstverlening op een onaanvaardbaar laag niveau komt. Dat zou de 
commissie geen goede ontwikkeling willen noemen. Daarom acht de commissie het nodig dat zowel door het 
ministerie van Justitie als door de KNB onderzocht wordt in hoeverre de thans gehoorde klachten en zorgen over 
de vermindering van kwaliteit van de notariele dienstverlening en de integriteit van de beroepsuitoefening 
gegrond zijn 

De commissie acht het wenselijk dat de KNB op korte termijn een formele basis tot stand brengt op grond waarvan 
iedere notaris wordt verplicht tot deelname aan een auditsysteem waarbij door professionals ook inhoudelijk 
kwaliteitsonderzoek naar akten wordt gedaan. De commissie heeft er kennis van genomen dat de tot nu toe door 
de KNB beoogde audits zich niet op de inhoudelijke kwaliteit van de akte richten, maar beperken tot de 
kantoororganisatie. De commissie sluit zich aan bij de conclusie van de minister in zijn brief aan de Tweede 
Kamer van 9 november 2004, die in hoofdstuk 6 zal worden besproken. De commissie deelt het standpunt van de 
minister dat tot een intensivering van het preventieve toezicht moet worden gekomen. 

Aanbeveling 4.2 

De commissie beveelt aan dat de KNB op korte termijn gebruik gaat maken van haar bevoegdheid opgenomen in artikel 61, 
tweede lid, laatste zin, Wna, om bij verordening regels te stellen betreffende de bevordering van de vakbekwaamheid van de 
leden en de kwaliteit van de beroepsuitoefening. De verordening dient de basis te vormen tot verplichte deelname aan een 
auditsysteem zowel gericht op de kantoororganisatie als op de inhoudelijke controle van de kwaliteit van akten. 

4.9 Knelpunten in de consumptieve onroerendgoedpraktijk 

De commissie heeft vaak de mening gehoord dat binnen het notariaat na de vrijlating van de tarieven problemen 
zijn ontstaan doordat concurrentie op kwaliteit in het ambachtelijke deel van de consumptieve 
onroerendgoedmarkt niet mogelijk is. De reden daarvan zou zijn dat het veelal om eenvoudige 
standaardwerkzaamheden gaat, waarbij de kwaliteit nauwelijks een rol van betekenis kan spelen anders dan dat 
deze goed moet zijn. Grootafnemers van notariele diensten, zoals projectontwikkelaars, zouden hun marktmacht 
gebruiken om de notaris onder druk te zetten de laagst mogelijke prijs te aanvaarden. De notaris wordt 
gedwongen, zo is de veronderstelling, zijn tarief te verlagen tot een onverantwoord laag niveau, zelfs tot onder de 
kostprijs. Het lage tarief zou ook de kwaliteit van de dienstverlening aantasten omdat de notaris min of meer 
gedwongen zou zijn bepaalde verrichtingen achterwege te laten. De ethische aspecten verhinderen de integere 
notaris zich als pure ondernemer te gedragen omdat hij zich niet zozeer als een vrije beroepsbeoefenaar maar 
veeleer als een soort rechterlijke functionaris beschouwt. In deze hoedanigheid past het niet dat de notaris zich als 
koopman moet opstellen. Vanuit deze visie wordt gepleit voor een tariefmaatregel in de vorm van een vast tarief 
voor de standaardwerkzaamheden die in de onroerendgoedpraktijk moeten worden verricht. 

Juist is dat het grootste gedeelte, naar schatting 90%, van de ambachtelijke werkzaamheden in de consumptieve 
onroerendgoedpraktijk van betrekkelijk eenvoudige aard is. Deze werkzaamheden lenen zich voor een grote mate 



van efficiente bedrijfsvoering door benutting van ICT-mogelijkheden. Van de notaris wordt echter verwacht dat hij 
erop bedacht is dat naar schatting in tien procent van de gevallen complicaties optreden die de inzet van zijn 
specifieke deskundigheid als juridisch raads- en vertrouwenspersoon nodig maken. Voor een integere, 
onafhankelijke en onpartijdige notaris behoort het daarbij geen verschil te maken of hij al dan niet tegen een vast 
tarief werkt. Het ambt brengt bovendien mee dat op een transparante manier geoffreerd wordt en dat bij de wijze 
van concurreren rekening wordt gehouden met de hoge eisen die het ambt stelt. Dit brengt met zich dat de notaris 
geen tarieven mag hanteren die in de weg staan aan de nakoming van zijn ambtsverplichtingen. De notaris mag 
ook niet door de wijze waarop hij aan mededinging doet, de belangen van zijn ambtgenoten of van zijn 
beroepsgroep nodeloos of onevenredig schaden. De notaris is ook overigens gehouden zich te gedragen als een 
behoorlijke beroepsbeoefenaar. Onrechtmatige mededinging lean aanleiding geven tot klachten bij de NMa. Ook 
indien, zoals de NMa doet, de notaris op grond van het mededingingsrecht als ondernemer wordt beschouwd, 
mag er niet aan worden voorbijgegaan dat de overheid gerechtvaardigde en proportionele maatregelen moet 
nemen om te waarborgen dat de notaris zijn publieke dienstverlening behoorlijk kan uitoefenen. Nu aan het ambt 
van notaris zeer hoge eisen worden gesteld met betrekking tot integriteit en deskundigheid en de notaris alleen 
kan functioneren als een onafhankelijke en onpartijdige ambtenaar, zullen ook wat de toelating, het toezicht en 
tuchtrecht, de beroeps- en gedragsregels en de kwaliteitseisen betreft strenge maatstaven hebben te gelden. Deze 
zullen niet te snel aanleiding kunnen geven tot het oordeel dat de vrije mededinging in gevaar komt. De regels 
zullen evenwel ook van dien aard moeten zijn dat de voordelen van het vrije ondernemerschap, zoals efficiency, 
aanvaardbare prijzen en innovatieve bedrijfsvoering, zoveel mogelijk behouden blijven. De toegankelijkheid en 
andere aspecten van dienstverlening worden ook bij notarissen door marktwerking bevorderd. 

De commissie is op grond van een aantal overwegingen tot de conclusie gekomen dat terugkeer naar vaste 
tarieven ook in de consumptieve onroerendgoedpraktijk onwenselijk is. 

In de eerste plaats bieden vaste tarieven geen enkele garantie dat de kwaliteit van de dienstverlening optimaal is. 
Kwaliteit behoort ook niet daarvan afhankelijk te zijn. 

In de tweede plaats passen vaste tarieven, ook voor ambachtelijke werkzaamheden, in beginsel niet bij het nu 
eenmaal geldende, ook binnen het notariaat breed omarmde, uitgangspunt dat de notaris diensten verleent als 
vrije beroepsbeoefenaar. Notariskantoren kunnen kiezen voor verschillende vormen van bedrijfsvoering. De 
kosten zijn per kantoor verschillend. Notarissen zijn ook vrij in het bepalen van de hoogte van het inkomen dat zij 
zouden willen ontvangen. 

Ten slotte moet voor tariefregulering, een vorm van overheidsingrijpen, voldoende objectieve rechtvaardiging 
bestaan. Er is op dit moment geen publiek belang aan te wijzen dat noopt tot een zwaar middel als dat van 
tariefregulering. Dit belang zou alleen kunnen zijn dat het voortbestaan van het notariaat onvoldoende verzekerd 
is dan wel dat de toegankelijkheid van de notariele dienstverlening in gevaar komt. Daarvoor bestaan geen 
aanwijzingen. De commissie realiseert zich dat vele notarissen de drukvan de markt voelen en zich zorgen maken 
over de toekomst. Tariefregulering is echter een uiterste maatregel waaraan ook nadelen verbonden zijn. De 
vaststelling van tarieven vergt uitgebreid onderzoek dat kostbaar is. Vaste tarieven kunnen voor de consument te 
hoog uitvallen, terwijl ook denkbaar is dat de overheid niet snel en adequaat genoeg reageert op nieuwe 
ontwikkelingen waardoor de tarieven te laag of te hoog blijken te zijn. Tariefnormering vraagt om handhaving 
waaraan apparaatskosten zijn verbonden. Tariefregulering vermindert de priklcel tot kostenbesparingen en 
verbetering van werkprocessen. Tariefregulering vermindert ook de invloed van de professionele partijen in de 
markt. Anders dan vaak wordt aangenomen, behoeft deze invloed niet alleen negatief geduid te worden. 
Professionele en grote afnemers kunnen, mits zij integer zijn, een gunstige invloed hebben op de kwaliteit van de 
dienstverlening door daaraan bepaalde eisen te stellen. Hoewel de commissie ook oog heeft voor de nadelen van 
machtige partijen op de markt die (alleen) op eigen gewin uit zijn, meent zij dat het notariaat in staat moet worden 
geacht zich hiertegen te weren of het nodige te doen om als moderne ondernemer hiertegen bestand te geraken. 



Als dat niet het geval is, is er alle reden tot ongerustheid, want dan staat het voortbestaan van het notariaat op het 
spel. Marktwerking blijft een kritische factor voor het functioneren van het notariaat. 

De commissie is overigens van oordeel dat voor ingrijpen door de overheid - als noodmaatregel - wel een basis in 
de wet behouden moet blijven. Thans kan volstaan worden met andere, minder ingrijpende, instrumenten die 
naar het oordeel van de commissie tot de nodige verlichting van de commerciele druk kunnen leiden. Daarbij wijst 
de commissie op haar hierna in paragraaf 4.12 vermelde voorstel om de positie van de notaris in de 
onroerendgoedpraktijk fundamenteel te versterken door zijn tussenkomst in de obligatoire fase voor te schrijven. 

4.10 Nader onderzoek naar de relatie tussen tarief en kwaliteit 

De commissie heeft het EIM verzocht onderzoek te verrichten met als doel duidelijkheid te verkrijgen over de 
vraag of er een mogelijke relatie bestaat tussen de hoogte van het tarief en de ambachtelijke kwaliteit. Of anders 
geformuleerd; maken notarissen met zeer lage tarieven in regio's, waar ook via de media fel op prijs wordt 
geconcurreerd, meer fouten dan de notarissen die niet primair op prijs concurreren. Uit de hiervoor vermelde 
resultaten van het onderzoek van het EIM blijkt dat niet het geval te zijn. De als prijsvechters aangeduide 
notarissen werken ook niet onder hun kostprijs. Er zijn in dit rapport verschillende verldaringen genoemd waarom 
deze notarissen op basis van een lagere kostprijs dan de gevestigde notarissen ook met veel lagere tarieven kunnen 
concurreren dan de gevestigde notarissen. 

In het voorgaande hoofdstuk heeft de commissie haar zorgen uitgesproken over signalen die duiden op een 
verminderde naleving van de ethische beroeps- en gedragsregels binnen het notariaat. Inzicht in de oorzaken 
daarvan ontbreekt nog in belangrijke mate. De commissie is van oordeel dat integriteit onlosmakelijk verbonden 
is met het ambt en dat de notaris ook onder moeilijke omstandigheden aan zijn ambtsverplichtingen moet 
(kunnen) voldoen. Tegelijkertijd onderkent de commissie dat de integriteit van de notaris onaanvaardbaar onder 
druk kan komen te staan vanwege zijn afhankelijke relatie ten opzichte van machtige marktpartijen die het niet zo 
nauw nemen met de integriteit. Dit verschijnsel speelt vooral in de consumptieve onroerendgoedpraktijk, waar 
soms van een onderhandelingspositie van de notaris geen sprake meer is en de notaris in feite gedwongen kan 
worden tot het aanvaarden van een te laag tarief. Daarnaast beschouwt de commissie de wijze waarop een aantal 
notarissen is gaan toegeven aan de druk van de markt als een van de belangrijkste knelpunten voor het notariaat. 
Een beperkt aantal notarissen heeft hierdoor voor veel onrust binnen het notariaat gezorgd. 

4.11 Wilscontrole, Belehrung en Beratung heroverwogen 

In hoofdstuk 2 heeft de commissie veel nadruk gelegd op de wilscontrole, de Belehrung en Beratung. Daarbij is het 
standpunt ingenomen dat de client als consument mag verwachten dat de notaris aan deze onderdelen van zijn 
dienstverlening uitvoering geeft. 

De commissie acht de wilscontrole een essentieel punt waarop in de praktijk geen ontmoedigingsbeleid dient te 
ontstaan. Uitgangspunt is dat partijen verschijnen. Voorwaarde is echter wel dat de notaris ook daadwerkelijk in 
staat is om die onderdelen van zijn kerntaak uit te voeren. Naar het oordeel van de commissie ligt hier een 
knellend probleem. Wilscontrole, Belehrung en Beratung liggen in de onroerendgoedpraktijk wezenlijk anders 
dan bij het familierecht. De koopovereenkomst is al gesloten, evenals de geldleningovereenkomst. De 
tussenkomst van de notaris is vervolgens uit een oogpunt van rechtsorde nodig omdat in ca 10% van de gevallen 
hetzij gebreken in de wilsvorming bestaan, hetzij juridisch-technische problemen, hetzij het geldverkeer zorgen 
baart. Specialistische kennis is in de consumptieve (ambachtelijke) onroerend goed sector voor het publiek niet 
interessant. Die manifesteert zich vooral in de commerciele onroerendgoedpraktijk. Naar het oordeel van de 
commissie is het noodzakelijk dat de notaris al in een eerder stadium, in de precontractuele fase, wordt 
ingeschakeld om zijn kerntaak werkelijk die inhoud te geven die partijen van de notaris verwachten. Wat dit betreft 
is de Amsterdamse praktijk, waarbij de makelaar voor het afsluiten van de koopovereenkomst samen met de 




partijen naar de notaris gaat om gezamenlijk de koopovereenkomst door te nemen voordat er getekend wordt, een 
goed systeem dat landelijk navolging verdient. 

4.12 Eerdere verplichte tussenkomst van de notaris. 

De commissie acht het van belang dat van de deskundige en onpartijdige inbreng van de notaris in de 
onroerendgoedpraktijk in een zo vroeg mogelijk stadium gebruik wordt gemaakt. De tussenkomst van de notaris 
is onder meer voorgeschreven voor de overdracht van onroerende zaken en de vestiging van het recht van 
hypotheek. Voor de rechtszekerheid blijft deze tussenkomst van grote waarde. De voorlichtende en adviserende 
rol van de notaris is thans echter zeer beperkt. De overeenkomst is immers al tot stand gekomen. De commissie is 
van oordeel dat aan de rol van de notaris veel meer betekenis kan worden gegeven door deze te verschuiven naar 
de fase van het totstandkomen van de obligatoire rechtshandelingen. In deze fase kan de verplichte tussenkomst 
van een deskundige, onaihankelijke en onpartijdige functionaris een belangrijke bijdrage leveren aan de kwaliteit 
van de overeenkomst, het voorkomen van dwaling en fouten, en in het algemeen de advisering van partijen 
dienen. De notaris kan in deze positie ook de rol van toezichthouder vervullen waardoor de kans op frauduleuze 
en dubieuze transacties wordt verminderd. Dit laatste is van groot publiek belang. 

In het verleden is de verplichte tussenkomst van de notaris bij het totstandkomen van de obligatoire 
rechtshandelingen op dit gebied met kracht bepleit. 5S De noodzaak van een vroegtijdige tussenkomst van een 
notaris bij onroerendgoedtransacties wordt breed onderschreven. In dit verband kan worden gewezen op de 
Amsterdamse praktijk. 59 

Het grote voordeel van een vroegtijdige inschakeling van de notaris is gelegen in de tijdige, onpartijdige en 
zorgvuldige behartiging van de belangen van de bij de koop betrokken partijen en eventuele derden. Voor de 
makelaars is daarnaast altijd een belangrijk argument geweest dat zij bij dit systeem zich kunnen richten op de 
commerciele en bouwkundige aspecten van de overeenkomst, waarbij de notaris in een vroegtijdig stadium zorg 
draagt voor de juridische begeleiding (incl. signalering van eventuele problemen in de familierechtelijke of 
vennootschapsrechtelijke sfeer van betrokkenen). Voor partijen biedt dit systeem bovendien het voordeel dat zij 
in een vroeg stadium eventuele met de koop samenhangende vragen met de notaris kunnen bespreken, 
bijvoorbeeld (bij partners) de tenaamstelling van de onroerende zaak en de gevolgen van de wijze van 
financiering, een en ander in het bijzonder met het oog op (echt)scheiding of overlijden. De laatste jaren is daarbij 
ook als belangrijk voordeel naar voren gekomen dat de notaris van de aanvang af inzicht kan krijgen in de 
hoedanigheid en de identiteit van betrokkenen, hetgeen van groot belang kan zijn bij het tijdig onderkennen van 
dubieuze transacties. 

De commissie is van oordeel dat de verplichte inschakeling van de notaris in een vroeg stadium bij 
onroerendgoedtransacties thans opnieuw serieuze overweging verdient. 60 Het voordeel daarvan zal ook zijn dat 
de notaris als onafhankelijke en onpartijdig dienstverlener meer betrokken wordt bij de inhoud van de door hem 
op te stellen akte doordat zijn voorlichtende rol meer nadruk krijgt, ook als het gaat om de wijze van financiering 
en de complexe fiscale en relationele gevolgen ervan. Daardoor wint de notariele dienstverlening aan kwaliteit en 
betekenis. De notaris zal daardoor ook beter in staat zijn gestalte te geven aan zijn onafhankelijkheid en 
onpartijdigheid, in het bijzonder in relatie tot sterke marktpartijen. Voorts wordt aan de innovatie op het terrein 
van de productie en het verlijden van akten meer ruimte geboden. De commissie acht het zeer belangrijk dat de 
dienstverlening op deze wijze wordt versterkt. De notaris daardoor zal meer op kwaliteit kunnen concurreren. 



Aanbeveling 4.3 

De commissie is op grand van een aantal overwegingen tot de conclusie gekomen dat terugkeer naar vaste tarieven ook in de 
consumptieve onroerendgoedpraktijk onwenselijk is en geen oplossing biedt voor gesignaleerde knelpunten. De commissie ziet 
meer in een versterking van de positie van de notaris, door hem in een eerder stadium bij de transactie te betrekken dan nu het 
geval is. 

Aanbeveling 4.4 

De commissie beveelt aan om de Amsterdamse praktijk bij de koop van onroerendgoed een wettelijke basis te geven opdat de 
notaris conform de verwachtingen van de koper en verkoper in staat wordt gesteld alle elementen van zijn kerntaak volledig uit 
te oefenen. 

De commissie meent dat de problemen bij de kern moeten worden aangepakt. Dit kan volgens de commissie door de notaris in 
staat te stellen zijn ambt in de onroerendgoedpraktijk ten voile te laten uitoefenen door zijn tussenkomst voor te schrijven in het 
stadium van de totstandkoming van de obligatoire rechtshandeling. 




Eindnoten hoofstuk 4 

29 Tweede Kamer 1995-1996, 23 706, nr. 6, pagina 11 e.v. 

30 Zie paragraaf 4.6 voor een verdere uitwerking van de mededingingsrechtelijke aspecten. 

31 Tweede Kamer, 1993-1994, 23 706, nr. 3, pagina 45. 

32 Tweede Kamer, 1995-1996, 23 706, nr. 6, pagina 16 e.v. 

33 Een uitgebreider overzicht van indicatoren staat in ING, Sectorstudie Advocatuur en Notariaat, juli 2003. 

34 De belangrijkste bronnen zijn: WODC, Eerste trendrapportage notariaat, 2004; KNB, Jaarverslag 2003, 2004; 
EIM, Gegevensverzameling ten behoeve van de Commissie Monitoring Notariaat, 2002; CBS Statline; SEO, 
Rechtszekerheid als publiek belang. Over de notaris, zijn domein en de markt, 2004; Bureau Financieel 
Toezicht, Jaarverslag 2003, 2004, Jaarverslag 2004, 2005; Kadaster, Jaarverslag 2004, 2005. 

35 Artikel 124 Wna. 

36 Regeling notariele tarieven familiepraktijk minderdraagkrachtigen. 

37 Dit blijkt o.a. uit: Research voor Beleid, Tarieven veel voorkomende akten, 2004; De Goedkoopste Notaris, De 
balans opgemaakt: vijf jaar marktwerking in het notariaat, 2004. 

38 Het tarief voor een testament bestaat voor maar liefst 20% uit bijkomende kosten. 

39 Deze illustratie zegt enkel en alleen iets over het naleven van regels, niet over de wenselijkheid van een verbod 
op resultaatafhankelijke beloning en een provisieverbod. 

40 Het betreft dus de uitstroom van zaken: een deel van deze zaken is derhalve voor 1999 gestart. 

41 KCOV, "Management van veranderingstrajecten", 2005 (www.marktordening.nl). 

42 Eerste Trendrapportage Notariaat, Figuur 3.1, 3.2 en 3.3. 

43 De KNB heeft meerdere malen de verwachting uitgesproken dat de tarieven in de familiepraktijk flink zouden 
kunnen gaan stijgen wanneer notarissen de werkelijk gemaakte kosten voor het opmaken van een akte in de 
familiepraktijk in het tarief van een dergelijke akte zouden gaan doorberekenen. 

44 EIM, tabel3.1.en3.2. 

45 EIM, t.a.p. pagina 22, 24. 

46 EIM, t.a.p. pagina 18, 19. 

47 EIM. t.a.p. pagina 22 e.v. 

48 EIM, t.a.p. pagina 21, 23 e.v. 

49 Zie voor de opzet van het onderzoek, EIM, pagina 5/6. 

50 EIM, t.a.p. pagina 7, 8. Onder kantoorgemiddelde wordt verstaan het gemiddelde van de foutenmarge per 
kantoor. Ongeacht het aantal akten telt ieder kantoor op deze punten dus even zwaar mee bij de berekening. 
Het landelijke kantoorgemiddelde komt uit op 1,9% (figuur 2). 

Wordt naar de totalen gekeken, totaal aantal fouten gedeeld door het totale aantal akten, dan komt het 
landelijke gemiddelde uit op 1,5% (figuur 1). 

51 EIM, a.w. figuur 1 en 2. Het kantoor met de hoogste foutscore in regio 1 (figuur 1) staat nadrukkelijk niet te boek 
als een van de prijsvechters. 

52 EIM, a.w. pagina 9. 

53 EIM, t.a.p. pagina 8, figuur 3. 

54 EIM, a.w. pagina 14 e.v. 

55 EIM, a.w. pagina 22. 

56 Zie met betrekking tot advocaten het arrest d.d. 19 februari 2002 van het Hof van Justitie in de zaak Wouters, C- 
309/99, rechtsoverwegingen 46 - 49 en verder; de beschikking d.d. 24 juni 2004 van de Europese Commissie in 
de zaak van de Belgische Orde van Architecten, randnummers 36 en 37, de arresten d.d. 30 maart 2000 en 18 
juni 1998 van het Gerecht van Eerste Aanleg respectievelijk van het Hof van Justitie m.b.t. douane-expediteurs, 
T-513/93 en C-35/96, rechtsoverwegingen 39 respectievelijk 37-38, de beschilddngen van de Europese 
Commissie d.d. 30 januari 1995, randnummer 32 en d.d. 7 april 1999, randnummer 23 (beoordeeld door GvEA 



d.d. 28 maart 2001, zaak T-144/99), beide inzake octrooi- en merkgemachtigden en het arrest d.d. 12 September 
2000 in de vijf gevoegde zaken van medische specialisten, Pavlov ea, C- 180/98 tot en met 184/98, 
rechtsoverwegingen 74-77 . 

57 Zie randnummers 1, 6, 16, 36, 41, 45 en 47. 

58 Bij de voorbereiding voor de koopregeling in het NBW hebben de door het Ministerie van Justitie om advies 
gevraagde consumentenorganisaties (inclusief de Vereniging Eigen Huis) eenparig geadviseerd om het 
Amsterdamse stelsel als grondslag te nemen voor de in art. 7:2 BW op te nemen regeling; zie: 'Rapport 
koop/verkoop bestaand onroerend goed' (1985). 

59 Het zogenaamde 'Amsterdamse koopcontract' is in de eerste helft van de vorige eeuw op vrijwillige basis 
ontstaan binnen de Ring Amsterdam van de toenmalige Broederschap der Notarissen in samenhang met de (in 
die tijd verplicht geworden) notariele akte van levering. Ongeacht of er al of niet een makelaar bij de koop 
wordt ingeschakeld, is het meer dan een halve eeuw gebruikelijk in Amsterdam dat partijen direct nadat 
overeenstemming is bereikt de koopovereenkomst schriftelijk laten vastleggen door de notaris van de koper. 
Dit systeem was spoedig al zo ingeburgerd, dat een beroep op een mondelinge (voor)overeenkomst in 
Amsterdam nauwelijks meer voorkwam. Het Amsterdamse notariaat heeft in verband daarmee, in nauwe 
samenwerking met de toenmalige Amsterdamse makelaarsorganisatie MVA, een uitgebreid standaardcontract 
ontworpen; zie daarover P.W. van der Ploeg in WPNR 3999 e.v. (1947), alsmede A.J. van Erk e.a. in WPNR 5447 
(1978) en 5529 (1980). Dat standaardcontract is altijd als een leidend model beschouwd en dit is inmiddels het 
landelijke modelcontract van de KNB geworden. 

60 De Minister van Justitie heeft tijdens de parlementaire behandeling toegezegd om art. 7:2 BW in 2008 te zullen 
evalueren (MvA EK 2002-2003, 23 095, nr. 38a). 

Zie voor korte en bondige overzichten W.G. Huijgen 'Koop en verkoop van onroerende zaken' (2e druk 2003) 
en A.A. van Velten 'Koop van onroerende zaken', Monografie BW B-65c (3e druk, 2005), welke beide auteurs - 
evenals Dammingh in diens dissertatie - voorstanders zijn van het notariele koopcontract. 




Hoofdstuk 5 

Domeinmonopolie en ministerieplicht nader beschouwd 

5.1 Algemeen 

Voor overheidsingrijpen in een markt dient een voldoende rechtvaardiging te bestaan die is toegesneden op de 
aard van de problematiek. De overheid stelt zich ten doel de publieke belangen te borgen. 6i Er is sprake van 
publieke belangen indien de overheid zich de behartiging van maatschappelijke belangen aantrekt, in de 
overtuiging dat deze belangen anders niet goed tot hun recht komen. Daarbij is mogelijk dat private partijen met 
de uitvoering van overheidszorg belast worden. 

Onze markteconomie en rechtsstaat functioneren bij de gratie van een goed werkend transactiemechanisme, 
waarvoor rechtszekerheid en de mogelijkheid om bindende afspraken te maken randvoorwaarden zijn. Op de 
contractmarkt, waar de notariele dienstverlening zich afspeelt, kunnen onvolkomenheden optreden, vooral door 
informatieasymmetrie tussen aanbieder en afnemer, met als risico kwaliteitsonzekerheid. Opmerking verdient dat 
ook andere dan de betroldcen partijen een belang kunnen hebben bij de afspraken die in de authentieke akte 
worden vastgelegd. 

Rechtszekerheid is in deze dus een evident publiek belang. De overheid heeft verschillende instrumenten ter 
beschilddng om het publieke belang te borgen. Deze instrumenten raken aan de markttoetreding (bijv. 
vestigingsvoorwaarden en vergunningen, kwalificatie-eisen en domeinmonopolie) en aan het marktgedrag (bijv. 
gedwongen winkelnering voor consumenten, eisen met betrekking tot reclame, beroepsuitoefening of 
bedrijfsvoering). Naast overheidsregulering kan ruimte gegeven worden aan zelfregulering (de verordenende 
bevoegdheid van de KNB). 

Op grond van herverdelingsmotieven is bepaald dat toegankelijkheid van het notariaat ook een publiek belang is, 
met name de financiele toegankelijkheid voor minder draagkrachtigen. De overheid heeft daarvoor 
maximumtarieven vastgesteld. Er is thans geen noodzaak meer om de geografische toegankelijkheid te reguleren. 
We leven immers in een tijd van sterk toegenomen mobiliteit en informatisering. 

De commissie heeft de diverse reguleringsinstrumenten beschouwd in het licht van het (door haar gewenste) 
functioneren van het notariaat. Daarbij is gekeken naar het domeinmonopolie en de ministerieplicht 62 , en naar 
diverse maatregelen die de toetreding en dienstverlening bei'nvloeden. 

5.2 Het notariele monopolie 

Het domeinmonopolie van de notaris staat nergens echt ter discussie. In de rapportage inzake het 
domeinmonopolie in het notariaat van de Stichting voor Economisch Onderzoek der Universiteit van Amsterdam 
(SEO) van September 2004 wordt alleen ten aanzien van de familierechtpraktijk gepleit voor afschaffing van het 
domeinmonopolie, maar de in dit rapport daarvoor aangevoerde argumenten zijn niet overtuigend. Zowel als het 
gaat om het erfrecht als om het relatievermogensrecht, is van belang dat met zekerheid komt vast te staan wat de 
bedoeling is van de betroklcen opdrachtgever(s), omdat het meestal langdurige rechtsverhoudingen dan wel 
beschikkingen betreft waarbij vooral ook de belangen van derden zijn betrokken. Relatievermogensrecht, 
personen- en familierecht en erfrecht hebben belangrijke implicaties voor (toekomstige) eigendoms- 
verhoudingen. Uit een oogpunt van rechtszekerheid moeten aan de juiste vastlegging van wat partijen beogen 
zware eisen worden gesteld. De notaris treedt hier bij uitstek op als deskundige vertrouwenspersoon. Het gaat 
immers om rechtsgebieden van complexe aard, mede in verband met andere aspecten, zoals de fiscale gevolgen 



en de gevolgen voor schuldeisers. 

De commissie heeft zich gerealiseerd dat een domeinmonopolie uit een oogpunt van mededinging en 
marktwerking een zwaar instrument is. Voor de rechtvaardiging ervan moeten objectieve en overtuigende 
redenen bestaan die laten zien dat minder vergaand ingrijpen van de overheid niet voldoende is. Daarbij verdient 
allereerst opmerking dat het domeinmonopolie van het notariaat zich qua doelstellingen onderscheidt van andere 
exclusieve toegangen tot de markt. De notariele monopoliepositie berust niet op afspraken of onderlinge 
afgestemde gedragingen van ondernemers of ondernemersverenigingen. Het domeinmonopolie is in de loop van 
de tijd op een aantal plaatsen in de wet opgenomen, ook wel eens door een initiatiefwetsvoorstel van de Tweede 
Kamer. 63 Bij ieder afzonderlijk wetsvoorstel is door de wetgever beslist wat met het betroldcen monopolie werd 
beoogd (het waarborgen van rechtszekerheid) in relatie tot het publiek belang. Inschakeling van de notaris werd 
zodoende als het meest geeigende middel gezien ter bereiking van de in deze gevallen gewenste rechtszekerheid. 

5.3 Algemene criteria 

Algemene criteria die voor de wetgever de doorslag hebben gegeven bij het besluit om de inschakeling van de 
notaris, of preciezer geformuleerd, de noodzaak van een authentieke akte voor te schrijven, zijn niet eenvoudig te 
geven. Voor iedere rechtshandeling waarvoor een authentieke akte en de inschakeling van de notaris werden 
voorgeschreven, kan een ander criterium de doorslag hebben gegeven. Uit de parlementaire geschiedenis blijken 
de criteria rechtszekerheid, onpartijdigheid, bewijskracht van de akte en derdenbescherming in het algemeen van 
grote betekenis te zijn geweest. Bij de verplichtstelling van een notariele akte voor de uitgifte en levering van 
aandelen op naam in n.v.'s en b.v.'s kwam daar de verbeterde mogelijkheid tot fraudebestrijding bij, die uiteraard 
in het belang van een goed functionerende rechtsorde is. 

Op tal van plaatsen in de wet is voor het rechtsgeldig kunnen verrichten van rechtshandelingen de inschakeling 
van een notaris verplicht gesteld. Dit geldt voor de volgende terreinen: 

- rechtshandelingen met betrekking tot rechtspersonen; 

- rechtshandelingen met betrekking tot registergoederen; 

- rechtshandelingen in de overige vermogensrechtelijke sfeer, zoals testamenten, boedelscheidingen en 
scheidingen van nalatenschappen; 

- rechtshandelingen in de familierechtelijke sfeer, bijvoorbeeld huwelijkse voorwaarden. 

5.4 Noodzaak en rechtvaardiging heroverwogen 

Noodzaak en rechtvaardiging van het notariele wettelijke domein zijn meermalen door Tweede Kamer en regering 
heroverwogen en herbevestigd. Dit is met name gebeurd tijdens de herziening van het vermogensrecht in het 
Burgerlijk Wetboek en de totstandkoming van de nieuwe Kadasterwet. Bij de voorbereiding van het nieuwe 
Burgerlijk Wetboek is in het leader van de vraagpuntenprocedure aan de Tweede Kamer de vraag voorgelegd of 
voor de overdracht van onroerende zaken in beginsel een notariele akte moest worden voorgeschreven. De Kamer 
heeft die vraag toen bevestigend beantwoord. De argumenten die daarbij zijn aangevoerd zijn te vinden in de 
Parlementaire Geschiedenis van Boek 3 BW op biz. 348 e.v. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel voor de 
Wet op het notarisambt is er van de zijde van de regering op gewezen dat deze argumenten, waarop bij de verdere 
totstandkoming van het nieuwe Burgerlijk Wetboek en de Kadasterwet is voortgebouwd, nog niets van hun waarde 
hebben verloren. 64 Bij vermogensrechtelijke en familierechtelijke rechtshandelingen geldt eveneens het motief 
van rechtszekerheid, de bewijskracht van de akte en de bescherming van de belangen die derden bij de 
desbetreffende rechtshandeling hebben. 



5.5 Rechtszekerheid als rechtvaardiging 

Rechtszekerheid is een belangrijk onderdeel van het functioneren van het rechtsverkeer dat noodzakelijk is voor 
een goede marktwerking en voor maatschappelijke en economische ontwikkeling. Zeker bij de overdracht van 
registergoederen is rechtszekerheid onontbeerlijk voor het verlenen van hypothecair krediet. Die zekerheid kan 
slechts worden verkregen als de openbare registers betrouwbaar zijn. Daaraan kan immers informatie worden 
ontleend over de rechtstoestand van het onroerend goed, beschikkingsbevoegdheid van de verkoper en de 
kredietwaardigheid van de koper. Rechtszekerheid op dit terrein is in feite een twee-eenheid van het Kadaster en 
het notariaat. Deze samenhang kwam ook tot uiting bij de herziening van het vermogensrecht in het Burgerlijk 
Wetboek dat tegelijkertijd met de nieuwe Kadasterwet tot stand is gekomen. 

5.6 Rol van het Kadaster met betrekking tot rechtszekerheid 

In de Kadasterwet zijn bepalingen opgenomen die ten doel hebben te verzekeren dat het Kadaster zijn taken, 
gericht op de bevordering van de rechtszekerheid ten aanzien van registergoederen, naar behoren vervult. Het 
Burgerlijk Wetboek gaat daarbij uit van een negatief stelsel, waarin zonder inschrijving geen geldige overdracht tot 
stand kan komen, maar inschrijving die geldigheid niet garandeert. Wei heeft een verschuiving plaatsgevonden in 
de richting van het positieve stelsel, waarin in beginsel op de inhoud van de registers mag worden vertrouwd. 
Derden te goeder trouw worden op grond van de artikelen 24-26 van Boek 3 BW beschermd tegen onvolledigheid 
en onjuistheid van de registers. Om te bereiken dat het vertrouwen in de registers in een zo gering mogelijk aantal 
gevallen wordt beschaamd, schrijft de Kadasterwet voor dat voor elke inschrijving van feiten een notarieel stuk 
vereist is, tenzij het gaat om authentieke akten van eigen aard zoals een vonnis of een deurwaardersexploot. 

5.7 Rol van de notaris met betrekking tot rechtszekerheid 

De ambtelijke werkzaamheden van de notaris en de eisen die daaraan gesteld worden, vormen de beste waarborg 
dat de overdracht of de vestiging van vermogensrechten niet aan vormgebreken mank gaat. Ook heeft de akte 
bijzondere bewijskracht. Niet minder belangrijk is dat de tussenkomst van de notaris tevens een waarborg vormt 
dat zich ook geen andere juridische gebreken in rechtshandelingen ter zake van registergoederen voordoen. 
Buiten de inhoud van de akte kunnen allerlei juridische problemen rijzen waarvan het onopgemerkt blijven 
afbreuk kan doen aan de betrouwbaarheid van de openbare registers. Het gaat hier om vragen van 
huwelijksvermogensrecht, erfrecht, burenrecht, vennootschaprecht, fiscaal recht en internationaal privaatrecht. 
Inschakeling van de notaris waarborgt ook een behoorlijke recherche naar de rechtstoestand en herkomst van het 
onroerendgoed evenals onderzoek naar beschilddngsbevoegdheid van de verkoper. 

Het voorgaande is van groot belang voor degene die, met een registergoed als onderpand, krediet wil verlenen. Het 
is evenzeer de taak van de notaris de hypotheekgever juist te informeren om te voorkomen dat deze voor 
verrassingen komt te staan en hem te beschermen tegen ondoordacht handelen. De bepaling in de Kadasterwet 
dat voor elke inschrijving van feiten een notarieel stuk is vereist, betekent dat tussenkomst van de notaris ook 
noodzakelijk is bij de inschrijving van een feit uit een onderhands document. 

Naast de rechtszekerheid heeft de notariele tussenkomst ook praktische voordelen voor de partijen bij een 
rechtshandeling. De notaris zorgt dat beide partijen hun verplichtingen nakomen. Ook bij de executie van 
onroerendgoed is de tussenkomst van de notaris noodzakelijk en is men verplicht de opbrengst ervan toe te 
vertrouwen aan de notaris. Hier aanvaardt de Staat hoofdelijke aansprakelijkheid tegenover belanghebbenden 
voor het door de notaris niet-nakomen van zijn verplichtingen. 65 

Eveneens geldt voor het huwelijksgoederenregister, waar huwelijkse voorwaarden moeten worden ingeschreven, 
dat derden erop moeten kunnen vertrouwen dat in dit register opgenomen informatie juist is. Dat het van groot 
belang is dat ook testamenten in het Centraal testamentenregister worden ingeschreven, spreekt voor zich. 



5.8 Checks en balances 

In hoofdstuk 2 van dit rapport is aandacht besteed aan de vertrouwensfunctie van de notaris. Dit vertrouwen is 
niet alleen gebaseerd op vertrouwen in de persoon van de notaris, maar ook op een uitgebreid professioneel 
borgingssysteem van checks and balances. Dit op de notaris en zijn werkzaamheden toegesneden systeem maakt 
dat de notaris als openbaar ambtenaar bij uitstek is toegerust om het vertrouwen waar te maken dat de wetgever 
in de notaris heeft gesteld bij het verlenen van het monopolie op het maken en passeren van authentieke akten. 
Het moet dan ook uitgesloten worden geacht dat de werkzaamheden van de notaris, met dezelfde waarborgen, 
ook door een andere vrije beroepsbeoefenaar kunnen worden verricht. 

Het voorschrijven van een authentieke akte vereist steeds een grondige afweging van de kosten en baten en een 
regelmatige herijking van de maatschappelijke relevantie. 

5.9 Het economische belang van rechtszekerheid 

De twee-eenheid van het Kadaster en het notariaat heeft ertoe geleid dat Nederland over een uitstekend werkend 
systeem beschikt voor de registratie van onroerendgoed en de bijbehorende vermogensrechten. 

De rechtszekerheid rond onroerend goed in Nederland is zo goed geregeld dat geschillen over eigendomskwesties 
zelden aan de rechter behoeven te worden voorgelegd. Instellingen als de Wereldbank en de Europese Commissie 
stellen geld beschikbaar aan landen in Midden- en Zuid Amerika alsmede aan de nieuwe EU-lidstaten om 
vergelijkbare systemen van de grond te krijgen. Rechtszekerheid op het gebied van onroerend goed is een 
basisstructurele voorziening. Het vermindert de transactiekosten en kan daardoor een positieve bijdrage leveren 
aan het vestigingsklimaat van een land waardoor de welvaart kan worden bevorderd. 

Nederland telt vele miljoenen percelen met vele miljoenen eigenaren. Jaarlijks vinden ten aanzien van deze 
percelen honderdduizenden (437.000, Jaarverslag Kadaster 2004) mutaties plaats. De gezamenlijke waarde van 
deze percelen is ruim € 1.000 miljard. In Nederland zijn bijna alle onroerendgoedtransacties gefinancierd met 
vreemd vermogen. Het zou in economisch opzicht nadelig zijn wanneer het door gebrek aan rechtszekerheid niet 
mogelijk zou zijn onroerend goed te financieren. Dit vereist voldoende waarborgen voor de betrouwbaarheid van 
de openbare registers waarop het rechtsverkeer moet kunnen afgaan. Voor de gevolgen van een onvoldoende 
betrouwbare registratie van onroerend goed kan worden verwezen naar voorbeelden in Oost-Europa en Latijns- 
Amerika, waar eigendom niet steeds goed is geregistreerd. Daarvan ondervindt men nu de nadelige gevolgen. 
Transacties zijn vaak niet betrouwbaar, men kan geen financiering krijgen omdat niet te bewijzen is of men de 
rechtmatige eigenaar van de grond en/of het perceel is. Het voorgaande pleit voor handhaving van het huidige 
systeem van registratie van onroerend goed in Nederland. 

5.10 Ministerieplicht 

Op grond van artikel 21, lid 1, van de Wna is de notaris verplicht de hem bij of krachtens de wet opgedragen of de 
door een partij verlangde werkzaamheden te verrichten, behoudens het bepaalde in het tweede lid. In artikel 10, 
lid 1, van de Verordening Beroeps- en Gedragsregels is de verplichting tot het verlenen van full-service op het 
kantoor gelegd; de notaris dient ervoor te zorgen dat zijn kantoor alle gebruikelijke notariele diensten kan bieden. 

Uit onderzoek is gebleken dat 28% van de notarissen de indruk heeft dat van alle beroeps- en gedragsregels, de 
ministerieplicht het minst wordt nageleefd. Verkapte vormen van inbreuken op de ministerieplicht zoals het 
"wegdeclareren" (waarbij zeer hoge tarieven voor bepaalde diensten worden gevraagd opdat clienten afzien van 
de dienstverlening) lijken steeds vaker voor te komen. 

Als bezwaar tegen de ministerieplicht wordt aangevoerd dat de wet de notaris een verplichting oplegt die hij 
redelijkerwijs, gelet op de complexiteitvan de verschillende rechtsgebieden, onmogelijk kan nakomen. Daarnaast 



wordt de ministerieplicht als een belemmering gezien voor specialisatie. Het zou vooral een knellend keurslijf zijn 
geworden voor notarissen die werkzaam zijn op kleine kantoren. Notarissen werkzaam op grote kantoren hebben 
echter wel de mogelijkheid om zich te specialiseren. 

In het hoofdstuk over het beeld van de notaris is het standpunt ingenomen dat het principe van ondeelbaarheid 
van het ambt niet alleen geldt voor het onderscheid wettelijke /niet-wettelijke taken, ambtelijke /niet-ambtelijke 
taken, maar ook voor individuele bevoegdheden en individuele verplichtingen. De exclusieve bevoegdheid van de 
notaris om authentieke akten op te maken in gevallen dat de wet dit aan hem opdraagt of een partij, zonder dat de 
wet daartoe verplicht, dit van hem verlangt, staat tegenover de individuele verplichting van de notaris om zijn 
ministerie te verlenen wanneer daarom wordt verzocht om daarmee rechtszekerheid te verschaffen omtrent 
hetgeen partijen in de akte willen vastleggen. Met andere woorden, de ministerieplicht is de natuurlijke 
tegenhanger van het domeinmonopolie. De diensten van de notaris waarop de consument is aangewezen, moeten 
ook ruim beschikbaar en toegankelijk zijn. 

Hiervoor is al uiteengezet dat de notaris deskundig behoort te zijn op alle rechtsgebieden waarop hij zijn 
ambtelijke diensten verleent. Het is niet goed denkbaar dat de notaris zonder afbreuk te doen aan de kwaliteit van 
de dienstverlening clienten zou kunnen adviseren over de consequenties van onroerendgoedtransacties zonder 
over een brede basiskennis te beschikken van het huwelijksvermogensrecht, het erfrecht, het ondernemingsrecht 
en de belangrijkste fiscale gevolgen. Daar komt nog bij dat onroerendgoedtransacties ook vaak direct of indirect 
voortvloeien uit diezelfde rechtsgebieden, bijvoorbeeld bij de scheiding en deling van goederengemeenschappen 
of de uitkering van legaten. Voor de zorg- en informatieplicht en de bewaking van de juiste afwikkeling hiervan is 
het gewenst al deze rechtsgebieden te overzien en er de nodige ervaring mee te houden. 

Het in stand houden van de ministerieplicht is dus in het algemeen van belang voor de kwaliteit van de 
dienstverlening. Vele kantoren zijn eenmanskantoren. Voor de kwaliteit van de notariele dienstverlening en de 
toegankelijkheid daarvan is het niet wenselijk dat zij zich tot een deelgebied beperken, zeker niet als daarbij 
commerciele motieven doorslaggevend zouden zijn. De ministerieplicht mag echter niet als een keurslijf gaan 
werken. 

Eerder in dit rapport is erop gewezen dat de zorgplicht een extra reden kan zijn tot naleving van de 
ministerieplicht, maar dat zich ook situaties kunnen voordoen waarbij de zorgplicht voor de notaris juist 
aanleiding kan zijn om zijn ministerie te weigeren. Het belang van de client kan ermee zijn gediend dat deze wordt 
verwezen naar een gespecialiseerde collega in plaats van dat de notaris ten koste van de kwaliteit zelf gebrekkig 
adviseert. Ook in de gewone notariele dienstverlening kan een vorm van specialisatie wenselijk zijn, bijvoorbeeld 
in de familierecht- of ondernemingsrechtpraktijk. De grote kantoren zullen meestal intern een werkverdeling tot 
stand brengen waardoor is gewaarborgd dat full-service kan worden verleend. De commissie is ermee bekend dat 
een aantal kantoren zich toelegt op de ondernemingsrechtpraktijk. De ministerieplicht brengt naar het oordeel 
van de commissie mee dat het notariaat de zorgverplichting heeft dat de client die zich tot de notaris wendt, ook 
daadwerkelijk en adequaat wordt geholpen. De ministerieplicht moet dan ook gehandhaafd blijven. De notaris zal 
echter wel mogen doorverwijzen indien de gevraagde dienstverlening niet algemeen gebruikelijke specialistische 
kennis vergt. Dit kan per kantoor verschillen. De notaris zal een alternatief moeten kunnen aanbieden. 
Doorverwijzing zal moeten inhouden dat de doorverwijzende notaris ervoor instaat dat een andere notaris aan de 
client de gevraagde diensten verleent. Het is in strijd met de aard van de ministerieplicht en de waardigheid van 
het ambt om een client een zodanig hoog tarief in het vooruitzicht te stellen dat deze feitelijk gedwongen wordt 
een andere notaris te zoeken (vgl. artikel 10 lid 3 Verordening beroeps- en gedragsregels). 



Om al te lichtvaardig doorverwijzen te voorkomen zal enige normering nodig zijn. Bij de uitvoering van audits zou 
kunnen worden nagegaan of het kantoor adequate afspraken over doorverwijzing heeft gemaakt. Het huidige 
artikel 21 van de wet, waarin de ministerieplicht is verankerd, zou door de wetgever moeten worden gewijzigd. 
Verruiming van de wettelijke ministerieplicht bij verordening, zoals in artikel 10 van de Verordening beroeps- en 
gedragsregels is gebeurd, acht de commissie niet de meest juiste weg. 

Aanbeveling5.1 

De commissie beveelt aan de ministerieplicht als zodanig te handhaven maar deze toe te spitsen op de redelijkerwijs te 
verwachten full service binnen het domeinmonopolie. 

Aanbeveling 5.2 

De commissie beveelt aan dat notarissen doorverwijzingsafspraken kunnen maken met kantoorgenoten of met notarissen 
werkzaam op andere kantoren om clienten zonodig te kunnen doorverwijzen. Voorwaarde is dat het belang van de client in 
kwalitatieve zin met de doorverwijzing is gediend en dat doorverwijzing noodzakelijk is omdat de doorverwijzende notaris zelf 
niet over de zeer specialistische kennis beschikt om de belangen van de client optimaal te kunnen behartigen. Bovendien zal de 
doorverwijzende notaris ervoor moeten instaan dat de andere notaris de gevraagde diensten verleent. 

Aanbeveling 5.3 

De commissie beveelt aan dat de KNB maatregelen treft waarmee al te lichtvaardig doorverwijzen kan worden voorkomen en 
dat doorverwijzing in de praktijk beperkt blijft tot uitzonderingsgevallen. 

Aanbeveling 5.4 

De commissie beveelt aan om het huidige artikel 21 van de Wna, waarin de ministerieplicht is verankerd, in bovengenoemde zin 
te wijzigen. 



Eindnoten hoofstuk 5 

61 Zie WRR, "Het borgen van publieke belangen", 2000; Ministerie van Economische Zaken "Publieke belangen 
en marktordening bij vrije beroepen", 2004 en Gemengde Commissie Marktordening, "Overheid en markt: van 
goede intenties naar goede interventies", 2005. 

62 Zie ook I.S.J. Houben, Contractdwang, diss. Leiden, Deventer 2005, p. 107-111. 

63 Amendement Vermeend/Van der Burg. Door dit amendement is de regeling van uitgifte en levering bij 
notariele akte van aandelen op naam in n.v.'s en b.v.'s (artt. 86 en 196 Boek 2 BW: Wet van 3 September 1992, 
Stb. 458) tot stand gekomen. 

64 Tweede Kamer nr. 23 706, nr. 6, pagina 2 e.v. Zie ook: mr. G. Chr. Kok, Het Nederlandse notariaat, pagina 41 
e.v. Kok constateert in zijn proefschrift dat de overwegingen van de wetgever niet altijd dezelfde zijn geweest 
maar dat er een zekere verschuiving heeft plaatsgevonden. In de 19e eeuw lag het accent sterk op het 
authentieke karakter van de notariele akte als bewijs van echtheid van geschriften en handtekeningen, nadien 
is volgens hem de nadruk op de deskundigheid van de notaris komen te liggen als reactie op de toegenomen 
complexiteit van het recht in het rechtsverkeer. 

65 Zie artikel 3:270 BW over voldoening van de koopprijs bij de notaris. Het 6e lid van dit artikel luidt als volgt: 
"Voor zover de verplichtingen welke ingevolge dit artikel op de notaris rusten, niet worden nagekomen, is de 
Staat jegens belanghebbenden voor de daaruit voor hen voortvloeiende schade met de notaris hoofdelijk 
aansprakelijk". 



KG] 



Hoofdstuk 6 

Versterking van toezicht en tuchtrecht 



6.1 Het rapport Toezicht notariaat 

In november 1999 heeft de Werkgroep Toezicht notariaat (hierna: de werkgroep) het rapport Toezicht notariaat 
uitgebracht, onder voorzitterschap van mr. A. H. van Delden, destijds president van de rechtbank Den Haag. 
Aanleiding tot instelling van de werkgroep vormden de invoering van de huidige Wet op het notarisambt en de bij 
alle betrokkenen levende wens nauwkeurig in kaart te brengen hoe de verschillende toezichtorganen die het 
notariaat kent, in de praktijk functioneren en welke praktische en organisatorische verbeteringsmogelijkheden 
noodzakelijk zijn. De commissie verwijst graag naar de inhoud van dit rapport dat een groot aantal aanbevelingen 
bevat die ook thans nog actueel zijn en het verdienen te worden opgevolgd. 66 Een aantal voorstellen zal hierna 
door de commissie in haar aanbevelingen worden herhaald. Ook thans geldt nog steeds dat het toezicht is 
verbrokkeld, omdat het is verspreid over negen instanties die ieder een specifieke verantwoordelijkheid dragen. 
Dit brengt het gevaar met zich dat het toezicht een ondoorzichtig geheel wordt, waarin eenduidige aansturing, 
prioriteitstelling en doelmatigheid eerder worden belemmerd dan bevorderd. Ook de constatering van de 
werkgroep dat bij het toezicht een instantie ontbreekt die voldoende is toegerust met tijd, middelen en (landelijk) 
overzicht om de coordinatie van het toezicht over de hele linie inhoud te geven, geldt nog steeds. 
De commissie onderschrijft eveneens de conclusie van de werkgroep dat moet worden gestreefd naar een systeem 
van goed gecoordineerd, integraal toezicht. Het toezicht moet onderdeel zijn van een samenhangend stelsel van 
op elkaar afgestemde gedragingen van preventief en repressief toezicht ter waarborging van de kwaliteit van de 
notariele dienstverlening. 

Rode draad in het rapport Toezicht notariaat is de nadruk die gelegd wordt op versterking van het preventieve 
toezicht, onder meer in de vorm van een door het notariaat zelf op te zetten, dan wel verder uit te bouwen systeem 
van kwaliteitszorg en -bewaking. Het toezicht biedt volgens de werkgroep onvoldoende bescherming als 
uitsluitend achteraf wordt opgetreden. 

Het tuchtrecht kent beperkingen en schiet tekort als klachtenbehandelingprocedure voor de direct 
belanghebbende klager en als handhavingmechanisme in het kader van repressief toezicht. Zowel de 
tuchtrechtspraak als het toezicht is veelal klachtgestuurd en -georienteerd. Het probleem hierbij is dat niet alle 
misstanden via ldachten van clienten bij de tuchtrechter terechtkomen. Om die reden wordt zowel intern als 
extern preventief toezicht, met toezichthoudende instanties die een formeel klachtrecht hebben, onontbeerlijk 
geacht. Daarnaast wordt in het rapport van de werkgroep veel aandacht gevraagd voor ldachtenopvang en 
-afhandeling. De tuchtrechter zou dan via twee kanalen, via de toezichthouders en via clienten, gevoed kunnen 
worden met informatie. De commissie sluit zich bij deze analyse aan. 

6.2 Brief van de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer van 9 november 2004 67 

In zijn brief aan de Tweede Kamer van 9 november 2004, schrijft de minister 68 dat oordeelsvorming over de 
conclusie van de werkgroep over de verbrokkeling van het toezicht en een gebrek aan coordinatie tussen 
toezichthouders, een fundamentele beschouwing van het gehele complex aan wet- en regelgeving vereist. Om die 
reden heeft de minister de commissie verzocht om, gelet op haar brede taakopdracht, nader in te gaan op het 
formele vraagstuk van de veelheid aan toezichthouders binnen het notariaat. De brief "Toezicht op kwaliteit en 
integriteit van het Notariaat" is van belang, onder meer vanwege de wederzijdse afstemming tussen enerzijds de 
door de minister in zijn brief beschreven maatregelen op het gebied van het preventieve toezicht op kwaliteit en 
integriteit en de visie van de minister op het externe toezicht en anderzijds de door de commissie te formuleren 



aanbevelingen op het gebied van het toezicht en tuchtrecht. 

De minister wijst in dit verband op het rapport van de werkgroep, waarin wordt geconcludeerd dat het bestaande 
toezicht op het notariaat overwegend een repressief karakter heeft, terwijl juist primair een sterk preventief 
werkend toezicht noodzakelijk is. De minister acht de initiatieven die de KNB de afgelopen tijd op het gebied van 
het preventieve toezicht heeft genomen tot dusverre ontoereikend in het licht van recente informatie. 69 Om die 
reden acht de minister het thans van groot belang de inspanningen van de afgelopen periode te effectueren en tot 
een intensivering van het preventieve toezicht te komen, waarbij een belangrijke plaats is weggelegd voor de 
kwaliteitszorg en -bevordering (inclusief integriteit) vanuit het notariaat zelf. Aanvullend op het preventieve 
toezicht door de KNB acht de minister een externe toezichtfunctie over de voile breedte van de beroepsuitoefening 
gewenst. 

De vaste Kamercommissie voor Justitie heeft naar aanleiding van genoemde brief enkele vragen en opmerkingen 
aan de minister voorgelegd die bij brief van 14 februari 2005 door de minister zijn beantwoord. 70 Daarbij zijn 
enkele misverstanden tussen de minister en de KNB over de uitgangspunten van het in te richten toezichtsysteem 
en de voorstellen van de minister hierover weggenomen. 

De aanpassing van de structuur van het toezicht op het notariaat zou er, in het licht van de beleidsvisie van de 
minister en na overleg tussen de minister en de KNB, als volgt uit komen te zien. 

Preven tief toezich t 

Uitgangspunt is artikel 61 van de wet: 

"De KNB heeft tot taak de bevordering van een goede beroepsuitoefening door de leden en van hun 

vakbekwaamheid. Haar taak omvat mede de zorg voor de eer en het aanzien van het notarisambt." 

De KNB handhaaft de kwaliteit en integriteit door daarvoor regels te stellen en voor opleiding te zorgen. Tevens 
bewaakt zij de naleving van die regels door mogelijke normoverschrijding te signaleren en mogelijk 
klachtwaardige zaken aan te brengen bij de tuchtrechter. 

De KNB krijgt geen opsporingsbevoegdheden met de mogelijkheid kantoren binnen te treden in geval van 
vermoede schending van de integriteit. 

De KNB zal de reeds ontplooide activiteiten ter bevordering van de kwaliteit, zoals het kwaliteitshandboek en het 
auditsysteem, alsmede de zorg voor de integriteit, intensiveren en implementeren. De totstandkoming van een 
verordening op de kwaliteit zal worden bevorderd zodat onder meer de controle van de auditors op de naleving 
van de door de KNB gestelde regels, een formele en daardoor tuchtrechtelijk afdwingbare basis krijgt. De 
commissie verwijst hiervoor naar de aanbeveling die zij over dit onderwerp heeft gedaan. 

Extern toezicht 

Dit toezicht omvat toezicht op opzet, bestaan en werking van het kwaliteitssysteem van de KNB door een wettelijk 
toezichthouder, toetsing van de wijze waarop de audits worden uitgevoerd en toetsing van de juistheid en 
volledigheid van de oordelen van de auditors. Voorts wordt toezicht op stelselniveau uitgeoefend op de 
activiteiten van de KNB om inbreuken op de gewenste kwaliteit en integriteit door notarissen tegen te gaan. 

Het ligt in de rede dat het BFT daarom tot taak zal krijgen om vast te stellen of de activiteiten van de auditors c.q. 
de KNB afdoende zijn. Het BFT krijgt tevens de bevoegdheid om, op eigen initiatief of op verzoek van de 
tuchtrechter, onderzoek te doen naar het optreden van een individuele notaris. 




6.3 Standpunt van de commissie 

De commissie heeft zich breed georienteerd om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van wat volgens de direct 
betrokkenen op het gebied van het notariele toezicht en het tuchtrecht zou moeten veranderen. Vele publicaties 
over het notariele toezicht zijn door de commissie bestudeerd. Er zijn twee afzonderlijke hoorzittingen gehouden, 
een in Zwolle en een in Utrecht, met de voorzitters van de kamers van toezicht en de notariele ringvoorzitters 
waarbij niet alleen over toezicht en tuchtrecht maar daarnaast ook over een aantal andere belangrijke 
onderwerpen van gedachten is gewisseld. 

Daarnaast heeft de commissie overleg gevoerd met het BFT, waarbij over een aantal onderwerpen is gesproken die 
van belang zijn voor de toekomstige rol en bevoegdheden van het BFT bij wijziging van het huidige toezicht op het 
notariaat. 

Ten slotte hebben ook de notarissen en kandidaat-notarissen zelf de gelegenheid gekregen om hun visie te geven 
op het functioneren van het toezicht en het tuchtrecht. De resultaten daarvan zijn opgenomen in de Eerste 
Trendrapportage Notariaat. De belangrijkste punten daarvan zijn vermeld in hoofdstuk 3 in dit rapport. 

Hoewel de KNB naar aanleiding van de aanbevelingen van de werkgroep op het terrein van de kwaliteit en 
integriteit van de notariele beroepsgroep de nodige initiatieven heeft genomen, is de analyse van de werkgroep op 
hoofdlijnen ook thans nog onverkort van toepassing op de huidige feitelijke situatie binnen het notariaat. De 
commissie onderschrijft op basis van haar eigen bevindingen de urgentie en noodzaak tot handelen die de 
minister in zijn brief aan de Tweede Kamer heeft uiteengezet. De commissie onderschrijft tevens op hoofdlijnen 
de maatregelen die de minister na overleg met de KNB heeft aangekondigd. De commissie is van mening dat deze 
maatregelen in het licht van haar recente bevindingen op enkele plaatsen dienen te worden aangescherpt. 

De commissie komt tot de volgende aanbevelingen: 

Aanbeveling 6.1 

Een scheiding aanbrengen tussen toezicht en tuchtrecht. 

Aanbeveling 6.2 

Het aantal kamers van toezicht terugbrengen van negentien naar vijf, namelijk een notariele kamer in de rechtbank die gevestigd 
is in de hoofdplaats van ieder ressort. 

Toelichting: 

De commissie is tot de conclusie gekomen dat bij scheiding van tuchtrecht en toezicht de tuchtrechtspraak het 

best geconcentreerd kan worden bij een beperkt aantal gerechten. De keuze van vijf kamers sluit aan bij de 

rechterlijke indeling in ressorten en bij de tuchtrechtspraak voor advocaten. Concentratie biedt voor de kwaliteit 

van de rechtspraak voordelen. De kamer krijgt meer zaken zodat de leden ervan een beter overzicht krijgen en de 

rechtsgelijkheid wordt bevorderd. De deskundigheid van de leden zal toenemen omdat zij zich op dit gebied 

kunnen toeleggen. De beperking biedt ook het voordeel dat de kamer op wat meer afstand van de plaatselijke 

beroepsbeoefenaren komt te staan, hetgeen goed is voor de onpartijdigheid en onafhankelijkheid. Zeker als de 

bemiddelende rol van de KNB en de ringvoorzitters succesvol is, zal het aantal zaken niet zo groot zijn dat meer 

dan vijf kamers nodig zijn. 

Gelet op de aard van het merendeel van de tuchtzaken -voornamelijk ldachten over de bejegening- kan worden 

volstaan met een kamer samengesteld uit twee rechters en een (kandidaat-) notaris, zeker waar de beroepen 

worden beoordeeld door een meervoudige kamer van het Hof Amsterdam. 

Met de concentratie van de tuchtrechtspraak bij een ressortelijke kamer vervalt ook de aanleiding om daarvan 

specifiek een kantonrechter deel uit te laten maken, omdat de bekendheid met het notariaat ter plaatse nog 



minder dan thans een rol bij de beoordeling van de ldachten zal spelen. 

Ook voor de benoeming van leden uit de belastingdienst bestaat geen goede grond meer; juist doordat de 
informatie vanuit de belastingdienst kan leiden tot het al dan niet ambtshalve indienen van een ldacht is in de door 
de commissie voorgestelde scheiding van toezicht en tuchtrecht een argument gelegen om die leden ook geen 
deel meer te laten uitmaken van de kamer. De nieuw te vormen vijf kamers dienen overwegend samengesteld te 
zijn uit leden van de rechterlijke macht, maar de inbreng van notarissen en kandidaat-notarissen is belangrijk voor 
het goed kunnen beoordelen van het beroepsmatig handelen van notarissen. Dit laatste zou overigens ook gelden 
voor de beoordeling in hoger beroep bij het gerechtshof te Amsterdam. 71 

Het zou voor het gezag van de kamers goed zijn wanneer daarin de presidenten van de rechtbanken plaats 
zouden nemen. Op deze wijze zouden de presidenten betrokken blijven bij de notariele tuchtrechtspraak en, 
bekend als zij zijn met de plaatselijke situatie, in voorkomende gevallen de juiste onderzoeksmaatregelen kunnen 
entameren. 

Aanbeveling 6.3 

De commissie beveelt aan ingrijpende dwangmaatregelen alleen mogelijk te maken na voorafgaand verlof van de tuchtrechter. 

Toelichting: 

Bij het gebruik van de nieuw in te voeren, ingrijpende dwangmaatregelen zou vooraf toetsing dienen plaats te 

vinden door de tuchtrechter die daarbij een machtiging kan afgeven aan het BFT. 

Aanbeveling 6.4 

De commissie beveelt aan in de wet een basis op te nemen voor de benoeming van een [stille] bewindvoerder. 

Toelichting: 

In de praktijk blijkt behoefte te bestaan aan de maatregel van onderbewindstelling van een notaris wiens 
bedrijfsvoering zodanig te wensen overlaat dat zijn financiele soliditeit en daarmee de continui'teit van zijn 
kantoor in gevaar komt. Thans wordt dit al toegepast doordat de voorzitter van de kamer van toezicht in overleg 
met het BFT maatregelen neemt, maar een wettelijke basis hiervoor ontbreekt. In de wet zou hiervoor een 
algemene bevoegdheid moeten worden opgenomen. 

Hierbij kan worden gedacht aan een vorm van (stille) bewindvoering, zoals die ook bestaat ten behoeve van 
verzekeraars. Kenmerk van de stille bewindvoering is dat deze buiten het bedrijf niet kenbaar is. De stille 
bewindvoering zou zich moeten richten op de bedrijfsvoering van de notarispraktijk. Het zou in ieder geval een 
persoon moeten zijn met bevoegdheden op het vlak van de bedrijfsvoering zodat kan worden voorkomen dat de 
notaris handelingen kan verrichten die het kantoor schaden. Het profiel van oud-notaris zou model kunnen staan 
voor de stille bewindvoerder; ook zou kunnen worden gedacht aan een financieel deskundige. Het gaat om de 
combinatie financiele deskundigheid en ervaring in het notariaat. Het voorgestelde stille bewind houdt in dat de 
notaris zich gedurende een door de tuchtrechter te bepalen periode dient te houden aan de aanwijzingen van de 
bewindvoerder die periodiek aan het BFT en de tuchtrechter rapporteert opdat kan worden besloten tot 
verlenging of opheffing van de bewindvoering. De kosten zouden moeten worden betaald door de notaris aan wie 
de bewindvoering is opgelegd. Dat is tevens de huidige praktijk. De maatregel zou kunnen worden gevorderd door 
het BFT, de KNB of ambtshalve kunnen worden opgelegd door de tuchtrechter. 

Aanbeveling 6.5 

De commissie beveelt aan dat het aantal tuchtmaatregelen dat door de tuchtrechter kan worden opgelegd, zal worden uitgebreid 
met de mogelijkheid van een geldboete, terwijl ook het eventueel opleggen van een voorwaardelijke sanctie mogelijk gemaakt 
dient te worden. 




Toelichting: 

Het is wenselijk de in artikel 103 van de Wna genoemde tuchtmaatregelen die de tuchtrechter ter beschikking 

staan uit te breiden met de mogelijkheid tot het opleggen van een geldboete (vgl. artikel 40 

Gerechtsdeurwaarderwet) en met de mogelijkheid de maatregelen ook voorwaardelijk op te leggen. 

In afstemming met andere stelsels van geldboeten kan een minimumboete van € 2,- en een maximumboete van 

€ 4.500,- worden ingevoerd. Met de minimumboete van € 2,- wordt aangesloten bij het minimumbedrag van de 

geldboete in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht. De geldboete zal altijd in het register worden aangetekend 

en blijrt in dit opzicht aan betroldcene kleven. De verschillende tuchtrechtelijke instrumenten die de tuchtrechter 

ten dienste staan dienen in hun onderling verband te worden beschouwd. 

De bevoegdheid de geldboete geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk op te leggen is gebaseerd op artikel 4, derde lid, 

van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisaties. Met het opnemen van deze bevoegdheid kan een effectieve 

rechtsbescherming van gelaedeerden worden bevorderd. De tuchtrechter zou als voorwaarde kunnen stellen dat 

de schade, door een vastgestelde fout van een notaris ontstaan, op kosten van deze notaris door hem of door een 

andere notaris wordt hersteld. 72 

Aanbeveling 6.6 

De bevoegdheden tot onderzoek door het BFT dienen wettelijk te worden geregeld. Daarnaast moet worden overwogen of 
afdeling 5.2 van de Awb of onderdelen van die afdeling van toepassing moeten zijn op het BFT. Als het gaat om onderzoek dat 
inbreuk maakt op de rechten of persoonlijke vrijheden van de notaris, zoals huiszoeking, dient het BFT voorafgaande 
toestemming te vragen aan de voorzitter van de notariele kamer. 

Toelichting: 

Bepaalde in artikel 96 van de Wna genoemde bevoegdheden van de voorzitter van de kamer van toezicht tot het 
betreden van de plaats van de praktijkuitoefening en de inzage van dossiers, boeken en bescheiden moeten in 
verband met de functiescheiding van de voorzitter toekomen aan het BFT. 

Aanbeveling 6.7 

De commissie beveelt aan zo spoedig mogelijk protocollen op te laten stellen door de KNB voor het gebruik van 
kwaliteitsrekeningen. 

Toelichting: 

Deze aanbeveling is gebaseerd op informatie van het BFT dat in een groot aantal gevallen de status van de 
kwaliteitsrekening niet als zodanig is vastgelegd. Dit fenomeen doet zich zowel voor bij grote als ldeine kantoren. 
Het opstellen van protocollen betreffende het gebruik van kwaliteitsrekeningen kan hierin verbetering brengen 
door notarissen expliciet bewust te maken van hun verplichtingen. 

Aanbeveling 6.8 

De commissie beveelt aan de beoordelingsverklaring te vervangen door een accountantsverklaring. 

Toelichting: 

Notariskantoren moeten worden verplicht in plaats van een beoordelingsverklaring een accountantsverklaring 
over te leggen met een specifieke controleopdracht die afgestemd is op het onderzoek dat door het BFT wordt 
verricht. Thans is sprake van een te lichte toets die niet passend is voor een beroep als dat van de notaris, gelet op 
de grote geldstromen waarmee deze te maken heeft en het maatschappelijke belang van zijn vertrouwensfunctie. 
Het verdient aanbeveling om de beoordelingsverklaring op te tillen naar het niveau van een accountants- 
verklaring. Een accountant die een accountantsverldaring afgeeft bezoekt in de regel meer dan een keer per jaar 



het kantoor en is zodoende eerder in staat om eventuele problemen te signaleren. Een accountantsverklaring kan 
ook een steun zijn bij het integriteitsonderzoek en bij het ontwikkelen van kwaliteitssystemen. 

Aanbeveling 6.9 

De commissie beveelt aan in de wet op te nemen dat de geheimhoudingsplicht van de notaris niet kan worden tegengeworpen 
aan het BFT in het kader van een door de voorzitter van de toezichtkamer aan het BFT opgedragen onderzoek. 

Toelichting: 

Artikel 5.20, tweede lid, van de Awb biedt geheimhoudingsplichtigen de mogelijkheid zich te verschonen of nun 
medewerking te weigeren indien en voorzover dit uit nun geheimhoudingsplicht voortvloeit. Bij de wettelijke 
vormgeving van de bevoegdheden van het BFT dient dit artikelonderdeel buiten toepassing te worden verldaard 
omdat anders een effectief toezicht onmogelijk is. De geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht zijn van 
essentieel belang voor de uitoefening van het ambt en de uitzonderingen die daarop worden gemaakt moeten tot 
het hoognodige worden beperkt. Daarom zou de buitentoepassingstelling van de geheimhoudingsplicht beperkt 
moeten blijven tot onderzoeken van het BFT, die worden verricht in een tuchtrechtelijk kader, als er concrete 
aanwijzingen zijn voor misstanden op een kantoor of tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Bij de toepassing van 
het tuchtrecht is immers al uitgangspunt dat de notaris zich niet op zijn geheimhoudingsplicht kan beroepen. 

Aanbeveling 6.10 

In de wet een regeling opnemen die aan het BFT de mogelijkheid biedt, na daartoe verkregen toestemming van de voorzitter van 
de notariele kamer, een sanctie op te leggen aan notarissen die verzuimen tijdig mee te werken aan de uitvoering van de aan 
het BFT opgedragen taken. 

Toelichting: 

Bij deze aanbeveling is gedacht aan de mogelijkheid om een boete op te kunnen leggen bij ruime overschrijding 
van de deponeringstermijn van de jaarstukken. Schending van de indieningplicht belemmert het financiele 
toezicht door het BFT. Het financiele toezicht is gebaseerd op een gestructureerd uitgevoerde risicoanalyse. 
Risicoselectie vindt in hoofdlijnen plaats via de jaarlijks in te dienen jaarstukken van het kantoor, de prive- 
jaarstukken en de administratiemededeling. In 2004 heeft het BFT, nadat betrokkenen eerst over te late 
deponering waren gerappelleerd, maar vervolgens niet of onvoldoende hadden gereageerd, 28 ldachten over 
verzuimde naleving van de deponeringsverplichting bij de kamers van toezicht ingediend. 

Aanbeveling 6.1 1 

De commissie beveelt aan om maatregelen te treffen om de toegankelijkheid en beschikbaarheid van tuchtrechtelijke uitspraken 
te vergroten, bijvoorbeeld door het instellen van een annotatiecommissie door de KNB. 

Toelichting: 

Laagdrempelige toegankelijkheid van tuchtrechtelijke uitspraken kan een belangrijk middel zijn om de kennis van 
de beroepsethiek te vergroten. Onderzoekers hebben er echter op gewezen dat te weinig uitspraken van notariele 
tuchtcolleges worden gepubliceerd. 73 Uitspraken worden over het algemeen in samengevatte vorm in 
verschillende vakbladen gepubliceerd, wat het verkrijgen van een algemeen beeld ten aanzien van de 
ontwikkelingen in het notariele tuchtrecht bemoeilijkt. Daar komt bij dat voor wat betreft de uitspraken die in de 
vakbladen worden gepubliceerd het meestal gaat om de uitspraken van het Gerechtshof Amsterdam, terwijl de 
beslissingen van de kamers van toezicht nagenoeg ontbreken. Zo zijn over de jaren 2003 en 2004 slechts vier, 
respectievelijk tien uitspraken van een beperkt aantal kamers van toezicht in de vakliteratuur gepubliceerd terwijl 
de kamers van toezicht 318 respectievelijk 302 zaken hebben behandeld. Deze ondoorzichtigheid van de 




uitspraken van de kamers van toezicht werkt divergerende jurisprudentie langs verschillende lijnen in de hand en 
wekt onduidelijkheid bij zowel notarissen als clienten. 74 Een grote verbetering is de publicatie van de (volledige) 
uitspraken van de Notariskamer van het Gerechtshof Amsterdam sinds 1 januari 2004 op de webpagina 
www.rechtspraak.nl. De in 1993 ingestelde annotatiecommissie, die in 1999 is ontbonden, wordt node gemist. 
Deze commissie is ingesteld teneinde te streven naar een gestructureerd commentaar op uitspraken van het Hof 
Amsterdam en de kamers van toezicht. Daarbij werd beoogd het onderkennen van bepaalde lijnen in de 
beslissingen te versterken. 75 

Aanbeveling 6.12 

De commissie beveelt aan voor de beslechting van declaratiegeschillen een voorziening te treffen. Indien de ringvoorzitters en 
de KNB bij de oplossing van geschillen een bemiddelende rol zouden blijven vervullen, kunnen zaken waarin geen minnelijke 
oplossing wordt bereikt aan de, hiervoor in aanbeveling 6.2 bedoelde, notariele kamer worden voorgelegd. 



Toelichting: 

Er bestaat in de praktijk behoefte aan een laagdrempelige geschillenregeling voor ldachten over de hoogte van 
declaraties. Het merendeel van deze klachten kan langs minnelijke weg worden afgedaan, hetzij door de KNB 
hetzij door de ringvoorzitter, zoals thans ook al de praktijk is. Voor de overblijvende ldachten zou een, thans nog 
ontbrekende, laagdrempelige instantie voor de beslechting van geschillen moeten bestaan. Naar het oordeel van 
de commissie zou de notariele kamer daarvoor een goede keuze zijn. Daarbij laat de commissie vooral meewegen 
dat in vele gevallen een samenloop bestaat tussen tuchtrechtelijke verwijten en geschillen over de declaratie van 
de notaris. Zo niet van een samenloop sprake is, bestaat bijna steeds enige overlapping van de te behandelen 
vraagstukken. De deskundigheid van de notariele kamer kan hierbij goed van pas komen. De kamer krijgt op deze 
wijze bovendien inzicht in de aard van deze geschillen en kan daarmee haar voordeel doen bij de toepassing van 
het tuchtrecht. Voor de overzichtelijkheid is het gunstig als niet weer een andere instantie in het leven wordt 
geroepen. Ten slotte is nog van belang dat van de inschakeling van deze kamer een zekere preventieve werldng zal 
uitgaan. De notaris zal het niet nodeloos op een procedure laten aankomen. 

De commissie is zich ervan bewust dat op deze wijze de overheidsrechter wordt ingeschakeld, maar zij acht dit bij 
een ambtenaar als de notaris is, mede in verband met het publieke belang van een goed functionerend notariaat, 
geen steekhoudend bezwaar. Het aantal procedures zal beperkt blijven, zodat ook in de kosten geen belemmering 
kan worden gevonden. 



Eindnoten hoofstuk 6 

66 Zie ook het BFT Jaarverslag 2003, 2004 (inzake toezichthouders). 

67 Als bijlage 4 bij dit rapport gevoegd. 

68 Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 59. 

69 De Minister doelt hierop het Jaarverslag van het BFT 2003, de ronde tafel van 5 oktober 2004 georganiseerd 
door de vaste Kamercommissie voor Justitie en de aanloop naar de ledenvergadering van de KNB op 8 oktober 
2004. 

70 Verslag van een schriftelijk overleg, Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 61, bijlage 5. 

71 Daarop is, in navolging van Van den Haak, ook gewezen in het rapport Toezicht notariaat, pagina 22 en 44. 

72 Zie Van den Haak in zijn eerder in noot 9 aangehaalde rede. 

73 D.T. Boks & T.R. Hidma, "Toezicht en tucht", WPNR (6363) 1999, 510. 

74 Lacle, Krop en Huls, pagina 67. 

75 Waaijer, 1996, pagina 337-342. 



Hoofdstuk 7 

Versterking van de professionele dienstverlening 



7.1 Toetredings- en benoemingsvereisten 

Beroepsvereisten omvatten zowel toetredings- als benoemingsvereisten. Onder toetredingsvereisten worden de 
vereisten verstaan waaraan moet zijn voldaan om als kandidaat-notaris werkzaam te kunnen zijn in het notariaat. 
Benoemingsvereisten zijn vereisten waaraan een kandidaat-notaris moet voldoen om tot notaris te kunnen 
worden benoemd. 

Toetredingsvereisten 

Om als kandidaat-notaris in het notariaat te kunnen werken gelden als vereisten dat: 

1. het recht is verkregen om de titel meester in de rechten te voeren op grond van het met goed gevolg afleggen 
van een afsluitend examen op het gebied van het recht aan een universiteit of de Open Universiteit waarop de 
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, dan wel het bezit van een ten 
aanzien van het beroep van kandidaat-notaris afgegeven EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet 
erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's of in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen (artikel 6 
lid 2 onder a , Wna); 

2. het onder 1. bedoelde afsluitende examen voldoet aan de nadere regels gesteld bij Algemene maatregel van 
bestuur. In het Besluit beroepsvereisten kandidaat-notaris wordt omschreven welke onderdelen het 
afsluitende examen moet omvatten; 

3. onder verantwoordelijkheid van een notaris (of diens waarnemer) notariele werkzaamheden worden 
verricht (artikel 1 lid 1 onder b, Wna). 

Benoemingsvereisten 

De huidige benoemingsvereisten zijn opgenomen in de artikelen 6, 8 en 9 Wna. Tot notaris is benoembaar hij die: 

1. de Nederlandse nationaliteit bezit; 

2. voldoet aan de hiervoor onder 1 en 2 genoemde toetredingsvereisten en met goed gevolg het examen van 
de beroepsopleiding notariaat heeft afgelegd; 

3. gedurende een stage van ten minste zes jaar werkzaam is geweest op een of meer notariskantoren in 
Nederland. In geval van werkzaamheid in deeltijd wordt die periode naar evenredigheid verlengd. Bij 
verordening is bepaald aan welke verplichtingen gedurende de stage verder moet worden voldaan. Thans 
moeten na de beroepsopleiding ten minste 40 opleidingspunten worden behaald door het volgen van 
door de KNB goedgekeurd onderwijs. De punten behaald met het onderwijs liggen, in beginsel in gelijke 
verhouding, deels op het gebied van management en financieel bestuur en deels op vakinhoudelijk 
gebied; 

4. als kandidaat-notaris gedurende een al dan niet aaneengesloten periode van twee jaren binnen het 
tijdsbestek van drie jaren voorafgaande aan zijn verzoek tot benoeming, in het Koninkrijk onder 
verantwoordelijkheid van een notaris of een waarnemer notariele werkzaamheden heeft verricht of het 
notarisambt heeft waargenomen, dan wel als notaris gedurende die periode het notarisambt heeft 
vervuld, met dien verstande dat, in geval van werkzaamheid in deeltijd, deze termijnen naar 
evenredigheid worden verlengd; 

5. in het bezit is van: 

a. een ondernemingsplan dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 7, eerste lid, alsmede van het advies 
als bedoeld in artikel 7, tweede lid; 



b. een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiele en strafvorderlijke gegevens; en 

c. een verldaring van de kamers van toezicht in het arrondissement of de arrondissementen waar hij als 
kandidaat-notaris werkzaam is of werkzaam is geweest, waaruit blijkt of hem een maatregel als bedoeld in 
artikel 103 is opgelegd en, zo ja, welke. 

Een verzoek tot benoeming wordt ingediend bij de Minister van Justitie. De minister verzoekt de KNB en de 
kamers van toezicht in het arrondissement (of de arrondissementen) waar de verzoeker als kandidaat-notaris 
werkzaam is of is geweest hem in kennis te stellen van eventuele aan hen bekende feiten of omstandigheden die 
naar hun oordeel tot weigering van het verzoek zouden kunnen leiden. 

Een benoeming kan uitsluitend worden geweigerd indien aan een of meer vereisten van artikel in 6 of 9 Wna 
genoemde voorwaarden niet is voldaan of wanneer, gelet op de antecedenten van de verzoeker, een gegronde 
vrees voor bestaat dat hij in strijd zal handelen met de voor het notarisambt geldende regels, of uit anderen hoofde 
de eer en het aanzien van het notarisambt zal schaden. Tegen weigering van een verzoek kan de verzoeker in 
beroep gaan. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht staat beroep open bij de rechtbank en hoger beroep 
bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. 

De voornaamste kritiek op het stelsel van voor 1999 richtte zich onder meer op de benoemingsbarrieres voor 
kandidaat-notarissen. De beperldng van vestigingsmogelijkheden en het benoemingsbeleid leidde tot een relatief 
groot aanbod van kandidaat-notarissen in vergelijking met het aantal notarissen en tot een overmatige 
bescherming van de zittende notarissen. De Wet op het notarisambt heeft geleid tot liberalisering van het 
benoemingsbeleid. Iedere kandidaat-notaris die aan de opleidingseisen en stageverplichtingen voldoet en over 
een ondernemingsplan beschikt dat is goedgekeurd door een commissie van deskundigen komt voor benoeming 
in aanmerking. 

Conclusie met betrekking tot de toetredingseisen 

De toetredingseisen die de overheid stelt aan een kandidaat-notaris, acht de commissie gerechtvaardigd. De hoge 
eisen die aan het ambt van de notaris worden gesteld, in samenhang met het domeinmonopolie en de full service, 
pleiten ervoor om de academische opleiding te handhaven. De huidige opleidingseisen zijn in de optiek van de 
commissie passend en noodzakelijk voor de start van de notariele carriere. Uit de toelichting bij het besluit 
Beroepsvereisten kandidaat-notaris blijkt dat de achtergrond van het stellen van nadere regels is gelegen in het 
waarborgen van het niveau en de inhoud van de academische opleiding, vereist voor toetreding tot de juridische 
beroepen van advocaat, rechter of notaris. 

De vereisten werpen geen te hoge drempels op die de toetreding onnodig kunnen belemmeren. Algemeen geldt 
dat iedereen die een juridische universitaire bachelor heeft afgerond wordt toegelaten tot de juridische master. 

Conclusies met betrekking tot de benoemingsvereisten 

- De nationaliteitseis 

De nationaliteitseis kan naar het oordeel van de commissie komen te vervallen. Voldoende is dat de notaris op de 
hoogte is van de Nederlandse wet- en regelgeving. Vanuit Europeesrechtelijk perspectief kunnen bij de eis 
vraagtekens geplaatst worden. 76 

Aanbeveling 7.1 

De nationaliteitseis kan naar het oordeel van de commissie komen te vervallen. Voldoende is dat de notaris kennis heeft van de 
Nederlandse wet- en regelgeving. 



- De beroepsopleiding 

De beroepsopleiding notariaat wordt door kandidaat-notarissen als zwaar, maar ook als bijzonder nuttig ervaren. 
Ook de werkgevers zijn in de regel tevreden over de toegevoegde waarde van de beroepsopleiding. De commissie 
is van oordeel dat het noodzakelijk is het vak goed in de breedte op alle vakgebieden te beheersen. Dit is niet alleen 
nodig om de onderlinge samenhang tussen de rechtsgebieden te kunnen blijven zien, maar het is ook 
noodzakelijk voor de kwaliteit van de dienstverlening. 

- De stageduur 

Voor degenen die direct na afronding van hun universitaire studie het notariaat instromen, vormt de vereiste zes 
jaar stage geen onevenredige belemmering van de marktwerking. De aard, inhoud, omvang en het nut van de 
verplichtingen tijdens de stage staan in relatie tot de vereiste kwaliteit van de beroepsuitoefening. In de 
beroepsgroep zelf bestaan ook geen twijfels over de noodzaak ervan, gelet op de resultaten van de Eerste 
Trendrapportage Notariaat. Daaruit komt naar voren dat de duur van de stageperiode voor de meerderheid van 
de kandidaat-notarissen (77%) geen knelpunt vormt om toe te treden tot een maatschap. Overigens blijkt dat de 
kandidaat-notaris die benoemd wil worden gemiddeld ongeveer 10 jaar ervaring heeft in het notariaat. De 
doorlooptijd van afstuderen tot benoeming neemt sinds de invoering van de nieuwe notariswet af. 

- Zij-instromers 

De zij-instroom wordt naar het oordeel van de commissie onnodig bemoeilijkt. De wet stelt als voorwaarde voor 
benoeming dat iemand gedurende een termijn van zes jaren werkzaam moet zijn geweest op een of meer 
notariskantoren in Nederland. Op een andere wijze kan men geen stagetijd opbouwen. Deze bepaling vormt een 
onwenselijke barriere voor juristen uit andere juridische beroepsgroepen, zoals advocaten of rechters, die hun 
carriere graag in het notariaat willen voortzetten. Het belemmert ook juristen die al als kandidaat-notaris 
werkzaam zijn, maar de praktijk tijdelijk willen verlaten voor bijvoorbeeld het verrichten promotieonderzoek aan 
een universiteit. Ook het werken in deeltijd in de notariele praktijk en als universitair docent of onderzoeker op het 
terrein van het notariele recht, wordt door deze regeling ontmoedigd. De stageduur wordt in geval van werken in 
deeltijd immers tijdsevenredig verlengd, terwijl werkzaamheden als universitair docent of onderzoeker daarbij 
niet in aanmerking worden genomen. Een en ander geldt mutatis mutandis ook voor de termijnen die in de wet 
zijn opgenomen als voorwaarde voor de benoeming tot waarnemend notaris. 

Aanbeveling 7.2 

Er dient een regeling te worden getroffen waarin relevante werkervaring in andere juridische beroepen wordt omschreven die 
geheel of gedeeltelijk als stagetijd kan worden meegeteld. De weging van de andere ervaring dient aan de hand van deze 
normstelling door een onafhankelijke toelatingscommissie te gebeuren. 



- Parttime kandidaten 

Teneinde het beroep aantrekkelijk te houden en parttime kandidaat-notarissen niet te ontmoedigen ten aanzien 
van de opbouw van hun stage zal bezien moeten worden op welke wijze de stage aangepast kan worden, omdat 
de huidige regeling in bepaalde situaties tot onredelijke gevolgen leidt. Indien een minimum aantal uren per week 
wordt gewerkt zou een maximum gesteld kunnen worden aan het aantal vereiste stagejaren. 

Aanbeveling 7.3 

De opbouw stage parttime kandidaat-notarissen is aan herziening toe. 



- Overige eisen tijdens de stage 

Bij verordening is bepaald aan welke verplichtingen een kandidaat verder gedurende de stage moet voldoen. Het 
komt erop neer dat na de beroepsopleiding ten minste 40 opleidingspunten moeten zijn behaald door het volgen 
van door de KNB goedgekeurd onderwijs. De punten behaald met het onderwijs liggen in beginsel in gelijke 
verhouding deels op het gebied van management en financieel bestuur en deels op vakinhoudelijk gebied. 
Deze eisen zijn niet onredelijk. Het is van belang dat kandidaat-notarissen na het voltooien van de 
beroepsopleiding verplicht zijn nun kennis up-to-date te houden en zich voor te bereiden op management- en/of 
ondernemerstaken. Ook voor diegenen die als notaris-in-dienstbetrekking (gaan) werken is het nuttig om 
cursussen van dien aard te volgen. 

- Het ondernemingsplan 

Uit de Eerste Trendrapportage Notariaat blijkt dat het opstellen en het goedgekeurd krijgen van een 
ondernemingsplan slechts voor minder dan een op de tien kandidaat-notarissen een groot knelpunt vormt. Dit 
wordt bevestigd door het feit dat van de 112 in 2003 behandelde ondernemingsplannen 111 plannen zijn 
goedgekeurd. De commissie acht het vereiste van een ondernemingsplan als bedoeld in artikel 6 en 7 Wna 
noodzakelijk. De kandidaat-toetreder moet kunnen aantonen dat hij financieel in staat is een kantoor op te zetten 
dat in overeenstemming is met de eisen van het ambt en binnen drie jaar kostendekkend zal zijn. Indien deze 
laatste periode langer gemaakt zou worden, zou een te zware wissel worden getrokken op de financiele 
onafhankelijkheid van de notaris van zijn opdrachtgevers. Uit de Eerste Trendrapportage Notariaat blijkt dat deze 
eis door de overgrote meerderheid van de kandidaat-notarissen niet als onnodig belastend wordt aangemerkt. 
De Monitor Commissie heeft overigens voor afschaffing van de eis gepleit. 

7.2 Persoonlijke geschiktheid 

Met de invoering van de Wet op het notarisambt is de toets van de persoonlijke geschiktheid van de kandidaat- 
notaris komen te vervallen. Onder de oude wet hield de toets in dat de beslissing over een voordracht aan de 
Koningin ter voorziening in een notariele vacature werd genomen door de Staatssecretaris van Justitie, nadat in 
een persoonlijk onderhoud een beeld was gevormd van de persoon en de kwaliteiten van de aanbevolen 
kandidaat-notaris. De KNB huldigt het standpunt dat de persoonlijke geschiktheid (vooral de integriteit) voor het 
ambt van notaris voorafgaand aan de benoeming zou moeten worden getoetst. Naar het oordeel van de KNB is het 
onvoldoende dat alleen wordt gecontroleerd of de kandidaat-notaris over de vereiste papieren beschikt. 
Derhalve zou de KNB graag aan het einde van de stage een toets willen invoeren, waarbij wordt vastgesteld of 
iemand voldoende in staat is naar behoren als notaris te functioneren. 

Een dergelijke toets zou kunnen plaatsvinden door een commissie toegang notariaat, vergelijkbaar met de 
Commissie Aantrekken Leden Rechterlijke Macht (CALRM). Van de selectie door de CALRM maakt deel uit een 
assessment met als doel na te gaan of de kandidaat wat persoonlijkheid betreft over een aantal te meten 
eigenschappen en vaardigheden beschikt. Een andere mogelijkheid is dat een kandidaat-notaris wordt verplicht 
het door hem in te dienen ondernemingsplan te verdedigen ten overstaan van een commissie. 

De commissie onderschrijft het standpunt dat een toets op de geschiktheid van de persoon voor het ambt te 
rechtvaardigen is, mede om te voorkomen dat toepassing van de essentiele waarden in de praktijk gaat afvlakken. 
De commissie is echter geen voorstandster van invoering van een subjectieve toets aan het eind van het 
opleidingstraject. Zij zou zich wel kunnen vinden in een objectieve toets, op enig moment tijdens de opleiding, 
waarmee de geschiktheid van de persoon voor het ambt zou kunnen worden getoetst. 

Aanbeveling 7.4 

Invoering objectieve toetst geschiktheid tijdens opleiding. 




7.3. Notaris in dienstbetrekking 

In de notariele praktijk bestaat al sinds lang behoefte aan de mogelijkheid tot het benoemen van een notaris, die 
zonder als ondernemer werkzaam te zijn, zelfstandig passeerbevoegdheid heeft. In het verleden is in verschillende 
rapporten van de KNB aandacht besteed aan dit onderwerp. 

Zo zijn bijvoorbeeld voorgesteld de 'substituut-notaris' in het interim-rapport van maart 1969 van de Commissie 
Van de Poll I, de niet-protocolhoudende notaris in het rapport van juli 1973 van de Structuur-Commissie en de 
rechtspersoon-notaris uit het rapport van november 1977 van de Commissie Van de Poll II. In 1985 volgde nog een 
rapport van de Commissie 'Substituut-Notaris' onder voorzitterschap van mr. H.M. Sasse. 77 

De commissie is van oordeel dat de mogelijkheid dat een notaris in dienstbetrekking werkzaam kan zijn, in de wet 
moet worden opgenomen. De volgende argumenten spelen daarbij een rol. 

Een ervaren kandidaat-notaris die op dit moment tot notaris benoemd wil worden, kan dit alleen bereiken door 
tevens te ldezen voor het zelfstandig uitoefenen van een onderneming. Veel ervaren kandidaat-notarissen 
ambieren echter wel het ambt van notaris maar kunnen of willen het ambt niet combineren met het fulltime 
ondernemerschap. De reden hiervoor kan bijvoorbeeld zijn dat zij naast hun werkkring ook zorgtaken in het gezin 
vervullen of in deeltijd willen (blijven of gaan) werken. Het in stand houden van een eigen kantoor is daarmee vaak 
niet in overeenstemming te brengen. Daarnaast kunnen ervaren kandidaat-notarissen ook om financiele redenen 
ervan afzien zich als notaris te vestigen. De noodzakelijke investeringen en de betaling van een overnamebedrag 
voor een bestaande vestiging met een bedrag aan goodwill kunnen een financiele drempel opleveren. 

De thans bestaande feitelijke onmogelijkheid voor een kandidaat-notaris om in de hiervoor genoemde gevallen 
tot notaris benoemd te worden, betekent dat goede en ervaren kandidaat-notarissen niet de plaats binnen het 
notariaat kunnen innemen die hun op grond van hun kennis en ervaring toekomt. Zij kunnen immers, zolang zij 
niet tot notaris benoemd zijn, niet zelfstandig (dat wil zeggen, anders dan als waarnemer) een akte passeren. 
Hierdoor worden zij extern niet als volwaardig notarieel jurist beschouwd, maar slechts - zoals de naam 
kandidaat-notaris aangeeft - als dingend naar het notarisambt. Mede als gevolg van dit gebrek aan 
carriereperspectief verlaten velen van hen het notariaat, wat leidt of zal leiden tot een vermindering van de 
capaciteit van de notariele dienstverlening. Het delen van de passeerlast met de notaris in dienstbetrelddng geeft 
de notaris/ondernemer meer armslag om zijn aandacht en tijd te verdelen tussen het ondernemerschap en het 
notarisambt en meer aandacht te besteden aan (voorbereidende) contacten met clienten. 

De figuur van notaris in dienstbetrelddng kan kandidaat-notarissen een perspectief bieden om hun carriere in het 
notariaat als volwaardig notaris voort te zetten. Uit enquetes is gebleken dat hiervoor bij kandidaat-notarissen veel 
belangstelling bestaat. Het kan ook voordelen opleveren voor de zittende notaris om zijn tijd beter en 
evenwichtiger te verdelen over de private en publieke kanten van het ambt. 

De commissie is van mening dat de mogelijkheid van notaris in dienstbetrelddng beperkt moet blijven tot 
dienstbetrekking bij een notaris. Een notaris in dienstbetrelddng bij een niet-notaris is niet te verenigen met het 
beeld van de notaris dat de commissie hiervoor heeft geschetst, vooral waar het de essentie van het ambt betreft. 
Invoering van een Professioneel Statuut kan hier niet aan af doen. 

Aanbeveling 7.5 

De commissie beveelt aan de invoering van de mogelijkheid van de notaris in dienstbetrekking en deze te beperken tot een 
dienstbetrekking bij een notaris. 



7.4 Leeftijdsgrens 

Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Wna is de notaris met ingang van de eerstvolgende maand na het 
bereiken van de 65-jarige leeftijd van rechtswege ontslagen. De leeftijdsgrens van 65 jaar speelt daarnaast een rol 
bij de benoembaarheid tot waarnemer. Artikel 29, vijfde lid, van de wet schrijft voor dat het notarisambt slechts 
kan worden waargenomen door degene die de 65-jarige leeftijd nog niet heeft bereikt. 

Door de KNB is aangedrongen de leeftijdsgrens in beide gevallen te verhogen tot 70 jaar. Vanuit de Tweede Kamer 
is de Minister van Justitie gevraagd het mogelijk te maken dat de notaris vrijwillig kan besluiten ook na zijn 65e jaar 
zijn ambt te blijven uitoefenen. 

Er bestaan verschillende redenen voor de behoefte aan een flexibele pensionering. Een aanzienlijk aantal van de 
thans zittende notarissen zal binnen afzienbare tijd de praktijk neerleggen omdat zij de leeftijdsgrens hebben 
bereikt. Daarnaast komt het steeds vaker voor dat notarissen ruim voor nun 65e jaar defungeren en aan hen op 
eigen verzoek bij koninklijk besluit ontslag wordt verleend. Uit de Eerste Trendrapportage Notariaat valt op te 
maken dat ruim een kwart van de notarissen (28%, ofwel 403 notarissen) ouder is dan 55 jaar en dus binnen tien 
jaar verplicht moet stoppen. Binnen 15 jaar bereikt bijna de helft van de notarissen (48%, ofwel 690 notarissen) de 
leeftijd van 65 jaar. 78 

Uit de aantallen en de leeftijdsverdeling van de kandidaat-notarissen blijkt dat op dit moment in principe 
voldoende kandidaat-notarissen aanwezig zijn die op termijn voor benoeming tot notaris in aanmerking zouden 
kunnen komen. Hierbij dient echter te worden opgemerkt dat het dan wel essentieel is dat kandidaat-notarissen 
ook daadwerkelijk de ambitie hebben om notaris te worden en het parttime werken niet veel meer toeneemt. 
Bovendien is het van belang om op te merken dat het aantal kandidaat-notarissen weliswaar nog steeds toeneemt, 
maar dat die stijging sinds 2001 sterk is afgenomen. 79 Afgaande op de resultaten van een serie jaarlijkse exit- 
enquetes onder kandidaat-notarissen lijkt het erop dat verhoudingsgewijs meer vrouwelijke kandidaat-notarissen 
het notariaat verlaten dan mannelijke. Dit zou tot een verdere daling van het aantal kandidaat-notarissen kunnen 
leiden, aangezien het aandeel vrouwelijke kandidaten steeds meer toeneemt. In augustus 2004 bestaat meer dan 
de helft van het aantal kandidaat-notarissen (58% van 2061) uit vrouwen. 80 Ook de gegevens uit de 
Trendrapportage die betrekking hebben op de uitstroom studie (notarieel recht) en de instroom beroepsopleiding 
zien er bepaald niet gunstig uit. Het aantal geslaagden notarieel recht daalt vanaf 1997/1998 gestaag. Bovendien 
lijkt een steeds groter aantal afgestudeerde studenten notarieel recht een functie buiten het notariaat te kiezen. 
Van het aantal geslaagden notarieel recht in het studiejaar 2002/2003 koos slechts 48% voor de beroepsopleiding! 
Dit is ook terug te vinden in de sinds 1998/1999 ingezette (vrij forse) daling van het aantal starters met de 
beroepsopleiding. 87 

De commissie heeft overigens vernomen dat het aantal studenten notariaat dit jaar en het volgende studiejaar 
aanzienlijk is toegenomen c.q. zal toenemen. 

De ontwikkeling van de in- en uitstroom van notarissen en kandidaat-notarissen geeft enige reden tot zorg in 
verband met de continui'teit van het notariaat op langere termijn. Op basis van de beschikbare gegevens kan de 
commissie zich geen oordeel vormen in hoeverre de huidige instroom van starters voor de beroepsopleiding op 
termijn voldoende zal zijn om de vacatures voor kandidaat-notarissen bij de notariskantoren in te vullen. Onzeker 
is of notariskantoren het aantal arbeidsplaatsen uit oogpunt van kostenbewaking zullen (blijven) terugbrengen. 
De commissie heeft thans niet voldoende argumenten gevonden om aan te bevelen de leeftijdgrens te verhogen 
naar 70 jaar. De verwachting bestaat dat in de toekomst in het algemeen de noodzaak zal bestaan tot langer 
doorwerken. Daarop kan de commissie echter niet vooruitlopen. De grens van 65 jaar staat voor het notariaat 
eigenlijk niet ter discussie. Het notariaat heeft vooral behoefte aan waarnemers. 




Aanbeveling 7.6 

De commissie beveelt aan de leeftijdsgrens voorshands te handhaven en te volstaan met net creeren van de wettelijke 
mogelijkheid om notarissen tussen nun 65e en ten hoogste hun 70e jaar tot notaris-waarnemer te benoemen. 



7.5 Goodwill 

Hoewel onder de oude notariswet betaling van goodwill niet toegestaan leek, kwam dit in de praktijk in verkapte 
vorm wel voor. Bij overname van een praktijk werd bijvoorbeeld meer dan de taxatiewaarde betaald voor 
overname van het kantoorpand en de inventaris. 

Na inwerldngtreding van de nieuwe wet is die praktijk zichtbaarder geworden vanwege de verplichting om bij een 
verzoek tot benoeming een ondernemingsplan te voegen. 

Uit de ondernemingplannen blijkt dat er een praktijk is ontstaan waarbij door kandidaten voor een protocol of 
associatieve standplaats soms aanzienlijke bedragen aan goodwill moeten worden betaald. Deze goodwillpraktijk, 
die wat wijze van betaling betreft veel varianten kent, kan niet alleen leiden tot een opwaartse druk op de tarieven 
van de overnemende notaris, maar kan tevens betekenen dat een minder draagkrachtige kandidaat-notaris 
nauwelijks aan een bestaande standplaats kan komen. Uit de Eerste Trendrapportage Notariaat blijkt dat 49% van 
de geenqueteerde kandidaat-notarissen de hoogte van de goodwill bij overname van een kantoor als een groot 
knelpunt ziet. 

Bij overname van een eenmanskantoor komt goodwill iets minder vaak voor dan bij maatschappen. Ook zijn de 
goodwillbedragen bij een eenmanskantoor veelal lager, enkele uitschieters daargelaten. De goodwill wordt of in 
een keer betaald (men kan er dan fiscaal op afschrijven) dan wel door middel van een ingroeiregeling (bij 
maatschappen). Een ingroeiregeling van vijf jaar is het meest gebruikelijk en bij de grote IDS kantoren 82 loopt deze 
tussen de zeven en tien jaar. De bepaling van de hoogte van de te betalen goodwill geschiedt bij overname van de 
praktijk of bij toetreding normaliter op basis van gerealiseerde en genormaliseerde resultaten in de afgelopen drie 
jaar en/of op basis van voorspelde resultaten voor de komende jaren. 

Drempels voor te hoge bedragen 

De Commissie van deskundigen, die de ondernemingsplannen van kandidaat-notarissen moet goedkeuren 

alvorens deze voor benoeming tot notaris in aanmerking komen, heeft besloten dat in zulke gevallen een 

verrekenbeding in de goodwillovereenkomst moet worden ingebouwd, dat ertoe leidt dat de kostendekkendheid 

van de praktijk na drie jaar ten minste voldoende gewaarborgd is. Het is hierbij irrelevant of de goodwill in een 

bedrag wordt voldaan of dat sprake is van een ingroeiregeling of een combinatie van beide. Het teveel betaalde 

moet dan door de gedefungeerde notaris of door de andere maten worden terugbetaald aan de nieuwe toetreder 

tot de maatschap. 

Een andere drempel voor een te hoog goodwillbedrag vormt de financiering. Het ligt in de rede dat financiers niet 

bereid zijn om een notaris een lening te verstrekken indien het goodwillbedrag niet in overeenstemming is met de 

te verwachten bedrijfsresultaten. 

Conclusie 

Goodwill als gekapitaliseerde vergoeding voor toekomstige ondernemingsresultaten op basis van een te 
verwachten jaarlijkse omzet, is een fenomeen dat hoort bij de vrijere marktwerking die thans in het notariaat 
speelt. Betaling van goodwill hoeft niet per se strijdig te zijn met de eisen van het ambt. De kandidaat-notaris 
betaalt niet voor het protocol, want dat is van de Staat, indien de notaris overlijdt of defungeert. De Minister van 
Justitie wijst, gehoord de kamer van toezicht, een notaris aan om het protocol over te nemen. Als een notaris zich 
in een ander arrondissement vestigt, heeft hij de mogelijkheid zijn protocol mee te nemen. Het kan zijn dat het 



financieel aantrekkelijker is om een goedlopend kantoor als going concern over te nemen dan zelf een kantoor van 

de grond af op te bouwen. 

Hoewel van evidente misstanden tot nu toe niet is gebleken ziet een groot aantal kandidaat-notarissen de hoogte 

van de goodwill bij overname van een kantoor als een groot knelpunt. 

De commissie heeft echter onvoldoende gegevens verkregen om over dit onderwerp een verantwoord oordeel te 

geven. 

Aanbeveling 7.7 

De commissie beveelt aan dat de KNB een nadere studie maakt van dit onderwerp en dat de Commissie van deskundigen waakt 
voor net aangaan van te hoge goodwillverplichtingen die de behoorlijke uitoefening van het ambt in gevaar zouden kunnen 
brengen. 



7.6 Innovatie, het uitbesteden van werk 

Notarissen zullen in verband met vragen vanuit de markt meer dan ooit moeten inspelen op maatschappelijke 

ontwikkelingen, zoals de opkomst van Internet, ICT en emancipatie van burgers. Zij kunnen bij een juiste 

benutting van ICT-mogelijkheden efficienter en goedkoper werken. Het stelt hen in staat sneller en beter in te 

spelen op veranderende marktomstandigheden, en slimmer te werken. Het notariaat heeft altijd al ruimschoots 

gebruik gemaakt van technologische vernieuwingen. 

Voorbeelden van innovatie in het notariaat zijn de digitale databank ECH (Elektronische Communicatie 

Hypotheken), het samenwerkingsverband Netwerk Notarissen, en de websites op Internet (www.veilingnotaris.nl, 

www.internetnotariaat.nl, www.veilingnet.nl) en de digitale communicatie met het Kadaster. 

Wei wordt de notaris uit hoofde van de aan zijn ambt gestelde voorwaarden en eisen begrensd in zijn 

ondernemerschap. Hoewel de tuchtrechter zich tot nu toe nog slechts in een beperkt aantal zaken heeft 

uitgesproken over de grens tussen het notariele ambt en het ondernemerschap van de notaris, is toch al een aantal 

piketpaaltjes gestagen dat enig inzicht geeft hoe de tuchtrechter tegen het uitbesteden van werk aan kijkt. Het Hof 

Amsterdam 83 heeft ten aanzien van het uitbesteden van werkzaamheden aan derden overwogen dat notarissen 

in hun zorgplicht tekortschieten als in de samenwerldng met andere notariskantoren persoonlijk contact met 

client wordt ontmoedigd en de notaris geen instrumenterende rol over de kwaliteit van werkzaamheden bezit 

(ontbreken van regie). Voor zover nu al van een lijn kan worden gesproken is de lijn dat de tuchtrechter zich 

terughoudend opstelt en de grenzen van marktwerking in het voordeel van het ambt uitlegt. 

Het is van groot belang dat voor de notaris duidelijk is welke mogelijkheden wel en niet binnen de eisen van het 

ambt passen. De overheid en de KNB zullen mitsdien helderheid hierover moeten verschaffen en een consistent 

beleid moeten voeren, zodat het notariaat weet waar het aan toe is. 

De notaris blijft verantwoordelijk voor het uiteindelijke notariele product, ook al is voorwerk gedaan door een 

derde. Het uitbesteden van werkzaamheden, waarbij de regie van de notaris over de uitbestede werkzaamheden 

ontbreekt, is tuchtrechtelijk laakbaar. 

Conclusie 

De commissie is van mening dat in beginsel innovatie door het uitbesteden van werkzaamheden, binnen de 
ruimte die het ambt laat en onder de voorwaarden die de tuchtrechter al heeft gesteld, mogelijk moet zijn. Het 
maakt immers geen essentieel verschil of de notaris het ambachtelijke deel van de notariele werkzaamheden aan 
iemand binnen zijn eigen kantoor uitbesteedt of aan iemand buiten zijn kantoor, mits voldoende zeker is dat de 
notaris de regie, de zeggenschap en het toezicht volledig behoudt. Het feit dat het om vertrouwelijke gegevens gaat 
en dat de notaris een geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht heeft behoeft daaraan niet in de weg te staan. 
Dat is een kwestie van goede organisatie en goede contractuele afspraken. Voorwaarde is dat de notaris de 



volledige zeggenschap en de regie over het dossier behoudt. De notaris blijft te alien tijde verantwoordelijk voor 
het eindproduct en de wijze waarop dat tot stand is gekomen. Het uitbesteden van werkzaamheden kan een aantal 
voordelen opleveren. Processen die uit een aantal standaardhandelingen bestaan worden in vergaande mate 
geautomatiseerd. Dit kan bijdragen aan een daling van het foutenpercentage en dalende kosten. Het biedt 
notariskantoren de mogelijkheid hun kosten te flexibiliseren; de risico's en lasten van de investeringen worden 
gedragen door derden. 

7.7 Publiciteit en Reclame 

Op grond van artikel 28 Verordening beroeps- en gedragsregels mag de notaris potentiele clienten benaderen via 
direct mail of informatiebrochures. Hij mag hen echter niet persoonlijk rechtstreeks benaderen. In zoverre 
belemmeren de gedragsregels de mogelijkheden van de notaris om zijn diensten telefonisch of in persoon aan 
potentiele clienten aan te bieden. Het doel van de regeling is clienten in een kwetsbare positie te beschermen 
tegen opdringerige werving. Als bijvoorbeeld notarissen mensen die een overlijdensadvertentie hebben geplaatst 
telefonisch of schriftelijk zouden aanschrijven en hun diensten aanbieden, zou dat afbreuk doen aan het 
vertrouwen in en de goede naam van het notariaat. Het verbod heeft een beperkte strekking en sluit een bepaalde 
vorm van onwenselijke reclame uit. Adverteren, bijvoorbeeld via de eigen website van de notaris,S is toegestaan 
mits dit objectief en transparant gebeurt. 

Adverteren via een makelaar is niet toegestaan om elke schijn van afhankelijkheid te vermijden. De commissie 
wijst ook op de voordelen die aan reclameactiviteiten verbonden zijn als deze geschieden op een wijze die in 
overeenstemming is met de waardigheid van het ambt. De notaris kan daarmee inzicht verschaffen in de kwaliteit 
van zijn dienstverlening, het bestaan van bijzondere expertise en de transparantie van zijn tarieven. 



Aanbeveling 7.8 




































Mits de notaris zich houdt 


aan 


de 


eisen 


die 


het 


ambt stelt, 


is 


het 


maken 


van 


reclame 


een 


geoorloofde 


en 


soms 


zelfs 


nuttige 


activiteit. 





































7.8 Provisie 

Op grond van artikel 12, tweede lid, van de Verordening beroeps- en gedragsregels mag de notaris voor het 
verkrijgen van opdrachten aan derden geen financiele of andere op geld waardeerbare tegemoetkoming geven. 
Het oogmerk van het provisieverbod is te voorkomen dat de onafhankelijkheid/onpartijdigheid van de notaris, 
zoals geregeld in artikel 17, Wna, in gevaar wordt gebracht. Het hoeft daarbij niet alleen te gaan om een 
tegemoetkoming ter verkrijging van een concrete opdracht. 

In de praktijk bestaat thans onduidelijkheid over de wijze waarop notarissen een samenwerkingsverband mogen 
aangaan bij de dienstverlening en daarbij onderling een bepaalde beloning mogen afspreken. 

Aanbeveling 7.9 

Naar het oordeel van de commissie zouden afspraken over de verdeling van de beloning tussen samenwerkende notarissen 
mogelijk moeten zijn zo lang de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de instrumenterende notaris gehandhaafd blijven 
en de beloningsstructuur transparant en redelijk is. Notarissen mogen echter aan andere dienstverleners, zoals makelaars, noch 
een beloning betalen noch in het vooruitzicht stellen teneinde op deze wijze clienten te werven. 



Eindnoten hoofstuk 7 

76 Zie daarover Melis-Waaijer, De notariswet, pagina 66-67. 

77 In 1998 hebben S.B.J, van Heijst en Q.J. Marck in WPNR 6299 er voor gepleit om in de wet de mogelijldieid op 
te nemen dat een notaris als werknemer in dienst kan treden van een andere notaris. De mogelijldieid van deze 
figuur is ook in de hiervoor bedoelde rapporten onderkend. In juni 2003 heeft een werlcgroep over die 
mogelijldieid een rapport uitgebracht waarin werd geconcludeerd dat de notaris in dienstbetrekking zonder 
noemenswaardige bezwaren en zonder al te ingrijpende wetswijziging in de wet kan worden opgenomen. 

78 Tabel 4.3 Eerste Trendrapportage Notariaat. 

79 Figuur 3.2 Trendrapportage. 

80 Eerste Trendrapportage Notariaat pagina 38; BDO Consultants Personeel & Organisatie. In: Notariaat 
Magazine nr. 9, 2004). 

81 Tabel 4.2. Eerste Trendrapportage Notariaat. 

82 Kantoren met interdisciplinaire samenwerking met advocaten of fiscaaljuristen. 

83 Hof Amsterdam, 22 juli 2004, Notariaat Magazine 2004/8. 



Hoofdstuk 8 

Versterking van de positie van de consument 

8.1 Informatieasymmetrie tussen notaris en consument 

Op de markt voor notariele dienstverlening vinden transacties plaats tussen notarissen en consumenten van 
notariele diensten. Deze transacties kenmerken zich veelal door informatieasymmetrie tussen notaris en 
individuele consumenten. De individuele consument heeft namelijk te maken met een beroepsbeoefenaar die in 
het algemeen meer kennis van het recht, de markt en de transactie heeft dan hijzelf. Deze ongelijkheid brengt de 
client in een afhankelijkheidsrelatie met de notaris, die nog eens versterkt wordt door het domeinmonopolie. 

De informatieasymmetrie is minder aanwezig bij professionele consumenten (zoals banken, makelaars en 
gemeenten). Zij nemen vaker en veelal in grotere hoeveelheden notariele diensten af, waardoor zij meer inzicht 
hebben in de kenmerken van de dienst zoals prijs en kwaliteitsaspecten. Het reputatiemechanisme kan in dit geval 
werken. 

8.2 Sterke positie van consumenten belangrijk 

De commissie onderschrijft het belang van een versterking van de positie van consumenten. In het algemeen 
werken markten beter als aanbieders en vragers zich als volwaardige marktpartijen kunnen gedragen. Een sterkere 
positie geeft consumenten mogelijkheden om weloverwogen voor een bepaalde notaris te ldezen. Notarissen 
zullen dan meer dan nu, zij het binnen de grenzen die het ambt stelt, moeten inspelen op de wensen van 
consumenten. 

Sinds de invoering van de Wet op het notarisambt in 1999 zijn er diverse initiatieven genomen die de positie van 
consumenten versterken of die consumenten ten goede komen. Zo heeft een bedrijf een website opgericht waarop 
notaristarieven te vergelijken zijn en waar offertes kunnen worden aangevraagd. Daarnaast heeft de Vereniging 
Eigen Huis voor haar leden een voordelig contract afgesloten met een notarisnerwerk: een voorbeeld van 
vraagbundeling. De commissie onderschrijft het belang van deze initiatieven. 

8.3 Consumentenklachten 

Consumenten zijn over het algemeen tevreden over de kwaliteit van notariele diensten. Zij zijn echter wel 
ontevreden over enerzijds de hoogte en onduidelijke samenstelling van prijzen en anderzijds over de 
mogelijkheden klachten en geschillen op te lossen. 84 

Het eerste probleem dat de commissie signaleert is een transparantieprobleem. Consumenten hebben namelijk 
geen inzicht in de verhouding tussen prijs en kwaliteit, hoewel zij daar wel behoefte aan hebben. De kwaliteit 
bestaat uit een aantal aspecten zoals de kwaliteit van de akte, het juridische advies en van overige notariele 
handelingen en de dienstverlening. Hoewel de al beschikbare informatie zich concentreert op de tarieven, is de 
commissie van mening dat deze informatie het gebrek aan inzicht in zowel de hoogte als de samenstelling (c.q. 
opbouw) van de tarieven niet oplost. Dit wordt veroorzaakt doordat de consument weinig tot geen informatie heeft 
over de relatie tussen prijs en kwaliteit, waardoor hij de verhouding ook niet kan beoordelen. 

Het transparantieprobleem wordt veroorzaakt door een aantal kenmerken van het notariaat. Een eerste kenmerk 
van het notariaat is dat de dienst die de notaris levert maatwerk is. Daarnaast is de kwaliteit door de consument 
vooraf vaak niet goed in te schatten. Dit kan zelfs achteraf een probleem zijn, aangezien de werkelijke kwaliteit 
vaak pas na langere tijd duidelijk wordt. Ten derde nemen consumenten slechts een paar keer in hun leven een 



product van de notaris af, zodat het reputatiemechanisme niet goed werkt. 

Het tweede probleem betreft de ldachten- en geschillenafhandeling. Ten eerste is het voor consumenten veelal 
onduidelijk wat hun rechten en plichten zijn en waar zij kunnen klagen. Ten tweede zijn de huidige 
klachtenprocedures bij ringvoorzitters en learners van toezicht niet primair gericht op de belangen van de 
consument, maar op het handhaven van de beroepsstandaard. 

Een goede geschillenregeling zal een disciplinerende werking kunnen hebben op het gedrag van notarissen. 
Consumenten moeten daarom bij geschillen een laagdrempelige toegang tot een rechter hebben. Het vergroten 
van de kennis van consumenten en aanbieders omtrent rechten en plichten en het verbeteren van de afhandeling 
van consumentenklachten zal leiden tot minder geschillen en tot een stijging van het vertrouwen van partijen in 
de markt. 

De commissie heeft eerder in dit rapport het voorstel gedaan deze geschillenbeslechting bij de notariele kamer 
onder te brengen. 

8.4. Naar een transparantere notarismarkt 

Het vergroten van de transparantie zal ertoe leiden dat de consument beter in staat zal zijn notarissen te 
vergelijken en daardoor een gunstigere prijs-/kwaliteitsverhouding kan bedingen. Niet alle 
transparantieproblemen zijn echter volledig op te lossen, omdat het niet altijd mogelijk is objectiveerbare en 
controleerbare informatie te leveren aan de consument. Zo is met name de kwaliteit van juridisch advies 
nauwelijks vast te stellen. Waar dit wel mogelijk is, zou gestreefd moeten worden naar het nemen van zo licht 
mogelijke maatregelen om de transparantie te vergroten. De commissie geeft hieronder aan welke maatregelen 
haar voorkeur hebben en wat een terugvaloptie is. 

Aanbeveling 8.1 

De consumenten zouden voorlichting moeten ontvangen over twee onderwerpen. Namelijk over het feit dat zij keuzevrijheid 
hebben en dat zij notarissen kunnen vergelijken. 

Consumenten zijn zich er niet altijd van bewust welke verschillen bestaan tussen notarissen wat betreft tarieven en kwaliteit. 
Daarnaast weten de consumenten meestal niet welke handelingen de notaris moet uitvoeren in het kader van de opdracht, 
hetgeen mogelijk tot onbegrip over de hoogte van de tarieven leidt. Een informatiecampagne door of in samenwerking met een 
consumentenorganisatie, zoals bijv. de Consumentenbond, zou daarin verbetering kunnen brengen. 

Aanbeveling 8.2 

Daarnaast ziet de commissie aanleiding tot twee flankerende maatregelen, te weten het bevorderen van het maken van reclame 
(en andere pro-actieve informatievoorziening door notarissen aan consumenten) en het uitzetten van onderzoek naar 
kwaliteitsindicatoren door de overheid. De eerste maatregel kan notarissen stimuleren om meer dan nu informatie aan de 
consument te verschaffen. De tweede maatregel kan kennis en informatie opleveren die gebruikt kan worden bij de andere 
maatregelen. 



8.5 De Code Helder Offreren en Tarifieren 

De Code Helder Offreren en Tarifieren (Code HOT) van de KNB heeft tot doel notarissen te bewegen op een 
heldere manier om te gaan met hun clienten waar het gaat om communicatie over hun dienstverlening en de 
vergoeding daarvoor. De Code heeft echter niet alleen betrelddng op de afspraken die de notaris en de client 
voorafgaand aan de dienstverlening met elkaar maken, maar ook op afspraken tussen notaris en client tijdens de 
uitvoering van een opdracht. De inhoud van de Code is deels een uitwerking van onderdelen van de Verordening 
beroeps- en gedragsregels en sluit daarnaast aan bij wat in de Kwaliteitsnorm van de KNB is vastgelegd met 



betrekking tot communicatie tussen notaris en client ten aanzien van werkzaamheden en financiele vergoeding 
daarvoor. Waar de Verordening beroeps- en gedragsregels en de Kwaliteitsnorm voornamelijk vastleggen wat 
plichten zijn van de notaris, geeft de Code daarnaast een beschrijving van de wijze waarop hij rechten en plichten 
van de opdrachtgever en andere betrokkenen kan vastleggen. De Code brengt een morele en publieke verplichting 
met zich mee en deels een formele verplichting. 

De commissie is van mening dat de Code een belangrijke functie heeft ter bevordering van de transparantie in de 
relatie van de notaris met de client die daardoor weet wat hij kan verwachten tegen welk tarief. De Code bevat ook 
regels voor heldere informatie over verschotten en overige kosten voor het verlenen van diensten, zodat de client 
achteraf niet voor onaangename verrassingen komt te staan. De Code voorkomt daarmee dat clienten zich fixeren 
op lage tarieven. De Code heeft ook betrekking op tussenpersonen en intermediairs. Wei zouden de 
mededingingsrechtelijke aspecten ervan nog eens zorgvuldig getoetst moeten worden. In het bijzonder de 
verplichting een minimumvergoeding in rekening te brengen is zeer twijfelachtig. 

Aanbeveling 8.3 

De commissie beveelt de KNB aan de regelgeving uit de Code HOT, die thans nog geen formele verplichting voor de notaris 
inhoudt, niet neerte leggen in een verordening. De commissie geeft erde voorkeur aan om de status van een codete handhaven. 
De nadruk zal moeten komen te liggen op een heldere voorlichting van de consument en duidelijkheid over de tarieven die 
berekend worden en de prestaties die daartegenover staan. De code dient regels te bevatten die ertoe leiden dat de offerte 
concreet en controleerbaar wordt met inachtneming van de grenzen van het mededingingsrecht. 



Eindnoten hoofstuk 8 

84 WODC, Eerste Trendrapportage Notariaat, december 2004. Intomart, Consumentenmonitor Marktordening, 
September 2004. 




Hoofdstuk 9 

Conclusies en aanbevelingen 

Hoofdstuk 2 

De commissie onderstreept het belang van de rol van de notaris als onafhankelijke en onpartijdige 
vertrouwenspersoon. Het maatschappelijk verkeer heeft aan deze vertrouwenspersoon nog steeds veel behoefte. 
De notaris moet een professionele dienstverlener zijn die zelf zorg draagt dat de kwaliteit van zijn dienstverlening 
op peil is en dat het vertrouwen in hem gerechtvaardigd is . 

Hoofdstuk 3 

Met betrelddng tot de ambtelijke ethiek heeft de commissie geen eenduidig beeld. Enerzijds worden signalen 
gehoord dat sommige notarissen de grenzen van de ethiek van het ambt opzoeken, anderzijds heeft de commissie 
geen harde aanwijzingen gevonden dat de kwaliteit van de dienstverlening tekort zou schieten. De vrees bestaat 
dat door de concurrentie hier en daar van verschraling van kwaliteit sprake is. Bij een onderzoek naar de 
ambachtelijke aspecten (de meetbare kwaliteit van de akten) zijn geen verontrustende gegevens naar boven 
gekomen. De commissie acht het wenselijk dat het ministerie van Justitie en de KNB nader onderzoek doen naar 
de kwaliteit en de integriteit van de notariele dienstverlening. 

Hoofdstuk 4 

4.1 De commissie beveelt aan dat het ministerie van Justitie en de KNB in voorkomende gevallen informeel bij de 
NMa vragen betreffende mededingingsrecht voorleggen om onnodige fricties te vermijden. 

4.2 De commissie beveelt aan dat de KNB op korte termijn gebruik gaat maken van haar bevoegdheid opgenomen 
in artikel 61, tweede lid, laatste zin, Wna, om bij verordening regels te stellen betreffende de bevordering van de 
vakbekwaamheid van de leden en de kwaliteit van de beroepsuitoefening. De verordening dient de basis te 
vormen tot verplichte deelname aan een auditsysteem zowel gericht op de kantoororganisatie als op de 
inhoudelijke controle van de kwaliteit van akten. 

4.3 De commissie is op grond van een aantal overwegingen tot de conclusie gekomen dat terugkeer naar vaste 
tarieven ook in de consumptieve onroerendgoedpraktijk onwenselijk is en geen oplossing biedt voor 
gesignaleerde knelpunten. De commissie ziet meer in een versterldng van de positie van de notaris door hem in 
een eerder stadium bij de transactie te betrekken dan nu het geval is. 

4.4 De commissie beveelt aan om de Amsterdamse praktijk bij de koop van onroerendgoed een wettelijke basis te 
geven opdat de notaris conform de verwachtingen van de koper en verkoper in staat wordt gesteld alle elementen 
van zijn kerntaak volledig uit te oefenen. 

De commissie meent dat de problemen bij de kern moeten worden aangepakt. Dit kan volgens de commissie door 
de notaris in staat te stellen zijn ambt in de onroerendgoedpraktijk ten voile te laten uitoefenen door zijn 
tussenkomst voor te schrijven in het stadium van de totstandkoming van de obligatoire rechtshandeling. 

Hoofdstuk 5 

5.1 De commissie beveelt aan de ministerieplicht als zodanig te handhaven maar deze toe te spitsen op de 
gebruikelijke notariele diensten. 



5.2 De commissie beveelt aan dat notarissen doorverwijzingafspraken kunnen maken met kantoorgenoten of met 
notarissen werkzaam op andere kantoren om clienten zonodig te kunnen doorverwijzen. Voorwaarde is dat het 
belang van de client in kwalitatieve zin met de doorverwijzing is gediend en dat doorverwijzing noodzakelijk is 
omdat de doorverwijzende notaris zelf niet over de specialistische kennis beschikt om de belangen van de client 
optimaal te kunnen behartigen. Bovendien zal de doorverwijzende notaris ervoor moeten instaan dat de andere 
notaris zijn client de gevraagde diensten verleent. 

5.3 De commissie beveelt aan dat de KNB maatregelen treft waarmee al te lichtvaardig doorverwijzen lean worden 
voorkomen en dat doorverwijzing in de praktijk beperkt blijft tot uitzonderingsgevallen. 

5.4 De commissie beveelt aan om het huidige artikel 21 van de wet, waarin de ministerieplicht is verankerd, in 
bovengenoemde zin te wijzigen. 

Hoofdstuk 6 

Hoewel de KNB naar aanleiding van de aanbevelingen van de Werkgroep Toezicht op het terrein van de kwaliteit 
en integriteit van de notariele beroepsgroep de nodige initiatieven heeft genomen, is de analyse van de werkgroep 
op hoofdlijnen ook thans nog onverkort van toepassing op de huidige feitelijke situatie binnen het notariaat. De 
commissie onderschrijft op basis van haar eigen bevindingen de urgentie en noodzaak tot handelen die de 
minister in zijn brief aan de Tweede Kamer heeft uiteengezet. De commissie onderschrijft tevens op hoofdlijnen 
de maatregelen die de minister na overleg met de KNB heeft aangekondigd. De commissie is van mening dat deze 
maatregelen in het licht van haar recente bevindingen op enkele plaatsen dienen te worden aangescherpt en doet 
de volgende aanbevelingen: 

6.1 Een scheiding aanbrengen tussen toezicht en tuchtrecht. 

6.2 Het aantal kamers van toezicht terugbrengen van negentien naar vijf, namelijk een notariele kamer in de 
rechtbank die gevestigd is in de hoofdplaats van ieder ressort. 

6.3 Ingrijpende dwangmaatregelen alleen mogelijk maken na voorafgaand verlof van de tuchtrechter. 

6.4 In de wet een basis opnemen voor de benoeming van een (stille) bewindvoerder. 

6.5 Het aantal tuchtmaatregelen dat door de tuchtrechter kan worden opgelegd, uitbreiden met de mogelijkheid 
van een geldboete en de voorwaardelijke sanctie. 

6.6 De bevoegdheden tot onderzoek door het BFT dienen wettelijk te worden geregeld. Daarnaast moet worden 
overwogen of afdeling 5.2 van de Awb of onderdelen van die afdeling van toepassing moeten zijn op het BFT. Als 
het gaat om onderzoek dat inbreuk maakt op de rechten of persoonlijke vrijheden van de notaris, zoals 
huiszoeking, dient het BFT voorafgaande toestemming te vragen aan de voorzitter van de notariele kamer. 

6.7 De KNB dient zo spoedig mogelijk protocollen op te stellen voor het gebruik van kwaliteitsrekeningen. 

6.8 De beoordelingsverklaring dient te worden vervangen door een accountantsverklaring. 

6.9 In de wet opnemen dat de geheimhoudingsplicht van de notaris niet kan worden tegengeworpen aan het BFT 
in het kader van aan het BFT opgedragen tuchtrechtelijk onderzoek en het verkrijgen van informatie die het BFT 
voor zijn onderzoek nodig heeft. 



6.10 In de wet een regeling opnemen die aan het BFT de mogelijkheid biedt, na daartoe verkregen toestemming 
van de voorzitter van de notariele learner, een sanctie op te leggen aan notarissen die verzuimen tijdig mee te 
werken aan de uitvoering van de aan het BFT opgedragen taken. 

6.11 Maatregelen treffen om de toegankelijkheid en beschikbaarheid van tuchtrechtelijke uitspraken te vergroten, 
bijvoorbeeld door het instellen van een annotatiecommissie door de KNB. 

6.12 Voor de beslechting van declaratiegeschillen een voorziening treffen. Indien de ringvoorzitters en de KNB bij 
de oplossing van geschillen een bemiddelende rol zouden blijven vervullen, kunnen zaken waarin geen 
minnelijke oplossing wordt bereikt aan de notariele learner worden voorgelegd. 

Hoofdstuk 7 

De commissie doet ten aanzien van de versterking van de professionele dienstverlening de volgende 
aanbevelingen: 

7.1 De nationaliteitseis kan naar het oordeel van de commissie komen te vervallen. Voldoende is dat de notaris 
kennis heeft van de Nederlandse wet- en regelgeving. 

7.2 Er dient een regeling te worden getroffen waarin relevante werkervaring in andere juridische beroepen wordt 
omschreven die geheel of gedeeltelijk als stagetijd kan worden meegeteld. De weging van de andere ervaring dient 
aan de hand van deze normstelling door een onafhankelijke toelatingscommissie te gebeuren. 

7.3 Bezien opbouw stage parttime kandidaat-notarissen. 

7.4 Invoering objectieve toets geschikheid tijdens opleiding. 

7.5 De commissie beveelt aan de invoering van de mogelijkheid van een notaris in dienstbetrelddng en deze te 
beperken tot een dienstbetrekking bij een notaris. 

7.6 De commissie beveelt aan te volstaan met het creeren van de wettelijke mogelijkheid om notarissen na nun 
65e jaar tot ten hoogste hun 70e jaar als notaris-waarnemer te benoemen. 

7.7 De commissie beveelt aan dat de KNB een nadere studie maakt van goodwill en dat de Commissie van 
deskundigen waakt voor het aangaan van te hoge goodwillverplichtingen die de behoorlijke uitoefening van het 
ambt in gevaar zouden kunnen brengen. 



7.8. Mits de notaris zich houdt aan de eisen die het ambt stelt, is het maken van reclame een geoorloofde en soms 
zelfs nuttige activiteit. 

7.9. Naar het oordeel van de commissie zouden afspraken over de verdeling van de beloning tussen 
samenwerkende notarissen mogelijk moeten zijn zo lang de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de 
instrumenterende notaris gehandhaafd blijven en de beloningsstructuur transparant en redelijk is. Notarissen 
mogen echter aan andere dienstverleners, zoals makelaars, noch een beloning betalen noch in het vooruitzicht 
stellen teneinde op deze wijze clienten te werven. 

Hoofdstuk 8 

8.1 Het lijkt nuttig om consumenten beter voor te lichten over nun vrijheid van keuze van een notaris en over de 
mogelijkheden om kwaliteit van dienstverlening en tarieven te vergelijken. Ook zouden consumenten beter 
moeten worden voorgelicht over de betekenis van de tussenkomst van de notaris. 

Een informatiecampagne door of in samenwerking met een consumentenorganisatie, zoals de 
Consumentenbond, verdient onderzoek. 

8.2 Het maken van reclame (en andere pro-actieve informatievoorziening door notarissen aan consumenten) en 
het uitzetten van onderzoek naar kwaliteitsindicatoren door de overheid kan worden bevorderd. Het eerste zal 
notarissen stimuleren om meer dan nu informatie aan de consument te verschaffen. De tweede maatregel kan 
kennis en informatie opleveren die gebruikt kan worden bij de andere maatregelen. 

8.3 De commissie beveelt de KNB aan de regelgeving uit de Code HOT, die thans nog geen formele verplichting 
voor de notaris inhoudt, niet neer te leggen in een verordening. De commissie geeft er de voorkeur aan om de 
status van een code te handhaven. De nadruk zal moeten komen te liggen op een heldere voorlichting voor de 
consument en duidelijkheid over de tarieven die berekend worden en de prestaties die daartegenover staan. De 
code dient regels te bevatten die ertoe leiden dat de offerte concreet en controleerbaar wordt met inachtneming 
van de grenzen van het mededingingsrecht. 



September 2005. 



Bijlage 1 

Instellingsbesluit van de commissie Evaluatie Wet op het notarisambt 



Instelling Commissie evaluatie Wet op het notarisambt 



9 juli 2004/Nr. 5286793/04/DTR 
Directie Toegang Rechtsbestel 

De Minister van Justitie, 
Overwegende, 

- dat zich ten aanzien van het notaris- 
ambt, zowel nationaal als internationaal 
diverse ontwikkelingen voordoen; 

- dat door de Commissie monitoring 
notariaat in 2003 diverse aanbevelingen 
zijn gedaan omtrent marktwerking in het 
notariaat; 

- dat het wenselijk is te komen tot een 
daadwerkelijke evaluatie van de Wet op 
het notarisambt, 

waarbij de vragen centraal staan of de 
gei'ntroduceerde marktwerking de 
beoogde effecten heeft gehad, en of de 
ten aanzien van de verschillende aspec- 
ten van de beroepsuitoefening in de wet 
verankerde mix tussen publiek en privaat 
voldoende evenwichtig is; 

Besluit: 

Artikel 1 

1 . In te stellen een commissie evaluatie 
Wet op het notarisambt. 

2. De commissie heeft tot taak te onder- 
zoeken of en in hoeverre: 

- de benoemingsvereisten tot notaris 
adequaat zijn; 

- de ge'rntroduceerde marktwerking in 
het notariaat de beoogde effecten heeft 
gehad; 

- ten aanzien van de verschillende aspec- 
ten van de beroepsuitoefening de in de 
wet verankerde mix tussen het publieke 
domein en het private domein voldoende 
evenwichtig is met het oog op een effi- 
ciente borging van het publieke belang 
van rechtszekerheid; 

- de mogelijkheid moet bestaan dat een 
notaris in loondienst werkzaam is van 
een niet-notaris; 

- de wijze waarop de ministerieplicht is 
vormgegeven voldoet; 



- betaling van goodwill bij overname 
van een notarispraktijk toelaatbaar moet 
worden geacht; 

- invoering van een intercollegiale toet- 
sing in het kader van het borgen van de 
kwaliteit van de notariele beroepsuitoe- 
fening mogelijk is; 

- het bestaan van inkoopmacht bij de 
gebruikers van notariele diensten in 
overeenstemming is met de onafhanke- 
lijkheid en onpartijdigheid van de 
notaris; 

- de leeftijdgrens van 65 jaar voor het 
uitoefenen van het notarisambt voldoet; 

- het mogelijk is om via pro- 
competitieve maatregelen de positie van 
de consument te versterken door het 
vergroten van hun keuzevrijheid met 
betrekking tot de notariele dienstverle- 
ning en het bevorderen van transparantie 
in de verhouding prijs en kwaliteit. 

Artikel 2 

In de commissie hebben zitting: 

a. Lid, tevens voorzitter: 

- Mr. A. Hammerstein, per 1 augustus 
2004 President Gerechtshof Arnhem; 

b. als leden: 

- Mr. Ir. J. Bezemer, lid Provinciale 
Staten Noord Holland; 

- Mr. F.W.H. van den Emster, president 
rechtbank Rotterdam; 

- Prof. mr. E.H. Hondius, hoogleraar 
burgerlijk recht aan de Universiteit van 
Utrecht; 

- Prof. mr. M.J.A. van Mourik, hoogle- 
raar notarieel recht aan de Katholieke 
Universiteit Nijmegen; 

c. als adviserende leden: 

- Mw. mr. M. Brandsma, directeur direc- 
tie Toegang Rechtsbestel van het Minis- 
terie van Justitie, adviserend lid; 

- Drs. M.AH.M. Hameleers MP A, lid 
managementteam Directie Marktwerking 
van het Ministerie van Economische 
Zaken, adviserend lid; 



- Mr. P. Kole, directeur algemene zaken, 
van de Koninklijke Notariele Beroepsor- 
ganisatie, adviserend lid met als plaats- 
verv anger; 

- Prof. mr. G.J.C. Lekkerkerker, direc- 
teur juridische zaken van de Koninklijke 
Notariele Beroepsorganisatie; 

d. Secretariaat: 

- Mr. P. Desse, werkzaam bij de directie 
Toegang Rechtsbestel, Ministerie van 
Justitie, secretaris; 

- Mr. C.P. Bierhuize, werkzaam bij de 
directie Toegang Rechtsbestel, Ministe- 
rie van Justitie, adjunctsecretaris. 

Artikel 3 

1 . De commissie zal voor 1 juli 2005 
haar rapport aan de Minister van Justitie 
uitbrengen. 

2. De commissie zal aan de Minister 
advies uitbrengen met betrekking tot de 
in artikel 1, tweede lid, vermelde onder- 
werpen, en indien haar onderzoek 
daartoe aanleiding geeft, andere onder- 
werpen die in de wet geregeld moeten 
worden in verband met de goede vervul- 
ling van het notarisambt. 

Artikel 4 

De leden van de Commissie evaluatie 
Wet op het notarisambt ontvangen vaca- 
tiegelden op basis van het Vacatiegel- 
denbesluit 1988 en de daarop voor het 
Ministerie van Justitie geldende bepalin- 
gen, waarbij de Commissie als 'zwaar' 
in de zin van het Vacatiegeldenbesluit 
1988 wordt aangemerkt. Daarnaast heb- 
ben zij recht op vergoeding wegens reis- 
en verblijfkosten overeenkomstig het 
Reisbesluit binnenland. 

Dit besluit wordt gepubliceerd in de 
Staatscourant. 

Den Haag, 9 juli 2004. 
De Minister van Justitie, 
J. PH. Donne r. 




Bijlage 2 

Rapport EIM: Prijsconcurrentie in het notariaat 



Prijsconcurrentie in het notariaat 



Rene Vogels 



In opdracht van de commissie 
Evaluatie Wet op het notarisambt 



De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning 
in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigenen/of openbaarmaking 
in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM. 
EIM aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden. 



The responsibility for the contents of this report lies with EIM. Quoting numbers or text in papers, essays and books is 
permitted only when the source is clearly mentioned. No part ofthis publication may be copied and/or published in any form 
or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM. EIM does not accept 
responsibility for printing errors and/or other imperfections. 



Inhoudsopgave 



Inleiding 



2 Nauwkeurigheid van werken 

2.1 Onzorgvuldigheden in de akten 

2.2 De familiepraktijk 

2.3 Inzages rond het transport 



9 
11 
12 



3 Zakelijke relaties notariaat 

3.1 Inleiding 

3.2 Inzicht in de markt 

3.3 Ervaring met prijsvechters 

3.4 Zorgvuldig werken 

3.5 Ontwikkeling dienstverlening 

3.6 Conclusie 



15 

15 
15 
17 
19 
20 
23 



4 Ontwikkeling bedrijfsvoering notariaat 

4.1 Inleiding 

4.2 Aanpassing kantoren aan vrije tarieven 

4.3 Kwaliteit van de dienstverlening 

4.4 De toekomst 



25 

25 
25 
28 
29 



Samenvatting 



De doelstelling van het onderhavige onderzoek is inzicht krijgen in de ervaringen van notarissen met 
de marktwerking in het notariaat en de gevolgen die met name de liberalisering van de tarieven heeft 
gehad ten aanzien van de bedrijfevoering en de kwaliteit van nun dienstverlening. De aandacht gaat 
daarbij met name uit naar de onroerendgoedpraktijk. In drie regio's in het land is sprake van hevige 
prijsconcurrentie. In deze regio's en een referentieregio is onderzocht of er verschillen zijn in de ma- 
nier van werken van kantoren. 

De zorgvuldigheid van werken is gemeten door te kijken naar gegevens van hetKadaster. Het Kadas- 
ter telt het aantal keer dat er fouten optreden in of bij het aanbieden van akten. Bij 1,2% van de akten 
treden fouten op. De op prijsconcurrerende kantoren maken niet meer fouten dan andere kantoren. 
Het aantal fouten neemt in de tweede helft van 2004 af vergeleken met de eerste 6 maanden. Fouten 
waardoor de akte niet wordt ingeschreven, de attendering niet inschrijving, zijn goed voor ongeveer de 
helft van alle fouten. 

Aan de hand van de cijfers van het Centraal Testamenten Register is onderzocht of de prijsvechters 
zich meer of juist minder richten op de familiepraktijk. De ontwikkeling van het aantal nieuwe testa- 
menten is hiervoor bekeken. De regio's die zijn onderzocht benaderen in 2004 het aantal testamenten 
van 2001. De prijsvechters zijn net zo actief in de familiepraktijk waar het gaat om nieuwe testamenten 
als andere kantoren. 

Rond het transport van een huis is het de bedoeling dat een notaris op ten minste drie momenten de 
Kadasterregister raadpleegt om de status te controleren. De geselecteerde prijsvechters voor dit on- 
derzoek blijken in ieder geval niet te bezuinigen door minder vaak de registers in te zien rond het 
transport. 

Tijdens het onderzoek is aan 160 makelaars, hypotheekbemiddelaars en projectontwikkelaars ge- 
vraagd hoe ze te spreken zijn over de notarissen in hun omgeving en welke ontwikkelingen zij hebben 
gezien de laatste jaren. De centrale conclusie uit dit deel van het onderzoek is dat verwijzers tevreden 
zijn over de beweging die er is gemaakt naar meer klantgerichtheid door het notariaat. Bovendien zijn 
daarbij de prijzen gedaald. De kwaliteit van de akten en de zorgvuldigheid van het proces zijn op het 
oude niveau gebleven. "De goedkope notaris van nu is de dure van vroeger" is een citaat dat is opge- 
tekend tijdens deze interviews. 

Als laatste onderdeel van het onderzoek zijn interviews gehouden met notarissen en accountants van 
notarissen. In iedere regio zijn ten minste twee prijsvechters bezocht. De prijsvechters hebben zonder 
uitzondering een (zeer) strak georganiseerde praktijk. Daardoor doen ze meer werk met minder men- 
sen. Specialisatie op de onroerendgoedmarkt is niet aan de orde bij de prijsvechters. De familiepraktijk 
is juist een belangrijke aanvulling op de omzet uit de onroerendgoedpraktijk. 



De kwaliteit van de notariele dienstverlening rond net transport van registergoederen is vooral afhan- 
kelijk van het proces en zorgvuldig werken met voldoende controlemomenten. Prijsvechters wijken op 
deze punten niet af van andere kantoren. 

De goedkopere kantoren zijn vaak ook de wat jongere kantoren met relatief jonge notarissen. Het lage- 
re inkomen dan voorheen gebruikelijk in het notariaatis voor hen geen probleem. Er is duidelijke con- 
sensus dat de prijs het meest effectieve marketinginstrument is voor de notaris. Onder de kostprijs 
werken komt uitsluitend voor in de vorm van een korte tijdelijke actie, bijvoorbeeld om de aandacht op 
het kantoor te vestigen. 

Klanten zijn bereid voor een lager tarief meer te reizen. De notarismarkt is daardoor minder locaal dan 
vroeger. Het is echter geen landelijke markt. Notaristoerisme komt wel voor, maar er is dan meestal 
een band tussen de 'toerist' en de betreffende regio: de familie woont er, of het is de regio waar men 
jaren heeft gewoond of is geboren. 



Inleiding 



Op 1 oktober 1999 is de nieuwe Wet op het notarisambt in werking getreden. 

In de nieuwe wet zijn onder andere de tarieven in de onroerendgoedpraktijk (geleidelijk) vrijgelaten. 

Daamaast is de vestiging van nieuwe notarissen eenvoudiger geworden. 

Aan de commissie Evaluatie Wet op het notarisambt (Commissie Hammerstein) is cpdrachtgegeven 
tot een brede evaluatie van de gevolgen van de wet. Zij moet zich daarbij onder andere richten op de 
vraag of de geintroduceerde marktwerking de beoogde effecten heeft gehad. 

De doelstelling van het onderhavige onderzoek is inzicht krijgen in de ervaringen van notarissen met 
de marktwerking in het notariaat en de gevolgen die met name de liberalisering van de tarieven heeft 
gehad ten aanzien van de bedrijfsvoering en de kwaliteit van hun dienstverlening (dit betreft ook de 
kwaliteit van akten). De aandacht gaat daarbij vooral uit naarde onroerendgoedpraktijk. De commis- 
sie heeft deze informatie nodig voor haar advies aan de minister. 

De vraag die zich binnen de Commissie Hammerstein aandient is welke gevolgen de 
marktwerking heeft voor de bedrijfsvoering en dienstverlening van notariskantoren. 
Enerzijds zijn er geluiden te horen dat vooral in 'prijsvechtergebieden' kantoren minder 
kwaliteit leveren en aan de concurrentie ten onder dreigen te gaan. De mogelijkheid 
bestaat dat onder druk van de concurrentie bijvoorbeeld (tijdelijk) onder de kostprijs 
wordt gewerkt, duur gekwalificeerd personeel wordt vervangen door goedkope nieuwe 
medewerkers en niet alle wettelijk verplichte werkzaamheden meer worden verricht. 
Anderzijds zijn er ook geluiden dat 'prijsvechters' geen afbreuk doen aan de kwaliteit 
van hun product. Kantoren kunnen bijvoorbeeld lagere prijzen vragen omdat ze hun 
bedrijfsvoering efficienter en goedkoper hebben ingericht waardoor ze een lagere kostprijs hebben. 

Sinds de inwerkingtreding van de Wet op het notarisambt hebben zich belangrijke maatschappelijke 
veranderingen voorgedaan, zoals toename van ICTgebruik, burgers die mondiger worden en zeggen- 
schap wensen, en een conjuncture^ neergang. 

In het onderhavige onderzoek zal worden nagegaan wat de ervaringen zijn met de marktwerking in het 
notariaat en welke veranderingen onder invloed van de marktwerking zijn doorgevoerd op notariskan- 
toren. Omdat de marktwerking zich vooral voordoet in de registergoederenpraktijk, zal het onderzoek 
zich ook daarop richten. 

Het onderzoek bestaat uit drie onderdelen. Allereerst wordt op basis van gegevens van het Kadaster 
bekeken of er duidelijke verschillen zijn in de nauwkeurigheid van werken in de registergoederenprak- 
tijk. Daamaast worden cijfers van het CTR, het Centraal Testamenten Register, geraadpleegd om te 
bezien of er sprake is van duidelijke specialisatie in de registergoederenpraktijk bij bepaalde kantoren. 

Het tweede en het derde deel van het onderzoek zijn nauw met elkaar verbonden. In verschillende 
regio's in het land is nadrukkelijk het prijsinstrument ingezet in de concirrentie tussen kantoren. In drie 
regio's manifesteertzich dit in sterke mate, waarbij concurrenten elkaar niet alleen via de prijs bevech- 
ten maar ook met het zoeken van de publiciteit. 

In deze regio's is daarom gericht onderzoek gedaan binnen de beroepsgroep zelf en bij zakelijke rela- 
ties die op regelmafge basis te maken hebben met de dienstverlening van notarissen in de register- 
goederenpraktijk. 



Ter vergelijking is in een vierde regio op dezelfde manier te werk gegaan. In deze referentieregio is 

weliswaar ook sprake van prijsconcurrentie, er is echter duidelijk minder 

tumult over dan in de drie andere regio's. Per regio zijn 40 telefonische interviews gehouden met zake- 

lijke relaties en ten minste 4 interviews met notarissen. Daarbij zijn 

steeds twee kantoren die met lage prijzen de markt bewerken benaderd. Daarbij is het 

gelukt in de regio's de initiators van de 'prijzenslag' te interviewen. Bij het vaststellen 

van de regio is het gebied genomen dat in een straal van circa 25 KM rond de prijsvec hters ligt. 

In de referentieregio is een vergelijkbare aanpak gekozen waarbij ook twee kantoren zijn geinterviewd 
die nadrukkelijk met lage prijzen de markt bewerken. 

Naast deze interviews zijn ook gesprekken gevoerd met enkele accountants die een goed beeld heb- 
ben van de notarismarkt omdat zij voor een aantal kantoren de jaarrekening verzorgen. 



Nauwkeurigheid van werken 



2.1 Onzorgvuldigheden in de akten 

De toegenomen prijsconcurrentie kan tot gevolg hebben dat kantoren worden gedwongen hun efficien- 
cy ver op te voeren. De kans dat er daardoor fouten ontstaan in akfen als gevolg van te grate werkdruk 
of haastis aanwezig. 



Kadaster telt inhoudelijke 
en procedurele fouten 



Voor een deel is dit op objectieve wijze vast te stellen als het gaat om transport- en typotheekakten. 
Het Kadaster heeft hiervoor een telling gemaaktvan de attenderingen voor niet-inschrijving en de va - - 
zoeken tot verbetering. Het kan hier gaan om inhoudelijke onvolkomenheden maar ook om het niet op 
de juiste manier aanleveren of niet naar de juiste Kadastervestiging sturen van de stukken. Behalve 
om inhoudelijke gaat het dus ook cm procedurele fouten. 

Bij de attendering niet inschrijving is sprake van een ernstigere fout aangezien de akte 
in dat geval niet wordt ingeschreven. Bij de verzoeken tot verbetering wordt de akte 
wel ingeschreven. In de analyse is onderscheid gemaakt tussen deze categorieen. 



Deze cijfers zijn per individueel notariskantoor afgezet tegen het totaal van de ingeschreven akten van 
dat kantoor. Het percentage dat op deze wijze wordt berekend geeft aan in welke mate er fouten of 
onvolkomenheden in de akten zitten. Het Kadaster kan deze informatie niet vergelijken met de periode 
van voor de huidige notariswet vanwege een wijziging in de databasesystemen. 
De scores zijn vastgesteld voor de eerste zes maanden en de tweede zes maanden van 2004. 



Bij 1 ,2% van de akten zijn 
fouten gemaakt 



Op basis van de Kadastergegevens blijkt dat in de eerste helft van 2004 bij 1,5% van alle akten een 

herstelactie nodig is. In de tweede helft daalt dit percentage aanzienlijk naar precies 1%. Het btaal 

van 2004 komt daarmee uit op 1,2%. 

Als alleen wordt gekeken naar de attendering niet inschrijving, dan komen de percentages uit op 

0,74% voor de eerste helft van 2004 en op 0,43% voor de tweede 

helft. Voor heel 2004 komt de foutscore attendering niet inschrijving uit op 0,57%. 



Grote verschillen tussen 
kantoren... 



Er is sprake van een behoorlijkespreiding in deze uitkomsten. De hoogste score komt uit op 15%. In 
totaal is de score berekend voor 885 vestigingen waarvan in de eerste helft van 2004 47 kantoren 
meer dan 5% onvolkomenheden laat zien. Ongeveer 300 kantoren blijven echter onder de 1%. 
Over heel 2004 bekeken zijn er slechts 20 kantoren met meer dan 5% onvolkomenheden. Deze 20 
kantoren zijn goed voor 3,8% van alle fouten die in 2004 zijn geregistreerd. 



Uit de scores zijn de resultaten van 20 kantoren met een heel klein aantal akten, minder dan 70, weg- 
gelaten. Drie van deze kantoren hebben een opmerkelijk hoge foutscore van respectievelijk 15%, 38% 
en 58%. Het gaat hierbij om kantoren met een kleine onroerendgoedpraktijk. De overige kantoren in 
deze groep laten geen uitzonderlijke score zien. De foutscore blijft binnen de bandbreedte 0% tot 5% 



In figuur 1 zijn de resultaten per kantoor afgebeeld voor verschillende regio's voor de eerste zes 
maanden van 2004 en 2004 in totaal. De onderzochte regio's 1 en de referentieregio zijn daarbij afge- 
zet tegen de rest van Nederland. 



.en tussen regio's 



In regio 1 is de spreiding het grootst. Het kantoor met de hoogste foutscore in deze regio staat nadruk- 
kelijk niet te boek als een van de 'prijsvechters'. 



De referentieregio laat geen betere scores zien en ook het landelijke beeld is niet beter dan de gese- 
lecteerde regio's. Sterker nog: regio 3 doet het erg goed, ook in de eerste 6 maanden van 2004. 



figuut Percentage attenderingen en verzoeken tot verbeteicHiK^enLiJytagectiiH 
totalffiantal akten per kantoor 

Eerste 6 maanden 2004 



Rest van Nederl 
Ref erentiereg 
Regio 
Regio 2 
Regio 1 

0% 

Totaal 2004 

Rest van Neder] 

Ref erentiere 

Regio 

Regio 

Regio 























: 


(*m**4t* •" 


W» 4 


♦ 




* * 


>4 * 
















„..., 


♦ 



















































— * — 


— •- 




•• 


• 


• 




• 





































»•»»* «« 



3ron: Kadasteibewerking EIM 



svechters wijken niet af 
van andere kantoren 



Ook voor de andere regio's is niet de conclusie te trekken dat de kantoren die zich nadrukkelijk met 

lage prijzen profileren hoger dan gemiddeld scoren als het gaat om de 

foutenmarge. Gemiddeld ligt de foutenmarge in regio 2 en regio 3 zelfs duidelijk onder 

het landelijke kantoorgemiddelde van 1,5% voor de eerste helft van 2004. Onder kantoorgemiddelde 

wordt verstaan het gemiddelde van de foutenmarge per kantoor. Ongeacht het aantal akten telt ieder 

kantoor even zwaar mee bij de berekening. 



De scores in alle regio's verbeteren gedurende het jaar 2004 aanzienlijk. Het aandeel 
van de zwaardere fouten, de attendering niet inschrijving, maakt ongeveer de helft uit 
van de fouten. Dit aandeel is vrijwel constant per regio en gedurende het jaar. 



1 De regio's zijn vastgesteld door het gebied te nemen dat in een straal van 25KM rond de gekozenprijsvechtkantoren 
ligt. De referentieregio is een stedelijk gebiedwaarbij de kantoren 25KM rond de stad en de stad zelf in het gebied 
zijn betrokken. 



f iguifir Gemiddelde f outenmarge per regio 



Alle fouten 

Rest van Nederl; 



Ref erentiere 

Regio : 

Regio ; 

Regio : 

0,0 



J 1,1% 



m 



^■0,8% 



J 0,8% 



Jl,b% 



=12,3% 



i 0,5% 

totaal 2004 



1,0% 1,5% 

□ maand l - 6 



2,0% 2,5% 

□ maand 7 - 12 



Attendering niet inschrijving (ANI) 




0,0% 0,5% 

HANI 2004 



1,0% 1,5% 

HANI maand 1 - 6 



2,0% 2,5% 

□ ANI maand 7 - 12 



Bron: Kadas tebewerking EIM 



2.2 Defamiliepraktijk 

Een belangrijk deel van de ontwikkelingen van de familiepraktijk is terug te vinden in de registraties 
van het CTR. Onder andere slle nieuwe en aangepaste testamenten worden daar geregistreerd. 

Het CTR legt de gegevens vast per akte per notaris en doet dat al vele jaren op dezelfde manier. De 
ontwikkelingen zijn daardoor op betrouwbare wijze over een langere peri ode te vergelijken. Voor dit 
onderzoek is het aantal nieuwe testamenten in 2003 en 2004 vergeleken met de aantallen van 2001. 
De reden om alleen naar de nieuwe testamenten te kijken is om het effect van de aanpassing in het 
erfrecht per 1 januari 2003 te beperken. Dit heeft geleid tot een relatief sterke stijging in het aantal 
aanpassingen in bestaande testamenten ten opzichte van 2001, te weten 34% in 2003 en 25% in 
2004. 



De drie aandachtsregio's, de referentieregio en de rest van Nederland worden weer vergeleken. Om 
de regio-indeling te kunnen maken zijn de CTR -gegevens aangevuld met de kantoornaam en vesti- 
gingsplaats. Deze aanvullende informatie is geleverd door de KNB. 



figuui Ontwikkeling aantal nieuwe testamenten in 2003 en 2004 (index 

















3,3 
















Ref erentierec 






_l 96,3 










i i 


Regio : 








39,8 
9,5 








Regio z. 


1 ■■ .. . 















Regio 1 








1 Q7 










ndex: 2001 = 101 



90 92 94 96 9B 

■ 2004 



100 102 104 106 108 110 

D2003 



BronrCTR, KNB , bewerking EIM 

Het aantal nieuwe testamenten is in 2003 overal lager dan in 2001. In 2004 neemt het aantal nieuwe 
testamenten weer toe. In regio 3 is de stijging relati ef groot en ook de referentieregio komt net boven 
het niveau van 2001 uit. 

Er is ook een analyse op kantoomiveau gemaakt. Die analyse laat zien dat de kantoren die zich in be- 
langrijke mate richten op de particuliere markt, allemaal actief zijn in de famiiepraktijk. Ook de sterk op 
de ondememings- en adviespraktijk gerichte kantoren maken testamenten op, maar op veel kleinere 
schaal. De conclusie die in de rapportages voor de monitorcommissie notariaat steeds is getrokken dat 
slechts een zeer klein percentage van de notarissen vrijwel niets doet in de familiepraktijk blijft dus 
gelden. 



Prijsvechter ook actief in 
familiepraktijk 



De prijsvechters zijn volgens de CTR-gegevens allemaal actief in de familiepraktijk. Ze wijken niet af in 
de ontwikkeling van het aantal testamenten ten opzichte van andere kantoren in hun omgeving. Ge- 
middeld is het aantal testamenten per notaris wel afgenomen als gevolg van het toegenomen aantal 
notarissen. 



2.3 Inzages rond het transport 

Het Kadaster is gevraagd om voor de prijsvechters die voor dit onderzoek zijn geselecteerd in de re- 
gio's een nader onderzoek uit te voeren waarbij is gekeken hoeveel hypothecaire inzages plaats heb- 
ben gevonden rond de transportdatum. 

Deze analyse is voor 7 kantoren uitgevoerd. Het zevende kantoor is een kantoor dat in de referenti e- 
regio het prijsinstrument gebruikt. 



Geen bezuiniging op aantal 

inzages rond transport bij 

prijsvechters 



Het gemiddelde aantal inzages komt uit binnen de bandbreedte van 2,75 tot 4,27 per 

akte. Dat is een behoorlijk goede score als wordt uitgegaan van de veronderstelling dat 

een goede notaris voor een losse hypotheek of losse levering minstens 3 hypothecaire 

inzages doet. Bij een combinatie van levering en hypotheek zijn de inzages te combineren waarmee 

met 3 inzages 2 akten zijn 'afgedekf. Het Kadaster beschikt niet over 

landelijke resultaten als het gaat om het aantal inzages rond het transport. 



in 




Er is in de groep van 7 een opvallende uitschieter naar beneden. Dit kantoor komt op 

een inzage-gemiddelde van 1,59 per akte. Om een definitief oordeel over dit lage aantal te vellen is 

aanvullend onderzoek van het Kadaster nodig. Daarbij wordt gekeken 

naar de aard van de inzages. Voorzover is na te gaan wijkt het betreffende kantoor qua 

praktijk echter niet duidelijk af van andere kantoren. Het kantoor heeft bovendien een 

relatief hoge foutenmarge van 2,4% in de eerste 6 maanden van 2004 en 1,4% over 

heel 2004. 



2.4 Conclusie 

Bij het Kadaster is gekeken naar het aantal fouten en de aard van de fouten over heel 
Prijsvechters wijken niet 2004. Bij het CTR is de ontwikkeling van de familiepraktijk beoordeeld. Op basis van 

af op de objectieve deze analyse is de conclusie te trekken dat de als prijsvechters te boek staande kantoren 

maatstaven van in de onderzochte regio's als het gaat om de objectieve maatstaven van het Kadaster en 

Kadaster en CTR CTR niet afwijken van de andere kantoren in hun regio. 



Zakelijke relaties notariaat 



3.1 Inleiding 



Een aantal relaties van notarissen heeft zeer regelmatig te maken met de dienstverlening rond regis- 
tergoederen. Deze relaties zijn voor een deel klant. Ze treden echter ook vaak op namens particulieren 
en zijn in die hoedanigheid soms ook referent. Zij zijn dus zeer goed in staat om een beeld te geven 
van de ontwikkelingen in het notariaat over de laatste jaren. In net onderzoek zijn per regio 20 make- 
laars, 15 hypotheekadviseurs en 5 projectontwikkelaars benaderd per telefoon. De interviews zijn ge- 
voerd door de telefonische interviewers van EIM. De bereidheid om mee te werken aan het onderzoek 
was hoog; 81% van de mensen waarmee een telefonisch contact is geweest heeft alle vragen beant- 
woord. 

De vragenlijst die voor dit deel van het onderzoek is gebruikt is opgenomen in de bijlage van dit rap- 
port. De vragen bestonden uit relatief veel open vragen en een aantal gesloten vragen. De bedoeling 
van de gesprekken is geweest zoveel mogelijk signalen van een brede groep relaties van het notari- 
aat op te vangen. Hierdoor is het goed mogelijk eventuele structurele problemen te onderscheiden van 
incidenten. 



3.2 Inzichtindemarkt 

Voor particulieren is het moeilijk om een goed beeld te krijgen in de markt als het gaat om de selectie 
van goede en minder goede kantoren, zeker als het gaat om zogenaamde starters op de huizenmarkt. 
Bij zakelijke diensten in het algemeen is het zo dat mensen de selectie van een aanbieder vaak base- 
ren op adviezen van anderen. Bij diensten waar vertrouwen een belangrijke rol speelt en waarbij de 
klant zelf niet inhoudsdeskundig is, is dat nog sterker het geval. Voor notarisdiensten gaat dit lis ze- 
ker ook op. 

Meer dan 50% van de makelaars geeft aan dat klanten vaak vragen om advies rond de keuze van de 
notaris. Bij hypotheekbemiddelaars is dat percentage zelfs nog hoger (gemiddeld 60%). Projectontwik- 
kelaars treden minder op als doorverwijzer: gemiddeld zegt 20% vaak clienten te adviseren over de 
keuze van de notaris. Bij projecten 'vrij op naam' kiest de projectontwikkelaar de notaris voor de leve- 
ring en is er geen sprake van aanbeveling. 

Makelaars en hypotheekadviseurs hanteren doorgaans een lijst van notariskantoren waar ze klanten 
naar verwijzen. Projectontwikkelaars werken vaker met een kantoor. 



f iguufc* Geselecteerde kanfliiffeworden aanbevolen aan de klanten 



Prijs en kwaliteit belangrijk- 
ste criteria 



makelaars 



hypotheekadvise 



proj ec ton twikkel aars 



& 



0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 

Been kantoor Dshortlist Dbeveel geen kantoren aan/geef alleen adv: 

Bron: EIM 

Selectiecriteria 
Prijs is lang niet het enige selectiecriterium, blijkt uit de antwoorden. Het belang van de prijs verschilt 
echter wel voor makelaars en hypotheekverstrekkers. Tussen de regio's is geen sprake van duidelijke 
verschillen. 

In de categorie 'nog anders' is vaak genoemd de locatie van het kantoor. De notaris 'om de hoek' is 
wel zo handig, zeker als het dichtbij de makelaar of hypotheekadviseur zelf is. 



figuvfr Selectiecriteria voor notariskantoren 



a kfpii 



de pri;2 
de kwaliteit van de 
de kwaliteit van de dienst^ 

de snelheid van reagHHH 
de in de praktijk bewezen goede same "prki n 
te maken afspraken over snelle af 
nog anders namelijk 



j^^^f] 



i i 



i i 



D 



0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 

H make laarsD hypo theekadviseuiDproj ectontwikkelaars 



3ron: EIM 



Een klein deel van de verwijzers heeft afspraken gemaakt met notarissen waarbij clienten bijvoorbeeld 
korting krijgen. Dit blijkt bij gemiddeld meer dan 20% van de hyptheekverstrekkers voor te komen. Bij 
makelaars ligt dit percentage rond de 10%. 




50% in regio 1 beveelt be- 

paalde kantoren 

zeker niet aan 



Niet aanbevelen 
Er zijn ook kantoren die juist niet worden aanbevolen. Bij dit punt is voor het eerst sprake van duidelij- 
ke verschillen tussen de onderzochte regio's. In regio 1 is de helft van de verwijzers in ieder geval over 
een aantal kantoren niet te spreken. Zij zullen deze kantoren 'nooit aanbevelen'. 



figuvfr Niet aanbevelen 



Refer entierec 
Regio 3 
Regio 2 
Regio 

0% 



Bron: EIM 



Door slechte ervaringen 

worden kantoren niet 

(meer) aanbevolen 



De belangrijkste reden om een kantoor juist niet aan te bevelen is dat de verwijzer zelf slechte ervarin- 
gen heeft opgedaan met de notaris in kwestie. De antwoorden op deze open vraag zijn achteraf geco- 
deerd. In totaal hebben ruim 50 mensen deze vraag beantwoord. De antwoorden kunnen verschillende 
elementen omvatten. De scores tellen daarom niet op tot 100%. 



Circa 12% noemt expliciet de prijsvechters in het antwoord. Veel vaker wordt de slechte reputatie van 
bepaalde kantoren genoemd. De reputatie staat ter discussie door het gedrag van een enkele notaris, 
maar vaker nog door de andere clienten van enkele kantoren. 

figuut Waarom niet verwijzen naar bepaalde kantoren? 

Slechte ervaringen met bepaalde 1 

Kwaliteit van de dienstvs 

Attitude (arrogant, oude stempel, n 

Te vaak fouten in de 

Reputatie van het ka: 

De prijsvecht 

Geen specialisatie op bepaalde 

0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40% 45% 

Bron: EIM 




3.3 Ervaring met prijsvechters 

Een groot deel van de verwijzers heeft zelf ervaring opgedaan met de prijsvechters. Met name make- 
laars kennen deze kantoren goed. De verschillende regio's laten hier wel enkele verschillen zien. In de 
referentieregio hebben de verwijzers bijvoorbeeld duidelijk minder ervaring met prijsvechters, zoals 
verwacht kon worden. In deze regio staan de prijzen immers minder in de aandacht. 

figuvflr Ervaring met notariskantoren die met de prijs concurreren 



Refer entierec 
Regio 3 
Regio 2 
Regio 1 

0% 





70% 


8% 


I I i i 1 


i I i 


I I : 1 ! 







10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 



Bron: EIM 



srwijzers tevreden over 

goedkope 

kantoren 



Op grand van de ervaring van de verwijzers is niet de conclusie te trekken dat de goedkope kantoren 
minder goede dienstverlening leveren. In ieder geval in regio 2 zijn de verwijzers die ervaring hebben 
met goedkope kantoren behoorlijk tevreden. In regio 3 is een grate fractie helemaal tevreden. In regio 
1 is de groep die helemaal tevreden is over de goedkope kantoren een stuk kleiner. 



figmfi: Tevredenheid over dienstverlening goedkope kantoren 





io 




1 ' _l_ 




Ref erentierec 




^^^" 








1 1 




Regio 3 




^^^™^" 






1 ! 1 




Regio 2 








i ^T I 




Regio 1 


1 


^^^™ 




i 


i 1 



20% 0% 20% 40% 60% 

Hniet tevreden Dgedeeltelijk 



80% 100% 

Hhelemaal 



3ron: EIM 



dkope notaris van nu is 

de dure van 

vroeger 



De helft van de zakelijke relaties ziet eigenlijk helemaal geen verschil in de dienstverlening van de 
goedkopere notaris; 'de voor mij goedkope notaris is de dure notaris van vroeger'. Anderen zien alleen 
verschil als het gaat om de aanvullende zaken. Het product is uitgekleed. Dingen die niet standaard 
verlopen worden extra in rekening gebracht Uiteindelijk is het prijsverschil dan niet meer zo groot. 



Als er verschillen worden genoemd, gaat het vaak om de tijd die er wordt vrijgemaakt voor de client. 
Die is bij de goedkopere notaris soms beperkter. Het is echter niet altijd minder. Er zijn ook verwijzers 
die juist over de goedkopere kantore beter te spreken zijn. Ze zijn klantvriendelijker, zijn bereid iets 
extra's te doen, bijvoorbeeld buiten kantoortijden nog passeren, en hebben het proces goed georgani- 
seerd. 

Is duurder ook beter? 
In het gesprek is de stelling voorgelegd: zijn de duurdere kantoren ook de betere kantoren? Een grote 
meerderheid is het met deze stelling niet eens. De duurdere kantoren maken dezelfde fouten als de 
goedkopere. Vaak is er bij de duurdere ook nog wel te onderhandelen. De duurdere kantoren zijn vd- 
gens de ondervraagden ook vaak duurder omdat ze groter zijn, meer overhead hebben en zich minder 
goed aan de nieuwe situatie hebben aangepast als het gaat om de kostenbewaking. 




figuukO Is het duurdere kantoor ook beter? 





io 


I ! ! 










Ref erentierec 


1 




1 














Regio 3 




1 1 












Regio 2 


| 


1 
















Regio 1 


1 


1 1 






1 



100% 80% 60% 40% 20% 



0% 20% 40% 60 



3.4 Zorgvuldig werken 

In het onderzoek is gevraagd in welke mate foutjes of fouten worden gemaakt door de notaris. Vervol- 
gens is gevraagd of er een ontwikkeling is te zien in het aantal fouten en of die fouten steeds door de- 
zelfde kantoren worden gemaakt. 



In regio 1 relatief vaker 
fouten 



Tussen de regio's zitten enkele opmerkelijke verschillen als het gaat om fouten die worden geconsta- 
teerd in het werk van notarissen. In regio 1 geeft 88% aan wel eens op fouten te stuiten. Volgens de 
Kadastergegevens is regio 1 overigens ook de regio die het op dit punt minder goed doet. 



Uit de resultaten blijkt niet overtuigend dat er meer fouten worden gemaakt dan vroeger, en het is ze- 
ker niet zo dat het steeds dezelfde kantoren zijn die fouten maken. 



figuufrl Fouten en foutjes 



Komen fouten voor? 
antwoord 



Meer fouten dan vroeger? 
antwoord ja 



antwoord ja 



erentierec 
Regio 3 
Regio 2 
Regio 1 

erentierec 
Regio 3 
Regio 2 
Regio 1 

erentierec 










78% 

80% 




























|33% 

125% 
18% 

19% 








Regio 3 


^^^^M -'->% 








Regio 2 




| 21% 


Regio 1 


^^H 1': 





Bron: EIM 



De frequentie waarmee fouten voorkomen is niet heel hoog. Alleen in regio 1 is een aantal keren ge- 
noemd dat fouten vaak voorkomen. 



Het beeld van de referentieregio wordt onderbouwd door de resultaten van het Kadaster. In de referen- 
tieregio noemt bijna 30% van de respondenten dat op regelmatige basis fouten worden gemaakt door 
de notaris. In regio 2 en regio 3 is dat percentage ongeveer 15%. 



figuuk2 Aantal keren dat fouten worden gemaakt 



Ref erentiere' 



Regio 



Regio 



Regio 




Izelden Been enkele keer Dregelmatig flvaak 



Bron: EIM 



Meeste fouten 'foutjes' 



Aard van de fouten 
In een open vraag is ingegaan op de aard van de fouten. De meeste fouten (genoemd door 80% van 
de respondenten) zijn te benoemen als foutjes. Het gaat dan om tikfouten in adressen, namen e.d Het 
niet natrekken van de laatste rentestanden bij de geldverstrekker en/of het niet juist doorvoeren in de 
aktevan tariefaanpassingen is door 5% genoemd. Circa 14% noemt dat ze wel eens onvolledig re- 
cherchewerk hebben geconstateerd, en 10% noemt fouten die verder gaan dan tikfouten en bij niet 
ontdekken duidelijke consequenties op termijn kunnen hebben. Het gaat dan bijvoorbeeld om het niet 
op tijd toesturen van stukken of het gebruiken van de verkeerde akte (bijvoorbeeld van een andere 
geldverstrekker). 

In de afrekening worden volgens 9% wel eens fouten gemaakt; dingen worden vergeten in de concep- 
tafrekening of zaken die niet eerder zijn besproken komen toch op de eindafrekening. 



3.5 Ontwikkeling dienstverlening 

Aan het eind van de telefonische interviews is gevraagd een cordeel te geven over een aantal voor de 
client belangrijke aspecten van de dienstverlening. Daarbij is gevraagd de dienstverlening op dit mo- 
ment te vergeleken met die van 4 jaar geleden. 



Ruim 50% ziet 

verbetering van de 

klantgerichtheid 



De klantgerichtheid van notariskantoren 
De klantgerichtheid van notariskantoren is duidelijk vooruitgegaan in de ogen van de zakelijke relaties. 
Meer dan de helft geeft aan dat de klantgerichtheid is verbeterd, terwijl slechts een klein deel een te- 
ruggang ziet. Regio 1 is de meest kritische regio op dit punt. 



In figuur 13 is weergegeven hoe de klantgerichtheid zich heeft ontwikkeld. 
De figuur verdient een korte toelichting. Als alle respondenten aangeven dat de dienstverlening beter 
of veel beter is, slaat de balk maximaal uit naar rechts. Als de ontwikkeling negatief is, slaat de balk uit 
naar links. Respondenten die geen verandering zien, zijn niet afgebeeld. Ze zijn echter wel te zien 
doordat de totale balk niet tot 100% optelt. Op deze manier is in een oogopslag te zien welke ontwik- 
keling is gemaakt. 




figuukS OntwikkTeing klantgerichtheid 





io 










i i i 




Ref erentierec 


1 


1 












1 


Regio 3 


1 








| 




Regio 2 


1 














Regio 1 


1 


11 






i i 



100% 80% 60% 40% 20% 0% 20% 40% 60% 80% 100% 

Iveel slechter Hslechter Dbeter Hveel beter 



Bron: EIM 



Kwaliteit van de akten blp 
op niveau 



Kwaliteit van de akten 
De kwaliteit van de akten is op niveau gebleven. Veruit de meeste respondenten zien geen verande- 
ring. Met uitzondering van regio 3 zijn erzelfs meer mensen die een verbetering zien dan mensen die 
een teruggang zien. De conclusie lijkt dus gerechtvaardigd dat er ook in de regio's met sterke prijsccn- 
currentie geen achteruitgang in de kwaliteit van de akten wordt geconstateerd door de relatief in- 
houdsdeskundige groep zakelijke relaties. 

figuuM Kwaliteit van de akten 



Ref erentierec io 



Regio 3 



Regio 2 



Regio 1 



c 



100% 80% 60% 40% 20% 0% 20% 40% 60% 80% 100% 



Hveel slechter Dslechter Dbeter Hveel beter 



40% vindt snelheid van 
handelen nu beter 



Bron: EIM 

Snelheid van handelen 
De snelheid van handelen speelt zeker in de registergoederenpraktijk een belangrijke rol. Deover- 
dracht moet immers op de afgesproken tijd plaatsvinden. De meerderheid ziet hier geen verandering in 
de dienstverlening. Er is wel een grote groep van circa 40% die een verbetering ziet ten opzichte van 4 
jaar geleden. Op dit punt zijn geen regionale verschillen van betekenis te zien. 



figuuIrS Ontwikkeling snelheid van handelen 



Referentierecio 



Regio 3 



Regio 2 
Regio 1 



100% 80% 60% 40% 20% 0% 20% 40% 60% 80% 100% 

Hveel slechter Hslechter Dbeter Hveel beter 



Kostenontwikkeling duide- 

lijk positief 



Kleinere afstand tussen 
notariaat en client 



•H 




Bron: EIM 

De kosten van de notarisdiensten 
De prijsontwikkeling wordt in de regio's met sterke prijsconcunentie beter beoordeeld dan in de refe- 
rentieregio. Met name regio 2 krijgt van de zakelijke relaties een positieve beoordeling op dit punt. 

figuuW) Ontwikkeling kosten notarisdiensten 





io 










i i 


1 




Ref erentierec 


1 


ll 




1 








Regio 3 


g 










Regio 2 


1 


j ) 














Regio 1 


[_ 


II 






l l l 



100% 80% 60% 40% 20% 0% 20% 40% 60% 80% 100% 

Hveel slechter Hslechter Dbeter Hveel beter 

Bron: EIM 

Positieve ontwikkelingen 
Een groot deel van de zakelijke relaties kan positieve ontwikkelingen noemen. Bijna 45% noemt de 
voor de client gunstige prijsontwikkeling. Daarnaast geeft zo'n 30% antwoorden die goed worden sa- 
mengevat door de volgende twee citaten: 

Veel meer openheid is er gekomen, men is beter aanspreekbaar voor klanten, de uitleg voor ak- 
tes is beter geworden, men is niet meer zo autoritair op een uitzondering na. Het voelt wat pretti- 
ger aan. 

Doordat de tarieven zijn vrijgegeven moeten ze zich meer richten op de dienstverlening om de 
klanten binnen te halen en de samenwerking tussen makelaars en notarissen zijn verbeterd. Ze 
zijn klantvriendelijker en behulpzamer geworden. 

Circa een kwart van de respondenten ziet geen duidelijke positieve ontwikkelingen of kan ze niet kort 
omschrijven. 

De marktwerking heeft dus zeker bijgedragen in het verkleinen van de afstand tussen notariaat en cli- 
ent. Het notariaat speelt beter in op de behoeften van clienten en stelt zich minder 'arrogant' op vol- 
gens de zakelijke relaties. 



r wordt minder tijd voor de 

client 

uitgetrokken 



Negatieve ontwikkelingen 
Negatieve ontwikkelingen worden ook gezien, maar dan wel op minder grate schaal. Zo geeft 56% aan 
geen negatieve ontwikkelingen te kunnen noemen. Bijna 20% geeft aan dat er door tijdsdruk en de 
lagere tarieven wel minder aandacht is voor de client. De aanvullende voorlichting, de 'belehrung' 
schiet er dan wel eens bij in. 



Het onderhandelen over prijzen wordt niet door iedereen als positief gezien. Ditmaakt het voor be- 
paalde clienten minder transparant. Bovendien vindt lang niet iedere client onderhandelen prettig. Cir- 
ca 12% noemt dit aspect. 

In een enkele regio zijn notarissen ook via de pers met elkaar in discussie geraakt. Dat past naar het 
oordeel van de omgeving niet bij dit vak. 



3.6 Conclusie 



De zakelijke relaties zijn goed in staat om de inhoudelijke en relationele kanten van de dienstverlening 
van het notariaat te beoordelen. Met name makelaars en hypotheekadviseurs werken immers intensief 
samen met het notariaat en kunnen het proces en de juistheid van de akten goed beoordelen. 



(ienstverlening door goed- 

>pe notarissen niet minder 

goed 



Lagere prijzen en 
betere dienstverlening 



De algemene conclusie uit de 160 interviews is dat de marktwerking veel positieve ontwikkelingen tot 
gevolg heeft. De negatieve gevolgen blijven daarbij beperkt. 

Er zijn geen aanwijzingen dat in de regio's met hevige prijsconcurrentie aantoonbaar structureel min- 
der goede dienstverlening wordt geleverd door de 'goedkope' notarskantoren. Er is in ieder geval 
geen aanwijzing dat de laatste jaren de inhoudelijke kwaliteit slechter is dan voorheen. Sterker nog: de 
zakelijke relaties geven duidelijk aan dat door de prijsconcurrentie notarissen meer hun best doen om 
clienten te krijgen en te behouden. 

Volgens de zakelijke relaties van het notariaat is de belofte van marktwerking dus uitgekomen: lagere 
prijzen en betere dienstverlening. 



Ontwikkeling bedrijfsvoering notariaat 



4.1 Inleiding 



In de maand april en mei zijn in totaal 18 interviews gehouden met vertegenwoordigers van notariskan- 
toren. Daarnaast zijn nog interviews gehouden met enkele accountants van notariskantoren. Het doel 
van deze serie interviews is een inventarisatie te maken van de ontwikkelingen die de kantoren heb- 
ben doorgemaakt. Daarbij is met name ingegaan op de ontwikkeling in de laatste vier jaar. 

Per regio zijn ten minste twee kantoren benaderd die (zeer) scherpe prijzen hanteren. De andere kan- 
toren zijn min of meer willekeurig gekozen. Het zijn in ieder geval dlemaal kantoren die al lang be- 
staan en zich niet profileren met lage tarieven. 

In de referentieregio zijn ook kantoren gezocht die relatief lage prijzen hanteren. In een geval is hierbij 
een nieuw kantoor benaderd. 

De ondervraagde accountants zijn geselecteerd op grand van het feit dat ze al vele jaren een substan- 
tieel aantal notariskantoren als klant hebben. 



4.2 Aanpassing kantoren aan vrije tarieven 

Prijs is belangrijk bij verkrijgen marktaandeel 
Prijs meest effectieve mar- Voor de nieuwere kantoren in de markt is de prijs vrijwel het enige marketinginstrument dat op kortere 

ketinginstrument termijn effect heeft als het gaat om een positie in de markt te krijgen. Prijzen zijn vooral in de onroe- 

rendgoedmarkt van groot belang. Consumenten zijn niet of nauwelijks te overtuigen van andere onder- 
scheidende eigenschappen van de notariele dienst (kwaliteit, voorlichting). Het belang van de onroe- 
rendgoedpraktijk is voor het notariaat ook dermate groot, dat het niet mogelijk is uit andere acfviteiten 
(estate-planning, mediation) voldoende omzet te behalen. De prijs blijft dus als enige over. Alle gein- 
terviewden zijn het op dit punt eens. Het prijsbewustzijn van consumenten is de laatste tijd bovendien 
sterk toegenomen. 

Het zijn met name de nieuwe kantoren die lage prijzen hanteren. Er zijn echter ook 'oude' kantoren die 
het prijsinstrument gebruiken uit lijfsbehoud. In sommige regio's van het land is sprake van 'ontgroe- 
ning' van de bevolking. Als gevolg daarvan neemt het aantal handelingen bij de notaris af (minder 
transporten). Dan kan een kantoor ervoor kiezen op kleinere schaal voort te gaan of werk uit de regio 
aante trekken door lagere prijzen te hanteren. 

Ook de gevestigde kantoren zijn echter met hun tarieven gezakt. Kantoren die in 2002 en 2003 hun 
tarieven en aantal aktes nog op peil wisten te houden, zagen in 2004 ineens de onzet inzakken. Dit 
proces is gekeerd door de tarieven substantieel te verlagen (25-30%). Een aantal kantoren kon dit be- 
drijfseconomisch ook omdat de efficiency al langere tijd goed werd bewaakt een aantal heeft echter 
door deze ingreep het rendement flink zien dalen. 

Nieuwkomers die eenmaal een bepaald marktaandeel hebben verworven met een zeer concurrerende 
prijsstelling, verhogen vaak daama de tarieven, niet in de laatste plaats omdat ze anders de hoeveel- 
heid werk niet aankunnen. 



I 



jonger zijn. Alle prijsvechters hebben een strakke kaitoororganisatie waarbij alles erop is gericht het 
proces zo efficient mogelijk te latenverlopen. De notaris besteedtdaarbij veel zaken uit aan andere 
medewerkers. Voor het pas seren van een transport + hypotheek wordt ook een strak schema gehan- 
teerd waarbij alles in 30 minuten wordt afgewerkt 15 minuten voor het transport en 15 minuten voor de 
hypotheek. De laagste prijzen zijn alleen mogelijk als ff veel volume wordt gahaald. Bij de prijsvech- 
ters is daar ook alles op cericht waarbij aan het eindvan en halverwege de maand tot 16 transport- en 
hypotheekakten per dag passeren. 

Bij enkele kantoren wordt de dienstverlening ook vergaand 'uitgekleed', bijvoorbeeld door: 
alleen nog maar per per e-mail of telefoon contact te hebben, 
de telefonische bereikbaarheid te beperken, 
het beperken van de koffievoorziening bij het passeren, 

de klant verantwoordelijk te maken voor het tijdig aanleveren van de stukken van de geldver- 
strekker. 

Enkele kantoren ontmoedigen klanten met bijvoorbeeld complexere familiepraktijkzaken het kantoor in 
te schakelen, bijvoorbeeld door ze te verwijzen naar andere notarissen of door aanzienlijk hogere 1a- 
rieven te rekenen. Dit is alleen bij prijsvechter cenoemd. 

I CT wordt in toenemende mate gebruikt. Ook hier hebben de nieuwere kantoren geen last van de 
remmende voorsprong en kunnen ze meteen het meest gunstige aanbod kiezen. Veel kantoren waar- 
mee is gesproken geven aan hier ver mee te zijn of binnenkort weer een volgende stap te zetten op 
het gebied van ICT. 

Zo goed als alle kantoren hebben een systeem waarbij de kosten van de akte worden geregistreerd. 
Het kostenbewustzijn is door de nieuwe omstandigheden dus zeker gegroeid. 
Dit heeft ook zijn weerslag in het aantal mensen dat binnen de kantoren werkt. De belangrijkste kos- 
tenpost in het notariaat is het personeel (circa 56% van de totale kosten). Veel van de gevestigde kan- 
toren hebben nu minder mensen in dienst. Daarnaast is ook een verschuiving te zien naar goedkopere 
medewerkers. Dit is een ontwikkeling die pas sinds 2002-2003 duidelijk is te zien op grotere schaal. 
Hetzelfde werk wordt dus met minder mensen uitgevoerd. 

Kantoren werken niet onder Op grand van de interviews is het zeer aannemelijk geworden dat de kantoren met de scherpste prjj- 

hun eigen zen niet onder de kostprijs werken. Er wordt nog steeds op verdiend maar wel duidelijk minder dan 

kostprijs vroeger. De prijsvechters geven aan genoegen te nemen met een lager persoonlijk inkomen dan het 

notariaat vroeger gewend was. Wat wel incidenteel voorkomt is dat er tijdelijk een lage prijs wordt ge- 
hanteerd om het imago van 'goedkoop' of 'niet duur' kantoor in de markt op te bouwen. Die lage prijs 
wordt dan na enige tijd weer opgevoerd. 

Marketing 
De marketingactiviteiten van kantoren lopen sterk uiteen. De nieuwkomers zijn hier duidelijk actiever 
en op meerfronten tegelijk. De oude media (advertenties, huis-aan-huisbladen, buitenreclame)en 
nieuwe media (eigen website, vermelding op 'degoedkoopstenotaris.nl') worden ingezet. Daarnaast 
worden ook de contacten met toelev eranciers gekoesterd en worden lezingen verzorgd rond bijvoor- 
beeld het nieuwe erfrecht. 

Enkele kantoren maken gebruik van direct-mail om het kantoor bij toeleveranciers onder de aandacht 
te brengen. Er is zelfs een kantoor dat in de bioscoop is te zien. 

De gevestigde kantoren hebben vaak al veel relaties in de regio met makelaars, banken en project- 
ontwikkelaars. Bovendien hebben deze kantoren vaak ook een grotere ondernemingspraktijk en meer 



vaste klanten. Mond-tot-mondreclame is vooralle kantoren van groot belang. Ook voor nieuwe kanto- 
ren is het van belang vanaf het begin goede kwaliteit te leveren. 

Een relatief groot gevestigd kantoor heeft voor alle medewerkers die contact met clienten hebben een 
trainingsprogramma ontwikkeld, gericht op het vergroten van de klantgerichtheid en het pertelefoon 
kunnen onderbouwen van de door het kantoor gehanteerde tareven. 

Huisvesting en bereikbaarheid 
De vestiging van cfe kantoren is ook een belangrijk punt bij het marketingbeleid. Hier zijn grate ver- 
schi lien te zien. De bereikbaarheid is niet overal even goed, met name als het gaat om parkeervoor- 
zieningen. Gemakkelijk en gratis parkeren is vooral voor de makelaars van belang, zij komen immers 
regelmatig bij de notaris op bezoek. 

De inrichting van de kantoren verschilt sterk. Vaak is de wachtkamer erg simpel en puur functioneel. Er 
zijn ook kantoren die wat verder gaan en bijvoorbeeld aandacht besteden aan kleine kinderen met een 
speelhoekje. De stijl van de inrichting verschilt ook sterk. Gemeenschappelijk is echter dat het overal 
functioneel zakelijk is en nergens overdreven duur. 

De openingstijden van de kantoren zijn de laatste jaren onveranderd of iets ruimer geworden. Notaris- 
sen beginnen vaak vroeg en blijven ook in de middagpauze open (niet allemaal overigens). Het is bo- 
vendien mogelijk om afspraken te maken buiten de vaste kantoortijden. Enkele kantoren hebben ook 
een 'koopavond' of zijn op zaterdag open. 



<lanten zijn bereid te rei- 

sn, maar notaristoerisme 

is wat overdreven 



Shoppende klanten 
Alle kantoren hebben te maken met offerteaanvragen. Hierop wordt doorgaans alleen schriftelijk (of 
per e-mail) gereageerd. Voorheen werd ook wel telefonisch een opgave gedaan. De geinterviewde 
kantoren vinden dit zonder uitzondering een begrijpelijke ontwikkeling. Ze merken ook dat mensen 
best bereid zijn een stuk te reizen om enkele honderden euro's te besparen. Het notaristoerisme 
waarover wel wordt gesproken komt voor, maar het is toch veelal een regionale markt waarop de kan- 
toren actief zijn. Het vermeende notaristoerisme heeft vaak als achtergrond dat mensen oorspronkelijk 
uit de bepaalde regio komen en het notarisbezoek vervolgens combineren met een familiebezoek. 



Offertes en prijsbeleid 
De code helder offreren wordt lang niet overal gebruikt. Een aantal kantoren kent de code ook niet. 
Anderen zien het als een richtlijn. De ondervraagde kantoren zijn qua omvang redelijk te vergelijken. 
Ze noemen ook allemaal eenzelfde aantal offerteaanvragen van 15 tot 20 per dag. 

Er is in het prijsbeleid behoorlijk verschil te zien. Bij de laagste prijzen gaat het vaak om uitgeklede 
diensten. Ze gelden alleen als aan alle voorwaarden wordt voldaan, bijvoorbeeld een vroege aanlever- 
tijd van de informatie van de hypotheekverstrekker. Per saldo krijgen de klanten vaak meerwerk in e- 
kening gebracht. Het meerwerk is bovendien bij zo goed als alle akten te verwachten omdat geldver- 
strekkers vrijwel nooit ruim op tijd zijn met de stukken. Bij het meerwerk gaat het dan om relatief hoge 
bedragen van 100 en meer. De mogelijke meerwerkkosten worden volgens de betreffende kantoren 
wel in de offerte g9noemd. 

Daarnaast worden steeds vaker kosten bij collega's in rekening gebracht voor dingen die voorheen 
collegiaal werden geleverd. Het komt ook voor dat kosten bij de wederpartij in rekening worden ge- 
bracht. 

Onderhandelen overde tarieven is mogelijk en kan succesvol zijn. Erzijn kantoren die lagere prijzen 
hanteren als de klant erom vraagt. Bij prijsvechters is onderhandelen minder kansrijk. 



Weer andere kantoren hanteren een vaste prijs voor alle transporten voor alle klanten ongeacht de 
waarde van het onderliggende registergoed. Er worden ook bedragen van [100.000 of 3200.000 g e- 






noemd als grens waarboven geen hogere tarieven meer worden gevraagd. 'Het zijn vaak de goedko- 
pere appartementen waar we een hoop extra werk aan hebben, bij duurdere panden is het meestal vrij 
eenvoudig' volgens een van de notarissen. 

Bij een kantoor kan de klant kiezen tussen een vooraf afgesproken vast tarief of een afrekening op 
basis van nacalculatie. 

Bij alle kantoren zijn de tarieven zeer sterk gebaseerd op de daadwerkelijke kosten. Dat gaat ook op 
voor de familiepraktijk. Van kruissubsidie is nauwelijks nog sprake, in ieder geval veel minder dan 
voorheen. Dit blijkt overigens ook uit het tarievenonderzoek zoals opgenomen in de Trendrapportage 
Notariaat 2004. 

Grate klanten zoals projectontwikkelaars krijgen bij nun vaste kantoren doorgaans een korting op de 
tarieven. Deze grote zakelijke relaties zijn al veel eerder op de prijs gaan letten dan de gemiddelde 
particulier. 

Aard van het kantoor 
De kantoren verschillen nauwelijks als het gaat om de aard van de werkzaamheden. De onroerend- 
goedpraktijk is bij de meeste kantoren van zeer groot belang, zeker bij de jongste kantoren. De fami- 
liepraktijk krijgt doorgaans nog steeds veel aandacht, zeker als het gaat om testamenten en samenle- 
vingscontracten. De aankoop van een huis is dan een goed moment om die zaken te regelen. Deze 
'cross-selling' is ook nodig om het kantoor rendabel te houden. De jongere kantoren zien juist de laats- 
te jaren het aantal akten in de familiepraktijk groeien omdat ze daar ook meer aandacht aan besteden. 

Een aantal prijsvechters beperkt de dienstverlening tot alle zaken die rond het transport en de hypo- 
theekakte spelen. Het regelen van testamenten hoort daarbij. De overige ratariele diensten krijgen 
minder aandacht. Dit is echter niet bij alle prijsvechters het geval: er zijn ook kantoren die nu ze een- 
maal een positie in de markt hebben het dienstenpakket uitbreiden met bijvoorbeeld ook een onder- 
nemingspraktijk. 

De gevestigde kantoren, en dan met name de grotere kantoren, halen een aanzienlijk deel van de om- 
zet uit de adviespraktijk voor ondernemingen, gemeenten en instellingen. Hierbij worden percentages 
genoemdvan 20% en hoger. Ook bij deze kantoren blijft de onroerendgoedpraktijk echter de kurkwaar 
het kantoor op drijft. 

In het algemeen blijkt uit de interviews dat partijen de verdeling accepteren die nu is te zien in de 
markt Er staan prijsvechters met een beperkter aanbod van diensten sterk geconcentreerd rond het 
transport van onroerend goed aan de ene kant, en wat duurdere kantoren met een full-service aanbod 
aan de andere kant. 



4.3 Kwaliteit van de dienstverlening 

Goed lopend proces 
Kwaliteit is: De kantoren is gevraagd te omschrijven wat is te verstaan onder 'kwaliteit' in de onroerendgoedprak- 

goed lopend proces... tijk. Voor de meeste zaken is dat samen te vatten in 'kwaliteit is vooral een goed lopend proces '. In dit 

proces worden alle checks en controles uitgevoerd, worden de partijen geinformeerd over de voort- 
gang. Het goed controleren en dat nog eens doen voor het passeren is dus essentieel. 

Voor een belangrijk deel zijn dit zaken die zijn vast te leggen in een kwaliteitshandboek. De KNB stuurt 
hierop aan, de grote samenwerkingsverbanden zijn er ook mee bezig. Er zijn echter al kantoren die 
zelf een handboek hebben gemaakt tot aan ISO-certificatie toe. 



...klantgerichtheid... 



Klantgerichthe id 
De marktwerking heeft ook positieve gevolgen voor de kwaliteit van de relationele aspecten van de 
dienstverlening. Kantoren zijn toch wakkergeschuten zijn nu veel actiever geworden richting klanten. 
Dit is ook terug te vinden in de ontwikkeling van nieuwe markten zoals estate planning, mediation en 
TTP-diensten. 



Het ontstaan en doorontwikkelen van samenwerkingsverbanden als Netwerk Notarissen en Formaat 
wordt door de kantoren als een impuls voor kwaliteitsverbetering en professionalisering van het beroep 
gezien. 



.niet bezuinigen opzorg- 
vuldigheid. 



Kwaliteit 
Op de kwaliteit is te bezuinigen door minder controles te doen of bepaalde controles helemaal niet. 
Een andere mogelijkheid is in de akten verwijzen naar bepalingen in voorgaande akten, bijvoorbeeld 
rond zakelijke lasten en erfdienstbaarheden. Daarmee worden de problemen, werkzaamheden en kos- 
ten naar de toekomst verschoven. Bij enkele kantoren schijnt dit voor te komen volgens de geinter- 
viewden. Slechts een notaris kan dit tijdens het interview ook onderbouwen met bewijzen. 



Zorgvuldigheid van werken komt bijvoorbeeld terug in de cijfers van het Kadaster zoals gepresenteerd 
in hoofdstuk 2. Twee prijsvechters zijn zich in ieder geval goed bewust van het belang van het zorg- 
vuldig werken. Zij kennen de eigen (goede) resultaten op dit gebied en noemen ze zelf in het interview 
zonder dat de interviewer op de hoogte was van de 'score' van het eigen kantoor bij het Kadaster. 

De meeste kantoren zien geen samenhang in de ontwikkeling van de tarieven en de ontwikkeling van 
de kwaliteit. Er komen wellicht iets meer kleine fouten voor in tijden waarin veel transporten moeten 
plaatsvinden. Bijna iedereen geeft aan dat er goede en minder goede kantoren zijn. Dat was vroeger 
echter ook al het geval. Het is niet zo dat de goedkopere ook de minder goede zijn. 

Bij een van de interviews heeft de notaris dossiers laten zien van zaken die collega's niet goed hebben 
afgehandeld. Het gaat hier om duidelijke fouten die verstrekkende gevdgen hadden kunnen hebben 
als ze niet waren ontdekt. 

Het ging hier onder andere om het vergeten van royementen, te laat of foutief uitvaeren van royemen- 
ten. Het Kadaster is overigens recentelijk opgetreden tegen twee notarissen die op dit punt structureel 
in de fout gingen. 



Sterke stijging premies 
beroepsaansprakelijkheid 



Aansprakelijkheidsverzekering 
De premies voor beroepsaansprakelijkheidsverzekeringen zijn de laatste jaren sterk gestegen. Er is 
sprake van een verdubbeling. Daarbij heeft een grote rol gespeeld dat clienten sneller een claim indie- 
nen dan vroeger. Als zich aantoonbaar kwaliteitsgebreken manifesteren is zeker te verwachten dat de 
premies (nog) verder stijgen. In het ergste geval is niet uit te sluiten cat bepaalde kantoren er niet in 
slagen een beroepsaansprakelijkheidsverzekering af te sluiten. Op dit moment zijn er overigens nog 
geen aanwijzingen voor dat verzekeringen dat overwegen. 



4.4 De toekomst 



Aan het slot van de interviews is ingegaan op ontwikkelingen die nu al zijn te zien en die mogelijk zor- 
gen baren voor de toekomst van het notariaat. De onderwerpen die bij dit deel van het gesprek bij een 
aantal interviews terugkomen worden in deze paragraaf kort beschreven. 




Nog verdere prijsdaling? 
Aan het slot van de interviews is ingegaan op de toekomsten dan met name de zorgen die kantoren 
hebben over de toekomst Nog verdere prijsdaling wordt wel gevreesd. Dit heeft verschillende negati e- 
ve kanten. De kostprijs wordt nu immers wel duidelijk benaderd, zo wordt aangegeven. Het heeft ook 
gevolgen voor de aantrekkelijkheid van het beroep. De instroom van nieuwe kandidaten dreigt dan af 
te nemen. Daar zijn nu overigens al aanwijzingen voor. 

Verdere prijsdaling heeft ook invloed op het investeringsvermogen van kantoren. Als de marges te 
laag worden, wordt het moeilijk te blijven investeren in technologie, opleiding en vaardigheidstraining 
van medewerkers. 

Uit cijfers van het BFT blijkt dat er steeds meer notarissen financiele zorgen hebben. Dit is een direct 
gevolg van de verminderde omzet. De kosten in het notariaat zijn vooral personeelskosten en die zijn 
niet op korte termijn te beinvloeden. Bij veel kantoren is de winst daarom teruggelopen. De notaris zelf 
heeft in een aantal gevallen evenmin de mogelijkheid om de eigen bestedingsbehoeften op korte ter- 
mijn aan te passen. Er kan sprake zijn van vaste hypotheeklasten, pensioenverplichtingen e.d. Het is 
dus niet zo dat kantoren die in problemen geraken in die situatie komen omdat er te veel geld uit het 
kantoor wordt getrokken voor prive-doeleinden. De belangrijkste oorzaak is dat de kantoorkosten niet 
snel genoeg zijn aan te passen aan de nieuwe situatie met lagere marges en lagere volumes. 



Te veel afhan kelijk van hypotheekmarkt 
Op dit moment wordt de huizenmarkt en vooral de hypotheekmarkt gedreven door de historisch lage 
rente. Veel mensen nemen dus nu de gelegenheid te baat om hypotheken over te sluiten en/of te va - - 
hogen. Met name de prijsvechters hebben van deze ovffsluitmarkt veel voordeel. Lager zal de rente in 
ieder geval niet worden, dus deze markt zal in de komende jaren afnemen. Het is dus van belang hier 
niet te afhankelijk van te worden. Als de hypotheekrente stijgt, heeft dit ook direct gevolgen voor de 
huizenmarkt. Dit is zeker te verwachten als de economie nog niet echt aantrekt. 

Samenstelling kantoren 
Veruit de meeste kantoren in het notariaat bestaan uit kantoren met een notaris en een of meerdere 
kandidaat-notarissen. Uit de gesprekken is naar voren gekomen dat kleine kantoren in toenemende 
mate op zoek zijn naar of schaalvergroting of samenwerking om te kunnen blijven voldoen aan de in- 
houdelijke en bedrijfsmatige esen die het vak stelt. Met het krimpen van de marges is die investe- 
ringscapaciteit voor kleinere kantoren beperkt. Dat geldt voor het investeren in mensen, bijhouden van 
het vak, en voor het investeren in ICT, kantoorvoorzieningen en marktbewerking. 

De kleine kantoren kunnen associaties aangaan met bestaande grotere kantoren of met aidere eenpit- 
ters. Er komen echter ook lossere samenwerkingsverbanden voor. Dit maakt het mogelijk als klein 
kantoor toch een compleet of completer dienstenpakket aan te bieden. 

Onderlinge verhoudingen 
Het gevoel van de oude Broederschap van notarissen is in twee van de drie regio's die in dit onder- 
zoek onder de loep zijn genomen, de laatste jaren zo goed als verdwenen. In de andere regio is het 
saamhorigheidsgevoel sterk verminderd. Soms is er zelfs een vijandige sfeer ontstaan waarbij notaris- 
sen elkaar publiekelijk zwart maken. Dit is slecht voor de kantoren, maar ook voor de reputatie van het 
beroep. De verslechterde verhoudingen hebben bijvoorbeeld ook tot gevolg dat notarissen ringverga- 
deringen niet meer bezoeken en ook buiten die vergaderingen niet meer met elkaar in gesprek gaan. 
Het komt helaas ook voor dat notarissen over elkaar slechte verhalen vertellen, ook richting klanten, 
makelaars en andere verwijzers. 



Bijlage I Gebruikte vragenlijst telefonische interviews 



INTRO 

Goedemorgen/-middag/-avond mevrouw/mijnheer, u spreekt met van 

het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf. . Ik wil u enkele vragen stellen over uw ervaringen met 
notarissen. Dit doen we in opdracht van het ministerie van Justitie om zo de ontoikkelingen in de notarismarkt te 
kunnen volgen. Zou ik een aantal vragen mogen stellen? 

Vraag 01 

Komt het vaak, soms, bijna nooit of nooit voor dat clienten uw advies vragen bij de keuze van de notaris? 

1: vaak 

2: soms 

3: bijna nooit 

4: nooit 

5: w.n.z./w.n.z. 

Als Vraag 01 is grater dan 3 dan door naar Vraag 05 

Vraag 02 

Beveelt u een kantoor aan of heeft u een lijst van door u geselecteerde kantoren? 



een kantoor 

shortlist 

weet niet/w.n.z. 

beveel geen kantoren aan/geef alleen advies 



Vraag 03 

Waar let u op bij de selectie van kantoren? 

Enq.: Meerdere antwoorden mogelijk 



de prijs 

de kwaliteit van de akten 

de kwaliteit van de dienstverlening 

de snelheid van reageren 

de in de praktijk bewezen goede samenwerking 

te maken afspraken over snelle afhandeling 

nog anders namelijk 

weet niet/w.n.z. 



Vraag 04 

Zijn er ook kantoren waarmee u speciale afspraken heeft gemaakt voor uw clienten, bijvoorbeeld lagere prijzen. 

1: ja, namelijk 

2: nee 

3: weet niet / w.n.z. 

Vraag 05 

Zijn er in uw omgeving ook kantoren die u nooit zou aanbevelen? 

1: ja 

2: nee 

3: weet niet / w.n.z. 

Als Vraag 05 is 1 

Vraag 06 

Kunt u toelichten waarom dat is? 

Vraag 08 

In uw regio zijn enkele goedkope kantoren actief. Heeft u ervaring met deze kantoren? 

1: ja 

2: nee 

3: nee, ken geen goedkope kantoren 

4: weet niet/w.n.z. 

Als Vraag 08 is grater dan 1 dan door naar Vraag 1 1 

Vraag 09 

Bent u helemaal, gedeeltelijk of niet tevreden over de manier waarop deze goedkope kantoren werken? 

1: 

2 

3 

4 



helemaal 
gedeeltelijk 
niet tevreden 
weet niet /w.n.z. 



Vraag 10 

Op welke punten behalve de prijs zijn de goedkope notarissen anders dan de anderen? 

Vraag 1 1 



Bent u het helemaal, gedeeltelijk of niet eens met de stelling dat de duurdere kantoren ook de betere kantoren 

zijn? 

1: helemaal 

2: gedeeltelijk 

3: niet eens 

4: weet niet/w.n.z. 

Als Vraag 1 1 is kleiner dan 3 

Vraag 11A 

Kunt u uw antwoord toelichten? 

Als Vraag 11 is 3 

Vraag 1 1 B 

Kunt u uw antwoord toelichten? 



Vraag 12 

De laatste 4 jaar is er in de notarismarkt veel veranderd. Welke positieve veranderingen ziet u? 

Enq.: GOED DOORVRAGEN 

Vraag 13 

En welke veranderingen zijn volgens u niet goed? 

Enq.: GOED DOORVRAGEN 

Vraag 14 

Merkt u wel eens dat een notaris foutjes of fouten maakt in de akten? 

1: ja 

2: nee 

3: weet niet/w.n.z. 



Als Vraag 14 isgroterdan 1 dan door naar Vraag 19INTRO 

Vraag 15 

Wat is de aard van die fouten? 



Vraag 16 

Komt dit zelden, een enkele keer, regelmatig of vaak voor? 



zelden 

een enkele keer 

regelmatig 

vaak 

weet niet /w.n.z. 



Vraag 17 

Komt het de laatste jaren vaker voor dan voorheen? 

1: ja 

2: nee 

3: weet niet/w.n.z. 



Vraag 18 

Treden die fouten steeds bij dezelfde kantoren op? 

1: ja 

2: nee 

3: weet niet/w.n.z. 



Vraag 19INTRO 

Ik noem u vier aspecten over notariskantoren. Kunt u per aspect aangeven hoe het zich de laatste 4 jaar naar uw 
mening heeft ontwikkeld bij de notariskantoren die u kent? U kunt antwoorden met veel beter, beter, niet veran- 
derd, slechterof veel slechter. 

Vraag 19 

De klantgerichtheid van de notariskantoren 

De kwaliteit van de akten 

De snelheid van handelen 

De kosten van notarisdiensten 



Is dit volgens u nu veel beter, beter, niet veranderd, slechter of veel slechter ten opzichte van 4 jaar geleden? 



veel beter 

beter 

niet veranderd 

slechter 

veel slechter 

weet niet/w.n.z. 



Vraag 20 

Zijn er naar uw indruk duidelijke verschillen te zien in de ontwikkeling die kantoren hebben gemaakt? 

1: ja 



2: nee 

3: weet niet/w.n.z. 

Als Vraag 20 is 1 

Vraag 20A 

Welke verschillen zijn u opgevallen? 

Vraag 21 

Zijn er tot slot nog zaken over de notarismarkt die nog niet aan de orde zijn geweest, maar die u wel wilt melden? 

1: ja 

2: nee 

3: weet niet/w.n.z. 

Als Vraag 21 is 1 

Vraag 21A 

Welke zaken zijn dat? 

Afsluiting 

Dan waren dit al mijn vragen. Ik dank u hartelijk voor uw medewerking aan dit onderzoek. 



Bijlage 3 

Overzicht notariele taken op grond van de wet 



Domeinmonopolies notariaat 
volgend uit diverse wetten 

September 2004/ (1001) 



Boek 1 BW 


Art. 


80b 


Art. 


115 


Boek 2 BW 


Art. 


18 


Art. 


27+28 


Art. 


43 


Art. 


54 


Art. 


53a 


Art. 


64 


Art. 


86 


Art. 


124 


Art. 


175 


Art. 


196 


Art. 


234 


Art. 


286 


Art. 


293 


Art. 


318 


Art. 


334n 



aangaan van partnerschapsvoorwaarden 
aangaan van huwelijkse voorwaarden 



omzetting rechtspersoon 

oprichting vereniging met volledige rechtsbevoegdheid 

statutenwijziging vereniging met volledige rechtsbevoegdheid 

oprichting cooperatie en onderlinge waarborgmaatschappij 

statutenwijzing cooperatie en onderlinge waarborgmaatschappij 

oprichting naamloze vennootschap 

uitgifte en levering van aandeel op naam, niet zijnde een aandeel als 

bedoeld in artikel 86c , of de levering van een beperkt recht daarop 

statutenwijziging NV 

oprichting besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid 

uitgifte en levering van een aandeel of de levering van een beperkt recht 

daarop 

statutenwijziging BV 

oprichting stichting 

statutenwijziging stichting 

fusie van vereniging, cooperatie, onderlinge waarborgmaatschappij, 

stichting, naamloze vennootschap en besloten vennootschap met 

beperkte aansprakelijkheid. 

splitsing van vereniging, cooperatie, onderlinge waarborgmaatschappij, 

stichting, naamloze vennootschap en besloten vennootschap met 

beperkte aansprakelijkheid. 



Boek 3 BW 


Art. 


31 


Art. 


89 


Art. 


98 


Art. 


195 


Art. 


205 


Art. 


260 


Art. 


268 



"Waar een wetsbepaling die betrekking heeft op registergoederen, een 

notariele akte of een notariele verklaring voorschrijft, is een akte of 

verklaring van een Nederlandse notaris vereist. " 

voor overdracht van onroerende zaken vereiste levering 

vestiging, overdracht en afstand van beperkte rechten 

verdeling van de gemeenschap 

notariele beschrijving van de goederen door vruchtgebruiker 

(volmacht tot) vestiging hypotheek 

openbare verkoop door hypotheekhouder ten overstaan van notaris 



1 De opsomming is niet limitatief, doch beperkt tot vaker voorkomende werkzaamheden van de notaris. De 
opsomming dient ter illustratie. 



Art. 270 koper moet koopprij s voldoen aan notaris; notaris keert uit aan 

verkoper/hypotheekhouder 

Art. 301 lid 3 een uitspraak waaraan een voorwaarde verbonden is mag alleen 

ingeschreven worden als uit een notariele akte of authentiek afschrift 
daarvan de vervulling van die voorwaarde blijkt. 



Boek 4 BW 


Art. 


16 lid 2 


Art. 


18 lid 1 


Art. 


94 


Art. 


95 


Art. 


188 


Art. 


197 


Boek 5 BW 


Art. 


31 


Art. 


60 


Art. 


61 


Art. 


93 lid 2 


Art. 


109 


Art. 


139 lid 3 


Art. 


143 lid 2 


Boek 6 BW 


Art. 


252 lid 2 


Boek 7 BW 


Art. 


3 lid 2 


Art. 


3 lid 6 


Art. 


177 


Boek 8 BW 


Art. 


202 


Art. 


800 


Art. 


1308+1309 


Wei 


tboek van B 


Art. 


514 


Art. 


570 


Art. 


658 + 668 


Art. 


671 


Art. 


677 



kantonrechter kan bepalen dat de boedelbeschrijving bij notariele akte 

dient te geschieden. 

door echtgenoot ongedaan maken van verdeling nalatenschap 

maken van uiterste wil 

in bewaring nemen onderhandse uiterste wil 

verklaring van erfrecht 

(optreden als boedelnotaris) 



vastlegging van de grens door de eigenaars van land en water 

mandeligheid 

beeindiging mandeligheid 

tenietgaan ondererfpacht 

splitsing in appartementsrechten 

wijziging akte van splitsing 

opheffing van de splitsing 



vestiging van een kwalitatieve verplichting 



inschrijving van koop registergoed gedurende de bedenktijd 

inschrijving van koop registergoed 

schenking voor zover strekking werking na overlijden 



hypotheekverlening op een teboekstaand zeeschip of op een recht 

waaraan een zodanig schip is onderworpen 

scheepshuurkoop van een in het in artikel 783 genoemde register 

teboekstaand binnenschip 

vestiging zakelijk recht op een teboekstaand luchtvaartuig 



executoriale verkoop van onroerende zaken 

executoriale verkoop van schepen 

ver- en ontzegeling 

opstellen boedelbeschrijving in 'bijzondere' gevallen 

verdeling gemeenschap in 'bijzondere' gevallen 




Faillissementswet 

Art. 7 lid 2 verzegelen van de boedel hangende het onderzoek 

Art. 93 lid 1 verzegeling van de boedel na faillietverklaring 

Kadasterwet 

Artt. 26, 27, 30, 33, 

34, 35, 36 opstellen verklaring ter inschrijving in de openbare registers van: 

— een rechtshandeling naar burgerlijk recht (26), 

— verkrijging door de Staat van registergoederen (27), 

— vervulling van een voorwaarde, verschijning van een onzeker tijdstip 
en dood van de vruchtgebruiker (30), 

— naamsverandering, omzetting, fusie en splitsing van een 
rechtspersoon (33) 

— een verjaring (34) 

— verklaring van waardeloosheid (35) 

— het feit dat het nut van een mandelige zaak voor elk der erven is 
geeindigd, het bestaan van een recht als bedoeld in art. 150, eerste lid 
Overgangswet nieuw BW en het ontstaan van een erfdienstbaarheid 
door bestemming of herleving (36) 

Art. 77 opstellen akte van vernieuwing 

Wet conflictenrecht huwelijksvermogensregime 

Art. 4 verklaring dat het huwelijksvermogensregime niet wordt beheerst door 

het Nederlandse recht. 

Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap (nog niet in werking getreden) 

Art. 15 verklaring dat het partnerschapsregime niet wordt beheerst door het 

Nederlandse recht. 

Wetboek van Koophandel 

Art. 353 opstellen scheepsverklaring 

Rijksoctrooiwet 

Art. 69 openbare verkoop van een octrooi door een pandhouder of beslaglegger 

Rijkswet vrijwillige zetelverplaatsing van rechtspersonen 

Art. 2+10 wijziging van de akte van oprichting in verband met zetelverplaatsing 

BV/NV 

Wet vrijwillige zetelverplaatsing derde landen 

Art. 3, 4 en 5 Besluit tot zetelverplaatsing, terugbrengen van de zetel van en naar 

Nederland 



Tijdelijke wet huurkoop onroerende zaken 

Art. 2 huurkoop 2 

Uitvoeringswet Verordening tot instelling van Europese economische 
samenwerkingsverbanden 

Art. 8 omzetting EESV in cooperatie met wettelijke aansprakelijkheid 

Wet educatie en beroepsonderwijs 

Art. 9. 1 .2 overdracht van de instandhouding van een openbare instelling 

Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting 

Art. 4 opgave in verband met inschrijving van een zeeschip in het 

rompbevrachtingsregister 

Wet op de expertisecentra 

Art. 52 + 58 overdracht van de instandhouding van een school 

Wet op het primair onderwijs 

Art. 49 + 56 overdracht van de instandhouding van een school 

Wet op het voortgezet onderwijs 

Art. 42c + 50 overdracht van de instandhouding van een school 

Zaaizaad- en Plantgoedwet 

Art. 50a openbare verkoop van een kwekersrecht door een pandhouder of 

beslaglegger 



2 Vergelijk art. 17 van deze wet: overgangsregeling 




Bijlage 4 

Brief van 9 november 2004 van de Minister van Justitie aan de Tweede 
Kamer 




Tweede Kamer der Staten-Generaal 



2 



Vergaderjaar 2004-2005 



23 706 



Wettelijke regeling van het notarisambt, mede 
ter vervanging van de Wet van 9 juli 1842, Stb. 
20, op het Notarisambt en de Wet van 31 maart 
1847, Stb. 12, houdende vaststelling van het 
tarief betreffende het honorarium der notarissen 
en verschotten (Wet op het notarisambt) 



Nr. 59 



BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE 



1 Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 
23 706, nr. 56. 



Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 

Den Haag, 9 november 2004 

1. Inleiding 

In mijn brief van 3 mei jongstleden 1 heb ikeen integraal overzicht 
gegeven van diverse, deels met elkaar samenhangende beleidstrajecten 
ten aanzien van het notariaat. Ik heb u daarbij toegezegd u afzonderlijk te 
informeren over het toezicht op het notariaat. 

Het toezicht op het notariaat kent vele vormen en is op zeer verschillende 
wijze georganiseerd. Het palet van toezichthouders is in 1999 door de 
Werkgroep Toezicht notariaat onder leiding van de toenmalige president 
van de rechtbank Den Haag, mr. A.H. van Delden, onder de loep genomen. 
Dit rapport is bij brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 29 novem- 
ber 1999 aan U verzonden. Deze werkgroep concludeerde dat het toezicht 
op het notariaat verbrokkeld en weinig gecoordineerd is. De werkgroep 
adviseerde om het interne preventieve toezicht te versterken door 
kwaliteitszorg in de vorm van systematische kwaliteitsbewaking- en 
bevordering onder verantwoordelijkheid van de Koninklijke Notariele 
Beroepsorganisatie (KNB) te ontwikkelen. Voor wat betreft de versterking 
van het externe preventieve toezicht dacht de werkgroep voor de langere 
termijn aan het onderbrengen van de toezichtfunctie bij een speciaal 
hiervoor toegeruste externe instantie. 

Recentelijk is, zoals bij u bekend is, de Commissie evaluatie Wet op het 
notarisambt onder leiding van dhr. mr. A. Hammerstein gei'nstalleerd met 
als opdracht de wet- en regelgeving van het notarisambt in den brede aan 
een onderzoek te onderwerpen. De rapportage van de Commissie is voor- 
zien voor medio 2005. De commissie heeft een brede taakopdracht en zij 
zal ook de verbrokkeling en coordinate van het toezicht alsmede de 
inrichting en werkwijze van het tuchtrecht in beschouwing nemen. 

Als het gaat om het toezicht op de kwaliteit en integriteit van de beroeps- 
uitoefening, acht ik het echter niet gewenst en ook niet noodzakelijk om te 
wachten op de rapportage van de Commissie. Er zijn op het terrein van de 



KSTS1374 
0405tkkst23706-59 
ISSN 0921 -7371 
Sdu Uitgevers 
's-Gravenhage 2004 



Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 59 



kwaliteit en integriteit van de beroepsgroep de afgelopen tijd al de nodige 
initiatieven door de KNB genomen, maar gezien recente informatie (zoals 
het Jaarverslag van Bureau Financieel Toezicht (BFT) 2003, de ronde tafel 
d.d. 5 oktober jl., die is georganiseerd door de vaste commissie van 
Justitie en de aanloop naar de ledenvergadering van de KNB op 8 oktober 
jl.) tot dusverre met ontoereikend resultaat. Het is van groot belang thans 
de inspanningen van de afgelopen periode te effectueren en tot een inten- 
sivering te komen. 

De essentie van deze intensivering heb ik reeds in mijn brieven aan Uw 
Kamer van 3 mei jl. en van 9 juli jl. 1 verwoord. In de eerste plaats verricht 
de KNB verder de nodige inspanningen ter borging van de aan de 
beroepsgroep toevertrouwde elementen. Daarenboven zijn een (in 
omvang beknopte) externe voorziening van stelseltoezicht - oftewel: vindt 
genoemde borging door de KNB afdoende plaats - en gericht toezicht op 
basis van signalen en risicoanalyse nodig. Het heeft mijn voorkeur deze 
taken toe te voegen aan de huidige taken van het BFT. Met de in deze brief 
beschreven maatregelen wordt, als het gaat om toezicht op kwaliteit en 
integriteit van de beroepsbeoefening, een markante stap vooruit gezet. 

2. Vertrouwen in het notariaat 

De notaris vervult in onze samenleving een belangrijke en unieke functie. 
Als openbaar ambtenaar en onpartijdig adviseur verschaft hij door het 
regelen en vastleggen van rechtsverhoudingen en het formaliseren van 
wilsverklaringen zekerheid in het rechtsverkeer. 
Om deze belangrijke functie met soms verstrekkende rechtsgevolgen 
adequaat te kunnen vervullen zijn bij wet- en regelgeving nadere eisen 
aan de deskundigheid en de beroepsuitoefening van de notaris gesteld. 
Zo wordt van de notaris verlangd dat hij in zijn werkzaamheden een hoge 
mate van zorgvuldigheid betracht en hij zich in alle gevallen strikt onaf- 
hankelijk en onpartijdig opstelt. Op deze manier wordt getracht het 
publieke belang van rechtszekerheid en een goede rechtsbedeling te 
borgen. 

Of de notaris er in alle gevallen in slaagt aan de gestelde eisen te voldoen, 
is moeilijk vast te stellen. De notaris oefent zijn ambt in zelfstandigheid uit 
en de aard van de werkzaamheden van de notaris brengt met zich mee dat 
eventuele onvolkomenheden niet of pas in een laat stadium aan het licht 
komen (bijvoorbeeld als de erflater overlijdt, het huwelijk wordt 
ontbonden of het huis wordt doorverkocht). Daar komt bij dat de notaris 
een wettelijke geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht heeft. 

Dit alles maakt niet alleen dat de notaris een belangrijke en unieke functie 
in onze samenleving vervult, maar ook een kwetsbare en moeilijk te 
controleren functie. Incidenten in de beroepsuitoefening van de notaris 
die de rechtszekerheid aantasten kunnen leiden tot maatschappelijke 
onrust en een verminderd vertrouwen van de burger in het notariaat. 
Vertrouwen in het notariaat is een groot goed en alle inspanningen dienen 
erop gericht te zijn het zorgvuldig verworven vertrouwen van de samenle- 
ving in de notaris te waarborgen en te behouden. Ter bepaling of voldaan 
wordt aan de gestelde eisen is goed toezicht, ook al kan het optreden van 
incidenten daarmee uiteraard niet volledig worden uitgesloten, essentieel. 

3. De notaris verandert 

Naast de specifieke kenmerken die inherent zijn aan het notariaat hebben 
maatschappelijke ontwikkelingen en de komst van de nieuwe notariswet 
1 Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, °P 1 oktober 1 999 er verder toe bijgedragen dat een vernieuwde dyna- 

23 706, nr. 57. miek van het notariaat wordt verlangd om haar belangrijke wettelijke taak 




Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 59 



ten behoeve van de rechtsbescherming in de toekomst goed te kunnen 
blijven vervullen. 1 De confrontatie met een competitieve markt en prijs- 
concurrentie, maar ook een verminderde conjunctuur, brengen in voorko- 
mende gevallen spanningen met zich mee voor onder andere de integri- 
teit van de beroepsuitoefening. Ook de interdisciplinaire samenwerking 
met andere (juridische) beroepsgroepen zorgt voor spanning op de onaf- 
hankelijkheid en transparantie van het notarisambt. 

Zonder vooruit te lopen op de analyse van de commissie Hammerstein, 
kan gesteld worden dat dit spanningsveld mogelijke risicofactoren ople- 
vert voor de positionering en het functioneren van de notaris, en dus ook 
voorzijn integriteit. 2 

Ter illustratie: uit het jaarverslag 2003 van het BFT blijkt onder andere dat 
in 48 gevallen de bewaringspositie van de zogenaamde derdengeld- 
rekening op een of meerdere momenten negatief is geweest. In een aantal 
van deze gevallen is slechts sprake van administratieve tekortkomingen, 
maar ten principale geldt dat ook binnen de beroepsgroep het bewust 
aantasten van de derdengeldrekening voor andere doeleinden wordt 
gezien als «doodzonde». Het BFT heeft in 2003 ook 22 klachten ingediend 
bij de kamer van toezicht, waarvan vijf naar aanleiding van onderzoeksre- 
sultaten. 

4. Problemen bij het huidig toezicht op het notariaat 

Thans heeft het BFT tot taak om toezicht te houden op de financiele huis- 
houding bij de beroepsuitoefening van de notarissen en gerechtsdeur- 
waarders. De rol van het BFT beperkt zich tot de op financieel en admini- 
stratief gebied geldende regels, hetgeen impliceert dat het BFT - net als 
andere «aspecttoezichthouders» - alleen toezicht mag houden op kwaliteit 
en integriteit voorzover dit een aspect betreft dat uit zijn wettelijke gedefi- 
nieerde toezichttaak voortvloeit. Het BFT kan derhalve geen integraal 
toezicht houden op kwaliteit en integriteit. 

De kamer van toezicht is wel belast met het toezicht op alle aspecten van 
de beroepsuitoefening, maar is in de praktijk vanwege haar repressieve 
functie beperkt qua onderzoeksmogelijkheden. Bovendien zijn vraagte- 
kens te plaatsen bij de combinatie van toezicht en tuchtrecht bij de kamer. 

Oordeelsvorming over de conclusie van de, in de inleiding vermelde, 
Werkgroep Toezicht Notariaat omtrent verbrokkeling van toezicht en een 
gebrek aan coordinate tussen toezichthouders vereist een fundamentele 
beschouwing van het gehele complex aan wet- en regelgeving. Derhalve 
heb ik de commissie Hammerstein verzocht nader in te gaan op het 
formele vraagstuk hoe om te gaan met de veelheid van toezichthouders 
binnen het notariaat. 



1 De notaris verandert, Jaarverslag KNB 
2002-2003, p. 5. 

2 Professionele dienstverlening en georgani- 
seerde criminaliteit, mr. F.Lankhorst en dr. J.M. 
Nelen, pp. 42-50. 



De werkgroep concludeerde daarnaast dat het bestaande toezicht op het 
notariaat overwegend een repressief karakter heeft. Zoals hierboven reeds 
beschreven, heeft de notaris een publiekrechtelijke functie, met unieke 
bevoegdheden om in het rechtsverkeer op een aantal vitale terreinen in 
het algemeen belang wettelijk voorgeschreven diensten aan opdrachtge- 
vers te verlenen. Mijn verantwoordelijkheid voor de goede werking van dit 
wettelijk stelsel vereist naar zijn aard noodzakelijkerwijs primair een sterk 
preventief werkend toezicht naast overigens onvermijdelijk repressief 
ingrijpen. 

Om dit preventief toezicht te intensiveren is de komende tijd een aantal 
maatregelen van groot belang: 

• De KNB zal het intern ontwikkelde kwaliteitssysteem implementeren; in 
het kader daarvan zal ook bijzondere aandacht moeten worden 
gegeven aan integriteitsvragen. 

• In situaties die zich daarvoor lenen zal de KNB zelf actief optreden 



Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 59 



tegen bij haar bekende leden van de beroepsgroep die zich niet 
gedragen zoals een notaris betaamt. 
• Aan een externe instantie zal de taak worden toebedeeld toe te zien op 
de werking van de kwaliteitsen integriteitswaarborging; deze instantie 
zal daarbij tevens de bevoegdheid krijgen in individuele gevallen nader 
onderzoek te doen en de casus zonodig voor te leggen aan de tucht- 
rechter. 

De KNB heeft de afgelopen jaren al verschillende initiatieven genomen 
betreffende het interne toezicht, maar de effectuering daarvan is nog niet 
in alle gevallen toereikend. Dit hangt samen met de omstandigheid dat 
een aantal initiatieven van zeer recente datum is. Daarnaast is de KNB als 
publiekrechtelijke beroepsorganisatie bevoegd en voldoende geequipeerd 
tot kwaliteitsbevordering, door middel van onder meer verordening- 
bevoegdheid. Het accent heeft echter vooral gelegen op normstelling en 
minder op handhaving. 

Dat het huidige preventieve toezicht op kwaliteit en integriteit nog niet 
volwaardig is, werd ook door de deelnemers aan de ronde tafel d.d. 
5 oktober 2004 bij de vaste commissie van Justitie veelvuldig benoemd. 

5. Investering door de KNB 

Een belangrijke plaats is weggelegd voor de kwaliteitszorg en 
-bevordering (inclusief integriteit) vanuit het notariaat zelf. Daarbij zijn al 
belangrijke stappen gezet. In oktober 2003 heeft het bestuur van de KNB 
de zogenoemde Kwaliteitsnorm van de KNB uitgebracht. 

Deze kwaliteitsnorm bevat normen op het gebied van de organisatie van 
het notariskantoor, de orientatie en opdrachtaanvaarding, het uitvoeren 
van de opdracht, het passeren van de akte, de nazorg en de ondersteu- 
nende processen. De normen zijn grotendeels gebaseerd op de wet- en 
regelgeving voor het notariaat. Het kwaliteitssysteem is niet statisch, maar 
zal voortdurend in beweging zijn en worden aangepast aan nieuwe 
inzichten en praktijkervaring. 

Om te bezien of de opzet en werking van de kwaliteitssystemen van de 
kantoren voldoen aan de in de Kwaliteitsnorm van de KNB neergelegde 
kwaliteitsnormen, is een bijbehorend auditsysteem ontwikkeld. Door 
opgeleide auditors afkomstig uit het notariaat worden aan de hand van 
checklists kwaliteitsonderzoeken verricht. Deze auditors beschikken over 
een grote mate van vakinhoudelijke kennis, mede omdat een deel van hun 
oordeel gebaseerd moet zijn op «professional judgement)). Het zijn dan 
ook in eerste instantie adviseurs die helpen om de professionaliteit van de 
beroepsgroep te bevorderen. In het voorjaar van 2004 is de KNB in pilot- 
vorm begonnen met het uitvoeren van de eerste audits. Deze audits 
vinden vooralsnog op vrijwillige basis plaats en zijn bedoeld om ervaring 
met het kwaliteitssysteem en het auditwerkprogramma op te doen. Met 
deze stappen is een basis gelegd. Het komt nu aan op het effectueren 
daarvan. 



Wna, artikel 61, tweede lid. 



Bij de recente wijzing van de Wna is de KNB met ingang van 1 augustus 
2004 de bevoegdheid gegeven om bij verordening regels te stellen betref- 
fende de bevordering van de kwaliteit van de beroepsuitoefening. 1 De 
KNB heeft momenteel een verordening op de kwaliteit in voorbereiding, 
waarin de invoering en verplichtstelling van kwaliteitstoetsing van notaris- 
kantoren wordt geregeld. 

Een interne beleidsnota ter voorbereiding op de verordening ligt thans ter 
bespreking voor aan de ledenraad van de KNB. Vooropgesteld dat deze 
daarna zonder grote aanpassingen de instemming van de ledenraad 




Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 59 



verkrijgt, schat het bestuur van de KNB in dat de verordening eind 2005 
aan mij ter goedkeuring kan worden voorgelegd. Met deze verordening 
kan het handhavingstraject indien noodzakelijk via het tuchtrecht worden 
getoetst en de naleving van rechtswege worden afgedwongen. 

De KNB kan als publiekrechtelijke beroepsorganisatie niet volstaan met 
het organiseren van kwaliteitsbeleid en -audits. Zij kan ook anderszins 
actief optreden op het gebied van de handhaving, zoals onlangs is aange- 
toond. 

De genoemde confrontatie met een competitieve markt en prijs- 
concurrentie vanaf 1 oktober 1999 heeft bij individuele notarissen geleid 
tot verschillende bewegingen. Daarbij zijn ook bewegingen die gewild of 
ongewild de grenzen van het toelaatbare opzochten. Dit wekte ook veront- 
rusting bij Uw Kamer, getuige vorig jaar gestelde Kamervragen 1 . Dit voor- 
jaar heeft de KNB het initiatief genomen bij haar leden een inventarisatie 
te houden van marktinitiatieven. Mede op basis van dit materiaal heeft de 
KNB in twee gevallen bevorderd dat er juridische stappen zijn gezet. In 
beide gevallen bleek de tuchtrechter de visie van de KNB te delen. 

Uit deze twee voorbeelden is eens te meer duidelijk geworden dat de rol 
van de KNB niet beperkt is tot kwaliteitsbeleid voorzover dat in regelge- 
ving is neergelegd maarzich eveneens uitstrekttot het integriteitsbeleid 
ten behoeve van de beroepsgroep. Dat hoeft niet te verbazen, want inte- 
griteit is een kernkwaliteit van de beroepsgroep die ook intern ontwikkeld 
en onderhouden moet worden. De wijze van optreden van de KNB in 
bovengenoemde twee gevallen leent zich in voorkomende gevallen dan 
ook voor herhaling, hetgeen mij passend voorkomt voor een publiekrech- 
telijke beroepsorganisatie. Met vorenstaande jurisprudentie in de hand en 
met de intensivering van het preventieve toezicht moet de KNB in toene- 
mende mate in staat worden geacht om zichtbaar voor haar leden de 
grens te trekken tussen pionieren enerzijds en overschrijding van de norm 
anderzijds. Daarbij zal de KNB in discussie met haar leden moeten komen 
tot gezaghebbende uitspraken over het te verwachten danwel het feitelijk 
optreden waar het de onafhankelijkheid betreft. 

Een dergelijk optreden van de KNB, in gevallen waar sprake is van strijdig- 
heid met de door haar als publiekrechtelijke organisatie wenselijk geachte 
normen op het terrein van kwaliteit en integriteit, kan er wel toe leiden dat 
het gewenst wordt om ook de formele mogelijkheden en bevoegdheden 
van de KNB op dit punt nader te bezien. Ik wil dit aspect in overleg met de 
KNB en de externe toezichthouder (zie hieronder) en in afstemming met 
de commissie Hammerstein bezien. 

6. Externe toezichtfunctie als complement 

Aanvullend op het preventieve toezicht door de KNB is een externe 
toezichtsfunctie over de voile breedte van de beroepsuitoefening gewenst. 
Het BFT voert in het huidig toezichtbestel bij het notariaat reeds het finan- 
cieel toezicht uit. Uit bijgaande evaluatie 2 blijkt dat, behoudens enkele 
verbeterpunten, het BFT het huidige financiele toezicht voldoende doel- 
matig en doeltreffend uitvoert. Mede om te voorkomen dat het huidige 
complex van toezichthouders verder uitdijt ben ik voornemens om met 
het BFT te bezien of het mogelijk is om ook deze nieuwe toezichtsfunctie 
in het BFT op te laten gaan. 



1 Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 
Aanhangsel 1649 en 1650. 

2 Evaluatie Bureau Financieel Toezicht (BFT), 
Het Expertise Centrum (HEC), Den Haag, 

25 juni 2004. Dit stuk is ter inzage gelegd bij 
het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer. 



Deze toezichtsfunctie omvat allereerst het toezicht op de opzet, bestaan en 
werking van (de relevante onderdelen van) het kwaliteitssysteem. 
De toetsing van de wijze waarop de auditing wordt uitgevoerd en de toet- 
sing van de juistheid en volledigheid van de oordelen van de auditors is 
daarbij het eerste aangrijpingspunt. Bij dit stelseltoezicht is voorts inbe- 



Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 59 



grepen het toezicht op de activiteiten die de KNB anderszins ontplooit om 
inbreuken op de gewenste kwaliteit en integriteit bij de taakvervulling 
door notarissen tegen te gaan. Van de KNB mag immers een actieve en 
consequente opstelling worden verwacht. 

De externe toezichthouder heeft derhalve als taak om vast te stellen of de 
activiteiten van de auditors c.q. de KNB afdoende zijn. Waar dit niet zo is, 
ook als dat een gevolg is van onvoldoende mogelijkheden, moet de 
externe toezichthouder dat vaststellen. Per norm dient van geval tot geval 
te worden bezien of het mogelijk en wenselijk is om dergelijke toezicht- 
aspecten alsnog te vervatten in het interne kwaliteitssysteem of andere 
activiteiten van de KNB. 

De externe toezichthouder krijgt tevens de bevoegdheid in individuele 
gevallen (nader) onderzoek te doen naar notarieel handelen dat mogelijk 
strijdig is met de wettelijke opdracht, met KNB-verordeningen, met de 
noodzakelijke onafhankelijkheid of anderszins met de gewenste integriteit. 
Van die bevoegdheid kan gebruik worden gemaakt indien de externe 
toezichthouder dat nodig acht. Aanleiding kunnen bijvoorbeeld meldingen 
of signalen zijn uit de audit door de KNB, maar bijvoorbeeld ook van het 
bestuur van de KNB (met name gevallen waarin de KNB optreden 
gewenst acht maar daarvoor geen onderzoeksmogelijkheid beschikbaar 
heeft), de voorzitter van de kamer van toezicht, vanuit het ministerie van 
Justitie of vanuit een derde belanghebbende. Resultaat van het specifieke 
onderzoek vormt een feitelijk dossier ten behoeve van verdere oordeels- 
vorming. De externe toezichthouder kan dit dossier (en waar van toepas- 
sing met zijn voorstel over te treffen maatregelen) ter nadere beoordeling 
voorleggen aan de KNB, de tuchtrechter of het Openbaar Ministerie. 

7. Implementatietraject 

Het is evident dat met de daadwerkelijke invoering van het toezicht op 
kwaliteit en integriteit van de beroepsuitoefening nog wel enige tijd is 
gemoeid. Het implementatietraject bevat vier van elkaar te onderscheiden 
activiteiten: 1 . Definitieve aanwijzing en equipering van het BFT als 
externe toezichthouder, 2. nadere uitwerking met de kamers van toezicht, 
3. het opstellen van een gezamenlijk toezichtarrangement en 4. Het voor- 
bereiden van de noodzakelijke wettelijke grondslag (zie § 7.1 tot en met 
§ 7.4). Overigens ben ik voornemens deze activiteiten zoveel mogelijk 
parallel te laten verlopen. 

§7.1 Aanwijzing externe toezichthouder 

Zoals eerder in deze brief is gemeld, ben ik voornemens om met het BFT 
te bezien of het mogelijk is om ook de nieuwe toezichtstaak in het BFT op 
te laten gaan. Daarbij dient wel onder ogen te worden gezien dat deze 
nieuwe toezichtstaak, hoewel beknopt qua volume, wel andere competen- 
ties en kennis vergt dan hetgeen voor het financieel toezicht benodigd is. 
Bijzonder aandachtspunt bij de inrichting van de toezichthouder zijn dan 
ook de competenties van de medewerkers. Zo is praktische kennis en 
ervaring met het functioneren van het notariaat benodigd om effectief 
(meta-)toezicht uit te kunnen oefenen op de kwaliteit en integriteit van de 
dienstverlening. Naast kennis van het notariaat en vakinhoudelijke kennis, 
zijn de zogenoemde «zachte» kanten van wezenlijk belang bij de uitoefe- 
ning van het toezicht. Onder deze «zachte» kanten worden organisatie- 
culturele aspecten verstaan zoals onderlinge verhoudingen, wederzijds 
vertrouwen en respect, de wijze van communiceren, houding en bejege- 
ning alsmede beeldvorming. Tezamen met het BFTzal moeten worden 
onderzocht of deze organisatie in staat is binnen redelijke termijn tot een 
efficiente en effectieve invulling van het nieuwe taakgebied te komen. 




Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 59 



Aandachtspunt daarbij is ook het ervoor zorgdragen dat uit een specifiek 
doel verkregen informatie niet zomaar beschikbaar gesteld kan worden 
voor een ander doel, zoals een tuchtrechtelijk onderzoek. 

§ 7.2 Nadere uitwerking met de kamers van toezicht 

De toekomstige taken van de externe toezichthouder vereisen zorgvuldige 
afstemming met de kamers van toezicht. Het is uit een oogpunt van schei- 
ding van functies van aanklager en rechter minder gewenst dat een «voor- 
onderzoek», in het kader van de toezichtfunctie gelast door de voorzitter 
van de kamer van toezicht, kan leiden tot een tuchtrechtelijke klacht bij 
diezelfde kamer van toezicht. Hier komt artikel 6 van het EVRM, dat elke 
procespartij recht geeft op een onafhankelijke en onpartijdige rechter, in 
het geding. Dit aspect wordt expliciet aan de commissie Hammerstein 
voorgelegd. 

Wei blijft het wenselijk dat de (voorzitter van de) kamer van toezicht in het 
belang van waarheidsvinding bevoegd is een onderzoek op te dragen aan 
derden en voorts signalen kan doen toekomen aan de externe toezicht- 
houder, welke uiteindelijk zoals gesteld zelf bevoegd is te besluiten tot een 
gericht onderzoek. 

§ 7.3. Opstellen van een gezamenlijk toezichtarrangement 

Met de bij het toezicht betrokken partijen zal een toezichtarrangement 
worden afgesloten. In een toezichtarrangement komt de praktische invul- 
ling van het toezicht tot uiting. Het meest wezenlijke kenmerk van een 
toezichtarrangement is dat verschillende partijen met elkaar samenwerken 
om het toezicht te ontwikkelen en uit te oefenen. Het toezichtarrangement 
is een dynamisch geheel dat aangepast dient te worden als daartoe een 
praktische noodzaak blijkt, bijvoorbeeld omdat besloten is om bepaalde 
toezichtaspecten alsnog te vervatten in het interne kwaliteitssysteem. 
Belangrijk onderdeel van het toezichtarrangement vormt ook het maken 
van afspraken rondom aanleveren van informatie. 

§ 7.4. Voorbereiden en aanbrengen wettelijke grondslag 

Het voornemen om het huidig toezicht te versterken vereist een aanpas- 
sing van de wet- en regelgeving. Bij deze materie dient ook rekening te 
worden gehouden met mededingingsrechtelijke aspecten. Een wetsvoor- 
stel zal worden voorbereid, opdat de in deze brief vermelde vernieu- 
wingen in de toezichtstructuur worden gereguleerd. Gedegen toezicht- 
houden vereist specifieke bevoegdheden, waarbij in formele zin 
voldoende rekenschap wordt gegeven aan doelmatigheid, rechtmatigheid 
en zorgvuldigheid. 

Van bepaalde bevoegdheden, zoals het betreden van plaats van praktijk- 
uitoefening en inzage in de dossiers, boeken en bescheiden, ligt het in de 
rede dat deze toekomen aan de externe toezichthouder. Zoals aangegeven 
in het vijfde hoofdstuk wil ik zonodig ook met de KNB en de externe 
toezichthouder, in afstemming met de commissie Hammerstein verkennen 
of de huidige wettelijke bepalingen de KNB niet - teveel - beknotten bij 
het uitoefenen van haar handhavingsactiviteiten of dat er anderszins nog 
belemmeringen zijn ten aanzien van de kwaliteitsbevordering. 

In de aanpassing van wet- en regelgeving zal ook het door de KNB en het 
BFT onderschreven voornemen worden meegenomen om bij het finan- 
cieel toezicht meer dan thans te steunen op de werkzaamheden die 
worden uitgevoerd in het kader van de reguliere accountantscontrole. 
Daardoor kan de financieel toezichthouder meer terugvallen op de bevin- 
dingen van de accountant en daarmee vervolgens effectiever en effi- 



Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 59 



cienter haar financiele toezichttaak uitvoeren. Hiertoe ben ik voornemens 
om het huidige voorschrift tot beoordelingsverklaring bij de jaarstukken 
aan te scherpen tot een accountantsverklaring. 

De Minister van Justitie, 
J. P. H. Donner 




Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 59 



Bijlage 5 

Verslag van een schriftelijk overleg, Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 
23 706, nr. 61. 




Tweede Kamer der Staten-Generaal 



2 



Vergaderjaar 2004-2005 



23 706 



Wettelijke regeling van het notarisambt, mede 
ter vervanging van de Wet van 9 juli 1842, 
Stb. 20, op het Notarisambt en de Wet van 
31 maart 1847, Stb. 12, houdende vaststelling 
van het tarief betreffende het honorarium der 
notarissen en verschotten (Wet op het 
notarisambt) 



Nr. 61 



VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG 

Vastgesteld 15februari 2005 

Binnen de vaste commissie voor Justitie 1 hebben enkele fracties de 
behoefte enkele vragen en opmerkingen aan de minister van Justitie voor 
te leggen over de brief inzake «Toezicht op de kwaliteit en integriteit Nota- 
riaat» van 9 november 2004 (kamerstuk 23 706, nr. 59). De minister heeft 
deze vragen beantwoord bij brief van 14februari 2005. Vragen en 
antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt. 

De voorzitter van de commissie, 
De Pater-van der Meer 

De adjunct-griffier van de commissie, 
De Groot 



1 Samenstelling: 

Leden: Van de Camp (CDA), De Vries (PvdA), 
Van Heemst (PvdA), Vos (GL), Ftouvoet (CU), 
Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak 
(PvdA), Luchtenveld (WD), Wilders (Groep 
Wilders), Weekers (WD), De Pater-van der 
Meer (CDA), Voorzitter Coriiz (CDA), Verbeet 
(PvdA), Ondervoorzitter Wolfsen (PvdA), De 
Vries (CDA), van Haersma Buma (CDA), Eerd- 
mans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van 
Fessem (CDA), Straub (PvdA), Griffith (WD), 
Van der Laan (D66), Visser (WD), Azough (GL), 
Vacature (algemeen) en Vacature (algemeen). 
Plv. leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA), 
Timmer (PvdA), Halsema (GL), Van der Staaij 
(SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon- 
A-Ten (PvdA), Van Baalen (WD), Blok (WD), 
Hirsi Ali (WD), Jager (CDA), Van Heteren 
(PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), 
Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), 
Van Dijken (PvdA), Orgii (WD), Lambrechts 
(D66), Rijpstra (WD), Karimi (GL), Hermans 
(LPF)enVergeer(SP). 



KSTS4224 
0405tkkst23706-61 
ISSN 0921 -7371 
Sdu Uitgevers 
's-Gravenhage 2005 



Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 61 



Inleiding van de minister 

Bij brief van 9 november 2004 (TK 23 706, nr. 59) heb ik u de brief inzake 
het toezicht op de kwaliteit en integriteit Notariaat aangeboden. Een 
drietal fracties binnen de vaste commissie voor Justitie heeft vragen en 
opmerkingen aan mij voorgelegd. Met belangstelling heb ik kennis 
genomen van deze vragen en opmerkingen en ik zal daar dan ook graag 
op in gaan. Een aantal vragen heeft betrekking op het standpunt van de 
KNB zoals verwoord in een afzonderlijke brief over dit onderwerp van de 
KNB aan uw Kamer. Ik kan u echter meedelen dat de beantwoording van 
de door u gestelde vragen ertoe geleid heeft dat de oorspronkelijk gecon- 
stateerde verschillen van inzicht met de KNB niet meer aan de orde zijn. Er 
bestaat met de KNB geen verschil van mening meer over de wijze waarop 
het toezicht op de kwaliteit en integriteit versterkt dient te worden. In dat 
opzicht sluit de opstelling van de KNB aan bij de beantwoording van de 
vragen. Uit oogpunt van herkenbaarheid volg ik bij de beantwoording in 
overwegende mate de opzet van de brief van 9 november jl.. 

I. Vragen en opmerkingen van de fracties 

Inleiding 

De leden van de CDA-fractie signaleren dat de wijze van toezicht van het 
notariaat al in 1999 onder de loep is genomen en dat toen is geconclu- 
deerd dat het toezicht te verbrokkeld en te weinig gecoordineerd was. 
Deze leden vragen waarom sindsdien niets is ondernomen om het 
toezicht wel goed te laten functioneren? 

Voorts vragen deze leden of kan worden aangegeven op welke punten de 
minister de aanbevelingen van de Werkgroep Toezicht notariaat onder- 
schrijft en op welke punten hij van het advies afwijkt? Zij onderschrijven 
de noodzaak om wat betreft de vormgeving van het toezicht vooruit te 
lopen op de aanbevelingen van de Commissie Hammerstein. Wat echter 
als commissie met andere aanbevelingen op dit terrein komt dan de 
minister nu voorstelt? Heeft de minister wel kennis mogen nemen van de 
voorlopige conclusies van de Commissie Hammerstein? 

De leden van de SP-fractie onderschrijven het standpunt van de minister 
dat waar het gaat om het toezicht op de kwaliteit en de integriteit van de 
beroepsuitoefening door de notaris, het niet wenselijk of noodzakelijk is te 
wachten op de Commissie Hammerstein. Echter, deze leden kunnen niet 
anders dan constateren dat veel van de huidige zorgen en vragen met 
betrekking tot de integriteit van sommige notarissen direct samenhangen 
met de gevolgen van de invoering van de nieuwe Wet op het notarisambt, 
vooral door de introductie van de marktwerking in het notariaat. Daarom 
merken de leden van de SP-fractie op dat alleen het versterken van het 
toezicht op het notariaat niet voldoende zal zijn om alle problemen op dit 
terrein op te lossen. Terugdraaien van de marktwerking in het notarisambt 
zou daar een zeer belangrijke bijdrage aan kunnen leveren. Voor een 
nadere discussie over dit onderwerp wachten deze leden met belangstel- 
ling de evaluatie van de Commissie Hammerstein af. 

De leden van de SGP-fractie kunnen zich vinden in het standpunt dat het 
niet per se noodzakelijk is om wat betreft het toezicht op de kwaliteit en 
integriteit van de beroepsuitoefening te wachten op de rapportage van de 
Commissie evaluatie Wet op het notarisambt. Zij vragen echter hoe dit 
standpunt zich verhoudt tot de mededeling dat de commissie Hammer- 
stein is verzocht nader in te gaan op het formele vraagstuk hoe om te 
gaan met de veelheid van toezichthouders binnen het notariaat, mede 
gezien het feit dat deze commissie eerst medio 2005 zal rapporteren. 




Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 61 



De notaris verandert 

De leden van de CDA-fractie informeren naar de stand van zaken betref- 
fende het aangekondigde wetsvoorstel inzake de notaris in loondienst. De 
minister constateert dat mede als gevolg van een meer competitieve 
markt en prijsconcurrentie spanningen voor onder andere de integriteit 
van de beroepsuitoefening kunnen ontstaan en dat dat mogelijke risico- 
factoren oplevert voor de positionering en het functioneren van de 
notaris. Zonder vooruit te lopen op de conclusies van de Commissie 
Hammerstein, menen de leden van de CDA-fractie wel op te mogen 
merken dat zij ook bij de minister een gevoel van urgentie proeven om de 
doorgeschoten marktwerking aan banden te leggen. Is dit juist? 

Problemen bij het huidig toezicht op het notariaat 

De leden van de CDA-fractie merken op dat de minister stelt dat er vraag- 
tekens te stellen zijn bij de combinatie van toezicht en tuchtrecht bij de 
kamer van toezicht. Kan nader worden ingegaan op de vraagtekens die 
daarbij geplaatst kunnen worden? De minister meent dat de Koninklijke 
Notariele Beroepsorganisatie (verder: KNB) «in situaties die zich daarvoor 
lenen» zelf actief moet optreden tegen bij haar bekende leden van de 
beroepsgroep die zich niet gedragen zoals het een notaris betaamt. Kan 
worden uitgelegd wat wordt bedoeld met «situaties die zich daarvoor 
lenen»? 

Investering door de KNB 

De leden van de CDA-fractie delen het pleidooi van de minister voor en 
sterk preventief werkend toezicht naast het overigens onvermijdelijk 
repressief ingrijpen. Zij hebben echter nog twijfels of dat preventieve 
toezicht wel bij de KNB zelf neergelegd kan worden. De minister conclu- 
deert dat effectuering van de door de KNB genomen initiatieven betref- 
fende het interne toezicht nog niet toereikend is. Bij deze leden rijst dan de 
vraag waarop het vertrouwen van de minister is gebaseerd dat zij op korte 
termijn wel tot een adequaat intern toezicht zullen komen. Zij hebben daar 
nog onvoldoende vertrouwen in. 

Bovendien heeft ook de KNB zelf zich tegen dit voornemen verzet. De KNB 
meent dat zij daartoe te weinig mogelijkheden en handvatten heeft. 
Waarom wordt er niet geluisterd naar deze signalen vanuit de branche 
zelf? Hoe meent de minister dat dit interne toezicht kan functioneren als 
de KNB zelf al aangeeft daarvoor niet geequipeerd te zijn? 
Voorts vragen deze leden of het feit dat de KNB optreedt als «belangen- 
club» voor de notarissen en daarom per definitie geen objectieve organi- 
satie is, in de ogen van de minister geen belemmering vormt voor het 
invullen van een onafhankelijktoezichtorgaan? 

De leden van de CDA-fractie vragen de minister verder het argument van 
de KNB te beoordelen dat het toekennen van de interne toezichtfunctie 
aan de KNB niet eens mogelijk is in het kader van de machtenscheiding 
omdat KNB ook een wetgevende taak heeft. 

Overigens zijn deze leden er wel van overtuigd dat KNB in kader van 
preventie wel degelijk een belangrijke rol heeft, maar dat hun taak vooral 
ziet op het formuleren en handhaven van toelatingseisen. De aan het 
woord zijnde leden zijn van mening dat het thans wel heel gemakkelijk is 
om notaris te worden aangesteld. Waarom wordt een antecenten- 
onderzoek of psychologisch onderzoek niet onderdeel gemaakt van de 
toetredingseisen? Bovendien pleiten deze leden ervoor om de jonge 
notaris als onderdeel van de benoemingsprocedure ook te laten 
verschijnen voor een commissie. Zij zijn van mening dat hiermee al in een 
vroeg stadium veel kaf van het koren gescheiden kan worden. Per slot van 



Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 61 



rekening dient bij de benoeming rekening te worden gehouden met de 
bijzondere aard van net beroep. Hoe staat de minister hiertegenover? 

De leden van de SGP-fractie onderschrijven het standpunt dat bij net 
interne kwaliteitstoezicht een rol voor de KNB is weggelegd, in het 
bijzonder door het stimuleren van verbeteringen. De KNB zou moeten 
streven naar verplichtstelling van de kwaliteitstoets van notariskantoren 
door middel van een verordening, waartoe zij krachtens de recente wijzi- 
ging van de Wet op het notarisambt met ingang van 1 augustus 2004 de 
bevoegdheid heeft gekregen. Deze leden stellen echter de vraag of het de 
bedoeling is dat het Bureau Financieel Toezicht (verder BFT) vervolgens 
weer zogenoemd stelseltoezicht gaat uitoefenen op de kwaliteitsaudits 
van de KNB. Indien dat de bedoeling is, achten deze leden dit niet wense- 
lijk. Nieuw toezicht, voornamelijk extern integriteitstoezicht, zou volgens 
deze leden in handen gelegd moeten worden van een Inspectie voor het 
notariaat. 

Externe toezichtfunctie als complement 

Genoemde leden achten het van belang dat het systeem van checks en 
balances er ook in voorziet dat toezicht op toezicht mogelijk is. Waarom is 
ervoor gekozen dat het instituut dat het externe preventieve toezicht zal 
vervullen (BFT) ook het toezicht op het interne preventieve toezicht 
vervult? Is nog overwogen om bijvoorbeeld de Raad voor de Accreditiatie 
toezicht te laten houden op het functioneren van de kwaliteits- 
onderzoeken? 

De leden van de SP-fractie kunnen zich vinden in het voornemen van de 
minister om het externe toezicht op het notariaat te versterken. Bovendien 
onderschrijven zij het voornemen van de minister om te bezien of deze 
extra toezichthoudende taak kan worden ondergebracht bij het BFT. 
Echter, net als de KNB heeft gedaan in haar standpunt over de brief van 
de minister, vragen zij waarom de minister kiest voor versterkt toezicht op 
de KNB en niet op de notarissen. Hoe beoordeelt de minister de kritiek 
van de KNB, dat extern toezicht op de KNB, om na te gaan of die de inte- 
griteit van het notariaat wel voldoende bevordert en handhaaft, zich niet 
verdraagt met de trias politica? Hoe beoordeelt de minister de overweging 
van de KNB, dat de KNB de regels zou moeten stellen, een extern toezicht- 
houder onderzoek naar de handhaving van deze regels zou moeten doen 
en de tuchtrechter zou moeten oordelen over overtredingen van deze 
regels? De leden van de SP-fractie ontvangen graag een nadere reactie 
van de minister op het standpunt van de KNB met betrekking tot de voor- 
liggende brief van 9 november 2004 (23 706, nr. 59). 
De leden van de SP-fractie delen de zorg van de KNB dat zij weinig moge- 
lijkheden heeft om op te treden tegen notarissen die zich niet houden aan 
de eisen van hun ambt. Juist daarom is het zaak het werkterrein van het 
externe toezicht uit te breiden met integriteitstoezicht op de notarissen. De 
taak van de KNB ligt veeleer op het gebied van de interne kwa lite its bevor- 
dering en -toezicht. Bovendien zou een dergelijke scheiding van functies 
(toezichthoudende taak buiten de KNB) (verdere) complicaties rond de 
kamers van toezicht kunnen voorkomen. Overigens hebben de leden van 
de SP-fractie vragen over de huidige samenstelling van de kamers van 
toezicht en voornamelijk over het aandeel van notarissen in deze kamers. 
Ook voor een nadere discussie over dit onderwerp wachten de leden van 
de SP-fractie met belangstelling op de evaluatie door de Commissie- 
Hammerstein. 

De leden van de SGP-fractie hebben begrip voor het standpunt dat deze 
nieuwe (externe) toezichtsfunctie bij voorkeur niet moet leiden tot het 
verder uitdijen van het complex toezichthouders. Daarom kunnen zij zich 




Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 61 



voorstellen dat de eerder genoemde Inspectie voor het notariaat zou 
worden ondergebracht bij het BFT. Deze leden herinneren er overigens 
aan dat het BFT als ook de KNB al eerder de instelling van een Inspectie 
hebben bepleit. Het grote voordeel zien deze leden hierin dat de Inspectie 
onder meer zelf initiatieven kan nemen tot onderzoek naar het functio- 
neren van een individuele notaris. Deze leden stellen in dit verband de 
vraag of de minister onderkent dat de huidige Kamers van Toezicht slecht 
of matig toegerust zijn voor het doen van zulk onderzoek. Bovendien 
stellen zij de vraag of het doen van zulk onderzoek wel goed past bij de 
rechtsprekende taak van de kamers. 

Tot slot vragen de leden van de SGP-fractie of de minister onderkent dat 
het, bezien vanuit het principe van machtenscheiding, in elk geval niet 
voor de hand ligt om integriteitsonderzoek bij de KNB onder te brengen, 
aangezien de KNB medewetgever zal zijn van verordeningen waaraan de 
integriteit zal moeten worden getoetst. 

Implementatietraject 

De leden van de CDA-fractie constateren dat minister een gedetailleerd 
implementatietraject voor ogen heeft, maar daar nog geen tijdpad bij kan 
noemen. Hij volstaat met constatering dat met de daadwerkelijke invoe- 
ring van het toezicht op kwaliteit en integriteit van de beroepsuitoefening 
nog wel enige tijd is gemoeid. Omdat deze leden overtuigd zijn van het 
feit dat het gevoel van urgentie ook leeft bij de minister, rijst bij hen de 
vraag op welke termijn hij de nieuwe toezichtstructuur geimplementeerd 
dacht te hebben. 

II. Reactie van de minister van Justitie 

Het onderwerp toezicht staat al lange tijd hoog op de agenda. Toezicht 
heeft een belangrijke functie in het scheppen van vertrouwen bij burgers, 
belanghebbenden en bij de onder toezicht staande organisaties. Effectief 
toezicht past in de brede maatschappelijke behoefte om zicht te krijgen op 
de wijze waarop diverse organisaties en instanties gebruik maken van hun 
bevoegdheden. Goed toezicht kan een belangrijke impuls geven tot 
kwaliteitsverbetering van de dienstverlening, ook voor het notariaat. 

In 1999 heeft de Werkgroep toezicht notariaat een rapport opgesteld met 
diverse aanbevelingen voor de korte en de lange termijn inzake het stelsel 
van toezicht. In reactie op de vraag van de leden van de CDA-fractie 
waarom sinds die tijd niets is ondernomen, wil ik aangeven dat de focus 
de eerste tijd gericht is geweest op de implementatie van het financiele 
toezicht bij onder andere de notarissen. Het evaluatie-rapport, opgesteld 
door Het Expertise Centrum, bevat onder andere de conclusie dat dit 
toezicht, enkele aandachtspunten daargelaten, thans doeltreffend en effi- 
cient door het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT) wordt uitgevoerd. 
Vervolgens zijn er op Europees niveau richtlijnen tot stand gekomen ter 
voorkoming van het gebruik van het financiele stelsel voor het witwassen 
van geld. De werkingssfeer van deze bepalingen strekt zich ook uit tot het 
notariaat. De notaris dient zich te houden aan de Wet Melding Ongebrui- 
kelijke Transacties en de Wet Identificatie Dienstverlening. Ook hierop 
dient toezicht gehouden te worden. Het BFT is sedert 12 September 2003 
aangewezen als toezichthouder. De implementatie van dit toezicht is nog 
in ontwikkeling. 

Ook het denken over toezicht op kwaliteit en integriteit heeft niet stilge- 
staan. In een door Justitie ingestelde werkgroep, waarin zowel de KNB als 
het BFT participeerden, is in 2003 en 2004 bezien hoe het toezicht op 
kwaliteit en integriteit vormgegeven kon worden. De brief inzake toezicht 
op de kwaliteit en integriteit is hier mede een resultante van. De keuze nu 
het toezicht op kwaliteit en integriteit te intensiveren hangt verder samen 



Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 61 




met de ervaringen in de praktijk sinds de inwerkingtreding van de Wet op 
het notarisambt in 1999. Terzake verwijs ik ook naar de recent uitge- 
brachte trendrapportage (TK 23 706, nr.60). 

Wat betreft het eerder genoemde rapport van de Werkgroep Toezicht 
vragen de leden van de CDA-fractie of ik kan aangegeven op welke punten 
ik de aanbevelingen onderschrijf en op welke punten ik van het advies 
afwijk. Met de onlangs aan u gezonden brief van 9 november 2004 is een 
belangrijke aanbeveling van de werkgroep voor de langere termijn onder- 
schreven. Het betreft het onderbrengen van de preventieve externe 
toezichtfunctie bij een speciaal hiervoor toe te rusten instantie. 

Het rapport van de werkgroep toezicht notariaat is verder een van de 
bouwstenen geweest voor de brief inzake toezicht op kwaliteit en integri- 
teit. Daarnaast kan de Commissie Evaluatie Wet op het notarisambt 
(Commissie Hammerstein) gebruik maken van de bevindingen uit het 
rapport. Zo maakt het benoemde knelpunt in het rapport van de verbrok- 
keling («acht met toezicht belaste instanties») bijvoorbeeld onderdeel uit 
van de brede taakopdracht waarover de commissie zich buigt, zodat ik de 
desbetreffende adviezen daarover afwacht. Na bestudering van het advies 
van de commissie zal ik een beleidsmatig oordeel terzake geven. Ik ben 
verheugd te constateren dat zowel de leden van de CDA-fractie, de 
SP-fractie als de SGP-fractie mijn zienswijze delen om, voor wat betreft 
het toezicht op de kwaliteit en integriteit van de beroepsuitoefening, niet 
te wachten op de uitkomsten van de Commissie Hammerstein. De leden 
van de CDA-fractie stellen wel de vraag wat te doen als de commissie 
medio 2005 met andere aanbevelingen op dit terrein komt. De Commissie 
heeft een brede taakopdracht, getuige het instellingsbesluit welke u op 
9 juli 2004 is toegezonden (TK23 706, nr.57). Zij zal zich eerder buigen over 
aanvullende vragen in de bredere context van het toezicht die bijvoor- 
beeld betrekking hebben op het aantal toezichthouders en de verhouding 
tussen het tuchtrecht en het toezicht. Het ligt dus niet in de rede dat de 
Commissie Hammerstein zich in detail zal bezig houden met de uitwerking 
van het toezicht op de kwaliteit en integriteit van het notariaat. 
Ik kan verder de leden van de CDA-fractie meedelen dat ik niet op de 
hoogte ben van eventuele voorlopige conclusies van de Commissie 
Hammerstein en zie het eindrapport van de Commissie Hammerstein met 
vertrouwen tegemoet. Het door de leden van de SGP-fractie in dit verband 
specifiek benoemde vraagstuk van de veelheid van toezichthouders is ook 
onderdeel van de taakopdracht van de Commissie. 

De leden van de SP fractie zijn van mening dat veel van de huidige zorgen 
en vragen met betrekking tot de integriteit van sommige notarissen direct 
samenhangen met de gevolgen van de invoering van de nieuwe Wet op 
het notarisambt, vooral door de introductie van de marktwerking in het 
notariaat. Zij merken op dat alleen het versterken van het toezicht op het 
notariaat niet voldoende zal zijn om alle problemen op dit terrein op te 
lossen en zijn van mening dat het terugdraaien van de marktwerking in 
het notarisambt daar een zeer belangrijke bijdrage aan kan leveren. 
Vertrouwen in het notariaat is een groot goed en daarom dienen alle 
inspanningen er op gericht te zijn om dat vertrouwen te waarborgen en te 
behouden. Goed toezicht is daartoe essentieel, maar ik ben uiteraard niet 
de mening toegedaan dat hiermee het optreden van incidenten uitge- 
sloten is. Het versterkte toezicht zal echter wel een grote preventieve 
werking hebben en vormt daarom een noodzakelijke aanvulling op het 
bestaande repressieve toezicht. De stelling van deze fractie dat terug- 
draaien van de marktwerking een belangrijke bijdrage kan leveren kan ik 
niet onderschrijven. Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op de vraag 
van de CDA-fractie of er sprake is van doorgeschoten marktwerking. 




Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 61 



De notaris verandert 

Op 1 oktober 1999 is de nieuwe Wet op het notarisambt in werking 
getreden. De gedachte achter de wet was dat door de concurrentie niet 
alleen de tarieven lager worden, maar dat de notarissen geprikkeld 
worden tot productinnovatie en een verbetering van kwaliteit. Echter 
mede als gevolg van een meer competitieve markt en prijsconcurrentie 
kunnen spanningen optreden voor onder andere de integriteit van de 
beroepsuitoefening, hetgeen mogelijke risicofactoren oplevert voor de 
positionering en het functioneren van de notaris. Deze en andere prakti- 
sche effecten van deze wet worden sinds de inwerkingtreding van die wet 
gevolgd. Na een drietal monitorrapporten is onlangs de eerste trend- 
rapportage notariaat aan u toegezonden (TK 23 706, nr. 60). 

De leden van de CDA-fractie vragen of het juist is dat zij ook bij mij een 
gevoel van urgentie proeven om de doorgeschoten marktwerking aan 
banden te leggen. 

Of sprake is van doorgeschoten marktwerking kan ik op dit moment niet 
vaststellen. Wei vind ik de ontwikkelingen, zoals ook aangegeven in mijn 
brief van 3 mei 2004 (TK 23 706, nr. 56) dermate verontmstend dat ik 
besloten heb tot een snelle evaluatie van de wet. Daartoe is de Commissie 
Hammerstein ingesteld. Ik ben thans in afwachting van het advies van de 
Commissie Hammerstein. Het advies wordt medio dit jaar verwacht 
waarna op korte termijn een standpunt ter zake aan de Kamer zal worden 
voorgelegd. 

Naast de introductie van de marktwerking in de notariele dienstverlening 
hebben zich op het terrein van het functioneren van de professionele 
dienstverleners zoals de notaris diverse ontwikkelingen voorgedaan. Zo 
kan ik u, in reactie op de vraag van de leden van de CDA-fractie, wat 
betreft het wetsvoorstel notaris in loondienst, melden dat de voorberei- 
ding zich in een vergevorderd stadium bevindt. Met de KNB wordt deze en 
volgende maand overlegd over een aantal aspecten van het wetsvoorstel, 
dat daarna zo spoedig mogelijk voor consultatie en daarna voor advies 
aan de Raad van State wordt gezonden. 

Problemen bij het huidige toezicht op het notariaat 

De leden van de CDA-fractie vragen welke kanttekeningen erte plaatsen 
zijn bij de combinatie van toezicht en tuchtrecht bij de kamers van 
toezicht. Met toezicht doel ik in dit verband bijvoorbeeld op de taak van de 
voorzitter van de kamer van toezicht om in voorkomende gevallen een 
onderzoek te gelasten naar de naleving van bij en krachtens de Wet op het 
notarisambt gestelde regels. Aanleiding voor een onderzoek kan een 
klacht zijn die tegen een notaris wordt ingediend, maar een onderzoek kan 
ook op eigen initiatief van de kamer plaatsvinden hetgeen tot een ambts- 
halve klacht kan leiden. Vervolgens heeft de kamer van toezicht tot taak 
tuchtzaken te behandelen die mogelijkerwijs voortkomen uit het eerder 
ingesteld onderzoek. Weliswaar schrijft de wet voor dat niet dezelfde 
voorzitter zowel in het vooronderzoek als bij de behandeling van de tucht- 
zaak mag optreden, maar het is niet optimaal dat de bevoegdheid onder- 
zoeken te initieren en de besluitvorming omtrent het al dan niet tuchtrech- 
telijk afdoen, is neergelegd bij dezelfde instantie die is belast met de 
tuchtrechtspraak zelf. 

Het is gebruikelijk dat de bevoegdheden een onderzoek in te stellen cq te 
gelasten en de besluitvorming om zaken voor te leggen aan de tucht- 
rechter worden belegd bij een ander orgaan dan het college dat met de 
tuchtrechtspraak is belast. De mate waarin de taken wringen wordt sterker 
bij een intensivering van het toezicht in de hierboven bedoelde zin. 



Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 61 



Met bovenstaande reactie meen ik ook antwoord gegeven te hebben op 
de vraag van de SGP-fractie die gesteld is bij de paragraaf over de 
«Externe toezichtsfunctie als complement)) of het doen van onderzoek 
naar het functioneren van een individuele notaris wel goed past bij de 
rechtsprekende taak van de kamers. 

Om het preventieve toezicht bij de KNB te versterken dient de KNB het 
intern ontwikkelde kwaliteitssysteem te implementeren en dient de KNB 
daarnaast zelf actief richting haar leden op te treden in situaties die zich 
daarvoor lenen. De KNB heeft namelijk als publiekrechtelijke beroepsorga- 
nisatie een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van haar leden, die 
van een wettelijke basis is voorzien in artikel 61, eerste lid van de Wet op 
de notarisambt. De KNB heeft tot taak de bevordering van een goede 
beroepsuitoefening door de leden en van hun vakbekwaamheid. Haar taak 
omvat mede de zorg voor de eer en het aanzien van het notarisambt. 

In dat verband heeft de KNB een signalerende taak waar het gaat om 
mogelijke problemen onder haar leden. Indien de KNB bij de uitvoering 
van het preventieve toezicht zoals hiervoor omschreven op dergelijke 
problemen stuit is zij bevoegd al dan niet door tussenkomst van het BFT 
een klacht voor te leggen aan de kamer van toezicht of een verzoek in te 
dienen om een onderzoek te gelasten. Er is echter een grens aan het 
optreden van de KNB, omdat de KNB geen «opsporingsorgaan» is en ook 
niet over de daarbij behorende bevoegdheden beschikt. Tegen deze 
achtergrond doel ik, in reactie op de vraag van de leden van de 
CDA-fractie, op «situaties die zich daarvoor lenen». 

Investeren door de KNB 

Ik ben verheugd dat de CDA-fractie mijn pleidooi deelt voor een sterk 
preventief werkend toezicht naast het repressieve toezicht, De leden van 
de CDA-fractie vragen wel aandacht voor signalen vanuit de KNB en voor 
de (on)mogelijkheden van het uit oefenen van het interne toezicht door de 
KNB. Hier ga ik ook nader in op de vraag van de leden van de SP-fractie 
die gesteld zijn bij de paragraaf over de «Externe toezichtsfunctie als 
complement)). 

Deze leden vragen daar om een nadere reactie op het standpunt van de 
KNB en geven aan de zorg van de KNB dat zij weinig mogelijkheden heeft 
om op te treden tegen notarissen die zich niet houden aan de eisen van 
hun ambt. 

Laat ik vooropstellen dat de KNB mijn zienswijze deelt over de noodzaak 
om het toezicht op het notariaat te versterken. De zorg voor kwaliteit en 
integriteit van de beroepsuitoefening acht ik, verwijzend naar de wettelijke 
taakomschrijving van de KNB, primair een verantwoordelijkheid van de 
beroepsgroep zelf. Net als kwaliteit is integriteit een kernkwaliteit van de 
beroepsgroep zelf die ook intern ontwikkeld en onderhouden dient te 
worden. De verantwoordelijkheid van de KNB houdt niet op bij de norme- 
ring of het ontwikkelen en onderhouden van systemen die de kwaliteit en 
integriteit bevorderen, maar omvat ook de verantwoordelijkheid de 
toepassing van dergelijke systemen in de praktijk te volgen en zo nodig te 
signaleren waar niet aan de normen wordt voldaan. De leden van de 
CDA-fractie hebben echter weinig vertrouwen dat de KNB in staat is om 
op korte termijn tot een adequaat intern toezichtsysteem te komen. De 
KNB heeft terzake van de bevordering van de kwaliteit en de integriteit, 
veel stappen gezet. Het voorstel moet leiden tot een intensivering van de 
reeds genomen activiteiten waardoor het naar mijn mening mogelijk moet 
zijn om op termijn een voldoende niveau van kwaliteit en integriteit te 
bereiken. 

In mijn brief heb ik reeds uiteengezet welke activiteiten de KNB in het 
kader van de versterking van het preventieve kwaliteitstoezicht heeft 



Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 61 



ondernomen. Zo heeft het bestuur van de KNB in 2003 de Kwaliteitsnorm 
uitgebracht en is een auditsysteem ontwikkeld aan de hand waarvan 
kwaliteitsaudits worden gehouden. Deze vorm van intern toezicht wordt 
door de KNB niet ter discussie gesteld en ik verschil dan ook niet van 
mening met de KNB dat een externe toezichthouder de taak moet krijgen 
om toezicht te houden op die kwaliteitsaudits. 

Ook ben ik van mening dat de scheidslijn tussen «kwaliteit» en «integri- 
teit» arbitrair is en in de praktijk niet altijd even duidelijk te maken. 
Daarom pleit ik ervoor om zowel de interne kwaliteitszorg, als de interne 
zorg voor de integriteitbewaking bij de KNB neer te leggen en deze 
aspecten niet uit elkaar te halen. 

De KNB heeft een eigen verantwoordelijkheid voor het bevorderen van de 
integriteit van de beroepsgroep. De externe toezichthouder houdt op haar 
beurt «stelseltoezicht» op de activiteiten die de KNB uitoefent ter bevorde- 
ring van de integriteit van haar leden, ongeacht de vraag of dit in het 
kwaliteitssysteem of op andere wijze is vormgegeven. Zoals reeds in de 
brief aangegeven kan op een later moment bezien worden of het noodza- 
kelijk en gewenst is de KNB waar het gaat om haar taak bij het bevorderen 
van de kwaliteit en integriteit (extra) formele bevoegdheden toe te 
kennen. 

Ik ben het met de KNB eens dat de echte «opsporings- en handhaving- 
staken» inclusief bijbehorende bevoegdheden, evenmin als het vellen van 
een rechterlijk oordeel, niet bij de beroepsorganisatie thuishoren. Boven- 
dien zijn de leden van de CDA fractie van mening dat de KNB optreedt als 
een belangenorganisatie en om die reden geen objectieve organisatie zou 
zijn. Ik ben het daar niet mee eens. De KNB is een publiekrechtelijke 
beroepsorganisatie, bekleed met bevoegdheden en dat vormt geen 
belemmering om te investeren in de borging van de aan de beroepsgroep 
vertrouwde elementen, zoals kwaliteit en integriteit. 

Wat betreft het argument van de KNB dat in het kader van de machten- 
scheiding een interne toezichtsfunctie niet mogelijk is merk ik, in reactie 
op vragen van de leden van de CDA-fractie, op dat de KNB geen met 
staatsmacht beklede organisatie is, maar een publiekrechtelijke beroeps- 
organisatie met een integraal takenpakket zoals omschreven in artikel 61 
eerste lid van de Notariswet. Voor de uitvoering van die taak heeft de KNB 
onder meer een regelgevende bevoegdheid. Echter, in dit verband kan de 
KNB niet alleen regels stellen, maar heeft zij ook een signalerende taak 
waar het gaat om mogelijke problemen onder haar leden. Indien de KNB 
constateert dat regels niet worden nageleefd kan zij dit melden bij het BFT 
en de kamers van toezicht. Rechtspreken is echter voorbehouden aan de 
kamers van toezicht. In welke gevallen de tuchtrechter een uitspraak 
wordt gevraagd is afhankelijk van zaken die worden voorgelegd, onder 
meer door de KNB. 

In de Wet op het notarisambt staan regels voor de te volgen procedure 
voor benoeming van (kandidaat-)notarissen. De regels bevatten diverse 
waarborgen, zoals een advies van de Commissie van deskundigen die een 
advies geeft over het ondernemingsplan. Voorts dient de stageduur van 
zes jaar te zijn voltooid. Bij de kamer(s) van toezicht in de arrondisse- 
menten waar door de kandidaat-notaris is gewerkt wordt navraag gedaan 
of er klachten zijn ingediend. Ook dient een verklaring omtrent het gedrag 
bij het benoemingsverzoek te worden meegestuurd. Ik ben het eens met 
de leden van de CDA-fractie dat toelatingseisen een preventieve werking 
kunnen hebben. Echter, voor een beslissing over een eventuele aanpas- 
sing van de benoemingsprocedure te nemen, wacht ik eerst af wat 
Commissie Hammerstein over de benoemingsprocedure zal adviseren. 



Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 61 



Externe toezichtfunctie als complement 

De leden van de SGP-fractie achten het niet wenselijk dat het Bureau 
Financieel Toezicht (BFT) «stelseltoezicht» zou gaan uitoefenen op de 
kwaliteitsaudits van de KNB en dat dit in handen gelegd zou moeten 
worden van een Inspectie voor het notariaat. 

Ik begrijp uit de vraagstelling dat de leden van de SGP-fractie in dit kader 
de noodzaaktot een extern oordeel delen, maar de (voorlopige) keuze 
voor de organisatie die de taak uitvoert in twijfel trekken. 
Belangrijk argument voor het bij het bij voorkeur bij het BFT neerleggen 
van het externe toezicht in plaats van bij een ander orgaan zoals bijvoor- 
beeld de Raad voor de Accreditatie, is dat het BFT reeds belast is met het 
uitoefenen van het financiele toezicht en het toezicht op de naleving van 
de Wet melding Ongebruikelijke Transacties en de Wet Identificatie Dienst- 
verlening. Uit het bij de brief gevoegde evaluatierapport blijkt bovendien 
dat het BFT het huidige financiele toezicht, ook al is er nog een aantal 
aandachtspunten, voldoende doelmatig en doeltreffend uitvoert. Bezien of 
het BFT ook deze toezichtstaak onder zich kan krijgen ligt dan ook voor de 
hand. Op deze manier kan integraal toezicht worden uitgeoefend. Uiter- 
aard zal in het met het BFT te voeren overleg gedegen moeten worden 
geborgd dat een uitbreiding van de toezichtstaak op effectieve en effi- 
ciente wijze gestalte kan krijgen. 

De leden van de SP-fractie stellen de vraag waarom ik kies voor versterkt 
toezicht op de KNB en niet voor versterkt toezicht op de notarissen. Deze 
veronderstelling is onjuist. Het voorstel is om de rol die de KNB heeft voor 
wat betreft de bevordering van de kwaliteit en integriteit van de beroeps- 
uitoefening van de individuele notarissen te versterken. Hiervoor heeft de 
KNB als publiekrechtelijke beroepsorganisaties een pro-actieve en signale- 
rende rol richting de individuele notarissen. Wanneer de KNB in dat kader 
signaleert dat niet aan de normen wordt voldaan, zal zij het BFT vragen 
om onderzoekte doen jegens individuele notarissen. Wei zal het BFT 
«stelseltoezicht» houden op de KNB en heeft het BFT in dat kader een taak 
om te bezien of de door de KNB gehanteerde werkwijzen om de kwaliteit 
en integriteit te bevorderen, goed functioneren, maar het BFT krijgt geen 
bevoegdheden om sancties ten aanzien van de KNB uit te oefenen. 

De leden van de SP-fractie vragen naar mijn oordeel over de kritiek van de 
KNB, dat extern toezicht op de KNB om na te gaan of de KNB de integriteit 
wel voldoende bevordert, zich niet verdraagt met de trias politica. Hier 
herhaal ik wat ik reeds hierboven geantwoord heb op vragen van de leden 
van de CDAfractie dat de KNB als publiekrechtelijke beroepsorganisatie 
een integraal takenpakket heeft. In dit verband kan de KNB niet alleen 
regels stellen, maar heeft zij ook een pro-actieve en signalerende taak 
waar het gaat om mogelijke problemen onder haar leden. 

De leden van de SP-fractie vragen om een reactie op de brief van de KNB. 
Voor een groot deel ben ik in voorgaande antwoorden op vragen van de 
verschillende fracties ingegaan op onderdelen uit de brief waarover ik met 
de KNB van mening verschilde. Voor zover dat nog niet gebeurd is ga ik 
daar verderop op in. Overigens is gedurende de beantwoording van de 
vragen gebleken dat er eigenlijk nauwelijks verschil van mening meer 
bestaat met de KNB en dat de KNB mijn voorstel steunt. Wat betreft de 
vraag van de leden van de SP-fractie hoe ik de overweging van de KNB 
beoordeel, dat de KNB de regels zou moeten stellen, een extern toezicht- 
houder onderzoek naar de handhaving van deze regels zou moeten doen 
en de tuchtrechter zou moeten oordelen over overtredingen van deze 
regels kan ik de SP-fractie het volgende meedelen. De genoemde onder- 
verdeling is geen juiste. Overigens bestaat hierover met de KNB geen 
verschil van mening. Wij beiden zijn van mening dat de KNB een regel- 



Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 61 10 



gevende bevoegdheid heeft voor wat betreft de kwaliteit en de integriteit. 
Echter «opsporings- en handhavingstaken» met daarbij behorende 
bevoegdheden worden niet belegd bij de KNB. Er zal dus ook niet door 
een externe toezichthouder onderzoek gedaan worden naar de handha- 
ving daarvan. De KNB heeft een eigen rol in het bevorderen van de inte- 
griteit en kwaliteit van de beroepsgroep. De externe toezichthouder houdt 
zoals eerder gezegd «stelsel toezicht» op deze activiteiten van de KNB. 

Daarnaast zijn de leden van de SP-fractie van mening dat integriteit- 
toezicht op de notarissen geen taak zou zijn voor de KNB, maar dat dit 
belegd zou moeten worden bij de externe toezichthouder. Zoals ik hier- 
voor heb aangegeven ben ik van oordeel dat de pro-actieve en signale- 
rende rol van de KNB zich niet alleen beperkt tot het kwaliteitsbeleid maar 
zich eveneens uitstrekt tot het integriteitbeleid. Immers ook integriteit is 
een kernkwaliteit van de beroepsgroep die ook intern ontwikkeld en 
onderhouden dient te worden. De scheidslijn tussen «kwaliteit» en «inte- 
griteit» is arbitrair en in de praktijk niet altijd even duidelijk te maken. 
Daarom pleit ik ervoor om zowel de interne kwaliteitszorg, als de interne 
zorg voor de integriteitbewaking bij de KNB neer te leggen en deze 
aspecten niet uit elkaar te halen. 

De leden van de SGP-fractie zien als voordeel van een Inspectie dat deze 
zelf initiatieven zou kunnen nemen tot onderzoek naar het functioneren 
van een individuele notaris. Dit zou niet weggelegd zijn voor de huidige 
kamers van toezicht omdat deze slecht of matig toegerust zijn voor het 
doen van zulk onderzoek. In juridisch opzicht zijn de kamers wel 
voldoende toegerust (artikel 96 leden 2 tot en met 6 Wet op het notaris- 
ambt). Inherent aan de feitelijke positie van de kamers is echter wel dat er 
weinig of geen ruimte is voor pro-actief optreden. Mede gezien de eerdere 
gesignaleerde onzuiverheid ben ik het met de leden van de SGP-fractie 
om eerder genoemde redenen eens dat het wenselijk is tot een andere 
positionering van met name de toezichtstaak te komen. 

De vraag van de leden van de SGP-fractie of het doen van onderzoek past 
bij de rechtsprekende taak van de kamers van toezicht heb ik reeds beant- 
woord in de paragraaf inzake «De problemen bij het huidige toezicht op 
het notariaat». Dat geldt ook voor de vraag of ik onderken dat het niet 
voor de hand ligt om integriteitonderzoek door de KNB zelf te laten 
uitvoeren omdat de KNB medewetgever is van verordeningen waaraan de 
integriteit moet worden getoetst. Hiervoor verwijs ik naar het antwoord 
dat ik hierboven heb gegeven op de vraag van de SP-fractie die van 
mening is dat het integriteittoezicht thuishoort bij de externe toezicht- 
houder en niet bij de KNB. 

Implementatietraject 

Om daadwerkelijk tot invoering van het toezicht op kwaliteit en integriteit 
te kunnen komen moeten diverse activiteiten worden verricht. Zo moet 
overleg gevoerd worden met het BFT of de nieuwe taak effectief en effi- 
cient uitgevoerd kan worden, moet een toezichtarrangement gestalte 
krijgen, is overleg met de kamers van toezicht nodig en ten slotte dient de 
wet te worden aangepast. Ik ben voornemens om deze activiteiten zo snel 
mogelijk in overleg met de meest betrokken partijen op te pakken. Echter, 
uitgaande van de gemiddelde duur van wetgevingstrajecten verwacht ik 
niet eerder dan eind 2006 het gehele traject voltooid te hebben. 



Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 23 706, nr. 61 1 1 



Bijlage 6 

Beknopte reactie commissie op CPB -rapport 



Beknopte reactie op het rapport Competition and quality in the notary 
profession van het Centraal Planbureau 

Bij het ter perse gaan van haar eindrapport heeft de commissie kennis genomen van het rapport Competition and 
Quality in the Notary Profession van het Centraal Planbureau (CPB). 

De commissie constateert dat het rapport een economische invalshoek heeft, wat verldaart dat tegen een aantal 
zaken anders wordt aangekeken. Met name wat de toetredingsdrempels betreft is de commissie na rijp beraad tot 
haar advies gekomen, dat daaraan geen afbreuk moet worden gedaan. De commissie verschilt hierover sterk van 
mening met de opstellers van het CPB-rapport. 

Hoewel het CPB stelt dat zijn voorstellen niet zijn af te leiden uit zijn analyse, wordt toch de conclusie getrokken 

dat een toets van het ondernemingsplan niet nodig is, dat de ministerieplicht kan worden afgeschaft en dat 

verschijning in persoon bij een notaris niet nodig is gelet op de digitale mogelijkheden. Hiermee wordt miskend 

wat de essentiele waarden zijn van het notariaat. 

Specialisatie van kantoren, zoals het CPB bepleit, doet afbreuk aan de full-service gedachte, die inhoudt dat in 

ieder geval op kantoorniveau alle relevante rechtsgebieden in beschouwing kunnen worden genomen. Naar de 

mening van de commissie moeten alle kantoren op de gangbare gebieden, zoals ondernemingsrecht, onroerend 

goed- en familierecht, deskundig zijn om klanten gedegen en breed gefundeerd te kunnen adviseren. Het gaat bij 

een goede advisering van de client immers om de samenhang tussen verschillende rechtsgebieden. Overigens is 

de commissie van mening dat in speciale gevallen doorverwijzing naar een andere notaris mogelijk moet zijn, mits 

zeker is dat die notaris de gevraagde diensten aan client levert. 

Het ondernemingsplan speelt een onmisbare rol bij de benoeming van notarissen. Op grond van dat plan wordt 

namelijk beoordeeld of een financieel levensvatbare onderneming wordt gevestigd, wat van groot belang is voor 

de kwaliteit en integriteit van de uitoefening van het ambt. Gelet op de aard van het ambt kan aan het beginsel van 

vrije vestiging alleen de hand worden gehouden als dit met voldoende waarborgen is omgeven. 

De verschijning is persoon heeft een essentiele functie in de eerste plaats in die zin dat daardoor de notaris kan 

controleren of inderdaad sprake is van wilsovereenstemming en of alle relevante rechtsgebieden in beschouwing 

zijn genomen en voorts bij het voorkomen van fraude. 

Het CPB stelt voor dat de notaris ook buiten de regio diensten kan verlenen. De commissie wijst erop, dat het reeds 

is toegestaan dat notariskantoren diensten aanbieden aan clienten uit het gehele land. Overigens mogen 

notariskantoren niet structureel buiten hun vestigingsplaats kantoor houden. 

De commissie onderschrijft in hoofdstuk 6 van haar rapport de conclusie van de Werkgroep Toezicht dat moet 

worden gestreefd naar een systeem van goed gecoordineerd integraal toezicht, zowel preventief als repressief. Het 

gaat haar te ver om te stellen, wat het CPB-rapport doet, dat alle toezichttaken bij een onafhankelijke autoriteit 

moeten worden ondergebracht. Dit zou de verschillende invalshoeken van toezichthouders miskennen. Naar 

aanleiding van de aanbeveling van het CPB om het BFT zelfstandig klachten in te laten dienen wijst de commissie 

erop dat het BFT reeds de mogelijkheid heeft om klachten in te dienen. 

Het CPB-rapport heeft de commissie niet tot andere inzichten gebracht en leidt niet tot bijstelling van haar 
aanbevelingen. 



eOI 



Bijlage 7 

Lijst van gebruikte afkortingen 



BFT Bureau Financieel Toezicht 

BW BurgerlijkWetboek 

ICT informatie en communicatietechnologie 

KNB Koninklijke Notariele Beroepsorganisatie 

NMa Nederlandse Mededingingsautoriteit 

Wna Wet op het notarisambt 

WODC Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum 

WPNR Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie 






Dit rapport is vervaardigd door de commissie evaluatie wet op het notarisambt op basis 
van een opdracht van de minister van Justitie. 



Wettelijke regeling van het notarisambt, 
mede ter vervanging van de Wet van 9 juli 
1842, Stb. 20, op het Notarisambt en de Wet 
van 31 maart 1847, Stb. 12, houdende 
vaststelling van het tarief betreffende het 
honorarium der notarissen en verschotten 
(Wet op het notarisambt) 

23 706 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE 

Vergaderjaar 2005-2006 

Nr. 64 

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 

Den Haag, 7 februari 2006 

1. Inleiding 

Op 28 September jl. zond ik u het rapport toe van de Commissie Evaluatie Wet op het 
notarisambt, die onder leiding stond van de president van het Gerechtshof Arnhem, mr. A. 
Hammerstein (kamerstuk 23 706, nr. 62). De Commissie was ingesteld met als doel te komen 
tot een brede evaluatie van de op 1 oktober 1999 in werking getreden wet. Met de 
wetswijziging werd destijds onder meer beoogd dat de introductie van marktwerking tot 
aanvaardbare prijzen zou leiden en over het algemeen een kwaliteitsverhogend effect zou 
hebben, voorts werd aan de KNB de status van publiekrechtelijk orgaan verleend. In deze 
brief wordt de reactie van het kabinet naar aanleiding van dit rapport weergegeven. 



Het kabinet is van oordeel dat de Commissie er goed in is geslaagd het grote belang te 
beschrijven van de waarborgfunctie die het notariaat vervult in belangrijke delen van het 
rechtsverkeer en op basis daarvan een overtuigend beeld te schetsen van de eisen waaraan de 
beroepsuitoefening van elke notaris zou moeten voldoen. De dienstverlening van de notaris 
draagt bij aan het borgen van het publieke belang van de rechtszekerheid, die essentieel is 
voor zowel de rechtsorde als de werking van de markt. De Commissie geeft aan dat het voor 
haar niet mogelijk is geweest een volstrekt eenduidig beeld te krijgen van de mate waarin de 
notarissen thans aan dat gewenste functieprofiel voldoen omdat daarvoor de situatie nog te 
onduidelijk en complex is. 



De Commissie brengt enerzijds naar voren dat er sprake is van betere dienstverlening, 
innovatie en prijsdifferentiatie. Anderzijds geeft de Commissie aan dat er voldoende redenen 
zijn voor zorgen omtrent de ontwikkeling van de integriteit en de kwaliteit van de 
beroepsuitoefening waardoor uiteindelijk de publieke waarborgfunctie en daarmee het 
notariaat zelf teloor kunnen gaan. De Commissie doet in verband hiermee dan ook een groot 
aantal constructieve voorstellen om ook in de toekomst een goed functionerend notariaat te 
kunnen waarborgen. In deze brief zal worden ingegaan op de belangrijkste bevindingen en 
aanbevelingen van de Commissie en op de te nemen vervolgstappen. De niet specifiek in deze 
beleidsreactie genoemde aanbevelingen, zullen in de nadere uitwerking van de overgenomen 
suggesties kunnen worden bezien. 

2. Het beeld van het notariaat 

Het kabinet onderschrijft het oordeel van de Commissie dat de combinatie van ambtsdrager en 
ondernemer, ook wel aangeduid als het Latijns notariaat, in principe mogelijk is, mits 
voldoende waarborgen aanwezig zijn voor een behoorlijke ambtsvervulling. Daarmee moet 
worden bereikt dat de wettelijke normen die de essentie van het ambt vormen, worden 
gehandhaafd. Het ondernemerschap van de notaris moet steeds zijn ingebed in waarborgen 
voor de goede uitoefening van zijn ambtelijke plichten. Het kabinet deelt dan ook de mening 
van de Commissie dat borging van de publieke belangen voorop staat. Marktwerking is een 
van de kritische factoren voor het functioneren van het notariaat. Marktwerking mag er niet 
toe leiden dat de continui'teit van het notariaat in gevaar komt. 



De Commissie begint haar rapport met het schetsen van een gedegen analytisch beeld van de 
wijze waarop de notaris zijn ambt volgens de wet, volgens de opvattingen van de tuchtrechter 
en naar het oordeel van de Commissie zou moeten vervullen. Tegen de achtergrond van dit 
normatieve kader behandelt de Commissie vervolgens de verschillende onderwerpen uit haar 
taakopdracht. Het kabinet is met de Commissie van mening dat dit normatieve kader 
noodzakelijk is voor de continui'teit van het notariaat en het behoud van de bijzondere 
vertrouwenspositie van de notaris als publiek ambtenaar in ons rechtssysteem. Het door de 
Commissie geschetste beeld van het notarisberoep en de betekenis daarvan voor het 
rechtsverkeer worden door het kabinet dan ook onderschreven. 

Het kabinet is met de Commissie van mening dat de notaris in onze samenleving de rol van 
deskundig en onpartijdig vertrouwenspersoon uitoefent en ook moet kunnen uitoefenen. 
Daarom mogen aan de persoon die het ambt van notaris bekleedt hoge eisen worden gesteld 
als het gaat om integriteit, onafhankelijkheid, onpartijdigheid en bekwaamheid. Aan deze 
eisen mag, ook naar het oordeel van het kabinet, niet worden getornd. Het vertrouwen in de 
notaris is echter niet alleen gebaseerd op het vertrouwen in de persoon, maar ook op een 
uitgebreid professioneel borgingssysteem van checks en balances. Alle voorstellen van de 
Commissie zijn erop gericht de bestaande eisen te handhaven en waar nodig aan te scherpen. 
De Commissie wil bovendien de positie van de notaris in enkele opzichten versterken in het 
belang van de rechtsorde, waaronder de rechtzekerheid. 



De waarde van het rapport is mede gelegen in het feit dat de Commissie zich niet heeft 
beperkt tot het hanteren van een aantal kernbegrippen, dat doorgaans in discussies over het 



notariaat wordt gehanteerd, zoals rechtzekerheid, vertrouwen, onafhankelijkheid en 
onpartijdigheid. De Commissie heeft ook gezocht naar de waarden die achter die begrippen 
liggen. Op welke waarborgen is het vertrouwen gebaseerd en wat is het kernpunt daarvan? 
Wat houdt rechtzekerheid in, zowel voor de individuele burger als voor de economie als 
geheel en wat is de rol van de notaris daarin? Daarnaast heeft de Commissie een antwoord 
gegeven op de vraag wat de kerntaak van de notaris is en wat de essentie van het ambt is. 

Het kabinet deelt de analyses die de Commissie van deze verschillende onderwerpen heeft 
gemaakt. 



Tegen deze achtergrond is ook het hoofdstuk waarin de Commissie noodzaak en 
rechtvaardiging van het exclusieve recht om authentieke akten te maken (domeinmonopolie) 
aan een nadere analyse onderwerpt verhelderend. Het kabinet deelt de conclusie van de 
Commissie dat rechtzekerheid op het gebied van onder meer onroerend goed een 
fundamentele voorziening is. Het vermindert transactiekosten en levert daardoor een positieve 
bijdrage aan het vestigingsklimaat van het land, waardoor de welvaart wordt bevorderd. 
Daarnaast wijst de Commissie er terecht op dat noodzaak en rechtvaardiging van het notariele 
wettelijke domein meermalen door uw Kamer en kabinet zijn heroverwogen en herbevestigd. 
De argumenten op grond waarvan de notaris de plicht is opgelegd desgevraagd authentieke 
akten op te maken en mede in verband daarmee ook het exclusieve recht daartoe is toegekend, 
hebben nog niets van hun waarde verloren. De plicht om authentieke akten op te maken komt 
tot uitdrukking in de «ministerieplicht» van de notaris; het exclusieve recht om dat te kunnen 
doen is daarvan de consequentie. 



De notaris heeft een advies-, informatie- en waarschuwingsplicht waardoor hij als 
onafhankelijk adviseur een inhoudelijke inbreng en toegevoegde waarde heeft. De taak van de 
notaris behoort meer in te houden dan alleen het opmaken van akten en het uitvoeren van de 
daarbij behorende controles. Kernpunt van de vertrouwenspositie van de notaris is zijn 
zwaarwegende zorgplicht tot wilscontrole en de Belehrungs-plicht die in artikel 43 van de Wet 
op het notarisambt (Wna) is opgenomen en in de jurisprudentie van de Hoge Raad nader is 
uitgewerkt. De notaris mag in zijn ambtsuitoefening niet te lijdelijk zijn. 

De zorgplicht van de notaris gaat in het algemeen aanzienlijk verder dan de zorgplicht van een 
gewone ondernemer of dienstverlener. De notaris moet niet alleen rekening houden met de 
belangen van degene die zijn diensten inroept, maar ook met die van de wederpartij van die 
persoon, alsook van derden zoals de fiscus. 



Het kabinet is het voorts met de Commissie eens dat de ethiek van het notarisambt ondeelbaar 
is. Het onderscheid tussen wettelijke en niet wettelijke taken, ambtelijke en niet-ambtelijke 
taken is voor de beoordeling van de kwaliteit en integriteit van het functioneren van de notaris 
niet relevant. De notaris zal onder alle omstandigheden aan de hoge ethische normen die zijn 
wettelijke taak van hem eist, moeten voldoen. 

3. Reactie op de bevindingen en aanbevelingen 



Kwaliteit en integriteit 

Een belangrijk element van het algemene beeld dat de Commissie van het notarisberoep heeft 
geschetst, is haar constatering dat het beeld «diffuus» is. De Commissie geeft aan geen 
concrete aanwijzingen te hebben gevonden voor de veronderstelling dat marktwerking en 
liberalisering van tarieven hebben geleid tot het op het op grote schaal teruglopen van de 
kwaliteit en aantasting van de integriteit van de beroepsgroep. De Commissie stelt echter wel 
vast dat een marktgeorienteerde beroepsuitoefening als gevolg kan hebben dat de kwaliteit en 
integriteit van de notariele beroepsuitoefening en de betekenis daarvan voor het rechtssysteem 
minder als een vaststaand gegeven worden beschouwd. In het rapport worden door de 
Commissie zorgen geuit over de invloed die prijsconcurrentie in het notariaat heeft op de 
integriteit en de kwaliteit van de ambtsuitoefening. De Commissie stelt in paragraaf 3.5 van 
haar rapport: «De typisch notariele kant van de werkzaamheden (Belehrung en Beratung) lijkt 
wel onder druk van de concurrentie aan kwaliteitsverlies te lijden». 

Dit beeld wordt bevestigd in het WODC-rapport over ontwikkelingen in de notariele 
beroepsethiek en in de Eerste Trendrapportage notariaat. Het beeld uit de enquete geeft de 
perceptie weer van de geenqueteerden over het doen en laten van sommige collega's. De 
ondervraagden geven in het algemeen aan dat zij zelf volledig binnen de regels en normen 
zijn blijven werken. Hoewel enerzijds nauwelijks verandering is opgetreden in het aantal 
klachten (de klanttevredenheid en de waardering van het publiek over de door het notariaat 
geleverde diensten zijn onveranderd hoog en het aantal klachten is gering), blijkt anderzijds 
uit beide rapporten dat in de beleving van de beroepsgroep ambtsconform handelen terrein 
verliest aan bedrijfsmatige voordelen. Desgevraagd geven notarissen aan sterk te hechten aan 
een goede naleving van de beroeps- en gedragsregels. In de praktijk blijkt echter dat het 
ambtelijke karakter het vaak moet afleggen tegen de bedrijfsmatige aspecten van het beroep. 
Gevraagd naar de wijze waarop notarissen in de praktijk invulling geven aan de dilemma's 
tussen notariele praktijkuitoefening en marktwerking geven de meeste respondenten aan dat 
notarissen steeds meer gericht zijn op het behalen van een zo hoog mogelijke omzet ten koste 
van de kwaliteit. In het spanningsveld tussen de bescherming van de zwakke partij en het 
behoud van clienten rijst hetzelfde beeld van het doorslaan van de balans richting de waarden 
van een koopman. Kortom, notarissen ervaren een duidelijk spanningsveld tussen hun 
publieke taakuitoefening en het optreden op de markt. 

Omdat het beeld van de mate waarin dit spanningsveld leidt tot ongewenste ontwikkelingen in 
de integriteit en de kwaliteit van de beroepsuitoefening nog diffuus is en onvoldoende 
gesubstantieerd is in welke mate het in 1999 ingevoerde Wna-regime daaraan heeft 
bijgedragen, is er voor het kabinet geen aanleiding het wettelijk systeem op hoofdlijnen te 
wijzigen. 



Gelet op de indicaties die de Commissie heeft vergaard, is het kabinet het wel met de 
Commissie eens dat versterking van de aandacht van de beroepsgroep voor het handhaven van 
de kwaliteit en integriteit noodzakelijk is. Notariele dienstverlening is een terrein waar de 
onzichtbare hand van de markt niet altijd het hoogste goed realiseert. De notaris is ter zake 
deskundig en heeft relevante werkervaring, daar waar de clienten dat minder hebben. 
Sommige kwaliteitsaspecten zijn daardoor niet te beoordelen. Kwaliteitsborging door de 
beroepsgroep en de overheid is hier noodzakelijk. Dat is een serieuze zorg van het kabinet. 
Het kabinet onderschrijft daarom ook de aanbeveling dat de KNB gebruik dient te maken van 



haar bevoegdheid om regels te stellen voor de kwaliteit van de beroepsuitoefening. 
Professionele kwaliteit en integriteit gedijen indien de beroepsorganisatie die waarborgt. De 
beroepsgroep heeft niet voor niets de status van een publiekrechtelijke beroepsorganisatie met 
verordenende bevoegdheden (artikel 61, tweede lid, van de Wet op het notarisambt biedt 
hiervoor specifiek de grondslag). Het publieke gezag van die publiekrechtelijke 
organisatievorm veronderstelt dat de publieke organisatie in de eerste plaats zelf de kwaliteit 
en integriteit van de beroepsuitoefening regelt. Het is van belang dat de KNB toetsbare 
criteria ontwikkelt waaraan een notariskantoor moet voldoen wil van een goed functionerend 
kantoor gesproken worden. Vervolgens kan de kwaliteit worden getoetst door intercollegiale 
audits of peer reviews te organiseren. Een bij herhaling negatieve score kan leiden tot 
verscherpt toezicht en, indien misstanden worden geconstateerd, tot voorlegging aan de 
tuchtrechter. Waar het gaat om de ontwikkeling van een dergelijk kwaliteitssysteem, is er naar 
de mening van het kabinet een duidelijke taak voor de KNB. 

Toezicht 

Het kabinet deelt de visie van de Commissie dat een scheiding moet worden aangebracht 
tussen toezicht en tuchtrecht. In de huidige situatie zijn bevoegdheden op het terrein van 
zowel toezicht als tuchtrecht toegekend aan de voorzitter van een toezichtkamer, die zowel 
onderzoek kan verrichten als tuchtrechtuitspraken doet. In voorkomende gevallen kan het zijn 
dat een voorzitter uitspraak doet in een tuchtzaak waarbij hij ook eerder toezichthoudende 
taken heeft verricht. De Commissie acht dit terecht ongewenst. Vervolgens doet de 
Commissie een aantal aanbevelingen voor de inrichting van het nieuwe stelsel van toezicht en 
tuchtrecht, gaat zij in op het aantal kamers van toezicht en op de bevoegdheden van het 
Bureau Financieel Toezicht (BFT). Het kabinet acht deze aanbevelingen - zonder zich op de 
exacte details daarvan te willen vastleggen - plausibel omdat daardoor de effectiviteit van het 
toezicht kan worden versterkt. Zij zullen dan ook worden betrokken bij de overwegingen die 
moeten leiden tot een herziening van het totale stelsel van toezicht en tuchtrecht. Hierbij zal 
de brief van de Minister van Justitie van 9 november 2004, (Kamerstukken II, vergaderjaar 
2004-2005, 23 706, nr. 59) waarin de contouren voor het toezicht op het notariaat worden 
uiteengezet als uitgangspunt kunnen dienen. De Commissie sluit zich aan bij het in genoemde 
brief geschetste systeem. De Kamer zal over de uitwerking van dit systeem nader worden 
ge'informeerd. 

Wat betreft de aanbeveling tuchtrechtuitspraken in ruimere kring bekendheid te geven, wordt 
in overleg met de KNB bezien hoe hier uitvoering aan kan worden gegeven. Voor de 
volledigheid meld ik uw Kamer dat de NMa binnenkort een studie afrondt naar de verhouding 
tussen de notariele zelfregulering en de Mededingingswet. 

Beheer clientengelden 

Met de Commissie acht het kabinet een goed beheer van clientengelden van groot belang. 
Clienten moeten er niet alleen op kunnen vertrouwen dat gelden bij een faillissement van of 
beslag onder de notaris zijn afgescheiden van overige kantoorgelden. Essentieel is ook dat 
deze voor geen ander doel worden gebruikt dan waartoe zij ter bewaring aan de notaris 
beschikbaar zijn gesteld. Een incident op dit punt bij een enkel notariskantoor kan schadelijk 
zijn voor het publieke vertrouwen in het gehele notariaat, terwijl het fundamentele belang van 
dit goede vertrouwen voor het maatschappelijke verkeer moeilijk kan worden overschat. Het 
is daarom van groot belang dat er zich geen onregelmatigheden kunnen voordoen rondom het 
beheer van clientengelden. Het BFT zal worden gewezen op de wenselijkheid van strikte 



handhaving van artikel 24 van de Wna en de daarbij behorende administratieverordening. 
Tevens zal in overleg met de KNB worden bezien of aanvullende kaders nodig zijn in de 
vorm van protocollen. Daarnaast zal regelgeving aangaande de verplichte 
accountantsverklaring worden aangescherpt. 

Tarieven 

Uit het rapport van de Commissie blijkt enerzijds dat er sprake is van tariefdifferentiatie en 
een kostprijsgerelateerde tariefstelling. Met name de tarieven in de onroerendgoedpraktijk zijn 
gedaald, soms wel meer dan 30%. De continui'teit en toegankelijkheid van het notariaat door 
het vrijlaten van de tarieven voor onroerendgoedtransacties niet in gevaar zijn gekomen. 
Anderzijds blijkt dat het besluit tot vrij laten van de tarieven geen onverdeeld succes is. Het 
door velen verwachte effect van het vrij laten van de tarieven was immers dat daarmee een 
verlaagde, meer kostprijs gerelateerde, tariefstelling zou kunnen worden bewerkstelligd. Die 
verwachting is maar gedeeltelijk uitgekomen. Notarissen zijn wel meer kostprijsbewust gaan 
werken, maar mede daardoor zijn tariefsverlagingen alleen merkbaar bij 
onroerendgoedtransacties - en dan vooral ten voordele van bedrijfsmatige clienten - terwijl 
de prijzen in de familiepraktijk zijn gestegen: het tarief van een testament is zelfs bijna 
verdubbeld. Het lijkt erop dat juist particulieren - als zwakke marktpartij - van het vrijlaten 
van de tarieven slechts in geringe mate hebben geprofiteerd. De positie van 
minderdraagkrachtigen is echter beschermd via het bestaan van wettelijke maximumtarieven. 
Het kabinet is het echter met de Commissie eens dat het huidige niveau van de tarieven geen 
aanleiding geeft om terug te keren naar een systeem van tariefregulering. Er zijn immers geen 
aanwijzingen die duiden op dusdanige nadelige ontwikkelingen bij de notariele 
dienstverlening dat zij gelet op het wettelijke criterium een tariefmaatregel rechtvaardigen. 
Bovendien garandeert een vorm van tariefregulering niet een bepaalde kwaliteit en gaat het 
reguleren van tarieven met hoge kosten gepaard, zoals de Commissie schrijft. Mochten de 
toekomstige ontwikkelingen daartoe aanleiding geven, dan is een tariefregeling op grond van 
artikel 54 van de Wet op het notarisambt te alien tijde mogelijk. De door het WODC 
verzorgde tweejaarlijkse Trendrapportage notariaat is er op gericht eventuele knelpunten in of 
door tariefsontwikkelingen tijdig te kunnen signaleren. Deze vorm van monitoring past in de 
transitiefase, waarin het notariaat zich nog steeds bevindt. 

Verplichte inschakeling van de notaris bij de koop van een woning 

De Commissie beveelt aan dat de notaris in een eerder stadium dan thans betrokken wordt bij 
de verkoop van consumptief onroerendgoed. De achtergrond hiervan is dat de notaris hierdoor 
zijn expertise effectiever kan gebruiken ten behoeve van de contracterende partijen. De 
notaris zou partijen nog voor het sluiten van een overeenkomst kunnen adviseren en wijzen op 
mogelijke complicaties op het gebied van bijvoorbeeld vermogensrecht of personen- en 
familierecht. Dit is in lijn met de wettelijke plicht van de notaris tot het geven van informatie, 
advies en het geven van waarschuwingen. 1 In dat kader stelt de Commissie dat in de huidige 
situatie het tijdstip van betrokkenheid van de notaris te laat is om op serieuze wijze aan zijn 
wettelijke taakstelling te voldoen. De Commissie doet daarom de aanbeveling om de 
Amsterdamse praktijk waarbij de notaris reeds in de fase van de totstandkoming van de 
koopovereenkomst wordt betrokken wettelijk te regelen voor heel Nederland. 

Deze aanbeveling behelst een wijziging van het Burgerlijk Wetboek en strekt dus nogal wat 
verder dan een evaluatie van de werking van de Wna en het functioneren van het notariaat. In 
een wat andere vorm is deze suggestie al ter sprake gekomen bij de parlementaire behandeling 



van de wijziging van het BW Boek 7 titel 1 inzake koop en mil (Kamerstukken I, 2001-2002, 
23 095, nr. 178b, biz. 11/12). Meer recent is het Amsterdams model aan de orde gesteld in een 
brief van de Minister van Justitie aan de Eerste Kamer van 3 1 december 2003 (Kamerstukken 
I, 2003-2004, 23 095, A). 

Op zichzelf sluit de aanbeveling goed aan bij het door de Commissie geschetste en door het 
kabinet onderschreven wenselijke beeld van de notariele beroepsuitoefening, in die zin dat de 
onafhankelijke advisering die van de notaris krachtens zijn zorgplicht mag worden verlangd, 
voor partijen met name zinvol is als zij zich nog niet jegens elkaar hebben vastgelegd. 

In 2002 heeft de regering zich op het standpunt gesteld dat een verplicht door de notaris op te 
stellen koopakte ongewenst is. Bij die gelegenheid is een bedenktijd van 3 dagen voor de 
consument ingevoerd na het sluiten van de koopovereenkomst. 

De aanbeveling van de Commissie behoeft overigens niet noodzakelijkerwijs neer te komen 
op een verplichting de koopakte door de notaris te laten opmaken. Andere uitwerkingen zijn 
denkbaar. Mede omdat het kabinet het onwenselijk acht om basisregels voor het rechtsverkeer 
zoals die in het BW worden vastgelegd na korte tijd alweer te veranderen - wat op zichzelf al 
kan leiden tot vermindering van de rechtszekerheid - is het van oordeel dat deze aanbeveling 
beter betrokken kan worden bij de evaluatie van bovengenoemde BW- wijziging in 2008. In de 
tussentijd kan dan onder meer nader worden onderzocht welke effecten de zgn. Amsterdamse 
praktijk - welke met de aanbeveling van de Commissie lijkt overeen te komen - heeft 
opgeleverd. Het kabinet laat het overigens gaarne aan het notariaat (KNB) over om te 
bevorderen dat de Amsterdamse praktijk in andere delen van het land op vrijwillige basis 
ingang vindt. 

Ministerieplicht en doorverwijzing 

De Commissie beveelt aan de ministerieplicht als zodanig te handhaven maar deze toe te 
spitsen op de redelijkerwijs te verwachten full service binnen het domeinmonopolie. Voorts 
beveelt de Commissie aan dat notarissen doorverwijzingsafspraken kunnen maken met 
kantoorgenoten of met notarissen werkzaam op andere kantoren om clienten zonodig te 
kunnen doorverwijzen. Voorwaarde is volgens de Commissie dat het belang van de client in 
kwalitatieve zin met de doorverwijzing is gediend en dat doorverwijzing noodzakelijk is 
omdat de doorverwijzende notaris zelf niet over de zeer specialistische kennis beschikt om de 
belangen van de client optimaal te kunnen behartigen. Bovendien zal de doorverwijzende 
notaris ervoor moeten instaan dat de andere notaris de gevraagde diensten verleent. 



Het kabinet acht de ministerieplicht van wezenlijk belang voor een adequate uitoefening van 
het notarisambt. De notaris vervult immers een bij wet geregeld openbaar ambt. 

Een burger die van de diensten van een notaris gebruik moet maken, zeker als het een 
wettelijk voorgeschreven notariele taak betreft, moet er op kunnen rekenen dat de benaderde 
notaris die werkzaamheden ook verricht. De ministerieplicht waarborgt ook de 
toegankelijkheid van het notariaat voor de burger. Uitgangspunt is dat iedere notaris in staat is 
om de wettelijke notariele diensten te verrichten. Juist die brede orientatie onderscheidt de 
notaris van andere juridische dienstverleners en maakt dat hij het overzicht over de juridische 
consequenties van transacties op de verschillende rechtsgebieden kan behouden. 



In beginsel moet een notaris dus alle genoemde wettelijke diensten verrichten. Het kabinet 
sluit overigens niet de ogen voor de werkelijkheid dat er rechtsterreinen zijn die wel zeer 
specialistisch van aard zijn en dus maar zelden aan de orde zullen komen. Te denken valt aan 
het transport van zee- en luchtvaartuigen. Het kabinet acht het niet onredelijk dat voor zulke 
bijzondere terreinen de algemene ministerieplicht niet behoeft te gelden. Er moet worden 
bezien welke terreinen het betreft. Voor die bepaalde rechtsgebieden is het dan geoorloofd dat 
doorverwijzing plaatsvindt naar een collega-notaris die op het desbetreffende terrein is 
gespecialiseerd. 

Daarnaast heeft een notaris een zorgplicht voor clienten, die voor bepaalde transacties 
verwijst naar een collega binnen zijn kantoor. Niet zelden zal het voorkomen dat aan een 
notaris een bepaalde dienst gevraagd wordt die weliswaar niet van de ministerieplicht is 
uitgezonderd, maar waarop een van zijn kantoorgenoten nu juist meer gespecialiseerd is. 
Specialisatie van notarissen op bepaalde terreinen is gunstige ontwikkeling. In een dergelijk 
geval ligt het voor de hand als hij de client naar zijn meer gespecialiseerde kantoorgenoot 
doorverwijst. De algemene zorgplicht van de notaris brengt dat met zich mee. De 
doorverwijzende notaris zal ervoor moeten instaan dat de andere notaris de gevraagde 
diensten ook inderdaad verleent. Lichtzinnig doorverwijzen moet worden vermeden. En 
indien een client er toch op zou staan dat de oorspronkelijk benaderde notaris de gevraagde 
dienst verricht, zal hij deze uiteindelijk niet mogen weigeren. Het kabinet wil de 
aanbevelingen van de Commissie derhalve overnemen in bovenomschreven zin. 

Geschillenbeslechting 

Naar aanleiding van de aanbeveling van de Commissie een voorziening te treffen voor de 
beslechting van declaratiegeschillen wijst het kabinet op de brief aan de Tweede Kamer van 
2 november 2004, kenmerk 530841 5/04/DTR, waarin de Minister van Justitie zijn voorkeur 
uitspreekt voor de behandeling van declaratiegeschillen door een Commissie die is 
aangesloten bij de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken (e.e.a. zoals ook 
de situatie is bij de advocatuur sinds 1999). Het kabinet heeft ook na bestudering van het 
advies van de Commissie geen nieuwe indicaties gevonden die tot het innemen van een 
gewijzigd standpunt aanleiding geven. 

Continui'teit van het beroep 

De continui'teit van het notariaat is mede afhankelijk van de toetredingsmogelijkheden. De 
Commissie vraagt terecht aandacht voor de risico's als onvoldoende notarissen toetreden 
terwijl duidelijk is dat op termijn van een tiental jaren een substantiele uitstroom van zittende 
notarissen te verwachten is. 

In verband hiermee doet de Commissie de aanbeveling een regeling te treffen waarin 
relevante werkervaring in andere juridische beroepen wordt omschreven die geheel of 
gedeeltelijk als stagetijd wordt meegeteld. Tevens stelt de Commissie dat de opbouw van de 
stage voor de parttime kandidaat-notaris aan herziening toe is. 

De Commissie stelt in het rapport dat de zij-instroom in het notarisberoep onnodig wordt 
bemoeilijkt. Alvorens hierover een definitief standpunt te bepalen verzoekt het kabinet de 
KNB informatie te geven over de mogelijkheden en de gevolgen van een andere regeling voor 
zij-instromers. 



Met als doel kandidaat-notarissen die geen ondernemer willen zijn voor het ambt te behouden 
heeft het kabinet het wetsvoorstel betreffende de notaris in dienstbetrekking bij uw Kamer 
ingediend 2 . In dit wetsvoorstel is de mogelijkheid beperkt tot een dienstverband bij een andere 
notaris. Het kabinet onderschrijft de aanbeveling van de Commissie de notaris in 
dienstbetrekking slechts mogelijk te maken voor gevallen waarin sprake zal zijn van een 
dienstverband met een notaris-ondernemer. 



Het kabinet onderschrijft de door de Commissie voorgestelde mogelijkheid om notarissen, 
desgewenst, na hun defungeren te benoemen tot notariswaarnemer voor een duur van ten 
hoogste 5 jaar. Het kabinet zal dan ook ter zake een wetswijziging voorstellen. Deze optie zal 
ook mogelijk worden voor notarissen die ervoor kiezen op een eerder moment dan de 
wettelijke leeftijdsgrens op vrijwillige basis te defungeren. 



Met de Commissie is het kabinet voorts van mening dat de Nederlandse nationaliteit als 
zodanig geen strikt noodzakelijk vereiste is. Uiteraard laat dit onverlet dat voor benoeming de 
juridische kwaliteitseisen en een voor de uitoefening van het ambt benodigde beheersing van 
de Nederlandse taal noodzakelijk blijven. Het kabinet is bereid op dit punt wetswijziging te 
bevorderen. 



Mede gelet op de continui'teit van het notariaat deelt het kabinet de aanbeveling van de 
Commissie dat de KNB een nadere studie maakt van de betaling van goodwill bij de 
overname van een notarispraktijk. 

Hieruit moet duidelijk worden wat de effecten zijn van goodwill op de overname van een 
notarispraktijk door een beginnende notaris en in welke mate de betaling van goodwill effect 
heeft op het vestigings- en benoemingsbeleid. Overigens komt het protocol van de notaris na 
zijn defungeren toe aan de Staat en kan het daarom geen deel uitmaken van verkoop of 
onderhandelingen bij praktijkoverdracht. 

Provisiebetalingen 

Het uitgangspunt van het kabinet is dat de notaris te alien tijde onafhankelijk en onpartijdig 
moet zijn. Ook moet de notaris zelfs de schijn van partijdigheid vermijden. De door de 
Commissie zelf geuite zorgen omtrent de ontwikkelingen in de integriteit binnen de 
beroepsgroep brengen met zich mee dat op dit punt geen concessies mogen worden gedaan. 
Deze kwestie speelt bij samenwerkende notarissen en bij een notaris die samenwerkt met 
derden. 



Naar het oordeel van de Commissie zouden afspraken over de verdeling van de beloning 
tussen samenwerkende notarissen mogelijk moeten zijn zolang de onafhankelijkheid en 



onpartijdigheid van de instrumenterende notaris gehandhaafd blijft en de beloningsstructuur 
transparant en redelijk is. Het kabinet heeft geen bezwaren tegen afspraken die notarissen 
onderling maken, mits deze zijn te herleiden tot betalingen voor feitelijke verrichte 
werkzaamheden. De term «provisie» is in dit geval enigszins misleidend. Aangezien er sprake 
is van het uitbesteden van werkzaamheden van de ene notaris aan de andere notaris gaat het 
feitelijk om een verrekening van arbeid. Het kabinet merkt het enkel doorverwijzen van 
clienten niet aan als het verrichten van feitelijke werkzaamheden waarvoor betaald zou mogen 
worden. 



De Commissie is ook van mening dat notarissen aan andere dienstverleners, zoals makelaars 
en projectontwikkelaars, noch een beloning mogen betalen noch in het vooruitzicht mogen 
stellen ten einde op deze wijze clienten te werven. Het kabinet deelt deze mening van de 
Commissie en dus zal het verbod op zowel de betaling als de ontvangst van provisie voor de 
verwerving van clienten onveranderd van kracht blijven. Daarbij worden onder provisie zowel 
geldbetalingen als het verlenen en ontvangen van gunsten om niet verstaan. 

Uitbesteding 

De notaris is verantwoordelijk voor zijn eigen bedrijfsvoering. Hieronder valt ook de keuze 
voor het al dan niet uitbesteden van werkzaamheden, zoals secretarieel werk, 
onderzoeksactiviteiten en automatisering. Het kabinet is van mening dat dergelijke 
werkwijzen bijdragen aan innovatie in het notariaat. Vanzelfsprekend moet het uitbesteden 
van werkzaamheden binnen de kaders van de wet gebeuren: de onafhankelijkheid en 
onpartijdigheid van de notaris mogen niet in het geding zijn. 

Persoonlijke geschiktheid 

De Commissie doet de aanbeveling om een objectieve toets in te voeren op de geschiktheid 
van de kandidaat-notaris voor het notarisambt. De Commissie stelt daarbij dat een dergelijke 
toets zou kunnen worden afgenomen door een nieuw op te richten commissie toegang 
notariaat, die vergelijkbaar is met de selectiecommissie voor de leden van de rechterlijke 
macht. 

Het kabinet acht de integriteit van de notaris van groot belang. In dat kader past dan ook 
zorgvuldigheid bij de benoeming van een notaris. Het is van belang dat objectieve criteria 
worden geformuleerd waaraan kandidaat-notarissen worden getoetst. Het kabinet ziet 
hiervoor een belangrijke rol voor de KNB weggelegd. De KNB is gevraagd de mogelijkheden 
voor een persoontoets nader uit te werken en een voorstel te doen. Mede op basis van deze 
uitkomsten maakt het kabinet een zelfstandige afweging tot het doen van een wetsvoorstel 
terzake waarbij de uiteindelijke beslissing ligt bij de wetgever. 

Voorlichting aan de consument 

Met de Commissie acht het kabinet goede voorlichting aan het publiek van groot belang. 
Zowel inhoudelijk als met betrekking tot de hoogte van de tarieven is het van belang dat de 
client een goede afweging kan maken welke notaris het beste voor hem of haar geschikt is. De 
KNB is gevraagd te bezien op welke wijze een dergelijke voorlichting kan worden bevorderd. 



Naar aanleiding van de aanbeveling van de Commissie het maken van reclame te bevorderen 
alsmede onderzoek uit te zetten naar kwaliteitsindicatoren merkt het kabinet het volgende op. 

Ten aanzien van het notariaat vindt periodiek uitgebreid onderzoek plaats in de vorm van de 
Trendrapportage notariaat, waarvan de eerste uitgave is verschenen in december 2004. Het is 
zeer wel mogelijk om in dit verband nader te bezien of het mogelijk is kwaliteitsindicatoren 
op te stellen en door middel van de trendrapportage-onderzoeken later te toetsen in hoeverre 
aan deze indicatoren is voldaan. De mogelijkheden hiertoe zullen op korte termijn worden 
uitgewerkt. 



Het maken van reclame door notarissen voor de eigen dienstverlening kan binnen bepaalde 
grenzen worden toegestaan mits dit er niet toe leidt dat wezenlijk elementen van het 
notarisberoep, zoals die in het door de Commissie geschetste beeld passeren, in het gedrang 
komen. Het publiek vertrouwen in het notariaat mag niet worden aangetast. Het kabinet acht 
het daarbij, gezien de nauwe verbondenheid met de feitelijke beroepsuitoefening, primair de 
taak van de KNB om daarvoor kaders te stellen. 

4. Eindconclusie 

De notaris vervult een essentiele waarborgfunctie in belangrijke delen van het rechtsverkeer. 
Die functie dient niet verloren te gaan. Daarom moet de notaris (blijven) voldoen aan het door 
de Commissie geschetste en door het kabinet onderschreven profiel. Borging van publieke 
belangen staat voor het kabinet voorop. Gereguleerde marktwerking is alleen mogelijk onder 
de voorwaarde dat de kernwaarden van het ambt zeker zijn zeker gesteld. Indien het notariaat 
verschraalt tot commerciele dienstverlening waardoor de kernwaarden van het ambt niet meer 
tot hun recht komen, is de continui'teit van het notariaat in gevaar. Er is dan ook alle 
aanleiding voor de beroepsgroep om veel aandacht te besteden aan de handhaving en waar 
nodig de verbetering van de kwaliteit, waartoe integriteit, onafhankelijkheid en 
onpartijdigheid behoren. Een goed stelsel van kwaliteitsborging, toezicht en tuchtrecht horen 
daarbij. Maar de intrinsieke kwaliteit zal in de eerste plaats van de notaris zelf moeten komen. 
Dat is hij of zij aan het ambt en de Nederlandse samenleving verplicht. 



De Minister van Justitie, 
J. P. H. Donner 

1 Zie artikel 43, eerste lid, van de Wet op het notarisambt. 

2 Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 350, nr. 2. 



R.ij ksoverhei d 





Den Haag, 15 September 2008 



Aan J. P. van den Witteboer 
Kastanje 28 
5731NKMierlo 



Hierbij bevestig ik u de ontvangst van uw schrijven aan de Tweede Kamer der Staten- 
Generaal van 15 juli 2008. 

Van het inkomen is mededeling gedaan aan de Kamer. De leden zijn hierover ingelicht en uw 
brief is voor hen ter inzage gelegd. 



Hoogachtend 




J.H. Goudswaard 
Hoofd van de Griffie 



een, inzake beantwoording van vragen van de vaste 
commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport; 
een, inzake beantwoording van vragen van de vaste 
commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport. 

De Voorzitter stelt voor, deze brieven door te zenden aan 
de betrokken commissies; 

8. de volgende brieven: 

een, van R. Huisken, over haar persoonlijke omstan- 
digheden; 

_ een, van J. P. van den Witteboer, over het vervolgen 
van de minister-president, minister van Algemene Zaken 
de heer J. P. Balkenende; 

een, van W. Haag, over een zieke werknemer en het 
UWV; 

een, van ing. A.M.L. van Rooij, over een verzoek om 
een parlementaire enquete; 

een, van de minister van Binnenlandse Zaken en 
Koninkrijksrelaties, inzake benoeming van drs. G.M. de 
Vries tot lid van de Algemene Rekenkamer; 

een, van de President van het Europees Parlement 
inzake verkiezing van de heer Jan Cremers tot lid van het 
Europees Parlement; 

een, van R.R. de Miranda, over een formele klacht 
tegen het Koninkrijk Spanje inzake flagrante schendingen 
van mensen- en burgerrechten; 

een, van W. Stevenhagen, over windturbines op 
Aruba, Bonaire en Curacao. 

Deze brieven e.a. liggen op de Griffie ter inzage. 

□ 

De Voorzitter en de eerste en tweede ondervoor- 
zitter steilen voor, te stellen in handen van 

a. de vaste commissie van Justitie: 

- Wijziging van de Uitvoeringswet 
EG-betekeningsverordening ter uitvoering van Verorde- 
ning (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en 
de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en 
de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en 
buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelsza- 
ken ("de betekening en de kennisgeving van stukken"), 
en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1348/ 2000 
(PbEU L 324/79) (31522); 

- Wijziging van het Burgerlijk Wetboek (opneming 
verhuiskostenvergoeding bij renovatie) (31528); 

- Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband 
met nationale visa en enkele andere onderwerpen 
(31549); 

- Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het 
Wetboek van Strafvordering in verband met de beeindi- 
ging van de maatregel van terbeschikkingstelling met 
bevel tot verpleging van overheidswege door de minister 
van Justitie (31552); 

- Implementatie van het kaderbesluit nr. 2006/783/JBZ 
van de Raad van de Europese Unie van 6 oktober 2006 
inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse 
erkenning op beslissingen tot confiscatie (PbEG L 328/59) 
(wijziging Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerleg- 
ging strafrechtelijke sancties in verband met de 
toepassing op beslissingen tot confiscatie) (31555); 



b. de vaste commissies voor Justitie en voor Buiten- 
landse Zaken gezamenlijk: 

- Goedkeuring van het voornemen tot intrekking van 
voorbehouden bij een aantal verdragen en protocollen 
inzake de bestrijding van terrorisme (31539, R1865); 

c. de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en 
Koninkrijksrelaties: 

- Wijziging van de Wet schadeloosstelling, uitkering en 
pensioen leden Europees Parlement in verband met de 
totstandkoming van het Statuut van de leden van het 
Europees Parlement (31561); 

- Wijziging van de Wet gemeentelijke basisadministratie 
persoonsgegevens in verband met het mogelijk maken 
van systematische verstrekking van gegevens aan 
instellingen voor schulden- en kredietregistratie (31563); 

d. de vaste commissies voor Binnenlandse Zaken en 
Koninkrijksrelaties en voor Justitie: 

- Wijziging van de Politiewet 1993 in verband met het 
vervallen van de facilitaire diensten van het Korps 
landelijke politiediensten (31564); 

e. de vaste commissie voor Defensie: 

- Goedkeuring van het op 18 oktober 2007 te Velsen 
totstandgekomen Verdrag tussen het Koninkrijk Spanje, 
de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, het 
Koninkrijk der Nederlanden en de Portugese Republiek 
tot oprichting van het Europees Gendarmeriekorps 
EUROGENDFOR (Trb. 2007, 227) (31538); 

f. de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke 
Ordening en Milieubeheer: 

- Wijziging van de Wet hygiene en veiligheid badinrich- 
tingen en zwemgelegenheden en de Wet op de water- 
huishouding (aanwijzing en kwaliteit van zwemwateren) 
(31527); 

g. de algemene commissie voor Wonen, Wijken en 
Integratie: 

- Wijziging van de Huisvestingswet (mogelijkheid van 
bestuurlijke boete 

voor enkele overtredingen) (31556); 

h. de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat: 

- Wijziging van de Tracewet, Spoedwet wegverbreding en 
de Wet ruimtelijke ordening met het oog op de verbete- 
ring van de beroepsprocedure (31546); 

- Grenzeloos Genoeg(en)?; Visie op grensoverschrijdend 
regionaal personentreinverkeer (31553); 

- Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband 
met een herziening en vereenvoudiging van de voertuig- 
regelgeving, ter implementatie van richtlijn nr. 2007/ 
46/EG betreffende de goedkeuring van voertuigen en 
enkele andere technische wijzigingen (31562); 

i. de vaste commissie voor Economische Zaken: 

- Voorstel van wet van de leden Ten Hoopen, Aptroot en 
Vos houdende wijziging van de Mededingingswet ter 
versoepeling van de uitzondering op het verbod van 
mededingingsafspraken (versoepeling uitzondering 
verbod van mededingingsafspraken) (31531); 

- Wijziging van de Wet informatie-uitwisseling onder- 
grondse netten in verband met uitsluiting van huisaan- 
sluitingen (31540); 



Tweede Kamer 



Presidiumbesluit 



2 September 2008 
TK 106 



106-7779 




COUNCIL OF 
THE EUROPEAN UNION 




Council conclusions on Human Rights and Democracy 



3179th FOREIGN AFFAIRS Council meeting 
Luxembourg, 25 June 2012 



The Council adopted the following conclusions: 



"1. Underlining the EU's determination to promote human rights and democracy throughout the 
world, the Council today adopts an EU Strategic Framework on Human Rights and 
Democracy, to guide the EU's engagement in years to come. At the same time, the Council 
adopts an Action Plan on Human Rights and Democracy for implementation of the Strategic 
Framework. 

2. The Council emphasises the importance of an EU Special Representative (EUSR) on Human 
Rights for enhancing the effectiveness and visibility of the EU's Human Rights policy, and 
looks forward to appointing this EUSR swiftly. 

3. The Council is committed to working in close cooperation with the European Parliament and 
the European Commission, and in a spirit of genuine partnership with civil society. 

4. The EU is committed to working with partners, multilateral forums and international 
organisations in the field of human rights and democracy." 



PRESS 



Rue de la Loi 175 B - 1048 BRUSSELS Tel.: +32 (0)2 281 6319 Fax: +32 (0)2 281 8026 
press. office ©consilium. europa.eu http://www.consilium.europa.eu/Newsroom 



EN 




COUNCIL OF 
THE EUROPEAN UNION 




Brussels, 24 July 2012 
12938/12 
PRESSE 353 

ELEVENTH MEETING OF 
THE EU-ISRAEL ASSOCIATION COUNCIL 

Statement of the European Union 



The European Union (EU) warmly welcomes this 1 1th meeting of the EU-Israel 
Association Council as a demonstration of the significance the EU attaches to its 
relations with the State of Israel. The EU reiterates the importance of further 
developing our broad bilateral partnership and looks forward to a comprehensive 
dialogue and cooperation with our Israeli counterparts. 



PRESS 



Rue de la Loi 175 B - 1048 BRUSSELS Tel.: + 32 (0)2 281 6319 Fax: +32 (0)2 281 8026 

press. office@consilium.europa.eu http://www.consilium.europa.eu/Newsroom 

12938/12 1 



EN 



The EU takes note of the efforts of both parties to develop bilateral relations in 
the period since the previous meeting of the EU-Israel Association Council. These 
efforts were framed by the general EU position, as it was established on the 
occasion of the June 2009 Association Council, that the 2008 decision to upgrade 
our relations in the framework of the ENP clearly stemmed from common 
awareness of the traditional links, the cultural and human values, and the 
economic and security interests that the EU and Israel share. That upgrade must 
be based on the shared values of both parties, and particularly on democracy and 
respect for human rights, the rule of law and fundamental freedoms, good 
governance and international humanitarian law. The upgrade needs also to be, and 
to be seen, in the context of the broad range of our common interests and 
objectives. These notably include the resolution of the Israel-Palestinian conflict 
through the implementation of the two-state solution, the promotion of peace, 
prosperity and stability in the Middle East and the search for joint answers to 
challenges which could threaten these goals. In addition, these efforts were a 
response to the commitment taken on the occasion of the February 201 1 
Association Council to further explore with Israel the opportunities still offered by 
the current EU-Israel ENP Action Plan in a number of sectors and policy areas, 
and to pursue technical talks in order to identify areas for future potential 
cooperation. On the basis of such guidance, the two parties held comprehensive 
discussions in 201 1-2012, which were reflected in the Association Committee's 
minutes and annexes attached to this statement. In this context: 

On the functioning of the instruments of association, the EU expresses its 
satisfaction with the completion of the full cycle of meetings of all sub- 
committees in 2009-2012, and with the organisation of the 2 May 2012 
Association Committee meeting, the first in four years. The EU 
acknowledges the need for both parties to make more efforts in order to 
further enhance the functioning of all instruments established under the EU- 
Israel Association Agreement at all levels with the goal of developing a 
dynamic, meaningful and effective dialogue. The EU welcomes the 
measures approved by the Association Committee, as they are described in 
Annex 2 to the minutes of its 2 May 2012 meeting, and encourages the two 
parties to jointly implement them. 

On exploring the opportunities of the current Action Plan, the EU recalls 
the exhaustive discussions on the issue, which resulted in a comprehensive 
list of up to 60 concrete activities in over 15 specific fields, including 
cooperation with a number of EU agencies within the current policy 
framework, as they are presented in Annex 3 to the minutes of the 
Association Committee meeting. The EU welcomes the approval of these 
activities by the Association Committee and encourages the two parties to 
actively and urgently implement them, so as to fully demonstrate the 
capacity of the current EU-Israel Action Plan to deliver more benefits to the 
EU-Israel partnership. 



12938/12 2 

EN 



On areas for future potential cooperation, as described in Annex 4 to the 
minutes of the Association Committee meeting, the EU recalls that both 
parties were engaged in technical talks in 201 1-2012. This work helped to 
make substantial progress towards the identification of over 20 specific 
areas for future potential cooperation. The EU takes note of this technical 
work and stands ready to continue it whenever necessary and, when the 
conditions for proceeding towards an upgrade of bilateral relations are met, 
take a political position on the implementation of such proposed areas. 

The package of documents adopted on 15 May 2012 on the functioning of the 
new European Neighbourhood Policy (ENP), which includes the progress 
report on Israel for 201 1, confirms the EU's commitment, as stated in the Council 
Conclusions on the ENP of 20 June 201 1, to fully implementing a partnership for 
democracy and shared prosperity in its Southern neighbourhood on the basis of 
mutual accountability and shared commitment to universal values of liberty, 
democracy, respect for human rights, fundamental freedoms and the rule of law, 
in dialogue and cooperation with partners and also with the aim of developing 
synergies with the Union for the Mediterranean and other regional initiatives. In 
this context, enhancing the values of democracy and the importance of a vibrant 
civil society, respect for human rights and for the rights of persons belonging to 
minorities stand central to the EU-Israel partnership. They will continue to occupy 
a key role in the EU's dialogue with the Israeli authorities and will be regularly 
monitored by means of the annual progress reports and by reporting on specific 
issues by EU delegations and the missions of its Member States. 

Israel continued to benefit from a yearly allocation through the European 
Neighbourhood and Partnership Instrument (ENP I) in the form of institutional 
cooperation (twinning projects). The EU takes note with satisfaction of the 
successful completion in the past year of twinning projects with the Equal 
Employment Opportunities Commission and the Ministry of Communications. 
The EU encourages Israel to consolidate the central coordination role played by 
the Ministry of Foreign Affairs in order to fully exploit the potential of the 
twinning instrument. 

The EU remains fully committed to the Union for the Mediterranean (UfM), in 

which 43 partners from the EU and the Mediterranean engage with a view to 
effectively addressing common regional challenges. There is now an opportunity 
to give the UfM a new impetus, in close synergy with the ENP, especially in view 
of the activities of the new Secretary General, the new arrangements for the 
transfer of the Northern co-presidency and the recent decision of Jordan to assume 
the Southern co-presidency, as well as the tangible progress in approving projects 
under the UfM label. The EU welcomes Israel's role and engagement in 
developing the UfM partnership. 

The EU reiterates its fundamental commitment to Israel's security, including 
with regard to vital threats in the region, which is best guaranteed through peace 
between Israel and its neighbours. The EU is appalled by recurring rocket attacks 
from Gaza and condemns in the strongest terms violence deliberately targeting 
civilians. The EU reiterates its call on all partners in the region for the effective 
prevention of arms smuggling into Gaza. 



12938/12 3 

EN 



The EU believes, as set out in the EU Foreign Affairs Council Conclusions of 14 
May 2012 on the MEPP, that an urgent resumption of substantive negotiations is 
needed aiming at a comprehensive solution to the Israeli-Palestinian conflict. 
Ending the conflict is a fundamental interest of the EU as well as of the parties 
themselves and the wider region, and it can be achieved through a comprehensive 
peace agreement, based on the relevant UN Security Council Resolutions, the 
Madrid principles including land for peace, the Roadmap, the agreements 
previously reached by the parties and the Arab Peace Initiative. The EU recalls the 
applicability of international humanitarian law in the occupied Palestinian 
territory, including the applicability of the 4 l Geneva Convention relative to the 
protection of civilians. The EU wants to see the State of Israel and a sovereign, 
independent, democratic, contiguous and viable State of Palestine living side by 
side in peace and security. The legitimacy of the State of Israel and the right of 
Palestinians to achieve statehood must be fully respected. The EU calls on both 
parties to implement as soon as possible confidence-building measures so as to 
create an atmosphere conducive to the re-launching of peace efforts. 

The EU considers it imperative that the viability of a two-state solution is 

maintained. The EU expresses deep concern about developments on the ground 
which threaten to make a two-state solution impossible, such as, inter alia, the 
marked acceleration of settlement construction, ongoing evictions of Palestinians 
and the demolition of their housing and infrastructure in the occupied Palestinian 
territory (oPt), including East Jerusalem, the worsening living conditions of the 
Palestinian population and serious limitations for the Palestinian Authority to 
promote the economic development of Palestinian communities, in particular in 
Area C. The EU is also concerned about reports on a possible resumption of 
construction of the separation barrier because the EU considers that the separation 
barrier where built on occupied land is illegal under international law, constitutes 
an obstacle to peace and threatens to make a two-state solution impossible. 
Concerning these developments, the EU reiterates its determination to contribute 
to maintaining the viability of a two-state solution in accordance with 
international law and its positions, including the conclusions of the EU Foreign 
Affairs Council in December 2009, December 2010, May 201 1 and May 2012. To 
that end, the EU will take steps to address the social and economic situation of the 
Palestinian population in Area C, will strengthen Palestinian planning capacities 
and, stressing Israel's obligations regarding the living conditions of the Palestinian 
population in that area, will engage with the Israeli authorities to work out 
improved mechanisms for the implementation of donor funded projects in that 
area. In the same vein, the EU will continue to fully and effectively implement 
existing EU legislation and the bilateral arrangement applicable to settlement 
products. 

The EU expresses deep concern regarding settler extremism and incitement by 
settlers in the West Bank. The EU condemns continuous settler violence and 
deliberate provocations against Palestinian civilians. It calls on the government of 
Israel to bring the perpetrators to justice and to comply with its obligations under 
international law. 



12938/12 4 

EN 



10. The EU reiterates that a way must be found through negotiations to resolve the 
status of Jerusalem as the future capital of two states. Until then, the EU calls for 
an equitable provision of resources and investment to the city's population. The 
EU calls for the reopening of Palestinian institutions in Jerusalem in accordance 
with the Roadmap. 

1 1 . The EU calls on Israel to ensure the protection and unimpeded access of all 
religious groups to religious sites, notably in Jerusalem. 

12. The EU remains concerned by the situation in the Gaza strip. While fully 
recognizing Israel's security needs, the EU reiterates its call for the immediate, 
sustained and unconditional opening of crossings for the flow of humanitarian aid, 
commercial goods and persons to and from Gaza. The EU is also concerned about 
the humanitarian consequences of Israeli military action in the Gaza Strip. The 
situation in the Strip is unsustainable as long as it remains politically separated 
from the West Bank. Despite limited progress, the EU urges the government of 
Israel to take further meaningful and far-reaching steps allowing for the 
reconstruction and economic recovery of the Gaza Strip, including by allowing 
trade with the West Bank and Israel. 

13. The EU has consistently called for intra-Palestinian reconciliation behind 
President Mahmoud Abbas as an important element for the unity of a future 
Palestinian state and for reaching a two states solution. Reconciliation should also 
be in the long term interest of Israel by helping to engage all parties in a process 
leading to a sustainable peace agreement. 

14. The EU commends the work of the Palestinian Authority in building the 
institutions of a future State of Palestine and reiterates its commitment to the 
Palestinian state building process, including through CSDP missions and within 
the Quartet, aiming at a Palestinian state based on the rule of law and respect of 
human rights. The EU underlines the risk of jeopardising the major achievements 
of the Palestinian Authority in state-building if the current financial difficulties are 
not addressed by a common effort of the Palestinian Authority, Israel and donors. 
Recalling the Palestinian institutions' responsibility under the Roadmap to end 
incitement, the EU expresses concern for incidents of incitement in Palestinian 
media and elsewhere. 

15. The situation in the Arab countries, over a year after the start of political and 
social changes, is a source of both challenges and opportunities. Transitions will 
take time, and the possibility of new turbulences should not be excluded. The EU 
has reaffirmed its commitment to the emerging democracies, including through its 
response in the ENP framework providing assistance in building democratic 
institutions and supporting inclusive growth. The EU has publicly and repeatedly 
stressed the importance of engaging positively with the new emerging leaderships. 
Public opinion will play an increasing role in the foreign policy of South 
Mediterranean partners, which should mobilise renewed efforts towards solving 
long-standing conflicts. The fundamental changes in the Arab world highlight the 
need for progress on the Middle East Peace Process (MEPP) and for overcoming 
the current stalemate, while respecting previous agreements and obligations. 



12938/12 5 

EN 



16. The EU welcomes the peaceful conduct of presidential elections in Egypt that led 
to the election of Mohamed Morsi and stresses the importance for the new 
President to stand for national unity and reconciliation and represent the rights of 
all Egyptians. The EU welcomes President Morsi's pledge that Egypt will 
continue to respect all its international obligations. In this context, the EU 
underlines the importance of the continued implementation of the 1979 Egypt- 
Israel peace treaty as a crucial building block for peace in the region. In full 
awareness of Egypt's key role in the region, the EU stresses the importance of 
Egypt's continued commitment to the goal of building stability, peace and 
prosperity around the Mediterranean and in the Middle East. 

17. The EU is gravely concerned at the intensification of violence, the potential for a 
deeper crisis in Syria and its regional implications. While stressing that the main 
responsibility for the current situation lies with the Syrian regime, the EU calls for 
a complete cessation of violence by all parties. The EU recalls its full support to 
Kofi Annan's plan and welcomes his efforts to work with key international 
partners to move the political process forward. The EU welcomes the outcome of 
the Action Group meeting in Geneva on 30 June 2012, which offers concrete 
points for action aimed at bringing about an end to violence and launches a 
political process in Syria led by Syrians, including the establishment of a 
transitional governing body with full executive powers. The EU calls for united 
action by the UN Security Council to add more robust and effective pressure on 
the Syrian regime. 

18. The EU reiterates continued commitment to Lebanon's unity, stability, 
independence, sovereignty and territorial integrity. The EU recalls the need for the 
full implementation of all relevant UNSC Resolutions, including 1559, 1680, 
1701 and 1757. The EU stresses that it is the obligation of all parties concerned to 
ensure effective implementation of UNSC Resolution 1701. The EU supports and 
commends the crucial role of UNIFIL, whose activities alongside the Lebanese 
Armed Forces continue to be essential for peace in the region. The EU encourages 
Israel and Lebanon to find a peaceful solution to the disagreements over 
demarcation of their Exclusive Economic Zones in Eastern Mediterranean Sea. 

19. The EU remains determined to work towards a negotiated solution to the Iranian 
nuclear issue, and urges Iran to comply fully and without further delay with its 
obligations under the relevant resolutions of the UN Security Council and the 
IAEA. The EU calls for a constructive and responsible Iranian role in the region, 
notably in relation to the MEPP, including the acceptance of a solution based on 
two states, Israel and Palestine, living side by side in peace and security. Iran 
should end its support to violent groups in the region, use its influence 
constructively and encourage them to follow a non-violent political approach 
conducive to peace and stability for the region. 



12938/12 6 

EN 



20. The EU is committed to continuing its ongoing fruitful cooperation with Israel as 
regards the fight against xenophobia, discrimination and anti-Semitism, including 
through annual joint seminars. Events over the past year underline the need, 
within the EU, to continue to ensure all citizens can live their lives free of fear of 
violence and hate crime. Internationally, the EU is deeply disturbed by racist and 
anti-Semitic statements made by Iranian officials and reiterates the EU's absolute 
commitment to combating racism and anti-Semitism. The EU condemns any 
attempt to deny, trivialise or minimise the Holocaust as a historical fact, either in 
whole or in part. The EU is committed to exploring further areas of cooperation 
on Holocaust remembrance, especially in the light of the increasing importance of 
remembrance activities in the proposed 2014-2020 Europe for Citizens 
programme. 

2 1 . The EU welcomes the opportunity of a regular dialogue with the Israeli side on 
human rights issues of common concern, both within the State of Israel and in 
the occupied territories. As stated in the minutes of the 2 May 2012 EU-Israel 
Association Committee meeting, the EU stands by its view that the informal 
working group on human rights should be transformed into a subcommittee on 
human rights and democratic governance in the framework of the EU-Israel 
Association Agreement. Considering it essential to preserve the universal 
character of the global human rights system and governments' responsibility to 
fully engage with it, the EU calls on Israel to resume full cooperation with the UN 
Human Rights Council and the Office of the High Commissioner for Human 
Rights. Neither Israel nor the work of these institutions benefits from Israel's 
voice not being heard. 

22. The EU encourages Israel to increase efforts to address the economic and social 
situation of the Arab minority, to enhance their integration in Israeli society and 
protect their rights. While recognising the complexity of the situation, the EU 
underlines the importance to address it as a core problem in its own right, with 
efforts required from both the government of Israel and the Arab minority 
leadership, and emphasizes the need for Israel to seek comprehensive solutions to 
its many aspects while being guided by the commitment, as a democratic state, to 
ensure the equality of all its citizens. The EU also encourages Israel to seek 
equitable and sustainable solutions with regard to the unrecognised Bedouin 
villages in close consultation with the communities concerned. 

23. The EU recalls that support for human rights defenders is a long established 
element of the European Union's human rights external relations policy. The EU 
considers that in both Israel and the occupied Palestinian territory human rights 
defenders play an important role in promoting the common values of democracy, 
peace and human rights. The EU recalls the legitimate right of Palestinians to 
engage in peaceful demonstrations. 



12938/12 7 

EN 



24. The EU remains concerned about the excessive recourse by Israel to 
administrative detention without charge. Under international law, detainees have 
the right to be informed about the reasons underlying any detention and to have 
the legality of their detention being determined without undue delay. The EU calls 
upon Israel to bring formal charges against individuals, with such charges being 
determined through fair trials. The EU welcomes the recent agreement reached on 
conditions of detention in Israeli prisons and urges both sides to abide by their 
undertakings. 

25. The EU also recalls the importance of a vibrant NGO sector and civil society in 
general and the vital role they play in open and democratic societies. The EU 
notes that in the ENP Action Plan Israel and the EU have agreed to engage in a 
regular dialogue on civil society issues and to promote EU-Israel links between 
civil society organizations andNGOs. The sub-committees created under the EU- 
Israel Association Agreement also have the necessary remit, which should be 
effectively used. The EU calls on Israel to promote its active NGO sector and to 
refrain from actions which may complicate the space in which civil society 
organisations operate, may curtail freedom of association and freedom of speech 
or may attempt to challenge the independence of the Supreme Court. 

26. The EU is Israel's first trading partner and, at the same time, Israel stands 
among the EU's biggest trading partners in the Mediterranean area, with total 
trade amounting to almost €30 billion in 201 1. The two parties continued their 
successful cooperation in addressing market access problems. The EU recalls the 
importance of the Technical Arrangement between the EU and Israel on products 
originating from settlements. In order to increase transparency and efficiency, 
Commission services are proceeding with some adjustments in its 
implementation. 

27. The EU acknowledges Israel's close co-operation with the EU when trade irritants 
arise. However, the EU continues to be seriously concerned about the anti- 
dumping and safeguards investigations that have been initiated in Israel since 
2009 and about some transparency-related aspects of their conduct. As stated in 
the minutes of the 2 May 2012 EU-Israel Association Committee, the EU believes 
that such investigations fail to respect WTO commitments, including as regards 
the respect of deadlines for decisions. The EU calls on Israel to correct this 
practice. 

28. The EU recalls the commitment taken by Israel and the Palestinian Authority at 
the Trade Ministerial Conference of the Union for the Mediterranean of 1 1 
November 2010. The EU encourages both parties to organise a trilateral 
ministerial meeting without delay with a view to discussing additional measures 
for the facilitation of Palestinian trade and the establishment of a trade trilateral 
working group. 



12938/12 8 

EN 



29. The adoption of the protocol on the Agreement on Conformity Assessment and 
Acceptance of Industrial Products (ACAA) and the enabling protocol on Israel's 
participation in EU programmes would be mutually beneficial for bilateral 
relations and significant for Israel's integration into the EU internal market. The 
EU recalls that the signature of both protocols implements commitments made 
previously, in conformity with the 2005 EU-Israel ENP Action Plan. They are 
distinct and unrelated to discussions of an upgrade of relations. The EU stands 
ready to proceed with the rapid implementation of the two protocols once they 
enter into force. 

30. The EU and Israel signed an agreement on trade in agricultural, processed 
agricultural, fish and fishery products in November 2009, which entered into force 
on 1 January 2010. The implementation of this agreement has already led to a 
visible increase in overall bilateral trade in these sectors. The two parties are 
preparing to discuss a review of the agricultural agreement, which is scheduled 
for 2013. In 201 1, the two parties signed a modification to this agreement with 
regard to trade in a few specific items, which was adopted by the EU Council on 
23 April 2012, and was sent to the European Parliament for consent. 

31. In the field of environmental protection, the EU finds the intensification of 
bilateral cooperation of the highest importance. The EU welcomes Israel's 
ratification of the Gaborone amendment to the Convention on International Trade 
in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (CITES) and the protocols to the 
Barcelona Convention for the Protection of the Marine Environment and the 
Coastal Region of the Mediterranean. The EU notes with satisfaction the first 
discussions held in April 2012 on climate change issues, in the framework of the 
relevant bilateral sub-committee. 

32. In accordance with the current ENP Action Plan, the EU has launched 
preparations for the adoption of a decision by the EU-Israel Association Council 
on implementing Arts. 64 & 65 of the Association Agreement on the 
coordination of the social security regimes of EU Member States applicable to 
Israeli workers. Starting in April 2012, representatives of European Commission 
services discussed and exchanged information with their Israeli counterparts on 
this issue in April and June 2012, with further rounds of talks being planned later 
this year. The EU's objective is that a draft decision is submitted for adoption by 
the next EU-Israel Association Council at the latest or earlier by written 
procedure. 

33. The EU expresses its satisfaction with bilateral cooperation in the sphere of police 
and judicial cooperation. The elaboration of an operational cooperation 
agreement between Israel and Europol has very much advanced. An important 
pending issue concerns data received by Europol, especially as regards 
distinguishing between information coming from the State of Israel and that 
stemming from activities of the Israeli authorities in the occupied territories. The 
EU invites Israel, as agreed previously, to make a proposal on this issue. 



12938/12 9 

EN 



34. The EU welcomes the positive results of bilateral cooperation on transport 
issues. Negotiations on a "comprehensive civil aviation agreement" were 
completed in March 2012. The EU looks forward to the possibility of initialling 
the text of the agreement promptly. Cooperation between the EU and Israel in the 
Galileo programme was re-invigorated by the visit to Israel of Commission Vice- 
President Tajani and delivers very satisfactory results. As a follow-up to this visit, 
the EU encourages the completion of current discussions on implementation 
arrangements. 

35. In the area of science and technology, the EU welcomes the increased 
cooperation with Israel under the 7 l Framework Programme for Research and 
Development (FP7), where Israel has had a remarkable performance. On one 
hand, Israel is one of the most successful non-EU member states that are 
associated to FP7. On the other hand, the FP7 alone is now the main source of 
funding for competitive publicly funded research projects in Israel. The EU 
welcomes Israel's interest in discussing the possibility of associating itself with 
the future EU programme on science and innovation. 

36. The EU reiterates its position that Israel's cooperation with some EU agencies, 
which is possible within the current framework, would enable the advancement of 
cooperation. In this context, the EU welcomes the recent signature, on the basis of 
relevant provisions of the current EU-Israel Action Plan, of an Administrative 
Arrangement between the European Centre for Disease Prevention and Control 
(ECDC) in Stockholm and the Israel Centre for Disease Control (ICDC). 

37. The EU looks forward to a fruitful and constructive meeting of the EU-Israel 
Association Council. 



12938/12 10 

EN 



UNITED 
NATIONS 




General 
Assembly 



A 



Distr . 
GENERAL 

A/RES/ES-10/15 
2 August 2004 



Tenth emergency special session 
Agenda item 5 



Resolution adopted by the General Assembly 

[ without reference to a Main Committee (A/ES-10/L.18/Rev.l)] 

ES-10/15. Advisory opinion of the International Court of Justice on the Legal 

Consequences of the Construction of a Wall in the Occupied Palestinian 
Territory , including in and around East Jerusalem 

The General Assembly, 

Guided by the principles enshrined in the Charter of the United Nations, 

Considering that the promotion of respect for the obligations arising from the Charter and 
other instruments and rules of international law is among the basic purposes and principles of 
the United Nations, 

Recalling its resolution 2625 (XXV) of 24 October 1970, on the Declaration on Principles of 
International Law concerning Friendly Relations and Cooperation among States in accordance 
with the Charter of the United Nations, 

Reaffirming the illegality of any territorial acquisition resulting from the threat or use of force, 

Recalling the Regulations annexed to the Hague Convention Respecting the Laws and 
Customs of War on Land of 1907, i 

Recalling also the Geneva Convention relative to the Protection of Civilian Persons in Time 
of War of 12 August 1949, 2 and relevant provisions of customary law, including those 
codified in Additional Protocol I to the Geneva Conventions, - 

Recalling further the International Covenant on Civil and Political Rights, 4 the International 
Covenant on Economic, Social and Cultural Rights 4 and the Convention on the Rights of the 
Child/ 

Reaffirming the permanent responsibility of the United Nations towards the question of 
Palestine until it is resolved in all aspects in a satisfactory manner on the basis of international 
legitimacy, 



Recalling relevant Security Council resolutions, including resolutions 242 (1967) of 22 
November 1967, 338 (1973) of 22 October 1973, 446 (1979) of 22 March 1979, 452 (1979) 
of 20 July 1979, 465 (1980) of 1 March 1980, 476 (1980) of 30 June 1980, 478 (1980) of 20 
August 1980, 904 (1994) of 18 March 1994, 1073 (1996) of 28 September 1996, 1397 (2002) 
of 12 March 2002, 1515 (2003) of 19 November 2003 and 1544 (2004) of 19 May 2004, 

Recalling also the resolutions of its tenth emergency special session on illegal Israeli actions 
in Occupied East Jerusalem and the rest of the Occupied Palestinian Territory, 

Reaffirming the most recent resolution of the fifty-eighth session of the General Assembly on 
the status of the Occupied Palestinian Territory, including East Jerusalem, resolution 58/292 
of 6 May 2004, 

Reaffirming also the right of the Palestinian people to self-determination, including their right 
to their independent State of Palestine, 

Reaffirming further the commitment to the two-State solution of Israel and Palestine, living 
side by side in peace and security within recognized borders, based on the pre- 1967 borders, 

Condemning all acts of violence, terrorism and destruction, 

Calling upon both parties to fulfil their obligations under relevant provisions of the road map, 
- the Palestinian Authority to undertake visible efforts on the ground to arrest, disrupt and 
restrain individuals and groups conducting and planning violent attacks, and the Government 
of Israel to take no actions undermining trust, including deportations and attacks on civilians 
and extrajudicial killings, 

Reaffirming that all States have the right and the duty to take actions in conformity with 
international law and international humanitarian law to counter deadly acts of violence against 
their civilian population in order to protect the lives of their citizens, 

Recalling its resolution ES-10/13 of 21 October 2003, in which it demanded that Israel stop 
and reverse the construction of the wall in the Occupied Palestinian Territory, including in 
and around East Jerusalem, 

Recalling also its resolution ES-10/14 of 8 December 2003, in which it requested the 
International Court of Justice to urgently render an advisory opinion on the following 
question: 

"What are the legal consequences arising from the construction of the wall being built by 
Israel, the occupying Power, in the Occupied Palestinian Territory, including in and around 
East Jerusalem, as described in the report of the Secretary-General, considering the rules and 
principles of international law, including the Fourth Geneva Convention, of 1949, and 
relevant Security Council and General Assembly resolutions?", 

Having received with respect the advisory opinion of the Court on the Legal Consequences of 
the Construction of a Wall in the Occupied Palestinian Territory, rendered on 9 July 2004, 2 

Noting in particular that the Court replied to the question put forth by the General Assembly 
in resolution ES-10/14 as follows: - 



"A. The construction of the wall being built by Israel, the occupying Power, in the 
Occupied Palestinian Territory, including in and around East Jerusalem, and its 
associated regime, are contrary to international law; 

"B. Israel is under an obligation to terminate its breaches of international law; it is 
under an obligation to cease forthwith the works of construction of the wall being built 
in the Occupied Palestinian Territory, including in and around East Jerusalem, to 
dismantle forthwith the structure therein situated, and to repeal or render ineffective 
forthwith all legislative and regulatory acts relating thereto, in accordance with 
paragraph 151 of this Opinion; 

"C. Israel is under an obligation to make reparation for all damage caused by the 
construction of the wall in the Occupied Palestinian Territory, including in and around 
East Jerusalem; 

"D. All States are under an obligation not to recognize the illegal situation resulting 
from the construction of the wall and not to render aid or assistance in maintaining the 
situation created by such construction; all States Parties to the Fourth Geneva 
Convention relative to the Protection of Civilian Persons in Time of War of 12 August 
1949 have in addition the obligation, while respecting the United Nations Charter and 
international law, to ensure compliance by Israel with international humanitarian law 
as embodied in that Convention; 

"E. The United Nations, and especially the General Assembly and the Security 
Council, should consider what further action is required to bring to an end the illegal 
situation resulting from the construction of the wall and the associated regime, taking 
due account of the present Advisory Opinion.", 

Noting that the Court concluded that "the Israeli settlements in the Occupied 
Palestinian Territory (including East Jerusalem) have been established in breach of 
international law", - 



Noting also the statement made by the Court that "Israel and Palestine are under an obligation 
scrupulously to observe the rules of international humanitarian law, one of the paramount 
purposes of which is to protect civilian life", — and that "in the Court's view, this tragic 
situation can be brought to an end only through implementation in good faith of all relevant 
Security Council resolutions, in particular resolutions 242 (1967) and 338 (1973)",— 

Considering that respect for the Court and its functions is essential to the rule of law and 
reason in international affairs, 

1. Acknowledges the advisory opinion of the International Court of Justice of 9 July 2004 on 
the Legal Consequences of the Construction of a Wall in the Occupied Palestinian Territory ,- 
including in and around East Jerusalem; 

2. Demands that Israel, the occupying Power, comply with its legal obligations as mentioned 
in the advisory opinion; 



3. Calls upon all States Members of the United Nations to comply with their legal obligations 
as mentioned in the advisory opinion; 

4. Requests the Secretary-General to establish a register of damage caused to all natural or 
legal persons concerned in connection with paragraphs 152 and 153 of the advisory opinion; 

5. Decides to reconvene to assess the implementation of the present resolution, with the aim 
of ending the illegal situation resulting from the construction of the wall and its associated 
regime in the Occupied Palestinian Territory, including East Jerusalem; 

6. Calls upon both the Government of Israel and the Palestinian Authority to immediately 
implement their obligations under the road map,- in cooperation with the Quartet, as endorsed 
by Security Council resolution 1515 (2003), to achieve the vision of two States living side by 
side in peace and security, and emphasizes that both Israel and the Palestinian Authority are 
under an obligation scrupulously to observe the rules of international humanitarian law; 

7. Calls upon all States parties to the Fourth Geneva Convention 2 to ensure respect by Israel 
for the Convention, and invites Switzerland, in its capacity as the depositary of the Geneva 
Conventions,— to conduct consultations and to report to the General Assembly on the matter, 
including with regard to the possibility of resuming the Conference of High Contracting 
Parties to the Fourth Geneva Convention; 

8. Decides to adjourn the tenth emergency special session temporarily and to authorize the 
President of the General Assembly at its most recent session to resume its meeting upon 
request from Member States. 

27th plenary meeting 
20 July 2004 



Notes 

- See Carnegie Endowment for International Peace, The Hague Conventions and Declarations of 1899 and 1907 
(New York, Oxford University Press, 1915). 

- United Nations, Treaty Series, vol. 75, No. 973. 
1 Ibid., vol. 1125, No. 17512. 

- See resolution 2200 A (XXI), annex. 

- Resolution 44/25, annex. 

- S/2003/529, annex. 

1 See A/ES- 10/273 and Corr.l. 
-Ibid., para. 163. 

2 Ibid., para. 120. 
-Ibid., para. 162. 

- United Nations, Treaty Series, vol. 75, Nos. 970-973. 



Intermediary Foundation of the Universal 
Declaration of Human Rights 



REGISTERED POST 

To: YAD VASHEM 

"The Holocaust Martys's and Rembrance Authority' 

Chairman Mr. Avner Shalev 

Po.box. 3477 
JERUSALEM 91034 
ISRAEL 



Re:European Commission / European Union 



Mierlo, June 1-2012 



Dear Mr. Shalev, 



Dutch politicans posted on the internet as Adolf Hitler,(the European Commission wrote 
IFUD of Human Rights a letter). The European Commission did not specify what action was 
taken.Later on I found on the internet EU-flag resembling Nazi-merchandise.It's not 
acceptable and addressed the issue again to the European Commission but became any more 
response. I ask Yad Vashem to intervene ,to take pressure against the European Union. 

STEPS: 

• firstly speak to the European Union,(if not work), 

• secondly take no more part to seminars of the EU, 

• thirdly, stop the fully relationship with the EU. 



(European Commission's Mr. Emmanual Crabit was part of the agenda "seminar European 
Commission and State of Israel on the fight against racism,xenophobia and antisemitism 26- 
27 October 201 1, Brussels,so as a delegation of Yad Vashem was part of the agenda.). So I 
think I have te right the send Yad Vashem this request to intervene into IFUD of Human 
Rights case to the European Commission / European Union. 



SINCERELY, 

IFUD of Human Rights 

Chairman 

Mr. J.R van den Wittenboer 




Correspondence:Po.box 324, 5660AH Geldrop The Netherlands 

Offices:Kastanje 28, 573 INK Mierlo The Netherlands 

C.o.C.reg:41092925 Eindhoven N.L. 

E-mail: ifudofliumanrights@yahoo.com 

Internet: http://ifudofhumanrights.webs.com/ 

Phone: +31 -(0)6 50 425 552 




EUROPEAN UNION 




Brussels, 21 March 2012 

7964/12 

PRESSE 129 



Declaration by the High Representative, Catherine Ashton, on 

behalf of the European Union on the occasion of the 
International Day for the Elimination of Racial Discrimination 

on 21 March 2012 

"The International Day for the Elimination of Racial Discrimination is an occasion to 
underline the European Union's unwavering commitment to fighting all forms of racism 
and xenophobia. Racial discrimination is contrary to the values on which the EU is based, 
and we work hard both at home and around the world to stamp it out. Our commitment 
takes many forms - legislation, awareness-raising campaigns and support to projects run by 
civil society. 

Global efforts to combat racism are based on the International Convention on the 
Elimination of All Forms of Racial Discrimination (ICERD). We urge all states to ratify 
and implement the Convention as soon as possible." 



PRESS 



Rue de la Loi 175 B - 1048 BRUSSELS Tel.: +32 (0)2 281 6319 Fax: +32 (0)2 281 8026 

press. office@consilium.europa.eu http://www.consilium.europa.eu/Newsroom 
7964/12 1 



EN 




DE EUROPESE UNIE 




Brussel, 21 maart 2012 
(OR. fr) 
7964/12 
PRESSE 129 

Verklaring van hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton 

namens de Europese Unie 

naar aanleiding van de Internationale Dag 

ter bestrijding van rassendiscriminatie op 21 maart 2010 

"De Europese Unie wil op de Internationale Dag ter bestrijding van rassendiscriminatie 
haar voortdurende engagement voor de bestrijding van alle vormen van racisme en 
vreemdelingenhaat onderstrepen. Rassendiscriminatie is in strijd met de waarden waarop 
de EU is gebaseerd en wij leveren zowel binnen de EU als elders in de wereld onverdroten 
inspanningen om deze discriminatie uit te bannen. Dat gebeurt onder meer in de vorm van 
wetgeving, bewustmakingscampagnes en steunverlening aan projecten van 
maatschappelijke organisaties. 

De wereldwijde inspanningen voor de bestrijding van racisme zijn gebaseerd op het 
Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie 
(ICERD). Wij roepen alle staten op dit verdrag zo spoedig mogelijk te ratificeren en ten 
uitvoer te leggen." 



PE RS 



Wetstraat 175 B - 1048 BRUSSEL Tel.: + 32 (0)2 281 6319 Fax: +32 (0)2 281 8026 

press. office@consilium.europa.eu http://www.consilium.europa.eu/Newsroom 
7964/12 1 



NL 




EUROPESE COMMISSIE 

Directoraat-generaal Justitie 

Directoraat C: Grondrechten en burgerschap van de Unie 
Eenheid C1 : Grondrechten en rechten van het kind 

Hoofd van de eenheid 



Ref. Ares(20 12)302479 - 14/03/2012 



Brussel 

JUST/C l/AEP/am/299508s 

J.P. Van den Wittenboer 
Voorzitter van IFUD of Human 
Rights 
Kastanje 28 
5731NKMierlo 
Nederland 
Geachte heer Van den Wittenboer, 

Dank voor uw brief van 27 januari 2012 aan de heer Barroso. Ik antwoord namens hem 
omdat kwesties betreffende de grondrechten deel uitmaken van de portefeuille van 
vicevoorzitter Reding, commissaris voor Justitie, Grondrechten en Burgerschap. 

In uw brief spreekt u uw bezorgdheid uit over het vertoon van nazisymbolen in het 
openbaar in Nederland. U bent van mening dat dit aanzet tot haat en u verzoekt de 
Commissie hiertegen op te treden. 

De Europese Commissie verwerpt alle vormen en uitingen van intolerance, omdat die 
onverenigbaar zijn met de waarden en beginselen die ten grondslag liggen aan de EU. De 
Commissie bestrijdt deze verschijnselen met alle middelen waarover zij krachtens de 
Verdragen beschikt. 

Kaderbesluit 2008/91 3/JBZ inzake de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van 
racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht verplicht alle EU-lidstaten 
ertoe het opzettelijk publiekelijk aanzetten tot geweld of haat jegens een groep personen, 
of een lid van die groep, die op basis van ras, huidskleur, godsdienst, afstamming, dan 
wel nationale of etnische afkomst wordt gedefinieerd, strafbaar te stellen. Ook het 
verspreiden of uitdelen van geschriften, afbeeldingen of ander materiaal kan hieronder 
vallen. Het kaderbesluit moest uiterlijk op 28 november 2010 door de lidstaten in 
nationaal recht zijn omgezet. 

Hoewel het gebruik van nazisymbolen als zodanig niet verboden is krachtens het EU- 
recht, kan het in sommige gevallen wel onder kaderbesluit 2008/91 3/JBZ vallen. De 
nationale autoriteiten, i.e. de politie en de rechter, moeten elk geval afzonderlijk 
onderzoeken om vast te stellen of er sprake is van het opzettelijk aanzetten tot geweld of 
haat. 

De Commissie volgt de omzetting van het kaderbesluit door de lidstaten zo goed 
mogelijk en werkt momenteel aan een analyse van de omzettingsmaatregelen die door de 
lidstaten, waaronder Nederland, zijn meegedeeld. De Commissie is volgens de Verdragen 
tot 1 december 2014 niet bevoegd inbreukprocedures in te leiden op basis van 
kaderbesluiten. Zij zal echter in 2013 wel een rapport opstellen over de omzetting van 
kaderbesluit 2008/91 3/JBZ. 

Hoogachtend, 




Emmanuel Crabit 



Europese Commissie, B-1049 Brussel - Belgie. Tel: (32-2) 299 1111. 

Kantooradres: M059 5/009. Doorkiesnummer: (32-2) 298 54 96. Fax: (32-2) 296 76 23. 



IP/10/487 

Luxembourg, 3 May 2010 



European Commission swears oath to respect the 
EU Treaties 



The College of Commissioners has today sworn a solemn declaration at the 
European Court of Justice In Luxembourg, pledging to respect the EU 
Treaties and to be completely Independent In carrying out their duties during 
their mandate. For the first time, the Commissioners also explicitly pledged 
to respect the new Charter of Fundamental Rights. 

Commission President, Jose Manuel Barroso said, "The oath of independence and 
respect for the EU Treaties is more than a symbolic act. The European Commission 
is a unique institution and the Commissioners have today made clear that they will 
uphold all the principles and values enshrined in the Treaties and the Charter of 
Fundamental rights". 

Background 

According to Article 245 of the Treaty on the Functioning of the European Union (a 
provision included already in previous Treaties), all members of the European 
Commission are required to give "a solemn undertaking" when entering upon their 
duties to respect their obligations under the EU Treaties. Traditionally, this solemn 
undertaking is made before the European Court of Justice in Luxemburg in the first 
months after the start of the mandate of a new European Commission. As the 
current Commission, which took office on 10 February 2010, is the first Commission 
that works under the new Treaty of Lisbon, the wording of the solemn undertaking 
was adapted to the new legal situation and includes also a reference to the EU 
Charter of Fundamental Rights. 

A copy of the solemn declaration can be found in annex. 



ANNEX 

SOLEMN DECLARATION 

Before the 

COURT OF JUSTICE OF THE EUROPEAN UNION 

pursuant to Article 1 7 of the Treaty on European Union and Article 245 of the Treaty 
on the Functioning of the European Union. 



- Having been appointed as a Member of the European Commission by the 
European Council, following the vote of consent by the European Parliament 

/ solemnly undertake: 

- to respect the Treaties and the Charter of Fundamental Flights of the European 
Union in the fulfilment of all my duties; 

- to be completely independent in carrying out my responsibilities, in the general 
interest of the Union; 

- in the performance of my tasks, neither to seek nor to take instructions from any 
Government or from any other institution, body, office or entity; 

- to refrain from any action incompatible with my duties or the performance of my 
tasks. 

I formally note the undertaking of each Member State to respect this principle and 
not to seek to influence Members of the Commission in the performance of their 
tasks. 

I further undertake to respect, both during and after my term of office, the obligation 
arising therefrom, and in particular the duty to behave with integrity and discretion as 
regards the acceptance, after I have ceased to hold office, of certain appointments or 
benefits. 




antifascist. eu 





^/NVO 1 ^ 





"*flvvoO^' 



Yad Vashem and Council of Europe sign Memorandum of Understanding 



30 May 2012 

Yad Vashem and the Council of Europe have signed a Memorandum of Understanding to 
promote Holocaust education throughout the 47 member states of the Council. 



(Communicated by the Yad Vashem Spokesperson) 

Yad Vashem and the Council of Europe have signed a Memorandum of Understanding to 
promote Holocaust education throughout the 47 member states of the Council. Avner Shalev, 
Chairman of Yad Vashem and Thorbjorn Jagland, Secretary General of the Council of Europe 
signed the agreement at Yad Vashem. 

The memorandum formalizes an ad-hoc relationship going back some 15 years, and encourages 
new and varied programs to enhance cooperation in the future. Among the items included are 
exploring the organization of a Holocaust education policy forum at Yad Vashem for 
educational policy makers, and fostering and developing cooperative relationships between 
member states and Yad Vashem, particularly those states that do not yet have a relationship with 
Yad Vashem. This will allow for greater cooperation in the field of commemoration, research 
and education, including participation of educators in seminars at Yad Vashem's International 
School for Holocaust Studies. Currently, the International School works with some 30 of the 47 
member states of the COE. 

Yad Vashem Chairman Avner Shalev said, "This agreement denotes willingness to deepen and 
enhance Holocaust education in Europe, and to encourage teacher training and to reconstitute 
historical awareness. I am pleased that the Council of Europe sees the International School for 
Holocaust Studies of Yad Vashem as the most appropriate professional body to lead this 
process." 

The International School for Holocaust Studies of Yad Vashem currently conducts some 70 
seminars annually for educators from abroad, and produces material in 20 languages. 

PRESS RELEASE - Israel Ministery of Foreign Affairs 



Council of Europe 

Since 1999, the Council of Europe and the International School for Holocaust Studies at Yad 
Vashem have worked in cooperation to promote issues of joint concern in Council of Europe 
member states, such as teaching the history of the twentieth century and Holocaust education 
and remembrance. In 2003, an international forum was organized in conjunction with the 
Council of Europe. During this seminar, participants from ten European nations exchanged 
ideas on their respective historical narratives and explored questions realting to various 
techniques and tools to foster education about the Holocaust. A volume based on the 
proceedings of this forum, including resources and lesson plans, was published within the 
framework of the Council of Europe's project, "Teaching Remembrance: Education for the 
Prevention of Crimes against Humanity." 

By: Yad Vashem 






EUROPEAN COMMISSION 

DIRECTORATE-GENERAL JUSTICE 



EUROPEAN COMMISSION 

and 

THE STATE OF ISRAEL 



V th Seminar on the Fight Against Racism, Xenophobia and 

Antisemitism 



26-27 October 2011 



26 October 

Room 07/214 of the Charlemagne building 
170, rue de la Loi, 1046 Brussels 



8.45-9.00 Arrival of the participant and registration 

9.00-9.30 Opening remarks 

• Mr Paul Nemitz, Director Fundamental Rights and Citizenship, Directorate General 
Justice, European Commission 

• Ambassador Yacov Hadas-Handelsman, Head of Mission of Israel to the EU 

9.30-11.00 Racism in the European Union and Israel: data and trends 

Chair: Mr Emmanuel Crabit, Head of Unit for Fundamental Rights and 
Rights of the Child, Directorate General Justice, European Commission 

• Mr Iannis Dimitrakopoulos, European Union Agency for Fundamental Rights (FRA) 

• Dr. Haim Fireberg, Senior Researcher, The Kantor Center for the Study of 
Contemporary European Jewry, Tel-Aviv University 

Contribution to the discussion (in particular): 

• Ms Shannon Pfohman, European Network Against Racism (ENAR) 

11.00-11.15 coffee break 



11.15-12.45 Access to justice: effective redress against racist discrimination 

• Ms Pia Lindholm, Directorate General Justice, European Commission 

• Dr. Haim Fireberg, Senior Researcher, The Kantor Center for the Study of 
Contemporary European Jewry, Tel-Aviv University 

Contribution to the discussion (in particular): 

• Ms Nathy Rass-Masson (country expert France) and Ms Emma Psaila (country expert 
Malta), coordinators of the "Comparative study on access to justice in gender equality 
and anti-discrimination law" 

• Ms Anne Gaspard, Executive Director, European Network of Equality Bodies (Equinet 
Europe) 

• Ms Shannon Pfohman, European Network Against Racism (ENAR) 



12.45-14.15 lunch 

14.15-15.45 Fight against racist hate speech: new developments 

• Ms Maria Fernandez-Molinero, Directorate General Justice, European Commission 

• Adv. Talia Na'amat, Attorney, Legal Researcher, The Kantor Center for the Study of 
Contemporary European Jewry, Tel-Aviv University 

Contribution to the discussion (in particular): 

• Mr Mathias Hellmann, LLM., Head of Division , Federal Ministry of Justice, Germany 

15.45-16.00 coffee break 

16.00-17.30 Preventing racism: education, training and remembrance activities 

• Mr Pavel Tychtl, Directorate General Communication, European Commission 

• Ms Eva Sobotka, European Union Agency for Fundamental Rights (FRA) 

• Dr. Robert Rozett, Director of Libraries, Yad Vashem 

Contribution to the discussion (in particular): 

• Ms Brittney Bolin, Task Force for International Cooperation and Holocaust Education, 
Remembrance and Research (ITF) 

• Ms Claire Herrmann, Directorate General Education and Culture, European 
Commission 

• Matgorzata Pakier, Educational Programs Specialist Coordinator, The Museum of the 
History of Polish Jews 



27 October 

Kazerne Dossin 
Memorial Museum and Documentation Centre on Holocaust and 

Human Rights 

(Edgard Tinellaan lc, 2800 Mechelen) 



9.15 Transport of all participants (both delegations) by a minibus to Mechelen 

from Charlemagne building 

10.00-11.30 Arrival in Mechelen - welcome coffee and presentations (questions- 
answers): 

• Mr Georges Ingber, Member of the Steering Committee of Kazerne Dossin, former 
European Commission official 

• Ms Odile Remy, Vice-Director (pedagogical project) 

• Ms Patricia Ramet, "Give them a face" project 

• Sir Natan Ramet, Founding President and survivor of Auschwitz-Dachau 

11.30-12.00 Visit of the construction and renovation site of the new Memorial 
Museum, contact with the architect Professor Bob Van Reeth 



12.00-13.30 Lunch followed by a lecture by Professor Van Goethem, curator of Kazerne 
Dossin, questions-answers 



13.30-14.00 Closing remarks by Mr Emmanuel Crabit, Head of Unit for Fundamental 
Rights and Rights of the Child, Directorate General Justice, European 
Commission and Ambassador Gideon Behar, Director of the Department of 
Combating Anti-Semitism, Israeli Ministry of Foreign Affairs, and Mr Ronen 
Gil-Or, Deputy Head of the Israeli Mission to the EU 

14.00 Transport by a minibus to Charlemagne building 



12.25.06 

Holocaust Denial Laws and Other Legislation Criminalizing Promotion of Nazism 

Prof. Michael J. Bazyler 

von Oppenheim Research Fellow 

International Institute for Holocaust Studies, Yad Vashem 

Professor of Law, Whittier Law School, California, USA 

www.michaelbazyler.com 

bazyler @ aol.com 

I. Introduction 

As a result of the enormous suffering inflicted upon the world by the Nazi regime, and 
especially Europe, a number of European countries have enacted laws criminalizing both 
the denial of the Holocaust and the promotion of Nazi ideology. 

The aim of these laws is to prevent the resurrection of Nazism in Europe by stamping out 
at the earliest opportunity - or to use the phrase "to nip it in the bud" - any public 
reemergence of Nazi views, whether through speech, symbols, or public association. 

Individuals and groups today promoting Nazism, often called neo-Nazis, do not limit 
their ideology just to antisemitism. Part and parcel of their message also involves hatred 
of other minority groups, most often individuals of African, Arab and Asian descent, and 
immigrants from non-European nations. 

As a result, a number of the European laws banning neo-Nazi messages also ban racist 
and hate speech. Some also criminalize the denial of other genocides, most prominently 
the genocide of the Armenians. 

The anti-Nazi laws do not exist in every European country. Presently, the following 
European countries have some legislation criminalizing the Nazi message, including 
denial of the Holocaust: Austria, Belgium, the Czech Republic, France, Germany, 
Liechtenstein, Lithuania, the Netherlands, Poland, Romania, Slovakia, Spain and 
Switzerland. Holocaust denial is also illegal in Israel. 

Some of these countries, like Germany and Austria, take these laws very seriously and 
vigilantly prosecute both speech and behavior having any reference to Nazis and Nazism. 
Others, like Lithuania and Romania, despite laws on the books, enforce them 
sporadically. 

A last set of countries put a higher value on free speech over suppression of neo-Nazism 
and freely allow promotion of the Nazi message. In these countries, freedom of the press 
and freedom of speech are vehemently upheld even to the detriment of other rights. 
These countries include the United Kingdom, Ireland and the Scandinavian nations. 



In 2005, the European Union considered enacting common rules banning or restricting 
the use of Nazi symbols and promotion of Nazi ideology, including Holocaust denial. 
However, the EU's Executive Commission eventually recommended against such EU- 
wide legislation, noting that it would be "unwise" to seek a ban across the 25-nation bloc, 
citing the differing views in the countries involved. 

One example of the disparity in European laws dealing with promotion of Nazi ideology 
concerns the availability of Hitler's notorious autobiography, Mein Kampf [My Struggle]. 
Officially, Mein Kampf cannot be purchased in Germany, Hungary, Israel, Latvia, 
Norway, Portugal, Sweden and Switzerland, but the book is readily available in Russia, 
Romania, the United States and the U.K. 

In the United States, the First Amendment protects the freedoms of speech, press and 
association; such guarantees prohibit suppression of the Nazi message. As a result, neo- 
Nazi parties are completely legal (just like during the Cold War years, the Communist 
Party of the United States was allowed to exist) and their antisemitic and racist messages 
are protected by the Constitution. The only limitation on such speech, according to the 
Supreme Court, are calls for immediate violence. 

It should also be noted that a multilateral human rights treaty to which 160 countries are 
parties, the International Covenant on Civil and Political Rights, obliges member nations 
to pass domestic legislation prohibiting advocacy of national, racial or religious hatred. 
As a result, countries that do not specifically criminalize denial of the Holocaust do 
prosecute individuals who promote hate speech. The line dividing these two types of 
conduct - Holocaust denial and hate speech - is murky and individuals engaging in 
Holocaust denial usually do so in the context of making Jew-hating statements. These 
individuals are then prosecuted for violating hate speech prohibitions. 

II. Western European nations with laws banning denial of the Holocaust and promotion 
of antisemitic and racist speech 

Let me discuss three representative Western European countries with Holocaust denial 
laws - Germany, Austria and France - and set out how these laws are applied in these 
countries. 

A. Germany 

1. The Law 

In the aftermath of World War II, the National Socialist Party (the Nazi party) of 
Germany was branded a criminal organization and therefore banned. The International 
Military Tribunal at Nuremberg in 1946 likewise ruled that the Nazi Party was a criminal 
organization. 

German law, however, does not just stop at banning the Nazi Party. As part of efforts to 
overcome its Nazi past, Germany has criminalized denial of the Holocaust and also 



banned the use of insignia related to Hitler's regime and, as mentioned above, written 
materials or images promoting the Nazi message. 

Section 130 of the German Penal Code prohibits denial or playing down of the genocide 
committed under the National Socialist regime (§ 130.3), including through 
dissemination of publications (§ 130.4). This includes public denial or gross 
trivialization of international crimes, especially genocide/the Holocaust. 

The law has been amended a number of times since its initial passage in 1985. 

In 1985, Holocaust denial was outlawed as an 'insult' to personal honor (i.e. an 'insult' to 
every Jew in Germany) and a penalty was set under the 1985 law of up to one year in 
prison or a fine. 

In 1994, Holocaust denial became a criminal offense under a general anti-incitement law. 
The law states that incitement, denial, approval of Nazism, trivialization or approval, in 
public or in an assembly, of actions of the National Socialist regime, is a criminal 
offense. The 1994 amendment increased the penalty to up to five years imprisonment. 
It also extended the ban on Nazi symbols and anything that might resemble Nazi slogans. 

A special clause in Article 130 provides for community service for offenders under 
eighteen years of age. 

The sale of Hitler's notorious autobiography, Mein Kampf [My Struggle], is also banned 
in Germany and in a number of other European countries occupied by Nazi Germany, as 
discussed earlier. 



2. Application 

The German anti-Nazi law is strictly interpreted. For example, a German man went on 
trial in September 2006 for displaying Nazi symbols including swastikas even though he 
was campaigning against far-right extremism - the swastikas had lines drawn through 
them representing rejection. 

State Prosecutor Bernhardt Haussler urged a Stuttgart state court to fine Jiirgen Kamm, 
owner of a mail order company that sells anti-Nazi t-shirts and badges. 6,000 Euros 
[$7,610] for selling merchandise that carry the swastikas and other Nazi symbols through 
his mail-order business. "Swastikas shouldn't be displayed in such a striking way," 
Haussler said, adding that he hopes the outcome of this trial will bring about a complete 
ban of Nazi symbols in public spaces. 

Defense attorney Michael Wolff argued that Kamm was using the symbols to fight 
against neo-Nazis and other far-right extremists. Kamm explained: "It should not be 
illegal to use the symbols against Nazis." 



The prosecutor disagreed. He argued that German law strictly forbids the use of symbols 
associated with the Nazi regime, no matter in what context they are used. He contended 
that it is irrelevant what the intent of the wearer is, and also that it did not matter that the 
symbol had been altered. The symbol should simply not be used publicly. 

Perhaps such a literal interpretation of the law seems to be going too far. Several 
politicians, including the head of the Green party Claudia Roth, in reaction reported 
themselves to prosecutors in Stuttgart for wearing anti-Nazi T-shirts and buttons that 
include the banned symbols. Roth called the trial "a gift to the far-right." Moreover, 
Germany's federal court of justice ruled in 1973 that it was not illegal to produce a 
swastika providing it had clearly been altered for the purposes of protesting against 
Nazism. 

Nevertheless, the judge found Kamm guilty and fined him 3,600 Euros [$4,500]. The 
case is presently on appeal. 

A much more serious case of Holocaust denial prosecution involves the notorious denier 
Ernst Ziindel. German-born Ziindel, now in his 60' s, emigrated in 1958 to Canada, from 
where he began disseminating in print form a substantial amount of material denying the 
Holocaust. In 1974, Ziindel published a booklet penned by a British Holocaust denier 
entitled Did Six Million Really Die ? His audience became much larger with the rise of 
the Internet and through the reach of a website created by his wife and webmaster, Ingrid 
Rimland, <www.zundelsite.org>, which includes references to such books as Truth at 
Last-Exposed. Because of free speech guarantees in the United States allowing Ziindel 
to freely disseminate his views, however vile, the Zundelsite uses a U. S . based Internet 
service provider. 

An excerpt from an article penned by Ziindel in 1977 titled "Our New Emblem: The Best 
of Two Worlds" (referring to a design that merged a swastika and the American flag) and 
published in the magazine White Power is representative of his message: 



Wherever we look, we White people find ourselves besieged by peoples of 
other races who compete aggressively against us for jobs, food, housing, 
education and above all ~ power! The Jews are particularly adept at 
seizing or insinuating themselves into strategic positions in our society 
where they wield power far beyond the extent of their numbers. ...Through 
us, the White majority of Europe and America, the Jewish minority have 
obtained their advantages, including their Israel, their Federal Reserve, 
their World Bank and their International Monetary Fund. In exchange for 
these advantages, the Jews give us ~ their White hosts ~ wars, 
depressions, inflation, unemployment, energy shortages, higher and higher 
taxes and air piracy. Like sheep, they expect us to go down the road with 
them ~ all the way to the kosher slaughterhouse. We White people of 



America have done nothing so far which would frustrate the Jews' 
expectations or their ambitions of becoming the world's slave masters. 

Canada twice tried to prosecute him for his activities under their laws criminalizing 
intentional dissemination of false news. Even though he was twice convicted, Ziindel's 
convictions were overturned by Canadian appellate courts. On appeal of his second 
conviction, the Supreme Court of Canada in 1992 declared the "spreading of false news" 
criminal statute as incompatible with Canada's free speech guarantees and therefore 
unconstitutional. 

In 2005, Canadian immigration officials succeeded, after Ziindel exhausted his judicial 
appeals process, to deport him back to Germany. In November 2005, he was brought to 
trial before a state court in Mannheim, Germany to face charges of incitement, libel and 
disparaging the dead. As of this writing, the trial still continues. 

3. Growing Problem of Neo-Nazism in Germany and Need for Such Criminal 
Legislation 

Despite this strict interpretation of the German so-called "Auschwitz lie" law, promotion 
of Nazi ideology in Germany is growing in two important areas: (1) music and (2) on the 
Internet. 

a. Skinhead music 

Germany's neo-Nazis are increasingly using music to spread their message, particularly 
among the unemployed youth of the former communist East Germany, according to 
experts on extremism in Germany. 

In 2004, neo-Nazis applied for permission to hold 137 concerts, mostly in the poor 
eastern provinces of the former East Germany. Figures released by the Federal Office for 
the Protection of the Constitution show that from January to September 2005, the 
authorities had received 100 such requests and the "trend shows no sign of slowing 
down." The official added that the amount of racist audio and video material seized by 
German authorities had also increased. 

Recently, the extreme right National Democratic Party (NPD) in Germany began using 
music as part of its strategy to spread racist, antisemitic and anti-capitalist messages to 
German youth by distributing thousands of free CDs in front of schools. A rap group 
called Dissau Crime released a song called "Zyklon D," named after the type of gas used 
by the Nazis in their gas chambers during the Holocaust. 



1 Cited and quoted by the ADL in http://www.adl. org/learn/Ext_US/zundel.asp?xpicked=2&item=zundeL 

2 Section 177 of the Criminal Code of Canada punishes individuals for "knowingly publishing false news/ 



The impact of these messages cannot be ignored. In 2004, the NDP claimed its first 
regional success when it obtained 9.2 percent of the votes in a regional election in the 
German state of Saxony. According to Patrick Moreau, a French researcher who studies 
extremist groups in Germany, "In the new states, where unemployment stands at up to 40 
percent, the NPD offers the youth a haven where they feel they are among friends, where 
they can drink beer and listen to music ... .It is a slow politicization through music." 

German authorities have tried to clamp down on the spread of racist music. In 2005, the 
lead singer of the German extremist band "Landser"-- Michael Regener - was sentenced 
to three years in prison for belonging to a criminal organization. In a symbolic defiance 
of authorities, Regener gave a performance on the evening before he was going to enter 
prison. 

b. The Internet 

The main purveyor of neo-Nazi hate speech (including music), however, is still the 
Internet. For music, the neo-Nazi websites offer free downloading of their antisemtic and 
racist songs. These sites are set up outside Germany, such as in the United States and 
Denmark, where their existence is not prohibited (see further discussion below). 

B. Austria 

1 . The Law 



Under a criminal statute going back to 1945 and amended in 1992, Austria - like 
Germany — criminalizes denial of the Holocaust by calling for a prison term of up to ten 
years for anyone who "denies, grossly plays down, approves or tries to excuse the 
National Socialist genocide or other National Socialist crimes against humanity in a print 
publication, in broadcast or other media." A related statute imposes the same criminal 
sanction upon anyone who "performs activities inspired by National Socialist ideas." 

2. Application 

The most publicized Holocaust denial trial in Austria took place in February 2006, when 
an Austrian court convicted British writer and discredited historian David Irving (see 
discussion below under "Great Britain") of Holocaust denial. 

In a series of speeches made in Austria in 1989, Irving contended that most of those who 
died in Auschwitz and other concentration camps were not murdered by gas or other 
means but rather succumbed to disease. Irving left the country before an arrest warrant 



3 "Neo-Nazis Spreading Message and Recruiting Through Music," Deutsche Welle, December 12, 2005, 
available at < http://www.dw-world.de/dw/article/0,2144,1827739,00.html>. 



issued against him could be executed. Upon his return to Austria seventeen years later, in 
November 2005, he was taken into custody. 

During his February 2006 trial, Irving claimed that he had again changed his views on 
gas chambers. He told the judge that he is now convinced, contrary to his earlier 
assertions in the London defamation trial (see discussion below), at the Ziindel trial, and 
in 1989 that gas chambers did in fact exist. However, he continued to doubt the figure of 
6 million Jews killed. After a one-day hearing, Irving was sentenced to three years in 
prison. 

In December 2006, after serving thirteen months in prison, Irving was freed by a Vienna 
appellate judge who converted two-thirds of Irving' s sentence into probation. The judge 
explained that since the crime was committed a long time ago, seventeen years earlier, it 
should be a mitigating circumstance in determining Irving' s ultimate sentence. Irving was 
ordered to leave Austria, and he returned to London the next day. 

C. France 

1. The Law 

French law does not explicitly criminalize denial of the Holocaust. Rather, "Law No 90- 
615 of 13 July 1990 tending to repress any racist, antisemitic or xenophobic acts," 
commonly known in France as the Gayssot Law (Loi Gayssot) after its author, makes it 
an offense to question the existence of "crimes against humanity" as they are defined in 
the Nuremberg Charter. 

Article R645-1 of the French Penal Code prohibits the public display of Nazi uniforms, 
insignias and emblems. 

In October 2006, the French National Assembly also adopted a bill making it a crime to 
contest that the massacres of Armenians in the Ottoman Empire in 1915 constituted 
genocide. The bill, yet to become law in France as of the time of this presentation, was 
heavily debated both in France and abroad. In retaliation for the National Assembly's 
vote, Turkey suspended military relations with France. In 2007, the bill will be 
considered by the French Senate and then, if passed by that chamber, by French President 
Jacques Chirac who must sign it into law. 



2. Application 

In October 2006, French judicial authorities opened a judicial investigation to determine 
whether French far-right leader Jean-Marie Le Pen should be tried for comments denying 
the brutality of the Nazi occupation of France during World War II. As a result, a French 
investigating magistrate is presently considering whether to recommend prosecution of 
Le Pen for "justifying war crimes" and "complicity in contesting crimes against 
humanity." Le Pen has a history of making statements disparaging the Holocaust. His 



most infamous statement, for which he was not prosecuted, was to label the gas chambers 
a mere "detail of the history of World War II." 

The most notoroius Holocaust denier in France, however, is Robert Faurisson, a former 
professor of literature at the University of Lyon. Faurisson has been prosecuted on 
several occasions for his public statements and publications denying the Holocaust. In 
1983, Faurisson was fined and given a three month suspended sentence for "racial 
defamation" after making remarks on a radio show supporting Holocaust denial. In 1990, 
Faurisson gave an interview to a far-right magazine where he described the gas chambers 
as a "myth" and was thereupon charged under the Gayssot Law. He was convicted and 
sentenced to a 250,000 franc ($50,000) fine of which 100,000 francs ($20,000) was 
suspended. Faurisson appealed his conviction all the way to the European Court of 
Human Rights, which upheld the Gayssot Law as not being incompatible with European 
guarantees of freedom of expression, and dismissed Faurisson's appeal. 

France was also the forum for another famous Holocaust denial-related case. In LICRA 
v. Yahoo! Inc. , a French Jewish student group, Ligue contre le racisme et I'antisemitisme 
et Union des etudiants juifs de France, obtained a court order in 2000 ordering Yahoo! to 
modify its website so that users in France are denied access to that portion of the site 
listing auction sales of memorabilia from the Nazi period. The French court found that 
the availability of such items in France through the Internet, even though the sales were 
conducted in the United States, to be in violation of the French law cited above, Article 
R645-1, banning the public display of Nazi symbols. 

Yahoo ! did not appeal the French court decision but instead brought a separate action in 
the United States seeking to bar its application in the United States on the grounds that it 
violated the First Amendment. The lower court granted Yahoo! 's application, but a 
federal appellate court in 2006 reversed and dismissed the case on the ground that 
American law cannot regulate French criminal legislation when it is applied in France. 

III. Eastern Europe 

Western European nations are not the only ones to criminalize denial of the Holocaust. 
Eastern European nations after their liberation from Communism have also followed suit, 
but with a wrinkle. For example, in November 2006, the Estonian government approved 
a draft law making it a crime to display Nazi-era symbols in public. Because of its 
history of Soviet occupation, Estonia also added a prohibition against the public display 
of Soviet-era symbols, such as the hammer and sickle. Current legislation bans inciting 
hatred on the grounds of political views or ethnic or social status, but does not 
specifically mention symbols. The maximum penalty under the new law would be three 
years in prison. "It will be decided case-by-case if an act of displaying the symbols of the 
occupying regimes incites hatred and thus constitutes violation of the law or not," said 
Justice Minister Rein Lang. "Nobody is going to ban the Soviet and Nazi symbols from 
being used in a theatrical performance or in research." 



4 "Estonia Proposes Ban on Soviet, Nazi Symbols," European Jewish Press, Nov. 30, 2006, available at 



Historians remain divided over whether Soviet-era crimes should be equated with Nazi 
ones, including the Holocaust. Eastern European governments are also split over 
restrictions on symbols because of concerns about freedom of speech. Estonia, however, 
was not the first one to take the step of banning both Nazi and Communist-era symbols. 
Other former communist nations enacting similar bans since the fall of the Iron Curtain 
include Latvia, Hungary, and Poland. Latvia, Estonia's neighbor, which suffered a similar 
fate, has a law banning the use of both Soviet and Nazi symbols at public meetings. 
Hungary also bars use of the Arrow Cross symbol of its WWII pro-Nazi regime, plus the 
swastika, as well as Soviet symbols. Poland, one of the most serious victims of Nazi 
barbarity, in article 55 of the Polish Criminal Code criminalizes denial of both Nazi-era 
and Communist-era crimes. 

IV. European nations without laws banning denial of the Holocaust and promotion of 
antisemitic and racist speech 

A. Scandinavia 

The Scandinavian countries to date have put a higher premium on free speech over 
criminalizing Holocaust denial or hate speech. For example, in Denmark a private radio 
station ~ Radio Oasis — broadcasts uncensored, right-wing extremist propaganda and 
does so with the support of state funds under a Danish law guaranteeing state funds for 
non-commercial radio and television stations. Under that law, Radio Oasis receives a 
yearly subsidy from the state totaling nearly 50 percent of the station's yearly expenses. 
Among its offerings, Radio Oasis features songs by neo-Nazi bands and messages 
guarding what the station perceives to be "the pure, white race of Danes." 

B. Great Britain 

Great Britain likewise does not criminalize Holocaust denial or the public display of Nazi 
symbols. When Prince Harry, for instance, appeared at a costume party wearing a Nazi 
uniform, he was roundly criticized for his insensitivity, but it was clear that no British 
laws were broken. In contrast, when years earlier a partygoer in Germany appeared 
wearing a Hitler mask, criminal charges were brought against him. 

Despite the absence of Holocaust denial laws, Great Britain was the scene of one the 
most publicized legal events involving Holocaust denial. In 1996, self-described British 
historian David Irving brought a civil defamation suit against American professor 
Deborah Lipstadt and Penguin Books stemming from a book on Holocaust deniers 
written by Lipstadt and published in 1994 by Penguin. In the book, Lipstadt named 
Irving as a Holocaust denier. Irving' s suit claimed that the allegation damaged his 
reputation. 



< http://www.ejpress.org/article/news/11977x 



While Irving began his writing career as a mainstream historian of World War II, his 
views over the years became more bizarre and he began to ally himself with groups 
denying the Holocaust, before whom he has made numerous appearances. In 1985, 
Irving appeared as a defense witness in Ernst Ziindel's second trial in Canada. While 
Irving in the past promulgated the controversial thesis that Hitler had not known about or 
ordered the destruction of European Jewry, at the Ziindel trial he went a step further by 
nothing that he now was convinced that no gas chambers had been present at Auschwitz. 
At rally of Holocaust deniers in Calgary, Canada in 1991, Irving announced: "I don't see 
any reasons to be tasteful about Auschwitz. It's baloney. It's a legend. ... I say quite 
tastelessly, in fact, that more women died in the back seat of Edward Kennedy's car . . . 
than ever died in a gas chamber at Auschwitz." 

By the time Irving filed his suit against Lipstadt he was already notorious on the 
Holocaust denial scene. What made him different from others calling the Holocaust a lie 
was that he was an author whose works were published by prominent publishing houses. 
Despite his bizarre pronouncements, he was still viewed by some as a respected military 
historian. This, according to Lipstadt, made Irving "one of the most dangerous 
spokespersons for Holocaust denial." He was "familiar with historical evidence," she 
wrote in her book, and "bends it until it conforms with his ideological leanings and 
political agenda." Lipstadt went on to describe Irving as a "Hitler partisan wearing 
blinkers" and an "ardent admirer of Hitler." 

After a two-month trial in London, the trial judge issued a 333-page opinion ruling 
decisively against Irving. The opinion concludes with the following finding: 

My conclusion [is] that Irving displays all the characteristics of a 
Holocaust denier. He repeatedly makes assertions about the Holocaust 
which are offensive to Jews in their terms and unsupported by or contrary 
to the historical record. ... Irving has for his own ideological reasons 
persistently and deliberately misrepresented and manipulated historical 
evidence; that for the same reasons he has portrayed Hitler in an 
unwarrantedly favourable light, principally in relation to his attitude 
towards and responsibility for the treatment of the Jews; that he is an 
active Holocaust denier; that he is anti-Semitic and racist and that he 
associates with right wing extremists who promote neo-Nazism. 



V. North America 

A. Canada 

Section 281 of the Canadian federal criminal code prohibits the promotion of hatred 
against any "identifiable group," but the statute is notoriously difficult to prosecute. For 
this reason, for example, it was not used against Ernst Ziindel during his trials in Canada. 
The previous discussion noted the difficulty of trying someone for Holocaust denial in 



10 



Canada in light of the decision of the Canadian Supreme Court that laws attempting to 
criminalize such denial are incompatible with Canadian guarantees of free speech. 

B. The United States 

Broad interpretation by the U.S. Supreme Court of the First Amendment guarantees in its 
constitution has made denial of the Holocaust, promotion of Nazi ideology and 
dissemination of racist and antisemitic speech completely legal under American law. 
As a result, most of the Internet websites with neo-Nazi content originate in the United 
States but are available to anyone in the world with access to the Internet. 

One of the most infamous cases confirming this right was the march by the neo-Nazis in 
the 1970's in the Chicago neighborhood of Skokie, home to many Holocaust survivors. 
The organizers specifically chose Skokie because of the large survivor population. 
Despite governmental attempts to stop the march as an affront to the dignity to the 
survivors and the trauma to be inflicted upon them of seeing Nazis march in their 
neighborhood, the federal courts allowed the march to proceed. 

NGOs in the U.S., such as the ACLU, vigorously defend neo-Nazis whenever their 
activities are aimed to be curtailed, and the ACLU has been heavily criticized for its work 
on behalf of neo-Nazis. The ACLU's response is that it will defend anyone's right to free 
speech, whatever their political affiliation and regardless of the vile content of the speech, 
since the ACLU only represents one client: The First Amendment. 

Since the First Amendment allows Holocaust deniers to disseminate their views with 
impunity, notorious deniers have found safe refuge in the United States. Ernst Ziindel 
temporarily lived in the United States until he was deported back to Canada for visa 
violations. In April 2004, an international conference of Holocaust deniers and neo- 
Nazis convened in honor of Ziindel was held in Sacramento. 

Home-grown deniers also abound in the United States. Arthur Butz, an engineering 
professor at Northwestern University in Chicago, has for many years issued texts denying 
the Holocaust, including the book The Hoax of the Twentieth Century. The scholarly- 
sounding Institute of Historical Review, based in Southern California, likewise freely 
disseminates materials both in print and on the Internet denying the Holocaust. Its 
website reproduces the entire text of the booklet Did Six Million Really Die ? by British 
Holocaust denier Richard Verrall, (written under the pseudonym Richard E. Harwood), 
and published by Ernst Ziindel in 1974. 

VI. Muslim World 

While every part of the world seems to have some individual or group espousing 
Holocaust denial - Australia, for example, has Frederick Toben and his scholarly- 
sounding Adelaide Institute -a major region from where Holocaust denial is regularly 
emanated is the Muslim world. 



11 



This includes Holocaust denial not only coming from countries with majority Muslim 
populations like the Arab states, Iran, Indonesia and Malaysia, but also pronouncements 
from Muslim leaders in the West. In July 2006, Sheikh Taj Aldin Alhilali, the mufti of 
Australia and a member of Prime Minister John Howard's Muslim Community Reference 
Group, dismissed the Holocaust as a "Zionist lie" in a series of fiery sermons. 

Muslim-majority countries, however, seem to have the most frequent and most consistent 
pattern of Holocaust denial pronouncements, using statements first made by Holocaust 
deniers in the West. The most frequent assertion questions the number of Jews killed 
during World War II, and books such as The Hoax of the Twentieth Century and Did Six 
Million Really Die? have been translated into Arabic and are widely sold. 

In 2005, the rhetoric acquired a new spokesperson: Iranian President Mahmoud 
Ahmadinejad. In a speech made that December, Ahmadinejad labeled the Holocaust a 
"myth" and a "fairy tale." In a March 2006 speech he again denied the Holocaust, adding 
this time: 

They have fabricated a legend under the name Massacre of the Jews, and 
they hold it higher than God himself, religion itself and the prophets 
themselves. If somebody in their country questions God, nobody says 
anything, but if somebody denies the myth of the massacre of Jews, the 
Zionist loudspeakers and the governments in the pay of Zionism will start 
to scream. 5 



These statements, coming in the aftermath of his earlier statement in October 2005 
calling for Israel to be "wiped off the map" caused a large outry in the West, with 
political leaders and parties loudly condemming Ahmadinejad's remarks. 

Ahmadinejad's speeches were followed by a Holocaust cartoon contest held in Tehran 
seeking to mock the Holocaust. The contest, launched by an Iranian newspaper, was 
publicized as a response to the Danish cartoons of the Prophet Muhammad that sparked 
rage among Muslims worldwide. 

On December 11, 2006, Iran held a a conference questioning the Holocaust. As reported 
by the International Herald Tribune, set to attend the conference was an Israeli Arab 
Muslim lawyer from Nazareth, Khaled Kasab Mahameed, who aimed to directly 
confront the phenomena of Muslim Holocaust denial. According to Mahameed, 

Instead of trying to understand the Holocaust and learn something from it, 
they choose to deny it. . . . I'm going to tell them that there is no argument 
about the facts, and that they must try to understand how the Holocaust 



s 



"Ahmadinejad: Holocaust a myth," AUazeera.net, March 16, 2006,- available at 



http://english.aljazeera.net/news/archive/archive?ArchiveId=17019 1 

12 



has shaped the positions of the Jews, of Europe, of America. I will tell 
them they must internalize its meaning and not say it didn't happen. 
Iran refused Mahameed a visa to present his point of view. The speaker of rosters did 
include former AmericanKlan leader David Duke, French Holocaust denier Robert 
Faurisson and Australian denier Frederick Toben. 



The Tehran conference was roundly condemned. UN Secretary General Kofi Annan 
announced that he deplores any conference that sought to cast doubt on the reality of the 
Holocaust. The European Union's top justice official described the conference as "an 
unacceptable affront" to victims of the World War II genocide. British Prime Minister 
Tony Blair denounced it as "shocking beyond belief." French Foreign Minister Philippe 
Douste-Blazy called the conference "quite simply not acceptable." German Chancellor 
Angela Merkel said her country repudiated it "with all our strength. . . ."We absolutely 
reject this. Germany will never accept this and will act against it with all the means that 
we have." The last statement is particularly important, since it came from the nation most 
responsible for the Holocaust. 



VII. Which way is best? 

Proponents of vigorous prosecution of neo-Nazis, racist and Holocaust deniers argue that 
such laws and their strict enforcement is necessary to prevent the reemergence of Nazism, 
which, in a repeat of the events in pre-war Germany, is particularly attractive to 
individuals living in countries where unemployment and social dissatisfaction is high. 
Transitional societies are particularly vulnerable, and the post-Communist societies face 
the most acute problems. For example, even though 20 million Soviets perished during 
World War II following the Nazi invasion of 1941, neo-Nazi groups are rampant in 
today's Russia and especially attractive to the disaffected youth. 

Referring both to denial of the Holocaust and the Armenian genocide, Hilda Tchoboian, 
president of the European Armenian Federation, explained that "the hydra of denial is a 
tumor on freedom of expression." 7 According to columnist Hans Rauscher of the Vienna 
newspaper Der Standard, "Denial of the Holocaust is not an opinion, it is a political act 

Q 

which tries to bring Nazi thought into the mainstream." 

Supporters of Holocaust denial laws also contend that these laws are necessary more than 
ever as the number of Holocaust survivors, eyewitnesses to the events, dwindles and the 
events recede into history. As a result, supporters contend, denial of the Holocaust is 



6 "Israeli Muslim to take on Holocaust denial at Iran conference," International Herald Tribune, November 
17, 2006, available at 

http://www.iht.eom/articles/ap/2006/l l/17/africa/ME_GEN_Israel_Holocaust_Conference.php 1 

7 "Armenia Hails French Genocide Vote Amid Turkish Fury. ^ ArmeniaLiberty.org, October 12, 2006, 
available at http://www.armenialiberty.org 1 

8 Mark Lander, "Austrian Court Frees J ailed Holocaust Denier," New York Times, Dec. 20, 2006. 



13 



growing and such views are becoming more mainstream. Such supporters even argue for 
expansion of such laws to criminalize trans-border dissemination through the Internet, 
since the reach of Holocaust denier message in the current era of globalization has 
increased exponentially. 

Opponents argue that such laws are incompatible with a democratic society. The 
hallmark of a true democracy, they argue, is not just protection of speech one agrees with 
but speech is which most hateful and despicable. 

Like proponents, those opposed to such laws also make use of the slippery slope 
argument by contenting that criminal prosecution of Holocaust deniers, neo-Nazis and 
other racists can lead to prosecution of more benign activities and speech. Armenian- 
American student activist Garin K. Hovannisian, in direct response to Hilda Tchoboian's 
statement above, argues: 

Genocide denial might be a tumor on truth, memory, or even human 
dignity, but it's not even a pimple on the freedom of expression. It's an 
exercise - however false or disgusting - of that freedom,. . .A government 
that has the power to punish lies also has the power to punish truth 
(consider Turkey's law that punishes those who denigrate "Turkishness") 
and, really, to punish anything it pleases. 

Some critics oppose such laws on practical grounds, arguing that prosecution of such 
individuals gives them a forum to disseminate their vile views and, since such trials are 
covered by the media, tons of free publicity. 

For example, in the aftermath of his 1985 conviction in Canada, Ziindel appeared for 
sentencing in black-face (indicating that white men could not receive justice in Canada), 
and carrying a cross, also inscribed with a "Freedom of Speech" motto. At a well- 
covered news conference, Ziindel noted that the trial "cost me $40,000 in lost work — but 
I got $1 million worth of publicity for my cause. It was well worth it." 

Deborah Lipstadt, in reaction the jailing of David Irving in Austria, explained that even 
though she abhors Irving' s message, she is opposed to his imprisonment since it makes 
him, in some eyes, a hero of free speech and a martyr to fellow deniers. 

Ultimately, such laws must be examined in their context. In the United States, the 
display of Nazi symbols may not need to be criminalized since the Holocaust did not take 
place on American soil. However, public display of a hate symbol exclusive to the 
United States - cross burning - can in certain instances be criminalized, according to a 
2003 decision of the U.S Supreme Court ( Virginia v. Black, 538 U.S. 343 (2003) lf ), 



9 Garin K. Hovanissian, "The Folly of Jailing Genocide Deniers," Christian Science Monitor, November 6, 
2006. 

10 Cited and quoted by the ADL in http://www.adl. org/learn/Ext_US/zundel.asp?xpicked=2&item=zundeL 
As explained by Justice O'Connor: "The First Amendment permits Virginia to outlaw cross burnings 

done with the intent to intimidate because burning a cross is a particularly virulent form of intimidation. 

14 



because of the potent symbol which a burning cross has played in the persecution of 
African- Americans since the end of the American Civil War and abolition of slavery. 



Instead of prohibiting all intimidating messages, Virginia may choose to regulate this subset of intimidating 
messages in light of cross burning's long and pernicious history as a signal of impending violence. A ban 
on cross burning carried out with the intent to intimidate is fully consistent with the [Supreme] Court's 
earlier holding[s]" (quoting from summary of the opinion). 



15 



BURGERINITIATIEF 

SLOOP DE MUUR 

SANCTIES TEGEN ISRAEL 



de feiten 

In 2002 begon Israel met de bouw van een 703 kilometer lange barriere (door het International 
Gerechtshof 'de muur' genoemd) op de grens met het Palestijnse gebied dat gewoonlijk wordt 
aangeduid als de Westelijke Jordaanoever. Daarmee zegt het land zich te beschermen tegen 
terreuraanslagen vanuit dit (door Israel bezette) Palestijnse gebied. 

Al snel werd duidelijk dat de muur niet op de grens tussen Israel en de Westoever, maar voor het 
grootste deel op Palestijns grondgebied werd gebouwd, met dramatische gevolgen voor de Palestijnse 
bevolking. Woningen werden afgebroken en tienduizenden Palestijnen raakten afgesneden van hun 
families, akkers, scholen, ziekenhuizen en andere voorzieningen. Wie er vreedzaam tegen 
demonstreren worden vaak in de boeien geslagen en vervolgens ernstig mishandeld. De toch al 
ingrijpende reisbeperkingen werden verder verscherpt, waardoor velen in het beste geval uren nodig 
hebben voor een tocht die eerder enkele minuten kostte. Kort gezegd lijdt de Palestijnse bevolking 
enorme psychische, fysieke, sociale en economische schade als gevolg van de muur. 

het recht en het onrecht 

De bouw van de muur levert Israel van veel kanten kritiek op. Het land wordt er terecht van 
beschuldigd grote delen van de Westoever te annexeren en ondergraaft daarmee de levensvatbaarheid 
van een onafhankelijke Palestijnse staat. In 2004 boog het Internationaal Gerechtshof in Den Haag 
zich over de kwestie. Op 9 juli 2004 bepaalde het Hof dat Israel weliswaar het recht heeft een 
veiligheidsmuur te bouwen, maar alleen ten westen van de Groene Lijn, de bestandslijn uit 1948. De 
delen van de muur op Palestijns grondgebied moeten worden afgebroken en de benadeelden 
schadeloos gesteld. 

De Nederlandse regering en de Tweede Kamer sloten zich bij dit oordeel aan. Zij riepen Israel op de 
muur in Palestijns gebied af te breken. Israel heeft echter geen gevolg gegeven aan de uitspraak van 
het Hof en trekt zich evenmin iets aan van internationale druk. Sterker nog, aan de muur wordt nu in 
verhoogd tempo doorgewerkt. 

burgers eisen sancties 

Het Burgerinitiatief 'Sloop de Muur' roept de regering en Tweede Kamer op Israel daadwerkelijk te 
houden aan de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof. Het Hof vindt de muur in Palestijns 
gebied een schending van het internationaal recht. Wij herinneren de leden van regering en parlement 
eraan dat zij trouw hebben gezworen aan de Nederlandse Grondwet, waarin staat: "De regering 
bevordert de internationale rechtsorde. " (artikel 90). Regering en parlement zijn daarom gehouden in 
woord en daad uit te dragen dat het internationaal recht voor iedereen, altijd en overal geldt. 

Aangezien de regering van Israel zich ongevoelig toont voor het internationaal recht, vragen wij de 
Tweede Kamer de regering op te dragen, bij voorkeur in samenwerking met andere lidstaten van de 
Europese Unie, passende sancties tegen Israel in te stellen. Mogelijkheden daarvoor bestaan op de 
terreinen van politiek (internationaal isolement), economie (zoals het blokkeren van het goederen- en 
dienstenverkeer en het opschorten van het Associatieverdrag met de EU), fmancien (zoals het 
afsnijden van bancair verkeer) en het recht (het vervolgen voor oorlogsmisdaden en schendingen van 
het internationaal humanitair recht). Verder kan door instelling van een streng visumregime de 
Israelische bewoners van de bezette gebieden de toegang tot Nederland - en de EU - worden ontzegd. 
Ten minste vragen wij de Kamer intensivering van de banden van de EU met Israel af te wijzen en de 
militaire samenwerking met Israel te beeindigen. 



apartheid.org 



LIST OF INTRNATIONAL LAW VIOLATIONS BY THE STATE OF ISREAL 

The state of Israel has violated many international laws, including United Nations Resolutions and the Laws of War and 
Occupation as stated in the Fourth Geneva Convention . Below is a summary of some of those violations. Much of the fact sheet 
was taken from the Israeli Law Resource Center (ILRC). Related articles and laws by the ILRC are linked below. 

ISRAELI OCCUPATION IS ILLEGAL: 

Laws Violated: U.N. Charter, Article 2(4) & 51 (1945); Declaration on Principles of International Law Concerning Friendly Relations..., Principle 1 
(1970). 



Israeli Actions: It is illegal under international law to acquire land by force: Israel annexed land occupied by force during 1948 and 1967 wars (lands 
other than those given by the UN 1947-48 partition plan) ILRC article . Military action and occupations are legal only if they are for self-defense, or 
to directly benefit the native population. But studies show Israel is not just defending itself as it develops de-facto annexation with its settlements and 
separation barrier on occupied land, as it takes over most of the occupied territories (over 70%) and its natural resources for its own use and 
economic benefit, at the expense of the native population. ILRC article on why the Occupation is illegal . 

ILLEGAL ISRAELI SETTLEMENTS ON OCCUPIED LAND: 

Laws Violated: Geneva Conventions IV, Article 49(6) (1949). It is illegal to colonize occupied land or transfer non-indigenous population to that 
land. 

Israeli Actions: Immediately following the 1967 war, Israel began building Israeli civilian settlements on Palestinian lands, eventually building over 
200 settlements throughout the occupied territories, and settling over 450,000 Israeli civilians in them, displacing hundreds of thousands of 
Palestinian civilians from their own legally owned lands. In addition, Israeli citizens live in hundreds of Israeli settlements on occupied land not 
originally given to them in the UN Partition Plan, displacing hundreds of thousands of Palestinians. ILRC article. 

ILLEGAL TO TAKE LAND BY FORCE & CLAIM SOVEREIGNTY: 

Laws Violated: U.N. Charter, Article 2(4) ( 1 945); Declaration on Principles of International Law Concerning Friendly Relations . . . , Principle 1 
(1970). 

Israeli Actions: In violation of the UN Partition Plan, Israel took an extra 15% of the land in 1948, and then, following the 1967 war, Israel 
confiscated East lerusalem and the Golan Heights. ILRC article . 



ILLEGAL ISRAELI PRACTICE OF ETHNIC CLEANSING: 

Laws Violated: Forbidding civilian populations the right to return to their homes following the end of armed conflict is in direct violation of 
international law and UN resolutions. Geneva Convention IV, Articles 45, 46 & 49 (1949), UN resolutions 194 (III) (General Assembly; 1948) & 
237 (Security Council; 1967). 

Israeli Actions: Since 1910, in different ways, the Zionists and then Israel have taken Palestinian lands, forced native populations from their land, 
and then refused the Palestinian landowners or tenants' residency or employment on them. Following fighting in 1948 and then again in 1967, 
Palestinian civilians who wished to return to their homes in Israel and the Occupied Territories were forbidden re-entry ("right of return"), confining 
them to increasingly smaller areas of Israel and Occupied Territories. The Israeli government enacts laws, and employs its military to keep 
approximately 750,000 Palestinian Arab civilians from returning to their homes following the end of fighting both in 1948 and in the occupied 
territories in 1967. Israel then violates UN resolutions ordering them to respect Palestinians' right to return to their homes. See the ILRC article on 
Right of Return and ILRC article on Ethnic Cleansing . 

ISRAELI APARTHEID SYSTEM IS ILLEGAL: 

Laws Violated: International Convention on the Suppression and Punishment of the Crime of Apartheid (1976). Link to our fact sheets on Israeli 
Apartheid. 

Israeli Actions: The State of Israel has a formal system of legalized discrimination against Palestinian Arabs which technically fits the official UN 
definition of Apartheid. ILRC article . Israel's society-wide system of discrimination and isolation of the Palestinian people within Israel, and its 
system of exploitation, oppression and isolation in the occupied territories, fits exactly the official, legal UN definition of apartheid, which is 
considered to be a crime against humanity. The practice of passing laws which give special favor throughout Israeli society to the Jewish people over 
all other people, and especially the native Palestinian Arab people, embodies the UN definition of apartheid, which is giving special favor to one 
group of people above all other groups based on criteria like what religion they are. 

Another example is in 2003, the Israeli legislature (Knesset) passed legislation that forbade spouses of Arab-Israeli citizens who are in the occupied 
territories from joining their families in Israel (with some exceptions). The reason for this legislation is to help maintain the Jewish demographic 



majority family unification. The racist nature is evident in that only Palestinians (no other ethnic groups) are not forbidden to live in Israel after 
marrying an Israeli. ILRC article. General article. Amnesty International argues that this law violates fundamental principles of equity, human 
dignity and personal freedom enshrined in basic law as well as the rights of the child to live with both parents and other fundamental rights enshrined 
in human rights treaties in which Israel is a signer. ILRC article on Israeli Apartheid 

MASSIVE VIOLATIONS OF HUMAN RIGHTS (HR): 

Laws Violated: U.N. Charter, Article 1 (1945); Declaration on Principles of International Law Concerning Friendly Relations. . ., Principle 5 (1970). 

Israeli Actions: Studies by UN, I.C.J., and International H.R. organizations have found that Israel violates the human rights of Palestinian people on 
a massive scale, including torture, imprisonment without charges or trial, land confiscation, harassment at checkpoints, unwarranted civilian 
shootings, not punishing Israeli settlers' crimes against Palestinians, unwarranted disruption of medical care, commerce, employment, free 
movement, destruction of public and private property, family separation, etc ILRC article. 

COLLECTIVE PUNISHMENT IS ILLEGAL: 

Laws Violated: Geneva Conventions IV, Article 33 (1949); Geneva Conventions (Protocol I), Article 75(2d) (1977). 

Israeli Actions: In response to Arab rebellion, Israeli Military takes massive action against entire Palestinian communities, for example destroying 
entire neighborhoods of homes, or confiscating communal farmlands, bulldozing homes, blocking off certain areas, or not allowing civilian 
populations to leave their houses for extensive periods of time. This is called collective punishment because it punishes entire communities for the 
actions of a few. ILRC article. 

ILLEGAL MASSIVE TRANSFORMATION OF LOCAL LAWS: 

Laws Violated: Hague Regulations IV, Article 43 (1907). 

Israeli Actions: Israel has created a dual legal system in the occupied territories - a democratic one linked to Israel for the Israeli settlements, and an 
oppressive, exploitive one for the Palestinian communities run by the Israeli military committees and Israeli-controlled civic administrations, 
replacing all Arab government functions with Israeli military committees, and dismissing or deporting all Arab government official. ILRC article . 

VIOLATIONS OF U.N. SECURITY COUNCIL RESOLUTIONS: 

Laws Violated: Israel has violated 28 resolutions of the United Nations Security Council (which are legally binding on member-nations U.N. 
Charter, Article 25 (1945); a few sample resolutions - 54, 1 1 1, 233, 234, 236, 248, 250, 252, 256, 262, 267, 270, 280, 285, 298, 313,3 16, 468, 476, 
etc. 

Israeli Actions: Israel has violated many U.N. Security Council resolutions especially relating to its occupations, land annexations, military 
aggression, HR violations, etc. .. ILRC article. 

Separation Barrier Ruled Illegal 

Law Violated: International Court of Justice of 2004, in an advisory opinion, ruled the Israeli separation barriers illegal. They condemned the 
separation wall Israel is building throughout the occupied West Bank in a 14 to 1 ruling. The Court begins by citing, with reference to Article 2, 
paragraph 4, of the United Nations Charter and to General Assembly resolution 2625 (XXV), the principles of the prohibition of the threat or use of 
force and the illegality of any territorial acquisition by such means, as reflected in customary international law. It notes that significant amounts of 
land are defacto annexed by the separation barrier. It further cites the principle of self determination of peoples, as enshrined in the Charter and 
reaffirmed by resolution 2625 (XXV). As regards international humanitarian law, the Court refers to the provisions of the Hague Regulation of 1907, 
which have become part of customary law, as well as the Fourth Geneva Convention relative to the Protection of Civilian Persons in Time of War of 
1949, applicable in those Palestinian territories which, before the armed conflict of 1967, lay to the east of the 1949 Armistice demarcation line (or 
"Green Line") and were occupied by Israel during that conflict. The Court further notes that certain human rights instruments (International 
Covenant on Civil and Political Rights, International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights and the United Nations Convention on the 
Rights of the Child) are applicable in the Occupied Palestinian Territory. It finds that the construction of the wall and its associated regime are 
contrary to the relevant provisions of the Hague Regulations of 1907 and of the Fourth Geneva Convention; that they impede the liberty of 
movement of the inhabitants of the territory as guaranteed by the International Covenant on Civil and Political Rights; and that they also impede the 
exercise by the persons concerned of the right to work, to health, to education and to an adequate standard of living as proclaimed in the International 
Covenant on Economic, Social and Cultural Rights and in the Convention on the Rights of the Child. Lastly, the Court finds that this construction 
and its associated regime, coupled with the establishment of settlements, are tending to alter the demographic composition of the Occupied 
Palestinian Territory and thereby contravene the Fourth Geneva Convention and the relevant Security Council resolutions. 

Israeli Action: The separation barrier built by Israel snakes it way though the West Bank, isolating Palestinians from each other, from their land, 
work, schools and health care. The wall confiscates significant amounts of land and annexes more land to Israel. The court said: The construction of 
the wall being built by Israel, the occupying power, in the Occupied Palestinian Territory, including in and around East Jerusalem, and its 
associated regime, are contrary to international law. " "Israel is under an obligation to make reparation for all damage caused by the construction 
of the wall in the Occupied Palestinian Territory, including in and around East Jerusalem." The court noted that significant amounts of the West 
Bank are, defacto, annexed by the wall. Link to International Court of Justice Advisory Opinion. 



References 

Much of this fact sheet was taken from the Israeli Law Resource center, with some sections verbatim. 

http://www,israellawresourcecenter.org/websitematerials/pdf/flverinternationallawl.pdf 

http://www,israellawresourcecenter.org/internationallaw/studyguides/sgil3.htm 

Fourth Geneva Convention. This Convention was adopted in 1949 on the rules of war and the responsibilities of the occupying power. The 
Convention was adopted because of the abuses of the Nazi Regime during WWII. 
http://www.icrc.org/ihl.nsf/385ec082b509e76c41256739003e636d/6756482d86146898cl25641e004aa3c5 

International Court of Justice of 2004, in an advisory opinion, ruled the wall illegal http://www.icj- 
cij .org/docket/index.php?pr=7 1 &code=mwp&p 1 =3&p2=4&p3=6&ca ... 

Briefing by the Committee on the Elimination of Discriminations Against Women, Amnesty International 2005 
www.amnestv.org/en/librarv/asset/MDE15/037/2005/en/e51798ab-d4de-lldd-8a23-d58a49c0d652/mdel50372005en.html ) 



Intermediary Foundation of the Universal 
Declaration of Human Rights 



AANTEKENEN 

aan: hoofdcommissariaat politie Brussel (brussel/ 

elsene) 

Wetstraat 1 

1000 -BRUSSEL 

BELGIE 



Your letter of 
Your reference 
Our letter of 
Our reference 
Enclosure(s) 
Contact 
Direct line 
Re 



Strafaangifte 

IFUD of Human Rights / J.P. van den Wittenboer 

ifudomumanrights(g),vahoo.com 

STRAFAANGIFTE 



Mierlo,19juni2012 

Hierbij doe ik strafaangifte tegen de Europese Commissie, Wetstraat 200 Brussel / Belgie. 

Aangever: IFUD of Human Rights,voorzitter Joannes Petrus van den Wittenboer,adres 
Kastanje 28, 573 INK Mierlo, Nederland. 

Tegen: Europese Commissie, Wetstraat 200, Brussel Belgie. 

Omschrijving (vermoedelijk) strafbare feit: 

Het via internet verspreiden en te koop aanbieden cq verkopen van nazi merchandise.Het een 
en ander o.a. t-shirts met hakenkruizen verwerkt in europese vlag.Zie bijlage(n),hierdoor 
medeplichtig aan verspreidingsdelict. 

Commentaar: middels een brief Ref. Ares(20 12)683201- 08/06/2012 door de Europese 
Commissie aan IFUD of Human Rights,geeft de commissie te kennen dat het recht aan het 
vertoon van nazisymbolen als zodanig niet in de weg staat.Ik ben het in zoverre hier mee eens 
daar waar het gaat om doeleinden als musea,educatie die onder "fair use"begrip vallen. Alle 
andere gevallen en situaties die onder het begrip "misbruik" vallen zijn verboden / strafbaar 
en vallen onder het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van 
rassendiscriminatie (ICERD).Het oordeel over strafbaarheid is aan de strafrechter hierover. 



Correspondence:Po.box 324, 5660AH Geldrop The Netherlands 

Offices:Kastanje 28, 573 INK Mierlo The Netherlands 

C.o.C.reg:4 1092925 Eindhoven N.L. 

E-mail: ifudofhumanrights@yalioo.com 

Internet: http://ifudofhumanrights.webs.com/ 

Phone:+31 -(0)6 50 425 552 



-2- 



AANTEKENEN 
19juni 2012 

Hoofdcommisariaat politie Brussel (brussel/ elsene) 
Wetstraat 1 
1000- BRUSSEL 
BELGIE. 

Ik verzoek u van deze aangifte procesverbaal op te maken en hiervan het afschrift aan mij 
toe te sturen. 



HOOGACHTEND, 

IFUD of Human Rights 
voorzitter 



J.P. van den Wittenboer 




Correspondence:Po.box 324, 5660AH Geldrop The Netherlands 

Offices:Kastanje 28, 573 INK Mierlo The Netherlands 

C.o.C.reg:41092925 Eindhoven NX. 

E-mail: itudofhumanrights@yahoo.com 

Internet: http ://itudofhumanrights . webs . com/ 

Phone:+31 -(0)6 50 425 552 



DO 

wmmmr \mmmr 



Portalis 
Quatre Brasstraat 4-1000 BRUSSEL 

Notitienummer: BR 45.LL.81846/12 

Kabinet: BN1 

(Beiden steeds te vermelden in uw briefwisseling) 
Uw referte: 



Geachte heer, 



De heer VAN DEN WITTENBOER J.P. 
Voorzitter van IFUD of Human Rights 

Kastanje 28 

5731NKMIERLO 

NEDERLAND 



Brussel, 18 januari 2013 



Verwijzend naar uw schrijven van 19/06/2012, verzoek ik u kennis te nemen van de volgende 
informatie: 



□ 
□ 

□ 
□ 



De inlichtingen die u in uw brief d.d. verstrekt, zijn ontoereikend. Gelieve mij indien 

mogelijk in kennis te stellen van het notitienummer*, de tussengekomen politiedienst, datum 
en aard van de feiten en namen van de betrokken party en. 

In deze zaak is een opsporingsonderzoek* aan de gang. De wet bepaalt dat deze fase van de 
procedure geheim is, zodat in de regel nog geen nadere inlichtingen kunnen worden verstrekt. 
Als slachtoffer van de feiten bestaat de mogelijkheid een "verklaring van benadeelde 
persoon"* af te leggen op het parket. 

In deze zaak is een gerechtelijk onderzoek* aan de gang bij onderzoeksrechter (referte 

/ )• 

alwaar u op schriftelijk 



Het dossier werd overgemaakt aan de procureur des Konings te 
verzoek verdere inlichtingen kan bekomen. 

E5 Het dossier werd zonder gevolg geklasseerd* (= geseponeerd). 

EH Het opsporingsonderzoek werd geschorst. De verdachte(n) werd(en) voor opsporing geseind. 
O U kan mij schriftelijk toelating vragen om inzage en/of afschrift te nemen van het strafdossier. 

□ Het dossier werd afgesloten door oplegging van een voorstel tot verval van de strafvordering 
mits betaling van een geldboete (minnelijke schikking)* aan de dader van het misdrijf*. 

□ Een beschikking tot buitenvervolgingstelling* werd door de raadkamer* genomen op 

O Bij beschikking van de raadkamer* van werd de zaak verwezen naar de correctionele 

rechtbank. Een zittingsdatum zal later worden vastgesteld. 

De zaak werd vastgesteld op de zitting van van de correctionele kamer, om 



□ 
□ 



uur. 



Met de meeste hoogachting, 
de procureur des Konings, 

A. VANDERHEYDEN I 



Bijlage: praktische inlichtingen en terminologische verduidelijkingen. 



Jurisprudentie 



-Jurisprudentie vastleggen / registreren merken en logo's 



Publicatievoorschriften voor wat betreft het gebruik van de Europese vlag 

SYMBOOLBESCHRIJVING 

Tegen een azuurblauwe achtergrond vormen twaalf gouden sterren een cirkel, die de 

eenheid 

van de Europese volkeren voorstelt. Het aantal sterren is onveranderlijk vastgesteld op 

twaalf, 

omdat dit getal het symbool is van volmaaktheid en volledigheid. 

HERALDISCHE BESCHRIJVING 

Een cirkel van twaalf vijfpuntige gouden sterren, waarvan de punten elkaar niet raken, 

tegen 

een azuurblauwe achtergrond. 

GEOMETRISCHE BESCHRIJVING 




Het embleem heeft de vorm van een rechthoek waarvan de lange zijde gelijk is aan 

anderhalve keer de korte zijde (verhouding 3:2). Twaalf gouden sterren, op regelmatige 

afstanden geplaatst, vormen een onzichtbare cirkel waarvan het middelpunt op het snijpunt 

van de diagonalen van de rechthoek ligt. De straal van de cirkel is gelijk aan een derde van 

de 

korte zijde van de rechthoek. Elk van de vijfpuntige sterren is in een onzichtbare cirkel 

gevat, 

waarvan de straal gelijk is aan 1/1 8de van de korte zijde van de rechthoek. Alle sterren zijn 

verticaal geplaatst, d.w.z. dat een punt naar boven is gericht en de twee onderste punten op 



een onzichtbare lijn rusten die loodrecht op de korte zijde van de rechthoek staat. De 

sterren 

bevinden zich op de cirkel zoals de cijfers op de wijzerplaat van een klok. Het aantal 

sterren 

blijft onveranderlijk. 

KLEURENREGEL 

Het embleem is samengesteld uit de volgende kleuren: 

PANTONE REFLEX BLUE voor het oppervlak van de rechthoek; 

PANTONE YELLOW voor de sterren. 

Vierkleurendruk 

Bij vierkleurendruk moeten de twee standaardkleuren op basis van de vier beschikbare 
kleuren worden aangemaakt. 

Voor het PANTONE YELLOW kan 100 % 'Process Yellow' worden gebruikt. 
PANTONE REFLEX BLUE wordt verkregen door 100 % 'Process Cyan' te mengen met 
80 % 'Process Magenta' . 

INTERNET 

PANTONE REFLEX BLUE komt in het webpalet overeen met de kleur RGB:0/0/153 
(hexadecimaal: 000099) en PANTONE YELLOW met de kleur RGB:255/204/0 
(hexadecimaal: FFCC00). 

AFDRUK IN EEN KLEUR 

Wanneer alleen met zwart kan worden gewerkt, worden zwarte sterren tegen een witte 
achtergrond in een zwart omlijnde rechthoek gezet. 




Wanneer geen geel beschikbaar is, maar wel blauw (Reflex Blue uiteraard), worden de 

sterren 

in negatief wit op een achtergrond van 100 % Reflex Blue geplaatst. 



AFDRUK OP GEKLEURDE ACHTERGROND 

Wanneer een gekleurde achtergrond onvermijdelijk is, moet de rechthoek met een WIT 

kader 

worden omgeven waarvan de breedte gelijk is aan l/25ste van de korte zijde van de 

rechthoek. 




ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer) 

20 September 2011 (*) 

„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat wapen van Sovjet-Unie 
weergeeft - Absolute weigeringsgrond - Strijdigheid met openbare orde of goede zeden - 
Artikel 7, lid 1 , sub f, van verordening (EG) nr. 207/2009" 

InzaakT-232/10, 

Couture Tech Ltd, gevestigd te Tortola (Britse Maagdeneilanden), vertegenwoordigd door 
B. Whyatt, barrister, 

verzoekster, 

tegen 

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) 

(BHIM), vertegenwoordigd door G. Schneider als gemachtigde, 

verweerder, 

betreffende een beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM 
van 5 maart 2010 (zaak R 1509/2008-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van een 
beeldteken bestaande in de weergave van het wapen van de Sovjet-Unie als 
gemeenschapsmerk, 

wijst 

HET GERECHT (Vierde kamer), 

samengesteld als volgt: I. Pelikanova (rapporteur), kamerpresident, K. Jurimae en M. van der 
Woude, rechters, 

griffier: E. Coulon, 

gezien het op 21 mei 2010 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift, 

gezien de op 7 September 2010 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van 
antwoord, 

gezien de beslissing van de president van het Gerecht van 9 december 2010 houdende 
afwijzing van het door verzoekster ingediende verzoek om wraking, 

gelet op de omstandigheid dat geen van de partijen om vaststelling van een terechtzitting heeft 
verzocht binnen een maand na de betekening van de sluiting van de schriftelijke behandeling, 
en dus op rapport van de rechter-rapporteur overeenkomstig artikel 135 bis van het Reglement 
voor de procesvoering van het Gerecht is besloten om zonder mondelinge behandeling 
uitspraak te doen, 



het navolgende 
Arrest 
Voorgeschiedenis van het geding 

1 Op 22 december 2006 heeft verzoekster, Couture Tech Ltd, bij het Bureau voor 
harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) een 
gemeenschapsmerkaanvraag ingediend krachtens verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 
20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, biz. 1), zoals gewijzigd 
[vervangen door verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het 
gemeenschapsmerk (PB L 78, biz. 1)]. 

2 De inschrijvingsaanvraag betreft het volgende beeldteken: 




3 De waren en diensten waarvoor de inschrijving werd aangevraagd, behoren tot de 
klassen 3, 14, 18, 23, 26 en 43 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 
betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de 
inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd. 

4 Bij beslissing van 27 augustus 2008 heeft de onderzoeker de inschrijvingsaanvraag 
afgewezen op grond dat het aangevraagde merk in strijd was met de openbare orde of de 
goede zeden in de zin van artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 40/94 (thans artikel 7, 
lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009), gelezen in samenhang met artikel 7, lid 2, van 
verordening nr. 40/94 (thans artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009). 

5 Op 20 oktober 2008 heeft verzoekster beroep tegen de beslissing van de onderzoeker 
ingesteld. 

6 Bij beslissing van 5 maart 2010 (hierna: „bestreden beslissing") heeft de tweede kamer 
van beroep van het BHIM het beroep verworpen. De kamer van beroep heeft om te beginnen 
vastgesteld dat het aangevraagde merk bestond in een precieze weergave van het wapen van 
de voormalige Unie van Socialistische Sovjetrepublieken (USSR). Op basis van de wetgeving 
en de administratieve praktijk in Hongarije, Letland en Tsjechie heeft de kamer van beroep 
zich op het standpunt gesteld dat de symbolen die verband houden met de voormalige USSR, 
in strijd met de openbare orde en de goede zeden zouden worden geacht door een wezenlijk 
deel van het relevante publiek, te weten het doorsneepubliek dat woont in het deel van de 



Europese Unie dat aan het Sovjetregime onderworpen is geweest. De kamer van beroep heeft 
daaruit afgeleid dat het aangevraagde merk, ten minste wat het grondgebied van Hongarije en 
van Letland betrof, in strijd was met artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009. 
Volgens de kamer van beroep vloeit uit artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009 voort 
dat het volstaat dat een teken in strijd wordt geacht met de openbare orde of de goede zeden in 
een lidstaat om de inschrijving ervan te weigeren. In deze omstandigheden was de kamer van 
beroep van oordeel dat de inschrijving van het merk moest worden geweigerd krachtens 
artikel 7, lid 1, sub f, en artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009. 

Conclusies van partijen 

7 Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage: 

- het verzoekschrift ontvankelijk te verklaren; 

- de bestreden beslissing te vernietigen; 

- het BHIM te verwijzen in de kosten. 

8 Het BHIM concludeert dat het het Gerecht behage: 

- het beroep te verwerpen; 
verzoekster te verwijzen in de kosten. 

In rechte 

9 Verzoekster voert twee middelen aan. Het eerste middel betreft schending van artikel 7, 
lid 1, sub f, en lid 2, van verordening nr. 207/2009. Volgens het tweede middel zijn het 
beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen en het rechtszekerheidsbeginsel 
geschonden. 

Eerste middel: schending van artikel 7, lid 1, sub f, en lid 2, van verordening nr. 207/2009 

10 Het eerste middel bevat twee onderdelen. Volgens het eerste onderdeel heeft de kamer 
van beroep blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 7, 

lid 1, sub f, en lid 2, van verordening nr. 207/2009. Volgens het tweede onderdeel heeft de 
kamer van beroep blijk gegeven van een onjuiste opvatting bij de toepassing van deze 
bepalingen op het aangevraagde merk. 

Eerste onderdeel: onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 7, lid 1, sub f, en lid 2, 
van verordening nr. 207/2009 

- Argumenten van partijen 

1 1 Verzoekster betoogt in de eerste plaats dat, anders dan de kamer van beroep heeft 
gesteld, uit artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009 niet voortvloeit dat de inschrijving 
van een teken moet worden geweigerd wanneer dit teken slechts in een deel van de Unie 
onder een absolute weigeringsgrond als bedoeld in artikel 7, lid 1, van deze verordening valt. 



12 Volgens verzoekster heeft artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009 immers een 
ander doel. Deze bepaling is van toepassing wanneer bepaalde nationale rechten hetzij geen 
bepalingen bevatten die overeenstemmen met alle absolute weigeringsgronden van artikel 7, 
lid 1, van verordening nr. 207/2009, hetzij extra absolute weigeringsgronden bevatten ten 
opzichte van die welke in bovengenoemde bepaling zijn vastgesteld. De toepassing ervan 
heeft tot gevolg dat, ongeacht de absolute weigeringsgronden die in de verschillende lidstaten 
gelden, de enige relevante weigeringsgronden in het kader van de procedure van inschrijving 
van een gemeenschapsmerk de in artikel 7, lid 1, van verordening nr. 207/2009 opgesomde 
gronden zijn. 

13 Verzoekster is van mening dat haar standpunt wordt bevestigd door het gebruik van de 
termen „ook [...] indien" in artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009. De door de kamer 
van beroep bepleite uitlegging van deze bepaling berust immers op de veronderstelling dat 
deze termen worden opgevat in de zin van „wanneer", „indien" of „het volstaat dat", en berust 
aldus op een onjuiste lezing. 

14 Verzoekster voegt daaraan toe dat, hoewel artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009 
betrekking heeft op alle absolute weigeringsgronden van artikel 7, lid 1, van deze 
verordening, de uitlegging ervan door de kamer van beroep niet kan worden toegepast op elke 
weigeringsgrond, en in het bijzonder op die van artikel 7, lid 1, sub b, van deze verordening. 

15 In de tweede plaats stelt verzoekster op basis van haar uitlegging van artikel 7, lid 2, 
van verordening nr. 207/2009 dat, anders dan de kamer van beroep heeft geoordeeld, de 
begrippen „openbare orde" en „goede zeden" als bedoeld in artikel 7, lid 1, sub f, van deze 
verordening moeten worden uitgelegd als een verwijzing naar de openbare orde en de goede 
zeden van de Europese Unie. Voor de analyse van de inhoud van deze begrippen moet dus 
worden gerefereerd aan het Unierecht, aan de doelstellingen en de fundamentele beginselen 
waarop de Unie berust en waaraan alle lidstaten deelhebben, alsmede aan de internationale 
verdragen zoals het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Verdrag tot bescherming van 
de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: „EVRM"). Daarentegen zijn de 
wetgeving, de openbare orde en de goede zeden van de verschillende lidstaten, die kunnen 
verschillen van die welke op het niveau van de Unie bestaan, irrelevant. 

16 Verzoekster voert op dit punt aan dat, anders dan bij nationale merken, de rol van het 
gemeenschapsmerk erin bestaat, mee te werken aan de ontwikkeling van de economische 
activiteit binnen de gemeenschappelijke markt. Krachtens in het bijzonder de punten 2 tot en 
met 4 van de considerans van verordening nr. 207/2009 wordt het gemeenschapsmerk 
derhalve geregeerd door een enkele rechtsregeling van de Unie, geniet het een eenvormige 
bescherming en heeft het rechtsgevolgen op het gehele grondgebied van de Unie. 

17 Volgens punt 12 van de considerans van verordening nr. 207/2009 is het BHIM een 
onafhankelijk orgaan dat binnen het kader van het Unierecht werkzaam is. In deze 
omstandigheden is verzoekster van mening dat zowel het BHIM als de Unierechter deze 
verordening ten uitvoer moet leggen op basis van een beleid dat onafhankelijk is van dat van 
elke individuele lidstaat. 

18 Bovendien maakt de benadering waarbij rekening wordt gehouden met de openbare 
orde en de goede zeden van de verschillende lidstaten, de procedure van inschrijving van een 
gemeenschapsmerk extreem zwaar, ten nadele van de aanvrager. Ook wordt de aanvrager van 
een merk dat slechts in een van de 27 lidstaten van de Unie in strijd is met de openbare orde 



of de goede zeden, ertoe verplicht om 26 nationale inschrijvingen te verkrijgen en te 
handhaven. Dit is des te meer opvallend daar krachtens artikel 110, lid 2, van verordening 
nr. 207/2009 het gebruik van een gemeenschapsmerk weliswaar kan worden verboden in een 
lidstaat, onder meer op grond van het strafrecht van deze staat, maar deze omstandigheid niet 
rechtvaardigt dat de houder van het betrokken gemeenschapsmerk van zijn rechten wordt 
vervallen verklaard. 

19 Verzoekster is van mening dat haar standpunt wordt bevestigd door de rechtspraak, 
volgens welke het communautaire merkensysteem een autonoom systeem is, waarvan de 
toepassing losstaat van welk nationaal systeem ook. Deze rechtspraak impliceert immers dat 
geen rekening dient te worden gehouden met de elementen die afkomstig zijn van de lidstaten, 
en evenmin met de verenigbaarheid van het gebruik van het gemeenschapsmerk met het 
strafrecht van deze staten. 

20 Gesteld dat het Gerecht van oordeel is dat rekening dient te worden gehouden met de 
openbare orde en de goede zeden in de individuele lidstaten, voert verzoekster subsidiair aan 
dat het BHIM bij zijn onderzoek rekening moet houden met alle lidstaten of bepaalde groepen 
ervan, en niet alleen met de lidstaten die het wil vermelden. In het bijzonder dient een „juist 
evenwicht" te worden gezocht, daar het standpunt van een lidstaat of van een groep van 
lidstaten zich niet mag opdringen aan de gehele Unie. 

2 1 Het BHIM betwist de gegrondheid van verzoeksters argumenten. 
- Beoordeling door het Gerecht 

22 In de eerste plaats moet volgens de rechtspraak artikel 7, lid 2, van verordening 

nr. 207/2009 aldus worden uitgelegd dat inschrijving van een merk moet worden geweigerd 
indien het in een deel van de Unie onder een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 7, lid 1, 
van deze verordening valt. Een dergelijk deel kan, in voorkomend geval, uit slechts een 
lidstaat bestaan (zie in die zin arrest Hof van 22 juni 2006, Storck/BHIM, C-25/05 P, Jurispr. 
biz. 1-5719, punten 81 en 83). 

23 Wat de argumenten betreft waarmee verzoekster opkomt tegen deze uitlegging, dient 
om te beginnen te worden opgemerkt dat deze uitlegging niet in strijd is met de bewoordingen 
van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009. Het gebruik van de termen „ook [...] 
indien" in deze bepaling impliceert immers dat, indien een teken slechts in een deel van de 
Unie onder een absolute weigeringsgrond valt, dit niet in de weg staat aan toepassing van 
artikel 7, lid 1, van verordening nr. 207/2009. Volgens een gezamenlijke lezing van artikel 7, 
leden 1 en 2, van deze verordening moet de inschrijving van een merk derhalve worden 
geweigerd wanneer dit merk valt onder een absolute weigeringsgrond op het gehele 
grondgebied van de Unie of, in voorkomend geval, slechts in een deel van dit grondgebied. 

24 Verder is artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009 weliswaar in algemene 
bewoordingen geformuleerd, maar uit de formulering ervan blijkt niet dat de vastgestelde 
regel noodzakelijkerwijs van toepassing moet zijn op elke weigeringsgrond van artikel 7, 
lid 1, van deze verordening. Wat de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub b, van 
verordening nr. 207/2009 betreft, waarnaar verzoekster specifiek verwijst, is het overigens 
volstrekt mogelijk dat een teken slechts in een deel van de Unie onderscheidend vermogen 
mist, in het bijzonder omdat het enkel in bepaalde talen een semantische inhoud heeft of 



wegens uiteenlopende praktijken wat de verhandeling van de betrokken waren of diensten 
betreft. 

25 Dat de absolute weigeringsgronden van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 207/2009 de 
enige relevante gronden zijn in het kader van de procedure van inschrijving van een 
gemeenschapsmerk, los van de krachtens het recht van de lidstaten bestaande absolute 
weigeringsgronden, vloeit ten slotte voort uit de aard van de verordening als handeling die in 
al haar onderdelen verbindend is en rechtstreeks toepasselijk is in alle lidstaten. In dit verband 
is deze bepaling aldus geformuleerd dat zij een uitputtende lijst van absolute 
weigeringsgronden bevat die niet verwijst naar de gronden krachtens het recht van de 
lidstaten. Evenzo preciseert artikel 1, lid 1, van verordening nr. 207/2009 dat 
gemeenschapsmerken overeenkomstig deze verordening worden ingeschreven. Bijgevolg kan 
de door verzoekster voorgestelde uitlegging van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009 
niet worden aanvaard, daar hierdoor iedere nuttige werking aan dat lid zou worden ontnomen. 

26 In deze omstandigheden dient te worden geoordeeld dat, zoals de kamer van beroep 
heeft vastgesteld, uit artikel 7, lid 1, sub f, en lid 2, van verordening nr. 207/2009 voortvloeit 
dat de inschrijving van een merk moet worden geweigerd wanneer dit merk in strijd is met de 
openbare orde of de goede zeden in een deel van de Unie, waarbij dit deel, in voorkomend 
geval, uit slechts een lidstaat kan bestaan. 

27 Wat in de tweede plaats de vraag betreft of bij de uitlegging van de begrippen 
„openbare orde" en „goede zeden" enkel moet worden gerefereerd aan de omstandigheden die 
alle lidstaten gemeen hebben, dan wel ook rekening moet worden gehouden met de 
omstandigheden die eigen zijn aan individuele lidstaten, dient te worden opgemerkt dat 
volgens de rechtspraak de wezenlijke functie van een merk erin bestaat, de commerciele 
herkomst van de waar of dienst aan te geven, zodat de consument die de door dit merk 
aangeduide waar heeft verkregen of aan wie de door dit merk aangeduide dienst is verleend, 
bij een latere aankoop of opdracht, in geval van een positieve ervaring, die keuze kan herhalen 
of, in geval van een negatieve ervaring, een andere keuze kan maken [arrest Gerecht van 

27 februari 2002, Eurocool Logistik/BHIM (EUROCOOL), T-34/00, Jurispr. biz. 11-683, 
punt 37]. 

28 Aldus is een merk bestemd voor gebruik bij het publiek dat bestaat uit de consumenten 
van de erdoor aangeduide waren en diensten. 

29 Het algemeen belang dat ten grondslag ligt aan de absolute weigeringsgrond van 
artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009, bestaat erin dat de inschrijving wordt 
vermeden van tekens die afbreuk zouden doen aan de openbare orde of de goede zeden bij een 
dergelijk gebruik op het grondgebied van de Unie. 

30 In deze omstandigheden moet het bestaan van de absolute weigeringsgrond van 
artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009 worden beoordeeld op basis van de 
perceptie van de op het grondgebied van de Unie zijnde gemiddelde consument van de waren 
of diensten waarvoor de inschrijving is aangevraagd. 

31 De consumenten op het grondgebied van de Unie bevinden zich per defmitie op het 
grondgebied van een lidstaat. 



32 Verder zijn de tekens die het relevante publiek in strijd kan achten met de openbare 
orde of de goede zeden, niet dezelfde in alle lidstaten, in het bijzonder om taalkundige, 
historische, sociale of culturele redenen. 

33 Of een merk als strijdig met de openbare orde of de goede zeden wordt opgevat, wordt 
derhalve be'invloed door omstandigheden die eigen zijn aan de lidstaat waar de consumenten 
die deel uitmaken van het relevante publiek, zich bevinden. 

34 Bijgevolg dient te worden geoordeeld dat voor de toepassing van de absolute 
weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009 niet alleen rekening 
dient te worden gehouden met de omstandigheden die alle lidstaten van de Unie gemeen 
hebben, maar ook met de omstandigheden die eigen zijn aan individuele lidstaten en die de 
perceptie van het relevante publiek op het grondgebied van deze staten kunnen be'invloeden. 

35 Aan deze vaststelling wordt niet afgedaan door verzoeksters argumenten. 

36 Aldus is het in de eerste plaats juist dat het communautaire merkensysteem een 
autonoom systeem is, waarvan de toepassing losstaat van welk nationaal systeem ook [zie 
arrest Gerecht van 13 September 2005, Sportwetten/BHIM - Intertops Sportwetten 
(INTERTOPS), T- 140/02, Jurispr. biz. 11-3247, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak]. 
Deze omstandigheid impliceert onder meer dat het bestaan van de absolute weigeringsgrond 
van artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009 altijd moet worden beoordeeld 
volgens het in deze bepaling vastgestelde criterium, dat wordt uitgelegd op basis van de 
perceptie van het relevante publiek op het grondgebied van de Unie of op een deel van dit 
grondgebied. Het autonome karakter van het communautaire merkensysteem staat evenwel 
niet in de weg aan de inaanmerkingneming van omstandigheden die eigen zijn aan lidstaten 
en die deze perceptie kunnen be'invloeden. 

37 Wat in deze context de wetgeving en de administratieve praktijk van bepaalde lidstaten 
betreft, waarnaar de kamer van beroep in de bestreden beslissing verwijst, dient te worden 
opgemerkt dat deze elementen niet in aanmerking werden genomen wegens de normatieve 
waarde ervan, maar als feitelijke aanwijzingen op grond waarvan kon worden beoordeeld op 
welke wijze het relevante publiek in de betrokken lidstaten symbolen die verband houden met 
de voormalige USSR, percipieert. In deze omstandigheden kan de kamer van beroep niet 
worden verweten dat zij is voorbijgegaan aan het autonome karakter van het communautaire 
merkensysteem ter zake. 

38 In de tweede plaats rechtvaardigt het doel bestaande in de ontwikkeling van de 
gemeenschappelijke markt niet dat afbreuk wordt gedaan aan de openbare orde of de goede 
zeden in een deel van deze markt. 

39 Voor zover in de derde plaats uit artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009 
voortvloeit dat het BHIM ambtshalve de feiten onderzoekt, kan niet worden geoordeeld dat de 
in punt 34 supra uiteengezette uitlegging de inschrijvingsprocedure extreem zwaar maakt, ten 
nadele van de aanvrager. Het BHIM dient immers het bestaan van absolute 
weigeringsgronden in alle delen van de Unie te onderzoeken. Vervolgens dient de aanvrager 
zijn opmerkingen te formuleren met betrekking tot de bezwaren die de onderzoeker op het 
einde van zijn onderzoek daadwerkelijk heeft opgeworpen. 



40 In de vierde plaats is de noodzaak om nationale inschrijvingen te verkrijgen en te 
handhaven wanneer een merk slechts in een deel van de Unie onder een absolute 
weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 207/2009 valt, een rechtstreeks 
gevolg van het feit dat het gemeenschapsmerk een eenheid vormt, zoals vastgesteld in punt 3 
van de considerans van verordening nr. 207/2009 en in artikel 1, lid 2, van deze verordening. 
Deze omstandigheid is derhalve inherent aan de algemene opzet van deze verordening. 

41 In de vijfde plaats heeft artikel 110, lid 2, van verordening nr. 207/2009 betrekking op 
het verbod op gebruik van een ingeschreven gemeenschapsmerk. Deze bepaling kan derhalve 
niet worden aangevoerd in het kader van het onderzoek van het bestaan van de absolute 
weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009, dat voorafgaat aan 
de inschrijving van het merk. 

42 Gelet op een en ander dient te worden geoordeeld dat de kamer van beroep geen blijk 
heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te stellen dat krachtens artikel 7, lid 2, 
van verordening nr. 207/2009 de inschrijving van een teken moest worden geweigerd wanneer 
dit teken slechts in een deel van de Unie, en - in voorkomend geval - in een enkele lidstaat, 
onder de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub f, van deze verordening viel, en 
voorts dat bij de uitlegging van de begrippen „openbare orde" en „goede zeden" rekening 
moest worden gehouden met de elementen die eigen zijn aan de individuele lidstaten. 

43 Bijgevolg dient het eerste onderdeel van het eerste middel ongegrond te worden 
verklaard. 

Tweede onderdeel: onjuiste opvatting bij de toepassing van artikel 7, lid 1, sub f, en lid 2, van 
verordening nr. 207/2009 op het aangevraagde merk 

- Argumenten van partijen 

44 Op basis van haar uitlegging van artikel 7, lid 1, sub f, en lid 2, van verordening 

nr. 207/2009 die in het kader van het eerste onderdeel werd uiteengezet, voert verzoekster aan 
dat het aangevraagde merk niet in strijd is met de openbare orde of de goede zeden van de 
Europese Unie en dat de inschrijving ervan derhalve niet had mogen worden geweigerd. 

45 In dit verband stelt verzoekster dat, anders dan het hakenkruis, de politieke connotatie 
van het wapen van de voormalige USSR is verwaterd en is veranderd in een provocerende 
connotatie, die is verbonden aan het concept van de avant-garde, zodat het aangevraagde merk 
een „nieuw onderscheidend vermogen" heeft verkregen. 

46 Verzoekster voegt daaraan toe dat het embleem dat het aangevraagde merk vormt, in 
geen enkele lidstaat van de Unie werd verboden, en dat de Commissie overigens in 2005 een 
verzoek om een algemeen verbod op communistische symbolen heeft afgewezen. Dat 
bepaalde wijzen van gebruik van deze symbolen mogelijkerwijs verboden zijn in Hongarije 
en Letland, is in het kader van de inschrijvingsprocedure irrelevant. 

47 Ten slotte is het volgens verzoekster niet uitgesloten dat het in het Hongaarse en het 
Letse recht vastgestelde verbod op gebruik van symbolen als het aangevraagde merk, in strijd 
is met het EVRM. 

48 Het BHIM betwist de gegrondheid van verzoeksters argumenten. 



- Beoordeling door het Gerecht 

49 Volgens artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009 wordt de inschrijving 
geweigerd van merken die in strijd zijn met de openbare orde of de goede zeden. 

50 Blijkens de uiteenzetting in het kader van het eerste onderdeel van het onderhavige 
middel moet de vraag of een teken in strijd is met de openbare orde of de goede zeden, 
worden onderzocht op basis van de wijze waarop dit teken, bij gebruik ervan als merk, door 
het relevante publiek in de Unie of in een deel ervan wordt gepercipieerd. Dit deel kan, in 
voorkomend geval, uit slechts een lidstaat bestaan. 

51 In casu wordt om te beginnen niet betwist dat het relevante publiek het grote publiek is. 
Zoals de kamer van beroep in punt 37 van de bestreden beslissing terecht heeft opgemerkt, 
dient derhalve rekening te worden gehouden met de perceptie van de gemiddelde consument 
uit dit publiek, met een normale gevoeligheids- en tolerantiedrempel. 

52 De vaststelling van de kamer van beroep dat het aangevraagde merk in strijd was met 
de openbare orde of de goede zeden, is onder meer gebaseerd op het onderzoek van de 
gegevens met betrekking tot de situatie in Hongarije, wegens de beslissende invloed die de 
voormalige USSR niet zo lang geleden op deze lidstaat heeft uitgeoefend. 

53 De kamer van beroep heeft in de eerste plaats verwezen naar artikel 269/B van de 1978. 
evi IV. torveny a Btinteto Torvenykonyvrol (wet nr. IV van 1978 betreffende het wetboek van 
strafrecht, hierna: „Hongaars wetboek van strafrecht"), met het opschrift „Gebruik van 
symbolen van het totalitarisme". Deze bepaling luidt als volgt: 

„(1) Hij die een hakenkruis, een SS-teken, een pijlkruis, een hamer en sikkel, een 
vijfpuntige rode ster of een symbool dat deze tekens voorstelt, 

a) verspreidt, 

b) in het openbaar gebruikt, of 

c) publiekelijk vertoont, 

begaat een overtrading en kan worden gestraft met een geldboete, voor zover niet tevens 
sprake is van een ernstiger strafbaar feit. 

(2) Niet strafbaar is hij die de in lid 1 bedoelde handeling begaat ten behoeve van de 
verspreiding van kennis, voor onderwijs-, wetenschappelijke of artistieke doeleinden of 
teneinde te informeren over historische of actuele gebeurtenissen. 

(3) De bepalingen van de leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op huidige officiele 
staatssymbolen." 

54 De kamer van beroep heeft verduidelijkt dat volgens de toelichtingen bij het Hongaarse 
wetboek van strafrecht een symbool een idee, een persoon of een gebeurtenis aanduidde en 
een onderscheidingsteken of een beeld bevatte dat is bedacht om dit teken en het idee, de 
persoon of de gebeurtenis die worden aangeduid, met elkaar te verbinden. Bovendien omvat 



het gebruik in het openbaar het geval van een teken dat als merk op een product is 
aangebracht, wanneer dit product op de markt wordt verspreid. 

55 In de tweede plaats heeft de kamer van beroep verwezen naar de richtsnoeren van het 
Magyar Szabadalmi Hivatal (Hongaars octrooibureau) - thans sinds 1 januari 201 1 het 
Szellemi Tulajdon Nemzeti Hivatala (Hongaars bureau voor intellectuele eigendom) -, 
volgens welke de tekens die „symbolen van het totalitarisme" bevatten, in strijd met de 
openbare orde werden geacht. 

56 Gelet op deze elementen heeft de kamer van beroep zich op het standpunt gesteld dat 
het aangevraagde merk door het relevante publiek in Hongarije in strijd met de openbare orde 
of de goede zeden zou worden geacht, omdat dit merk het symbool is van de voormalige 
USSR. 

57 Wat de gegrondheid van deze vaststelling betreft, dient om te beginnen te worden 
opgemerkt dat in het kader van de beoordeling van het bestaan van de absolute 
weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009 de uit het nationale 
recht afkomstige elementen, zoals die welke in casu door de kamer van beroep zijn 
onderzocht, niet toepasselijk zijn wegens de normatieve waarde ervan, en derhalve geen 
regels vormen die bindend zijn voor het BHIM. Zoals in punt 36 supra in herinnering is 
gebracht, is het communautaire merkensysteem immers een autonoom systeem, waarvan de 
toepassing losstaat van welk nationaal systeem ook. 

58 Niettemin vormen deze elementen feitelijke aanwijzingen op grond waarvan kan 
worden beoordeeld op welke wijze het relevante publiek in de betrokken lidstaat bepaalde 
categorieen van tekens percipieert. 

59 Aldus blijkt in casu uit artikel 269/B van het Hongaarse wetboek van strafrecht, zoals 
uitgelegd in de rechtsleer en verduidelijkt door de administratieve praktijk, dat de Hongaarse 
wetgever het nodig achtte om bepaalde wijzen van gebruik van „symbolen van het 
totalitarisme", waaronder de hamer en sikkel en de vijfpuntige rode ster, te verbieden. Dit 
verbod, dat ook betrekking heeft op het gebruik van de betrokken tekens als merken, gaat 
gepaard met strafsancties. 

60 Verzoekster komt niet op tegen de vaststelling van de kamer van beroep dat het verbod 
op het gebruik van „symbolen van het totalitarisme" als merk impliceert dat dergelijke 
symbolen in Hongarije in strijd met de openbare orde of de goede zeden worden geacht. 

61 Evenmin wordt betwist dat het aangevraagde merk een weergave van het wapen van de 
voormalige USSR is en dat het onder meer een hamer en sikkel en een vijfpuntige rode ster 
omvat. 

62 In deze omstandigheden dient te worden geoordeeld dat de kamer van beroep geen blijk 
heeft gegeven van een onjuiste opvatting door vast te stellen dat het gebruik van het 
aangevraagde merk als merk door een wezenlijk deel van het relevante publiek in Hongarije 
in strijd met de openbare orde of de goede zeden in de zin van artikel 7, lid 1, sub f, van 
verordening nr. 207/2009 zou worden geacht. 

63 Verzoeksters argumenten kunnen niet afdoen aan deze vaststelling. 



64 Aldus blijkt uit het voorgaande dat met betrekking tot Hongarije de semantische inhoud 
van het wapen van de voormalige USSR niet in die mate is verwaterd en veranderd dat dit 
wapen niet langer als een politiek symbool wordt opgevat. Zoals de kamer van beroep in 
herinnering heeft gebracht, heeft immers een wezenlijk deel van het relevante publiek in 
Hongarije de periode van beslissende invloed van de voormalige USSR meegemaakt. 

65 Hier komt nog bij dat het aangevraagde merk enkel het wapen van de voormalige 
USSR reproduceert, en derhalve geen extra elementen bevat waardoor de semantische inhoud 
van dit symbool kan verwateren of veranderen. 

66 Dat bepaalde wijzen van gebruik van de „symbolen van het totalitarisme" door het 
Hongaarse recht niet verboden zijn, is in casu irrelevant. Blijkens de punten 27 tot en met 29 
en 50 supra moet het bestaan van de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub f, van 
verordening nr. 207/2009 immers worden onderzocht op basis van de wijze waarop dit teken 
bij gebruik ervan als merk wordt gepercipieerd. 

67 Ten slotte is het Gerecht niet bevoegd om de verenigbaarheid van artikel 269/B van het 
Hongaarse wetboek van strafrecht met het EVRM te beoordelen. In elk geval is deze 
omstandigheid in casu irrelevant, daar uit de punten 57 en 58 supra voortvloeit dat deze 
bepaling niet in aanmerking dient te worden genomen wegens de normatieve waarde ervan, 
maar als een feitelijke aanwijzing op grond waarvan de perceptie van het relevante publiek in 
Hongarije kan worden beoordeeld. 

68 Daarentegen maken volgens artikel 6, lid 3, VEU de grondrechten, zoals zij worden 
gewaarborgd door het EVRM en zoals zij voortvloeien uit de constitutionele tradities die de 
lidstaten gemeen hebben, als algemene beginselen deel uit van het recht van de Unie. 
Bijgevolg vormt de naleving van deze grondrechten een voorwaarde voor de wettigheid van 
de handelingen van de Unie, zoals de bestreden beslissing, en de rechter van de Unie moet de 
naleving ervan verzekeren. 

69 In dit verband heeft volgens artikel 10, lid 1, EVRM eenieder recht op vrijheid van 
meningsuiting en omvat dit recht onder meer de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te 
verstrekken zonder inmenging van enig openbaar gezag. 

70 Volgens artikel 10, lid 2, EVRM kan de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting 
worden onderworpen aan bepaalde beperkingen, die bij de wet zijn voorzien en die in een 
democratische samenleving noodzakelijk zijn, onder meer in het belang van de nationale 
veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden 
en strafbare feiten, of de bescherming van de goede zeden. 

71 Verzoekster voert geen enkel argument aan ten bewijze dat de weigering van 
inschrijving van het aangevraagde merk een inmenging in de uitoefening van de door 
artikel 10, lid 1, EVRM gewaarborgde vrijheid vormt die niet voldoet aan de vereisten van 
artikel 10, lid 2. Derhalve heeft verzoekster in elk geval geen gegronde redenen om beroep te 
doen op het EVRM in het kader van het onderhavige geding. 

72 Gelet op een en ander dient te worden geoordeeld dat de kamer van beroep geen blijk 
heeft gegeven van een onjuiste opvatting door vast te stellen dat het aangevraagde merk in 
strijd was met de openbare orde of de goede zeden volgens de perceptie van het relevante 



publiek in Hongarije, en dat de inschrijving ervan derhalve moest worden geweigerd 
krachtens artikel 7, lid 1, sub f, en lid 2, van verordening nr. 207/2009. 

73 Het tweede onderdeel van het eerste middel moet derhalve ongegrond worden 
verklaard, zonder dat de andere elementen die door de kamer van beroep zijn onderzocht en 
die betrekking hebben op de perceptie van het relevante publiek in Letland en in Tsjechie, 
hoeven te worden beoordeeld. 

74 Aangezien de twee onderdelen van het eerste middel zijn afgewezen, moet dit middel 
worden afgewezen. 

Tweede middel: schending van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen 
en van het rechtszekerheidsbeginsel 

Argumenten van partijen 

75 Verzoekster betoogt dat de kamer van beroep het beginsel van bescherming van het 
gewettigd vertrouwen en het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden door de inschrijving 
van het aangevraagde merk te weigeren terwijl het BHIM de inschrijving had aanvaard van 
verzoeksters merk nr. 3958154, dat betrekking had op hetzelfde teken en in dezelfde 
omstandigheden als het aangevraagde merk werd onderzocht. Door merk nr. 3958154 in te 
schrijven heeft het BHIM verzoekster immers nauwkeurige en onvoorwaardelijke impliciete 
toezeggingen gedaan met betrekking tot de mogelijkheid tot inschrijving van het betrokken 
teken. 

76 Verzoekster betwist in deze context het argument van de kamer van beroep dat merk 
nr. 3958154 is ingeschreven als gevolg van een vergissing. Het is immers niet aan de 
aanvrager om te bepalen of de uitkomst van het onderzoek betrouwbaar is. Het is integendeel 
aan het BHIM om over te gaan tot een grondige en passende analyse en om verordening 

nr. 207/2009 op duidelijke en vaststaande wijze toe te passen. 

77 Verzoekster voegt daaraan toe dat, voor zover zij weet, de onderzoeksprocedure inzake 
merk nr. 3958154 geen blijk geeft van een onjuiste opvatting. 

78 Het BHIM betwist de gegrondheid van verzoeksters betoog. 
Beoordeling door het Gerecht 

79 Volgens de rechtspraak moet de rechtmatigheid van de beslissingen van de kamers van 
beroep enkel worden getoetst aan verordening nr. 207/2009, zoals door de rechter van de Unie 
uitgelegd, en niet aan een eerdere beslissingspraktijk van het BHIM [zie in die zin arrest 
Gerecht van 27 februari 2002, Streamserve/BHIM (STREAMSERVE), T- 106/00, Jurispr. 
biz. 11-723, punt 66]. 

80 Bijgevolg kan verzoekster niet op goede gronden beweren dat het BHIM door de 
inschrijving van merk nr. 3958154 haar toezeggingen heeft gedaan met betrekking tot de 
mogelijkheid tot inschrijving van het aangevraagde merk. A fortiori kan verzoekster niet met 
succes schending van het rechtszekerheidsbeginsel ter zake aanvoeren. 



81 Los van de vraag of merk nr. 3958154 is ingeschreven als gevolg van een vergissing, 
kon overigens in het kader van het onderzoek van het eerste middel niet worden vastgesteld 
dat de bestreden beslissing, die als enige aan de orde is in het onderhavige beroep, 
verordening nr. 207/2009 schendt. 

82 In deze omstandigheden dient het tweede middel te worden afgewezen en derhalve het 
beroep in zijn geheel te worden verworpen. 

Kosten 

83 Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht 
wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. 
Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van 
het BHIM te worden verwezen in de kosten. 

HET GERECHT (Vierde kamer), 

rechtdoende, verklaart: 

1) Het beroep wordt verworpen. 

2) Couture Tech Ltd wordt verwezen in de kosten. 

Pelikanova Jurimae Van der Woude 

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 20 September 201 1. 
ondertekeningen 

* Procestaal: Engels. 



Hof van Justitie van de Europese Unie 

Hof van Justitie van de Europese Unie » 

Palais de la Cour de Justice 

Boulevard Konrad Adenauer 

Kirchberg 

L-2925 Luxembourg 

Luxembourg 

Tel: +352 4303 1 

Fax: +352 4303 2600 

Contact 

Het Hof van Justitie ziet erop toe dat de EU-wetgeving in alle landen van de EU op dezelfde 
wijze wordt ge'interpreteerd en toegepast. Het regelt verder juridische geschillen tussen 
nationale regeringen en EU-instellingen. Ook particulieren, bedrijven en organisaties kunnen 
zaken bij het Hof aanhangig maken als zij menen dat hun rechten door een EU-instelling zijn 
geschonden. 

Samenstelling 

Het Hof van Justitie telt een rechter per EU-land. 

Het wordt bijgestaan door acht advocaten-generaal, die openbaar en onpartijdig advies 
("conclusie") geven over de zaken die aan het Hof zijn voorgelegd. 

De ambtsperiode van een rechter of advocaat-generaal bedraagt zes jaar en kan worden 
verlengd. De regeringen van de EU-landen besluiten in onderling overleg wie er wordt 
voorgedragen. 

Om het grote aanbod aan zaken te kunnen verwerken en iedereen optimale juridische 
bescherming te bieden, worden zaken van particulieren, bedrijven en bepaalde organisaties en 
zaken in verband met de concurrentieregels behandeld door het Gerecht . 

Verder is er een Gerecht voor ambtenarenzaken dat geschillen tussen de Europese Unie en 
haar ambtenaren beslecht. 

Soorten zaken 

Het Hof doet uitspraak in zaken die bij hem aanhangig zijn gemaakt. De vijf meest 
voorkomende zaken zijn: 

1. verzoeken om een prejudiciele beslissing waarbij een nationale rechtbank het Hof 
vraagt de EU-wetgeving te interpreteren 

2. beroep wegens niet-nakoming van een verplichting tegen EU-regeringen die de 
EU-wetgeving niet toepassen 

3. beroep tot nietigverklaring tegen EU-wetten die in strijd zijn met de EU-verdragen 
of grondrechten 



4. beroep wegens nalatigheid tegen EU-instellingen die niet de beslissingen nemen die 
ze moeten nemen 

5. rechtstreeks beroep door particulieren, bedrijven of organisaties tegen EU-besluiten 
of EU-maatregelen 

1. Prejudiciele procedure 

De nationale rechtbanken in elk EU-land moeten ervoor zorgen dat de EU-wetgeving in hun 
land juist wordt toegepast. Het gevaar bestaat echter dat rechtbanken in verschillende landen 
de EU-wetgeving verschillend uitleggen. 

Prejudiciele beslissingen moeten dergelijke problemen voorkomen. Dit betekent dat nationale 
rechters het Hof om advies mogen of soms moeten vragen als er twijfel bestaat over de 
interpretatie of geldigheid van bepaalde EU-regels. Dit advies heet een "prejudiciele 
beslissing". 

2. Beroep wegens niet-nakoming 

De Commissie kan deze procedure inleiden wanneer zij meent dat een EU-land zijn 
verplichtingen krachtens de EU-wetgeving niet nakomt. De procedure kan ook door een ander 
EU-land worden ingeleid. 

Het Hof onderzoekt in beide gevallen de aantijgingen en doet een uitspraak. Blijkt het land de 
regels te hebben overtreden, dan moet het dit onmiddellijk corrigeren. Als het land het vonnis 
volgens het Hof niet correct uitvoert, kan het een boete krijgen. 

3. Beroep tot nietigverklaring 

Als een EU-land, de Raad, de Commissie of (onder voorwaarden) het Parlement bepaalde 
EU-wetgeving onrechtmatig vindt, dan kunnen zij het Hof verzoeken deze nietig te verklaren. 

Zo'n "beroep tot nietigverklaring" kan ook worden ingesteld door particulieren die willen dat 
het Hof een wet nietig verklaart die hen als individuele personen benadeelt. 

Als het Hof tot de slotsom komt dat de wetgeving in kwestie niet rechtmatig of niet volgens 
de juiste Verdragsbepalingen is aangenomen, dan kan het de gewraakte wetgeving nietig 
verklaren. 

4. Beroep wegens nalatigheid 

Volgens het Verdrag moeten het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in bepaalde 
omstandigheden bepaalde beslissingen nemen. Doen ze dat niet, dan kunnen EU-landen, 
andere EU-instellingen en (soms) particulieren of ondernemingen zich tot het Hof wenden om 
deze nalatigheid formeel te laten vaststellen. 

5. Rechtstreekse acties 



Personen of bedrijven die schade hebben geleden als gevolg van het optreden of juist het niet- 
optreden van de EU of haar personeel, kunnen bij het Gerecht een vordering tot 
schadevergoeding instellen. 

Zo worden zaken behandeld 

Iedere zaak die bij het Hof aanhangig wordt gemaakt, wordt aan een rechter en een advocaat- 
generaal toegewezen. 

De procedure kent twee fasen: een schriftelijke en een mondelinge behandeling. 

1. Schriftelijk 

Om te beginnen dienen alle betrokken partijen bij de rechter een schriftelijke verklaring in. De 
rechter maakt vervolgens een samenvatting van deze verklaringen en de juridische 
achtergrond van de zaak. 

2. Mondeling 

De tweede fase bestaat uit een openbare terechtzitting. Afhankelijk van de complexiteit kan 
dit gebeuren voor 3, 5, 13 of alle rechters van het Hof. Gedurende de zitting houden de 
advocaten van de partijen hun pleidooi voor de rechters en de advocaat-generaal, die vragen 
kunnen stellen. 

De advocaat-generaal formuleert vervolgens zijn of haar conclusie. Daarna bespreken de 
rechters de zaak en komen zij tot een arrest. 

Van een advocaat-generaal wordt alleen een conclusie verwacht als het Hof oordeelt dat de 
zaak een nieuwe juridische kwestie aan de orde stelt. Het Hof hoeft de conclusie van de 
advocaat-generaal niet noodzakelijk te volgen. 

Het Hof oordeelt bij meerderheid van stemmen en in het openbaar. Beelden van de zittingen 
worden vaak uitgezonden, bijvoorbeeld via Europe by Satellite Enl . 

De mondelinge procedure bij het Gerecht is vergelijkbaar, maar de advocaat-generaal neemt 
geen conclusie. 



Zie ook 



Website van het Hof van Justitie van de Europese Unie 

Hof van Justitie 

Gerecht 

Gerecht voor ambtenarenzaken 

Leden (Gerecht) 

Leden (Hof van Justitie) 



CONTACT 
Algemene inlichtingen 



Bel00 800 6 78 9 10 11 

E-mail ons uw vragen 

Contactgegevens instellingen, bezoekersdiensten. persdiensten 




Publicatievoorschriften voor wat betreft het gebruik van de Europese vlag 

SYMBOOLBESCHRIJVING 

Tegen een azuurblauwe achtergrond vormen twaalf gouden sterren een cirkel, die de 

eenheid 

van de Europese volkeren voorstelt. Het aantal sterren is onveranderlijk vastgesteld op 

twaalf, 

omdat dit getal het symbool is van volmaaktheid en volledigheid. 

HERALDISCHE BESCHRIJVING 

Een cirkel van twaalf vijfpuntige gouden sterren, waarvan de punten elkaar niet raken, 

tegen 

een azuurblauwe achtergrond. 

GEOMETRISCHE BESCHRIJVING 




Het embleem heeft de vorm van een rechthoek waarvan de lange zijde gelijk is aan 

anderhalve keer de korte zijde (verhouding 3:2). Twaalf gouden sterren, op regelmatige 

afstanden geplaatst, vormen een onzichtbare cirkel waarvan het middelpunt op het snijpunt 

van de diagonalen van de rechthoek ligt. De straal van de cirkel is gelijk aan een derde van 

de 

korte zijde van de rechthoek. Elk van de vijfpuntige sterren is in een onzichtbare cirkel 

gevat, 

waarvan de straal gelijk is aan 1/1 8de van de korte zijde van de rechthoek. Alle sterren zijn 

verticaal geplaatst, d.w.z. dat een punt naar boven is gericht en de twee onderste punten op 



een onzichtbare lijn rusten die loodrecht op de korte zijde van de rechthoek staat. De 

sterren 

bevinden zich op de cirkel zoals de cijfers op de wijzerplaat van een klok. Het aantal 

sterren 

blijft onveranderlijk. 

KLEURENREGEL 

Het embleem is samengesteld uit de volgende kleuren: 

PANTONE REFLEX BLUE voor het oppervlak van de rechthoek; 

PANTONE YELLOW voor de sterren. 

Vierkleurendruk 

Bij vierkleurendruk moeten de twee standaardkleuren op basis van de vier beschikbare 
kleuren worden aangemaakt. 

Voor het PANTONE YELLOW kan 100 % 'Process Yellow' worden gebruikt. 
PANTONE REFLEX BLUE wordt verkregen door 100 % 'Process Cyan' te mengen met 
80 % 'Process Magenta' . 

INTERNET 

PANTONE REFLEX BLUE komt in het webpalet overeen met de kleur RGB:0/0/153 
(hexadecimaal: 000099) en PANTONE YELLOW met de kleur RGB:255/204/0 
(hexadecimaal: FFCC00). 

AFDRUK IN EEN KLEUR 

Wanneer alleen met zwart kan worden gewerkt, worden zwarte sterren tegen een witte 
achtergrond in een zwart omlijnde rechthoek gezet. 




Wanneer geen geel beschikbaar is, maar wel blauw (Reflex Blue uiteraard), worden de 

sterren 

in negatief wit op een achtergrond van 100 % Reflex Blue geplaatst. 



AFDRUK OP GEKLEURDE ACHTERGROND 

Wanneer een gekleurde achtergrond onvermijdelijk is, moet de rechthoek met een WIT 

kader 

worden omgeven waarvan de breedte gelijk is aan l/25ste van de korte zijde van de 

rechthoek. 




ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer) 

20 September 2011 (*) 

„Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat wapen van Sovjet-Unie 
weergeeft - Absolute weigeringsgrond - Strijdigheid met openbare orde of goede zeden - 
Artikel 7, lid 1 , sub f, van verordening (EG) nr. 207/2009" 

InzaakT-232/10, 

Couture Tech Ltd, gevestigd te Tortola (Britse Maagdeneilanden), vertegenwoordigd door 
B. Whyatt, barrister, 

verzoekster, 

tegen 

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) 

(BHIM), vertegenwoordigd door G. Schneider als gemachtigde, 

verweerder, 

betreffende een beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM 
van 5 maart 2010 (zaak R 1509/2008-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van een 
beeldteken bestaande in de weergave van het wapen van de Sovjet-Unie als 
gemeenschapsmerk, 

wijst 

HET GERECHT (Vierde kamer), 

samengesteld als volgt: I. Pelikanova (rapporteur), kamerpresident, K. Jurimae en M. van der 
Woude, rechters, 

griffier: E. Coulon, 

gezien het op 21 mei 2010 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift, 

gezien de op 7 September 2010 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van 
antwoord, 

gezien de beslissing van de president van het Gerecht van 9 december 2010 houdende 
afwijzing van het door verzoekster ingediende verzoek om wraking, 

gelet op de omstandigheid dat geen van de partijen om vaststelling van een terechtzitting heeft 
verzocht binnen een maand na de betekening van de sluiting van de schriftelijke behandeling, 
en dus op rapport van de rechter-rapporteur overeenkomstig artikel 135 bis van het Reglement 
voor de procesvoering van het Gerecht is besloten om zonder mondelinge behandeling 
uitspraak te doen, 



het navolgende 
Arrest 
Voorgeschiedenis van het geding 

1 Op 22 december 2006 heeft verzoekster, Couture Tech Ltd, bij het Bureau voor 
harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) een 
gemeenschapsmerkaanvraag ingediend krachtens verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 
20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, biz. 1), zoals gewijzigd 
[vervangen door verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het 
gemeenschapsmerk (PB L 78, biz. 1)]. 

2 De inschrijvingsaanvraag betreft het volgende beeldteken: 




3 De waren en diensten waarvoor de inschrijving werd aangevraagd, behoren tot de 
klassen 3, 14, 18, 23, 26 en 43 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 
betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de 
inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd. 

4 Bij beslissing van 27 augustus 2008 heeft de onderzoeker de inschrijvingsaanvraag 
afgewezen op grond dat het aangevraagde merk in strijd was met de openbare orde of de 
goede zeden in de zin van artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 40/94 (thans artikel 7, 
lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009), gelezen in samenhang met artikel 7, lid 2, van 
verordening nr. 40/94 (thans artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009). 

5 Op 20 oktober 2008 heeft verzoekster beroep tegen de beslissing van de onderzoeker 
ingesteld. 

6 Bij beslissing van 5 maart 2010 (hierna: „bestreden beslissing") heeft de tweede kamer 
van beroep van het BHIM het beroep verworpen. De kamer van beroep heeft om te beginnen 
vastgesteld dat het aangevraagde merk bestond in een precieze weergave van het wapen van 
de voormalige Unie van Socialistische Sovjetrepublieken (USSR). Op basis van de wetgeving 
en de administratieve praktijk in Hongarije, Letland en Tsjechie heeft de kamer van beroep 
zich op het standpunt gesteld dat de symbolen die verband houden met de voormalige USSR, 
in strijd met de openbare orde en de goede zeden zouden worden geacht door een wezenlijk 
deel van het relevante publiek, te weten het doorsneepubliek dat woont in het deel van de 



Europese Unie dat aan het Sovjetregime onderworpen is geweest. De kamer van beroep heeft 
daaruit afgeleid dat het aangevraagde merk, ten minste wat het grondgebied van Hongarije en 
van Letland betrof, in strijd was met artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009. 
Volgens de kamer van beroep vloeit uit artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009 voort 
dat het volstaat dat een teken in strijd wordt geacht met de openbare orde of de goede zeden in 
een lidstaat om de inschrijving ervan te weigeren. In deze omstandigheden was de kamer van 
beroep van oordeel dat de inschrijving van het merk moest worden geweigerd krachtens 
artikel 7, lid 1, sub f, en artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009. 

Conclusies van partijen 

7 Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage: 

- het verzoekschrift ontvankelijk te verklaren; 

- de bestreden beslissing te vernietigen; 

- het BHIM te verwijzen in de kosten. 

8 Het BHIM concludeert dat het het Gerecht behage: 

- het beroep te verwerpen; 
verzoekster te verwijzen in de kosten. 

In rechte 

9 Verzoekster voert twee middelen aan. Het eerste middel betreft schending van artikel 7, 
lid 1, sub f, en lid 2, van verordening nr. 207/2009. Volgens het tweede middel zijn het 
beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen en het rechtszekerheidsbeginsel 
geschonden. 

Eerste middel: schending van artikel 7, lid 1, sub f, en lid 2, van verordening nr. 207/2009 

10 Het eerste middel bevat twee onderdelen. Volgens het eerste onderdeel heeft de kamer 
van beroep blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 7, 

lid 1, sub f, en lid 2, van verordening nr. 207/2009. Volgens het tweede onderdeel heeft de 
kamer van beroep blijk gegeven van een onjuiste opvatting bij de toepassing van deze 
bepalingen op het aangevraagde merk. 

Eerste onderdeel: onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 7, lid 1, sub f, en lid 2, 
van verordening nr. 207/2009 

- Argumenten van partijen 

1 1 Verzoekster betoogt in de eerste plaats dat, anders dan de kamer van beroep heeft 
gesteld, uit artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009 niet voortvloeit dat de inschrijving 
van een teken moet worden geweigerd wanneer dit teken slechts in een deel van de Unie 
onder een absolute weigeringsgrond als bedoeld in artikel 7, lid 1, van deze verordening valt. 



12 Volgens verzoekster heeft artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009 immers een 
ander doel. Deze bepaling is van toepassing wanneer bepaalde nationale rechten hetzij geen 
bepalingen bevatten die overeenstemmen met alle absolute weigeringsgronden van artikel 7, 
lid 1, van verordening nr. 207/2009, hetzij extra absolute weigeringsgronden bevatten ten 
opzichte van die welke in bovengenoemde bepaling zijn vastgesteld. De toepassing ervan 
heeft tot gevolg dat, ongeacht de absolute weigeringsgronden die in de verschillende lidstaten 
gelden, de enige relevante weigeringsgronden in het kader van de procedure van inschrijving 
van een gemeenschapsmerk de in artikel 7, lid 1, van verordening nr. 207/2009 opgesomde 
gronden zijn. 

13 Verzoekster is van mening dat haar standpunt wordt bevestigd door het gebruik van de 
termen „ook [...] indien" in artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009. De door de kamer 
van beroep bepleite uitlegging van deze bepaling berust immers op de veronderstelling dat 
deze termen worden opgevat in de zin van „wanneer", „indien" of „het volstaat dat", en berust 
aldus op een onjuiste lezing. 

14 Verzoekster voegt daaraan toe dat, hoewel artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009 
betrekking heeft op alle absolute weigeringsgronden van artikel 7, lid 1, van deze 
verordening, de uitlegging ervan door de kamer van beroep niet kan worden toegepast op elke 
weigeringsgrond, en in het bijzonder op die van artikel 7, lid 1, sub b, van deze verordening. 

15 In de tweede plaats stelt verzoekster op basis van haar uitlegging van artikel 7, lid 2, 
van verordening nr. 207/2009 dat, anders dan de kamer van beroep heeft geoordeeld, de 
begrippen „openbare orde" en „goede zeden" als bedoeld in artikel 7, lid 1, sub f, van deze 
verordening moeten worden uitgelegd als een verwijzing naar de openbare orde en de goede 
zeden van de Europese Unie. Voor de analyse van de inhoud van deze begrippen moet dus 
worden gerefereerd aan het Unierecht, aan de doelstellingen en de fundamentele beginselen 
waarop de Unie berust en waaraan alle lidstaten deelhebben, alsmede aan de internationale 
verdragen zoals het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Verdrag tot bescherming van 
de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: „EVRM"). Daarentegen zijn de 
wetgeving, de openbare orde en de goede zeden van de verschillende lidstaten, die kunnen 
verschillen van die welke op het niveau van de Unie bestaan, irrelevant. 

16 Verzoekster voert op dit punt aan dat, anders dan bij nationale merken, de rol van het 
gemeenschapsmerk erin bestaat, mee te werken aan de ontwikkeling van de economische 
activiteit binnen de gemeenschappelijke markt. Krachtens in het bijzonder de punten 2 tot en 
met 4 van de considerans van verordening nr. 207/2009 wordt het gemeenschapsmerk 
derhalve geregeerd door een enkele rechtsregeling van de Unie, geniet het een eenvormige 
bescherming en heeft het rechtsgevolgen op het gehele grondgebied van de Unie. 

17 Volgens punt 12 van de considerans van verordening nr. 207/2009 is het BHIM een 
onafhankelijk orgaan dat binnen het kader van het Unierecht werkzaam is. In deze 
omstandigheden is verzoekster van mening dat zowel het BHIM als de Unierechter deze 
verordening ten uitvoer moet leggen op basis van een beleid dat onafhankelijk is van dat van 
elke individuele lidstaat. 

18 Bovendien maakt de benadering waarbij rekening wordt gehouden met de openbare 
orde en de goede zeden van de verschillende lidstaten, de procedure van inschrijving van een 
gemeenschapsmerk extreem zwaar, ten nadele van de aanvrager. Ook wordt de aanvrager van 
een merk dat slechts in een van de 27 lidstaten van de Unie in strijd is met de openbare orde 



of de goede zeden, ertoe verplicht om 26 nationale inschrijvingen te verkrijgen en te 
handhaven. Dit is des te meer opvallend daar krachtens artikel 110, lid 2, van verordening 
nr. 207/2009 het gebruik van een gemeenschapsmerk weliswaar kan worden verboden in een 
lidstaat, onder meer op grond van het strafrecht van deze staat, maar deze omstandigheid niet 
rechtvaardigt dat de houder van het betrokken gemeenschapsmerk van zijn rechten wordt 
vervallen verklaard. 

19 Verzoekster is van mening dat haar standpunt wordt bevestigd door de rechtspraak, 
volgens welke het communautaire merkensysteem een autonoom systeem is, waarvan de 
toepassing losstaat van welk nationaal systeem ook. Deze rechtspraak impliceert immers dat 
geen rekening dient te worden gehouden met de elementen die afkomstig zijn van de lidstaten, 
en evenmin met de verenigbaarheid van het gebruik van het gemeenschapsmerk met het 
strafrecht van deze staten. 

20 Gesteld dat het Gerecht van oordeel is dat rekening dient te worden gehouden met de 
openbare orde en de goede zeden in de individuele lidstaten, voert verzoekster subsidiair aan 
dat het BHIM bij zijn onderzoek rekening moet houden met alle lidstaten of bepaalde groepen 
ervan, en niet alleen met de lidstaten die het wil vermelden. In het bijzonder dient een „juist 
evenwicht" te worden gezocht, daar het standpunt van een lidstaat of van een groep van 
lidstaten zich niet mag opdringen aan de gehele Unie. 

2 1 Het BHIM betwist de gegrondheid van verzoeksters argumenten. 
- Beoordeling door het Gerecht 

22 In de eerste plaats moet volgens de rechtspraak artikel 7, lid 2, van verordening 

nr. 207/2009 aldus worden uitgelegd dat inschrijving van een merk moet worden geweigerd 
indien het in een deel van de Unie onder een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 7, lid 1, 
van deze verordening valt. Een dergelijk deel kan, in voorkomend geval, uit slechts een 
lidstaat bestaan (zie in die zin arrest Hof van 22 juni 2006, Storck/BHIM, C-25/05 P, Jurispr. 
biz. 1-5719, punten 81 en 83). 

23 Wat de argumenten betreft waarmee verzoekster opkomt tegen deze uitlegging, dient 
om te beginnen te worden opgemerkt dat deze uitlegging niet in strijd is met de bewoordingen 
van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009. Het gebruik van de termen „ook [...] 
indien" in deze bepaling impliceert immers dat, indien een teken slechts in een deel van de 
Unie onder een absolute weigeringsgrond valt, dit niet in de weg staat aan toepassing van 
artikel 7, lid 1, van verordening nr. 207/2009. Volgens een gezamenlijke lezing van artikel 7, 
leden 1 en 2, van deze verordening moet de inschrijving van een merk derhalve worden 
geweigerd wanneer dit merk valt onder een absolute weigeringsgrond op het gehele 
grondgebied van de Unie of, in voorkomend geval, slechts in een deel van dit grondgebied. 

24 Verder is artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009 weliswaar in algemene 
bewoordingen geformuleerd, maar uit de formulering ervan blijkt niet dat de vastgestelde 
regel noodzakelijkerwijs van toepassing moet zijn op elke weigeringsgrond van artikel 7, 
lid 1, van deze verordening. Wat de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub b, van 
verordening nr. 207/2009 betreft, waarnaar verzoekster specifiek verwijst, is het overigens 
volstrekt mogelijk dat een teken slechts in een deel van de Unie onderscheidend vermogen 
mist, in het bijzonder omdat het enkel in bepaalde talen een semantische inhoud heeft of 



wegens uiteenlopende praktijken wat de verhandeling van de betrokken waren of diensten 
betreft. 

25 Dat de absolute weigeringsgronden van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 207/2009 de 
enige relevante gronden zijn in het kader van de procedure van inschrijving van een 
gemeenschapsmerk, los van de krachtens het recht van de lidstaten bestaande absolute 
weigeringsgronden, vloeit ten slotte voort uit de aard van de verordening als handeling die in 
al haar onderdelen verbindend is en rechtstreeks toepasselijk is in alle lidstaten. In dit verband 
is deze bepaling aldus geformuleerd dat zij een uitputtende lijst van absolute 
weigeringsgronden bevat die niet verwijst naar de gronden krachtens het recht van de 
lidstaten. Evenzo preciseert artikel 1, lid 1, van verordening nr. 207/2009 dat 
gemeenschapsmerken overeenkomstig deze verordening worden ingeschreven. Bijgevolg kan 
de door verzoekster voorgestelde uitlegging van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 207/2009 
niet worden aanvaard, daar hierdoor iedere nuttige werking aan dat lid zou worden ontnomen. 

26 In deze omstandigheden dient te worden geoordeeld dat, zoals de kamer van beroep 
heeft vastgesteld, uit artikel 7, lid 1, sub f, en lid 2, van verordening nr. 207/2009 voortvloeit 
dat de inschrijving van een merk moet worden geweigerd wanneer dit merk in strijd is met de 
openbare orde of de goede zeden in een deel van de Unie, waarbij dit deel, in voorkomend 
geval, uit slechts een lidstaat kan bestaan. 

27 Wat in de tweede plaats de vraag betreft of bij de uitlegging van de begrippen 
„openbare orde" en „goede zeden" enkel moet worden gerefereerd aan de omstandigheden die 
alle lidstaten gemeen hebben, dan wel ook rekening moet worden gehouden met de 
omstandigheden die eigen zijn aan individuele lidstaten, dient te worden opgemerkt dat 
volgens de rechtspraak de wezenlijke functie van een merk erin bestaat, de commerciele 
herkomst van de waar of dienst aan te geven, zodat de consument die de door dit merk 
aangeduide waar heeft verkregen of aan wie de door dit merk aangeduide dienst is verleend, 
bij een latere aankoop of opdracht, in geval van een positieve ervaring, die keuze kan herhalen 
of, in geval van een negatieve ervaring, een andere keuze kan maken [arrest Gerecht van 

27 februari 2002, Eurocool Logistik/BHIM (EUROCOOL), T-34/00, Jurispr. biz. 11-683, 
punt 37]. 

28 Aldus is een merk bestemd voor gebruik bij het publiek dat bestaat uit de consumenten 
van de erdoor aangeduide waren en diensten. 

29 Het algemeen belang dat ten grondslag ligt aan de absolute weigeringsgrond van 
artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009, bestaat erin dat de inschrijving wordt 
vermeden van tekens die afbreuk zouden doen aan de openbare orde of de goede zeden bij een 
dergelijk gebruik op het grondgebied van de Unie. 

30 In deze omstandigheden moet het bestaan van de absolute weigeringsgrond van 
artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009 worden beoordeeld op basis van de 
perceptie van de op het grondgebied van de Unie zijnde gemiddelde consument van de waren 
of diensten waarvoor de inschrijving is aangevraagd. 

31 De consumenten op het grondgebied van de Unie bevinden zich per defmitie op het 
grondgebied van een lidstaat. 



32 Verder zijn de tekens die het relevante publiek in strijd kan achten met de openbare 
orde of de goede zeden, niet dezelfde in alle lidstaten, in het bijzonder om taalkundige, 
historische, sociale of culturele redenen. 

33 Of een merk als strijdig met de openbare orde of de goede zeden wordt opgevat, wordt 
derhalve be'invloed door omstandigheden die eigen zijn aan de lidstaat waar de consumenten 
die deel uitmaken van het relevante publiek, zich bevinden. 

34 Bijgevolg dient te worden geoordeeld dat voor de toepassing van de absolute 
weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009 niet alleen rekening 
dient te worden gehouden met de omstandigheden die alle lidstaten van de Unie gemeen 
hebben, maar ook met de omstandigheden die eigen zijn aan individuele lidstaten en die de 
perceptie van het relevante publiek op het grondgebied van deze staten kunnen be'invloeden. 

35 Aan deze vaststelling wordt niet afgedaan door verzoeksters argumenten. 

36 Aldus is het in de eerste plaats juist dat het communautaire merkensysteem een 
autonoom systeem is, waarvan de toepassing losstaat van welk nationaal systeem ook [zie 
arrest Gerecht van 13 September 2005, Sportwetten/BHIM - Intertops Sportwetten 
(INTERTOPS), T- 140/02, Jurispr. biz. 11-3247, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak]. 
Deze omstandigheid impliceert onder meer dat het bestaan van de absolute weigeringsgrond 
van artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009 altijd moet worden beoordeeld 
volgens het in deze bepaling vastgestelde criterium, dat wordt uitgelegd op basis van de 
perceptie van het relevante publiek op het grondgebied van de Unie of op een deel van dit 
grondgebied. Het autonome karakter van het communautaire merkensysteem staat evenwel 
niet in de weg aan de inaanmerkingneming van omstandigheden die eigen zijn aan lidstaten 
en die deze perceptie kunnen be'invloeden. 

37 Wat in deze context de wetgeving en de administratieve praktijk van bepaalde lidstaten 
betreft, waarnaar de kamer van beroep in de bestreden beslissing verwijst, dient te worden 
opgemerkt dat deze elementen niet in aanmerking werden genomen wegens de normatieve 
waarde ervan, maar als feitelijke aanwijzingen op grond waarvan kon worden beoordeeld op 
welke wijze het relevante publiek in de betrokken lidstaten symbolen die verband houden met 
de voormalige USSR, percipieert. In deze omstandigheden kan de kamer van beroep niet 
worden verweten dat zij is voorbijgegaan aan het autonome karakter van het communautaire 
merkensysteem ter zake. 

38 In de tweede plaats rechtvaardigt het doel bestaande in de ontwikkeling van de 
gemeenschappelijke markt niet dat afbreuk wordt gedaan aan de openbare orde of de goede 
zeden in een deel van deze markt. 

39 Voor zover in de derde plaats uit artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009 
voortvloeit dat het BHIM ambtshalve de feiten onderzoekt, kan niet worden geoordeeld dat de 
in punt 34 supra uiteengezette uitlegging de inschrijvingsprocedure extreem zwaar maakt, ten 
nadele van de aanvrager. Het BHIM dient immers het bestaan van absolute 
weigeringsgronden in alle delen van de Unie te onderzoeken. Vervolgens dient de aanvrager 
zijn opmerkingen te formuleren met betrekking tot de bezwaren die de onderzoeker op het 
einde van zijn onderzoek daadwerkelijk heeft opgeworpen. 



40 In de vierde plaats is de noodzaak om nationale inschrijvingen te verkrijgen en te 
handhaven wanneer een merk slechts in een deel van de Unie onder een absolute 
weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 207/2009 valt, een rechtstreeks 
gevolg van het feit dat het gemeenschapsmerk een eenheid vormt, zoals vastgesteld in punt 3 
van de considerans van verordening nr. 207/2009 en in artikel 1, lid 2, van deze verordening. 
Deze omstandigheid is derhalve inherent aan de algemene opzet van deze verordening. 

41 In de vijfde plaats heeft artikel 110, lid 2, van verordening nr. 207/2009 betrekking op 
het verbod op gebruik van een ingeschreven gemeenschapsmerk. Deze bepaling kan derhalve 
niet worden aangevoerd in het kader van het onderzoek van het bestaan van de absolute 
weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009, dat voorafgaat aan 
de inschrijving van het merk. 

42 Gelet op een en ander dient te worden geoordeeld dat de kamer van beroep geen blijk 
heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te stellen dat krachtens artikel 7, lid 2, 
van verordening nr. 207/2009 de inschrijving van een teken moest worden geweigerd wanneer 
dit teken slechts in een deel van de Unie, en - in voorkomend geval - in een enkele lidstaat, 
onder de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub f, van deze verordening viel, en 
voorts dat bij de uitlegging van de begrippen „openbare orde" en „goede zeden" rekening 
moest worden gehouden met de elementen die eigen zijn aan de individuele lidstaten. 

43 Bijgevolg dient het eerste onderdeel van het eerste middel ongegrond te worden 
verklaard. 

Tweede onderdeel: onjuiste opvatting bij de toepassing van artikel 7, lid 1, sub f, en lid 2, van 
verordening nr. 207/2009 op het aangevraagde merk 

- Argumenten van partijen 

44 Op basis van haar uitlegging van artikel 7, lid 1, sub f, en lid 2, van verordening 

nr. 207/2009 die in het kader van het eerste onderdeel werd uiteengezet, voert verzoekster aan 
dat het aangevraagde merk niet in strijd is met de openbare orde of de goede zeden van de 
Europese Unie en dat de inschrijving ervan derhalve niet had mogen worden geweigerd. 

45 In dit verband stelt verzoekster dat, anders dan het hakenkruis, de politieke connotatie 
van het wapen van de voormalige USSR is verwaterd en is veranderd in een provocerende 
connotatie, die is verbonden aan het concept van de avant-garde, zodat het aangevraagde merk 
een „nieuw onderscheidend vermogen" heeft verkregen. 

46 Verzoekster voegt daaraan toe dat het embleem dat het aangevraagde merk vormt, in 
geen enkele lidstaat van de Unie werd verboden, en dat de Commissie overigens in 2005 een 
verzoek om een algemeen verbod op communistische symbolen heeft afgewezen. Dat 
bepaalde wijzen van gebruik van deze symbolen mogelijkerwijs verboden zijn in Hongarije 
en Letland, is in het kader van de inschrijvingsprocedure irrelevant. 

47 Ten slotte is het volgens verzoekster niet uitgesloten dat het in het Hongaarse en het 
Letse recht vastgestelde verbod op gebruik van symbolen als het aangevraagde merk, in strijd 
is met het EVRM. 

48 Het BHIM betwist de gegrondheid van verzoeksters argumenten. 



- Beoordeling door het Gerecht 

49 Volgens artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009 wordt de inschrijving 
geweigerd van merken die in strijd zijn met de openbare orde of de goede zeden. 

50 Blijkens de uiteenzetting in het kader van het eerste onderdeel van het onderhavige 
middel moet de vraag of een teken in strijd is met de openbare orde of de goede zeden, 
worden onderzocht op basis van de wijze waarop dit teken, bij gebruik ervan als merk, door 
het relevante publiek in de Unie of in een deel ervan wordt gepercipieerd. Dit deel kan, in 
voorkomend geval, uit slechts een lidstaat bestaan. 

51 In casu wordt om te beginnen niet betwist dat het relevante publiek het grote publiek is. 
Zoals de kamer van beroep in punt 37 van de bestreden beslissing terecht heeft opgemerkt, 
dient derhalve rekening te worden gehouden met de perceptie van de gemiddelde consument 
uit dit publiek, met een normale gevoeligheids- en tolerantiedrempel. 

52 De vaststelling van de kamer van beroep dat het aangevraagde merk in strijd was met 
de openbare orde of de goede zeden, is onder meer gebaseerd op het onderzoek van de 
gegevens met betrekking tot de situatie in Hongarije, wegens de beslissende invloed die de 
voormalige USSR niet zo lang geleden op deze lidstaat heeft uitgeoefend. 

53 De kamer van beroep heeft in de eerste plaats verwezen naar artikel 269/B van de 1978. 
evi IV. torveny a Btinteto Torvenykonyvrol (wet nr. IV van 1978 betreffende het wetboek van 
strafrecht, hierna: „Hongaars wetboek van strafrecht"), met het opschrift „Gebruik van 
symbolen van het totalitarisme". Deze bepaling luidt als volgt: 

„(1) Hij die een hakenkruis, een SS-teken, een pijlkruis, een hamer en sikkel, een 
vijfpuntige rode ster of een symbool dat deze tekens voorstelt, 

a) verspreidt, 

b) in het openbaar gebruikt, of 

c) publiekelijk vertoont, 

begaat een overtrading en kan worden gestraft met een geldboete, voor zover niet tevens 
sprake is van een ernstiger strafbaar feit. 

(2) Niet strafbaar is hij die de in lid 1 bedoelde handeling begaat ten behoeve van de 
verspreiding van kennis, voor onderwijs-, wetenschappelijke of artistieke doeleinden of 
teneinde te informeren over historische of actuele gebeurtenissen. 

(3) De bepalingen van de leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op huidige officiele 
staatssymbolen." 

54 De kamer van beroep heeft verduidelijkt dat volgens de toelichtingen bij het Hongaarse 
wetboek van strafrecht een symbool een idee, een persoon of een gebeurtenis aanduidde en 
een onderscheidingsteken of een beeld bevatte dat is bedacht om dit teken en het idee, de 
persoon of de gebeurtenis die worden aangeduid, met elkaar te verbinden. Bovendien omvat 



het gebruik in het openbaar het geval van een teken dat als merk op een product is 
aangebracht, wanneer dit product op de markt wordt verspreid. 

55 In de tweede plaats heeft de kamer van beroep verwezen naar de richtsnoeren van het 
Magyar Szabadalmi Hivatal (Hongaars octrooibureau) - thans sinds 1 januari 201 1 het 
Szellemi Tulajdon Nemzeti Hivatala (Hongaars bureau voor intellectuele eigendom) -, 
volgens welke de tekens die „symbolen van het totalitarisme" bevatten, in strijd met de 
openbare orde werden geacht. 

56 Gelet op deze elementen heeft de kamer van beroep zich op het standpunt gesteld dat 
het aangevraagde merk door het relevante publiek in Hongarije in strijd met de openbare orde 
of de goede zeden zou worden geacht, omdat dit merk het symbool is van de voormalige 
USSR. 

57 Wat de gegrondheid van deze vaststelling betreft, dient om te beginnen te worden 
opgemerkt dat in het kader van de beoordeling van het bestaan van de absolute 
weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009 de uit het nationale 
recht afkomstige elementen, zoals die welke in casu door de kamer van beroep zijn 
onderzocht, niet toepasselijk zijn wegens de normatieve waarde ervan, en derhalve geen 
regels vormen die bindend zijn voor het BHIM. Zoals in punt 36 supra in herinnering is 
gebracht, is het communautaire merkensysteem immers een autonoom systeem, waarvan de 
toepassing losstaat van welk nationaal systeem ook. 

58 Niettemin vormen deze elementen feitelijke aanwijzingen op grond waarvan kan 
worden beoordeeld op welke wijze het relevante publiek in de betrokken lidstaat bepaalde 
categorieen van tekens percipieert. 

59 Aldus blijkt in casu uit artikel 269/B van het Hongaarse wetboek van strafrecht, zoals 
uitgelegd in de rechtsleer en verduidelijkt door de administratieve praktijk, dat de Hongaarse 
wetgever het nodig achtte om bepaalde wijzen van gebruik van „symbolen van het 
totalitarisme", waaronder de hamer en sikkel en de vijfpuntige rode ster, te verbieden. Dit 
verbod, dat ook betrekking heeft op het gebruik van de betrokken tekens als merken, gaat 
gepaard met strafsancties. 

60 Verzoekster komt niet op tegen de vaststelling van de kamer van beroep dat het verbod 
op het gebruik van „symbolen van het totalitarisme" als merk impliceert dat dergelijke 
symbolen in Hongarije in strijd met de openbare orde of de goede zeden worden geacht. 

61 Evenmin wordt betwist dat het aangevraagde merk een weergave van het wapen van de 
voormalige USSR is en dat het onder meer een hamer en sikkel en een vijfpuntige rode ster 
omvat. 

62 In deze omstandigheden dient te worden geoordeeld dat de kamer van beroep geen blijk 
heeft gegeven van een onjuiste opvatting door vast te stellen dat het gebruik van het 
aangevraagde merk als merk door een wezenlijk deel van het relevante publiek in Hongarije 
in strijd met de openbare orde of de goede zeden in de zin van artikel 7, lid 1, sub f, van 
verordening nr. 207/2009 zou worden geacht. 

63 Verzoeksters argumenten kunnen niet afdoen aan deze vaststelling. 



64 Aldus blijkt uit het voorgaande dat met betrekking tot Hongarije de semantische inhoud 
van het wapen van de voormalige USSR niet in die mate is verwaterd en veranderd dat dit 
wapen niet langer als een politiek symbool wordt opgevat. Zoals de kamer van beroep in 
herinnering heeft gebracht, heeft immers een wezenlijk deel van het relevante publiek in 
Hongarije de periode van beslissende invloed van de voormalige USSR meegemaakt. 

65 Hier komt nog bij dat het aangevraagde merk enkel het wapen van de voormalige 
USSR reproduceert, en derhalve geen extra elementen bevat waardoor de semantische inhoud 
van dit symbool kan verwateren of veranderen. 

66 Dat bepaalde wijzen van gebruik van de „symbolen van het totalitarisme" door het 
Hongaarse recht niet verboden zijn, is in casu irrelevant. Blijkens de punten 27 tot en met 29 
en 50 supra moet het bestaan van de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub f, van 
verordening nr. 207/2009 immers worden onderzocht op basis van de wijze waarop dit teken 
bij gebruik ervan als merk wordt gepercipieerd. 

67 Ten slotte is het Gerecht niet bevoegd om de verenigbaarheid van artikel 269/B van het 
Hongaarse wetboek van strafrecht met het EVRM te beoordelen. In elk geval is deze 
omstandigheid in casu irrelevant, daar uit de punten 57 en 58 supra voortvloeit dat deze 
bepaling niet in aanmerking dient te worden genomen wegens de normatieve waarde ervan, 
maar als een feitelijke aanwijzing op grond waarvan de perceptie van het relevante publiek in 
Hongarije kan worden beoordeeld. 

68 Daarentegen maken volgens artikel 6, lid 3, VEU de grondrechten, zoals zij worden 
gewaarborgd door het EVRM en zoals zij voortvloeien uit de constitutionele tradities die de 
lidstaten gemeen hebben, als algemene beginselen deel uit van het recht van de Unie. 
Bijgevolg vormt de naleving van deze grondrechten een voorwaarde voor de wettigheid van 
de handelingen van de Unie, zoals de bestreden beslissing, en de rechter van de Unie moet de 
naleving ervan verzekeren. 

69 In dit verband heeft volgens artikel 10, lid 1, EVRM eenieder recht op vrijheid van 
meningsuiting en omvat dit recht onder meer de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te 
verstrekken zonder inmenging van enig openbaar gezag. 

70 Volgens artikel 10, lid 2, EVRM kan de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting 
worden onderworpen aan bepaalde beperkingen, die bij de wet zijn voorzien en die in een 
democratische samenleving noodzakelijk zijn, onder meer in het belang van de nationale 
veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden 
en strafbare feiten, of de bescherming van de goede zeden. 

71 Verzoekster voert geen enkel argument aan ten bewijze dat de weigering van 
inschrijving van het aangevraagde merk een inmenging in de uitoefening van de door 
artikel 10, lid 1, EVRM gewaarborgde vrijheid vormt die niet voldoet aan de vereisten van 
artikel 10, lid 2. Derhalve heeft verzoekster in elk geval geen gegronde redenen om beroep te 
doen op het EVRM in het kader van het onderhavige geding. 

72 Gelet op een en ander dient te worden geoordeeld dat de kamer van beroep geen blijk 
heeft gegeven van een onjuiste opvatting door vast te stellen dat het aangevraagde merk in 
strijd was met de openbare orde of de goede zeden volgens de perceptie van het relevante 



publiek in Hongarije, en dat de inschrijving ervan derhalve moest worden geweigerd 
krachtens artikel 7, lid 1, sub f, en lid 2, van verordening nr. 207/2009. 

73 Het tweede onderdeel van het eerste middel moet derhalve ongegrond worden 
verklaard, zonder dat de andere elementen die door de kamer van beroep zijn onderzocht en 
die betrekking hebben op de perceptie van het relevante publiek in Letland en in Tsjechie, 
hoeven te worden beoordeeld. 

74 Aangezien de twee onderdelen van het eerste middel zijn afgewezen, moet dit middel 
worden afgewezen. 

Tweede middel: schending van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen 
en van het rechtszekerheidsbeginsel 

Argumenten van partijen 

75 Verzoekster betoogt dat de kamer van beroep het beginsel van bescherming van het 
gewettigd vertrouwen en het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden door de inschrijving 
van het aangevraagde merk te weigeren terwijl het BHIM de inschrijving had aanvaard van 
verzoeksters merk nr. 3958154, dat betrekking had op hetzelfde teken en in dezelfde 
omstandigheden als het aangevraagde merk werd onderzocht. Door merk nr. 3958154 in te 
schrijven heeft het BHIM verzoekster immers nauwkeurige en onvoorwaardelijke impliciete 
toezeggingen gedaan met betrekking tot de mogelijkheid tot inschrijving van het betrokken 
teken. 

76 Verzoekster betwist in deze context het argument van de kamer van beroep dat merk 
nr. 3958154 is ingeschreven als gevolg van een vergissing. Het is immers niet aan de 
aanvrager om te bepalen of de uitkomst van het onderzoek betrouwbaar is. Het is integendeel 
aan het BHIM om over te gaan tot een grondige en passende analyse en om verordening 

nr. 207/2009 op duidelijke en vaststaande wijze toe te passen. 

77 Verzoekster voegt daaraan toe dat, voor zover zij weet, de onderzoeksprocedure inzake 
merk nr. 3958154 geen blijk geeft van een onjuiste opvatting. 

78 Het BHIM betwist de gegrondheid van verzoeksters betoog. 
Beoordeling door het Gerecht 

79 Volgens de rechtspraak moet de rechtmatigheid van de beslissingen van de kamers van 
beroep enkel worden getoetst aan verordening nr. 207/2009, zoals door de rechter van de Unie 
uitgelegd, en niet aan een eerdere beslissingspraktijk van het BHIM [zie in die zin arrest 
Gerecht van 27 februari 2002, Streamserve/BHIM (STREAMSERVE), T- 106/00, Jurispr. 
biz. 11-723, punt 66]. 

80 Bijgevolg kan verzoekster niet op goede gronden beweren dat het BHIM door de 
inschrijving van merk nr. 3958154 haar toezeggingen heeft gedaan met betrekking tot de 
mogelijkheid tot inschrijving van het aangevraagde merk. A fortiori kan verzoekster niet met 
succes schending van het rechtszekerheidsbeginsel ter zake aanvoeren. 



81 Los van de vraag of merk nr. 3958154 is ingeschreven als gevolg van een vergissing, 
kon overigens in het kader van het onderzoek van het eerste middel niet worden vastgesteld 
dat de bestreden beslissing, die als enige aan de orde is in het onderhavige beroep, 
verordening nr. 207/2009 schendt. 

82 In deze omstandigheden dient het tweede middel te worden afgewezen en derhalve het 
beroep in zijn geheel te worden verworpen. 

Kosten 

83 Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht 
wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. 
Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van 
het BHIM te worden verwezen in de kosten. 

HET GERECHT (Vierde kamer), 

rechtdoende, verklaart: 

1) Het beroep wordt verworpen. 

2) Couture Tech Ltd wordt verwezen in de kosten. 

Pelikanova Jurimae Van der Woude 

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 20 September 201 1. 
ondertekeningen 

* Procestaal: Engels. 



ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer) 
21 april 2004(1} 

„Gemeenschapsmerk - Beeldmerk met woordelement ,ECA' - Absolute weigeringsgrond - 

Embleem van internationale intergouvernementele organisatie - Artikel 7, lid 1 , sub h, van 

verordening (EG) nr. 40/94 - Artikel 6 ter van Verdrag van Parijs" 

In zaakT- 127/02, 

Concept - Anlagen u. Gerate nach „GMP" fur Produktion u. Labor GmbH, gevestigd te 

Heidelberg (Duitsland), vertegenwoordigd door G. Hodapp, advocaat, 

verzoekster, 

tegen 

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) 

(BHIM), vertegenwoordigd door G. Schneider als gemachtigde, 

verweerder, 

betreffende een beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM 
van 18 februari 2002 (zaak R 466/2000-2) inzake een aanvraag tot inschrijving van een 
beeldmerk met het woordelement „ECA" als gemeenschapsmerk, 
wijst 

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer), 



samengesteld als volgt: H. Legal, kamerpresident, V. Tiili en M. Vilaras, rechters, 
griffier: J. Plingers, administrateur, 

gezien de stukken en na de terechtzitting op 26 november 2003, 

het navolgende 



Arrest 



Rechtskader 

1 

Artikel 7 van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het 

gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, biz. 1), zoals gewijzigd, bepaalt: 

„1. Geweigerd wordt inschrijving van: 

[...] 



h) merken die bij gebreke van goedkeuring van de bevoegde autoriteiten krachtens 

artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs geweigerd moeten worden; 

[...]" 

2 

Artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs van 20 maart 1883 tot bescherming van de industriele 

eigendom, zoals herzien en gewijzigd (hierna: „Verdrag van Parijs"), bepaalt: 

„1) a) De landen der Unie [gevormd door de landen waarvoor dit verdrag geldt] komen 

overeen om te weigeren of nietig te verklaren de inschrijving, en door daartoe passende 

maatregelen te verbieden het gebruik, zonder goedkeuring der bevoegde machten, hetzij als 

fabrieks- of handelsmerken, hetzij als bestanddeel van die merken, van wapens, vlaggen en 

andere staatsemblemen van de landen der Unie, van officiele door die landen aangenomen 

controle- en waarborgtekens en -stempels, zomede iedere nabootsing, bezien uit heraldisch 

oogpunt. 

b) De bepalingen, hierboven onder letter a vervat, zijn eveneens van toepassing op wapens, 
vlaggen en andere emblemen, initialen of benamingen van internationale 
intergouvernementele organisaties, waarvan een of meer landen der Unie lid zijn, met 
uitzondering van die wapens, vlaggen en andere emblemen, initialen of benamingen, welke 
reeds het onderwerp hebben uitgemaakt van van kracht zijnde internationale overeenkomsten 
welke ertoe strekken om hun bescherming te verzekeren. 

c) Geen land der Unie zal gehouden zijn de bepalingen, hierboven onder letter b vervat, toe te 
passen ten nadele van de houders van voor het in werking treden van dit verdrag in het 
betrokken land te goeder trouw verkregen rechten. De landen der Unie zijn niet gehouden 
bedoelde bepalingen toe te passen, wanneer het gebruik en de inschrijving, als hierboven 
onder letter a bedoeld, niet van zodanige aard is dat bij het publiek de indruk gewekt wordt, 
dat er een verband bestaat tussen de organisatie in kwestie en de wapens, vlaggen, emblemen, 
initialen of benamingen, of indien het gebruik of de inschrijving waarschijnlijk niet van 
zodanige aard is het publiek te misleiden omtrent het bestaan van een verband tussen de 
gebruiker en de organisatie. 

[...] 

3)[...] 

b) De bepalingen, vervat onder letter b van het eerste lid van dit artikel, zijn slechts van 

toepassing op wapens, vlaggen en andere emblemen, initialen of benamingen van 

internationale intergouvernementele organisaties, die deze organisaties door bemiddeling van 

het Internationaal Bureau aan de landen der Unie hebben medegedeeld. 

[...]" 

Voorgeschiedenis van het geschil 

3 

Op 16 maart 1999 heeft verzoekster bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt 

(merken, tekeningen en modellen) (BHIM) een gemeenschapsmerkaanvraag ingediend 

krachtens verordening nr. 40/94. 

4 

De inschrijvingsaanvraag betreft het hieronder afgebeelde beeldmerk 




De waren en diensten waarvoor de aanvraag werd ingediend, behoren tot de klassen 9, 41 en 
42 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de international 
classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals 
herzien en gewijzigd. Zij zijn omschreven als volgt: 

Klasse 9: „Hardware, software, bespeelde gegevensdragers"; 

Klasse 41: „Het organiseren en houden van colloquia, seminars, symposia, congressen 
en conferenties; onderwijs, scholing, opleiding; advisering inzake opleiding en 
bijscholing"; 

Klasse 42: „Ontwikkelen, updaten en onderhoud van computerprogramma's; 

softwareontwikkeling; advisering op het gebied van computers; verhuur van hardware 

en software; verhuur van toegangstijd tot computerdatabases". 
6 

Bij brief van 13 September 1999 heeft de onderzoekster verzoekster meegedeeld dat haar 
merk ingevolge artikel 7, lid 1, sub h, van verordening nr. 40/94 niet kon worden 
ingeschreven, omdat het een nabootsing van het (hieronder afgebeelde) symbool van de Raad 
van Europa bevat. Zij was van oordeel dat de cirkel van sterren, die kenmerkend is voor dit 
bekende symbool, in het aangevraagde merk werd overgenomen en dat hierdoor de indruk 
ontstond dat dit merk wees op een suborganisatie van de Raad van Europa of op een bepaald 
programma dat in opdracht van de Raad van Europa werd ingericht of waaraan deze 
meewerkte. Volgens haar wordt deze indruk nog versterkt door de initialen „EC", die de 
afkorting van „European Community" zijn en voorkomen in het acroniem „ECA". Tevens 
merkte zij op dat het beschermde embleem op kopieen vaak louter zwart-wit wordt afgebeeld. 




7 

Bij brief van 12 november 1999 heeft verzoekster opmerkingen geformuleerd over de 

bezwaren die de onderzoekster had gemaakt. 

8 

Bij beslissing van 8 maart 2000 heeft de onderzoekster de inschrijvingsaanvraag afgewezen 

op grond van artikel 7, lid 1, sub h, van verordening nr. 40/94. 

9 

Op 5 mei 2000 heeft verzoekster krachtens artikel 59 van verordening nr. 40/94 bij het BHIM 

beroep ingesteld tegen de beslissing van de onderzoekster. 

10 

Bij beslissing van 18 februari 2002 (hierna: „bestreden beslissing") heeft de tweede kamer 

van beroep het beroep verworpen. Zij heeft in wezen geoordeeld dat er een grote 

overeenstemming was tussen de cirkel van sterren van het betrokken teken en die op het 

embleem dat wordt gebruikt door de Raad van Europa en de Europese Gemeenschap of de 

Europese Unie (hierna: „Europees embleem"), dat de werkzaamheden van deze instellingen 

en de in de inschrijvingsaanvraag opgegeven waren en diensten in belangrijke mate 



soortgelijk zijn, en dat de combinatie van de cirkel van sterren met de opeenvolging van de 
letters „E", „C" en „A" bij de consument een gedachteassociatie creeert. 

Procedure en conclusies van partijen 

11 

Bij een op 1 8 april 2002 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft 

verzoekster het onderhavige beroep ingesteld. 

12 

Op 5 augustus 2002 heeft het BHIM zijn memorie van antwoord neergelegd. 

13 

In het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang werd het BHIM verzocht 

om overlegging van een document. Het BHIM is op dat verzoek ingegaan. 

14 

Partijen zijn in hun pleidooien en in hun antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord 

ter terechtzitting van 26 november 2003. 

15 

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage: 

de bestreden beslissing te vernietigen; 

het BHIM te verwijzen in de kosten. 
16 
Het BHIM concludeert dat het het Gerecht behage: 

het beroep te verwerpen; 

verzoekster te verwijzen in de kosten. 

In rechte 

De ontvankelijkheid van bepaalde argumenten 
17 

Met betrekking tot de argumenten waarnaar verzoekster in punt 39 van haar verzoekschrift 
verwijst en die zij in de procedure voor het BHIM heeft aangevoerd, zij om te beginnen eraan 
herinnerd dat krachtens artikel 44, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het 
Gerecht het verzoekschrift een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen moet 
bevatten. Deze aanduiding moet voldoende duidelijk en nauwkeurig zijn om de verweerder in 
staat te stellen zijn verweer voor te bereiden, en om het Gerecht in staat te stellen om, in 
voorkomend geval zonder de beschikking te hebben over nadere gegevens, uitspraak te doen 
op het beroep (arresten Gerecht van 5 juli 2000, Samper/Parlement, T-l 1 1/99, JurAmbt. 
biz. I-A-135 en 11-61 1, punt 27, en 18 oktober 2001, X/ECB, T-333/99, Jurispr. biz. 11-3021, 
punt 114). 
18 

Er zij aan herinnerd dat ofschoon het verzoekschrift als zodanig op specifieke punten kan 
worden gestaafd en aangevuld door verwijzingen naar bepaalde passages uit bijgevoegde 
stukken, een algemene verwijzing naar andere geschriften, ook al zijn deze bij het 
verzoekschrift gevoegd, geen alternatief kan zijn voor de vermelding van de essentiele 
elementen van het betoog rechtens, die volgens bovenbedoelde bepaling in het verzoekschrift 
moeten worden vermeld (arrest X/ECB, aangehaald in punt 17 supra, punt 1 15, en 
beschikking Gerecht van 21 mei 1999, Asia Motor France e.a./Commissie, T-l 54/98, Jurispr. 
biz. 11-1703, punt 49). 



19 

In casu heeft verzoekster zich ertoe beperkt in haar verzoekschrift (punt 39) aan te geven: 

„Om onnodige herhaling te vermijden verwijzen wij ter aanvulling van de hierboven 

ontwikkelde argumentatie naar alle argumenten die wij tot hiertoe in de procedure voor het 

[BHIM] schriftelijk hebben aangevoerd. Deze argumenten maken tevens uitdrukkelijk en 

integraal deel uit van deze uiteenzetting." 

20 

Verzoekster zegt dus niet welke specifieke punten van haar verzoekschrift zij door deze 

verwijzing wenst aan te vullen, en zij zegt evenmin in welke bijlagen deze eventuele 

argumenten worden uiteengezet. 

21 

In deze omstandigheden dient het Gerecht niet in de bijlagen te zoeken naar de argumenten 

waarnaar verzoekster zou kunnen verwijzen, en dient het deze evenmin te onderzoeken, 

aangezien dergelijke argumenten niet-ontvankelijk zijn. 

Enig middel: schending van artikel 7, lid 1, sub h, van verordening nr. 40/94 

22 

Verzoekster stelt in wezen dat de bestreden beslissing artikel 7, lid 1, sub h, van verordening 

nr. 40/94 schendt omdat de inschrijving wordt geweigerd van een merk dat niet onder het 

verbod van deze bepaling valt. Verzoeksters argumenten kunnen worden opgesplitst in twee 

groepen. Volgens de eerste groep is artikel 6 ter, lid 1, sub a en b, van het Verdrag van Parijs 

geschonden en volgens de tweede groep artikel 6 ter, lid 1, sub c, van dit verdrag. 

Eerste onderdeel van het middel: schending van artikel 6 ter, lid 1, sub a en b, van het Verdrag 

van Parijs 

- Argumenten van partijen 

23 

Verzoekster voert aan dat een weigering tot inschrijving op grond van artikel 7, lid 1, sub h, 

van verordening nr. 40/94, gelezen in samenhang met artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs, 

slechts mogelijk is wanneer het in casu zou gaan om een nabootsing, bezien uit heraldisch 

oogpunt. 

24 

Zij stelt vast dat het krachtens artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs beschermde Europese 

embleem een zeer precieze vorm heeft en tot in de details is uitgedacht. Zij verwijst naar de 

geometrische beschrijving van het Europese embleem. Daarin staat: 

„Het embleem heeft de vorm van een [blauwe rechthoekige vlag] waarvan de lange zijde 

gelijk is aan anderhalve keer de korte zijde (verhouding 3:2). Twaalf gouden sterren, op 

regelmatige afstanden geplaatst, vormen een onzichtbare cirkel waarvan het middelpunt op 

het snijpunt van de diagonalen van de rechthoek ligt. De straal van de cirkel is gelijk aan een 

derde van de korte zijde van de rechthoek. Elk van de vijfpuntige sterren is in een onzichtbare 

cirkel gevat, waarvan de straal gelijk is aan 1/1 8de van de korte zijde van de rechthoek. Alle 

sterren zijn verticaal geplaatst, d.w.z. dat een punt naar boven is gericht en de twee onderste 

punten op een onzichtbare lijn rusten die loodrecht op de korte zijde van de rechthoek staat. 

De sterren bevinden zich op de cirkel zoals de cijfers op de wijzerplaat van een horloge. Het 

aantal sterren blijft onveranderlijk." 

25 

Verzoekster verwijst eveneens naar de beschrijving van de afdruk in een kleur van het 

Europese embleem, volgens welke: „wanneer alleen met zwart kan worden gewerkt, [...] 

zwarte sterren tegen een witte achtergrond in een zwart omlijnde rechthoek [dienen] [te 

worden] gezet". 

26 



Zij voert aan dat het aangevraagde merk niet identiek is aan dit embleem. Derhalve zou de 

verwerping van het beroep door de kamer van beroep hoogstens gerechtvaardigd zijn indien 

dit merk uit heraldisch oogpunt een nabootsing van het Europese embleem is. Dit is evenwel 

niet het geval. 

27 

Volgens verzoekster betekent de term „heraldisch" „wapenkundig". Het zou dus moeten gaan 

om een wapenkundige nabootsing. Het wezen van wapenschilden bestaat juist daarin, dat 

deze geen woordbestanddelen maar uitsluitend kleur- en beeldbestanddelen bevatten 

(„Heraldik", Brockhaus Enzyklopddie in 24 Banden, 19 e druk, f.a. Brockhaus, Mannheim, 

1989, band 9, biz. 696). 

28 

Aangezien het aangevraagde merk het woordbestanddeel „ECA" bevat en volgens de 

heraldiek woordbestanddelen in het midden van wapenschilden niet voorkomen, kan het 

aangevraagde merk geen nabootsing uit heraldisch oogpunt zijn. Verzoekster verwijst naar de 

rechtsleer, volgens welke er slechts sprake is van nabootsing uit heraldisch oogpunt, wanneer 

het merk ondanks de wijziging van het staatsembleem of van enig ander teken, het karakter 

van een wapenschild behoudt en in de handel als een staatsembleem of als de benaming van 

een internationale intergouvernementele organisatie wordt opgevat. De heraldische indruk van 

een als merk gebruikt embleem (de heraldische stijl) verdwijnt wanneer bijvoorbeeld het 

wapenschild of het zegel wordt verwijderd. Het motief van een staatsembleem als zodanig 

mag vrij worden gebruikt, maar de vormgeving van het motief mag het staatsembleem niet 

nabootsen (K. H. Fezer, Beck'scher Kommentar zum Markenrecht, Munchen, 2001). Volgens 

verzoekster verdwijnt de heraldische indruk van het embleem waneer de rechthoekige vlag, 

die wordt gesymboliseerd door de rechthoekige achtergrond, wordt weggelaten. 
29 

Verzoekster wijst eveneens op een ontwerp van artikel dat door de vergadering van 

deskundigen van de Volkenbond werd opgesteld bij de invoeging van het begrip „nabootsing 

van een staatsembleem" in het Verdrag van Parijs. Dit ontwerp luidde als volgt: 

„Als nabootsingen van staatsemblemen of van wapens in de zin van het eerste lid [van 

artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs] worden slechts beschouwd weergaven die zich uit 

heraldisch oogpunt slechts door bijkomstige kenmerken van het origineel onderscheiden." 

30 

Volgens verzoekster was het de bedoeling van de wetgever dat er volgens de beginselen van 

het slotprotocol bij het Verdrag van Parijs slechts dan sprake is van nabootsing, indien er uit 

heraldisch oogpunt, dus wapenkundig gezien, slechts een verwaarloosbaar verschil met het 

embleem is. Dit is in casu niet het geval. 

31 

Bovendien is de cirkel van sterren van het aangevraagde merk niet identiek aan die van het 

Europese embleem. De afmetingen van de sterren, de stralen van de cirkels van sterren en de 

verhouding van de straal van elke ster tot die van de cirkel van sterren zijn immers duidelijk 

verschillend. 

32 

Verder is het uit heraldisch oogpunt van wezenlijk belang dat een vlag altijd een rechthoekige 

vorm heeft. Het aangevraagde merk heeft evenwel een vierkante achtergrond, die niet doet 

denken aan de gebruikelijke rechthoekige achtergrond van een vlag. Bovendien bevatten 

vlaggen geen woordbestanddeel. 

33 

Uit heraldisch oogpunt onderscheidt het aangevraagde merk zich van het Europese embleem 

niet alleen door bijkomstige kenmerken, maar door een wezenlijk element vergeleken met de 

elementen die gewoonlijk een vlag of een nationaal symbool kenmerken. Het 



woordbestanddeel van het aangevraagde merk is juist dat element, dat als eenvoudig en 

gemakkelijk te onthouden kernwoord een merk doorgaans duidelijker karakteriseert dan om 

het even welke grafische voorstelling, zoals een willekeurige cirkel van sterren. 

34 

Het aangevraagde merk bezit dus uitgesproken individuele karaktertrekken die duidelijk 

verschillen van die van het Europese embleem. Het aangevraagde merk geeft niet het 

Europese embleem op zich weer, het bevat dit embleem op zich niet en het is evenmin een 

nabootsing uit heraldisch oogpunt. Integendeel, het is een teken dat volledig anders is 

uitgewerkt en dat louter op grond van het feit dat het ook een cirkel van twaalf sterren bevat, 

door het BHIM met het Europese embleem wordt geassocieerd. Noch de Raad van Europa 

noch de Europese Gemeenschappen genieten evenwel bescherming met betrekking tot de 

weergave van een cirkel van sterren. De bescherming heeft uitsluitend betrekking op de 

voorstelling van de vlag die op de internetpagina van de Europese Unie exact wordt 

beschreven, te weten een rechthoek met een cirkel van sterren in het midden ervan, met 

precieze afmetingen en zonder woordbestanddeel. 

35 

Het BHIM verwijst naar de Duitse rechtsleer, volgens welke er slechts sprake is van 

nabootsing uit heraldisch oogpunt, wanneer het merk ondanks de wijziging van het embleem 

van een staat of van een ander dergelijk teken, het karakter van een wapenschild behoudt en 

door het publiek als het embleem van een staat of als de benaming van een internationale 

intergouvernementele organisatie wordt opgevat (K. H. Fezer, Beck'scher Kommentar zum 

Markenrecht, Miinchen, 1999). 

36 

Derhalve is het BHIM van mening dat „uit heraldisch oogpunt" impliceert dat uitsluitend 

dient te worden onderzocht of er eventueel sprake is van overeenstemming tussen de 

heraldische elementen, en niet of er geometrische of grafische overeenstemming tussen de 

tekens bestaat. Twee tekens kunnen visueel verschillen, maar uit heraldisch oogpunt toch 

identiek zijn. Zo kan het heraldische element mercuriusstaf in de ogen van de waarnemer 

verschillende vormen aannemen die perfect van elkaar te onderscheiden zijn. Anderzijds is 

het mogelijk dat tekens visueel lijken overeen te stemmen, terwijl dit uit louter heraldisch 

oogpunt helemaal niet het geval is, zoals bijvoorbeeld bij de weergave van griffioenen en 

adelaars. 

37 

Wat de beoordeling van het aangevraagde merk betreft, is het BHIM van mening dat de 

kamer van beroep de weigering tot inschrijving terecht heeft bekrachtigd, aangezien het 

gevaar bestaat dat het aangevraagde merk als het teken van een organisatie van de Europese 

Unie of van de Raad van Europa wordt opgevat. 

38 

Het BHIM wijst op de heraldische beschrijving van het Europese embleem, die luidt als volgt: 

„[e]en cirkel van twaalf vijfpuntige gouden sterren, waarvan de punten elkaar niet raken, 

tegen een azuurblauwe achtergrond". Het aangevraagde beeldmerk, dat wordt gevormd door 

een cirkel van twaalf sterren die elkaar niet raken, onderscheidt zich uit heraldisch oogpunt 

slechts van de heraldische beschrijving van het Europese embleem doordat de cirkel van 

sterren in het wit tegen een zwarte achtergrond wordt afgebeeld en een woordbestanddeel 

bevat. Dat de cirkel van sterren van het aangevraagde merk tegen een vierkante achtergrond 

wordt geplaatst, is niet ter zake dienend, aangezien bovengenoemde heraldische beschrijving 

niet de vorm van de achtergrond, maar de kleur ervan (azuurblauw) specificeert. Uit 

heraldisch oogpunt is ook de afstand tussen de sterren niet van belang. Wat telt, is dat het bij 

de twee tekens gaat om vijfpuntige sterren. Het BHIM concludeert daaruit dat er een grote 



overeenstemming tussen de twee tekens bestaat, zodat kan worden aangenomen dat de 

grafische voorstelling van het aangevraagde merk uit heraldisch oogpunt een nabootsing is. 

- Beoordeling door het Gerecht 

39 

Vaststaat dat artikel 6 ter, lid 1, sub a, van het Verdrag van Parijs tot doel heeft, de 

inschrijving en het gebruik te verhinderen van fabrieks- of handelsmerken die identiek zijn 

aan staatsemblemen of daarmee bepaalde overeenstemmingen vertonen. Een dergelijke 

inschrijving of een dergelijk gebruik zou immers afbreuk doen aan het recht van de staat om 

toezicht te houden op het gebruik van de symbolen van haar soevereiniteit, en zou het publiek 

kunnen misleiden omtrent de oorsprong van de waren waarvoor dergelijke merken worden 

gebruikt. Deze bescherming geldt krachtens artikel 6 ter, lid 1, sub b, van het Verdrag van 

Parijs ook voor wapens, vlaggen en andere emblemen, initialen of benamingen van 

internationale intergouvernementele organisaties. 

40 

Vaststaat dat de emblemen van staten en van internationale intergouvernementele organisaties 

niet alleen worden beschermd tegen de inschrijving en het gebruik van merken die identiek 

zijn aan de emblemen of deze als bestanddeel hebben, maar ook tegen de invoeging van elke 

nabootsing van de emblemen uit heraldisch oogpunt in deze merken. 

41 

Derhalve dient te worden opgemerkt dat in casu het feit dat het aangevraagde merk ook een 

woordbestanddeel bevat, op zich de toepassing van dit artikel niet verhindert, anders dan 

verzoekster betoogt. Van belang is, of in casu het aangevraagde merk een element bevat dat 

kan worden beschouwd als het Europese embleem of als een nabootsing ervan uit heraldisch 

oogpunt. Dit element hoeft niet noodzakelijk identiek te zijn aan het betrokken embleem. Dat 

het betrokken embleem wordt gestileerd of dat slechts een deel van het embleem wordt 

gebruikt, neemt niet weg dat het gaat om een nabootsing uit heraldisch oogpunt. 

42 

Verzoekster verwijst naar de geometrische beschrijving van het Europese embleem en naar de 

afdruk ervan in een kleur ter staving van haar betoog dat het aangevraagde merk niet identiek 

is aan het Europese embleem. 

43 

Vaststaat evenwel dat verzoekster geen rekening houdt met de door de Raad van Europa 

gegeven heraldische beschrijving, die luidt als volgt: 

„Een cirkel van twaalf vijfpuntige gouden sterren, waarvan de punten elkaar niet raken, tegen 

een azuurblauwe achtergrond." 

44 

Bij de vergelijking uit „heraldisch oogpunt" dient evenwel juist gebruik te worden gemaakt 

van de heraldische beschrijving, en niet van de geometrische beschrijving die van nature veel 

gedetailleerder is. Uit heraldisch oogpunt onderscheidt het aangevraagde merk zich evenwel 

slechts van de heraldische beschrijving van het Europese embleem doordat de cirkel van 

sterren van het aangevraagde merk in het wit tegen een zwarte achtergrond wordt afgebeeld. 

45 

Aangezien de kleuren van het aangevraagde merk in de inschrijvingsaanvraag niet worden 

vermeld, kan dit merk in om het even welke kleurencombinatie worden afgebeeld, en dus ook 

met gele of gouden sterren tegen een azuurblauwe achtergrond. Derhalve is het deel van de 

heraldische beschrijving over de kleuren in casu irrelevant. 

46 

Voorts mag niet worden vergeten dat het Europese embleem vaak verschijnt in kopieen in 

zwart-wit, waarbij de kleuren van de azuurblauwe achtergrond en de goudkleur van de sterren 

achterwege blijven. 



47 

Bijgevolg dienen de volgende tekens te worden vergeleken: 




48 

Met betrekking tot de cirkel van sterren betoogt verzoekster dat de cirkel van sterren van het 

aangevraagde merk niet identiek is aan die van het Europese embleem, aangezien de 

afmetingen van de sterren, de stralen van de cirkels van sterren en de verhouding van de straal 

van elke ster tot die van de cirkel van sterren duidelijk verschillend zijn. 

49 

De kamer van beroep heeft evenwel in punt 20 van de bestreden beslissing terecht vastgesteld, 

dat de „beschermde cirkel van sterren en het aangevraagde beeldmerk allebei twaalf sterren 

tellen" en dat bovendien „de sterren van hetzelfde type zijn, aangezien het gaat om 

eenvormige, even grote sterren met vijf punten waarvan er een naar boven is gericht". Het is 

immers van weinig belang dat de cirkel van sterren van het aangevraagde merk niet identiek is 

aan die van het Europese embleem, aangezien het betrokken publiek de indruk kan hebben dat 

het om een nabootsing uit heraldisch oogpunt van deze cirkel gaat. Dat de sterren niet exact 

even groot zijn, is dus niet doorslaggevend. Derhalve moet verzoeksters argument worden 

afgewezen. 

50 

Met betrekking tot verzoeksters argument dat het aangevraagde merk zich door de vierkante 

achtergrond ervan onderscheidt van het Europese embleem, dat zoals vlaggen een 

rechthoekige achtergrond bezit, heeft het BHIM terecht vastgesteld dat dit geclaimde verschil 

irrelevant is, aangezien de heraldische beschrijving de vorm van de achtergrond van het 

Europese embleem niet specificeert. Overigens domineert eerder de cirkel van sterren dan de 

achtergrond. Hoewel het oorspronkelijk de vlag van de Raad van Europa was, wordt de cirkel 

van sterren voorts niet alleen beschouwd als een vlag, maar als het symbool, het embleem van 

de Europese Unie. Dit argument van verzoekster kan dus evenmin slagen. 

51 

In deze omstandigheden dient te worden aangenomen dat het aangevraagde merk uit 

heraldisch oogpunt een nabootsing van het Europese embleem is. Derhalve is het eerste 

onderdeel van het middel ongegrond. 

Tweede onderdeel van het middel: schending van artikel 6 ter, lid 1, sub c, van het Verdrag 

van Parijs 

- Argumenten van partijen 

52 

Verzoekster stelt dat het BHIM geen gebruik heeft gemaakt van de beoordelingsvrijheid 

waarover het krachtens artikel 6 ter, lid 1, sub c, tweede zin, van het Verdrag van Parijs 

beschikt. Zelfs indien het uit heraldisch oogpunt zou gaan om een nabootsing van het 

Europese embleem, verplicht deze bepaling niet tot afwijzing van het aangevraagde merk. In 

casu is het van wezenlijk belang dat het aangevraagde merk betrekking heeft op waren en 

diensten die duidelijk verschillen van zowel de oorspronkelijke taken van de Raad van Europa 

als van die van de Europese Unie. Er is geen sprake van soortgelijkheid van waren of diensten 

tussen enerzijds de oorspronkelijke opdrachten als overheid en anderzijds de emit 

voortvloeiende nevendiensten zoals financiele bij stand. 

53 



Het woordbestanddeel „ECA", dat in het aangevraagde merk op de voorgrond staat, heeft 
volgens verzoekster geen enkele betekenis in het economische verkeer. Dit woordbestanddeel 
is geen gangbare of gebruikelijke afkorting en het is hooguit bekend met uiteenlopende 
betekenissen. Zo is de combinatie van de letters „E", »C" en „A" de afkorting van „Economic 
Cooperation Administration", de benaming van het oude uitvoerend orgaan van het Marshall 
plan, dat niets te maken heeft met de Europese Unie. Verzoekster wijst ook op andere 
mogelijke betekenissen, zoals „Early Compatibility Analysis", „Earth Coverage Antenna", 
„Economic Commission for Africa", „Electrical Contractors Association", „Export Credit 
Agencies" en „European Crystallographic Association", en zij verwijst naar internetsites en 
naar uittreksels die als bijlage bij haar verzoekschrift zijn gevoegd. Aangezien het letterwoord 
„ECA" overal in Europa voor de meest uiteenlopende handelsnamen wordt gebruikt, wordt 
het economisch verkeer niet blootgesteld aan gevaar van verwarring met staatsorganisaties en 
nog minder met de Europese Gemeenschap of de Europese Commissie. 
54 

In een bijlage bij haar verzoekschrift legt verzoekster ingeschreven merken voor die een cirkel 
van twaalf sterren en woordbestanddelen bevatten, en zij voert aan dat deze merken niet 
kunnen worden verward met het Europese embleem. Tevens legt zij in een bijlage bij haar 
verzoekschrift Duitse merken voor die een cirkel van sterren bevatten en die door de extra 
woord- of beeldbestanddelen ervan in sterkere mate naar de Europese Unie verwijzen dan het 
aangevraagde merk. Verzoekster preciseert dat het Markengesetz (Duitse merkenwet) 
bepalingen bevat die identiek zijn aan die van verordening nr. 40/94. 
55 

Zij voert aan dat de inschrijving van deze nationale of internationale merken allereerst 
aantoont dat het gebruik van een cirkel van sterren in een beeldmerk met een gekleurde 
achtergrond en met een ander woordbestanddeel niet strijdig met artikel 6 ter, lid 1, sub b, van 
het Verdrag van Parijs wordt geacht. Verder wordt daardoor het bewijs geleverd dat, zelfs 
wanneer er sprake is van overeenstemming, alle Europese octrooi- en merkenbureaus 
krachtens artikel 6 ter, lid 1, sub c, van het Verdrag van Parijs gebruik maken van hun 
beoordelingsvrijheid om te oordelen dat merken zoals het aangevraagde merk niet van 
zodanige aard zijn dat bij het publiek de indruk wordt gewekt, dat er een verband bestaat 
tussen de organisatie in kwestie en de wapens, vlaggen, emblemen, initialen of benamingen. 
Verzoekster is van mening dat volgens al deze bureaus het gebruik of de inschrijving 
waarschijnlijk niet van zodanige aard is het publiek te misleiden omtrent het bestaan van een 
verband tussen de gebruiker en de organisatie. 
56 

Verzoekster concludeert dat het aangevraagde merk niet van zodanige aard is dat bij het 
publiek de indruk wordt gewekt dat er een verband bestaat tussen de organisatie in kwestie en 
de emblemen, initialen of benamingen. Het is evenmin van zodanige aard het publiek te 
misleiden omtrent het bestaan van een verband tussen verzoekster en deze organisatie. 
57 

Het BHIM beklemtoont dat artikel 6 ter, lid 1, sub c, van het Verdrag van Parijs geenszins 
betrekking heeft op het bestaan van verwarringsgevaar in merkenrechtelijke zin. Wegens de 
bijzondere behoefte aan bescherming van de specifieke categorie van tekens bestaande uit 
emblemen van staten en van internationale organisaties, wordt voor de toepassing van deze 
bepaling niet geeist dat het soortgelijke of dezelfde waren en diensten betreft. Van belang is 
alleen, of het publiek kan worden misleid omtrent het bestaan van een verband tussen de 
merkhouder en de houder van het staatsembleem of van het internationale embleem. Volgens 
het BHIM is dit niet het geval wanneer, gelet op de opgegeven waren en diensten en de sector 
waarin de internationale organisatie werkzaam is, kan worden uitgesloten dat een consument 
kan denken dat er een verband tussen deze waren en diensten en de organisatie bestaat. Dat de 



sectoren waarin de merkhouder en de internationale organisatie actief zijn, volledig 

uiteenlopen, kan dus worden gebruikt als argument dat een potentieel verband tussen deze 

merkhouder en deze internationale organisatie in de ogen van het publiek ontbreekt. 

58 

Derhalve dient te worden vastgesteld of de toevoeging van een woordbestanddeel en de 

weergave in zwart-wit volstaan om de toepassing van artikel 6 ter van het Verdrag van Parijs 

uit te sluiten op grond dat het gebruik of de inschrijving duidelijk niet van zodanige aard is het 

publiek te misleiden omtrent het bestaan van een verband tussen de gebruiker en de 

organisatie. 

59 

Dienaangaande betoogt het BHIM dat niet behoeft te worden vastgesteld of het acroniem 

„ECA" verschillende betekenissen kan hebben, maar wel of het merk van zodanige aard is het 

publiek te misleiden omtrent het bestaan van een verband tussen de gebruiker en de 

organisatie. 

60 

Voorts betwist het BHIM verzoeksters argument dat het gebruik van een cirkel van sterren 

tegen een gekleurde achtergrond in combinatie met een woordbestanddeel overeenkomstig de 

praktijk van de nationale merkenbureaus niet als een schending van artikel 6 ter, lid 1 , sub b, 

van het Verdrag van Parijs kan worden beschouwd. 

61 

Het BHIM wijst erop dat het de inschrijving van verschillende merken heeft geweigerd op 

grond van de overeenstemming ervan met het Europese embleem. De voorbeelden die het 

BHIM als bijlage bij zijn memorie van antwoord heeft gevoegd, zouden aantonen dat elk van 

deze beslissingen was gebaseerd op het bestaan van associatiegevaar. 

62 

Bijgevolg kan een schending van het non-discriminatiebeginsel niet als middel worden 

aangevoerd [arrest Gerecht van 27 februari 2002, Streamserve/BHIM (STREAMSERVE), 

T- 106/00, Jurispr. biz. 11-723, punt 66]. Aangezien het gaat om een beslissing die berust op 

een gebonden bevoegdheid, kunnen eerdere beslissingen niet als precedent worden genomen. 

Indien de eerdere beslissingen in overeenstemming waren met het recht en het daadwerkelijk 

om soortgelijke zaken gaat, kan de bestreden beslissing immers alleen worden vernietigd op 

grond van een onjuiste toepassing van het recht, en niet op grond van een schending van het 

non-discriminatiebeginsel. 

- Beoordeling door het Gerecht 

63 

Volgens artikel 6 ter, lid 1, sub c, tweede zin, van het Verdrag van Parijs is het mogelijk om in 

het geval van het embleem van een internationale organisatie de inschrijving van een merk 

niet te weigeren, indien deze inschrijving niet van zodanige aard is dat bij het publiek de 

indruk wordt gewekt, dat er een verband bestaat tussen de organisatie in kwestie en de 

wapens, vlaggen, emblemen, initialen of benamingen, of indien deze inschrijving 

waarschijnlijk niet van zodanige aard is het publiek te misleiden omtrent het bestaan van een 

verband tussen de gebruiker en de organisatie. 

64 

Verzoeksters bewering dat het BHIM geen gebruik heeft gemaakt van de uit deze bepaling 

voortvloeiende beoordelingsvrijheid, is onjuist. In punt 24 van de bestreden beslissing heeft 

de kamer van beroep immers het volgende vastgesteld: 

„Om vast te stellen of het in aanmerking komende publiek een verband zal leggen tussen het 

beeldmerk en de betrokken intergouvernementele organisaties of een link zal leggen tussen 

verzoekster en deze intergouvernementele organisaties waardoor het kan worden misleid bij 

het zien van het beeldmerk in combinatie met de erdoor aangeduide waren en diensten, dient 



de door het merk opgeroepen totaalindruk te worden beoordeeld. Voor een bevestigend 
antwoord op deze vraag is vereist dat het betrokken publiek bij het zien van het merk in zijn 
geheel, dit wil zeggen bij het zien van de grafische elementen en de woordelementen, dit merk 
beschouwt als een verwijzing naar het beschermde teken respectievelijk naar de organisaties 
die het teken gebruiken. Bij deze beoordeling moet tevens rekening worden gehouden met de 
in de aanvraag opgegeven lijst van waren en diensten." 
65 

Uit het aangehaalde punt alsmede uit de punten 25 tot en met 29 van de bestreden beslissing 
blijkt dat de kamer van beroep weliswaar niet uitdrukkelijk heeft verwezen naar artikel 6 ter, 
lid 1, sub c, van het Verdrag van Parijs, maar toch heeft onderzocht of het aangevraagde merk 
niet van zodanige aard is dat bij het publiek de indruk wordt gewekt, dat er een verband 
bestaat tussen dit merk en de Raad van Europa of de Europese Gemeenschap, en of dit merk 
niet van zodanige aard is het publiek te misleiden omtrent het bestaan van een verband tussen 
verzoekster en de Raad van Europa of de Europese Gemeenschap. Zij heeft geconcludeerd dat 
de inschrijving en het gebruik van het aangevraagde merk de facto bij het in aanmerking 
komende publiek de indruk kunnen wekken dat er een verband bestaat tussen het 
aangevraagde merk en de Raad van Europa of de Europese Gemeenschap. 
66 

Gelet op de waren en diensten waarvoor verzoekster de inschrijving heeft aangevraagd, was 
de kamer van beroep van oordeel dat het betrokken publiek zowel het grote publiek als het 
gespecialiseerde publiek omvat. Zo kunnen bijvoorbeeld opleidingen gericht zijn op een 
bepaald gespecialiseerd publiek of op het grote publiek naar gelang van de gebruikte methode 
en de behandelde onderwerpen. 
67 

Bovendien heeft de kamer van beroep vastgesteld dat - anders dan verzoekster stelt - er 
overlappingen bestaan tussen verzoeksters lijst van waren en diensten en de werkzaamheden 
van de Raad van Europa en van de Europese Gemeenschap of de Europese Unie. De kamer 
van beroep heeft met name verwezen naar het Publicatieblad van de Europese 
Gemeenschappen, dat tegen betaling beschikbaar is op CD-ROM, dit wil zeggen op een 
bespeelde gegevensdrager, naar seminars, trainingsprogramma's en conferenties die door de 
Raad van Europa en de Europese Gemeenschap in de meest uiteenlopende domeinen worden 
georganiseerd, alsmede naar een groot aantal databases die door deze instellingen ter 
beschikking van het publiek worden gesteld, in het bijzonder EUR-Lex. 
68 

Gelet op de grote verscheidenheid van diensten en waren die door de Raad van Europa en 
door de Europese Unie of de Europese Gemeenschap kunnen worden aangeboden, sluit de 
aard van de aangevraagde waren en diensten de mogelijkheid niet uit dat het betrokken 
publiek gelooft dat er een verband bestaat tussen verzoekster en deze instellingen. Derhalve 
heeft de kamer van beroep terecht geconcludeerd dat de inschrijving van het aangevraagde 
merk bij het publiek de indruk kan wekken dat er een verband bestaat tussen het aangevraagde 
merk en de betrokken instellingen. 
69 

Met betrekking tot het woordbestanddeel „ECA" zij opgemerkt dat de aanwezigheid van het 
acroniem „ECA" in het midden van het teken dat als merk wordt aangevraagd, de indruk 
versterkt dat er een verband bestaat tussen verzoekster en de Europese Unie of de Europese 
Gemeenschap. Zoals het BHIM heeft opgemerkt, verwijst de afkorting „EC" immers minstens 
in het Engelstalige gedeelte van de Europese Unie rechtstreeks naar de Europese 
Gemeenschap (European Community). Dit acroniem is ook buiten het Verenigd Koninkrijk 
bekend als aanduiding van de Europese Gemeenschap. Bovendien kan het acroniem „ECA" 
verwijzen naar de Rekenkamer (European Court of Auditors). De toevoeging van het 



woordbestanddeel „ECA" in het midden van de cirkel van sterren neemt de indruk niet weg 
dat er een verband bestaat tussen verzoekster en de Europese Unie of de Europese 
Gemeenschap, wel integendeel. Deze indruk wordt gecreeerd door de cirkel van sterren, zodat 
deze indruk blijft bestaan na de toevoeging van een woordbestanddeel met de beginletters EC 
of CE, dat zou kunnen wijzen op een of ander agentschap, orgaan of programma van de 
Europese Unie of de Europese Gemeenschap. Derhalve faalt verzoeksters betoog inzake het 
woordbestanddeel „ECA". 
70 

Met betrekking tot de door verzoekster aangehaalde eerdere nationale inschrijvingen zij eraan 
herinnerd dat volgens de rechtspraak het communautaire merkensysteem een autonoom 
systeem is, dat uit een samenstel van eigen doelstellingen en voorschriften bestaat en waarvan 
de toepassing losstaat van welk nationaal systeem ook [arrest Gerecht van 5 december 2000, 
Messe Munchen/BHIM (electronica), T-32/00, Jurispr. biz. 11-3829, punt 47]. De vraag, of 
een teken als gemeenschapsmerk kan worden ingeschreven, dient derhalve alleen te worden 
beantwoord op basis van de relevante communautaire regeling. Het BHIM en, in voorkomend 
geval, de gemeenschapsrechter zijn dus niet gebonden door beslissingen op het niveau van 
een lidstaat of van een derde land waarbij wordt geoordeeld dat ditzelfde teken als nationaal 
merk kan worden ingeschreven [arrest Gerecht van 7 februari 2002, Mag Instrument/BHIM 
(Vorm van zaklampen), T-88/00, Jurispr. biz. 11-467, punt 41]. De reeds in lidstaten verrichte 
inschrijvingen vormen enkel factoren die een rol kunnen spelen bij de inschrijving van een 
gemeenschapsmerk, zonder evenwel beslissend te zijn [arresten Gerecht van 16 februari 2000, 
Procter & Gamble/BHIM (Vorm van stuk zeep), T- 122/99, Jurispr. biz. 11-265, punt 61; 
31 januari 2001, Sunrider/BHIM (VITALITE), T-24/00, Jurispr. biz. 11-449, punt 33; 
19 September 2001, Henkel/BHIM (Rond rood en wit tablet), T-337/99, Jurispr. biz. 11-2597, 
punt 58, en 5 maart 2003, Unilever/BHIM (Ovaal tablet), T-194/01, Jurispr. biz. 11-383, 
punt 68]. Dezelfde overwegingen gelden a fortiori voor inschrijvingen van andere merken dan 
het in het specifieke geval aangevraagde merk. 

Met betrekking tot de praktijk van het BHIM zelf blijkt uit de rechtspraak dat de beslissingen 
die de kamers van beroep krachtens verordening nr. 40/94 nemen betreffende de inschrijving 
van een teken als gemeenschapsmerk, berusten op een gebonden en niet op een discretionaire 
bevoegdheid. Of een teken als gemeenschapsmerk kan worden ingeschreven, moet derhalve 
alleen op basis van deze verordening, zoals uitgelegd door de gemeenschapsrechter, worden 
beoordeeld en niet op basis van een eerdere praktijk van de kamers van beroep [arrest 
STREAMSERVE, aangehaald in punt 62 supra, punt 66; arresten van 20 november 2002, 
Bosch/BHIM (Kit Pro en Kit Super Pro), T-79/01 en T-86/01, Jurispr. biz. 11-4881, punt 32, 
en 30 april 2003, Axions en Belce/BHIM (Vorm van bruine sigaar en vorm van goudstaaf), 
T-324/0 1 en T- 1 1 0/02, Jurispr. biz. II- 1897, punt 51]. 
72 

In elk geval zij opgemerkt dat feitelijke of juridische overwegingen uit een eerdere beslissing 
weliswaar kunnen worden aangevoerd tot staving van een middel betreffende schending van 
een bepaling van verordening nr. 40/94 (arresten STREAMSERVE, aangehaald in punt 62 
supra, punt 69, en Kit Pro et Kit Super Pro, aangehaald in punt 71 supra, punt 33), doch dat 
verzoekster in casu niet heeft gesteld dat de door haar aangehaalde nationale beslissingen of 
eerdere beslissingen van de kamers van beroep overwegingen bevatten die het hierboven 
gegeven antwoord op het middel betreffende schending van artikel 7, lid 1 , sub h, van 
verordening nr. 40/94 kunnen aantasten (arrest Vorm van bruine sigaar en vorm van 
goudstaaf, aangehaald in punt 71 supra, punt 52). 
73 



Derhalve falen de argumenten die verzoekster ontleent aan het loutere bestaan van de 

inschrijvingen in Duitsland, in de andere landen alsmede op communautair niveau. 

74 

Het tweede onderdeel van het middel is dus ongegrond. 

75 

Bijgevolg moet het beroep in zijn geheel worden verworpen. 

Kosten 

76 

Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk 
gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in 
het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van het BHIM te worden 
verwezen in de kosten. 



HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer), 



rechtdoende: 

1) 

Verwerpt het beroep. 

2) 

Verwijst verzoekster in de kosten. 

Legal Tiili Vilaras 



Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 21 april 2004. 

De griffier De president van de Vierde kamer 

H. Jung H. Legal 

1- 

Procestaal: Duits. 



ISSN 1977-0995 



Publicatieblad C 271 

van de Europese Unie 




55e jaargang 
tadeNederlandsetaal Mededelingeil dl bekendmakingCIl 8 September 2012 

Nummer Inhoud Bladzijde 

II Mededelingen 

INTERINSTITUTIONELE AKKOORDEN 

Europese Commissie 

2012/C 271/01 Memorandum van overeenstemming tussen de Europese Commissie en het Europees Laboratorium 

voor Moleculaire Biologie 1 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE 

Europese Commissie 

2012/C 271/02 Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak COMP/M.6463 — 

Marquard & Bahls/Bominflot) ( ! ) 3 



IV Informatie 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE 
UNIE 

Europese Commissie 

2012/C 271/03 Wisselkoersen van de euro 4 



NL 



Prijs: 

3 EUR ( ] ) Voor de EER relevante tekst (Vervolg z.o.z.) 



Nummer 



Inhoud (vervolg) 



Bladzijde 



2012/C 271/04 



Administratieve overeenkomst met de Raad van Europa inzake het gebruik van het EU-logo door 
derden 5 



INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN 



2012/C 271/05 



Lijst van geregistreerde en gecertificeerde ratingbureaus 6 



V Adviezen 



BESTUURLIJKE PROCEDURES 
Europese Commissie 

2012/C 271/06 Oproep tot het indienen van voorstellen — EACEA/26/12 — Actie 4.1 — Ondersteuning van orga- 

nisaties die op Europees niveau op jeugdgebied werkzaam zijn 8 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID 
Europese Commissie 

2012/C 271/07 Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak COMP/M.6613 — Watson/Actavis) ( : ) 11 

2012/C 271/08 Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak COMP/M.6599 — Comsa Rail Transport/ 

Naviland Cargo/Grupo Logi'stico Sese/Target) — Voor een vereenvoudigde procedure in aanmerking 
komende zaak (') 12 




( ] ) Voor de EER relevante tekst 



8.9.2012 I NL | Publicatieblad van de Europese Unie C 271/1 

II 

(Mededelingen) 

INTERINSTITUTIONELE AKKOORDEN 

EUROPESE COMMISSIE 



Memorandum van overeenstemming tussen de Europese Commissie en het Europees Laboratorium 

voor Moleculaire Biologie 

(2012/C 271/01) 

De Europese Commissie, hierna de „Commissie" genoemd, en het Europees Laboratorium voor Moleculaire 
Biologie, met zetel in Heidelberg, Duitsland, hierna het „EMBL" genoemd (gezamenlijk hierna de „twee 
partijen" genoemd), 

GELET OP 

— Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie waarbij de samenwerking op het gebied van 
onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie met derde landen en internationale organisaties 
wordt bevorderd, 

— De Overeenkomst tot oprichting van het Europees Laboratorium voor Moleculaire Biologie, ondertekend 
op 30 mei 1973 ( J ); op basis van deze overeenkomst hebben de ondertekenaars de uitvoering van 
fundamenteel onderzoek in de moleculaire biologie, de opleiding van wetenschappers, studenten en 
gasten op alle niveaus, het aanbieden van vitale diensten aan wetenschappers in de lidstaten die onder- 
tekenaar zijn, het ontwikkelen van nieuwe instrumenten en methoden in de levenswetenschappen en het 
ondernemen van activiteiten voor technologieoverdracht aan het EMBL toevertrouwd, 

— De administratieve regeling voor wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Com- 
missie en het EMBL, ondertekend op 18 januari 1995, 

— De intentieverklaring tussen de Commissie en de EIROforum-organisaties, ondertekend op 24 juni 2010, 

— De kaderprogramma's van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, 
technologische ontwikkeling en demonstratie, 

— Het Groenboek van 2007 inzake nieuwe perspectieven voor de Europese Onderzoeksruimte (EOR) ( 2 ), 
waarin een oproep wordt gedaan tot nauwere samenwerking en een hechter partnerschap met inter- 
gouvernementele onderzoeksorganisaties zoals het EMBL, met name wat onderzoeksprogrammering, 
opleiding en mobiliteit van onderzoekers, onderzoeksinfrastructuur, intellectuele eigendom en inter- 
nationale samenwerking betreft, 

— De mededeling inzake internationale samenwerking in de EOR van 2008 ( 3 ), die het nut van een 
versterkt partnerschap tussen de Europese Gemeenschap en Europese intergouvernementele onderzoeks- 
organisaties, met name EIROforum-organisaties, bevestigt om bij te dragen tot het samenvoegen van de 
kritische massa die nodig is om een effectief antwoord te bieden op beleidsuitdagingen die in toene- 
mende mate mondiaal zijn, 



(') http://www.embl.de/aboutus/general_information/organisation/hostsite_agreement/un_agreement.pdf. 

( 2 ) Met het Groenboek inzake de Europese Onderzoeksruimte wordt bedoeld het op 4 april 2007 aangenomen groen- 
boek van de Commissie „De Europese Onderzoeksruimte: Nieuwe perspectieven", (COM(2007) 161 final). 

( 3 ) „Een strategisch Europees kader voor internationale samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie", 
24 September 2008 (COM(2008) 588). 



C 271/2 I NL | Publicatieblad van de Europese Unie 8.9.2012 

— De visie 2020 voor de EOR, op 2 december 2008 door de Raad van de Europese Unie (EU) ( ! ) 
goedgekeurd, die bepaalt dat tegen 2020 alle spelers in de hel EOR ( 2 ) ten voile de 5e vrijheid zullen 
genieten, 

— Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei' ( 3 ), op 17 juni 2010 door de 
Europese Raad goedgekeurd, het gerelateerde kerninitiatief „Een digitale agenda voor Europa", op 1 9 mei 
2010 door de Europese Commissie aangenomen ( 4 ) en het gerelateerde kerninitiatief „Innovatie-Unie", 
door de Europese Commissie op 6 oktober 2010 aangenomen ( 5 ), 

ERKENNENDE 

De respectieve verantwoordelijkheden van de twee partijen op bovengenoemde gebieden die elkaar weder- 
zijds versterken, 

De langdurige uitstekende samenwerking tussen het EMBL en de Europese Commissie op basis van de 
vorige administratieve regeling, 

HEBBEN OMTRENT HET VOLGENDE OVEREENSTEMMING BEREIKT: 

1. De twee partijen zijn voornemens samen te werken, rekening houdend met hun respectieve bevoegd- 
heden, teneinde de Europese Onderzoeksruimte te versterken en verder te ontwikkelen, met name op het 
gebied van onderzoeksprogrammering, opleiding en mobiliteit van onderzoekers, onderzoeksinfrastruc- 
tuur, intellectuele eigendom en internationale samenwerking. Te dien einde kunnen zij gezamenlijke 
activiteiten opzetten op het gebied van moleculaire levenswetenschappen. 

2. Rekening houdend met hun respectieve bevoegdheden, de institutionele verbanden en de operationele 
kaders, zullen de twee partijen elkaar informeren en raadplegen, naargelang dit passend is, over kwesties 
van wederzijds belang, in het bijzonder wat de consolidatie en verdere ontwikkeling van de Europese 
Onderzoeksruimte betreft. 

3. De in 1995 aan de Europese Commissie verleende status van waarnemer op de EMBL-Raad wordt 
gehandhaafd ( 6 ). 

4. De Commissie zal aan het EMBL het recht verlenen om kandidaten voor te dragen voor lidmaatschap 
van relevante deskundigen- en adviesorganen. Deze deskundigen zullen door de Commissie worden 
benoemd volgens haar eigen regels en procedures. 

5. De twee partijen richten contactpunten op en stellen communicatiemechanismen vast met het oog op 
het bereiken van de doelstellingen van dit memorandum van overeenstemming. 

6. De twee partijen komen wanneer nodig en ten minste jaarlijks bijeen om een evaluatie van de voortgang 
van de samenwerking te maken en eventueel nieuwe mogelijkheden van nauwere wederzijdse samen- 
werking, inclusief gezamenlijke activiteiten, te bespreken of potentiele synergieen te verkennen. 

7. De twee partijen zijn het eens over de kwesties in verband met de interpretatie en tenuitvoerlegging van 
dit memorandum van overeenstemming. 

8. De administratieve regeling van 18 januari 1995 wordt vervangen door dit memorandum van over- 
eenstemming. 

Gedaan in tweevoud te Heidelberg, 4 maart 2011. 

Voor de Europese Commissie Voor het Europees Laboratorium voor Moleculaire 

Biologie (EMBL) 

Maire GEOGHEGAN-QUINN Iain W. MATTAJ 

Commissaris voor Onderzoek, Innovatie en 

Wetenschap Directeur-generaal 



(^ Conclusies 16767/08 van de Raad Concurrentievermogen betreffende „Europese Onderzoeksruimte — Visie 2020", 
1-2 december 2008. 

( 2 ) De EOR omvat de EU en de met het kaderprogramma voor onderzoek geassocieerde landen. 

( 3 ) Mededeling COM(2010) 2020 van de Commissie van 3 maart 2010 en conclusies van de Europese Raad van 17 juni 
2010 (http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/nl/ec/115355.pdf). 

( 4 ) Mededeling COM(2010) 245 van de Commissie van 19 mei 2010. 

( 5 ) Mededeling COM(2010) 546 van de Commissie van 6 oktober 2010. 

( 6 ) De status van waarnemer is aan de Europese Commissie toegekend in de op 18 januari 1995 ondertekende admi- 
nistratieve regeling. 



8.9.2012 I NL | Publicatieblad van de Europese Unie C 271/3 



MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN 

DE EUROPESE UNIE 



EUROPESE COMMISSIE 



Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie 

(Zaak COMP/M.6463 — Marquard & Bahls/Bominflot) 

(Voor de EER relevante tekst) 

(2012/C 271/02) 

Op 19 maart 2012 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde 
concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is 
gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige 
tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na ver- 
wijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar: 

— op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling fusies (http://ec.europa.eu/competition/ 
mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebeschikkin- 
gen op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector, 

— in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/en/index.htm) onder document- 
nummer 32012M6463. EUR-Lex biedt online-toegang tot de communautaire wetgeving. 



C 271/4 



NL 



Publicatieblad van de Europese Unie 



8.9.2012 



IV 

(Informatie) 



INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN 
INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE 



EUROPESE COMMISSIE 



Wisselkoersen van de euro (') 
7 September 2012 

(2012/C 271/03) 



1 euro 





Munteenheid 


Koers 




Munteenheid 


Koers 


USD 


US-dollar 


1,2706 


AUD 


Australische dollar 


1,2279 


JPY 


Japanse yen 


100,26 


CAD 


Canadese dollar 


1,2472 


DKK 


Deense kroon 


7,4521 


HKD 


Hongkongse dollar 


9,8546 


GBP 


Pond sterling 


0,79670 


NZD 


Nieuw-Zeelandse dollar 


1,5787 


SEK 


Zweedse kroon 


8,4865 


SGD 


Singaporese dollar 


1,5739 


CHF 


Zwitserse frank 


1,2128 


KRW 


Zuid-Koreaanse won 


1 435,34 








ZAR 


Zuid-Afrikaanse rand 


10,4434 


ISK 


IJslandse kroon 
















CNY 


Chinese yuan renminbi 


8,0604 


NOK 


Noorse kroon 


7,3730 














HRK 


Kroatische kuna 


7,4355 


BGN 


Bulgaarse lev 


1,9558 














IDR 


Indonesische roepia 


12 168,59 


CZK 


Tsjechische koruna 


24,587 


MYR 


Maleisische ringgit 


3,9478 


HUF 


Hongaarse forint 


287,00 


PHP 


Filipijnse peso 


52,870 


LTL 


Litouwse litas 


3,4528 


RUB 


Russische roebel 


40,3911 


LVL 


Letlandse lat 


0,6963 


THB 


Thaise baht 


39,643 


PLN 


Poolse zloty 


4,1224 


BRL 


Braziliaanse real 


2,5769 


RON 


Roemeense leu 


4,4805 


MXN 


Mexicaanse peso 


16,5019 


TRY 


Turkse lira 


2,2918 


INR 


Indiase roepie 


70,2450 



(') Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers. 



8.9.2012 I NL | Publicatieblad van de Europese Unie C 271/5 

Administratieve overeenkomst met de Raad van Europa inzake het gebruik van het EU-logo door 

derden 

(2012/C 271/04) 

1. Algemeen principe 

Natuurlijke personen en rechtspersonen (hierna „gebruiker" genoemd) mogen het EU-logo of delen daarvan 
onder de volgende voorwaarden gebruiken. 

2. Gebruiksvoorwaarden 

Het gebruik van het EU-logo en/of delen daarvan is toegestaan voor niet-commercieel en commercieel 
gebruik, tenzij: 

a) door dat gebruik ten onrechte de indruk wordt gewekt of wordt verondersteld dat er een verband bestaat 
tussen de gebruiker en een van de instellingen, organen of instanties van de Europese Unie of de Raad 
van Europa; 

b) door dat gebruik het publiek ten onrechte zou kunnen denken dat de gebruiker wordt gesteund of 
gesponsord door of de goedkeuring of instemming heeft gekregen van een van de instellingen, organen 
of instanties van de Europese Unie of de Raad van Europa; 

c) dat gebruik gepaard gaat met een doelstelling of activiteit die onverenigbaar is met de doelstellingen en 
beginselen van de Europese Unie of de Raad van Europa of die anderszins onwettig is. 

3. Handelsmerk en daarmee verband houdende kwesties 

Het gebruik van het EU-logo overeenkomstig de hiervoor beschreven voorwaarden houdt geen toestemming 
in om het logo of een imitatie daarvan te registreren als een handelsmerk of een ander intellectuele-eigen- 
domsrecht. De Europese Commissie en de Raad van Europa blijven toezicht houden op aanvragen tot 
registratie van het EU-logo of delen daarvan als (onderdeel van) intellectuele-eigendomsrechten, overeen- 
komstig de geldende wettelijke bepalingen. 

4. Wettelijke verantwoordelijkheid 

Het gebruik van het EU-logo of delen daarvan geschiedt op eigen wettelijke verantwoordelijkheid. De 
gebruiker is aansprakelijk voor eventueel misbruik en eventuele schade als gevolg van dat gebruik, over- 
eenkomstig de wetten van de lidstaten of een derde land. 

5. Recht op vervolging van misbruik 

De Commissie behoudt zich het recht voor om op eigen initiatief of op verzoek van de Raad van Europa 
inzake 

— gebruik dat niet voldoet aan de hier beschreven voorwaarden of 

— gebruik dat de Commissie of de Raad van Europa schadelijk achten, een vordering in te stellen bij de 
rechtbank van een lidstaat of een derde land. 



C 271/6 



NL 



Publicatieblad van de Europese Unie 



8.9.2012 



INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN 

Lijst van geregistreerde en gecertificeerde ratingbureaus 

(2012/C 271/05) 



De onderstaande ratingbureaus zijn geregistreerd of gecertificeerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 
1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 September 2009 inzake ratingbureaus (de 
verordening inzake ratingbureaus). 

De lijst wordt door de ESMA gepubliceerd overeenkomstig artikel 18, lid 3, van de verordening inzake 
ratingbureaus en wordt binnen vijf werkdagen na vaststelling van een besluit tot registratie of certificatie 
geactualiseerd. De Europese Commissie publiceert de lijst op haar beurt binnen 30 dagen na ieder actua- 
lisering in het Publicatieblad van de Europese Unie. Gedurende die periode kunnen er derhalve verschillen 
bestaan tussen de door de ESMA gepubliceerde lijst en de lijst die in het Publicatieblad beschikbaar is. 

Geregistreerde of gecertificeerde ratingbureaus 

Voor het laatst bijgewerkt op: 30 juli 2012 



Naam ratingbureau 


Land van 
vestiging 


Bevoegde registratieautoriteit in lidstaat 
van vestiging 


Status 


Datum inwerkingtreding 


Euler Hermes Rating GmbH 


Duitsland 


Bundesanstalt fur Finanzdienstleis- 
tungsaufsicht (BaFin) 


Geregistreerd 


16 november 2010 


Japan Credit Rating Agency 
Ltd 


Japan 


Autorite des marches financiers 
(AMF) 


Gecertificeerd 


6 januari 2011 


Feri EuroRating Services AG 


Duitsland 


Bundesanstalt fur Finanzdienstleis- 
tungsaufsicht (BaFin) 


Geregistreerd 


14 april 2011 


Bulgarian Credit Rating 
Agency AD 


Bulgarije 


Financial Supervision Commission 
(FSC) 


Geregistreerd 


6 april 2011 


Creditreform Rating AG 


Duitsland 


Bundesanstalt fur Finanzdienstleis- 
tungsaufsicht (BaFin) 


Geregistreerd 


18 mei 2011 


Scope Credit Rating GmbH 
(vroeger PSR Rating GmbH) 


Duitsland 


Bundesanstalt fur Finanzdienstleis- 
tungsaufsicht (BaFin) 


Geregistreerd 


24 mei 2011 


ICAP Group SA 


Griekenland 


Hellenic Capital Market 
Commission (HCMC) 


Geregistreerd 


7 juli 2011 


GBB-Rating Gesellschaft fur 
Bonitatsbeurteilung GmbH 


Duitsland 


Bundesanstalt fur Finanzdienstleis- 
tungsaufsicht (BaFin) 


Geregistreerd 


28 juli 2011 


ASSEKURATA Assekuranz 
Rating-Agentur GmbH 


Duitsland 


Bundesanstalt fur Finanzdienstleis- 
tungsaufsicht (BaFin) 


Geregistreerd 


16 augustus 2011 


Companhia Portuguesa de 
Rating, SA (CPR) 


Portugal 


Comissao do Mercado de Valores 
Mobiliarios (CMVM) 


Geregistreerd 


26 augustus 2011 


AM Best Europe — Rating 
Services Ltd. (AMBERS) 


Verenigd 
Koninkrijk 


Financial Services Authority (FSA) 


Geregistreerd 


8 September 2011 


DBRS Ratings Limited 


Verenigd 
Koninkrijk 


Financial Services Authority (FSA) 


Geregistreerd 


31 oktober 2011 



8.9.2012 



NL 



Publicatieblad van de Europese Unie 



C 271/7 



Naam ratingbureau 


Land van 
vestiging 


Bevoegde registratieautoriteit in lidstaat 
van vestiging 


Status 


Datum inwerkingtreding 


Fitch France S.A.S. 


Frankrijk 


Autorite des marches financiers 
(AMF) 


Geregistreerd 


31 oktober 2011 


Fitch Deutschland GmbH 


Duitsland 


Bundesanstalt fur Finanzdienstleis- 
tungsaufsicht (BaFin) 


Geregistreerd 


31 oktober 2011 


Fitch Italia SpA 


Italie 


Commissione Nazionale per le 
Societa e la Borsa (CONSOB) 


Geregistreerd 


31 oktober 2011 


Fitch Polska SA 


Polen 


Komisja Nadzoru Finansowego 
(KNF) 


Geregistreerd 


31 oktober 2011 


Fitch Ratings Espana SA.U. 


Spanje 


Comision Nacional del Mercado 
de Valores (CNMV) 


Geregistreerd 


31 oktober 2011 


Fitch Ratings Limited 


Verenigd 
Koninkrijk 


Financial Services Authority (FSA) 


Geregistreerd 


31 oktober 2011 


Fitch Ratings CIS Limited 


Verenigd 
Koninkrijk 


Financial Services Authority (FSA) 


Geregistreerd 


31 oktober 2011 


Moody's Investors Service 
Cyprus Ltd 


Cyprus 


Cyprus Securities and Exchange 
Commission (CySEC) 


Geregistreerd 


31 oktober 2011 


Moody's France SA.S. 


Frankrijk 


Autorite des marches financiers 
(AMF) 


Geregistreerd 


31 oktober 2011 


Moody's Deutschland 
GmbH 


Duitsland 


Bundesanstalt fur Finanzdienstleis- 
tungsaufsicht (BaFin) 


Geregistreerd 


31 oktober 2011 


Moody's Italia S.r.l. 


Italie 


Commissione Nazionale per le 
Societa e la Borsa (CONSOB) 


Geregistreerd 


31 oktober 2011 


Moody's Investors Service 
Espana SA 


Spanje 


Comision Nacional del Mercado 
de Valores (CNMV) 


Geregistreerd 


31 oktober 2011 


Moody's Investors Service 
Ltd 


Verenigd 
Koninkrijk 


Financial Services Authority (FSA) 


Geregistreerd 


31 oktober 2011 


Standard & Poor's Credit 
Market Services France 
S.A.S. 


Frankrijk 


Autorite des marches financiers 
(AMF) 


Geregistreerd 


31 oktober 2011 


Standard & Poor's Credit 
Market Services Italy S.r.l. 


Italie 


Commissione Nazionale per le 
Societa e la Borsa (CONSOB) 


Geregistreerd 


31 oktober 2011 


Standard & Poor's Credit 
Market Services Europe 
Limited 


Verenigd 
Koninkrijk 


Financial Services Authority (FSA) 


Geregistreerd 


31 oktober 2011 


CRIF SpA 


Italie 


Commissione Nazionale per le 
Societa e la Borsa (CONSOB) 


Geregistreerd 


22 december 2011 


Capital Intelligence (Cyprus) 
Ltd 


Cyprus 


Cyprus Securities and Exchange 
Commission (CySEC) 


Geregistreerd 


8 mei 2012 


European Rating Agency, 
a.s. 


Slowakije 


National Bank of Slovakia 


Geregistreerd 


30 juli 2012 



C 271/8 I NL | Publicatieblad van de Europese Unie 8.9.2012 

V 
(Adviezen) 

BESTUURLIJKE PROCEDURES 

EUROPESE COMMISSIE 



OPROEP TOT HET INDIENEN VAN VOORSTELLEN — EACEA/26/12 
Actie 4.1 — Ondersteuning van organisaties die op Europees niveau op jeugdgebied werkzaam zijn 

(2012/C 271/06) 

1. Doelstelling 

Deze oproep tot het indienen van voorstellen betreft de verlening van structurele steun in de vorm van 
exploitatiesubsidies aan organisaties die op Europees niveau op jeugdgebied werkzaam zijn en een doel van 
algemeen Europees belang nastreven. 

De oproep heeft tot doel organisaties te ondersteunen die via hun permanente, dagelijkse en normale 
activiteiten bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma Jeugd in actie". 

Deze activiteiten moeten bijdragen tot een grotere participatie van jongeren als burgers in het openbare 
leven en de samenleving en moeten bovendien leiden tot de ontwikkeling en uitvoering van Europese 
samenwerkingsactiviteiten op jeugdgebied in de breedste zin van het woord. 

De oproep beoogt organisaties te selecteren om exploitatiesubsidieovereenkomsten te sluiten voor het 
begrotingsjaar 2013. Zij heeft geen betrekking op organisaties die met het Uitvoerend Agentschap een 
kaderpartnerschapsovereenkomst voor 2011-2013 hebben gesloten. 

2. In aanmerking komende gegadigden 

2.1. Organisaties die in aanmerking komen 

Deze oproep tot het indienen van voorstellen is gericht tot: 

1. Europese niet-gouvernementele organisaties: 

a) Europese overkoepelende organisaties met afdelingen in ten minste 8 in aanmerking komende landen; 

b) formele Europese netwerken met formele statutaire ledenorganisaties in ten minste 8 in aanmerking 
komende landen; 

2. informele Europese netwerken — bestaande uit onderling onafhankelijke organisaties en actief in ten 
minste 8 in aanmerking komende landen. 

Om in aanmerking te komen voor een exploitatiesubsidie, moet een organisatie aan de volgende vereisten 
voldoen: 

— zij heeft geen winstoogmerk; 

— zij is niet-gouvernementeel; 

— zij is op de uiterste datum voor indiening van de aanvragen ten minste 1 jaar wettelijk geregisteerd in 
een in aanmerking komend land; 



8.9.2012 I NL | Publicatieblad van de Europese Unie C 271/9 

— zij is een jongerenorganisatie of een organisatie met een bredere doelstelling waarvan een deel van de 
activiteiten op jongeren is gericht; 

— zij betrekt jongeren bij het beheer van de ten behoeve van hen ontwikkelde activiteiten; 

— zij heeft ten minste een (al dan niet bezoldigde) vaste medewerker. Er wordt een uitzondering gemaakt 
voor organisaties die nog nooit uit hoofde van deze actie subsidie hebben ontvangen en die bij 
subsidietoekenning van plan zijn een vaste medewerker in dienst te nemen. 

2.2. Landen die in aanmerking komen 

Organisaties moeten in een van de volgende landen zijn gevestigd om voor subsidie in aanmerking te 
komen: 

— de lidstaten van de Europese Unie; 

— de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA): IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitser- 
land; 

— de kandidaat-lidstaten waarvoor een pretoetredingsstrategie bestaat: Kroatie en Turkije; 

— de westelijke Balkanlanden: Albanie, Bosnie en Herzegovina, Kosovo (onder Resolutie 1244/1999 van de 
VN-Veiligheidsraad), Montenegro, Servie, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonie; 

— de volgende Oost-Europese landen: Moldavie, Oekraine, de Russische Federatie, Wit-Rusland. 

3. Subsidiabele activiteiten 

De organisaties moeten in hun jaarplan een reeks activiteiten opnemen die voldoen aan de grondbeginselen 
van het optreden van de Europese Unie op jeugdgebied. 

Bij de activiteiten die kunnen bijdragen tot versterking en verbetering van de doelmatigheid van het 
optreden van de Europese Unie gaat het met name om: 

— groep 1: optreden als spreekbuis voor en in het belang van jongeren in al hun diversiteit op Europees 
niveau; 

— groep 2: uitwisseling van jongeren en vrijwilligerswerk; 

— groep 3: niet-formele en informele leer- en activiteitsprogramma's die gericht zijn op jongeren; 

— groep 4: bevordering van intercultureel leren en intercultureel begrip; 

— groep 5: discussies over Europese aangelegenheden, EU-beleid of jeugdbeleid; 

— groep 6: verspreiding van informatie over het optreden van de Europese Unie; 

— groep 7: acties ter bevordering van participatie en initiatieven van jongeren. 

4. Toekenningscriteria 

Subsidiabele aanvragen worden op grond van de volgende criteria beoordeeld: 

— relevantie voor de doelstellingen en prioriteiten van het programma Jeugd in actie" en van de oproep 
tot het indienen van voorstellen (30 %); 

— kwaliteit van het werkplan en van de in het kader daarvan gebruikte werkmethoden (50 %); 

— aantal deelnemers en hun profiel, alsook aantal landen waarop de activiteiten betrekking hebben (20 %). 



C 271/10 I NL | Publicatieblad van de Europese Unie 8.9.2012 

5. Beschikbare begroting 

Het totale bedrag dat in het leader van deze oproep tot het indienen van voorstellen wordt uitgetrokken 
voor de medefinanciering van de exploitatie van organisaties die op Europees niveau op jeugdgebied werk- 
zaam zijn, wordt geraamd op 800 000 EUR. 

De financiele bijdrage uit de begroting van de Unie mag niet meer dan 80 % van de geraamde uitgaven 
bedragen (voor aanvragers die de subsidieberekening op basis van een begroting toepassen, betekent dit 
80 % van de subsidiabele kosten f 1 )). 

De maximumsubsidie voor elke organisatie bedraagt 3 5 000 EUR voor een jaarovereenkomst. 

Het Agentschap behoudt zich het recht voor om niet alle beschikbare financiele middelen toe te kennen. 

6. Indiening van aanvragen 

De subsidieaanvragen moeten worden opgesteld in een van de officiele EU-talen, met behulp van het 
elektronische formulier dat speciaal hiervoor is ontworpen. 

De formulieren zijn beschikbaar op het volgende internetadres: 

http://eacea.ec.europa.eu/youth/index_en.htm 

Het elektronische aanvraagformulier moet, naar behoren ingevuld, uiterlijk op 15 november 2012 om 
12.00 uur Midden-Europese tijd (middag) worden ingediend. 

Tevens moet uiterlijk op 15 november 2012 een papieren versie van de aanvraag naar het volgende adres 
worden gestuurd: 

Education, Audiovisual and Culture Executive Agency 

Youth Unit (P6) — Grant application — Action 4.1 — 2013 

BOUR 4/29 

Avenue du Bourget/Bourgetlaan 1 

1140 Brussel 

BELGIE 

— per post (datum postmerk), 

— per koeriersdienst (datum van ontvangst door de koeriersdienst die de aanvraag aan het Agentschap 
bezorgt). 

Per fax of e-mail verzonden aanvragen worden afgewezen. 

7. Aanvullende in forma tic 

De aanvragen moeten voldoen aan de bepalingen van de Richtsnoeren voor aanvragers — Oproep tot het 
indienen van voorstellen EACEA/26/12, worden ingediend met behulp van het hiervoor bestemde aan- 
vraagformulier en de vereiste bijlagen bevatten. 

De genoemde documenten zijn beschikbaar op het volgende internetadres: 

http://eacea.ec.europa.eu/youth/index_en.htm 



(') Zie punt 8.3 van de Richtsnoeren voor aanvragers 2013 voor de beschrijving van de subsidieberekeningsmethoden. 



8.9.2012 I NL | Publicatieblad van de Europese Unie C 271/11 



PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET 
GEMEENSCHAPPELIJKMEDEDINGINGSBELEID 



EUROPESE COMMISSIE 



Voorafgaande aanmelding van een concentratie 

(Zaak COMP/M.6613 — Watson/Actavis) 

(Voor de EER relevante tekst) 

(2012/C 271/07) 

1. Op 31 augustus 2012 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de 
zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad ( ! ) ontvangen. Hierin is meegedeeld dat 
Watson Pharmaceuticals, Inc. („ Watson", Verenigde Staten) in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de 
EG-concentratieverordening de volledige zeggenschap verkrijgt over Actavis Pharma Holding 4 ehf., Actavis 
Sari en Actavis Inc. (tezamen „Actavis", Zwitserland) door de verwerving van aandelen. 

2. De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zip: 

— Watson: ontwikkeling, vervaardiging, verkoop en distributie van generieke, biologische en merkgenees- 
middelen, 

— Actavis: ontwikkeling, vervaardiging en verkoop van generieke geneesmiddelen. 

3. Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde transactie 
binnen het toepassingsgebied van de EG-concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt 
wordt de definitieve beslissing echter aangehouden. 

4. De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen 
concentratie kenbaar te maken. 

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking 
hebben bereikt. Zij kunnen per faxbericht (+32 22964301), per e-mail naar COMP-MERGER-REGISTRY® 
ec.europa.eu of per post, onder vermelding van zaaknummer COMP/M.661 3 — Watson/Actavis, aan onder- 
staand adres worden toegezonden: 

Europese Commissie 

Directoraat-generaal Concurrentie 

Griffie voor concentraties 

J-70 

1049 Brussel 

BELGIE 



(') PB L 24 van 29.1.2004, biz. 1 (de „EG-concentratieverordening"). 



C 271/12 I NL | Publicatieblad van de Europese Unie 8.9.2012 

Voorafgaande aanmelding van een concentratie 

(Zaak COMP/M.6599 — Comsa Rail Transport/Naviland Cargo/Grupo Logistico Sese/Target) 

Voor een vereenvoudigde procedure in aanmerking komende zaak 

(Voor de EER relevante tekst) 

(2012/C 271/08) 

1. Op 3 September 2012 heeft de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de 
zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad ( x ) ontvangen. Hierin is meegedeeld dat 
Comsa Rail Transport, S.A.U. („CRT", Spanje), die deel uitmaakt van het Spaanse concern Comsa-EMTE, 
Naviland Cargo, SA („Naviland", Frankrijk), die deel uitmaakt van het Franse concern SNCF en Grupo 
Logistico Sese S.L. („Sese", Spanje) in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de EG-concentratieverordening 
de gezamenlijke zeggenschap verkrijgen over een onderneming (.Joint Venture") door de verwerving van 
aandelen in een nieuw opgerichte onderneming. 

2. De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn: 

— CRT: logistieke dienstverlening per spoor en vervoerdiensten, 

— Naviland: goederenvervoer per spoor, intermodaal goederenvervoer en exploitatie van intermodale ver- 
voerterminals, 

— Sese: wegvervoer, intermodaal vervoer, expeditie en logistieke dienstverlening, 

— Joint Venture: goederenvervoer over land tussen Portugal en Duitsland. 

3. Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde concentratie 
binnen het toepassingsgebied van de EG-concentratieverordening kan vallen. Ten aanzien van dit punt 
wordt de definitieve beslissing echter aangehouden. Er zij op gewezen dat deze zaak in aanmerking kan 
komen voor de vereenvoudigde procedure zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie betreffende 
een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens de EG-concentra- 
tieverordening ( 2 ). 

4. De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen 
concentratie kenbaar te maken. 

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking 
hebben bereikt. Zij kunnen per faxbericht (+32 22964301), per e-mail naar COMP-MERGER-REGISTRY® 
ec.europa.eu of per post, onder vermelding van zaaknummer COMP/M.6599 — Comsa Rail Transport/ 
Naviland Cargo/Grupo Logistico Sese/Target, aan onderstaand adres worden toegezonden: 

Europese Commissie 

Directoraat-generaal Concurrentie 

Griffie voor concentraties 

J-70 

1049 Brussel 

BELGIE 



(') PB L 24 van 29.1.2004, biz. 1 (de „EG-concentratieverordening"). 

( 2 ) PB C 56 van 5.3.2005, biz. 32 („mededeling betreffende een vereenvoudigde procedure'" 



Abonnementsprijzen 2012 (excl. btw, incl. verzendkosten voor normale verzending) 



Publicatieblad van de Europese Unie, L- en C-serie, 
uitsluitend papieren versie 


22 officiele talen van de 
Europese Unie 


1 200 EUR per jaar 


Publicatieblad van de Europese Unie, L- en C-serie, 
papieren versie + dvd (jaarlijks) 


22 officiele talen van de 
Europese Unie 


1 310 EUR per jaar 


Publicatieblad van de Europese Unie, L-serie, 
uitsluitend papieren versie 


22 officiele talen van de 
Europese Unie 


840 EUR per jaar 


Publicatieblad van de Europese Unie, L- en C-serie, 
dvd (maandelijks) (cumulatief) 


22 officiele talen van de 
Europese Unie 


100 EUR per jaar 


Supplement op het Publicatieblad van de Europese Unie 
(S-serie: Overheidsopdrachten en aanbestedingen), dvd, verschijnt 
een keer per week 


Meertalig: 23 officiele talen 
van de Europese Unie 


200 EUR per jaar 


Publicatieblad van de Europese Unie, C-serie „Vergelijkende 
onderzoeken" 


Taal (talen) van het (de) 
vergelijkende onderzoek(en) 


50 EUR per jaar 



Het abonnement op het Publicatieblad van de Europese Unie, dat in de officiele talen van de Europese Unie 
verschijnt, is verkrijgbaar in 22 verschillende taalversies. Het abonnement omvat de L-serie (Wetgeving) en de 
C-serie (Mededelingen en bekendmakingen). 

leder abonnement geldt slechts voor een enkele taalversie. 

Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 920/2005 van de Raad, bekendgemaakt in Publicatieblad L 156 van 18 juni 
2005, waarin is bepaald dat de instellingen van de Europese Unie tijdelijk niet verplicht zijn om alle rechtsbesluiten 
in het lers te redigeren en in die taal bekend te maken, worden de in het lers opgestelde nummers van het 
Publicatieblad apart verkocht. 

Het abonnement op het Supplement op het Publicatieblad van de Europese Unie (S-serie: Overheidsopdrachten 
en aanbestedingen) omvat alle 23 officiele taalversies op een meertalige dvd. 

Op verzoek kunnen de abonnees op het Publicatieblad van de Europese Unie eveneens de verschillende bijlagen 
van het Publicatieblad ontvangen. De abonnees worden op de hoogte gebracht van het verschijnen van bijlagen 
door middel van een „Bericht aan de lezer" in het Publicatieblad van de Europese Unie. 

Verkoop en abonnementen 

Abonnementen op verscheidene niet-kosteloze publicaties, zoals het abonnement op het Publicatieblad van de 
Europese Unie, zijn verkrijgbaar bij onze verkoopkantoren. Een lijst met verkoopkantoren is te vinden op het 
volgende internetadres: 

http://publications.europa.eu/others/agents/index_nl.htm 



Via EUR-Lex (http://eur-lex.europa.eu) heeft u direct en gratis toegang tot het recht van de 
Europese Unie. Op deze website kunt u het Publicatieblad van de Europese Unie raadplegen. 
U vindt er eveneens de Verdragen, de wetgeving, de jurisprudentie en de voorbereidende wetgevende 

besluiten. 

Meer informatie over de Europese Unie is te vinden op de volgende website: http://europa.eu 



E81 

_______ 

t Bureai 



Bureau voor publicaties van de Europese Unie 

2985 Luxemburg 
LUXEMBURG 



NL 



S" - n 
ffi « 3 
§ "2. S 



- s-g- 

(1 3 «> 

W fll U 

ID Oi , 
S« | 

mm-' 
cr ST I 

Q. 2 ° 

m t> n 

g < « 

Sr 3 id 

OJ IQ ft) 

- 2 s 




r 3 w 



° S B- 

£ ° 1" 



-5^=5" 



y 


□ 


o 




o 


j 


2 








g 


Q. 




cr 




o 


m 


a> 








cr 


o 


E. 


< 






Q. 




fD_ 


t 






Q. 




fD 


Cl 


3 


\Q 


re 




fD 


IU 




ol 


fD 


< 
















Q. 


fD 


fD 


fD 


■a 


3 


ft 








o 

o 

3 


S 


< 


I 






0) 


3 
Q. 

< 


pi 


fD 


IQ 


ft 


ro 


< 




3 






Q. 


re 


fD 


Q. 


LQ 








O 


o_ 






a, 


CL 


FE 










ro 








fD 

3 


< 


cr 






Q. 


(3 


n> 


a> 














"D 


■p 


fD 




fD 




c 








jS" 




3 




P+ 








3 




3 




fD 




Q- 




fD" 












Q- 




fD 





















m 


> 








c 












c 








o 


3 








■a 








n> 


£ 








g_ 






























fD 










n 


3 


















3" 


iF 








ft) 


o 8 








■a 












E" s 








c 


i o" 






a 


Dl 


2 — 


O 
O 
CO 

i 




ft) 
m 

c 


3 

5 


fo D " 


O 






o 


3 % 


c^ 


13 

C 

3 
3 


o 


o 


3 c 


CO 
VO 


fD 

LA 

ft) 


D. 


S i. 


o 


2 


c 


<. 


<Q S 


^ 


* 


3 


5" 








5' 


a 


f J 








3 












= 








o 

■o 




















c 


1 








€ 


« 








< 




















0) 










LQ 










fD 










3 




















O 


3 








< 


3 








fD 























< 
o 


=5" 


fD Q 


o 


Q_ 


i j 




0) 


1 


c: 


Q. °- 

S a" 
o 2 
< < 


fD 

cr 


< 


< 




^ zs 




Q_ 




Q. 


iq' 


i/i' fD 

O m 


fD 


"O 




— 




3 


:■ 


fD fD 

"2 5 


c" 


g 


S ro 














fD 


o 






< 


» ! 


O 








N 


~- 


a> 


a> 


"O 


S Q. 


fD 








01 IQ 


g 


■. 


3 3 


a. 






TJ 


S- 


o a. 


fD 

fD 


2, 


o g 


LQ 






a. 




Q- r* 






o 


3 


|| 


■ 




Q. 




"DT 33 


fD 

O 


Cl 


O > 

< ~; 

fD cr 


"O 




a. g 

fD g 


s 




x s 


fD 

B 


< 


° < 

O fD 


3 




2 CT 
C O 


■a 


LO 


fD 

c 


fD 


~ Q- 


. 


3 3 




3 


Q. g 




cr 


^ <T> 






3 rt 




< 


O =T 






3 fD 




fD 








=> 3 




Q_ 


o g. 




a> 


fD 9 



EI "5 

g C 



<1FRA 

EUROPEAN UNION AGENCY FOR FUNDAMENTAL RIGHTS 



Een stap in het verleden - 
een les voor de toekomst: 

Handboek voor leraren 



VOORWOORD 



De Holocaust heeft ons geleerd dat zonder eerbiediging en toepassing van 
fundamentele mensenrechten het ongelooflijke waarheid kan worden. Er is 
dan ook een nauw verband tussen de Holocaust en de latere 
mensenrechtenontwikkelingen. Nadat in 1948 de Universele Verklaring van 
de Rechten van de Mens was aangenomen en later allerlei Europese 
regionale mensenrechteninstrumenten, kon men geleidelijk aan een plaats 
geven aan de lessen uit de Holocaust en zijn betekenis voor de waarden 
waaraan de Europese Unie nu zijn kracht ontleent. De Europese Unie 
erkent de Holocaust als een kernelement in de Europese geschiedenis 
en zijn erfgoed. 

De door het Europees Parlement aangenomen resoluties om de herinnering 
aan de Holocaust levend te houden, evenals de in januari 2000 
ondertekende Verklaring van Stockholm, zijn het bewijs van de algemene 
erkenning van de Holocaust als een specifieke historische misdaad. Daarom 
is het van groot belang dat we in de context van de huidige uitdagingen niet 
de fouten uit het verleden herhalen. Het Bureau van de Europese Unie voor 
de grondrechten (FRA) wil de lessen uit de Holocaust respecteren en ze 
gebruiken voor het onderwijs van toekomstige generaties, met name door de 
mensenrechtensituatie van de Holocaust te gebruiken om te wijzen op het 
belang van respect voor de mensenrechten, diversiteit en bescherming 
van minderheden. 

Het verlies van menselijke diversiteit en cultureel erfgoed tijdens de 
Holocaust kan niet worden vervangen. Met onderwijs over de Holocaust 
kunnen we het hebben over mensenrechtenschendingen en misdaden en 
het helpt ook om bewustzijn en begrip van deze historische gebeurtenis 
bij te brengen. Toch is het niet altijd eenvoudig om een goede, 
betekenisvolle brug te slaan tussen verleden en heden. Veel leraren die 
werden ondervraagd over het FRA-onderzoeksproject getiteld "Ontdek 
het verleden voor de toekomst — De rol van historische plaatsen en musea 
in het onderwijs over de Holocaust en mensenrechteneducatie in de EU" 
antwoordden dat zij het belangrijk vinden om een verband te leggen 
tussen de Holocaust en mensenrechten en dat ze daarbij beter begeleid 
wensten te worden. 



Een stapin het verleden-een les voor de toekomst: Handboekvoor lerarenr 



Bezoeken aan plaatsen en tentoonstellingen die met de Holocaust te 
maken hebben, kunnen een krachtig instrument zijn om verband te 
leggen met de Holocaust en lessen in mensenrechten. Enerzijds geven die 
de kans om de bijzonderheden van een historische gebeurtenis als de 
Holocaust te bestuderen en anderzijds bieden ze een grote bron van 
kennis om na te denken over kwesties van universele mensenrechten en 
actuele aangelegenheden. Vele van de in het handboek vermelde plaatsen 
getuigen rechtstreeks van de misdaden van het nationaalsocialisme en de 
gevolgen van racistische en antisemitische ideologieen en praktijken die 
leiden tot stigmatisering, discriminatie, dehumanisering en uiteindelijk 
het ontnemen van het recht op leven aan mensen. Onderwijs over de 
Holocaust om na te denken over onze huidige samenleving betekent ook 
leren omgaan met de verschillende — soms botsende — invalshoeken van 
alle betrokkenen: slachtoffers, daders, toeschouwers en redders. 

Dit handboek is geschreven om leraren ideeen te geven over wat ze in 
aanmerking kunnen nemen bij een bezoek aan de gedenkplaatsen en 
-musea van de Holocaust. Het handboek geeft voorbeelden en oefeningen 
over de manier waarop gedenkplaatsen en -musea van de Holocaust 
leerlingen een concreet beeld kunnen geven van de mogelijke gevolgen als 
mensenrechten niet worden geeerbiedigd. Het biedt een aantal vragen en 
instrumenten die nuttig kunnen zijn om leerlingen op een creatieve en 
kritische manier hun kennis van mensenrechten te laten ontwikkelen op 
basis van kennis van de Holocaust. 

Het FRA hoopt dat leraren in dit handboek inspiratie zullen vinden voor 
hun bezoeken aan de plaatsen en musea van de Holocaust. Hopelijk draagt 
het ook bij aan het debat over de vraag hoe de herinnering aan de Holocaust 
bewaard kan blijven en hoe er zinvolle mensenrechtenlessen uit getrokken 
kunnen worden. 

We willen graag een woord van dank richten tot Anna-Karin 
Johansson en Krister Mattsson van het Living History Forum voor 
het uitwerken van de opzet van het handboek en tot degenen die 
hen daarbij hebben geholpen: Jolanta Ambrosewicz-Jacobs 
(Jagiellonian Universiteit, Krakau), Wolf Kaiser (Huis van de 
Wannsee-Conferentie, Berlijn), Paul Salmons (Instituut van 



Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren 



Educatie, Universiteit van Londen), Monique Eckmann (Universiteit 
van toegepaste wetenschappen van West-Zwitserland), Barry van 
Driel (Anne Frank Huis, Amsterdam), Eva Fried, Birgitta Lowander, 
Stefan Andersson, Christina Gamstorp, Max Sollinger, Bitte Wallin 
en Oscar Osterberg (Living History Forum, Stockholm) en Verena 
Haug (Universiteit van Frankfurt). 

Morten Kj serum 
Direktor 



INHOUD 

2 Voorwoord 

7 Inleiding 

10 Wat vinden docenten en leerlingen? 

12 De Holocaust en de rechten van de mens 

14 Mensenrechtentijdlijn met focus op Europa 

16 1919-1932 De opkomst van de nazi's 

18 1933-1939 De voorbereiding van de Holocaust 

20 Van Neurenberg tot Den Haag 

22 Patronen van continui'teit 

26 Een ervaring die iets bijbrengt 

28 Het bezoek aan een gedenkplaats organiseren 

30 De Holocaust en de mensenrechten als lesonderwerp 

32 Authenticiteit - een gevoel van echtheid 

34 Onderweg naar Auschwitz zie je misschien niets - tenzij je heel goed kijkt 

35 Wat verloren gegaan is in Rhodos 

36 Intense gevoelens bij het bezoeken van de plekken 
38 De individuen achter de statistieken 

41 Foto's roepen vragen op 

42 Daders, slachtoffers en toeschouwers 
44 Daders en slachtoffers onderzoeken 

46 Toeschouwers - de zwijgende meerderheid 

48 Actieve deelname bevordert het leren 

50 De multiculturele klas 

52 Open voor discussie 



Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor lerarenr 



INLEIDING 



De totstandkoming van dit handboek 

60 jaar na de pogrom van 1938, 00k bekend als Kristalnacht, lanceerde het 
Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) een project 
over onderwijs over de Holocaust en mensenrechteneducatie. De eerste 
proeven met videoconferenties tussen overlevenden van de Holocaust en 
jongeren gaven het belang aan van de Holocaust bij het onderwijs over 
mensenrechten aan jongeren van vandaag. Het FRA had in 2006 de rol 
van waarnemer in de Task Force for International Cooperation on 
Holocaust Education, Remembrance and Research (ITF) en heeft zijn 
werk over de Holocaust en mensenrechteneducatie gebaseerd op de 
volgende orienterende vragen van de ITF: (1) Waarom onderwijs over de 
Holocaust? (2) Wat vertel je over de Holocaust? en (3) Hoe vertel je over de 
Holocaust? Het Bureau heeft 00k ervaringen bijeengebracht en 
gebruikgemaakt van het werk van de Raad van Europa en de Organisatie 
voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) op dit gebied. 

Met die basis heeft men getracht het verband verder uit te werken tussen 
onderwijs over de Holocaust en mensenrechteneducatie, de bestaande 
praktijk betreffende pedagogische inzichten, methodologie en gewoonten 
op gedenkplaatsen en in musea, en de behoeften van leraren bij het 
uitwerken van lessen over Holocaust en mensenrechteneducatie. De 
resultaten van het project zijn doorgegeven aan andere vormen van EU- 
beleid zoals het Europees kader van sleutelcompetenties voor een leven lang 
leren en het programma "Europa voor de burger"; ze hebben 00k 
bijgedragen aan het debat over de Holocaust en mensenrechteneducatie. 

Het project bevat herdenkingen, pedagogische en onderzoeksaspecten, 
netwerken, in contact met veldwerkers. 



Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren 



Lijst van projectactiviteiten 

• Onderzoeksrapport, getiteld Discover the Past for the Future: The role 
of historical sites and museums in Holocaust education and human rights 
education in the EU (Ontdek het verleden voor de toekomst - De rol 
van historische plaatsen en musea in het onderwijs over de Holocaust en 
mensenrechteneducatie in de EU) 

• Handboek voor leraren over de Holocaust en mensenrechteneducatie 

• Overzicht van nieuwe praktijken inzake de Holocaust en 
mensenrechteneducatie op gedenkplaatsen en in musea 

• Instrumenten voor de Holocaust en mensenrechteneducatie 

• Netwerk van leraren, gedenkplaatsen en musea, en jongeren 

Het onderzoeksrapport biedt een evaluatie voor het opnemen van de 
Holocaust en mensenrechteneducatie op de oorspronkelijke plaatsen en 
in musea voor het levend houden van de herinnering aan de Holocaust. 

Het Handboek voor leraren biedt leraren inspiratie en richtlijnen om zo 
veel mogelijk profijt te halen uit bezoeken aan historische plaatsen en 
musea voor onderwijs over de Holocaust en mensenrechten 

Het overzicht van nieuwe praktijken geeft een lijst van gebruiken op 
de oorspronkelijke plaatsen en in musea over de Holocaust en 
mensenrechteneducatie. 

De online-instrumenten bieden een praktische handleiding en tips aan 
leraren en opvoeders over methoden om onderwijsprojecten over de 
Holocaust en mensenrechten te ontwikkelen. De instrumenten zijn het 
resultaat van de samenwerking van de FRA en Yad Vashem en zijn 
gericht op ondersteuning van de pedagogische activiteiten van leraren in 
de EU bij het onderwijs over de Holocaust en mensenrechten om een weg 
te banen naar betere kennis over de Holocaust en mensenrechten. 

Talrijke activiteiten uit dit project hebben geleid tot netwerken van 
leraren, gedenkplaatsen en musea, en jongeren. De actieve deelname 
van leerlingen is cruciaal voor een doeltreffende mensenrechteneducatie, 
met gebruikmaking van een actieve en kritische betrokkenheid van 
leerlingen en leraren in de discussie. 



Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor lerarenr 



Hoe gebruikt u dit handboek 

Met het onderzoek naar onderwijs over de Holocaust en de 
mensenrechten op historische plaatsen en musea in EU-landen, heeft het 
FRA nieuwe terreinen betreden. Daarvoor waren er slechts enkele 
theorieen en praktijkvoorbeelden over de manier waarop deze twee 
gebieden - lesgeven over de Holocaust en mensenrechteneducatie - 
elkaar kunnen inspireren. Het onderzoeksrapport (EN) is online 
beschikbaar op de website van het FRA: www.fra.europa.eu. 

Dit handboek behandelt een aantal onderwerpen waar docenten rekening 
mee moeten houden voor, tijdens en na een bezoek aan een tentoonstelling 
of een plaats die met de Holocaust verband houdt. Het biedt talrijke 
voorbeelden over hoe belangstelling voor het onderwerp gewekt kan 
worden en leerlingen tot nadenken kunnen worden aangezet. 

Lesgeven hangt altijd nauw samen met de situatie en velerlei factoren 
spelen een rol in het leerproces. Er bestaat dan ook niet een ideale 
benadering voor de Holocaust en mensenrechten. Leraren moeten dit 
handboek zien als een bron van inspiratie om hun eigen benadering te 
ontwikkelen om de Holocaust te behandelen, het verband te leggen tussen 
mensenrechtenschendingen in het verleden en hedendaagse uitdagingen op 
dat gebied, en bezoeken aan plaatsen die met de Holocaust te maken 
hebben op te nemen in hun onderricht. 



Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren 



Wat vinden docenten en leerlingen? 



"De leerlingen krijgen er zelf het meest uit en dat is veel 
krachtiger omdat ze hun eigen conclusies trekken. Het 
enige wat we doen is hen de weg wijzen." 

— Leerkracht, Tsjechische Republiek 



Onderzoek 

De discussies met docenten en 
leerlingen vonden plaats in het kader 
van het onderzoeksproject van het 
FRA genaamd: Discover the Past for 
the Future: The role of historical sites 
and museums in Holocaust education 
and human rights education in the EU 
(Ontdek het verleden voor de 
toekomst - De rol van historische 
plaatsen en musea in het onderwijs 
over de Holocaust en mensenrech- 
teneducatie in de EU). De discussies 
werden gehouden in Oostenrijk, De 
Tsjechische Republiek, Denemarken, 
Duitsland, Italie, Litouwen, 
Nederland, Polen en hetVerenigd 
Koninkrijk. 118 mensen namen deel 
in deze groepen. Zowel docenten als 
leerlingen hadden reeds ervaring met 
het bezoeken van authentieke 
gedenkplaatsen en musea die 
verbonden zijn aan de Holocaust. 
Naast de gesprekken omvat het 
project eveneens: 

• een overzicht van relevante literatuur; 

• zendingen van vragenlijsten naar de 
ministeries die verantwoordelijk zijn voor 
onderwijs en het onderhouden van 
gedenkplaatsen in alle EU landen; 

• zendingen van vragenlijsten naar 
22 gedenkplaatsen en musea die de 
Holocaust behandelen; 

• het uitvoeren van 1 2 bezoeken aan 
zulke plekken. De resultaten van het 
project zijn te vinden op de website van 
het FRA: www.fra.europa.eu. 



• Het is belangrijk maar niet gemakkelijk om het lesgeven over de Holocaust en 
andere naziregimes te verbinden met het lesgeven over menselijke waarden en 
democratic 

• Een bezoek aan historische plekken is een krachtige en betekenisvolle ervaring. 

• Wanneer leerlingen zelf actief zijn en de mogelijkheid hebben verschillende 
aspecten dieper te onderzoeken, voelen ze dat ze meer leren en begrijpen over de 
Holocaust en mensenrechten. 

Dit waren enkele van de meest belangrijke bevindingen uit groepsdiscussies met 
leerlingen en docenten die gehouden werden in 9 Europese landen in 2009. De leer- 
lingen en de leerkrachten werden bevraagd over hun ervaringen van de bezoeken aan 
gedenkplaatsen en musea en wat ze het belangrijkste achten om te onderwijzen over 
de Holocaust en de mensenrechten. Meerdere aspecten die aangekaart werden door 
de deelnemers van de discussies zullen belicht worden in dit handboek. 

Het verband met ethiek is belangrijk 

De discussies tonen aan dat veel docenten en leerlingen denken dat de lessen over 
de Holocaust zowel historische als ethische onderwerpen en inzicht in menselijke 
waarden zouden moeten bevatten. Historische kennis en het begrijpen van historische 
processen is noodzakelijk om te kunnen nadenken en conclusies te kunnen trekken 
die toepasbaar zijn op het heden: dit is een fundamenteel element van het lesgeven. 
Sommige docenten en leerlingen vermelden het belang van het verwijzen naar de 
betekenis van mensenrechten en hoe deze kunnen worden behouden en versterkt 
terwijl ze hun kennis over de Holocaust gebruiken. Tot nu toe hebben de lessen over 
de Holocaust zelden directe referenties naar de juridische instrumenten die bestaan 
om mensenrechten vandaag de dag te behouden. 

De deelnemers belichten dat een bezoek aan historische plekken die verbonden zijn 
aan de Holocaust een cruciale rol spelen in het leerproces over de Holocaust. Leer- 
lingen uit Polen vermelden bijvoorbeeld dat op de plekken "de vernietiging van de 
Joden geen abstract concept meer was." Historische plekken kunnen zowel kennis 
geven over het lijden van de slachtoffers en hun individuele lot, als over de organisa- 
tie, reikwijdte en context van de Holocaust, kennis die men moeilijker in de klas kan 
bekomen. Leerlingen omschrijven de oorspronkelijke documenten, getuigenissen en 
authentieke objecten als belangrijke "linkes voor een beter begrip" van deze periode 
uit de geschiedenis. 



10 



Een stapin het verleden-een les voor de toekomst: Handboekvoor lerarenr 



"Een bezoek brengen aan een gedenkplaats 
kan je een breder inzicht geven in wat 
mensenrechten zijn. Ze helpen je om te 
begrijpen hoe belangrijk het is om een wereld 
te creeren waar er voor iedereen plaats is." 

— Leerling, Denemarken 



De leerlingen verwijzen naar het belang van onderwijs dat gebaseerd is op een 
historische kijk met een multi-perspectief en het gebruik van verklarende, op onder- 
zoek gebaseerde en projectgeorienteerde leermethoden. Gevarieerd onderwijs, dat de 
Holocaust en mensenrechten vanuit verschillende richtingen benaderd, vergemakke- 
lijkt en intensifieert het leerproces. Dit is belangrijk voor onderwijs over de Holocaust 
en over mensenrechten, omdat beide onderzocht moeten worden door middel van 
historische studies en politieke wetenschap, maar ook in de ethiek, filosofie en sociale 
wetenschappen. Leerlingen vinden motivatie in het onderzoek van specifieke aspecten 
wanneer ze het gevoel hebben dat ze een zekere controle hebben over de inhoud. 

Nood aan reflectie 

De leerlingen vermeldden ook de behoefte aan reflectie. Dit is noodzakelijk om 
de krachtige ervaringen en gevoelens te verwerken die kunnen worden opgewekt 
door het bezoek. Eveneens helpt het om inzicht te krijgen in de verhouding 
van de kennis die vergaard werd tot het heden en de leerlingen zelf. Docenten 
benadrukten ook het belang van het creeren van mogelijkheden voor discussie, het 
uitwisselen van standpunten en nadenken. De nood aan nadenktijd is verbonden 
aan het vermogen en de bereidheid van de leerlingen om hun persoonlijke 
gedachten en hun eigen opinies uit te drukken. Tijdens de discussies werd de 
betekenis van de rol van de docent benadrukt. De bijdrage van een docent die 
goed op de hoogte is en betrokken is en een oprechte bereidheid heeft om met de 
leerlingen te discussieren over mensenrechten, de gelijke waarde van alle mensen 
en democratic is van groot belang. Participatie is een belangrijke factor in het 
leerproces van de leerlingen waarin er plaats is voor het uitdrukken van hun eigen 
gevoelens en gedachten. Wanneer men de leerlingen betrekt bij de planning en 
de vormgeving van de lessen, dan intensifieert dat vaak hun betrokkenheid en 
bereidheid tot deelname. 



"Een bezoek aan een historische plek maakt 
het makkelijker te begrijpen wat er daar echt 
is gebeurt." 

— Leerling, Italie 



n 



Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren 



De Holocaust en de rechten 
van de mens 



De Holocaust 

De Holocaust was de genocide van de 
Europese Joden uitgevoerd door het 
naziregime en haar collaborateurs 
tussen 1941 en 1945. Twee andere 
genociden - van de Roma/Sinti en 
Polen - en de massamoord van 
miljoenen Sovjet krijgsgevangen 
werden eveneens gepleegd door de 
nazi's parallel met de genocide van de 
Europese Joden. Verschillende andere 
groepen - politieke dissidenten, 
mensen met een handicap, de 
zogenaamde 'a-socialen', getuigen van 
Jehova, krijgsgevangenen en 
homoseksuelen - werden eveneens 
slachtoffers van achtervolging, 
willekeurige marteling en moord. 



Lang voordat de Holocaust plaats vond hadden filosofen, auteurs en politici reeds 
ideeen over mensenrechten ontwikkeld. De Holocaust zelf was niet het vertrekpunt 
van de geschiedenis van de mensenrechten. Het was echter pas in de nasleep van de 
Tweede Wereldoorlog dat de internationale gemeenschap deze rechten en de bereid- 
heid om hen op te volgen gezamenlijk verklaarde. 

De Holocaust is een determinerende historische gebeurtenis in Europa. Men kan 
erover lesgeven omwille van de historische relevantie, om het moderne Europa te 
begrijpen, of om de slachtoffers te gedenken en hun weinige redders te vereren. 

De Holocaust is 00k historisch vervlochten met het opkomen van verschillende 
belangrijke conventies en mechanismen die in leven werden geroepen om de 
mensenrechten in de wereld te beveiligen en te beschermen. De Verenigde Naties 
formuleerde de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens met de gebeur- 
tenissen van de Tweede Wereldoorlog nog vers in het geheugen. De verklaring werd 
aangenomen in 1948. Het VN-Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van 
Genocide werd in hetzelfde jaar aangenomen. lets soortgelijks gebeurde in Europa. 
Op 5 mei 1949 werd met het door 10 Europese landen ondertekende Verdrag van 
Londen de Raad van Europa opgericht en een jaar later, op 4 november 1950, werd 
het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens ondertekend. In i945-'49 
werden de Neurenbergprocessen gehouden voor een aantal vooraanstaande nazi's en 
anderen met verantwoordelijke posities. Deze internationale processen voor daders 
die zulke feiten aanrichtten waren baanbrekend en men vestigde een basis voor de 
ontwikkeling van internationaal strafrecht. Het is daarom moeilijk om te doceren 
over mensenrechten zonder te verwijzen naar de Holocaust. 

Moeilijk te vermijden morele interpretaties 

De Holocaust wekt fundamentele ethische vragen op. Als historische gebeurtenis is 
het nog zo recent en de misdaden tegen onschuldige mensen zijn zo extreem dat het 
moeilijk is om morele interpretaties te vermijden. Lesgeven over de Holocaust im- 
pliceert het aantonen van de gevolgen van grove schendingen van de mensenrechten. 
De verhalen van de slachtoffers en hun lot kunnen inzicht geven over de betekenis 
van mensenrechten. Documenten van daders, dagboeken, brieven en hun naoor- 
logse getuigenissen kunnen inzicht verschaffen in de gedachten en de daden van de 
mensen die deze misdaden organiseerden en uitvoerden en hoe ze deze trachtten 
te rechtvaardigen. 

Meerdere studies tonen aan dat zowel leerlingen als docenten de link leggen tussen 
het leren over de historische gebeurtenis van de Holocaust en het bespreken van 
kwesties die gerelateerd zijn aan de waardigheid en de rechten van de mensen. De 
historische kennis voorziet een kans na te denken over hedendaagse mensenrechten 
kwesties op een bewuste en diepgaande manier. 

De naziutopie van een "raciaal pure" natie, een gemeenschap waarin enkel specifieke 
mensen welkom waren, was een drijvende kracht achter de Holocaust. Deze uto- 
pie was niet uitgevonden door de nationaalsocialisten, noch beperkt tot slechts een 
Europees land, maar zij maakten deze gedachten fundamenteel voor hun politieke 
agenda, en ze kregen 00k de macht om deze toe te passen. De racistische ideologie 
van de nazi's impliceert een hierarchische indeling van menselijke wezens volgens 
hun "waarde", welk de antithese is van het idee dat alle mensen gelijk zijn in waar- 
digheid en rechten, zoals in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens 
uit 1948 staat vermeld. 



12 




Nazipropaganda streefde naar het overtuigen van mensen om te geloven in een 
systeem dat vaak de meest fundamentele rechten van sommige groepen ontzegt. 
De Holocaust vond plaats in omstandigheden die de meest extreme misdaden tegen 
mensen en de mensheid mogelijk maakten en dat kon omdat er mensen aan de 
macht kwamen die de wil, de middelen en voldoende steun hadden om die uit te 
voeren. De Holocaust was de eerste noch de laatste genocide van de geschiedenis. Er 
zullen er nog meer plaatsvinden in de toekomst als respect voor mensenrechten geen 
hoofdzaak wordt in onze samenlevingen. Tenslotte is genocide een bewuste daad en 
niet slechts een gevolg van ongelukkige omstandigheden. 



De Neurenbergprocessen 
(1945-1949) vormden een 
keerpunt in de vervolging van 
misdaden tegen de menselijkheid 
door de internationale 
gemeenschap. 

(Foto: Corbis) 



Een keuze om mensenrechten te beschermen 

Respect voor mensenrechten kan niet vanzelfsprekend gevonden worden. 
Mensenrechten kunnen enkel gewaarborgd worden wanneer een voldoende aantal 
mensen zichzelf beschikbaar stelt voor de bescherming van deze fundamentele rechten. 

In Europa en in andere landen vormen de Holocaust en de Tweede Wereldoorlog een 
belangrijk referentiepunt om ons te herinneren aan ieders recht op leven, vrijheid en 
persoonlijke veiligheid. Doceren over de Holocaust heeft ongetwijfeld een rol in het 
lesgeven over mensenrechten, in het uitleggen van de historische context die leidde 
tot de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, maar het kan 00k een 
belangrijke rol spelen in het lesgeven voor mensenrechten, d.w.z. in het helpen om 
het engagement van individuen en samenlevingen te versterken in de verdediging 
van deze fundamentele rechten. In de volgende vier hoofdstukken geven we enige 
historische achtergrondinformatie over mijlpalen in de totstandkoming van de men- 
senrechten, de nazitijd en de juridische antwoorden daarop en over andere misdaden 
tegen de mensheid, met voorbeelden over hoe deze informatie in het onderwijs kan 
worden gebruikt. 



13 



Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren 



Mensenrechtentijdlijn met focus 
op Europa 



De geschiedenis van de ontwikkeling, versterking en inwerkingtreding van 
de mensenrechten is lang, kent vele terugvallen en heeft nog veel moeilijkheden 
te overwinnen. We beginnen onze tijdlijn in de i8de eeuw in Europa, toen de 
filosofen van de Verlichting samenlevingen trachtten te stichten die gebaseerd waren 
op democratische principes die voor de burgers gelijkheid voor de wet zouden 
garanderen. Al deze principes werden ontwikkeld om de mogelijkheid te creeren 
dat mensen hun volledige potentieel kunnen ontwikkelen. 



1 789: Verklaring van de Rechten van Mens en de Burger in 

Frankrijk. Deze verklaring definieert de natuurlijke rechten die 

onvervreemdbaar en onaantastbaarzijn, de meest waardevolle 

daarvan zijnde vrijheid, bijvoorbeeld: 

Artikel 1 ) Menselijke wezens worden vrij en gelijk geboren en 

hebben rechten. 

Artikel 2) De plicht van alle politieke verenigingen is het behouden 

van natuurlijke rechten van de mensen, de rechten van vrijheid, 

prive-bezit, veiligheid en het recht om zich te verzetten tegen 

oppressie. De nadruk ligt op politieke en civiele rechten. 

Artikel 3) Niemand kan macht uitoefenen zondertoestemming van 

het volk. 

Frankrijk en de Verenigde Staten zijn tussen de eerste landen die 

mensenrechtenbepalingen invoeren. Vele landen volgen hen kort 

daarop. Steeds meer mensenrechten worden in de nationale 

grondwetten ingebed. 

De meeste mensenrechtenbepalingen uit de i8de eeuw hebben 

als doel het individu te beschermen tegen de macht van de staat. 

Deze worden de politieke mensenrechten genoemd. 

1 791 : Frankrijk kent de Joden het staatsburgerschap toe. Kort 
daarna, in 1796, krijgen de Joden in Nederland het staatsburger- 
schap. Staatsburgerschap voor Joden in andere landen volgt: 
Pruisen in 1812; Denemarken in 1814; Griekenland in 1830; Belgie 
in 1831, Hongarije in 1867; Zweden in 1870 en Zwitserland in 1874. 

1 807: Britse Wet voor Afschafhng van de Slavenhandel. 

1 907: Noorwegen is het eerste Europese land dat vrouwen 
stemrecht geeft. 

1 91 9: Na de Eerste Wereldoorlog wordt het Verdrag van Versailles 
ondertekend. Voor het eerst stelt de internationale gemeenschap 
staatshoofden verantwoordelijkvoorde schending van mensen- 
rechten. Andere verdragen van Versailles benadrukken rechten van 
minderheden. 

1 920: De Volkenbond wordt opgericht. Het doel is om via dialoog 
oorlog te voorkomen. Deze nieuwe installing faalt wanneer 
belangrijke naties (zoalsde Verenigde Staten) besluiten zich er niet 
bij aan tesluiten. De Volkenbond wordt officieel vervangen doorde 
Verenigde Naties in i945-'46. 



1 945: Oprichting van de Verenigde Naties (VN). De taak van de VN is 
de wereldvrede en -veiligheid te behouden en economische, 
sociale, culturele en humanitaire samenwerking te bevorderen. 
Meer dan 185 naties hebben zich aangesloten bij de Verenigde 
Naties. Meer informatie is te vinden op: www.un.org/. 

1 946: De Neurenbergprocessen om nazioorlogsmisdadigers te 
berechten vinden plaats in Neurenberg, Duitsland. De verdachten 
kregen de volgende telastleggingen: (1) misdaden tegen de vrede, 
(2) oorlogsmisdaden; (3) misdaden tegen de mensheid en 
(4) samenzwering teneinde voornoemde misdaden te plegen. 

1 948: De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) 
wordt ondertekend. Na deTweede Wereldoorlog was hetgeweten 
van de mensheid zo diep geschokt dat de Algemene Vergadering 
van de Verenigde Naties de Universele Verklaring van de Rechten 
van de Mens en het Zelfbeschikkingsrecht van Koloniale Volkeren 
aanneemt. De verklaring is de eerste wereldwijde uiting van 
rechten voor alle mensen. Het document bestaat uit 30 artikelen en 
vormde de basis voor veel latere documenten. De UVRM is verder 
uitgewerkt in daarop volgende internationale verdragen, regionale 
mensenrechteninstrumenteen, nationale grondwetten en wetten. 
De verklaring is niet bindend, maar werd uitdrukkelijk aangenomen 
om de betekenis vast te leggen van de woorden"grondrechten"en 
"mensenrechten" die voorkomen in het Handvest van de Verenigde 
Naties. Het handvest is bindend voor alle lidstaten. De volledige 
tekst kan worden gevonden op: www.un.org/en/documents/udhr. 

1 948: Het VN-Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van 
Genocide wordt aangenomen. Dit Verdrag treedt injanuari 1951 in 
werking. Het genocidenverdrag is een verreikend en wettelijk 
bindend internationaal instrument ter bestraffing van de misdaad 
van volkerenmoord. Deelnemende landen wordt aangeraden 
handelingen van genocide te voorkomen en te bestraffen, in oorlog 
en in vredestijd. Sinds 2010 hebben 140 landen het verdrag 
geratificeerd. De volledige tekst kan worden gevonden op: 
www2.ohchr.0rg/english/law/genocide.htm. 

1 949: De Raad van Europa wordt opgericht. De Raad van Europa 
zetelt in Straatsburg (Frankrijk) en is op 5 mei 1 949 door tien 
landen opgericht. De Raad van Europa tracht door heel Europa 



14 



Een stapin het verleden-een les voor de toekomst: Handboekvoor lerarenr 



gedeelde, democratische beginselen te ontwikkelen die het respect 
voor de mensenrechten, de democratie en de rechtstaat garande- 
ren. In 2010 was het aantal leden van de Raad van Europa gestegen 
tot 47. Meer informatie is te vinden op: www.coe.int/. 

1 950: Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de 
mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wordt aangenomen. 

Dit verdrag komt er in navolging van de UVRM en in 1953 trad het 
in werking. Alle 47 lidstaten van de Raad van Europa zijn gebonden 
door het verdrag. In tegenstelling totde UniverseleVerklaring is het 
EVRM dus een bindend verdrag. Naleving wordt gecontroleerd 
door het Europees Hof voorde Rechten van de Mens (EHRM), dat 
zetelt in Straatsburg. Vermeende schendingen van het EVRM 
kunnen door landen of individuen worden aangeklaagd bij het 
EHRM. De volledige tekst is te vinden op: 
http://conventions.coe.int/treaty/en/treaties/Html/005.htm. 

1 965: Het Internationaal VN-Verdrag inzake de Uitbanning van alle 
vormen van Rassendiscriminatie (IVUR) wordt aangenomen. Het 

IVUR trad in 1 969 in werking. Het bindt de leden tot uitbanning van 
rassendiscriminatie. Het heeft een systeem voor het indienen van 
individuele klachten, waardoor het effectief van de leden afge- 
dwongen kan worden. Dat heeft geleid tot de ontwikkeling van een 
beperkte jurisprudence over de interpretatie en de toepassing van 
het verdrag. De toepassing van het verdrag wordt gecontroleerd 
door het Comite voor de Uitbanning van Rassendiscriminatie. Vanaf 
2010 heeft het 173 leden. De volledige tekst is te vinden op: 
www2.0hchr.org/english/law/cerd.htm. 

1 966: Het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke 
Rechten en het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale 
en Culturele rechten worden aangenomen. Beide verdragen werden 
in 1976 van kracht. 

Het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke 
Rechten verplicht zijn leden tot respect voor de burgerlijke en 
politieke rechten van individuen, waaronder het recht op leven, 
vrijheid van godsdienst, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van 
vergadering, stemrecht en het recht op een eerlijk proces. De 
volledige tekst is te vinden op: 
www2.0hchr.org/english/law/ccpr.htm. 

Het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en 
Culturele rechten bindt de partijen te werken aan de garantie van 
economische, sociale en culturele rechten voor individuen, 
waaronder het recht op werk en op gezondheid, scholing en een 
adequate levensstandaard. De volledige tekst is te vinden op: 
www2.0hchr.org/english/law/cescr.htm. 

1 989: Het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind wordt 
aangenomen. De Algemene Vergadering nam dit verdrag aan op 
20 november 1989, dertig jaar na de Verklaring van de Rechten van 
het Kind. In 1990 werd het van kracht. Het Kinderrechtenverdrag is 
een internationaal verdrag dat de burgerlijke, politieke, economi- 
sche, sociale en culturele rechten van kinderen vastlegt. Onderteke- 
nende landen zijn ertoe gebonden door het intemationale recht. 
Naleving wordt gecontroleerd door het VN-comite voorde rechten 
van het kind, dat bestaat uit leden van alle landen van de wereld. In 



2010 hebben alleen Somalieen deVS het niet geratificeerd. De 
volledige tekst is te vinden op: 
www2.0hchr.org/english/law/crc.htm. 

1990: Het VN-verdrag inzake de bescherming van de rechten van 
alle migrerende werknemers en hun gezinsleden wordt 
aangenomen. Het verdrag trad in 2003 in werking. De volledige 
tekst is te vinden op www2.0hchr.org/english/law/cmw.htm. 

1 998: Het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof wordt 
aangenomen. Het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof 
(vaak het Statuut van Rome genoemd) is het verdrag waarbij het 
Internationaal Strafhof werd opgericht. Het werd aangenomen op 
een diplomatieke conference in Rome op 17 juli 1998 en het werd 
van kracht in 2002. In 2010 zijn 111 landen aangesloten bij 
het statuut. 

2000: Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie 
wordt aangenomen. Het EU-handvest van de grondrechten werd 
wettelijk bindend metde inwerkingtreding van het Verdrag van 
Lissabon in december 2009. In zes hoofdstukken - waardigheid van 
de persoon, vrijheid, gelijkheid, solidariteit, burgerschap en 
gerechtigheid - worden in 54 artikelen de fundamentele waarden 
en de burgerlijke, politieke, economische en sociale rechten van de 
EU-burgers vastgelegd. De volledige tekst is te vinden op: 
www.eucharter.org/. 

2002: Het Internationaal Strafhof wordt gevestigd in Den Haag, 
Nederland. Dit hof van de VN is een permanente installing voor de 
vervolging van oorlogsmisdaden en vervangt de ad-hoc strafhoven 
voor Rwanda en voormalig Joegoslavie. 

2006: Het Verdrag inzake de rechten van personen met een 
handicap wordt aangenomen. Het doel van dat verdrag is om alle 
personen met een handicap volledig en gelijkwaardig te laten 
genieten van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden en 
om het respect voor hun waardigheid te bevorderen. Het verdrag 
trad in 2008 in werking. De volledige tekst is te vinden op: www. 
un.org/disabilities/convention/conventionfull.shtml. 



15 



Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren 



1919-1932 De opkomst van de nazi's 



De Eerste Wereldoorlog, soms 00k de "Grote Oorlog", "De eerste van de moderne 
oorlogen", of zelfs "de oorlog om alle oorlogen te beeindigen" genoemd, eindigde in 
1918. Ongeveer negen miljoen jonge mannen waren gesneuveld, velen in loopgraven 
en in de bittere kou. Miljoenen anderen waren getraumatiseerd en steden over heel 
Europa lagen in puin. 

De oorlog kwam op een moment dat de minderheidsrechten aan belang begonnen te 
winnen op het Europese continent en elders. De Eerste Wereldoorlog vertraagde dit 
proces enigszins, maar diende tevens als katalysator voor de verdere evolutie. 

Voor de Eerste Wereldoorlog, bijvoorbeeld, waren er reeds stappen gezet in het 
verwerven van vrouwenrechten. Nieuw-Zeeland had vrouwen stemrecht gegeven in 
1893 en meer dan 10 Europese landen volgden dit voorbeeld in 19 18 en 19 19, zodra 
de oorlog was beeindigd, met inbegrip van Duitsland en Polen. 

Het jaar 19 18 was in andere opzichten een kritisch jaar. De Vredesconferentie van 
Parijs werd op 12 januari 19 18 geopend. Het was de vergadering van de geallieerde 
overwinnaars van de Eerste Wereldoorlog, om de vredesonderhandelingen te voeren 
na de wapenstilstand van 19 18. De belangrijkste discussies draaiden rond de kwestie 
hoe men Duitsland best kon bestraffen voor zijn rol in het conflict. De bijeenkomst 
duurde acht dagen en er waren diplomaten van meer dan 3 landen aanwezig. 
Groot-Brittannie, Frankrijk, Italie, Japan en de Verenigde Staten speelden een 



Het Verdrag van Versailles van nabij bekeken 

Vraag de leerlingen een aantal van de belangrijkste bepalingen uit 
het verdrag hieronder voor te lezen. Vraag dan aan elke leerling 
om zelfstandig op te schrijven hoe ze denken dat een straf invloed 
heeft op a) de gemiddelde Duitse burger, b) een jongere burger 
van hun leeftijd. Verdeel de leerlingen in groepjes van vier of vijf en 
vraag hen hun antwoorden te vergelijken. Nadat elk groepje zijn 
bevindingen heeft voorgesteld, kunnen de leerlingen ondervraagd 
worden. Was zulke straf gerechtvaardigd gegeven de schadedie 
tijdens de oorlog was toegebracht? Zo niet, wat voor een straf zou 
meer gepast geweest zijn volgens hen? 

Sommige hoofdbepalingen uit het Verdrag van Versailles: 

1. Duitsland moest de Alsace-Lorraine gebieden overdragen aan 
Frankrijk 

2. Duitsland moest al haar kolonies overdragen, inbegrepen 
Togo en Kameroen. 

3. Duitsland moest de koolmijnen in de Saar-regio aan Frankrijk 
overdragen. 

4. Duitsland moest verschillende gebieden aan Belgie afstaan, 
inbegrepen Malmedy en Eupen. 

5. Duitsland moest delen van West-Pruisen en Posen aan Polen 
(een nieuw Land) afstaan 

6. Duitsland moest alle militaire apparatuur en materialen aan 
de geallieerden afstaan. 

7. Alle Duitse bezittingen in het buitenland zouden in beslag 
genomen worden. 



13 
14 



Duitsland had niet het recht bepaalde wapens te bezitten, 

waaronder tanks en vliegtuigen. 

De totale grootte van het Duitse leger mocht de 1 00.000 

manschappen en 1 5.000 mariniers niet overschrijden. 

Duitsland moest grote hoeveelheden machines en bouwma- 

terialen afstaan, evenals treinen en vrachtwagens. 

Duitsland moest de geallieerden steenkool, chemicalien en 

brandstof geven gedurendeeen (nog vastte stellen) 

aantal jaren. 

Alle Duitse onderzeese telegraafkabels moesten overgedra- 

gen worden. 

Duitsland mocht niet deelnemen aan de Volkerenbond. 

Duitsland moest een stevige geldboete betalen: 20 biljoen 

gouden marken. 



Het gevoel van vernedering en de slachtofferrol leidde tot een 
algemeen onbehagen bij de Duitse bevolking. Slechts een jaar 
na deondertekening van het Verdrag van Versailles werd de 
Duitse Arbeiderspartij (DAP) opgericht. In 1 920 werd de naam 
gewijzigd in NSDAP, door er"Nationaalsocialisme" aan toe te 
voegen. De leden werden bekend als nazi's. De partij verwierp 
het Verdrag van Versailles en zijn ideologie was gebaseerd op 
kritiek op het communisme en laissez-faire kapitalisme. De zin 
op wraak was voelbaar. De partij was 00k streng antisemitisch en 
propageerde de"raszuiverheid van het Duitse volk". 

Na een mislukte poging om aan de macht te komen en als 
gevolg daarvan in de gevangenis te belanden, publiceerde 



16 



Een stapin het verleden-een les voor de toekomst: Handboekvoor lerarenr 



dominante rol. Uit de bijeenkomst vloeiden vijf verdragen 
voort (Verdragen van de Vrede van Parijs) als poging om 
een langdurige vrede te behouden. Het belangrijkste van 
de vijf was het Verdrag van Versailles. Voor het eerst in 
de geschiedenis verbond de wereldgemeenschap zich er 
toe om straffen op te leggen aan staatshoofden voor hun 
verantwoordelijkheid in de schending van de mensenrech- 
ten. Het verdrag eiste dat Keizer Wilhelm II van Duistland 
berecht zou worden voor "extreem misdrijf tegen inter- 
nationale moraliteit en de onschendbaarheid van verdra- 
gen". Wilhelm II vluchtte vervolgens naar Nederland, dat 
weigerde hem uit te leveren. Er werd tijdens de conferentie 
veel gesproken over kwesties die te maken hebben met de 
rechten van minderheden met inbegrip van het recht op 
leven, vrijheid, godsdienstvrijheid, recht op nationaliteit en 
verblijfsrecht, volledige gelijkheid met andere burgers van 
dezelfde natie en de toepassing van civiele en politieke rech- 
ten. Maar het belangrijkste van het verdrag was de strenge 
bestraffing van Duitsland. Omdat het geen keus had, 
ondertekende Duitsland onder protest het verdrag. 




"Hitler, onze laatste hoop," 1 932. Tijdens de presidentsverkiezingen 
van 1 932 prees de nazipropaganda Hitler aan als de verlosser voor de 
Duitsers die de Grote Depressie werkloos en straatarm gemaakt had. 



(Foto: USHMM) 



Adolf Hitler in 1925 zijn boek Mein Kampf. Dit document 
had grote gevolgen, Adolf Hitler onderlijnt hierin zijn 
ideologie, diep geworteld in antisemitisch geloof. Hij 
schrijft bijvoorbeeld, "Heden ben ik van mening dat ik handel 
in overeenstemming met de wil van de Almachtige Schepper: 
door mezelfte beschermen tegen de Jood, vecht ik voor het werk 
van de Heer." 

Alhoewel de nazipartij in wezen antidemocratisch is, namen 
ze wel deel aan verschillende democratische verkiezingen 
in dejaren '20, maar zonder veel succes. Ondanks het 
veelvoud aan economische en sociale problemen in Duitsland 
haalde de partij slechts 3% bij de nationale verkiezingen van 
december 1 924 en slechts 2,6% in 1 928. De doorbraak kwam 
er echter na de Grote Depressie die nog meer economisch 
leed had teweeggebracht. De nazipartij haalde 18,3% van 
de stemmen in de Reichstag verkiezingen van September 
1930 en werd zo de tweede grootste partij in de Rijksdag na 
de sociaal-democraten. Bij de verkiezingen van 31 juli 1932 
haalde de NSDAP 37,4% van de stemmen en werd de sterkste 
partij in Duitsland. 

Filosofie en praktijk van de eugenese 

Geef descholieren de Universele Verklaring van de Rechten van 
de Mens (UVRM) en vraag hen om teksten uit te kiezen over 
eugenese. Als ze niet beschikbaar zijn, kunt u een algemene 
omschrijving geven, gebaseerd opde tekst hieronder. Vraag de 



scholieren om in groepjes hun idee vast te leggen over welke 
rechten uit de Verklaring geschonden worden door de filosofie 
of de praktijk van eugenese. 

Tijdens dejaren '20 won de pseudo-wetenschappelijke 
rassenstudie aan populariteit, vooral in Europa en Noord 
Amerika. Eugenese is de studie en praktijk van het selectief 
kweken van menselijke wezens. De term werd bekend door 
Sir Francis Galton in 1 880, die eugenese definieerde als "de 
studie van alle factoren onder menselijke controle die de raciale 
kwaliteit van de toekomstige generaties kunnen bevorderen 
of benadelen". Het opzet was om de'zwakkere'individuen te 
weerhouden om kinderen te krijgen zodat de menselijke genen 
sterkerzouden worden. 

Een ondertoon van raciale suprematie en zuiverheid van 
ras was duidelijk aanwezig en de principes van eugenese 
bei'nvloedden de leidende nazi's. Het is vanzelfsprekend dat de 
overtuigingen en praktijk van eugenese aanvallen impliceerde 
op fundamentele rechten. Er was sprake van schending van 
het recht op leven, het recht op het stichten van een gezin en 
de vrijheid om niet gediscrimineerd te worden. Tegenwoordig 
is er nieuwe reden tot bezorgdheid over eugenese in verband 
met de ethische en morele gevolgen van de ontwikkeling van 
gentechnologie, genetische modificatie en het klonen van 
mensen. 



17 



Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren 



Tijdlijn als handig werktuig 

Tijdlijnen zijn handig om een overzicht 
te creeren van historische gebeurtenis- 
sen. Door politieke veranderingen, 
wetgeving en individuele levens van 
mensen te volgen op een tijdlijn kunnen 
de leerlingen een chronologisch beeld 
krijgen van de gebeurtenissen.Toch 
moet men opletten dat men niet de 
indruk wekt dat de gebeurtenissen 
onvermijdelijk plaatsvinden volgens dit 
schijnbaar lineairepad. 
In het Anne Frankhuis in Amsterdam 
wordt aan scholieren van 10 tot 14 jaar 
gevraagd om 7 of 8 foto's van Anne 
Franks familiegeschiedenis naast 
hetzelfde aantal foto's van de historische 
gebeurtenissen van de Holocaust te 
plaatsen. De foto's illustreren 
gebeurtenissen zoals het aan de macht 
komen van de nazi's, de novemberpo- 
grom (eufemistisch verwijzen de daders 
naar deze gebeurtenis als Kristalnachf) 
en de Duitse invasie van Nederland. 
Leerlingen werken in kleine groepjes om 
de foto's op een tijdlijn te plaatsen die 
begint in 1 929, het jaar van de geboorte 
van Anne Frank, tot het einde van de 
jaren '40. De foto's worden op de 
gemeenschappelijke tijdlijn geplaatst en 
de leerlingen en de docent bespreken de 
gebeurtenissen en hun impact op de 
familie Frank. Dit helpt om eerder 
abstracte conclusies die werden 
getrokken te concretiseren. 
Om een thema in te voeren en meer te 
weten te komen over de interesses en 
kennis van deelnemers bieden collega's 
van het Buchenwald Memorial in 
Duitsland 100 foto's en schilderijen die 
situaties uit de geschiedenis van de 
plaats Buchenwald naleven. 
De beschrijvingen van de deelnemers 
bieden aanknopingspunten om de 
geschiedenis van Buchenwald van de 
jaren '30 tot het heden in een 
veelvoudig perspectief te benaderen: de » 



193 3-1939 De voorbereiding van 
de Holocaust 



Na een reeks verkiezingen in 1932 werd de nazipartij de grootste partij van 
Duitsland, alhoewel het de meerderheid van stemmers niet kon overtuigen en in 
populariteit daalde. Desalniettemin duidde de president Hindeburg op 30 janu- 
ari 1933 Hitler aan als Rijkskanselier. De gevolgen waren van onmiddellijke aard. 
De antidemocratische gevoelens van de nazileiders werden vertaald in antidemocra- 
tische handelingen die de nazigreep op de samenleving vestigde om alle oppositie te 
elimineren. 

Door uitzonderingswetten te gebruiken werden beperkingen ingevoerd in de vrijheid 
van meningsuiting, persvrijheid en vrijheid van vereniging en vergadering. Alle spo- 
ren van democratie en fundamentele rechten van de Duitse burgers werden verwij- 
derd. Een aantal decreten van 28 februari 1933 verwijderden belangrijke burgerlijke 
vrijheden met als voorwendsel dat het land onder bedreiging was van een coup. Po- 
litieke tegenstanders werden gearresteerd en naar interneringskampen gestuurd waar 
ze geen gevaar betekenden voor de regering. De Machtigingswet van 23 maart 1933 
gaf het kabinet de autoriteit om wetten te bepalen zonder de deelname van het Rijks- 
dag voor een periode van vier jaar. Er werd een dictatuur gevestigd. 

De eliminatie van alle oppositie en persvrijheid liet de naziregering toe om alle 
levenssferen te domineren, zelfs de inhoud van formele en non-formele educatie voor 
haar jonge burgers. Regeringspropaganda kwam ongehinderd in de publieke sfeer en 
bedroeg steeds zwaardere straffen. Veel van deze propaganda was in wezen antisemi- 
tisch. Het bleek succesvol en diende als rechtvaardiging voor de maatregelen tegen 
de Joodse bevolking. Stap voor stap werden de Joden gescheiden van hun buren en 
weggehaald van alle instellingen van de gemeenschap. Hun fundamentele rechten 
werden zodanig uitgehold dat overleven moeilijk werd. 

De Neurenbergwetten van 1935 vertegenwoordigden een belangrijk moment in 
de geschiedenis van de achtervolging van de Duitse Joodse bevolking en de tenuit- 
voerbrenging van de nazistische raciale ideologie. Onder andere werden de wetten 
uitgevaardigd die bepaalden volgens "bloedrelaties" wie Duitser kon zijn en wie niet. 



Ontkennen van de rechten van de Joden in nazi-Duitsland 

Een methode om het stap voor stap ontkennen van de rechten 
van de Joden te bestuderen is de volgende. Hieronder staat een 
korte lijst van de beperkingen die golden voor de Joden van 
1933 tot 1940. Geef de leerlingen (in groepjes van 4) de volgende 
lijst van beperkingen van mensenrechten in willekeurige volgorde. 
Vraag hen dan om ze in de juiste volgorde te plaatsen. Vraag hen 
daarna om samen vier"categorieen beperkingen" te maken en de 
beperkingen in deze vier categorieen te plaatsen. Laat ze de cate- 
gorieen die ze hebben gevonden met de anderen vergelijken. In de 
volgende stap gaan de leerlingen voor elke categorie zoeken welke 
beperkingen, in hun visie, in die tijd de grootste gevolgen hadden 
voor een jonge persoon van hun leeftijd en waarom.Tenslotte moe- 
ten ze bespreken wat volgens hen het naziregime wilde bereiken 
met deze stap-voor-stap-beperkingen. 



1933 



Joodse onderwijzers worden verbannen uit de staatsscholen 

Het is voor Joodse advocaten verboden om hun beroep uit 

te oefenen 

Joden krijgen niet het recht een ziekteverzekering te hebben 

Joodse functionarissen worden ontslagen 

Joden mogen niet meer zingen in een koor 

Joden mogen niet meer naar het strand 



1935 



Joodse muzikanten mogen hun beroep niet uitoefenen 
Joden mogen alleen op speciale banken in het park zitten 
Joden mogen niet meer met niet-Joden trouwen 
Joden verliezen hun (Duitse) nationaliteit 



18 




"Adolf Hitler luistert naar de uitslagen van de parlementsverkiezingen begin 1 933. Niet lang daarna 
werden alle politieke partijen verboden, behalve de nationaal-socialistische partij." 

(Foto: USHMM) 

Het huwelijk tussen "Joden en Duitsers" werd verboden. Het is opmerkenswaardig 
dat de Joden een aantal rechten kregen die men kan beschouwen als helemaal geen 
rechten. Deel 4 van de Wet ter bescherming van Duits bloed en Duitse eer: 

1. Het is voor Joden verboden de nationale vlag van het Reich ofde nationale 
kleuren te dragen ofuit te hangen. 

2. Ze krijgen wel de toestemming dejoodse kleuren te dragen ofuit te hangen. 
Dit recht is beschermd door de staat. 



oor de toekomst: Handboek voor leraren 



» methode zelf helpt om te begrijpen dat 
er geen "geschiedenis van Buchenwald" 
bestaat maar vele verhalen van 
betrokkenen: wetenschap en kunst 
ondersteunen een debat over 
verschillende perspectieven en de 
werkelijke betekenis van deze verhalen 
en ontwikkelingen voor de deelnemers. 
Daarna worden de beelden met 
magneten op een tijdlijn aan de muur 
vastgemaakt: sommige momenten zijn 
goed gedocumenteerd, terwijl andere 
tijdsperioden leeg blijven: kennis is 
afhankelijk van interesses en men kan 
zien hoe verschillende groepen beelden 
beschrijven afhankelijk van hun versie 
van het verleden. Deze methode biedt 
een wijde verscheidenheid om de 
deelnemers, hun standpunten en opinies 
te betrekken en om de ontwikkeling van 
normen die tot oneerlijkheid en misdaad 
leiden (zoals de nazi ideologie) voor te 
stellen, met elkaar te verbinden, en te 
bespreken, maar 00k de oorsprong van 
mensenrechten als een instrument om 
gerechtigheid en gelijkheid te steunen. 
Een tijdlijn van dejaren '20 tot aan het 
einde van de jaren '40 zal laten zien hoe 
de rechten van de Joden en andere 
groepen door wetgeving werden 
ontnomen en geeft 00k een beeld van 
het naoorlogse werk om verdragen op 
te stellen om de mensenrechten te 
beschermen. 



Aangezien er geen stemmen van protest klonken toen deze maatregelen werden 
ingevoerd, versterkte de antisemitische propaganda de reeds bestaande anti-Joodse 
gevoelens van de Duitse bevolking. De Joden werden zelf verantwoordelijk 
geacht voor het feit dat het leven voor hun moeilijker werd . Dit "beschuldigen 
van het slachtoffer" overheerste het discours van die tijd. Zelfs van de eerste 
massamoorden en arrestaties van Joden in heel Duitsland tijdens de pogrom van 
9-10 november 1938 kregen de Joden de schuld. 



Joodse kunst- en antiekhandelaars mogen niet meer werken 

Jonge Joden krijgen geen toestemming om samen te komen in 

groepen van meer dan 20 

Huwelijken tussen Joden en niet-Joden worden ongeldig 

verklaard 

1936 

Joden worden verplicht om hun schrijfmachines in te leveren 
Joden moeten hun fietsen inleveren 
Joden moeten hun grammofoonplaten inleveren 
Journalisten moeten bewijzen dat ze van Arische afkomst zijn 
tot voor 1800 



1937 



Joden mogen niet aan de universiteit promoveren 



1938 

Joden mogen geen land meer bezitten 

Joodse bezittingen kunnen opgeeist worden door de regering 

Joodse straatnamen worden gewijzigd 

Joodse dokters mogen niet langer praktiseren 

Joodse kinderen mogen niet meer naar Duitse scholen 

Joden worden verplicht om de extra namen Israel voor mannen 

en Sara voor vrouwen aan hun naam toe te voegen 

Joden mogen niet meer alleen een zaak bezitten 

Joden mogen niet langer vrij kiezen waar ze zich vestigen 

1939 

Joden mogen geen radio meer hebben 
Joden mogen na 8 uur 's avonds niet meer buiten komen 
Joden kunnen verjaagd worden uit hun woning zonder reden 
of waarschuwing 



19 



Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren 



Van Neurenberg tot Den Haag 




De Neurenbergprocessen en 
het Verdrag van Rome 

De Neurenbergprocessen definieerden 
de misdaden tegen de mensheid als 
moord, slavernij, deportatie en 
gelijkaardige handelingen tegen de 
burgerbevolking. De acties die in de 
concentratie- en uitroeii'ngskampen 
werden ondernomen, alsook de 
vervolging op basis van politieke, 
racistische en religieuze overtuigingen 
werden inbegrepen. Individuele 
moorden, massamoorden die in gang 
gezet werden door de SS troepen en de 
Einsatzgruppen of paramilitaire 
eenheden werden aangepakt, evenals 
de vernietiging van de twee Tjechische 
steden Lidice en Lezaky in juni 1942 en 
de Franse stad Oradour-sur-Glane in 
juni 1944- 

Volgens het Verdrag van Rome van 
1 7 juli 1 998 dat de acties van het 
Internationaal Strafhof behandelt, 
vormen de misdaden tegen de 
mensheid, genocide en oorlogsmisda- 
den nu de misdaden tegen het 
eerstelijns internationaal recht, de 
Universele Rechtspraak. Met andere 
woorden, een dader kan veroordeeld 
worden voor zijn misdaden in alle 
landen, ongeacht of daar een verdrag 
werd goedgekeurd. Staten zijn zo 
gerechtigd om de verdachten van de 
misdaden aan te houden, ongeacht de 
plaats waar de misdaad werd gepleegd 
en ongeacht de nationaliteit van de 
daders of slachtoffers. Niet alle landen 
hebben het verdrag geratificeerd. 



Donderdag 14 februari 2002. Een Bosnische vrouw huilt terwijl ze op televisie naar 
de oud-president van Joegoslavie Slobodan Milosevic kijkt tijdens diens proces 
voor het tribunaal van de Verenigde Naties voor oorlogsmisdaden in Den Haag. Ze 
bevindt zich in een viuchtelingencentrum in Tuzla voor weduwen uit Srebrenica. 
Alle mannen in haar familie zijn vermist sinds het bloedbad in Srebrenica. 
Milosevic werd beschuldigd van het plegen van oorlogsmisdaden tegen niet-Servi- 
ers in Kosovo, Kroatie en Bosnie, waaronder het bloedbad in Srebrenica. 

(Foto: Amel Emric) 



De Holocaust en de Tweede Wereldoorlog hadden langetermijngevolgen voor hoe 
de wereld nadien aangelegenheden inzake rechten en plichten waarnam over de na- 
tionale grenzen heen. Een van de belangrijkste gebeurtenissen in deze transformatie 
was de oprichting van de gerechtshoven voor oorlogsmisdaden in Neurenberg tussen 
1945 en 1949. 

De gerechtshoven kwamen tot stand naar aanleiding van de overeenkomst tussen 
de geallieerden en de effectieve richtlijnen die werden gepubliceerd in Londen op 
8 augustus 1945. Een totaal van 13 processen werden gehouden tegen mensen die 
beslissingen hadden genomen, bevelen hadden gegeven en die van misdaden tegen 
de mensheid, oorlogsmisdaden en misdaden die indruisten tegen internationale 
verdragen. Ook werd er besloten om diegenen te vervolgen die actief waren in de 
administratieve departement en de misdaden ondersteunden, bijvoorbeeld het Eco- 
nomische en Administratief Hoofdbureau van de SS (SS WVHA) dat de concentra- 
tiekampen beheerde, waaronder Auschwitz-Birkenau. 

Zij die vervolgd werden brachten als verdediging aan dat ze handelden in 
overeenstemming met de wetgeving van het Derde Rijk. Voor sommige misdaden 
die aanleiding waren tot veroordeling was de wetgeving reeds in werking 
voor 1939, voor andere misdaden bestond er geen wetgeving op het ogenbik dat ze 
gepleegd werden. 



20 



Een stapin het verleden-een les voor de toekomst: Handboekvoor lerarenr 



Integriteit van menselijk leven gaat boven alles 

De vraag hoe iemand met terugwerkende kracht verantwoordelijk gesteld kan 
worden is complex, maar het idee dat de integriteit van het menselijke leven een 
onvervreemdbaar natuurlijk recht is, was een belangrijk uitgangspunt voor de 
Neurenbergprocessen. Dit betekent dat, ongeacht wat de meerderheid van de 
samenleving denkt of hoe mensen kiezen te handelen, de integriteit van de mens 
boven alle specifieke wetten en politiek gaat. Het idee is dat misdaden tegen de 
mensheid altijd misdaden zijn, ongeacht of er overeenkomsten of sociale contracten 
bestaan in de samenleving waar ze gepleegd worden. 

Dit principe en de manier om menselijk leven te definieren, en daarbij onze 
verantwoordelijkheid ervoor, is fundamenteel voor hoe we mensenrechten 
vandaag de dag waarnemen en ervaren, zowel in het internationaal recht als in de 
nationale wetgeving. 

Internationale verdragen en overeenkomsten die de relaties tussen staten tussen 
staten en hun burgers regelen worden internationaal recht genoemd. Deze wetten 
zijn de erkenning dat bepaalde misdaden zo ernstig zijn dat ze de soevereniteit van de 
naties te boven gaan en dat tussenkomt van andere staten nodig is. 

Toen het Handvest van de VN geldig werd in 1945, legde het de basis voor het 
geschreven internationaal recht. Dit werd gevolgd door het oprichten van het 
Internationale Gerechtshof, de VN Universele Verklaring van de Rechten van 
de Mens, het Genocideverdrag, het Joegoslavie-tribunaal (ICTY), het Rwanda- 
Tribunaal (ICTR) en het Internationaal Strafhof. 

In 2002 werd het Internationaal strafhof (ICC) opgericht als een permanent 
tribunaal om mensen te vervolgen voor genocide, misdaden tegen de menselijkheid 
en oorlogsmisdaden wanneer de staten waar de misdaden gepleegd werden niet in 
staat zijn de daders te vervolgen of ze niet willen vervolgen. Het tribunaal is wettelijk 
geregistreerd in Den Haag, Nederland. 



Coming to Justice 

Coming to Justice is een internationaal 
project voor jongeren van 1 7 en 
ouder dat verschillende keren per jaar 
plaatsvindt in Amsterdam en Den 
Haag. Het wordt georganiseerd door 
het Anne Frankhuis en brengt 
ongeveer25 leerlingen samen uit 
verschillende landen om kwesties te 
bespreken die verband houden met 
onrecht, gerechtigheid en oorlogs- 
misdaden. Het hoogtepunt van het 
vierdaagse programma is een uitstap 
naar het Joegoslavie-tribunaal (ICTY) 
in Den Haag, waar de leerlingen 
getuigen kunnen zijn van een reeel 
proces van een verdachte die 
beschuldigd is voor het plegen van 
oorlogsmisdaden. 
Het vierdaagse programma, 
dat meestal plaatsvindt in het 
Anne Frankhuis, wordt als volgt 
georganiseerd: 

Dag 1: Verkenning van onrecht, 
gerechtigheid, de Holocaust, de 
Neurenbergprocessen. Hoofdvraag: 
Kwam men tot gerechtigheid? En 
voor wie? 

Dag 2: Het conflict van de Balkan 
bestuderen - achtergrond van het 
conflict. 

Dag3:Bezoekaan het Tribunaal van 
oorlogsmisdaden in Den Haag; nabe- 
spreking met een expert. 
Dag 4: Ontmoeting met overleven- 
den van de Holocaust en een van de 
oprichters van de Servische 
leerlingenbeweging OTPOR (in het 
Nederlands: Verzet), die was 
betrokken bij de strijd om de 
president van de Federale Republiek 
Joegoslavie, Slobodan Milosevic, te 
verdrijven. 

Beoordelingen van het project tonen 
aan dat de leerlingen dit als een van 
de meest veelbetekenende 
ervaringen uit hun schooltijd 
beschouwen omdat ze een blik in de 
geschiedenis in wording konden 
werpen. Uit evaluaties blijkt eveneens 
dat het begrip van de leerlingen over 
gerechtigheid en onrecht complexer 
wordt door dit proces. 



21 



Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren 



Patronen van continuiteit 



Nadruk op etnische diversiteit 

De Risiera di San Sabba- 
gedenkplaats ligt in Trieste, Italie. 
Deze voormalige rijstwasfabriek 
werd door de Nazi's gebruikt als 
gevangenis, ondervragingsplaats en 
transit camp van 1943 tot 1945. 
Bijna 20 000 mensen werden er 
gevangen gehouden. Het kamp was 
uitgerust met een crematorium en 
duizenden politieke tegenstanders, 
leden van het Italiaans, Sloveens en 
Kroatisch verzet, werden er 
gemarteld en gedood, samen met 
tientallen Joden. Duizenden 
gevangenen werden in het 
transitkamp vastgehouden omwille 
van nun ras of politieke overtuigin- 
gen, voordat ze elders gedeporteerd 
werden naar uitroeiingkampen en 
concentratiekampen. 
Het gebied rond Trieste wordt reeds 
eeuwenlang gekenmerkt door 
etnische diversiteit en tijdens de 
eerste helft van de 20 s,c eeuw 
ontstond er een etno-territoriaal 
conflict tussen Italiaanse nationalis- 
ten, Slovenen en Kroatische 
nationalisten. 

De tentoonstelling op de gedenk- 
plaats en de plaats zelf legt niet 
enkel de nadruk op de Holocaust 
zelf, maar 00k op de Italiaans-Slavi- 
sche co-existentie in de regio. Dit 
houdt in de wrede onderdrukking 
van de Slavischsprekende bevolking 
door het fascistische regime en 00k 
de extreem gewelddadige 
behandeling van de burgerbevol- 
king met de anti-partizanen strijd 
tijdens de Duitse bezetting. Risiera 
di San Sabba helpt de bezoekers op 
een kritische wijzete kijken naar 
verschillende nationalistische 
maatregelen in de geschiedenis van 
de regio in de twintigste eeuw. 



Lesgeven over de Holocaust heeft niet alleen als doel historische informatie te 
verspreiden, maar tevens wil het een perspectief op de hedendaagse situatie aanreiken. 
Dit kan door het belichten van racisme en xenofobie, tegengaan van vooroordelen of 
leerlingen te overtuigen over hun eigen visie en interpretatie van de gebeurtenissen 
te reflecteren. Leerlingen die deelnamen aan de gesprekken die dit handboek 
voorafgingen benadrukten het belang om te kijken naar hedendaagse kwesties. 

In het Europa van vandaag distantieren de meeste mensen zich van de ideeen die 
werden ontwikkeld door het naziregime tijdens de jaren '30 en '40. Hoe dan 00k 
blijft de visie op de mensheid en de waarden die aan de basis van de nationaalso- 
cialistische politiek liggen op vele plaatsen voortbestaan. Antisemitisme, racisme, 
xenofobie, vooroordelen tegenover Roma, homofobie en andere vormen van intole- 
rantie, vooroordelen en stigmatisering, flakkeren met geregelde intervallen op in alle 
Europese landen. 

De studie van de Holocaust en de naziperiode impliceert uiteraard de studie, de 
theorie en de toepassing van deze ideeen. Het onderzoeken van de evolutie tot 
1939 kan aantonen dat meerdere ideeen deel uitmaken van een Europees historisch 
concept, dat reeds lang aanwezig was. Deze traditie was noch ingevoerd door de nazi's 
noch eindigde het bij hen, maar het werd toen in zijn meest extreme vorm uitgedrukt. 

Door de geschiedenis te bestuderen krijgt men geen pasklare antwoorden op hoe 
die ideeen vandaag de dag bestreden kunnen worden. De historische context is 
anders. We kunnen echter bestuderen hoe de ideeen en waarden gei'ntegreerd wer- 
den in de historische context en hoe ze onze tijdgenoten bemvloeden. Zelfs als de 
omstandigheden vandaag de dag anders zijn, kunnen we vele van de ideeen terug- 
vinden. We kunnen het racisme van vandaag de dag niet gemakkelijk verwerpen 
door te zeggen dat onze wereld heel anders is dan die van de jaren '30 - want de 
ideeen zijn gelijkaardig en lijken moeilijker te veranderen dan de socio-politieke en 
economische omgeving. 

De geschiedenis laat ons de potentiele gevolgen zien wanneer ideeen van dit soort 
niet serieus worden genomen en op tijd worden tegengehouden. 

Racisme 

Racisme is het idee dat verschillende menselijke karaktertrekken, vaardigheden 
enz. steevast van "raciale" oorsprong zijn en dat er superieure en inferieure "rassen" 
zijn. Biologisch racisme ontstond in de 17c en de i8e eeuw en speelde een cruciale 
rol om enerzijds de onderdrukking van volkeren en bevolkingsgroepen, die reeds 
bestond, te rechtvaardigen, en anderzijds te verlengen en te intensifieren. Wat de 
Duitse nazipartij betreft was racisme absoluut fundamenteel onderdeel van hun 
wereldvisie. Ze zetten biologische eisen op voor het lidmaatschap van de groep 
van "superieure menselijke wezens" ("Herrenmenschen") en ze stelden de anderen, 
voornamelijk Joden, voor als een afzonderlijk "ras" dat onder geen beding deel kon 
worden van de gemeenschap van hun eigen mensen. Deze biologische visie had 
directe gevolgen voor de manier waarop de wetgeving werd gebruikt om te definie- 
ren wie Jood was omdat er reeds een onderscheid werd gemaakt tussen "voile Joden" 
en Mischlingen", dat wil zeggen "gedeeltelijke Joden". Het idee dat de biologische 
oorsprong van een individu cruciaal is voor lidmaatschap van een groep is nog 
steeds voorkomend in meerdere chauvinistische bewegingen in Europa. Vandaag de 
dag is het echter veel gebruikelijker om referenties te gebruiken als "onveranderlijke 
culturele verschillen" om gemeenschappen onder te verdelen en de exclusie en de 
ontkenning van rechten te rechtvaardigen. 



22 




or de toekomst: Handboek voor leraren 



Antisemitisme 

Jodenhaat bestond in de Christelijke wereld sinds het Christendom werd opgericht 
als eigen religie buiten het Judai'sme. Antisemitisme kan gedefinieerd worden als alle 
daden of houdingen die gebaseerd zijn op de visie van een sociaal subject (individu, 
groep of instelling) als "de (sluwe, corrupte, samenzwerende, enz.) Jood" - met "de 
Jood" als imaginair figuur uitgevonden door de antisemitische ideologic Voor een 
diepgaandere discussie over de kwestie van het definieren van antisemitisme kan men 
het FRA rapport Manifestations of Antisemitism in the EU 2002- 2003 bekijken dat 
werd gepubliceerd in 2004. 

De Joden beschuldigen van de verantwoordelijkheid voor de dood van Jezus, drinkwater 
te vergiftigen of rituele moorden te plegen, zijn beschuldigingen die mensen hebben 
aangewend om de haat over de eeuwen heen op te drijven dat is ontaard in pogroms en 
fysieke aanvallen tegen Joden. 

In de negentiende eeuw, toen de interesse om mensen in verschillende rassen te 
classificeren opkwam, werden de Joden als een apart ras gekenmerkt. Wilhelm Marr, 
een Duitse journalist verzon de term "antisemitisme" in 1879 en zodoende ont- 
wierp hij een concept voor alle gedachten, ideeen en gevoelens die tegen de Joden 
gericht waren. 

Het gevaar van het antisemitisme was niet enkel de beschuldigingen zelf of de 
antisemitische propagandisten maar vooral het feit dat deze ideeen zo wijd aan- 
vaard werden door mensen die eigenlijk eerder onverschillig waren ten opzichte van 
Joden. Daarom was het, na het verliezen van de oorlog in 1918, gemakkelijk voor 
de antisemieten in Duitsland om Joden ervan te beschuldigen dit verlies te hebben 
veroorzaakt, door tijdens de oorlog enkel aan zelfverrijking te doen en niet loyaal te 
zijn aan Duitsland. 

Antisemitisme is 00k vandaag nog springlevend. Het is onmogelijk te zeggen dat 
antisemitisme en racisme hetzelfde zijn omdat antisemitisme gebaseerd is op specifieke 
ideeen zoals bijvoorbeeld het geloof dat Joden de wereld controleren en domineren. 

Discriminatie van Roma en Sinti 

Het nazibeleid tegen Roma/Sinti was minder systematisch en werd door de 
nazileiders niet op dezelfde manier en op dezelfde schaal uitgevoerd als het beleid 
tegen Joden. Sommige nazi's, zoals het hoofd van de SS, Heinrich Himmler, zagen 
de Roma/Sinti min of meer als de oorsprong van het Arische ras. Deze totaal 
onwetenschappelijke houding leidde tot een ambivalente politiek. Aan de ene kant 
werden de zogenaamde "volbloed" Roma/Sinti gevangengenomen en vormden ze een 
soort antropologische onderzoeksbasis, terwijjl ze aan de andere kant geclassificeerd 
werden als "minder dan menselijk" en blootgesteld aan volledige genocide. 



Grafsteen van een joodse soldaat 
op een joodse begraaf plaats, door 
rechts-extremisten beklad met 
hakenkruizen en fascistische 
symbolen. 



Onderzoek van racistische 
argumentatie toen en nu 

Vraag leerlingen krantenartikels, 
brieven, en propaganda van de jaren '30 
te vergelijken met persberichten, 
pamfletten en websites van vandaag. 
Concentreer op het soort argumenten 
die de mensen gebruikten in het 
schrijven over kwesties zoals 
vluchtelingen of leden van minder- 
heidsgroepen in het algemeen en 
bestudeer waarvan deze groepen 
werden beschuldigd en hoe ze werden 
beschreven. Vraag de leerlingen zowel 
de gelijkenissen als de verschillen op te 
schrijven. Dit zal hen toelaten te zien 
hoe de argumenten veranderd zijn en 
het zal hen helpen om nieuwe 
racistische stromingen te herkennen. 
Moedig hen aan te onderzoeken hoe de 
omstandigheden voor het uiten en 
waarmaken van ideeen zijn veranderd. 
Het FRA werkt aan, voor en met de 
media om tot een mediakritischere 
houding te komen bij mediaconsumen- 
ten en tot een beter mensenrechtenbe- 
wustzijn bij mediawerkers. Meer 
informatie is te vinden op de 
FRA-website: www.fra.europa.eu. 



23 



Een stap in het verleden - een 




Djakovica in Kosovo, 1999. 
Roma's beschuldigd van 
collaborate met de Serviers 
tijdens de Baikanoorlog 
worden doorVN-soldaten 
beschermd tegen aanvallen 
door Albanezen. 

(Foto: Sven-Erik Sjoberg) 



Er zijn meerdere belangrijke redenen waarom de nazipolitiek jegens de Roma/Sinti 
gewijzigd werd van een racistische en antropologische internering die tegengesteld 
was aan de internationale wetgeving tot genocide. Een van de voornaamste redenen 
was de werkwijze van de mobiele massamoordeenheden die op het oostfront werk- 
zaam waren. Wanneer deze eenheden bevelen ontvingen om verdachten van sabotage 
of politieke vijanden op te speuren was het normaal, gegeven hun eigen vooroor- 
delen en haat jegens de Roma/Sinti dat ze de Roma/Sinti aanvielen zonder enige 
reden. Dit kwam vaak neer op standrechtelijke executies. Op 16 december 1942 
gaf Himmler opdracht om alle "zigeuners die nog in het "Duitse Rijk" leefden naar 
Auschwitz te deporteren. 

De op vooroordelen gebaseerde houding die onder de daders heerste tegenover 
Roma/Sinti, bestond reeds voor de nazi s de macht grepen en bestaat vandaag de 
dag nog steeds. Terwille van een goed begrip van de historische processen moeten 
we het onmiddellijke effect onderzoeken van deze houdingen op de genocide van de 
Roma/Sinti. We moeten in ons mensenrechtenwerk eveneens onderzoeken hoe deze 
houdingen vandaag de dag nog steeds voortleven in verschillende Europese landen. 
Het historisch verband is duidelijk. Het Romavolk werd gedwongen om een zwarte 
driehoek op hun kampuniform te dragen. Deze kleur liet zien dat ze behoorden tot 
de zogenaamde "asociale" groep. Vandaag de dag wordt het Romavolk nog steeds 
algemeen beschouwd als vreemdelingen en buitenstaanders van de samenleving. 

In vele landen werden de overlevenden van de Romagenocide eerst niet erkend 
als slachtoffers van racistische vervolging en het duurde jaren voordat ze financiele 
compensatie kregen voor hun lijden. Ze werden nooit gecompenseerd voor de 
paarden die ze verloren, de huizen of woonwagens die gesloopt werden. Vele 
dokters in Duitsland en Oostenrijk weigerden de aandoeningen van de overleven- 
den te erkennen als langetermijngevolgen van de gewelddadige behandeling in 
de concentratiekampen. Pas vanaf de jaren '90 werd de "vergeten" genocide tegen 
de Roma/Sinti herdacht. 

Ook vandaag zijn de Roma nog het slachtoffer van discriminatie en racistische 
misdaden in veel EU-lidstaten. In 2009 werden de resultaten van de EU-MIDIS- 
enquete van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten bekend, 
een enquete onder meer dan 23 000 leden van etnische minderheden met een 
immigratieverleden over hun ervaringen met discriminatie in de Europese Unie. 
Die resultaten laten zien dat de Roma dagelijks te maken hebben met ernstige 
vormen van discriminatie en vervolging. Van elke twee ondervraagde Roma was 
er een ten minste eenmaal gediscrimineerd in de voorafgaande 1 2 maanden. Die 
gediscrimineerde Roma hadden gemiddeld 1 1 keer te maken met discriminatie 
in een periode van 1 2 maanden. Discriminatie en uitsluiting doen zich in alle 
sectoren van het leven voor: in het onderwijs, in werkgelegenheid, huisvesting, 
gezondheidszorg en de toegang tot diensten. 



24 



Een stapin het verleden-een les voor de toekomst: Handboekvoor lerarenr 



Voor meer informatie over de geschiedenis van de Roma, bezoek de websites van de 
Raad van Europa. www.coe.int/t/dg4/education/roma/histoCulture_en.asp (EN) 
biedt documenten over de geschiedenis van de Roma in Europa; op www.romageno- 
cide.org/ vindt u meer informatie over de op de Roma gepleegde genocide. 



Neonazisme en rassenextremisme 

De wens van de daders is in het laatste stadium van de genocide de misdaad te 
verbergen en te ontkennen. Op basis daarvan moeten we de ontkenning van de 
Holocaust begrijpen. Zonder het noodzakelijkerwijze zelf te beseffen vormen 
ontkenners van de Holocaust een deel van het genocideproces. 

Neonazisme en rassenextremisme, die zowel antisemitisme en xenofobie als racisme 
op hun agenda hebben staan, komen vandaag de dag op vele plaatsen in Europa 
voor. Hun haat voor etnische minderheden is een drijvende kracht die sympathisan- 
ten aantrekt en hen toelaat om organisaties te vormen. Afgezien van enkele uitzonde- 
ringen hebben ze niet de ambitie mensen te doden maar willen de rechten en vrijhe- 
den van minderheden inperken of deze groepen uitstoten uit wat ze beschouwen als 
"hun land" of "hun Europa". 

De drijvende kracht achter de Holocaust, zoals bij andere genociden, was de wens 
een groep mensen uit te roeien. Wat dit uitroeien betekent varieert naargelang het 
moment en betekent niet per se massamoord. Het doel is de groep(en) die gehaat 
wordt(en) door de daders (of toekomstige daders) onzichtbaar te maken. Methoden 
om die onzichtbaarheid te bekomen kunnen gaan van beperkingen op het recht om 
met de eigen identiteit te leven tot beperkingen van het recht op leven zelf. 

Docenten die dit soort kwesties willen bespreken moeten er op letten niet te 
moraliserend tewerk te gaan. Het is belangrijk dat men de leerlingen aanzet tot 
zelfstandig nadenken en eigen conclusies te trekken, eerder dan hen naar een analyse 
te leiden met slechts een oplossing. Deze aanpak vereist wel dat de leerlingen 
deelnemen met een reele wens om te begrijpen, eerder dan snel door de verplichte 
leerstof te willen gaan. Docenten moeten plaats voorzien zodat de leerlingen directe 
vragen, die voortkomen uit nieuwsgierigheid en interesse om inzicht te krijgen, aan 
bod kunnen komen. De leerlingen en de docent kunnen historisch materiaal zoeken 
dat kan helpen deze vragen te beantwoorden. In dit stadium is het de taak van de 
docent om kennis aan te bieden over de historische context en een aanzet te geven 
tot het stellen van vragen over de intenties en de mogelijkheden voor actie - en 
daarbij verantwoordelijkheid - van de daders en toeschouwers. 

In de gesprekken die tijdens de voorbereiding van dit handboek werden gehouden 
stelden veel leerlingen vragen over de parallellen tussen historische kennis en de he- 
dendaagse situatie. De Italiaanse leerlingen vonden dat er nood was aan een actuali- 
sering van de lessen over de Holocaust om ervoor te zorgen dat ze kunnen leren hoe 
ze best omgaan met de minderheidsgroepen en migrantengemeenschappen. Deense 
scholieren die over de Holocaust hadden geleerd, hadden ook interesse in meer 
vergelijkende studies die meer nadruk leggen op het heden en op de processen die 
voorkomen in verschillende genociden, zoals bijvoorbeeld ontmenselijking. 



Facing History and Ourselves 

Facing History and Ourselves is een 
organisatie die de leerlingen aanzet om 
verschillende vormen van inter-groeps- 
conflicten te bestuderen met als doel 
een veelvoud aan perspectieven te 
ontwikkelen, kritisch te denken en 
morele beslissingen te nemen. Het 
educatieve doel is het stimuleren van 
het denken over oorzaken en gevolgen 
van vooroordelen, discriminatie en 
groepsgeweld. Facing History and 
Ourselves neemt voorbeelden uit 
verschillende tijden en geografische 
gebieden met de nadruk op de 
Holocaust. Ze bieden lesplannen, 
studiegidsen en educatieve program- 
ma's voor docenten aan: 
www.facinghistory.org. 



25 



Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren 



Een ervaring die iets bijbrengt 



Plaatsen en musea in Europa 

De meerderheid van Europese landen 
hebben organisaties die de taak 
hebben de herinnering aan de 
slachtoffers van de Holocaust en andere 
nazimisdaden te bewaren en te 
onderwijzen over de nazidictatuur en 
de Tweede Wereldoorlog. Vele van deze 
instellingen zijn voormalige concentra- 
te- en doodskampen. Andere plaatsen 
zijn gebouwen die op verschillende 
wijzen verbonden zijn aan de 
gebeurtenissen uit de naziperiode. Een 
voorbeeld is het Anne Frankhuis in 
Amsterdam, waar Anne Frank en haar 
familie onderdoken. Een ander 
voorbeeld is hef'Huis van de 
Wanseeconferentie"in Berlijn, van 
waaruit de administrate van de "Finale 
Oplossing", d.w.z. de moord op de 
Europese Joden werd gecodrdineerd. Er 
bestaan ook musea op plaatsen die niet 
rechtstreeks verband houden met de 
Holocaust, zoals bijvoorbeeld het Living 
History Forum in Zweden en het 
Imperial War Museum in het 
Verenigd Koninkrijk. 
Vele van deze instellingen hebben een 
ruim aanbod aan tentoonstellingen en 
educatieve programma's. Er is vaak de 
mogelijkheid een rondleiding met een 
gidste krijgen of om deel tenemen aan 
een korte workshop. Een aantal 
instellingen organiseert ook lessen van 
een dag of meer, waarin de leerlingen 
de mogelijkheid krijgen actief en 
zelfstandig te werken. 
Voor meer informatie over dit soort 
instellingen in Europa, kijkop: 
www.memorial-museums.net/ 
WebObjects/ITF. 



Ieder jaar bezoeken miljoenen jonge Europeanen gedenkplaatsen en musea 
die verbonden zijn aan de Holocaust en andere nazimisdaden. Het Auschwitz- 
Birkenau Rijksmuseum in Polen telt bijvoorbeeld meer dan 1,1 miljoen bezoekers 
per jaar, het Anne Frankhuis in Nederland krijgt bijna i miljoen bezoekers per 
jaar, de gedenkplaats van het concentratiekamp in Dachau, Duitsland, ongeveer 
800.000 per jaar en de Terezin-gedenkplaats inTsjechie, de Shoah-gedenkplaats in 
Frankrijk en de Mauthausen-gedenkplaats in Oostenrijk zien elk jaarlijks ongeveer 
200.000 bezoekers. 

Op veel gedenkplaatsen en musea is meer dan de helft van de bezoekers jonger dan 
18 jaar. De meesten van hen komen in het kader van schoollessen. Onderwijs over 
de Holocaust is in veel landen verplicht en sommige regeringen raden ook aan om 
historische plekken te bezoeken. 

Een bezoek aan een gedenkplek, maar ook aan een historisch museum, laat vaak een 
blijvende indruk op een leerling. In veel gevallen vormt de plek fascinerend bewijs 
voor feiten die op school zijn geleerd. Het biedt ook de mogelijkheid voor verhelde- 
ring en iets te ervaren dat je op geen andere manier kan ervaren, zoals bijvoorbeeld 
de enorme uitgestrektheid van doods- en concentratiekamp Auschwitz-Birkenau 
tegenover het zeer kleine terrein van het doodskamp Belzec, allebei op Pools 
grondgebied. Deze ervaring geeft inzicht in de organisatie en routineuze elementen 
van de genocide. Auschwitz-Birkenau had meerdere functies en ontwikkelde zich 
in de loop van tijd van een concentratiekamp tot een combinatie van doodskamp 
en concentratiekamp. In doodskamp Belzec werd van het begin af aan verwacht 
dat niemand de nacht zou overleven en zodoende had men er slechts weinig 
gebouwen nodig. 

De manier van lesgeven op een historische plek of museum verschilt in meerdere 
aspecten van lesgeven in de klas. Gedenkplaatsen en musea bieden unieke leermo- 
gelijkheden. De leerling kan de plek bestuderen, evenals de overgebleven sporen 
in de vorm van artefacten en structuren. De leerling kan er tentoonstellingen zien, 
authentieke documenten bestuderen en gedenktekens bezoeken. 

Aandacht voor de geschiedenis van de gedenkplek 

Tijdens het bezoek aan de gedenkplek ligt de nadruk vaak op de specifieke plaats, 
samen met de feiten, de verhalen en individuen die verbonden zijn aan die plek. In 
groepsdiscussies die in 9 Europese landen werden gevoerd wezen zowel leerlingen als 
docenten op het feit dat het belangrijk is te concentreren op de geschiedenis van de 
plek tijdens het bezoek zelf. Het is daarom van belang dat de docent de leerlingen 
voor het bezoek al voorbereidt, om hen de mogelijkheid te geven het bezoek in zijn 
historische context te plaatsen en om eveneens na te kunnen denken over vragen 
omtrent mensenrechten. 

Een aspect dat door de leerlingen werd aangegeven was het risico dat het bezoek 
slechts een ritueel zou kunnen worden. Als leerlingen niet begrijpen waarom ze daar 
zijn en wat er van hen verwacht wordt, dan kan een bezoek aan een authentieke plek 
zoals een voormalig concentratiekamp een negatieve ervaring worden. 



26 




boek voor leraren 



Elk jaar bezoeken meer dan een miljoen mensen het 
Staatsmuseum Auschwitz-Birkenau, een van honderden 
instellingen in Europa die de Holocaust herdenken en die 
informatie geven over de Holocaust en andere misdaden 
van nazi-Duitsland en zijn collaborateurs. 

(Foto: Corbis) 



"Een bezoek aan een historische 
plaats kan inzicht in omvang, 
organisatie en details geven." 

—docent, Verenigd Koninkrijk 



Een ander aspect dat zowel door leerlingen als docenten werd belicht was de 
beperking in tijd om musea en historische plekken te bezoeken. De meerderheid van 
de bezoeken zijn kort, meestal slechts een aantal uren. Als je in gedachten houdt dat 
het bezoek misschien slechts een van de weinige gelegenheden zal zijn dat de leerlin- 
gen tijdens hun leerproces met moeilijke ethische en morele kwesties over dood, me- 
delijden, verantwoordelijkheid en kwaad worden geconfronteerd, zijn voorbereiding 
en opvolging onontbeerlijk. Het is belangrijk voor de leerlingen dat ze de ervaring 
kunnen beoordelen en hun eigen conclusies kunnen trekken. Dit vergt tijd en dus 
zal de docent het bezoek goed moeten plannen. 



27 



Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren 



Het bezoek aan een 
gedenkplaats organiseren 



Een studiereis naar een historische plek of museum geeft aanvulling op en verrijkt de 
alledaagse lessen in de klas, maar het vervangt ze niet. Docenten kunnen bepalen en 
controleren hoe het bezoek in hun leerplan past en hoe het de groep kan helpen de 
vooropgezette doelen te bereiken. Het is daarom belangrijk die doelen lange tijd op 
voorhand te plannen en ook een voorbereidings- en opvolgingsplan uit te werken. 
Het educatieve doel kan de keuze van de plek of museum be'invloeden. 



Voorbereidingsmateriaal 

Sommige instellingen bieden 
voorbereidingsmateriaal aan dat 
leerkrachten en leerlingen kunnen 
gebruiken. Schloss Hartheim in 
Oostenrijk, een kasteel waar vanaf 
1 940 mensen met een handicap 
werden uitgeroeid in een zoge- 
naamd 'Euthanasieprogramma', 
heeft een een dvd gemaakt met vijf 
korte films die leerlingen kunnen 
bekijken voordat ze het bezoek 
brengen. ledere film beschrijft het 
hedendaagse leven van iemand met 
een handicap in Oostenrijk, aan wie 
werd gevraagd met het openbaar 
vervoer naar de gedenkplaats te 
reizen. Het 'Imperial War Museum' in 
Londen heeft een video die het 
Joodse leven in Europa voor de 
Holocaust beschrijft. Ook andere 
locaties hebben uitvoerig lesmateri- 
aal ter beschikking. Men kan er vaak 
boeken, onderzoeksmateriaal, 
kaarten, fotokopieen van documen- 
ted lesplannen, foto's, enz. 
terugvinden en het is een goed idee 
de website van de gedenkplaats te 
bekijken vooraleer men ernaartoe 
gaat. 

Men kan zich op een bezoek 
voorbereiden door getuigenissen te 
lezen van de overlevenden van de 
specifieke plek. Die kan men vinden 
met de hulp van de instelling die 
men wil bezoeken. Het is de moeite 
waard om op voorhand contact op te 
nemen met de plek om vragen te 
stellen over dit soort materialen en 
advies te vragen over hoe de 
leerlingen het beste voor te bereiden. 



Voor het bezoek 

Een bezoek aan een gedenkplaats is gericht op de specifieke plaats en wat er daar is 
gebeurd. De nadruk ligt op de geschiedenis, het verleden, de individuen en gebeurte- 
nissen die er plaatsvonden. Zelfs wanneer de scholieren ter plekke een algemene inlei- 
ding krijgen over de geschiedenis van het nazitijdperk en de Holocaust, is het meestal 
aanzienlijk beknopt. Daarom is het belangrijk om de leerlingen al voor het bezoek 
inzicht te geven in de algemene historische context, de context van de specifieke plek 
en hoe die plek verbonden is met andere gedenkplaatsen. Bijvoorbeeld, een concen- 
tratiekamp dat gebouwd werd om de gevangenen te terroriseren en hen te ontdoen 
van de wil om te leven door hen onder extreme omstandigheden te laten werken in 
slavenarbeid, is niet hetzelfde als een doodskamp of een werkkamp. Het doodskamp 
was enkel uitgedacht en gebouwd om diegenen die er terechtkwamen te vermoorden. 
Het werkkamp had tot doel huisvesting te verlenen aan een grote groep mensen die 
gedwongen werd om zware arbeid te verrichten. 

Leraren dienen ook rekening te houden met het feit dat bepaalde Holocaustplaatsen, 
met name die waar de misdaden daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, niet bezocht 
zouden moeten worden door kinderen onder een bepaalde leeftijd. Voor het bezoek 
moeten jongeren een voorbereidende les krijgen over de geschiedenis van de Holo- 
caust, zodat ze begrijpen wat ze te zien krijgen en kunnen reflecteren. Gedenkplaatsen 
en musea geven meestal advies over de minimumleeftijd van bezoekers. 

Wanneer het onderwijs is gericht op een specifiek thema, is het belangrijk om de 
leerlingen te laten begrijpen hoe deze plek verbonden is met het thema. Wanneer 
de nadruk van de lessen ligt op politieke onderdrukking, dan kan bijvoorbeeld het 
concentratiekamp Buchenwald in Duitsland een voor de hand liggende plek zijn om 
te bezoeken omdat daar, onder andere, politieke gevangenen zoals Jehova getuigen 
gei'nterneerd werden. 

Wanneer men een bezoek brengt aan een land waar een andere taal wordt gesproken 
is het aan te raden een gids of leraar ter beschikking te hebben die de moedertaal 
van de leerlingen beheerst zodat ze alles goed begrijpen. Indien dit niet mogelijk 
is, dan kan men ter plaatste toetsen of de leerlingen de voornaamste kwesties goed 
begrepen hebben. 

Op de historische plekken en musea kunnen de leerlingen worden geconfronteerd 
met authentieke documenten en historisch materiaal, die propaganda en ideologisch 
geladen inhoud kunnen bevatten. Leerlingen moeten worden voorbereid, in hoe ze 
met een kritische blik naar dergelijk materiaal kunnen kijken - en hoe ze onderscheid 
kunnen maken tussen geschiedenis en historische artefacten. 



28 




Thematiek van het bezoek 

De docent en de leerlingen moeten samen beslissen hoe ze het bezoek kunnen 
integreren in het thema van de lessen. De meerderheid van de organisatoren op de 
plekken zijn bereid te overleggen over bepaalde specifieke noden die men op voor- 
hand kan aanvragen. Ze bieden ook standaard bezoeken aan. Het helpt de gids als hij 
inzicht heeft in het niveau van de kennis van de leerlingen, de rol van het bezoek in 
het leerproces (als een inleiding, midden of conclusie) en wat de verwachtingen zijn. 

Als leerlingen aankomen op een historische plaats of een museum, zal hun aandacht 
als vanzelf vooral gaan naar het onderwerp dat die speciale instelling onder de 
aandacht wil brengen. Om er zeker van te zijn dat leerlingen zich veilig en goed 
ge'informeerd voelen, moeten ze, behalve de historische context, ook het doel van 
hun bezoek aan die plaats begrijpen. Het doel kan zijn een bepaalde periode in de 
geschiedenis te ontdekken, zich te verdiepen in een persoonlijke geschiedenis en de 
tragedie van een bepaalde persoon, of het kan een aansluiting op werk dat eerder op 
school is gedaan. 

Na het bezoek 

Na het bezoek zouden de leerlingen de ruimte moeten krijgen om hun ervaringen 
te delen, evenals de mogelijkheid hun ervaringen te verbinden aan een thema dat 
aan de orde komt in de klas. Opvolging en reflectie zullen de leerlingen in staat 
stellen de kennis en standpunten te ontwikkelen. Dit helpt hen om hun kennis te 
bestendigen terwijl het hen eveneens inzicht geeft in een eventuele ontwikkeling van 
hun eigen kennis en vragen. Om het leerproces te bevorderen is het ook belangrijk 
te reflecteren op krachtige emotionele ervaringen die dergelijke bezoeken vaak met 
zich meebreneen. 



Een van de functies van een 
studiereis is om de lessen en 
discussies die daaraan vooraf- 
gaand in de klas hebben 
plaatsgevonden te laten beklijven. 
Zowel leerlingen en docenten, als 
gidsen bij de instellingen, hebben 
baat bij een goede voorbereiding. 

(Foto: Scanpix) 



29 



Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren 



De Holocaust en de mensenrechten 
als lesonderwerp 



"Wat is menselijke 
waardigheid?" 

Wanneer men een historische plek 
bezoekt waar wreedheden 
plaatsvonden, dan zal de geschiede- 
nis samen met de indrukken van de 
leerlingen, het belang van de rechten 
van individuen benadrukken. 
Om het inzicht in de betekenis van 
mensenrechten te versterken, kan 
leerlingen in een voorbereidende 
fase gevraagd worden een kort essay 
te schrijven over belangrijke 
concepten of ideeen. Onderwerpen 
kunnen bijvoorbeeld zijn:"Wat is 
menselijke waardigheid?" "Wat 
bedoelen we met de stelling dat 
mensen van gelijke waarde moeten 
zijn?"en "Wat betekent verantwoor- 
delijkheid?"Tijdens het bezoekaan 
de gedenkplaats, wanneer de groep 
zich in een situatie of plaats begeeft 
waar men de wreedheid kan ervaren, 
kan het passend zijn een selectie van 
de gedachten van de leerlingen voor 
te lezen. Dit verlegt het aandachts- 
punt van de gids en de leraar naar de 
leerling zelf. Het zijn nun woorden en 
gedachten die het verband leggen 
met de historische plek. Wanneer 
men discussieert over deze rechten 
en verantwoordelijkheden is het 
belangrijk dat de leerlingen de 
vrijheid krijgen hun eigen gedachten 
en vragen uit te drukken. Dit 
vermindert het risico op een 
artificiele conversatie waarbij de 
leerlingen enkel zeggen wat er van 
hen verwacht wordt, eerder dan een 
dieper inzicht en betrokkenheid te 
ontwikkelen. 

Voorbereiding is noodzakelijkvoor 
een open en vrijblijvende discussie. 
Docenten kunnen de waarde van dit 
soort discussies met de leerlingen 
overleggen. De leerlingen zouden 
zich bewust moeten zijn van de 
gevoeligheid van het onderwerp 
maar er geen angst voor hebben. 
Docenten zouden de leerlingen niet 
in een discussie moeten forceren, 
want dit kan als manipulatief ervaren 
worden. 

Na het bezoek kunnen docenten de 
leerlingen vragen om de teksten die 
ze eerder hebben geschreven te 
herlezen en te overwegen of hun 
gezichtspunten en houdingen al dan 
niet zijn veranderd door het bezoek. 



De actieve deelname van de leerlingen is essentieel voor effectieve mensenrechten- 
educatie. Over dit thema lesgeven wil zeggen dat je actief moet zijn, een kritische 
kijk hebt en geengageerd bent om in discussie te treden. Het is belangrijk dat het 
lesgeven zelf op een lijn ligt met de filosofie achter de mensenrechten, namelijk 
democratisch en niet-autoritair. 

Mensenrechteneducatie tracht bij te dragen aan zowel het begrijpen als het toepassen 
van mensenrechten, terwijl lesgeven over de Holocaust meer een domein van kennis 
is dan van actie. Men zou de twee domeinen daarom als complementair aan elkaar 
moeten beschouwen, waarbij Holocausteducatie inzicht geeft in het begrijpen van 
mensenrechten, en mensenrechteneducatie een actie georienteerd perspectief toe- 
voegt aan kennis en begrip van de geschiedenis. 

In gesprekken die voor dit handboek gevoerd werden met docenten en leerlingen, 
deelden de beide groepen de visie dat het belangrijk is de studie van de Holocaust 
te linken aan kwesties die verband houden met verantwoordelijkheid en fundamen- 
tele mensenrechten. Het in verband brengen van de Holocaust met mensenrechten 
vervult daadwerkelijk een bestaande interesse en nood. 

Interdisciplinaire benadering 

Door een dergelijke aanpak hebt u als leraar gekozen voor een benadering die meer 
disciplines met zich mee brengt dan enkel geschiedenis. De kracht van deze interdis- 
ciplinaire aanpak ligt in het samenbrengen van kennis, gezichtspunten en werkwijzen 
van verschillende domeinen om nieuwe kennis en inzicht te creeren, welke dieper 
gaat dan wanneer men de verschillende domeinen afzonderlijk bestudeert. Deze aan- 
pak is nodig om te onderzoeken hoe de Holocaust het begrip en de betrokkenheid 
inzake mensenrechten van de voorbije en huidige generaties heeft be'invloedt. 

De ontwikkelingen in Duitsland in de jaren die voorafgaan aan de Holocaust laten 
zien hoe bepaalde groepen verschillende mensenrechten weren ontzegt. Dit geeft 
inzicht in het belang van deze rechten. De genocide zelf is een bewijs dat bepaalde 
mensen in staat zijn om anderen volledig van hun rechten te ontdoen — inbegrepen 
het recht op leven. 

Volgens de United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization 
(UNESCO), heeft onderwijs over de rechten van de mens verschillende doelen: 

• Het verspreiden van kennis over mensenrechten en de mechanismen om deze 
rechten te beschermen 

• Het verspreiden van kennis over hoe men mensenrechten kunnen beschermen, 
behoeden en toepassen 

• Het creeren van een houding en gedrag dat noodzakelijk is voor het behouden 
van de mensenrechten voor alle leden van de samenleving. 

Lesgeven over mensenrechten is vaak universeel en gericht op het heden, de toekomst 
en de praktijk. Soms worden historische voorbeelden aangewend om het belang van 
de mensenrechten aan te tonen, maar de historische context meer in detail onder- 
zoeken is ongewoon. De rechten van de mens vormen een domein van kennis dat 
meerdere disciplines bevat, zoals ethiek, filosofie, sociale studies, geschiedenis, enz. 



30 




Deze gedenksteen in Buchenwald wordt altijd 
op 37 °C gehouden, de temperatuur van het 
menselijklichaam. 

(Foto: Stiftung Gedenkstatten Buchenwald und Mittelbau-Dora) 



Omgekeerd moet onderricht over de Holocaust eerst en vooral gericht zijn op 
onderzoek en een poging de historische context te begrijpen en uit te leggen. Om 
betekenisvol te zijn is het van essentieel belang dat het verleden niet wordt gevormd 
naar de behoeften van een morele, politieke, sociale of ideologische agenda. Geschie- 
denisleraren zijn vaak verantwoordelijk voor de lessen over de Holocaust. Voor hen is 
het belangrijk de historische context waarin de Holocaust plaatsvond te omschrijven, 
interpreteren en onderzoeken. Het is voor hen vaak minder vanzelfsprekend om dit 
aan de mensenrechten te linken. 

Alhoewel het vak geschiedenis steun kan bieden in het begrijpen van de manier 
waarop mensenrechten zijn geevolueerd, zijn er ook andere vakken nodig om hun 
betekenis in onze samenleving te onderzoeken. In kruisbestuivende geschiedenis met 
literatuur, kunst en filosofie krijgen de leerlingen de kans om te ontdekken hoe men- 
sen in verschillende situaties sleutelelementen in termen van mensenrechten hebben 
beschreven en begrepen. 

De rechten van de mens spelen een belangrijke rol in de identiteit en de sociale 
structuur van de Europese naties. Hoe dan ook varieert de volgzaamheid en mensen- 
rechten zijn niet altijd onbetwist en vanzelfsprekend. Evenals democratie moeten ze 
altijd beschermd worden en hun betekenis toegelicht worden. 

Als historische gebeurtenis heeft de Holocaust heel Europa in verschillende 
opzichten bei'nvloed. De Holocaust is dan ook een natuurlijk vertrekpunt om 
mensenrechten in Europa te concretiseren en hen zichtbaar te maken. 



Mensenrechten in Buchenwald 

Het Buchenwald Memorial in Duitsland 
organiseert een projectdag genaamd: 
"Mensenrechten". De doelstelling van 
deze dag is om uitsluiting en 
discriminate te benadrukken als sociaal 
fenomeen. Op die manier kan men 
inzicht krijgen in hedendaagse 
mensenrechten. 

De identiteit van de deelnemer zelf is 
het uitgangspunt van het kritische 
onderzoek naar de geschiedenis. 
Diversiteit in de groep - en in de 
samenleving - wordt onderzocht, 
evenals naar sociale betekenis. Daarna 
volgt een discussie over de universele 
aspecten van mensenrechten en 
ideologieen die mensenrechten 
bedreigen, zowel in het verleden als in 
het heden. 

Mensenrechtenschendingen zijn het 
voornaamste thema in de presentatie 
van hetvoormalige concentratiekamp. 
Deelnemers krijgen tijdens hun bezoek 
de kans om ter plaatse onderwerpen te 
onderzoeken. Onderwerpen kunnen 
zijn: het systeem van arrestatie en 
inbeschuldigingstelling door de 
nationaalsocialisten, slachtoffergroe- 
pen, het zelfbeeld van de daders en 
relatie van de burgers van het 
nabijgelegen Weimar met het 
concentratiekamp. Het onderzoek kan 
ter plaatse worden verricht, in de 
tentoonstellingen, in hetarchief en in 
de digitale collectie. 



31 



Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren 



Authenticiteit - een gevoel 
van echtheid 



Lokale sporen - het voorbeeld 
van Zweden 

De Holocaust was een globale 
gebeurtenis. Het heeft dan ook over 
de hele wereld sporen achtergela- 
ten. Deze sporen zijn natuurlijk meer 
evident in de gebieden waar de 
moorden plaatsvonden maar men 
kan ze ook terugvinden in de landen 
die niet direct getroffen werden 
door de Holocaust. Onderzoek naar 
lokale sporen kan een leerling 
kennis geven over de verbanden en 
de rol van de gebeurtenissen in hun 
eigen lokale gemeenschap. 
Aangezien de ervaringen van naties 
en bevolkingen verschillen, 
verschillen de lokale sporen. Er is 
een enorm verschil tussen 
bijvoorbeeld Polen, dat werd bezet, 
verwoest en waar de nazi's de 
doodskampen bouwden en 
Zweden, dat zichzelf neutraal 
verklaarde. In Zweden waren er 
geen concentratiekampen en er 
vonden geen deportaties plaats. 
Toch kan men in Zweden vele lokale 
verbanden vinden - verslagen in 
lokale kranten, vluchtelingen die 
aankwamen of die geen toestem- 
ming kregen in het land te 
verblijven en Zweedse bedrijven die 
gevangenen uit concentratiekam- 
pen gebruikten als werkkracht in 
dochtermaatschappijen. 
Voor Zweedse leerlingen is het een 
waardevolle oefening gebleken om 
een krant te lezen van begin 
november 1938, toen de"Kristal- 
nacht", Jodenvervolging of "De 
nacht van het gebroken glas" 
plaatsvond. Er bestaat weinig 
gedetailleerde verslaggeving over 
deze gebeurtenis. Dergelijke 
artikelen, die de samenleving 
omschrijven waarin de leerlingen 
zelf leven - ondanks het feit dat ze 
dateren van ongeveer 70 jaar 
geleden - kunnen een gevoel van 
nabijheid creeren. Leerlingen 
ontdekken dat de mensen 
geconfronteerd werden met wat er 
in Duitsland gebeurde in 1938. 



"Toen we in Majdanek waren, begreep ik dat dit echt was. Ik wist het eerder 
misschien ook wel, maar niet op dezelfde manier." Leerling, 15 jaar oud. 

Docenten die leerlingen hebben meegenomen naar plekken die verbonden zijn 
met de Holocaust zullen waarschijnlijk een dergelijke reactie herkennen. Het 
bezoek maakt krachtige indrukken en leerlingen voelen dat hun inzicht in de 
gebeurtenissen toeneemt. 

Mensen die een gedenkplaats van de Holocaust bezoeken ervaren vaak een gevoel 
van authenticiteit, d.wz van nabijheid, realiteit of echtheid. Men verwacht vaak dat 
deze belevenis speciaal, krachtig en emotioneel is. 

Authenticiteit is een mengeling van kennis, verwachtingen en ervaring. De 
authenticiteit van een historische plek komt van de wetenschap dat er "echte" 
historisch gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Het ligt in de verwachtingen dat 
de plek een ervaring kan bieden van wat er in het verleden gebeurde, en het is de 
ervaring van hoe het voelt om daar te zijn en geconfronteerd te worden met histori- 
sche voorwerpen. Authenticiteit bestaat niet als metafysisch fenomeen onafhankelijk 
van zijn toeschouwers. Het is het individu en het is de groep die naar het object, 
de plaats of het verhaal kijkt en er als gevolg een bepaald belang aan toevoegt. Deze 
capaciteit van het individu om authenticiteit te ervaren is iets dat gebruikt kan wor- 
den om het leerproces te versterken. In deze context kan men de term "didactische 
authenticiteit" gebruiken. 

Didactische authenticiteit is er wanneer de docent bewust de waarde van een 
leerelement kan versterken, door een plaats of voorwerp te gebruiken om de inhoud 
meer tastbaar te maken, zodat het voorwerp fysiek aangeraakt kan worden of de 
toeschouwer emotioneel kan raken. 

Authenticiteit kan echter ook misbruikt worden. Een onjuiste inhoud kan 
overgebracht worden op de leerlingen, onechte of onauthentieke artefacten kunnen 
gebruikt worden en sommige elementen kunnen op een zodanige manier versterkt 
worden dat het beeld niet evenwichtig is. De emotionele elementen kunnen over- 
heersend zijn zonder dat enige kennis daadwerkelijk wordt overgedragen. 

Didactische authenticiteit in de praktijk 

De historische plekken die we vandaag de dag bezoeken zijn niet identiek en wekken 
ook niet dezelfde gevoelens op als tijdens de Holocaust. De bekwaamheid om ons 
in te beelden hoe deze plek er moet uitgezien hebben of hoe het er voelde in het 
verleden verschilt van persoon tot persoon. Zelfs indien dit beeld en de gevoelens 
nooit benaderen hoe het er echt was, kan het toch ons denken be'invloeden en onze 
reflectie stimuleren. De docent kan het de leerling makkelijker maken door histori- 
sche beelden van de plekken tijdens de Holocaust te gebruiken, alsook getuigenissen 
en andere teksten die de evenementen omschrijven die er plaatsvonden en hoe men 
deze gebeurtenissen ervaart. Foto's en teksten zullen de indrukken die men op de 
plek krijgt zelf versterken en de inhoud van de teksten bevestigen. Het is belangrijk 
illustraties en teksten te gebruiken van structuren die nog steeds zichtbaar zijn of op 
een andere manier voelbaar zijn. 



32 




or de toekomst: Handboekvoor lerarenr 



Graffiti in Fort IX in Litouwen: in de 
muren van nun eel gekrast door uit 
Drancy bij Parijs gedeporteerde 
joden, enkele uren voordat zij 
vermoord werden. 

(Foto: Olivia Hemingway) 



Namen op de muur dragen getuigenissen 

De volgende oefening werd gecreeerd door Paul Salmons in het Imperial War 
Museum te Londen. 

Buiten Kaunas in Litouwen staat Fort IX, een defensief gebouw dat dateert van het 
begin van 1900 en dat werd gebruikt om Joden te executeren tijdens de Holocaust. 
Joden werden vanuit verschillende locaties in Europa naar Fort IX gebracht en 
doodgeschoten. Tijdens de relatief korte periode tussen hun aankomst en executie, 
werden een aantal slachtoffers opgesloten in het oude fort. Een aantal Franse Joden 
die gedeporteerd werden vanuit Drancy krasten hun namen, thuissteden en andere 
details op de muur van hun eel, en deze kan men vandaag de dag nog steeds zien. 

Deze namen dragen de getuigenis van de identiteit van de mensen die daar 
gebracht werden en de plaats waar ze vandaan kwamen. Leerlingen kunnen de 
namen op de muur vergelijken met de actuele deportatielijst om te kijken of de 
data, plaatsen en namen overeenkomen. In meerdere gevallen zullen ze verschil- 
len ontdekken tussen data, spelling van namen en plaatsen. Dit is een uitstekend 
vertrekpunt voor leerlingen om te onderzoeken welke namen op de deportatielijs- 
ten overeenkomen met die op de muren en om na te denken over hoe incorrecte 
bronnen van informatie kunnen ontstaan. 

De leerlingen kan tevens gevraagd worden foto's te zoeken van de mensen die 
ze hebben gei'dentificeerd via de graffiti. Een klein scherm in de ruimte bevat de 
foto's van een aantal gedeporteerden, waaronder een paar die hun naam op de 
muur hebben gekrast. Dit onderzoek kan bijzonder motiverend werken en de 
leerlingen voelen een sterke zin van voldoening in dit ontdekkingsproces. Een 
mogelijk discussieonderwerp na deze oefening zou kunnen zijn: "Waarom krasten 
de gedeporteerden hun naam in de muur?". Misschien wilden ze deels datgene 
bereiken wat de leerlingen zojuist hebben onderzocht, d.w.z. ze wilden niet zon- 
der spoor verdwijnen. 



Installaties op gedenkplaatsen 
onderzoeken 

Op de meeste gedenkplaatsen zijn 
er kunstinstallaties die de verschil- 
lende perspectieven van de 
geschiedenis op de plek vertegen- 
woordigen. Deze installaties zijn een 
goed vertrekpunt om mensenrech- 
tenkwesties ter sprake te brengen. 
In de 6ojaren sinds het einde van de 
TweedeWereldoorlog werden in 
verschillende historische contexten 
installaties gecreeerd die verschei- 
dene interpretaties vertegenwoordi- 
gen. Ze vertellen vaak meer over de 
tijd waarin ze gemaakt werden dan 
de gebeurtenissen waar ze naar 
refereren. De kunstwerken kunnen 
de leerlingen helpen te begrijpen 
hoe de geschiedenis voorgesteld 
wordt in verschillende tijden en 
contexten. Er zijn bijvoorbeeld 
verschillen tussen enerzijds de 
installaties die de nadruk leggen op 
de strijd tussen de ideologieen en 
anderzijds diegene die de nadruk 
leggen op het individuele lijden. Er 
is tevens een verschil tussen de 
installaties die streven naar het 
terugvorderen van de individuele 
waardigheid van de slachtoffers en 
de installaties die de slachtoffers 
voorstellen als een anonieme massa. 
Een kunstwerk kan gei'nterpreteerd 
worden door enkele simpele vragen 
te stellen, maar men kan 00k uren 
doorbrengen met het behandelen 
van details. Een goed startpunt is de 
leerlingen vragen om uit te zoeken 
hoe oud de installatie is, wie het 
maakte, in welke context en te 
zoeken naar het thema van het 
werk. Dit kan men uitwerken in 
discussies met de leerlingen over 
hun eigen hedendaagse situatie en 
eigen kijk op zowel de installatie als 
op de geschiedenis. Deze oefening 
kan gedaan worden in samenwer- 
king met kunstlessen. Na het 
analyseren van de verschillende 
installaties kan men de leerlingen 
vragen voor zichzelf een kunstwerk 
te ontwerpen. Dit zou best een 
oefening kunnen zijn die hen de 
mogelijkheid geeft de relaties 
tussen de geschiedenis en 
hedendaagse mensenrechtenkwes- 
ties te onderzoeken. 



33 



Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren 



De notie van de Holocaust 

In West-Europa wordt de perceptie 
van de Holocaust in grote mate 
gedomineerd door de Auschwitz- 
Birkenau kampen en kampen in 
Duitsland zoals Dachau en 
Bergen-Belsen. Een van de 
redenen daarvoor is dat na de 
bevrijding, de media in dit deel 
van Europa de nadruk legde op 
concentratiekampen in Duitsland. 
Een andere reden is dat Auschwitz- 
Birkenau, een combinatie van een 
concentratie- en een vernieti- 
gingskamp, meer overlevenden 
had dan de vernietigingskampen. 
Overlevenden van Auschwitz die 
overgeplaatst werden naar 
kampen verder in het westen 
werden bevrijd door de westerse 
geallieerden of vestigden zich na 
de oorlog in West-Europa en 
spraken daar over hun ervaringen. 
Nationale ervaringen van de 
periode van de Holocaust hebben 
ook een betekenisvolle impact op 
hoe de mensen in verschillende 
Europese landen de Holocaust 
interpreteren en hoe ze zich met 
betrekking tot de Holocaust 
verhouden. 

Dit betekent dat we ook vandaag 
op verschillende vlakken een 
onevenwichtig beeld hebben van 
de naziterreuren hoe het Europa 
heeft aangetast. De meerderheid 
van diegenen die vermoord 
werden verloren hun leven in de 
doodskampen van Belzec, Sobibor 
en Treblinka, evenals in de 
massaschietpartijen door de 
"mobiele moord brigades" gekend 
als de Einsatzgruppen, voorname- 
lijk in de gebieden die nu de 
Baltische Staten, Wit-Rusland en 
Oekrai'ne zijn. Al deze acties 
hadden erg weinig overlevenden. 
De meerderheid van diegenen die 
tijdens de Holocaust vermoord 
werden waren afkomstig uit 
landen van Oost-Europa en de 
verhalen van de weinige 
overlevenden bereikten zelden de 
West-Europese landen. We weten 
nog steeds erg weinig over hun 
levens voor de Holocaust. 
Zij het tijdens een bezoek aan een 
gedenkplaats in West-Europa of in 
Oost-Europa, het is belangrijk nota 
te nemen van dit aspect 
van de Holocaust. 



Onderweg naar Auschwitz 
zie je misschien niets — 
tenzij je heel goed kijkt 

Het woord "genocide" roept een varieteit aan beelden op, vele door wat we weten over 
de Holocaust. Wanneer men lesgeeft over genocide wordt de nadruk gelegd op wat er 
werkelijk is gebeurd en analyseert men hoe dit kon gebeuren. Het is echter ook belang- 
rijk te kijken naar de lange termijn gevolgen van genocide. 

Als gevolg van de Holocaust en de Tweede Wereldoorlog vond er een dramatische 
demografische verandering plaats in Europa. Een van de doelen van de nazipolitiek was 
om condities en ruimte te scheppen voor een racistische utopie. Om deze ruimte te 
creeren werden verschillende plannen uitgewerkt en ten uitvoer gebracht om verschil- 
lende etnische groepen uit te roeien en op die manier een aantal menselijke en culturele 
"lacunes" te creeren. 

Op sommige plaatsen in Europa is er weinig overgebleven van de levens en diverse 
cultuur van de Joden. Op andere plaatsen werd de Joodse cultuur volledig uitgewist. 
Het is moeilijk deze leemtes waar te nemen maar als je de tijd neemt om naar indica- 
toren te zoeken van overblijfselen van deze Joodse cultuur, dan geeft het inzicht in de 
lange termijn gevolgen van de genocide. 

Totale afwezigheid als doel 

De Holocaust kan niet simpelweg begrepen worden in termen van gewelddadige 
methoden die toen gebruikt werden aangezien deze, in de meeste gevallen, niet het 
doel op zich waren. Het voornaamste doel van de daders was de totale eliminatie 
van bepaalde groepen te bereiken. Het doel was een nieuwe Europese orde te creeren 
gebaseerd op racistische ideeen. En daarvoor was etnische reiniging het middel. 

Een manier om een deel van de Holocaust te volgen kan zijn een dorp te bezoeken dat 
eens een welvarende Joodse bevolkingsgroep had, maar dat tijdens de Tweede Wereld- 
oorlog is uitgewist. Het bezoeken van een zwembad dat eens een synagoog was, een bos 
met een massagraf maar zonder enig gedenkteken, of een begraafplaats dat is overgroeid 
omdat niemand er meer zorg voor draagt. Deze ervaringen geven een dieper inzicht in 
wat de Holocaust echt betekende. 

De impact van deze benadering wordt uiterst krachtig wanneer het wordt gecombineerd 
met bijvoorbeeld een bezoek aan een voormalig concentratiekamp. Maar het kan moei- 
lijk zijn dit te organiseren omwille van afstanden, tijdsgebrek en gebrek aan financiele 
middelen. Wei kan men foto's, teksten, kaarten en statistieken gebruiken in de klas. 

De website www.polin.org.pl is een goede bron van informatie en rijk aan materiaal 
over plaatsen in Polen waar Joods leven bloeide voor de Tweede Wereldoorlog. 

In deTsjechische Republiek is er een project van start gegaan genaamd: "Buren die 
verdwenen" (www.zmizeli-sousede.cz/aj/). Tsjechische jongeren tussen 12 en 18 jaar 
oud zoeken informatie over Joodse inwoners die in hun eigen buurt woonden voor 
de oorlog. Er woonden ongeveer 1 1 80.000 in het gebied van het voormalige Tsjecho- 
Slowakije in 1939, de meesten onder hen zij aan zij met niet-Joden. Via interviews 
met overlevenden en getuigen van de Tweede Wereldoorlog en via onderzoek in 
lokale archieven en andere bronnen, proberen de jongeren te ontdekken wat er met 
deze mensen is gebeurd. Ze verwerken de informatie in eigen werkjes zoals posters, 
websites, kranten, enz. 



34 



Een stap in het verleden - een les voor de 



ikomst: Handboek voor lerarenr 



Wat verloren gegaan is 
in Rhodos 



Deze oefening helpt leerlingen een gevolg van de Holocaust te 
ontdekken dat niet meteen met het blote oog zichtbaar is. 

Een foto van de vroegere Joodse wijk in Rhodos, Griekenland. 
Rhodos kent een lange geschiedenis van Joods-Griekse contacten. Tot 
en met het begin van de 20 e eeuw woonden er ongeveer 4.000 Joden 
op het eiland. De helft hiervan vluchtte na 1938, toen de Italiaanse 
fascisten die het gebied bestuurden, antisemitische wetten invoerden. 
In 1943 bezette Duitsland Rhodos en voerde extreem onderdruk- 
kende maatregelen in tegen de Joodse bevolking, zoals executies. 
In de zomer van 1944 werden 1.700 Joden gedeporteerd naar het 
concentratie- en doodskamp Auschwitz, waar ongeveer 150 personen 
overleefden en slechts een handvol naar het eiland terugkeerden. 
Vandaag de dag zijn er geen Joden meer op Rhodos en de oude wijk 
ligt midden in het toeristische centrum. Elke week komen er duizen- 
den toeristen voorbij zonder te weten dat ze in een lange schaduw 
van Auschwitz lopen. Voor vele Europeanen herinnert de Joodse 
cultuur vaker aan Auschwitz dan aan al de Joodse buurten die ooit 
floreerden in vele steden. De meeste van hen zijn nu vergeten. 

Laat de leerlingen de foto bekijken en vraag hen te bepalen waar die 
gemaakt werd. Het doel van deze inleiding is om hen te laten con- 
centreren op de foto eerder dan op je werkelijk doel. Vraag hen wat 
ze zien op de foto en wat de details en het thema zijn. Dan stel je hen 
een vraag over wat er duidelijk niet afgebeeld staat op de foto, d.w.z. 
de dingen die je niet ziet maar er wel zijn. 







Een toeristenfoto uit Rhodos. Niets in 
deze foto, noch in de stad zelf, 
herinnert eraan dat dit 2000 jaar lang 
de joodse wijk van Rhodos was. 



(Foto: Christer Mattsson) 



"Geadresseerde onbekend" 

Het centrum genaamd: City Gate -Theatre NN Centre, houdt zich 
bezig met de educatie en het behoud van het cultureel erfgoed in 
Lublin, Polen. Eeuwenlang was Lublin een stad met een varieteit 
aan etnische groepen. Rooms-katholieken, Orthodoxe christenen 
en Joden leefden er samen. Polen, Joden, Oekrai'ners, Wit-Russen, 
Russen, Armeniers en Duisters waren elkaars buren. 

Het centrum heeft tot doelstelling de herinnering van het Joodse 
leven in Lublin opte roepen.Tijdens deTweedeWereldoorlog, 
hebben de Duitse bezetters Lublin als hoofdkwartier van het 00s- 
telijke SS-district gebruikt. Dit betekende dat, tijdens de Holocaust, 
Lublin het centrum was voor de massa-uitroeiing van Poolse Jo- 
den. In het jaar 1939 leefden 42.000 Joden in de stad. Vandaag zijn 
het er minder dan 50. De voormalige Joodse wijk werd volledig 
vernield. De letters NN in het centrum staan voor de onbekende 
namen van de voormalige Joodse inwoners. 



Het project: "Brieven aan het Getto"van het centrum bestaat sinds 
2001. Schoolkinderen van Lublin schrijven brieven naar Joodse 
mensen die vroeger voor de Holocaust in de stad leefden. De kin- 
deren leren over de geschiedenis en het lot van de Joodse burgers 
van Lublin en schrijven brieven naar een geselecteerde mensen. 
De brieven worden naar het juiste adres gestuurd, daar waar de 
mensen vroeger leefden. Natuurlijk woont de ontvanger niet meer 
op dat adres. Ze werden bijna allemaal vermoord. 

Wanneer de brieven teruggezonden worden naar de afzenders 
(de kinderen en hun ouders), met de poststempel: "geadresseerde 
onbekend", roept het een besef op van het verlies van de Joodse 
mensen, hun huizen en cultuur. In 1998 begon het centrum een 
programma genaamd "Het grote boek van de stad". Hierin is ar- 
chiefmateriaal opgenomen dat verbonden is metde Pools-Joodse 
geschiedenis van Lublin (foto's, orale geschiedenis en documen- 
ted. Een zich constant uitbreidende documentaire tentoonstelling 
die gebaseerd is op deze materialen beschrijft het aspect van de 
vooroorlogse multiculturaliteit van de stad Lublin. 



35 




Het is de taak en de verantwoor- 
delijkheid van de docent om de 
groep voor te bereiden op de 
uiteenlopende emoties 
waarmee men tijdens en na zo'n 
bezoek doorgaans te 
maken krijgt. 

(Foto: Scanpix) 



Gevoelens verwerken 

Het kan het leren bevorderen als de 
docent de leerlingen helpt de gevoelens, 
die opkomen tijdens het bezoek, te 
verwerken. Er zijn bepaalde voorwerpen 
op tentoonstellingen en plekken zoals 
foto's, verhalen of fysieke structuren die 
een grotere indruk maken op bezoekers 
dan andere. Vraag de leerlingen een van 
die voorwerpen uit te kiezen en het te 
omschrijven via een sketch, geschreven 
werkje of tekening. Op die manier 
kunnen leerlingen een uitlaatklep 
vinden voor hun gevoelens en dat maakt 
het vaak makkelijker om naar een nieuw 
stadium in het leerproces te gaan of van 
onderwerp te veranderen. Tijdens de 
nabesprekingen in de klas kunnen de 
leerlingen hun tekeningen of notities 
gebruiken om de herinneringen aan het 
bezoek op te halen en in verband te 
brengen met het thema in de discussies. 



Intense gevoelens bij het bezoeken 
van de plekken 



Een bezoek aan Holocaust gedenkplaatsen en musea impliceert zowel kennis als 
gevoelens. Leerlingen voelen vaak verdriet, pijn of woede voor het verschrikkelijke 
lijden dat de mensen moesten ondergaan. Voor een deel van de leerlingen kunnen 
deze gevoelens leiden tot een grotere betrokkenheid, maar voor anderen, wanneer 
dit opzettelijk wordt uitgelokt door docent of gids, kunnen deze gevoelens te sterk 
worden, het leerproces blokkeren en hen zelfs bang maken. 

Een gedenkplaats of museum heeft als functie de geschiedenis "dichter" bij de 
bezoeker te brengen. In de realiteit is deze "nabijheid" een metafoor voor een emo- 
tionele ervaring. De mensen die daar waren, zowel slachtoffers als daders, zijn niet 
wezenlijk dichter bij de leerling dan zij in de klas zouden zijn, maar leerlingen voelen 
het misschien wel zo aan. Deze emotionele reactie geeft de leerlingen een beter 
begrip van het belang van het onderwerp. Ook kan het hun interesse vergroten en zo 
het leerproces stimuleren. 

Gevoelens spelen altijd een rol in het leerproces. Wanneer leerlingen afkeer, 
blijdschap of angst voelen be'invloedt dat de lessituatie. Neuropsychologisch onder- 
zoek toont een verband tussen emotionele betrokkenheid en cognitief leren. Een 
zekere maat van emotionele betrokkenheid is een voorwaarde voor langetermijn 
leren: we leren meer over een onderwerp dat ons interesseert. Betrokkenheid kan ook 
groeien op basis van voorgaande ervaringen van de leerling, de persoonlijke betrok- 
kenheid van de docent en natuurlijk het onderwerp zelf. Een bezoek aan een histori- 
sche Holocaust plek of museum zal een krachtige ervaring zijn voor vele leerlingen. 



36 



Een stapin het verleden-een les voor de toekomst: Handboekvoor lerarenr 



"Gevoelens openden deuren naar 
het begrijpen van de mensen achter 
deze misdaden" 

— Leerlim, Denemarken 



Niet gewend om emotionele reacties te interpreteren 

De leerlingen omschrijven hun emotionele ervaringen tijdens het bezoek aan 
gedenkplaatsen en musea op verschillende manieren. In andere lescontexten discus- 
sieren leerlingen gewoonlijk niet over hun emotionele reacties bij het lesonderwerp. 
Daarom zijn de leerlingen het niet gewend om zowel hun eigen reacties als die van 
hun vrienden te interpreteren. 

De leerlingen die deelnamen aan de discussies voorafgaand aan het handboek 
zeiden dat ze druk voelden wanneer hun emotionele reacties onderdrukt werden 
door docenten, gidsen of vrienden, maar eveneens wanneer ze het gevoel hadden 
dat er een bepaalde reactie van hen werd verwacht. Deze druk kan uitmonden 
in onwenselijk gedrag dat ze zelf moeilijk konden uitleggen of waarover ze zich 
schaamden. Ze giechelden, waren afgeleid of zochten andere manieren om hun 
eigen reacties of die van vrienden te verstoppen. Andere strategieen kunnen zijn 
te concentreren op de technische details en zodoende een afstand creeren van de 
omstandigheden van de sterfgevallen. 

Na het bezoek zeggen sommige leerlingen misschien: "Ik begrijp niet waarom, 
maar ik kon niet huilen." op een toon die suggereert dat ze iets fout zouden hebben 
gedaan. Het is belangrijk aan te geven dat ze geen slechte mensen zijn als ze zich 
niet aangedaan voelen. We moeten ook stellen dat het kan dat ze helemaal niets 
voelen. Hen hiervoor waarschuwen kan voorkomen dat ze zich schuldig voelen als 
ze op zo'n manier reageren. 

Als docent is het belangrijk na te denken hoe de leerlingen met de emotionele 
inhoud van het bezoek zullen omgaan en ook om bewust te zijn van het feit 
dat men niet van te voren kan weten hoe de dingen zullen uitdraaien. Het kan 
waardevol zijn de dingen op voorhand met de leerlingen te bespreken en overeen 
te komen welke regels van toepassing zijn. Het kan de leerlingen helpen als ze voor 
het bezoek nadenken over het feit dat ze het misschien niet makkelijk gaan vinden 
om het eens te worden met de verwachtingen die verbonden zijn aan een plaats die 
het resultaat van antihumanistische ideologien vertegenwoordigt, en waar vreselijke 
misdaden plaatsvonden. De leerlingen zouden zich bewust moeten zijn van het feit 
dat sommige historische plekken ook begraafplaatsen zijn en daarom het nodige 
respect verdienen: bepaald gedrag kan storend werken voor andere bezoekers. 

Als docent kan je jezelf best voorbereiden op je eigen reactie, en een beslissing 
maken over hoe je je eigen gevoelens wilt overbrengen op de leerlingen. Dit 
hangt natuurlijk veel af van jezelf, je relatie met de leerlingen en je eigen 
onderwijssituatie. 



De rol van het reflectiemoment 

Zou ereen herinneringsceremonie 
moeten plaatsvinden? Dit is iets dat 
zowel leerlingen als docenten vaak 
vragen voor het bezoek aan een 
voormalig concentratie- en 
doodskamp. Een reflectiemoment 
kan betekenisvol en belangrijk zijn 
maar het kan ook beschouwd worden 
als een geforceerde ervaring die 
inbreuk maakt op de integriteit. 
Het is niet ongebruikelijk dat 
leerlingen zich ongemakkelijk voelen 
wanneer ze op een tentoonstelling 
naar foto's kijken waarop mensen 
worden vernederd of vermoord. Ze 
ervaren dit gevoel kennelijk ook 
wanneer ze plekken bezoeken waar 
mensen werden gefusilleerd en 
begraven zonder enig spoor van 
waardigheid. In deze situatie kan er 
een behoefte ontstaan om wat 
waardigheid terug te geven aan de 
slachtoffers. Dat kan door respect en 
betrokkenheid te laten zien, of 
misschien door een kaarsje te 
branden, een gedicht voor te lezen of 
een lied te zingen. In een project in 
Litouwen werd aan de leerlingen 
gevraagd om stenen te verzamelen 
en er de namen op te schrijven van 
mensen die vermoord werden tijdens 
de Holocaust. De stenen werden dan 
op een stapel geplaatst en dat werd 
een gedenkteken. 

Het is voornamelijk de verantwoorde- 
lijkheid van de docent om deze 
mogelijkheid aan te kaarten en de 
leerlingen te vragen of ze zich op hun 
gemak voelen met een ceremonie. 
Het is belangrijk voor de leerlingen 
dat ze enigszins controle hebben 
over de situatie en de kans krijgen 
om niet deel te nemen. Als de docent 
de mogelijkheid van een reflectiemo- 
ment niet bespreekt kunnen 
leerlingen misschien denken dat het 
niet geschikt is of zelfs verboden. 
Vergeet niet aan het personeel van 
het museum of de gedenkplaats te 
vragen wat toegelaten is. 



37 



Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren 



Yad Vashem's namendatabank 

Een van de hoofdtaken van het Yad 
Vashem, Israels officiele instituutvoor 
de herinnering van de slachtoffers van 
de Holocaust, is het conserveren van de 
herinnering van elk afzonderlijk 
slachtoffer door zoveel mogelijk details 
te verzamelen over zoveel mogelijk 
slachtoffers. Deze details worden 
bewaard in een databank genaamd de 
Hall of Names (Hal van Namen) waartoe 
men toegang heeft via het internet. 
De databank van Yad Vashem bewaart 
de namen van ongeveer drie miljoen 
personen. Insommigegevallen kanje 
achterhalen waar en wanneer de 
slachtoffers waren geboren, waar ze 
zich bevonden tijdens de oorlog, wie 
hun familieleden waren en waar ze 
vermoord werden. 
In het voorbereiden van een bezoek 
aan een gedenkplaats, zouden de 
leerlingen deze databank kunnen 
gebruikenom mensenoptezoeken 
die verbonden zijn met de plaats die ze 
gaan bezoeken. Leerlingen kunnen de 
databank gebruiken omonderzoekte 
doen naar wat er met deze mensen 
tijdens de Holocaust is gebeurd. 
Meerdere andere instellingen hebben 
archieven met lijsten van voormalige 
gevangenen van concentratie- en 
uitroeiingkampen,"doodsboeken"en 
andere documenten. Sommige 
archieven zijn nauwelijks compleet en 
sommige bevatten alleen fragmenten 
van de originele inhoud. Het is 
belangrijk eraan te denken dat zelfs 
een volledig archief enkel fragmenten 
zal weergeven van de situatie bij de 
gevangenen. Het is voor de plekken 
niet ongewoon om in de mogelijkheid 
te voorzien het archief te bezoeken en 
deel te nemen aan workshops over hoe 
het archiefmateriaal te gebruiken. Het 
is de moeite waard om op voorhand uit 
tezoeken welke mogelijkheden er 
beschikbaarzijn. 

Dagboek als startpunt voor het 
bezoek aan Majdanek 

"We willen de scholieren een kans 
geven op een creatieve manier te leren. 
We denken dat het positief is voor hun 
leerproces en voor hun toekomstige 
interesse in deze onderwerpen. 
Aangezien de scholieren slechts enkele 
uren doorbrengen in Majdanek, denk ik 
dat we moeten proberen een impact te 
maken, iets te doen dat hen lange tijd 
zal bijblijven, hen te inspireren en aan 
te moedigen om te blijven leren." 
Dit is de visie van Thomas Kranz, 
Directeurvan hetStaatsmuseum van 
Majdanek in Lublin, in het oosten van 
Polen. Dit museum werkt met 
projectgerichte educatie, waarin het 
basisidee is de scholieren te 
motiveren, hen aan te moedigen om » 



De individuen achter 
de statistieken 



Ongeveer 6 miljoen Joden werden vermoord tijdens de Holocaust. Meer dan een 
miljoen mensen stierven in Auschwitz-Birkenau. Negentig procent van de Joodse 
kinderen in door de nazi's bezet Europa werden vermoord of stierven omwille van de 
omstandigheden waaraan ze werden blootgesteld. 

De statistieken zijn overweldigend en moeilijk te vatten. Ze zijn echter belangrijk om 
de enorme impact te begrijpen die de Holocaust had op Europa en op de groepen 
mensen die erdoor getroffen werden. Tegelijkertijd is het belangrijk te begrijpen en 
te laten zien dat achter ieder cijfer een individu staat, met een naam, een leeftijd, 
gedachten, gevoelens, familie en vrienden. 

Aan het begin van een genocide staat onderdrukking, waarbij de toekomstige daders 
de slachtoffers in bepaalde categorieen afbakenen. Deze categorisering van groepen 
is vaak gebaseerd op een lange voorgeschiedenis van stigmatisering van groepen 
die geherdefinieerd worden naargelang de ideologie en het opzet van de daders. De 
volgende stap is het de-individualiseren van de mensen in de slachtoffergroepen. Ze 
worden gezien als een homogene groep in plaats van individuen met diverse karakte- 
ristieken, behoeften en levensstijlen. 

Verlies van identiteit 

In 1938 werden alle Duitse Joden bij wet verplicht een bijkomende middelste naam 
aan te nemen die bepaald werd door de nazi's - "Sara" voor vrouwen en "Israel" voor 
mannen. Toen de gedeporteerden in Auschwitz-Birkenau aankwamen, kregen ze een 
nummer op hun arm getatoeeerd: ze werden naamloos. Hun haar werd geknipt, hun 
persoonlijke kleren werden weggenomen en ze kregen alien een zelfde soort gevange- 
nisuniform. Het werd steeds moeilijker om de verschillen te zien tussen individuen. 
Ze werden een massa. Op het einde werden de slachtoffers in massagraven begraven, 
of er was niet eens een graf, en hun identiteit was geheel verloren. 

Tot op zeker hoogte was deze de-individualisering al lang begonnen voor het proces 
dat onmiddellijk tot de genocide leidde, namelijk met de geschiedenis van stigmati- 
sering van mensen en de perceptie van deze mensen als een groep met gemeenschap- 
pelijke karakteristieken. De nazipolitiek van de de-individualisering van Joden, en 
mensen die geclassificeerd werden als Joden, bouwde zich hierop. Zelfs al was de 
politiek niet zo van te voren gepland, leidde de ene stap naar de andere. Het proces 
vergemakkelijkte de misdaden van de daders, zelfs al was het niet de oorspronkelijke 
bedoeling, omdat ze een grote afstand voelden tussen zichzelf en de slachtoffers. 

De daders concentreerden zich op de negatieve karakteristieken die geassocieerd 
werden met de groep die ze uitroeiden. Een manier om dat te doen is het dehumani- 
seren van de slachtoffers. Bijvoorbeeld, soms worden leden van een slachtoffergroep 
vergeleken met dieren. Tijdens de Holocaust werden Joden vergeleken met ratten en 
ongedierte. Soortgelijke voorbeelden van ontmenselijking zijn bekend van andere 
volkenmoorden: zo werden de Tutsi's in Rwanda omschreven als kakkerlakken in de 
genocide die tegen hen werd gepleegd en die leidde tot de systematische uitroeiing 
van zo'n 800.000 Tutsi's. 

Vanuit een leerperspectief is het misschien een goed idee om de verhalen van 
individuen te gebruiken. Het kan voor leerlingen makkelijker zijn via een individu 
hun kennis over een bepaalde periode te vergroten betreffende de manier waarop de 
maatschappij was georganiseerd en wat de gevolgen van bepaalde ideologieen waren. 
Het individuele geeft de leerlingen een startpunt waarnaar ze zich gemakkelijker 



38 



Een stapin het verleden-een les voor de toekomst: Handboekvoor lerarenr 




Een groepje vrienden op excursie in het bos van Seklutski in Polen. 

Van links naar rechts: De broer van Mot! Replianski, Miriam Koppelman, Hanan 
Polaczek, Malka Nochomowicz, Dvora uit Ivinitz, Motke Burstein, Szeine 
Blacharowicz, Malka Matikanski en Munia Zahavi. Munia Zahavi, Hanan Polaczek 
en Malka Matikanski emigreerden naar Palestina. Szeine Blacharowicz overleefde 
de Holocaust door zich in het bos te verschuilen. Alle anderen kwamen om. 

(Foto: USHMM) 



Dorrith Oppenheims 
grootmoeder leest haar een 
sprookje voor. In 1939 
stuurden Dorriths ouders 
haar met de 
Kindertransport- 
organisatie vanuit Kassel in 
Duitsland naarSchotland. 
Haar ouders mochten niet 
mee; zij werden later naar 
Auschwitz gedeporteerd en 
daarvermoord. 

(Foto: USHMM) 





Yehudit en Lea Csengeri uitTranssylvanie in Hongarije werden in 1944 
naar Auschwitz-Birkenau gedeporteerd en aan medische experimenten 
onderworpen omdat zij tweelingen waren. Zij weigerden van hun moeder 
Rosalia te worden gescheiden; deze mocht vervolgens bij haar dochters 
blijven. Zij wisten te overleven en werden in januari 1945 bevrijd. 

(Foto: USHMM) 



* op zelfstandige wijze kennis te 
vergaren en door zelfstudie 
vaardigheden te ontwikkelen. 
Thomas Kranz is van mening dat deze 
leermethode de mogelijkheid geeft 
om kritisch te denken en plaats maakt 
voor nieuwe denkpatronen, die hij als 
fundamenteel beschouwt in een 
democratische samenleving. 
Een van de programma's is gebaseerd 
op het dagboek van Jadwiga 
Ankiewicz, een 1 7-jarig Pools meisje 
dat gevangen was in het kamp 
gedurende een aantal maanden. Haar 
dagboek is het enige dagboek dat 
bewaard werd van het Majdanek 
concentratiekamp. Leerlingen werken 
vanuit het gezichtspunt van de 
dagboekschrijfster. Voordatze 
beginnen met hun eigen onderzoek, 
krijgen ze een inleiding over het kamp 
en over de verschillende slachtoffer- 
groepen. Ze krijgen foto's te zien van 
Jadwiga Ankiewicz en haar dagboek. 
Kleine groepjes scholieren bestuderen 
een deel van het dagboek en 
concentreren zich op een onderwerp 
naar keuze van de geschiedenis van 
het kamp, bijvoorbeeld de werkom- 
standigheden, vervolging van de 
Joden of het leven in het kamp. De 
scholieren gebruiken documenten, 
artefacten, brieven, boeken en 
getuigenissen die ter beschikking 
worden gesteld door het museum. 
Aan het einde van de oefening gidsen 
de scholieren andere scholieren naar 
plaatsen in het kamp die voorkomen 
in het dagboek. Ze vertellen hun 
klasgenoten wat er daar met Jadwiga 
gebeurde en over de geschiedenis van 
het kamp. Ze worden begeleid door 
een docent die over de algemene 
geschiedenis van het kamp vertelt en, 
indien nodig, kennis aanvult. 
In een andere oefening kunnen de 
scholieren met foto's van het kamp 
werken die in de jaren '40 zijn 
genomen. De beelden worden 
gecombineerd met getuigenissen en 
de scholieren zoeken zelf naar de 
desbetreffende plaatsen in het kamp. 
Ze ontdekken wat er vandaag de dag 
ontbreekt en wat er is veranderd. 
De leerlingen ronden hun projecten 
vaak af door een gedicht te schrijven, 
een poster, boekje of tekening te 
maken. Deze worden bewaard 
in het museum. 

Verhalen van overlevenden 

Leerlingen die de kans hebben 
gekregen overlevenden van de 
Holocaust te ontmoeten omschrijven 
dit vaak als een zeer betekenisvolle en 
doordringende ervaring. Ze leren van 
de overlevenden en krijgen inzicht in 
de wreedheid van het lijden. Op die 
manier kunnen ze 00k misschien 
beter begrijpen hoe deze misdaden ) 



39 



Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren 



» individuele levens heeft bei'nvloed. 
Daamaast hebben ze de mogelijkheid 
meer persoonlijke vragen te stellen. 
Vandaag de dag zijn er steeds minder 
overlevenden die scholen kunnen 
bezoeken of deel kunnen nemen aan 
activiteiten in instellingen of musea. 
Niets kan een directe ontmoeting met 
een overlevende vervangen maar nun 
verhalen -en daarbij ook hun 
erfenis-wordenopverschillende 
manieren voor de toekomst bewaard. 
Meerdere instellingen hebben films 
geproduceerd waarin overlevenden 
hun verhaal vertellen en deze kunnen 
besteld worden. In sommige gevallen 
zijn ze ook beschikbaar op het internet. 
Vele overlevenden hebben boeken 
geschreven over hun ervaringen 
en gedachten. 

Meerdere organisaties en instellingen 
bieden zowel audio- als videogetuige- 
nissen aan via het internet. 

www.yadvashem.org 

Israels officiele instituut voor de 
herinnering aan de Holocaust 

www.ushmm.org 

The United States Holocaust 
Memorial Museum 

www.library.yale.edu/testimonies/ 

Fortunoff-videoarchief voor Ho- 
locaustgetuigenissen van de Yale 
Universiteit 

http://college.usc.edu/vhi/ 

USC Shoah Foundation Institute 

www.vha.fu-berlin.de/ 

Visual History Archive van deVrije 
Universiteit Berlijn (rechtstreeks 
verbonden met het USC Shoah 
Foundation Institute) 

www.bl.uk/learning/histcitizen/voices/ 
holocaust.html 

Voices of the Holocaust site van de 
British Library 



kunnen verhouden en van daaruit kunnen ze hun opleidingstocht verder zetten. 
Onderzoeken wie de slachtoffers waren, hun namen, levens en noodlot, en deze ver- 
gelijken met hoe ze werden afgeschilderd door de nazi's biedt een bruikbare manier 
om leerlingen te laten nadenken over het belang van het individuele recht om jezelf 
te definieren binnen het kader van jouw cultuur. Het kan ook gezien worden als een 
poging om zo veel mogelijk de identiteit van de slachtoffers te laten herleven. Voorts 
kan het een krachtige manier zijn om inzicht te verwerven in de wereld, door te 
herkennen dat vooroordelen en haat de realiteit vervormen en ons ervan weerhoudt 
de wereld te zien zoals ze daadwerkelijk is. 

Een potentieel risico van te concentreren op het lot van specifieke individuen is dat 
de leerling moeilijkheden kan hebben met het begrijpen van de context en meer 
complexe zaken. Het is daarom belangrijk voor docenten hun kennis te gebruiken 
en continu de individuele levens in een bredere context te plaatsen. Dit kan bijvoor- 
beeld door gebeurtenissen in het leven van een individu op een tijdlijn te plaatsen 
waar ook de historische gebeurtenissen op staan afgebeeld. Tegelijkertijd kan men 
in de klas bespreken hoe de levens en de gebeurtenissen met elkaar verbonden zijn. 
De docent kan ook een aantal terugkerende thema's uit verschillende levensverhalen 
selecteren, en deze bespreken met de leerlingen, of hij/zij kan de leerlingen vragen 
hun gekozen individu dieper te bestuderen. Het is essentieel om tijdens dit proces de 
dilemma's en de handelingen van mensen binnen hun eigen tijd en context proberen 
te begrijpen, eerder dan hen te zomaar te veroordelen en zo inzicht te verliezen. 

Leren van de daders 

Onderwijs over de Holocaust impliceert ook een nadere kijk op de daders. Als 
we de Holocaust vandaag de dag bekijken, is het vanzelfsprekend voor ons om 
de daders te veroordelen voor de misdaden die ze pleegden. Daarnaast is het 
gemakkelijk om in beslag genomen te worden door deze daden wanneer we de 
wreedheid en de beestachtigheid ervan trachten te begrijpen. Hoe dan ook, de 
moord zelf creeert een kloof tussen wij en zij. We willen ons niet identificeren 
met mensen die zulke daden verrichten. 

Als men tijdens de lessen de daders omschrijft als 'ondoordachte monsters 
in staat van buitensporige daden' dan geeft men een te vereenvoudigd beeld 
vanuit historisch oogpunt. Paradoxaal genoeg is het ook ontmenselijkend. 
Het weerhoudt ons er van de motieven van de daders te onderzoeken, en 
om inzicht te krijgen in hoe ze hun wereldbeeld construeerden om dit soort 
daden te rechtvaardigen. 

Door de daders te onderzoeken als de complexe, denkende individuen die 
ze waren, kunnen we inzicht verwerven in hoe waarden veranderen en hoe 
racistische en antisemitische ideologic zich kan verspreiden en een weg kan 
banen voor genocide. 

De wereldvisie, historische context en denkprocessen van daders onderzoeken 
stelt ons in staat het genocideproces te volgen, en in te zien hoe het zo ver heeft 
komen. We kunnen geen antwoorden vinden bij de slachtoffers. Ze werden in 
een situatie getrokken die door anderen werd gepland en ingevoerd. 



40 



Een stapin het verleden-een les voor de toekomst: Handboekvoor lerarenr 



Foto's roepen vragen op 



De foto-expositie in het Sauna- 
gebouw van het Staatsmuseum 
Auschwitz-Birkenau toont foto's die de 
slachtoffers meenamen toen zij 
gedeporteerd werden, en die na de 
bevrijding gevonden werden. 

(Foto: staatliches Museum Auschwitz-Birkenau) 




Een concrete manier om de slachtoffers te individualiseren is door foto's te 
gebruiken die ze zelf namen voor de Holocaust. Op deze foto's zijn ze te zien 
hoe ze graag wilden gezien worden, samen met diegenen die ze liefhadden, op 
plaatsen die ze zelf kozen en met kleren die ze zelf kozen. Leerlingen zullen het 
niet moeilijk vinden om gelijkenissen en verschillen te vinden tussen de mensen 
die op de foto's staan en zichzelf Ze zullen ook ontdekken dat de slachtoffers een 
bijzonder heterogene groep waren. Ze kunnen naar de foto's kijken en een idee 
vormen van wie deze mensen waren. Deze waarnemingen kunnen wel gebaseerd 
zijn op hun voorgaande kennis en vooroordelen, maar bovenal zullen de foto's 
vragen uitlokken over hoe deze beelden of mensen van een ander tijdperk gei'n- 
terpreteerd en begrepen moeten worden. 

Het Auschwitz-Birkenau staatsmuseum heeft een grote collectie van privefoto's 
die de slachtoffers bij zich hadden toen ze in het kamp aankwamen. In de meer- 
derheid van de gevallen zijn dit de enige overgebleven foto's van de slachtoffers. 
Voor de studiereis kan men aan de leerlingen vragen om een deel van die foto's 
te bestuderen - misschien een per leerling. Op basis van wat ze over de histori- 
sche periode hebben geleerd kan men hen vragen de foto te gebruiken om een 
verhaal te maken over de persoon die erop geportretteerd staat, of misschien een 
brief te schrijven naar die persoon. Leerlingen zullen natuurlijk begrijpen dat dit 
een fictieve taak is, maar het kan helpen om het verleden meer levend te maken. 
De docent kan de leerlingen begeleiden door realistisch achtergrondmateriaal 
te gebruiken voor deze verhalen zoals brieven, dagboeken en ander authentiek 
materiaal en hen op die manier leiden naar een beter inzicht in wat er gebeurde 
en op welke schaal dit gebeurde. 

De foto's kan men krijgen door het boek te bestellen: Before They Perished — 
photographs found in Auschwitz van Kersten Brandt, Hanno Loewy en Krystyna 
Oleksy van het Auschwitz-Birkenau staatsmuseum, op www.auschwitz.org.pl. 
Er is ook een cd met foto's die gewijd is aan de kinderen die gedeporteerd werden 
naar Auschwitz-Birkenau: We should never forget them door Helena Kubica. 



41 



Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren 



Daders, slachtoffers en toeschouwers 



Het is belangrijk leerlingen concepten te geven die ze kunnen gebruiken bij het 
analyseren van deze periode uit de geschiedenis en die hen kunnen helpen conclu- 
sies te trekken. Sommige van de meest fundamentele concepten zijn diegene, die de 
hoofdpersonages van de Holocaust definieren. In onderzoek en onderwijs worden 
deze hoofdpersonages gedefinieerd als daders, slachtoffers en toeschouwers. 

Het gebruik van deze hoofdrolspelers als uitgangspunt, kan de leerlingen helpen een 
meer complex beeld te krijgen van de historische gebeurtenissen. Tegelijkertijd kan 
het de wereld verklaren als een plek waar keuzes en beslissingen werden gemaakt. Op 
die manier kunnen de leerlingen het handelen van verschillende mensen beoordelen. 

Deze categorieen zijn in theorie eenvoudig te definieren maar toch blijkt het vaak 
moeilijk een lijn te trekken tussen daders en toeschouwers. Het wordt met name 
ingewikkeld wanneer we deze categorieen willen gebruiken om handelingen vanuit 
een ethisch standpunt te beoordelen. Alhoewel het enerzijds problematisch is, creeert 
het anderzijds mogelijkheden om te discussieren over menselijk gedrag, niveaus van 
individuele keuzes en de betekenis van normen. 

De absolute voorwaarde om deze uitdaging aan te gaan is dat de leerlingen de 
historische spelers moeten kunnen zien als context-gelinkte vertegenwoordigers 
van menselijk gedrag, eerder dan als extreme uitzonderingen. In de jaren '30 en '40 
gedroegen de mensen zich op basis van de context waarin ze zich bevonden. Het was 
de context zelf- waar de individuen aan bijdroegen - , die extremer werd, eerder 
dan de individuen, zelfs al bestonden zulke mensen wel degelijk. 

Het verleden wordt geschreven en begrepen door de acties en beslissingen van 
mensen in relatie met hun omgeving. De slachtoffers van de Holocaust handelden 
binnen een heel beperkt keuzeveld -de omringende samenleving zette het kader 
voor deze beperking via wetgeving, onrechtvaardigheid, overtreding en onverschil- 
ligheid. De situatie van de slachtoffers brengt de leerlingen er vaak toe een vraag te 
stellen als: "Waarom ontsnapten ze niet?", "Waarom boden ze geen weerstand?" en 
"Hoe konden ze van elkaar stelen in het kamp?" Om de idealisering van de slacht- 
offers te vermijden, (wat 00k een soort van dehumanisering en afstand nemen is), 
kunnen de leerlingen zoeken naar antwoorden op deze vragen. Het is een pedago- 
gische taak van de leraar om de leerlingen te helpen hun vragen op een adequate 
manier te verwoorden. 

Het is even belangrijk de demonisering van de daders te vermijden. De handelingen 
van de daders geven ons inzicht in hoe een genocide zich kan ontwikkelen. Door 
hun handelingen te onderzoeken kunnen we de onderliggende gedachten en ideeen 
ontdekken die in de meeste gevallen de acties in hun context kunnen plaatsen. De 
daders waren degenen die de gruweldaden uitvoerden en de mensenrechten schon- 
den. Als we hen omschrijven als onbevattelijke, slechte monsters dan missen we 
de mogelijkheid hun motivatie te onderzoeken en dan kan men enkel de gang van 
zaken uitleggen op een zeer elementaire, simplistische en onbevredigende manier. 

De toeschouwers zijn de moeilijkst te definieren groep, maar de leerlingen herkennen 
zich er het makkelijkst in. Het is makkelijker passiviteit te begrijpen dan een gruwel- 
daad. De toeschouwers van een gebeurtenis spelen een belangrijke rol. Het zijn de 
toeschouwers die een gangbare norm bevestigen. Op een bepaalde manier waren de 
toeschouwers degenen die de mogelijkheid hadden zich te verzetten en de mensen- 
rechten te verdedigen. Voor ons is het echter gemakkelijk om hun handelingen via 
onze eigen context en waarden te beoordelen. Het moet voor de leerlingen duidelijk 
zijn dat tijdens het dictatorschap van nazi-Duitsland, de omvang van de handelingen 
en de globale visie anders was dan in onze hedendaagse wereld. 



42 



Een 




Een manier om de complexiteit te begrijpen 

Door de demonisering van de daders, idealisering van de slachtoffers en het 
moraliseren van de toeschouwers te vermijden, kunnen we een kans creeren om de 
omstandigheden en de mogelijke acties en motieven van de verschillende spelers te 
onderzoeken. Door op die manier de geschiedenis te onderzoeken kan de complexi- 
teit van een wereld waarin keuzes en beslissingen moeten worden gemaakt verhelderd 
worden en daardoor kunnen daden van mensen beoordeeld worden in hun histori- 
sche context. Enkel dan kunnen we betekenisvolle conclusies trekken die vandaag de 
dag relevant zijn. 

Slechts weinig mensen namen actie om de slachtoffers te helpen tijdens de 
Holocaust. Er waren echter wel mensen die erg moedig waren en probeerden te 
helpen. Zelfs al kan deze groep niet gezien worden als een belangrijke categorie in 
de zin dat ze de geschiedenis veranderden, toch zijn ze belangrijke rolmodellen. Ze 
kwamen op voor het meest fundamentele mensenrecht dat we kennen, namelijk 
het recht op leven. Hun daden zouden daarom een essentieel onderdeel moeten zijn 
in het combineren van onderwijs over de Holocaust en onderwijs over de men- 
senrechten. Yad Vashem heeft een officiele lijst van diegenen die een soort eretitel 
hebben gekregen als Righteous among the Nations door de staat Israel. Deze infor- 
matie is beschikbaar op de website van Yad Vashem samen met de documenten van 
sommige deugdzamen. 



Richard Heydrich met zijn gezin. 
Heydrich stond tot 1942 aan het 
hoofd van de 

staatsveiligheidsdienst van 
nazi-Duitsland, en was daarmee 
verantwoordelijk voor de 
massamoord op miljoenen 
mensen. Deze foto komt uit een 
familiealbum. 

(Foto: Bildagentur fur Kunst, 
Kultur und Geschichte) 



43 



Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren 



Daders en slachtoffers 
onderzoeken 



Burgers en soldaten die in 
Sniatyn, in Oekraine deelnemen 
aan een massa-executie van - 
vermoedelijk-joden. De 
omstandigheden van deze foto 
zijn in vele opzichten onduidelijk; 
het is niet bekend wie de mensen 
waren of waarom er burgers bij de 
executies betrokken waren. 

(unbekannter Fotograf) 




Wanneer men lesgeeft over de Holocaust legt men meestal de grootste nadruk op 
het lot van de slachtoffers en daar zijn vele redenen voor. We mogen echter niet 
vergeten dat het niet de slachtoffers waren die de geschiedenis schreven. De meeste 
van hen hadden geen enkele optie. Om te kunnen verklaren wat er gebeurde moeten 
de leerlingen trachten de gezichtspunten, gedrag en context van de daders en de 
toeschouwers te begrijpen. Het zijn immers diegenen die antwoord kunnen geven op 
de vraag 'Waarom?' 

Vraag de leerlingen naar de foto te kijken die werd genomen tijdens een 
massa-executie in wat vandaag Oekraine is. Het laat soldaten, burgers en officieren 
zien tijdens de executie van Joodse mannen en een kleine jongen, die de foto bin- 
nenkomt aan de rechterzijde. De onschuld van de jongen en zijn onvermogen om 
zijn eigen traumatische einde te vatten vangen onze aandacht. Het feit dat hij naakt 
is afgezien van zijn pet, en tussen volwassenen mannen staat die eveneens naakt zijn, 
versterkt de gruwel, verwarring en vernedering. Velen onder ons hebben die foto ge- 
zien, of soortgelijke foto's en kunnen raden dat het van de Holocaust is. Het is moge- 
lijk het verschil tussen de daders en de slachtoffers te zien. Met een foto van dit type 
is er een groot risico dat door voorgaande ervaringen van de leerling met dit soort 
materiaal, de foto aan kracht mist. Een manier om dit te vermijden is de leerlingen 
te vragen hun begrip te verdiepen door de volgende taak. 

Stel de leerlingen de volgende vragen: Beeld je in dat je met de mensen op de foto 
kon spreken. Je hebt de mogelijkheid elke persoon een, of twee vragen te stellen. Wat 
zou je vragen? 

Leerlingen worden zo verplicht zich met de mensen op de foto te identificeren en 
te overwegen welke vragen interessant en betekenisvol zouden kunnen zijn. Dit kan 
ertoe leiden dat zij verschillen tussen slachtoffers en moordenaars zien, die eerst ba- 
naal leken maar eigenlijk fundamenteel zijn. De vragen die we aan de daders stellen 
zijn volkomen verschillend van de vragen die we aan de slachtoffers stellen. Leer- 
lingen willen vaak voornamelijk vragen stellen aan de man met gewone kleren met 
een zwarte jas en een geweer op zijn arm. Ze willen weten wat hij aan het doen was 



44 



Een stapin het verleden-een les voor de toekomst: Handboekvoor lerarenr 



en waarom hij het deed. Door hun vragen aan deze man, kunnen leerlingen inzicht 
krijgen in het feit dat het de daders zijn die de situatie bepalen. Zij zijn het die de 
antwoorden kunnen verschaffen op het waarom van de handeling op de foto. Als 
alle vragen gebundeld zijn, kan men de leerlingen verzoeken de vragen te verdelen in 
groepen die gesteld werden uit medelijden/sympathie, nieuwsgierigheid en verlangen 
om te begrijpen, evenals uit vooroordelen en verwerping. 

Tijdens deze opdracht moet duidelijk gemaakt worden dat we niet alle vragen 
kunnen beantwoorden met complete historische nauwkeurigheid, aangezien we 
geen aanvullend bronnenmateriaal hebben om de inhoud van deze specifieke foto 
uit te leggen. 



SS-arts Heinz Thilo selecteert 
wie bij aankomst in Auschwitz- 
Birkenau direct naar de 
gaskamers gaat en wie te werk 
gesteld wordt. 

(Foto aufgenommen von der SS) 



Heinz Thilo in de Anus Mundi 

Heinz Thilo was een van de SS fysici in Auschwitz-Birkenau. 
Hij stond vrijwillig in voor de selectie van de recent aan- 
gekomen gevangenen, die meteen werden vermoord, of 
zich moesten doodwerken. Thilo noemde Birkenau Anus 
Mundi oftewel de anus van de wereld. Hij was ervan over- 
tuigd dat de mensen die de selectie moesten ondergaan 
"afval"waren die weggepoetst moesten worden uit de 
Europese samenleving. 

Op een bekende foto zien we Thilo die kijkt naar een oudere Joodse 
man tijdens een selectie. Hij stuurt hem naar de dood met slechts 
een enkele handbeweging. Met behulp van de foto en references 
van Thilo's rol in Birkenau, kan men de leerlingen vragen te over- 
wegen hoe Thilo de oude man ziet en waarneemt. Met de infor- 
matie hierboven zullen de leerlingen begrijpen dat Thilo de man 
als uitwerpsel bekijkt. Kunnen ze begrijpen wat het betekent om 
iemand zo te bekijken? Misschien kunnen ze dat als ze stilstaan bij 
hoe ze zelf naar mensen om hen heen kijken. Waarom voelen zij, of 
anderen rond hen, een sterke afkeur omdat iemand anders is of op 







een specifieke manier handelt? Waarom hebben ze die sterke ge- 
voelens? En zijn deze gevoelens niet gebaseerd op veralgemening 
en homogenisatie, welke een eerste stap is naar het ontkennen van 
het recht op gelijkwaardigheid? 

Door deze gevoelens te onderzoeken bij zichzelf en anderen, 
kunnen leerlingen een gelijkenis vinden tussen zichzelf en Thilo. 
Daders zijn geen onbegrijpelijke monsters die essentieel van ons 
verschillen. Het was vooral de context en niet alleen hun kijk op de 
mensheid, die radicaal verschilde. 



45 



Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren 



Toeschouwers - de zwijgende 
meerderheid 



De term toeschouwer is een breed concept. Het omvat iedereen, behalve de 
slachtoffers, de daders en diegene die de slachtoffers van de nazipolitiek hielpen. 
Toeschouwers kunnen op de scheidingslijn gesitueerd worden naar een van de andere 
categorieen en ze hebben de optie, alhoewel in verschillende mate, om de lijn te 
overtreden. Hun rol is contextgebonden; de ene keer kunnen ze de redder zijn, de 
andere de dader. 

Vaak kennen we de gedachten van de wezenlijke zwijgende meerderheid niet (als we 
hen door historisch onderzoek geen vorm kunnen geven) en we kunnen er niet van 
uitgaan dat ze dezelfde ethische en morele oordelen hebben als we vandaag zouden 
hebben. Wat we wel weten is dat de groep potentieel groot genoeg was om de koers 
van de geschiedenis te veranderen, als de toeschouwers op een specifieke manier 
hadden gehandeld. Toeschouwers vertegenwoordigen de norm van de samenleving 
waarin ze leven. Ze rechtvaardigen bepaalde acties door te zwijgen en door aan de 
zijlijn te blijven staan en geen actie te ondernemen. 

Oefeningen voor leerlingen 

Vraag de leerlingen om aan de hand van voorbeelden te onderzoeken hoe 
verschillende individuen op verschillende momenten handelen en daarna de gevol- 
gen van hun acties vast te stellen, voor zichzelf en voor hun gemeenschap. Hieronder 
worden drie mensen omschreven die verschillend handelden. Vraag de leerlingen de 
verhalen op de volgende manier te lezen en analyzeren: 

• Waarom komen de mensen bij deze gebeurtenis in actie? 

• Welke risicos nemen ze? 

• Wie won en wie verloor als gevolg van deze acties? 

• Zou jij hen toeschouwers noemen? 

Voorbeeld i 

Maart 1938, Duitsland annexeerde Oostenrijk en onmiddellijk voerde Oostenrijk 
dezelfde antisemitische wetgeving in als die van Duitsland. Vele Oostenrijkers 
ontvingen de machtsovername door de nazi s met enthousiasme en sommigen waren 
bereid om deel te nemen aan zowel spontane als georganiseerde antisemitische 
acties. Deze bestonden meestal uit publieke vernedering van Joden, zo werden ze 
bijvoorbeeld gedwongen om het voetpad schoon te maken met een tandenborstel. 
Deze spektakels trokken toeschouwers aan die nieuwsgierig toekeken. Het zeventien 
jaar oude meisje Gitta Sereny bekeek in maart 1938 zo een straatscene die ze later 
omschreef als volgt: 

"Op Graben, een van mooiste straten van Wenen, zagen we een groep mannen in 
bruine uniformen met swastika armbanden, die waren omsingeld door een grote 
groep inwoners van Wenen. Vele van hen waren aan het lachen. Toen we naderden 
zag ik in het midden van de groep ongeveer een dozijn mensen van middelbare 
leeftijd, mannen en vrouwen, die op hun knieen het voetpad schrobden met tanden- 
borstels. Ik herkende een van hen, het was onze kinderarts Dr. Berger, die mijn leven 
had gered toen ik vier jaar oud was en difterie had. Ik zal nooit de nacht vergeten 
dat hij me meerdere malen in koele, zachte lakens wikkelde. Toen de ochtend kwam 
hoorde ik zijn stem zeggen: Sie wird leben (Ze zal overleven). 



46 



Een stapin het verleden-een les voor de toekomst: Handboekvoor lerarenr 



Toen Dr. Berger me naar een van de mannen in uniform zag toelopen, schudde 
hij zijn hoofd en bewoog geluidloos zijn lippen en zei zo een stille 'nee', terwijl hij 
verder de straat schrobde met zijn tandenborstel. Ik vroeg de man in uniform wat ze 
deden, waren ze krankzinnig geworden?" 



Voorbeeld 2 

Na de machtsovername door de nazi's werden meteen concentratiekampen 
ingevoerd, en geleidelijk aan werden de operaties wreder en wreder. Ook al werd 
over de dingen die plaatsvonden in de concentratiekampen niet in detail verslag 
uitgebracht, veel mensen in Duitsland, en ook elders in Europa, wisten wat er aan de 
hand was. Weinigen uitten echter hun ongenoegen of bezwaar. 

Eleonora Gusenbauer leefde dichtbij het Mauthausen concentratiekamp in 
Oostenrijk. Het was onmogelijk voor haar om te vermijden getuige te zijn van de 
moorden die plaatsvonden in het kamp, en ze besloot haar bezwaren te uiten in de 
volgende brief, die ze naar de lokale politie stuurde. 

"In het concentratiekamp van Mauthausen aan de Wiener-Graben steengroeve 
worden herhaaldelijk gevangenen doodgeschoten. Zij die nog niet meteen dood zijn 
liggen vaak uren tussen de doden, soms zelfs een halve dag. Mijn huis is op een heu- 
vel dicht bij de Wiener-Graben steengroeve en daarom ben ik vaak ongewild getuige 
van zulke gewelddadigheden. 

Ik heb zelf een zwakke gezondheid en bij het aanschouwen van dergelijke zaken 
worden mijn zenuwen dermate op de proef gesteld dat ik het niet veel langer 
zal volhouden. 

Ik vraag daarom dat zulke onmenselijke behandeling stopgezet wordt, of dat het toch 
minstens buiten het zicht plaatsvindt." 



Voorbeeld 3 

In 1940 begon de deportatie van Duitse Joden 
naar getto's in bezet Polen. De deportaties 
werden tijdens de oorlog voortzegezet en vanaf 
december 1941 werden de Joden niet enkel naar 
getto's en concentratiekampen gestuurd, maar 
ook naar vernietigingskampen. Gedeporteerden 
mochten maar heel weinig bagage meenemen en 
ze moesten hun huizen en de meeste bezittingen 
achterlaten. Deze bezittingen werden geregeld 
spontaan geplunderd, zelfs al was dat verboden. 
Over het algemeen besloot de Duitse financiele 
administratie de bezittingen van de gedepor- 
teerden in beslag te nemen en op een veiling te 
verkopen. Deze foto toont ons een dergelijke 
gebeurtenis. Mensen in Lorrach, Duitsland, 
trachten een gebouw binnen te dringen waar de 
bezittingen van hun gedeporteerde Joodse buren 
worden verkocht. 



27 november 1940. Een menigte 
wacht op de openbare verkoop 
van meubilair van winkelier M. 
Weil op de Grabenstrasse 1 5 in 
Lorrach in Duitsland. 

(Privatbesitz) 




47 



Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren 



Actieve deelname 
bevordert het leren 



De taal van de daders 

Wanneer men gedenkplaatsen en 
musea bezoekt moet men zich er 
bewust van zijn dat veel van het 
tentoongesteld materiaal in vele 
aspecten het gezichtspunt van de 
daders vertegenwoordigt. Dit is 
zeker zo in het visueel materiaal 
zoals historische foto's. De foto's 
werden door de daders vaak om 
romantische redenen gemaakt 
vanuit nun eigen standpunt. Het is 
een taak op zich de scholieren aan 
te leren het materiaal vanuit 
verschillende standpunten te 
interpreteren en inzichtte krijgen in 
het verschil tussen de eigen visie, 
dat van de daders en natuurlijk dat 
van de slachtoffers. De leerlingen 
zouden attent moeten worden 
gemaakt op de eufemistische taal 
die door de daders wordt gebruikt 
om hun eigen daden te omschrijven 
en ook op de denigrerende aard van 
de uitspraken die men gebruikte om 
de slachtoffers te karakteriseren. 
Scholieren zouden in staat moeten 
zijn het verschil te kunnen maken 
tussen uitgesproken visies en 
verborgen handelingen. Dit 
betekent dat ze de eufemismen in 
uitspraken zouden moeten 
begrijpen zoals "speciale behande- 
ling"en"opnieuw vestigen" beide 
codewoorden voor massamoord. 



Veel leerlingen voelen geen evenwicht tussen de betrokkenheid bij het onderwerp en 
de manier waarop ze worden aangemoedigd om actief te zijn wanneer ze leren over 
de Holocaust en tijdens het bezoek aan historische plekken en musea. Scholieren wil- 
len veel actiever zijn en meer betrokken zijn dan de norm is. Dit werd duidelijk uit 
de gesprekken met de scholieren voorafgaand aan dit handboek. 

Bij een bezoek aan een historische plaats of museum krijgt de schoolklas meestal 
een rondleiding. Tijdens die rondleiding voorzien de onderwijsdeskundigen van de 
instelling informatie over de historische context, de levensverhalen, de statistieken en 
over belangrijke gebeurtenissen tijdens het naziregime. 

Als de rondleiding niet is aangepast aan die bepaalde groep en er geen rekening 
wordt gehouden met het werk dat de leerlingen vooraf in de klas hebben gedaan, 
is het gevaar groot dat er veel herhaald wordt. Deelnemende leerlingen ervaren dit 
als negatief want ze willen vorderen in hun zoektocht naar kennis. Dit probleem 
kan vermeden worden als men op voorhand contact opneemt met de instelling 
om te overleggen welk programma en rondleiding het best met de noden van de 
groep overeenkomen. 

De leerlingen kan gevraagd worden om zelf een bepaald deel of thema van de plek 
te bestuderen, waardoor ze zelf aan het werk worden gezet en zo werken ze op hun 
eigen niveau van kennis en betrokkenheid. Dit moedigt hen aan om actief te zijn 
en het geeft hen een zekere controle over hun eigen leerproces. Dit kan gevraagd 
worden als onderdeel van de rondleiding of erna. De meerderheid van de scholieren 
doet dit met grote interesse. Zelfstandig tot conclusies komen stimuleert het leren 
aangezien de inzichten meer "verkregen" zijn dan "geleend". 

Tegelijkertijd is het belangrijk dat de docent, of een andere kracht, beschikbaar is als 
steun en als bron van kennis. De onderwijzer is begeleider van actief leren. Hij of 
zij moet controleren en omkaderen, bronnen voorbereiden en suggesties geven voor 
activiteiten die de basis zullen vormen voor het onderzoek door de scholieren. Het is 
ook belangrijk voor de leerlingen dat ze een basiskennis hebben van de gebeurtenis- 
sen van de Holocaust om dit proces te vergemakkelijken. 

Vele musea en gedenkplaatsen hebben programma's die op deze wijze zijn 
georganiseerd, maar de docent kan natuurlijk altijd een programma maken waarin 
het bezoek een deel is van een langer proces. 



Leerlingen verdiepen zich op de begraafplaats aan de Okopowastraat 
in Warschau in de joodse gemeenschap van voor de oorlog. 

(Foto: Alexander Kaplar) 



48 



Een stapin het verleden-een les voor de toekomst: Handboekvoor lerarenr 




49 



Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren 



De multiculturele klas 



Pedagogie van appreciatie 

Het Huis van de Wannsee Conferen- 
ce in Duitsland heeft meerdere 
methodes ontwikkeld om scholieren 
van etnische minderheden te 
bereiken. Deze aanpak is gebaseerd 
op het luisteren naar de eigen 
verhalen en ervaringen van de 
scholieren en te laten zien dat 
kwetsbaarheid en repressie 
universeel is. Eerst wordtgeluisterd 
naar verhalen van leerlingen, 
waarna ze beter voorbereid om met 
open geest te luisteren naar de 
geschiedenis die wordt verteld in 
het Huis van deWannssee 
Conferentie. 

"Mijn ervaring is dat de bezorgdheid 
van de leerkracht vaak een 
self-fulfilling prophecy wordt. Ze zijn 
bezorgd over hoe ze de kwestie van 
de Holocaust aan de leerlingen 
afkomstig uit het Midden-Oosten 
moeten overbrengen. Mijn ervaring 
is dat de beste manier is wat ik het 
"concept van de pedagogie van de 
appreciatie" noem: we erkennen de 
familieverhalen van deze leerlingen 
en we behandelen ze als Duitse 
burgers, wat zeook zijn." 
Aldus Elke Grylewski 
Het "Huis van de Wannsee 
Conferentie" heeft ook speciale 
materialen en programma's voor 
deze groep ontwikkeld: 

"We hebben een zogenaamd 
multiculturele koffer ontwikkeld 
waarin zich documenten bevinden 
die een gedeeld verleden laten zien. 
We hebben gezochtnaar 
documenten vanuit de tijd van het 
nationaal-socialisme (1933-1945) 
van over de hele wereld, rassentheo- 
rieen over verschillende groepen, 
sterilisatie e.d., om aan te tonen dat 
het een zaak is dat ook het 
niet-Europese deel van de wereld en 
de mensen die er wonen aangaat." 



In veel Europese klassen komen scholieren met verschillende achtergronden, 
culturen en ervaringen vanuit de hele wereld samen. Ze hebben verschillende 
familiegeschiedenissen; ze hebben verschillende verhalen gehoord over het verleden; 
ze hebben een ander gezichtspunt op de huidige mensenrechtenkwesties. De ervaring 
van leerlingen uit gebieden waar de mensenrechten ernstig werden geschonden 
kunnen een waardevol startpunt zijn in de klas. Tijdens de gesprekken die voor het 
opstellen van dit handboek werden gehouden, benadrukten leerlingen en docenten 
dit aspect. Leraren in Italie zeiden bijvoorbeeld: "de aanwezigheid van scholieren 
die uit verschillende landen komen is een echte buitenkans voor het lesgeven en het 
leren. Leerlingen uit andere landen kunnen de Italiaanse medeleerlingen betrekken 
bij hun eigen ervaringen en getuigen van schendingen van mensenrechten." 

De verhalen van deze scholieren kunnen een kans bieden om kwesties authentieker 
te maken, terwijl tezelfdertijd het wederzijds begrip tussen de leerlingen in de hand 
gewerkt wordt. De verhalen vragen van de docent een grote gevoeligheid in de 
klasomgeving, leerlingen zouden enkel over hun ervaringen moeten spreken als ze 
dat zelf willen. 

Docenten voelen zich onzeker 

Uit de meerderheid van de studies over lesgeven over de Holocaust in een 
multiculturele klas blijkt, dat dit zeiden een probleem vormt. Veel docenten 
voelen zich echter onzeker over deze kwestie en sommige leerlingen met sterke 
overtuigingen zoals Arabisch-Israelische relaties kunnen soms weerstand bieden of 
zelfs vijandig zijn tegenover het leren over de Holocaust. 

Een manier om deze leerlingen te benaderen is door de meer algemene aspecten van 
de Holocaust te belichten, de racistische en uitsluitingideeen die de basis vormden 
van de nazi-ideologie. Sommige van de ideeen die centraal waren in de wereldvi- 
sie van de nazi's kan men terugvinden in andere regimes en ze zijn vaak de reden 
waarom mensen van hun thuisland wegvluchten. Leerlingen kunnen hun eigen erva- 
ringen met deze ideeen en waarden vergelijken. Wanneer men dit doet is het echter 
wel belangrijk het verleden niet te verdraaien. 

Scholieren met een niet-Europese achtergrond kunnen ook gemotiveerd worden 
wanneer er verbanden worden gelegd met hun eigen regio in de gepresenteerde 
historische feiten. De Holocaust was een globale gebeurtenis die een wereldwijde 
indruk achterliet. Joden vluchtten vanuit Europa naar alle continenten om de nazi- 
achtervolging te vermijden. De nazi's planden om de Europese Joden te verplaatsen 



50 




Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren 



Een cartoon in dekrant The Sunday van 3 juli 1938 met het 
onderschrift: "Zal de Conference van Evian hem de vrijheid kunnen 
schenken?"Verschillende vertegenwoordigers van landen in de 
vrije wereld erkenden dat de joden Duitsland moesten kunnen 
ontvluchten, maar de meesten waren niet bereid hen toe te laten 
tot hun grondgebied. 

(Photo USHMM) 



naar Madagascar en na de Holocaust deelden vele landen de taak van het ontvangen 
en rehabiliteren van de overlevenden. Dit soort informatie kan de leerlingen inzicht 
verwerven in het globaal karakter van de Holocaust. Het kan ze eveneens de banden 
laten leggen tussen hun eigen regio en de landen van oorsprong. 

De Conferentie van Evian 

In juli 1938 nam de president van de VS Franklin D. Roosevelt het initiatief om een 
conferentie te organiseren om de kwestie van het stijgende aantal Joodse vluchtelin- 
gen voor achtervolging van de nazi s te bespreken. Tweeendertig landen en 24 vrijwil- 
ligersorganisaties ontmoetten elkaar in de Franse stad Evian-les-Bains in Frankrijk. 

De gedelegeerden op de conferentie uitten sympathie voor de vluchtelingen maar 
stelden zich niet beschikbaar om meer vluchtelingen in hun landen toe te laten. 
Het feit dat de confederatie geen resolutie opstelde waarin de Duitse manier 
van het behandelen van de Joden werd veroordeeld, werd in de propaganda van 
de nazis gebruikt. 

In 1938 was de oderdrukking van de Joden en andere groepen door de nazis zeer 
duidelijk voor de deelnemende landen, alhoewel de Holocaust misschien niet 
voorspelbaar was. 



Bestuderen van je eigen visie 
op de geschiedenis 

Het Staatsmuseum van Majdanek in 
het oosten van Polen organiseert 
uitwisselingen tussen Poolse 
jongeren en jongeren uit Duitsland, 
Oekrai'ne en Wit-Rusland. Het doel 
van deze uitwisselingen is de 
vooroordelen te verminderen, 
vooroordelen die vaak gebaseerd 
zijn op historische ervaringen en 
verhalen. Door elkaar en de 
verschillende interpretaties van de 
geschiedenis te leren kennen, 
kunnen de jongeren hun eigen visie 
ontdekken en zien dat er meer dan 
een manier is om het verleden te 
interpreteren. Dit kan openingen 
bieden voor nieuwe interpretaties 
en het begrip vergroten van de 
visies van andere mensen. 
De scholieren blijven een hele week 
samen en spreken Engels. Aan het 
begin van de week krijgen ze werk 
in gemengde groepjes met vragen 
over vooroordelen. Dit deel van het 
programma wordt uitgevoerd op 
een school. De scholieren nemen 
00k deel aan gezamenlijke 
sportactiviteiten en leren elkaar zo 
kennen. Het laatste deel van de 
week brengen ze door in het 
museum waar ze hun gemeen- 
schappelijke, gewelddadige 
geschiedenis bestuderen. Enerzijds 
krijgen ze rondleidingen en 
anderzijds doen ze hun eigen werk 
in het museumarchief en ontmoeten 
er overlevenden. Tijdens deze 
programma's stellen de scholieren 
vaak zelf vragen 
omtrent mensenrechten. 



51 



Een stap in het verleden - een les voor de toekomst: Handboek voor leraren 



Open voor discussie 

Zoals onderwijs over de Holocaust en mensenrechten jonge mensen wil aanzetten tot reflectie 

over verleden en heden, wil dit handboek leraren aansporen tot reflectie over onderwijsbenade- 

ringen. Het FRA beschouwt dit handboek als een instrument om de dialoog en het denken onder 

leraren in gang te zetten en om zelf met hen in dialoog te treden. 

Dit handboek streeft ernaar de debatten in het veld verder te helpen en leraren te steunen in hun 

poging jongeren te activeren en te begeleiden om kennis te vergaren over de geschiedenis en 

die in verband te brengen met onze hedendaagse wereld. 

Wij vragen u ons te laten weten of u dit handboek nuttig vond. Zeg ons of, en zo ja hoe, het 

u hielp om optimaal gebruikte maken van bezoeken aan historische plaatsen en musea bij het 

onderricht over de Holocaust en de mensenrechten. Gelieve uw antwoord te sturen naar 

information@fra.europa.eu. 

Het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten 



52 



■o S. S 



° o g 
£ ° 1" 



-5^=5" 



y 


□ 


o 




o 


3- 


2 








g 


Q. 




cr 




o 


m 


n> 








cr 


o 


E. 


< 






Q. 




fD_ 


5 






Q. 




fD 


Cl 


3 


IQ' 


re 




fD 


iu 




ol 


fD 


< 
















Q. 


fD 


fD 


fD 


■a 


3 


ft 








o 

o 

p 


S 


< 


I 






fD 


3 
Q. 

< 


pi 


fD 


[Q 


ft 


ro 


< 




3 






Q. 


re 


fD 


Q. 


LQ 








O 


o_ 






a, 


CL 


FE 










ro 








fD 

3 


< 


cr 






Q. 


(3 


n> 


a> 














"D 


-p 


fD 




fD 




c 








JD 




3 




P+ 








3 




3 




fD 




Q- 




fD" 












a. 




fD 





















m 


> 








c 












c 








o 


3 








T3 








n> 


£ 








g_ 






























re 










n 


■S 


















3" 


jjf 








ft) 


o 8 








■a 












E" s 








c 


i o" 






a 


Dl 


2 — 


O 
O 
CO 

i 




ft) 
m 

c 


3 

5 


f? c 


O 






o 


3 St 


c^ 


13 

C 

3 
3 


o 


o 


3 c 


CO 
VO 


fD 

LA 

ft) 


D. 


S i. 


o 


2 


c 


<. 


<i s 


^ 


* 


3 


5" 








5' 


a 


I J 








0) 

3 












3 








o 

■o 




















c 


1 








s 


« 








< 




















0) 










LQ 










fD 










3 




















O 


3 








< 


3 








fD 























< 
o 


=5" 


fD Q 


o 


Q_ 


i =f 




a> 


1 


c: 


Q. °- 

S a" 
o 2 
< < 


fD 

cr 


< 


< 




=> 3 




Q_ 




Q. 


iq' 


i/i' fD 

O m 


fD 


"O 




— 




3 


:■ 


fD fD 

"2 5 


c" 


g 


S ro 














fD 


o 






< 


» ! 


O 








N 


i 7 


0) 


01 


"O 


S Q. 


fD 








a IQ 


g 


■ ■■ 


3 3 


a. 






TJ 


S- 


o a. 


fD 

fD 


2J, 


o g 


LQ 






a. 




Q- r* 






o 


3 


|| 


■ 




Q. 




"DT 33 


fD 

O 


Cl 


O > 

< ~; 

fD cr 


"O 




a. g 

fD g 


0) 




x s 


fD 

B 


< 


° < 

O fD 


3 




2 CT 
C O 


01 


LO 


fD 

c 


fD 


~ Q- 


. 


3 3 




3 


Q. g 




cr 


^ <n 






3 rt 




< 


O =T 






3 fD 




fD 








=> 3 




Q- 


o g- 




a> 


fD 9 



EI "5 

g C 



S" - n 
ffi « 3 
§ "2. S 



- s-g- 

(1 3 «> 

W fll U 

ID Oi , 
S« | 

mm-' 
cr ST I 

Q. 2 ° 

m t> n 

g < « 

Sr 3 id 

OJ IQ ft) 

- 2 s 






BJBPfffya 





Excursion to the past - 
teaching for the future: 

Handbook for teachers 



This Handbook covers most of the articles as enshrined in the Charter of Fundamental Rights of the European Union, in particular those 
relating to Chapter I to IV - dignity, freedoms, equality, solidarity and citizens' rights. 



Cover image: 

© Michael St. Maur Sheil/CORBIS 

29 October 1996 

Auschwitz, Poland 

Michael St. Maur Sheil 

Encyclopedia 



FRA - European Union Agency for Fundamental Rights 

Schwarzenbergplatz 1 1 

1040-Wien 

Austria 

Tel.: +43 (0)1 580 30-0 

Fax: +43 (0)1 580 30-691 

Email: information@fra.europa.eu 

fra.europa.eu 






tIFRA 

EUROPEAN UNION AGENCY FOR FUNDAMENTAL RIGHTS 



Excursion to the past - 
teaching for the future: 

Handbook for teachers 



FOREWORD 



The Holocaust has taught us that without respect and application of 
basic human rights the unspeakable can become a reality. There is 
therefore a close connection between the Holocaust and subsequent 
human rights developments. The adoption of the Universal 
Declaration of Human Rights in 1948, and later the adoption of 
European regional human rights instruments, was followed by a 
gradual coming to terms with the lessons of the Holocaust and its 
significance for the values that strengthen the European Union today. 
The European Union recognises the Holocaust as a key and seminal 
event in European history and heritage. The values that underpin the 
European Union and are common to all its Member States have key 
aspects related directly to the experience of the Jewish populations 
during the period before, during and after the Second World War. 
The concepts of the universality and indivisibility of human rights 
become even more pronounced when we look back at the Holocaust 
and realise the need to remain vocal and vigilant on the question of 
human rights. 

The resolutions adopted by the European Parliament to keep alive 
the memory of the Holocaust, as well as the Stockholm Declaration 
signed in January 2000, are evidence of a general acknowledgement 
of the Holocaust as a specific historical crime. It is therefore vitally 
important that in the context of today's challenges we do not repeat 
the mistakes of the past. The European Union Agency for 
Fundamental Rights wants to respect the lessons of the Holocaust 
and use those lessons to inform the education of our future 
generations, in particular using the human rights context of the 
Holocaust to teach about the importance of respect for human 
rights, diversity and the protection of minorities. 

The loss of human diversity and cultural heritage during the 
Holocaust cannot be replaced. Teaching about the Holocaust 
makes it possible to address human rights violations and crimes, 
and it also helps to raise awareness and build understanding of this 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



historical event. Yet, it is not always easy to build a valid and 
meaningful bridge between the past and the present. Many of the 
teachers interviewed for the FRA research project, entitled 
'Discover the past for the future - The role of historical sites and 
museums in Holocaust education and human rights education in 
the EU' stated that it is important for them to make a connection 
between the Holocaust and human rights and that they would wish 
a better guidance on how to do this. 

Visits to Holocaust-related sites and exhibitions can be a powerful 
tool in connecting with the Holocaust and human rights learning. 
They offer, on the one hand, the possibility to study the 
particularities of a historical event such as the Holocaust and they 
provide, on the other hand, an important knowledge base for 
reflecting on universal human rights questions and contemporary 
concerns. Many of the sites in the Handbook bear direct witness to 
National Socialist crimes and the consequences of racist and anti- 
Semitic ideologies and practices leading to stigmatisation, 
discrimination, dehumanisation, and ultimately the deprivation of 
human beings of their right to life. Learning about the Holocaust 
in order to reflect about our present day societies also means dealing 
with the different - and sometimes competing - perspectives of all 
involved groups: victims, perpetrators, bystanders and rescuers. 

This Handbook was developed in order to give inspiration to 
teachers on what to consider when visiting the Holocaust memorial 
sites and museums. It focuses on examples and exercises of how 
visits to memorial sites and museums dealing with the Holocaust 
can provide students with a concrete picture of the possible 
consequences of failing to respect human rights. It presents and 
discusses a number of questions and tools that could be useful for 
having students creatively and critically develop their knowledge of 
human rights on the basis of the knowledge of the Holocaust. 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



The FRA hopes that teachers will find this Handbook inspiring for 
their visits to the Holocaust related sites and museums. It is hoped 
that the Handbook will contribute to advancing the debate on how 
to preserve memory of the Holocaust and how to draw meaningful 
human rights lessons from it. 

The FRA would like to thank Anna-Karin Johansson and Christer 
Mattsson from the Living History Forum for developing the draft 
Handbook for teachers on the Holocaust and Human Rights 
Education, as well as those who supported them in this work: 
Jolanta Ambrosewicz- Jacobs (Jagiellonian University, Krakow); 
Wolf Kaiser (House of the Wannsee-Conference, Berlin); Paul 
Salmons (Institute of Education, University of London); Monique 
Eckmann (University of Applied Sciences of Western Switzerland); 
Barry van Driel (Anne Frank House, Amsterdam); Eva Fried, 
Birgitta Lowander Stefan Andersson, Christina Gamstorp, Max 
Sollinger, Bitte Wallin and Oscar Osterberg (Living History 
Forum, Stockholm); and Verena Haug, (University of Frankfurt, 
Frankfurt am Main). 

Morten Kjaerum 
Director 



CONTENTS 

2 Foreword 

7 Introduction 

10 What do teachers and students say? 

12 The Holocaust and human rights 

14 Human rights timeline with a focus on Europe 

16 1919-1932 The rise of the Nazis 

18 1933-1939 Setting the stage for the Holocaust 

20 From Nuremberg to The Hague 

22 Patterns of continuity 

26 An experience that makes a difference 

28 Structuring your visit to a memorial site 

30 The Holocaust and human rights as an educational subject 

32 Authenticity - a feeling of genuineness 

34 On your way to Auschwitz you may see nothing - 
unless you look closely 

35 What was lost in Rhodes 

36 Strong feelings upon visiting the sites 
38 The individuals behind the statistics 

41 Photographs provoke questions 

42 Perpetrators, victims and bystanders 
44 Investigating perpetrators and victims 
46 Bystanders - the silent majority 

48 Active participation promotes learning 

50 The multicultural classroom 

52 Open for discussion 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



INTRODUCTION 



The background of this Handbook 

Marking 60 years from the 1938 Pogroms, also known as 
Kristallnacht pogroms, the European Union Agency for 
Fundamental Rights (FRA) has launched a project on Holocaust 
Education and Human Rights Education. Initial pilot initiatives of 
video conferences between the Holocaust survivors and young 
people uncovered the relevance of the Holocaust for human rights 
learning for young people today. The FRA was granted an observer 
role in the Task Force for International Cooperation on Holocaust 
Education, Remembrance and Research (ITF) in 2006 and has 
based its work on Holocaust and Human Rights Education on the 
following ITF guiding questions: (1) Why to teach about the 
Holocaust? (2) What to teach about the Holocaust? and (3) How to 
teach about the Holocaust? The Agency has also harvested 
experiences and drawn on work of the Council of Europe and the 
Organisation for Security and Co-operation in Europe (OSCE) in 
this area. 

On this basis, the project sought to further explore the link 
between Holocaust education and human rights education, existing 
practice with regard to pedagogical concepts, methodology, 
practices at memorial sites and in museums, and the needs of 
teachers when developing classes on Holocaust and Human Rights 
Education. The project outcomes have informed wider EU policy 
processes, such as the European Framework of Key Competences 
for Lifelong Learning and the Europe for Citizens Programme; 
they have also facilitated dialogue on the Holocaust and Human 
Rights Education. 

The project contains commemorative, pedagogical, research and 
networking features, connecting to practitioners in the field. 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



List of project activities 

• Research report, entitled Discover the Past for the Future: The role 
of historical sites and museums in Holocaust education and human 
rights education in the EU 

• Handbook for Teachers on Holocaust and Human 
Rights Education 

• Overview of emerging practice on Holocaust and Human Rights 
Education at original sites and in museums 

• Toolkit on Holocaust and Human Rights Education. 

• Network of teachers, memorial sites and museums and 
young people 

The research report provides an assessment of inclusion of 
Holocaust and Human Rights Education at original sites and in 
museums dedicated to the memory of the Holocaust. 

The Handbook for teachers provides teachers with inspiration and 
guidance on how they can best make use of visits to historical sites 
and museums to teach about the Holocaust and human rights. 

The overview of emerging practice enlists practices at original sites 
and in museums on Holocaust and Human Rights education. 

The online toolkit provides a practical guide on methodologies, 
and tips for teachers and educators on how to develop teaching 
projects on the Holocaust and Human Rights. The Toolkit results 
from a cooperation of the FRA and Yad Vashem, aimed at 
supporting pedagogical activities of teachers in the EU in teaching 
about the Holocaust and human rights while building a path to 
increased knowledge of the Holocaust and Human Rights. 

Network of teachers, memorial sites and museums and young 
people resulted from numerous activities of this project. The active 
participation of students is central to effective human rights 
education, using active and critical involvement of students and 
teachers in discussions. 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



How to use this Handbook 

In conducting a study of education about the Holocaust and 
human rights at historical sites and museums in EU countries, the 
FRA was breaking new ground. Before this study, there were only 
a few theories and practical examples of the way in which these two 
fields - teaching about the Holocaust and teaching about human 
rights - can inspire one another. The research report is available 
online on the FRA website www.fra.europa.eu. 

This Handbook touches on a number of issues that should be taken 
into account by teachers before, during and after visiting a 
Holocaust-related site or exhibition. It provides a range of examples 
of how to raise interest in the subject and stimulate reflection 
among the students. 

Teaching is always context sensitive and numerous factors play 
a role in the teaching process. Therefore, no uniform teaching 
approach exists in relation to the Holocaust and human rights. 
Teachers should use this Handbook as an inspiration for developing 
their particular approach to educating about the Holocaust, 
addressing the link between the human rights violations of the past 
and contemporary human rights challenges, and including visits to 
Holocaust-related sites in their education work. 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



What do teachers and students say? 



"The students get the most out of it themselves, which 
is much more powerful because they draw their own 
conclusions. All we do is show them the way" 

— Teacher, Czech Republic 



Research 

The discussions with teachers and 
students were held within the frame- 
work of the FRA research project 
entitled 'Discover the Past for the 
Future: The role of historical sites and 
museums in Holocaust education 
and human rights education in the 
EU'.The discussions were held in 
Austria, the Czech Republic, 
Denmark, Germany, Italy, Lithuania, 
the Netherlands, Poland and the 
United Kingdom. A total of 118 
people participated in the discussion 
groups. Both teachers and students 
had experience of visiting authentic 
memorial sites or museums linked 
with the Holocaust. In addition to 
the discussions, the project involved: 

• a review of relevant literature; 

• questionnaires sent to ministries 
responsible for education and the 
maintenance of memorial sites in all 
EU Member States; 

• questionnaires sent to 22 memo- 
rial sites and museums dealing with 
the Holocaust; 

• conducting visits to 1 2 such sites. 
The results of the project are made 
available online on FRA website: 
www.fra.europa.eu 



• It is important, but not easy, to link teaching about the Holocaust and other 
Nazi crimes with teaching about human values and democracy. 

• Visiting historical sites is a powerful and meaningful experience. 

• When students themselves are active and able to explore various aspects 
more deeply, they feel that they learn and understand more about the sig- 
nificance of the Holocaust and human rights. 

These were some of the most important findings of group discussions with 
students and teachers held in nine European countries in 2009. The students 
and teachers were asked about their experiences with visits to memorial sites 
and museums and about what they consider as most important for teaching 
about the Holocaust and human rights. Several aspects highlighted by the 
participants in the discussions will be highlighted in this handbook. 

Relating to ethics is important 

The discussions demonstrated that many teachers and students think that 
teaching about the Holocaust should incorporate both historical facts and 
issues relating to ethics and human values. Historical knowledge and under- 
standing of historical processes are necessary to be able to reflect and draw 
conclusions that are applicable to the present: this is a fundamental element 
of the teaching. Some teachers and students spoke of the importance of bring- 
ing up the significance of human rights and how they can be maintained and 
strengthened, using their knowledge of the Holocaust as a basis. On the other 
hand, teaching about the Holocaust rarely includes direct references to the 
legal tools that exist to preserve human rights today. 

The participants highlighted that visits to historical sites linked to the Holo- 
caust play a crucial role in gaining insight into the Holocaust. For example, 
students from Poland mentioned that for them, at the sites, "the annihila- 
tion of the Jews ceases to be an abstract concept". Historical sites can provide 
knowledge of the suffering of the victims and their individual destinies as 
well as of the organisation, scope, and contexts of the Holocaust - knowledge 
that may be difficult to acquire in a classroom. Students also describe original 
documents, testimonies and authentic objects as important "links for getting 
a better understanding" to this period of history. 

Students pointed out how important it is for teaching to be based on a multi- 
perspective view of history and to use explanatory, research-based and project- 
orientated learning methods. Varied teaching, approaching knowledge of the 
Holocaust and human rights from several different directions, facilitates and 



10 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 

"Visits to memorial sites can provide a 
broader understanding of what human 
rights are. They help you to understand how 
important it is to create a world with room for 
everyone." 

— Student, Denmark 



deepens learning. This is important for education both about the Holocaust 
and about human rights, since both need to be explored by historical stud- 
ies and political science as well as in ethics, philosophy and social studies. 
Students find motivation in investigating specific aspects when they have 
some control over the content. 

Need for reflection 

The students also emphasised the need for reflection. This is necessary to 
process the powerful experiences and feelings that can be aroused by the 
visit, and also to examine the relation of the knowledge to the present day 
and the students themselves. Teachers also stressed the importance of creat- 
ing possibilities for discussion, exchange of views and reflection. The need for 
reflection time is related to students' ability and willingness to express their 
personal thoughts and independent opinions. Throughout the discussions 
the importance of the teacher's role was emphasised. The contribution of a 
knowledgeable and committed teacher, with a genuine willingness to discuss 
with students human rights, the equal value of all people and of democracy, 
is a key factor in students' participation in a learning process that requires the 
expression of their own feelings, reflections and thoughts. Involving students 
in the planning and formulation of the teaching increases their involvement 
and willingness to participate. 



"A visit to a historical site makes 
it easier to understand what really 
happened there." 

— Student, Italy 



11 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



The Holocaust and human rights 



Long before the Holocaust took place, philosophers, authors and politicians 
had developed ideas about human rights. The Holocaust itself was not the 
starting point for the history of human rights. However, it was in the after- 
math of the Second World War that the international community jointly 
declared these rights and the willingness to comply with them. 

The Holocaust is a key historical event in Europe, and teaching it can be 
undertaken for its historical relevance, to understand modern Europe, or to 
remember the victims and honour their few rescuers. 

The Holocaust is also linked historically with the emergence of several im- 
portant conventions and mechanisms created to secure and protect human 
rights in the world. The United Nations formulated the Universal Declaration 
of Human Rights with the events of the Second World War fresh in people's 
memory and it was adopted in 1948. The UN Convention on the Preven- 
tion and Punishment of the Crime of Genocide was adopted in the same 
year. A similar movement took place in Europe. On 5 May 1949, the Treaty 
of London, signed by 10 European countries, established the Council of 
Europe and one year later, on 4 November 1950, the European Convention 
on Human Rights was signed. In 1945-49, tne Nuremberg Trials of a number 
of leading Nazis and other individuals who were in positions of responsibility 
were held. They were groundbreaking as international trials of perpetrators 
for offences of this kind; the trials established a basis for the development of 
international criminal law. It is thus difficult to teach about human rights 
without reference to the Holocaust. 



The Holocaust 

The Holocaust was the genocide of 
Europe's Jews carried out by the 
Nazi regime and its collaborators 
between 1941 and 1945. Two 
further different genocides of the 
Roma and Sinti, and Poles, as well 
as the mass murder of millions of 
Soviet prisoners of war ,were 
committed by the Nazis in parallel 
with the genocide of Europe's Jews. 
Several other groups - including 
political dissidents, people with 
disabilities, so-called 'a-socials' : 
Jehovah's Witnesses, prisoners of 
war and homosexuals - were also 
victims of persecution, arbitrary 
torture and murder. 



Difficult to avoid moral interpretations 

The Holocaust raises fundamental ethical questions. As a historical event, it 
is still so close in time and the crimes against innocent people are so extreme 
that it is difficult to avoid moral interpretations. Teaching about the Holo- 
caust involves demonstrating the consequences of gross violations of human 
rights. The victims' stories and fates can provide an understanding of the 
significance of human rights. Documents produced by perpetrators, diaries 
and letters and their post war testimonies, can provide an insight into the 
thoughts and actions of people who organised and committed these crimes 
and how they tried to justify their deeds. 

Several surveys show that both students and teachers make links between 
learning about the historical event called the Holocaust and discussing issues 
relating to the dignity and rights of people today. The historical knowledge 
provides an opportunity to reflect on contemporary human rights issues in a 
conscious and substantiated way. 

The Nazi Utopia of a "racially pure" nation, a community into which only 
specific people were invited, was one of the driving forces behind the Holo- 
caust. This Utopia was not invented by the national socialists nor restricted to 
one European country only, but the National Socialists made these thoughts 



12 




fundamental to their political agenda - and it was they who were given the 
power to start implementing this agenda. The racist ideology implemented by 
the Nazis involved a hierarchical division of human beings according to their 
"value", which is the antithesis of the idea that all people are equal in dignity 
and rights as stated in 1948 in the Universal Declaration of Human Rights. 

Nazi propaganda aimed to persuade people to believe in a system that de- 
nied some groups their most fundamental rights. The Holocaust occurred 
under conditions which made the most extreme crimes against humans and 
humanity possible, and it was committed because there were people brought 
to power who had the will, the means and sufficient support to carry it out. 
The Holocaust was neither the first nor the last genocide in history. More are 
likely to take place in the future, if the respect for human rights does not be- 
come fundamental to our societies. Ultimately, genocide is a conscious act and 
not simply a result of unfortunate circumstances. 



The Nuremberg Trials, 1945-49, were 
a watershed event in the international 
community's prosecution of crimes 
against humanity. 

(Photo: Corbis) 



A choice to defend human rights 

Respect for human rights cannot be taken for granted. Human rights can 
only be safeguarded if a sufficient number of people commit themselves to the 
defence of these fundamental rights. In Europe and in other countries, the 
Holocaust and the Second World War represent an important reference point 
that can remind us of every person's right to life, liberty and personal security. 
Teaching about the Holocaust unquestionably has a role in teaching about 
human rights, in explaining the historical context that brought about the Uni- 
versal Declaration of Human Rights. However, teaching about the Holocaust 
can also play a significant part in teachingy»r human rights, that is to say 
helping to strengthen individuals' and societies' commitment to the defence 
of these fundamental rights. In the following four chapters we will provide 
some historical background information on human rights milestones, the 
Nazi period and juridical responses to it and to other crimes against humanity, 
including examples on how this information can be used in education. 



13 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



Human rights timeline 
with a focus on Europe 



There is a long history of developing, strengthening and enforcing 
human rights - a history with many setbacks and many challenges ahead. 
Our timeline begins in the 18 th century in Europe — the century in which 
the philosophers of the enlightenment tried to found societies based on 
democratic principles, which guaranteed equality before the law to their 
citizens. All these principles were developed in the interest of allowing people 
to develop their full potential. 



1 789: Declaration of the Rights of Man and of the Citizen in France 

The Declaration defined natural rights that are inalienable and 
sacrosanct, the most precious of these being liberty, for example: 
Article i) Human beings are born free, equal and have rights. 
Article 2) The duty of all political associations was to preserve the 
natural rights of people, the rights of liberty and property, security 
and the right to resist oppression. The emphasis was on political 
and civil rights. 

Article 3) Nobody can exercise power without the permission of 
the people. 

France and the United States of America are among the first 
countries to establish human rights provisions. Many countries 
follow suit shortly thereafter. More and more human rights are 
embedded into national constitutions. 

Most human rights provisions in the 1 8th century are created to 
protect individuals against the power of the state. These are called 
political human rights. 

1 791 : France grants citizenship to the Jews. The Jews of the 
Netherlands receive citizenship shortly thereafter in 1 796. 
Citizenship for Jews in other countries follows: Prussia in 1812; 
Denmark in 1814; Greece in 1830; Belgium in 1831; Hungary in 
1867; Sweden in 1870; and Switzerland in 1874. 

1 807: British Act of abolition of slave trade. 

1907: Norway is the first country in Europe to give women the right 
to vote. 

1919: After the First World War the Treaty of Versailles is signed. 

For the first time the international community considers holding 
heads of state accountable for human rights violations. Other 
treaties at Versailles stress minority rights. 

1920: The League of Nations is established. The goal of the League 
of Nations is to prevent war through dialogue. This new institution 
fails when important nations (such as the United States) decide not 
to join. The League of Nations is officially replaced by the United 
Nations in 1945/46. 

1 945: The United Nations (UN) is established. The U N's task is to 
maintain world peace and security, and the promotion of econom- 
ic, social, cultural and humanitarian cooperation. More than 185 
nations have joined the UN. More information is available at: 
wwww.un.org/. 



1 946: Nuremberg trials take place in Nuremberg, Germany to 
prosecute Nazi war criminals. The following charges are brought 
against the defendants: (1) crimes against peace; (2) war crimes; (3) 
crimes against humanity; and (4) conspiracy to commit any of the 
aforementioned crimes. 

1 948: The Universal Declaration of Human Rights (UDHR) is signed. 

Following the Second World War, the conscience of humankind was 
moved so profoundly that the United Nations Assembly adopted 
the Universal Declaration of Human Rights and the Right to 
Self-determination of the Colonial Peoples. The Declaration 
represents the first global expression of rights to which all human 
beings are entitled. The document consists of 30 articles and has 
inspired many follow-up documents. The UDHR has been elabo- 
rated in subsequent international treaties, regional human rights 
instruments, national constitutions and laws. The declaration is not 
binding; however, it was explicitly adopted for the purpose of 
defining the meaning of the words 'fundamental freedoms'and 
'human rights'appearing in the UN Charter, which is binding on all 
Member States. The full text is available online at: 
www.un.org/en/documents/udhr. 

1 948: The UN Convention on the Prevention and Punishment of the 

Crime of Genocide is adopted. The Convention on the Prevention 
and Punishment of the Crime of Genocide entered into force in 
January 1951. The Genocide Convention is a far-reaching and 
legally binding international instrument for the punishment of the 
crime of genocide Participating countries are advised to prevent 
and punish actions of genocide in war and in peacetime. As of 
2010, 140 countries have ratified the convention. The full text is 
available online at: 
www2.ohchr.0rg/english/law/genocide.htm. 

1949: The Council of Europe is established. The Council of Europe, 
based in Strasbourg (France), was founded by 1 o countries on 
5 May 1 949. The Council of Europe seeks to develop throughout 
Europe common and democratic principles ensuring respect of 
human rights, democracy and the rule of law. By 2010, the Council 
of Europe had grown to 47 Member States. More information is 
available at: www.coe.int/. 

1 950: The European Convention for the Protection of Human Rights 
and Fundamental Freedoms (ECHR) is adopted. This Convention 



14 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



draws from the UDHR; it entered into force in 1953. All 47 Council of 
Europe Member States are party to the ECHR. In contrast to the 
Universal Declaration, the ECHR is a binding treaty. Compliance is 
monitored by the European Court of Human Rights (ECtHR), which 
has its seat in Strasbourg. Alleged violations of the ECHR can be 
brought by states or individuals before the ECtHR. The full text is 
available at: 
www.conventions.coe.int/treaty/en/Treaties/Html/005.htm. 

1 965: The UN International Convention on the Elimination of All 
forms of Racial Discrimination (ICERD) is adopted. ICERD entered 
into force in 1969. It commits its members to the elimination of 
racial discrimination The Convention includes an individual 
complaints mechanism, effectively making it enforceable against its 
parties. This has led to the development of a limited jurisprudence 
on the interpretation and implementation of the Convention. The 
implementation of the Convention is monitored by the Committee 
on the Elimination of Racial Discrimination. As of 201 o, it had 
173 parties. The full text is available at: 
www2.0hchr.org/english/law/cerd.htm. 

1 966: The International Covenant on Civil and Political Rights and 

International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights are 

adopted. Both Covenants entered into force in 1 976. 

The International Covenant on Civil and Political Rights commits its 

parties to respect the civil and political rights of individuals, 

including the right to life, freedom of religion, freedom of speech, 

freedom of assembly, electoral rights and rights to due process and 

a fair trial. The full text is available at: 

www2.0hchr.org/english/law/ccpr.htm. 

The International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights 

commits its parties' work towards the granting of economic, social, 

and cultural rights (ESCR) to individuals, including labour rights and 

rights to health, education.and an adequate standard of living. The 

full text is available at: 

www2.0hchr.org/english/law/cescr.htm. 

1 989: The UN Convention on the Rights of the Child is adopted. 

The UN General Assembly adopted the Convention on 20 Novem- 
ber 1989, thirty years after the Declaration of the Rights of the 
Child. It came into force in 1990. The UNCRC is an international 
convention setting out the civil, political, economic, social and 
cultural rights of children. Ratifying nations are bound to it by 



international law. Compliance is monitored by the United Nations 

Committee on the Rights of the Child which is composed of 

members from countries around the world. 

As of 2010, only Somalia and the United States have not ratified the 

convention. The full text is available at: 

www2.0hchr.org/english/law/crc.htm. 

1990: The UN Convention on the Protection of the Rights of All 
Migrant Workers and Members of their families is adopted. 

The convention entered into force in 2003. The full text is available 
at: www2.0hchr.org/english/law/cmw.htm. 

1 998: The Rome Statute of the International Criminal Court is 
adopted. The Rome Statute of the International Criminal Court 
(often referred to as the International Criminal Court Statute or the 
Rome Statute) is the treaty that established the International 
Criminal Court (ICC). It was adopted at a diplomatic conference in 
Rome on 17 July 1998 and it entered into force in 2002. As of 2010, 
111 states are party to the statute. 

2002: The International Criminal Court is established in The Hague 
in the Netherlands. This UN court creates a permanent institution to 
try War Crimes, replacing the ad-hoc courts for Rwanda and the 
former Yugoslavia. 

2000: The Charter for Fundamental Rights of the European Union is 
proc/a/med. The EU Charter for Fundamental Rights became legally 
binding with the entering into force of the Lisbon Treaty in 
December 2009. Under six headings - dignity, freedoms, equality, 
solidarity, citizens' rights and justice - its 54 articles set out the 
European Union's fundamental values and the civil, political, 
economic and social rights of EU citizens. The full text is available at: 
www.eucharter.org/. 

2006: The Convention on the Rights of Persons with Disabilities 
(CRPD) enters was adopted.The purpose of the Convention is to 
promote, protect and ensure the full and equal enjoyment of all 
human rights and fundamental freedoms by all persons with 
disabilities, and to promote respect for their inherent dignity. The 
CRPD came into force in 2008. By 2010, 87 countries had ratified 
the convention. The full text is available at: 
www.un.org/disabilities/convention/conventionfull.shtml. 



15 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



I9I9-I932 

The rise of the Nazis 



The First World War, sometimes referred to as 'The Great War', 'The first of 
the modern wars' or even as 'The war to end all wars', ended in 191 8. Some 
nine million young men had died, many in trenches and in the freezing cold. 
Millions of others had been traumatised and cities across Europe had been 
reduced to rubble. 

The War had come at a time when minority rights had started to make signifi- 
cant gains across the European continent and elsewhere. The First World War 
slowed this process in some ways but also served as a catalyst for further gains. 

For instance, already before the First World War gains had been made around 
women's rights. New Zealand had already given women the right to vote in 
1893, and more than 10 European nations followed suit in 1918 and 1919, 
as soon as the war ended, including Germany and Poland. 

The year 19 18 was critical in other ways. The Paris Peace Conference, which 
opened on 12 January 19 18, was the meeting of the Allied victors in World War 
I to set the peace terms following the Armistice of 191 8. The key discussion 



Examining the Treaty of Versailles 

Have students read through some of the main provisions of the 
Treaty of Versailles, given below. Have each student then write down, 
individually, how they think these punishments would affect (a) 
the average German citizen and (b) a young person their age. Place 
the students in groups of four or five participants and have them 
compare and contrast their answers. After each group has presented 
itsfindings, debrief with the students. Was such punishment justified 
given the pain inflicted during the war? If not, what kind of punish- 
ment would have been more appropriate in their view? 

Some of the main provisions of the Treaty of Versailles were: 

1. Germany had to hand over the Alsace-Lorraine area to France 
Germany had to hand over all its colonies, including Togo 
and Cameroon 

Germany had to hand over the coal mines in the Saar-area 
to France 

Germany had to hand over various areas of land to Belgium, 
including Malmedy and Eupen. 

Germany had to hand over parts of West-Prussia and Posen to 
Poland (a new country) 

Germany had to hand over all military hardware and materials 
to the allies 
All German properties in foreign countries would be confiscated 



8. Germany was forbidden to have a series of weaponry, 
including tanks and airplanes 

9. The total size of the German army was not to exceed 1 00,000 
men and the navy 1 5,000 men 

10. Germany had to hand over large amounts of machinery and 
building materials, as well as trains and trucks 

1 1 . Germany had to give the allies coal, chemicals and fuel for a 
number of years, to be determined 

12. All German sub-ocean telegraph cables had to be handed over 

13. Germany would not be allowed to take part in the League 
of Nations 

1 4. Germany had to pay a stiff monetary fine: 20 billion 
gold marks. 

The sense of being humiliated and victimised led to a general sense 
of discontent among the German population. Only a year after the 
Treaty of Versailles was signed, the German Workers' Party (DAP) was 
formed. In 1920, its name was changed to NSDAP, adding 'National 
Socialist' to 'German Workers' Party'. The party became known as the 
'Nazi Party' and its members as the Nazis. The NSDAP strongly 
rejected theTreaty of Versailles and its ideology was grounded in a 
criticism of both communism and laissez-faire capitalism. A sense of 
revenge was palpable. It was severely anti-Semitic and promoted the 
"racial purity of the German people". 



16 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



revolved around how to best punish Germany for its role 
in the conflict. The meeting lasted eight days and involved 
diplomats from more than 30 countries; it was, however, 
dominated by Britain, France, Italy, Japan and the United 
States. The meeting resulted in five treaties (Peace of 
Paris Treaties) in an attempt to maintain a lasting peace. 
The most important treaty of the five was the Treaty of 
Versailles. For the first time in history, the world commu- 
nity moved towards imposing criminal penalties on heads 
of state for their responsibility in violating fundamental 
human rights. The Treaty required that Kaiser Wilhelm 
II of Germany face trial for a "supreme offense against in- 
ternational morality and the sanctity of treaties". He sub- 
sequently escaped to the Netherlands, which refused to 
extradite him. There was considerable talk during the 
conference about issues relating to minority group rights, 
including the right to life, liberty, freedom of religion, 
right to nationality of state of residence, complete equality 
with other nationals of the same state, and the exercise of 
civil and political rights. Nevertheless, the main effect of 
the Treaty was to severely punish Germany. It signed the 
treaty, given no choice, under protest. 




"Our Last Hope: Hitler," 1932. In the presidential elections of 1932, 
Nazi propagandists appealed to Germans left unemployed and 
destitute by the Great Depression with an offer of a savior. 

(Photo: USHMM) 



After a failed attempt to seize power and his subsequent imprison- 
ment, Adolf Hitler published Mein Kampf \n 1 925. This document will 
prove to have far reaching consequences. In this book, Adolf Hitler 
outlines his ideology, deeply rooted in anti-Semitic beliefs. He writes, 
for instance: "Today I believe that I am acting in accordance with the 
will of the Almighty Creator: by defending myself against the Jew, I am 
fighting for the work of the Lord" 

Though anti-democratic in nature, the Nazi Party participated in 
various democratic elections in the 1 920s but with very little 
success. Despite multiple economic and social problems in 
Germany, the party polled only 3% in national elections in 
December 1924 and only 2.6% in 1928. The breakthrough came, 
however, after the Great Depression caused even more economic 
grief. The Nazi Party polled 18.3% of the vote during the Septem- 
ber 1930 Reichstag elections. This made the party the second- 
largest one in the Reichstag after the Social Democrats. At the 
elections on 31 July 1932, the NSDAP received 37.4% of the votes 
and became the strongest party in Germany. 

The philosophy and practice of Eugenics 

Give students the Universal Declaration of Human Rights (UNDHR) 
and have them read selected texts on eugenics. If not available. 



give a general description based on the text below. Have the 
students, in working groups, identify which rights contained in the 
UNDHR are violated, in their view, by the philosophy and practice 
of eugenics. 

Throughout the 1 920s, the pseudo-scientific study of race was 
gaining in popularity, especially in Europe and in North America. 
Eugenics is the study and practice of selective breeding of 
humans. The term was made popular by Sir Francis Galton in the 
1880s, who defined eugenics as "the study of all agencies under 
human control which can improve or impair the racial quality of 
future generations". The intent was to prevent 'weaker' individuals 
from having children, so that the human gene pool could be 
strengthened. 

Overtones of racial supremacy and purity were clearly present 
and the principles of eugenics influenced leading Nazis. It is 
evident that the beliefs and practices of eugenicists involved 
attacks on fundamental rights, violations of the right to life, the 
right to establish a family, and freedom from discrimination. 
Today, new concerns about eugenics have emerged in the 
context of ethical and moral implications of the development of 
technologies of genetic testing, genetic engineering and 
human cloning. 



17 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



Timelines as a useful tool 

Timelines are useful to create an 
overview of historical events. Being 
able to follow political changes, 
legislation and individual people's 
lives on the same timeline helps 
students obtain a chronological 
picture of events, although care 
must be taken not to give the 
impression that events proceeded 
inexorably and inevitably along this 
apparently linear path. 
At Anne Frank House in Amsterdam, 
students between the ages of i o and 
14 years are asked to place seven 
to eight pictures depicting Anne 
Frank's family history alongside the 
same number of pictures describing 
the major historical events of the 
Holocaust. The pictures illustrate 
events such as the Nazis coming 
to power, the November Pogrom 
(euphemistically referred to as 
Kristallnacht by the perpetrators) 
and the German invasion of the 
Netherlands. Students work in small 
groups to place the pictures on a 
timeline ranging from 1929, Anne 
Frank's year of birth, to the end of 
the 1 940s. The pictures are gradually 
positioned on a common timeline, 
and the students and educators 
discuss the events and their impact 
on the Frank family. This helps to 
concretise the more abstract deci- 
sions that were made. 
To introduce a theme and to find out 
more about the interests and knowl- 
edge of the participants, colleagues 
at the Buchenwald memorial in 
Germany offer a set of 1 00 photos 
and paintings showing situations of 
the site's history. The participants' » 



I933-1939 

Setting the stage for the Holocaust 



After a series of elections in 1932, the Nazi party became the largest party in 
Germany, though it still could not attract a majority of voters and though it 
was starting to decline in popularity. Nevertheless, sitting President Hinden- 
burg appointed Hitler as Reich Chancellor on 30 January 1933. The conse- 
quences were immediate. The anti-democratic sentiments of the Nazi leaders 
were translated into anti-democratic actions that served to secure the Nazi 
hold on society and eliminate all opposition. 

By using exemption laws, restrictions were placed on the freedom of speech, 
freedom of the press and freedom of organisation. All vestiges of democracy 
and fundamental rights of its citizen were removed. On 28 February 1933, 
a set of decrees removed important civil liberties under the pretence that the 
country was under threat and that a coup was imminent. Political opponents 
were arrested and sent to internment camps where they could pose no threat 
to the government. The Enabling Act of 23 March 1933 gave the Cabinet the 
authority to enact laws without the participation of the Reichstag for a period 
of four years. In essence, a dictatorship had been established. 

Shutting down all opposition and eliminating press freedom allowed the Nazi 
government to completely dominate all spheres of life, including the con- 
tent of formal and non-formal education for its young citizens. Government 
propaganda went unchallenged in the public sphere and carried more severe 
penalties as time passed. Much of this propaganda was anti-Semitic in nature. 
The propaganda proved successful and served to justify measures against the 
Jewish population. Step by step, Jews were separated from their neighbours 
and removed from all societal institutions. Their fundamental rights were 
eroded to such an extent that survival became difficult. 
The Nuremberg Laws of 193 5 represented a key moment in the history of 
the persecution of the German Jewish population and the implementation 
of Nazi racial ideology. The laws, for instance, defined according to 'blood 



Denial of rights of Jews in Nazi Germany 

One way to work with the step by step denial of rights for Jews in 
Germany is the following. Below is only a short list of restrictions 
that were aimed at Jews from 1933 until 1940. Give the students (in 
groups of 4) the following list of human rights restrictions in 
random order. Then have them place these in the correct order. 
Next, have them work together to create four 'categories of 
restrictions' and place all the restrictions into these four categories. 
Have them share what categories they have come up with. As a 
next step, for each category they should identify which restriction, 
in their view, had the most severe consequences for a young person 
their age at that time and why. Finally, they should discuss what 
they think the Nazi government was trying to accomplish by these 
step by step restrictions. 



1933 

Jewish teachers banned from state schools 
Jewish lawyers are banned from practising their profession 
Jews are refused the right to health insurance 
Jewish civil servants are fired 
Jews excluded from choirs 
Jews are no longer allowed to go to the beach 
1935 

Jewish musicians are not allowed to practice their profession 

Jews are only allowed to sit on special park benches 

Jews are no longer allowed to marry non-Jews 

Jews lose their national (Reich) citizenship 

Jewish art and antique dealers are no longer allowed to practice 

their trade 



18 




relations' who could be German and not. They also banned marriage between 
'Jews and Germans'. It is noteworthy that Jews were given certain rights that 
might not be considered rights at all. Section 4 of the Laws for the Protection 
of German Blood and German Honour: 



1. Jews are forbidden to display the Reich and national flag or 
the national colours. 

2. On the other hand they are permitted to display the Jewish colours. 
The exercise of this right is protected by the State. 

As no powerful dissenting voices could be heard when introducing such meas- 
ures, anti-Semitic propaganda served to reinforce already existing anti-Jewish 
feelings among the German population. As life became more difficult for 
Jews, they were blamed for their own predicament. This 'blaming the victim' 
dominated the discourse at the time. Even the first mass murders and arrests 
of Jews throughout Germany during the November Pogrom on 9-10 Novem- 
ber in 1938 was blamed on the Jews. 



hing for the future: Handbook for teachers 



"Adolf Hitler listening to parliamentary 
election results on the radio in early 1933. 
Soon, only the Nazi Party was legal. All 
other political parties were banned". 

(Photo: USHMM) 

» descriptions of the images are a 
starting point to explain Buchen- 
wald's history from the 1930s until 
the present in a multi-perspective 
access. The method helps to 
understand that there is no "history 
of Buchenwald"but many stories of 
people involved: science and art sup- 
port a debate about different per- 
spectives and the actual importance 
of these stories and developments 
for the participants. 
In a second step, the images are 
fixed with magnets to a timeline 
on the wall: some moments are 
well documented, other time spans 
remain empty. Students' knowl- 
edge depends on their interests; 
it therefore becomes visible how 
different groups depict images ac- 
cording to their versions of the past. 
The method offers a broad variety to 
involve the participants, their views 
and positions regarding the past and 
present. It also allows for connecting 
and discussing the development of 
norms leading to injustice and crime, 
such as the Nazi ideology, as well as 
the origin of human rights as a tool 
to support justice and equality. 
A timeline that stretches from the 
1920s right up to the end of the 
1 940s covers the process on how 
the rights of Jews and other groups 
were removed through legislation. 
Furthermore, it highlights the post- 
war work to establish Conventions 
protecting human rights. 



Young Jews not allowed to go on walks in groups 


Jewish street names changed 


larger than 20 people 


Jewish doctors may no longer practice 


Marriages between Jews and non-Jews are annulled 


Jewish children can no longer attend German schools 


1936 


Jews are forced to take the additional names of Israel and Sara 


Jews are forced to give up their typewriters 


for men and women respectively 


Jews have to hand in their bicycles 


Jews can no longer be the sole owners of businesses 


Jews have to hand in their records 


Jews may not choose freely where they settle. 


Journalists have to prove that they have Aryan descent 


1939 


back to 1 800 


Jews can no longer possess radios 


1937 


Jews may not remain outdoors after 8 o'clock in the evening 


Jews are forbidden to obtain University doctorate degrees 


Jews can be evicted from their homes without being given a 


1938 


reason or forewarning. 


Jews can no longer own land 




Jewish assets can be seized by the government 





19 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



From Nuremberg to The Hague 



The Nuremberg Trials and 
the Treaty of Rome 

The Nuremberg Trials defined crimes 
against humanity as murder, slavery, 
deportation and similar actions 
against the civilian population. Also 
included were the actions commit- 
ted in concentration camps, and 
death camps, as well as persecution 
with political, racist and religious 
objectives. Individual murders, mass 
assassination initiated by SS troops 
and the Einsatzgruppen or paramili- 
tary units were also addressed, as 
were the annihilation of the two 
Czech cities of Lidice and Lezaky in 
June 1 942 and the French city of 
Oradour-sur-Glane in June 1944. 
According to the Treaty of Rome 
of 1 7 July 1 998 that regulates the 
actions of the International Criminal 
Court, crimes against humanity, gen- 
ocide and war crimes now constitute 
crimes against the primary Interna- 
tional Law, the Universal Jurisdiction. 
In other words a perpetrator can be 
sentenced for the crime in all states, 
irrespective of whether any Conven- 
tion has been ratified. States are thus 
entitled to detain those suspected of 
these crimes, irrespective of where 
the crimes were committed and the 
nationality of the perpetrators or 
victims. Not all states have ratified 
the treaty. 




A Bosnian woman cries as she watches former Yugoslavian President 
Slobodan Milosevic on television during his trial at the UN war crimes 
tribunal in The Hague, Thursday, Feb. 14, 2002. She is in a refugee 
centre for Srebrenica widows in Tuzla. All the male members of her 
family have been missing since the Srebrenica massacre. Milosevic 
was accused of war crimes committed against non-Serbs in Kosovo, 
Croatia and Bosnia, including the Srebrenica massacre. 

(Photo: AMELEMRIC) 



The Holocaust and the Second World War had long-term consequences for 
how the world subsequently perceived matters relating to rights and obli- 
gations across national borders. One of the most important events in this 
transformation was the establishment of the war crimes court in Nuremberg 
between 1945 and 1949. 

These courts were the result of an agreement between the Allied countries; 
the actual directive was issued in London on 8 August 1945. A total of thir- 
teen trials were held of people who had made decisions and issued orders 
alleged to constitute crimes against humanity, crimes against the rules of 
warfare and against international Conventions. The decision was also taken 
to prosecute those who were active in the administrative departments that 
underpinned the crimes, for instance, the SS Economic and Administrative 



20 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



Main Office (SS WVHA) which managed the concentration camps, includ- 
ing Auschwitz-Birkenau. 

Those who were prosecuted maintained in their own defence that they had 
acted in accordance with current Third Reich legislation. For some of the 
crimes under trial, the legislation was already in place before 1939. For other 
crimes, no legislation existed at the time they were committed. 

Integrity of human life stands above all 

The question of how to hold someone accountable retrospectively is complex, 
but the idea that the integrity of human life is an inalienable natural right was 
an important starting point for the Nuremberg trials. This means that irre- 
spective of what the majority of society thinks or how people choose to act, 
the integrity of human life stands above all specific laws and policies. The idea 
is that crimes against humanity are always crimes, irrespective of any agree- 
ments or social contracts existing in the society where the crime is committed. 

This principle and way of defining human life - and thereby our responsibil- 
ity for it - is fundamental to how we perceive and relate to human rights 
today, both in international law and national legislation. 

International conventions and agreements regulating the relationship be- 
tween states and other states and their citizens are called international law. 
These laws are a recognition that some crimes are so grave that they transcend 
the sovereignty of nations and require other states to intervene. 

When the UN Charter first became valid in 1945, it laid the basis for written 
international law. This was followed by the creation of the International Court 
of Justice, the UN's Universal Declaration of Human Rights, the Genocide 
Convention, the International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia 
(ICTY), the International Criminal Tribunal for Rwanda (ICTR) and the 
International Criminal Court. 

In 2002, the International Criminal Court (ICC) was established as a per- 
manent tribunal to prosecute people for genocide, crimes against humanity 
and war crimes if the states, where the crimes were committed, are unable or 
unwilling to prosecute the perpetrators. The tribunal is legally registered in 
The Hague in the Netherlands. 



Coming to Justice 

Coming to Justice is an international 
project for young people aged 1 7 and 
over that takes place in Amsterdam 
and The Hague several times a year. 
Organised by the Anne Frank House, 
about 25 students are brought 
together from several countries to 
discuss and explore issues relating to 
(in)justice and war crimes. The high- 
light of the four-day programme is 
a trip to the International Criminal 
Tribunal for the former Yugoslavia in 
The Hague (ICTY), where students 
witness an actual trial of a suspect 
accused of war crimes. 
The four-day programme, most of 
which takes place at the Anne Frank 
House, is organised as follows: 
Day 1: Exploration of (in)justice and 
the Holocaust, the Nuremberg trials. 
Key question: Was justice done? And 
to whom? 

Day 2: Studying the conflict in the 
Balkans - background on the conflict. 
Day 3: Visit to the War Crimes 
Tribunal in The Hague; debriefing 
by expert. 

Day 4: Meet with survivors of the 
Holocaust and a founding member of 
the Serbian student movement Otpor 
(in English: Resistance), which was 
involved in the struggle to overthrow 
the president of the Federal Republic 
of Yugoslavia, Slobodan Milosevic. 
Evaluations of the project show that 
students recognise this as one of the 
most meaningful experiences of 
their educational career because 
they are watching history in the 
making. Evaluations also show that 
students' concepts of justice and 
injustice become more complex 
through this process. 



21 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



Patterns of continuity 



Ethnic diversity in focus 

The Risiera di San Sabba memorial 
site lies in Trieste. Formerly a 
rice-washing factory, the Nazis used 
it as a prison, interrogation centre 
and transit camp from 1943-1945. 
Almost 20,000 people were 
imprisoned there. In the police 
detention camp, equipped with a 
crematorium, thousands of political 
opponents - members of the Italian, 
Slovene and Croatian resistance - 
were tortured and killed, along with 
dozens of Jews. In the transit camp 
thousands of prisoners were held for 
reasons of their race or political 
belief before being deported to 
extermination camps and 
concentration camps elsewhere. 
The area around Trieste has been 
characterised by ethnic diversity for 
centuries, and during the first half of 
the 1900s, an ethno-territorial 
conflict developed between Italian 
nationalists and Slovenian and 
Croatian nationalists. 
The exhibition at the memorial site 
and the place itself emphasise not 
only the Holocaust, but also a 
balanced historical portrayal of 
Italian-Slavo co-existence in the 
area. This includes the fascist 
regime's repressive measures against 
the Slavic-speaking population, as 
well as the German occupation's 
extremely brutal treatment of the 
civilian population in connection 
with anti-partisan warfare. In this 
respect, Risiera di San Sabba helps 
visitors to relate critically to different 
nationalistic measures in the 
regional history of the 1 900s. 



As well as disseminating historical information, teaching about the Holocaust 
often also aims at providing a perspective on the contemporary situation. 
It may be through highlighting racism and xenophobia, counteracting preju- 
dice or persuading students to look at their own views and interpretation of 
events. Students who took part in discussions prior to this handbook stressed 
the importance of looking at these present-day issues. 

In the Europe of today, the majority of people distance themselves from the 
ideas developed by the Nazi regime during the 1930s and 1940s. However, the 
view of humanity and the values that lay behind National Socialist policy still 
persist in many places. Anti-Semitism, racism, xenophobia, prejudice against 
the Romani people, homophobia and other forms of intolerance, prejudice and 
stigmatisation flare up at regular intervals in all of Europe's countries. 

Studying the Holocaust and the Nazi period naturally implies studying the 
theory and practice behind these ideas. Examining the process up to 1939 can 
demonstrate that several of these ideas form part of a long-ranging historical 
concept in Europe. This tradition was neither introduced by the Nazi regime, 
nor did it conclude with them, but it was expressed at that time in its most 
extreme form. 

Studying history provides no direct answers as to how these ideas can be coun- 
teracted today. The historical context is different. However, we can study how 
these ideas and values were integrated in the historical context and how they 
influence our own contemporaries. Even if the conditions are different, many of 
the ideas can still be found today. We cannot easily dismiss the racism of today 
by saying that our world is very different from that of the 1930s - because the 
ideas are similar and seem more difficult to change than the socio-political and 
economic environment. 

History also shows us the potential consequences if ideas of this kind are not 
taken seriously and counteracted promptly. 

Racism 

Racism is the idea that distinctive human characteristics, abilities etc. are in- 
variably determined by "racial" origin, and that there are superior and inferior 
"races". Biological racism came about during the 17th and 18th century and 
had a crucial influence on both justifying the oppression of populations and 
population groups that already existed and further prolonging and intensify- 
ing it. Where the German Nazi Party was concerned, racism was an integral 
component of their world picture. They were setting biological requirements 
for the possibility of individuals to belong to their group of "superior human 
beings" ("Herrenmenschen"), and they depicted others, particularly Jews, as 
a separate 'race' that should never under any circumstances be able to be- 
come part of their own people's community. This biological perception had 
a direct consequence for the way in which legislation was used to define who 
was a Jew because a distinction was already made between "full Jews" and 



22 




hing for the future: Handbook for teachers 



"Mischlingen", that is, "partial Jews". The idea that the biological origin of the 
individual is crucial for participating in society as a "full member" is still com- 
mon in several chauvinistic movements in Europe. Today, however, it is much 
more common to use references to "invariable cultural differences" to divide 
societies apart and justify exclusion and the denial of rights. 



Gravestone of a Jewish soldier among 
memorials in a Jewish cemetery 
desecrated with Nazi swastikas and 
fascist insignia by far-right extremists. 

(Photo: Corbis) 



Anti-Semitism 

Hatred of Jews existed in the Christian world since Christianity became 
established in its own right as a religion outside Judaism. Anti-Semitism can 
be defined as any acts or attitudes that are based on the perception of a social 
subject - individual, group or institution - as "the ('deceitful', 'corrupt', 
'conspiratorial', etc.) Jew", with "the Jew" being an imaginary figure invented 
by anti-Semitic ideology. For a more extensive discussion on the question of 
defining anti-Semitism, see the 2004 FRA report on Manifestations of Anti- 
Semitism in the EU 2002 —2003. 

Accusing Jews of being responsible for things such as Jesus' death, spreading 
diseases, poisoning the drinking water or carrying out ritual murders is what has 
formed part of stirring up spiteful hatred over the centuries that has generated 
into pogroms and physical attacks against Jews. 

During the 1800s when the interest in classifying people into different "races" 
arose, the Jews were singled out as a separate "race". Wilhelm Marr, a German 
journalist, coined the expression "anti-Semitism" in 1879, thereby forming a 
concept for all the thoughts, ideas and feelings that were aimed against Jews. 

The danger of anti-Semitism was not just the accusations themselves or the 
driving anti-Semitic propagandists but the fact that these ideas were also largely 
accepted by people who were actually quite indifferent towards Jews. For this 
reason, after losing the war in 19 18 it was easy for anti-Semites in Germany to 
accuse Jews of having caused this loss by acting disloyally towards Germany and 
choosing only self-enrichment from the war. 

Anti-Semitism is still very much in existence today. It is not possible to say that 
anti-Semitism and racism are the same because anti-Semitism is still based on 
specific ideas that include, for example, the belief that Jews control and domi- 
nate the world. 

Discrimination against Roma and Sinti 

Nazi policy against Roma and Sinti was not as consistent and was not dis- 
cussed by Nazi leaders in the same way and extent as their policy against 



Examine racist 
argumentation 
then and today 

Ask your students to compare news- 
paper articles, letters to the press 
and propaganda from the 1930s 
with letters to the press, leaflets and 
homepages today. Focus on the kind 
of arguments people use in writing 
about issues such as refugees or 
members of minorities in general, 
what they are accused of and how 
they are described. Ask the students 
to note both similarities and differ- 
ences. This will also allow them to 
see how arguments have changed 
and help them to see through new 
racist currents. Also encourage 
students to consider how the condi- 
tions for expressing and realising 
ideas have changed. The FRA is 
doing work about, for and with the 
media in order to increase critical 
media literacy among media con- 
sumers and human rights awareness 
among media professionals. See the 
FRA website for more information: 
www.fra.europa.eu 



23 



Excursion to the past - teachi 




Roma people, accused of 
collaborating with the Serbs 
during the Balkan war, are 
protected by UN-soldiers 
behind a fence because of 
harassment by Albanians, 
Djakovica Kosovo 1999. 

(Photo: Sven-Erik Sjoberg) 



Jews. Some of the Nazis, like for example the head of the SS, Heinrich 
Himmler, thought of the Roma and Sinti as a kind of origin of the 'Arya race'. 
This totally unscientific attitude led to an ambivalent policy. On the one 
hand, so-called 'pure-bred' Roma and Sinti would be interned and constitute 
a sort of anthropological research base and, on the other hand, in practice 
they were classified as "sub-humans" and exposed to full-scale genocide. 

There are several important reasons why Nazi policy against the Roma and Sinti 
shifted from racist and anthropological internment that was contrary to inter- 
national law into genocide. One of the foremost reasons was the attitudes of 
the mobile mass murder units that operated on the Eastern Front. When these 
units received orders to seek out suspected saboteurs and political enemies, it 
was natural for them, given their own prejudice and hatred of Roma and Sinti, 
to attack Roma and Sinti without further reason - this largely amounted to 
summary executions. On 16 December 1942, Heinrich Himmler gave out the 
directive that all "Gypsies" still living in the "German Reich" were to be de- 
ported to Auschwitz 

The attitudes that existed among perpetrators were based on prejudices against 
Roma and Sinti that existed before the Nazi seizure of power and still remain to- 
day. For historical reasons, we must examine how these attitudes had a direct ef- 
fect on the genocide of Roma and Sinti. However, in our human rights work, we 
must also examine how these attitudes still remain in several European countries 
today. The historical link is very obvious. The Roma people were forced to wear 
a black triangle on their camp uniform. This colour showed that they belonged 
to the so-called a-social category. And still today it is very common that Roma 
people are considered as strangers and outsiders from society. 

In many countries the survivors of the Roma genocide were initially not rec- 
ognised as victims of racist persecution and it took years before they received 
any compensation payments for their sufferings. They were never compensated 
for their demolished houses or for their teams of horses and their wagons. 
Many doctors in Germany and Austria refused to recognise the ailments of the 
survivors as long term consequences of the brutal treatment in the concentra- 
tion camps. It was only in the 1990s that commemoration of the 'forgotten' 
genocide against Roma and Sinti began. 

Today, the Roma are still subjected to discrimination and racist crime in many 
EU Member States. In 2009, the FRA released the results of its European 
Union Minorities and Discrimination Survey (EU-MIDIS) — a survey of over 
23,000 individuals from ethnic minority and migrant backgrounds about their 



24 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



experiences of discrimination in the European Union Member States. The sur- 
vey results reveal high levels of discrimination and harassment experienced by 
the Roma on a daily basis. Every second Roma respondent was discriminated 
against at least once in the 12 months preceding the survey. Roma who were 
discriminated against experienced on average 1 1 incidents of discrimination 
over a 1 2 month period. Discrimination and exclusion happens in all areas of 
life: education, employment, housing, healthcare and access to service. 

To know more about the history of the Roma, please visit the websites of the 
Council of Europe: at www.coe.int/ t/dg4/education/roma/histoCulture_ 
en. asp you will find factsheets about the history of Roma in Europe, and at 
www.romagenocide.org/ you will find information on the genocide committed 
on the Roma. 



Neo Nazism and racist extremism 

The final stage of genocide is the perpetrators' desire to conceal and deny their 
crime. This is the basis on which we must understand denial of the Holocaust. 
Without necessarily understanding it themselves, Holocaust deniers form part 
of the genocide process. 

Neo Nazism and racist extremism, which have anti-Semitism, xenophobia and 
racism on their agenda, exist in large parts of Europe today. Their hatred of eth- 
nic minorities is the driving force that attracts sympathisers to them and allows 
them to form organisations. With few exceptions, they have no ambition to kill 
people, but they want to limit the rights and freedoms of minorities or expel 
these groups from what they perceive as "their country" or "their Europe". 

The driving force behind the Holocaust, as in other genocides, was a desire to 
remove a group of people. What this 'removal' means varies at different times, 
but it does not necessarily mean mass murder. The aim is to render invisible the 
group(s) hated by perpetrators (or future perpetrators), and the solutions can 
range from restrictions on the right to live with one's own identity to restrictions 
on the right to life itself. 

Teachers who want to discuss this type of issue should beware of becoming too 
moralising. It is important to encourage students to reflect themselves and draw 
their own conclusions, rather than to lead them into an analysis with only one 
solution. This approach requires students to participate with a genuine desire 
to understand rather than to adopt the attitude of getting through a required 
element of the curriculum. Teachers must allow questions that are prompted 
by students' genuine curiosity and interest to form the focus of the analysis. 
The students and teacher may seek historical material to help answer these ques- 
tions. The teacher's task at this stage is to provide knowledge about the historical 
context and initiate questions about the intentions and possibilities for action - 
and thereby responsibility - of the perpetrators and bystanders. 

In the discussions held in preparation to this handbook many students asked 
questions about parallels of this kind between historical knowledge and the 
contemporary situation. The Italian students commented on the need to 
actualise the teaching and principles learned when studying a subject like the 
Holocaust in order to deal with issues related to the treatment of minorities 
and migrant communities. Danish students who had been taught the Holo- 
caust also expressed an interest in more comparative studies that also focused 
on the present day and on the processes that occur in different genocides, 
such as dehumanisation. 



Facing History 
and Ourselves 

Facing History and Ourselves is an 
organisation that engages students 
in an examination of different forms 
of inter-group conflict in order to 
develop multiple perspectives, 
critical thinking and moral decision 
making. The educational goal is to 
stimulate reflection on the causes 
and consequences of prejudice, 
discrimination and group violence. 
Facing History and Ourselves takes 
examples from different times and 
geographical areas, with a focus on 
the Holocaust. They offer lesson 
plans, study guides and educational 
programmes for teachers: 
www.facinghistory.org. 



25 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



An experience that makes 
a difference 



Places and museums 
in Europe 

The majority of European countries 
have institutions whose task is to 
preserve the memory of the victims 
of the Holocaust and other Nazi 
crimes and to teach about the Nazi 
dictatorship and Second World War. 
Many of these institutions are former 
concentration and death camps. 
Others are places and buildings 
linked in different ways to the events 
of the Nazi period. One example is 
the Anne Frank House in Amsterdam 
where Anne Frank and her family 
hid; another example is the House of 
the Wannsee Conference in Berlin 
where the administration of the 
"Final Solution"- that is, the murder 
of the European Jews - was 
coordinated. In some countries, 
museums are located at places that 
are not directly related to the 
Holocaust, such as the Living History 
Forum in Sweden and the Imperial 
War Museum in the UK. 
Many of these institutions offer 
exhibitions and educational 
programmes. There is often the 
opportunity to have a guided tour or 
participate in a short workshop. 
A number of institutions also 
arrange courses lasting for one or 
several days, in which students have 
the opportunity to work more 
actively and independently. 
For further information about 
institutions in Europe, please visit 
the following website 
www.memorial-museums.net/ 
WebObjects/ITF. 



Every year, millions of young Europeans visit memorial sites and museums 
linked with the Holocaust and other Nazi crimes. For example, the Ausch- 
witz-Birkenau State Museum in Poland counts more than i.i million visitors 
a year, the Anne Frank House in the Netherlands counts almost one million 
visitors a year, the Dachau Concentration Camp Memorial Site in Germany 
about 800,000 visitors a year, and the Terezin Memorial in the Czech Repub- 
lic, the Shoah Memorial in France and the Mauthausen Memorial in Austria 
each count about 200,000 visitors a year. 

At many memorial sites and museums more than 50 per cent of the visi- 
tors are under the age of 18 years. The majority of these young visitors come 
within the framework of their school education. Teaching about the Holo- 
caust is obligatory in many countries, and some governments also recommend 
visits to historical sites. 

Visits to original sites, but also to historical museums, often make a lasting 
impression on students. The actual site in many cases becomes compelling 
evidence of the facts learnt at school. It also offers the opportunity for clari- 
fication and to experience something that cannot be experienced in another 
way, such as the enormous geographical distribution of the Auschwitz-Birk- 
enau death and concentration camp and the very limited area of Belzec death 
camp, both on Polish territory This experience provides insight into certain 
aspects of the organisation and everyday elements of the genocide. Auschwitz - 
Birkenau had different functions and developed over time from a concentra- 
tion camp to a combined concentration and death-camp. At Belzec death 
camp, from the very beginning, no one was expected to survive overnight and 
so only a few buildings were needed. 

The teaching situation at a historical site or museum differs in many ways 
from the teaching situation in the classroom. Memorial sites and museums 
offer unique learning opportunities. The student can explore the site and the 
traces which remain, in the form of artefacts and structures. They can see 
exhibitions, explore authentic documents and visit memorials. 

Focus on the history of the site 

During the visit to an original site, the main focus is usually on the par- 
ticular site being visited, along with the facts, stories and individuals linked 
to that place. In group discussions conducted in nine European countries 
both students and teachers pointed out that it is important to concentrate 
on the history of the site while you are there. It is therefore important for 
the teacher to prepare the students prior to the visit in order to enable them 
to place the site in a correct historical context and reflect on related human 
rights questions. 



26 




Hbook for teachers 



Every year, more than one million people visit the 
Auschwitz-Birkenau State Museum, one of hundreds of 
institutions in Europe that commemorate and educate 
about the Holocaust and other crimes committed by Nazi 
Germany and its collaborators. 

(Photo: Corbis) 



"A visit to a historical place can 
give a sense of scale, organisation 
and details." 

— Teacher, United Kingdom 



One aspect raised by students was the risk of the visit becoming an instru- 
mental ritual. If students do not understand why they are there and what is 
expected of them, a visit to an authentic site such as a former concentration 
camp can become a negative experience. 

Another aspect raised by both students and teachers is the limited time avail- 
able to visit museums and historical sites. The majority of visits are short 
- usually only a few hours. Bearing in mind that the visit may be one of few 
occasions during their education when students are confronted with difficult 
ethical and moral questions about death, compassion, responsibility and evil, 
preparations and follow up are essential. It is important for students to be able 
to assess the experience and draw their own conclusions. This requires time, 
and the teacher should plan the visit accordingly. 



27 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



Structuring your visit 
to a memorial site 



Preparatory material 

Some institutions offer preparatory 
material that students and teachers 
can consult. Schloss Hartheim in 
Austria, a castle where persons 
with disabilities were murdered 
from 1940 as part of the so-called 
'Euthanasia' programme, sends out 
a DVD containing five short films for 
students to watch before visiting. 
The films describe the contemporary 
life of persons with disabilities in 
Austria by example of five persons, 
who were asked to come by means 
of public transport to the Memo- 
rial Site Hartheim Castle. Imperial 
War Museum in London also sends 
schools a video, describing Jewish 
life in Europe before the Holocaust. 
Other locations have comprehensive 
lesson material available. Books, 
research-material, maps, photocop- 
ies of documents, lesson scenarios, 
pictures etc can also be found, and it 
is a good idea to check the websites 
of these sites before visiting. 
Another way to prepare for the visit is 
to read survivors' testimonies linked 
to the particular site, which can 
sometimes be found with the help of 
the institution you intend to visit. It 
is worth contacting the institution in 
advance to ask about materials of this 
kind and for advice on how best to 
prepare your students. 



A study visit to a historical site or museum supplements and enriches ordinary 
classroom teaching; it does not replace it. Teachers can determine and control 
how the visit fits into the teaching plan and helps the group to achieve the 
established objectives. It is therefore important to plan the study visit's objec- 
tives in good time before the visit, and also to work out the preparation and 
follow-up work that will be needed. The educational aim may also influence 
the choice of site or museum to visit. 

Before the visit 

A visit to a memorial site focuses on the specific place and what happened 
there. Emphasis is on the history of the site, its past and the individuals and 
events linked to it. Even if student groups are given a brief general intro- 
duction to the history of the Nazi period and the Holocaust at the site, it is 
usually fairly concise. Before the visit, therefore, it is important for students 
to have understood the general historical context, the context of the particu- 
lar site and how this site relates to other sites. For example, a concentration 
camp, built to terrorise the inmates and exhaust their power to live by slave 
labour under unbearable conditions, is different from a death camp and a 
labour camp. The death camp was planned and built solely to murder those 
who were taken there. The labour camp was built to house a large number of 
people who would be put to work as forced labourers. 

It is also important that teachers take into account that certain Holocaust- 
related sites, in particular original sites of crime, should not be visited by 
children below a certain age. Before the visit, young people should have a pre- 
paratory lesson on the history of the Holocaust in order to be able to under- 
stand what they see and to reflect on it. Memorial sites and museums usually 
provide information on the appropriate minimum age of visitors. 

If the teaching aims to focus on a specific theme, it is important for students 
to have understood how the relevant site or institution is linked to this theme. 
If you for example focus on political oppression, Buchenwald concentration 
camp in Germany might be a natural place to visit, since there, among others, 
political prisoners and Jehovah's Witnesses were interned. 

When visiting a site in a country where a foreign language is spoken, try to 
obtain an educator or guide who speaks the students' native language in order 
to achieve maximum understanding. If this is not possible, check at the site 
that the students have understood the key issues correctly. 

At original sites, as well as at museums, the students will probably be con- 
fronted with original documents and historical material, which may contain 
propagandistic and ideologically laden elements. Students need to be prepared 
on how to critically read and understand such elements - and to distinguish 
between information about history and historical artefacts. 



28 




Focus during the visit 

The teacher and students should decide together how the visit can be incor- 
porated into the chosen teaching theme. The majority of institutions are open 
to discussing particular needs in advance, but otherwise offer various standard 
visits. It helps the guide leading a group to know the students' level of knowl- 
edge, the role of the visit in the teaching process (as an introduction, middle 
or conclusion) and what the expectations are. 

When the students arrive at the memorial site or museum, their impression 
will naturally be dominated by what that particular institution has chosen to 
emphasise. To ensure that students feel secure and informed, it is important 
for them to understand in addition to the historical context, the main idea 
behind their particular visit. It may be for them to explore a particular part of 
this period of history, to follow individual human stories and tragedies, or to 
link with work done at school before the visit. 

After the visit 

After the visit, apart from having an opportunity to share their experiences, 
students should be able to link their experience to the theme you are working 
on in class. Follow-up work and reflection will enable the students to develop 
and review the knowledge and attitudes they had when they started this work. 
This helps students to reinforce their knowledge while also giving them some 
perspective on how their own knowledge and perhaps new questions have devel- 
oped. To facilitate continued learning, it is also important to be able to debrief 
the powerful emotional experiences that often result from visits of this kind. 



A study tour fulfils many 
functions, one of which is to 
consolidate the learning and 
discussions that took place in 
the classroom prior to the visit. 
Students, teachers and guides at 
the institutions all benefit from 
good preparation. 

(Photo: Scanpix) 



29 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



"What is human dignity?" 

When visiting a historical site linked 
with serious brutality, the history of 
the site and the students' impres- 
sions highlight the significance of 
the rights of individuals. 
In order to reinforce an understand- 
ing of what human rights involves, 
students can be asked in the 
preparatory phase to write short 
essays on important concepts or 
ideas. These could be on subjects like 
"What is human dignity?" "What does 
it mean when we say that people 
must be of equal value?"and"What 
does responsibility mean?" During the 
visit to the memorial site, when the 
group finds itself in situations or 
places that reflect the violence, it may 
be appropriate to read out a selection 
of the students' own thoughts. 
This shifts the focus from the guide 
and the teacher to the students 
themselves. It is their words and 
thoughts that are linked to the histori- 
cal site. When discussing these rights 
and responsibilities, it is important for 
students to be given freedom to 
express their thoughts and questions. 
This reduces the risk of an artificial 
conversation in which students only 
say what they think is expected of 
them rather than developing a 
deeper insight and commitment. 
If the discussion is to be open and 
permissive, preparation is required. 
Teachers can discuss with students 
the value of this type of discussion. 
The students should be aware of the 
sensitivity of the subject, but not 
afraid of it. The teacher should not 
force a discussion on them, as this 
may be perceived as manipulative. 
Another benefit of this preparatory 
work is that students gain an 
understanding of the fundamental 
concepts necessary to comprehend 
human rights, including basic 
concepts such as human life and 
human dignity. 

After the visit, the teacher can ask 
students to re-read the texts they 
wrote earlier and consider whether 
and how their perceptions and 
attitudes have or have not been 
changed by the visit. 



The Holocaust and human rights as 
an educational subject 



The active participation of students is central to effective Human Rights Edu- 
cation. Teaching in this field means being active, having a critical approach 
and being prepared to engage in discussions. It is important that the teaching 
itself is in line with the philosophy behind human rights, namely democratic 
and non-authoritative. 

Human rights education (HRE) aims at contributing to both understanding 
and applying human rights, while teaching about the Holocaust is an area of 
knowledge aimed more at understanding than action. One could therefore 
regard the two areas as complementary to each other, with Holocaust educa- 
tion (HE) informing the understanding of human rights, and Human rights 
education adding an action oriented perspective to knowledge about, and the 
understanding of, history. 

In discussions with teachers and students conducted for this handbook, both 
groups expressed their view that studying the Holocaust would be particularly 
important where it could be linked to issues relating to responsibility and 
fundamental human rights. Linking the Holocaust to teaching about human 
rights does fulfil a real interest and need. 

Interdisciplinary approach 

In choosing to implement such a link you as an educator have chosen an 
approach that will involve more disciplines than history. The strength of this 
interdisciplinary work method lies in bringing together knowledge, perspec- 
tives and methodology from several different fields to create a new knowledge 
and understanding that is deeper than the insight that can be achieved by 
studying the areas separately. This approach is necessary to examine how the 
Holocaust has affected the past and present generation's understanding of, and 
commitment to, human rights. 

Developments within Germany in the years preceding the Holocaust pro- 
vide an example of how some groups were denied various human rights, and 
thereby an insight into the importance of these rights. The actual genocide is 
evidence that some people are capable of depriving others of all their rights - 
including the right to life. 

According to the United Nations Educational, Scientific and Cultural Organi- 
zation (UNESCO) teaching about human rights has several different aims: 

• to disseminate knowledge about human rights and the mechanisms to pro- 
tect them; 

• to disseminate knowledge about how people can protect, preserve and apply 
human rights; 

• to create the attitudes and behaviour necessary to maintain human rights for 
all members of a society. 



30 




cursion to the past -teaching for the future: Handbook for teachers 



-ffi 




Buchenwaid's memorial plaque is 
always heated to 37° C, to represent 
the warmth of the human body. 

(Photo: Stiftung Gedenkstatten Buchenwald 
und Mittelbau-Dora) 



Teaching about human rights is often universal, present and future orien- 
tated and hands-on. Historical examples are sometimes used to demonstrate 
the importance of human rights, but exploring the historical context in 
greater detail is unusual. Human rights constitute an area of knowledge that 
in itself covers several disciplines such as ethics, philosophy, social studies, 
and history. 

Conversely, Holocaust education must first be about exploring and at- 
tempting to understand and explain the historical context of the Holocaust. 
To be meaningful, it is vital that the past is not shaped to serve the needs of 
any moral, political, social or ideological agenda. History teachers are often 
responsible for teaching about the Holocaust. For them, it is important to 
describe, interpret and explore the historical context in which the Holocaust 
took place, but it is less self-evident to link this to human rights. 

While the subject of history can support the understanding of the way in 
which human rights have developed, more subjects are needed to examine 
the significance that they hold in our societies. In cross-fertilising history 
with literature, art and philosophy, the students are given the opportunity of 
exploring how people in different contexts have described and understood key 
themes within human rights. 

Human rights play an important role in the identity and social structure of 
European nations. Compliance varies, however, and human rights are not al- 
ways undisputed and obvious. Like democracy, they must always be protected 
and their significance clarified. 

As a historical event, the Holocaust has impacted on the whole of Europe in 
various respects. The Holocaust is therefore a natural staring point, in Europe, 
to concretise human rights and make them visible. 



Human rights in 
Buchenwald 

The Buchenwald Memorial in 
Germany offers students a project 
day entitled "Human Rights". Its ob- 
jective is to highlight exclusion and 
discrimination as social phenomena 
in the camp, and thereby create an 
understanding of human rights in 
our era. 

The identities of the participants 
themselves form the point of 
departure for the critical examina- 
tion of the historical past. Diversity 
in the group - and in society - and 
its social significance are explored 
under methodological guidance. 
A discussion is then held on the 
universal aspects of human rights 
and ideologies that threaten human 
rights, both past and present. 
The abuse of human rights is a main 
issue in the presentation of the 
former concentration camp. During 
the day the participants have the 
possibility to examine at the historical 
site topics such as the system of arrest 
and committal by the National Social- 
ists, victim groups, the self-image of 
the perpetrators or the relationship of 
Weimar's citizens to the concentration 
camp. The research can be done on 
the site, in the archives, library and 
digital collection. 



31 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



Authenticity - 

a feeling of genuineness 



Local traces 

- the example of Sweden 

The Holocaust was a global event, 
which means that it left traces in 
many regions of the world. These 
traces are naturally more evident 
in areas where the murders took 
place, but they can also be found in 
countries not directly affected by the 
Holocaust. Examining local traces 
can give students knowledge of the 
links and roles in events of their own 
local society. 

Given the different experiences of 
nations and populations during the 
Holocaust, these local traces are 
different. There is an enormous differ- 
ence between, for example, Poland, 
which was occupied and destroyed 
and where the Nazis built the death 
camps, and Sweden, which had de- 
clared itself neutral. In Sweden, there 
were no concentration camps and no 
deportations took place. However, 
also in Sweden you can find many 
local connections - reports in local 
newspapers, refugees arriving at vari- 
ous times, or being denied to stay in 
the country, Swedish companies that 
used concentration camp prisoners in 
their subsidiaries. 

For Swedish students, it has proven 
to be a valuable exercise to read a 
local newspaper from the begin- 
ning of November 1 938 when the 
Kristallnacht pogrom or"Night of 
Broken Glass" took place. There is 
usually fairly detailed reporting of 
the event. Such articles describing 
the society of the country where 
students themselves are living - 
albeit from almost seventy years ago 

- can create a feeling of proximity. 
Students discover that people were 
confronted with what happened in 
Germany in 1938. 



"When we were in Majdanek, I understood that this was real. I may have 
done so before as well, but not in the same way." Student, 1 5 years old 

Teachers who have taken students to sites linked to the Holocaust will probably 
recognise this kind of reaction. The visits make a powerful impression on many 
students and they feel that their understanding of events has increased. 

A feeling of authenticity, i.e. of proximity, reality or genuineness is common 
when visiting memorial sites of the Holocaust. People often expect the experi- 
ence to be special, powerful and emotional. 

Authenticity is a mix of knowledge, expectations and experience. The authen- 
ticity of a historical site stems from the knowledge that "real" historical events 
once occurred there. It is the expectation that the site can provide an impres- 
sion of what happened in the past, and it is the experience of how it feels to 
be at the historical site and be confronted with objects of history. Authenticity 
requires some preliminary understanding of what is being viewed. Authentic- 
ity does not exist as a metaphysical phenomenon independent of its viewers. 
It is the individuals and group viewing the object/place/ story who attach a 
certain importance to it. This capacity of the individual to experience authen- 
ticity is a fact that can be used to reinforce teaching. 
In this context, one can use the term 'didactic authenticity'. 

Didactic authenticity results from the teacher consciously reinforcing the 
value of a teaching element by using a place or an object to make the content 
more tangible, so that the object can be touched physically or otherwise affect 
the viewer emotionally. 

However, authenticity can also be misused. Erroneous content can be com- 
municated to students, artefacts that are not historical can be used and some 
elements reinforced in such a way that the picture becomes unbalanced. 
The emotional elements can be prominent without any knowledge actually 
being communicated. 

Didactic authenticity in practice 

The historical sites that we visit today are not identical and do not provoke 
the same feelings as they did during the Holocaust. Our ability to imagine 
how it would have looked or felt in the past varies from person to person - 
and this image and feeling, even if it never even comes close to the past as 
it was, can influence our thinking and stimulate reflection. The teacher can 
make this easier for students by using historical images of the sites during 
the Holocaust as well as testimonies and other texts describing events that 
took place there and how people experienced these events. Pictures and texts 
will reinforce the impression made by the site and the location itself and 
will consolidate the content of the texts. It is important to use illustrations 
and texts showing structures that are still visible on site, or perceptible in 
some other way. 



32 




hing for the future: Handbook for teachers 



Graffiti in Fort IX, Lithuania, scratched 
onto the wall of their cell by Jewish 
deportees from Drancy, Paris, hours 
before their murder. 

(Photo: Olivia Hemingway) 



Names on the wall bear witness 

The following activity was created by Paul Salmons at the Imperial War 
Museum in London. 

Outside Kaunas in Lithuania stands Fort IX, a defensive building dating from 
the beginning of the 1900s which was used as a site of execution during the 
Holocaust. Jews were brought to Fort IX from several different locations in 
Europe and shot to death there. During the relatively short time between 
arrival and execution, a few of the victims were kept locked up in the old 
fortress. A number of French Jews, deported from Drancy, scratched their 
names, home towns and other details on the wall of their cell, and these can 
still be seen today. 

These names bear witness to the identities of the people taken there and the 
places they came from. Students can compare the names on the walls with 
actual deportation lists to see whether the dates, places and names correspond. 
In several cases, they will discover differences between the dates, spellings and 
places. This is an excellent starting point for students to examine which names 
on the deportation lists tally with the names on the walls, and to reflect on 
how incorrect sources of information might arise. 

Students can also be asked to search for the photographs of the people they 
identified from the graffiti; a small display panel elsewhere in the room has 
photographs of some of the deportees and a couple of those who scratched 
their names can be found. This search can be highly motivating, and students 
can feel a great sense of achievement in this process of discovery. One gen- 
eral discussion subject at the close of the activity might be why the deportees 
wrote their names on the walls, and whether the students' own efforts to 
interpret these names might be partly what the deportees wanted to achieve, 
i.e. they did not want to disappear without trace. 



Examining installations 
at memorial sites 

At the majority of the memorial sites 
you will find artistic installations that 
represent different perspectives on 
the history of the site. These instal- 
lations are a good starting point for 
bringing up human rights issues. 
During the sixty years that have 
passed since the end of Second 
World War installations have been 
created in different historical 
contexts that present different in- 
terpretations of the past. They often 
reveal more about the time when 
they were established than about 
the events they refer to. These in- 
stallations can help students to 
understand and interpret how his- 
tory is presented at different times 
in different contexts. There are for 
instance differences between instal- 
lations that focus on the struggle be- 
tween ideologies, and installations 
that focus on individual suffering. 
There is also a difference between 
installations that strive to reclaim 
the individual dignity of victims, and 
installations that present the victims 
as an anonymous mass. 
An installation could be interpreted 
by a few simple questions, or you 
could spend hours elaborating the 
details. A good starting point is to 
ask the students to find out how old 
the installation is, who created it, in 
which context and what the focal 
point of the installation is. This can 
be continued by discussions of 
their own contemporary situation 
and views both on the installation 
and the history. This activity would 
benefit from cooperation with an art 
lesson. After analysing various instal- 
lations students can be asked to 
create an installation for themselves. 
This could very well include a task 
that allows them to explore relations 
between history and human rights 
issues today. 



33 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



The notion of the Holocaust 

In western Europe, the perception 
of the Holocaust is to a large extent 
dominated by Auschwitz-Birkenau 
and camps in Germany such as 
Dachau and Bergen-Belsen. One rea- 
son for this is that media in this part 
of Europe focused on the concentra- 
tion camps in Germany after the 
liberation. Another reason is that 
Auschwitz-Birkenau, which was a 
combined concentration and death 
camp, had more survivors than for 
example the pure death camps. 
Survivors from Auschwitz who had 
been transferred to camps further 
west, were liberated by the western 
Allies or settled in western Europe 
after the end of the war, and told 
about their experiences. There are 
also national experiences of the 
period of the Holocaust that have a 
significant impact on how people in 
different European countries inter- 
pret and relate to the Holocaust. 
This has meant that today we have, 
to various extents, an unbalanced 
picture of the Nazi terror and how 
it affected Europe. The majority of 
those who were murdered lost their 
lives in the death camps of Belzec, 
Sobibor and Treblinka, as well as in 
mass shootings by'mobile killing 
squads' known as Einsatzgruppen, 
primarily in areas now in the Baltic 
States, Belarus and the Ukraine. All 
these actions had extremely few 
survivors. The majority of those mur- 
dered in the Holocaust originated 
from countries in eastern Europe, 
and the stories of those few who 
survived have seldom reached the 
countries in western Europe. We still 
know little about what their lives 
were like before the Holocaust. 
Whether your visit is to a memorial 
site in eastern or western Europe, it is 
important to take note of this aspect 
of the Holocaust. 



34 



On your way to Auschwitz you 
may see nothing - unless you 
look closely 

The word "genocide" conjures up a variety of images in our minds, many of 
them from what we know about the Holocaust. When teaching about geno- 
cide, emphasis is placed on what actually happened and an analysis of how 
this was able to happen. However, it is also important to look at the long- 
term results of genocide. 

As a result of the Holocaust and Second World War, there was a dramatic 
demographic change in Europe. One aim of Nazi policy was to create the 
conditions and space for a racist Utopia. In order to create this space, plans 
to eradicate several different ethnic groups were developed and implemented, 
thus creating a number of human and cultural "voids". 

In some places in Europe, few remnants of the lives and diverse culture of 
Jews remain. In many more, this culture has been completely obliterated. It is 
difficult to perceive these voids but if you take time to search for indicators of 
remnants of Jewish culture, it will deepen your understanding of the conse- 
quences of genocide beyond the timeframe of the conflict itself. 

Total absence was the aim 

The Holocaust cannot be understood simply through the violent methods 
that were utilised during the period since these were, in most cases, not an 
end to themselves. The perpetrators principal aim was to achieve the total 
absence of the groups they aimed to eliminate. A new order in Europe based 
on racist ideas was the aim, and ethnic cleansing was the means. 

One way of tracing a thread of the Holocaust is by visiting a town that had 
a thriving Jewish population before the Second World War, which was then 
eradicated. Visiting swimming baths that were previously a synagogue, a forest 
with a mass grave but no sign of a memorial, or a burial ground that is over- 
grown because there is no one left to take care of it - these experiences give a 
deeper understanding of what the Holocaust actually meant. 

The impact of this approach will be particularly powerful if it is used in con- 
nection with a visit to f ex a former concentration camp. Since this might be 
difficult to realise due to distances, time limits and financial resources, photos, 
texts, maps and statistics can be used in the classroom. 

The website www.polin.org.pl is a good source of information and rich visual 
material about places in Poland where Jewish life flourished before the Second 
World War. 

In the Czech Republic, a project has been initiated called Neighbours Who 
Disappeared (www.zmizeli-sousede.cz/aj/). Young Czech people between 12 
and 1 8 years search for information about Jewish inhabitants who lived in 
their own neighbourhood before the war. About 1,180,000 Jews lived within 
the territory of the former Czechoslovakia in 1939, most of them side by side 
with non-Jews. Through interviewing survivors of the Second World War 
and witnesses, searching mostly in local archives and other sources, the young 
people try to discover what happened to these people and record it through 
posters, websites and local newspapers. 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



What was lost in Rhodes 



This exercise will help students discover a consequence of the Holo- 
caust that is not immediately visible to the naked eye. 

The picture shows the former Jewish quarter in Rhodes, Greece. 
Rhodes has a long history of Jewish-Greek relations. Until the 
beginning of the 1900s, nearly 4,000 Jews lived on the island, half 
of whom fled after 1938 when the Italian fascists controlling the 
area introduced anti-Semitic laws. Germany occupied Rhodes in 
1943 and introduced extremely repressive measures against the 
Jewish population, including summary executions. In the summer 
of 1944, 1,700 Jews were deported to the concentration and death 
camp Auschwitz, of whom around 150 survived and only a handful 
returned to the island. Today, there are no Jews left on Rhodes and 
the old quarter lies in the middle of the tourist centre. Every week, 
thousands of tourists pass through it without knowing that they 
are walking in the long shadow of Auschwitz. For many Europeans 
today, Jewish culture has a stronger link to Auschwitz than to all 
the Jewish quarters that used to exist in many towns. Most of these 
have now been forgotten. 

Ask your students to look at the picture and try to decide where it 
was taken. The aim of this introduction is to get them to focus on 
the picture rather than on your actual objective. Ask them what 
they can see in the picture - the details and theme. Then ask them a 
question about what is not obviously shown in the picture, i.e. the 
things that you cannot see, but lie behind it. 





A tourist photo of Rhodes. Nothing in the 
picture - or at the site - reveals that this 
was once the Jewish quarter of Rhodes 
with a 2,000-year history. 

(Photo: Christer Mattsson) 



"Addressee unknown" 

City Gate -Theatre NN Centre is working for education and the 
preservation of cultural heritage in Lublin, Poland. For centuries, 
Lublin was a place where cultures representing a variety of ethnic 
and religious groups met. Roman Catholics, Orthodox Christians 
and Jews lived together. Poles, Jews, Ukrainians, Byelorussians, 
Russians, Armenians and Germans were neighbours. 
The Centre's activities are connected with restoring the memory of 
Jewish life in Lublin. During the Second World War, the German 
occupiers made Lublin their headquarters for the eastern 
SS-district. This meant that during the Holocaust Lublin was the 
centre for the mass extermination of Polish Jews. In 1939, 
42,000 Jews lived in the town; today there are fewer than 50. 
The former Jewish quarter has been totally destroyed. NN stands 
for the unknown names of the former Jewish inhabitants. 
The Centre's "Letters to the Ghetto" project has been in existence 
since 2001. Lublin schoolchildren write letters to Jewish people 



who used to live in the town before the Holocaust. The children 
learn about the history and fate of the Jewish citizens of Lublin, 
and write letters to selected people. The letters are sent to the 
correct addresses, where these people used to live - but the 
named receiver of course no longer lives at that address. Almost all 
of them were murdered. 

When the letters are returned to the senders (the children and 
their parents), with the post office stamp "addressee unknown", 
it raises awareness of the loss of Jewish people, their homes and 
culture. 

In 1 998, the Centre began a programme entitled "The Great Book 
of the City," gathering archive materials connected with the 
Polish-Jewish history of Lublin (photographs, oral history and 
documents). A constantly expanding documentary exhibition 
based on these materials describes this aspect of the pre-war 
multi-cultural city of Lublin. 



35 




The teacher's role and responsi- 
bility is to prepare the group for 
the various emotional reactions 
that are likely to occur during or 
after the visit. 

(Photo: Scanpix) 



Strong feelings upon 
visiting the sites 



Process feelings 

It may promote learning if the 
teacher help the students to process 
their feelings in connection with a 
visit. At exhibitions and sites there 
are some objects, photographs, 
stories or physical structures that 
make a greater impression than 
others on individual visitors. Ask the 
students to choose one such object 
and to describe it by sketching, writ- 
ing or drawing. In this way, students 
can quickly find an outlet for their 
feelings, and this will often make it 
easier to move on to a new stage in 
the learning process or change to 
another theme. During the follow-up 
work after the visit, students can 
use their drawings or notes to recall 
memories of the visit and link them 
to the theme discussed. 



Visits to memorial sites and museums connected to the Holocaust often involve 
both knowledge and feelings. Students often feel sadness, distress or anger about 
the terrible suffering people had to endure. These feelings can lead to greater 
involvement on the part of students, but sometimes - if deliberately aroused 
by teachers or guides - they can become so strong that they block the learning 
process and frighten students. 

A memorial site or museum fulfils the function of bringing history "closer" to 
the visitor. In reality, this "proximity" is a metaphor for an emotional experi- 
ence. The people who were there - victims and perpetrators - are actually no 
closer to the student in a museum than in the classroom, but students may very 
well feel this to be the case. This emotional reaction can give students a greater 
understanding of the importance of the subject, as well as increasing their inter- 
est in the subject, thereby stimulating learning. 

Feelings always play a role in learning - if students feel loathing, happiness or 
fear, this influences the teaching situation. Neuropsychological research shows 
a connection between emotional involvement and cognitive learning. A certain 
measure of emotional involvement is a precondition for long-term learning: we 
learn more about a subject we are interested in,. Involvement can also grow on 



36 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



"Feelings opened the doors to understanding 
the people behind these crimes." 

Student, Denmark. 



the basis of the student's previous experiences, the teachers personal involve- 
ment and, of course, the actual subject. A visit to a historical Holocaust site or 
museum will prove a powerful experience for many students. 

Unfamiliar to interpret emotional reactions 

It is usual for students to describe the emotional experience of visits to memorial 
sites and museums, and they will, of course, do this in different ways. In other 
teaching contexts, students do not normally discuss emotional reactions to sub- 
ject content. For students, therefore, interpreting both their own reactions and 
those of their friends is an unfamiliar situation. 

The students that took part in discussions conducted before producing this 
handbook said that they feel pressured either when their emotional reactions are 
repressed by teachers, guides or friends, or when they feel that a particular reac- 
tion is expected. This pressure can result in students demonstrating an undesir- 
able type of behaviour that they themselves subsequently had difficulty explain- 
ing, or of which they were ashamed. They giggled, were distracted or tried in 
other ways to hide their own reactions or those of their friends. Other strategies 
might include focussing on technical details, thus creating distance from those 
bereavement situations. 

After a visit, some students may say, "I don't understand why, but I couldn't 
cry," in a tone suggesting that they had done something wrong. It is important 
to point out that you are not a bad person if you do not feel affected in any way. 
It must also be stated that you may not feel anything particular at all. This fore- 
warning may prevent students from feeling guilty if they react in this way. 

As teachers, it is important to consider how people will relate to the emotion- 
al content of the visit, as well as being aware that one cannot make assump- 
tions about how things will turn out. It can be valuable to discuss things with 
the students beforehand and agree on which rules will apply. It may help the 
students if before the visit they have considered the fact that it might not be 
easy for them to come to terms with expectations connected to a place that 
represents the outcome of anti-humanistic ideologies and where dreadful 
crimes took place. The students should also be aware that some historical sites 
are also burial places which deserve respect: certain behaviour might cause 
disturbance to other visitors. 

As teachers, you might also want to prepare yourself for your own reactions, and 
make decisions about how much of your own sentiments should be communi- 
cated to the students. This obviously depends very much on you yourself, your 
relationship with your students, and your own teaching situation. 



The role of the moment 
of reflection 

Should there be a commemoration 
ceremony? This is something that 
both students and teachers often ask 
before a visit to a former concentra- 
tion and death camp. A moment of 
reflection can feel significant and 
important, but it can also be 
considered a forced experience that 
constitutes a violation of integrity. 
It is not unusual for students to feel 
uncomfortable when looking at 
pictures in an exhibition of people 
who were humiliated or murdered. 
They may obviously experience this 
feeling as well when visiting sites 
where people were executed and 
buried without the slightest trace of 
dignity. In this situation, there may be 
a need to give back some dignity to 
the victims, and this can take place by 
showing respect and involvement - 
perhaps by lighting a candle, reading 
a poem or singing a song. In a project 
in Lithuania, students were asked to 
collect stones and write on them the 
name of a person murdered in the 
Holocaust. The stones were then 
placed on a pile that became a 
memorial. 

It is mainly the teachers' responsibil- 
ity to discuss the issue and ask the 
students if they feel comfortable 
with a ceremony. It is important for 
the students to have some control 
over the situation and have the 
option not to participate. If the 
teacher does not discuss the 
possibility of a moment of reflection, 
students may think it is unsuitable or 
not allowed. 

Remember to ask the staff at the 
memorial site or in the museum 
what is permitted. 



37 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



Yad Vashem's database 
of names 

Yad Vashem, Israel's official memo- 
rial institution for the victims of the 
Holocaust, has as one of its main tasks 
to preserve the memory of each in- 
dividual victim by collecting as many 
details as possible about as many 
victims as possible. These details are 
stored on a database called the Hall 
of Names that can be accessed over 
the Internet. 

Yad Vashem's database preserves 
the names of around three million 
individuals. In some cases, you can 
discover when and where the victims 
were bom, where they were during 
the war, the relatives they had and 
where they were murdered. 
When a group is planning to 
visit a memorial site, as part of the 
preparations, students could use this 
database of names to find people 
linked to the site you intend to visit. 
Students can use the database to 
research what happened to those 
people during the Holocaust. 
Several institutions have archives 
that keep records of former inmates 
of concentration and extermina- 
tion camps, death books and other 
individual records. Some archives are 
fairly complete, and some contain 
only fragments of their original 
content. It should be understood that 
even a complete record will in itself 
only cover fragments of the situation 
for the inmates. It is not uncommon 
for sites to provide opportunities 
both to visit the archive and to par- 
ticipate in workshops on how to make 
use of archival material. It is worth 
finding out in advance of a visit what 
opportunities might be available. 



Diary starting point 
for visit to Majdanek 

"We want to give the students an 
opportunity to learn in a creative 
and active way. We think this is 
positive for their learning and for 
their future interest in these topics. 
Since the students only spend some 
hours here at Majdanek, I think we 
should try to make an impact, do 
something they remember for a long 
time, to inspire them and influence 
them to continue learning." » 



The individuals behind 
the statistics 



About six million Jews were murdered in the Holocaust. More than one mil- 
lion people died at Auschwitz-Birkenau. Ninety per cent of Jewish children in 
Nazi-occupied Europe were killed or died because of the conditions they were 
exposed to. 

The statistics are overwhelming and difficult to grasp, but they are important 
in order to understand the Holocaust's enormous impact on Europe and on 
the groups affected by the Nazis' eradication policy At the same time, it is 
important to understand and show that behind each figure an individual with 
a name, an age, thoughts, feelings, family and friends can be found. 

Repression starts in the prelude to what would become genocide, with the 
future perpetrators defining the victims in particular categories. This group 
categorisation is often based on a long pre-history of stigmatisation of groups 
that are redefined according to the perpetrators' ideology and intent. The next 
step is for people in the victim groups to be de-individualised. They will be 
seen as one homogeneous group instead of individuals with diverse character- 
istics, needs, lifestyles. 

Individuality lost 

In 1938 all German Jews were forced by a law to add an additional middle 
name determined by the Nazis - "Sara" for women and "Israel" for men. 
When the deportees arrived at Auschwitz-Birkenau they were given a number 
that was tattooed on their arm - they became nameless. Their hair was cut, 
their personal clothes taken away and they were given the same kind of prison 
uniform. It became more difficult to see differences between individuals. 
They became one mass. In the end, the victims were buried in mass graves - 
or no grave at all - and their individuality was completely lost. 

To a certain degree the de-individualisation started already long before the 
immediate process that led to the genocide, namely with the history of stig- 
matisation of human beings and their perception as a group with common 
characteristics. The Nazi policy of de-individualisation of Jews and of persons 
that they classified as Jews built on this - and even though this policy was not 
planned altogether in advance, one step led to another. The process facilitated 
the perpetrators' crimes, even if it didn't have that initial intention, because 
they felt there was a great distance between themselves and the victims. 

In their minds, the perpetrators also focussed on the negative characteristics that 
they associated with the group they were removing. One way of doing this is 
to dehumanise the victims. For instance, victim group members are sometimes 
compared to animals. During the Holocaust, Jews were compared to rats and 
vermin. Similar instances of dehumanisation have been reported from other 
genocides: for example, in Rwanda, Tutsis were described as cockroaches before 
and during the genocide that was carried out against them - a genocide that led 
to the systematic mass murder of about 800,000 Tutsis. 



38 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 




A group of young friends on an excursion in Seklutski forest, Poland. 

From right to left: Motl Replianski's brother, Miriam Koppelman, Hanan Polaczek, 
Malka Nochomowicz, Dvora from Ivinitz, Motke Burstein, Szeine Blacharowicz, 
Malka Matikanski and Munia Zahavi. Munia Zahavi, Hanan Polaczek and Malka 
Matikanski immigrated to Palestine. Szeine Blacharowicz survived 
the Holocaust hiding in the forest. All the others perished. 

(Photo: USHMM) 



Dorrith Oppenheim's 
grandmother reads her a 
fairytale. In 1939, Dorrith's 
parents sent her with the 
Kindertransport organisa- 
tion from Kassel, Germany, 
to Scotland. Her parents 
were not allowed to join 
her and were later 
deported to Auschwitz, 
where they were murdered. 

(Photo: USHMM) 





Yehudit and Lea Csengeri from Transylvania, Hungary, were deported 
to Auschwitz-Birkenau in 1944 and selected for medical experiments 
because they were twins. They refused to be separated from their 
mother, Rosalia, so she was allowed to stay with her daughters. 
They managed to survive and were liberated in January 1945. 

(Photo: USHMM) 



» This is the view of Thomas Kranz, 
Director of the State Museum at 
Majdanek, Lublin, in eastern Poland. 
This museum works using 
project-based education, in which 
the main idea is to motivate the 
students, to encourage them to 
acquire knowledge independently 
and develop their self-study skills. 
Mr Kranz believes that this method 
of teaching allows for the possibility 
of critical thinking and new thinking 
patterns, which he considers 
fundamental in a democratic society. 
One programme is based on the diary 
of Jadwiga Ankiewicz, a 1 7-year old 
Polish girl who was an inmate in the 
camp for some months. Her diary is 
the only one preserved from the 
concentration camp of Majdanek. 
Students work from the diary writer's 
perspective. Before they start their 
own investigations, they are given an 
introduction about the camp and the 
different victim groups, and they are 
shown pictures of Jadwiga Ankiewicz 
and her diary. Small groups of students 
examine part of the diary, focusing on 
a chosen aspect of the camp's history, 
for example, working conditions, 
persecution of the Jews or life in the 
camp. The students use documents, 
artefacts, letters, books and 
testimonies provided by the museum. 
At the end of the programme, the 
students guide other students to 
places in the camp mentioned in 
the diary. They tell their classmates 
what happened to Jadwiga and 
about the history of the camp. 
They are accompanied by an 
educator, who talks about the 
general history of the camp and fills 
in any necessary knowledge. 
In another programme, students can 
work using photographs of the camp 
taken during the 1 940s. The images 
are combined with testimonies, and 
the students themselves research 
the relevant places in the camp. 
They find out what is missing on the 
site today and what has changed. 
Students often conclude their 
projects by producing a poem, 
poster, booklet or drawing, and 
these are kept by the museum. 



39 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



Stories of survivors 

Students who have been able to 
meet survivors of the Holocaust often 
describe this as a very significant and 
poignant experience. They obtain 
knowledge from the survivor, are giv- 
en an insight into the brutality of his 
or her suffering, and may also come 
closer to understanding how these 
crimes affected individual people. 
Moreover, they have an opportunity 
to ask more personal questions. 
Today, increasingly fewer survi- 
vors are able to visit schools and 
participate in activities at institutions 
and museums. Nothing can replace 
a direct meeting with a survivor, 
but their stories - and thereby their 
legacy - are preserved for the future 
in different ways. Several institutions 
have produced films in which survi- 
vors tell their stories, and these can 
be ordered or in some cases are avail- 
able on the Internet. Many survivors 
have also written books about their 
experiences and reflections. 
There are several organisations and 
institutions that provide both audio 
and video testimonies on their 
websites, see: 

www.yadvashem.org 

Israel's official memorial institu- 
tion to the Holocaust 

www.ushmm.org 

The United States Holocaust 
Memorial Museum 

www.library.yale.edu/ 
testimonies/ 

Fortunoff Video Archive for 
Holocaust Testimonies at Yale 
University 

www.college.usc.edu/vhi/ 

USC Shoah Foundation Institute 

www.vha.fu-berlin.de/ 

Visual History Archive at the 
Freie Universitat Berlin (directly 
connected to the USC Shoah 
Foundation Institute) 

www.bl.uk/learning/histcitizen/ 
voices/holocaust.html "Voices of 
the Holocaust" page of the British 
Library 



From a learning perspective, it may be a good idea to use stories of individu- 
als. It can be easier for students to take in the existing facts about an individual 
and, from that basis, develop their knowledge of a particular period of time 
further with regard to how society was organised and what the impact of 
certain ideologies was. The individual gives students a starting point that they 
can more readily feel acquainted with, and from there they can continue their 
educational journey Examining who the victims were - their names, lives and 
destinies - and comparing this with how the Nazis portrayed them is one useful 
way of making students reflect on the importance of the individual's right to 
define her-/himself within the framework of her/his culture. It can also be seen 
as an attempt - as far as possible - to recreate the victims' former individuality 
that was brutally taken away from them. Furthermore, it can illuminate more 
powerful ways of understanding the world in bringing recognition that the lens 
of prejudice and hatred distorts reality and prevents us seeing the world as it is. 

One potential risk of concentrating on the fates of specific individuals is 
that students may have difficulty understanding contexts and more complex 
matters. It is therefore important for teachers to use their knowledge and 
continuously place individual lives in a wider context. This might, for exam- 
ple, involve compiling events in the individuals' lives on a timeline that also 
includes historical events, and at the same time discussing in class how the 
lives of individuals are intertwined with the larger events. Another way is for 
the teacher to select a few recurring themes from several life stories and dis- 
cuss them with students, or ask students to investigate their chosen individu- 
als more deeply. Essential in this process is an attempt to understand people's 
dilemmas and actions from the context of their own time and perspectives, 
rather than to judge them with the benefit of hindsight. 

Learning by examining the perpetrators 

Teaching about the Holocaust also involves looking more closely at perpetra- 
tors. When we consider the Holocaust today, it is of course natural for us 
to judge the perpetrators by the crimes they committed. It is also easy to be 
caught up in these acts in trying to understand their brutality and bestiality. 
However, the murder itself creates a chasm between us and them. We do not 
want to identify with people who can carry out such acts. 

An approach to teaching that describes the perpetrators as rash monsters 
capable of grotesque acts is far too simplified from a historical point of view. 
Paradoxically enough, it is also dehumanising. It prevents us from examining 
the perpetrators' motives and gaining an insight into how they constructed 
their concept of the world to justify acts of this kind. 

By examining perpetrators as the complex, thinking individuals that they 
were, we can gain an insight into how values change, and how a racist and 
anti-Semitic ideology can spread and pave the way to genocide. 

Examining the worldview, historical context and thought processes of per- 
petrators enables us to follow the process to genocide and to begin to un- 
derstand how it was possible. We cannot seek answers from the victims. 
They were dragged into events that were planned and implemented by others. 



40 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



Photographs provoke questions 

E3 



Photographs from the Sauna 
exhibition of Auschwitz-Birkenau 
State Museum, showing pictures that 
the victims took with them when they 
were deported, which were found on 
the site after liberation. 

(Photo: Auschwitz-Birkenau State Museum) 




One tangible way of individualising the victims is to use the photographs they 
themselves took before the Holocaust. In these pictures, they are shown as 
they wanted to be seen - together with those they loved, in places where they 
chose to be and wearing the clothes they had chosen. Students will not find it 
difficult to detect similarities and differences between the people shown in the 
photos and themselves. They will also discover that the victims were a particu- 
larly heterogeneous group. They can look at the photos and form an idea of 
who these people were. These perceptions may well be based on their previous 
knowledge and their own prejudices, but above all they will provoke questions 
about how these images of people from another age should be interpreted and 
understood. 

The Auschwitz-Birkenau State Museum has a large collection of private 
photographs that the victims had with them when they arrived at the camp. 
In the majority of cases, these are the only remaining pictures of the victims. 
Before a study trip, students could be asked to examine a selection of these 
photographs - perhaps one each. On the basis of what they have learned 
about this historical period, they might be asked to use their photograph to 
create a story about the person portrayed, or perhaps write a letter to that 
person. Students will of course understand that this is a fictitious task, but it 
may help to make the past more vivid. The teacher can guide students towards 
using realistic background material for these stories such as letters, diaries and 
other authentic material, thereby helping them towards a greater understand- 
ing of what happened and the extent to which it happened. 

The photos mentioned can be accessed by ordering the book Before they per- 
ished — photographs found in Auschwitz by Kersten Brandt, Hanno Loewy and 
Krystyna Oleksy from Auschwitz-Birkenau State Museum at 

www.auschwitz.org.pl. There is also a CD devoted to the children who were 
deported to Auschwitz-Birkenau, which contains numerous photographs: 
We should never forget them by Helena Kubica. 



41 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



Perpetrators, 

victims and bystanders 



It is important to provide students with concepts that they can use to analyse 
this period of history, and help them draw conclusions from it. Some of the 
most fundamental concepts are those that define the main protagonists of the 
Holocaust. In research and education, these have long been defined as perpe- 
trators, victims and bystanders. 

Using these main protagonists as a basis can help students to gain a more 
complex picture of historical events. At the same time, it can clarify the world 
in which choices and decisions were made, enabling students to judge differ- 
ent people's actions on that basis. 

These categories are easy to define in theory, but it often proves difficult to 
draw the line between perpetrators and bystanders. It is particularly com- 
plicated when we want to use the categories to assess their actions from an 
ethical point of view. Although it is problematic on the one hand, it does nev- 
ertheless create opportunities to discuss human conduct, levels of individual 
choice and the meaning of standards. 

The absolute precondition for facing this challenge is that students must be 
able to view the historical players as context-linked representatives of human 
conduct rather than as extreme exceptions. During the 1930s and 40s, people 
acted on the basis of the context in which they found themselves. It was the 
context, to which many contributed, that became more and more extreme, 
rather than the individuals themselves, even though such people did also exist. 

The past is written and understood through the actions and decisions of 
people in relation to their surroundings. The victims of the Holocaust acted 
within a level of very restricted choice - the surrounding society set the 
frameworks for this restriction through legislation, injustice, violation and 
indifference. The victims' situation often prompts questions from students 
such as "Why didn't they escape?", "Why didn't they offer any resistance?" 
and "How could they steal from one another in the camp?" In order to avoid 
idealising the victims (which is also a form of de-humanisation and distanc- 
ing), students can research and find out the answers to these questions. It is a 
pedagogical task for the teacher to help students phrase their questions in an 
adequate way. 

It is equally important to avoid demonising the perpetrators. The perpetrators' 
actions give us an insight into how genocide can develop. By examining them 
we can discover the underlying thoughts and ideas that, in the majority of cas- 
es, explain the actions in the given context. The perpetrators are the ones who 
carried out the atrocities and disregarded human rights. If we describe them as 
incomprehensible evil monsters, we miss this opportunity to explore motiva- 
tion and cannot then explain what happened except at a very basic, simplistic 
and unsatisfactory level. 

The bystanders is the most difficult group to define, but the one that students 
find easiest to recognise. It is easier to understand passivity than atrocity. 



42 




The bystanders of an event play a major role - they are the ones who confirm 
a prevailing standard. In some ways, the bystanders are the ones who have the 
opportunity to stand up and defend human rights. However, it is easy for us 
to impose our own generation's context and values on their actions, which 
could be seen as moralising. It must be clear for the students that the scope 
for action is different during the dictatorship of Nazi-Germany than it is in 
our contemporary world. 

A way to understand the complexity 

By avoiding demonising the perpetrators, idealising the victims and moralis- 
ing on the bystanders, we can create an opportunity to examine the circum- 
stances and possibilities of action and the motives of the different players. 
Examining history in this way can clarify for students the complexity of the 
world in which choices and decisions were made, and through which people's 
actions can be judged in the historical context. Only then can we draw mean- 
ingful conclusions that are relevant to today. 

Very few people intervened to help the victims during the Holocaust. 
But, there were people who showed enormous courage and reached out to 
help. Even if this group cannot be seen as an important category in the sense 
that they changed history, they are still important as role models. They stood 
up for the most fundamental human right we know, namely the right to life. 
Therefore their deeds should be a vital component in combining Holocaust 
Education with Human Rights Education. Yad Vashem has the official record 
of those who were granted the honour of being called Righteous among the 
Nations by the state of Israel. It is accessible on its website together with 
documents related to some of the righteous. 



The Heydrich family. Reinhard Heydrich 
was in charge of the state security police 
in Nazi Germany until 1942, and was thus 
directly responsible for the mass murder 
of millions. The picture is taken from 
a private family album. 

(Photo: Bildagentur fur Kunst, Kultur und Geschichte) 



43 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



Investigating perpetrators 
and victims 



Civilians and soldiers taking part in 
a mass shooting, probably of Jews, 
in Sniatyn, Ukraine. The circumstances 
surrounding this photo are unclear 
in many ways; we do not know 
the identity of the people, or why 
the civilians took part. 

(Photographer unknown) 





*gy *■ ,>*? 


K',M 




i 




j. 






me* 


' J -1 ^ ^F^^^ 1 ^- .. . jfe- 




*>sft 




\ 


ff 


il 


■Wj 


rV*'^ 


Kt 




.As ^£i 






7 


w 


r » 


1 




f 


L jJ 


JS . «lp 


4 


" Tt 3 !** 


. ' ..i*. 




f 


-JJkjm% 


m ■ 




r v-.4s4i?" 












*V5£>C • 









The fate of the victims is often the main focus when teaching the Holocaust. 
There are many reasons for this. However, we must not forget that it was not 
the victims who created history. Most of them had absolutely no options. 
In order to understand what happened, students need to try to comprehend 
the views, attitudes and context of the perpetrators and bystanders. These are 
the people who can answer the question "why?" 

Ask students to look at the photograph. It was taken during a mass execution 
in what today is the Ukraine. It shows soldiers, civilians and officers in the 
process of executing Jewish men and a small boy, who enters the picture from 
the right side. The boy's innocence and inability to understand his own trau- 
matic end captures our attention. The fact that he is naked apart from his cap, 
and is standing with adult men, who are also naked, intensifies our perception 
of horror, confusion and humiliation. Many of us have seen this picture, or 
something similar, and can guess that it is from the Holocaust. It is possible 
to recognise the distinction between perpetrators and victims. With this type 
of photograph there is a serious risk of missing its implications because of the 
student's previous experience of similar material. One way to overcome this is 
to encourage students to deepen their perspective of understanding using the 
following task. 

Ask the students the following questions: Imagine that you could talk to the 
people in the photo. You have the opportunity to ask each person one, or at 
most two, questions. What would you ask? 

Students are now obliged to identify the people in the picture and consider 
what questions it would be interesting and meaningful to ask them. This will 
lead them to discover differences between the victims and their murderers 



44 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



which at first sight seem banal, but are in reality fundamental. We ask perpe- 
trators completely different questions from those we ask victims. Students are 
usually primarily interested in putting questions to the plain-clothes man in the 
black coat with a gun on his arm. They want to know what he was doing there 
and why. Through their questions to this man, students can gain an insight into 
the fact that it is the perpetrators who define the situation. They are the ones 
who can provide the answers to why what is shown by the photo happened. 
When all the questions have been compiled, ask students to organise them ac- 
cording to which questions are based on compassion/sympathy, curiosity and 
desire to understand, as well as on prejudice and condemnation. 

During this task, it must be made clear that we cannot answer all questions 
with complete historical accuracy since we do not have additional source 
material to explain the content of this particular image. 



SS Doctor Heinz Thilo selecting 
people to be gassed on arrival 
at Auschwitz-Birkenau and those 
to be worked to death. 

(Photo taken by SS) 






Heinz Thilo at the 'world's anus' 

Heinz Thilo was one of the SS physicians at Auschwitz- 
Birkenau. He served voluntarily during the selection of 
newly-arrived prisoners, who would either be murdered 
immediately or worked to death. Thilo called Birkenau 
'AnusMundi'- the world's anus. He was convinced that 
the people undergoing the selection process were "dross" 
that must be "cleaned out" of European society. 
In a well-known photograph, Thilo looks at an older 
Jewish man during a selection and sends him to death 
with a single movement of the hand. With the help of the photo 
andThilo's role at Birkenau ask students to consider how Thilo sees 
and perceives the old man. With the information given above, 
students will be able to understand that Thilo sees the man as 
excrement. However, can they understand what it means to look at 
someone in this way? Maybe they can, if considering how they 
themselves or others view people around them. Why do they 
themselves - or others around them - feel strong dislike because 
someone is different or behaves in a particular way? Why do they 




have these strong feelings? And are these feelings based on 
generalisations and homogenisations that form the first step 
towards denying people their right to equality? 
By looking at these feelings in themselves and others, students can 
see a similarity between themselves and Thilo. Perpetrators are not 
incomprehensible monsters who are essentially different from us. 
It was the context, and not only and primarily their outlook on 
humanity, that was radically different. 



45 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



Bystanders - the silent majority 



The term bystander is a broad concept covering everyone apart from the 
victims, perpetrators or those who helped the victims of the Nazi policy 
Bystanders can be on the borderline of belonging to the other categories and 
they have an option, although to a different extent, of doing so. An individual 
who is a bystander in one context can be a rescuer in another - the role is 
context-linked. 

We often don't know the thoughts of the substantial silent majority (if we 
cannot substantiate them through historical research) and we cannot operate 
on the basis that they would have made the same ethical and moral judge- 
ments as we would today. However, what we do know is that the size of this 
group would potentially have been sufficient to change the course of history if 
bystanders had acted in a specific way. Bystanders also represent the standard 
for the society in which they live. They justify actions through their silence 
and their choice not to intervene and take action. 

Activities for Students 

Ask the students to examine how different individuals acted at different times 
and then to assess the consequences of their actions for themselves and their 
community. Below there is a description of three people who acted differently. 
Ask the students to read and analyse the stories as follows: 

• What makes the people in these individual events take action? 

• What risks do they take? 

• Who gained and who lost due to their actions? 

• Would you call them bystanders? 

Example i 

In March 1938, Germany had annexed Austria and immediately introduced 
the same anti-Semitic legislation that was already in place in Germany. 
Many Austrians greeted the Nazi seizure of power with enthusiasm and some 
were willing to participate in both spontaneous and organised anti-Semitic 
actions. These usually consisted of the public humiliation of Jews where they 
were forced to do things like cleaning the pavements using toothbrushes. 
These spectacles attracted bystanders who looked on with curiosity. The sev- 
enteen year old Gitta Sereny came to observe one such street scene in March 
1938, which she later described as follows: 

"On Graben, one of Vienna's most beautiful roads, we saw a group of men 
in brown uniforms with swastika armbands who were surrounded by a large 
group of Vienna's residents, many of whom were laughing. As we approached, 
I saw in the centre of the group a dozen or so middle-aged people, men and 
women, who were on their knees scrubbing the pavement with toothbrushes. 
I recognised one of them. It was Dr Berggriin, our paediatrician, who had 



46 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



saved my life when I was four years old and had diphtheria. I will never forget 
that night: time after time he had wrapped me in cool, soft sheets and when 
the dawn came, I heard his voice saying: "Sie wird leben" (She'll survive)." 

"Dr Berggriin saw me go to one of the uniformed men, shook his head and 
mouthed a silent "no" as he continued to scrub the street with his toothbrush. 
I asked the man in uniform what they were doing - were they mad?" 



Example 2 

Concentration camps were introduced immediately after the Nazis had seized 
power and gradually their functions and operations developed and certainly 
this led to an increasing status of cruelty. Even if what took place in the camps 
wasn't reported in detail, many people in Germany and even the wider con- 
text of Europe knew what went on. However, generally not many expressed 
divergent opinions. 

Eleonora Gusenbauer lived close to Mauthausen concentration camp in Aus- 
tria. It was impossible for her to avoid witnessing the murders that took place 
in the camp, and she decided to object to them in the following letter she sent 
to the local police authority. 

"In the concentration camp of Mauthausen at the Wiener-Graben quarry 
prisoners have repeatedly been shot. Those who have not died immediately 
have often lain among the dead for hours, sometimes for half a day. My home 
is on a hill close to the Wiener-Graben quarry and so I have often been an 
involuntary witness to such outrages. 

I am in poor health myself and seeing such things exposes my nerves to such 
stress that I shall not be able to cope with it much longer. 

Therefore I request that such inhuman treatment be stopped, or that it at least 
takes place out of sight." 



Example 3 

1 940 saw the beginning of the deportation of 
German Jews to ghettos in occupied Poland. 
These deportations continued throughout the war 
and from December 1 941, Jews were not just sent 
to the ghetto and concentration camps, but also 
to death camps. Deportees were only allowed to 
take with them a very limited quantity of luggage 
and they had to leave behind their homes and 
many belongings. These belongings were regu- 
larly and spontaneously plundered, even though 
this was forbidden. On the whole, the Ger- 
man finance administration chose to confiscate 
deportees' belongings and sell them at auctions, 
etc. The picture shows an occasion of this kind, 
when people in Lorrach, Germany, are trying to 
enter a building in which the belongings of their 
deported Jewish neighbours are to be sold. 



A crowd waiting for the public sale 
of furniture owned by the merchant 
M. Weil, Grabenstrasse 1 5, Lorrach, 
Germany, November 27, 1940. 



(Private owner) 




47 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



Active participation 
promotes learning 



The language of 
the perpetrators 

When visiting memorial sites and 
museums one must be aware that 
much of the exhibited material in 
many respects represents the per- 
spective of the perpetrators. This is 
particularly true in the visual material 
such as the historical photographs. 
The photos taken by the perpetrator 
were often taken for propagandistic 
reasons and certainly from the view 
of the perpetrator. It is a task in itself 
to teach students to interpret the 
material from different perspectives 
and to create an understanding of the 
difference between their own view, 
that of the perpetrators, and also of 
course the view of the victims. At the 
same time one should sensitise the 
students to the euphemistic language 
used by the perpetrators when they 
describe their own deeds and the de- 
valuating character of phrases used to 
characterise the victims. The students 
should be able to learn the difference 
between outspoken views and con- 
cealed actions. This means that they 
should understand the euphemisms 
in expressions such as "special treat- 
menf'and "resettling": both were 
code words for mass murder. 



Many students feel that there is an imbalance between how strongly they 
become involved in the subject and how active they are encouraged to be 
when learning about the Holocaust and during visits to historical sites and 
museums. Students want to be active and participate to a much greater extent 
than is the norm. This was shown in the discussions with students conducted 
prior to this handbook. 

When a school class visits a historical place or a museum, the most common 
form of activity is a guided tour. During the tour, educators from the insti- 
tutions provide information and historical context, life stories and statistics 
about the site being visited and major events during the Nazi regime. 

If this guidance is not adapted for the particular group and does not take into 
account the work they have done in the classroom before the visit, it bears a 
great risk of repetition. Student participants perceive this as negative, because 
they want to make active progress in their search for knowledge. This can be 
avoided if contact is made prior to the visit to discuss what programme and 
guided tour would best meet the needs of the group. 

Asking students to examine a particular area or theme of the site themselves 
is one way of getting them to work using their own level of knowledge and 
involvement, encouraging them to be active and have some control over their 
learning. This can be done as a part of a guided tour or after it. The major- 
ity of students do this with great interest. Arriving at conclusions for oneself 
stimulates learning, as the meanings arrived at are 'owned' rather than 'bor- 
rowed'. 

At the same time, it is very important for the teacher or another educator to 
be available for support and as a source of knowledge for the students. The ed- 
ucator is the leader of active learning. He or she must control and set frame- 
works, prepare sources and suggestions for activities that will form the basis of 
the student's inquiry. It is also important for students to have a fundamental 
knowledge of the events of the Holocaust in order to facilitate progress. 

Many museums and memorial sites have programmes organised in this way 
However, the teacher can also set up a programme in which the visit to the 
institution forms part of a longer process. 



Students creating a representation of the pre-war Jewish 
community of Warsaw in the cemetery in Okopowa Street. 

(Photo: Alexander Kaplar) 



48 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 




49 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



The multicultural classroom 



Pedagogy of appreciation 

The House of the Wannsee 
Conference in Germany has 
developed several different methods 
to reach out to ethnic minority 
students. This approach is based on 
listening to the students' own stories 
and experiences and showing the 
universality that exists with regard to 
vulnerability and repression. 
When the students' experiences have 
been heard, they are better prepared 
to listen with open minds to the 
history that is told at the House of 
the Wannsee Conference. 

"/ have found that very often the 
teacher's worries are much of a 
self-fulfilling prophecy. They are 
worried about how to address the 
issue of the Holocaust with 
students from the Middle East. 
But my experience of what I call 
the Concept of Pedagogy of 
Appreciation is successful: 
we acknowledge the family 
histories of these students and we 
do treat them as German citizens, 
which they are." 
This says Elke Grylewski. 
The House of the Wannsee 
Conference has also developed 
special materials and programs for 
this group: 

"We have developed a so-called 
Multicultural Suitcase containing 
documents which show shared 
history. We looked for documents 
from the time of National 
Socialism (1933-1945) from all 
over the world, race theories 
toward different groups, 
sterilisation and so on, showing 
that this issue is a matter of 
concern also for the non-European 
part of the world and the people 
living there." 



Students with backgrounds and experience of different regions and cultures 
of the world come together in many European classrooms. They have differ- 
ent family histories; they have heard different stories about the past; and they 
have different perspectives on current human rights issues. The experience 
of students from areas where human rights have been seriously violated can 
provide an invaluable starting point in class. The discussions with students 
and teachers held prior to the creation of this Handbook stressed the fact that 
these students bring valuable insights to the group. Both students and teach- 
ers referred to this aspect. For example, teachers in Italy stated, "The presence 
of students originating from several different countries represents a crucial op- 
portunity for teaching and learning. They can involve Italian students in their 
own accounts and are real witnesses of the violations of human rights." 

These students' stories may provide an opportunity to make these issues real, 
while at the same time increasing understanding between students. However, 
including these stories in the lessons requires great sensitivity from the side 
of the teacher, and students should only talk about their experiences, if they 
want to. 

Teachers feel uncertain 

The majority of surveys of how teaching the Holocaust is affected by a mul- 
ticultural class show that this rarely creates any problems. However, many 
teachers feel uncertain about this issue, and some students with strong views 
on issues relating to Arab-Israeli relations may be resistant or even hostile to 
learning about the Holocaust. 

One way of approaching these students is to point out the more general aspects 
of the Holocaust, the racist and exclusionist ideas that formed the basis of Nazi 
ideology. Some of the ideas central to the Nazis' worldview are to be found in 
many other regimes and are fairly often the reason why people flee from their 
home countries. Students can compare this with their own experiences of these 
ideas and values. In doing this it is important not to distort the past. 

Students with a non-European background may also be motivated if there 
are links to their own regions in the historical facts provided. The Holocaust 
was a global event that left a worldwide impression. Jews fled from Europe to 
all of the world's continents to avoid Nazi persecution. The Nazis planned to 



50 




Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



A cartoon published in The Sunday 3rd July 1938 with the caption 
"Will the Evian Conference Guide him to Freedom?" Several 
representatives of countries in the free world recognized the need 
for Jews to flee from Germany, but most of them were reluctant to 
fulfil this need by providing them shelter in their own territories. 

(Photo USHMM) 



relocate European Jews to Madagascar and, after the Holocaust, many coun- 
tries shared in the task of receiving and rehabilitating survivors. Introducing 
this kind of information gives students an insight into the global character of 
the Holocaust, and they can also appreciate the links to their own regions and 
countries of origin. 

The Evian Conference 

In July 1938 US President Franklin D Roosevelt took the initiative in organis- 
ing a conference to discuss the issue of increasing numbers of Jewish refugees 
fleeing Nazi persecution. Some 3 2 states and 24 voluntary organisations met 
at the city Evian-les-Bains in France. 

The conference delegates expressed sympathy for the refugees, but did not 
commit their countries to letting more refugees in. The fact that the confer- 
ence did not pass a resolution condemning the German treatment of Jews was 
widely used in Nazi Propaganda. 

In 1938, the Nazi repression of the Jews and other groups was evident for 
the participating states, although it might not have been possible to foresee 
the Holocaust. 



Examining your own 
view of history 

The State Museum at Majdanek in 
Eastern Poland arranges exchanges 
between Polish young people and 
young people from Germany, the 
Ukraine and Belarus. The aim of 
these exchanges is to reduce preju- 
dice between them - prejudices 
that are often based on historical 
experiences and narratives. By get- 
ting to know one another and 
examining their different interpreta- 
tions of history, the young people 
can discover their own perspective 
and see that there is more than one 
way of interpreting the past. This can 
provide openings for new interpreta- 
tions and an understanding of other 
people's perspectives. 
The students remain together for 
one week and speak English. At the 
start of the week, they are given 
work in mixed groups with questions 
about prejudice. This part of the 
programme is carried out at a school. 
They also do sports activities togeth- 
er and get to know one another. The 
latter part of the week is spent at the 
museum, examining and learning 
about their common, violent history. 
As well as having guided tours, they 
do their own work in the museum 
archive and meet survivors. During 
these programmes, the students 
themselves often raise questions 
relating to human rights. 



51 



Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



Open for discussion 

As much as Holocaust education and human rights education is about activating young people 

to reflect about the past and the present, this Handbook is about inspiring teachers on what to 

consider when visiting the Holocaust memorial sites and museums and reflect about teaching 

approaches. The FRA regards this Handbook as a tool to spark reflection and dialogue among 

teachers and to enter into dialogue with them. 

This Handbook aims to help to move forward debates in the field and support teachers in their 

effort to activate and empower young people to attain knowledge about history, and relate this 

knowledge to our world today. 

Please let us know if you found this Handbook useful. Inform us if and how it helped you in 

making best use of visits to historical sites and museums for teaching about the Holocaust and 

about human rights. Please send your feedback to information@fra.europa.eu 

The European Union Agency for Fundamental Rights 



52 



European Union Agency for Fundamental Rights 

Excursion to the past - teaching for the future: Handbook for teachers 



2010- 52 pp. -21 X27 Cm 

ISBN: 978-92-91 92-628-2 
doi: 10.2811/8333 



A great deal of information on the European Union Agency for Fundamental Rights is available on the Internet. It can be accessed 
through the FRA website fra.europa.eu 



© European Union Agency for Fundamental Rights, 2010 

Reproduction is authorised, except for commercial purposes, provided the source is acknowledged. 



This Handbook by the European Union Agency for Fundamental Rights (FRA) is closely related to the 
research on the role of historical sites and museums in Holocaust education and human rights education 
in the EU.The main and summary reports Discover the past for the future present the key findings and are 
available online at fra.europa.eu 



Europe Direct is a service to help you find answers 
to your questions about the European Union 

Freephone number (*): 
008006789 10 11 

(*) Certain mobile telephone operators do not allow access to 00 800 numbers or these calls may be billed. 



What is the role of Holocaust-related sites in today's 

societies? What do they offer to young people? 

What should be considered by schools and teachers 

when planning a visit to such a site? 

And how can teachers make best use of such visits 

for teaching about the Holocaust and human 

rights? 

This Handbook provides a number of examples, 
hints and historical background information, 
which will help teachers and students to make visits 
to Holocaust-related sites and exhibitions a 
meaningful and enriching experience. 



FRA - European Union Agency for Fundamental Rights 

Schwarzenbergplatz 1 1 

1040-Wien 

Austria 

Tel.: +43 (0)1 580 30-0 

Fax: +43 (0)1 580 30-691 

Email: information@fra.europa.eu 

fra.europa.eu 






EUROPESE COMMISSIE 

Witboek sport 




Sport 



o © 



» 3 



S w 



Qj crq 
ST. m 
fD crq 





zr 














fD 














cr 




























C 


^ 












3 


> 








m 

c 




in 
n 


LA 









-a 




zr 


c 








fD 




5" 


3 











;^- 


=3 


o 






< 

QJ 


=;■ 


o 


W 


a; 






fD 


l/> 


rD 


rt>' 






w 


s 


3 


=3 


o 


O 

O 


(7) 


=3 


zr 


s 


o 


^ 


00 


3 



< 


-a" 


o 


ro 


=3' 


O 






Q. 
fD 
Z3 
01 
QJ 


C/q 

CO 

=3 

oq 

o 


ro 
ro 

=3 

fD 


O 
OS 

00 


=1 
c 
3 
3 

fD 


a. 

fD 

m 


c 

QJ 

Z3 

? 


3 
c/q 


C/q 


fD 

o 1 


SO 




T3 


O 
O 


3 


DJ 


O 


O 


* 


ft) 


Q. 


rD 






B 




LA 




fD 

3 


la' 

=3 






ft) 


fD 
< 


Q_ 


C 









3 


Zj" 




3 








re" 


D- 




3 


zr 








fD 













Z3 




ro 
















ro 








O 




LA 










-a 




O 


cr 








c 




""* 


rt> 








£ 




— 












C 














=3 














=3 














ro 














=3 













o 
c 

Q. 



O r+ 




rt (n QJ (n 



r+ 2. " 



DO CL CL CL < 

re re re o 



^L ^ fD CL qj ■** 



re o uq o Q- 



P K- r* 



tn o (/i 



qj qj fi> y 1 



VO ro s 



D. ai w 



ST _ 9" CL „ £ "3 Q. <"+ r-t. 



fD QJ CL fD CT CT 

= 5" « m EL ft) 

*- re - 3 c a 3 

3 fD QJ °* crq o 



3 "2 S- 3 » 



Si ?* ffi 



2 « to £• 



T w ra < oq 



3 "2 



3 *=: <-> 



CL 3 tn W «, 

fD =■ 3 O 

ri =1 T? — ' 



[/> t/1 Q) 



ft "* re w 



ft r-f 3 



^ ft QJ 



fD tn H) fD 



3 3 2. 



u ^ ^ ^ 



'H. o ,5 m 



r < = "a •< 
o °- o 3 
S re *o tj 



= O < ~ 



3 2 n> "S £ 
5 n> >-* fD cr 



cl ■ — : aq re Q) 



DJ fD ui 



E 3 > 3 



° m 3 

r+ "* -j 



oq tn n> in 



. 3 fD l/> fD ^ 

:=r. a) re: w -o -5' 



0) fD "D 



o re ■ — 



£■ =■ rr £ * 



o" ro re re 

o 2- 3? =• crq 



a 3 » 



En re o ™ 




cr 7T cr m Q. 
.=: re re cz ^ 

S- § 1 6- s 



B* S2 7T 0) 



o re 



re qj re =j re qj 
3 tn 3 = _ --+ 



£ =: o ^ 



< ^cr^ ft re w 



n w oj < ^ 



re oj re ft- 



qj qj a, o 3_ ft 



=» ~ 3" = 



fD "O r-f — ■ ft 

tn qj re - 3 O" 



Q3 re re re 



S s 



fD n "O ro fp 



— W m = 



tr < I S 
m a S" 2 



n. -£ ■=: 



O" ^ ^: <T> 



3XIt/l 



o uq o) 2 n> 



^" r+ 



=- £■ a ™ 



l/> rt> CL QJ 



:X CS CL 0) CTQ CL 



» ar 



!. fl ;r 3 

<rj| 3 

ro " ' n> -• 

m » » S = 



< 




ro 
O 


— 


3 


v> 



=5 


(D 
VI 


in 
-a 




fD 
V> 

fD 


fD 


era 






VI 






m 




CO 

co 


in 


"^ 


in 


c 



CO 2 2. "? 3 "D <T 



« =■ S- » 



a> m 5 



9- => => n> 2. 3- 



• "o m Di 






rD — ro 
fD m 3" 

3 ^ 2 



Q_ Xf fD 



g -a ro w rt 



3 =; o "a JL 



it |^ it it 



^. 71 O 



in a m 



1=1 fD O 7T 33 JP^ 

s o 



QJ =. ° 



ro fp ^r: tn 



3, "a ro 3 ■"£ cl 



ro co co 






i=^ — — ^- ro '" 



1Q 
f0 


ro 

=3 


In 


n 




n. 


O 


• 


3 


Q 




^H 


fO 

13 


f 


0- 

ro 


3 


Ifl 

ro 


ro 
N 


rr 
O 




5" 


s. 




^K* 


* 


£ 





Q. 



o .£: K. r> a. a. 



oq 



ro g uq w w ro g 



qj ro ; S- o_ S ft 



3-13; 



if S" 5 -S 3" 5 



</> ui zn -a < = 



dj ai -, c: 



a 33 w ui 



33 3V 3=T 



2- 2 o = -** 



ro o tt.* 



fD re qi £ 

r+ Q_ ^- D. 



fD ro ro dj fD 



£ or S 



fD Q- -, crq 



™ (D w (I 



wow 



5 D- "O «■ 



r -1 t 



qj Q) CT • — 



"> ro" ;T ^ "a ° 

n t (D rt (J 



ii. ro =• 



Q- 31! 33 cr q. o £. 



ft qj ro ro 



£- ft fD fD i^ Gi- 
ro _ 33 3 CL 3V 



ST Q - ro - 



qj "a ro fD 



ro 


-fl 




ro' 


c 




=5 


ro 











ro" 


QJ 


CL 


QJ 


CO 


£. 


CO 


ro 



fD CL r-f uq 



?r u cr 



»!;5^ 



vi ro qj 



ro vq — ro Q. c 3 



"° 2- — • 



ro a. -=: ro 



u 3- O lft> 



ro ^T _ qj 
^r ro h- ™ 



? g- g | « 5 
i S g £ a 3 
* " _ ., U- m 



crro D.C o* _ o< O 



(D CO Q_ 33 

— rjq ro vi 



ro JO n'- 



w?s-S. 



* 5* 3 p^ Q- ov 
? ™ V. ro" z| I 

1 ^ a — S 



ro o X- Q) 



D- S A 



-i 3J ro ^ o 

=• QJ E= « ? 



- 2. a! ro" < Q-^ - 



> 3 - 



Q. 


33 


< 


3 


3 

m 


3 


ro 
< 


ro 






VI* 

v> 


3 




m 


LO 


ro' 


ro 






c 




3 




zr 




ro 


cr 




ro 


ro 


O 




ro 


S 


3 


CL 


T3 


ro 


< 


ro 


ro 


ro 


33 


QJ 








»3 si 

< s r 



» S a= a 



I SI 



fD J*. 



|| I 



— Oft) 



<-<■ 7? ro qj ro ro 



O r+ QJ 



-« 2 fD 



ro ro 3i ■=£ ro 



< S- ro =: 
ro ro ■— ; 



S S 5" 

"5 3V ro 

ro cr n 

■ £ ro o 

— ■ ro zj 

ro ;*- = 

V) 33 

I S 1 

oj w ro 

^- ro 3- 

S9 S ro 

■ ro n, 

ro qj 

ro — 5. 

33 ro ■ — 

a- 3" d_ 

" ro 2. ro 

■ qT o- < 
3 ro o 

■ crq vt ° 
ro rjq O" 

33 fD ro 

n qj ro 

^ ; o) a 

3- o_ -• 

— -O 33 

_ ffO 



ro 
ro 



w 



ro 



Sis 

QJ O 9" 

"7 < ^ 



ro uq 
v> ro_ 



CO 


ro 


3 


C 


33 


ro 


-a 
ro 


Q_ 


ro 


ro 


33 
zr 


QJ 
C -5. 




< 




ro 
ro 


33 









ro 




nj Q> ~cs fD 



S S n. "a _. ™ 



3. n> -* S. pi 

13 o Oi QJ 
t/> Q- O £}, 3 



01 D- 35,* t/i 

TO fD fD q 



3 — n> 



^- =J E= o. w ~ q 



O" QJ < O 

c w 3 a. 

~ s s- - 

n> 3 =; ?r 

3 fD "■> 3 : 

< 3 £5 

0, W 3 

3 S 3 ° 

« 2J ffi < 

Q- 3 ^ q 



3 3 5- br. 



2. s- «> 

~ fD ns 



i » ; o 



S D- 



S ™ n> 
S= o S ™ 



Cf < Q. 3 



2 & = a- 






fD CT (D fD 

fp_ c q| 



3 

fD" 


fD 




era 


w 


3 


fD 


era 


=i 




O 


Q. 


fD 


(D 


VCt 


era 


cr 


fD 



3 q- a. r: > 

n ra O) ". 7- 



sT fD fD 



< — ■=-. O 



CTQ qj qj fD 



2_ cr Q- o ^ 



a. £ 



"D __ S- fD TO 



O" ^? Q3 l/l 



£ £ 



& a s. 



.3: era era 



JT J » O 



fD CT fD TO 3 



fD fD O) fD 



< .— i" =■• fD 



?r S o- o 



CL < fD 



a rt w 



o oj * 

3 01 w 

a. 0. 3 a. 

fD C w « 

3 cr -a 
- y> o 

— o 

- K.I 

I* g- s 

5' ° 



1: s ^ 



=° "a. 



a 5 



t/1 



St £■ O 



3 a - 



JS fD fD n> - 



£- =! « 



O QJ Ql .71 fD 

fD "• =: 3 ^ 



— . qj QJ fD 

'- , ' n. QJ — ! 



QJ ^ <~> r-+ 



2. 3 a n> 



O- jg ™ 



W 1 



10 



QJ 
=1 


5' 


a 


-a 


fD 
3 


fD 


ro 


QJ 




fD 

fD 
=5 


<' 


3 


fD 


0) 


fD 
=1 


CL 


0) 


-1 


fD' 


I-* 


3 

fD 


CL 


(/» 


3 


m 





OQ 





^jr 


=: 


■a 


0) 


3- 




"O 


CL 

fD 
3 

cr 


c 
era 


CO 


ro" 


in 


^^M 


CL 




^B« 






¥ 


< 


M 


-t 









V) 


L7. 


fiBBl* 


TO 


I-! 




fD 
N 
O 


3" 
0) 
0) 


< 


3 


3 


01 


3" 
fD 


cr 

fD 


3 


51 


s 






fD 


</) 




3* 

TO 


"O 




§ 


O 



* 



IP 



"> wi £ o 



fD oq 



fD rt 3 fD 



2. trq fD Q. fjq 



rt- Q. « 



(D CT O 



<-> 


a. 


w 





— 


3" 


V) 


O 







0) 

3 

VI 








ST 

(D 

3 


fD 
O 

O 


era 

QJ 

3 


O 
(D 

3 


cr 


< 


3 


"■* 


fD 




3 


era 


O 
3 


fD 




u!' 


CL 


TO 
3" 


2. 

3' 


2. 

fD* 



a. 




TO 


Q- 


tfl 






O 


N) 


2^ 


era 

fD 
cr 


— 


■a 


O 

O 
00 




CT 


fD 


< 





fD 




Cfl 


3 





— 














fD 

!d" 

3 


(D* 

C 




3 




ro 


3- 


fD 


vi 




fD 



n 


— 


0) 


■a 


fD 


fD 


5! 


3 


fD 
fD 


O 


3 


3" 


Cfl 


t/i 


O 


< 


fD 


cr 

fD 


3 


3 


0) 

3 


fD 


fD 


3 




3 


fD 


fD 

< 


v\' 


3* 
fD 

3- 


fD 

I 

fD 


TO, 

3* 
TO 


?d' 

N 
0) 


fD 


77 


fD 


O 




3 

0) 


fD 

3 


% 

3 


O 
TO 


fD 



t? 3 



= S Q S 



o 5L 



m O 



sr 3 



s ? 






3 o. g 



c 3 = °- 

=: Ov 3 3 yi 

fD o < g o 

fD q 3 D) UQ 
C?. QJ 

= "5 w 3 



Q. QJ S T3 QJ ,__ 



O — l/l 



fD 


3 


3 


era 


fD 


cr 


CL 


CL 


QJ 


£ 




fD 


CO 
(D 


QJ 

3 


CO 

era 


^ 


El 


3 




3 



£, fD O 5." fD 

o 3 ° S I 



a £ s" » a 



i, a a 



3 era 



s " 3 a 



w 1 ^ 



1 2- ,S «« 



q. cr 3 r-i 



fD QJ VI 



S. 5 QJ fD 



s a =1 




K 



^- = ffi 



?■ fD fD 



5" § 1 s 



< O Q_ fD 

* 3 Ul 3 

■D 3 < S 

* re o a 
2 * 3 * 
^35-2 



^ S "S 9- 



Q> ^4- 
3 <• 

yi 3; 



— fD — fD 

a 3 -=- zl 



< ni in a 



3 ;=h o 



J5 =* -= : ?c 



r 



i 



a. o n <j <. a- o 



xf a. o =: 



sr =r < 



3 9- < 



o w 5 ~ 



Soft 



~ -6 - a 



a. 3 g S 
< 3 -: » 



n m g < 



"O <f « * 



» O =■ < 



.* S ° 3 = 



I" < £■ 



5 3 =■ £ 

(B * * 3 

= D.r g 

— tu ^ zL 

w = 2 ST 

_ ~" O (0 

= s ■a * 

6 II * 

(B O 3 -• 



5" = -o 5 S. » 






5' 3 3 



3 3 3 
3 S if 



5" ° o 

= -■ =: Oq ST * 

3 55" 2. 2. < = 



g. » o 6. 



I <6 tb 3> «: * g 



D. O, 



* Oq 



< 2 2" ST 



fD rf rf 



3 3 



<" 3C f 



< S 






^r iz' "> 



— 5. -a 



I J 3 



Q. W 3 OJ ffl 



fD .=: in _ 
o n> o — 



CL ^" r+ 



9: n> ^i fD 



o ,_,. w m ■ — 



m _. ■ — 



S" - 5 ° 
2T S g- 3 



;;■ °- "° ^5 



'Ji. ^ o 




cr 


en 


o 


V) 


0) 


§ 


05 

3 


T3 
O 


3 


fP 


QJ 

3 


QJ 
Q. 


r> 


ro 


C 
3 
fP 
3 
fP 


Wl 
n 


fD 


c 


QJ 


< 

o 

o 


3" 
O 


n 

o 

3 




rB' 




3 


?p" 


Q. 








3 


3 

yV 


a> 

n 

o 


ro 
o 


o 


fP 

< 
O 


CL 

5* 


3 
3 
in" 

re' 


O- 

ro 

QJ 

3- 


w 

fP 

=5 

CL 
QJ 


3. 

fP 

fD 

3 


n" 

3" 
0) 
QJ 

3 


fD* 
N 
QJ_ 

fD 
fD 



00 T? ni C «- n a) rf n> — -t -t 



1_1 (W ■ r-t- 



S. «: ST 3 ° 

qj 3 3 yi uq 



fP "Q fp fD fD 



n> 9: — enp W -^ o 



ST °- 3 



o 5'o3 3" m < 5'W 



s s § 



« 5 5 IS 

3 * = « * 

3 n < =• JT 

ff o ? 5 ^ 



» © *+ 

3- < 
5 w 2 
5*2 



™ 3 ° 
n 

3 



C D- -5 * 



2, o Jf 5" 



5 s 

o o 

A fP 



3- * 



« fp 



=* (D (A (A 

£? O CT 



7T W 

s < 



a =j o 



T3 
O 

< 


EL 

fD 

O- 
fD 


3 
O 
3 
< 


fD 
N 

fD* 

3 


3 

QJ 

QJ 

3 

3 

fD 


fD 

3 


a. 

fD 
3 


fD 

3 

< 

QJ 


O 
~0 

fD 
fD 
01 


fD 


fD 


fD 


O- 


cr 


Wl" 


3 


7T 


fD 


3 
3 


i 


fD 


— : 


fD 


VI 


S 


s 


3* 
fD 


aq 


W 


O- 


3 


c 


QJ 


o 

o 





3* 

aq 


fD 
O 


6 


fD - 


i 


— 

QJ_ 


< 

QJ 


3_ 
2> 


fD 

3 



< 




3 
I. 


T3 

Jd" 
51 


T3 

C 
3 


n 
QJ 

fD* 


T3 

O 

fD 

vT 


3 

o- 

fD 
O 


3" 
"5" 


cr 

2. 


3" 

QJ 

3 

2. 


FT 

— 
fD 

3* 

aq 


5" 
aq 

rn 



fD 

3 
O 
< 
fD 


7T 
QJ 

fD 


fD 


fD 

■a 






fD: 




< 




'm 


n 










m 




7= 


3" 


v* 






fD~ 




-I 




5 



5 ° 



■a S X W 

8 ? < § 
a g 2 8 , 



§ 3 



S » < = 2. 



I i-i 

3. 5' S. 



3 
O 


fD 

3 

cr 

fD 

■a 


;£_■ 


fD 
fD 

3 


73 

fD 
0q 
fD 


O" 


QJ 




fD 


QJ_ 


vT 


VI 


s 


Q- 


QJ 


QJ 


?d' 


QJ 

3 

7T 


QJ 

3 

ST 


cr 

fD 


C 




QJ 



3 * ^ •= 

71* a 3 



ro -=: " qj fp 



» in S" 



^i. 2, "' ^. a> 

bj q qj 3 



fD fD SL (D 



3 -S 



s- = 



3 S 



8 j| 2 5 



w" 


a. 


2! 


o_ 


N 
QJ 


3 


QJ 

QJ 


a. 

QJ 


N_ 


fp 






~ 


< 






'5" 
D- 


fp 

c 


fP 

3 


fP 
(-1 


fP 

3" 
fP 


fP 
fP 

3 


O 

-a 


fP 
QJ 


fP 


3,' 


fP 


fP 




fP_ 


3 


fP 


< 


3 


Q- 


< 


<n 


fp" 


VI 


< 
fP 


O 
O 


QJ_ 




3: 


O" 
QJ 


5! 


3 


3 




wT 


< 


QJ 


fp 


fp 



— S ^ tra 






o » 

"H. S 



3 3. CL 



S » s- 5- » B ? 



£-?««•> 



IS. < 

3 



c 5 « 



fD £ £ 



3. S. w oj ^ 



I % 



] 



id u w g 



= « qj or 



i-f ^- n 



{- fP |LJ — ■ 



C 03 f± ° = W 



ro o X 



=1 fD -> 

= r+ aq 



^ 5 » 5« 



3 Ul O CfQ 



3- < fP 



■o ., S cr c 3 



O- «5 —• 



■a' 


a. 

fD 

IS) 

fp 


< 



i 




fP 
fP 

3 


< 
1; 


rr> 


ro 


crq 


O- 


w' 


fD 

3 


fD 


cr 


O 
O 


fp 


CL 


y 


fD 
00 


VI 


s 



tn QJ q. fP .=■ S tn 

fl> 3 (D zn < — • QJ 

3 VI 3 -=: 5. 3= LT. 

c H. rp 3- Ew' ™ 

S n s. » oo * < 

o =r 2T 9- 3 5 9> 



^ fp =! fp -a 



in =: r+ 




I 



m 

c 



< 
fP 

i 

QJ 


Vi 




J>, 


3 

uV 

QJ 


1 

fp" 


fP 

3 

w 




■a 




O 




3 





O 


fp 




Vi 


3 

cr 


fP 




fP 


fP 


fp 


3" 

fP 

3 
fP 


fP 
n 


yi 

fp 


3 
01 


CL 
fP 


O 


O 

3 


O 

< 


fp 
fp 


3 
0" 


QJ 

3 
fp 

3 
€ 


T3 

3 


3 
3 


fP 
N 


3 
< 


QJ 

3 


fp 


— 

QJ 


~ 


Vl' 
VI 


O 

fP 

— 


QJ 

fP 


3- 
fP 


cr 
fp 
TO 


fp" 
O 

< 


fp 


fp 

3 


fP* 

N 
QJ 


3 


3 


QJ 




fP 


3" 


O 


QJ 




■5' 


3" 


aq 


■a 


CL 


QJ 


QJ 


O* 


fp 


fP 


3 


Eh 


fP 


< 




3 


3 


CL 


fp 




C 


Q- 


QJ 


€ 


fP 

3 




aq 


=; 


1! 


fP 


fP" 


QJ 


CL 


fp 


1. 


O 


fP 






fP 


cr 


y!' 




O 


3 


< 






fp" 


VI 


f 


3 
3 


m 

c 


I] 




CL 
VI 

QJ 


CL 
< 
fP 


fp 

3" 


w 


En' 


O 










aq 


fp 

3' 

O- 


fp' 
fp 
fp 

3 


■a 
fp 
w 
fp 
cr 
fp 
fp" 


w' 

fP 
v\ 

3" 

CL 




fP 

3 

Vi 

-a 





CL 

fP 

O 

3 

I 


< 

QJ 

3 

3" 
o 1 


fp 




5! 


fP 






i 












TO 




QJ 



VI VI 

•a to 
o = 



a o ►■ 

= £L 

<*> 'S ^ 

3 g N 

3 -• S. 



era 



3 = 
ro —■ 



fD 

. n 

II 



s -a a 

S 3 w 

o. S B 
row" 

D. ~° 

— ° 3 

m -1 = 






ro «! I 



2. ™ 



3 


3 


-1 


CL 





i 


fP 


fp 




CL 










3 
tp 


0q 
fP 


S 



- d. S' S. D. 

o. ro iS oi w 

» M ^ = ST 

3 s|is 

«L w £- 3T n 



rog.ro 



ro 3 

















QJ 


cr 


n 


Cl 


O 


Q. : 


era 
m 

3 


115 


o 


fD 


X3 


fD I 


< 

o 

Q_ 


zr 
ro 


=3 


QJ 
QJ 


S c 

fD ; 




zj 
cr 
2. 

0) 


n 

fD 


=3 

D- 


O 

=3 

o 


Q. 
fD 

5" 
Cjq 


era c? 

fD ■ 
Fd" <• 
era t 

fD C 




3 
era 

o 


=s 
fD 

ZJ 


5' 
ro 
era 


o 


3 

fD 

=3 


zj : 

zr 

2- 
O. : 






OJ 


CO 


QJ 


QJ 


fD C 

3 j 




CL 
fD 

=5 




rrT 
< 

CO 




3 

fD 




cr 


O 
n 




— ■ 


m C 




fD 


=3 


fD 




fD - 




t/1 


Qj' 


— 




QJ 


n E 




n 




fD 


n 


o r 




zr 


fD 


£ 


=3 


zr 


=3 r 




o 

Q. 


<T>' 

=5 
U1 


m 

cr 
co 


fD* 


fD 

era 

fD 
fD 


1! 






fD 

=5 


r5 
era 


fD 
[fl 


5- c - 

... cr 



m a 3 (d 



— J o 



g era 



cr cr ? 



fD CO ^: fD 



-■ era 

2 5 SI 



fD era =3 3 



^ a o id "p 



5- "H- " ^ S- -= : 



O "> oq 



fD ~ _ 



< o era era oj 



S ro ^ fli 



JiJ. =J" a* o 



5- S- » =V 



*r in D. ro 3T 



a- S X % o 



ID fP (D tn .= : o 



3 in 3 



w & 3 



5- g « a 



DJ ST fD oq 



£ 3 



3 3. 



in fD era zj 



™ II — 



era £ r+ n> 



fD OJ d. — zj 



a 3 5 



fD fD l/> 



*- ^ 




7T cr o cr =■ fD c/i 

QJ fD ZJ fD ~f ZJ "O 



era ro ™ £ =^ °4, 



^ fD fD 



< era oj =i oi 

DJ m a) ^ n 



fD fD l/i ZJ fD 



» fD *r c 



-* ZJ QJ 



c zj 3 &■ fD ro 
™ « era SJ, era i/> 



a o - dj 
ro * ^r 



9 n 



. — — a> -a 






S. 5 o W S 



o 3 



3 3 ~ 



S S "5 



r+ fD uq 



" = (I fl 



^ ui ID uq fD 

s- 1 & 3 s 



3 w c: 



rj m fD -, 



3 3 



5' 3_ 



fD ' — 



ID 01 A ID 



Q_ QJ l/> 



S o fD n fD ro 



=■ o. 5 5 < 

01 f* T3 * 3 



OJ -I (/I t/i 3, 



a- ™ « & 



2- sr £ 2 



3 - § 

« = 3 



-i m re 



t/i -i o * 



— o oq S. oq 



2. ,2 o K. 



fD i/i 

^ 5* " « = ti 5* 

5 o_ 3 O" « O N 

S" S" S2. = g °3 SL 

O" u> E. w zj (3 q_ 

2. 1 = 5 sr SI » 



< o « 3 » 



a- a. ™ _ ci 



o. .2 u> =■ iji !T 



»> G ■=■« 



o O n _ 
3" 2. S* s: 



/h o tb t*i ^ ^k 



i. § -^ 



qj n =* fD O: f 
QJ QJ fD ZJ ZJ — 



m oj' a ui 



1/1 13. QJ Q. Z^* "- — 

fD Jn zj tn — • fD zj 

-< S. era < ,5 — a. 

fD -« _. o era zj — 



a • - S. * » = 

« 3 =- E^ o 1 ft =r 

W W fD S 3 « « 

— fD r* ^L p_ 3 I-* 



ui ^rcra qj < =rzr=:Lfi _rcr< en 



w a id "? 



VL 7T qj ro 



3 id < id a 
5 3 z? rr m 



sr s. ns _ 



Jp_ <J " JD O C o\ 



w '» ^ ^ ni 



Si- Tr -a 



=J i fD r 



= ,-, = 



O i-f- 



fD fD —■ 



z: ft Cl 



QJ EL fD v 



2-^2 2! 



sr - a 



DJ SL O ID 



=-(ll - = 



O -, Q) 



o ro ?] a rt 



I 3 



?T O 3 



O 3. Oq 



3 -o 



™ fD 



o cr o. u * ° ro 

3 * « 3 F 3- -a 

I I I i. a » s 

oq t/i o. oq n' S S" 

5 fD 3 !¥ 3 51 "> 

3 "° r» 3, D. ID = 

_ b o » » » o 



2. -a •» S o- 
c: o n a u 



°S I s- 



a 2 a-g 3 

» = n. 2. 3 
=: q » 2 5' 



£. = fD. fD fD 

S- re S = n 



2. =• » 



5, » n « 



id oq £ S 



u S. rj D. 




\{ 






-o 


r+ 


T3 


ro 


cr 


o 


3 


cr 


Ul 


r> 


3 


c 


(T)' 


QJ 


QJ 


ro 


CD 


fD 


fD 


o 


=3 


CT 


~ 


Ul 


in 


n 

o 
3 
3 
in' 


| 


Ul 




3 
3 

uV 




QJ 


— 

ro 

=3 


(D 

rb~ 


En" 
< 

QJ 


ST 

QJ 

3 


5 

oq 

< 


0) 




3* 

era 


N 


o 


=3 


V 


CL 
fD 


QJ 

5 


in 

fD* 


QJ 




rD 


"O 


3 


ro 


Ul 


O 


Ul 


oq 


CT 


n 




=s 






yi 


ro" 
cr 

ro 


rD 


0) 


o 




ui" 




5' 


rET 


QJ 

n 


QJ 
QJ 


3- 

QJ_ 


3 

fD 


fD 

CL 
fD 


fD 


3 

fD 




CL 


o 
o 
— 
< 


rD 


=3 

o_ 

ro 


< 

ro 
ro 


oq 


i 

fD 


■a 


3 

ST 


fD 
X 



l/> fD -m 



n> trq 
3 2 



ft "° » 



CT 3 r+ O 



in" 


fD 




O 

o 


cr 


3 


CT 


5' 


fD* 


fD 


0) 


3" 


CL 


D" 




3 


fD 




fD 


3 


CL 




QJ" 


17 


m 


fD 


— 


o" 


fD 


c 


3 


0) 


o 








CL 


VQ 




o 


N 


fD 






■a 


O 




fD 


0) 


0) 


0) 


< 






5 


l/T 


QJ 


C 


CL 


3 


3" 
fD 


3 

a. 


I. 


fD 


70 




fD 


Ul 





=j X crq in 
= fD -« 1— 



a. «. o. « sr 3 



^r o Q. - r+ 



re <" ™ S. 



re S, 5' 2- re S^E- 



=: ui 



° 3 



s s s <s 



W QJ = ^ 



(t U ifl ri ^» 

3 * o -5' ^ 

0q 3 2. c; w 

(g J : » 3D. 

S 3 S. 2. » 

fD O" fD — <* -Q 

15 f » 1 

S_ £ 3 S 



lr Q) fD 

in < o 

£ ■* "t 

fD tn qj 

ail- 



* 2. 2 1 . 

o 3 J 
= < n 



D. A 
8. » 



o "o o .=: o 

3 "o oj n n 

< 5 » § » 

s" 3 = 3 *s 

Jo" § o w £■ 

3 3 QJ QJ QJ 



■O 0Q 3- 

o o ~ 

2. ST < 

r* 3 O 

< rp "" 



5 # o 



•2. 1 » 

o^ 3 re 

» s ^ 

1 I" s, 

m » 5 



I e- I 



re 



re 



re 



S 9 g 

«-r 3 o 
(DO"' 

g i " 



fD 



II 



re 



re 



■D %■ O 

re re 2 

£ 3 re 

re g g. 

3 5- S 



" 2". re 

< < = 

< 0) o 

5' = S 

"> oq 3- 

2. re o 

re S S 

.= 2. re 

O. 3 

°- re 

a E 

D. < 

W 21 



uq 



on 5. J' 

S" 1 1 S. 

3 ^ re 

S o = 



fD 


W 


QJ 


3 


3 


3 




0) 




O 




0) 


fD 


3 


0" 


2. 


^* 


rp_ 


3 


tfi" 


a- 


ro" 


QJ 




fD 




u!' 




5" 


fD 


n 


f5 




fD 




E; "° <j 



D. CL fD 



QJ QJ S- O 



fD o cr 4- -=r 3 

in oq ^: ^- « = 

CD s Ul — 5 = 

_ 3 <-* 3 cl ro 

9- ro w w m «■ 

■O ^ ■= « QJ D. 

° qj ^ n> -o -, 

3 ^. ^ m Q cd 

D) 3 o 3 3, Ul 



— QJ X- 



3 


fb - 


3 


T? 


cr 

fD 
Ul 


Ci 


fD 

3 
fD 


3 
3 



fD 

CL 


fD 




3 
CL 


3 


CL 


fD 
Ul 

ST 

— 

fD 

3" 


fD 

3 


*oi 


fD 


fD 
< 
O 
O 


act 

N_ 


n 
O 

3 

fD" 


5" 

< 
QJ 


n 

3- 

fD 

3 




O 


O 




3 


fD 


— 
O 


3 


CL 


fD 

3 


ri 


3 


3 

fD 


fD 


fD 
Ul 


fD* 


3 


cr 

c 


3 


S 


r ^. 


O 


5" 


W 


fD 


fD 


fD 


"D 


0) 


fD 
















CL 


cr 


3" 




Ul 




fD 

3 

QJ 


fD 


O 


fD 


n 


fD 

cr 

fD 


Ul 

■a 
2. 


O 

oq 

3 




3" 
QJ 
T3 


Ul 


n. 


fD 

3 


<' 




fD 




ui" 


fD 




3 


'CL 

fD 

3 


3 

fD 


QJ 

C 




T3 


cr 


fD 


O 




fD 

< 




U) 


fD 


QJ 




fD 

3 




■a 


3 
0) 


3 











ui" 




fD 




3- 


0) 


fD 




fD 



CD (D 



3- * 



QJ fD < 



£? W 






fD 
fD 


=T 


CL 




"Hi 


fD 


fD 

3 


3' 


cr 




Oq 


c 


<_ 


< 




QJ* 


QJ 


% 


CL 


3 




fD 


Oq 


> 


T3 
O 


fD 


-0 


Oq 




X 




CL 


2 


QJ 

3 


fD 


m 


3 




3 












QJ 





S 3 



3 CD CD 



* rr * h- 




s 


fD 
< 
fD 
3 
Ul 


fD 


< 
fD 


O 
O 

3 


;_ 


3 


fD 

3 


fD 

3 


,_ 


fD 

3 


fD 

3 


3 


K 

3- 


3- 
fD 


3 


?5' 




3- 




fD 


QJ 




CL 
CL 


fD_ 


QJ 


O 


< 


< 


2. 


3 


QJ 


O 


3 


Ul 


O 


fD 


En" 


fp_ 


cr 


fD 


2. 


3- 




O 








Ul 




3 




fD 




Oq 


fD* 




fD 


O 


CL 








O 




Ul 


— 


3 


fD 


— 


O 


fD 


O 


O 


fD 


fD 


fD_ 


3 


3. 

fD 
fD_ 


fD 


3 
CL 
fD 


cr 

fD 
< 
O 

3. 


3. 

fD 


fD 

3 


3 
< 


O 

< 


cn' 

3 


Ul 

(-1 

3- 


O 

■a 

< 




Jd" 


3- 


3 


O 


fD 





< 
0) 

3 





1. 


3 


C 
3 


C 


fD 
CL 


fD 


CD 

3 


fD 
CL 


Ul' 

fD 

< 
fD 

cr 

fD 


fD 

fD 

3 
fD 

3 
CL 
fD 


fD 
O 

< 
fD 

|. 

3 
3 


Ul 
O 
n 

QJ' 

fD" 
3* 


fD 

3 
O 

3 

3- 
c 
3 


5" 

Oq 
O 

fD 

Oq 

QJ 

3 


C 

Oq 

fD 

CL 
5" 


QJ 
QJ 

3 

fD 
— 

1 


QJ 

2. 

Ul 


3 

Oq 

QJ 
QJ 

3 

3 

fD 


fD 




fD 


tS 


N 
fD 


S 


0q 





7? 


fD 

3 


O 


3 


oq 


fD 




3 


fD 


fD 










3 


— 


CL 


3 


Oq 

0) 


fD 
fD 


QJ 




I 


.. 


fD 


fD 

i 


QJ_ 




3 


3 


fD* 








fD 


V? 



a 3 < 

QJ fD Qj 

o 3, n 



3 S 7T 



S 5 =■ " S;S 

_ i« 3 ON n! 3 i-n 




ui 


<T> 


fD 


CL 


=3 

a. 


fD 


fD 

CL 


TO 


, — ' 


■=- 


F5" 


3 
0) 


<. 


fD 


3 
QJ 


3 


a 

fD 




< 




0) 






fD 


fD 




=3 


I/)' 


o' 


a. 


01 


O 


3 




m 

C 


<v' 


t= 


3 


fD 


TO 

fD 
01 

■D 
(D_ 


3 


QJ 


"D 


m 


3 

(T) 

3 


— 

■a 


01 
T3 
O 


— 

?d" 

QJ 

3 
01 
CD 

< 

qj 

3 
01 


QJ 
3 
01 

•a 
o 

w 

CD 
CD 

ST 

CD 
fD 


QJ 

3 
fD 


N 
QJ_ 

3* 


cl" 

in 

OJ 

C 
3 
3 


3 
3 
era' 

OJ 

ns' 
■a 


o 

CD 

< 
CD 
3 
fD 

3 

fD 

3 


fD 

3 
Q- 
(D 

< 

2. 

to 


(D~ 

tn 

a. 
o 
"2. 

3 


ST 

3 
CL 
fD 

3 

£ 

QJ 
QJ 


3" 
QJ 
QJ 

cr 

fD 
CD 

cL 

oi 


ro 


o 




3T 


3" 
fD 


"D 


3. 


3 


Q. 


=3 
Q. 


o 


fD 

3 


fD 

51 


fD 

Id" 


fD 
— 


o 

TO 


5T 

5" 
o 


ro 


c 




r ^. 


s 


01 


s 


rp_ 


5" 






fD 

3 
01 

TO 
O 

fD 


i 


c 


fD 

oi 


W* 


TO 
fD 


3 
QJ 

5" 

3 


< 

O 

o 

o 
■a 




qj 

01 

oi 

fD 

3 

< 
0) 


3- 

c 

3* 
TO 


?d' 

01 
N 
O 

°* 

oT 


QJ 
QJ 

3 

a. 

QJ 
n 

3" 


3 
01 
QJ 

3 

fD 

3 



H, _ > a. a 2 



> 5 j 3 S S E 



3 .=: 

5 °- 



9- 3 S = 



a » § 



c£ fi) o _ 

SE ST « <D 



-* s 



era 


GJ 


, — 


W 




o 


o 




DJ 






DJ 


3 


FB' 


QJ 


3 


3 


t/i 


<T> 


3 


DJ- 


c 


O 


°i 


t/T 


< 

rD 


in" 



QJ 

01 


cr 

fD 
■D 
QJ 
0) 

5! 

fD 
n 
QJ 


3 

fD 

3 


00 


3 
fD 
01 


3 

fD 


T? 
^ 


O 


O 

fD 
O 


3 

3 


3 



O 

3 
-a 

Ul' 



zr 


< 
QJ 

3 
3- 
fD 

cr 

fD_ 


< 
O 

o 

Q- 
fD 


cr 

Q- 
fD 

O 


3" 
QJ 
T3 

■a 

fD 

3 

3 

fD 


fD 

Q- 
fD 

3* 
TO 


5! 

fD 

C 


fD 
n 

O 


O 

3 
3 
w' 


fD 
3 
< 

O 
O 


a. 

ro 
m 

a 


fD 
TO 
O 


O 
fD_ 


3 


O 

% 


< 
O 
fD 


fD 


fD* 
N 
QJ 


-a 



cr 
O 


0J 

3_ 


fD~ 
01 


fD* 

fD: 

3 


ST 

3* 
TO 


— 
3* 


fD 

3. 


2. 
1 


3* 
TO 

< 


fD 

a. 

fD 

3 


E! 



3 


fD 


3 
rD 

3 

CL 


CL 


ST 


3* 


O 


TO 


fD 


3 
w' 

QJ 


QJ 






rD 


ro 


3 

O 

< 


o 

3 


3 

fD 
n 


< 
QJ 

3 


ST 

3 

a. 


fD 




a. 

fD 
fD 


D- 


"El 
rD 


3 

CL 


fD 


fD 

oi 


O 

3 


TO 
fD 


fD 

3 


fD* 


O 

3 




QJ 
QJ 

3 
Q- 
QJ 




ro 
O 


Jd" 
TO 
QJ 


< 

QJ 

3 


O 

3 
oi' 


3" 
QJ 

3 
o 

3 




fD 

3 

3 

0; 


ST 

3 

TO 




3 
D- 




3 


CD 

3 


a. 

CD 


n 

3" 
fD 




< 





n 

3- 

QJ 


3 





rD 

0J 


T3 
O 




3. 




oT 











-a 




zr 


TO 


fD 


fD 


fD 










QJ 




ns 


3 

fD* 


ST 

3 
Q. 


a. 

CD 

3 
fD 


fD 

3. 

fD 




2. 

T3 


TO 

fD 
C/i 

CD 




3 

a. 

(D 


fD 
fD 

3 


3 


■a 
ro 


C_ 


fD 


3 


01 




QJ 








as 


3 


< 


*< 
01 






CD 








zr 


3 




O 


QJ 






' 








QJ 





— *< ^r 



sr r ^ « 



3 B-. 



> 


3 
QJ 


QJ 

5" 




CD 





S- 


n 



w 


C 










3 






TO 


tn 







fD 


» 


QJ 


c 


TO 
QJ 

3 

w" 


3 


3 


3 
fD 


3 


QJ 

3 

3 


fD 

a. 


Q- 


QJ 
QJ 

3 


01 




fD 


QJ 


TO 


fD 


n 

O 

3 


fD* 

C 

cr 


01 
O 


fD* 
01 


fD 

< 
fD 

3 
CL 


N 
QJ 


3 


fD 


TO 

fD 

3 


^5. 


fD 




c 


3" 
fD 
fD 


s 


3 


fD 




3 

QJ 


CL 


fD 


3" 
C 
3 


5" 




C 

ST 


fD 


fD 
fD 


2- 

El 


fD 





(0 3™ 

t 1' 3 

to w * 

3 E 



■2 = » 

™ D. 3 



6 ?!■ » n 

1 fD ** £" 

» 3 § 8 



= o 



3 o s ^ 

a> QJ ro TO 



n> rD n> -a 



*" o dj — — 6 

3 -3 -! fD yi -« 

CL CL Q. rjj- fD 



3 qj 7T 3 Q> 
' CfQ •-»■ fD rD 2 



g c_ 3 uq 



3 

fD fD 

ZJ? O ™ 3 O 



3 3 



fD fD fu EU 



?T 3" 1 



£ S 



= 5 r 



in In ai 



ST ==• <? 



!=. o fD -a — 



° 0^ fD fD fD n 



?; » 



m » n> fD 



= ^ -o 



S s 



a » V. 



3 


O 


_, 


fD* 


3 


fD 


C 


T3 


S 

3 


fD 


O 

3 




fD 


3" 


r^ 


3 


TO 


-n 
m 


*■* 


3- 


+ 




O 


3 


C 


T3 




CL 




O 


fD 


O 

TO 


i 


3 




QJ 


3 


QJ 

3 


fD* 


fD 


3 

QJ 


fD 

3 


01 

O 




n 






O 






3 


QJ_ 




3 


oT 




c 






01 3 O O 

■0^-3 3 

Pi Bl < fD 

* = 5? 3 

5 "o S" * 

5 SJ * 3 

I 5 3 '8 

3 y, (D 3 



■o -a qj 2i- 

(0 fD 0) fD 



C Ui -1 (D 
C r* fD fD 
3 01 3 3 

IMS 

fD fD a £ 



3- ,£, C W o 



sr fD 



■F 9. Si 



= 01 (D 

2. < = 

« S- 2 

= fD 3 

3 TO 



JD_ fll 

2. fD 

CL 3 

3 f 

Hi fD 

fD = 



™ ™ m 

to S" £- 

3 o £ 

o ■=: 



CL 


3 


fD 




3 
01 


fD* 

c 


TO 


— 




fD 



" 5- 

QJ fD 


QJ 

3 


fD 

3 


fD 

C 2. 


fD 

3 


* fD 


fD* 


TO 

fD 


0' 


N_ 


3 fD 




3 


3 




< — 
OJ < 


fD 


O 

3 


QJ 
QJ 


= 



3 w 

i 3 

m 2. 

3 «■ 
ST 



3 =. 

S s 





OS 


£ 


Q. 


■a 
a o 




rt> 


era' 

CL 


- -a 
f* a. 


| 3 


UQ 


CD 


g z 




CO 


era 


ro Q. 


3 ° 


CO 


o 




5: <_ 


era 


m 


3 < 


o" 


CD 
Z3 


Q. 


O zr 
O ro 


II 


zr 


< 

O 

o 


<j\ — 




Q_ 




■ 3 


n 5 


< 


UJ 



w i? S £ 



Q. a a. ex 



ID g 



& § g- ~ 



IE CL O £ I/) 



!= ". => 



r-* fP rp 



s 


3 

La' 


rS 


fD 
CT 


era 


o 








zs 

LA 


D. 


zr 

fD 


fD 
fD 


fD 
=3 

era 


zr 


era 


=3 


fD 


■a 



c " ra 3 



S o 



- £ 



VI d 7s- . 



fD fD <-i o 



S 2. 



S S 



— ■ zr zj tu '- ,1 
°" OJ OJ ZJ < 

zn =: c_r. era ^ 



re qj o era_ n> 



3 « r+ 7T 



,=: ^: 2 fp 3 



™ -a -zt 
3 o CD 






rp S2. cr zj 

!2 m 3 



— ra *5 



fp .=: == 



O W _, qj 

-* m fP q r+ 

ui C ZJ fp tft 

J> « § oq -a 



Z— ° c 



S= 3 



5L o =i- fD 3 



re w ro 



=3 - Q. W fD 



o " Pi 



3 £. fD 



^ Q. O 



5 » 7T < » n 

3. ST Q- 5 o- ro 
n> 3 qj fp_ fp rjq 



=L fD n> QJ 



sr "« IS a. cl 



Q. Q. ^ 



sr 3- oj 



X '-!;• b q- o 



9 O = 



T. "5 S 



» J« 3 » 



fD qJ~ fD cjq 



fD OJ crq fD 



fD 3" g g oj fp g 

5 I f> « S w' » 



§ II 

I §1 



to 1$ 



to ^P zr 



a 

fD 

o 

o 

o 
3 

n 

<D 

Q. 

3 

3 

S£. 

(D* 

< 

=3 
</) 

o 




•ft 



r- A 



■ 



s* 



i* 



c: ^ 
cr cr 



I 




— 


a. 


< 


fp 


< 


3 
rp 

Q- 
fP 


£? 


o 


Q. 


c 


<£' 
o 

-a 


o 


n 


0) 


-a 


O) 


3 

fD 

3 


o 

0J 


O 

3 
O 

3 


ZJ 

fP 
fP 

ZJ 


a 

rp 


fD 


QJ 

< 
OJ 

=3 

Ln 

-a 
o 


E. 

3 

o 


tS 

i 

"5" 


5' 

3 
(U 

fP* 


in" 

(-1 

=r 
fp 


m 

c 

3 

■a 


_. 

in 

ST 


n 

o 
3 
3_ 


fD 

rD~ 

=3 
fD 


3 
Q- 


5" 


in 


3 


fp 
en 


fp 

3 


in" 
fp' 


fD 


fP 

3 


fp 
fp 


ST 


0) 
n 


fp 
en 


in 


fl 

o 

O: 


=3 
LA 




3 


in" 




ST 


fp 

< 


N 




XJ 




in 


2". 


< 


OJ 


D- 


o 




0) 


in 


0) 


in' 
In" 


fp 




3* 






fp 


fp 


3 


3 
3 


3 
3 


fD 


era 

fD 








T3 


n 


0J 


OJ 




fD 




fp 


rp 

— 


O 


3" 


0J 


c 






% 




fP 


CL 
fP 


S 




QJ 




to 

2T 


to 

3 


fP 


3 
re 


rp 
in 




ro 

fD 



in o 7s- o 



r+ 6 CL ™ 



= tn W "a 



rp 



S S w 

-I -1 «l 

in in o" 

O o in 



s. ? I 
" I i 

i II 



< era =J 7T rp g cj 
§ B" g * 2 » » 

-* n fD 0J = H- — 



5?«5 



fD Qj rt r- w 



^L A- ^: wj_ 



7T CL CL 



5 m oj 



JQ ? < <• q 
rp qj fP cl r-t- 




ro ^. 



cl o era m 



rp 


3 


rp 


CD 


Ul 


__. 


O 


rp 


rp 


< 


O 


J>^ 


m 


1. 


fp" 






I. 










C 


W 


O 


O 

rp 




c 


rp 


m 




CO 
O 

< 
rp 

3 

CL 

fp" 

3 

3 


rp 

fp 

3 

O 
3 

CL 

rp 
-O 
OJ 
OJ 

'oj' 

OJ 

in 

■a 
rp 
2. 

fp' 




_ 


rp 






cr 




n 


c 


era 


'cl 

OJ 
OJ 

w 

0J 
0J 

3 
CL 

rp 
0J 
Cfq 

rp 

3 
CL 
0J 
< 
OJ 
3 

r; 

In" 
in 
OJ 

cr 
o 

3 


S 

3* 

w 

rp 

3 
CL 

rp 

O 
rp 
W 
rp 

3 
O 

3 
rp 

3 
OJ 

OJ 

3 

fS 

— 

3* 

< 

OJ 


3 
3- 

rp 
rp 

3 
5" 

Eh 

fp 
(-1 

5' 



3 

CL 

rp 

in" 
fp 

era 
0' 

3 


CL 

fp 
n 

3* 

fp 

i 

rp 

3 
< 

OJ 

3 
cr 
cr 
p 

era 

fD . 

rp 

3 

rp 
5T 


O 

O 

3 
3 

In" 

in 
fp' 

N 
DJ_ 

O 

3 

CL 

rp 

N 

O 
rp 

s 

3 

3- 
O 

rp 

CL 

rp 
in 

■a 



era" 

rp 
in 

1 


< 

OJ 
OJ 

3 

ST 

CL 

rp 
rp 

3" 
rp 
3 
rp 
in 

oq 

rp 
W 
rp 
< 
rp 
3 
in 
O 


3 

OJ 

0' 

3 
QJ_ 
fp" 

in 

ST 

En' 

in' 
n 

3- 

rp 

2. 
fp 
3 
3' 
oq 
rp 
3 
< 

O 


O 

3 
O 

3 
in' 
n 

3- 

rp 

3" 

i 

OJ 

fp' 
fp 

< 

rp 
^" 

5q' 

rp 

3 

CL 
fp" 


5 

cr 

OJ 



3 
rp 

fp 

5 

3 

CL 

rp 

N 

O 

rp 
— 
to 

3 

3 
rp 

3 

OJ 

3 
rp 
O 
3 


rp 
to_ 
ST 

fp 
rp 

3. 

rp 
rp 

3 
-a 
c 
rp> 

fp 
in 

O 

3. 

rp 

3 

era 

rp 
O 

era 

OJ 

3 
in" 
rp 



^ 



=y a. '±. 



Q) fD 7T O 



H> Qi rf 



jn 3 crq fu 



rt> ZJ _ QJ 



n » re n -o 

2L rr ro 3 CD 



*> * 3 S 5.^ - 3 

o- Er _. qj =; ^r Q -3 



« a * cr 

o. S -■ cr 
fl> m r> fp 



7T s qj qj n> 



fD 01 ° — - 



Di acq t 



o. =j -a fQ 



i 



* 



H 



fD 


z; 


fD 


3 


3 


O 


fD 


fD 


3 


c 


< 
O 

o 


3 


2 


3 
< 


O 

3 


01 

01 

fD 


3 




fD 


3 


CL 


01 




fD 


fD 




fD 


fD 




i 


3 

a. 


51 

oi 


O 


N 
QJ 



m E % 



3 5 a 3 



S o o 3 ro_ 

2. o o "5 =' 

£ 3 <J3 S " 

• » » ■ 5 



3 00 C?. 



oq 


w 


E; 


s 


o 


n # 




fD 


fD 


CL 


0) 


3 


fD* 


5 




01 


0) 


QJ 


a. 

fD* 

N_ 


2 

n 


5" 

fD 

3 


3 

QJ 


01 

3 
— 


5" 

< 

01 


5" 
3- 

fD 


n" 

3" 
O 


?d' 

3. 


3 

fD 


3 

0) 

fD 


fD_ 


3 
CL 
fD 


— 
01 

a. 

fD 


CL 


fD 

3 


O 

< 
fD 


C 
01 


o 

3 


01 

■a 




=1 




T3 


CL 


o 


< 




0) 


3" 


O 


fD 




01 


■s 


QJ 


fD 


N 




3 


fD 








N 




cr 

fD* 

CL 
< 


CL 
fD 


5! 

01 

TO 


fD 

3 


O 
fD 

— 


01 
CL 


3- 
fD 


3 

■a 


fp_ 


01 

■a 
o 


3* 
01 


fD 

n 


CL 
fD 

cr 


o 


QJ 


fD 




?? 


o 


qj 




n 


ZJ 




3 
3 

0l' 
01 




3. 
o 

fD 


< 
QJ 


XJ 


< 
o 
o 


Jd" 

3 





3 


ZJ 


<" 




3 






Q- 
fD 


fD» 

w 

<p_ 


fD* 

CL 


01 
01 


fD* 
fD 
fD 


CL 
fD 




< 
fD 


5! 


fD 


a. 


IK 






3 


fD 


3 


3 




3 


o 


fD 

3 


3 




01 

3 




CL 
fD 


3. 

fD 


3* 
CL 


01 
3 
fD* 







7T ZJ O O 

r- 3 *" a 



s 1 



— ZJ 



^ -• H. 

m m ft m ^ 



? <£ CL 



QJ O "0- 01 



S; Hi a. to 



1/1 fD 0) 



_„ fD o 



_=* fD — . t2 



=r 01 5 S- 



.-* < 



S s 



ST 5 

fD => 

2 3 



< D. N < 






Qi 


QJ 


u> 




3 


00 


CL 


01 

-a 


*■— ' 


fD 





O 





fD 


O 

3 


fD 


fD* 

3 


3 


3 








CL 


01" 


CL 


fD 


01 


fD 








O" 


fD* 

■a 


01 
fD 


fD_ 

ST 


5! 


§■ 


3 


fD 






3 


O 




< 
O 
O 


— 
QJ 
fD~ 


3 




< 
fD 


QJ 


3- 
fD 


QJ 

01 
n 




QJ 


cr 


3 


3- 


fD 


f 


QJ 


3- 


■a 


O 


■d 


C 


3 


fD 


CL 


TO 


=r 



< uq C7< zno-W mo 



fD fp fD CL QJ O 



2. S. =T « 



=5 fD rr . 



£■§ 



= < =J 



CL CL O 



' — T ^ 



™ " ZT ~ '-*■ 





CD 


ro 


LA 


era 


■a 


m 


cr 


cr 


QJ 

la 


CD 
< 


5 


<T>' 
CL 




QJ 


g 


< 


zs 


ZI 


fD 


cu 


< 

QJ 


CL 

fD 


UQ 

fD 


ZJ 

5" 


ZS 


73 




CL 


CL 


QJ 
QJ 
CL 


EJ" 

< 

QJ 


r5 




CL 

ra' 


rD 


i 


C/Q 


rD 


n 


rD 














< 


fD 


in 


uq 





w 




fD 





CL 


3 


< 






era 


zs' 


3 



ZS 
7D 


la' 
0... 



<5 o =n 

"* CL -i ■ — • 



r* ■ — a 



lii ui i/i CT m < 



3 --+ TO 3 TO 

u cr to ■ o 



CL r+ <L (0 Q. 3 

fD u ■=■ -a 3 9: 



=r 3 w. £ 



w s, 



i~i -j 3 I'D fD 
_ f-t- in r-+ 



w w Sf ° ^ 

— fD fD dj m 



1 — fD Qj 



3 m ml ^ ^T W 



£ £ « i/> < — 

c .g ro 2. 3 TO 
C <■* a. n> w Gj 



— =, r-h =S 



=: S £; 3. S 



5 n> ^ =r 



3 S 

fD fD 



fD TO fD 3 



fD fD !±L 



O -- — 



3 3 ™ =T S. 



(ft ro O -. 



fD j/J m < 



5f n> o d St 3 lLJ 
fD — "a - 3 ° < 

= 3 » « ■? "5 2 



ra u a. p 



a 



°- "> ST 

fD 3 01 
1 fD 


CTQ 


5? =T < 


0) 


fD ^. fD 

(~i OJ "? 


3 


sport 
an he 
omm 


(A 



f-f m ro 



0) 

< 

0) 



era o <' 

rt> ""' O 

< Q. O 

O <D 3. 

m -n q 

s->^ 

_ ro a- 

3 3 Q. 

£-ci- m 

a O = 
q- n re 
m s ui 

a|a 

c °- 5- 
o ro _ 

T3 o Cl 

n> -> w 

=» EJ m 



^ fD a a 7T d. a 



Q) (D c 



fD fD QJ 



fD 



fD 



(ft uq 

n tft < 

3 2-° 

a> re a. 

2 = 2 



< o <S 2 



3 J" => 



fl S v ■' ; wi 

zr 3 xj S" 3 n dj 
~° o 2- 



o- o •£ 



</> 



fD 



: s _ 

■Sit.' 

. TO fD - 

fD in 

<. <3- 



P \o « -= "2 



fD 



Sr "5 2 



= g ° 5. 5 

2 UQ g =3 fD 



"i » 5 < E o 



■o s a 



jr ft » 



H fD ai W 3 
a. " — c 



ro ?r =r fD 



= o 5' S a. 



o 


£L 


fD 


H". 


l/> 


w] 


OJ 


fD 




3' 


OJ 


3" 


l/> 


TO 
< 


=5 
Q. 


0J 



3* c^ fD rj-q 



£ 3. Q. n 

* » id y 



i s s » a 

?T in fD <~j <D 



Q. 
CO 

(/> 

O 



Q. fD </> OJ < fD 

fD fD "O OJ O 3 

x- n cr qj _ xj 

zp o o) — 3 o 

T3 ^- A) 3 -( 

O m ? fD =J fD 



DJ "D fD QJ 



DJ fD N I Q. 



fD < li n 



g at *o "- ?? 



3 ?r 




W !. 



I/I (D rt "D 



Ul 3 3," 



fD d: o 



fP 5- "=; 



J5. £ a 



a v r 



7T ^" r> 



"D a W ID 



3 yi fD c/q tn 



fD S. 3 



i °- 

5 fD 



» Q- S < 



t 



Q-g 3"</l DJ fD O. (ft C 



fD fD 

cr •— ■ 



3 3 S S- 



^r. dj ro 



S pr 3 = 



■ij. ^- ^ fD 



" '- 01 



s 3 



1 TO TO 

? 3 



■J; crq yi ai o 
rjq fD -a vi ^ 
2 2 2 fD S 



_ „ 2 <n >» 



fD "D 1° fD < 



qj CL c 01 

r-t- a. i/i 



^. ^ 3 



» < ri B. & 

n 2 " m — 



o S ■=: 



rj- 3- < < 

c oi 01 

« fS 3 3 

. 3 W o -o 

d. S" 3 o 

_ . — fD O 

< QJ r+ -t 

(ft (/) ST Op 

3" fD - VI 

S 3 S 2i 

»^8 



1 a 



-. ° 



■ Cl 

- QJ fD 

<' rjq 3 -o 

ro qj dj 3 • 

03 3 ^T 3 

C -• 2 3 

' S s I f 

3 -« 3 1 fD 

— °" fD i2. 

3 « £ ^=r 

ft u> c c 

0J ° r+ Q. 

E ? ° c 

JIT. Q. r+ j- 

. fD DJ q. -i 

y 1 — ■ fD 

Q. 2. 

fD <■* 




ro' a. S 
< *° ; 



Q. " -d 

™ S - 

S ™ s 

— 5" ID 



<= o ro — u j; 



o a. -=: 






5'ro£™<-a fI, ~2 

_ ttq B-* p QJ fD Q.N1 < 



S- "> -■ 



™ (t r 



2 E =■ « S* ^ 3 



"■ fro ' — 



n> =-. -5- o- - ." 

rzr o — n o _, 

3 3 a> o g n, 

3 » o 3 « 

i" n> S "a 5> 2- 



2 3"°. < 2 S a- "" "> 3 



crq g 



• rl t 






a- ro s £ 



sr £ « d. sr -2 



2 a. » "rS - *■ 



m 


=s 


01 


c 


< 


ro 


X3 


< 


m 








n 


=s 


fD 


ro 




If! 


era 


W 


.=: 


fD 


S 



O t/> 3 <-*■ 3 if 



s 


— s 


QJ 


3 


i/i 


It 




QJ 




-a 


O 


QJ 


CL 


=3 


CL 


o 






ZT 


fD 




fD 


Q. 




fD 


CL 






05 


=3 




=s" 


fD 


fD 


Q. 


3 


O 


era 


fD 


=1 


fD 


era 


5' 


=s 


fD 
CL 


CL 


CL 


QJ 


era 


=s' 

era 

3 


ro' 


fD 

m 


in' 

fD 


fD 


QJ 


O 


3 


fD 
3 


fD 


o 

fD 


3 

fD 


=5 


fD 
CL 

fD 


< 

QJ 


fD 

=5 
CL 


O 


zr 

fD 


5" 


CL 


r> 


fD 


Q. 


in 




O 


fD 


fD 


T3 


< 


3 


3 


3 


fD 


fD 


era 












-a 


fD 


era 




3- 


3 


fD 


O 


fD 




o 


era 






zr 


fD 


CL 


fD 


fD' 


=3 


o 


fD 


crq 


era 


ui 


CL 


CL 




fD 


-a 
o 


fD" 


fD 

3 


QJ 



£ QJ O 

O QJ "O 



a. < m o 



=; n> a» 



sT l/l 



3 £ 



« 3: s 



-— ,_ w 



tr 14 j, i j' a w ro 



o ■-♦■ ^T 



ZL ^. ^ CL 



< « fD £. X- < rt- 

S "* ^ — 01 fD 



c w & t « 



X, ff- 5, nJ 



era ^- 5 5 
in tn i S 



:. (D a n 



ro J 2. w 



g qj 
2- =" 



i/i Q. m n> 



QJ. QJ - X- ^ Q.CT0J 



sr E 3 



QJ l/i -i 



ro ;-}■ r+ -=: 



cl q3 ={ w 



o -a a) 

o 2". 



3 — 



3 o rJ; ro o r+ 
a. ~ ro i/i ~a ° 



ro 3 - cr ro 



cl o °L ui 



£ zj ro ro 



g M w 3 a 

a S « el s. 

ro z3 f^> 7T q- 

^ zr ^ era JL 

era fD qj ro ro 

laf £| 

3 fD g 3 = 

3 cl 5 ^ 

5. q_ 3 ro qj 



' v; 



K'( 




» 






n> 3 5- 



sr cl cl qj 



cl -a 
< 5L 



=; n- E O" 



qj ^: qj o 



cr qj cl era o era 



3 3 



QJ "O QJ 



'A S. qj 



fD lu ?; < 

T3 QJ QJ QJ 

= E. a- S 3 



3 ' 



5. S » 2!, 



ro ^ 
S 3' 



°- £ sr 



=• =Ji ro QJ 

ro =S ;_ w 



ro CL 3 QJ 



ro r+ W w ro 



rocra {/1QJ r^- f P^r3 



» 5' a rj 



° "> — 



s- - < < 

3 i/i ro ro 



1 w 3 U t 
3 qj rrj c/q 



n 3 'i » 



C) o -a ro 



<£_ QJ 



* to S = 



- — ' O. Oq fD 



r+ =J 01 



0Q, £ oq 









^T fD s. < s. 



1=. W 



*" < c 



2T 


3 


o 


■D 


o 


n 


fD 

3- 
o_ 

fD 

3 


01 

cr 

< 


cr 

fD 


O 

(D 
3 
QJ 
01 


3 

9: 
in" 
n 

3 


o 
3 
3 
En' 

in 


c_ 


fD 


"al 


3 


n' 






fD 




3* 






3 


3 


fD 


01 


o 


Q. 


W 




T3 
01 




fD 


CD 
t/1 


fD 

3 




fD* 
O 


"a 


O 


oq 

fD 
U 


■a 


— 
fD 

3 


■a 

w 
o 

3 


5! 

tn 


CD 


c 


fD* 


M 


oT 

fD 

3 


fD 


n 


s 


T~* 


Q- 



3 ft ar s ? S 



^ " ^ 3 £-00. 

9- o = era n> ST 



QJ CL Q_ O 



r^V "t O 



S" m 3 



- m - e- o- 



S era 



u O 7 

» "° S 
1/1 cl 9- 

3 ^ 

fD rn o 

° £ < 

i 3 =• 

-. fD fD 
to o_ m 

<*. n> 3 

fD CL N 

fD era 5L 
o- 5" " 

(D I. < 
3 ^ fD 

■fii 

§ in era 

fD fD 2. 

• S. g ST 

c a. 3 



C Cl 3 

o 5" 2" 

=^. 9 « 

S » k 



=■ TO fD fD £ 

2, „ fD fD 2 



fD 3 3 fD -a 



3 2 

ro <«> 



qj era Qj 3- 



J* - fD — 



O =,• fD Si, 



51 <" fD 



= 3 fD 



= 3 
a. -a 



™ o S S 



era cr fD fD W fD 



oj 3 -a 



^ m a „ a 



fD •— fD 



__. 


fD 


o 
0q 




2". 


o 


cr 

fD 

C 


5" 


3 

fD 


3 

3* 
01 


O 

3 
— 


O 
Oq 
01 


~ 


o 


a. 




fD 


3 


"^ 


0q 


fD 


5" 


=; 


W 



01 4> 

3 S.& 





01 


3, 


fD 

3 


s 


fD 


fD 


En' 




01 


fD 

3 


01 
W 

"a 


01 

Id" 


O 


a. 

fD 




fD 


< 


3* 






n 


01 


a. 


o 




fD 

3 


3 

■a 


<'. 


fD 
0q 








Q- 


01 



jp_ oq 



2 3 o 



n 5; 



^ n cr. 3 



ir, _ *■* 



£- CL fD 



ui D" n Q) yj 



BQ T l/i 
fD fD "CS 



-a r+ U 



o *< "=■ 



oq r 3 a a [L 3^ 



— 7S <T 



3, fD a. 5 

fD P ^ (fl 

^. q ^ f? 



— h Qj fD 



3 3 



2 "E S S fD § =v 



C 2. 3 - S 



,-, o fD era 



Q. 2 "X 

ro _ : < 



o_ 3- rt vi l/i 



CL CL ^ fD_ 



- S «\ 



i F = 



fD ^ fD fD ^ fp 



S- QJ tB 



CJ" < '" r 

3 s oi 

3 ^ qj 

zs fD a- 3. 

3 t (D 

3 d - ? a 

° ^ : *5= 3* 

3 =T fD oq 

= QJ 3" rt 

?i => O o 

fD CT 

5 « 



w S 2 3 



oq -a S. 3 



=■ 0Q af 



S. cr 



& ^ 



fD n) LiL 



l/l N QJ 



3 1. 3 Q- cl s ? = 
3fDiuga>^. oj 

fD3'S3=fD3 3 

-a^muiojfDoq^^ 
5: ?i QJ on. Q j 3 -?i 

• fD TTfD QJ ^r+ 



^ £ 0Q 






O* < 2, O- D- W (/) 

fD 01 ~r:* fD fD QJ o 



£. < r+ 



3 2. fD ^ 

? " t (t 



QJ 2f fD 



en n oi (/> w 

xj o qj o -a 
° 3 ^ 3 £. 



fD CT fD "a 



iS. 3 



fD fvq yi — t/i -n 

»•=■_? ? -a 



S 2. 



Ores; 



(t w ?r _ tip 



< -— 



-f. V =" 5 "=: -=*■. 



^ cjq Q- tn 3 oq £ 



oj fD ? _. =r c 



n> ■ — 



fD ■ — 
r-f tn 



3 S 5 




QJ 3 

QJ QJ 



fD ■ — : =; qj 



— : -o o n 

3 » 9T 2 






£ „ « 2. 7T 

i I 3" J I I ? 

J 1 j S S 3. 3 



c. 


< 


s^, 


fD 


o 

fD 


o 

fD 


fD 


fD 

3 


n 

o 


5 


O 


3 


< 

Q) 


3 


3 



qj-i.=: 



cr Q. e- ft 



3 ^ — 



_- -n < 



QJ S. D. * 

3 QJ QJ — ■ 

r-t- -J W 

a. n> = -<• 



S. LS era 3 3 o 

o. qj fD -a 



7T a. a- ■ 



sp 3 2- S "g 



fD — ■ 



2. sr « «■ .3 a 7 



d. = =■ = a 



fD 


o 


-t 


Q- 


<— 


< 


■D 


w 


fD 


fD 


fD 


fD 


3 




fD 




fD 


0) 

— 


"^ 


3 
fD 


3* 


3 


fD 


O" 










fD 






<' 


QJ 


fD 


fD 


fD 


fD 


QJ 




n 


3 


QJ 

C 


W 


s 


fD 

O 


fD 


3 
o 


5" 


fD 


3 


CL 


— 


O 


o 


fD 


fD 




3. 


oq 


l ~ r 


m 


oq 


fD 


fp_ 


o 


C 


fD 

3 


3 


"? 


3. 


N 


< 
QJ 


era 



2. ™ <" 
EJ m r-t- 



rf fD 



S- 


s 


fD 
tf> 

n 

3" 


3 


3 


S^ 


(D 


fD 


o 


ui' 


w 


?d" 


fD 


2. 


QJ 





3 


< 


fD 


(D~ 


fD* 


fD 


fD 

3 

era 


3* 

era 


i 

fD 

3 


fD 

3 


< 
O 
O 


O 

O 

3 


o 


fD 




K 




3 


fD 


< 
fD 


CL 


3" 


W 


a. 


O 


QJ 


<? 


w" 


fD 




o 


3 


Cfl 












■D 


T3 

(D 




fD 


fD 


fD* 


QJ 


3 


*? 


3 
O 


N 
QJ 




fD 


3 

QJ 


fD 


3 


=■ 


~ 


3 


5" 


Cfl 


5! 


fD 




fD 

era 


QJ 


w 


3 


3 


fD* 


3 


qT 


E. 




O 
< 
fD 




fD 






3 

5/ 
c 
3 

3 


2. 


3 


(D 

3 


fD 






fD 


fD 


s 


fD 


< 

QJ 


fD 


3 



N D. 0J S O* 

5L * 3- * * 



£i 1 



•=• 2T o = 



QJ 
QJ 


c 


2. 

31 


— 


fD 


< 


O 


3 


< 




Nl 




QJ 


fD 


a. 




fD 


0- 

fD 




fD 

3 


3 


O 


r> 




era 


t/T 


Q- 


a. 

(D 


O 


3- 


5" 







3 
ST 

3 


fD 


3 




era 


3 


Q. 


m 


3 

Si" 





< 

QJ 

3 


3 

fD 

3 


fD 

o- 

fD 




3. 






era 


fD 


Jd' 


fD 


Q. 


3 


Ul 






3 


fD 






<W 


O" 






3" 


fD 


3" 


fD 




0- 




fD 


fD 


fD 


< 




fD 
fD 


n 

3T 


— 
QJ 

Q- 
fD 

< 


3 


3 


3 

3" 


3* 

2" 





fD 

a. 

QJ 


*E-' 


fD 
N 


era 

< 

QJ 


3 

fD 


fD 
N 
£' 

3 


QJ 


3 


QJ 


O 


3 


3 


3 


3" 


3 


fD 




QJ 


O 


fD 

2. 


fD 

O 

3 


3- 
fD 


7T 
3 
QJ 
QJ 


O 

3 

era 

fD 


3 

fD 


■a 

CL 
fD 


c 

QJ 

fD* 

< 


Q- 
fD 

N 
O 

fD 


O 
fD 

N_ 

n 

3- 


3* 

a. 

fD 


(D 

3 
O 

■D 
3- 


(D 

n" 

3" 


O 
fD 
T3 

QJ 



o ui -« era 



£ a- S 






3/ D. 



fD 



m 3 

3 2. 



ST S^ 



5' • -S 



u o 

3 
3 



CQ 



n 



2 is a 
I » a 

S « -a 



S-« 5 

15 ST = 

1 : a 

- * 5- 



5, " a 

2". 3- (B 

• » ! , 

m S o ■ 

■a o o 

!:• 

< ? — 

• ! ■ 



t s s: 



fD 3 TD QJ 



ma* 

- ^ ^ s 

T o O -. 



s s 



qj J> 3 X 



=i s f" s ™ 



S. S =• =r 



d. m ui n 



— =! fD 



?< _ fD rD 



= n 
n o 
rD: ^ 



O QJ Q. O fD — 



ID rt tC 



O 2 rJ- (0 OQ (B 



cr 3* fD re 

3' re oq ?? 

3 fD 3 

S 9 E s 

7v- < Q- O 

^- < — : fD 

< ED 7T 3 



?* «■ ^ 




3 


3, 


O 


=3 


CD 


£ 


to 




o 


S- 


era 


=1 


Q. 


QJ 


=5 



2. n n re 2. 
S 5. w <"> o 



3 Z 



0) fD fD QJ 

3 < r-f ¥!. 



O" NJ_ cr fD to o 



c o» re £. 

""* ° re § 2 

3* 3 3 3 = 



3- O tn 



m N w> w 



— 3 re a) 



3 3 



o. S e =h re 

O ,-* fD 3 

fD fD (" V> r+ 



3 trq 7T 



"■ (D W crq id 



=r fD re 



p- 3 



j^-ui^^re^ioc — 

(D n — ^ N — • -3 -, — • 
33-5^QJfD^>3o ( "" , 

< <• " 3 5» m -o » 



S S 



uq -a =■ fu 



S 3 3 5 



w n <-* 



°" — " 



O 
3 



— =■ tr> 



=3 

0) 


^" 


fD 


4> 


£ 


0) 


4> 




fD 


3 


^, 


Ul 


c 


a\ 


o' 

3 


V) 


n 

O 

3 


a 


~ 


fD 
01 


O 


0) 


fD 


fD 


fD 

3 

eg. 

3" 

w 

< 

Bl 


CT 


fD 


< 

fD 
fD 

3 


N 
ED 

fD 

O 


fD 1 
fD 

3 

fD* 


n 

o 

3 
3 

oi" 


fD 

| 

3. 

fD 


O 

O 

3 
3 
01" 


<w 


uq 


O 


oi 


3 


fD 

3 


01 




0) 


< 


fD* 


N 


fD* 


cq 


3 


fD 


s 


fD 


3 


N 


fD 


5* 


= 




^ 


fD 


a_ 



m ro » n 
= = = oq 

.= I » E 



«i m ro 3 



D. ,= = 

to - o- 

= -n » 

— . y, 



0q 

c 


3- 
fD 


a. 

fD 


ftT 


O 


CL 


fD 


O 


a/ 


3 


aq 


0" 


Q- 








fD 


■a 


w 


3: 


Q- 


3 


fD 


fD 


fD 



•< 


-J rl 


01 


5' S 


fD 


« m 


3 


8 S 



crq 3 



n a. q- 3 



t/> ui m o 

"O "O fj) fD 

re o ■ _ 

n . 2 < o 



ui St o 



a- o ?r 



fD TO 

3 o 



— . <; fl) -* fD fD fD 

3 re =T J5 5- =» < 



re 3 P. 



ID rt 1/1 



cr o (/j cl 



3 £■ 



fD fD 1= 



£ ? 



l/l 7T 0) 



re TO -• S 



i 2 X ~ 



S- c S" t" 



S 5- S- <C == 



I a 



2 w < 

o o < 



o oq 

2- (D 

3 = 
re 3- 

D. 01 

5 S. 



IS 



D. 3- < Q. ui 



a S S 5. 
3 S. « » 



D. 3 O 



3 * o 



3 S. 






0) 


Q- 


T3 
O 






fD 


fD 




3 




n 

fD* 


fD 


0) 
0) 

3 


O 

TO 




3 

fD 


0) 


O 


Q- 


3 




1-1 


fD 


Ut 


3* 
CL 


3- 
CU 


O 

3 


0) 


3 




fD* 


<' 


DT 


1. 


01 


5! 


3 


— 


0) 

Q) 



ri o. o to wi a* < 



™ ST <P_ 



°, qj uq 

--+ 13 fD 
— CfQ 3 






It W (6 ID 



fD *-* fD QJ 



I?. 3 9 



q. qj S. ST £ CD 



, WM j-rs l ^ v -— - — ■ *v r-p i. 



Q_ Q) QJ fD 



r+ 3 



2 r » c 
a < </> o 2. 



<» 3 "■. 



in 3 w S 2. 



5 &■ » S. 



o. re 3 



* = 



sr "o 



a m 3 



q. p re re 



9- i/> m :r 



°. < S." 



< ^- Q. 



cr < p- £71 



o ?r 



tD g "O 



V/l 



o 

CTQ 


3 


O) 


o 


3 


o 1 








Cl 


< 


m 
in 

CD 


o 

s 

!= 

X3 


5' 


< 

1 

c 


ID 


UQ 


'"* 


n 



2- 3 



S- 3 a 



a K "5 a- 5L 



a e » — 



3 



^ re °: ■? 



Q) S, Q. fD 



Ui 01 (/) O 



g. " re 3 g- 



05 

3 



2: o. 

^ re 

Q. _ 



OS ~ •=: 



re » ^ re 



oi 


01 


3" 
fD 


GT 




• 




o 


fD 


o^ 


CL 




01 


c 


51 




fD 


3" 


ST 

— 

fD 

3" 
O 

2 


3- 
o 
o 

2 


3 

Q- 
fD 

C 


< 

fD 

w 

o 

fD 

2 


o 

fD 

n 

o 

3 


fD_ 

5" 

fD 

3 

fD 


fD 

3 

D) 

w" 


fD 
fD 


fD 


1. 

01 


(A 


3" 
fD 
CL 


fD 
01 

c 


3 


5" 


"2 


fD* 




oi' 

ri 






fD 

5 


1. 




c 

01 


CL 
fD 




< 


V) 






01 


01 
T3 




0) 


01 


O 




?5' 




2 


■D 


o 




01 


o 




3" 
fD 


O 
fD 


— 

Q- 
fD 




3 

fD 


S 






< 








fD 




3 


fD 

3 


m 

c 




sr 


fD 



a> 


4> 


oT 




< 


w 


o_ 


O 


wT 


fD 




r> 


o 


o 




3 


0) 


3 


3 


oi" 


0l' 


01 


fD 


?d' 



S * 



C 3 "o 

fD fD <T 



n> -J. ■** o ■* 

P o' n> rt- cl 



CD 


W 






fD 


TJ 


3 
CL 


O 


fD* 


0) 


fD 










< 


n 


fD 


fD 


o 


CL 


01 


3 


fD 

n 

o 


ST 


3 

01* 


c 


c 


01 


cr 




fD* 


fD 


cr 




^5. 


fD 


0) 








3 


3 


< 


QJ 
n 


fD 

3 


5" 






QJ fD fD =- fD 



CT Q. 3" o 



r-f n. w 



3 3 
re =2 



(t 71 ID 



ui tn 



:= cd 



3 n 



CL 


cr 


QJ 


/— * 


fD 


fD 


01 


it. 


n 


01 


3 


o 


ST 


(D 


o 


3 
3 


QJ 

3 


3 


CL 


0) 


CL 




fD 




fD 


01 


01 


— 


— ■ 




QJ 


fD 

3 




^ 


3 


CL 


fD 


fD 


01 




< 
fD 


3 


JL 


* 




fD 






01 

fD 


El 


CL 
fD 


cr 
o 


fD 

3 


5* 

TO 

c 


n 

o 

3 


fD 

— 

fD 




01 


3 


3 




01 




O 




fD 


w' 


fD 




3 


01_ 


3 




CL 


fD 


CL 




fD 


< 


fD 




= 


o 
o 


— 




2 


s 




01 


CL 


fD 
01 




U 


fD 



o> .s; » m 



TO !ZT. •-*■ =t 



fD to fu fD 



O =« Vt BL 7T 



a -« p* o* <*■> 

2 o ?Luq 3 

±. n ■ _. g 

Q- 3 OJ CJ ^ -. 



3 £ 



crq £ 



fD =- 



?r ifl W rt ™ 



yjfDDJfD'-'-fDQ.D) 

Sr-hsrQm^fDsr 



3 -— 



S " £ <° 



fD fD Qi 



yi "D W 1/) 



3 o. _ -a 



m q_ o "a 



ft re » 



9» a- a J 



-h " fD 



Q- n 



3 = — 



yi -zr o 



S 5 S ft 



ii I? n 



fD* 
01 


fD 

fD 

3 


fD 
O 


O 

■a 

fD 


01 

■a 

0) 

3 


fD 
O 

O 

3 


o 


N 
fD 




01 


3 


< 

fD 


Nl 


fD 


3* 


3 


'"* 




n 
O 

3 


TO 


01" 


Q. 


3" 
0) 


O" 


fD 

3 


01 

fD* 
01 


^ 


0) 


•=; 


(Dv 
01 


CL 


3" 


o 




(5' 




fD 

3 

0) 


ID 

fD 

3 


fD 


< 

o 
o 


5! 

5i 


3 

C_ 

ftT 

fD 


< 
o 

o 


Q. 


TO 

fD 

< 


01 

o 


fD 

3 


r 


5" 
o 

TO 


fD 
01 


(-1 

0)' 


O 

a. 


fD 

3 




3 

fD 


fD 

3 


fD* 

CL 


fD 
O 


< 
fD 




€ 


5T 


"D 


i 




— 

fD~ 


n 

5- 

3 


o" 
o 
TO 


n" 

3- 


<D_ 
O 




01 


fD 






3 




T3 
O 


3 


3 


to 


>■* 




fD 


CL 







"O g a. cr ^- p o 



ft S ID W tn 



S 3 
ft 3 



ft » 3 S 



a. „ 3 =. 



ft 3 -ft 



a. a- in re 

fD ft X3 ^ -» 

*> °- ° ft § ft 

fD Q) r-t- Z3 o ^ 



W ^ ** 







J& 



fD 












fD 

zj 




















cr 
















t/> 


CZ 




fD 


o' 




01 


— 




a* 






01 


c 




ui 


fD' 




13 
< 


=1 




fD 


X 


QJ 


o 
o 


fD 


< 

QJ 


< 

QJ 

Z5 


O 

m 


fD 






=3 




M 


Z5 
< 


< 

Qj" 


ZJ 


a. 

fD 


zr 

(D 


Z 


CD 

ZJ 




cr 


m 


"□ 


O 


CD 




a 


C 


m 


O 

3 

rsj 


X 

1 


zr 
fD 


CD 

o 


a- 


m 

C 


fD 


o 




o 


QJ 


"0 

C 
CO 


fD 


T3 

zr 


fD 


— 
zr 


fD' 

!= 


fD 


n> 


O 
O 


o 
-o 


r- 

n 


Q. 


3 

c 
3 
3 

id 


-a 

QJ 


zr 


<D 
QJ 

C 


< 


ZJ 

o 


"O 


Q. 

<d' 


m 


fD 
t/> 

-a 

fD 




o 
< 

QJ 

3 


o 
o 

— 


(D 
O 


H 
m 

< 
m 
70 


CL. 


W 


c 


zr 
o 

T3 


■a 


t; 


fD 


^O 


S 




2 


< 

fD 




fD 


fD 


"5" 


"in 


o 






o 


c 


m 

z 


o 


-«4 


-a 


ZJ 




-a 


un 




QJ 






7T 


CO 




fD 


c 




0) 

3 


1 




c 


< 












Qj' 




O 




















Q. 




fD 








(D 




ZJ 














DG Onderwijs en cultuur 




Meer informatie kunt u verkrijgen bij: 

Europese Commissie 
Directoraat-generaal Onderwijs en cultuur 

Rue de la Loi, 200/Wetstraat, 200 
B-1049 Bruxelles/Brussel 
32 - (0)2 299 11 11 
32 - (0)2 295 57 19 

Sport op de website van de Europese Unie: 
http://ec.europa.eu/sport/index_en.html 





s ftAEIl 

SINDS 1957 




Publicatiebureau 

Publications .europa.eu 



ISBN 17a-12-71-DtSbD-b 




9 789279»065606 





Racism, ethnic discrimination and exclusion 
of migrants and minorities in sport: 

The situation in the European Union 

Summary Report 



2010 



This report addresses matters related to the freedom to choose and occupation and right to 
engage in work (Article 1 5), the principle of non-discrimination (Article 21 ), and the freedom 
of movement and residence (Article 45) falling under the Chapters II 'Freedoms', III 'Equality' 
and V'Citizens' rights' of the Charter of Fundamental Rights of the European Union. 



Cover picture: Digital Vision/Getty Image 

A great deal of information on the European Union Agency for Fundamental Rights is available on the Internet. 
It can be accessed through the FRA website www.fra.europa.eu 

More information on the European Union is available on the Internet (http://europa.eu). 

FRA - European Union Agency for Fundamental Rights 

Schwarzenbergplatz 1 1 

1040Wien 

Austria 

Tel.: +43 (0)1 580 30-0 

Fax: +43 (0)1 580 30-691 

Email: information@fra.europa.eu 

w w w.f ra .e u ro pa .e u 

Cataloguing data can be found at the end of this publication. 

Luxembourg: Publications Office of the European Union, 2010 

ISBN 978-92-9192-530-8 
doi:1 0.281 1/5446 

© European Union Agency for Fundamental Rights, 2010 

Reproduction is authorised, except for commercial purposes, provided the source is acknowledged. 

Printed in Belgium 

Printed on white chlorine-free paper 



* ¥ 



11FRA 

EUROPEAN UNION AGENCY FOR FUNDAMENTAL RIGHTS 



Racism, ethnic discrimination and exclusion 
of migrants and minorities in sport: 



The situation in the European Union 

Summary Report 
2010 



Foreword 



Sport brings together millions of people, regardless of their sex, colour, gender, age, nationality or religion, and has thus 
the potential to play an important role in creating an inclusive society. Sports activities ranging from the local to the 
national and international level, embracing leisure as well as competitive sport, can support the integration of migrants 
and persons belonging to minorities into society as whole. In other words, sport events could be an ideal platform to 
foster inclusion, acceptance of diversity and mutual respect while combating racism, discrimination and exclusion. 

This potential of sports to convey human values is of increasing interest for the European Union. With the entry into force 
oftheTreaty of Lisbon in December 2009, the European Union holds now an explicit competence in the field of sport. 
Union actions shall aim to develop 'the European dimension in sport, by promoting fairness and openness in sporting 
competitions and cooperation between bodies responsible for sports, and by protecting the physical and moral integrity 
of sportsmen and sportswomen, especially the youngest sportsmen and sportswomen'. The new Treaty also introduces 
a horizontal clause that obliges the Union to combat discrimination on the grounds of sex, racial or ethnic origin, religion 
or belief, disability, age or sexual orientation in all contexts - that is, whenever the Union is 'defining and implementing its 
policies and activities'. 

Against this background, the European Union Agency for Fundamental Rights (FRA) has carried out research on 
racism, discrimination and exclusion in sport, focusing on different sports and levels of practice. The findings show that 
despite significant progress made in past years, sport continues to face a number of challenges related to racism and 
ethnic discrimination. Incidences of racism and ethnic discrimination affect sport at professional as well as at amateur 
level. Particularly at amateur level, there is reluctance to recognise such incidents. Moreover, few Member States have 
established effective monitoring systems to record racism and racial discrimination in sport. 

Policy makers are increasingly interested in the role of sport in combating racism and discrimination. This research 
provides some useful assistance in their efforts to explore the rich potential of sport for promoting equality. 

Morten Kjaerum 
Director 



Contents 



Foreword 3 

Purpose, scope and structure of the research 5 

1 . The European level: actors and measures 6 

2. The national level 8 

Racist incidents 8 

Under-representation of persons belonging to minorities in sport 8 

3. Regulations and measures at European and national level 1 

Equality Bodies 10 

Sport federations 10 

Opinions 11 

Reinforcing awareness and improving diversity 1 1 

Effective monitoring 11 

Maximising the role of Equality Bodies 1 1 

Stronger regulation and enforcement 1 1 



Racism, ethnic discrimination and exclusion of migrants and minorities in sport: the situation in the European Union - Summary Report 



Purpose, scope and structure of the research 



This publication provides a summary of the results of 
the FRA research on racism, ethnic discrimination and 
exclusion of migrants and minorities in sports in the EU. 
The main report is available on the FRA website. (') 

The research is based on information provided by the 
National Focal Points (NFPs) of the RAXEN network of 
the European Union Agency for Fundamental Rights 
(FRA) based on interviews with relevant experts and 
stakeholders and on secondary data and information 
covering the period 2003-2008. In addition, input was 
provided by stakeholders at European and national 
level including national sport federations. The research 
examined professional and amateur sports engaging 
men, women and children or youth. Football and athletics 
were examined in all Member States; in addition, a third 
sport, different for each Member State depending on 
its national popularity, was also covered. The research 
also highlighted models of good practice at national 
and EU level. 



Nine good practice initiatives combating racism, 
ethnic discrimination and the exclusion of 
migrants and minorities in sports are presented in 
a separate FRA publication. 



www.fra.europa.eu. 



Racism, ethnic discrimination and exclusion of migrants and minorities in sport: the situation in the European Union -Summary Report 



1 . The European level: actors and measures 



Over the past decade, the perception and awareness 
of racism and discrimination in sport have considerably 
changed at European level, at least in football, with an 
emerging need for action. Several documents issued by 
European and international actors and stakeholders active 
in the field of sport corroborate this development of a 
more active approach against racism and discrimination 
in sports. ( 2 ) 

The governing bodies in football, such as the Union 
of European Football Associations (UEFA) and the 
Federation Internationale de Football Association (FIFA), 
as well as political institutions of the European Union 
have acknowledged problems of racism and ethnic 
discrimination in sport, and support or cooperate with 
national and European civil society actors active in this 
field, such as the Football Against Racism in Europe (FARE) 
network. 

However, with some notable exceptions, the focus is still 
predominantly on addressing racist incidents, mainly 
attributed to spectators and mostly in professional sports, 
with less emphasis on other forms of discrimination. 
In comparison with other sports, the actions taken by 
UEFA in combating racism and ethnic discrimination in 
football can be considered an example of good practice. 
European and international umbrella sports organisations 
have adopted anti-racism or anti-discrimination clauses 
in their statutes or similar documents, although many 
of these provisions are not supported by detailed 
disciplinary measures. Other good practice examples 
at European level can be found among the following 
initiatives: the fan network Football Supporters Europe 
(FSE), the anti-racism network Football Against Racism 
in Europe (FARE) and the International Federation of 
Professional Footballers' Associations (FIFPro). 

Over the years, the EU has taken several measures related 
to sport as many of its rules, policies and programmes 
have an impact on sport or are of interest to it. In 2007, 
the European Commission acknowledged the essential 
role of sport in its White Paper on Sport ( 3 ) that aimed 
to "enhance the visibility of sport in EU policy-making, 
to raise awareness of the needs and specificities of the 
sector, to ensure that the specificity of sport is taken into 
consideration in the development and implementation 



of EU policies, and to promote sport-related action at 
EU level." ( 4 ) Specifically with regard to social inclusion 
and integration, the White Paper noted that sport can 
be an effective tool for social inclusion indicating that 
"[. . .] measures which help to promote a shared sense 
of belonging and participation may be instrumental in 
promoting integration. In this context, it is important to 
make available spaces for sport and support sport-related 
activities in order to allow immigrants and the host 
society to interact together in a positive way". ( 5 ) 

The adoption of the Lisbon Treaty allowed the EU to 
become more active in the promotion of European 
sporting issues, by promoting fairness and openness in 
competitions and by protecting the physical and moral 
integrity of sports people, while respecting the distinct 
role of sport organisations and Member States. 

In this context, sport was discussed for the first time in 
a formal European Council meeting of Education, Youth 
and Culture in Brussels on 1 0-1 1 May 201 0, which on 
1 6 September 201 changed its name to Education, 
Youth, Culture and Sport Council. ( 6 ) Among the areas 
suggested for EU action were "fairness and openness in 
sport, including the fight against racism, discrimination 
and violence". ( 7 )The European Commission is currently 
preparing a Communication on an EU agenda for 
sport and a proposal for the first EU Sport Programme 
scheduled to run initially in 201 2-201 3. Furthermore, a 
European Union Working Group 'Social Inclusion and 
Equal Opportunities in Sport' was established and held its 
first meeting in Brussels on 8 July 2010. 

One of the key principles in the European Union law 
is prohibition of discrimination as laid out in Article 21 
of the Charter of Fundamental Rights of the European 
Union. The Racial Equality Directive, ( 8 ) adopted in 2000, 
is the key piece of EU legislation combating racial or 
ethnic discrimination. It emphasises that individuals 
should receive no less favourable treatment regardless 



tn September 2010, the Council of Europe has issued a book on Sport 

and discrimination in Europe, including an interview with the former 

French national football player LiliamThuram on education to prevent 

racism. 

European Commission (2007) White Paper on Sport, COM(2007) 391 

final, Brussels, 11 July 2007, available at: http://ec.europa.eu/sport/ 

white-paper/whitepa perl 04_en.htm. 



European Commission, 'Sport and the European Union', available at: 

http://ec.europa.eu/sport/about/about23_en.htm 

European Commission (2007) White Paper on Sport, COM(2007) 391 

final, Brussels, 11 July 2007, available at: http://ec.europa.eu/sport/ 

white-pa per/whitepaper104_en.htm#2_5_1 

See European Commission news, 'EU has now Sport Council', Brussels, 

21 September 2010, available at: http://ec.europa.eu/sport/news/ 

news958_en.htm. 

See Council of the European Union, Press Release, 3013th Council 

meeting, Education, Youth and Culture, Brussels, 10 and 11 May 2010, 

available at http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/ 

pressdata/en/educ/1 1 4361 .pdf 

Council Directive 2000/43/EC of 29 June 2000 implementing the 

principle of equal treatment between persons irrespective of racial or 

ethnic origin, Official Journal L 180, 19 July 2000 pp. 22-26. 



Racism, ethnic discrimination and exclusion of migrants and minorities in sport: the situation in the European Union - Summary Report 



their racial or ethnic characteristics. The directive prohibits 
discrimination in the areas of employment, education, 
social protection including social security and healthcare, 
and access to and the supply of goods and services, 
including housing. 

In addition, according to Council Framework Decision 
2008/91 3/JHA of 28 November 2008 ( 9 ) on combating 
certain forms and expressions of racism and xenophobia 
by means of criminal law, racist and xenophobic 
behaviour must constitute an offence in all EU Member 
States punishable by effective, proportionate and 
dissuasive penalties of a maximum of at least one to three 
years of imprisonment. 



Council Framework Decision 2008/91 3/JHA of 28 November 2008 on 
combating certain forms and expressions of racism and xenophobia 
by means of criminal law, Official Journal L 328 , 06 December 2008, p. 
55-58, available at http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do7uri 
=CELEX:32008F0913:EN:HTML. 



Racism, ethnic discrimination and exclusion of migrants and minorities in sport: the situation in the European Union -Summary Report 



2. The national level 



Racist incidents 

Systems monitoring racism in sports exist in a number of 
Member States. Some are more advanced and capture 
more racist incidents than others and most available data 
are related to football. These data provide a sufficient 
basis to assess the situation at the professional level 
throughout Europe, but for some Member States there is 
a considerable lack of data, especially where monitoring 
systems are very limited or do not exist. 

Incidents of racism, anti-Semitism and anti-Gypsyism 
were identified in football and basketball across the EU. 
No data were available for athletics and almost no data for 
the various sports examined within the national context 
of each Member State, with the exception of basketball. 
Only 1 EU Member States monitor systematically 
incidents of racism in sports and mainly relating to men's 
professional football, although racist incidents also occur 
frequently in men's amateur football. 



These factors not only establish a 'glass ceiling' in sport 
associations and clubs leading to an under-representation 
of migrants and minorities at certain levels of sport. They 
also prevent sport from having a more positive impact on 
social cohesion and integration of European societies. 

In addition to the 'glass ceiling' effect, the unequal 
allocation of premises can also affect the participation 
of migrants and minorities in sport, for example through 
the lack of sport facilities in under-developed areas and 
regions, which disproportionally affects ethnic minorities 
who live there. 

There is a relative paucity of 'hard data' on the 
participation of migrants and minorities in sport to 
serve as evidence of their under-representation. At the 
same time, in many sports this under-representation, 
particularly in positions of authority, but also as players/ 
athletes or club members, is well known to those 
engaged in sports organisations. 



In football, fans are primarily the perpetrators of racist 
incidents in men's professional and amateur football. 
However, a considerable number of racist incidents 
concerned children's and youth football. Racist incidents 
were also recorded among players, particularly in amateur 
football, but there is a tendency to ignore them in 
amateur sports. Referees and club officials were involved 
in some racist incidents. No data were available for 
women's amateur and professional sport. 

Under-representation of persons 
belonging to minorities in sport 

Persons belonging to minorities are under-represented 
in sports. The low level of participation, particularly in the 
management of sports organisations, might be explained 
by factors such as "rules, norms, routines, patterns of 
attitudes and behaviour in institutions and other societal 
structures that represent obstacles to ethnic or religious 
minorities in achieving the same rights and opportunities 
that are available to the majority of the population". ( I0 ) 

"A favourite technique of racist manifestations in 
golf relates to the manipulation of membership lists. 
Inquiries from Asian golfers are often met with the 
news that the membership list is full." (Interview with 
an Asian-British golf player, UK) 



"I remember the case of a Roma coach who got from 
the 5th league to the 4th and then immediately 
to the 3rd, but was then dismissed without any 
explanation ...It is hard for a Roma coach to 
get higher than the 3rd league." (Former football 
player, Slovakia) 

The available evidence produced by the research for five 
Member States showed that the overall participation 
of ethnic minorities and migrants in amateur sport low, 
especially among women and girls. 

In contrast to football, where the line-ups of many 
national teams today mirror the diversity of European 
societies, the research found that ethnic minorities or 
migrants are particularly underrepresented in other 
popular national sports, which can affect the popular 
image of otherwise diverse societies. 

The research also found that in some Member States the 
participation of ethnic minorities - especially second- 
generation youth - at the youth and amateur level of 
some sports is not reflected in their participation rates at 
professional level. (") 



P. Lappalainen, (2005) Det Blagula Glashuset - strukturell 
diskriminering i Sverige. Statens Offentliga Utredningar, Stockholm, 
p. 41 -42. 



(") See, for example, K. Fonoudi.'Hvornar kommer Br0ndbys2. ger?'(When 
does Brondbys 2.G arrive?), in Tipsbladet, 16 September 2008; on the 
Austrian case, where this phenomenon could be observed in football 
until recently, see B. Liegl and G. Spitaler (2008) Legionare am Ball. 
Migration im osterreichischen FuBball nach 1945, Vienna: Braumuller, 
pp. 82-92. 



Racism, ethnic discrimination and exclusion of migrants and minorities in sport: the situation in the European Union - Summary Report 



Quota regulations can also affect the participation of 
migrants and minorities. The Council of Europe European 
Commission against Racism and Intolerance (ECRI) 
refers in its General Policy Recommendation No. 1 2 on 
combating racism and racial discrimination in the field 
of sport to the existence of "legal and administrative 
barriers to the participation of non-citizens in local and 
national sports competitions [in some countries]. As 
a result, both professional and amateur sports clubs 
are sometimes reluctant to admit persons who do not 
possess the citizenship of the country concerned". ( I2 ) 
In this context, ECRI raises the concern "that this can 
cause problems for young immigrants, whose feelings of 
rejection might seriously hamper their integration into 
the host society". ( 13 ) 



Legal and administrative barriers to the participation of 
non-nationals in sport also exist in some countries for 
athletics, basketball, ice hockey, handball, speedway, 
tennis and alpine skiing. ( 14 ) Such restrictions can - 
especially in amateur sport - affect the participation 
of permanent residents of a country, who do not have 
citizenship, in both amateur and professional sports. 



Regarding professional sport, an analysis of national 
regulations of football federations showed that in one 
third of all Member States there are regulations in place 
that (at least partly) limit the access of other EU citizens 
to football. In amateur football, many countries have 
introduced exceptions for'naturalised'young players; in 
adult amateur football, however, restrictions for citizens of 
other EU Member States and/or third-country nationals 
remain in place, ranging from one to five 'foreign players' 
per team per game who are allowed to participate. 



Council of Europe, European Commission against Racism and Intolerance 
(ECRI), General Policy Recommendation No. 12 on combating racism and 
racial discrimination in the field of sport, Strasbourg, 2009, p. 1 2. 
Ibid. 



For details, see the main results report Racism, ethnic discrimination 
and exclusion of migrants and minorities in sport in the EU, available 
on the FRA website at: http://fra.europa.eu/ 



Racism, ethnic discrimination and exclusion of migrants and minorities in sport: the situation in the European Union -Summary Report 

3. Regulations and measures at European 
and national level 



Beyond the general legal provisions against racist crime 
and discrimination on grounds of racial or ethnic origin 
that exist in all EU Member States, some Member States 
have introduced specific legal provisions regarding sport. 
In at least, 16 Member States, equality bodies and other 
institutions, such as National Human Rights Institutions 
(NHRIs) take action in cases of racist incidents and ethnic 
discrimination in sport. 



Equality Bodies 

The research found that so far only 1 6 National Equality 
Bodies or similar entities have been active with regard 
to cases of racism or ethnic discrimination in sport or 
have registered such cases. Some of these dealt with a 
very limited number of incidents from sport (ranging 
from one to five cases); notable exceptions include the 
Belgian Equality Body (Centre for Equal Opportunities and 
Opposition to Racism), which has been specifically active 
in sport. 

Only eight Equality Bodies have intervened against 
denied access to services in sport, and again in a very 
limited number of cases. Legal action was taken only in 
three Member States (Belgium, Ireland, Sweden). 

In at least four Member States (Estonia, Finland, Italy and 
the United Kingdom), courts or employment tribunals 
decided on cases involving claims of discrimination 
in sport (related to the allocation of funding, refused 
enrolement in a dance sport club, quota regulations of 
a football federation and the refusal of reappointing a 
referee of Asian ethnic origin). 



In athletics, only the federations in Romania and the 
United Kingdom have adopted anti-racist regulations. 
The picture in the popular national sports analysed is 
mixed, but the situation in football differs from most of 
the other sports. Here, all national Federations have anti- 
racism regulations in place. This coincides with increased 
awareness, which might be partly attributed to awareness 
raising campaigns by NGOs and the pressure of UEFA 
and FIFA in recent years to implement strict and explicit 
regulations. Still there are some football federations 
that refer to racism within their official documents only 
in a very general way or that refrain from consequent 
enforcement of their own negative sanctions. In other 
federations, a variety of problems were identified, such 
as, for example, that internal reporting systems may 
not be working efficiently, referees may not be trained 
to react properly when it comes to racism on the ranks 
or on the pitch, disciplinary committees may penalise 
inconsequentially, negative sanctions may not conform 
to the regulations (lower sanctions applied), and racist 
incidents may be ignored and not penalised. On the other 
hand, there are football federations that penalise racist 
incidents, for example in Belgium, Finland and Germany. 

With regard to the under-representation of ethnic 
minorities at different levels of sport, some existing anti- 
discrimination regulations or action plans by national 
sport federations (mainly in football) might be applicable 
but have yet to lead to any negative sanctions; no 
compulsive measures of affirmative action have yet been 
imposed in any Member State. 



Sport federations 

With regard to regulations implemented by national 
sports governing bodies in Statutes or Constitutions, 
there is a wide range of what is considered as anti-racism 
provisions, ranging from subsuming racist and related 
behaviour under the heading of 'fair play' to more explicit 
and detailed provisions that refer to prohibitions of 
different forms of discrimination. 



10 



Racism, ethnic discrimination and exclusion of migrants and minorities in sport: the situation in the European Union - Summary Report 



Opinions 



Reinforcing awareness 
and improving diversity 

More targeted awareness-raising activities in close 
cooperation with sports governing bodies, federations 
and clubs are necessary. Such activities could include, 
for example, the promotion of diversity programmes 
to encourage the participation of migrants and ethnic 
minorities, including the removal of barriers to accessing 
leadership positions. Special attention should be given 
to initiatives increasing the participation in sports of girls 
and women with a minority ethnic background. 



Effective monitoring 

National and local authorities are encouraged to develop 
effective monitoring of racist incidents and discrimination 
in sport in close cooperation with sports federations to 
improve the recording of incidents, and also to facilitate 
lodging individual complaints. 



Stronger regulation and enforcement 

The Council Framework Decision on combating certain 
forms and expressions of racism and xenophobia by 
means of criminal law is an important legal instrument 
that could effectively be used to combat racism in sport 
events. 

Sports governing bodies need to elaborate and 
implement effective anti-racism regulations and equality 
measures, supported, as appropriate by EU institutions, for 
example by the European Commission, which could also 
play an important role in coordinating the exchange of 
good practice between Member States. 



Maximising the role of Equality Bodies 

National governments are encouraged to maximise 
the potential of Equality Bodies and National Human 
Rights Institutions (NHRIs) in addressing racial 
discrimination in sport. This could include support 
for developing awareness-raising activities, providing 
support to potential victims and, where this is permitted, 
participating in legal action against perpetrators. These 
bodies could also assist sports federations and clubs in 
providing support to potential victims. 



11 



European Union Agency for Fundamental Rights 

Racism, ethnic discrimination and exclusion of migrants and minorities in sport: 

The situation in the European Union 
Summary Report - 201 

Luxembourg: Publications office of the European Union, 2010 

2010-11 p. -21 x 29.7 cm 

ISBN 978-92-9192-530-8 
doi:1 0.281 1/5446 

A great deal of information on the European Union Agency for Fundamental Rights is available on the Internet. It can be 
accessed through the FRA website (www.fra.europa.eu). 



Europe Direct is a service to help you find answers 
to your questions about the European Union 

Freephone number (*): 
00800 6 78 9 10 11 

(*) Certain mobile telephone operators do not allow access to 00 800 numbers or these calls may be billed. 



HOW TO OBTAIN EU PUBLICATIONS 

Free publications: 

• via EU Bookshop (www.bookshop.europa.eu); 

• at the European Union's representations or delegations. You can obtain their contact details on the Internet 
(www.ec.europa.eu) or by sending a fax to +352 2929-42758. 

Priced publications: 

• via EU Bookshop (www.bookshop.europa.eu). 

Priced subscriptions (e.g. annual series of the Official Journal of the European Union and reports of cases 
before the Court of Justice of the European Union): 

• via one of the sales agents of the Publications Office of the European Union 
(www.publications.europa.eu/others/agents/index_en.htm). 



Racism and ethnic discrimination in sport have 
increasingly become a public issue in European 
sport over the past decades. This report examines 
the occurrence and different forms of racism, ethnic 
discrimination and exclusionary practices in sports, 
focusing on different sports and levels of practice in 
the EU. Despite significant progress made in past years, 
sport continues to face a number of challenges related 
to racism and ethnic discrimination, incidences of which 
affect sport at professional as well as at amateur level. 



o 
k) 



European Union Agency for Fundamental Rights (FRA) 

Schwarzenbergplatz 1 1 

1 040 Wien 

Austria 

Tel.: +43 (0) 1 580 30 - 

Fax: +43 (0)1 580 30-691 

Email: information@fra.europa.eu 

www.fra.europa.eu 



ISBN 17A-lS-1112-53D-fl 



H 

^u Publici 



Publications Office 



9'789291"925308 



Preventing anc 



responding 
to hate crimes 




olsiciei 

ODIHR 



Published by the OSCE's Office for Democratic Institutions and Human Rights 

(ODIHR) 

Aleje Ujazdowskie 19 

00-557 Warsaw 

Poland 

www.osce.org/odihr 

© OSCE/ODIHR 2009 

ISBN 978-92-9234-767-3 

All rights reserved. The contents of this publication may be freely used and 
copied for educational and other non-commercial purposes, provided that any 
such reproduction is accompanied by an acknowledgement of ODIHR as the 
source. 

Designed by Nona Reuter 

Printed in Poland by Poligrafus Andrzej Adamiak 



Preventing and 

responding 
to hate crimes 

A resource guide for NGOs 
in the OSCE region 



. G VStitU« „ 



JL 



a@B@_/l_ODIHR 



Contents 



Acknowledgements 7 

Foreword 9 

Introduction 11 

Background 11 

TheroleofODIHR 12 

The Role of NGOs 12 

Human Rights Defenders 13 

The Resource Guide 13 

Chapter 1: Key concepts and arguments 15 

Hate Crimes: Understanding the Phenomenon 15 

Hate-Motivated Incidents 16 

Hate Crime and Hate Speech 17 

Why Are Hate Crimes Different from Other Crimes? 17 

Legal Perspectives 18 

Hate Crime Laws 18 

Arguments for Hate Crime Laws 19 

Chapter 2: Recognizing hate crimes 21 

Hate Crime Indicators 22 

Mixed Motives 22 

The Nature of the Violence 23 

Chapter 3: Working with the criminal justice system 27 

Responses of the Criminal Justice System 27 

The Role of Police 27 

Enforcement, Response and Prevention 28 

Improving Community-Police Relations 29 

Committees that Bridge the Police-Community Divide 30 

NGOs and Police Training 31 

Chapter 4: Data collection, monitoring and reporting 33 

What official information is collected? 33 

Obstacles to Obtaining Reliable Hate Crime Data 33 

How Can NGOs Improve Recording of Hate Crimes? 36 

Collecting Information on Hate Crimes 37 

Monitoring Individual Cases 40 

A resource guide for NGOs in the OSCE region 5 



Chapter 5: NGOs Supporting victims 43 

Helping Victims to Report Hate Crimes 43 

Meeting with Victims: Listen, Validate, Refer 46 

Taking Notes 47 

Ensure Confidentiality 49 

Preserve Physical Evidence 49 

Overcome Language Barriers 49 

Cultural Awareness 50 

Community Outreach as Hate Crime Prevention 50 

Chapter 6: Strategies to combat hate speech 53 

Hate Speech and the Law 53 

Monitoring 54 

Politicians 55 

Hate Speech and Intolerance in Football 55 

Hate on the Internet: What You Need to Know 55 

What can NGOs do? 56 

Chapter 7: The NGO role in raising awareness and lobbying 61 

The Public Response to Hate Crimes: Involving the Community 61 

Building Coalitions 65 

Working With the Media 67 

Education and Training 71 

Chapter 8: NGO advocacy: an international framework 73 

Inter-governmental Organizations 73 

Treaty Monitoring Bodies 74 



6 Preventing and responding to hate crimes 



Acknowledgements 



This resource guide was prepared by the OSCE's Office for Democratic Institu- 
tions and Human Rights (ODIHR) and co-authored by Steve Wessler, Director of 
the Center for the Prevention of Hate Violence (United States). 

ODHIR is grateful to all those who participated and generously contributed their 
time to this project. Special thanks are extended to Stacy Burdett, of the Anti 
Defamation League, and Michael McClintock, of Human Rights First (both in 
the United States). The publication of this guide was made possible thanks to a 
generous financial contribution by the government of France. 

ODIHR would like to thank the following for their feedback and input at 
roundtables where earlier drafts of the guide were presented and discussed: 
Azad Ali, Muslim Safety Forum (United Kingdom); Aleksander Axelrod, 
Tolerance Foundation (Russian Federation); Suzette Bonkhorst, International 
Network Against Cyber Hate (Netherlands); Mohammed Boudjenane, Candian 
Arab Federation (Canada); Ronald Eissens, Magenta Foundation (Netherlands); 
Valentin Gonzales, Movimiento contra la Intolerancia (Spain); Maria Grjasnow, 
Kulturburo Sachsen (Germany); Suresh Grover, The Monitoring Group (United 
Kingdom); Anhelita Kamiska, Human rights Center Latvia (Latvia); Ivan 
Kuzminovic, Helsinki Committee for Human Rights in Serbia (Serbia); Paule 
LeGendre, Human Rights First (United States); Christine Loudes, International 
Lesbian and Gay Association-Europe (Belgium); Marian Mandache, Romani 
CRISS (Romania); Larry Olomoofe, European Roma Rights Centre (Hungary); 
Rafal Pankowski, Never Again/Collegium Civitas (Poland); Khatuna Tsitntsadze, 
The Union "21 Century" (Georgia); Aleksander Verkhovsky, Centre for Information 
and Analysis-SOVA, (Russian Federation); Kay Wendel, Opferperspektive e.V. 
(Germany). 



A resource guide for NGOs in the OSCE region 



Foreword 



Every year, thousands of people in the OSCE area are victims of violent manifes- 
tations of intolerance. Individuals are threatened, insulted and attacked because 
of their perceived affiliation with a group that shares a particular characteristic, 
such as "race", language, religion or any other similar aspect. Cemeteries, reli- 
gious buildings and memorials are desecrated because they are identified with 
one or more of these groups. 

Hate-motivated crimes and incidents have a stronger impact on victims than 
"ordinary" crimes: They send a message to entire communities. The message is 
that these communities should be denied the right to be part of society. Hate 
crimes instil fear far beyond the boundaries of a municipality or state and, there- 
fore, have the potential to escalate and lead to larger-scale conflicts. 

In recognition of this phenomenon and the danger it poses, OSCE participat- 
ing States have strengthened their commitments and developed instruments to 
ensure a more robust and effective response in combating such crimes and inci- 
dents. While acknowledging that the responsibility for combating hate crimes 
lies primarily with state authorities, the OSCE has also recognized the crucial 
role civil society can play in this endeavor. 

Civil society has often been at the forefront of recognizing the early signs of and 
fighting against intolerance and discrimination. Since civil society representa- 
tives live in the midst of communities, they are able to witness acts of intoler- 
ance before they are reported to the police; they can provide assistance to vic- 
tims while the authorities have yet to set up appropriate mechanisms. Civil soci- 
ety leaders have also often reminded state authorities of their duties to report 
and respond to hate crimes and to protect everyone. In some states, civil society 
has been instrumental in empowering communities to induce social change and 
inspire legal reforms. 

Supporting civil society in its efforts to combat discrimination and foster a cli- 
mate of peace lies at the core of ODIHR's mandate. The ODIHR Resource Guide 
on Preventing and Responding to Hate Crimes is thus part of a wider programme 
aimed at supporting civil society to devise, develop and implement adequate 
strategies against hate crimes. Hoping that this publication will become a stan- 
dard reference, I encourage all users to send to ODIHR any feedback or informa- 
tion they feel will benefit future editions. 



A resource guide for NGOs in the OSCE region 9 



The publication of the ODIHR Resource Guide on Preventing and Responding 
to Hate Crimes would not have been possible without the expertise civil society 
has generously shared with ODIHR. I wish to thank warmly all those who have 
contributed to the development of the Guide. 



Ambassador Janez Lenarcic 
Director of the OSCE Office for 
Democratic Institutions and Human Rights 



10 Preventing and responding to hate crimes 



Introduction 



Crimes motivated by prejudice, also known as hate crimes or bias crimes, occur 
all over the world. 

Respect and equal rights for all are necessary foundations to any stable soci- 
ety. Crimes motivated by prejudice against people because of their identity are 
incompatible with these values. For governments, hate crimes that go unchecked 
pose a serious security challenge, as individual acts can spiral into civil unrest. 
In the most extreme situations, they can lead to wars within and across national 
borders. 

Although the primary responsibility for preventing and punishing hate crimes 
must lie with the state, NGOs have proven they have an important part to play in 
breaking this cycle of violence. 

This resource guide aims to assist NGOs working to prevent and respond to hate 
crimes in the OSCE region by providing essential tools for their work in a simple 
but comprehensive document. 

The guide provides information on hate crimes in the OSCE region, measures by 
governments and civil society to combat them, and examples of strategies that 
NGOs have found useful and effective. 

Background 

Hate crimes are destructive to both individual freedoms and community safety. 
Where they go unpunished, hate crimes challenge the rule of law. Governments 
have increasingly recognized that violent hate crimes can be a threat to inter- 
national security and, to this end, the 56 OSCE participating States have made 
numerous commitments to combat intolerance and discrimination. 
The OSCE has given particular attention to hate crimes, on the grounds that 
they are among the most dangerous manifestations of intolerance. The OSCE's 
Ministerial Council has repeatedly reaffirmed the threat hate crimes pose to the 
security of individuals and to social cohesion, as well as their potential to lead to 
conflict and violence on a wider scale. 1 



1 See, for example, OSCE Ministerial Council Decision No. 10/07, "Tolerance and Understanding, Pro- 
moting Mutual Respect and Understanding", Madrid, 30 November 2007, <http://www.osce.org/documents/ 
mcs/2007/12/28629_en.pdf>. 

A resource guide for NGOs in the OSCE region n 



The OSCE's Office for Democratic Institutions and Human Rights (ODIHR) has 
been tasked with supporting state and civil society actors in their efforts to pre- 
vent and respond to hate crimes. 2 The unique geographical and political scope 
of the OSCE enables ODIHR to bring together people and ideas from Europe, 
Central Asia and North America. Increasingly, governments and civil society in 
the OSCE region have worked in coalition to develop and implement a number 
of groundbreaking efforts to combat hate crimes. 

The role of ODIHR 

ODIHR monitors and reports on hate crimes and responses in the OSCE region 
as part of its mandate, with the goal of assisting participating States in respond- 
ing more effectively to hate-motivated crimes and incidents. An annual report 
is prepared on the basis of data submitted by participating States, international 
organizations, NGOs and media reports. 3 

ODIHR has developed programmes to assist participating States in combating 
hate crimes more effectively. These range from undertaking workshops with gov- 
ernment ministries responsible for data collection and criminal-justice matters, 
to training law enforcement agencies and prosecutors, and providing teaching 
materials for educators. Developing links with and supporting civil society orga- 
nizations is an important element of this work. ODIHR has developed train- 
ing programmes and other activities for the prevention and combating of hate 
crime. 

ODIHR also maintains two publicly accessible Internet resources. Legislation- 
line 4 contains legislative resources from OSCE countries relating to areas of 
ODIHR activities, including hate crimes. In addition, TANDIS, 5 the Tolerance 
and Non-Discrimination Information System, provides easy access to informa- 
tion on issues related to tolerance and non-discrimination throughout the OSCE 
region. Both sites have English and Russian interfaces. Through TANDIS, NGOs 
are able to submit information on hate crimes and incidents, as well as on civil 
society and government initiatives. Many of the additional resources mentioned 
in this guide can be found on TANDIS. 



2 OSCE Ministerial Council, Decision No. 13/06, "Combatting Intolerance and Discrimination and Pro- 
moting Mutual Respect and Understanding", Brussels, 5 December 2006, <http://www.osce.org/documents/ 
mcs/2006/12/22565_en.pdf>. 

3 For the most-recent publications, see the ODIHR website at <http://www.osce.org/odihr/publications. 
htmb. 

4 <http://www.legislationline.org>. 

5 <http://tandis.odihr.pl>. 

12 Preventing and responding to hate crimes 



TheRoleofNGOs 

Although the primary responsibility to combat hate crimes lies with local and 
national authorities, NGO action can be decisive in convincing governments to 
address hate crimes and in guiding their response. 

NGOs can combat hate crimes in a number of different ways, such as: 

• Working with governments to improve legislation; 
Monitoring and reporting incidents; 

• Acting as a voice for victims of hate crimes, especially by serving as inter- 
mediaries with the authorities; 

• Providing practical assistance to victims of hate crimes, such as legal 
advice, counselling and other services; 

• Raising awareness about the existence of discrimination, intolerance and 
hate crimes; and 

• Campaigning for action to meet the challenge of hate crimes. 

Human Rights Defenders 

"Human rights defender" is a term applied broadly to a person who acts to pro- 
mote or protect human rights, individually or in concert with others. Human 
rights defenders, whether individuals or members of NGOs, are identified, above 
all, by what they stand for and what they do. Human rights defenders and oth- 
ers who actively oppose discrimination and hatred are also among the victims 
of hate crimes, as they are sometimes targeted for their association and solidar- 
ity with the victims of discrimination. In this context, states have recognized 
the need to protect human rights defenders. Some hate crime laws are drafted 
to specify that attacks against human rights defenders in response to their anti- 
discrimination activities should also be considered hate crimes. 

The Resource Guide 

This resource guide was written to assist NGOs in their day-to-day work. It 
details how and why NGOs can combat hate crime. This guide assumes some 
prior knowledge of hate crimes. As it is designed as a practical tool, this publi- 
cation does not contain statistics or technical analysis of hate crimes, nor is it 
focused on legal issues. NGOs that would find such information useful should 



A resource guide for NGOs in the OSCE region 13 



refer to the ODIHR annual hate crimes report and the ODIHR publication Hate 
Crime Laws: A Practical Guide. 6 

An important element of this guide is the use of examples of successful projects 
from across the OSCE area. 

The guide deals with the key issue areas in which NGOs may be working and, 
therefore, the chapters are organized in that manner. 



6 Available on line at <http://www.osce.org/odihr/item_ll_36671.html>. 
14 Preventing and responding to hate crimes 



CHAPTER 1 



Key Concepts and 
Arguments 



Hate Crimes: Understanding the Phenomenon 

Hate crimes are criminal acts motivated by bias or prejudice towards particular 
groups of people. 

A hate crime therefore comprises two distinct elements: 

• It is an act that constitutes an offence under criminal law; and 

• In committing the crime, the perpetrator acts on the basis of prejudice 
or bias. 

Thus, the perpetrator of a hate crime selects the victim based on the victim's 
membership or perceived membership of a particular group. Where the crime 
involves damage to property, the property is chosen because of its association 
with a victim group and can include such targets as places of worship, commu- 
nity centres, vehicles or family homes. 

Prejudice or bias can be broadly defined as preconceived negative opinions, intol- 
erance or hatred directed at a particular group. The group must share a common 
characteristic that is immutable or fundamental, such as "race", ethnicity, lan- 
guage, religion, nationality, sexual orientation, or other characteristic. 7 

Hate crimes occur even in countries without hate crime laws: The term describes 
a phenomenon, not a legal concept and, for that reason, laws that deal with this 
issue vary widely across the OSCE. 8 Many governments believe there are no hate 
crimes being committed in their countries, so there is no need to take action to 



7 It is important to note that there remains no clear consensus among OSCE participating States about the 
specific inclusion of this ground for discrimination within the OSCE commitments and that not all participat- 
ing States officially recognize the category of "sexual orientation" within their national legislation. 

8 This, along with the constituent elements of hate crime laws, is described in more detail in Hate Crime 
Laws: A Practical Guide, (Warsaw: OSCE Office for Democratic Institutions and Human Rights, 2009), <http:// 
www.osce.org/odihr/item_ll_36671.html>. 

A resource guide for NGOs in the OSCE region 15 



combat them. But the available evidence suggests strongly that hate crimes do 
occur, to a greater or lesser extent, in all countries. 9 

The prejudices or biases at the base of hate crimes vary. People may be target- 
ed for hate crimes because of their "race", religion, sexual orientation or other 
factors. People with mental or physical disabilities or migrants are frequently 
the targets of hate crimes. Additionally, it is important to bear in mind that the 
motives for a hate crime can be mixed with other factors, so a crime may have 
aspects both of racism and economic gain, for example. A hate crime does not 
have to involve "hate"; any crime committed with a bias motive is considered a 
hate crime. 

Hate crimes can be committed by people with no record of bias-motivated activ- 
ities or other criminal behaviour. Despite popular perceptions, hate crimes are 
not always committed by members of far-right groups or ideological movements. 
For these reasons, hate crimes are very complex phenomena that can be hard to 
recognize and respond to. 

Hate-Motivated Incidents 

An act that involves prejudice and bias of the sort described above but does not 
amount to a crime is described as a "hate-motivated incident". The term describes 
acts motivated by prejudice ranging from those that are merely offensive to those 
constituting criminal acts in which the crime has not been proven. Thus, they 
share the second but not the first element of a hate crime. 

Although hate-motivated incidents do not always involve crimes, such incidents 
often precede, accompany or provide the context of hate crimes. 

The incidents can be precursors to more serious crimes. Records of hate-moti- 
vated incidents can be useful to demonstrate not only a context of harassment, 
but also provide evidence of escalating patterns of violence. 

Data on both hate-motivated incidents and hate crimes provide important indi- 
cators of the state of public security and actual levels of violence affecting partic- 
ular communities. For this reason, in some countries hate-motivated incidents 
are recorded in addition to and separately from hate crimes. This is discussed 
further in Chapter 4: Data Collection, Monitoring and Reporting. 



9 See Combating Hate Crimes in the OSCE Region: An Overview of Statistics, Legislation and National 
Initiatives (Warsaw: OSCE Office for Democratic Institutions and Human Rights, 2007), <http://www.osce. 
org/odihr/item_ll_33850.html>. The European Crime and Safety Survey 2005 put the average portion of the 
population of EU countries that had been victim to hate crimes at 3 per cent, with wide variations in numbers 
between countries. 

16 Preventing and responding to hate crimes 



Hate crimes should be distinguished from discrimination. Although hate crimes 
can be seen as an extreme example of discrimination, and most NGOs that work 
to combat hate crimes also work to combat discrimination, it is important to 
retain a distinction between the two concepts. Acts of discrimination lack the 
essential element of an act constituting a crime. Discrimination issues are dealt 
with under civil law, even if the penalty is a criminal sanction. The legal and 
institutional frameworks governing discrimination and hate crimes, therefore, 
are different. 

Hate Crime and Hate Speech 

Forms of expression that are motivated by, demonstrate or encourage hostility 
towards a group — or a person because of their membership of that group — 
are commonly referred to as "hate speech". Since hate speech may encourage 
or accompany hate crimes, the two concepts are interlinked. In this guide, the 
term "hate crime" is used to describe acts and not discriminatory views or hate 
speech alone. 

States differ considerably as to which forms of expression constitute crimes. 
Direct and immediate threats of violence, as well as incitement to violence, are 
crimes in all OSCE participating States, hence these crimes can be prosecut- 
ed even without a bias motive. Beyond this, however, there is no consensus on 
what other forms of speech should be prohibited. This and other aspects of hate 
speech and NGO responses to it are discussed in Chapter 6: Strategies to Com- 
bat Hate Speech. 

Why Are Hate Crimes Different from Other Crimes? 

The impact of hate crimes can be far greater than that of crimes without a bias 
motive, particularly in their impact on individual victims, those immediately 
associated with them and wider society. This greater impact is one of the key rea- 
sons why hate crimes should be treated differently than the same crimes com- 
mitted without a bias motivation. 

Impact on the Individual 

Hate crimes and hate-motivated incidents frequently leave victims in fear of 
future attacks and of increased violence. This fear comes from the rejection of 
the victims' identity that is implicit in hate crimes. Additionally, hate crimes send 
the message that victims are not an accepted part of the society in which they 



A resource guide for NGOs in the OSCE region 17 



live. As a consequence, those attacked may experience both a sense of extreme 
isolation and greater and longer lasting fear than that experienced by other vic- 
tims of crime. 



Victims of hate crimes have been shown to experience more negative emotions 
than suffered by victims of other crimes. 10 An unhelpful or denigrating response 
to victims of hate crimes can cause further harm to already traumatized peo- 
ple. This secondary victimization can occur, in particular, when representatives 
from broader society, such as police, social-service professionals, doctors or judg- 
es deny or minimize the seriousness of reported hate crimes. For many targets of 
hate crimes, secondary victimization leads to even greater humiliation, degrada- 
tion and isolation. 

Community Impact 

Hate crimes have a similarly destructive impact on the family and friends of the 
victim and on others who share the characteristics that were the object of the 
prejudice and hatred behind the attack. Other members of the target group can 
feel not only at risk from future attacks, but may be as psychologically affected 
as if they were themselves the victims. These effects can be multiplied where vic- 
tims are from groups that have been discriminated against and subject to preju- 
dice for generations. 

The Broader Threat to Society 

When hate crimes are not thoroughly investigated and prosecuted, this can send 
a signal that the perpetrators are free to continue their activities, which may 
encourage others to commit similar crimes. Impunity for the perpetrators of 
hate crimes contributes to rising levels of violence. In the absence of protection 
from hate crime violence, minority communities lose confidence in law enforce- 
ment and government structures, leaving them further marginalized. In the 
worst cases, hate crimes can cause retaliatory attacks by the victim groups, cre- 
ating a spiral of violence. 

Patterns of violent hate crime can be an important indicator of fissures in soci- 
ety, and provide early warning where societies are lurching into social or ethnic 
conflict. 

Legal Perspectives 



10 A report issued by the American Psychological Association likened the symptoms exhibited by victims 
of hate crimes to those exhibited by individuals suffering from post-traumatic stress disorder ("Hate Crimes 
Today: An Age-Old Foe in Modern Dress", American Psychological Association, 1998, <http://www.apa.org/ 
releases/hate.html>). A 2001 study in the United States found that victims of hate crimes suffer more signifi- 
cant consequences than victims of other types of crimes (McDevitt, Balbonic, Garcia and Gui, "Consequences 
for Victims, A Comparison of Bias and Non-Bias Motivated Assaults", American Behavioral Scientist, Vol. 45, 
No. 4,2001, pp. 697-711. 

18 Preventing and responding to hate crimes 



Hate Crime Laws 

Legislation dealing with hate crimes can take many different forms, but broadly 
there are three approaches. The first is to define acts that are already crimes as 
distinct, more serious offences ("substantive offences") if the victim was selected 
on the grounds of his or her membership of a protected group. 
The second approach is sentence enhancement, where the charge before the 
court is the same as if there were no hate motivation, but the court can or must 
impose a higher penalty because of the motivation, which is considered an aggra- 
vating factor. 

The third form involves the creation by states of laws that mandate collection 
of data on hate crimes without creating criminal offences related to them, or in 
addition to criminal laws. 

Different states' hate crime laws differ widely with respect to the characteristics 
of the groups covered. In the OSCE region, legislation concerning hate crimes 
most commonly refers to crimes motivated by prejudice towards persons because 
of their membership of a group defined by "race", religion, ethnicity or national 
origin. Increasingly, participating States' hate crime laws refer also to sexual ori- 
entation, gender and disability. 

Arguments for Hate Crime Laws 

Even states that accept publicly that hate crimes exist do not always recognize 
the need for change to make their laws more effective. 

NGOs have played a major role in convincing legislators of the need for and val- 
ue of hate crime laws in many countries. In order to provide a simple, clear and 
accessible tool for drafting hate crime laws, ODIHR produced Hate Crime Laws: 
A Practical Guide. The guide outlines the major questions to be addressed by 
legislators, analyses the implications of different answers to those questions, 
and gives examples of choices made by different states while drafting these 
laws. The guide is intended to be used by NGOs, policymakers and legislators. It 
describes the main arguments for hate crime laws and is available in a number 
of languages. 

Hate crime legislation is important for a number of reasons: 

• It is a symbolic acknowledgement to potential victims, perpetrators and 
wider society that hate crime is taken seriously; 

The legislative process encourages discussion of the issue, which increases 
public awareness of hate crime; 



A resource guide for NGOs in the OSCE region 19 



• It mandates that law enforcement agencies consider motive, and thereby 
focuses their efforts; 

• It enables victims to see if the law is being properly applied, and to argue 
their case with the authorities where it is not; and 

• It facilitates the collection of more accurate data on hate crime. 



In Croatia, advocacy by coalitions of human rights and anti-discrimination bodies for 
hate crime legislation was successful when, in June 2006, the Croatian parliament 
brought hate crime provisions into the criminal code. The new provision defines as 
a hate crime "any criminal act ... committed for reasons of hatred towards a person 
on the basis of his/her race, skin colour, sex, sexual orientation, language, religion, 
politics or other belief, national or social background, property, birth, education, 
social status, age, medical status or any other attribute". 11 The Women's Network of 
Croatia, a coalition of more than 50 women's and feminist organizations, was among 
the advocates for the legislation. 



Additional Resources 

Barbara Perry (ed.) Hate and Bias Crime: A Reader (New York, NY: Routledge, 

2003). 
Hate Crime Laws: A Practical Guide (Warsaw: OSCE Office for Democratic 

Institutions and Human Rights, 2009). 



11 "Hate Crimes: 2007 Survey", Human Rights First, June 2007, p. 2, <www.humanrightsfirst.info/pdf/07601- 
discrim-hate-crimes-web.pdfx 

20 Preventing and responding to hate crimes 



CHAPTER 2 



Recognizing hate crimes 



The most common flaw in the investigation of hate crimes is the refusal or failure 
of law enforcement bodies to identify a criminal act as a hate crime. Therefore, 
for police officers and for NGOs who receive complaints or interview victims, it 
is essential to have some criteria by which to evaluate whether a case might be a 
hate crime. 

Hate crime indicators are objective facts that signal that a case may involve a hate 
crime. If such indicators exist, the incident should be recorded as a possible hate 
crime and should trigger further investigation about the motive for the crime. 
The existence of such indicators does not prove that the incident was a hate 
crime. The proof of hate motivation will come only after a thorough and com- 
pleted investigation, with a result confirmed by a court. 

Hate crime indicators can be useful for NGOs, as they form an objective and 
consistent factual basis upon which to advocate with police or other governmen- 
tal agencies for treating incidents as possible hate crimes. 

Hate Crime Indicators 

National experts and law enforcement agencies have developed guidelines by 
which to identify hate crimes, including detailed lists of hate crime indicators. 
While these may vary, the most common indicators are listed below. 
Victim and Witness Perception 

The perception of the victim(s) is a primary indicator of bias motivation. These 
perceptions are based on the victim's own experience with prejudice, the cir- 
cumstances of the attack, their identification of the attackers and many other 
factors. Sometimes, witnesses' perceptions can also provide strong indicators of 
the apparent motive of the perpetrator. 

In some OSCE countries, such as Canada and the United Kingdom, any reported 
crime which a victim, witness or police officer believes to have been hate moti- 
vated must be recorded and investigated as a potential hate crime. 



A resource guide for NGOs in the OSCE region 21 



The Conduct of the Offender 

Perpetrators of hate crimes frequently make their prejudices clear before, during 
or after the act. The crucial evidence in most hate crimes consists of the words 
or symbols used by the perpetrators themselves. Those who commit hate crimes 
generally want to send a message to their victims and to others and these mes- 
sages, from shouted epithets to graffiti, are powerful evidence of motivation. 

The Characteristics of the Victim and the Perpetrator 

Although hate crimes are most commonly thought of as involving attacks on 
members of minorities, this is not always the case. Depending on local circum- 
stances, some hate crimes involve minority-upon-minority attacks, and some- 
times minority on majority — this usually happens in places where members of 
a minority in a larger territory are the majority locally. Some circumstances that 
may be indicative of a hate crime include: 

• The "race", religion, ethnicity/national origin, disability status, gender, or 
sexual orientation of the victim differs from that of the offender; 

The victim is a member of a group that is overwhelmingly outnumbered 
by members of another group in the area where the incident occurred; 

• The victim is a member of a community that is concentrated within par- 
ticular areas and was attacked upon leaving that area; 

The incident occurred during an incursion by members of a majority 
group into an area that is predominately populated by members of minor- 
ities (this is a pattern reflecting the historical experience of pogroms, in 
which attacks were carried out on a minority population that was largely 
confined to a particular district neighbourhood); 

• The victim is a member of a minority who is attacked by a group from 
members of a different population group; and 

« There is historical animosity between the group of which the victim is a 
member and that of the offender. 

Characteristics of a victim that may be indicators of hate crime include: 

The victim is identifiable as "different" from the attackers and, often, from 
the majority community, by such factors as appearance, dress, language 
or religion; 

The victim is a prominent figure, such as a religious leader, rights activist 
or public spokesperson, in a community that has faced ongoing discrimi- 
nation; and 

22 Preventing and responding to hate crimes 



• The victim was in the company of or married to a member of a minority 
group. 

The characteristics, behavior and background of alleged offenders can also yield 
several potential indicators of hate motivation. For example: 

• Statements, gestures or other behavior before, during or after the incident 
displaying prejudice or bias against the group or community to which the 
target or victim belongs; 

• Clothing, tattoos or insignia representative of particular extremist move- 
ments, e.g., the use of swastikas or other Nazi insignia or paramilitary- 
style uniforms; 

• The offender's behavior (such as making Nazi salutes or attending rallies 
or protests organized by hate groups) suggests possible membership in a 
hate organization; and 

• The offender has a history of previous crimes with a similar modus ope- 
randi and involving other victims from the same minority group or other 
minority groups. 

What Sort of Property Might be Targeted? 

Indicators can also be identified in attacks on property that suggest bias moti- 
vations. The significance of a particular structure or location to communities 
that face discrimination can be an initial indicator that bias motivation may be 
involved. 

Other indicators that an attack on property may be a hate crime can include: 

• Property targeted has religious or other symbolic importance for a partic- 
ular community, such as a church or a synagogue, a cemetery, or a monu- 
ment commemorating the dead or celebrating historical figures from the 
community; 

• Property targeted is a centre of community life — such as a school, social 
club or shop — for a particular group; 

• Property targeted is different from surrounding property because it is 
owned or occupied by members of a particular community; and 

• Property has been the object of previous similar attacks. 



A resource guide for NGOs in the OSCE region 23 



Was an Organized Hate Group Involved? 

A perpetrator's association with an organization founded on ideologies of preju- 
dice and with a history of violence is an important indicator requiring further 
investigation into motivation. In some countries, membership in or activities 
associated with organized hate groups are criminalized, and crimes committed 
by members of such organizations recorded and prosecuted separately. In some 
countries, racist and xenophobic crimes would, therefore, fall within the ambit 
of "extremist crime". 

Indicators that an organized group was involved in a hate crime include: 

• Objects or items that represent the work of organized hate groups (e.g., 
hate graffiti or attire indicative of a particular group) were observed or left 
at the scene of the incident; 

• An organized hate group had made recent statements threatening 
the group that was targeted or claimed responsibility for the crime 
afterwards; 

• The incident coincided with a date of particular significance to hate 
groups (e.g., Adolf Hitler's birthday); and 

• The incident occurred during or shortly after an event sponsored by a 
hate group, such as a rally, or occurred after a hate group was campaign- 
ing or otherwise active in the neighbourhood. 

When and where did the incident happen? 

The timing and location of an incident may also suggest that it was a hate crime. 
Indicators of this could include: 

The incident was at or near a place commonly associated with members of 
a particular minority group (e.g., housing for refugees and asylum seekers, 
a centre for people with disabilities, or a club or bar with a predominately 
gay clientele); 

• The incident was at or near a house of worship, religious cemetery, or 
home or establishment of a group considered a minority or "outsider" in 
a given neighbourhood; 

The incident occurred on public transport and appeared to be an attack by 
strangers on a member of a visible minority who stood out from others; 

The incident occurred on a date of special significance to the community 
targeted (e.g., religious holidays or days commemorating significant his- 
torical events); or 

24 Preventing and responding to hate crimes 



• The incident occurred only a short time after a change in a minority's 
presence in a particular area (e.g., the first minority family moved into the 
area, or the opening of a refugee centre). 

Previous Hate Crimes or Incident 

Other indicators of hate crimes include: 

• Previous similar incidents have occurred in the same area in which mem- 
bers of the same group were targeted; 

» The victim or victims had received previous harassing or threatening mail 
or telephone calls based on membership in their group; and 

• A previous incident or crime was reported that may have sparked a retal- 
iatory hate crime against members of the group presumed responsible. 

Mixed Motives 

In investigating hate-motivated incidents and crimes, it is important to take into 
account all possible motives. For example, an incident in which a person is sin- 
gled out for attack because of his or her identity may still be a hate crime even if 
the person is also robbed in the course of the incident. A question will arise as 
to whether the crime was motivated in whole or in part by prejudice and hatred; 
in some countries, if there is any mixed motive it will not be treated as a hate 
crime. 

In many reported cases, individuals who have been targeted for attacks because 
of prejudice and hatred have also been victimized in other ways. The fact that 
they also had items of value stolen in the course of these attacks — a cell phone 
or money — is sometimes used to argue that the incident was not a hate crime. 
An important consideration is whether the particular individual was selected as 
a target because he or she was identified as a member of a particular ethnic, reli- 
gious or other group. 

The Nature of the Violence 

Whether the crime takes the form of a physical assault or damage to property, 
when the perpetrators commit a hate crime they often intend to leave a message. 
Indicators of this include: 

• The incident involved extreme or unusual violence, or expressly degrad- 
ing and humiliating treatment, including sexual abuse of victims in 
homophobic crimes; 



A resource guide for NGOs in the OSCE region 25 



• The violence was carried out in a public place or in a form intended to 
make a public impact, such as through video recording by perpetrators; 
or 

The violence involved mutilation in which racist symbols were cut or 
burned onto victim's bodies, or the damage to property included an 
express "message", through the use of symbols or objects that defile or 
desecrate, such as animal blood or excrement. 

Additional Resources 

Extremism in America: A Guide (New York, NY: Anti-Defamation League, 

2002). 
"Guidelines on Hate Crimes and Hate Propaganda", Royal Canadian Mounted 

Police; Ministry of the Solicitor General and Correctional Services of 

Canada, 20 May 1998. 
Karen A. McLaughlin, Kelly J. Brilliant, Healing the Hate: A National Hate 

Crime Prevention Curriculum for Middle Schools (Newton, MA: Education 

Development Center, 1997). 
James J. Nolan III, Jack McDevitt, Shea Cronin, Amy Farrell, "Learning to See 

Hate Crimes: A Framework for Understanding and Clarifying Ambiguities 

in Bias Crime Classification", Criminal Justice Studies, Vol. 17, No. 1, pp. 

91-105. 
Robin Oakley, Policing Racist Crime and Violence: A Comparative Analysis 

(Vienna: European Monitoring Centre on Racism and Xenophobia 2005). 
"Protecting Students From Harassment and Hate Crime: A Guide for Schools", 

United States Department of Education, Office for Civil Rights; National 

Association of Attorneys General, January 1999. 
"Racism as a Crime", European Network Against Racism, 30 October 2006. 
"Working Group on Hate Crime Report", Scottish Executive. Working Group 

on Hate Crime, September 2004. 
"The Yogyakarta Principles: Principles on the Application of International 

Human Rights Law in Relation to Sexual Orientation and Gender Identity", 

Yogyakarta Principles, March 2007 



26 Preventing and responding to hate crimes 



CHAPTER 3 



Working with the 
criminal justice system 



Governments are primarily responsible for fighting hate crime through their 
criminal justice systems. NGOs can work both with communities that face dis- 
crimination and with police and local-government officials. A goal of this inter- 
action is to improve relations between authorities and victims and to make rem- 
edies to hate crime more accessible and reliable. 

Responses of the Criminal Justice System 

Most criminal justice systems collect some form of data with which to evalu- 
ate the performance of law enforcement agencies, prosecutors and the judiciary. 
Information on the number of hate-motivated incidents reported, as well as the 
numbers of arrests, prosecutions and convictions for hate crimes can demon- 
strate the level and success of enforcement efforts. Some cities or other political 
jurisdictions may require police to produce data on hate incidents and crimes, 
even when a national system is not in force that requires such data collection. 

The Role of Police 

Police officers are frequently the first professionals to arrive at the scene of a hate 
crime and police agencies are, in many instances, the only government institu- 
tions capable of conducting a thorough investigation of possible hate crimes. 

What police officers do and say in the first several minutes at a crime scene can 
affect the recovery by victims, the public's perception of governmental commit- 
ment to addressing hate crimes, and the outcome of the investigation. Officers 
who recognize a probable hate crime, interact with the victims with empathy, 
and take action to initiate a hate crime investigation send a strong message that 
hate crimes are a serious issue. 

Police officers and agencies face significant obstacles to monitoring and record- 
ing hate crimes. These include: 



A resource guide for NGOs in the OSCE region 27 



• Policy gaps: The absence of policies or procedures within the police 
agency for recording hate crimes and details of evidence regarding bias 
motivations. 

• Reporting gaps: The lack of formal police-agency procedures for reporting 
information on hate crimes to regional or national offices. 

• Priority gaps: The failure on the part of some political officials and associ- 
ated police agencies to believe that hate crimes are an important and seri- 
ous issue in their country or region, leading them to decide not to record 
hate crimes or to report them to the public or higher authorities. 

• Lack of training: A lack of training for police officers in identifying and 
investigating hate crimes, resulting in insufficient skills to identify hate 
crimes, collect evidence concerning bias motivations and/or fulfill report- 
ing requirements. 

• Concern about the repercussions of reporting: Some police agencies may 
discourage reporting because they believe that there will be adverse con- 
sequences to the agency or the community if others perceive that a seri- 
ous hate crime problem exists. 

• Prejudices: There can be a failure to report hate crimes on the part of some 
police personnel because they share the prejudices of the perpetrators. A 
de facto norm may exist that deters police personnel from responding 
adequately to members of minority groups who report crimes, denying 
them respect and equal protection. In this kind of environment, officers 
might not question victims and perpetrators appropriately about possible 
hate motivation in reported bias incidents, or might be reluctant to report 
that the crime involved hate motivation. 

Enforcement, Response and Prevention 

Police departments throughout the OSCE region vary significantly in the prior- 
ity and attention they attach to addressing hate crimes. Experience has shown, 
however, that even where addressing hate crimes has been a low priority in the 
past, this can change with greater awareness, training or other circumstances. 
Positive changes can often be prompted by the work of NGOs. 

NGOs can advocate for police agencies to develop clear or improved written pol- 
icies for officers regarding when and how to record hate crimes, and can offer 
advice on procedures that will overcome obstacles that prevent victims from 
coming forward. 

NGOs can both monitor police performance and report to authorities in the 
event of any violation of official policies by police officers. NGO monitoring and 

28 Preventing and responding to hate crimes 



reporting can thus provide a safeguard and encourage improved police practices. 
If there should be serious breaches of police procedures or legal norms, NGOs 
may be in a position to approach authorities with a complaint or, if necessary, to 
publicize the problem or initiate legal action on behalf of victims. 

An especially important added value to combating hate crimes can sometimes be 
provided by NGOs if they are able to build a positive relationship with police and 
other officials involved in responding to hate crimes. There are a number of ways 
to begin working with police to improve community responses to hate crimes 
and to advance prevention efforts. These include developing a better understand- 
ing of the structures and authority of diverse police establishments and devel- 
oping working relations and raising awareness of hate crime issues with police, 
including through public-campaign action. 

Many states have multiple police agencies, often with overlapping areas of author- 
ity. City, regional, national and security police all may operate within the same 
geographic area. It is important for NGOs to understand the geographic jurisdic- 
tions and areas of authority of different police agencies, as well as the mechanisms 
for referring matters to those agencies. Some police agencies have ombudsmen, 
oversight boards and other accountability mechanisms with responsibilities that 
include responding to complaints about police conduct. 

In some instances, police agencies may be resistant to enforcing hate crime laws. 
In such cases, it is important to remember that working with police to create an 
effective hate crime enforcement programme is a process that may take con- 
siderable time. This process often begins with NGO staff developing a positive 
working relationship with a single police official. Over time, the trust that is built 
between individuals can result in closer institutional ties between NGOs and 
police agencies. 

Improving Community-Police Relations 

Effective law enforcement and police response to hate crimes are significant- 
ly improved by ongoing communication and trust between targeted communi- 
ties and officers. This can be advanced through training, the creation of a range 
of special structures (such as liaison officers or committees), and new forms of 
interaction. 

Increasing understanding between police and communities is an important part 
of the NGO role, particularly where police may require greater awareness of cul- 
tural factors unique to these communities. These may include issues of gender, 
perceptions of authority, and even such issues as whether interviewees can be 
expected to make eye contact when speaking to police. When hate crimes occur, 



A resource guide for NGOs in the OSCE region 29 



NGOs, police officers and social-service providers will be able to work effectively 
and efficiently with individuals from diverse communities only if they are aware 
of these unique factors. An understanding by police of a community's cultur- 
al differences is important if they are to conduct effective interviews with hate 
crime victims and suspects, collect accurate hate crime information, and provide 
appropriate support services to hate crime victims. 

Becoming culturally aware involves an ongoing process of learning about the 
diverse groups within a community. NGOs, and particularly those with close 
ties to the communities in question, can help by organizing workshops that bring 
together police and community representatives, preparing materials on cultural 
diversity for police training, and taking part in ongoing consultations between 
community leaders and police that can avert misunderstandings. Being aware of 
the practices and perceptions of different groups allows those dealing with hate 
crimes to avoid many of the pitfalls and frustrations common to cross-cultural 
communication. 

In countries were the police are already working actively on behalf of minority 
communities, NGOs can work to further improve police-community relations 
by helping ensure community members understand that police help is available 
and explaining how to obtain it. Some groups of migrants, for example, may 
arrive from countries where they faced persecution, so they may be reluctant to 
interact with police or other authorities in their new country of residence. 

The Ireland-based Gay and Lesbian Equality Network launched a joint partnership 
initiative with the police to address hate-motivated incidents and crimes against 
lesbian, gay, bisexual and transgender (LGTB) people. The "Be Proud, Be Safe" 
campaign includes specially trained gay police-liaison officers who work with LGBT 
people who have been victims of hate-motivated incidents during a weekly drop-in 
session at the Dublin-based gay community centre. 12 



Committees that Bridge the Police- Community Divide 

Committees or task forces can be established that bring together police, local 
government and local community representatives to co-ordinate action against 
hate crimes. NGOs can work with the police to create a task force or joint work- 
ing group that will meet regularly (e.g., monthly) to discuss the needs of targeted 
communities and police action to address these issues. Task force meetings pro- 
vide an opportunity for community members to request information on the sta- 
tus of ongoing hate crime investigations and for police to show transparency in 
their actions. The membership of a task force can come from ethnic, religious and 
other communities targeted with hate crimes, as well as NGOs and supportive 



12 See <http://www.outhouse.ie/groups.asp>. 
30 Preventing and responding to hate crimes 



religious, community and political leaders. Such bodies can facilitate efforts to 
improve understanding between communities and the police, for example by 
inviting police to attend cultural- and religious-minority community events. 

In Sofia, Bulgaria, the Romani Baht Foundation served an important liaison role in the 
course of ongoing disturbances in August 2007 in which Roma protesters clashed 
with police. The foundation hosted meetings between Roma leaders and top 
government officials, leading to an agreement to hold regular monthly meetings, to 
provide increased police protection, and to create special "social police centres" to 
protect the Roma community from racist violence. 13 



NGOs and Police Training 

NGOs can also assist in the development and implementation of training for 
police on dealing with the threat of hate crimes, both at the local and the national 
level. Training can cover such issues as hate crime indicators (how to distinguish 
a hate crime), cultural and gender factors in interviewing, and tolerance issues. 
Training sessions should be required for all officers on the investigation of and 
response to hate crimes and incidents. In some countries, national police acad- 
emies have begun to include the fundamentals of combating hate crimes in their 
curricula. 

In the United States, the Anti-Defamation League (ADL) conducts training and 
provides material on hate crimes and hate groups for police — including military 
police — and for public prosecutors, through a programme called the"Law 
Enforcement Agency Resource Network". Training programmes include expert 
discussions of hate crimes and hate crime laws at the national level and in particular 
states, as well as of extremists in prison, hate symbols and ideology, extremist 
use of the Internet and criminal trends. "Hate CrimeTraining for Law Enforcement 
Professionals" is an interactive ADL programme "that addresses hate crime 
identification within the law enforcement ranks and issues relevant to counseling 
victims of hate crimes and reducing community tensions". 14 



Additional Resources 

"A Guide for the Improvement of Support to Victims of Homophobic Crime", 

Swedish National Police Board, October 2005. 
"Conciliating Compassion Annual Report FY 2005", United States Department 

of Justice, Community Relations Service, 2005. 

13 "A meeting between representatives of the National Police Service and Romani Baht Foundation," Romea. 
cz website, 22 August 2007, <http://www.romea.cz/english/index.php?id=detail&detail=2007_498>. 

14 See <http://www.adl.org/learn/default.asp> and 
<http://www.adl.org/learn/training/hatecrime_training.asp>. 

A resource guide for NGOs in the OSCE region 31 



Core Curriculum for Patrol Officers, Detectives & Command Officers 

(Washington, DC: United States Department of Justice, 1998). 
"Federal Sentencing Guideline Manual", United States Sentencing Commission, 

1998. 
"Guidance on Prosecuting Cases of Racist and Religious Crime", Crown 

Prosecution Service, 2008. 
"Hate Crimes: A local Prosecutor's Guide for Responding to Hate Crimes", 

National District Attorneys Association, American Prosecutors Research 

Institute, April 2001. 
"Hate Crime: Delivering a Quality Service. Good Practice and Tactical 

Guidance", Home Office. Police Standards Unit, Association of Chief Police 

Officers, March 2005. 
"Have You Experienced Homophobic Hate Crime? A Guide on How the 

Criminal Justice Agencies Respond to Homophobic Hate Crime, and the 

Steps You Can Take Towards Stopping It", North Wales Police, Stonewall 

Cymru, August 2008. 
James E. Kaplan, Margaret P. Moss, Michael L. Lieberman (ed.), Stephen 

Wessler (ed.) "Investigating Hate Crimes on the Internet", Partners Against 

Hate, September 2003. 
"Law Enforcement Officer Programme on Combating Hate Crime", OSCE 

Office for Democratic Institutions and Human Rights, September 2006. 
Katy Radford, Jennifer Betts, Malcolm Ostermeyer, Malcolm, Policing, 

Accountability and the Black and Minority Ethnic Communities in Northern 

Ireland (Belfast: Institute for Conflict Research, 2006). 
Katy Radford, Jennifer Betts, Malcolm Ostermeyer, Malcolm, Policing, 

Accountability and the Lesbian, Gay and Bisexual Community in Northern 

Ireland (Belfast: Institute for Conflict Research, 2006). 
"Policy Directive PD 02/06: Police Response to Hate Incidents", Police Service of 

Northern Ireland, March 2006. 
"Racist and Religious Crime: CPS Prosecution Policy", U.K. Crown Prosecution 

Service, 2008. 
"Responding to Hate Crimes: A Police Officer's Guide to Investigation and 

Prevention", International Association of Chiefs of Police, July 2001. 
"Responding to Hate Crimes: An Ontario Police Officer's Guide to Investigation 

and Prevention Ontario Police College", Ontario Police College, September 

2007. 
"Stopping Hate Crime Against the LGBT Community", West Midlands Police, 

2005. 
"Stopping Hate Crime Against Race and Religion", West Midlands Police, 2005. 
"The Role of the Police in Victim Support: A National Strategy", Swedish 

National Police Board, September 2003. 



32 Preventing and responding to hate crimes 



CHAPTER 4 



Data collection, 
monitoring and reporting 



What official information is collected? 

Most governments collect some form of crime data as a necessary tool of law 
enforcement, with the collection function the responsibility of the police and 
national security authorities. Other data are collected by public prosecutors and 
the judiciary. In some cases, hate crime data are also collected by state education 
systems, with central data collection under the authority of ministries of educa- 
tion. The nature of data varies, however, in the crimes monitored and in the cat- 
egories of bias taken into account in monitoring and reporting systems. 

The European Union's Fundamental Rights Agency (FRA, formerly the Europe- 
an Monitoring Centre on Racism and Xenophobia), regularly assesses the hate 
crime data-collection mechanisms of EU Member States. Although defined in 
terms of data on "racist violence and crime", its criteria are also relevant for data 
collection on all violent hate crimes. 15 

Even when nationwide data are not available from national authorities, NGOs 
can sometimes access data from police agencies, district or city prosecutors, and/ 
or the courts. Similarly, NGOs may be provided information by the offices of city 
or regional public prosecutors on the number of cases handled within a given 
period that include hate crime elements. Often, data that are not regularly pub- 
lished may be available upon request, particularly when NGOs have regular con- 
tact with police authorities or prosecutors concerning hate crimes. 

Obstacles to Obtaining Reliable Hate Crime Data 

The absence of accessible law enforcement data on hate-motivated incidents and 
crimes can be attributed to a number of factors. In some cases, data may be avail- 
able within the security services but withheld from the public on national-secu- 
rity grounds. In other cases, data may be unavailable simply because police have 



15 Report on Racism and Xenophobia in the Member States of the EU (FRA, August 2007), p. 118-19, <http:// 
fra.europa.eu/fraWebsite/products/publications_reports/ar2007_part2_en.htm>. 

A resource guide for NGOs in the OSCE region 33 



received no instructions to compile information on motivations of hatred and 
prejudice when receiving complaints or conducting investigations. Even where 
hate crime laws are in force and official crime-report data are required, obstacles 
to data collection may be present both within the law enforcement establishment 
and within the communities under threat. 

Obstacles to hate crime monitoring and reporting generally fall in two areas: fac- 
tors discouraging victims from reporting to police, and factors that result in inci- 
dents not being recorded as having hate motivations. These factors result in both 
under-reporting and under-recording of hate-motivated incidents and crimes. 
NGOs can help address both problems. 

The previous chapter of this guide (Working with the Criminal Justice System) 
offered a number of reasons why hate crimes may be under-recorded and set out 
some strategies to address this problem. With regard to under-reporting by vic- 
tims, there are many reasons victims may be reluctant to report hate crimes to 
police and public authorities. These factors include: 

• A belief that nothing will happen: Many victims lack confidence that 
law enforcement or government officials will take appropriate action to 
respond to their hate crime report, either as an ordinary crime or as a 
hate crime; 

• Mistrust or fear of the police: Victims who belong to a group that has his- 
torically been subjected to harassment, violence or general lack of protec- 
tion by police may not want to have any contact with police, including 
reporting hate crimes. Individuals who believe that police have commit- 
ted hate crimes or are complicit in hate crimes perpetuated by others may 
be scared to report hate crimes. Immigrants or refugees who have fled 
their country of origin because of government-supported violence may 
not trust police in their new country of residence; 

• Fear of retaliation: Many victims fear that if they report a crime the perpe- 
trators or others with similar views will retaliate against them, their fam- 
ily members or the community to which they belong. In addition, if a hate 
crime perpetrator is linked to a hate organization, victims may fear being 
targeted by members of this or other organizations; 

• Lack of knowledge of hate crime laws: Many people may be unaware that 
hate crime laws exist or how or where to report these crimes; 

• Shame: Some victims feel ashamed and embarrassed in the aftermath of 
a hate crime, either believing that their victimization was their own fault 
or that their friends, family members and/or community will stigmatize 
them, branding them as socially unacceptable should their treatment be 

34 Preventing and responding to hate crimes 



made publicly known. While this is also a factor in ordinary crimes, a 
sense of shame and degradation may be more acute in an incident of hate 
crime because individuals are being victimized because of their very iden- 
tity. The issue of shame may be particularly significant as an obstacle to 
reporting hate crime attacks in cases involving sexual violence; 

• Denial: In order to cope with the trauma of a hate crime, some victims 
deny or minimize the impact and seriousness of the crime; 

• Fear of disclosing their sexual orientation: For homosexual, bisexual, and 
transgender individuals, reporting a hate crime may mean publicly dis- 
closing their sexual orientation or gender identity. Victims of anti-homo- 
sexual hate crimes in some countries may be worried that disclosing their 
sexual orientation could lead to them being further victimized, or even 
criminally prosecuted for homosexuality; 

• Fear of disclosing their ethnic, religious or political affiliation: Members of 
ethnic, religious or political minority groups sometimes fear that disclos- 
ing their identity could lead to discrimination or other negative conse- 
quences; and 

• Fear of arrest and/or deportation: Individuals who are not citizens of the 
country where they have been victimized may fear that, even as crime 
victims, their involvement with police or government may result in arrest 
and/or deportation. 

In addition to the points above, which relate to victim fears and perceptions, oth- 
er factors that may lead to under-reporting of hate crimes include: 

• Hate crime laws do not cover certain forms of discrimination: If hate crime 
laws do not cover certain forms of discrimination, such as violence moti- 
vated by gender identity or sexual orientation, members of groups vulner- 
able to these attacks are less likely to report evidence in these incidents or 
describe an attack as a hate crime; and 

• Victims may be discouraged by police or other authorities from filing a com- 
plaint: In some instances, victims who were prepared to file a formal com- 
plaint may be deterred from doing so because police officers encourage 
them not to or tell them that identifying hate motivation is not appro- 
priate for a complaint. Police may, for example, assert that a crime was a 
minor affair or a youthful prank and that nothing would come of a for- 
mal complaint. They may point out that a formal complaint could cre- 
ate further problems of retaliation for the victim or that they have more 
serious crimes to investigate. In some instances, police may record only 



A resource guide for NGOs in the OSCE region 35 



part of a statement, excluding details of hate motivation provided by a 
complainant. 

How Can NGOs Improve the Recording of Hate Crimes? 

If crimes are not recorded, it allows state authorities to believe or assert that 
there are no hate crimes occurring. NGOs can monitor the overall incidence of 
hate crimes, as well as the official response to particular cases. By monitoring 
and reporting hate crimes, NGOs can identify trends and take action on indi- 
vidual cases. 

A manual produced by the Organization of Chinese Americans explains that data 
available through NGO monitoring " is necessary for effective prevention and 
response". 15 More specifically, hate crime data collection: 

Places the community on alert to lookout for the safety of its residents; 

Increases the likelihood of victims reporting hate crimes; 

Provides the community an opportunity to denounce hate publicly and to heal 
wounds; 

Counters the tacit message of acceptance that the community would otherwise 
be sending if it did not respond when a hate crime occurs in its midst; 

Educates the general public about the true prevalence of hate crimes; 

Presents the community with the opportunity to discuss ways to deal with hate 
crimes (e.g., public education, community organization, legislative advocacy, 
youth programmes and police-community partnerships); and 

Gives lawmakers, government officials and other funders the information 
necessary for them to decide on funding for education, training, prevention and 
victim assistance. 



NGOs also play a role in providing channels for people to bring complaints 
against the police, with due safeguards to ensure confidentiality where victims 
lack confidence in official agencies. In addition to provisions for NGOs to rep- 
resent victims in bringing complaints before official anti-discrimination bodies 
or public prosecutors, NGOs can also bring complaints about discriminatory 
action, including violence, by the police. 



16 Responding to hate crimes: A Community Action Guide, Second Edition (Washington: Organization of 
Chinese Americans, 2006), p. 9. <http://www.ocanational.org/images/stories/docscenter/ocahatecrime2006. 
pdfx 

36 Preventing and responding to hate crimes 



In the United Kingdom, where hate incidents can be reported to police either by the 
victim or by someone acting on their behalf, the Community Security Trust has been 
accorded third-party reporting status since 2001 .This allows the organization to act 
as a representative of victims who are unable or unwilling to report to the police 
directly. 17 

Collecting Information on Hate Crimes 

The collection and dissemination of data on hate crimes is an important part of 
any effort to improve prevention and response. To confront the problem, the local 
and national authorities and the public need to know its real nature and extent — 
and the threat the problem poses to society. Even when particular communities 
face everyday violence driven by prejudice, the society as a whole may be largely 
unaware of its severity or the way it compounds other forms of discrimination. 
Where official data collection is ineffective, data from NGOs and other monitors, 
surveys and information from the media can show that there is a problem that 
calls for both political action and new legislation if it is to be dealt with. 

Many NGOs gather information and generate data on their communities' own 
hate crime realities. The data collected over time by NGOs can be subject to 
much the same analysis as official data, although this does not substitute for 
official data collection. NGO information, including data collected from sur- 
veys, can show changing patterns of violence, including who is the target of hate 
crimes, who carries them out, and the need for urgent preventive action. This 
information can be useful to police and NGOs in developing multi-year plans 
for response and prevention. Accompanied by strong advocacy, this data collec- 
tion and analysis can, in turn, be used to help shape policy at the levels of local 
or national government. 

NGOs can also monitor the response of police, prosecutors and the judiciary to 
hate crimes and periodically publish this information. This provides a basis for 
civil society to review government action and ensure hate crimes are not com- 
mitted with impunity. 

Research undertaken by Amsterdam's Anne Frank House, in association with Leiden 
University, examined police investigations and prosecutions, with findings for 2006 
published in a December 2008 report, Opsporing en vervolging in 2006 (Investigation 
and Prosecution in 2006). 18 



17 "Anti-Semitic Incidents Report 2007," Community Security Trust, 2008, <http://www.thecst.org.uk/docs/ 
Incidents_Report_07.pdf>. 

18 "Racism and Extremism Monitor: Investigation and Prosecution in 2006", Anne Frank House and Leiden 
University, December 2007, <http://www.annefrank.org/content. asp?PID=817&LID=2>. 

A resource guide for NGOs in the OSCE region 37 



Community-based organizations are well placed to know of hate crimes and 
incidents involving their own communities, particularly those that provide sup- 
port to victims. Information on specific cases may be collected by NGOs with 
a view to serving as an intermediary with public authorities, seeking justice and 
soliciting official support for victims. 

Some common means of information gathering include: 

• Published Data: Review of newspaper, Internet and other public accounts 
of hate crimes and incidents, including Internet sites and publications 
from extremist organizations, may disclose important information. 
Additionally, reviewing the websites of governmental agencies and other 
NGOs may yield anecdotal information, hard data and useful analysis. As 
NGOs seek to build credibility for their monitoring, it is vital that they 
identify the sources of the information they cite; 

• Interviews: NGOs are often uniquely placed to talk to the victims of hate 
crimes, their families and witnesses about their experiences. In conduct- 
ing and documenting interviews with victims, certain special consider- 
ations need to be taken into account. These are discussed further below 
(See Chapter 5: NGOs Supporting Victims); 

• Group discussions or "focus groups": A "focus group" is a small group 
assembled for a form of qualitative research in which people are asked 
for their views on or to describe their experience with particular issues. 
Meetings can be held with small numbers (generally between four and 
12) of people from groups that have traditionally been targeted with hate, 
discrimination and hate crimes. It is often helpful to ask participants to 
speak or write about incidents they have witnessed or experienced. Many 
targets of hate find it easier to write about incidents than to speak about 
them. Summaries of the information provided by focus-group partici- 
pants should be produced, with due consideration for confidentiality; 

• Surveys: NGOs may be able to conduct surveys of members of discrete 
population groups concerning their experience with hate crimes. Through 
surveys, NGOs can retrospectively analyze the incidence of hate crimes 
over a given time. Surveys may involve relatively small groups of people 
and can be carried out through interviewing or through such means as 
an Internet questionnaire. It is important to define clearly the methodol- 
ogy used for a survey, including the parameters of the group surveyed and 
the criteria by which its members were selected, their number, the precise 
questions put to them, and the conditions under which their input was 
provided. Surveys can be meaningful even when polling a relatively small, 
but precisely defined sample of the population. 



38 Preventing and responding to hate crimes 



In the Russian Federation, Amnesty International conducted a survey among a 
sample of people of African origin living in Moscow, asking them to describe their 
experience with racially motivated violence from May 2001 to April 2002. In total, 
the 1 80 respondents reported 204 attacks. 19 A 2006 survey by the Open Society 
Institute's Criminal Justice Initiative found that over half of all people stopped by the 
Moscow Metro police were riders whose appearance was non-Slavic, although these 
persons made up less than five percent of all Metro patrons. The survey was based 
on the reports of monitors at over 1 ,000 police stops. It found that ethnic profiling 
was both pervasive in the Moscow Metro but also largely futile: The study concluded 
that only 3 per cent of the police stops "resulted in even an administrative infraction 
such as possessing improper documents". 20 



Organizations that operate emergency hot lines for complaints of hate crimes 
and incidents receive detailed information on specific cases that often must 
remain confidential. On the other hand, they can count the specific complaints 
received and break them down into categories of incidents in a way that gen- 
erates useful data. In doing so, the confidentiality of hate crime victims must 
always be respected, being sure to exclude information that would identify par- 
ticular individuals. 

NGOs that are unable to collect comprehensive information on cases of hate 
crimes may be able to gather useful information concerning particular groups 
under threat. A foreign students' association may be able to do a survey of its 
members concerning each student's experience with criminal violence they 
believe was motivated by prejudice and hatred during a particular time period. 
Or an amateur football club made up of mostly African immigrants could sur- 
vey its members' experiences with hate crime over a year. Such surveys can pro- 
vide information concerning particular crimes and incidents, but also provide 
a basis for reporting the level of violence experienced among a specific number 
of individuals. The number of specific cases reported by a group sharing similar 
characteristics may be a basis for extrapolating the proportion of those within 
the broader group from which the sample was drawn who have suffered similar 
treatment. The resulting numbers, however, have to be considered with caution. 

NGOs can make good use of this information and data. Detailed descriptions 
of particular crimes, as well as statistical information on crimes, can be used to 
inform the public, assist in analysis, and lobby governments to take action. 



19 "Dokumenty!" Discrimination on Grounds of Race in the Russian Federation (London: Amnesty Interna- 
tional, 2003), p. 43, <http://www.amnesty.org/en/library/info/EUR46/001/2003>. 

20 Ethnic Profiling in the Moscow Metro, (New York, Open Society Institute, June 2006), p. 10, <http://www. 
soros.org/initiatives/osji/articles_publications/publications/profiling_20060613>. 

A resource guide for NGOs in the OSCE region 39 



In Northern Ireland, NGO advocacy based on research on the incidence of 
homophobic crimes led directly to the enactment of legislation punishing 
homophobic hate crimes and to requirements for comprehensive police statistics 
on this type of violence. In July 2003, the Institute for Conflict Research published 
An Acceptable Prejudice? Homophobic Violence and Harassment in Northern Ireland, a 
report drawing on police data and other research to document and raise awareness 
about homophobic hate crime. Its recommendations included the need for new 
hate crime legislation, more inclusive reporting by and training for police, and 
measures to address homophobic bullying in the school system. The Institute built 
on these efforts by providing training, support and assistance to other NGOs to 
work with communities, police and local authorities to improve response to the 
problem. 21 

Monitoring Individual Cases 

NGOs can monitor the progress of responses to particular hate crimes in order 
to determine if there are specific or systemic shortcomings in a given locality or 
on a national scale. This type of monitoring can focus on any or all aspects of a 
particular hate crime case, including police investigation, prosecution, delivery 
of services to victims and press coverage. This type of monitoring requires NGOs 
to develop extensive knowledge about particular cases and may be an essential 
part of the provision of legal or other assistance by the NGO. The monitoring of 
individual cases should ideally involve follow-up to assess the effectiveness and 
adequacy of the response by national or local authorities. 

Information on incidents and crimes must be collected in a systematic manner in 
accordance with consistent criteria if accurate, comprehensive and comparable 
data are to result. Some monitoring systems produce statistics that are broken 
down by the particular groups that are victimized. Other statistical breakdowns 
may be undertaken to identify incidents by bias motivation. Both approaches are 
useful, and in some cases official hate crime statistics reflect both the general 
categories of bias motivation (e.g., racism or anti-Semitism) and the particular 
groups with which victims under these categories are identified (e.g., people of 
African or Jewish origin). 

Whatever the case, practical methodologies for data collection and analysis 
should include a breakdown of data into useful categories. These include the 
following: 

• The Groups Targeted: Data that identify the particular groups affect- 
ed by hate crimes are an essential tool for police planning and resource 



21 Neil Jarman and Alex Tennant, An Acceptable Prejudice? Homophobic Violence and Harassment in 
Northern Ireland (Belfast, Institute for Conflict Research, 2003), <http://www.conflictresearch.org.uk/docu- 
ments/ICR_Homoph.pdf>. 

40 Preventing and responding to hate crimes 



allocation. They should further enable government agencies and NGOs 
alike to increase preventative action to reduce the level of hate crimes 
directed at those groups. The identification of the particular groups tar- 
geted is also an indicator of the different forms of prejudice motivating 
hate crimes. 

• Location of Hate Crimes: Geographical data that show the incidence of par- 
ticular kinds of crime in cities, rural areas or distinct regions of a country 
are an important tool for law enforcement and political decision makers 
concerned with public policy and resource allocation. Patterns of hate 
crime violence may be associated with particular areas. Such information 
can be an important factor in enhanced law enforcement and preventive 
efforts in particular geographic areas; and 

• The Perpetrators: Information on the perpetrators can lead to the identi- 
fication of the social foundations underlying hate crime activity and can 
result in more focused prevention efforts. For example, data showing a 
high percentage of hate crimes being committed by students can indi- 
cate a need for increased prevention programming in schools. However, 
as NGOs are unlikely to have access to information other than that which 
is in the public domain during an investigation and prosecution, their 
capacity to collect this is limited. 

Additional Resources 

"Addressing the Hate Crime Data Deficit: Recommendations of the Anti- 
Defamation League", Anti-Defamation League, November 2006. 

Jack McDevitt, Shea Cronin, Jennifer Balboni, Amy Farrell, James Nolan and 
Joan Weiss, "Bridging the Information Disconnect in National Bias Crime 
Reporting: Final Report", Center for Criminal Justice Policy Research, 
Northeastern University, 2002. 

Dr. Christine Loudes and Evelyne Paradis, Handbook on Monitoring and 
Reporting Homophobic and Transphobic Incidents, (Brussels: European 
Region of the International Lesbian and Gay Association, 2008). 

"Hate Crime Data Collection Guidelines: Uniform Crime Reporting" United 
States Department of Justice, Criminal Justice Information Services 
Division, October 1999. 

Jack McDevitt, Jennifer M. Balboni, Susan Bennett, Joan Weiss, Stan 

Orchowsky, Lisa Walbolt, "Improving the Quality and Accuracy of Bias 
Crime Statistics Nationally: An Assessment of the First Ten Years of Bias 
Crime Data Collection: Executive Summary", Northeastern University, July 
2000. 

"National Incident-Based Reporting System. Volume 1, Data Collection 
Guidelines", United States Department of Justice, Criminal Justice 
Information Services Division, August 2000. 

A resource guide for NGOs in the OSCE region 41 



"ODIHR Law Enforcement Officer Programme on Combating Hate Crime: 

Data Collection Template - Incident Report", Annex D in Combating Hate 

Crimes in the OSCE Region: An Overview of Statistics, Legislation, and 

National Initiatives, (Warsaw: OSCE Office for Democratic Institutions and 

Human Rights, 2005). 
"OSCE Tolerance Implementation Meeting on Addressing the Hate Crime Data 

Deficit (Vienna, 9-10 November 2006) Meeting Report", OSCE, April 2007. 
"Recommendations of the NGO Preparatory Meeting to the OSCE Tolerance 

Implementation Meeting: Addressing the Hate Crime Data Deficit", OSCE, 

November 2006. 
"Reporting Manual: Uniform Crime Reporting Incident-Based Survey", 

Canadian Centre for Justice Statistics, Policing Services Programme, 

February 2008. 
"Standardized Police Training & Data Collection on Hate-Motivated Crime", 

Canadian Centre for Justice Statistics, November 2006. 
"Training Guide for Hate Crime Data Collection: Uniform Crime Reporting", 

United States Department of Justice. Criminal Justice Information Services 

Division, 1996. 



42 Preventing and responding to hate crimes 



CHAPTER 5 



NGOs supporting victims 



NGOs are often uniquely positioned to serve as bridges among police agencies, 
community leaders and others. NGOs can also provide direct support for victims, 
including by establishing centres for support and counseling. NGOs can provide 
victims with the information they need to lodge formal complaints against the 
perpetrators of hate crimes and receive compensation and government benefits, 
and also provide practical help with medical care and other needs. 

Helping Victims to Report Hate Crimes 

Many NGOs dealing with hate crimes work hard to eliminate the obstacles that 
lead victims to choose not to formally report hate crime incidents. Their work 
includes helping to create an environment of confidence in which victims and 
their families feel able to file a complaint with authorities without fear of dismis- 
sive treatment or reprisal and with a well-founded belief that doing so will do 
them and their community some good. 

An important issue for NGOs providing victim support is ensuring the best inter- 
ests of the victim are respected. This is particularly important when determining 
whether a formal complaint is made to authorities, whether the name of the vic- 
tim is released to the media, or whether details of an incident are used in advo- 
cacy calling attention to hate crimes. After victims are informed of their options, 
NGOs should always take into account their wishes in these cases. NGOs should 
inform victims about any support services they provide and their collaboration 
in broader actions to combat hate crimes. 

Emergency Assistance 

Many NGOs have 24-hour emergency telephone and Internet hotlines for hate- 
crime victims, through which they, their families or their friends can report 
hate-motivated incidents and situations in which they feel an attack is imminent. 
NGOs can offer advice, a range of counseling and direct support services, and 
assistance to victims who wish to contact the police or other local authorities. 

In 2008, the Latvian Centre for Human Rights, with European Union funding, 
produced a 1 6-page brochure on hate crimes, including information on how to 
report them, what legal and practical assistance is available to victims, the issue 
of compensation in criminal cases and civil law, and useful telephone numbers 

A resource guide for NGOs in the OSCE region 43 



and addresses. Practical advice includes where to call for medical assistance and 
other state services. The brochure explains how to contact the "Skalbes"crisis 
and consultation centre — located in Riga — which provides services from 
psychologists, psychotherapists, lawyers and psychiatrists. 22 

Accompanying Victims to Police or Other Government Agencies 

Many victims feel more comfortable in reporting hate crimes to law enforce- 
ment and other official agencies if they are accompanied by a person whom they 
trust with experience in these matters. Accompaniment by NGO representatives 
can help ensure that official bodies treat complainants with respect, record testi- 
mony fully and accurately and observe established procedures. Accompaniment 
can also provide victims and their families with the sense of security they need 
to approach official bodies and to bring a complaint into the open. 

Representing Victims 

In many cases, NGOs can represent victims in interactions with police and other 
public bodies, such as schools or housing authorities. In some cases, where spe- 
cific NGOs are acknowledged as "third parties" that can report crimes on behalf 
of victims, NGOs may make the initial criminal complaints of hate crimes to 
public authorities. NGOs may also represent victims in efforts to secure medical 
assistance or compensation for injuries and damage to property. In some coun- 
tries, NGOs can also represent victims in proceedings before specialized nation- 
al anti-discrimination bodies. 

NGOs can also serve as the legal representatives of hate crime victims in crimi- 
nal cases, in civil court cases seeking financial damages and compensation, and 
in other situations. 

In the Slovak Republic, the Bratislava-based League of Human Rights Advocates 
(LHRA), a partner of the European Roma Rights Centre (ERRC), has provided legal 
representation for Roma families under continuing threat in Zahorska Ves. In May 
2007, five masked men attacked the Sarkbzy family in a makeshift shelter at the 
site of the family compound, which was destroyed in a similar attack in 2003. The 
attackers reportedly beat members of the family, including a mother and child, with 
wooden clubs and iron rods and destroyed their furniture. A Bratislava court affirmed 
the right of the family to remain in a temporary shelter on the land in response to a 
petition from an LHRA attorney, who provided legal representation to the family. 23 



22 Hate Crimes (Riga: Latvian Centre for Human Rights, 2008), <http://www.humanrights.org.lv/upload_ 
file/Hate_Crimes.pdf>. 

23 See "2008 Hate Crime Survey: Roma and Sinti", Human Rights First, <http://www.humanrightsfirst.org/ 
discrimination/reports. aspx?s=roma-and-sinti&p=individual#slovakia>. 

44 Preventing and responding to hate crimes 



In Spain, affiliates of the Federacion de Asociaciones de SOS Racismo del Estado 
Espahol provide free legal assistance in response to racist attacks and other forms of 
discrimination, as well as online systems through which complaints can be made. 
Complaints are then taken into account in the production of an annual report. In 
September 2006, SOS Racismo Catalunya provided legal representation to three 
young immigrants from Gambia and a Spanish friend who were attacked by a 
large group of young people upon leaving a concert in Barcelona. The four were 
subjected to xenophobic verbal abuse and beatings; one of them was hospitalized 
in an intensive care unit for five days. 24 

In Council of Europe countries, NGOs have represented hate crime victims in 
cases brought before the European Court of Human Rights, winning rulings 
with important consequences for the protection of human rights in the future, 
as well as financial compensation. (See Chapter 8: NGO Advocacy: An Interna- 
tional Framework.) 

In the United States NGOs have won large financial awards for hate crime vic- 
tims through civil suits against extremist groups. 

Medical Services 

In many cases NGOs have programmes for medical services, including psycho- 
logical counseling. NGOs often refer hate crime victims to other organizations 
and assist in gaining access to state health services for medical help. 

Advocating for Services 

NGOs can be advocates for victims with local government and other govern- 
ment agencies in securing social benefits, such as medical care, repair of dam- 
aged property, or new housing. In cases in which hate crime victims also face 
discrimination in accessing social benefits that should be available to all, NGOs 
can seek remedies through direct contact with political authorities, through the 
courts and through public campaigns. 

Empowering Victims 

NGOs, through support and encouragement, can help victims regain a sense of 
confidence in their community and control of their lives. NGOs can help con- 
vince governments to give a higher priority to responding to hate crimes and 
help convince the public that every hate crime harms the larger society. NGOs 
can give each victim a voice and ensure that this voice is heard. 

Community Support for Victims 

Community members can contribute to reducing victims' sense of isolation by 
showing their support for victims. Organizing community members to write 



24 "Hate Crimes in the OSCE Region - Incidents and Responses: Annual Report for 2007", OSCE Office for 
Democratic Institutions and Human Rights, October 2008, p. 16, < http://www.osce.org/odihr/item_ll_33850. 
htmb. 

A resource guide for NGOs in the OSCE region 45 



letters of support or to send donations to victims is an effective way to make a 
community statement against hate. Victims often need monetary assistance to 
pay for costs incurred as a result of the crime, including medical bills, lost wages 
and repairing or replacing damaged property. It is sometimes possible to partner 
with local media outlets to publicize the method for sending donations or letters 
of support. 

Meeting with Victims: Listen, Validate, Refer 

When victims turn first to NGOs, the NGO response will often determine 
whether they will subsequently report the crime to law enforcement or other 
agencies. The first meeting between an NGO representative and a victim can be 
crucial. NGOs with extensive experience in dealing with hate crime victims have 
developed some basic guidelines to ensure that victims are dealt with in a way 
characterized by respect, sensitivity and practical utility. These guidelines form 
the basic norms for interviews with hate crime victims. 

There are several basic elements to take into account by NGOs when victims 
come to them to report hate crimes, as set out below. 

Move Fast 

It is important to meet with victims soon after the hate crime occurs, for a num- 
ber of practical reasons: 

• Victims may need immediate assistance, including medical treatment, 
repair of damaged property and new housing; 

• Victims' memories about the details of hate crimes will be clearer the 
sooner they are interviewed; and 

• Some perpetrators of hate crimes continue to commit hate crimes and 
increase the level of violence if they are not identified and apprehended. 
Beginning an investigation soon after a hate crime is committed increases 
the chance that the perpetrators can be stopped before they attack again. 

Explain and Refer 

NGO representatives should explain at the outset of the first meeting who they 
are, what they can and cannot do, and what others can do. Being clear about the 
limits of what can be done and not raising false expectations is essential to build- 
ing trust. NGO representatives meeting with victims should, therefore: 

• Explain the purpose of the interview and how what is learned will be used 
on behalf of the victim; 



46 Preventing and responding to hate crimes 



• Explain that the interviewee's name and other identifying details will be 
kept confidential unless the interviewee agrees otherwise, such as for use 
in an official complaint; 

• Explain the various forms of support that are available, both directly from 
the NGO and from other private and public agencies; 

• Refer the victim of a hate crime to appropriate resources, which may 
include counseling, medical care and/or law enforcement; and 

• If information gleaned from the interview will be used to combat hate 
crimes more broadly, explain how this will be done. 

Listen 

In meeting with victims, it is important to provide a safe space, a trained inter- 
viewer and, above all, to listen to the victim. Describing a hate crime is often dif- 
ficult and upsetting for the victim, so trained interviewers should conduct the 
interviews. Interviewers should ensure that they are in a space in which victims 
will feel safe and confident that they will not be overheard. If the person with 
whom the victim makes initial contact is not able to conduct an interview, he or 
she can let the victim know whom to speak with and, if possible, assist the victim 
in contacting the appropriate person. 

The most effective way to conduct an interview is to listen to the victim's story 
without offering advice. It is, however, completely appropriate to offer verbal sup- 
port, such as: "I'm sorry this happened to you" or "No one should have to feel 
like this." Document the details of the incident as the victim reports them. (See 
below, "Taking Notes".) 

Validate 

NGOs involved in interviewing victims should take into account that one of the 
victim's biggest fears is that he or she will not be believed. The response from 
the first person a victim reports to may be very important in determining if the 
victim continues seeking the assistance he or she needs. NGO staff — as well as 
police officers and others — can respond to victim accounts by saying that they 
are sorry about what happened. This validates the victim's feelings without pre- 
judging the results of further investigation and reassures the victim that he or 
she is valued as a person. 

Taking Notes 

A record of the interview is important for subsequent action. It is important to 
take handwritten notes of interviews with victims of hate crimes or hate-motivat- 
ed incidents. Many NGOs use standard formats for interviews that can facilitate 



A resource guide for NGOs in the OSCE region 47 



note taking as well as ensure that basic information is covered. It is very difficult 
to help a victim if an NGO does not have a clear record of what occurred. 

Interviewers should keep in mind that it can sometimes be important to record 
direct quotations precisely in their notes. These may include particular descrip- 
tive phrases used by the interviewee to describe the attack or his or her feel- 
ings during or after the attack. Similarly the interviewee's memory of the pre- 
cise words used by his or her attackers before, during or after an attack may be 
important to record as a direct quote, without summarizing or paraphrasing. If 
the interviewee decides to make a complaint to police or other public authorities, 
or decides that elements of the case can be used in media or campaign action, 
these statements may be important to have on record. 

After interviewing the victim, it is important to prepare a typed interview sum- 
mary. This avoids the difficulty that others may have in reading handwritten 
notes. 

Critical Details to Obtain 

Interviews of hate crime victims should elicit detailed information about the 
incident. The basic elements of who did what to whom, when, where and why are 
important parts of the victim's account. Interview records should be kept secure. 
Basic details to obtain in an interview include: 

The victim's name and how to contact him or her (this may include an 
address and telephone number, or an institution or person in the local 
community who can contact the victim); 

The date, time and location of the incident; 

• A clear description of what happened and what was said. It is particularly 
important to include the victim's memory of exactly what the perpetra- 
tors said, including any offensive or degrading language or slurs; 

• The impact on the victim, including any physical injuries, loss or destruc- 
tion of property and emotional distress; 

« The names, addresses and telephone numbers and description of any wit- 
nesses to the incident; and 

• Details of any contact with local government or other official bodies to 
report the incident or to seek medical or other attention, as well as the 
responses of these official bodies. 



48 Preventing and responding to hate crimes 



Ensure Confidentiality 

Interviews should be conducted in private and notes should be kept confidential, 
until and unless the interviewee determines otherwise. It is important to assure 
victims that their identity will be confidential until they make the decision to 
report the attack to the police or other government agencies. Many hate crime 
victims are scared that the perpetrators or others will retaliate if they report the 
attacks. In some instances, security concerns will mean that you should omit 
the victim's name from your handwritten notes and from your typed interview 
summary. 

Preserve Physical Evidence 

Victims may describe physical evidence that should be safeguarded for any inves- 
tigation of the hate crime incident. For example, any evidence such as a threaten- 
ing letter, cans of spray paint used for graffiti, or bricks or rocks thrown through 
a window should be preserved. If a victim does provide the interviewer with 
physical evidence, it is important to minimize the touching of the item to avoid 
contaminating it with fingerprints. If possible, photographs should be taken of 
the scene of the hate crime or incident, in particular to show any hate graffiti 
and to record damage. Additionally, photographs of injuries are a very important 
supplement to medical notes. 

Overcome Language Barriers 

Interviewing victims or witnesses who do not speak the same language as the 
interviewer presents special challenges. It is important to have competent inter- 
preters who have been trained in the sensitivities of the interview process and 
can be trusted to reflect the actual words of the interviewee. Interpreters should 
have the confidence of interviewees. The contact details of interpreters need to 
be kept in case of a future trial. 

If using bilingual members of the community with no training as interpreters, 
the interviewer should ensure they understand beforehand what the process 
entails and that they are to faithfully interpret what the interviewee says (without 
explanation or other interruption). In some cases, members of the victim's fam- 
ily may prefer to interpret for them. In such cases, the interviewer should make 
clear that they should carefully interpret the interviewee's own words without 
interruption, and that if they wish to add information they can do so in a sepa- 
rate interview. 

Having children interpret for their own family members should be avoided if 
possible. Children who may already be traumatized by an incident may suffer 
renewed trauma in translating their family members' accounts of abuse and the 



A resource guide for NGOs in the OSCE region 49 



interviewer's questions. They may also make significant errors when interpret- 
ing, including the omission of graphic or uncomfortable details. 

Cultural Awareness 

NGOs, police officers and others who deal with the victims of hate crimes must 
be able to provide appropriate, effective services to culturally diverse communi- 
ties and to take into account issues of gender within these communities. Com- 
petence in dealing with cultural differences (sometimes called "cultural compe- 
tence") is particularly important when addressing hate-motivated crimes. 

NGOs and other professionals working with victims of have crimes should have 
a basic understanding of the cultural differences that affect how or if a victim 
reports a hate crime and whether he or she seeks accesses to support servic- 
es. NGOs can then play an important role in encouraging law enforcement and 
other criminal-justice personnel to take into account the cultural and gender 
differences of groups facing discrimination when dealing with hate crimes. To 
this end, many NGOs take part in training police in cultural awareness as part 
of training in how to respond to hate crimes. (See Chapter 3: Working with the 
Criminal Justice System.). 

Community Outreach as Hate Crime Prevention 

Outreach means expanding the scope of your advocacy and campaigning by 
reaching outward to work with others. For NGOs working on hate crime preven- 
tion, this means developing working relations with other NGOs and with social, 
cultural and religious groups within the community. 

Through outreach, the potential for bringing about change is increased by adding 
to the number and influence of people and organizations pressing for the same 
goals, by adding the voices of prominent individuals who can lend their own 
prestige to pressure for change, and by showing that demands for action to com- 
bat hate crimes do not come only from the communities under threat. 

If NGOs are to be effective in responding to hate crimes, the communities they 
serve must understand their services and trust their organizations. In turn, 
NGOs must be able to get accurate, ongoing information from community mem- 
bers about hate-motivated incidents and crimes and what should be done about 
them. This can be achieved through ongoing outreach to the communities that 
are affected by hate crimes. During the immediate crisis of a hate crime, it is 
important that community members already know and trust the NGOs and oth- 
er organizations providing support services in their area. 

Before a hate crime occurs, NGOs should seek to let members of targeted com- 
munities know that its staff and volunteers are trained, willing and able to serve 

50 Preventing and responding to hate crimes 



victims of hate crimes. This can be accomplished by advertising available ser- 
vices in printed and electronic media and by developing language-appropriate 
materials, or by placing notices in media outlets that are directed at specific com- 
munities. NGO staff should also meet with leaders of ethnic, religious and other 
groups that are the targets of hate crimes. 

Community forums can provide an important venue for the exchange of infor- 
mation about hate crimes. NGOs can organize open community meetings, 
for example, so as to communicate information about hate crimes, to correct 
rumors that commonly surface in the aftermath of a hate crime, and to provide 
a safe space for the exchange of views and concerns. In addition, community 
meetings can provide a forum through which to share reactions and feelings that 
may otherwise contribute to tension. Finally, having representatives from several 
different organizations present can reassure the community that the hate crime 
response is a co-ordinated effort. 

In some community meetings, NGOs and community leaders will want to invite 
local officials and representatives of the police. A community forum can provide 
an important opportunity for NGOs, law enforcement, local officials and mem- 
bers of the community to exchange information and views. 

In response to rising hate violence against foreign students in several Russian cities, 
youth human rights organizations launched an initiative to expose hate violence 
and discrimination targeting foreign students in Russia and to provide practical 
tools to assist them. The International Youth Human Rights Movement, Youth 
Network against Racism and lntolerance,"Young Europe" international network 
and others participated. The"Defending Foreign Students' Rights in the Russian 
Federation" programme documented the vulnerability of foreign students and 
provided information on line and through public events and briefings to assist 
foreign students studying in Russia. These included a hotline and website with 
practical safety resources and other awareness-raising materials. The programme 
was endorsed by the Federal Ombudsman. 25 



Additional Resources 

"After a Racist Attack: Your Rights and Possibilities", Opferperspektive, 
December 2001. 

Karen A. McLaughlin, Stephanie Malloy, Kelly J. Brilliant, Cynthia Lang, 
"Responding to Hate Crime: A Multidisciplinary Curriculum for Law 
Enforcement and Victim Assistance Professionals", Education Development 
Center, National Center for Hate Crime Prevention, February 2000. 



25 Detailed information is available at the programme's website: <http://www.fs.hrworld.ru/>. 

A resource guide for NGOs in the OSCE region 51 



'Psychological Effects of Hate Crime: Individual Experience and Impact on 
Community", Latvian Centre for Human Rights, 2008. 



52 Preventing and responding to hate crimes 



CHAPTER 6 



Strategies to combat 
hate speech 



Hate crime and hate speech are connected. While a direct relationship can rarely 
be proven, hate-motivated violence frequently occurs in the context of hateful 
speech. Organized hate groups express their views through publications, popu- 
lar music, the Internet and public demonstrations. 25 These seek to normalize and 
legitimize hate speech and hate crimes. 

NGOs can challenge the environment of intolerance created by hate speech. 
Awareness-raising, monitoring and educational activities play an important part 
but, in some situations, it may be more effective to denounce purveyors of hate 
speech or challenge the arguments or claims made by the speakers. In addition, 
if comments by political leaders and public officials use prejudices or stereotypes, 
NGOs can take action to hold them accountable before public opinion. 

Where hate speech crosses the threshold into crime, NGOs can bring legal action 
on their own account or to assist others. 

Hate Speech and the Law 

There is no consensus in the OSCE region on the limits on the freedom of expres- 
sion with regard to statements motivated by hatred and prejudice. Some partici- 
pating States criminalize only those forms of expression that represent a real 
and immediate threat of violence towards a particular individual. In many other 
countries, laws criminalize oral, written or symbolic communications that advo- 
cate for or incite hatred founded on discrimination. How NGOs respond to hate 
speech will depend on the legal provisions of each state. 

The right to freedom of expression has been affirmed in international human 
rights law, and all OSCE participating States acknowledge this as a fundamen- 
tal right. Article 19 of the International Covenant on Civil and Political Rights 
(ICCPR) sets out everyone's right to hold opinions without interference and to 



26 See, for example, Hate Crimes in the OSCE Region: Incidents and Responses - Annual Report for 2008 
(Warsaw: OSCE Office for Democratic Institutions and Human Rights, 2009). 

A resource guide for NGOs in the OSCE region 53 



freedom of expression. However, Article 20 of the ICCPR states that "any advo- 
cacy of national, racial or religious hatred that constitutes incitement to discrim- 
ination, hostility or violence shall be prohibited by law". 27 Article 4 of the Inter- 
national Convention on the Elimination of All Forms of Racial Discrimination 
(CERD) also requires states to prohibit certain forms of speech that advocate 
racial discrimination. 28 

At a regional level, the EU Framework Decision on Racism and Xenophobia 
attempts to add further detail to the issue of what forms of speech should face 
sanctions under criminal law. 

The interpretation of these obligations differs widely from state to state: Speech 
that is subject to criminal sanctions in one country is considered to be protected 
by the freedom of expression in another. 

The OSCE's position on hate speech has reflected the diversity of views among 
its participating States. OSCE Ministerial Council Decision No. 10/05 empha- 
sized "the need for consistently and unequivocally speaking out against acts and 
manifestations of hate, particularly in political discourse", while recognizing the 
importance of balancing respect for freedom of expression with the obligation to 
combat discrimination. 29 

Monitoring 

NGOs can monitor the media for instances of hate speech, while also using the 
media to respond to particular cases of hate speech and to advance the fight 
against discrimination and hate crime. 

Racism and xenophobia and other forms of intolerance in the media, including 
the Internet, is subject to national and international legal constraints on dis- 
criminatory forms of expression, although national laws differ significantly in 
this regard. 

A number of inter-governmental bodies monitor hate speech in the media, with a 
view to improved responses through a variety of means. The Council of Europe's 
European Commission on Racism and Intolerance (ECRI), in its periodic coun- 
try reports, regularly examines the treatment of minorities in the media while 



27 "International Covenant on Civil and Political Rights", OHCHR website, <http://www2.ohchr.org/eng- 
lish/law/ccpr.htm>. 

28 "International Convention on the Elimination of All Forms of Racial Discrimination", Article 4, OHCHR 
website, <http://www2.ohchr.org/english/law/cerd.htm>. 

29 See, OSCE Ministerial Council Decision No. 10/05, "Tolerance and Understanding, Promot- 
ing Mutual Respect and Understanding", Madrid, 30 November 2007, <http://www.osce.org/documents/ 
mcs/2007/12/28629_en.pdf>. 

54 Preventing and responding to hate crimes 



highlighting the role of both self-regulatory media bodies and media complaints 
procedures. 

Politicians 

Election campaigns in which political leaders exploit or incite the xenophobic 
fears and prejudices of the electorate through speeches or slogans often provide 
the backdrop to violent hate crimes. 

In response to such expressions of prejudice, NGOs can press for the application 
of political sanctions. The expulsion of political parties from regional political 
groupings is one potential sanction some NGOs have advocated. Similarly, ECRI 
has encouraged the adoption of legal provisions in Council of Europe Member 
States that allow for the withdrawal of public financing for political parties that 
promote racism. 30 

Hate Speech and Intolerance in Football 

Racist and other hate speech is prevalent among spectators in many sports, nota- 
bly in professional football (soccer), where racist chants and harassment of play- 
ers of minority origin, as well as racist violence, are common. These are frequent- 
ly dismissed by police and football authorities alike as simply an extension of the 
confrontational culture of football, not to be taken seriously. 

NGOs play an important role in combating racism, homophobia and other intol- 
erance in sport, including through collaboration in campaigns organized by the 
Football against Racism in Sport (FARE) coalition. Football clubs have increas- 
ingly faced fines, the suspension of matches, and other sanctions for the racist 
behavior of fans, and may also face the loss of government subsidies. 

Hate on the Internet: What You Need to Know 

Websites and other online environments that propagate racism and other forms 
of hate are widespread on the Internet. Hate websites are both disturbing and 
destructive. They are disturbing because they disseminate crude messages of 
hate, often permeated by violent images and words. The sites are destructive 
because they are easily accessible and designed to be compelling in order to 
attract new members, especially young people. 

Hate on the Internet is also spread through web forums and listserves, which 
serve as a vehicle for the daily exchange of racist messages. Hackers some- 
times attack the websites of ethnic and religious groups and delete legitimate 



30 Hate Crimes in the OSCE Region: Incidents and Responses - Annual Report for 2006 (Warsaw: OSCE Office 
for Democratic Institutions and Human Rights, 2007), p. 62, <http://www.osce.org/odihr/item_ll_26296. 
htmb. 

A resource guide for NGOs in the OSCE region 55 



content, substituting racist and degrading images and statements. Hate-music 
sites, which contain songs with hateful and prejudiced lyrics, are available on or 
through links in hate websites. 

A significant barrier to police in investigating hate sites that appear to violate 
hate crime laws is the lack of training on the technical issues involved in identi- 
fying who is responsible for hate sites and where those sites originate, and prov- 
ing who is responsible for the content. NGOs may be able to supplement police 
investigations by providing technical expertise to train police officers on these 
issues. 

Racist and intolerant speech on the Internet has had a causal relationship to hate 
crimes. This has included incidents in which hate groups and individuals use the 
Internet to identify particular people as targets for violence, to encourage such 
attacks, and to disseminate home addresses and other personal information on 
the targeted individuals with a view to facilitating these attacks. Explicit instruc- 
tions for racist attacks on particular individuals are regularly found on the web- 
sites of "skinhead" and other extremist groups, despite legal norms in most coun- 
tries that prohibit such direct incitement to violence. 

Extremists in the United Kingdom in May 2006 published the name and home 
address of a vocal anti-racist worker on several hate websites. After numerous death 
threats, the worker was attacked and stabbed in front of his two daughters. He 
sustained serious injuries. 31 



What can NGOs do? 

Monitor the Content of Hate Websites 

NGOs that wish to start projects monitoring the Internet can use specialized 
software to create databases of hate content. This can be used for research, infor- 
mation exchange, comparative work and training. NGOs can also share this 
information with police agencies, academics, ombudsman institutions, anti-dis- 
crimination units or other NGOs. 

Advocate for Removal of Hate from the Internet 

NGOs can develop contacts with Internet-service providers and become familiar 
with their policies for dealing with hate sites. Then, by monitoring Internet sites, 
they can identify content that poses an immediate threat or violates guidelines, 
and quickly notify Internet-service providers. This does not supplant the role of 
law enforcement agencies where criminal acts may have occurred but, given the 
complexity of legal regulation of the Internet, the Internet-service providers may 
be more effective in removing the problematic content. In some countries, NGOs 



31 Ibid, p. 65. 
56 Preventing and responding to hate crimes 



have been responsible for the closure of websites dedicated to hate speech. They 
have done so through direct intervention with service providers and government 
agencies, and bringing legal action. 

NGOs have been successful in persuading online authors, owners or Internet- 
service providers to remove hate sites and discriminatory expressions from the 
Internet, particularly in states with hate-speech laws. NGOs can also offer sup- 
port for existing or new NGOs that deal with cyber hate. 

In the Netherlands, the Magenta Foundation's Complaints Bureau for Discrimination 
on the Internet has succeeded in removing thousands of instances of hate speech 
from the Internet since 1 997, by sending reguests for their removal to authors 
or owners of sites containing hate speech. The Netherlands has strong anti- 
discrimination legislation, and pointing out the illegality of material to authors or 
owners was enough to have them remove the material in 95 per cent of the cases. 32 



Education 

Comprehensive guides to education on the problem of cyberhate for parents, 
teachers and students have been developed by NGOs and are available on the 
web. NGOs can play an important role in providing training and educational 
materials against cyber hate: 

• For law enforcement: NGOs can provide educational materials and train- 
ing to police and prosecutors in skills and techniques for investigating 
hate crimes involving the use of the Internet; 

• For parents: NGOs can provide advice and train parents how to recognize 
and assess problematic websites, how to transfer this knowledge to their 
children and how to monitor what sites children log onto. NGOs can dis- 
tribute "filters" to parents that block access to hate sites on their home 
computers; 

• For teachers: NGOs can provide advice on how to talk about cyberhate 
and how to develop students' critical-thinking skills, which will allow 
them to ask appropriate questions about the validity of information on 
websites; and 

• For students: NGOs can provide young people with information on the 
dangers of cyberhate, how to recognize and assess discriminatory mate- 
rial, and what can be done against it. 



32 See http://www.meldpunt.nl/ (In Dutch). 

A resource guide for NGOs in the OSCE region 57 



The United States-based youth hate prevention coalition Partners Against Hate 
published the manuaTHate on the Internet: A Resource Guide for Educators 
and Families"to equip parents, educators, librarians and other members of the 
community with tools to help young people recognize and deal with hate on the 
Internet. 33 



Additional Resources 

Brian Willoughby, "10 Ways to Fight Hate on Campus: A Response Guide for 

College Activists" Southern Poverty Law Center, 2004. 
"101 Ways to Combat Prejudice: Close the Book on Hate", Anti-Defamation 

League, 2001. 
Ellen Hofheimer Bettmann, Lorraine Tiven, Building Community and 

Combating Hate: Lessons for the Middle School Classroom (Washington, 

DC: Partners Against Hate, 2004). 
"Combating Racist Crime and Violence: Testimonies and Advocacy Strategies", 

European Network Against Racism, May 2009. 
"Hate on Display: Extremist Symbols, Logos, and Tattoos - Revised and 

Updated", Anti-Defamation League, 2003. 
Lorraine Tiven, Hate on the Internet: A Response Guide for Educators and 

Families (Washington, DC: Partners Against Hate 2003). 
"Let's Fight Racism Together! Handbook for Minority Activists in Ukraine = 

Preodoleem rasizm vmeste! Informatsionnoe posobie", (Kiev: Social Action 

Centre, 2008). 
"Peer Leadership: Helping Youth Become Change Agents in their Schools and 

Communities", Partners Against Hate, July 2002 
Deborah A. Batiste, Program Activity Guide, Helping Youth Resist Bias and 

Hate: A Resource Guide for Parents and Educators of Middle School Age 

Children, (Washington, DC: Partners Against Hate, 2003). 
Michael Wotorson, Program Activity Guide: Helping Children Resist Bias and 

Hate (Washington, DC: Partners Against Hate, 2001). 
Jim Carnes (ed.), Responding to Hate at School: A Guide for Teachers, 

Counselors and Administrators (Montgomery, AL: Southern Poverty Law 

Center, 1999). 
Matthew Collins (ed.), Gerry Gable, (ed.), "Signs of Hate", Searchlight 

Information Services, 2003. 
Kenneth S. Stern, "Skinheads: Who They Are & What to Do When They Come 

to Town", AJC, 1990. 
Jim Carrier, Richard Cohen, (ed.) Ten Ways to Fight Hate: A Community 

Response Guide, (Montgomery, AL: Southern Poverty Law Center 2000). 



33 "Hate on the Internet: A Response Guide for Educators and Families", Partners Against Hate, December 
2003, <http://www.partnersagainsthate.org/publications/index.htmb. 

58 Preventing and responding to hate crimes 



Caryl Stern-LaRosa, Ellen Hofheimer Bettmann, The Anti-Defamation League's 
Hate Hurts: How Children Learn and Unlearn Prejudice, a Guide for Adults 
and Children (New York: Anti-Defamation League, 2000) 

"Turn It Down Resource Kit", Center for New Community, 2002. 



A resource guide for NGOs in the OSCE region 59 



CHAPTER 7 



The NGO role in raising 
awareness and lobbying 



One approach to improving the reporting and recording of hate crimes is to 
increase public awareness that these are serious crimes against which effective 
action can be taken. 

The analysis and dissemination of data and information on hate crimes can be 
powerful advocacy tools with both government and specialized institutions. The 
latter includes national specialized anti-discrimination bodies, such as equal- 
opportunity commissions or anti-discrimination ombudsmen. Many of these 
specialized bodies play an important role as advocates for change to legislation 
and policy in their areas of responsibility. Some are also mandated to consider 
individual cases. A list of relevant specialized bodies and ombudsman institu- 
tions in the OSCE region can be accessed on ODIHR's Tolerance and Non-Dis- 
crimination Information System (TANDIS). 34 

The European Network Against Racism (ENAR) is an EU-wide network of more than 
600 organizations that works to combat racism, xenophobia, anti-Semitism and 
Islamophobia in Europe. ENAR produces annual "shadow reports"on countries in the 
region that include developments concerning hate crimes. These are described as 
efforts "to fill the gaps in the official and academic data, to offer an alternative to that 
data and to offer an NGO perspective on the realities of racism with the EU and its 
Member States". ENAR publishes a weekly summary of developments in the region 
— the Weekly Mail — on its website. 35 



The Public Response to Hate Crimes: Involving the Community 

The increased awareness of hate crimes and their consequences in a community 
can generate a public response to hate-motivated incidents that helps to combat 
hate crime. The following paragraphs set out useful tools for raising awareness: 



34 See <http://tandis/index.php?p=qu-sp,list>. 

35 See <http://www.enar-eu.org/Page_Generale. asp?DocID=15291&la=l&langue=EN>. 

A resource guide for NGOs in the OSCE region 6i 



Public Forums and Campaigning 

NGO campaigning and advocacy use a wide range of public forums. These range 
from street demonstrations and public meetings to conferences and round-table 
discussions, from concerts and theatre productions to "information fairs" and 
multicultural food festivals. The venues for public events range from schools and 
public buildings to neighbourhood community centres, town squares and foot- 
ball stadiums. 

Using Memorable Dates 

National and international campaigning is frequently organized around certain 
memorable dates, including annual days and weeks dedicated to action against 
discrimination. In many countries, days of action or commemorations are based 
on their own national history and experience. 

The UNITED for Intercultural Action network stimulates and co-ordinates a wide 
range of local activities in all European Countries for the annual commemoration of 
9 November, the anniversary of the 1938 pogrom known as "Kristall nacht". This has 
been recognized as the International Day Against Fascism and Anti-Semitism. 36 



Conferences 

National and international conferences can be important opportunities for NGO 
members to meet other NGO activists and independent experts. Conferences 
can also provide a forum in which NGOs can meet on more or less even terms 
with representatives of governments and specialized agencies. Conferences may 
also help NGOs draw the attention of the media and public opinion to hate crime 
issues. 

In July 2006, the Russian Federation hosted the G8 Forum and a parallel Civil G8 
Forum, in which national and international NGOs met to discuss human rights and 
other international issues. NGOs presented recommendations from round-table 
discussions in a session with then-President Vladimir Putin, and then presented them 
to the G8 Forum. NGOs presented proposals to combat hate crimes at a round table 
on extremism, migration, racism and xenophobia. A day-long meeting hosted by 
Russian NGOs brought together representatives of other national and international 
NGOs after the conclusion of the Civil G8, taking advantage of their presence in 
Moscow for a frank exchange of views, concerns and practical experiences. 37 



36 See, for example, "International Day against Fascism and anti-Semitism on 9 November, Statement by 
Terry Davis, Secretary General of the Council of Europe" Council of Europe website, <https://wcd.coe.int/ 
ViewDoc.jsp?id=1367177&Site=DC&BackColorInternet=DBDCF2&BackColorIntranet=FDC864&BackColor 
Logged=FDC864>. 

37 See the Civil G8 website at <http://www.civilg8.ru/> and the ICARE Special Report on the Civil G8 at 
<http://www.icare.to/g8.htmb. 

62 Preventing and responding to hate crimes 



Using Film and Video 

NGOs in many countries have effectively used film and video for community- 
based campaigning, teaching and raising awareness. This has ranged from the 
preparation of short announcements for broadcast on television (sometimes 
called "public-service announcements") to international film festivals highlight- 
ing particular problems of discrimination. In some countries, media companies 
will agree to broadcast short audio and video materials produced by or for NGOs 
that address issues of concern to the community. NGOs should press for this 
kind of access to the media. 

In Spain, the Movement against Intolerance regularly holds events in which film 
and video on human rights and antidiscrimination themes are shown, followed by 
discussions. The NGO provides practical training in radio broadcasting through the 
creation and broadcast of radio programmes on the themes of violence, racism and 
intolerance, "with the participation of immigrants, refugees and ethnic minorities". 
Advocacy tools include short video messages for television. Links to these and to 
public broadcast materials are provided on their website. 38 



Museums and Exhibitions 

In some countries, NGOs and civil society have established museums commem- 
orating the suffering caused by discrimination and hatred in the past. Muse- 
ums of this kind increasingly use photographs, video and modern information 
technology to devise interactive exhibits through which children can explore 
issues of tolerance and equality. They provide important venues for discussions 
of issues of discrimination and tolerance education. 

Children's drawing competitions are frequently sponsored as part of anti-racism 
and anti-discrimination campaigns. As part of the 2008 "Football Against Racism" 
campaign in Ukraine, Lviv football supporters sponsored an anti-racism drawing 
competition for schoolchildren. 39 



Rallies and Demonstrations 

Public events such as rallies, demonstrations or vigils can provide a powerful, vis- 
ible community response to hate crimes or incidents. Because these gatherings 
are usually held outdoors in well-traveled public spaces, they are often attended 
by individuals who may not otherwise be reached by outreach efforts. 



38 See Zona Multimedia (in Spanish) at <http://www.movimientocontralaintolerancia.com/html/audiovi- 
sual/audiovisual.asp#>. 

39 See Football Against Racism in Europe, http://www.farenet.org/default.asp?intPageID=2. 

A resource guide for NGOs in the OSCE region 63 



On 13 June 2008, a march was held in Rome to protest the "scapegoating" and 
persecution of Roma in Italy. The march brought together members of diverse 
communities in what was said to have been the first protest of its kind in Italy. 
Participants included Roma, Italian intellectuals and Jewish survivors from Nazi 
death camps, wearing "the same black triangle bearing the letter Z as worn by Gypsy 
inmates at the camps". 40 

An important consideration in regard to public events is whether their partici- 
pants will be safe. In some communities, public gatherings may turn violent if 
skinhead or other groups with an agenda of hate attend. In other communities, 
police may feel that a public event poses a threat and attempt to stop the rally or 
vigil from occurring through arrests or other means. 

NGOs can reduce the risk of violence by providing prior notification to police 
and local authorities (and obtaining prior approval if this is required). In some 
cases, organizers may want to formally request police protection to address the 
risk of violence from skinhead or other groups. Some NGOs both minimize the 
risk of violence and promote police involvement in community affairs by inviting 
senior police officers to participate as speakers in public forums on hate crimes. 

Vigils 

Vigils are events at which people gather to contemplate a particular event or 
situation. They are usually held at night, often with participants holding candles, 
and can serve as a form of protest to increase community awareness and to bring 
people together. Vigils can serve the purpose of commemorating and honouring 
hate crime victims who have been killed or injured, and can be a powerful way 
to build a supportive, tolerant community in the aftermath of a disturbing hate- 
motivated incident or crime. Often, inspirational texts are read out at vigils; in 
some cases, the names of victims are read out. 

Sport and Sporting Events 

NGOs have been an important part of efforts to combat racism and relat- 
ed intolerance in sport, with the involvement of sport stars, teams, and team 
management. 

In many countries, football clubs and leagues are committed to highlighting an 
anti-racism week through events, information campaigns and ceremonies at 
major matches. In Sweden, for example, a campaign was organized by the Swed- 
ish players' union at a series of matches around the theme "Give Racism the Red 
Card". Flyers were distributed with information about the campaign to an esti- 
mated 135,000 spectators, while a short video was shown during the pre-game 



40 Tom Kington, "We won't be Berlusconi's scapegoats, say Gypsies," The Observer, June 15, 2008, <http:// 
www.guardian.co.uk/world/2008/jun/15/italy.race>. 

64 Preventing and responding to hate crimes 



ceremonies to provide information about the campaign, at which time players 
held up Red Cards. 41 

Europe-wide activities organized in conjunction with the Union of European 
Football Associations (UEFA) included a campaign in conjunction with the Euro 
2008 championship "to promote and convey the positive message of fighting dis- 
crimination in and outside the stadiums". FARE was also involved in monitor- 
ing discrimination at games, while a "multilingual hotline" and email address 
was available to report racism and discrimination. A television spot entitled 
"Different Languages, One Goal: No To Racism" was produced for broadcast dur- 
ing the playoff season. 42 

Community Action against Vandalism and Graffiti 

Vandalism is one of the most common hate crimes, and can result in the expen- 
sive clean-up and repairs of personal or community property. Organizing a com- 
munity clean-up of hate graffiti can unite people around a common task that is 
practical, as well as a symbolic action against hate. Likewise, if an individual's 
residence has been burgled or a church's windows have been broken, local lock- 
smiths or carpenters can be enlisted to donate services to change locks or replace 
windows. 

In Lodz, Poland's second largest city, an annual clean-up of racist and anti-Semitic 
graffiti has been held since 2000, in a tradition begun by a group of journalists 
and local political leaders. In 2007, the"Colorful Tolerance" campaign began with 
a demonstration in front of city hall in which teenagers held up photographs of 
examples of anti-Semitic graffiti from around the city. Students, teachers, journalists 
and others then moved throughout the city to paint over graffiti on schools, 
storefronts, homes and city buses. The campaign has been strongly supported by 
Lodz's mayor and deputy mayor. 43 



Building Coalitions 

NGO partners that work in coalition can collaborate closely in developing poli- 
cies, positions and advocacy strategies and tools for change in combating hate 
crimes. 

Advantages of Working in Coalitions 

Coalitions demonstrate broader public interest in the problem of hate crime 
beyond the targeted victim groups. 



41 See Football Against Racism in Europe, op. cit. 

42 Ibid. 

43 "Polish teens protest anti-Semitic graffiti," JTA website, 15 March, 2007, <http://jta.org/news/arti- 
cle/2007/03/15/100631/lodzgraffiti>. 

A resource guide for NGOs in the OSCE region 65 



Different coalition partners may have their own specific relationship with or 
access to particular decision makers. For example, religious institutions or reli- 
gious leaders may have a relationship with police, governmental agencies or the 
media that an NGO does not have. 

Coalitions often begin with NGOs and community groups. They can sometimes 
expand to include representatives of police agencies, government officials and 
others with whom ongoing collaboration is important. Coalitions engage in dif- 
ferent levels of co-operation, from information sharing and networking to col- 
laboration on specific projects and advocacy. 

In many cases, coalitions are created to combat problems of discrimination and 
violence in particular environments or that affect particular groups. The prob- 
lem of hate crime violence in schools, for example, can be addressed through 
broad coalitions that incorporate organizations from the education, child pro- 
tection and other sectors. 

An informal coalition supporting new federal hate crime legislation in the United 
States in 2008 included 28 state Attorneys General, leaders of the nation's major 
police organizations and over 300 national law enforcement, professional, education, 
civil rights, religious and civic organizations, showing how civic organizations and 
official groups can work together against hate crimes 44 



In Uzbekistan, 26 Protestant congregations co-operated in publishing an open 
letter in June 2008 protesting media attacks that named individual religious leaders 
and churches. The letter said that'garbled facts, aggressive attacks, lies and slander" 
were used to encourage intolerance and hatred towards members of religious 
minorities. 45 



Tips for Coalitions 

One of the purposes of hate crime coalitions is to develop goals based on the 
needs of the diverse communities they represent. An important first step in 
forming a coalition can be to identify a concrete objective around which groups 
that may have different missions or agendas can unify. This can build motivation 
and a sense of empowerment on the part of members to set intermediate, attain- 
able goals at the outset. Marking even limited successes towards the longer-term 
strategic aim of the coalition can help boost the group's credibility, morale and 
determination. 



44 For a complete list of participants, see Leadership Conference on Civil Rights, "LLEHCPA 2009 - Endors- 
ing Organizations," http://www.civilrights.org/hatecrimes/llehcpa/organizations.html>. 

45 See "Hate Crime Survey: Religious Intolerance: Uzbekistan", Human Rights First, <http://www.human- 
rightsfirst.org/discrimination/reports. aspx?s=religious-intolerance&p=countries#turkey>. 

66 Preventing and responding to hate crimes 



For a coalition to function smoothly, it is important to establish clear mecha- 
nisms for gathering input, making decisions and selecting leadership. 

Who to Include in a Coalition 

Since the make-up of the coalition and its leaders will impact its effectiveness and 
determine how well it can manage conflicts that arise, it is important to map out 
clearly the needs of the coalition and assess the strengths, shared interests and 
potential liability of including possible partners. 

When forming a coalition, NGOs can initially partner with a small number of 
other NGOs and community leaders of ethnic, religious and other groups. The 
initial partners often serve as the nucleus of the coalition, so it is important to 
identify leaders who are trusted in their communities and who can marshal a 
commitment to the issue. Prominent leaders can help raise the profile of the 
coalition, but it is also important to get the support of those who will be making 
a day-to-day effort to collaborate. In some cases, NGOs can reach out broadly 
to youth organizations, civic organizations, schools, social clubs, labor unions, 
business associations and specific government officials. 

Working with the Media 

Working with the media can be an effective means both to disseminate accurate 
information about hate crimes and to send a clear message that hate crimes are 
unacceptable. In addition, the media can give prior publicity about community 
events that are organized in response to a particular hate-motivated incident or 
hate crime. 

In areas where a vibrant, free and independent media does not exist, NGOs will 
need to carefully develop a communication strategy to ensure the dissemination 
of accurate information about hate crimes. One approach is to work with inter- 
national NGOs or foreign reporters. Information that is published or broadcast 
internationally may have a significant audience, even in areas where the local 
press is neither free nor independent of the government. 

Whenever NGOs seek press coverage, it is important to first determine what 
the core message will be. If several members of an organization or a coalition 
are working with the media, it is important that they each consult in putting the 
core message into words beforehand and in delivering a consistent message to 
the media. 



A resource guide for NGOs in the OSCE region 67 



Gaining Media Attention 

There are several routine methods for NGOs to obtain press coverage: 

• Press releases: Press releases can provide detailed information to a wide 
range of media outlets about events and the release of reports, or informa- 
tion needed by a community after a hate crime or incident. Press releases 
can allow NGOs to circulate a comprehensive, consistent message with- 
out having to engage in an overwhelming number of interviews or direct 
contacts with reporters. For a press release to reach a broad audience, an 
NGO will need a good list of media sources, with e-mail addresses, espe- 
cially including the media most important to a particular community; 

• Contacting individual reporters: When an opportunity for media coverage 
arises, NGOs can contact individual reporters and provide them with 
details about the story. While it may be simplest to contact reporters with 
whom the NGO has previously developed relationships, it may sometimes 
be even more effective to branch out and contact other individuals whose 
reporting indicates that they may be willing to cover a particular event 
or issue; 

• Making NGO leaders and well-known supporters available for press com- 
ment: In addition to NGO representatives, others who are well known and 
respected in a community should be made available to speak to the media 
about issues or events. NGOs can organize press briefings in which media 
can meet leading community or religious figures, sport personalities or 
others who support their efforts; 

• Editorial boards and publishers: In many newspapers, decisions on editorial 
positions are made by an editorial board, comprised of editors and other 
staff of the paper. Many editorial boards will meet with NGOs and con- 
cerned citizens to discuss their papers' editorial positions. Similarly, some 
publishers are willing to meet with NGOs and others to discuss concerns 
about their newspapers' coverage of issues. 

• Press conferences: Press conferences can be an effective way to obtain press 
coverage that allows an NGO to gather and inform a group of media rep- 
resentatives all at once. In most cases, this requires significant advance 
planning to ensure attendance, including the notification of many media 
outlets and specific journalists as to the date and time. It is important to 
choose an appropriate location for these events: The site of the hate crime, 
a well-known venue or in front of a courthouse or government building 
are all options. Sometimes attendance can be increased by the participa- 
tion of a high-profile supporter of the NGO, such as a sport and enter- 
tainment personality or a top community leader. Often, press conferences 
and press briefings are held at the offices of an NGO. It can be useful to 

68 Preventing and responding to hate crimes 



distribute a press release at a press conference, to ensure that journalists 
have easy access to and clear language on the main points being set out 
orally. 
Education and Training 

Education is a valuable tool for preventing and responding to hate-motivated 
incidents and hate crimes. There are many ways to provide education about hate 
crime issues, including community workshops, programmes with teachers, stu- 
dents and other youth, training for professionals and informational campaigns 
for the general public. 

Community Education 

Some communities have organized educational campaigns after hate crimes have 
been committed that involved training local business people, educators and/or 
service providers on the basics of responding to hate crimes in their community. 
In some cases, people who completed the training were invited to place a "hate- 
free zone" sticker or flyer in the window of their business, classroom or office to 
show that they are opposed to bigotry and hate crimes. 

Community workshops can both increase awareness about the extent and impact 
of hate crimes and provide practical strategies for intervening in situations in 
which hate is being expressed. If community members are educated about low- 
key ways to address hate, they may prevent that hate from escalating into a hate 
crime. 

Working with Youth 

Hate crime monitoring and reporting shows that youth are all too often involved 
in hate crime both as victims and perpetrators. As a consequence, working with 
youth is a vital part of any hate crime prevention strategy. 

Youth education regarding hate crimes often occurs in schools and universities. 
This is facilitated by the identification of students who have social influence in 
diverse populations in the school to be trained as student leaders. Once these 
students have been trained, they can be involved in working with the larger stu- 
dent population to raise awareness about prejudice, harassment and hate crimes. 
Student leaders can sit on panels to discuss the issues of prejudice in their school 
and strategies for low-key intervention. Students are the most powerful influence 
on their peers. If a school can direct that influence towards the prevention of 
prejudice, harassment and hate crimes, it will move the school's climate towards 
one of respect and safety. 

NGOs and education authorities have worked closely in many countries to devel- 
op and implement programmes to teach tolerance. The Council of Europe has 



A resource guide for NGOs in the OSCE region 69 



developed teaching materials for its campaigns "All Equal - All Different" and 
"Dosta!" (on the Roma and Sinti), which have been used effectively by NGOs. 46 

One common form of hate crime violence and intimidation in schools is bully- 
ing, in which students alone or in groups harass and physically attack others. The 
target groups for bullying might in some cases include groups who are often the 
targets of hate crimes. In many countries, anti-bullying campaigns have been 
organized in which student groups, with support from NGOs, school adminis- 
trators and local authorities, address the problem of bullying. 

In the United Kingdom, the Anti-Bullying Alliance (ABA) includes 65 organizations 
and promotes a range of anti-bullying programmes, from the preparation of anti- 
bullying lesson plans for teachers to the annual observance of a national Anti- 
Bullying Week. Participants from hundreds of United Kingdom schools took part 
in the Anti-Bullying Week events of 1 7-21 November 2008, with the theme"Being 
different, belonging together". ABA members such as Actionwork provide anti- 
bullying materials for campaigning in the United Kingdom and internationally. The 
Actionwork website provides examples of no-cost and low-cost activities schools 
and students can organize, as well as access to videos, posters and other materials 
for campaigns. 47 

NGOs from Germany, Italy, Romania, Spain and the United Kingdom are partners 
in an Internet-based peer-mediation project called "avatar@school". This is an 
online environment for teenagers in schools throughout Europe and other parts 
of the world to co-operatively deal with bullying and victimization as "true-to-life 
characters in real conflict scenarios". The system uses game scenarios and role play to 
prevent violence amongst young people through peer mediation. 48 



In Georgia, in collaboration with the"UNITED we are Strong!" campaign 
commemorating "Kristallnacht" the "21st Century" Union, an NGO, organized 
seminars, discussions and competitions with pupils in different cities in Georgia in 
2008 49 



Training for Professionals 

Training for professionals in hate crime prevention and response can also be 
used to begin the process of coalition-building. Training can cover the particu- 
lar aspects of hate crime response and prevention most relevant to those being 
trained. 

46 See, for example, "International Day against Fascism and anti-Semitism on 9 November", op. cit. 

47 See Anti-Bullying Alliance E-Bulletin, No. 7, July 2008, Anti-Bullying Alliance website <http://www.anti- 
bullyingalliance.org.uk/downloads/pdf/aba_e_bulletin_july_2008. pdf>; Anti-Bullying Week website, <http:// 
www.antibullyingweek.co.uk/>; and the Actionwork website, <http://www.actionwork.com/>. 

48 See the Avatar@school website, <www.avataratschool.eu>. 

49 See the United for Intercultural Action website, <http://www.unitedagainstracism.org/>. 

70 Preventing and responding to hate crimes 



Police agencies, social-service providers, teachers and health care professionals 
are all groups that can benefit from hate crime prevention and response work- 
shops, because professionals in these fields are likely to interact with both vic- 
tims and perpetrators of hate crimes. 

Training of Trainers 

After providing hate crime prevention training to professionals, the next step 
can be training professionals to provide hate crime prevention workshops for 
others in the community. These programmes should include complete, up-to- 
date hate crime response and prevention information, as well as information and 
practice sessions about workshop presentations. 

Additional Resources 

Dr. Robin Oakley, Combating Hate Crime in Latvia and the Czech Republic: A 
Comparative Assessment (Riga: Latvian Centre for Human Rights, 2008). 

Anhelita Kamenska, Ilze Brands-Kehris, Combating Hate Crimes in Latvia: 
Legislation and Police Practice (Riga: Latvian Centre for Human Rights, 
2008). 

"Free2choose: The Boundaries of Freedom", Anne Frank House, 2006. 

"From Hate Crimes to Human Rights: Blueprint of the Coalition Europe's 
Campaign on Hate Crimes Coalition Europe", Coalition Europe, 2006. 

"How to Combat Bias and Hate Crimes: An ADL Blueprint for Action", Anti- 
Defamation League, 2004. 



A resource guide for NGOs in the OSCE region 71 



CHAPTER 8 



NGO advocacy: an 
international framework 



NGOs may seek support from a number of specialized bodies in their advocacy 
efforts. These include the political bodies of international organizations (inter- 
governmental organizations), bodies created to oversee the implementation of 
human rights and non-discrimination treaties (treaty-monitoring bodies), and 
other specialized bodies. NGOs are free to submit information to most of these 
bodies, some of which are mandated to review submissions on behalf of indi- 
vidual victims of human rights abuses. NGOs may also turn to these bodies for 
support with capacity and network building. In some cases, NGOs may turn to 
specialized bodies such as the European Court of Human Rights to seek legal 
remedies for victims of hate crimes. 

Inter-governmental Organizations 

Inter-governmental organizations or institutions that are of particular impor- 
tance for NGOs working to combat hate crimes include the Organization for 
Security and Co-operation in Europe, the Council of Europe Commissioner for 
Human Rights and the European Union's Fundamental Rights Agency. 

Many of these organizations co-ordinate international conferences and work- 
shops related to hate crimes, tolerance and non-discrimination. NGOs that par- 
ticipate in such conferences may advocate directly with government representa- 
tives and the representatives of specialized agencies and give public resonance 
to issues through the media. In such international settings, NGOs often work in 
coalitions to amplify their message. In raising concerns about hate crimes with 
inter-governmental organizations, it is important to show that not only represen- 
tatives of the group under attack are speaking out. 

The OSCE 

The OSCE organizes an annual Human Dimension Implementation Meeting 
(HDIM) in Warsaw to review the implementation of a broad range of OSCE 
human dimension commitments, including the promotion of tolerance and 
the protection of the rights of national minorities. The HDIM lasts 10 working 



A resource guide for NGOs in the OSCE region 73 



days and is attended by representatives of OSCE participating States, NGOs and 
international organizations and institutions. 

Rules for participation in the HDIM are particularly "NGO-friendly", providing 
NGO representatives with opportunities to distribute written submissions and 
to participate in conference discussions. It is the only human rights conference 
in Europe in which representatives of civil society take part with governments 
on an equal footing. 

The Council of Europe Commissioner for Human Rights 

The Commissioner for Human Rights is an independent institution within the 
Council of Europe, mandated to promote awareness of and respect for human 
rights in the 47 Council of Europe member states. 

The objectives of the Commissioner for Human Rights include promoting educa- 
tion about and awareness of human rights, identifying legislative gaps concern- 
ing human rights and facilitating the activities of national ombudsman institu- 
tions and other human rights structures. The Commissioner regularly conducts 
official country visits, reporting on the national human rights context and pro- 
viding recommendations for the improved protection of human rights. 

The Commissioner works with a wide range of institutions, including civil soci- 
ety organizations. 

The European Union Agency for Fundamental Rights (FRA) 

FRA is a body of the European Union based in Vienna. The agency provides 
institutions and authorities of the EU and its Member States with assistance and 
expertise relating to fundamental rights. FRA collects and publishes data and 
information on issues of racism, xenophobia and related intolerance through its 
European Information Network on Racism and Xenophobia (RAXEN) National 
Focal Points (NFPs) covering all EU Member States. 

FRA engages with a number of stakeholders, including NGOs, and co-ordinates 
the Fundamental Rights Platform 50 , a network of civil society actors dealing with 
a wide range of human rights issues. 

Treaty Monitoring Bodies 

A number of international human rights treaties establish committees of experts 
to monitor their implementation. NGOs may, in some circumstances, assist indi- 
viduals who believe that their rights under a relevant treaty have been violated by 
a State Party to submit complaints to such bodies. 



50 See the "Fundamental Rights Platform" page on the FRA website at <http://fra.europa.eu/fraWebsite/civil_ 
society/fr_platform/fr_platform_en.htm> 

74 Preventing and responding to hate crimes 



Treaty-based bodies are often mandated to receive reports from States Parties 
regarding the steps they have undertaken to implement certain conventions. It 
is common practice for NGOs to draft and submit "shadow reports" to treaty- 
monitoring bodies to highlight or present supplemental information that may 
be missing in the reports from States Bodies. NGOs may, for example, include 
information about a state's record on hate crime prevention and response in such 
reports. 

The Committee on the Elimination of Racial Discrimination (CERD) 

CERD 51 is the treaty-based body of independent experts that monitors imple- 
mentation of the Convention on the Elimination of All Forms of Racial Discrimi- 
nation by its States Parties. States Parties to the Convention are required to sub- 
mit regular reports to the Committee outlining how CERD-protected rights are 
being implemented in their respective countries. 

CERD is also mandated under particular circumstances to receive complaints 
or communications from individuals who claim that their rights have been vio- 
lated by a State Party to CERD. Complaints may be submitted by an individual or 
group of individuals. Complaints may also be brought by third-party represen- 
tatives, provided that they have provided written consent from the person they 
are representing or if special circumstances make it impossible for that person 
to give such consent. 

The European Court of Human Rights (ECHR) 

The ECHR was established under the European Convention on Human Rights to 
monitor and enforce the respect of human rights by States Parties. All 47 mem- 
bers of the Council of Europe are parties to the Convention. 

In certain circumstances, NGOs may seek legal redress before the European 
Court of Human Rights on behalf of victims of hate crimes who believe that their 
rights or freedoms under the European Convention on Human Rights have been 
violated. While hate crimes are criminal acts committed with a bias motive, the 
European Court of Human Rights has recognized that states have a positive obli- 
gation to investigate the potential racial motivations of crimes. 52 

In Bulgaria, for example, lawyers acting for the European Roma Rights Centre, in 
co-operation with Sofia's Human Rights Project, represented the mother and wife 
of a Roma victim of racially motivated murder in a case before European Court 
of Human Rights. The Court found that the authorities had failed to conduct an 



51 See the "Committee on the Elimination of Racial Discrimination" page on the OHCHR website, <http:// 
www2.ohchr.org/english/bodies/cerd/index.htm>. 

52 Nachova and Others v Bulgaria, (App no 43577/98 and 43579/98), Judgement of 6 July 2005, para- 
graphs 160-168, <http://www.echr.coe.int/Eng/Press/2004/Feb/ChamberJudgmentNachovaandothersvBul- 
garia260204.htm>. 

A resource guide for NGOs in the OSCE region 75 



effective investigation into a racially motivated killing. 53 The case concerned the 
race-related killing of a Roma man on 18 April 1996 in Shumen, Bulgaria, and 
the subsequent investigation. The Court held that Bulgaria was responsible for 
breaches of the procedural aspect of the right to life (Article 2), in conjunction 
with the prohibition of discrimination (Article 14). 54 

The rules of the Court permit individual applications against States Parties for 
human rights violations. However, domestic remedies must be exhausted before 
approaching the Court. All decisions by the Court are legally binding on mem- 
ber states and must be complied with. 

Human rights defenders can contact European Union diplomatic missions for 
support when under threat. In June 2004, the Council of the European Union 
adopted practical guidelines for action in support of human rights defenders. 
These promote the role of EU missions in supporting and protecting human rights 
defenders and provide for intervention for those at risk. 55 



Additional Resources 

Shaw, Margaret, "Preventing Hate Crimes: International Strategies and 
Practice", International Centre for the Prevention of Crime, April 2002. 



53 Angelova and Iliev v Bulgaria (App no 55523/00), Judgement of 26 July 2007, <http://www.ius.info/EUII/ 
EUCHR/dokumenti/2007/07/CASE_OF_ANGELOVA_AND_ILIEV_v._BULGARIA_26_07_2007.html>. 

54 Ibid, and "Strasbourg Court Sanctions Bulgaria for Failure to Bring Perpetrators of Racist Killing to Jus- 
tice," European Roma Rights Centre, 6 August 2007, <http://www.errc.org/cikk.php?cikk=2854>. 

55 See "Ensuring Protection - European Union Guidelines on Human Rights Defenders", Council of the 
European Union website, http://ue.eu.int/uedocs/cmsUpload/GuidelinesDefenders.pdf. NGOs can also con- 
tact the UN's Special Rapporteur on the situation of human rights defenders, <http://www2.ohchr.org/english/ 
issues/defenders/index.htmx 

76 Preventing and responding to hate crimes 




ASP - Balcony 3rd floor 26.3.-29.3.2012 

Opening: Tuesday 27.3. at 12:30 
Sponsor: S.B. Sondergaard oni»n*JtorGUE/NGL 



*_£S^— -^i% 



% ^.uaii^ ! 



► reuncs. KiLiaiihD kople 



Olaf DG calls for 'better protection' for 
whistleblowers 




By Martin Banks - 27th March 2012 



There is some protection with the staff regulations but it needs to be improved 

Giovanni Kessler 

The director general of Olaf, the EU's anti-fraud agency, has demanded better legal 
protection for people who "blow the whistle" on wrongdoing in the institutions. 

Speaking in parliament on Tuesday, Giovanni Kessler said whistleblowers were important as 
they were the "eyes and ears" on irregularities in the EU institutions, including parliament and 
the commission. 

But he said that, at present, legal protection for employees who report cases of fraud or 
corruption was inadequate, saying they needed to be "protected" from "retaliation". 

He added, "There is some protection with the staff regulations, but it needs to be improved." 

He also said the EU institutions themselves, including parliament, needed to "feel the same 
obligation" as whistleblowers to both highlight and investigate internal offending. 



The Italian said, "At present, this is not always the case." 

Kessler, who was speaking at the opening of a photographic exhibition in parliament on 
whistleblowing, described people who report offences within the EU as "heroes". 

But he added, "In an ideal world, what they do would not be regarded as heroic." 

His comments were endorsed by Danish GUE member Soren Sondergaard, who organised the 
exhibition in conjunction with the Whistleblowing Network and also called for better legal 
protection for whistleb lowers. 

He said, "Whistleblowers are not only necessary but indispensible. Without them it would be 
all too easy for the forces of darkness to play their game." 

"The name of the exhibition is 'shining a light on the dark' and that is what whistleblowing is 
about. 

"It could be an engineer in a construction firm giving information about how breaking 
security standards could lead to weaker concrete used in a building, a bridge or nuclear power 
plant. 

"It could be a soldier giving information about the use of torture or other breaches of the rules 
of war. But it could also be a civil servant in an EU institution giving information about 
misuse of the taxpayers' money, corruption or even organised criminality in order to influence 
political decisions on, for example, financial regulations or banks." 

He added, "When you look at the stories you might ask the question: do we do enough to 
protect the whistleblowers. If we don't it will mean that fewer people dare to come forward to 
tell what they know and that wrongdoing stays in the dark." 



European 

Anti- Fraud Office 

(OLAF) 

Management Plan 2012 



OLARffl 

EUROPEAN COMMISSION 
EUROPEAN ANTI-FRAUD OFFICE 



TABLE OF CONTENTS 



Part 1. Mission statement 

Part 2. This year's challenges 

Part 3. General objectives for policy area "fight against fraud' 

Part 4. Specific objectives for "fight against fraud" 

• Investigative and coordination activities 

• Investigation support 

• Fraud prevention and anti-fraud policy 

Part 5. Specific objectives for horizontal activities 

Annex. Investigation Policy Priorities 



Part 1. Mission statement 

The mission of the European Anti-Fraud Office (OLAF 1 ) is threefold: 

• it protects the financial interests of the European Union by combating fraud, 
corruption and any other illegal activities; 

• it protects the reputation of the European Institutions by investigating serious 
misconduct by their Members and staff that could result in disciplinary or criminal 
proceedings; 

• it supports the European Commission in the development and implementation of fraud 
prevention and detection policies. 

By performing its mission as effectively as possible OLAF contributes to the efforts made by 
the EU Institutions to guarantee that the best use is made of taxpayers' money. 



"OLAF" is the acronym of its title in French, Office europeen de Lutte Antifraude 



Part 2. This year's challenges 

Personal message from Giovanni Kessler 

Director- General of OLAF 

After taking office as Director- General in February 2011, 1 launched an internal review of the 
working procedures and organisation of OLAF. This review revealed room for improvement 
and obstacles to the performance of the Office in a number of areas. 2011 was a year of 
analysis and preparation. 2012 will be the year of implementation when these obstacles will 
be removed. The new organisation of OLAF and our new investigative procedures will take 
effect on 1 February. The Office's key challenge for 2012 will be to take full advantage of the 
changes and to reach full cruising speed. 

By changing our working practices and aligning OLAF's highly capable and committed staff 
with our key objectives, we are addressing longstanding concerns raised by the European 
Parliament , the Council and the Court of Auditors , notably regarding the efficiency of our 
investigations. Without pre-empting the results of the legislative reform of the Office , 
OLAF's new investigative procedures and organisation will enable us to fulfil our mission 
more efficiently. 

The Commission faces budgetary constraints. Now more than ever there is a need to prioritise 
and to focus on core activities. For OLAF this means reducing the number of staff employed 
on horizontal and overhead activities and increasing considerably the number of staff 
employed on investigations. It also means re-focusing our efforts in the area of anti- fraud 
policy to enhance the support we offer other Commission services, EU agencies and Member 
States authorities in the area of fraud prevention and detection. 

Reinforcing the investigative function 

A new Investigation Selection and Review Unit will advise me directly on the selection of 
cases for the opening of investigations. Information that reaches the Office with allegations of 
fraud will be treated more quickly and in a consistent manner. The selection of cases will be 
in line with clear priorities. Investigators will be relieved from the function of assessing 
incoming information and will therefore be able to spend more time on core investigative 
activities. The selection phase should not exceed two months. The new unit will also advise 
me, particularly with respect to matters of legality, before major investigative acts are 
undertaken and before the closing of investigations. Quality control and the protection of 
fundamental rights and procedural guarantees will therefore be reinforced. 

In addition, the procedures for investigations will be simplified. The existing case 
classification system provides for five categories of cases each with their own specific rules 
and procedures. The number of categories of cases will be reduced to two only - 



2 

Working document on European Court of Auditors' Special Report No 2/201 1 on the follow-up of 
Special Report No 1/2005 concerning the management of the European Anti-Fraud Office (5th May 201 1 ; 
PE464.791v01-00) 

Special Report No. 2/201 1 "Follow-up of Special report No 1/2005 concerning the management of the 
European Anti-fraud Office" and Council conclusions of 27-28 th October 201 1 (reference: 15274/1 1) 
4 COM(201 1) 135 final of 17 th March 201 1 



investigations and coordination cases. This will considerably simplify investigation 
procedures and avoid uncertainties and inconsistencies. 

Finally, the monitoring of the implementation of OLAF's recommendations to the EU 
institutions and Member States, and the support we provide them in implementing such 
recommendations, will be carried out by the investigative units. Some staff members with 
judicial expertise will be placed in the investigative units. This should result in earlier 
cooperation with national judicial authorities during investigations, better judicial outcomes 
as a result of OLAF's recommendations, and a higher level of attention to legal issues during 
investigations. Overall, these changes will make better use of OLAF's resources and shorten 
the duration of investigations. 

A more proactive contribution by OLAF to anti-fraud policies 

In 2012, OLAF will devote significant resources to the implementation of the Commission's 
Anti-Fraud Strategy 5 . A number of Commission services will be stepping up their efforts in 
the fight against fraud, for example by developing their own dedicated anti-fraud policies. 
OLAF supports these Commission-wide efforts, not least through the recently launched Fraud 
Prevention and Detection Network and through its dedicated website. 

During 2012, OLAF will also be preparing new legislative proposals concerning 
improvements to criminal and administrative procedures, the development of the substantive 
criminal law framework and the enhancement of the institutional framework in the area of the 
protection of the EU financial interests. These proposals are included in the Commission's 
Work Programme for 2012. 

OLAF also intends to enhance cooperation with Member States, not least through the 
organisation of joint customs operations. In our reporting on the protection of the financial 
interests of the EU, we wish gradually to move away from a narrow focus on the reported 
rates of fraud and irregularities towards more balanced reporting that reflects also the efforts 
and ambitions of Member States to tackle the problem of fraud and to cooperate with OLAF, 
other Commission services and each other. 



The activities of OLAF are more important than ever in times of economic crisis. The Office 
will therefore increase its efforts to protect the financial interests of the European Union and 
draw public attention to the commitment of the EU institutions to fight fraud and corruption. 
The present Management Plan is a reflection of our high level of ambition. I am confident that 
OLAF will continue to demonstrate its unique competence in 2012 and in the years to come. 

16 December 2011 



COM(201 1) 376 final of 24th June 201 1 



Part 3. General objectives for policy area "fight against fraud" 



The importance of gaining and maintaining public trust in the European Union's (EU's) 
capacity to protect taxpayers' money from fraudsters cannot be overstated, particularly in the 
present context of budgetary stringency. The Treaty reflects public concern about the 
protection of the EU's financial interests by providing for the principle of effective and 
equivalent protection across the Member States and the EU Institutions, bodies, offices and 
agencies. 

The concept of the protection of the financial interests of the EU covers the prevention, 
detection and investigation of fraud against the EU budget and can extend also to measures to 
address other serious irregularities. 

OLAF is above all an investigation service which contributes to the effective, proportionate 
and dissuasive character of the measures against fraud and corruption thereby contributing to 
the preservation of the reputation of the EU institutions and trust in the European project. 
OLAF also coordinates cooperation between Member States' competent authorities. 

OLAF action to protect the financial interests covers the entire expenditure side of the budget. 
On the revenue side of the budget, OLAF's actions mainly relate to traditional own resources 
(mainly customs duties). Protection of EU funds goes hand-in-hand with the protection of 
national funds. On the revenue side of the budget, action to fight smuggling equally benefits 
the EU and Member States because it protects (national) excise revenue as well as (EU) 
customs duty. General improvements in ethical standards, reduced corruption and better 
administration benefit public finance at all levels. 

OLAF also plays a prominent role in assisting the Commission services in the implementation 
of the Anti-Fraud Strategy adopted on 24 th June 2011. This Strategy aims at updating and 
modernising the way fraud against the EU budget is tackled within the Commission with the 
view to ensuring that the EU budget is managed in line with the principles of sound financial 
management, including the prevention of, and fight against, fraud. 



6 Article 325, Treaty on the Functioning of the European Union 



General objective: To protect the financial interests of the EU and the reputation of its 


institutions by combating fraud, corruption and any other illegal activities, ensuring that the 


best use is made of taxpayers' money with the help of: 


1) Investigations and coordination actions 


Result Indicators 


Latest known result 


Target 


Number of investigations 7 and 


2011: 108 investigations and 


More than 100 


coordination cases that have led to 


other cases have led to post- 




recommendations for post- 


investigative action 




investigative action 






Amount of recoveries 8 in mid-term 


2011 8.6:1 


A ratio of 2: 1 or above 


perspective (as 3 years' moving 


2010 0.87 : 1 


between recoveries as a result 


average) 


2009 3.2 : 1 


of OLAF's investigations and 
OLAF's administrative and 




3 years' average 4.3 : 1 


operational budget 


Main output in 2012 


- New investigative procedures implemented aimed at streamlining and accelerating OLAF 


investigations 


2) Contributions to the development of anti-fraud policies 


Result Indicators 


Latest known result 


Target 


Strengthening anti-fraud measures in 


CWP 2011: Commission 


100% of planned output 


accordance with the Commission's 


Communication on the 


delivered 


Work Programme (CWP) 2012 and 


protection of the financial 




the Commission's Anti-Fraud 


interests of the European 




Strategy (CAFS) 


Union by criminal law and by 
administrative investigations 9 
and proposals in the 
Multiannual Financial 
Framework (MFF) 2014- 
2020 package (Pericles and 
Hercule III 10 ) 

CAFS: Standard anti-fraud 
clauses have been included in 
the legislative proposals in 
the context of the MFF 




Main output in 2012 


- Related to CWP: - Timely preparation of the three 2012 legislative initiatives related to the 


protection of the Union's financial interests: see Specific Objective 5. a 


- Related to CAFS: Timely implementation of the CAFS objectives by achieving the relevant 2012 


actions; see Specific Objective 5.b 



7 During 201 1, 208 investigations and other cases were closed 

8 OLAF applies this as a general indicator to measure the value-added of anti-fraud action; however, OLAF itself 
has no recovery powers 

9 COM(201 1) 293 final of 26/05/201 1 

10 COM(2011) 914 final of 19/12/2011 and COM(2011) 910 final of 19/12/2011 



Part 4. Specific objectives for "fight against fraud' 



4. La Investigative and coordination activities 

This section sets objectives, indicators and targets for the selection of cases to be opened by 
OLAF, the conduct of investigations and coordination activities, as well as the 
implementation of recommendations issued by OLAF as a result of its investigative and 
coordination activities. 

Before opening an investigation, OLAF assesses if the case falls within its competence and 
establishes the necessary level of suspicion. The decision to open an investigation or not is 
based on the Investigation Policy Priorities (IPPs) of the Office. 

There are five IPPs: (1) proportionality, (2) efficient use of investigative resources, (3) 
subsidiarity/added value, (4) special policy objectives and (5) financial impact. 

For any opening decision, they are all taken into consideration, but none of them is a conditio 
sine qua non. 

The IPPs' special policy objectives are determined on the basis of a risk assessment (based 
also on information from Member States) and taking into account requests from the European 
Institutions. 

OLAF's IPPs for 2012 are annexed to the present management plan. 



SPECIFIC OBJECTIVE 1. Ensure the effective implementation of the Investigation 
Policy Priorities for 2012 


Result Indicators 


Latest known result 


Target 


Percentage of investigations opened 
in line with the investigation policy 
priorities 


New indicator 


More than 95 % 


Main output in 2012 


- Full implementation of the investigation policy priorities (see also the annex) 



SPECIFIC OBJECTIVE 2. Further improve the efficiency and effectiveness of OLAF's 
investigations and coordination actions 



1) Speed up the initial assessment of whether a case should be opened 



Result Indicators 



Latest known result 



Target 



Average duration of selection phase 11 



2011: 8 months (7% of the 
evaluations were completed 
within 2 months) 



2 months in at least 85 % of 
the cases 



Main output in 2012 



New system for the opening of investigations and coordination cases (in place in February 2012) 



1 ' Including both the items that resulted in an investigation or coordination case and those that did not. 



2) Keep the clearance rate close to 1 



Result Indicators 



Latest known result 



Target 



Clearance rate (number of cases 
opened/number of cases closed) 



2011:0.86(178/208) 



Close to 1 



Main output in 2012 



Careful monitoring with the help of monthly management statistics 



3) Reduce the duration of investigations and coordination cases 


Result Indicators 


Latest known result 


Target 


Duration of investigations and 
coordination cases 12 


2011:22.8 


2012: 22 months 
2013: 21 months 
2014: 20 months 








Main output in 2012 


- Careful monitoring with the help of monthly management statistics 



4) Monitor the effective implementation of recommendations following the closure of 
cases 


Result Indicators 


Latest known result 


Annual Target 


Number of recommendations 
implemented with results 13 
(including results of financial, 
judicial, as well as disciplinary and 
administrative action) 


New indicator 


Results with regard to at least 
60 recommendations 


Main output in 2012 


- Careful monitoring with the help of monthly management statistics 



4. Lb Investigation support 

As of 1 st February 2012, a Directorate within OLAF will provide specialised services to 
OLAF's investigation and coordination activities. Within this Directorate, one unit will 
monitor the efficiency, effectiveness and quality of the investigative process and support it 
with the necessary tools. Data-gathering, risk-based auditing, as well as other relevant tools 
and related technical assistance to OLAF investigative units and competent authorities in the 
Member States will be provided from within this Directorate. The remaining units will be 
responsible for legal advice, training and communication linked to the investigations. 



SPECIFIC OBJECTIVE 3: Provide the necessary tools and training to support OLAF's 
investigative activities 



Including cases closed during the reporting period and those still open at the end of the reporting period, not 
including the selection phase 

13 OLAF applies this as a general indicator to measure the value-added of anti-fraud action; however, OLAF 
itself has no recovery competence 



3.a Provide Operational Support 


Result Indicators 


Latest known result 


Target 


Number of OLAF investigations 
opened, following up on information 
collated within OLAF 


2011:2 


Increase the number of 
investigations opened, 
following up on information 
collated within OLAF 


3.b Supply Information and Communication Technology (IT) tools 


Result Indicators 


Latest known result 


Target 


Implementation of the internal user- 
oriented priorities identified in the IT 
Masterplan 


The main achievement was 
the introduction of a new 
document management 
system (THOR) that offers 
many new features compared 
to the previous (Adonis) 
system. 


100% implementation of 
related IT activities for 2012 


Internal users' degree of satisfaction 
with IT systems and services 


New indicator 


Increase user satisfaction by 
10 % by 2013 (compared to 
2012) 


3.c Conduct sufficient training for investigative staff to familiarise themselves with the new 
working procedures and to maintain a high standard of corporate knowledge 


Result Indicators 


Latest known result 


Target 


Percentage of OLAF investigators 
trained on new investigative 
procedures 


New indicator 


98 % by 1 st February 2012 


Percentage of investigators trained 
in targeted workshops on specific 
investigative activities 


New indicator 


90 % in 2012 


Number of investigators that have 
participated in training sessions 
tailored to the requirements of fraud 
investigations 


2011: 8 training sessions (on 
interviewing techniques, 
report- writing skills, 
gathering of evidence, and 
on-the-spot checks) for 60 
investigators 


At least 55 investigators 
trained in specialised 
sessions, according to their 
individual needs 


Main output in 2012 


- Upgrade of text-mining capabilities (IT) in OLAF (by the end of the 1 st quarter of 2012) 

- Survey to measure internal users' degree of satisfaction with IT systems and services 

- Training sessions on new investigative procedures 

- Specialised training sessions, including on post-investigative activities 

- Handbooks on both interviewing techniques and on clear writing to be drawn up with the help of 
external contractors 



SPECIFIC OBJECTIVE 4: Enhance the quality and effectiveness of the operational activities 



4.a Provide quality legal advice to investigators and national authorities 



Result Indicators 



Latest known result 



Target 



Legal advice provided within the 
specified deadline 



New indicator 



At least 90 % responses 
within agreed deadlines 



Main output in 2012 



- Capacity built up for advice on national law (notably by establishing an internal (OLAF) network, 
compiling relevant databases and developing relevant external contacts). 

- An effective system of setting up deadlines for case-related legal advice. 

4.b Provide expertise concerning requests and complaints related to investigative activities 



Result Indicators 



Latest known result 



Target 



Timely replies to complaints (Art. 90 
Staff Regulations complaints and 
other complaints) 



2011: 100% of replies sent 
within the set deadlines (7 
complaints) 



100% responses within the 
regulatory deadlines 



Timely replies to requests from data 
subjects concerning data protection 



2011: 100% of replies sent 
within the set deadlines (17 
new requests received; 2 are 
still ongoing). 



100 % responses within the 
regulatory deadlines 



Timely replies to complaints to the 
European Data Protection Supervisor 



Timely replies to requests for access 
to documents under Regulation 
1049/2001 

Timely replies to complaints to the 
Ombudsman 



2011: 100% of replies sent 
within the agreed deadlines (2 
new cases received in 
addition to 3 ongoing cases) 
70% of replies sent within the 
deadlines set by Regulation 
1049/2001 

2011: 100% of responses 
were sent within the agreed 
deadlines. (14 new cases 
received 14 in addition to 17 
ongoing cases) 



At least 90% responses 
within the deadlines set by or 
agreed with the EDPS 

100% responses within the 
regulatory time limit 



At least 90% responses 
within the deadlines set by or 
agreed with the Ombudsman 



Main output in 2012 



- IT-based centralised, internal monitoring system of pending requests (concerning access to 
documents, data protection, legal advice, pending court cases, complaints to Ombudsman, complaints 
under Art. 90 Staff Regulations and other complaints). 



With OLAF as lead service 



10 



4.2. Fraud prevention and anti-fraud policy 

OLAF deals with all phases of fraud prevention and detection, from the conception of policy, 
the implementation of existing and new policies, to the reporting on its progress and 
effectiveness. As of 1 st February 2012, colleagues in a single Directorate will prepare new 
legislation, work with other Commission services to implement an anti-fraud strategy, build 
contacts with the competent authorities in the EU Member States as well as with counterparts 
outside the European Union, to support OLAF's investigations and anti- fraud efforts. OLAF's 
operational budget provides the financial resources necessary for the operation of three 
programmes: Hercule II, Pericles and the Anti-Fraud Information System (AFIS). In addition 
to these programmes, a pilot project aims to establish criteria to measure the impact of 
corruption on public procurement involving EU cohesion policy funds. 



SPECIFIC OBJECTIVE 5. Prevent, deter and combat fraud and corruption 
5.a Develop anti-fraud policy and legislation 



Result Indicators 



Latest known result 



Target 



Delivery of planned output provided 
for in the Commission's Work 
Programme (CWP) 2012 



Timely preparation of 
proposals for adoption by the 
Commission in 2012 



Commission Communication 
on the protection of the 
financial interests of the 
European Union by criminal 
law and by administrative 
investigations 15 and proposals 
in the Multiannual Financial 
Framework (MFF) 2014- 
2020 package (Pericles and 
Hercule III 16 ) 



Main output in 2012 

- Legislative proposal on the protection of the financial interests of the European Union, including by 
criminal law (CWP: 3 rd quarter of 2012) 

- Legislative proposal reinforcing the protection of the euro against counterfeiting with criminal law 
sanctions (CWP: 3 rd quarter of 2012) 

- Legislative proposal on mutual assistance between the administrative authorities of the Member 
States and cooperation between the latter and the Commission to ensure the correct application of the 
law on customs and agricultural matters (CWP: 4 th quarter of 2012) 



5.b Enhance prevention of fraud against EU's financial interests 



COM(201 1) 293 final of 26/05/201 1 



' COM(2011) 914 final of 19/12/2011 and COM(2011) 910 final of 19/12/2011 



11 



Result Indicators 



Latest known result 



Target 



Delivery of planned output in the 
implementation of the Commission's 
Anti-Fraud Strategy (CAFS) 



2011: 100% delivery 
(Standard anti-fraud clause 
has been included in the 
legislative proposals adopted 
in the context of the MFF; 
dedicated fraud prevention 
section has been set up on 
OLAF's intranet site; Fraud 
Prevention and Detection 
Network (FPDnet) met twice 
in 2011). 



100% of actions scheduled 
for 2012 implemented 



Percentage of illicit trade in 
cigarettes as share of total 
consumption in the EU as a whole 



2010: 10 % 



Decrease by as much as 
possible 



Main output in 2012 



- Methodology and guidance (including a template) for DGs' anti-fraud strategies (by June 2012) 

- Contribution to the development of an anti-fraud strategy in the DGs (shared management) (by end 
2012) 

- Revised joint fraud prevention strategy (JFPS) for structural actions and for agriculture, to be 
adopted at service level by DGs REGIO, AGRI EMPL and MARE in cooperation with OLAF 

- Set up dedicated fraud prevention section on Mylntracomm, the Commission' s intranet website (by 
end 2012) 

- Four meetings of the FPDnet 

- At least 5 meetings of the Advisory Committee for the Coordination of Fraud Prevention 

(COCOLAF) and its subgroups (on irregularities, statistics and mutual assistance) 

5.c Reduce fraud against the EU's financial interests at the EU's Eastern border 



Result Indicators 



Latest known result 



Target 



Delivery of actions included in the 
Action Plan to Fight Against 
Smuggling of Cigarettes and Alcohol 
along the EU's Eastern Border for 
2012 



2011: Almost all actions 
foreseen were implemented 
including the most significant 
ones (e.g.: JCO Fireblade 
took place; Operational 
conference in Bucharest in 
June 2011; OLAF liaison 
officer posted in Kiev) 



Actions scheduled for 2012 
implemented 



Percentage of illicit trade in 
cigarettes as share of total 
consumption in Eastern Boarder EU- 
Member States 



18 



2010: More than twice as 
much in countries along the 
Eastern border as in EU as a 
whole: 21 % vs. 10 % 19 



Decrease by as much as 
possible 



Main output in 2012 



- Targeted operational actions 

- Negotiations of taxation and customs provisions with Armenia, Azerbaijan and Georgia 

- 17 th Annual Task Group Cigarettes Conference with special focus on the Eastern Border (October 
2012) 



5.d Improve cooperation with stakeholders 



KPMG, Project Star, Report 2010 



' Bulgaria, Estonia, Finland, Hungary, Latvia, Lithuania, Poland, Romania and Slovakia. 
' Source : KPMG Project Star 



12 



Result Indicators 


Latest known result 


Target 


Number of Administrative 
Cooperation Agreements (ACAs) 
concluded with relevant Member 
State authorities 


A new template was 
developed in 2011. As the 
policy was under review, no 
new ACAs were concluded in 
2011. 


Finalise at least 3, make 
progress on 3, in 2012 


Percentage of requests for support 
from Member States answered on 
irregularity reporting (published as a 
statistical annex to the Art 325 
annual report) 

Percentage of Member State 
contributions quality-checked 


2011: 100% requests 
answered 

2011: 100% of contributions 
checked 


100% of requests from MSs 
answered 

100% of contributions 
quality-checked 


Fraud-related provisions in 
EU agreements/regimes with third 
countries (EU expenditure fraud: 
financial cooperation provisions; 
Customs: mutual administrative 
assistance and "temporary 
withdrawal of preferences") 


2011: 

EU expenditure: Conclusions 
of negotiations of financial 
cooperation chapters of the 
EU-Ukraine and EU-Moldova 
Association Agreements. 

Customs: MAA 20 Protocol 
and customs anti-fraud clause 
in DCFTA 21 with Ukraine 
and in the EPA 22 with West 
Africa 


In 100% of new EU 
agreements / regimes with 
third countries 


Number of high-level events 
to foster operational cooperation 
and capacity-building in countries 
that are beneficiaries of EU 
assistance 


2011: Annual meeting of the 
Pilot Group (African 
Partners) in April 201 1 


At least 2 events organised by 
OLAF for countries that are 
beneficiaries of EU assistance 


Number of Administrative 
Cooperation Agreements (ACAs) 
concluded with relevant third country 
authorities and international 
organisations 


2011: Signature of an 
Administrative Cooperation 
Arrangement with the World 
Bank. 


Finalise 3 in 2012 

Launch negotiations with 4 
partners in 2012 


Meetings with Anti-Fraud 
Coordination Service (AFCOS) 
networks of countries in the 
enlargement process 


2011: 4 bilateral meetings and 
1 AFCOS conference 


5 bilateral meetings and 1 
AFCOS conference 


Main output in 2012 


- 2 meetings of the group "irregularities and mutual assistance/agriculture products" regulation (EC) 
1848/06 and (EC) 515/97 

- Conclusion of Administrative Cooperation Agreements with Kazakh authorities and Ukrainian 
Customs, UNDP, Council of Europe, World Bank 

- Information exchange with the World Bank and other international organisations 

- Negotiations on anti-fraud provisions in EU- Armenia, -Azerbaijan, -Georgia Agreements 

- Negotiations on anti-fraud provisions into new Overseas Countries and Territories and European 
Economic Area regimes, and in Free Trade Areas with Egypt, Jordan, Morocco and Tunisia 



Mutual Administrative Assistance 



Deep and Comprehensive Free Trade Agreement 
Economic Partnership Agreement 



13 



5.e Conduct/support joint operations and engage in mutual administrative assistance 


Result Indicators 


Latest known result 


Target 


Number of Joint Customs Operations 


JCOs in 2011: 


Organise and/or support: 


(JCOs) led or supported by OLAF 


- 2 JCOs 


-1 JCO 




- 2 regional virtual JCOs 


- 2 regional virtual JCOs 




(OLAF provided logistical 






and operational support) 




Implementation of the external user- 


See 2011 achievements in the 


Implementation of related IT 


oriented priorities identified in the IT 


IT Masterplan 


activities for 2012 


Masterplan, in particular, use of the 






Anti-Fraud Information System 






(AFIS) to provide high-quality 






information exchange tools (IT): 






Number of Member States correctly 


Implementation of a new IMS 


All Member States to use the 


using the Irregularities Management 


module in 201 1 


new system correctly 


System (IMS) for electronic 






communication 






Data available to the Member States 


ATIS currently tracks 2.5 


ATIS to track 1 1 million 


via the Anti-Fraud Transit 


million shipments per year 


shipments per year (covering 


Information System (ATIS) for 




60% of the total EU 


monitoring sensitive goods 




shipments in transit 23 ) 


Main output in 2012 


- Impact assessment for the reform of regulation 515/97 and Council Decision 917/2009, including 


AFIS 




- Annual report to Council, to EDPS ar 


id to Joint Custom supervisory authority on the functioning of 


AFIS 




- 3 Mutual Administrative Assistance ( 


Committees in the customs area to support policy develoment 



5.f Develop an EU Evaluation Mechanism in the area of Anti-Corruption with a particular focus 
on identifying and reducing the costs of corruption in Public Procurement involving EU Funds: 
a pilot project 


Result Indicators 


Latest known result 


Target 


Pilot project concluded with criteria 
established to measure impact of 
corruption on public procurement 
involving EU- Cohesion policy funds 


New indicator 


Timely finalisation by end 
2012 








Main output in 2012 


- Study, including final report 



Transit shipments constitute 10% of the total commercial flow. 



14 



5.g Provide the support necessary for partners to tackle fraud and corruption effectively and 
equivalently, in particular, through financing programme Hercule II 


• Manage Hercule II Programme: prevention of, and fight against, fraud 


Result Indicators 


Latest known result 


Target 


Technical assistance offered to 
national authorities in order to 
facilitate transnational cooperation 
and cooperation with OLAF: 

Number of Member States 

to participate in the programme for 

the first time 


Law Enforcement Agencies 
from 14 Member States were 
supported in 2011. 


Law Enforcement Agencies 
from 4 additional Member 
States to participate 


Training events, seminars and 
conferences supported by grants— : 

Number of Member States from 
which applications are submitted 

Number of participants reached 


201 1: 9 projects by eligible 
bodies have been selected. 

The 9 projects originate from 
7 different Member States. 

A total of 3,369 participants 
attended the 16 events co- 
financed by the 2010 call 25 . 


Implementation of the 9 
projects selected for co- 
financing in 201 1 26 

Applications submitted from 
at least 13 Member States for 
2012 calls 

800 participants expected to 
attend co-financed events in 
2012. 


Cooperation with lawyers and other 
stakeholders in the context of the 
Network of European Lawyers' 
Associations (ELA): 

Number of conferences/seminars 

Number of publications 

Number of comparative law studies 


Under the 2010 budget: 

4 conferences were held in 
the first part of 201 1 (with 
around 700 participants), as 
well as one ELA meeting. 

2 publications 

1 comparative law study 


6 conferences / seminars with 
400 participants 

2 scholarly anti-fraud 
publications 

2 comparative criminal law 
studies on the protection of 
EU financial interests 


Procurement of access to external 
databases to support the 
investigations of OLAF and the 
Member States: 

Number of procured databases 


201 1: 9 databases provided; 


Procure 8 relevant databases: 



24 



maximum 80% co-financed by OLAF 



25 Between 1 st June 2010 and 31 SI May 201 1 

26 To be implemented between 1 st September 201 1 and August 2012 



15 



Number of contracts concluded on 
time 


100% of contracts on time, 
(for one database, the 
procurement procedure was 
still ongoing at the 
completion of the MP). 


renew existing databases and 
acquire new databases 
depending on information 
needs. 

100% of contracts concluded 
on time 








Main output in 2012 


- Hercule II financing decision for 2012 (to be adopted by the College early 2012) 

- Strategy prepared by OLAF on the implementation of HERCULE II following consultation of 
Member States and other stakeholders (end of 2012) 

- Hercule III proposal adopted by the Commission as part of MFF package (anticipated in December 
2011; to be negotiated by the co-legislators during 2012) 



5.h Provide the support necessary for partners to protect the euro effectively and similarly, in 
particular, through the Pericles financing programme 


• Protect the euro against counterfeiting 


Result Indicators 


Latest known result 


Target 


Degree of classification of euro coins 
and communication to Coin National 
Analysis Centres (CNACs) 


100% 


100% classified and 
communicated to the CNACs 
in 2012 


• Manage Pericles programme: training, exchange and assistance for the protection of the 
euro against counterfeiting 


Result Indicators 


Latest known result 


Target 


Degree of commitment of the budget 


100% 


Over 80% 


Number of projects financed 


15 projects financed in 201 1 


At least 12 projects 


Number of actions in high-risk areas 


5 in 2011 


Launch 6 actions in high-risk 
areas 


Percentage of stakeholders filling in 
the evaluation form 


95% in 2011 


At least 70% of stakeholders 
fill in the evaluation form 


Degree of satisfaction measured by 
evaluation forms 


90% in 2011 


At least 70% of participants 
expressing "good" and above 
judgments 


Main output in 2012 


- Proposal for a Directive on the protection of the Euro against counterfeiting with criminal sanctions 
(CWPitem) 

- Annual Report on the protection of Euro coins 201 1 (May 2012) 

- 3 Euro Counterfeiting Experts Group (ECEG) meetings 

- 4 Counterfeit Coin Experts Group (CCEG)/European Technical and Scientific Centre (ETSC) work 
team meetings 

- Annual update of the Pericles Strategy Paper (before end of 2012) 



16 



Part 5. Specific objectives for horizontal activities 



Internal and external communication 



OBJECTIVE: Enhance awareness and understanding of OLAF's role in fighting fraud and 
corruption, through establishing an effective external and internal communication strategy 


Result Indicators 


Latest known result 


Target 


Steady information to OLAF staff : 

Number of events 

Number of articles on Intranet 

Number of weekly newsflashes 


2011: 
4 events 
385 articles 

40 weekly newsflashes were 
published 


4 events 

at least 1 article per day 

50 weekly newsflashes 


Timely and quality replies to 
information requests from citizens 


New indicator 


95% of queries answered 
within two weeks 


Timely and quality replies to the 
press 


New indicator 


80% within 24 hours 


Number of articles on OLAF 


2011: 381 articles 


keep high number of articles 
(>300) 


Main output in 2012 


- New graphic charter 

- New OLAF website 



Human resource management 



OBJECTIVE: Recruit, train, assess, motivate and retain highly-qualified staff to ensure that 
OLAF operates effectively and efficiently 


Result Indicators 


Latest known result 


Target 


Limited average vacancy rate of 
available posts 


Average vacancy rate of 
available posts is 7.2%. 


The proportion of posts being 
vacant equals the 
Commission average 
(5.3% at the end of 2011) by 
the end of 20 12 


Number of women at senior 
management, middle management 
and AD non-management levels 


2011:0% at senior 
management level, 20% at 
middle management level 
and 33% at non-management 
AD level. 


The Commission targets for 
representation of women in 
AD category for 2010-2014: 
25% for senior management, 
30 % for middle management 
and 43% for AD non- 
management 


Rate of absenteeism 


Rate of absenteeism in 2011: 
4.13%. 


Absenteeism for OLAF staff 
reduced to below the 



17 







Commission average (2.9%) 


Average number of training days per 
staff 


2011: 6 training days 


The Commission-wide target 
is 10 training days/year 


Specialised external training 


201 1 : 36% of training budget 


25% of training budget 








Main output in 2012 


- Implementation of the reorganisation planned for the 1 st February 2012. 



Document management 



OBJECTIVE: Put in place and maintain an effective document management system so that any 
document connected with OLAF's official functions can be electronically filed, stored and 
retrieved at any time irrespective of its original form and the document management system in 
place 



Result Indicators 



Latest known result 



Target 



Filing rate of registered documents 



97% 



99% 



Main output in 2012 



Adaptation of systems and processes to the new OLAF structure 



Internal Audit 



OBJECTIVE: Assess the compliance, efficiency and effectiveness of the control 
system in place by assisting the Director General and management in controlling 
risks and monitoring compliance; providing an independent and objective 
opinion on the quality of management and internal control system; and making 
recommendations in order to improve the efficiency and effectiveness of 
operations and to ensure a cost-efficient use of resources 



Result Indicators 



Latest known result 



Target 



Degree of implementation of the 
IAC annual work plan 



90% 



100% 



New indicator 



target: >80% 



New indicator 



Level of acceptance by the 
auditees of the "critical", "very 
important" or "important" audit 
recommendations issued by the 
IAC 

Percentage of accepted audit 
recommendations implemented 
Main output in 2012 

- Recruitment of new IAC 

- Implementation of the Audit Planning 2012 

- Updated procedures in order to provide action to mitigate the recommendations in the Quality 
Review 2011 



target: >90% 



Internal control and risk management 



18 



OBJECTIVE: Implement, maintain and report on an effective and reliable 
internal control system so that: 

- Reasonable assurance can be given that resources assigned are used 
according to the principles of sound financial management; 

- Risk of errors in operations is minimised and, 

- The control procedures put in place give the necessary guarantees concerning 
the legality and regularity of underlying transactions 



Result Indicators 



Latest known result 



Target 



Percentage of internal audit 
recommendations overdue for 
more than 12 months 
Degree of implementation of 
mitigating measures for critical 
risks 



0% 



75% 



0% 



100% 



Main output in 2012 



Managers and relevant staff are trained on internal control 



19 



Annex 

Investigation Policy Priorities (IPP) 



The Investigation Policy Priorities (IPPs) are used by OLAF to decide on the opening of 
investigations. These priorities come into play after the competence of OLAF and the 
necessary level of suspicions have been established. 

The five policy priorities are: proportionality, efficient use of investigative resources, 
subsidiarity/added value, special policy objectives and financial impact. 

The five policy priorities will all be taken into consideration in order to decide whether or not 
to open an investigation. No single policy priority will operate as a conditio sine qua non. 

The Unit charged with the selection of cases will check whether the facts meet the five criteria 
and propose the opening of an investigation, whenever the IPP are considered to be fulfilled. 



Proportionality 

OLAF should focus on cases where it can expect a fair return for its efforts. The expected 
results need to be balanced against the human and material resources that will be needed to 
bring a case to a successful conclusion. 

This entails formulating a reasonable forecast of the manpower required and other foreseeable 
costs (e.g. due to missions) in connection with the investigation while also taking into 
account: 

- Likelihood of financial recovery; 

- Likelihood of prosecution - for example, whether there is sufficient time to investigate 
before time-barring. 

- Possible high deterrent value: for example action is taken in a high value area where little 
action has been taken before. 



Efficient use of investigative resources 

An efficient use of resources means inter alia that once opened, investigations should be dealt 
expeditiously. 

This will entail checking whether: 

- The workload of the relevant Unit will permit to begin investigative activities soon after 
the case has been opened 

- The workload of the relevant unit will permit to carry out work continuously as required by 
Regulation 1073/99 



20 



Investigations underway and whose priority is higher are not slowed down 

Expertise required in order to carry out the investigation is available 
(language/sectoral/technical/legal knowledge). 



Subsidiarity/added value 

OLAF will prioritise cases where it is the only authority with competence in a specific 
situation or when it can clearly add value to the actions of others. 

This will entail checking whether: 

- OLAF has sole competence (in certain matters in relation to EU staff) or whether there is 
an identifiable authority that can act 

- One or several authorities have requested the assistance of OLAF in a complex case and 
OLAF is therefore in a position to add value 

- An OLAF investigation could add value in terms of recovery, prosecution or deterrence to 
the control activities already carried out by other EU or national bodies. 



Special policy objectives for 2012 

OLAF will prioritise investigations on relevant sectors and/or geographical areas decided by 
the Director-General, and based on concerns/priorities expressed by the European Institutions 
and on the outcome of OLAF's own risk analyses, based also on information from Member 
States. 

Priorities will be updated, at regular intervals, in the Management Plan. 

For 2012, they will be: 

- Double funding in external aid. 

- Smuggling of cigarettes and alcohol along the EU eastern border. 

- Cohesion funds. 

- Pre-accession funds in current accession and candidate countries. 

- Suspected corruption or links to organised crime. 



Financial impact for 2012 

This indicator comes into consideration only when there are resources at risk because of the 
alleged frauds. 



21 



The level of EU Resources at risk is a relevant indicator of the seriousness of fraud. Sectoral 
financial parameters for the opening of investigations guarantee OLAF's commitment to 
focus on the more serious cases. 

This will entail checking whether 

- In the Customs sector, the likely financial impact is over €1 million (estimated illegal 
diminution of the resources). 

- In the Agriculture sectors the likely financial impact is above €100,000 for SAPARD and 
above €250,000 for Agriculture (estimated misappropriation or wrongful retention of 
funds). 

- In the Structural Funds, €500 000 in the European Social Fund and Cohesion Fund, and 
€lMillion in ERDF (estimated misappropriation or wrongful retention of funds). 

- In the external aid and centralised expenditure sectors, €50,000 (estimated 
misappropriation or wrongful retention of funds). 

- In the EU staff sector, €10,000 (estimated misappropriation or wrongful retention of 
funds). 



22 



[NL] 



BO-AF 

OFFICE EUROPEAN COMMISSION 

EUROPEEN EUROPEAN 

DELUTTE ANTI-FRAUD 

ANTI-FRAUDE OFFICE 



■ 



RAPPORT 

lanciele fraude EU 

IFUD of Human Rights 
21 maart 2012 



VIViANE REDING 

Vice-President of the European Commission 
Justice, Fundamental Rights and Citizenship 



Rue de la Loi, 200 
B-1049 Brussels 
Tel. (+32-2) 298 16 00 



Brussels, 21 June 2010 
D(2010)1036 



Dear President, 



s^J-— 



~^v. 



/ would like to inform you of a number of reforms I have introduced and which should 
help to improve the Commission's communication. As a start, since you have 
entrusted me with the responsibility for communication, I have reorganised DG 
COMM to better equip it for its task to provide a service to the College and all DGs 
for their communication activities. 

Following a discussion with the Spokesperson's Service on the most pressing 
operational communication needs, the following improvements in the service provided 
by DG COMM have been introduced during the first five months of this Commission: 

1. Earlier and easier information on the press 

Press clippings, as well as summaries of audiovisual media, are now available every 
morning at 08.4 5hrs for SPP and cabinets, both on-line (Newsroom on 
Mylntracomm) and on paper, in time to allow for early decisions on "Lines to Take". 
It is now also possible for Commission officials to call up press clippings digitally by 
country and by subject. 

2. Teleprompting 

Teleprompters have now been installed in the press room and are presently being 
tested. They should facilitate and professionalise the delivery of speeches and detailed 
press conferences by Commissioners and Spokespeople. 

3. A team of speechwriters 

A dedicated team of 4 speechwriters has been created in DG COMM, who will work 
with your own speechwriters and those in the DGs, to draft master speeches for 
Commissioners and senior level civil servants on cross cutting issues, such as the 
Europe 2020 strategy, the financial crisis, the Lisbon Treaty or the EU's Consumer 
Policy. 

4. Transcripts of Press conferences 

After having tested electronic transcription of press conferences and finding out that 
it was not successful, DG COMM will launch a tender procedure for a professional 
transcript service, which should be operational in early 2011. This service will ensure 
written transcripts of important press conferences and statements very shortly after 
their delivery in the language in which they were made. 



Mr Jose Manuel Barroso 

President of the European Commission 

BERL 13/057 



5. Websites of the President and Commissioners 

A dedicated team of 8 persons has been set up in DG COMM to keep your website 
and that of fellow Commissioners up-to-date in real time (following the best practice 
already installed by me at DG INFSO during the previous mandate). The team 
foresees a permanence ensuring a 24 hour service. Furthermore, the websites of all 
Commissioners are now harmonised following a common template developed by DG 
COMM. 

6. SMS service 

DG COMM has developed an SMS sender web application (http://s-comm-iss- 
pl:8001/smssender/) which can now be used by the Spokesperson's Service to inform 
journalists expediently of important developments. 

7. A dedicated EhS crew for the President 

DG COMM will recruit 2 EbS producers who will in future travel with you, on 
request, and who will direct local EbS crews. Given the requirements of the 
recruitment procedure (call for tender); this service will be operational as from 
spring 2011. In the meantime, a trial/preparatory phase will be launched for a 
number of missions. On request, an internal "Producer" can accompany you on some 
of your missions (subject to mission budget availability). 2 clips editors will be in post 
soon to strengthen your video production. Of course, this service could be extended to 
important and media-sensitive missions by other Commissioners (e.g. a mission by 
Olli Rehn to Athens in the next few weeks). 

8. Enable journalists to travel with the President or Commissioners to important 
meetings abroad 

Before the summer, I intend to submit to the College a financing decision and 
operational guidelines to enable the Commission to take in charge some of the costs 
of journalists travelling with you or fellow Commissioners to important meetings 
abroad. The new system is expected to be operational in October. 

9. A dedicated photographer for the President on permanent call 

The photographers' service will be strengthened with the recruitment of 2 more 
photographers to ensure a 24 hour service for you. They will be operational very soon 
if they are attached to your Cabinet, otherwise a longer delay (call for tender) will be 
needed to recruit them (spring 2011). 

10. Monitoring ofblogs and social networking sites and instant rebuttal 

Automated blog monitoring is now available via the new EMM "European blog 
monitoring" tool on the Mylntracomm News Portal. Users can subscribe to email 
alerts based on key words. Fast and effective rebuttal is organised by the SPP with 
the help of the responsible services. In addition, I have asked DG COMM to set up a 
network of 10-15 social media experts across the Commission to ensure a targeted 
use of social media (such as Facebook or Twitter) for the Commission's 
communication purposes. 



11. Graphic designers for backdrops, logos, press packages or power point 
presentations for important President initiatives/Commission decisions 

The team of graphic designers in DG COMM will be strengthened to include 3 
persons. The new team will be operational from September. They will help with the 
professional presentation of important Commission policy messages (such as Europe 
2020). 

12. Streamlining of logos 

I have asked DG COMM to streamline the multitude of logos currently used by 
Commission services. This will lead to a set of guidelines for all services before 
summer. The use of the European flag together with the existing logos will become the 
rule. 

13. Branding 

DG COMM will launch before the summer a more fully fledged branding operation 
for the Commission to strengthen and streamline our corporate image on the basis of 
the European flag. 

14. Streamlining of networks 

On my request, DG COMM is working on the streamlining of the multitude of 
Commission networks. It has started with a harmonisation of their visual identity. A 
next step will be to bring them together under one "umbrella", to create a single entry 
port for citizens requesting information about the EU, as proposed in the 2008 
Lamassoure report. I intend to launch this single entry port in October on the 
occasion of the adoption by the College of the Citizenship Report which you called for 
in your policy guidelines last year. 



The aforementioned actions should constitute a first but certainly not the last step 
towards improving the communication efforts of the Commission. If you allow me, I 
would be prepared to make a 10 minute presentation at the College seminar in 
September to illustrate to colleagues how they can make best use of the 
communication tools now available under the reformed system and to ask them about 
their ideas for further developing and strengthening the service-oriented nature ofDG 
COMM for the whole Commission. 




Cc: J. Laitenberger, C. Day, C. Sorensen, F. Le Bail, K. Doens, 

P. Ahrenkilde Hansen, S. Bouygues 



-1- 



AANTEKENEN 

TO:EUROPEAN ANTI-FRAUD OFFICE OLAF, 

(european commission) 

directorate general 

Dr. Giovanni Kessler 

RUE JOSEPH II, 30 

1000,BRUSSELS 

BELGIUM 



[NL] 



FINANCIELE FRAUDE 



Artikelen; 325 / 83 en 85 VWEU 



Mierlo,21 maart2012 



Geachte Zeer Geleerde directeur-generaal Dr. Kessler, 

Ik verzoek U voortvarend aan de slag te gaan met de door mij hier aangeboden stukken 
waarin melding is gedaan van fraude in de Europese Unie.Voortvarendheid is gewenst in 



-2- 

deze tijd waarin de lidstaten gedwongen zijn om draconische maatregelen te nemen op de 
balans om de Europese begroting,met harde offers opgelegd aan de onderdanen van 
deUnie.Omdat deze strafbare feiten niet door de beugel kunnen verzoek ik U aanvullend 
hiervan schriftelijk aangifte te doen bij de Strafrechter in BrussefBdgiS- Vandaag 21 maart 
door de Verenigde Naties uitgeroepen tot Internationale dag tegen racisme en 
discriminatie,door de Europese Commissie aangewend als het ultieme propagandamiddel om 
het eigen blazoen op te poetsen.De Europese Commissie gebruikt deze dag voor het 
toedekken van racistische en xenofobe gedragingen die in alle lidstaten van de EU strafbaar 
zijn.Het is strafbaar en het is een schending van de waarden van de Unie.Bovendien is er 
sprake van fraude door oneigenlijk gebruik van Europese financiele middelen,(belastinggeld 
van de burgers van de lidstaten). De Europese Commissie heeft een voorbeeldfunctie en 
toezichthoudende taak.Wanneer sprake is van toezichtsfalen moedigt het kopieergedrag 
aan.Er circuleren op het internet inmiddels afbeeldigen van de Nederlandse politicus Geert 
Wilders in vol ornaat in SS-uniform.Het wordt van kwaad tot erger! Ambassadeurs uit tien 
EU-Lidstaten zonden onlangs vorige maand een gezamelijke brief aan de fractievoorzitters 
van alle politieke party en in de Tweede Kamer der Staten Generaal van Lidstaat Nederland 
met vragen over naleving van de Uniewaarden i.v.m. discriminatoir gedrag meldpunt midden- 
en Oost-Europeanen.Zorg er dus voor dat deze grensvervaging niet tot normvervaging 
leidt.Mede daarom is terughoudendheid niet op zijn plaats en is adequaat onderzoek en 
optreden nodig. 





(afbeelding Geert Wilders bron: fransmuthert.wordpress.com) 

(afbeelding Europese vlag met hakenkruis bron: nieuwsbreker.punt.nl) 

[nationaal niveau jurisprudentie Nazi symboliek: Hoge Raad der Nederlanden LJN BJ6941] 

[resolutie over bestrijding van anti-semitisme in de 21st eeuwj 



-3- 

Artt;l 1-13-15-16. (Giovanni Kessler was lid van de Italiaanse delegatie van de OVSE 
Parlementaire Assemblee 2003, vice-president Parlementaire Assemblee OVSE). Verklaring 
van Rotterdam 2003, OVSE Parlementaire Assemblee,de aangenomen resoluties.De algemene 
doelstelling van de Europese Commissie,(uitgangspunten en prioriteiten 
fraudebestrijding),COM-2011-376_final.De strategie van de commissie is verbeteren van 
preventie en detectie.Artikel 325 van het EG-Verdrag betreffende de werking van de Europese 
Unie (VWEU) samen met artikelen 83 en 85 bepalen dat de commissie en de lidstaten,fraude 
en andere onwettige strafbare activiteiten waardoor de financiele belangen van de Unie 
worden geschaad op gemeenschappelijke basis bestrijden.Ter voorkoming en opsporing van 
fraude is aldus een gezamenlijk belang."Het geld van de Europese belastingbetaler moet zo 
goed mogelijk worden besteed",(IP-l 1-321). 

"waarden en normen in Unie-Verdragen appelleren aan verantwoordelijk handelen". 

De Europese Unie draagt de kernwaarde van democratie uit d.m.v. peperdure propaganda.Het 
europese systeem beschermt niet de mensenrechten maar promoot alleen 
mensenrechten.Mensenrechtenverdragen geven dus niet de garantie.De Europese Unie 
besteedt2,4 biljoen euro per jaar -gemiddeld- aan 

promotiemateriaal:brochures,films,onderzoeken die worden gebruikt om de publieke opinie te 
manipuleren.Dit alles onder het mom van het verstrekken van informatie.Het blijkt geen 
neutrale eerlijke informatie maar een strategisch ontworpen rookgordijn. .(rapporten en 
boekjes zien er zo indrukwekkend en echt uit,dat ze voor de normale burger bijna niet te 
onderscheiden zijn van "echt ofvals). 

PROGPvAMMA "Europa voor de Burger", 2007-2013 door de Europese Commissie. 

De Europese Commissie,het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie zijn 
gezamenlijk overeengekomen het programma "Europa voor de Burger" vast te stellen en 
subsidie te verstrekken teneinde een wettelijk kader tot stand te brengen voor ondersteuning 
van diverse activiteiten en organisaties die een "actief Europees burgerschap", dat wil zeggen 
een betrokkenheid van burgers en maatschappelijke organisaties bij het proces van Europese 
integratie,bevorderen.De begunstigden dienen de bijdrage van de Europese Unie duidelijk te 
vermelden in al hun publicaties of in samenhang met activiteiten waarvoor de subsidie is 
gebruikt.Het is niet aan te raden om over "schuinsmarscheerders en scheve schaatsrijders van 
de Europese Commissie" te schrijven,en van actieve participatie deelname van de burgers op 
alle niveaus is geen sprake.Om minderbedeelden van deelname te weren is een financiele 
drempel ingebouwd. De door Europese Unie gefinancierde deelnemers moeten pro- 
Europees zijn en de inbreng EU-vlag gericht.De begunstigden dienen de naam en het logo 
van de Europese Unie,de Europese Commissie en het programma "Europa voor de Burger" 
op te nemen in/op al hun publicaties,posters,progamma's en andere producten die in het kader 
van het gecofinancierde project tot stand zijn gebracht. "Europa voor de Burger" is niets 
anders dan belastinggeld verslindende zwendel louter bedoeld om de burger van de Unie 



-4- 

voor de europese propagandakar te spannen voor eigen glorie,om ze daarna in de Europese 
Unie opgelegde financiele dwangbuis te stoppen.Achter het Europese rookgordijn 
manifesteert zich een voor de EU-onderdanen verborgen overkoepelende misdaad die het 



gevolg is van het kruispunt en relaties tussen het beleid en de praktijken van de EU en de 
lidstaten,en die van corporaties. "state-corporate crime" .Het faciliteren of vergoelijken van de 
schade aangericht aan de europese samenleving,en waar corporaties onder het oog van de EU 
en de lidstaten ongestraft zich kunnen inlaten met illegale praktijken. " state-gefaciliteerd 
corporate crime" en state-ge'initieerde crimes ". Statuut van de EU-ambtenaren "melden van 
misstanden": Het is in het belang van de instelling en haar personeel,maar bovenal ook in het 
belang van de Unie.en de burgers voor wie Zij werken.Sinds 1999 zijn alle ambtenaren 
verplicht om vermeende ernstige misstanden te melden bij hun hierarchieke meerdere,bij de 
secretaris-generaal van hun instelling of rechtsstreeks bij het Europees Bureau voor 
Fraudebestrijding (OLAF).Vo\gQns, Artikel 22a "Statuut Europese Ambtenaren'V'Staff 
Regulations of Officials of the European 

Communities",zijn alle ambtenaren van de europese instellingen,met inbegrip van het 
personeel van de europese ombudsman,gehouden zijn hun meerderen of OLAF in kennis te 
stellen van mogelijk strafbare feiten en/of illegale activiteiten waardoor de belangen van de 
Europese Unie worden geschaad.(onder ambtsmisdrijven en ambtsovertredingen worden hier 
begrepen strafbare feiten begaan onder eene der verzwarende omstandigheden door lidstaat 
Nederland,waar Hij/Zij kennis neemt in de uitoefening van het ambt bij 'n europese instelling, 
die nadat enig misdrijf is gepleegd,met het oogmerk om het te bedekken of de nasporing of 
vervolging te beletten of te bemoeilijken,verbergt of aan het onderzoek van OLAF of van 
Justitie onttrekt).In juridische termen het medeplegen aan het verspreiden van racistisch en 
xenofobisch materiaal via internettransmissies toegankelijk voor het grote publiek,waarbij de 
racistische en xenofobische delicten extra als een verzwarende omstandigheid worden 
beschouwd.Het systeem is een protectionistisch misdaadsyndicaat voor industriele en 
commerciele doeleinden."militair-industrieel complex": een groep aan elkaar verwante 
economische activiteiten, waaronder gerekend de wapenindustrie en farmaceutische industrie 
etc.De Europese Unie en Haar lidstaten worden achter de schermen gerund door lobbyisten 
van multinationals en grootkapitaal.Dit is dan de ontmaskering van het "Europese Unie" 
voor de europese burger.De veelheid aan initiatieven die specifiek gericht zijn op kinderen en 
jongeren mensen zijn zeer dubieus,en bieden flagrante voorbeelden van EU- 
propaganda,(artikelen dailymail.co. uk). De peperdure gebouwen in Brussel en Straatsburg 
stralen een zonnige en zorgloze sfeer uit.Maar achter de indrukwekkende facade van al deze 
pracht enpraal schuilt een lugubere wereld van list en bedrog.MQt het nieuwe 
bezoekerscentrum (in feite een propaganda-centrum voor eigen ego) "parlamentarium" 
ondergebracht in het Europees Parlement in Brussel, heeft de EU ook nog een zeer 
geavanceerd netwerk van informatiepunten,anti-racisme,mensenrechten,milieu en educatie 



-5- 

over de holocaust ter eigen voordeel.(nabootsing van de werkelijkheid met behulp van een 
model van die werkelijkheid).Een netwerk van pseudo-instellingen en stichtingen geketend 
door EU-subsidies waaronder ook te rekenen Fundamental Rights Agency FRA, die de 
burgers van de europese unie "rijkelijk" van niet-objectieve rapporten en informatie moeten 
voorzien.Is het "Huis van de Europese geschiedenis" in Brussel nog wel nodig 56 miljoen 
euro van de belastingbetaler,als plaats van herinnering waar de Europese gedachte verder kan 
gedijen? Niet alleen de gebouwen zelf die veel "belastingbetaler geld" opslorpen ,ook het 
maandelijks "verhuiscircus" van het Europees Parlement van Straatsburg naar Brussel van 
half miljard euro per jaar. (kosten 180 miljoen als op een plaats vergaderd zou worden).De 
Europese begroting voor 2012 zit nu al met een tekort van 11 miljard euro,(Lewandowski). 

Men ziet het ook terug in de buitenlandse activiteiten van de EU ten aanzien van o.a. Israel 
niet naleving van internationale mensennormen.en waarbij het de EU kennelijk is te doen om 
de handelsbetrekkingen en niet die van de mensenrechten, (brief Finkelstein- 
Barroso,kenmerk:EU-Israel Association Council). Norman Finkelstein vaak weggehoond in 
de media om zijn kritiek,en zeker injoodse kring. 

Een betreurenswaardige censuur is nu de standaardpraktijk geworden -zonder zich ook maar 
enigszins over de inhoud van de klacht te bekommeren- door een netwerk van corrupte 
medeplichtigen.De echte ingewijde corrupte EU-ambtenaar is zwijgzaam en werkt zonder 
morele maatstavenjs loyaal aan de superieuren en voert de taken uit zonder te morren.Stelt 
zeker geen vragen wanneer sprake zou kunnen zijn vanfraude of van een misdrijfwat 
nadeling is voor de naam van zijn baas, (uitzonderingen daargelaten de nog integere 
ambtenaren van de Europese Unie). Dit alles om de werkelijkheid af te schermen en het 
polijsten van het imago van Barroso, die zich ondertussen (onder advies van Reding) heeft 
laten voorzien van een (extra) leger journalisten in de media.In de buitenring van het 
corrupte ambtenarenapparaat werken de commissieambtenaren hierarchisch hoger in de 
rangorde, die de portiersposten bekleden om Barroso -en het kringetje van vertrouwelingen 
rond Barroso die de sleutelposten bekleden- uit de wind te houden voor alle kritiek wat 
werkt als een filter.Dan is er nog de groep ambtenaren (die denkt van zichzelf) niet bewust 
corrupt te zijn, maar werkt volgens blinde gehoorzaamheid.Dat kan echter geen argument zijn 
zich op dit punt te kunnen disculperen,(lees Staff Regulations of Officials of the European 
Communities, Article 22a). 

EU-klokkenluiders krijgen te maken met gruwelijke afscheepmechanismenfDeclaratie van 
Academische Vrijheid). 

Het doorbreken van de hierarchische lijn in een organisatie als die van de Europese 
Commissie kan problemen opleveren.EU-ambtenaar Paul van Buitenen (financiele 
controledienst DG-20),die eind 1998 fraude bij de Europese Commissie naar buiten bracht,(al 
in 1997 meldde van Buitenen vergeefs fraude bij de Europese antifraudedienst Uclafmaar die 
deed er niets mee).In oktober 1998 vraagt het Europees Parlement de oprichting van een 



-6- 

onafhankelijke fraudebestrijdingsdienst (OLAF). Door van Buitenens toedoen moest de 
Europese Commissie onder leiding van Jacques Santer aftreden,(van Buitenen werd door de 
commissie onder druk gezet en op non-actief gesteld). 



KLOKKENLUIDERS KRIJGEN TE MAKEN MET 
afschilderen als onbelangrijk 
vertragingsmanoeuveres 
heimelijke manipulaties 
bannen en isoleren 
verdachtmaken en demoniseren 
beledigende etiketten 
ongecontroleerde beschuldigingen 
zwartmakerij 

bewust negeren van bewijsmateriaal 
bewust verkeerd interpreteren van feiten 
bewust verdraaien van feiten 
collusie 
clientelisme 
corruptie 
fraude 

zwijgcultuur 
misdaad 

criminele organisatie 

EU-belastingbetaler gesteund Orwelliaans propagandanetwerk 
vervalsen en bewust laten verdwijnen bewijsmateriaal 



• degraderen functie,het dreigen met overplaatsing of ontslag 

• extreme en onuitvoerbare eisen gaan stellen 

• ontnemen fundamentele rechten 

• strategie financieel te gronde richten tegenstander 

• doelbewust structured negeren Europese en Internationale Verdragen 



Geleidelijk aan worden de contouren zichtbaar hoe de commissie hoofdzakelijk gedicteerd 
wordt door Barroso en het klein bevoorrecht groepje rond Barroso. Hoe Barroso zich 
schuldig maakt aan grootspraak en het verspreiden van leugens met imitatietoespraken over 
anti-racisme in de gehele Europese Unie. 



PORTUGAL 

Barroso benoemd tot voorzitter van de Europese Commissie. 

Voormalig premier Balkenende van Nederland noemde het destijds zeer belangrijk dat 
premier Barroso van Portugal unaniem werd verkozen voor de functie van voorzitter van de 
Europese Commissie. Barroso was volgens Balkenende een echte Europeaan,die 
communicatief ook er goed zou zijn en daadkrachtig bestuur had getoond.Barroso van 2002 
tot en met 2004 premier van Portugal en verwikkeld in een corruptieschandaal en met 
onderzeeers tijdens kabinet Barroso,met 34 miljoen euro schade destijds voor de Portugese 
belastingbetaler.In de tijd waarin Portugal is gedwongen om draconische maatregelen te 
nemen op de balans om de staatsbegroting,met harde offers opgelegd aan het Portugese 
volk.[opblazen van de prijs,wanbeheer overheidsfondsen,overtreding interne Europese 
markt,fraude en omkoping,belastingontduiking met een netwerk van valse contracten inclusief 
witwassen van geld].Er zou sprake zijn van schending gemeenschapsrecht artikel 346 VWEU. 

" ellendige paternalisten " 

Niet alleen bezondigde Griekenland zich aan creatief boekhouden met weglaten van de kosten 
van defensie op de begroting.Ook de organisatie van een prestegeproject als de Olympische 
Spelen in Griekenland 2004 kostte veel meer dan verwacht.Aanvankelijk werd 4,6 miljard 
euro begroot,het eindbedrag kwam te liggen boven de 7 miljard euro.De financiele swaps- 
koehandel met de slimme bankiers van de Amerikaanse investment bank Goldman Sachs en 
de Griekse overheid "cross currency swaps" koste de Griekse overheid bergen geld,terwijl 
bezuinigingen de Griekse onderklasse thans hard treffen.De politieke top samen met de 
bankiers-elite zijn een stelletje ellendige paternalisten dat de hand aan het eigen vaderland 



-8- 

slaat en daarna aan het volk! Dit is dan het succes van een vrijbuiterstroep die de begane roof 
kan rechtvaardigen.Mensenrechtenrapportage 2009,(ministerie van buitenlandse zaken 
Lidstaat Nederland). 

(rapportage over de uitvoering van de mensenrechtenstrategie "naar een menswaardig 
bestaan ") 

De mensenrechtenstrategie "naar een menswaardig bestaan" zet uiteen hoe Nederland beoogt 
de rechten van mensen wereldwijd te verbeteren.Staatssecretaris Paul de Krom SZW wil 
mensen uit de bij stand aan het werk zetten dat is de plicht van de overheid.Nederland moet 
bezuinigen.Het gaat echter om de wijze hoe dat moet gebeuren.De uitvoeringsinstellingen 
dienen maatwerk te leveren door in elke situatie en geval goed te kijken welk probleem aan de 
orde is door niet alles in medische termen te gieten.Maar die instellingen (UWV en de 
gemeenten) kunnen pas maatwerk bieden als de centrale overheid ze die ruimte geeft om dat 
te kunnen doen.Er wordt heel snel gedreigd met strafkortingen en zelfs met stopzetting van de 
uitkering.Waarbij het respecteren van de menselijke waardigheid als grondslag voor klassieke 
grondrechten in geding kan zijn.Wanneer sociale grondrechten conflicteren met klassieke 
grondrechten, klassiek grondrecht absolute voorrang geniet.Deze rechten leggen (in beginsel) 
de overheid een onthoudingsplicht op.De overheid dient deze fundamentele rechten te 
waarborgen/garanderen bij de uitvoering van de zorgverplichting telkenmale wanneer de 
overheid een overheidsmaatregel effectueert en tijdens het gehele traject. 

[op grond van artikel 1 EVRM verzekeren de Verdragssluitende Partijen aan een ieder,die tot 
hun rechtsmacht behoort.de rechten en vrijheden welke zijn vastgesteld in de eerste titel van 
het Verdrag.Het gaat daarbij om de bescherming van de mensenlijke waardigheid.De 
bescherming,de verplichting tot de verzekering van de verdragsrechten,rust in de eerste 
plaats op de Verdragsstaten zelf.Zij moeten zelfde naleving van de bepalingen (doen) 
garanderen.Handelen in de lijn met deze uitgangspunten behelst het respecteren van de 
menselijke waardigheid als grondslag voor klassieke grondrechten. Bij klassieke grondrechten 
moet de overheid zelfzich passief opstellen.De burger kan klassieke grondrechten bij de 
rechter afdwingen.Bij sociale grondrechten moet de overheid actief optreden om de 
grondrechten waar te maken.J 

Grondige hervorming aan de onderkant van de arbeidsmarkt "werkplicht voor iedereen" 
staatssecretaris de Krom Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft hierop het nieuwe 
Wetsvoorstel bij Tweede Kamer ingediend,de bedoeling is dat de Wet in werking treedt per 1 
januari 20 13. In het "Handvest van de Europese Grondrechten" is uitdrukkelijk en 
ondubbelzinnig onderscheid gemaakt tussen dwangarbeid en verplichte arbeid. "niemand mag 
gedwongen worden dwangarbeid of verplichte arbeid te verrichten.Dc Europese Unie als 
hoedster van de verdragen..Het Handvest verzekert dat alle instellingen van de Unie deze 
grondrechten zullen respecteren en dat de voorwaarden van het Gemeenschapsrecht moeten 
worden gerespecteerd.Geen van de bepalingen van het Handvest mag worden uitgelegd als 



-9- 

zou zij het recht inhouden enige activiteit te ontplooien of enige daad te verrichten met als 
doel de in het Handvest erkende rechten of vrijheden teniet te doen of de rechten en vrijheden 
verdergaand te beperken dan door het Handvest is toegestaan.Het Verdrag van Lissabon is in 
2007 in de plaats gekomen van het Verdrag van Nice. Met de inwerkingtreding van het 
Verdrag van Lissabon is het Handvest Grondrechten van de Unie primaire,bindende EU- 
wetgeving geworden.Het Hof van Justitie in de Europese Unie zal Haar uitspraken voortaan 
aan het Handvest kunnen toetsen. 

Door in de sociale voorzieningen te snijden,de situatie en de kansen op de arbeidsmarkt beter 
voor te stellen dan die in werkelijkheid is en vervolgens het beleidzorgvuldig daarop afte 
stemmen. 

Offshoring vindt al tientalen jaren plaats in Nederland.Met name veel productiewerk,zoals in 
de textielsector,verwenen de afgelopen decenia naar het buitenland.Eerst werd alleen 
laagopgeleid werk geoffshored,tegenwoordig ook hoogopgeleid werk.Multinationals 
verplaatsen met name IT en administratieve functies naar opkomende en 
lagelonenlanden. Offshoring is vernietigend voor de eigen arbeidsmarkt. Staatssecretaris SZW 
Paul de Krom de man van het nieuwe "kunstmatig"systeem voor de werkgelegenheid van de 
onderkant,en Minister SZW Henk Kamp de man die de onderkant van Nederland "verplicht" 
de kassen wil injagen.Door inzet van sanctie-instrumenten (speciaal de doelgroep 
"chronisch zieken en mensen met een arbeidshandicap") zal de maatregel niet tot het 
beoogde effect leiden,maar bij de specifieke doelgroep stressproblemen en angststoornissen 
bezorgen,(rapport arbeidsongeschiktheid,ziekte en letsel H.M.Walker). De groep ervaart de 
maatregel immers als niet vrijwillig,omdat daarna een dwingende keuze volgt zien de mensen 
het vrij snel niet meer zitten, en komen hierdoor in ernstige psychische problemen. Steeds 
meer mensen gaan roken of alcohol/drugs gebruiken en geraken in de situatie waar ze om 
medicijnen zullen vragen./w tijden van economische crisis waar de farmaceutische industrie 
groeit en steeds winstgevender wordt,verzaken zij hunfunctie en taakstelling en plegen zij in 
feite roofbouw in hun omgeving. Speciaal de machtige syndicate machtsmonopolies brengen 
het publiek grote schade toe,Farma ImperialismeJFUD of Human Rights 2010)De 
farmaceutische Brusselse lobby-industrie om het EU-beleid te beinvloeden is groot,op allerlei 
manier probeert deze industrie haar producten en diensten onder de aandacht te brengen van 
de Europese beleidsbepalers.De Europese Unie heeft een gedragscode opgesteld.De 
gedragscode bevat een aantal uitgangspunten en waarden.De tentakels van de 
farmaceutische industrie blijken ook te reiken tot alle geledingen van de Nederlandse 
gezondheidszorg.De Tweede Kamer der Staten Generaal is inprincipe een politiek 
marionettentheater,de staatssecretaris de marionet van defarma (de positie van de UWV- 
artsen.gemeentelijke sociale diensten "werkpleinen ",verzekeraars en 
patientenbelangengroepen die volop mee draaien in de carrousel van de farmaceutische 
industrie,de marionetten) die aan de leiband loopt van de farmaceutische industrie, waarbij 
het ontwikkelen van de stress-probleemgroep belangrijk is (de probleemgroep heeft haar 



-10- 

medicijnen nodig maar de problemen worden niet opgelost) de farmaceutische Industrie hecht 
daar geen belang aan omdat de farmaceutische industrie graag goudgeld wil verdienen.De 
farmaceutische industrie in Nederland geeftjaarlijks honderden miljoenen uit aan de 
promotie van geneesmidddelen.De farmaceutische bedrijven zijn handelsondernemingen 
geworden voor de marketing van ziekten en medicijnen,(" slikken " hoe ziek is de 
farmaceutische industrie, J oop BoumaJSBN 90-204-0365-6). 

Medicalisering van de samenleving is daarom een groot gevaar.De maatschappij als 
weerspiegeling van "de grote ziekenzaal" waarin de gehele bevolking wordt gemedicaliseerd 
of is opgesloten in kooien,(Ivan Illich.Grenzen aan de geneeskunde). 

De moderne maatschappij waar gehele bevolkingsgroepen tot een andere wereld worden 
veroordeeld,die van het hedendaagse fascisme.De farmaceutisch industrie tevens als politiek 
instrument door de politiek om tegenstanders en maatschappelijk nuttelozen afvoeren van het 
strijdtoneel door medicalisering. Al in 1993 bracht ik de problematiek onder de aandacht van 
toenmalig staatssecretaris Simons, Staatstoezicht op de Volksgezondheid,brief 24-08- 1993),dat 
ik een zwendel en corruptie op het spoor was van misstappen en valse verklaringen in de 
medische- en gezondheidszorg,(Simons daarna 22 September 1993): 

[Geachte heer van de Wittenboer, 

Uw brief van 24 augustus heb ik met belangstelling gelezen.In het bijzonder de resultaten van 
uw studie naar de tekortkomingen en de mogelijke verbeteringen in het huidige stelsel van 
gezondheidszorg trokken mijn aandacht. U geeft daarin blijk van uw grote betrokkenheid bij 
dit onderwerp.Zoals u weet is ook het beleid van het kabinet erop gericht om verbetering te 
brengen in het functioneren van het stelsel van gezondheidszorg.Dat is echter niet iets dat 
door de politiek alleen gedaan kan worden ;alle burgers zijn daarbij partij.Ik vind het dan ook 
noodzakelijk dat ook burgers daarin actiefen kritisch meedenken.Bijdragen zoals van u -ook 
al zijn ze kritisch van toon- zijn dan ook altijd welkom ten behoeve van de verdere 
ontwikkeling en toetsing van het beleid. 

Hoogachtend 

De staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, 

Hans J.Simons.] 

Op 21 januari 1994 liet Ik een aanklacht tegen de Nederlandse Staat,vergezeld van een aantal 
bewijsstukken notarieel vastleggen.Ik deed dit nadat achteraf bleek dat de door mij gemelde 
misstanden niet serieus werden genomen.Of naar andere gremia werd verwezen.Men stak 
elkaar een hart onder de riem en men liet de zaak verder op zijn beloop. (ook in die tijd was al 
sprake van financiele fraude bij de Raad van Europa;er bleek destijds 2 miljard gulden 



-11- 

spoorloos verdwenen.Dit geld was oorspronkelijk bedoeld voor de opvang van 
vluchtelingen. Voorts zouden enkele hoge functionarissen van de Raad zich persoonlijk 
verrijkt hebben voor een bedrag van bijna 8 miljoen gulden.Daarna in 1998 fraude Europese 
Commissie directoraat-generaal Onderwijs,( eurocommis saris Cresson). 

CHRONISCH ZIEKEN EN MENSEN MET EEN ARBEIDSHANDICAP 

Geen dwangtrajecten maar deelname naar veraiogen op vrijwillige basis bij deze doelgroep 
heeft een meer positieve uitwerking.Het breekt de dagelijkse sleur,het zorgt voor een drijfveer 
en het levert erkenning op.Iedere doelgroep vraagt om een andere aanpak.Naast de groep 
chronisch zieken en arbeidsgehandicapten is er ook een op de arbeidsmarkt moeilijk 
plaatsbare groep,de groep "alcohol-drugsverslaafden", jongeren met psychische problemen 
c.q gedragsstoornissen die reeds in aanraking zijn geweest met Justitie, en een strafblad 
hebben.Iedereen aan de slag er is werk genoeg is een utopie.Er zullen samen oplossingen 
moeten worden gezocht. Oplossingen kunnen worden gezocht in beter management,een ander 
beleid en bestuur,betere programmering en het stellen van duidelijke prioriteiten. 

"eurocrisis " 

De Europese Unie mag bezuinigingen niet alleen afwentelen op de zwakkeren.Het zijn 
overigens niet alleen de onderklasse die zich zorgen moeten maken bij een eurocrisis. Ook de 
ZZP'ers en kleine zelfstandige zullen hiervan de duppe worden.Het bezuinigingspakket en de 
maatregelen thans aangenomen door de Europese Unie tegen Griekenland zijn schending van 
de mensenrechten "uniewaarden",(rapport Cephar Lumina,deskundige van de VN,30 juni 
2011).Onderdanen van een lidstaat van de Europese Unie hebben recht op een minimaal 
menswaardig bestaan.Bezuiniging is niet alleen slecht voor de mensen,maar ook de 
koopkrachtdaling is slecht voor de economie.Een ernstige crisis is een prima gelegenheid voor 
de financiele elite om de algehele macht te grijpen.Het meest extreme scenario zijn rellen en 
totale anarchie met invoering van de noodwetten de staat van beleg "martial law",de toestand 
waarin iedereen gearresteerd kan worden en waar alle burgerlijke vrijheden worden 
opgeschort en het bestuur bij het leger berust. 

"de een zijn dood is de ander zijn brood! " 

(Sociaal Darwinisme) 

Sociaal Darwinisme als instrument voor crisisbeheersing.Het idee dat bij een ernstige 
internationale crisis de sterke de zwakkere uit de weg ruimen uit economisch oogpunt, (IFUD 
of Human Rights gaat wel erg ver met zoeken van argumentenJ.HQt idee werd door Adolf 
Hitler misbruikt voor racistische politieke doeleinden.Het moet een waarschuwend signaal 
zijn voor het heden:"het tolereren in de Europese Unie van obsceniteiten op het internet van 
ministers van een Europese Lidstaat afgebeeld met hakenkruizen en SS-tekens" zou een 
aanloop kunnen zijn voor veel erger in de toekomst.In 2004 is er een handboek verschenen 



-12- 

"met recht discriminatie bestrijden ",hoe met dit onderwerp om te gaan.(met recht discriminatie 
bestrijden,derde druk, ISBN 90-5454-427-9,uitgever: Boom Juridische Uitgevers, Den Haag Nederland 2004) 
De Europese Commissie,(samen met het Europees Parlement) moet een inbreukprocedure 
starten bij het Europese Hof van Justitie tegen lidstaat Nederland op structurele schending 
uniewaarden. (De inbreukprocedure staat vermeld in het Verdrag van de werking van de 
Europese Unie, VWEU). Bij een schending van de fundamentele waarden door een lidstaat 
die ernstig is in de zin van artikel 7 van het VEU,bestaat immers het risico dat de 
fundamenten van de Unie en het vertrouwen tussen haar leden worden ondermijnd,ongeacht 
op welk gebied de schendingen begaan zijn,(Avis juridique important 
52003DC0606.Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees parlement over 
artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie-Eerbiediging en bevordering van de 
waarden waarop de Unie is gegrondvest /*COM/2003/0606 def. */). 

De Parlementsleden kiezen een Europese Ombudsman die de klachten van burgers over 
wanbestuur door instellingen of organen van de Unie onderzoekt.Indien wordt vermoed dat 
het gemeenschapsrecht wordt geschonden,kan het Parlement ook besluiten een 
onderzoekscommissie in te stellen,(boekje "Het Europees Parlement",Europese 
Gemeenschappen 2008,ISBN 928232298-X). 

(financiele Europese subsidie fraude.met ernstige schade volksgezondheid en milieu) 

In Lidstaat Nederland worden grote hoeveelheden valselijk geetiketeerd arseenzuur en 
chroomtrioxide in ruin-en sloophout via de energiecentrales door verbranding als 
"groenestroom" (illegaal en in overtreding met Europese regelgeving en uitspraken) in het 
milieu gebracht dat sprake is van "eco-terrorisme". Arseenzuur en chroomtrioxide (chroom 
VI) zijn in strijd met de Nationale wetgeving,Europese richtlijnen,verordeningen en 
Internationale Verdragen.Door gei'mpregneerd hout (zwarte-lijststoffen) te vermalen tot 
houtspaanders gei'mpregneerd hout bouw en sloopafval C-hout.Door dit te vermengen met 
schoonafval A en B-hout zoals o.a. snoeiafval in tuinen en ander niet-gei'mpregneerd hout. . . 
(B-hout=geverfd,gelakt en verlijmd hout en A-hout=onbehandeld hout).HQt eindmengsel 
"biomassa" laat men uitgaan als "schone" gesubsidieerde brandstoffen "groenestroom" wat 
het niet is. Filters die worden gebruikt tijdens het vergassingsproces zijn o.a. 
(multi)cycloon,een electrostatische filter,een doekenfilter en/of een natwasser.Deze filters zijn 
bestemd voor schone brandstoffen, (witte-lijststoffen).T>Q zwarte-lijststoffen in de biomassa 
schijnt men niet effectief te kunnen wegfilteren,speciaal de heel fijne uitstoot arseen 
etc.Nederlandse energiemaatschappijen en betrokken ondernemingen moeten de door Lidstaat 
Nederland verstrekte miljarden euro's geldelijke steunmaatregelen terugbetalen aan de 
Nederlandse Staat c.q. Europese Gemeenschap omdat die onverenigbaar zijn met het EG- 
Verdrag.De schendingen gebeuren geheel het systeem dat deze als structured en langdurig 
systematisch zijn aan te merken.Een enorm propaganda systeem op kosten van de europese 
belastingbetaler is hierbij het sluitstuk om de misdrijven en corruptie af te 



-13- 

dekken.Ontvangsbewijs data 20-10-2011 door Europese Commissie,met registratie onder 
nummer: 19841 ,(gecombineerde Europese subsidie fraude en milieu). 



(Jan van den Wittenboer,bundel "Tolerantie in Mierlo,1996) 

[De les van gisteren moet een duidelijk signaal voor de toekomst blijven en om nieuwe fouten 
en herhalingen te voorkomen,moet iedereen waakzaam blijven voor de toekomst. Wat gisteren 
waar was.kan morgen opnieuw waarheid zijn en zij die weten en beseffen.staan zoveel sterker 
om toekomstige gevare afte wijzen. Churchill zelf schreef zijn kleinzoon eens,dat hij 
geschiedenis moest leren,want anders kan hij het heden niet begrijpe,en dat geldt voor 
iedereen nog steeds. Betere kennis is beter begrip en beter begrijpen is het voorkomen van 
vooroordelen en het voorkomen van racismej. 

Op 30 juli 1998 zond Ik een exemplaar van de bundel "Tolerantie in Mierlo",(samen met nog 
andere stukken) naar het "Nationaal Comite 4 en 5 Mei",(nederland).Het Nationaal Comite 4 
en 5 Mei berichte mij daarna op 19 augustus 1998;dat het statement over de waarde en de 
noodzaak van "de les van gisteren" (in het boekje "Tolerantie in Mierlo") het Comite 
aansprak.Het Comite herkende daarin de drijfveer voor Haar activiteiten,(brief 19 augustus 
1998,kenmerk:98/2035/140w). 

(Irakoorlog 2003) 

http://www.archive.org/details/TweedeKamer-debat20 1 

Te hopen valt dat uit het "rapport-Davids" (Irakoorlog 2003), de lessen worden getrokken 
voor de toekomst samen met de lessen die we al hebben geleerd uit de geschiedenis "Hitler's 
Inferno". Gezien de ernstige en voortdurende schending van de waarden waarop de Unie 
berust door Lidstaat Nederland,is IFUD of Human Rights geneigd tot twijfel. 

Waarbij Ik onderzoeksvragen stel, 



MET DE MEESTE HOOGACHTING 

IFUD of Human Rights 

Voorzitter 

Joannes Petrus van den Wittenboer 



-14- 



Correspondentie: 

IFUD of Human Rights 

t.a.v.:voorzitter 

Joannes Petrus van den Wittenboer 

Kastanje 28 

573 INK, MIERLO 

NEDERLAND. 




European Network Against Racism 
seau europ^en contre le racisme 
ropaisches Netz gegen Rassismus 



PRESS RELEASE 

International Holocaust Remembrance Day: the fight against 
right-wing extremism in Europe must continue 

Brussels, 27 January 2012 - Today, on International Holocaust Day, the world 
commemorates the victims of the Holocaust. On this occasion, the European Network 
Against Racism (ENAR) calls on all European countries to follow the example of the 
German government by creating a central database of dangerous neo-Nazis. 

The German government's commitment to take the fight against right-wing extremism seriously can 
be commended, although it comes years too late. This move is all the more important in the current 
climate of growing intolerance against ethnic and religious minorities and repeated incidents of racist 
violence across Europe. The 'never forget' promise made after the Holocaust continues to have a 
particular relevance today. 

However, the creation of a database alone is not sufficient - it should be accompanied by effective 
action by state and police authorities to effectively prevent racist violence. For instance, in the case of 



the murders of immigrants committed by a group of right-wing extremists in Germany between 2000 
and 2007, officials knew of the neo-Nazi affiliation of some perpetrators, but failed to act on the links. 
The European Network Against Racism therefore calls on European politicians and decision makers to 
effectively address the rise and appeal of the far-right, which they have neglected, or worse, from 
whom they have borrowed ideas to gain votes. They also need to change the tone of the current public 
debate into a positive one, highlighting the benefits of diversity in European societies. 
ENAR President Chibo Onyeji said: "The Holocaust showed the world what can happen if racism and 
prejudice are allowed to thrive. Recent events - from the tragic killings by far-right extremist Anders 
Breivik in Norway in July, to violent anti-Roma protests in Bulgaria and the Czech Republic in 
September and to the discovery of a series of murders committed by a neo-Nazi organisation in 
Germany since 2000 - confirm that these lessons still need to be learned." 



For further information, contact: 

Georgina Siklossy, Communication and Press Officer 

Tel: +32 (0)2 229 35 70 - E-mail: georgina@enar-eu.org - Website: www.enar-eu.org 

Notes to the editor: 

1 . The European Network Against Racism (ENAR) is a network of more than 700 NGOs 
working to combat racism in all EU member states. ENAR aims to fight racism, racial 
discrimination, xenophobia and related intolerance, and to promote equality of treatment 
between EU citizens and third country nationals. 

2. In October 2005, 27 January was designated International Holocaust Remembrance Day by 
the United Nations. The UN resolution calls on member states to honour the memory of 
Holocaust victims and encourages the development of educational programmes about 
Holocaust history to help prevent future acts of genocide. 



ODIHR.GAL/82/11 

10 February 2012 

ENGLISH only 



osce 



SUPPLEMENTARY HUMAN DIMENSION MEETING 

Prevention of Racism, Xenophobia and Hate Crimes through 

Educational and Awareness-Raising Initiatives 

10-11 November 2011 

VIENNA 

FINAL REPORT 

2 

TABLE OF CONTENTS 

I. EXECUTIVE SUMMARY 3 

II. SYNOPSIS OF THE SESSIONS AND RECOMMENDATIONS 3 

Opening Session 4 

Working Session 1: Challenges and Perspectives for the Prevention of 



Racism and Xenophobia 5 

Working Session 2: Challenges in Combating Hate Crimes, Racism and 

Xenophobia: Role of Awareness-Raising Initiatives and Public Discourse 9 

Working Session 3: Education for Tolerance and Mutual Respect and 
Understanding: Good Practices from Intergovernmental 

Organizations, Governments and Civil Society 12 

III. ANNEXES 17 

Annex 1: Agenda 17 

Annex 2: Opening Remarks 19 

Annex 3: Keynote Speech by Mrs. Doreen Lawrence 23 

Annex 4: Biographical Information on Introducers and Moderators 27 

3 

I. EXECUTIVE SUMMARY 

The third Supplementary Human Dimension Meeting (SHDM) in 2011 was dedicated to 
exploring educational and awareness-raising initiatives as key mechanisms for preventing 
racism, xenophobia and hate crimes. The meeting sought to assess current practices and 
to explore new strategies. It brought together 159 participants, including 107 delegates 
from 46 OSCE participating States, 4 representatives from 3 OSCE Partners for Cooperation, 
38 representatives from non-governmental organizations, and 4 representatives 
from international organizations. 
The meeting was organized into three working sessions: 

□ Challenges and Perspectives for the Prevention of Racism and Xenophobia; 

□ Challenges in Combating Hate Crimes, Racism and Xenophobia: Role of 
Awareness-Raising Initiatives and Public Discourse; and 

□ Education for Tolerance and Mutual Respect and Understanding: Good 
Practices from Intergovernmental Organizations (IGOs), Governments and Civil 
Society. 

Discussions focused on a variety of themes, including the prevalence of racism, 
xenophobia and hate crimes in the OSCE area and contemporary challenges in combating 
these forms of intolerance. Participants proposed a number of key recommendations and 
best practice initiatives targeting a wide range of stakeholders. While participants 
underscored the obligations of participating States to protect individuals from intolerance, 
racist violence and discrimination, they also encouraged other stakeholders including 
civil society, sporting associations, the media and international organizations to engage in 
capacity building, awareness-raising and educational initiatives. 

II. SYNOPSIS OF THE SESSIONS AND RECOMMENDATIONS 

This section summarizes the discussions which took place during the opening session and 

the three thematic sessions and presents recommendations made by participants. The 

recommendations were directed toward a variety of actors, in particular OSCE 

participating States, OSCE institutions and field operations, civil society actors and 

members of the media. These recommendations have no official status and are not based 

on consensus. The inclusion of a recommendation in this report does not suggest that it 

reflects the views or policies of the OSCE. Nevertheless, these recommendations are 

useful indicators for the OSCE to reflect on how participating States are meeting their 

commitments to promote human rights in these areas. 

4 

OPENING SESSION 

Opening remarks were delivered by Ambassador Renatas Norkus, Chairperson of the 

OSCE Permanent Council and by Ambassador Janez Lenarcic, the Director of the 

ODIHR, followed by the keynote speech of Mrs. Doreen Lawrence, OBE, Founder and 



External Director of the Stephen Lawrence Charitable Trust. 1 

Ambassador Norkus noted the prevalence of hate crimes, racism and xenophobia in the 
OSCE area and underscored that combating these problems is among the top priorities of 
the Lithuanian Chairmanship. He recalled that the Chairmanship had organized three 
high-level meetings on tolerance and non-discrimination issues. In addition, he said, the 
Chairmanship hoped to sponsor a Ministerial Council decision updating OSCE political 
commitments on these issues. He stressed the importance of education and awarenessraising 
as tools in combating racism and intolerance. He also pointed out that OSCE 
participating States have acknowledged that racism, xenophobia, anti-Semitism and other 
forms of intolerance, including against Muslims, Christians and followers of other 
religions, constitute a threat to stability and security throughout the OSCE region. In this 
regard, OSCE participating States have adopted a comprehensive range of commitments 
aimed at preventing and responding to this phenomenon while simultaneously promoting 
mutual respect and understanding. 

Ambassador Lenarcic highlighted the threats to social stability posed by racism. He 
recalled OSCE commitments aimed at combating racism, xenophobia and hate crimes 
and noted the need for robust prevention programmes that include educational and 
awareness-raising initiatives. At the same time, he stressed that state authorities should 
ensure that such preventative measures and responses are congruent with the right to 
freedom of expression and do not criminalize speech. Ambassador Lenarcic mentioned a 
variety of programmes ODIHR has developed to assist OSCE participating States, 
including drafting educational guidelines for schools and the Training Against Hate 
Crimes for Law Enforcement (TAHCLE)2 programme. In closing, he commented that the 
SHDM provided an opportunity to celebrate 2011 as the United Nations International 
Year for People of African Descent. In this regard, earlier in the day ODIHR had 
organized a roundtable event, with the assistance of the United States Mission to the 
OSCE that brought together representatives from the OSCE area who focus on issues 
affecting peoples of African descent and their communities. 

The keynote speaker, Mrs. Doreen Lawrence, recalled her son's tragic death in 1993 in 
London and her 20-year quest for justice. Despite the time that has lapsed since his death, 
she said that this was the first time that she had recounted in their entirety the details of 
the racist murder of her 19-year-old son Stephen. Her contribution to the opening session 
emphasized the impact that hate crimes have on victims' families, communities, and 

1 The texts of the opening session speeches can be found in Annexes 3 and 4. For further 
information on 

Mrs. Lawrence's work in the area of combating racism and xenophobia, please refer to 
http://stephenlawrence.org.uk/. 

2 Further information on the TAHCLE programme is available at 
http://www.osce.org/odihr/77457. 

5 

broader society. Mrs. Lawrence also underscored her struggle to combat various forms of 

institutional discrimination and prejudice, which ultimately resulted in the adoption by 

Parliament in 1999 of 70 recommendations aimed at addressing racism, including in 

schools and by the police. This was followed by the adoption of the Race Relations 

Amendment Act 2000. Mrs. Lawrence also discussed the work and achievements of the 

Stephen Lawrence Charitable Trust. 

SESSION I: CHALLENGES AND PERSPECTIVES FOR THE PREVENTION OF 

RACISM AND XENOPHOBIA 

Introducer: Ms. Ilze Brands Kehris, Director, Office of the OSCE High Commissioner 

on National Minorities 



Moderator: Ms. Floriane Hohenberg, Head of the Tolerance and Non-Discrimination 

Department of ODIHR 

Working Session 1 offered the participants an opportunity to explore current 

manifestations of racism and xenophobia in the OSCE area, and to discuss current 

challenges and perspectives regarding their prevention. 

The session's introducer, Ms. Ilze Brands Kehris, noted the timeliness of the meeting 

given the prevalence of and contemporary challenges in combating racism and 

xenophobia in the OSCE area. While these are not new phenomena, the challenges of 

confronting them have been compounded by contemporary events. New challenges 

include the continued economic crisis, which has resulted in the increased "scapegoating" 

of asylum seekers, migrants and other visible minority members, the portrayal of 

migration as a threat to local populations, the rise of right-wing political parties and 

groups expounding nationalist and xenophobic ideologies, and a wave of counterterrorism 

laws and policies which utilise ethnic profiling in the law enforcement and 

security sectors. 

While a robust legal framework has been developed since World War II to combat racism 

and discrimination at both international and regional levels, there have been shortfalls in 

implementation and enforcement and the pace of progress has been slow. Ms. Brands 

Kehris underscored the engagement of key actors, including governments and civil 

society, in the fight against racism. She also encouraged the co-ordination of regional 

responses, both to develop common approaches and to share best practices. 

In the subsequent discussion, numerous participants stressed the importance of supporting 

educational initiatives to combat racism and xenophobia. In particular, they called for 

reform of school curricula. 

Dr. Massimo Introvigne, Personal Representative of the OSCE Chairperson-in-Office on 

Combating Racism, Xenophobia and Discrimination, also focusing on Intolerance and 

Discrimination against Christians and Members of Other Religions, noted that there is a 

danger that new forms of racism are being disseminated in public education systems. 

6 

Unlike older forms of racism, which were based upon false notions regarding race and 

eugenics, newer forms are increasingly tied to the notion of "ethno-culture". In this 

context, the concept of culture should be reclaimed and taught as one that is based on 

tolerance and respect for a diversity of cultures, rather than one based on ethnocentrism. 

A number of participants expressed concern that the history of peoples of African 

descent, including the history of the transatlantic slave trade and the colonial histories of 

European states, is rarely if ever taught in public education systems in the OSCE area. 

Equally disconcerting, one said, is that Black Africans and peoples of African descent 

tend to be demonised and dehumanised when portrayed in school curricula. Several 

participants further expressed their concerns about the exclusion of African history from 

the public consciousness and from mainstream cultural forums such as museums. They 

called on participating States to support the creation of national days to commemorate the 

victims of the transatlantic slave trade and its abolition. 

Hate speech and intolerance in public discourse also emerged as key themes. There were 

diverging views about the demarcation line between freedom of expression and hate 

speech. While participants noted the importance of condemning hate speech, intolerant 

discourse and the propagation of neo-fascist ideologies, there was little agreement about 

the role of criminal and/or civil legislation in prohibiting such speech. One delegate 

expressed concern regarding the spread of neo-fascist and neo-Nazi ideologies and noted 

an increase in public gatherings where these ideas are espoused. 

There was also an appeal to participating States to revoke their reservations to Article 4 



of the International Convention on the Elimination of All Forms of Racial Discrimination 

(CERD).3 Other participants expressed their concern that hate speech legislation should 

be approached with caution given the potential for such reform to stifle freedom of 

expression and the media. It was recommended that legislation clearly and narrowly 

define unacceptable speech in accordance with international law and standards so as to 

avoid an overly broad application of legislation which may silence free speech. 

3 Article 4 reads as follows: 

"States Parties condemn all propaganda and all organizations which are based on ideas or 

theories of 

superiority of one race or group of persons of one colour or ethnic origin, or which attempt to 

justify or 

promote racial hatred and discrimination in any form, and undertake to adopt immediate and 

positive 

measures designed to eradicate all incitement to, or acts of such discrimination and, to this 

end, with due 

regard to the principles embodied in the Universal Declaration of Human Rights and the 

rights expressly 

set forth in article 5 of this Convention, inter alia: 

(a) Shall declare an offence punishable by law all dissemination of ideas based on racial 
superiority or 

hatred, incitement to racial discrimination, as well as all acts of violence or incitement to 

such acts against 

any race or group of persons of another colour or ethnic origin, and also the provision of any 

assistance to 

racist activities, including the financing thereof; 

(b) Shall declare illegal and prohibit organizations, and also organized and all other 
propaganda 

activities, which promote and incite racial discrimination, and shall recognize participation 

in such 

organizations or activities as an offence punishable by law; 

(c) Shall not permit public authorities or public institutions, national or local, to promote or 
incite racial 

discrimination. " For full text please refer to http://www2.ohchr.org/english/law/cerd.htm. 

7 

Racist violence, and in particular hate crimes, were raised as serious and widespread 

problems. The tragic events in Norway were mentioned by a number of participants as an 

extreme example of racist violence. It was noted that the perpetrator chose to target 

Norwegian politicians in general and in particular those from the Labour Party for their 

work in combating xenophobia and racism. 

Several participants also expressed concerns about ethnic profiling practices, in particular 

the targeting of peoples of African descent by law enforcement. Participating States were 

called upon to demonstrate, through both policy and action, their commitment to 

eliminating such practices. Institutional racism was also identified as a serious issue, with 

one participant asserting that there is widespread exclusion of certain groups in 

international forums and organizations, intergovernmental agencies and leadership 

positions. 

Mrs. Lawrence, the opening session's keynote speaker, urged political leaders to take 

more decisive action in protecting all citizens from racist-motivated violence. One 

delegate pointed out the impact that the murder of her son and the resulting judicial 

inquiry has had both on the criminal justice system in the United Kingdom and on hate 



crime reform in the broader OSCE region. A number of other participants also referred to 

the testimony of Mrs. Lawrence, noting that it served as a stark reminder of the 

widespread impact of hate crimes and why it is necessary to combat racism in all of its 

manifestations. 

The following specific recommendations were made in Session 1: 

Recommendations to OSCE participating States: 

□ Participating States should implement OSCE commitments on the monitoring and 
reporting of hate crimes. 

□ OSCE participating States should collect and submit data regarding hate crimes to 
ODIHR for use in its annual report on hate crimes. 

□ When collecting data on hate crimes, participating States should produce 
disaggregated statistics based on ethnicity and religion. 

□ OSCE participating States that have not yet done so should enact laws that establish 
hate crimes as specific offences or provide enhanced penalties for bias-motivated 
violent crimes. 

□ OSCE participating States that have not yet done so should initiate law enforcement 
training programmes on responding to hate crimes, and should draw on the training 
expertise of OSCE institutions in this field. 

□ Participating States should uphold their commitments in the area of freedom of 
religion, anti-discrimination and freedom of expression. 

□ Participating States should support the creation of national days to commemorate 
the victims of the transatlantic slave trade and the trade's abolition. 

□ Participating States should ensure that school curricula is developed to reflect 
diverse histories, and in particular the histories of their student population. 

8 

□ Political leaders throughout the OSCE region should condemn all forms of 
intolerance, racial discrimination, neo-Nazi and neo-fascist ideologies and develop 
national policies and strategies to address these issues. 

□ In order to uphold freedom of expression, hate speech legislation should clearly and 
narrowly define unacceptable speech in accordance with international law and 
standards, while protecting all other forms of expression. 

□ Participating States should consider revoking their reservations, if any, to Article 4 
of the International Convention on the Elimination of All Forms of Racial 
Discrimination. 

□ Participating States should uphold their commitments and legal obligations to 
prohibit racial discrimination and eliminate racial and ethnic profiling as law 
enforcement and intelligence strategies. 

□ Participating States should consider utilizing parliamentary and power sharing 
initiatives which bring representatives from diverse ethnic groups to work together 
on common policy and legislative objectives. 

□ The OSCE should organize a high level conference on the risks and challenges 
posed by the dissemination of neo-Nazi and neo-fascist ideologies. 
Recommendations to OSCE Institutions and Field Operations: 

□ ODIHR should conduct training on addressing hate crimes for educators, members 
of the media, civil society, law enforcement and other members of the criminal 
justice sector including prosecutors and judges. 

□ ODIHR should address and combat racial/ethnic profiling under its tolerancerelated 
mandate. 

Recommendations to Civil Society: 

□ Civil society organizations should monitor and collect data regarding hate speech 



and hate crimes. 

□ Religious leaders should condemn all forms of intolerance, including racism and 
xenophobia. 

Recommendations to Members of the Media: 

□ Members of the media should engage in ethical, balanced and professional reporting 
which contributes to a culture of tolerance and respect. 

□ Employers in the media sector should ensure that they uphold their legal obligations 
to prohibit racial and other forms of discrimination. 

□ Media outlets and providers should ensure that opportunities are provided to 
traditionally excluded groups to participate in media production processes, 
including in film, the visual arts, print and written media. 

9 

SESSION II: CHALLENGES IN COMBATING HATE CRIMES, RACISM AND 

XENOPHOBIA: ROLE OF AWARENESS-RAISING INITIATIVES AND 

PUBLIC DISCOURSE 

Introducer: 

Mr. William G aillard, Advisor to the President, Union of European Football 

Associations (UEFA) 

Moderator: Dr. Rafal Pankowski, Deputy Editor, Never Again Association 

Working Session 2 offered the opportunity for participants to discuss awareness-raising 

initiatives in public discourse aimed at combating hate crimes, racism and xenophobia. 

The keynote speaker of the session was Mr. William Galliard, whose presentation 

focused on UEFA's commitment to implementing social responsibility in football and to 

taking a leading role to combat racism and xenophobia in society as well as in sport. Mr. 

Gaillard mentioned the limitations facing football associations in addressing some of the 

crimes surrounding football events. He stressed that these limitations need to be 

recognized in order to clarify the tasks and roles of national and international football 

associations. 

Mr. Gaillard acknowledged that the challenges include institutional discrimination within 

UEFA as well as within national football associations in Europe. He stressed that UEFA 

has introduced various positive action programmes and policies that address institutional 

racism, and which are aimed at awareness-raising. Football, like any other sporting 

activity, starts at the local and amateur levels and is regulated by highly autonomous 

national football associations. These national associations are independent and it is their 

responsibility to address local issues and not the role of UEFA to intervene in an ad hoc 

manner. 

Mr. Gaillard also mentioned the adverse impact of the current economic crisis on 

confronting the issue of racism in football. The fact that many European economies are 

making drastic cuts to public spending has meant that many social awareness 

programmes have been scaled down. This in turns helps to explain the current social 

crisis in this area and the subsequent increase in racist and xenophobic incidents at 

football matches. There has been a troubling resurgence of racism and xenophobia in 

some places where the problem was thought to have been eradicated. Mr. Gaillard called 

for greater attention and awareness on the part of football clubs and their supporters, as 

well as awareness of such problems by law enforcement agencies. 

The advent of the Euro 2012 European Football Championship has allowed UEFA to 

devote attention and resources to combating racism in football. Currently, UEFA is 

investing three million Euros in partnerships with national football associations and 

NGOs across Europe. This indicates the commitment of the association to addressing the 

problem and eradicating racism in football once and for all. 



10 

This thought-provoking intervention generated a number of questions and reactions from 
participants. Interventions focused mainly on the role of UEFA in addressing hate crimes 
and incidents at stadiums and at events related to football matches. One issue of concern 
is the role of fan clubs in propagating racist and anti-Semitic sentiments. Participants also 
raised the lack of specific and adequate sanctions, which allows such practices to 
continue unabated. Freedom of expression was also discussed and a number of 
suggestions were made regarding the role of the State and how States should intervene to 
limit the spread of racist and hate-fuelled speech on the Internet and through the media. 
A number of speakers offered suggestions to combat racism in football and sport and 
outlined some State initiatives in this regard. State authorities were encouraged to take 
such matters seriously. It was stressed, however, that football is not the root cause of hate 
crimes. Participants engaged in a discussion on the dissemination of hate on the Internet 
and how to prevent and respond to this phenomenon. Monitoring and shutting down 
websites that disseminate hateful content was the subject of a lively discussion among 
delegates. While some participants appealed to Internet providers to co-operate closely 
with civil society to remove hateful content from the Internet, others stressed the dangers 
of an approach that would give private companies the power to decide whether content is 
acceptable or unacceptable. All participants agreed that teaching young generations to be 
critical about the content of the Internet was the most sustainable approach. 
The recently inaugurated annual football tournament the "Clericus Cup" was also 
provided as an example of a best practice in confronting prejudice and intolerance. The 
tournament's contestants are members of Roman Colleges, which are seminaries of the 
Catholic Church based in Rome. Increased contact among players helps to build bridges 
among communities, combat prejudice and foster tolerance and mutual understanding. 
An example of a best practice initiative presented by one speaker was the implementation 
of comprehensive training against hate crimes for law enforcement personnel in Poland in 
2009 that stemmed from ODIHR's Law Enforcement Officers Programme. This effort 
was complimented by hate crimes legislation. One delegate noted that the Russian 
Prosecutor's Office has been working in a very decisive manner to combat hate crimes 
and xenophobia. The Russian judiciary, this speaker said, has handed out serious 
sanctions and punishments for hate crimes, while Russian authorities act decisively when 
public order violations occur including during authorized demonstrations and gatherings. 
While many participants agreed that stiff penalties for racist crimes are necessary, they 
agreed also that force alone is not sufficient in tackling the problem of hate crimes and 
xenophobia. Many speakers pointed out that prevention is also necessary. Prevention 
often works best when NGOs and governments collaborate in awareness-raising 
activities. A positive development mentioned by one participant is the increasing cooperation 
across the OSCE region between police forces and NGOs. Using football 
matches as a venue to draw attention to and raise awareness about hate crimes was cited 
as a good practice. At the same time, some participants deplored that elected officials and 
government representatives do not condemn harshly enough manifestations of intolerance 
and of hate taking place at sporting events. 
11 

Best practices from other sports were also highlighted. One delegate called attention to 
the "Rooney Rule" which has been implemented in American football leagues, as a 
positive example which might be utilized by other sporting associations. The rule requires 
that clubs must, at a minimum, interview one minority candidate for head coach 
positions. This rule has helped to overcome the networking challenge, break the 
"glassceiling" 



and has changed the demographic of senior leadership in the sport. Furthermore, 
it has helped to increase the percentage of head coach positions held by minority 
members from 6 per cent to 23 per cent. 

Some participants mentioned concerns about gender representation in football and within 
the UEFA hierarchy. Gender was also raised as an issue in terms of women as mothers 
responding to and dealing with the impact of racist and hate incidents that their children 
may face. Mr. Gaillard responded to these interventions and stressed that gender is a key 
issue and that over one million women are registered footballers (out of a combined total 
of 34 million overall). He also noted that there have been no studies regarding women 
and hate crimes in sport. While men are the overwhelming majority of transgressors, a 
small number of women do participate in hate crimes and incidents. Mr. Gaillard 
encouraged women to participate in football and attend matches and noted that UEFA has 
a number of incentives encouraging family participation in football. 
During the question and answer phase of the session, Mr. Gaillard was provided with an 
opportunity to address some of the specific questions and issues raised regarding UEFA 
initiatives and policies. He mentioned that UEFA attempts to solve the most glaring 
issues related to racism and xenophobia and reminded participants that incidents that 
occur outside of the football stadiums do not fall within the remit of UEFA. He also 
stressed that since UEFA is not a member of the Federation Internationale de Football 
Association (FIFA), it does not intervene in FIFA events such as the World Cup and 
World Cup qualifiers. 

There were a number of other themes raised by participants during the session. For 
example, one speaker noted that racist incidents at major football clubs draw far greater 
public attention than ones that occur at smaller clubs and, in this regard, it seems that 
smaller clubs seem to "get away" with xenophobic incidents. It was also argued that the 
fines that football clubs are subject to are too small to act as a deterrent and it appears that 
there are inconsistent policies regarding different sized clubs. In this regard, the speaker 
urged, sanctions should be specified and consistently applied. Given that footballers are 
role models, they need to set an example both on and off the field and players who make 
racist comments off the field should also be subject to sanctions for their actions. In the 
realm of proactive and preventative measures, participants encouraged the engagement of 
footballers in positive initiatives which bridge cultural divides and diminish social 
tensions. 
12 

The following specific recommendations were made in Session 2: 
Recommendations to OSCE participating States: 

□ Participating States should implement hate crimes law enforcement training 
programmes.4 Such programmes should include modules on hate crimes, sporting 
events and best policing practices. 

□ Participating States should engage in Internet monitoring initiatives which target 
online hate speech. 

Recommendations to UEFA and National Football Associations: 

□ Football associations should subject members who are involved in racist acts and/or 
speech to strong sanctions in order to act as a clear deterrent. Such sanctions should 
be consistently applied. 

□ Football associations should work in collaboration to agree upon appropriate and 
effective sanctions. 

□ Hate crimes awareness-raising and anti-racist initiatives in football should involve 
peoples of African descent. 

□ Football associations should consider utilizing affirmative action initiatives such as 



the "Rooney Rule" in their hiring processes. 

SESSION III: EDUCATION FOR TOLERANCE AND MUTUAL RESPECT AND 
UNDERSTANDING: GOOD PRACTICES FROM IGOS, GOVERNMENTS AND 
CIVIL SOCIETY 

Introducer: Mr. Oleg Smirnov, Chair of the Board, the Integration and Development 
Centre for Information and Research 

Moderator: Ms. Felisa Tibbitts, Director, Human Rights Education Association (HREA) 
The third working session presented participants with the opportunity to explore 
education and training as tools for preventing racism and xenophobia. Participants 
acknowledged that these tools are essential in the fight against intolerance and should be 
implemented in a comprehensive manner, targeting both formal and informal education 
and professionals in the media, law enforcement and criminal justice sectors. It was also 
noted that such an approach should be complemented and supported by a wide range of 
other strategies in monitoring and accountability involving legal frameworks and the 
protection of fundamental rights and freedoms. 

The session's introducer, Mr. Oleg Smirnov, described one of the comprehensive 
education programmes that his organization has successfully implemented in the Crimean 
region of Ukraine. Despite numerous challenges, including widespread intolerance, 
ethnic and religious tension, and the repatriation and reintegration of over 300,000 
Crimean Tatars to the area, the organization has integrated its programme the "Culture of 
4 Op. cit, note 4. 
13 

Good Neighbourhood" throughout successive stages of the public education system in the 
region. 

The key objectives of the programme are to build student competences and skills 
throughout their education, including the cultivation of social and cross-cultural 
competences, conflict resolution and effective communication skills. The course also 
aims to challenge prevailing stereotypes and to expose children to the diverse histories, 
cultures and religions which are represented in the region. Central to the organization's 
success was the mainstreaming of tolerance education throughout all phases of the 
education system and in different subject matters, teacher training and support, and the 
implementation of complimentary programmes targeting other community members. Mr. 
Smirnov underscored the importance of reaching out to and eliciting the support of 
parents, community members and State authorities. 

Following Mr. Smirnov 's presentation, a lively discussion ensued, which enabled 
participants from the United States, Ukraine, Greece, Austria, France, Hungary, the 
Russian Federation, Sweden, Italy, Poland, Slovenia, the Holy See, Cyprus, Ireland, 
Lithuania, Armenia and Moldova to share best practices and explore new strategies. 
There was widespread agreement that schools have an essential role to play in carrying 
out teaching and learning in ways that prevent and combat racism and xenophobia and 
that human rights principles and norms should be integrated in school curricula, practices 
and policy. Speakers also emphasised that programmes to combat racism and xenophobia 
should involve not only teachers, students and educational personnel, but also parents, 
community members and community-based organizations and municipalities. This 
strategy, however, can be a challenge in states where educational systems are highly 
decentralised. 

In the area of curricula reform, one delegate encouraged participating States to include 
history lessons which address genocide and crimes against humanity committed on the 
basis of ethnicity, race and/or religion. The speaker pointed out that it is only by recalling 
the past that we can avoid the repetition of such atrocities. There was some divergence in 



opinion among participants regarding the role and nature of religious instruction and 

inter-religious education in the public sector. However, a number of interventions focused 

on the importance of teaching religion in a universal, neutral and objective manner that 

emphasizes a diversity of faiths. 

Several delegates made reference to best practices in the area of educational integration 

and inclusion. In Greece, there are a number of pilot programmes targeting pre-primary 

and primary schools and aiming at integrating students from the migrant, refugee and 

Roma communities. In Hungary, it was noted that the State authorities have implemented 

a number of formal and informal civic education programmes. In the Russian Federation, 

a number of similar programmes have been implemented with the aim of introducing 

religion and secular ethics to students. In Poland, the Ministry of Education has sought 

the assistance of experts to train educators in confronting prejudice in the classroom. 

14 

Despite the showcasing of good practices, civil society representatives argued that very 

little progress has been achieved in these key areas. One participant, for example, called 

attention to the landmark European Court of Human Rights ruling in D.H. and Others v. 

The Czech Republics, a case surrounding the systemic racial segregation of Roma 

children in the public schooling system. Despite the Court's ruling that the segregation of 

Roma children amounted to a breach of the non-discrimination protections in the 

European Convention on Human Rights, this issue remains a serious concern in a number 

of participating States. 

Given the inconsistent application of human rights and tolerance education programmes 

throughout the OSCE area, it was suggested that increased co-ordination be sought in the 

region. One delegate called upon ODIHR to collect and publish best practices in the area 

of tolerance education. In this regard, participating States were encouraged to make use 

of the Human Rights Education in the School Systems of Europe, Central Asia and North 

America: A Compendium of Good Practices^. One participant proposed that regional 

standards might be created for the review of textbooks and learning materials to ensure 

that they are free from stereotypes, prejudice and hatred and, that they promote mutual 

understanding, respect and knowledge of one's own culture as well others. Finally, a 

speaker suggested that common definitions for such terms as tolerance, inter-cultural and 

human rights education be clarified and shared throughout the area. 

While the discussion focused predominantly on the formal schooling system, participants 

asserted also that professional training and adult education initiatives are crucial in 

combating racism and xenophobia. Such initiatives include training and outreach 

programmes for parents and community members, anti-discrimination and hate crime 

training for law enforcement and educators, conflict resolution and cross-cultural 

communication training for educators, and diversity and cultural capacity training for 

members of the media. 

The following specific recommendations were made in Session 3: 

Recommendations to OSCE participating States: 

□ Participating States should implement comprehensive educational programmes 

which promote tolerance, anti-discrimination and human rights in pre-school, 

primary, secondary and post-secondary schools. Programmes should aim to 

mainstream human rights standards through subject courses and extracurricular 

5 The Grand Chamber judgment (Application no. 57325/00) was issued on 13 November 

2007. For online 

access to the full text of the judgment, please refer to 

http://cmiskp.echr.coe.int/tkp 1 97/view.asp?item= 1 &portal=hbkm&action=html&highlight=57 

325/00&sess 



ionid=82337635&skin=hudoc-en. 

6 Developed jointly by ODIHR, the Office of the UN High Commissioner for Human Rights, 

the Council 

of Europe, the UN Educational, Scientific and Cultural Organization (UNESCO), and the 

Human Rights 

Education Association (HREA), the Compendium provides a comprehensive description and 

samples of 

successful initiatives in the field of human rights and democratic citizenship education. It is 

designed to 

serve as a tool for educational policy makers and educators in the formal education sector. For 

more 

information, including an online copy of the Compendium in English, please refer to 

http://www.osce.org/odihr/39006. 

15 

activities. Complimentary initiatives including teacher training programmes and 

outreach projects targeting parents should accompany such programmes. 

□ Teacher training programmes should aim to build the skills of educators to address 
bias and prejudices in the classroom and to engage in conflict resolution processes. 

□ Participating States should conduct curricula, literature and learning material 
reviews to ensure that these teaching tools reflect the diversity of the student 
population, that they are free of prejudice and stereotypes and promote tolerance 
and non-discrimination. School curricula should include the history of peoples of 
African descent, the transatlantic slave trade, and the role of the participating States 
in colonization. 

□ Training programmes should be implemented targeting law enforcement personnel 
with a view to ensuring that all law enforcement agents are familiar with antidiscrimination 
concepts and standards. Such programmes should aim to eradicate 

racial/ethnic profiling in the law enforcement sector. 

□ Participating States should fulfill their obligations to explore ways to provide 
victims of hate crimes with access to counselling and legal assistance as well 
effective access to justice and remedies. 

□ Participating States should implement programmes aimed at integrating new 
immigrant students into local schools. Such integration programmes should target 
the wider community as well. 

□ Participating States should fulfill their legal obligations to prohibit racial 
discrimination in the area of education and ensure full access and inclusion for all 
students, regardless of their race, nationality or ethnicity. 

□ Participating States should create guidelines for educators on how to respond to hate 
crimes and/or intolerance in the classroom. 

□ Participating States should utilize ODIHR's Guidelines for Educators on 
Countering Intolerance and Discrimination against Muslims: Addressing 
Islamophobia through Education! '. 

□ Participating States should increase transnational efforts to combat hate on the 
Internet, and to combat the use of information technology to propagate hate or hate 
crimes. 

□ Participating States should work to ensure that educators are representative of the 
diverse communities they serve. This diversity should be reflected at all staff levels 
in the education system. 

□ Participating States should ensure that schools are accessible, in a physical, 
linguistic and cultural sense to students with diverse backgrounds. 



□ Cultural diversity should be celebrated in the classroom and educators should 
integrate practices of tolerance and mutual respect in all aspects of school life, 
including in classroom teaching as well as through extracurricular activities. 

□ Participating States should consider creating regional standards for the review of 
textbooks and learning materials to ensure that they are free from stereotypes, 
prejudice and hatred and, that they promote mutual understanding. 

□ In the area of human rights and democratic citizenship education, participating 
States should utilize the good practices produced in the Human Rights Education in 

7 The publication is available at http://www.osce.org/odihr/84495. 
16 

the School Systems of Europe, Central Asia and North America: A Compendium of 
Good Practices'^. 

□ In the area of educational policy and planning, participating States should make use 
of the Council of Europe's Education for Democratic Citizenship and Human 
Rights Education (EDC/HREJ9. 

□ Participating States should utilize the European Wergeland Centre's online library 
for resources in the area of human rights education. 10 

Recommendations to OSCE Institutions and Field Operations: 

□ ODIHR should conduct anti-discrimination and anti-hate crime capacity building 
training with civil society, members of the media, law enforcement personnel and 
other members of the criminal justice sector such as prosecutors and judges. 

□ ODIHR should design and implement projects on preventing racism, xenophobia, 
and hate crimes, and in particular educational, training and awareness-raising 
initiatives. 

□ ODIHR, in cooperation with the OSCE Representative on Freedom of the Media, 
should develop tools for media professionals on how to combat intolerance, racism 
and prejudice in the media and public discourse. These tools should include model 
codes of conduct for media professionals, and the collection of best practices in the 
area. 

□ During their official country visits, the Personal Representatives of the OSCE 
Chairperson- in-Office on tolerance issues should meet with representatives of the 
media and raise awareness of the impact of racism, xenophobia and intolerance. 
Recommendations to Civil Society: 

□ Inter-faith and inter-communal initiatives and coalitions should be strengthened. 

□ Religious leaders should condemn all forms of intolerance, including racism and 
xenophobia. 

□ Community organizations involved in educational policy and planning advocacy 
should make use of the Council of Europe's Education for Democratic Citizenship 
and Human Rights Education (EDC/HRE) 11 and the European Wergeland Centre's 
online library. 12 

8 Op. tit, note 9. 

9 The EDC/HRE Pack is a collection of documents, strategies and support documents for 
educators, 

educational policy planners, advocates and community organizations. For more information, 

including 

online copies of the Pack, please refer to 

http://www.coe.int/t/dg4/education/edc/3_RESOURCES/EDC_pack_en.asp. 

10 For more information on the Centre's mandate and online resources, please refer to 
http ://www.theewc . org/library/. 

11 Op tit., note 12. 



12 Op cit, note 13. 
17 

III. ANNEXES: ANNEX 1: Agenda 
Supplementary Human Dimension Meeting 
PREVENTION OF RACISM, XENOPHOBIA AND HATE 
CRIMES THROUGH EDUCATIONAL AND AWARENESSRAISING 
INITIATIVES 
10-11 November 2011 
Hofburg, Vienna 
AGENDA 

Day 1 10 November 2011 
15.00 - 16.00 OPENING SESSION 
Opening remarks: 

Ambassador Renatas Norkus, Chairperson of the OSCE 
Permanent Council, Lithuania's Permanent Representative to the 
OSCE 

Ambassador Janez Lenarcic, Director, OSCE Office for 
Democratic Institutions and Human Rights (OSCE/ODIHR) 
Keynote speech: 

Mrs. Doreen Lawrence, Founder and External Director of the 
Stephen Lawrence Charitable Trust, Officer of the Order of the 
British Empire (OBE) 

Technical information by Ms. Floriane Hohenberg, Head of the 
Tolerance and Non-Discrimination Department of the 
OSCE/ODIHR 

16.00 - 18.00 SESSION I: Challenges and Perspectives for the Prevention of 
Racism and Xenophobia 
Introducer: 

Ms. Ilze Brands Kehris, Director, OSCE High Commissioner on 
National Minorities 
18 

Moderator: 

Ms. Floriane Hohenberg, Head of the Tolerance and Non- 
Discrimination Department of the OSCE/ODIHR 
18.00 - 19.00 Reception hosted by the Lithuanian Chairmanship 
Day 2 11 November 2011 

10.00 - 12.00 SESSION II: Challenges in Combating Hate Crimes, Racism 
and Xenophobia: Role of Awareness-Raising Initiatives and 
Public Discourse 
Introducer: 

Mr. William Gaillard, Advisor to the President, Union of 
European Football Associations (UEFA) 
Moderator: 

Dr. Rafal Pankowski, Deputy Editor, Never Again Association 
12.00 - 14.00 Lunch 

14.00 - 16.00 SESSION III: Education for Tolerance and Mutual Respect 
and Understanding: Good Practices from IGOs, Governments 
and Civil Society 
Introducer: 
Mr. Oleg Smirnov, Chair of the Board, the Integration and 



Development Centre for Information and Research 

Moderator: 

Ms. Felisa Tibbitts, Director, Human Rights Education 

Association (HREA) 

16.00 -16.30 Break 

16.30 - 17.30 CLOSING SESSION 

Reports by the Moderators of the Working Sessions 

Comments from the floor 

Closing remarks 

17.30 Closing of the Meeting 

19 

ANNEX 2: Opening Remarks 

Supplementary Human Dimension Meeting 

Prevention of Racism, Xenophobia, and Hate Crimes through Educational and 

Awareness-Raising Initiatives 

Opening Remarks by Ambassador Renatas Norkus 

Chairperson of the Permanent Council 

Vienna, 10 November 2011 

Excellencies, 

Ladies and Gentlemen, 

It is a great pleasure to welcome you, on behalf of the Lithuanian OSCE Chairmanship, to 

the third Supplementary Human Dimension Meeting on the Prevention of Racism, 

Xenophobia and Hate Crimes through Educational and Awareness-Raising Initiatives. 

OSCE participating States have acknowledged that racism, xenophobia and other forms 

of intolerance constitute a threat to stability and security throughout the OSCE region. 

Thus a comprehensive range of commitments have been adopted to promote mutual 

respect and understanding and to prevent manifestations of racism and xenophobia. 

However, ODIHR's annual report Hate Crimes in the OSCE Region - Incidents and 

Responses shows that racism, xenophobia still threaten the security of individuals and 

social cohesion across the OSCE region. 

Combating intolerance and discrimination, especially through educational and 

awarenessraising 

measures, as well as freedom of expression and media are among the top priorities 

of the Lithuanian OSCE Chairmanship for this year. 

Together with the ODIHR we have organized three high-level conferences on tolerance 

and non-discrimination this year: in March, we held a conference in Prague on 

confronting anti-Semitism in public discourse; in September in Rome, we organized an 

event on preventing and responding to hate incidents and crimes against Christians; and 

just two weeks ago here in Vienna, we held a conference devoted to countering 

intolerance and discrimination against Muslims in public discourse. 

The strong interest shown in the 3 High Level meetings by the participating States and by 

civil society representatives reflects the importance of this topic for our Organization. 

Sharing experience and identifying best practices are the necessary steps to address these 

issues in line with the commitments we have undertaken. 

As a follow-up to these important events, the Lithuanian Chairmanship intends to engage 

in building consensus on updating the OSCE political commitments in the field of 

Tolerance and Non-Discrimination, notably by adopting a Ministerial Council decision 

on Countering Manifestations of Intolerance in Public Discourse. In our view this 

decision could base on the recommendations of the 3 High Level meetings on this topic. 

20 



The Chairmanship is also pleased to see that other parts of the OSCE family have also 

devoted attention to promoting tolerance and non-discrimination. In May, the OSCE 

Parliamentary Assembly recognized 2011 as the International Year for People of African 

Descent. The Resolution (AS (11) Res 17 E) reaffirms the responsibility of 

parliamentarians to speak out against intolerance and discrimination and to raise 

awareness of the value of diversity. 

To be more effective, prevention of and responses to racism and xenophobia need to be 

focused and concrete. We must step up efforts throughout the OSCE area to address all 

manifestations of intolerance, and in particular hate crimes, in a timely and robust 

fashion. If we fail in this effort, intolerance has the potential to degenerate into conflict. 

Education and awareness raising initiatives are particularly powerful tools in combating 

racism and intolerance. It can prevent escalation and promote mutual respect and 

understanding. Actions in this field need to foster an appreciation of cultural, religious 

and ethnic diversity. Initiatives to combat racism and xenophobia are more effective if a 

broad range of actors, including public officials at a national and local level, civil society, 

church and religious leaders, sports or music celebrities are involved in the process. 

While a number of participating States have undertaken numerous efforts in this field, 

longer-term and more coherent approaches are needed if there is to be a real impact. 

It is my hope that today's meeting will provide a good opportunity to take stock of 

progress in this area, share best practices and generate ideas for making concrete progress 

in addressing remaining challenges. 

I wish to thank the ODIHR Director Ambassador J. Lenarcic and his team for having 

prepared this meeting. 

I thank you for your attention and wish you every success in your discussions. 

Address by Ambassador Janez Lenarcic 

Director of the OSCE Office for Democratic Institutions 

and Human Rights (ODIHR) 

Excellencies, 

Ladies and Gentlemen, 

It gives me great pleasure to welcome you here at this Supplementary Human Dimension 

Meeting on the 'Prevention of Racism, Xenophobia and Hate Crimes Through 

Educational and Awareness Raising Initiatives 

This SHDM provides us with the opportunity to - first - examine contemporary forms of 

racist and xenophobic intolerance, including hate crimes and state responses to it; second, 

it will allow us to review what kind of measures states have put in place to prevent 

manifestations of racism and xenophobia. 

21 

Nearly fifty years since the adoption of the International Convention for the Elimination 

of all Forms of Racial Discrimination, racist sentiments and behaviour continue to 

threaten social stability across the OSCE region. The tragic events in Oslo and Utoya in 

July are vivid reminders of this fact. Contemporary manifestations of racism, xenophobia 

and hate crimes are, for some "minority" communities, daily realities as can be seen for 

example by incidents affecting many Romani communities across the region. 

ODIHR' s annual hate crimes report shows that despite the various efforts made by 

participating States, hate crimes remain a significant problem in the OSCE region. Every 

year, a large number of people are killed, attacked or injured, and many properties are 

vandalised and damaged as a result of racist and/or xenophobic sentiments. Preventing 

and combating hate crimes must therefore remain a priority for states in the OSCE region. 

This places an extra burden of responsibility on state agencies to - now quoting from the 

MC Decision of 2006 - "address the root causes of intolerance and discrimination ... 



through increased awareness-raising measures that promote a greater understanding of 

and respect for different cultures [and] ethnicities" (MC Decision 13/06). 

Measures in this field - to prevent acts of intolerance - are necessary not only to protect 

the targets of hatred, but also to ensure social stability. Failure to do so can lead to deeprooted 

social tensions and conflicts and, in the worst-case scenario, conflicts that may 

degenerate into broader ethnic-based violence and a breakdown of the political order. 

This is an outcome we need to avoid and one of the many ways to do this is through 

raising collective social awareness of this threat. 

Effective prevention strategies must include educational and awareness raising initiatives. 

At the same time, state authorities will also have to make sure that their prevention 

measures and responses are compatible with the right to freedom of expression. Our 

collective preference in this organization is to deal with these issues through robust 

prevention programmes premised upon education and raising awareness in society 

about the dangers of racism, xenophobia, and hate crimes - and not through the 

criminalization of speech. 

Participating States have acknowledged this and have sought the assistance of ODIHR in 

implementing a number of programmes: 

□ Let me mention here TAHCLE, our Training Against Hate Crimes for Law 
Enforcement; 

□ our Guidelines for educators to combat Anti-Semitism and Intolerance against 
Muslims, respectively, in school settings; 

□ and our ongoing hate crimes capacity-building workshops and trainings for state 
officials, NGOs, and civil society. 

Other preventative measures include media awareness and monitoring, promotion of 

tolerance and mutual understanding through education, community engagement, and the 

22 

promotion of rights-based approaches in education and awareness-raising initiatives. 

Various educational programmes addressing intolerance in schools and local 

communities have been designed and implemented in the OSCE region over the past few 

years. 

In addition, political leaders bear a special responsibility in raising awareness about the 

dangers and unacceptability of racism and xenophobia. They should vocally and clearly 

condemn racist and xenophobic sentiments when they are voiced in public and political 

discourse. 

Adopting such a holistic approach can enable states to counter calls for the 

criminalization of speech as a response to intolerant public discourses which we see 

across the OSCE region. Any state intervention must be nuanced and sensitive enough to 

capture the subtleties and address the challenges involved. 

Let me also mention that with the advent of major international sporting events in 2012 - 

the EURO 2012 and the Olympics -, it will be useful for us to hear about examples of 

awareness-raising and initiatives to combat racism in sport. 

Ladies and gentlemen, 

This SHDM also serves to celebrate 2011 as the Year for People of African Descent 

(YPAD) as proclaimed by the United Nations General Assembly in 2009. In this regard, 

earlier today, ODIHR organized, with the kind assistance of the US delegation, a 

roundtable event that brought together key participants focusing on issues affecting 

people of African descent and their communities across the OSCE region. We look 

forward to hearing their recommendations over the course of the next day and-a-half 

Thank you. 

23 



ANNEX 3: Keynote Speech by Mrs. Doreen Lawrence 

10th November 20 11 

Prevention of Racism, Xenophobia and Hate Crime through Educational and Awareness- 
Raising Initiatives 

I would like to thank OSCE for inviting me to attend this very important event and to talk 
about my story surrounding Stephen's murder and of how my son's name has made many 
major changes in the British justice system and beyond. What I have said many times is 
that I never set out to change laws or to be recognized when I go out, but just to get 
justice for my son who was murdered for no other reason than because of the colour of 
his skin. 

Eighteen years and five months ago my son Stephen was killed as he made his way home 
on the 22nd April inl993. 1 must say this is the first time in eighteen years that I am about 
to tell the story from the beginning. 

It was a Thursday evening and I had just arrived back from a field trip to Birmingham for 
my degree course. The day was very pleasant and I spent my spare time discussing my 
children with other mature students. I was happy and looking forward to going home as I 
had been away for the last two days. 

I was picked up at the drop off point by my ex-husband at about 8.30pm. At arriving 
home I went up to see my son (16 years old at the time) who was still up and we chatted 
for a while and then my daughter (10 years old at the time) was asleep. Stephen was out 
as he was 18 years old at the time and therefore he was allowed to be out till 10.30pm 
during school the week. I was not concerned that Stephen was not in and I went and had 
a bath before having something to eat. I then settled down to watch the news and to wait 
for Stephen to come home before going off to bed. 

As most parents would dread the knock on the door and then to be faced with someone 
who you were not expecting. It was a young man with his father from the area where we 
live. What was said has stayed with me all these years. I was not the one who opened the 
door my ex-husband did and I was still up stairs in the living room. All I heard was 
Stephen's name and I must have taken two steps at a time because I don't know how I 
reached down the stairs so quickly. I push my ex-husband out of the way as you can see I 
am 5ft lins and he is 6ft 2ins. The young man said your son and his friend were attacked 
near the bus stop down Wellhall Road. He mentioned the Welcome Inn pub and the bus 
stop. The father said I think you should call the police because they may have more 
information to give you. 

I put on my coat over my nightdress and both my ex-husband and I got into our car to 
look for Stephen. Before we left I did call the police but they said they did not know 
what I was talking about because they had not received any information on this matter. 
We drove down to the area we were told and saw nothing. We thought maybe Stephen 
24 

had made his way to the hospital because it was not far away. We turned around and 
drove to the hospital. While my ex-husband went to park the car I walked into the 
hospital to look for Stephen. I knew the hospital well as I was often there for one thing or 
another. When you have children they are always doing something, either swallowing 
money, climbing trees or taking off the skin in an accident. 

I walked into the hospital and went round to the accident and emergency department. 
When I first entered the hospital I did see a police officer and a young black man but I did 
not recognized him as I was looking for Stephen. I was just about to walk out of the 
hospital to say to my ex that Stephen is not here when he recognized Dwayne Brooks the 
young man that had been with Stephen. At the same time a medical staff member came 
out and asked Dwayne "what did they hit him with"? We were totally ignored by 



everyone. I asked if we could see Stephen and said we were his parents. A medical staff 
showed us into a room to wait. 

It would be another fifteen minutes or so before they came back into the room to say that 
Stephen had died. After that I can not say the length of time that had passed before we 
made our way home. I should say during that time even though there was a police officer 
at the hospital he did not approach us to make any inquiry of who we were. We went 
home to find our other son awake. We had to break the news to him. The rest of the 
night is a blank. Early next morning our daughter woke to find her dad on the phone 
talking about Stephen passing and started to scream running up the stairs not knowing 
what to do. 

The weeks that followed was heart breaking to see that the police showed no interest in 
finding Stephen's killers? The house and area where we lived we had been there for 
fifteen years without me having any idea of the racism that existed around me. One of 
things I noticed is how people around are able to hide their true feelings. This was clear 
after Stephen died because most of my neighbours completely ignored us, they did not 
say we are sorry about your son even though their children would have been in the same 
class at primary school. 

The days turned into weeks then months without Stephen's killers being arrested. The 
reason the police gave was that there was a wall of silence. During that time we had 
people coming to our house saying that there know who the killers are; they would give 
us names and addresses all this information was passed directly to the police. People 
would leave notes with names on it on police cars. Within twenty four hours someone 
walked into a police station with information and the senior office who was working on 
the case turned the man away. 

At one of my visits to the police station I copied the names down and handed it to one of 
the police officers who were in the room at the time. That officer proceeded to fold the 
paper into squares that was so small that it resembled the size of a postage stamp. This 
officer did not know that I was watching him and as I was about to leave the room I said 
"you are going to put that in the bin now aren't you". The officer was shocked to know 
25 

that I was watching him and he quickly smoothed out the paper and said that the police 
take all information seriously. 

The coroner was able to demonstrate the folding of the paper at the inquest in 1997. This 
is just one of many incident of police institutional racism that took place over the years of 
police investigating Stephen's murder. At the inquest in 1997 a police officer who was in 
charge of the third investigation stood up and lied in front of the jury that as far as he was 
concerned, the first police investigation into Stephen's murder went well except for the 
relation between the family and the police liaison officers. Clearly that was not true and I 
believed that's what led to the setting up of the inquiry in 1997. 1 was outraged that a 
police officer who was working very closely with our legal team when we were mounting 
the private prosecution, and who lead us to believe that there were serious flaws in the 
first investigation, should say what he did. The Labour Party who was in opposition at 
time indicated that if they were to be elected at the next general election they would set 
up a public inquiry into the murder of Stephen. The Labour Party did win the election in 
1997. The inquiry's brief was to "looking into the murder of Stephen Lawrence and 
lessons to be learnt". 

The inquiry started with preliminary hearing in October 1997 and in full March 1998 at 
Elephant & Castle, London. The inquiry lasted nine months taking evidence from the 
police, community members and organizations who had an interest in race relation. The 
report had 70 recommendations and was presented to the House of Parliament on the 24th 



February 1999. The Labour Government accepted all the recommendations and a 

steering group were set up to implement the recommendations. The majority of the 

recommendations were for the police and institutions including schools. The sad thing is 

many of the recommendations are still out standing and those that were implemented 

have been rolled back relating to the police. In relation to schools the recommendation 

was for schools to report and record all racial incidents that happens alas this was never 

implement mandatory that left it open for some schools doing nothing. Schools who take 

the recommendation seriously sign up to the Stephen Lawrence Education Standard for 

primary and secondary schools. 

For any of the recommendations to be implemented you have to rely on the Government 

to take the initiative to lead. Inl999 when the 70 recommendation was announced the 

Government of the day accepted them and there were buzz from institutions. For the first 

time institutions felt they had a definition that they can work with "Unwitting". As the 

years has pasted it seemed to a rolling back of the recommendations with a complete 

about turn on "stop and search" or stop and account as they would like to call it now. 

Sir Ronnie Flannigan was tasked by the last Government to cut the bureaucracy of the 

form filling and recording of the stop and account recording. The percentages of stops are 

as high as it was before the Inquiry took place. Not much has change regarding reducing 

the number of stops for the ethnic minority especially young black men. 

Two of the main changes are the Race Relation Amendment Act 2000 that brought all 

organizations included the police under the act and the Double Jeopardy that allows an 

individual to be tried again if they were found not guilty. 

26 

The struggles and fight over the years have taken their toll but the laws that were changed 

as a result of the Inquiry have made a remarkable difference to people. 

You may or may not know that two out of the five men who were identified as being 

responsible for Stephen's murder will be going on trial in November. The investigation 

has been ongoing over the years. I can not say any more than that even though I am sure 

there are lots going on behind the scene. 

My children had to grow up in the shadow of Stephen's case over the years and I can 

only say it is with the grace of God that they have grown up leading a near to normal life 

and have their own family. 

What I can talk about is the work of the Stephen Lawrence Charitable Trust that was set 

up in Stephen's name in 1998 to support young people into the profession of architecture, 

an area that Stephen wanted to join. We are an educational charity that wants to support 

young people to achieve their aims in life. Since 1998 the Trust has not just focus on 

architecture but also on the built environment. What we do is to provide financial 

support to students entering university. To date the Trust has supported up to a 100 

students at different stages of their education. The Trust support students in three 

different countries, Jamaica, South Africa and the UK. We now have eight students who 

are fully qualified. 

The Trust will continue to focus on architecture and the built environment with us 

moving into providing the same level of commitment for other professions that have 

under representation. The Trust has its own purpose built building where our office is 

based and from where we can deliver our programmes. The building is well equipped 

with high tech equipment, lecture room, Mac and PC rooms. As we move forward the 

Trust is looking to be a Centre of excellence in delivery high quality educational 

programmes and for us to have the impact on social justice as Stephen's name has had on 

criminal justice. 

The Trust is committed to providing opportunity and access to disadvantaged young 



people; fostering positive community relationships, and enabling people to realise their 

potential. Through creative methods the Trust addresses the causes of urban decay; youth 

disaffection and educational underachievement and support young people by developing 

pathways into aspirational and sustainable employment. We intend to do this through 

widening the vision of the Trust in Ready for Life, Job Ready, Professionally prepared, 

Ready for Business and Ready to Lead. We see this as creating a whole person, who is 

confident in themselves to achieve their aims and ambition in life. That is what we all 

want in life. 

27 

ANNEX 4: Biographical Information on Introducers and Moderators 

Supplementary Human Dimension Meeting 

PREVENTION OF RACISM, XENOPHOBIA AND HATE 

CRIMES THROUGH EDUCATIONAL AND AWARENESS-RAISING 

INITIATIVES 

10-11 November 2011 

Hofburg, Vienna 

Biographical Information: Speakers and Moderators 

Keynote Speaker: 

Mrs. Doreen Lawrence, Founder and External Director of the Stephen Lawrence 

Charitable Trust, Officer of the Order of the British Empire (OBE) 

Mrs. Lawrence was born in Jamaica and migrated to the United Kingdom at an early age. 

After leaving secondary school, she married and gave birth to three children: two boys, 

Stephen and Stuart and a daughter, Georgina. After raising her children, she returned to 

complete her studies as a mature student, embarking on a Bachelor of Arts in Humanities 

Honour degree in 1993. During the first year of her studies, her son Stephen was 

murdered in a suspected racially motivated attack. In the face of this tragedy, Mrs. 

Lawrence continued her studies while advocating for justice for her son. Part of her 

advocacy efforts involved challenging the manner in which the initial investigation into 

her son's murder was conducted, and in particular exposing institutional racism within 

the criminal justice system and policing practices. 

After the initial investigation into her son's murder, five suspects were arrested but never 

convicted. Due in large part to her tireless efforts, in 1997 a judicial inquiry was 

conducted into the initial investigation by Sir William Macpherson. Published in 1999, 

the inquiry examined the original investigation into her son's murder, concluding that the 

police investigation into Stephen Lawrence's murder was seriously flawed due in part to 

a combination of institutional racism and professional incompetence. The final report set 

out seventy recommendations for reform, including recommendations aimed at 

eliminating racial prejudice and increasing fairness in policing and the criminal justice 

sector. 

On 18 May 2011, it was announced that one of the original suspects, and another man, 

are to stand trial for the murder. 

28 

After completing her studies, Mrs. Lawrence worked as a Domestic Violence Advisor in 

the voluntary sector. In 1998, she continued her studies and in 1998 gained a 

postgraduate certificate in Counseling Skills and later obtained a diploma in Therapeutic 

Counseling. 

In 1998, Mrs. Lawrence founded the Stephen Lawrence Charitable Trust in her son's 

memory and now acts as its External Director. The mandate of the Trust is to provide 

bursaries to young people who are interested in pursuing their studies in architecture, a 

passion and goal of her son Stephen Lawrence's. In addition to her work with the Trust, 



Mrs. Lawrence also established the Stephen Lawrence Centre, an organization dedicated 

to providing a broad range of professional and vocational skills to youth and support to a 

wide range of community groups and artists. 

Mrs. Lawrence is a frequent public speaker, and has conducted numerous presentations in 

the educational and non-governmental sector. She has been awarded with five honorary 

degrees and is an Officer of the Order of the British Empire (OBE). 

SESSION I: Challenges and Perspectives for Prevention of Racism and Xenophobia 

Speaker: 

Ms. Ilze Brands Kehris, Director, OSCE High Commissioner on National Minorities 

Ms. Brands Kehris joined the OSCE High Commissioner on National Minorities as 

Director in 201 1 and served as the chairperson of the European Union Agency for 

Fundamental Rights (FRA) Management Board since 2009. She was vice-chairperson of 

the Management Board of the European Union Monitoring Centre on Racism and 

Xenophobia (EUMC) from 2004 to 2007, and has since been a member of the FRA's 

Executive Board. She has also been a member of the Advisory Committee of the Council 

of Europe Framework Convention for the Protection of National Minorities since 2006, 

where she holds the position of first vice-president. 

She was the Director of the Latvian Centre for Human Rights from 2002 until 2011, a 

non-governmental organization active in the areas of civil liberties, fundamental 

freedoms, human rights in closed institutions, asylum, anti-discrimination and minority 

rights. Her own research focus has been on minority rights, citizenship, antidiscrimination 

and intolerance. 

Moderator: 

Ms. Floriane Hohenberg, Head, Tolerance and Non-Discrimination Department, OSCE 

ODIHR 

Floriane Hohenberg has been working for ODIHR since 2005. She has been the Head of 

the Tolerance and Non-Discrimination Department since 2009. From 2000 until 2004 she 

29 

was the Head of the Representation in Germany of the French Commission for the 

Victims of Spoliation Resulting from the Anti-Semitic Legislation in Force during the 

Occupation. Between 1998 and 1999 she participated in a study commissioned by the 

French government on the extent of the confiscation of Jewish assets in France during 

World War II. 

SESSION II: Challenges in Combating Hate Crimes, Racism and Xenophobia: Role 

of Awareness-Raising Initiatives and Public Discourse 

Speaker: 

Mr. William Gaillard, Advisor to the President, Union of European Football 

Associations (UEFA) 

As part of his responsibilities with UEFA, Mr. Gaillard advises the UEFA President on 

political matters and oversees all activities relating to external communications. This 

includes the international media, relations with the European government authorities as 

well as UEFA's social responsibility and charity programmes. 

Educated, inter alia, at Sciences Po Paris, The Johns Hopkins School of Advanced 

International Studies and Harvard University, William Gaillard has had a multi-faceted 

international career in both the public and private sectors. His diverse professional 

experiences include his work as Chief of External Relations for the Multinational Force 

and Observers (1983), Head of External Relations for the United Nations Relief and 

Works Agency for Palestinian Refugees (UNRWA) (1985) and Director of 

Communication and Political Affairs for the UN International Drug Control Programme 

(1990). 



Mr. Gaillard joined UEFA in 2004 as the Director of Communications and Public Affairs 

and was appointed Senior Adviser to the President in 2009. 

Moderator: 

Dr. Rafal Pankowski, Deputy Editor, Never Again Association 

Dr. Pankowski has served as deputy editor of "Nigdy Wiecej" (Never 

Again) magazine since 1996. He has published widely on racism, nationalism, 

xenophobia and other related issues. His publications include the books Neo-Fascism in 

Western Europe (1998), Racism and Popular Culture (2006) and The Populist 

Radical Right in Poland: The Patriots (2010). He currently works as a 

lecturer at Collegium Civitas and head of the Warsaw -based East Europe 

Monitoring Centre set up by the NEVER AGAIN Association in cooperation 

with the Football Against Racism in Europe network. He is the coordinator of 

the RESPECT Diversity campaign supported by UEFA in the lead up to the 

European Football Championships in Poland and Ukraine in 2012. 

30 

SESSION III: Education for Tolerance and Mutual Respect Understanding: Good 

Practices from IGOs, Governments and Civil Society 

Speaker: 

Mr. Oleg Smirnov, Chair of the Board, the Integration and Development Centre for 

Information and Research 

Mr. Smirnov is a candidate in Philology (Odessa State University, 1991) and an associate 

professor of the Department of Inter-Language Communication and Journalism at 

Tavrida National University. He currently serves as head of the Board of the Integration 

and Development Centre for Information and Research (Max van der Stoel Award 

Winner in 2009) and the Regional Resource Agency "Crimea-Perspective". From 1997 

until 2003, Mr. Smirnov was the Director of the programme "Integration of Formerly 

Deported Crimean Tatars, Armenians, Bulgarians, Germans, Greeks into Ukrainian 

Society" at the International Renaissance Foundation, where his responsibilities included 

the development of programme strategies, and project proposals. 

Mr. Smirnov's research interests are largely focused on ethnic relations in Crimea, 

methods of early conflict prevention, education and the management of diversity 

practices in the Crimea region. He has participated in a number of diverse projects 

including the Council of Europe "Universities as sites of Citizenship" Project (1999 - 

2000); the US Institute of Peace "School of Peace" Project at the Tavrida National 

University (2000 -2001) and the joint project initiated by the Tavrida National University 

and the George Mason University (USA) on the introduction of conflict resolution and 

peacebuilding courses for students of Crimean Universities (2000 - 2003). Mr. Smirnov 

has also been heavily involved in the OSCE High Commissioner for National Minorities 

initiatives "Management of Inter-Ethnic Relations in Crimea" (2006 - 2010) and 

"Supporting Inter-Cultural Education in Crimea" (2006 - 2013). 

Mr. Smirnov has presented the results of his research at more than 30 international 

conferences. Throughout his professional career, he has remained committed to 

promoting intercultural educational methodologies in the region, and has worked with 

such diverse stakeholders as civil society representatives, national community leaders, 

school teachers and government officials. 

Moderator'. 

Ms. Felisa Tibbitts, Director, Human Rights Education Association (HREA) 

Ms. Tibbitts is co-founder and co-director of Human Rights Education Associates 

(HREA), and is also engaged as Adjunct Lecturer at the Harvard Graduate School of 

Education and the UN University for Peace where she teaches courses on human rights 



education. At the Harvard Kennedy School of Government she co-teaches a course with 

the director of the Carr Center for Human Rights Policy called "Human Rights Tools for 

Practice". 

31 

Ms. Tibbitts has carried out trainings in over 20 countries and provided technical 

assistance or served as a textbook author in educational initiatives in Albania, Bosnia and 

Herzegovina, China, Croatia, El Salvador, Estonia, Gaza, Kosovo, Northern Ireland, 

Morocco, Romania, Ukraine and the United States. Ms. Tibbitts has published numerous 

articles, manuals and book chapters in the area of human rights education and contributed 

to the development of policy documents for the United Nations. 



osce 



Organization for Security and Co-operation in Europe 

PARLIAMENTARY ASSEMBLY 



ROTTERDAM 
DECLARATION 



OF THE 
OSCE PARLIAMENTARY ASSEMBLY 

AND 

RESOLUTIONS ADOPTED 

DURING THE TWELFTH ANNUAL SESSION 



ROTTERDAM, 5 TO 9 JULY 2003 



PREAMBLE 

We, Parliamentarians of the OSCE participating States, have met in annual session in 
Rotterdam on 5-9 July 2003 as the Parliamentary dimension of the OSCE to assess 
developments and challenges relating to security and co-operation in Europe, in particular the 
role of the OSCE in the new architecture of Europe, and we offer the following views to the 
OSCE Ministers. 

We wish every success to the next OSCE Ministerial Conference in Maastricht in December 
and bring to its attention the following declaration and recommendations. 



THE ROLE OF THE OSCE IN THE 
NEW ARCHITECTURE OF EUROPE 



CHAPTER I 



POLITICAL AFFAIRS AND SECURITY 



The OSCE Parliamentary Assembly: 

1 . Reaffirming the positive role of the OSCE in the new security architecture of Europe, 

2. Noting the importance of further developing and reforming the OSCE's field activity, 

3. Pointing to the pivotal role of the OSCE, as a regional security organization under 
Chapter VIII of the United Nations Charter, in safeguarding and upholding universal 
principles of international law enshrined in the Charter, 

4. Recalling that long-standing international problems in the OSCE area constitute a 
permanent threat to security and stability in the OSCE region and, by extension, to 
international peace and security, 

5. Welcoming in this respect the commitment of the OSCE, reaffirmed in the Porto 
Ministerial Declaration, to intensify efforts to resolve persistent conflicts in the OSCE 
area that threaten observance of the OSCE principles and have an impact on peace 
and stability, 



6. Reiterating calls in the OSCE Parliamentary Assembly Paris (2001) and Berlin (2002) 
Declarations for increased inter-institutional co-operation with the UN, EU, NATO, 
CE and CIS, based on the Platform for Co-operative Security, 

7. Reaffirming the importance of close inter- institutional co-operation at both 
headquarters and field level, 

8. Noting that the real strength of the OSCE lies in its capacity to respond to security 
threats and challenges and its strong field presence, 

9. Stressing the real strength of the OSCE also as a forum to encourage governments to 
take actions necessary to implement the OSCE commitments freely undertaken from 
the Helsinki Final Act to the present, 

10. Reaffirming the constructive and positive role played by OSCE Missions in helping 
their host states fulfil their OSCE commitments, 

11. Keeping in mind that efficiency in achieving objectives should be the primary 
consideration for all organizations when undertaking projects, 

The OSCE Parliamentary Assembly: 

12. Stresses the importance of co-ordination between international organizations and of 
avoiding wasteful duplication by focusing attention on those areas in which each 
organization has comparative advantages; 

13. Emphasizes that the OSCE, with its comprehensive security approach, has particular 
competence to support nation-building and to empower populations to participate 
actively in the democratization process; 

14. Welcomes the increasing co-operation between the major security organizations in the 
OSCE area on the basis of the Platform for Co-operative Security; 

15. Encourages the strengthening of transatlantic co-operation; 

16. Welcomes the proposed opening of an OSCE Liaison Office in Brussels to improve 
co-ordination with international organizations; 

17. Recognizes that the security architecture of Europe is constantly undergoing 
development; emphasizes the need for flexibility in the division of labour between 
international organizations, and specifically the need to demonstrate a willingness to 
cede projects to other, more suitable, organizations; and believes that, at the same 
time, project funds of other organizations could, where appropriate, be used by the 
OSCE's strong field missions; 

18. Declares itself in favour of developing relations and co-operation of the OSCE with 
the Mediterranean and Asian Partners for Co-operation and other neighbouring 
countries, with a view to promoting OSCE values, achievements and methods; 



19. Calls upon the OSCE to stand firm by its fundamental principles and norms, set out in 
the Helsinki Final Act and subsequent documents, as the guiding principles of its 
overall contribution towards shaping the new European security architecture; 

20. Emphasizes the importance of universal and equal application of OSCE principles and 
commitments; 

21. Calls upon OSCE institutions to strive for a greater geographical balance in their 
work; 

22. Encourages continued focus by the OSCE on issues of common interest to all 
participating States, and applauds the Netherlands OSCE Chairmanship's focus on 
trafficking; 

23. Notes the opportunities for the OSCE to address the common interest all participating 
States have in preventing the spread of weapons of mass destruction and their means 
of delivery, and to prohibit the illicit sales of conventional weapons, including small 
arms and light weapons, in violation of United Nations resolutions, in particular by 
encouraging and vigorously reviewing compliance with the decisions on non- 
proliferation and arms transfers taken by the OSCE Ministerial Councils in Prague in 
1992 and Porto in 2002 and at the Budapest Summit in 1994; 

24. Urges all OSCE participating States to reconsider calls for zero real budget growth in 
the Organization; 

25. Calls upon the OSCE to ensure a transparent and balanced budget; 

26. Stresses that providing OSCE Field Missions with adequate funding and high-quality 
staff is necessary for upholding the credibility of the Organization; 

27. Welcomes the current efforts of the OSCE to give the field missions greater budget 
responsibility and budgetary independence; 

28. Highly recommends that the OSCE Permanent Council be requested to consult the 
OSCE Parliamentary Assembly prior to making a decision to terminate any OSCE 
field office and that, in this connection, the President of the OSCE Parliamentary 
Assembly be afforded sufficient time for him to despatch a delegation of the OSCE 
Parliamentary Assembly to the country concerned to assess the situation and report 
back to the President; 

29. Reiterates appeals in the OSCE PA Bucharest Declaration (2000) for the OSCE to 
reduce reliance on seconded personnel; 

30. Expresses concern at the geographical imbalance which results from the secondment 
system, in that it relies on the ability of individual participating States to bear the costs 
for international staff members; 



31. Welcomes the domestic capacity-building which results from international staff 
positions being assumed by local officials; 

32. Suggests that the OSCE focus its work in South-Eastern Europe on the areas of 
governance and capacity-building; 

33. Welcomes the increasing focus by the OSCE on policing matters, and applauds the 
establishment of the Strategic Police Matters Unit as a useful co-ordinating body; 

34. Urges that, in line with any future requirements, appropriate capacities in the area of 
border management/border security be built up at the OSCE Secretariat through the 
creation of a corresponding work unit. 



CHAPTER II 



ECONOMIC AFFAIRS, SCIENCE, TECHNOLOGY AND ENVIRONMENT 



35. Noting that, as it enters the twenty-first century, Western Europe is achieving 
integration and the creation of a space conducive to the constructive interaction of 
nation States in pursuit of common objectives and interests, 

36. Greatly valuing the efforts of States to achieve further integration into European and 
Euro-Atlantic structures and to strengthen security, stability and democracy, 

37. Recognizing that the primary responsibility for political and economic progress lies 
with the authorities and inhabitants of the regions, welcoming in that connection the 
improvement of good neighbourly relations and the deepening of regional co- 
operation, and emphasizing the need for further intensification of efforts to ensure that 
progress becomes irreversible and continues for the purpose of achieving common 
goals through the observance of mutual commitments and shared values, 

38. Being fully aware that an opportunity is being created for a great single market 
offering the possibility of scientific and technical co-operation and the free movement 
of goods, capital, services and persons, all of which is becoming an additional source 
of growth and greater economic effectiveness, is being created, 

39. Noting that the economic and currency union on the basis of which the euro was 
introduced as a new common currency as from January 1999 marks a qualitatively 
new frontier in the process of further integration, 

40. Emphasizing that Western Europe has firmly taken its place in the world economy as 
a major integration centre interacting with the world economy and exerting a 
considerable effect on the conditions of international trade, 

41. Stressing that the further enhancement of the Economic and Environmental 
Dimension of the OSCE, as an integral part of its comprehensive security approach, 
constitutes an essential prerequisite for the OSCE's substantial contribution to the 
new European Security Architecture, 

42. Highlighting the substantial role of the OSCE in further promoting the regional and 
subregional co-operation framework to address economic and environmental threats 
to security in the OSCE region, and highlighting the significant input of the OSCE 
Parliamentary Assembly Subregional Economic Co-operation Conferences to this 
end, 



43. Emphasizing that within the OSCE several subregional organizations of States have 
been formed and are in operation, within which a single spatial approach to regional 
development, the principles of sustainable development and environmental security is 
being formulated, 

44. Noting the achievements of integration, which has promoted the growth of the 
political authority and influence of Western Europe in the world, particularly in 
Central and Eastern Europe, a development that has led to the desire of some 15 
additional European countries to join the European Union and NATO as it expands to 
the East, 

The OSCE Parliamentary Assembly: 

45. Emphasizes the rise both in Eastern and in Western Europe of new risks and 
challenges, both external and internal, for which prompt and effective solutions will 
have to be found in the future; 

46. Notes that a major challenge is that of globalization, which is difficult to define and is 
at the initial stage of its development, many of its manifestations being nevertheless 
already clear and making it necessary to restructure the human habitat: 

- Revolutionary achievements in electronics and related areas as the basis for the 
creation of a modern worldwide information space; 

- The very rapid development of the means of communication and transport to 
permit the free movement of persons throughout the world and the delivery of 
goods and services; 

- The sharp acceleration in the internationalization of production in branches 
engaged in the manufacture of high-technology goods; 

- The need to establish and develop a worldwide money market and capital market, 
without which the contemporary internationalization of production is simply 
unthinkable; 

47. Calls upon the OSCE to make full use of its role as a forum for political dialogue 
among major international economic institutions towards substantially assisting 
developing countries in their efforts to achieve sustainable development and meet the 
challenges of globalization; 

48. Calls on all OSCE participating States to implement their commitments under the 
Helsinki Final Act, the Charter of Paris for a New Europe, the 1990 Document of the 
Bonn Conference on Economic Co-operation in Europe, and subsequent documents of 
the OSCE, to strengthen democratic institutions and the rule of law, to secure 
fundamental human rights and to promote sustainable economic development 
throughout the OSCE region; 



49. Requests the OSCE, within an area of prosperity and good-neighbourliness, to 
establish a new progressive, differentiated and conditional form of association for 
those countries which are part of the Greater Europe, so that the integration process 
does not create new dividing lines in Europe, further increase the differences in 
economic development and present those countries with additional problems; 

50. Emphasizes that harmonization of integration processes in the OSCE region requires 
the integration of the countries carrying out reforms into the world and European 
economic systems on an equal and mutually beneficial basis, and the OSCE urges 
participating States to assist these processes in every possible way taking into account 
the economic and political interests of all OSCE participants and avoiding damage to 
the security and stability of the whole region, which is under the responsibility of the 
Organization; 

5 1 . Encourages parliamentarians of the OSCE participating States to work out a model of 
reform-oriented sustainable development; 

52. Urges OSCE participating States to create the necessary legal conditions to allow a 
sustainable development of market economies and to facilitate investments, as 
preconditions for stability in the OSCE area; 

53. Encourages the European Union, within the current process of enlargement, to adopt a 
political strategy of partnership with its new neighbours to the East and accordingly to 
ensure that it has the appropriate and adequate means to reorganize the production 
potential of the Member States, to benefit from the international division of labour 
and to make fair use of the available skilled workforce; 

54. Welcomes the efforts of the European Union to avoid harming the economic interests 
of those countries which do not become members of the European Union; 

55. Calls on the participating States to develop effective, co-ordinated strategies, 
particularly through regional organizations like SECI, the Southeast European Co- 
operative Initiative, to combat corruption and organized crime, money laundering, 
terrorist financing and trafficking in human beings, drugs and arms; 

56. Recognizes that economic and environmental factors can threaten security and 
stability, and appeals to participating States and international organizations to step up 
their efforts to ensure security, prevent and reduce environmental pollution and ensure 
control on the basis of full respect for international law; 

57. Urges the OSCE participating States to render all-round assistance to development of 
regional co-operation in such fora as the Organization of the Black Sea Economic Co- 
operation, the Barents Euro-Arctic Council, the Council of the Baltic Sea States, the 
Commonwealth of Independent States, the Euro-Asian Economic Community, the 
Central European Initiative and the Southeast European Co-operative Initiative, to 
encourage development of co-operation in the field of trade and industries, energy, 
transportation, communication, science and engineering, agriculture, to support small 



and medium-sized enterprises (SMEs), ecology, tourism, etc., and to provide financial 
assistance in the realization of concrete regional projects; 

58. Emphasizes the need to support efforts aimed at assisting development of all- 
European co-operation on an equal and mutually beneficial basis in various areas and 
the eventual formation of a single area of security and economic co-operation in the 
OSCE region and the construction of the new architecture of Europe without dividing 
lines; 

59. Calls upon the OSCE as a whole to join the OSCE Parliamentary Assembly in 
common efforts to promote the sustainable development of SMEs; 

60. Urges the participating States to promote the growth of entrepreneurship and SMEs, 
particularly those owned and operated by women and minorities, by establishing non- 
burdensome licensing and taxation regimes, developing programmes that assist SMEs 
in gaining access to finance, and supporting education and training programmes, 
business incubators and the development of local, national and regional business 
associations, following the recommendations of the Berne Final Declaration 2003 on 
the promotion of SMEs. 



CHAPTER III 



DEMOCRACY, HUMAN RIGHTS AND HUMANITARIAN QUESTIONS 



61. Recognizing that the enlargement of the EU and NATO, and also the Council of 
Europe, brings new challenges to all major European and Euro- Atlantic institutions, 
including the OSCE, 

62. Believing that the enlargement of the EU, NATO and the Council of Europe, sharing 
the common values of democracy, human rights and the rule of law, will strengthen 
the adherence to the participating States' human dimension commitments, 

63. Underlining the importance of keeping the OSCE focused on its human dimension, 

64. Recalling that gross violations by OSCE participating States of the human rights of 
citizens of other participating States constitute a permanent threat to international 
peace and security, 

65. Highlighting the need for the OSCE to maintain and further increase its political 
weight on the international scene by raising a stronger voice against such violations, 

66. Recognizing that there are differences between countries and regions in the OSCE, 
with respect to the implementation of their human dimension commitments, 

67. Stressing the need for a more dynamic approach to be adopted by the OSCE regarding 
the promotion of its principles and norms set out in the Helsinki Final Act and 
subsequent documents, as an effective means towards reducing these differences, 

68. Noting that the creation of a "European area of freedom, security and justice" on the 
basis of the Schengen Agreement stipulating the procedures for the crossing of 
external borders, the free movement of citizens, immigration, monitoring and the fight 
against crime and terrorism should be regarded as one of the major achievements of 
the integration processes under way in Central and Eastern Europe, 

69. Noting that the recipient countries have benefited from migration through, inter alia, 
an enhanced workforce and cultural diversity, and that migration can continue to be a 
positive factor in the future, 

70. Being concerned , however, that certain problems, such as xenophobia and 
discrimination, have emerged in connection with migration and that these problems 
need to be given greater attention by the OSCE, 

71. Noting that within the 55 participating States that constitute the OSCE, millions of 
individuals have fled their place of residence for a separate secure location within the 
same country, thereby becoming internally displaced, and that each OSCE 



participating State bears the primary responsibility to provide protection and 
humanitarian assistance to internally displaced persons in its territory without 
discrimination, 

72. Welcoming the increased co-ordination and co-operation, also at the parliamentary 
level, of the main European and Euro-Atlantic institutions in matters concerning 
consolidation of democracy, respect for human rights, and strengthening the rule of 
law, 

73. Considering that trafficking in human beings constitutes a serious and particularly 
repulsive form of crime, resulting in a modern form of slavery in the OSCE region, 

74. Recalling the "Resolution on Combating Trafficking in Human Beings, especially 
Women and Children", adopted in Berlin in 2002 and the "Resolution on Combating 
Trafficking in Human Beings", adopted in Paris in 2001, in addition to other previous 
statements of the OSCE Parliamentary Assembly on this appalling form of 
international criminality, 

75. Recalling that trafficking is a form of organized and international criminality which, 
in response to the intensification of the fight against it, is seeking new forms and 
sources of financial support, and which must be combated in international co- 
operation embracing countries of origin, transit and destination, 

The OSCE Parliamentary Assembly: 

76. Suggests that the OSCE adopt a more balanced regional approach when promoting the 
implementation of the participating States' human dimension commitments, taking 
into account the differences of each country and region but not neglecting any of 
them; 

77. Calls upon OSCE participating States to honour their commitments deriving from 
their accession to the international Conventions and other legal instruments on Human 
Rights; 

78. Stresses the need for the OSCE to enhance oversight of participating States 
observance of their commitments pertaining to the human dimension and to make full 
use of its commitments implementation review mechanism to this end; 

79. Recommends that the OSCE initiates missions and election monitoring of an 
appropriate nature in established democracies that face new challenges such as the 
integration of new minorities and the fight against trafficking of human beings; 

80. Appeals to the EU and NATO to maintain high requirements with respect to 
democracy, human rights and the rule of law as far as both their member States and 
new members are concerned; 

81. Recommends that the OSCE develops further its co-ordination, co-operation and 
division of labour with the major European and Euro-Atlantic institutions, such and 

10 



the EU, NATO and the Council of Europe, when promoting the implementation of the 
participating States human dimension commitments; 

82. Considers that the experiences of the "Parliamentary Troikas" on a number of issues 
are positive, and therefore this form of parliamentary co-operation should be 
developed further on an ad hoc basis; 

83. Encourages the OSCE to strengthen its work in combating xenophobia and 
discrimination against minorities in established democracies and in protecting their 
new minorities resulting from migration; 

84. Suggests that the mandate and resources of the OSCE High Commissioner on 
National Minorities be modified and strengthened to deal with the protection of the 
new minorities in established democracies in the OSCE area, and to help them 
integrate into the societies of their new homelands while recognizing their right to 
maintain their own cultural heritage; 

85. Urges OSCE participating States to take the necessary steps to prevent and avoid 
conditions that might lead to internal displacement and, where displacement exists, to 
create and establish lasting solutions, allowing internally displaced persons to return 
freely, in safety and dignity, to their homes or places of habitual residence and to 
repossess their property, or to resettle and integrate voluntarily elsewhere in their 
country; 

86. Declares that OSCE participating States should not forcibly return internally displaced 
persons against their will or create situations where return is the only option, 
especially if their life, safety, liberty and/or health would be at risk; 

87. Encourage s the parliaments of all participating States to take concrete steps to ensure 
that internally displaced persons in their country have the right to return home and 
repossess their property or, until that time, that they are given proper and safe housing 
and fully enjoy their rights; 

88. Urges the creation of additional standard-setting language concerning internally 
displaced persons at the OSCE Ministerial meeting to be held in December 2003 
through, inter alia, the endorsement of the United Nations Guiding Principles on 
Internal Displacement or the adoption of key aspects of those Guiding Principles as 
OSCE commitments; 

89. Recommends that the OSCE offer itself to the participating States as the principal 
international organization in the co-operation and co-ordination of efforts to combat 
trafficking in human beings and in the development of police capacity and 
institution-building; 

90. Appeals to all participating States to co-operate effectively in order to combat 
trafficking in human beings in countries of origin, transit and destination; 



11 



91. Calls for the participating States, their parliamentarians in particular, to ensure that 
their national legislation provides means and tools for combating trafficking, 
protecting its victims and co-operating on international level; 

92. Suggests that the OSCE effectively organize its work on combating trafficking in 
human beings by appointing a Special Representative on Trafficking in Human 
Beings, by strengthening the resources of the Senior Police Adviser and by 
establishing mechanisms to co-ordinate closely with the participating States and all 
OSCE institutions, bodies and officials involved in combating trafficking in human 
beings, including the OSCE Parliamentary Assembly, the High Commission for 
National Minorities, ODIHR and the Senior Police Adviser; 

93. Recommends that the Parliamentary Assembly continue to give high priority to its 
efforts to combat trafficking in human beings. 



12 



RESOLUTION ON 

WELCOMING AFGHANISTAN AS A NEW 

PARTNER FOR CO-OPERATION 



1 . Acknowledging that in February 2003 the Interim Foreign Minister of Afghanistan 
indicated Afghanistan's intention to share the principles, values, and goals of the 
OSCE, 

2. Recalling that in April 2003, at the 445 1 meeting of the Permanent Council, 
Afghanistan was granted the status of Partner for Co-operation, 

3. Affirming that the OSCE participating States and the Partners for Co-operation 
welcome Afghanistan as a new Partner for Co-operation, 

The OSCE Parliamentary Assembly: 

4. Urges all participating States and the OSCE Partners for Co-operation to strengthen 
co-operation with the new Government of Afghanistan on issues of mutual concern, 
to assist Afghanistan in meeting the OSCE standards and principles on democracy and 
security; 

5. Pledges the assistance of the Parliamentary Assembly to Afghanistan as it seeks to 
establish a constitutional democracy based on the rule of law and respect for human 
rights. 



13 



RESOLUTION ON 
RENEWING THE OSCE PARTNERSHIP 



1. Recalling the words of the Helsinki Final Act in which the participating States 
recognized that their common history, traditions and values could assist them in 
developing their relations, fully taking into account the individuality and diversity of 
their positions and views, and in their efforts to overcome distrust, increase 
confidence, solve the problems that separated them and co-operate in the interest of 
mankind, 

2. Remembering also that the Final Act recognized the close link between peace and 
security in Europe and in the world as a whole, and the need for each of the 
participating States to make its contribution to the strengthening of world peace and 
security, and to the promotion of fundamental rights, economic and social progress, 
and well-being for all peoples, 

3. Recalling that the Charter of Paris declared that the participation of both North 
American and European States is a fundamental characteristic of the OSCE, 
underlying its past achievements and essential to the future of the OSCE process, and 
that the challenges confronting the participating States can only be met by common 
action, co-operation and solidarity, 

4. Welcoming the active involvement of the OSCE Mediterranean Partners and the 
Partners for Co-operation, especially the newest Partner, Afghanistan, 

5. Acknowledging the great strides made by the participating States in improving human 
rights, developing democracy and the rule of law, and strengthening international 
peace and stability since the signing of the Final Act, 

6. Recognizing that much remains to be done to promote fundamental human rights, 
strengthen democratic institutions, ensure peace and stability, confront global 
terrorism, prevent the proliferation of weapons of mass destruction, and combat 
organized crime and corruption throughout the OSCE region, 

7. Recognizing also that the participating States may disagree regarding matters 
affecting regional or global security as evidenced recently by the debate concerning 
the situation in Iraq, 

8. Understanding that the strength of the OSCE is its diversity, and its ability to work 
together to confront threats to human rights, democracy, and peace and stability in the 
OSCE region, 



14 



The OSCE Parliamentary Assembly: 

9. Reaffirms its commitment to work with the OSCE and its institutions to promote 
human rights, economic prosperity, democracy and the rule of law as well as to 
combat terrorism, corruption and organized crime through its Ad Hoc Committees, 
election monitoring, inter-parliamentary dialogue and mission support; 

10. Urges the participating States of the OSCE, in the spirit of the Final Act and the 
Charter of Paris, to redouble their efforts to address critical challenges to fundamental 
human rights and security throughout the OSCE region, and to work together to 
ensure peace, prosperity and stability for the global community. 



15 



RESOLUTION ON 

THE PARLIAMENTARY FOLLOW-UP OF OSCE 

ACTIVITIES AT THE NATIONAL LEVEL 



1. Recalling the Charter of Paris 1990 which "calls for a greater parliamentary 
involvement in the CSCE ... involving members of parliaments from all participating 
states", 

2. Recalling the OSCE Istanbul Charter from 1999 which welcomed its increasing role, 
particularly in the field of democratic development and election monitoring, and 
called for the Parliamentary Assembly to develop its activities further as a key 
component in the efforts of the OSCE to promote democracy, prosperity and 
increased confidence within and between participating states, 

3. Referring to the Resolution on Strengthening Transparency and Accountability in the 
OSCE adopted by the Parliamentary Assembly at its 10 l Session in Paris in July 
2001, and the Resolution on Enhancing the Parliamentary Dimension of the OSCE 
adopted at the Standing Committee in Sintra, Portugal in November 2001, 

4. Referring to the work done by the Ad hoc Working Group on Transparency and 
Accountability of the Parliamentary Assembly for the promotion of communication 
and relations between the OSCE institutions, in particular the OSCE Parliamentary 
Assembly and the Ministerial Council, 

The OSCE Parliamentary Assembly: 

5. Recommends the nomination of OSCE Parliamentary Assembly national delegations 
for the entire legislature as well as the practice of holding regular national 
Parliamentary Assembly delegation meetings for the benefit of continuity in OSCE 
activities at the national level; 

6. Encourages national parliaments to introduce practices whereby annual written 
reports on the activities of the OSCE Parliamentary Assembly by national delegations 
are regularly debated in an appropriate manner in national parliaments; 

7. Encourages national OSCE Parliamentary Assembly delegations to maintain contacts 
and co-ordinate debates related to the security structure of Europe in their 
parliaments, in co-operation with other relevant parliamentary committees (such as 
the Foreign Affairs Committee or Defence Committee) as well as other inter- 
parliamentary national delegations; 

8. Recommends the organization of broad-based discussions and exchanges of views on 
the activities of the OSCE with representatives from parliaments, governments as well 
as non-governmental organizations and academic institutions; 



16 



9. Encourages national OSCE Parliamentary Assembly delegations to maintain regular 
contacts with the competent authorities of their national governments involved in 
OSCE activities, in particular the Ministry of Foreign Affairs; 

10. Encourages national parliaments to investigate possibilities of being heard and 
informed by national governments of OSCE activities in particular prior to major 
OSCE intergovernmental ministerial meetings and Summits; 

1 1 . Calls upon governments of participating States to include parliamentarians in their 
national delegations to meetings of the OSCE ministerial council and OSCE summits; 

12. Recommends consideration of the introduction of annual national reports on the 
activities of the OSCE by the national Governments to national parliaments; 

13. Recommends that national parliaments take active part in OSCE election observation 
operations and consider new forms of activities of democracy education in the context 
of elections observation for instance by inviting observers from newly democratized 
OSCE countries to follow elections in other OSCE countries. 



17 



RESOLUTION ON 
BELARUS 



The OSCE Parliamentary Assembly: 

1 . Welcomes the reopening of the OSCE Office in Minsk on 1 January 2003 and the co- 
operation demonstrated thus far by the Belarusian Government with the Office; 

2. Pledges to support the work of the Office in the future on the basis of its Mandate and 
the associated Memoranda, and urges the Belarusian Government to avoid creating 
obstacles that hinder the Office's work; 

3. Welcomes the stated will of the Belarusian Government to work actively and co- 
operatively within the framework of the OSCE Parliamentary Assembly; 

4. States the wish to engage in intensive and critical dialogue with the National 
Assembly and the Belarusian Government; 

5 . Recalls that none of the four criteria that are the basis of the work of the Working 
Group, and none of the requirements made of the Belarusian Government - 
satisfactory access of all political parties to the mass media, establishment of 
meaningful functions and powers for the Parliament, non-discrimination against 
political opposition and introduction of confidence-building measures, adoption of a 
democratic electoral code and transparency of the election process - have thus far 
been met; 

6. Welcomes the New Neighbours Initiative of the EU, which provides Belarus with the 
opportunity for integration and protection from any negative consequences of EU 
expansion; 

7. Urges the Belarusian Government to take advantage of this opportunity; 

8. Urges the Belarusian National Assembly to reform and ratify the electoral code to 
meet OSCE standards; 

9. Expresses regret that important legal reforms have thus far not been enacted, 
including a new electoral code, media legislation, and laws regarding the powers of 
the parliament; 

10. Urges the Belarusian Government to submit to the National Assembly the necessary 
and promised legislation; 

1 1 . Urges the Belarusian Government to reform the electoral code to make free, fair, and 
transparent elections possible. This requires, among other things: 



18 



- changes in the formation of the electoral commission on all levels (local, regional, 
national); 

- limiting the possibility of early voting and mobile voting, and the transparent 
oversight of these practices; 

- access of national and international observers to the entire election process; 

12. Urges the OSCE to observe the 2004 elections to the National Assembly; 

13. Clarifies that the holding of further elections or referenda conducted on the basis of 
the present electoral legislation, which do not meet OSCE standards, will be a step 
backwards in the improvement of relations between Belarus and the OSCE; 

14. Regrets that the Belarusian National Assembly does not enjoy full parliamentary 
rights and urges the National Assembly and Belarusian Government to implement 
legislative changes to ensure those rights; 

15. Urges the ratification of legislation on registration and registration practices which 
meets OSCE standards; 

16. Condemns the repression of civil society organizations, in particular Civil Initiatives 
and Ratusha, which stems from the same inadequate legislation and practices; 

17. Welcomes the presence of a group of democratically-oriented, independent 
representatives ("Respublika") in the National Assembly, who work for democratic 
legislation; 

18. Condemns every attempt at repression, discrimination and politically-motivated 
criminal charges against these and other parliamentarians; 

19. Urges all representatives of the Belarusian National Assembly to protect their 
colleagues who attempt to exercise their legitimate parliamentary and political rights; 

20. Urges the Belarusian Government to look into the cases of people murdered or 
disappeared for potentially politically-motivated reasons, and to speed up the 
investigations in such cases; 

21. Criticizes the fact that the social, political, and humanitarian situation in Belarus has 
worsened considerably; 

22. Supports in this context Resolution 2003/14 of the United Nations Human Rights 
Commission of 17 April 2003; 

23. Urges an end to restrictions against trade unions, and the enforcement of rights to 
form labour associations according to the standards of the International Labour 
Organization; 



19 



24. Condemns the politically-motivated repression of opposition representatives who 
have endured the loss of employment and in some cases politically-motivated 
criminal proceedings; 

25 . Urges the appointment of an Ombudsman for human rights; 

26. Urges the Belarusian Government, as promised, to draft media legislation to be 
forwarded to the OSCE and the Council of Europe for assessment to be submitted to 
the Belarusian National Assembly; 

27. Urges the Belarusian National Assembly to enact and ratify legislative changes 
according to OSCE criteria and following the recommendations of the OSCE and 
Council of Europe; 

28. Condemns the continuing repression of non state-owned, independent media and the 
persecution of independent journalists, specifically the ban and censorship of 
newspapers such as Narodnaya Volya, Navinki and Vecherny Stolin, especially 
worrisome in this regard being the three-month suspension of the publication 
Belaruskaya Delovaya Gazeta. In this regard, the practice of registration of print 
media and the repressive legislation and legislative practice is also condemned; 

29. Urges fair and equal treatment of political opposition parties and their free access to 
the state media; 

30. Declares support for all civic and democratic forces in Belarus. 



20 



RESOLUTION ON 
OSCE PEACEKEEPING OPERATIONS 



1. Recalling the Second Helsinki Conference held in 1992, which firmly re-established the 
centrality of non-coercive, co-operative approaches to conflict management, 

2. Acknowledging that the OSCE is a consensual, diplomatic forum and all of its conflict 
prevention and crisis management tools adhere to these fundamental principles, 

3. Recognizing that its consent-based, non-coercive character is the greatest strength of the 
OSCE, by giving great moral authority to any peacekeeping operation, because it 
requires the co-operation of the parties to a dispute and reflects the wishes of all 55 
member States, 

4. Recalling that the decision N° 4 of the OSCE Ministerial Council of 7 December 2002, 
"recognizing the significant changes in peacekeeping doctrine and practices" since the 
CSCE Helsinki Summit of 1992, calls the Permanent Council "to conduct a review of 
peacekeeping, with a view towards assessing OSCE capacity to conduct peacekeeping 
operations and identifying options for potential OSCE involvement in peacekeeping", 

5. Reaffirming that in the wider European security architecture, the role of the OSCE can 
be more effective through various peacekeeping operations, 

6. Noting that nowadays peacekeeping is directly related to maintaining peace and public 
order and facilitating dispute settlement, and in particular through early warning, 
conflict prevention, civilian crisis management, post-conflict peace building, 

7. Noting that this new and comprehensive perspective of peacekeeping requires the 
involvement of professionals with many different skills and experiences, not only of 
military personnel, 

8. Noting that several international organizations are engaged in different aspects of 
complex crisis management, 

9. Acknowledging that OSCE has developed experience and know-how in such 
peacekeeping operations, throughout the last decade, deploying observers, monitoring 
and verification missions in the field and in crisis areas, 

10. Recognizing that OSCE has thus carved out a proper space and role in unarmed 
peacekeeping operations, qualitatively different from those offered by military 
organizations, 

1 1 . Recognizing that the OSCE can complement other peacekeeping operations set up by 
different international organizations, 



21 



The OSCE Parliamentary Assembly: 

12. Recommends the fostering of the role of the OSCE in unarmed peacekeeping 
operations; 

13. Calls upon all OSCE participating States to contribute to the OSCE peacekeeping role, 
by preparing lists of experienced personnel that it can draw on and deploy at short 
notice; 

14. Encourages OSCE in the efforts undertaken for redefining its role in peacekeeping, and 
calls on it to reinforce its organizational structure for the selection of personnel, 
planning and rapid deployment of peacekeeping missions. 



22 



RESOLUTION ON 
THE OSCE MEDITERRANEAN DIMENSION 



1. Noting that the OSCE maintains special relations with six Mediterranean Partners for 
Co-operation: Algeria, Egypt, Israel, Jordan, Morocco, and Tunisia, 

2. Recalling that a number of OSCE participating States border the Mediterranean, and 
that the countries of the Mediterranean region share historical, cultural, economic, and 
political ties with the OSCE region, which dictates a Mediterranean dimension to 
security in the OSCE region, 

3. Recalling that the Helsinki Final Act states that "security in Europe is to be 
considered in the broader context of world security and is closely linked with security 
in the Mediterranean as a whole, and that accordingly the process of improving 
security should not be confined to Europe but should extend to other parts of the 
world, and in particular to the Mediterranean area," 

4. Stressing the significant role the OSCE can play in the further promotion of 
subregional dialogue and co-operation, as essential prerequisites towards meeting the 
goals of the Barcelona Process, 

5. Pointing to the need for the OSCE to enhance its role in the Mediterranean region by 
further promoting its Mediterranean dimension to achieve closer co-operation with 
Mediterranean Partners and calling for the enrichment of its existing mechanisms to 
this end, 

6. Highlighting the importance of increased attention attributed to the Mediterranean 
region at the level of the OSCE PA, as reflected in the appointment of the President's 
Special Representative for the Mediterranean, as well as in the institution of an OSCE 
Mediterranean Parliamentary Forum mechanism to be inaugurated in Rome this 
autumn, as a significant input of the Parliamentary Assembly towards the promotion 
of the OSCE Mediterranean dimension, 

7. Underlining that both OSCE participating States and Mediterranean Partners for 
Co-operation should aim at promoting security and co-operation in the region through 
a comprehensive process of enhanced political dialogue, economic co-operation and 
intercultural exchanges, as well as through the strengthening of democratic 
institutions and respect for human rights and the rule of law, 

The OSCE Parliamentary Assembly: 

8. Pledges to contribute energetically to the efforts devoted by the international 
community to make the Mediterranean Sea a sea of peace and security; 

9. Calls upon the Mediterranean Partners for Co-operation to adhere to the guiding 
principles contained in the Helsinki Final Act; 

23 



10. Encourages the Mediterranean Partners for Co-operation to use the framework and 
mechanisms of the OSCE, including those devoted to conflict prevention and post- 
conflict rehabilitation, as a model for enhancing security, promoting co-operation, and 
protecting human rights in the region; 

11. Urges all OSCE participating States to assist the Mediterranean Partners for 
Co-operation in their efforts to overcome the legacy of the past, strengthen peace and 
understanding, and develop relations based on mutual respect and confidence, 
increasing and developing respect for human rights and the rule of law, and economic 
co-operation. 



24 



RESOLUTION ON 
COMBATING TRAFFICKING AND EXPLOITATION OF CHILDREN 



1 . Underscoring the importance of combating corruption, for the facilitation of economic 
and political growth and stability, and for the improvement in and promotion of good 
governance, 

2. Noting the deleterious effects of corruption on economic, political and social 
development of a country, 

3. Recalling that the OSCE Ministerial Council Decision of December 2002 recognized 
the need to fight corruption which facilitates the operation of organized criminal 
networks, 

4. Recognizing the links between corruption, organized crime, international criminal 
networks and trafficking in human beings, 

5. Concerned that law enforcement efforts against human trafficking are undermined by 
official indifference and corruption, 

6. Recalling that the 1991 Moscow Document, the 1999 Charter for European Security, 
and the OSCE Ministerial Council Decisions of November 2000, December 2001, and 
December 2002 commit OSCE participating States to seek to end all forms of 
trafficking in human beings, 

7. Noting that the OSCE Ministerial Council Decision of December 2002 expresses 
particular concern "about the increase in trafficking in minors and, recognizing the 
special needs of children, supports more research and exchange of information on 
trafficking in children and, with due regard to the best interest of the child as the 
primary consideration in all actions concerning children, calls for the elaboration of 
special measures to protect trafficked minors from further exploitation, mindful of 
their psychological and physical well-being", 

8. Recognizing that the International Labour Organization estimates that 1.2 million 
children below the age of 18 are victims of trafficking, 

9. Recalling that the Parliamentary Assembly's Berlin Declaration demanded that 
special attention be focused on trafficked children and their specific rights and needs, 

10. Recalling that the Parliamentary Assembly, in its Berlin Declaration, expressed 
concern about the existence and prevalence of sex tourism aimed, in particular, at the 
sexual exploitation of children, and called on OSCE participating States to ensure that 
their laws contain the requisite jurisdiction to prosecute their nationals who travel 
abroad for the purpose of engaging in sexual acts with children, 



25 



1 1 . Noting with grave concern that the Internet has facilitated the promotion of sex 
tourism through easily accessible websites advertising such activities, thus, cloaking 
them in apparent legitimacy, 

12. Expressing concern that the Internet and other modern technologies are being used to 
facilitate the production, collection and distribution of pornographic images of 
children, 

The OSCE Parliamentary Assembly: 

13. Urges participating States to redouble their efforts to combat corruption in all areas of 
society and all levels of government, giving particular regard to instances of 
corruption that lead to violations of human rights, including trafficking in persons; 

14. Urges participating States to take all necessary measures to alert the general public to 
the dangers of false and illusory promises, particularly offers of lucrative and alluring 
employment overseas, made by the trafficking networks; 

15. Urges participating States to work with civil society in advancing and supporting 
ideas of accountability and transparency in government, and the promotion of good 
governance practices; 

16. Encourages participating States to provide training to the tourist industry and to 
tourism educators on child sex tourism and on children's rights and protection; 

17. Calls upon OSCE participating States to investigate allegations that police, or other 
law enforcement authorities, have been complicit in the crime of trafficking in 
persons and to prosecute any and all law enforcement authorities found to be 
complicit in such crimes or in efforts to undermine the investigation of such crimes; 

18. Urges all participating States to adopt and implement legislation to prohibit and 
establish severe criminal penalties for the production, distribution or use of material 
that visually depicts sexual conduct by children below the age of 18; 

19. Encourages participating States to consider practical measures that can be undertaken 
to combat the use of the Internet for child pornography, such as the creation of "child 
pornography hotlines" to allow Internet users the possibility of anonymously 
providing information on offences relating to child pornography to appropriate law 
enforcement units; 

20. Urges that participating States consider establishing within appropriate law 
enforcement entities specialized task forces on Internet crimes against children to 
investigate crimes against children committed through the use of the Internet; 

21. Urges all OSCE participating States to sign and ratify International Labour 
Organization Convention 182, calling for immediate action to ban the worst forms of 
child labour, including child prostitution and child pornography; 



26 



22. Calls upon all participating States to sign and ratify the Optional Protocol to the 
Convention on the Rights of the Child, on the Sale of Children, Child Prostitution and 
Child Pornography; 

23. Urges all OSCE participating States to sign and ratify the Protocol to Prevent, 
Suppress and Punish Trafficking in Persons, Especially Women and Children, 
supplementing the United Nations Convention against Transnational Organized 
Crime. 



27 



RESOLUTION ON 
THE ROLE OF THE OSCE TOWARDS THE GREATER EUROPE 



Recalling that in Europe, the trend towards closer integration and co-operation that 
has developed gradually in intra-European relations since the end of the Cold War is 
now becoming consolidated and more clearly defined, 

Recalling that examples of such integration and co-operation include the enlargement 
of the European Union and NATO to incorporate the countries of Central and Eastern 
Europe, and co-operation between these two organizations and Russia, Ukraine and 
the other members of the CIS, 

Recalling that the States which are acceding to the European Union and to NATO 
have demonstrated an extraordinary capacity to modernize their civil, economic and 
military structures, and to mobilize public opinion in support of the predetermined 
objectives, 

Recalling that the European area of integration is being expanded parallel to the 
increase in a series of subregional co-operation experiences between the Member 
States of the OSCE area, such as the Visegrad Group, the Black Sea Economic Co- 
operation, the Central European Initiative, the Southeast European Co-operative 
Initiative, and the Council of the Baltic Sea States, 

Recognizing that although these European integration and co-operation experiences 
are proceeding at different levels, all are based on common principles governing 
relations between the participating States, 

Recognizing that in political terms, these common principles are respect for 
democracy, the rule of law and human rights, and they are helping to consolidate 
instruments designed to guarantee international security, 

Recognizing that in economic terms, the extension of the market economy, the 
adoption of a liberal approach to trade between States based on the freedom of 
international trade and the extension of economic integration are strengthening 
political integration and driving economic development and prosperity, 

Acknowledging the significance of the adoption by the European Union of a Common 
Foreign and Security Policy, which will empower it to play its due role on the 
international political scene, 

Considering that the creation of international co-operation mechanisms and the 
principles underlying them are now a commonly shared heritage, bringing all the 
European States together in a single process, irrespective of the different levels of 
integration they have achieved, 



28 



10. Considering that these integration processes require an overall framework to facilitate 
and direct them, maintaining the conditions for co-operation, 

11. Considering that this broader and more general framework for participation is 
provided by the OSCE, which already encompasses all the existing regional and 
subregional integration processes and provides the participating States with a set of 
shared values that were enshrined in the 1975 Helsinki Final Act, 

The OSCE Parliamentary Assembly: 

12. Wishes the European Union to be an area that is receptive to the contribution of other 
European countries belonging to the OSCE area, the enlargement of the European 
Union having beneficial results in this respect; 

13. Wishes the construction of Europe to acquire greater depth in the larger and more 
inclusive ambit of the OSCE, in order to consolidate democracy, the protection of 
human rights and collective security, and the increasing integration of the national 
economies, continent-wide; 

14. Wishes that this perspective will be specifically taken on board by the European 
Union as a permanent strategic objective, looking ahead to the creation of an 
increasingly more cohesive and integrated "Greater Europe". 



29 



RESOLUTION ON 
COMBATING ANTI-SEMITISM IN THE 21 st CENTURY 



1 . Recalling the Resolution on Anti-Semitic Violence in the OSCE Region unanimously 
adopted at the Assembly's 2002 Annual Session in Berlin, which encouraged 
parliamentarians to "vocally and unconditionally condemn manifestations of anti- 
Semitic violence in their respective countries and at all regional and international 
forums", 

2. Reaffirming the 2002 Porto Ministerial Decision condemning "anti-Semitic incidents 
in the OSCE area, recognizing the role that the existence of anti-Semitism has played 
throughout history as a major threat to freedom", 

3. Recalling the 2002 Porto decision No. 6 recognizing the responsibility of participating 
States for promoting tolerance and non-discrimination, 

4. Noting ongoing efforts to create a parliamentary Coalition of the Willing, initiated by 
the German and American delegations to the Assembly, to gather like-minded 
parliamentarians willing to denounce anti-Semitism and related violence, be it on the 
domestic or international level, 

5. Recalling the leadership shown by the OSCE in addressing the issue of anti-Semitism, 
and the fact that it was the first international organization to publicly condemn anti- 
Semitism through provisions of the 1990 Copenhagen Concluding Document, 

6. Acknowledging that incidents of anti-Semitism occur throughout the 55-nation OSCE 
region and are not unique to any one country, which necessitates unwavering 
steadfastness by all participating States to erase this black mark on human history, 

The OSCE Parliamentary Assembly: 

7. Recognizes the danger of anti-Semitism to the societies of all OSCE States, as 
unchecked growth of this phenomenon and related violence will jeopardize peace, 
pluralism, human rights and democracy; 

8. Condemns unequivocally anti-Semitism (including violence against Jews and Jewish 
cultural sites), racial and ethnic hatred, xenophobia, and discrimination, as well as 
persecution on religious grounds whenever it occurs; 

9. Recommends that parliamentarians of OSCE participating States strongly and 
publicly condemn anti-Semitic acts when they occur; 

10. Supports the promotion of special efforts to train law enforcement officers and 
military personnel to deal with diverse communities and respond to racism and hate 
crimes; 



30 



1 1 . Urges all OSCE participating States to ensure effective law enforcement by local and 
national authorities against criminal acts stemming from anti-Semitism, xenophobia, 
or racial or ethnic hatred, whether directed at individuals, communities, or property, 
including thorough investigation and prosecution of such acts; 

12. Encourages educational efforts throughout the OSCE region to counter anti-Semitic 
stereotypes and attitudes among younger people, to increase Holocaust awareness 
programs, and to identify necessary resources to accomplish these goals; 

13. Calls on participating States to identify concrete action that may be possible within 
the OSCE to counter proliferation of neo-Nazi and other racist material over the 
Internet, while protecting and preserving the rights of freedom of expression; 

14. Emphasizes the need to commence and complete the proper and just restitution or 
compensation of seized properties to the rightful owners, noting that many claimants 
are elderly survivors of the Holocaust; 

15. Calls upon parliamentarians in OSCE participating States to play a leading role in 
combating anti-Semitism, thereby ensuring concrete actions are implemented at the 
national level; 

16. Urges those participating States that have not already done so to join the Task Force 
for International Co-operation on Holocaust Education, Remembrance and Research, 
and to implement the provisions of the Declaration of the Stockholm International 
Forum on the Holocaust. 



31 



RESOLUTION ON 
MOLDOVA 



1 . Recalling the resolutions on Moldova adopted at the Annual Session in Bucharest in 
2000, in Paris in 2001 and in Berlin in 2002, 

2. Welcoming the fact that all parties concerned have approved the initiative of the 
President of the Republic of Moldova to draw up jointly with the Transdniestrian side 
a new State Constitution based on the principles of federalism, 

3. Taking note of the recent Seminar on Federalism, organized by the OSCE 
Parliamentary Assembly, in close co-operation with the OSCE Mission to Moldova, 
where representatives of all parties concerned participated constructively in 
discussing a future solution, 

4. Recognizing the recent progress in the removal of the Russian armaments and 
ammunition from Transdniestria in accordance with the decisions of the Istanbul 
Summit and the Porto Ministerial meeting, 

5. Noting with concern that trafficking in drugs, arms and human beings remains a major 
cause for alarm in the region, 

6. Reaffirming the role of the OSCE in promoting free and fair elections, in addition to 
Article 21 of the Universal Declaration of Human Rights, which declares that: 
"Everyone has the right to take part in the government of his country, either directly 
or through freely chosen representatives", 

7. Understanding that a failure to find a solution to the problem concerning the status of 
the Transdniestrian region and effectively to combat organized crime seriously 
hampers economic and social progress in the entire country and its further integration 
into the European and Euro-Atlantic structures, 

The OSCE Parliamentary Assembly: 

8. Appeals to all parties concerned, in particular to the Parliament and Government of 
Moldova and the Supreme Soviet and Authorities in Transdniestria, to continue 
negotiating in good faith in order to find a solution to the problem of the status of 
Transdniestria as an integral part of a federal Moldova and in a manner that 
guarantees Moldova's sovereignty and territorial integrity; 

9. Encourages the Joint Constitutional Commission, composed of representatives of both 
parties and assisted by expert advisers from the OSCE, European Union and the 
Venice Commission, to continue their work in order to draft a new constitution within 
the period envisaged; 



32 



10. Recommends that the OSCE remain active in the ongoing negotiation process and 
ready to provide assistance and guarantees to any agreed solution that ensures 
Moldova's sovereignty and territorial integrity, including readiness to provide peace- 
keepers; 

1 1 . Urges the authorities in Tiraspol to continue co-operating with others concerned in 
order to complete the withdrawal of Russian armaments and ammunition by the end 
of 2003; 

12. Asks the authorities in Chisinau and Tiraspol to work effectively, in co-operation with 
their neighbours and relevant international institutions, in order to combat any kind of 
organized criminality, in particular the trafficking in drugs, arms and human beings; 

13. Suggests that the Parliament of Moldova and the Supreme Soviet of Transdniestria re- 
establish their contacts by holding regular meetings of appropriate committees; 

14. Assures all parties concerned that the OSCE Parliamentary Assembly remains 
available, mainly through its Parliamentary Team on Moldova, to facilitate dialogue 
and to look for solutions to various problems in the country, in particular to the 
preparation of a new federal constitution. 



33 



RESOLUTION ON 
THE INTERNATIONAL CRIMINAL COURT 



1 . Welcoming with great satisfaction the entry into force of the Rome Statute of the 
International Criminal Court (ICC) as a milestone in the development of an effective 
international criminal justice system in which there are no safe havens for those who 
commit the worst international crimes. With the creation of the International Criminal 
Court, genocide, war crimes and crimes against humanity shall no longer go 
unpunished, 

2. Recognizing that by providing redress and reparations for the victims and survivors of 
these crimes, the ICC is of vital importance not only for accountability and lasting 
justice, but also for peace and security. In the present international situation, the Court 
is needed more than ever before. With the support of international key actors, the 
Court can play a role of deterrent, which may be crucial in the preservation of world 
peace, 

3. Considering that democratic States must be the most ardent supporters of the Court, 
which represents the expression of their commitment to promote the universal values 
of human rights, international humanitarian law and the rule of law, 

4. Considering that universal adherence to the Rome Statute is of crucial importance in 
order to enable the Court to become a truly efficient international instrument to 
prevent impunity and to ensure equal justice for all, 

5. Emphasizing that to be effective the ICC will depend not only on widespread 
ratification of the Rome Statute, but also on states parties complying fully with their 
treaty obligations, 

6. Welcoming the ICC as a defender of the rights of those, such as women and children, 
who have often had little recourse to justice, the Rome Statute being the first treaty to 
contain an extensive list of crimes of sexual violence, 

7. Welcoming the explicit reference to trafficking in women and children, 
The OSCE Parliamentary Assembly: 

8. Calls on the OSCE participating States to make their ratifications meaningful through 
effective national implementing law that enables them to meet their principal 
obligations under the Rome Statute, namely co-operating with and assisting the ICC, 
which is vital to ensuring that the most serious crimes of concern to the international 
community no longer go unpunished; 

9. Calls on the participating States to look beyond the Rome Statute when incorporating 
the ICC crimes into national law and to incorporate the most progressive definitions 
of all crimes under international law, whether they are found in the Rome Statute or 

34 



elsewhere, this applying particularly to the standard set out in the Optional Protocol to 
the Convention on the Rights of the Child, which establishes eighteen as the minimum 
age for participation in armed conflict; 

10. Urges the participating States to provide support and protection to victims and 
witnesses, particularly women and children, to grant special protection visas to enable 
threatened victims and witnesses with their families to resettle in a safe third country, 
and to establish a trust fund for victims and their families; 

11. Calls on the participating States to work together for a universal accession to the 
Rome Statute of the International Criminal Court. 



35 



RESOLUTION ON 

THE PRISONERS DETAINED BY THE UNITED STATES 

AT THE GUANTANAMO BASE 



1 . Recalling the OSCE's fundamental principles based on the rule of law, 

2. Recalling the repeated statements of the OSCE Parliamentary Assembly opposition to 
the use of the death penalty, 

3. Underlining the importance of the defence of democratic rights, not least confronted 
with terrorism and other undemocratic methods, 

The OSCE Parliamentary Assembly: 

4. Deplores the fate and the treatment of the persons, including minors, being held at 
Guantanamo by the United States as "unlawful combatants" and not as either 
"prisoners of war" in accordance with the Third Geneva Convention and with the 
right of such persons or as criminals with the rights pertaining to that status. 

The Parliamentary Assembly urges the United States immediately to: 

5. Present the prisoners before a "competent tribunal" to have their status determined; 

6. Secure the prisoners' rights by letting them be represented by legal counsel of their 
own choice; 

7. Secure the rights of the minors imprisoned according to international conventions and 
fundamental principles of law regarding the rights of children not to be incarcerated 
with adults and secure their right to education; 

8. Refrain from the use of the death penalty. 
The Parliamentary Assembly furthermore: 

9. Urges the responsible authorities of all the States whose nationals are being 
unlawfully detained to do whatever possible to seek their extradition to their home 
country for prosecution of their criminal acts. 



36 



Intermediary Foundation of the Universal 
Declaration of Human Rights 



AANTEKENEN 

To: Mr Jose Manuel Barroso 

EUROPEAN COMMISSION 

Rue de La Loi 200 
B-1049 BRUSSELS 
BELGIUM 



Your letter of 
Your reference 
Our letter of 
Our reference 
Enclosure(s) 
Contact 
Direct line 
Re 



UNIEWAARDEN 

2x 

IFUD of Human Rights / J.P. van den Wittenboer 

ifudofhumanrights(aivahoo.com 

RACISME-XENOFOBIE 



Mierlo,27januari 2012 

Zijne Hoge Excellentie Jose Manuel Barroso, 



Hierbij verzoekt IFUD of Human Rights,( Joannes Petrus van den Wittenboer,(chairman) 
Zijne Hoge Excellentie Jose Manuel Barroso ,voorzitter van de europese commissie; 



daadwcrkclijk optreden te bewegen.De Europese Unie is niet alleen verantwoordelijk voor 
het verspreiden van informatie over mensenrechten.De Europese Unie moet garantie stellen 
dat de Verdragen daadwerkelijk de resultaten bereikt die de Uniewaarden beogen. Anders 
hebben bindende Verdragen geen betekenis.Wat rest is dan louter alleen een economisch 
handelsblok. Aldus samengevatmet deze brief beoogt IFUD of Human Rights,dat wordt 
getoond hoe de EU de waarden van de mensenrechten en anti-racisme vertaalt in 
praktijkgericht beleid in samenspraak met het Europees Parlement.Er heeft zich ondertussen 
een toestand gevormd die zich tot een permanente situatie heeft ontwikkeld,wat zich een 



Correspondence:Po.box 324, 5660AH Geldrop The Netherlands 

Offices:Kastanje 28, 573 INK Mierlo The Netherlands 

C.o.C.reg:4 1092925 Eindhoven N.L. 

E-mail: ifudofhumanrights@yahoo.com 

Internet: http://ifudofhumanrights.webs.com/ 

Phone:+31 -(0)6 50 425 552 



-2- 

geheel eigen leven is gaan leiden in de Europese Unie door elkaar kost wat kost,de hand 
boven het hoofd te houden,zoals de omstandigheden van het concrete geval met Lidstaat 
Nederland.Zo dacht lidstaat Nederland over het onderwerp van de mensenrechten,zo zou het 
moeten zijn: Mensenrechten waren rechten die wereldwijd zouden gelden voor alle mensen 
overal en altijd.Deze rechten vormden de grondslag voor een democratie.De Verenigde 
Naties,de Europese Unie en de Raad van Europa zouden opkomen voor de 
mensenrechten. Ook Nederland had een eigen mensenrechtenbeleid. 

Iedere lidstaat van de EU moet voldoen aan de voorwaarden in artikel 49 van het EU- 
Verdrag en moet de beginselen van artikel 6 lidl,van het Verdrag in acht nemen.In dit 
verband heeft de Europese Raad van Kopenhagen in 1993 bepaalde criteria ontwikkeld. 

NEDERLAND 

Het Internationaal Strafhof en het Anne Frank Huis zijn gevestigd in Nederland. Van de 
overheid mag bovenal een voorbeeldfunctie worden verwacht.Het door de Staat der 
Nederlanden bewust tolereren van de rechten activist die sinds 2003 -om het protest over 
onvrede met het systeem van de overheid meer kracht bijzetten- op zijn website en via e-mail 
symbolen gebruikt (SS-tekens en Hakenkruizen) die op grond van algemene bekendheid als 
beledigend over een bepaalde groep mensen worden ervaren (bij het grote publiek).Het is 
strafbaar en het is moreel verwerpelijk,bedreigt de stabiliteit van de samenleving -rechtsstaat 
en democratic- en is in strijd met de Grondwet.De omstandigheden waaronder de symbolen in 
het openbaar ten tonele worden gevoerd is in strijd met. . . Nederland handelt in strijd met 
de Grondwet,democratie en rechtsstaat, (de misdragingen zijn langdurig en structureel). 
Nederland voldoet niet aan de in 1993 Kopenhagen overeengekomen criteria. In het Verdrag 
van de Europese Unie wordt verder uitgeweid over de kenmerken die elke EU lidstaat dient te 
bezitten zoals o.a. non-discriminatie en respecteren van de mensenrechten.Nederland (zou) 
thans geen lid meer kunnen zijn van de Europese Unie.De EU kan niet toestaan dat een 
lidstaat -hoe groot of economische belangrijk die ook moge zijn- uit eigenbelang de 
uniewaarden dwarsboomd. (UNIEWAARDEN VEU en VWEU, primaire recht) 

HET PRIMAIRE RECHT 

Het primaire recht,ook wel primaire rechtsbron of oorsprongsrecht genoemd,is voor de 
Europese Unie (EU) de hoogste van recht in de Europese juridische rangorde,wat betekent dat 
het voorrang heeft op elke andere rechtsbron. 



HET SECUNDAIRE RECHT 

Het secundaire recht zijn de verordeningen,richtlijnen,besluiten,aanbevelingen,adviezen. 

EUROPESE OMBUDSMAN 

ONDERZOEK OP EIGEN INITIATIEF EN MELDING BIJ STRAFBARE FEITEN 

(statuut van de Europese Ombudsman) 

Artikel 3,lidl; onderzoek op eigen initiatief door europese ombudsman. 



Correspondence:Po.box 324, 5660AH Geldrop The Netherlands 

Offices:Kastanje 28, 573 INK Mierlo The Netherlands 

C.o.C.reg:4 1092925 Eindhoven N.L. 

E-mail: ifudofhumanrights@yahoo.com 

Internet: http://ifudofhumanrights.webs.com/ 

Phone:+31 -(0)6 50 425 552 



Artikel 4,lid2; Indien de europese ombudsman in het kader van een onderzoek kermis heeft 
genomen van feiten die zijnsinziens onder het strafrecht vallen,brengt hij de 
instellingen,organen of diensten die belast zijn met onderzoek van strafbare feiten hiervan 
onverwijld op de hoogte. 

(statuut Europese Ambtenaren) 

Bovendien zij erop gewezen dat volgens Artikel 22a van het Statuut van de ambtenaren alle 
ambtenaren van de Europese instellingen,met inbegrip van het personeel van de 
Ombudsman,gehouden zijn hun meerderen of OLAF in kennis te stellen van mogelijke 
strafbare feiten en / of illegale activiteiten waardoor de belangen van de Europese Unie 
worden geschaad. 

De europese ombudsman die niet voldoet. . . 

Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, Artikel 195,lid2; 
Het Europese Parlement kan daartoe een verzoek bij het Hof van Justitie starten om de 
europese ombudsman uit het ambt te ontheven worden verklaard,indien Hij niet meer aan de 
eisen voor de uitoefening van het ambt voldoet of Hij op ernstige wijze te kort is geschoten. 

EUROPESE COMMISSIE 

Krachtens de verdragen ziet de Commissie van de Europese Gemeenschappen erop toe dat 
het Gemeenschapsrecht op correcte wijze wordt toegepast.(door de ogen zien van haatzaaierij 
d.m.v. misinterpretaties van Verdragen, Statuten en regelgeving,dat de draak wordt gestoken 
met de uniewaarden).De Commissie beschikt over eigen bevoegdheden,(beroep wegens niet- 
nakoming) om te trachten aan deze inbreuk een einde te stellen;in voorkomend geval kan de 
Commissie de zaak aanhangig maken bij het Hof van Justitie van de Europese 
Gemeenschappen. De Commissie neemt,hetzij op grond van een klacht,hetzij op grond van 
vermoedens van inbreuken,die de Commissie ontdekt,de stappen die de Commissie nodig 
acht.Het gemeenschappelijke doel van de Europese Commissie en de Europese Unie zijn de 
"uniewaarden",en niet het herstel van de hitleriaanse symbolen om de geesten van de jongere 
generatie van de toekomst te vergiftigen en de terugkeer naar de imperialistische barbarij van 
weleer.Uitzondering is dat Nazi-symbolen zijn toegestaan in geschiedenisboeken en in een 
museum,niet om te beledigen en kwetsen.De Europese Commissie neemt een verzoekschrift 
slechts in behandeling als alle nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput.In Nederland betekent 
dit normaal procederen tot de Hoge Raad.De Europese commissie moet de mensenrechten 
niet inzetten voor alleen eigen glorie,een commissie die de mensenrechten uitsluitend 
gebruiken ter verheerlijking van zichzelf en hun eigen elite.Gelet op de Universele Verklaring 
van de Rechten van de Mens die op 10 december 1948 door de Algemene Vergadering van de 
Verenigde Naties is afgekondigd;overwegende,dat deze verklaring ten doel heeft de 
Universele en daadwerkelijke erkenning en toepassing van de rechten die daarin zijn 
nedergelegd te verzekeren. 



Correspondence:Po.box 324, 5660AH Geldrop The Netherlands 

Offices:Kastanje 28, 573 INK Mierlo The Netherlands 

C.o.C.reg:41092925 Eindhoven N.L. 

E-mail: ifiidofhumanrights@yahoo.com 

Internet: http://ifudoftiumanrights.webs.com/ 

Phone:+31 -(0)6 50 425 552 



-4- 

In ogenschouw nemen mr. Barroso's duidelijk en krachtig statement op het vlak van racisme 
en xenofobie in de Europese Unie. 



[verwijs naar State of the Union 2010 en Universiteit Geneve 14-1 0-20 10,toespraken 
Barroso.] 



Dat deze brief de aanzet is voor werkelijke onderhandelingen tastbare stappen vooruit op de 
thema's als een gedeelde toekomstvisie. 



[Ik verzoek u voor de eerste Maart tweeduizendentwaalf schriftelijk te reageren] 

Aan: IFUD of Human Rights 

t.a.v.: de Voorzitter 
Joannes-Petrus van den Wittenboer 

Kastanje 28 
573 INK 
MIERLO 

NEDERLAND. 

MET DE MEESTE HOOGACHTING, 

IFUD of Human Rights 

De voorzitter 



bijlage(n).- 




P. van den Wittenbo< 

T 




• Kopie verzoekschrift/klacht dd, 3 oktober 201 1 Europese Ombudsman inzake 
"UNIEWAARDEN",nummer: 2013/201 1/OV S2011-143703 

• Kopie brief Raad van de Europese Unie, 1 1 februari 2009,Therese Blanchet,hoofd van de Eenheid 
CoSrdinatie Juridische dienst 



Correspondence:Po.box 324, 5660AH Geldrop The Netherlands 

Offices:Kastanje 28, 573 INK Mierlo The Netherlands 

C.o.C.reg:4 1092925 Eindhoven N.L. 

E-mail: ifudofhumanrights@yahoo.com 

Internet: http://ifudofhumanrights.webs.com/ 

Phone:+31 -(0)6 50 425 552 



TEKST 



[procestaal NL] 
(behandeling openbaar) 

IJNIEWAARDEN 



ARTIKEL1. 



ARTIKEL 29 VEU 



General Assembly 
UNITED NATIONS 

A/RES/53/144 
March 8, 1999 



Everyone has the right,individually and in association with others,to promote and to strive for 
the protection and realization of human rights and fundamental freedoms at the national and 
international levels. 



STATE OF THE UNION 2010 

7 September 2010 

Voorzitter van de Europese Commissie 

Jose Manuel Durao Barroso 

Voor racisme en xenofobie is er in Europa geen plaats.Wanneer zich rond dergelijke delicate 
thema's een probleem voordoet,moeten wij alien handelen met zin voor verantwoordelijkheid. 



-2- 
KLACHT 

(aantekenen) 

Heden,de derde oktober tweeduizendelf,ten verzoeke van: 

Joannes Petrus van den Wittenboer voorzitter,secretaris en penningmeester van de stichting 
Intermediate stichting van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens -in het 
Engels- Intermediary Foundation of the Universal Declaration of Human Rights - afkorting- 
IFUD of Human Rights,wonende en adres te Mierlo,gemeente Geldrop-Mierlo,(573 INK) 
Kastanje 28, planned change agent. 

e-mail: ifudofhumanrights@yahoo.com internet: http://ifudofhumanrights.webs.com/ 

AAN: 

De Europese Ombudsman - 1 Avenue du President Robert Schuman- BP403-FR-67001 
STRASBOURG Cedex- FRANCE 

KLACHT GERICHT TEGEN: 

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,Secretariaat-Generaal,Juridische Dienst,Rue de La 
Loi,175 B-1048 Brussel, BELGIE. 



Er is tussen IFUD of Human Rights en lidstaat Nederland een langdurige [eenmaal civiele 
procedure (*1) en eenmaal strafprocedure (*2) ] gaande dat zich inmiddels in eigenrichting 
dreigt te escaleren in de Europese Unie door welbewust opzij schuiven van artikel 29 VEU 
door de Raad van de Europese Unie in Brussel. - overwegende dat verkeerde interpretaties 
van het Verdrag van de Europese Unie tot een beleid van uitsluiting kunnen leiden,en zo haat 
en racisme kunnen aanwakkeren - Het beschermen van lidstaten en onder het tapijt vegen 
van schending der Uniewaarden van het Verdrag van de Europese Unie. 

Dit gelet op de feitelijke omstandigheid de schriftelijke stellingsname in een brief van dd, 1 1 
februari 2009,gericht aan IFUD of Human Rights,door de Raad van de Europese Unie,inzake 
ingeval van schending van de Uniewaarden door een lidstaat. 

Monitoring op het terrein van de Uniewaarden,de naleving van de Uniewaarden door de 
lidstaten der Europese Unie - die evenwel indien nodig ook zou moeten kunnen leiden tot het 
opleggen van sancties als berispingen en boetes,schorsing van bepaalde rechten met als 
uiterste middel het opschorten van het lidmaatschap- De Uniewaarden deze omvatten de 
mensenrechten en de fundamentele beginselen van de rechtsstaat (artikel 6 VEU lidl).Daartoe 



-3- 

verleent artikel 7 VEU de instellingen van de Unie bevoegdheden om op te treden in geval 
van een (dreigende) schending van de Uniewaarden.Het eerste lid,dat met het Verdrag van 
Nice werd toegevoegd aan artikel 7 VEU,voorziet in een preventiemechanisme voor gevallen 
waarin een duidelijk gevaar voor ernstige schending van de Uniewaarden geconstateerd kan 
worden.De Raad (in de samenstelling van Staatshoofden en regeringsleiders die artikel 29 
VEU onderschrijven) de mogelijkheid geeft ingeval van ernstige en voortdurende schending 
van Uniewaarden sancties aan een lidstaat op te leggen. 

Benadrukkend de noodzaak zorg te dragen voor een volledige en doeltreffende verwezelijking 
van alle mensenrechten zonder discriminatie of onderscheid zoals vastgelegd in Europese en 
andere internationale instrumenten.Ervan overtuigd dat handelingen van racistische en 
xenofobische aard een schending van de mensenrechten en een bedreiging voor de rechtsstaat 
en democratische stabiliteit in de Europese Unie vormen.Het is beledigend voor een 
bevolkingsgroep speciaal voor Joodse mensen,maar ook voor eenieder die uit 
levensovertuiging de ideologic van het nationaal socialisme verwerpen.Overwegende dat de 
Staat der Nederlanden geen enkel schuldinzicht heeft,de beweegreden duidelijk politiek zijn 
gei'nspireerd en dat de Staat volledig bekend is met alle stukken in deze zaak en geen enkele 
actie hierin heeft ondernomen.De Nederlandse Staat wenst overduidelijk de status-quo te 
handhaven.Er is sprake van een schaduwsysteem,en door systematisch preselectie toepassen 
gevat in een systeemgeorienteerde benadering is sprake van een model-gebaseerd Orwelliaans 
overheidsapparaat van gevestigde politieke belangen "ons kent ons" vriendjespolitiek 
mentaliteit.Door monopoliseren groepen en individuen uit te sluiten worden vooraf bepaalde 
organisaties en personen systematisch belet om conferenties,seminaries te bezoekenEr is 
sprake van een scherpafgebakend netwerk,(Norman Finkelstein, de Holocaust-industrie, 
2000).Hierdoor dragen ook programmas op Europees niveau als die "Europa voor de burger" 
(programma "Europa voor de burger"2007-20 1 3) , rapporten over mensenrechten,anti-racisme en 
holocaust, alleen nog de status van pr-waarde.De selectieprocedures in de EU zijn dermate 
selectief dat de echte mensenrechtenverdedigers worden uitgesloten.Echte 
mensenrechtenverdedigers leven vaak onder de armoedegrens,zijn onverzekerd en zijn hun 
huis en bezittingen verloren.Defensie klokkenluider Fred Spijkers werd politiek-crimineel 
verklaard door de Nederlandse overheid omdat hij zijn burgerplicht deed door te 
waarschuwen voor ondeugdelijke bommen bij defensie,er was daarna sprake van o.a. bannen 
en isoleren,verdachtmaken en demoniseren.De Nederlandse overheid gebruikt dezelfde 
taktieken als die communistische landen gebruiken. "Europa voor de burger" is alleen voor het 
promoten van de EU,en met de EU-logos duidelijk zichtbaar.Dringt er op aan te weigeren 
lidstaten met racistische of xenofoob karakter te steunen en derhalve elk verbond men hun 
gekozen vertegenwoordigers af te wijzen.Het Europa van de 21 ste Eeuw heeft geen plaats 
voor Adolf Hitler-imitators.De democratische lidstaten van de Europese Unie hebben niet de 
wens om opnieuw terug te vervallen op de onderdrukking van de jaren '30 en '40. 



NOTARIS: 

De notaris heeft een advies-informatie en waarschuwingsplicht waardoor hij als onafhankelijk 
adviseur een inhoudelijke inbreng en toegevoegde waarde heeft.De taak van de notaris 
behoort meer in te houden dan alleen het opmaken van akten en het uitvoeren van de daarbij 
behorende controles.Kernpunt van de vertrouwensposities van de notaris is zijn 
zwaarwegende zorgplicht tot wilscontrole en de Belehrungs-plicht die in artikel 43 van de Wet 
op het notarisambt (Wna) is opgenomen en in de Jurisprudentie van de Hoge Raad nader is 
uitgewerkt. 

PROCEDURES AANHANGIG GEMAAKT IN LIDSTAAT NEDERLAND: 

(*1) aanbieden valsheidsprocedure 08 februari 2008 op akte notarieel onder ede,de dato van 21 
juni 2007,door mr. Th H.J.M. op de Laak,notaris te Cranendonck,aan de Staat der 
Nederlanden in handen van de Minister van Algemene Zaken.Door IFUD of Human Rights. 

(*2) verzoek om strafvervolging artikel 76 RO procedure, de minister van algemene zaken,aan 
de Tweede Kamer der Staten Generaal van de Nederlandse Staat.Door IFUD of Human 
Rights. 

TOELICHTING NATIONALE PROCEDURES: 



1) Een notariele akte onder ambtseed der notaris staat ten alle tijden boven de 
schriftelijke verklaring in briefvorm door de Minister van Algemene Zaken. 

2) De Staat der Nederlanden is niet aanwezig geweest bij de ondertekening van de 
notariele akte,en hierdoor is sprake van een eenzijdige notariele akte .Op eenzijdige 
notariele akten mag door de notaris geen Eerste Grosse "In naam der Koningin" 
worden afg e geven. De civiele rechter is aangewezen instantie om de notariele 
akte tot executoriale titel te verklaren.In dit geval moet dit verzoekschrift met 
een advocaat in een verstekprocedure.De Minister van Algemene Zaken heeft 
per brief laten weten geen valsheidsprocedure aanhang i g te maken op de notariele 
akte. Er is sprake van een schuldvordering in de notariele akte tegen de 
Nederlandse Staat. (civiele procedure) 

3) Het schijnt dat geen advocaat zijn vingers wenst te branden tegen de Nederlandse 
Staat.Er zijn hiertoe voldoende schriftelijke bewijzen aangehecht aan de notariele 
akte,(DVD-rom).Daarop heeft de stichting zich schriftelijk tot de Hoge Raad 
gewend met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De Hoge Raad wenst geen 
advocaat op de zaak te zetten tegen de Staat. 



4) Verzoek tot strafvervolging van de Minister van Algemene Zaken,Nederland 
artikel 76 RO procedure.De Tweede Kamer heeft schriftelijk laten weten,dat het 
verzoek ter inzage is gelegd aan alle fractievoorzitters en leden van de politieke 
partijen in de Tweede Kamer. Er is op het verzoek verder totaal geen enkele actie 
ondernomen door de Tweede Kamer om in de toekomst nog erger te voorkomen. 
(strafprocedure) 



TOELICHTING: 

Het plaatsen van hakenkruizen en SS-tekens op afbeeldingen van ministers, nationale 
ombudsman in Nederland is na het verlijden van de notariele akte niet minder maar erger 
geworden.De dader kan gebruik hebben gemaakt van programma's zoals o.a. 
photoshop.Internationaal zijn naast het op internet verspreiden,500.000 e-mail internationaal 
verzonden van de afbeeldingen. 

IMPRESSIE: 

Op de internetsite van de dader (die bekend is) tussen een samenvatting van brieven diverse 
afbeeldingen staan diverse afbeeldingen: 

Afbeelding Tweede Kamer,met aan de wand een groot hakenkruis in krans | afbeelding de 
Wijkerslooth met Hitlersnor en hakenkruis en voorzien van het stempel van de rechtbank | 
afbeelding Donner met Hitlerkapsel en Hitlersnor,SS-tekens en adelaar met hakenkruis | de 
nationale ombudsman met Hitlersnor met SS-tekens en adelaar met hakenkruis | afbeelding 
portret Adolf Hitler | afbeelding Balkenende met Hitlersnor,hakenkruis en adelaar met 
hakenkruis | Donner met Hitlerkapsel en SS-tekens en adelaar met hakenkruis.Het gelaat is 
afgedekt met een zwarte balk over de ogen | adelaar met hakenkruis | hakenkruis in krans | 



PRODUCTIES: 

1) Voorblad Europese Ombudsman met logo (glossy fotopapier) 

2) Blanco (tussen)-blad 

3) Artikel 29 VEU 

4) Blanco (tussen)-blad 

5) Verklaring Raad van de Europese Unie,internationale dag ter bestrijding van 
rassendiscriminatie,21 maart 2010 7791/10 (PRESSE 69) NL 

6) Blanco (tussen)-blad 



7) Brief Raad van de Europese Unie,dd 11 februari 2009,gericht aan 1FUD of Human 
Rights,inzake lidstaat Nederland racisme en xenofobie Verdrag van de Europese 
Unie(VEU) 

8) Blanco tussenblad 

9) Brief lidstaat Nederland,Minister van Algemene zaken mr.dr.J.P. Balkenende,dd,28 
Maart 2008,kenmerk 3318172,inzake verklaring valsheidsprocedure 

10) Brief dd, 15 September 2008,Tweede Kamer der Staten Generaal,inzake 
strafvervolging de minister van algemene zaken, Art 76RO,met bijlagen,dd 2 
September 2008,TK 106,lijst 106-7779 

1 1 ) Blanco (tussen)-blad 

12) Afbeelding minister Donner,met het copyright teken van Karel de Werd,en voorzien 
van SS-tekens,adelaar met hakenkruis,Hitlersnor en Hitlerkapsel 

13) Toespraak minister Donner 29-03-2004,inzake het boek "met recht discriminatie 
bestrijden",(schriftelijk) 

14) Schriftelijke verklaring dd,8 September 2004,door Notaris mr. Th.J. op de Laak,met 
de verklaring dat de notaris achter zijn ambtseed blijft staan i.v.m. de notariele akte 

15) Brief minister mr. J.RH. Donner,notarisambt ,dd 7 Februari 2006 

16) Blanco (tussen)-blad 

17) Staat van de Europese Unie,29 201,nr 10, Tweede Kamer vergaderjaar 2003-2004 

1 8) OSCE-toespraak Nederland,Rita Verdonk dd, 1 3 September 2004,mensenrechten en 

19) anti-racisme,PC.DEL/8 1 1 /04 

20) Resolutie Europees Parlement, "Het Europese geweten en het totalitarisme",2010/C 

137E/05 

21) Blanco (tussen)-blad 



22) Tractatenblad,2005,nr 46,bestrijding van strafbare feiten verbonden aan electronische 
netwerken,betreffende strafbaarstelling van handelingen racistische of xenofobische 
aard 

23) Blanco (tussen)-blad 

24) United Nations General Assembly,A/RES/53/144, 8 Maart 1999 (English version) 

25) Blanco (tussen)-blad 

26) Formulier "De Europese Ombudsman",klacht betreffende wanbeheer der Raad van de 
Europese Unie,Bnissel,Belgie 

27) Blanco (sluit)-blad 

28) Blanco (eind)-blad (glossy fotopapier 

EXTRA BIJLAGEN: 

(zeven extra bijlagen) 



1) Schriftelijke klacht schending Uniewaarden,dd, 3 oktober 2011,tegen Raad van de 
Europese Unie,Bnissel Belgie. (formulier wanbeheer Europese ombudsman, in 
tweevoud) 

2) Verzoekschrift gericht aan Secretariaat-Generaal van de Raad van de Europese 
Unie,dd,27 Januari 2009,met aangehecht rapport over lidstaat Nederland.(als pdf-file 
downloaden rapport: 

http://www.archive.org/details/RapportOverNederlandAanDeEuropeseUnie2009_231 

3) Hate Crimes The Netherlands,impressie van afbeeldingen van Nederlandse 
internetsite,pijldatum 3 Oktober 201 1 

4) fotokopie van een afschrift van een notariele akte + aanhechtingen door mr. Th. 
H.J.M. op de Laak,notaris Budel gemeente Cranendonck,dd,27 Juni 2007 

5) aanbieden valsheidsprocedure bij civiele rechter aan Staat der Nederlanden,dd 8 
Februari 2008,(verlenging t/m 27 Maart 2008 



6) Brief Raad van Toezicht voor de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der 
Nederlanden,dd,16 Mei 2008,kenmerk: OZ072 2007/2008 ab/az,inzake geen advocaat 
tegen de Staat der Nederlanden.(verstekprocedure tegen de Staat bij civiele 
rechter).Een executorial titel in dit geval moet alleen door de rechter,en mag op deze 
akte niet door de notaris worden afgegeven als Eerste Grosse "In naam der Koningin" 

7) formulier Europese Ombudsman jegens Raad van de Europese Unie,wegens 
schending Uniewaarden. 



IFUD of Human Rights 

De voorzitter 
J.R van den Wittenboer 



[schriftelijke correspondentie te richten aan: IFUD of Human Rights, T.a.v.: de Voorzitter, J.P. van den 
Wittenboer,Kastanje 28, 573 INK MIERLO NEDERLAND] 



RAADVANDE 
EUROPESE UNIE 

SECRETARIAAT-GENERAAL 
Juridische Dienst 



Brussel, 1 1 februari 2009 



S^39/0 1 932 



RUEDELALOI, 175 

B- 1048 BRUSSEL 

Tel: (32 2) 281 61 11 

Telefax: (32 2) 281 73 81/281 73 97 



IFUD of Human Rights 

Po.box 324 

NL- 5660AH Geldrop 

Ter attentie van de heer J. P. van den Wittenboer, Voorzitter 



Geachte heer, 

Wij hebben uw brief van 27 januari 2009 en de bijlagen daarbij goed 
ontvangen. 

U verwijst daarin naar artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese 
Unie, en met name het eerste lid daarvan. Die bepaling verleent evenwel 
geen recht van initiatief aan de Raad van de Europese Unie, die de erin 
neergelegde bevoegdheden slechts kan uitoefenen op voorstel van eenderde 
van de lidstaten, het Europees Parlement of de Commissie. 

Wij sturen u dan ook uw documentatie terug, zodat u die desgewenst nog 
passend kunt gebruiken. 

Hoogachtend, 




Therese BLANCHET 

Hoofd van de Eenheid Coordinate 

Juridische dienst 




201 3/201 1/OV 
S201 1-143703 



Europese Ombudsman 



Afdeling Juridische zaken 

Directeur 



Joannes Petrus VAN DEN WITTENBOER 

Kastanje 28 

5731 NK GELDROP-MIERLO 

PAYS-BAS 



Straatsburg, 11/10/2011 
Ontvangstbevestiging 



Geachte heer / mevrouw, 

Ik schrijf uomute laten weten dat uw klacht van 03/10/2011 het Bureau 
van de Europese Ombudsman heeft bereikt op 06/10/2011 en het 
registratienummer 2013/2011/OV heeft gekregen. Uw klacht zal door dhr. 
Olivier Verheecke (tel. +32 (0)2.284.20.03). 

Op de achterzijde van deze brief vindt u een informatieve nota over de 
behandeling van uw klacht en de regels ten aanzien van de bescherming van 
persoonsgegevens die de Ombudsman toepast wanneer hij klachten behandelt. 

Ik zou ook uw aandacht willen trekken op het feit dat bij de 
Ombudsman ingediende klachten de vastgestelde termijnen voor een beroep in 
administratieve of gerechtelijke procedures niet schorsen. (Artikel 2(6) van het 
Statuut van de Europese Ombudsman). 

Hoogachtend, 



Joao Sant'Anna 

Hoofd afdeling Juridische zaken 



1 avenue du President Robert Schuman T. + 33 (0)3 88 17 23 13 www.ombudsman.eurapa.eu 

CS 30403 F. + 33 (0)3 88 17 90 62 eo@ombudsman.europa.eu 

F - 67001 Strasbourg Cedex 



/SN 



2013/201 1/OV 
Europese Ombudsman S201 1-144262 



P. Nikiforos Dlamandouros 

Europese Ombudsman 



De heer Joannes-Petrus van den Wittenboer 

IFUD of Human Rights 

Kastanje 28 

NL - 5731 NK Mierlo 

PAYS - BAS 



ifudofhumanrights@yahoo.com 



Straatsburg, 2 1 "10- 2011 
Klacht 2013/2011/OV 

Geachte heer van den Wittenboer, 

Ik antwoord op uw schrijven van 3 oktober 2011, waarin u een klacht 
indient over het antwoord van de Raad van de Europese Unie van 11 februari 
2009 op uw brief van 27 januari 2009 in verband met een inbreuk op de 
waarden van de Europese Unie ("Uniewaarden"). 

Het Verdrag betref fe nde de werking van de Europese Unie en het 
Statuut van de Europese Ombudsman bevatten bepaalde voorwaarden voor het 
insteilen van een onderzoek door de Ombudsman. Een van deze voorwaarden 
luidt: 

Artikel 2, lid 4 van het Statuut van de Europese Ombudsman: 

"De klacht moet tijn ingediend binnen twee jaar na de datum waarop degene die de 
klacht indient, in kennis is gesteld van defeiten die aan de klacht ten grondslag 
liggen." 

Na zorgvuidige bestudering van uw klacht blijkt dat niet aan deze 
voorwaarde is voldaan, aangezien u uw klacht heeft ingediend meer dan twee 
jaar nadat u kennis nam van de brief van de Raad van 11 februari 2009. Ik moet 
u daarom tot mijn spijt meedelen dat ik uw klacht niet in behandeling kan 
nemen. 



1 avenue du President Robert Schunun T. + 33(0)3 88 1723 13 www.ombudsmm.europa.eu 

CS30403 F . + 33 (0)3 88 17 90 62 eo@ombudsman.europa.eu 

F- 67001 Strasbourg Cedex 



Ik kan u spijtig genoeg niet verder helpen in deze zaak. 
Hoogachtend, 




( jK +m. m.~~tt «»' ""- 



P. Nikiforos Diamandouros 



INTERNET 

http://ifudofhumanrights.webs.com/ 

BIJLAGEN (CD-rom): 
rapporten,onderzoeken,brieven. 



[met uitdrukkelijke vermelding dat het afschrift van een notariele akte door de notaris 
voorzien van zijn handtekening onder ambtseed gezet leidend is. Het afschrift van de notariele 
akte een leidende rol blijft spelen in alle nog te verrichten toekomstige onderzoeken,tot het 
moment van verklaring onjuistheid of valsheid,middels "valsheidsprocedure" voor de civiele 
rechter.] 



Ondee redactie van 

Mr. C.C. de Fey 

Mr. A. Kellermann 

Mr. drs. J.W. Nieuwboer 



BOOM JURIDISCHE 



: :,. 






Kju 




Pers 




Voorzitter NPRD reikt 'Met recht discriminatie bestrijden' uit aan 
sleutelpersonen 



Op maandag 22 maart jl. werd op het Ministerie van Binnenlandse 
Zaken het boek Met recht discriminatie bestrijden' wan het 
Landelijk Bureau ter bestrijding v an Rassendiscriminatie 
gepresenteerd.Na de uitreiking 
van het boek aan minister Donner 
overhandigde oud-minister Els 
Borst Borst, als voorzitter van het 
Nationaal Platform voor overleg 
en samenwerking tegen Racisme 
en Discriminatie, exemplaren van 
het boek aan diverse 
maatschappelijke sleutelfiguren. Onder hen de voorzitter van de 
Vereniging van Nederlandse Gemeenten en burgemeester van Den 
Haag W.J. Deetman, de vice-voorzitter van de FNV C.E. 
Roozemond, de directeur Sociale Zaken van het VNO-NCW J.W. 
van den Braak, de Landelijk Deken van de Nederlandse Orde van 
Advocaten J.H. Brouwer, de voorzitter van de Nederlandse 
Vereniging voor Rechtspraak W. Tonkens-Gerkema, hoofdofficier 
van justitie van Amsterdam L.A.J.M. de Wit, GJ. Ankone van de 
Landelijke Vereniging van ADB's en Meldpunten en Ed. van Thijn 
namens de Raad voor de Journalistiek. 

De uitreiking van Met recht discriminatie bestrijden, op 22 maart bij 
het ministerie van Binnenlandse Zaken, vond plaats in de week van 
21 maart, de internationale dag tegen racisme. 

De speech van oud-minister Ernst Hirsch Ballin is geplaatst op de 
website van het Landelijk Bureau ter bestrijding van 
Rassendiscriminatie (LBR) www.lbr.nl . 

Met recht discriminatie bestrijden wordt uitgegeven door Boom 
Juridische uitgevers / LBR (zie ook hier ). Voor bestellingen kunt u 
bellen naar Boom Distributiecentrum, 0522-237555 of surf naar 
www.bju.nl . 

Met recht discriminatie bestrijden, Boom Juridische praktijkboeken, 
Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2004, ISBN 90-5454-427-9, 
292 pag., prijs € 29,-. 

Voor meer informatie over de inhoud van het boek kunt u contact 
opnemen met het LBR, mr. C.C. de Fey en mr. A. Kellermann, (t) 
010-2010201. (e) info@lbr.nl 



Ministerie van Justitie 

Ontvangst 'Met Recht Discriminatie Bestrijden' 

Toespraak | 29-03-2004 | Den Haag, Minister Donner 

Toespraak van minister Donner van Justitie bij de ontvangst van het boek: 'Met Recht 
Discriminatie Bestrijden' , 22 maart 2004 op het Ministerie van Justitie te Den Haag. 

Dames en heren, 

Mag ik u alien van harte welkom heten. Door de omstandigheid van het overlijden van 
Koningin Juliana, ben ik niet door de Tweede Kamer verhinderd om dit boek zelf in ontvangst 
te nemen. In dit soort zaken geldt immers onverbiddelijk het primaat van de Kamer. Gelukkig, 
want anders verdwijnt mogelijk een zo belangrijk onderwerp als rassendiscriminatie naar de 
achtergrond. Die indruk moet worden voorkomen. 

Gisteren, 21 maart, was de jaarlijkse internationale dag tegen racisme. En deze hele week 
geldt als een lange actiedag tegen racisme en voor samenleven met respect voor elkaar. Niet 
alleen hier op het Ministerie van Justitie, maar ook op vele andere plaatsen in Nederland 
worden activiteiten georganiseerd in scholen, buurthuizen, jongerencentra en ga zo maar door. 

"Racism is the worst disease from which the society of our nation suffers" zei Albert Einstein 
een halve eeuw geleden. Zelf had hij er voor moeten vluchten. En nog steeds zorgen racisme 
en discriminatie voor vervreemding, angst en achterdocht tussen mensen en 
bevolkingsgroepen. Het gevaar dat hierin schuilt, mag niet worden onderschat. Wij worden er 
dagelijks aan herinnerd hoe kwetsbaar onze open samenleving is. Rassendiscriminatie moet 
met alle middelen worden bestreden en daarbij moeten we verder kijken dan onze neus lang 
is. 

We kunnen er niet omheen dat discriminatie in de afgelopen jaren een ander gezicht heeft 
gekregen. Het gaat allang niet meer alleen om het onderscheid tussen een witte meerderheid 
en een zwarte minderheid. In onze samenleving waarin mensen van veel multi-etnische 
afkomsten leven, bestaan spanningen tussen andere groepen die net zo kwaadaardig kunnen 
zijn als de traditionele vormen van discriminatie. En met "verder kijken dan de neus lang is" 
bedoel ik ook dat we niet blind moeten zijn voor de oorzaken van racisme en discriminatie, 
die vaak een bodem vinden in sociale vervreemding en economische achterstand. 

Terreur en aanslagen zoals in New York en Madrid vergen actie en dwingen tot alertheid. De 
bestrijding van terrorisme vergt dat we oude vanzelfsprekendheden opnieuwe tegen het licht 
houden. Maar bij de bestrijding van terrorisme moeten we ervoor waken dat we niet de 
uitgangspunten van de rechtsstaat zelf verlaten of hele groepen in de samenleving 
stigmatiseren en verdacht maken. Dan versterken we slechts wat we willen bestrijden en 
spelen de radicalisering in de hand. Met recht zal men ons dan kunnen tegenwerpen: u wilt dat 
wij uw waarden van de rechtsstaat onderschrijven, begin bij uzelf. Juist nu zullen we moeten 



kijken wat we samen hebben en delen. Het is noodzakelijk om met respect en 
verantwoordelijkheid met elkaar om te gaan. En daarbij is geen ruimte voor onderscheid op 
basis van ras of kleur. Daarin lag door de eeuwen heen onze kracht en daarin zullen we onze 
kracht moeten blijven zoeken. 

Nederland doet het namelijk lang zo slecht niet als het gaat om de bestrijding van 
rassendiscriminatie. Twee weken geleden nog prees het VN Comite voor rassendiscriminatie 
een Nederlandse delegatie voor haar beleid ter verbetering van de situatie van minderheden. 
En het Comite gaf zelfs te kennen dat zij Nederland ziet als - en ik quote -: "een model voor 
andere staten in het behalen van de doelstellingen bij de implementatie van de voorschriften 
van de VN-Conventie." Een moeilijke zin, maar een mooie pluim, dunkt mij. 

Het Ministerie van Justitie rust ondertussen niet op deze lauweren. Zo coordineert de Minister 
voor Vreemdelingenzaken en Integratie, die - zoals u weet - ook in dit gebouw zetelt, het 
Nationaal Actieplan tegen Racisme. Het geeft concrete actiepunten voor alle ministeries om 
racisme in Nederland te voorkomen en te bestrijden. Voor Justitie omvat dit onder meer: 

• Dat multi-etnische samen met het Landelijk Bureau Racismebestrijding en de Anne 
Frank stichting een nieuwe racisme monitor multi wordt ontwikkeld. De informatie uit 
deze monitor kan helpen bij campagnes om mensen bewust te maken van racisme en 
discriminatie. 

• Vanaf 1 juni 2003 gaat er bij het Arrondissementsparket Amsterdam een registratie 
pilot lopen, waarmee inzicht verkregen kan worden in de vraag hoeveel commune 
delicten een discriminatoire achtergrond hebben. 

• Om discriminatie op het internet beter aan te kunnen pakken spant Justitie zich in voor 
betere samenwerking en afstemming tussen alle betrokken instanties. 

• Daarnaast wordt de samenwerking tussen de verschillende niet-gouvernementele 
organisaties bevorderd. Speerpunt is hierbij de fusie tussen het LBR en de Landelijke 
Vereniging van Anti-discriminatiebureaus, mede met het oog op verdere 
professionalisering van deze bureaus. 

• Tenslotte subsidieert het Ministerie van Justitie het Meldpunt Discriminatie Internet 
en, jawel, het LBR - de organisator van deze bijeenkomst. 

Deze activiteiten vinden plaats binnen een rechtstelsel, dat duidelijke handvatten verschaft om 
rassendiscriminatie te bestrijden. Nederland heeft haar strafwetgeving aangevuld met 
bepalingen die expliciet discriminatie op grond van ras verbieden, inovereenstemming met de 
VN Conventie ter bestrijding van alle vormen van Rassendiscriminatie. Evenzo zijn de 
mogelijkheden aangevuld om het beledigen en aanzetten tot haat of geweld wegens ras tegen 
te gaan. Een nog weer ander handvat is de Algemene Wet Gelijke Behandeling die 
onderscheid op grond van ras en nationaliteit verbiedt. En ook tal van andere, open normen in 
het recht maken het mogelijk om met recht discriminatie en racisme te bestrijden. 
Bijvoorbeeld de norm van het goed werkgeverschap, of de regels uit het algemeen 
bestuursrecht. 

Maar de overheid en de rechterlijke macht kunnen het niet alleen. Racisme effectief bestrijden 
vergt de inzet van alle burgers. Mensen hebben een eigen verantwoordelijkheid. "Beginnen ze 
weer over eigen verantwoordelijkheid," 'hoe moet dat dan?' hoor ik mensen denken. Dat kunt 
u nu allemaal in dit boek lezen dat ik zojuist heb ontvangen. 'Met Recht Discriminatie 
Bestrijden' is bedoeld als een handig naslagwerk met juridische informatie voor iedereen die 



werkzaam is op het gebied van discriminatiebestrijding. De voorgaande versie verscheen in 
1997 en het is goed dat er nu een actualiseerde uitgave is gekomen. 

Ik stel het zeer op prijs dat ik het eerste exemplaar van dit boek in ontvangst mag nemen. 
Zometeen zal het ook uitgereikt worden aan sleutelfiguren van verschillende 
maatschappelijke organisaties. Justitie zal samen met deze organisaties de komende jaren 
discriminatie en racisme actief blijven bestrijden. 

Ik had nu de hoop zullen uitspreken dat iedereen na afloop van de bijeenkomst nog het glas 
met mij zou heffen op het boek. Maar de reden die maakt dat ik hier het boek in ontvangst kan 
nemen maakt ook dat die afsluiting nu niet mogelijk is. Ik hoop dat het voor de auteurs niet 
afdoet aan de glans van het boek; dat is niet bedoeld. 



Anne Frank House 
50th Anniversary 
2010 




annefrank.org 



c? 



Nationaal Comite ar 4 en 5 mei 



r 



5 mei-lezing door Wim Kok 
Echt Vrij 



Vooraf 

In 201 is het 65 jaar geleden dat aan de Tweede Wereldoorlog een einde kwam. En daarmee 
aan de Duitse bezetting van Nederland en de Japanse bezetting van het toenmalige Nederlands- 
Indie. De Nationale Viering van de Bevrijding op 5mei heeft in 2010 plaats onder het motto 
Vrijheid wereldwijd; wat is daarvoor nodig? De Nationale Start van die dag vindt 's ochtends 
plaats in Roermond in aanwezigheid van premier Balkenende en vele honderden genodigden. 
Daar spreekt Wim Kok (1938), oud-premier en Minister van Staat, op uitnodiging van het 
Nationaal Comite 4 en 5mei de 5mei-lezing Echt vrij uit. In die lezing gaat hij vooral in op de 
grensoverschrijdende dimensie van vrijheid. De start van de Nationale Viering van de Bevrijding 
vormt de overgang tussen de ingetogenheid van de Nationale Herdenking op 4mei 's avonds en 
de uitbundigheid waarmee we in de middag en avond van 5 mei de vrijheid vieren. Z.K.H. de 
Prins van Oranje hield in 2005 ter gelegenheid van de 60ste Viering van de Bevrijding de 5mei- 
lezing Aan de vrijheid verplicht. Daarin riep hij ons op om als vrije en verantwoordelijke burgers 
Zivilcourage te tonen. Zijn generatiegenoten spoorde hij aan om hun eigen verantwoordelijkheid 
voor de vrijheid op te pakken. De aansporing van de Prins vormt het uitgangspunt voor de opzet 
van de 5mei-lezing in de jaren erna. Ter voorbereiding van zijn 5mei-lezing is Wim Kok in 
gesprek gegaan met een tiental studenten uit het hele land over het thema Vrijheid wereldwijd; 
wat is daarvoor nodig? 'Voor meer informatie: www.4en5mei.nl/herdenken 

Echt Vrij 

Gisteren herdachten wij - zoals ieder jaar weer - de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. 
Ontelbaar veel mensen hebben die gruwelijke oorlog niet overleefd: miljoenen joden zijn 
vermoord in de gaskamers van de concentratiekampen. Grote aantallen geallieerde en 
Nederlandse militairen en verzetsstrijders moesten de hoogst mogelijke prijs betalen vooraleer de 
bezetters zich definitief gewonnen gaven: op 5mei hier in Europa, een paar maanden later - op 
1 5 augustus - in toenmalig Nederlands-lndie. Daarom kunnen wij vandaag de 65ste verjaardag 
van onze Bevrijding vieren. Mijn gedachten gaan op deze dag terug naar die vijfde mei 1945: ik 



was toen een jongetje van bijna zeven jaar en ik had de laatste paar jaren van de Duitse 
bezetting al vrij bewust meegemaakt. Het angstaanjagende geluid van laag overvliegende 
bommenwerpers en de dreunende stappen van soldatenlaarzen in onze stille straat zijn toen 
blijvend in mijn herinnering opgeslagen, net als de dagelijkse gang naar de gaarkeuken in de 
Hongerwinter. Aan de hand van mijn moeder, want vader was gedwongen zich een deel van de 
oorlog schuil te houden. Ernstiger ongemakken zijn ons gezin gelukkig bespaard gebleven. Pas 
in de jaren na de oorlog ben ik voluit gaan beseffen hoe onvoorstelbaar groot het leed is geweest 
dat in die inktzwarte jaren aan onschuldige mannen, vrouwen, kinderen en hun nabestaanden is 
aangedaan. Een oorlog blijft voor de rest van je leven in je lijf zitten, al is het nog zo lang geleden. 
Je raakt er nooit meer van los. Een mens weet iets bijzonder kostbaars als vrijheid des temeer te 
waarderen, denk ik, als je zelf hebt meegemaakt wat het voor je betekent om er voor korte of 
langere tijd van verstoken te zijn. Het is een beetje als met geluk of gezondheid. Ook die kun je 
pas echt op juiste waarde schatten in tijden waarin je geluk ontbeert of als je serieuze problemen 
met je gezondheid hebt. Voor mensen van mijn generatie en ouder zijn de herinneringen aan de 
oorlogsjaren onverbrekelijk verbonden met het besef dat in vrijheid kunnen leven 
allerminst vanzelfsprekend is. Wil ik hiermee zeggen dat je per se zelf de oorlogsjaren moet 
hebben meegemaakt om je in te willen zetten voor het tegengaan van onvrijheid en 
onderdrukking ergens anders? Nee, natuurlijk niet; indrukwekkende aantallen jonge mensen die 
op allerlei manieren steun geven aan acties en initiatieven voor vrede, ontwikkeling en 
rechtvaardigheid elders in de wereld bewijzen iedere dag het tegendeel. Maar het is tegelijkertijd 
zo dat een steeds groter deel van de bevolking zich geen enkele voorstelling meer kan maken 
van een eigen leven zonder vrijheid. Wat vlak na de oorlog nog een schier onbereikbaar 
droombeeld leek - 'nooit meer oorlog' als dragende gedachte bij de grondleggers van een 
verenigd Europa en de stapsgewijze opbouw daarvan - is enkele generaties later niet iets waar 
veel mensen nog warm of koud van worden. Verreweg de meesten nemen hun vrijheid 
eenvoudig voor lief, alsof het niet anders kan en nooit anders geweest is. 
Het is ook daaruit te verklaren dat voor menigeen het begrip vrijheid in de eerste plaats nauw 
verbonden is met zijn of haar persoonlijke leefsituatie: kunnen gaan en staan waar je wilt, kunnen 
doen en laten waar je zelf zin in hebt, zonder opgelegde beperkingen of verplichtingen, je kunnen 
ontplooien in een richting waar jij voor hebt gekozen, zelf invulling kunnen geven aan je eigen 
leven. Dat mensen hun vrijheidsidealen alleen maar vormen inhoud kunnen geven in 
verantwoordelijkheid voor elkaar en met elkaar is een notie waarvan niet iedereen altijd even 
sterk doordrongen lijkt. Zonder de naleving van wetten en rechtsregels zou een samenleving als 
de onze niet ordelijk kunnen functioneren. Maar niet alles laat zich in voorschriften en wetten 
vastleggen. Je hoeft er echt niet zo diep over na te denken omin te zien dat de vrijheid van de 
eenling of van enkelen fricties kan vertonen of zelfs kan botsen met de belangen of met de mate 
van bescherming van anderen. Vrijheid en verantwoordelijkheid horen bij elkaar als een Siamese 
tweeling. Absolute, ongelimiteerde vrijheid bestaat niet en behoort ook niet te worden 



nagestreefd. Je moet elkaar respecteren en rekening houden met elkaar, zowel binnen je eigen 
samenleving als ook over nationale grenzen heen. Ook vrijheid is een kwestie van geven en 
nemen. Het frappeerde mij bij net voorbereiden van deze lezing hoeveel jongeren zich 
aangesproken voelen door de internationale dimensie van vrijheid of het ontbreken daarvan. Dat 
is ook wel te verklaren. Jonge mensen reizen veel vaker en veel verder dan vroeger, leggen 
contacten, maken vrienden, en er komen ongekende hoeveelheden informatie op ze af. En ook 
al wordt het begrip vrijheid in eerste instantie nog zozeer vanuit de eigen leefsituatie benaderd, 
van onvrijheid of onderdrukking, in het verleden of elders in de wereld, gaat een sterk 
appellerende werking uit, zeker als er een aansprekend gezicht of verhaal bij hoort. Ik geef twee 
illustraties die iedereen zal herkennen. De eerste heeft betrekking op de Tweede Wereldoorlog. 
Het levensverhaal van Anne Frank, opgetekend op haar onderduikadres in het Achterhuis aan de 
Prinsengracht, is ontroerend. Haar dagboek wordt over de hele wereld gelezen. Anne was geen 
held, zij is een symbool. Een onschuldig pubermeisje, verstoken van vrijheid, met haar gezin 
jarenlang ondergedoken op een zolderkamer, in de zomer van 1944 verraden, opgepakt en 
weggevoerd, en daarna omgekomen door een moorddadig regime. Wat haar verhaal zo 
bijzonder maakt is de beschrijving van haar volwassen wording in een onderduik, met alle 
stemmingen en emoties die daarbij horen: angst, optimisme, vrolijkheid, depressie, hoop... Anne 
geeft een gezicht aan al die andere, vaak naamloze joden die de oorlog evenmin hebben 
overleefd. De tweede illustratie betreft onvrijheid en onderdrukking hier ver vandaan: Zuid Afrika. 
Op 1 1 februari was het precies 20 jaar geleden dat Nelson Mandela als een vrij man de 
gevangenis verliet, na een opsluiting van 27 jaar op Robbeneiland. Ik weet nog precies waar ik 
was en wat ik deed op die elfde februari 1 990 - ik moest huilen van vreugde en ontroering en ik 
zal vast niet de enige zijn geweest. Zijn verzet tegen het apartheidsregime, dat aan de gekleurde 
bevolking van Zuid Afrika fundamentele mensenrechten onthield, had de blanke minderheid 
eindelijk op de knieen gekregen. En steun vanuit Nederland had hem daarbij geholpen. Zelfs toen 
Mandela eerder al de vrijheid kreeg aangeboden weigerde hij die te aanvaarden zolang anderen 
onvrij en onderdrukt zouden blijven. Honderden miljoenen mensen over de hele wereld kennen 
zijn levensverhaal - van verzetsheld tot vader van de natie - en weten daardoor veel beter wat 
onvrijheid elders betekent. Pratend met jongeren over vrijheid in eigen land en elders in de 
wereld vallen mij een paar dingen in het bijzonder op. Vooral de overheersende opvatting 
dat de vrijheid in eigen land nog lang niet af is en dat we daar samen aan moeten blijven werken. 
Gedoeld wordt dan bijvoorbeeld op de grote betekenis van privacy en bescherming van de 
persoonlijke levenssfeer als belangrijke voorwaarden om vrij te kunnen zijn in je doen en laten. 
Hetzelfde geldt voor veiligheid: ook die wordt als onmisbaar beschouwd om je vrij te voelen. Maar 
het is zonneklaar dat er een fikse spanning zit tussen die twee: wat noodzakelijk wordt 
geoordeeld voor het waarborgen van individuele en collectieve veiligheid wordt al snel als 
belemmerend ervaren voor de bescherming van de privacy. Hoe breng je de verhouding 
daartussen in balans? En wie beslist en legt daarover verantwoording af? Er zijn tal van andere 



spanningsvelden waar voorwaarden voor vrijheid of voor vrijheidsbeleving en grondrechten met 
elkaar schuren of botsen, bijvoorbeeld waar de vrijheid van meningsuiting als een vrijbrief wordt 
beschouwd om andere burgers of bevolkingsgroepen te beledigen of te kwetsen. Zo gezien is de 
aanhoudende behoefte aan reflectie en bezinning over dit soort dilemma's heel begrijpelijk. Maar 
ik plaats er wel een kanttekening bij: laten wij vooral de internationale context steeds goed in het 
oog blijven houden. Kunnen leven zonder angst voor oorlog of geweld is de meest essentiele 
voorwaarde voor vrijheid wereldwijd. Helaas zijn er weinig redenen hierover optimistisch te zijn. 
Grote delen van de wereldbevolking moeten ook vandaag nog onder barre omstandigheden 
leven, te midden van gewapende conflicten, bloedvergieten en bittere armoede. De noodzaak om 
daar met elkaar iets aan te doen wordt alleen maar groter. Wij mogen niet zo gepreoccupeerd 
raken met het vervolmaken van onze eigen vrijheid dat we ons doof en blind tonen voor gebrek 
aan vrijheid in andere delen van de wereld. Wij mogen dan hier al 65 jaar in vrede leven, 
onderdrukking, armoede en onvrijheid elders gaan ook ons aan. Er valt een merkwaardige 
paradox waar te nemen: naarmate de interdependentie op wereldschaal steeds meer toeneemt, 
we zijn immers steeds nauwer met elkaar verbonden en van elkaar afhankelijk, neemt bij velen 
de neiging toe om zich achter de eigen polderdijken te verschansen, met de blik veel meer naar 
binnen gericht dan naar buiten. Het van oudsher internationaal en Europees ingestelde 
Nederland raakt, als we niet oppassen, steeds meer in zichzelf gekeerd. De financiele crisis en 
de economische recessie die daarop is gevolgd vormen daarvoor wellicht een gedeeltelijke 
verklaring. De huidige tijd maakt veel mensen angstig en onzeker, vooral als ze moeite hebben 
om het hoge tempo van veranderingen bij te benen of het aanpassingsvermogen missen dat dit 
tempo van ze vraagt. Mensen voelen zich daardoor sterker op zichzelf teruggeworpen, in tijden 
die juist vragen om meer geborgenheid en verbondenheid. Daaruit vloeit een soort 
afweerhouding voort tegenover veel wat anders is of van elders komt en alleen al daarom snel 
als een bedreiging wordt ervaren. De neiging om in vormen van protectionisme te vervallen groeit 
en zeker niet alleen in Nederland. Het zou funest zijn als die trend zich zou voortzetten: 
protectionisme heeft de mensheid in het verleden nog nooit iets goeds gebracht. De vier 
vrijheden zoals in 1941 geformuleerd door president Roosevelt hebben sedertdien niets van 
nun waarde en relevantie verloren. Volgens Roosevelt moest ieder mens in deze wereld vrij 
kunnen zijn van angst en gebrek aan voedsel, een dak boven het hoofd hebben, vrijheid van 
godsdienst en vrijheid van meningsuiting hebben. De wereld ziet er nu - een kleine zeventig jaar 
later - geheel anders uit dan toen. Denk alleen al aan de sterke internationale verwevenheid en 
aan de rol van digitale media en communicatie: onbeperkte toegang tot informatie en 
kennisverspreiding en - vergaring worden algemeen beschouwd als kenmerken van een vrije 
samenleving. Niet in strijd met de vier vrijheden, wel een aanvulling daarop. Hetzelfde geldt voor 
de vrijheid om je als individu te kunnen ontplooien in een richting en op een wijze die je zelf 
verkiest. Verdraagzaamheid en inlevingsvermogen, ruimtegeven aan minderheden en aan 
culturele en religieuze diversiteit, met respect voor de ander, naleving van universele 



mensenrechten, het zijn even zo vele wezenskenmerken van een vrije samenleving. Voor het 
bestrijden van armoede en gebrek elders in de wereld en om mensen en volkeren daar betere 
kansen te geven op een leven in vrijheid blijven internationale inspanningen hard nodig. Ik weet 
het: niet alle hulp komt altijd even goed terecht, er is nog te veel corruptie, hulp is vaak nog niet 
sterk genoeg gericht op het stimuleren van ontplooiing, participatie en zelfredzaamheid, maar 
laten dit vooral geen overwegingen zijn om de andere kant op te gaan kijken. Het zijn even 
zovele aansporingen om het in de toekomst anders en beter te doen. Het is geen toeval 
dat juist in de armste landen de democratie vaak onder druk staat, mensenrechten worden 
geschonden en de rechtsstaat een papieren begrip is. Andermans vrijheid gaat ook ons aan. 
Meer dan ooit tevoren grijpen alle grote vraagstukken in elkaar en zijn ze mondiaal van karakter. 
Toegang tot steeds schaarser wordende grondstoffen, zoals energie en in toenemende mate ook 
water, wordt in de toekomst een thema van steeds strategischer betekenis. De tijdbom van de 
klimaatproblematiek, die na de halve mislukking van Kopenhagen om een nieuwe 
geconcentreerde internationale inspanning vraagt, tikt door. Overdracht van financiele middelen 
moet minder ontwikkelde landen in staat stellen ookdaaraan hun bijdrage te leveren. Zoals de 
geallieerde bondgenoten zich tijdens de Tweede Wereldoorlog ons lot aantrokken en grote offers 
brachten voor onze vrijheid, zoals massieve steun van buitenaf ons geholpen heeft om na de 
oorlog ons land en onze welvaart weer op te bouwen, zo behoort ons nu de bittere armoede en 
het gebrek aan perspectief elders in de wereld evenzeer aan te gaan. Op deze 65ste verjaardag 
van de Bevrijding van ons land is het mijn vurige wens dat we aan het bestrijden van onvrijheid 
wereldwijd tenminste evenveel waarde gaan hechten en inhoud zullen weten te geven als aan 
het vervolmaken van de eigen, persoonlijke vrijheid. Als dat gaat lukken dan zullen 
we pas echt vrij zijn. 



Nazi Lauck NSDAP/AO 

Steun de NSDAP/AO ! 

De NSDAP/AO is toegewijd in de verdediging van het Blanke ras. Overleving van ons 
Blanke ras - en van de andere Blanke naties - is onze "eerste richtlijn". 

Onze wereldbeschouwing, genoemd "Nationaal Socialisme", is gebaseerd op de wetten van de 
natuur en de lessen van de historie. "Ras en Natie" zijn onze twee hoogste waarden. "White 
Power ! " is ons streven. 

De activiteit en lidmaatschap van de NSDAP/AO zijn internationaal. Nationaal Socialistische 
kameraden over de hele wereld worden bevoorraad met Nationaal Socialistische literatuur 
gepubliceerd in verscheidene talen, inclusief Engels, Duits, Nederlands, Deens, Zweeds, 
Hongaars, Frans, Spaans, Portugees en Italiaans. 

De NSDAP/AO houdt zich bezig met een legale, geweldloze politieke activiteit in de V.S., 
Denemarken en andere landen waar ons werk niet verboden is door een onderdrukkend 
regime. (In die landen, zijn we gedwongen ondergronds te werken, maar we gebruiken 
ondanks dat een geweldloze verzet. Wij trachten legalisatie en deelneming in het politieke 
proces - geen geweld.) 

Is het overleven van het Blanke ras belangrijk voor je? Ben je bereid maar een par 
dollars per maand te doneren om ons werk te steunen? 

Word vandaag een OFFICIEEL AANHANGER! 

( ) Ik wens een OFFICIEEL SUPPORTER van de NSDAP/AO te worden. Ik beloof mijn 
maandelijkse contributie van 10 NLG op een prompte en regelmatige basis te betalen. 
Bijgevoed is mijn aanvangscontributie van 60 NLG (minimaal). - Een Officieel 
Supporter krijgt automatisch een abonnement op de taal editie van zijn keuze zonder 
extra kosten. 

NSDAP/AO: PO Box 6414, Lincoln, NE 68506 USA 



NSDAP/AO Nederlands 




1. NS-NIEUWSBULLETIN 

2. De Internationale NS-Pers 

3. Prijzen Lijst 

4. #701 Propaganda CD 

5. "Comics" 

6. SteundeNSDAP/AO! 

7. Het Internet gebruiken als een Propaganda Wapen 

8. Een geblokkeerde site binnen te gaan ! 
Nazi Doom (NSDAP-ACO Nederlands.zip 



10. HELDENDOM: Adolf Hitler ; Reinhard Heydrich ; Jochen Peiper ; Dietrich Eckart ; 
Michael Kuhnen ; Friedrich Nietzsche ; Oprecht Heldendom 

11. DEMONSTRATE TEGEN DE JEW.S.A. AGRESSIE IN DEN HAAG 

12. Nieuw! Mein Kampf Nederlandstalige bewerking (3.32MB) 




ANNE FRANK STICHTING 



Intermediary Foundation of the Universal 

Declaration of Human Rights 

T.a.v. de heer J. P. van den Wittenboer 

Postbus 324 

5660 AH GELDROP 



Amsterdam, 16 mei 2008 



Onze ref. : DI/08-094/sm 
Betreft : Anne Frank hyve 



Geachte heer Van den Wittenboer, 

Dank voor uw brief van 14 mei waarin u ons er op attent maakt dat ene drs. W. Kok, deel 
uitmaakt van de Gary Lauck website. 

Ik laat u graag weten dat de voorzitter van onze Raad van Toezicht, Wim Kok, geen 
doctorandtis is en zich verre houdt van nazi-websites. 

Met vjrifendelijke groet, 
ANN| = RANK STICHTING 




Postadres: Postbus 730, 1000 AS Amsterdam. Kantooradres: Westermarkt 10 

Telefoon: 020 5567100, Fax: 020 6207999 

BIC: SNSBNL2A. IBAN: NL92 SNSB 0635 3178 50. SNS bank 63 53 17 850. Postbank 11 19 64 

Kamer van Koophandel 33129466. BTW-nummer: NL002954485B01 

www.annefrank.org 



MONITOR 




RACIS 

EN 

EXTREEM 
RECHTS * 

APPORI 



MEDIA 






38ljt tc dfotfoimlidt JHctfuuvcc ^agc 




Monitor Racisme en Extreem-Rechts 

Tweed e rapport age 
Media 



Jaap van Donselaar 

Fanda Claus 

Carien Nelissen 



CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG 
Donselaar, Jaap van 

Monitor racisme en extreem-rechts. Tweede rapportage: media / Jaap van Donselaar, 
Fanda Claus, Carien Nelissen - Leiden: Leids Instituut voor Sociaal Wetenschappelijk 
Onderzoek (LISWO). - met lit, opgave. 

ISBN: 90-76400-03-2 

Trefwoorden: monitor / racisme / extreem-rechts / media / internet 

£ Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 1998 

Leids Instituut voor Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek 

Wassenaarseweg 52, 2333 AK Leiden, tel, 071 - 5273845, fax 071 - 5273788 



Ontwerp omslag: HGVB, Bert Hoogeveen 
Druk: Drukkerij Sinteur, Leiden 



Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt. door mid- 
del van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, 2onder voorafgaande 
schriftelijke toestemming van de uitgever. 

No part of this book may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm or 
any other means without the prior written permission from the publisher. 



Inhoud 



1 Inleiding 1 

1.1 Media 1 

1.2 Vraagstelling 2 

1.3 Bronnen en methode 4 

2 Media en racistische voorvallen 7 

2. 1 Inleiding 7 

2.1.1 Stimulerende effecten 9 

2.1.2 Remmende effecten 10 

2.2 Journalisten aan het woord 12 

2.2.1 Nieuwswaarde en selectie van het nieuws 14 

2.2.2 Stimulerende effecten 17 

2.2.3 Remmende effecten 26 

2.2.4 Overige effecten 32 

2.3 Slot: conclusies en discussie 33 

3 Media en racistische organisaties 37 

3.1 Inleiding 37 

3.2 Vijandige betrekkingen 39 

3.3 Interactie media en racistische organisaties 44 

3.3.1 Benaderingen van racistische organisaties door de media 46 

3.3.2 Benaderingen van de media door racistische organisaties 67 

3.4 Slot: conclusies en discussie 76 

4 Racisme, extreem-rechts en internet 79 

4.1 Inleiding 79 

4.2 Racisme en extreem-rechts op internet: een typologie 82 

4.3 De respons op 'schadelijke en illegale inhoud' 1 14 

4.3.1 Repressieve respons 118 

4.3.2 Zelfregulering 121 

4.3.3 Educatieve respons 124 

4.4 Slot: conclusies en discussie 128 

5 Slotbeschouwing 131 

5.1 Media en racistische voorvallen 131 

5.2 Media en racistische organisaties 134 

5.3 Racisme, extreem-rechts en internet 136 

Lite rat uur 139 



Inleiding 



1 Inleiding 



Dit is de tweede rapportage van het project Monitor racisme en extreem-rechts, 
dat wordt uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken 
en Koninkrijksrelaties, Het monitor- project heeft twee centrale doelstellingen: 

1. monitor racisme en extreem-rechts: het waarnemen van deze verschijnse- 
len in Nederland, alsmede van de overheidsrespons op deze verschijnselen; 

2, periodieke rapportage, op twee manieren: 

(a) 'generate rapportage': een algemene rapportage aan de hand van een 
vast stramien; 

(b) een 'verdiepingsslag': rapportage waarin een speciaal onderwerp wordt 
belicht. 

De periodiciteit van het project houdt in dat in het ene jaar een generale rap- 
portage verschijnt en in het andere een 'verdiepingsslag', De eerste rapportage 
van 1997 was een generate, waarin het gaat om een breed beeld van de ver- 
schijnselen racisme en extreem-rechts in Nederland, alsmede van overheidsre- 
acties daarop. Ook die van het komende jaar (1999) zal een generale rapporta- 
ge zijn. Deze voorliggende tweede rapportage is gewijd aan een 'spedaaT onder- 
werp; de relatie tussen enerzijds de media en anderzijds racisme en extreem- 
rechts. 



1.1 Media 

Media vormen een belangrijke en onderbelichte ' factor bij het doorgronden van 
de verschijnselen extreem-rechts, racistisch en extreem-rechts geweld. Welke 
impact kunnen de media hebben? Zowel de opkomst als ook de neergang van 
extreem-rechtse partijen worden in niet onbelangrijke mate beinvloed door de 
nieuwsmedia. Dat gold voor de Boerenpartij in de jaren zestig en meer recent 
geldt het niet minder voor de Centrumdemocraten. 2 

Racistisch geweld heeft vaak een serieel karakter waarbij media een (onbe- 
doeld) stimulerende rol vervullen, het zogeheten contagion-effect. Zoals een po- 
litiefunctionaris eens zei: 'een valse bommelding in de krant en ik weet dat ik 
er de komende weken wel tien aan m'n broek krijg'. 3 Maar vaak wordt ook juist 
via de media het problematische karakter van racistisch geweld aan de kaak 
gesteld en het zoeken naar oplossingen bevorderd. Media spelen een rol bij het 
formuleren van normen. Bij een brandbomaanslag in het Duitse Hiinxe in 
1991 liepen twee Libanese meisjes, respectievelijk vijf en negen jaar oud, zwa- 
re brandwonden op, Het blad Bild pubKceerde foto's van de gewonde kinderen, 



1 Zie Buijs & Van Donselaar, 1994: 95-101, 1 14. 

2 Voor Boerenpartij, zie Van Donselaar, 1991: 121-133, 139-141. 

3 VgL Buijs & Van Donselaar, 1994: 96. 



Inleiding 



die leven slang zwaar getekend zullen blijven, en haalde fel uit naar de daders 
{'jetzt reicht's!'). In de publieke opinie vond een omslag plaats. 4 Uitgebreide 
publieiteit over een gewelddadig racistisch voorval, zo heeft de ervaring ge- 
leerd, kan ook leiden tot de cruciale opsporingstip. 

Het nieuwe medium internet is een belangrijk platform voor uitingen van ra- 
cisme en rechts-extremisme, onder andere omdat regulerlng vanwege het 
grensoverschrijdende karakter lastig is en deze uitingen derhalve moeilijk kun- 
nen worden geweerd. Internet leidt niet zozeer tot nieuwe delicten in de racis- 
tische en extreem-rechtse sfeer t maar de bestaande krijgen meer ruimte en 
snelheid. Internet heeft op racistische en extreem-rechtse uitingen wat men 
zou kunnen noemen een turbo-effect. Maar aan de andere kant kan dit nieuwe 
medium ook een belangrijk platform worden voor weerwerk tegen racisme en 
extreem- recht s . 



1.2 Vraagstelling 

De relatie tussen de media en racisme en extreem-rechts is dus complex en 
bestaat uit een scala van uiteenlopende en soms zelfs tegen strijdige effecten en 
mechanismen. Een systematische en op empirisch onderzoek gehaseerde in- 
ventarisatie van al deze effecten ontbreekt, evenals inzicht in de werking er- 
van. Dit is om allerlei redenen een gemis. Zoals in De staat paraat? {Van Don- 
selaar, 1995) is aangetoond verkeren extreem-rechtse organisaties permanent 
in een 'aanpassingsdilemma', Zij kampen met twee existentiele bedreigingen: 
aan de ene kant moeten zij zien te voorkomen dat zij publiekelijk gecriminali- 
seerd worden en daardoor blootgesteld kunnen worden aan repressieve over- 
heidsmaatregelen, aan de andere kant moeten zij zich publiekelijk onderschei- 
den van andere rechtse organisaties omdat een te vaag of gematigd politiek 
profiel hun voortbestaan eveneens in gevaar kan brengen, Het bestaan en 
functioneren van extreem-rechtse maar ook van racistische organisaties is, 
met andere woorden, onlosmakelijk verbonden met het beeld dat de buitenwe- 
reld (van justitie tot potentiele aanhangers) zich van hen vormt. Bij dit proces 
van beeldvorming nu, spelen de media een cruciale roL Inzicht in dit proces is 
niet alleen een conditio sine qua non om de aard van extreem-rechts en racis- 
me beter te kunnen doorgronden maar ook om beleid - al dan niet van over- 
heden - te kunnen ontwikkelen dat aan dergelijke maatschappelijke verschijn- 
selen het hoofd kan bieden. Immers, pas wanneer we meer weten over hoe en 
met welke gevolgen de beeldvorming over racisme en extreem-rechts in de me- 
dia tot stand komt, zal duidelijk worden in hoeverre dit proces kan worden 
beinvloed. Daarmee is de doelstelling van deze editie van de monitor geformu- 
leerd. 

Op voorhand kunnen de te onderzoeken effecten en mechanismen onderschei- 
den worden in facilitating en inhibiting mechanisTTis, in reinforcing en calming 
down effects. 5 Oftewek in enerzijds bevorderende/stimuierende invloeden en 



4 Zie Van Donselaar, 1995: 107 e.v. 

5 Vgl. Bj0rgo f 1997b: 247-271. 



Inleiding 



anderzijds belexnmerende/remmende invloeden. Dat brengt ons tot de volgen- 
de vraagstelling: 

Welke remmende en stimuleren.de effecten hebben media op racisme 
en rechts-extremisme? 

Deze vraag zullen we in drie deelstudies trachten te beantwoorden. Aan de 
keuze van de onderwerpen van deze deelstudies ligt een aantal methodologi- 
sche en praktische overwegingen ten grondslag, die we hier kort zullen toe- 
lichten. Omdat het onderwerp nog zo weinig geexploreerd is, beogen we met 
onze studie voor alles de effecten en mechanismen die zich in de relatie tussen 
media en racisme/ extreem-rechts voordoen zo volledig en betrouwbaar moge- 
lijk te inventariseren. Op de mate waarin allerlei effecten zich voordoen ligt het 
accent minder, al doen we daar zo nu en dan wel een beredeneerde veronder- 
stelling over, De nadruk ligt dus op probteemrepresentativiteit en niet op statis- 
tische representaiiuiteit Het doe! van ons onderzoek is de aard van de relatie 
tussen media en racisme /extreem-rechts te ontrafelen en te beschrijven. De 
resultaten van deze kwalitatieve analyse zouden vervolgens heel goed gebruikt 
kunnen worden als uitgangspunt voor een kwantitatieve studie naar de sprea- 
ding van de aangetroffen effecten. Het feit dat de relatie media - racisme/ ex- 
treem-rechts een nauwelijks ontgonnen terrein van wetenschappelijk onder- 
zoek is maakt deze volgorde van benaderingswijzen onontkoombaar. Het heeft 
immers weinig zin te onderzoeken in welke mate effecten zich voordoen zolang 
onbekend is om welke effecten het nu eigenlijk gaat. 

Bij de selectie van nieuwsmedia valt de keuze natuurlijk in de eerste plaats op 
'traditionele' media' dag- en weekbladen, televisie en radio. Daamaast vinden 
we het echter evenzeer van belang ruim aandacht te besteden aan het relatief 
jonge medium internet. Internet wint voor de verbreiding van racistische en 
rechts-extremistische denkbeelden in hoog tempo aan betekenis en bovendien 
maakt dit medium, door een aantal unieke eigenschappen, de ontwikkeling 
van een nieuwe overheidsrespons noodzakelijk. De relatie tussen racisme/ 
rechts-extremisme en de traditionele nieuwsmedia heeft - dat zal duldelijk zijn 
- een langere geschiedenis dan die tussen deze verschijnselen en internet. 
Hoewel deze studie in haar geheel een explorerend karakter heeft, geldt dat 
voor het 'nieuwe' medium internet in sterkere mate dan voor de traditionele 
media. Bij de bestudering van de relatie tussen racisme /rechts-extremisme en 
de traditionele media, konden we gebruik maken van buitenlands onderzoek 
naar verwante verschijnselen, Materiaal over de aard van en ontwikkelingen in 
deze relatie wordt bovendien sedert jaren verzameld, terwijl dergelijke ele- 
mentaire gegevens over internet goeddeels ontbreken. Dergelijke verschillen 
hebben uiteraard consequenties voor de beantwoording van de vraagstelling. 
Al deze overwegingen en omstandigheden hebben ons doen besluiten tot het 
venichten van deelstudies naar de volgende drie onderwerpen: 

• de berichtgeving van de nieuwsmedia over racistische voorvallen; 

• de interactie tussen nieuwsmedia en racistische organisaties; 

• racisme, extreem-rechts en internet. 



Inleiding 



In de eerste twee deelstudies komen de traditionele' media en hun relatie met 
racisme respectievelijk extreem-rechts aan bod. De eerste van deze twee heeft 
tot doel te inventariseren welke effecten pubEciteit over racistische incidenten 
kan hebben. Hoewel het in principe om racistische {gewelddadige) voorvallen 
gaat, is het niet te vermijden dat ook extreem-rechtse incidenten ter sprake 
komen. Deze twee soorten incidenten zijn in de alledaagse werkelijkheid vaak 
moeilijk te ontwarren. Voortbouwend op eerder onderzoek in andere landen, 
wordt onder Nederlandse joumalisten onderzocht welke effecten zich voordoen 
en in hoeverre en op welke manier zij daarmee hij hun berichtgeving rekening 
houden. 

In de tweede deelstudie wordt het proces van beeldvorming over extreem- 
rechts in de media onder de loep genomen: op welke manieren berichten jour- 
natisten over extreem-rechts en 3 omgekeerd, hoe probeert extreem-rechts in- 
vloed uit te oefenen op de beeldvorming; welke effecten kan de uitkomst van 
deze interactie tussen media en extreem-rechts hebben? De resultaten van de 
analyse van deze interactie worden in de vorm van een typologie gepresen- 
teerd. Bij de selectie van joumalisten en nieuwsmedia in deelstudie een en 
twee is er, overeenkomstig de eisen van een probleemrepresentatieve benade- 
ring, op toegezien dat relevante achtergrondkenmerken (signatuur, bereik, 
verschijningsfrequentie etc.) voldoende gevarieerd vertegenwoordigd zijn. 
De derde deelstudie heeft, zoals hierboven uiteengezet, vooral een probleem- 
verkennend karakter. Op basis van empirisch onderzoek op internet, is een 
typologie ontwikkeld van de verschillende vormen van racisme en rechts- 
extremisme waar Nederlandse bezoekers van dit medium toegang tot hebben. 
Daarnaast worden in deze deelstudie de diverse patronen van de respons gein- 
ventariseerd en geanalyseerd. 



1.3 Bronnen en methoden 

Voor deze drie deelstudies werd op allerlei manieren en in verschillende perio- 
des materiaal verzameld. De berichtgeving over racisme/ extreem-rechts in de 
'traditionele' media wordt sedert de jar en '80 op verschillende plaatsen gevolgd 
en gedocumenteerd. Voor de analyse van de berichtgeving in de schrijvende 
pers en op de televisie {radio in mindere mate omdat dit materiaal minder goed 
toegankelijk is) kon gebruik worden gemaakt van ons eigen archief en dat van 
de Anne Frank Stichting. Op het materiaal dat deze beide archieven bevatten 
zijn de eerste twee deelstudies voor een deel gebaseerd, waarbij we vooral - 
maar niet uitsluitend - geput hebben uit de berichtgeving van na 1990. Verder 
zijn gegevens verzameld onder joumalisten. Ten behoeve van deelstudie een is 
gesproken met achttien schrijvende, televisie- en radiojoumalisten, die gese- 
lecteerd zijn op het feit dat zij zich gespecialiseerd hebben in het volgen van 
racisme/rechts-extremisme. Ten behoeve van deelstudie twee kon gebruik ge- 
maakt worden van de veelvuldige contacten die we in de loop der jaren met 
vertegenwoordigers van de verschillende media hebben gehad. Inzichten over 
journalistieke benaderingswijzen van extreem-rechts zijn mede tijdens ge- 
sprekken met joumalisten ontstaan en getoetst. De analyse van effecten die 
deze benaderingswijzen kunnen hebben op extreem-rechts berust mede op 



Inleiding 



overleg ter zake met de Binnenlandse Veiligheidsdienst en met andere waar- 

neraers. 

Wat internet betreft, ruwe data voor dit deelonderzoek waxen in veel mindere 

mate voorhanden en moesten dus door ons zelf via intensief en nauwgezet 

'surfen' verzameld worden. De gegevens die geanalyseerd worden dateren, door 

de aard van het medium, van wat recentere datum (met name tweede helft van 

de jar en "90) dan die in de eerste twee deelstudies. 

Voorts is voor alle deelstudies gebruik gemaakt van binnen- en vooral buiten- 

landse wetenschappelijke literatuur (voorzover aanwezig) over de relatie tussen 

media en racisme/extreem-rechts als ook van nota's, artikelen en brochures 

van meer of minder wetenschappelijke aard. 



Media en racistische voorvallen 



2 Media en racistische voorvallen 



2.1 Inleiding 

Turken weggepest uit Urk, Shoarmazaak sluit deuren, Vmchteling zit tussen 
de hakenkruisen, Rechts overvalt tentenkamp vluchtelingen, Asielcentrum 
bewaakt na dreiging met brandstichting, Moskeebrand gesticht, Brand mos- 
kee lijkt aanslag, Panden beklad met hakenkruisen, Neonazi's aangehouden 
voor mishandeling, Roep om hardere straffen tegen racisme, Rechter veroor- 
deelt agres sieve skinheads tot eel straffen. 

Zie hier een kleine greep uit de krantenkoppen van artikelen die de laatste ja- 
ren verschenen zijn over racistische en extreem-rechtse (gewelddadige) voor- 
vallen. Deze verschijnselen zijn in de jaren negentig sterk in de belangstelling 
komen te staan. Dit komt onder andere tot uiting in de ruime aandacht die de 
nieuwsmedia eraan besteden. 

Racistisch geweld, wat weten we er eigenlijk van? Tot voor kort niet zo bar 
veel, want naar dit verschijnsel is in Nederland maar weinig wetenschappelijk 
onderzoek gedaan. 1 Maar als gevolg van de recent toegenomen betekenis van 
het probleem in kwestie, zowel in Nederland als a ok elders, is de onderzoeks- 
matige aandacht gegroeid, Een belangrijke exponent is de dissertatie van Witte 
(1995}, waarin de overheidsreacties op racistisch geweld in Engeland, Frank- 
rijk en Nederland met elkaar worden vergeleken. Een verwant onderzoek is De 
staat paraat? (Van Donselaar, 1995), waarin de reacties van overheden op ui- 
tingen van rechts-extremisme en racisme in vijf West-Europese landen onder 
de loep zijn genomen. Beide studies waren primair gericht op voraien van over- 
heidsrespons. Het onderzoek De staat paraat? werd verricht in opdracht van 
het ministerie van Binnenlandse Zaken. Dit departement gaf in 1993 opdracht 
om de stand van kennis over rechts-extremisme in Nederland in kaart te bren- 
gen. Initiatiefhemer binnen het ministerie was de Binnenlandse Veiligheids- 
dienst. De resultaten werden gepubliceerd in Extreem-rechts; aanhang t geweld 
en onderzoek (Buijs & Van Donselaar, 1994). In deze studie wordt onder meer 
aandacht besteed aan de taaie afbakenings- en defmieringsproblemen die zich 
voordoen bij de benadering van de verschijnselen racistische, extreem-rechtse 
(gewelddadige) voorvallen. Deze problemen betreffen met name het onder- 
scheid tussen racisme en extreem-rechts, het onderscheid tussen gewelddadig 
en niet-geweiddadig, alsmede het verschijnsel dat bij de meeste incidenten het 
daderschap onbekend blijft, zodat men vaak in het ongewisse bUjft over rootie- 
ven en achtergronden. Deze afbakeningsproblematiek is niet exclusief voor de 
wetenschap, maar is ook relevant voor de pohtie, justitie en - zoals in dit 
hoofdstuk zaJ. worden belicht - voor de joumalistieke beroepspraktijk. 



Zie Groenendijk, 1990 en Van Donselaar, 1993. 



Media en racistische voorvaUen 



TrOUW D1NSDAG 3 1 MAART 7998 



Binnei 



Shoarmazaak sluit deuren 

Vol gens burgemeester Urk waren rellen geen racisme 



'■'an een r>n,ri»/ vwsfaggeeftrers 
URK - De Turfcw gemeenschap Is 
jmtt eergevoelig" en de Urkse 
9 ernrenicbap J* ,A0m op elkaar 
betrokken". S. Veninga, borge- 
meester ran Urk. donkt flat 'cuk 
uiurverschillen' de rellen In de hm- 
nenstad hebben verooraaaki. Op 
een persronferflntic sprak Venin- 
ga gisteren su«?nde woorden, 
pplpsiingen had hrj niet. 

D* ageiwen van (Je srioarmajajk 
'Shalom' op Urk, n» afgelopen zs- 
terdag hewge rellen urlbralten, Iwb- 
ben il we! duidekjke ccrxlus-cs ]e- 
iiokk^n' z* sluiten nun task, Voigens 
woordvoerderS. Alan is de opstellmg 
van vwl Urker jongerenle gewetdda- 
dig en terfiwhminensnd. , ,Urfc is voor 
ni, afgdopen", aldui Afan. 
mj sndenlarK) waren eral inciclcnten, 
zaterdagavond barstte de bom. 
MDoguit een tiental longeren. ki 
scbatte polriirxhel B tm Eewijk ou- 
tereft, trarirrtlen de sboarmaiaak le 
■.'ernieleii. Omdat ac polibe wist rial 
n rollen konden komen, aldus nag 
sreeds Van Eewijk. waren w voldoen- 
de agenten op de been om <fe begm- 
nende vedUfsnjj" fn de laalt in de 
bent id snwen. Button de zaak slon- 
den netzelfde moment editer al hon- 
rierden mensfln klaar. Om Ee kijken. 
zeggcn Veninga en Van Eewijk Qm 
de Urkse jongeren te sleonen, zeg- 
gen bewoners van de hinnenstad, 
dug heiaas steed s mew aars heme an 
verniHingran tifdens uttgaanHvon- 
den gewend raken. 
D* pofitie pakte dne Urkse jongem 
ran 17,18 en t9 jaar wegenr opailij- 
ke geweldpkging Op. De cr>e gOQi- 
den met bieritejes en stolen naar de 
leak- Van Eewijk veiwadit nog meer 
aanhoudingen te kunnen doen. 
rnaar juisr orrwal de toegestroomde 
mensenmawa hinnen wrn mum van 
ttjd to grool wk valt hel de polib'e 
rrsoeHrjk de Vhte' raddraaiers ta pak- 
fcsi. Want datr water- Van E*»wjk en 
Veninga net ^istrjren rserend over 
ik de dadets van drt *«k*nd vw- 
men maar een kleine groep. Sefang- 
nU« nog, hun actieduidt nielop een 
iinjitureeil probleem en leter met op 
d:Hnminalie van buiienianders door 
de jong^fsfl uit Urk ,,ln hel lurmjll 
zi|n vvel raci^tiche uthngen rjedaan 
Caar most jtfltroe zicb ever tiuigwi", 
gntweek Veniitg* handirj 
In oesprekken met inwarrers worcten 



ook andere oofrakBi ger»«™l , Voor 
dejongerenvan Urk-dehelflvande 
1 5- 000 irtwonrjrs is janger dan 24 
fist- zijn er te weinlg femegen en 
caf«, endanks dat hiet al lange tifd 
om wordt gevraagd, Veel gehang op 
strajit dm, en in dt zomer up het 
strand, wast net aan het eind van de 
dag aftijd wemett van net glas Om 
de;e berg van kapotW bierilesjes M 
voorkomeni. verardotoneerde de poli- 
tic een glasverbod, maar voH nelpt 
dil nitt. Wcnsen urt Urk accepteren 
nou eenmaaf geen gejag, anaryseen 
een man die vfakblj 'Shskjrn' woont. 
dat is OOk d-l Weekend wen rjeble- 
bed. 

Todi verortderileldeiri de wee wte- 
genwofjrrijgefs van net wettelijk ge- 
zag op de pefsconferenlie dat dit 
conilia tot een ult dc hand gjelopen 
yete [ossein erikele jongeren en de 
Turks? eigenaren van de shoarma- 
zaak bep«kt blijft- Al Locn dcze Turk' 
te femilie znh dregde le gain v*ni' 
gen. kvsam het lot inddenten tern 
weid de voofptii «n fc*sf aangere- 
den, daarna was er een wat ondujde- 
■ijVe aanrijding op straat, vorvplgens 
w«rd dezertoe voorpua nog een keef 
vemieid, en kreeg een meisje git Lfr* 
vF^rkcTirig met eon lid van de bewustE 
Turkje Familie, „Met die reiatie gin- 
gen andcren itch bemoeien". wee! 
Van Eewijk. „wi/ hebbenvaek met de 
familie en met langeren gepraak 
maar komden drt niet voorkOfnen." 
Burgemeester Veninga, die bena- 
drukle zelf ook , , niet van Urk" tezijn, 



if ervBn overtuigd dai iniegratid van 
buitenl£nders in Urk wel degelijk kan. 
Hij erkende dat zo'n integratiepnjcss 
vaak met hcwlen en stoten verloopt, 
en verwachtte gistermiddag nog dat 
de iamriie zonder pnoblemen oinnen 
ujri gemeentegnerKen zou kunnen 
leven en vertiopen. Toen was nog 
met bekenddat de eigenafen van 
'Shalom* de tent sruten. 
,,WiJ hebben nog een eilandcuh 
luuur". stelde Veninga gisteren. . in- 
woners van Urk zijn solidaii en als ef 
dan eenvi|and van boiren komt, ont- 
staar de neigmg zish op de vreemde 



le nchten. Iklan rrteedhte* nietvooi- 

stelSen dat deseretlen met rets anderS 
te ma ken hebben dan met de gebmi- 
ketijke spanning die Nj dit soort Cu& 
tuuffvefKri'lten hoorL' r 
Bovendien gaat deze bcuokkenhs'd 
vplgens Veninga met nieuwsgiergig- 
hetd gepMnd. JUtegaal hier els een 
bpend w uijrt|e »ond. ViJfhondefvJ 
mensen hebben nen me-b»kkie." 
Vandaaf. west de burgemetster. wa- 
ren hunderderi rnensvn direct tier 
plekkc toen net begon ,2s hadden 
in tamiirekring al gezegd dat er later 
op de avond wat te beieven wel." 



Media en racistische voorvallen 



In 1997 verschenen twee verslagen van studies die eveneens in opdracht van 
de BVD werden uitgevoerd: Het zijn dnze feesten: jeugdculturen en geweid te- 
gen allochtonen in Nederland (Schoppen, 1997) en Racistisch geweid in Neder- 
land: aard en onwang, strafrechtetijke afdoening, dadertypen (Bol & Wiersma, 
1997). De vraag hoe allochtonen reageren op racistisch geweid was onderwerp 
van een explorerend onderzoek van Van Donselaar, Readies op racistisch ge- 
weid; net perspectief van allochtonen (1996). Tenslotte moet hier worden ge- 
noemd het meer journalistiek georienteerde Racisme als leerzaam incident 
(Bais, 1995), waarin vijf casus van racistische geweldpleging worden beschre- 

ven. 

Uit al deze studies kan worden afgeleid dat de rol van de nieuwsmedia bij ra- 
cistisch geweid een factor van betekenis is. Weten we van allerlei aspecten van 
racistisch geweid inmiddels meer, de relatie tussen racistisch geweid en de 
media is voor een belangrijk deel terra incognita. 

In het buitenland is specifiek aan deze relatie aandacht besteed door Bj0rgo. 
In Rote of the media in racist violence (1993) brengt hij in kaart welke effecten 
publiciteit kan hebben op racistisch geweid en racistische en extreem-rechtse 
groeperingen in Scandinavie. Daarbij baseert hij zich op de wetenschappelijke 
literatuur over 'terrorisme en media', aismede op de visie die daders van racis- 
tisch geweid zelf geven op hun relatie met de media. Uit hun uitlatingen des- 
tilleert hij een aantal patronen, die hij vervolgens ordent in een typologie van 
effecten die publiciteit over racistisch en extreem-rechts geweid tot gevolg kan 
hebben. Deze verdeelt Bjsrgo weer verder onder in effecten die een stimuleren- 
de ('aggravating') en effecten die een remmende {Vestrainmg') werking hebben. 
Zijn typologie bevat vijf stimulerende en vier remmende effecten, die hieronder 
kort zullen worden toegelicht. 2 

2.1.1 Stimulerende effecten 

Imitatie-effect (the contagion effect} 

Net zoals bij bommeldingen, kan van publiciteit voor racistisch /extreem-rechts 
geweid een 'aanstekelijke' werking uitgaan; publicitaire aandacht kan leiden 
tot imitatiegedrag of navolging. 'Individuals or groups read, hear and, especi- 
ally, see on TV that such acts have taken place elsewhere, and note the great 
resonance this creates in the media. This gives rise to the idea of doing some- 
thing similar (...).' 

Het imitatie-effect hoeft niet beperkt te blijven tot georganiseerde extreem- 
rechtse groeperingen, maar kan ook optreden onder jongeren zonder rechts- 
extremistische achtergrond, die uit verveling en op een idee gebracht door de 
publiciteit het slechte voorbeeld volgen. 

Beloningseffect (the status enhancement effect} 

De behoefte ora op te vallen bij de media en 'opgemerkt' te worden in de maat- 
schappij (status enhancement) is bij veel aanslagen op migranten en asielzoe- 
kers een belangrijk motief. Publiciteit vormt voor daders als het ware een belo- 
ning: door het plegen van geweid krijgen zij de aandacht die zij wensen. Ook 



^ Zie Bjorgo, 1993: 96-1 12. Zie ook Bjargo, 1997b: 247-271. 



IP Media en racistische voorvallen 



voor dit effect geldt dat het zich zowel voor kan doen onder georganiseerde 
groepen als onder niet-georganiseerde, niet-raristische individuen. 

Anticipatie-effect (the anticipation effect) 

Veel aandacht in de media voor, met name dramatische, aanslagen kan het 
idee doen postvatten dat er sprake is van een trend en dat men rekening moet 
houden met de mogelijkheid dat er nog meer aanslagen zullen komen. Op die 
manier kan het gebeuren dat journalisten, die anticiperen op meer, aieuwe 
voorvallen in dit licht gaan interpreteren, ook als dat niet gerechtvaardigd is. 
Dit kan indirect leiden tot bevordering van het imitatie- en het beloningseffect. 

Rekruteringseffect (organisation building effect) 

Berichtgeving over extreem-rechts en racistisch geweld kan fungeren als gratis 
'reclame'. De publiciteit kan potentieel ge'interesseerden attenderen op het be- 
staan van racistische en extreem-rechtse organisaties en hen doen besluiten 
zich aan te melden: media als wervingskanaal. Daarnaast kan veel negatieve 
publiciteit over deze organisaties leiden tot een versterking van het zogenaam- 
de 'wij-gevoel', de onderlinge banden tussen de leden kunnen worden ver- 
stevigd. 

Versterking angstgevoeUnseffect (the terror dissemination effect) 

Publiciteit over racistische en extreem-rechtse gewelddadige incidenten kan 
het effect van dit soort incidenten versterken. Zij kan leiden tot paniek en 
angst onder (potentiele) slachtoffers en daajmaast ook onder hen die zich iden- 
tifkeren met de slachtoffers. Angst en intimidatie onder allochtonen is vaak 
precies wat daders met hun extreem-rechtse acties willen bereiken. Publiciteit 
kan dit effect in de hand werken, 3 

2,1.2 Remmende effecten 

Sociale sanctie-effect (punishment effect) 

In sommige gevallen kan veroordelende publiciteit tot gevolg hebben dat de 
daders zich de ernst van hun daden realiseren en spijt krijgen of zelfs publie- 
kelijk afstand nemen van wat ze gedaan hebben. Berichtgeving in de media 
fungeert op dat moment als een negatieve sociale sanctie. 

Ontmaskeringseffect (disclosure effect) 

Goed geinformeerde onderzoeksjoumalistiek kan leiden tot het lamleggen of 
zelfs het vernietigen van gewelddadige organisaties door het onthullen van 
zaken die de groep zelf het liefst verborgen zou houden. 

Tegen-mobilisatie-effect (counter-mobilisation effect) 

Berichtgeving in de media kan de publieke opinie zo beinvloeden dat mensen 
zich tegen deze vormen van geweld gaan afzetten; publiciteit kan tegenbewe- 
gingen mobiliseren. Op die manier kunnen reacties tegen gewelddadige racis- 
tische trends in gang worden gezet. 



Zie ook Reacties op racistisch geweld (Van Donselaar, 1996). 



Media en racistische voorvallen 



11 



Educatie-effect {educational effect} 

Feitelijke informatie en een publiek debat over de aard, achtergronden en 
gevolgen van racistisch en extreem-rechts geweld kunnen een bijdrage vormen 
in de bestrijding van vijandige opvattingen over en gewelddadig gedrag jegens 
migranten. 

De typologie van Bji^rgo schematise*! weergegeven; 



Media-effecten op racistisch en extreem-rechts geweld 



Stimulerende effecten 

• imitatie 

• beloning 

• anticipatie 

• rekrutering 

• versterking angstgevoelens 



Rernmende effecten 

• soeiale sanctie 

• ontmaskering 

• tegen-mobilisatie 

• educatie 



Bjsrgo richf zich hoafdzakelijk op racistisch geweld in zijn visie, dat wil zeggen: 
op geweld gericht tegen migranten en asielzoekers. Een aanslag op een au- 
tochtone burgemeester die zich heeft ingezet voor asielzoekersopvang in zijn 
gemeente valt daarmee dus buiten zijn onderzoek. Geweld met een extreem- 
rechts karakter maar gericht tegen niet-allochtone doelwitten, willen wij echter 
wel in ons onderzoek betrekken. Bjorgo's typologie behoeft dan ook enige ver- 
fijning om haar toe te kunnen passen op de relatie tussen media en racistisch 
en extreem-rechts geweld in Nederland. 

Zo kan bet organisation building effect gesplitst worden in twee aparte effecten, 
namelijk een 'rekruteringseffect' en een 'versterking van het wij-gevoel'-effect. 
Bjorgo geeft deze twee effecten zelf wel aan, maar voegt ze samen tot een. Het 
gaat hier echter om twee effecten die zich in principe zelfstandig voor kunnen 
doen en daarom ook beter apart in de typologie vermeld kunnen worden. 
Ook binnen het disclosure effect kan men twee vormen onderscheiden. Zo kan 
er sprake zijn van een extern en een intern 'onthullingseffect*. Van een extern 
effect is sprake als berichtgeving over de betrokkenheid van rechts-extremis- 
tische organisaties bij extreem-rechtse geweldaanslagen, potentiele aanhan- 
gers afschrikt om lid te worden of om op de partij te stemmen. Van een intern 
effect is sprake wanneer publiciteit over betrokkenheid bij extreem-rechts ge- 
weld leidt tot verdeeldheid en instabillteit binnen de organisaties zelf (de te- 
genhanger dus van het 'versterking van het wij-gevoel'-effect). 



12 



Media en racistische voorvallen 



Een laatste verfijning betreft het counter-mobilisation effect. Dit effect kan 
nader onderscheiden worden in: 

1 . mobilisatie van de politiek; 

2. massamobilisatie; 

3. mobilisatie ter bevordering van het opsporen van daders. 

Het eerste effect treedt op wanneer racistisch en extreem-rechts geweld door 
de aandacht in de media als probleem onderkend worden en op die manier op 
de pohtieke agenda belandt, waarmee het probleem een politiek issue wordt. 
Met het massamobilisatie-effect bedoelen we dat aandacht in de media voor 
het onderwerp de publieke opinie kan beinvloeden en wellicht op die manier 
ervoor kan zorgen dat men zich tegen deze vormen van geweld gaat verzetten. 
Het laatste effect, 'het opsporingseffect' r is een vorm van mobilisatie waarbij 
het publiek wordt aangespoord te helpen bij het zoeken naar de daders 
('opsporing verzocht"). 

De aangepaste typologie is schematisch weergegeven in 'Media-effecten op 
racistisch en extreem-rechts geweld'. 



Media-effecten op racistisch en extreem-rechts geweld 



Stimulerende effecten 

• imitatie 

• beloning 

• anticipatie 

• rekrutering 

• versterking wij-gevoel 

• versterking angstgevoelens 



Rernmende effecten 

• sociale sanctie 

• externe ontmaskering 

• interne ontmaskering 

• mobilisatie van de politiek 

• massamobilisatie 

• mobilisatie voor opsporing 

• educatie 



2.2 Journalisten aan het woord 



Berichtgeving over racistisch en extreem-rechts geweld kan dus allerlei effec- 
ten hebben op het publiek f op daders en op racistische/ extreem-reehtse orga- 
nisaties. Deze effecten kunnen op hun beurt weer van invloed zijn op de aard 
en omvang van nieuwe gewelddadige incidenten. 



Media en raeistische voorvallen 



13 



In dit deel van de monitor proberen we de visies van joumalisten op de relatie 
tussen media en geweld te achterhalen. Zijn zij zich bewust van deze relatie; 
welke effecten heeft berichtgeving, naar hun oordeel, op racistisch en extreem- 
rechts geweld; in hoeverre houden zij rekening met deze effecten en hoe doen 
ze dat? 

Om deze vragen te kunnen beantwoorden hebben we gesprekken gevoerd met 
achttien joumalisten, die gespecialiseerd zijn in het volgen van racisme en 
rechts-extremisme. De joumalisten met wie we spraken werken bij actualitei- 
tenrubrieken van televisie en radio, landelijke en region ale dagbladen en 
week/opiniebladen. Het betreft verslaggevers, redacteuren maar ook bureau - 
chefs en commentatoren. De respondenten zijn dus op uiteenlopende manie- 
ren bij de nieuwsmedia betrokken. 

Herkomst geinterviewde joumalisten 



Krant 


TV 


Radio 


Weekbiad 


• Trouw 


• NOVA 


• Hier en 


• Nieuwe Revu 


• Volkskrant 


• RTL-nieuws 


Nu 


• Vrij Neder- 


• De Stem 


• KRO's Brand- 




land 


■ Tubantia 


punt 






• Nieuwsblad van het 








Noorden 








• Algemeen Dagtalad 








• NRC Handelsblad 








• PZC 








• Parool 








* De Gooi-/en Eemlander 









Ons doel was een eerste verkenning van door Nederlandse joumalisten ge- 
hanteerde benaderingswijzen van publiceren over extreem-rechts en racistisch 
geweld. De aangepaste typologie van Bjargo diende bij het in kaart brengen 
van deze benaderingswijzen als uitgangspunt. We stelden een vragenlijst sa- 
men, waarin de effecten in de vorm van stellingen aan de joumalisten ter be- 
commentariering werden voorgelegd. Op die manier achterhaalden we in hoe- 
verre joumalisten de effecten uit de (aangepaste) typologie van BJOTgo onder- 
kennen en daarmee bij hun werkzaamheden rekening houden. Daamaast 
vroegen we de joumalisten ook welke andere effecten naar hun mening onder- 
scheiden kunnen worden. 

Voordat we de joumalisten hierover aan het woord laten, staan we echter eerst 
shl bij hun visie op de nieuwswaaxde en nieuwsinflatie van racistisch en ex- 
treem-rechts geweld. Voorafgaand aan de journalistieke afweging hoe men over 
deze vormen van geweld moet bench ten, doet zich namelijk eerst de vraag voor 
of men erover moet berichten. Heeft racistisch en extreem-rechts geweld altijd 
'nieuwswaarde'? Wanneer wel en wanneer niet? Zijn alle raeistische en rechts- 
extreme geweld dadigheden 'nieuws 1 ; welke wel en welke niet? Laten we, met 
andere woorden, eens een blik werpen op de criteria aan de hand waarvan de 
geinterviewde joumalisten besluiten het onderwerp aan de orde te stellen, het 
tot hieuws' bestempelen. 



14 Media en racistische voorvallen 



2.2.1 Nieuwswaarde en selectie van net nieuws 

Uit de antwoorden van de joumalisten blijkt dat zij racistisch en extreem- 
rechts geweld vooral nieuwswaardig vinden omdat het ! anders is dan anders'. 
Andere verklaringen die voor de nieuwswaardigheid worden aangevoerd zijn, 
dat het geweld 'gevaarlijk', 'bedreigend', 'schokkend' en 'onvoorspelbaar' is. 
Deze antwoorden zijn vrij algemeen, omdat ze gelden voor alle vormen van ge- 
weld. Zoals een van de joumalisten het stelt: 

Het is een maatschappelijk probleem. Bovendien heeft geweld altijd een 
hoge nieuwswaarde, maakt niet uit waar het vandaan komt. 

De vraag blijft dus waarom extreem-rechts geweld in het bijzonder nieuws- 
waarde heeft. Een belangrijke reden die de joumalisten daarvoor geven is het 
verleden dat aan extreem- rechts geweld kleeft. Een van hen: 

...bovendien vind ik gewoon heel duidelijk dat Nederland in '40- '45 aan den 
lijve heeft ondervonden wat extreem-rechts geweld is en waar dat toe kan 
leiden. Ik denk dat die overwegingen een belangrijke rol spelen. 

Ook de toename van racistisch en extreem-rechts geweld wordt als reden ge- 
noemd. Veel joumalisten vinden dit een problematische ontwikkeling en een 
gevaar voor samenleving, democratic en rechtsorde. Een mogelijkheid om die 
ontwikkeling enigszins tegen te houden is volgens een aantal joumalisten om 
extreem-reehtse politieke partijen klein te houden. Extreem-rechts geweld 
wordt volgens die joumalisten dan ook met name nieuwswaardig op het mo- 
ment dat er verkiezingen voor de deur staan. 

Het heeft soms een hoge nieuwswaarde. In verkie2ingstijd, als zo'n partij 
dreigt te groeien> dan krijgt het plotseling nieuwswaarde vind ik. In tijden 
van luwte meet je er niet al te veel aandacht aan besteden. 

Het oordeel over de nieuwswaarde van een incident wordt mede bepaald door 
andere criteria. Een van de ondervraagde televisiejoumalisten zegt daarover 
het volgende: 

Dan komen er een heleboel overwegingen bij, die buitengewoon lastig in 
schema's zijn onder te brengen, zoals alle joumalistieke selectie schema's 
mQeilijk in criteria onder te brengen zijn. Het is elke keer weer een nieuwe 
afweging van soms wel tien factoren waarbij de een dan weer zwaarder 
wordt gewogen dan de ander. Daar zitten hele triviale dingen in bijvoor- 
beeld 'hoeveel nieuws is er?', 'is er plaats voor?', 'hebben we er mensen 
voor?' Als er weinig nieuws is op een dag zal er meer over gepubliceerd 
worden. Het is een fictie om bij nieuwskeuzes te denken dat er vaststaande 
criteria zijn. 

Een televisiejournaiist zegt in dit verband dat er een onderscheid te maken is 
tussen het medium krant en het medium televisie: 

Het is een groot verschil of je voor een krant werkt of een programma 
maakt zoals wij maken. Als je voor een krant werkt dan kan je veel meer 
met achtergronden schrijven. Wat wij doen is veel directer, maar de drem- 



Media en racistische voorvallen 15 



pel ligt ook veel hoger. Als je nou naar onze belangrijkste uitzending kijkt 
(...}, daar zitten misschien tien, elf, twaalf onderwerpen in, terwijl in kran- 
ten staan er misschien 200. Bij ons gaat dus iets, zoals dat heet, veel eer- 
der over de rand. De selectie is veel zwaarder, Bij de krant kun je altijd nog 
besluiten iets klein, ver weg te zetten en dat ligt bij ons natuurlijk heel an- 
ders. 

Ook praktische zaken als 'hoeveel mensen zijn er beschikbaar?' en bij televisie 
'is er beeldmateriaal beschikbaar* kunnen bij de afwegmg om wel of geen ver- 
slag van een racistisch of extreem-rechts incident een rol spelen. Dit zijn ove- 
rigens algemene criteria; ze gelden voor al het nieuws en niet voor berichtge- 
ving over racistisch en extreem-rechts geweld in het bijzonder. 

Een nieuwsmedium is een 'snel' medium; van nieuwsfeiten moet meestal on- 
der flinke tijdsdruk ver slag worden gedaan. 

Joumalistiek is een heel opportunistisch vak. We hebben elke dag een 
enorm aanbod aan nieuws. En wij, helemaal als middagkrant, hebben 
maar een paar uur om die selectie te maken, een paar uur om te kiezen 
wat nou wel en wat nou niet de krant haalt. Dat is een opportunistische 
bezigheid. Dat gaat snel, dat gaat met relatief heel weinig overleg. 

Met name in de berichtgevende joumalistiek is er weinig tijd om feiten en 
achtergronden te controleren; de kans op interpretatiefouten wordt vergroot 
onder invloed van de tijdsdruk, 

... er zijn in het verleden best gevallen geweest waarvan je achteraf dacht 
'god t dat hadden we anders moeten doen', maar dan is het te laat, het 
heeft al in de krant gestaan, (...) Het moet vanmiddag in de krant, want 
morgen hoeft dat niet meer, dan is het gebeurd. En wij kunnen praktisch 
gesproken maar tussen 9 en half 2 dingen checken en voor de eerste editie 
tussen 9 en half 12. Dat is kort, hoort 

Hierin lijkt de (middag) krant te verschiHen met de actualiteitenuitzending fs 
avonds) op televisie. 

Wij hebben de tijd! Avondbladen niet. Als iets 's ochtends bekend wordt... 
Zij gaan om 1 1.00 uur al dicht Die plaatsen dan een verhaal en als je dan 
de volgende dag Leest hoe de toedracht is, dan slaat zo'n krant zich ver- 
moedelijk voor de kop en wij zijn dan erg blij dat we het gelukkig niet ge- 
daan hebben, 

Zowel avondrubrieken op televisie als avondedities van de, krant moeten het 
actuele nieuws van die dag verslaan. Middagkranten (of avondbladen) hebben 
daarvoor echter minder tijd (deadline is eerder) dan actualiteitenprogrEimma's 
die 's avonds worden uitgezonden, Daardoor is de kans dat een zeer actueel 
incident verkeerd geinterpreteerd wordt bij de krant groter. Televisie daarente- 
gen heeft op het publiek een veel grotere 'impact'. Wanneer dus op televisie 
een gewelddadig incident ten onrechte als racistisch of extreem-rechts wordt 
gepresenteerd, dan is het effect hiervan veel groter, 



Media en racistische voorvallen 1 5 



pel ligt ook veel hoger. Als je nou naar onze belangrijkste uitzending kijkt 
(,..), daar zitten misschien tien, elf, twaalf onderwerpen in, terwijl in kran- 
ten staan er misschien 200. Bij ons gaat dus iets, zoals dat heet, veel eer- 
der over de rand. De selectie is veel zwaarder, Bij de krant kun je altijd nog 
besluiten iets klein, ver weg te zetten en dat ligt bij ons natuurlijk heel an- 
ders. 

Ook praktische zaken als 'hoeveel mensen zijn er beschikbaar?' en bij televisie 
'is er beeldmateriaal beschikbaar' kunnen bij de afweging om wel of geen ver- 
slag van een racistisch of extreem-rechts incident een rol spelen. Dit zijn ove- 
rigens algemene criteria; ze gelden voor al het nieuws en niet voor berichtge- 
ving over racistisch en extreem-rechts geweld in het bijzonder. 

Een nieuwsmedium is een 'snel' medium; van nieuwsfeiten moet meestal on- 
der flinke tijdsdruk verslag worden gedaan. 

Joumalistiek is een heel opportunistisch vak. We hebben elke dag een 
enorm aanbod aan nieuws. En wij, helemaal als middagkrant, hebben 
maar een paar uur om die selectie te maken, een paar uur om te kiezen 
wat nou wel en wat nou niet de krant haalt. Dat is een opportunistische 
bezigheid, Dat gaat snel, dat gaat met relatief heel weinig overleg. 

Met name in de berichtgevende joumalistiek is er weinig tijd om feiten en 
achtergronden te controleren; de kans op interpretatiefcuten wordt vergroot 
onder invloed van de tijdsdruk. 

... er zijn in het verleden best gevallen geweest waarvan je achteraf dacht 
'god, dat hadden we anders moeten doen', rnaar dan is het te laat, het 
heeft al in de krant gestaan. (...) Het moet vanmiddag in de krant, want 
morgen hoeft dat niet meer, dan is het gebeurd. En wij kunnen praktisch 
gesproken maar tussen 9 en half 2 dingen checken en voor de eerste editie 
tussen 9 en half 12. Dat is kort, hoor! 

Hierin lijkt de (middag) krant te verschillen met de actualiteitenuitzending ('s 
avonds) op televisie. 

Wij hebben de tijd! Avondbladen niet. Als iets 's ochtends bekend wordt... 
Zij gaan om 1 1.00 uur al dicht. Die plaatsen dan een verhaal en als je dan 
de volgende dag leest hoe de toedracht is, dan slaat zo'n krant zich ver- 
moedelijk voor de kop en wij zijn dan erg blij dat we het gelukkig niet ge- 
daan hebben. 

Zowel avondrubrieken op televisie als avondedities van de, krant moeten het 
actuele nieuws van die dag verslaan. Middagkranten (of avondbladen) hebben 
daarvoor echter minder tijd (deadline is eerder) dan actualiteitenprogramma's 
die 's avonds worden uitgezonden. Daardoor is de kans dat een zeer actueel 
incident verkeerd geinterpreteerd wordt bij de krant groter. Televisie daarente- 
gen heeft op het publiek een veel grotere 'impact". Wanneer dus op televisie 
een gewelddadig incident ten onrechte als racistisch of extreem-rechts wordt 
gepresenteerd, dan is het effect hiervan veel groter. 



16 Media en racistische voorvallen 



De aard van het incident is eveneens belangrijk bij de selectie van het nieuws. 
Een van de ondervraagden: 

Het is belangrijk de joumalistieke attentiewaarde goed in de gaten te har- 
den. Hoe plaatselijker het incident, des te 'verder' plaatst men het in de 
krant. Uiteraard moet de mate van geweld hierbij worden betrokken. De 
praktijk van alle dag wijst. uit dat het bekladden van een muur met swasti- 
ka's (bijvoorbeeld), niet zelden simpel kwajongenswerk blijkt te zijn, waar 
niet eens een politieke organisatie achter schuilt. Dat soort dingen moet 
worden meegewogen bij het bepalen van de plaats die een bericht en /of 
foto in de krant krijgt. 

Verschillende journalisten zeiden een bekladding (te gen wo or dig) minder 
nieuwswaardig te vinden dan een bomaanslag of een brand in een asielzoe- 
kerscentrum. Door de toename van het aantal bekladdingen de afgelopen ja- 
ren, lijkt de aandacht van de media hiervoor te verslappen. 

Nieuwswaarde kan aan 'infiatie' onderhevig zijn. Zoals uit de vorige paragraaf 
bleek, kan de toename van racistisch en extreem-rechts geweld een afname 
van de aandacht die de media eraan geven tot gevolg hebben. Begin jaren '80 
was extreem-rechts en racistisch geweld als verschijnsel bijzonder nieuws- 
waardig, omdat het samenviel met Janmaats intrede in het parlement (1982) 
en de moord op Kerwin Duijnmeijer (1983). In de jaren ^0 komen racistische 
aanslagen veel frequenter voor; met name vanaf 1992 is er een duidelijke toe- 
name te zien in het aantal gewelddadige voorvallen van racistische aard. Net 
als bij elk ander verschijnsel dat veelvuldig voorkomt, kan dat leiden tot infla- 
tie van de nieuwswaarde. Een racistische bekladding zou in 1970 overal 'voor- 
pagina'-nieuws zijn geweest, terwijl nu vaak niet eens overwogen wordt om van 
iets dergelijks nog bericht te doen. 

Deze vorm van gewenning is duidelijk terug te zien als we de berichtgeving over 
de aanslagen op een moskee in 1992 (Amersfoort) en in 1995 (Den Haag) met 
elkaar vergelijken. In 1992 werd de aanslag op de moskee in Amersfoort nog als 
zeer sehokkend ervaren. Dat resulteerde in bijzonder veel pubMciteit in de me- 
dia. De aanslag op de nieawe moskee in Transvaal te Den Haag drie jaar later 
kreeg echter beduidend minder aandacht (alleen regionaal), terwijl de schade 
hier aanmerkeb'jk groter was dan bij de brandstichting in Amersfoort. 
Volgens Buijs & Van Donselaar vertoont mediaberichtgeving 'de tendens om 
extra aandacht te besteden aan spectaculaire gebeurtenissen en de aandacht 
voor terugkerende, identieke voorvallen te vermin deren'. 4 Dit kan tot gevolg 
hebben dat door de infiatie van de nieuwswaarde, alleen de zwaardere racisti- 
sche aanslagen nog het nieuws halen. 

We legden de journalisten de vraag voor of toename van rechts-extremistisch/ 
racistisch geweld hun oordeel over de nieuwswaarde ervan beinvloedt. Dat in- 
flatie zich voordoet wordt over het algemeen door de journalisten bevestigd; 
zodra iets 'gewoon' wordt is het geen nieuws meer. Relatief lichte vormen van 
geweldpleging, zoals bekladdingen, dreigbrieven en andere vormen van intimi- 



Buijs & Van Donselaar, 1994: 100. 



Media en racistische voorvallen 17 



datie, zijn volgens de journalisten gevoeliger voor deze inflatie dan 'cent' ge- 
weld, bijvoorbeeld een bomaanslag. 

(...) Nu moet er toch wel echt geweld aan de orde zijn, een bommetje of een 
schiet- of knuppelpartijtje. Als mensen daadwerkelijk bedreigd zij n en in 
gevaar komen. 

Veelvoarkomend nieuws ten aanzien van extreem-rechts geweld wordt sneller 
verplaatst naar de achtergrond. Dat hoeft niet in te houden dat het verdwijnt. 
Vaak krijgt het nieuwsbericht een minder in het oog springende plaats toebe- 
deeld. Het verschijnsel zelf daarentegen wordt in de media steeds meer voor- 
zien van achtergrondverhalen en commentaren. 

ZoaJs gezegd, hebben we de aangepaste typologie van Bjorgo over media- 
effecten, in de vorm van stellingen voorgelegd aan de journalisten. Daarbij 
vroegen we hen telkens of ze het bedoelde effect onderkenden en in hoeverre 
en op welke manier ze daarmee bij hun berichtgeving rekening hielden. Een 
aantal effecten behandelen we gecombineerd. 

2.2.2 Stimulerende effecten 

Het imitatie-effect 

Net zoals er van publiciteit over bommeldingen een aanstekelijke werking uit 
kan gaan, geldt ook voor racistische en extreem-rechtse aanslagen dat aan- 
dacht in de media hiervoor kan leiden tot imitatiegedrag, De White Power golf, 
die in 1993 in Waalwijk begon en zich vervoigens maandenlang over het hele 
land uitbreidde, vormt een treffende illustratie van dit effect. Het betrof een 
nieuw soort racistische bedreiging, waarbij massaal dreigbrieven werden ge- 
stuurd aan allochtonen. De ondertekening met 'White Power' wekte de indruk 
dat het zou gaan om een grote en goedgeorganiseerde racistische organisatie. 
De actie bleek echter een aaneenschakeling te zijn van imitaties door lokale 
strijdgroepjes en individuen. 

De eerste dreigbrief in Waalwijk, gericht aan Turkse gezinnen, waarvan de 
adressen verkregen waren uit het telefoonboek, kreeg grote aandacht in de 
media. In veel kranten stond de letterlijke tekst van de brief (of fragmenten 
daaruit) afgedrukt. 

White Power Waalwijk. Je maintiendrai! 

Hallo buitenlander, 

Zoals je ziet weten we je te vinden. Ga dus nu nog terug naar waar je 

thuishoort. Hier ben je teveel, je kost teveel, je krijgt teveel, je mag teveel. 

Ga weg voor het te laat is. We weten je te vinden. Nederland voor de Ne- 

derlanders. 

De Telegraap publiceerde een afbeelding van de brief, wat navolging wel heel 
gemakkelijk maakte (zie pagina 18). Verschillende strijdgroepjes, verspreid 
over het hele land, kopieerden en verspreidden de tekst. De nieuwsmedia ver- 
vulden hiermee onbedoeld de rol van intermediair. 



5 De Telegraaf, 4 november 1993. 



18 



Media en racistische voorvallen 



^;.,iq r 



TURKEN IN BRIEF BEDREIGD 




®!E»f& 




^" l "i'iMv, 



: • '■ W.I (1 -l 1 "*** Will «, 



11 ft^NVTffilViM^ 







DEN HVu;,dimdcrMag 
I[r| lmiarmik"rc,nnii Tnr- 
keo. eon 'iiU 'ieKnrgiinn vfln dt 
(?v frlu 1 id, ivll 7ii Mirl mngejijk 
uvurlefi tuM minister Dales 
(BttmtpTimdiM Zakrnl nvrr 
<rn btUni hnsflitTinihg mkit 
(Ic nommct 2Sip,ihh) Turten in 
FverlrHnnrl. 

rqiii\3in.i[i,f rmuk Akirj 
hingfll van hoi luspr-jak Or- 
gtvon Turkcti rnankt lich ern- 
stig nng^rii 1 .! ovw bet toot* 
nicncte aaiital ruuislist-hi bid 
dentin van dp ktatsle Lljti. 

HI) Is viMirnl gpsehoki over 
joker tiiMi v.iirisHsche drsjig 
hripvoTi dteomtngsby Ttufcse 
ceiinnoii In Waalwijk, Sprang. 
Capelle en Knatshcuve] iljn 
bezargd. 

In dp rfoor ..While FtntMK* 
Wnalwijk" vsnandea brJe- 
vcn.gesteld in eon Icllertjpe 
waarvan tin gcneperlng Ku 
Kins K Ian Neflerlmd 7-ich be- 
dtend, warden de Turkon bjj- 
geroe|«n „tenjg to gMW. nam 
wan jc l liuJs bou rt " . ,.Ui pr ben 
je to veel, je kctat to vocl . je 
krjjgttoveotijemagLevceKdia 
weg vwiv hcl ti* bin! is. Zoals jo 
tiol, welen ivij jo to vinden". 
aldiu de brief, die busJuil met 
Jo MalnUandni. 

Vu]^«A5 de c<wrdlimuir vim 
hel JjispronkorRBaii Turken 
mnken a* brievon on wdltt- 
soho lemon die- her on dm- in 
bet land uordrri geklnd, dul- 
dolijk dat do w-aakauuiihcld In. 
debuurten hiOfl wmnieii opgo- 
vacrd. Hoi Is dnarbij vjin grtjiil 



• Nazjm Ctkir. ««n 7imlrs* 
itSWOnrr van Waahvijlt, frtvrlt 
da tttistisclie i1'»igbiiirl die bjj 
Uom in da bus vfet van White 

Powor Waahyi/ti, i*u. «w> 

boiling dat de- i t-:;ii]i huaeii 
Tiirksocn Ncdttrtandu nuurl 
bcwaiiers wordl vcrbolerri. 

Tal itu toe wordl th-ni- to vsd 
nv<ir jfcpnuil, maui kauil m In 
do praktijk ie wrlnlg tnl 
stand", vindl Pnnik Akinbln 

\*> I kp ns dr. Jimji I P« i mdliRr t 
die vttor bcl liutiliiul i«i>r 
Ma»t«'hoj»|ivlijk« Xajpojld- 
linBon I" l*i"l"n niidi't-mck 

nrlviM'il unnr lift rmlsmr in 
Kederlattd, is hnl nug llM-ds 
ntet duidolijk nl hrl am im i 

(1, uli-ii cniil ul t>n n |ralilii-- 

kocnmpagne. 

Oe faelaliich? brievon itjn 
ook oon riiadjci voor buiEe- 
mcosler R. van Srbaik vhii 
VS'uslwijk. JBf worior hlef 
ili-jF?hi>n.rferd Turlwo ^oain- 
nt! ii . Si lids jaar en dogggan dio 
tie^l gned mot do Ncdprland'M* 
bowonera cm . Hot Is n let I c b<* 
wn dat dil lot eon cscnlntie 
ioidt," 



Media en racistische voorvallen 19 



Dat zich een imitatie-effect kan voordoen wordt door een meerderheid van de 
ondervraagde journalisten bevestigd. Bij de vraag of ze rekening houden met 
dit effect, wordt echter minder eenduidig geantwoord. Een deel van de journa- 
listen beschouwt het imitatie-effect als een weliswaar betreurenswaardig maar 
onvermijdelijk gegeven, dat niet te voorkomen valt. 

Dat bestaat nou eenmaal> dat imitatie-effect, ook bij andere zaken zoals 

zelfdoding. 

,,,dat is iets waar we principieel geen rekening mee kunnen houden, want 
dan kunnen we niks meer opschrijven. 

Niet publiceren om imitatie te voorkomen, gaat volgens deze journalisten te 
ver. De journalist moet zijn informerende taak als 'berichtgever 5 boven alles 
stellen. Doet men dit niet dan gaat dat ten koste van de relatie die de media 
hebben met het publiek. Een van de journalisten kwalificeert deze band als 
'een vertrouwensrelatie'. Die vertrouwensrelatie houdt volgens hem in dat 

het publiek van een kraut of televisieprogramma ervan op aan moet kun- 
nen dat zij berichten naar waarheid. (...) Als uitgangspunt vind ik dus dat 
je dan maar op de koop toe moet nemen dat er een zekere voorbeeldwer- 
king vanuit gaat, uiteindelijk is de betrouwbaarheid van het nieuwsmedi- 
um primair. Burgers moeten weten dat het gebeurtl 

In de ogen van deze journalisten is 'niet publiceren' over racistisch en ex- 
txeem-rechts geweld, de enige manier om rekening te houden met het imitatie- 
effect. Omdat ze dat een onaanvaardbare oplossing vinden nemen ze het risico 
maar op de koop toe. Er zijn echter ook journalisten die op iets andere wijze 
met het ongewenste imitatie-effect omspringen. Ook zij vinden dat niet publi- 
ceren nooit de oplossing kan zijn voor het 'imitatieprobleem'. Toch zijn zij van 
mening dat je wel met het effect rekening kan houden, zonder het beroep van 
'berichtgever' te hoeven aantasten. Zo houden deze journalisten vaak scherp 
in de gaten of een vermoedelijk extreem-rechtse aanslag wel 'serieus' te noe- 
men is voordat ze erover publiceren. Imitatie-aanslagen worden beschouwd als 
louter op publiciteit gerichte aanslagen, die niet verward mogen worden met 
een (serieuze) racistische of extreem-rechtse aanslag, 

(...) hoe serieus is de groepering die het opeist? (...) je wilt geen zieke grap 
van een persoon uitzenden die een heleboel mensen schokt. We zenden het 
wel uit als we het gevoel hebben dat daar een of andere 'grote* beweging 
achter zit. 

Tenslotte zijn er ook journalisten die van mening zijn dat met het imitatie- 
effect niet serieus rekening hoeft worden gehouden omdat de meerderheid van 
het publiek domweg niet tot navolging geneigd is. 

Ik geloof niet dat gewone mensen die zich om wat voor reden dan ook aan- 
getrokken voelen tot het gedachtegoed, door publiciteit mee gaan doen aan 
geweldsaanslagen, Dat weiger ik te geloven. Het zullen de idioten zijn. 



20 Media en racistische voorvallen 



Deze karakteristiek van daders wordt echter wel genuanceerd door de feiten. 
Die wijzen uit dat veel racistisch geweld juist gepleegd wordt door op publici- 
teit gerichte mensen zonder enige racistische achtergrond of motivatie. 6 Zeker 
bij imitatiegevoelige incidenten als bedreigingen, pogingen tot brandstichting 
en bekladdingen, kan de 'gewone 5 jongen van om de hoek, uit verveling en op 
het idee gebracht door de berichtgeving in de krant of op televisie, een mogelij- 
ke imitatiedader zijn. 

Het anticipatie effect 

Naast het registreren van gebeurtenissen, wordt in veel gevallen door jouma- 
listen ook nieuws 'gemaakt', Een journalist zegt hierover: 

Elk medium probeert onderwerpen te creeren die anderen niet hebben (...). 
Als je je ergena instort kom je altijd wel wat tegen, als je maar lang genoeg 
zoekt. Gebeurt vandaag A, dan vraag je je af van 'nou wat zal er morgen 
gebeuren' en daar ga je dan naar zoeken. 

Veel aandacht in de media voor aanslagen in het buiteniand en ook aandacht 
voor dramatische aanslagen, kan de verwachting wekken dat er een trend is 
ingezet en dat er meer aanslagen op komst zijn. Zo werd de brandstichting in 
het hms van de familie Kosedag in de Haagse Schilderswijk meteen in verband 
gebracht met de aanslagen met molotovcocktails eerder die nacht op een mul- 
ticultureel centrum en een Islamitisch jongerencentrum, eveneens in Den 
Haag: 'Verband tussen brand met zes Turkse doden en aanslag onderzocht'. 7 
Door de coincidentie van deze twee incidenten, ontstond de verdenking dat de 
familie Kosedag het slachtoffer was geworden van een racistische aanslag. Dit 
Ieidde tot veel beroering. De Turkse regering eiste een snelle opsporing van de 
daders en stuurde een delegatie naar Nederland. Onderzoek wees uiteindelijk 
echter uit dat de brand het gevolg was van een uit de hand gelopen familieru- 
zie. 

Op deze manier kan het gebeuren dat journalisten in bepaalde voorvallen meer 
zoeken dan eigenlijk gerechtvaardigd is en dus de berichtgeving daaromtrent 
overdrijven. Dit kan het imitatie- en het beloningseffect weer stimuleren. 

De journalisten zijn ervan overtuigd dat een dergelijk anticipatie-effecl zieh 
kan voordoen. Zeker door de aanslagen in Duitsland 8 zijn zij een stuk alerter 
geworden ten aanzien van 'wat komen gaat'in Nederland. Wel hoeden de jour- 
nalisten zich ervoor al te snel het etiket 'racistische' aanslag te geven aan inci- 
denten die dat mogelijkerwijs niet zijn. Zoiets moet volgens de journalisten 
eerst grondig worden uitgezocht. Bij de berichtgeving over de aanslag in de 
Schilderswijk is die terughoudendheid inderdaad terug te zien. Via spreekbui- 
zen die zich heel voorzichug uitlaten, zoals vooraanstaande politici, berichten 



6 Bol & Wiersma, 1997: 81-82. 

7 de Volkskrant, 27 maart 1997. 

8 En Duitsland zijn de incidenten in Molln (brandstichting waarbij 3 doden vielen in 
een Turks gezin, waaronder twee meisjes) en Solingen (brandbomaanslag op 
Turkse familie, waarbij 5 doden vielen) de meest bekende racistische aanslagen, 
die tot bijna symbolische betekenis in Europa uitgegroeid zijn. 



Media en racistische voorvallen 21 



de kranten van een mogelijke brandstichting (want zelfs dat was eerst niet ze- 
ker) en van veron trusting 'Als er sprake is van een racistisch motief...'. 9 
Tegenover deze voorzichtige aanpak staat een journalist die wijst op het gevaar 
dat, wanneer men teveel rekening houdt met het anticipatie-effect, dit leidt tot 
al te grate terughoudendheid bij berichtgeving over deze vormen van geweld: 

...dan gaat het sluimeren als een veenbrand en dan wordt het iets dat in- 
eens tot uitbarsting komt. 

Het beloningseffect 

De behoefte om op te vallen bij de media en J gezien' te worden in de maat- 
schappij kunnen belangrijke motieven zijn voor het plegen van aanslagen op 
migranten en asielzoekers. Publiciteit vormt voor de daders een 'beloning\ Er 
zijn twee soorten motieven denkbaar om de gewenste beloning (publiciteit) na 
te jagen, te weten: sensatiezucht en het streven naar de verbreiding van racis- 
tische opvattingen. 

Daders die vooral door sensatiezucht gedreven worden zijn meestal anoniem of 
verschuilen zich achter namen als 'White Power'. Hun acties zijn niet zozeer 
bedoeld om een racistisch standpunt kenbaar te maken, maar veel eerder in- 
gegeven door verveling of sensatielust. Een goed voorbeeld hiervan is de 
brandstichting in het huis van de organisator van de rouwmars voor het Turk- 
se gezin Kosedag in de Haagse Schilderswijk, De brandstichting, waardoor het 
gezin Kosedag zes leden verloor, vormde voor de 56-jarige Martin de G. aanlei- 
ding een rouwmars op touw te zetten. De G. genoot klaarblijkelijk zo van de 
media-aandacht die hij op de dag van de rouwmars kreeg, dat hij de volgende 
dag brand stichtte in zijn eigen woning en zich als slachtoffer van rechts- 
extrernisten voordeed. 10 

ledereen die het maar horen wilde, vertelde hij 's ochtends om kwart over 
vijf door een taxi te zijn afgehaald voor een optreden bij Ontbijt-TV. Dins- 
dag was hij opnieuw in de media, maar nu werd alleen over hem gespro- 
ken. 

De G's motieven voor deze daad war en niet racistisch, maar de brandstichting 
werd door velen wel als een racistische aanslag geinterpreteerd. Zo wekte zijn 
daad veel angst bij allochtonen in die buurt. Een Turkse man die vlakbij De 
G's huis woont zei kort na deze brandstichting: 11 

Wie doet nu zoiets? Dit ia niet normaal. Nu ben ik echt bang geworden. 

Sommige acties zijn wel doelbewuste pogingen om de aandacht te vestigen op 
de racistische opvattingen van de dader(s). Daders zijn erop uit het publiek, en 
met name migranten, te intirnideren en angst aan te jagen. 



« Trouw, 28 maart 1997. 

W de Volkskrant, 2 april 1997. 

u de Volkskrant, 2 april 1997. 



22 Media en racistische voorvallen 



In 1993 kwamen de bewoners van de Veestraat in Tilburg in opsfand tegen de 
komst van asieizoekers, die een huis toegewezen hadden gekregen in deze 
straat. De bewoners besmeurden het huis met allerlei racistische leuzen, De 
acties waren er met name op gericht om aan de gemeente een duidelijk signaal 
af te geven, De media sprongen er bovenop en de straatbewoners kregen de 
aandaeht die ze wensten. 

In oktober 1997 werd een soortgelijke actie gevoerd door de bewoners van de 
Hugo Verbiesthof in Den Bosch. Ook hier voerden de bewoners strijd tegen de 
komst van een allochtoon gezin in hun buurt. De actie werd niet alleen be- 
loond met veel media-aandaeht maar tevens met de terugtrekking van het ge- 
zin. 12 Een herhaling van deze actie vond een paar weken later (wederom in de 
Veestraat) in Tilburg plaats, waarschijnUjk gestimuleerd door 'het succes' van 
de wijk in Den Bosch. 

Het (onbedoelde) beloningseffect wordt door de meeste journalisten wel onder- 
kend. Wederom zijn zij echter van mening dat niet publiceren geen geschikte 
oplossing vormt voor het probleem. 

Vaak zijn dingen te schokkend om het de rug toe te keren en er niet over te 
schrijven. Hoe dan ook de betrouwbaarheid van bench tgeving is en blijft 
het grootste goed. 

Volgens een journalist is het voor het medium zelfs heel gevaarlijk om geen 
aandaeht aan racistisch geweld te besteden. Wanneer niet zou worden inge- 
gaan op een gewelddadig voorval van rechts-extremistische of racistische aard: 

...dan telt heel zwaar dat je als krant bijna wordt verdacht van racistische 
gedachten, juist omdat je er geen aandaeht aan zou besteden. 

Toch houdt een aantal journalisten wel rekening met dit effect, namelijk wan- 
neer zij er zeker van zijn dat zij door daders worden gebruikt als speelbal. Deze 
overtuiging kan een reden zijn om niet te publiceren. 

Als wij een tip zouden krijgen dat er 50 jongeren vertrekken naar Vlaande- 
ren en dat ze wat van plan zijn, dan zulleri wij niet besluiten om met die 
jongeren mee te trekken. 

...het alleen op de publiciteit voeren van acties speelt bij de afweging toch 
wel een rol. 

Ook op andere manieren wordt met het effect rekening gehouden. Nieuwsfeiten 
kunnen, volgens een journalist, vergezeld worden van achtergrondverhalen en 
commentaren. Zo doet het Rotterdams Dagblad verslag van reacties van au- 
tochtonen op een allochtone buurtgenoot in een artikel met de veelzeggende 
kop: 'Racistische huurders moeten zelf opkrassen'. 13 

Een andere mogelijkheid om het beloningseffect af te zwakken iigt in de stijl en 
toon van de berichtgeving. Zoals een van de journalisten het verwoordt; '...met 



12 'Buitenlands gezin ziet af van woning', Trouw, 13 oktober 1997. 
«3 Rotterdams Dagblad, 15 oktober 1997. 



Media en racistische voorvallen . ?3_ 



gepaste terughoudendheid schrijven'. De journalist bedoelt daarmee dat een 
zaak niet uit zijn verband moet worden getrokken: ',..je moet geen sensatiever- 
halen willen schrijven'. 

Het rekruteringseffect 

Het rekruteringseffect (media als onbedoeld wervingskanaal van nieuwe leden 
en activisten van racistische organisaties) wordt over het algemeen niet als bij- 
zonder groot getaxeerd. Bij de joumalisten heerst de gedachte dat het gaat om 
slechts een kleine, selecte groep die gevoelig is voor dit effect. Vaak, zo denkt 
men, zijn dat mensen die zich al tot dit soort groepen aangetrokken voelen en 
zich vroeg of laat toch bij dergelijke organisaties zullen aansluiten. 

...een gek die zich aangetrokken voelt tot geweld en die wil meedelen in de 
euforie (...) die zal we] een stap in de richting zetten, maar daar kun je on- 
mogelijk rekening mee houden! 

Het effect wordt dan ook ads niet belangrijk genoeg beschouwd om er rekening 
mee te houden > Temeer omdat het ongewenste rekruteringseffect ook een po- 
sit ievc keerzijde kan hebben, volgens sommige joumalisten. Door publiciteit 
over racistisch en extreem-rechts geweld kunnen ook meer bestrijders gere- 
kruteerd worden. Bovendien worden de publicaties, volgens een journalist, ook 
gebruikt door antifascistische groeperingen. 

Versterking wij-gevoel en interne ontmaskeringseffect 

De onderlinge banden tussen daders en leden van extreem-rechtse en racisti- 
sche organisaties kunnen, met name door negatieve publiciteit, krachtiger 

worden. 

Een voorbeeld van dit effect is de aandacht die de media hebben gehad voor 
extreem-rechtse gabbers. In 1997 publiceerde Schoppen een studie, waarin 
onder andere de relatie tussen racistisch geweld en de 'gabbercultuur' aan de 
orde kwam. Uit deze studie bleek dat, anders dan vaak gedacht wordt, slechts 
een kleine groep gabbers zich inlaat met uitingen van racisme en geweld. Het 
overgrote deel van de gabbers zijn op housemuziek georienteerde jongeren die 
zich niet onderscheiden door politieke, dan wel racistische overtuigmgen. In de 
berichtgeving over de studie van Schoppen is de relatie tussen gabbers en ra- 
cistisch geweld echter sterk uit haar verband getrokken. Het reeds lang be- 
staande beeld dat gabbers in het algemeen racistisch zijn domineerde de pu- 
bliciteit. w Hoewel onjuist, heeft deze beeldvorming in de media niettemin 
waarschijnlijk een versterkend effect gehad op het 'wij-gevoel' van die kleine 
groep extreem-rechtse gabbers, 

Bijna alle joumalisten hebben oog voor dit effect maar de meesten zeggen er 
toch geen rekening mee te houden. Ten eerste wordt wederom als reden aan- 
gevoerd dat wanneer je er rekening mee wilt houden (namelijk door geen /min- 
der publiciteit!, dit ten koste gaat van de informerende taak van de media. Een 



1 1 



Zic bij voorbeeld da Voikskrant, 7 mei 1997: 'Racistisch geweld voorat afkomstig 
uit gabberkringen'. 



24 Media en racistische voorvallen 



tweede reden die gegeven wordt om geen rekening met dit effect te ho u den, is 
dat het als niet-bedreigend wordt gezien. 

Ik denk toch dat dat wij-gevoel onder extreem-rechts nog niet zo groot is, 
anders waren ze veel groter geweest {..,\, 

Het effect wordt dus als gering risico ervaren maar tevens als een onvermijde- 
lijk risico. Dat is eert derde reden waaiom vol gens sommige journalisten geen 
rekening met dit effect gehouden kan worden. Leden van racistische organisa- 
ties worden door deze journalisten beschouwd als personen die elke vorrn van 
bedreiging aanpakken om hun 'wij-gevoel' te versterken. 

Als Zij daar in hun ziekelijke geest een soort wij-gevoel aan willen ontlenen, 
dan moeten ze dat vooral doen. 

Tegen een wij-gevoel van volstrekt dolzinnige psychopaten, ja daar kan ik 
niks tegen inbrengen. Je moet niet vergeten dat vreemdelingenhaat of anti- 
semitisme voor zo'n onwaarschijnlijk groot deel een irrationeel gegeven is, 
dat je die mensen niet Joint bestrijden met argumenten. 

Ik denk dat die mensen psychologisch zo met elkaar omgaan dat ze uit al- 
les die sterkte, dat wij-gevoel halen. Ik denk ook dat als ze verguisd worden 
ze daar ook wel bij varen, daar zullen ze ook een theorie voor hebben, 

Toch proberen sommige journalisten wel met het effect rekening te houden. 
Dit kan gedaan worden door bij de keuze van onderwerpen of de manier van 
berichtgeving zodanig te werk te gaan dat publiciteit juist afbreuk doet aan het 
wij-gevoel, Deze journalisten zijn dus uit op het omgekeerde effect namelijk het 
interne ontmaskerirLgseffect. Zij zijn van mening dat media-aandacht soms ook 
een effectief beslrijdingsmiddel kan zijn. 

Het verzwakt en ondergraaft hun 'wij-gevoel* juist. Zie de vele afsplitsingen 
in de rechtse politieke hoek. 

Door onthullende reportages en berichten kan het 'wij-gevoel' worden onder- 
mijnd; de openbaamraking van gevoelige onderwerpen (ruzies, wangedrag, 
sluimerende tegenstellingen) kan interne verdeeldheid en instabiliteit in de 
hand werken. Enkele journalisten doen dat bewust, 

Zeker, als je vindt dat de CD aandacht verdient dan moet je het vooral zoe- 
ken in de vuiligheid zichtbaar maken en ook het geruzie in die partijtjes. 
Dat doen we heel bewust. 

Een laatste strategie die journalisten aandragen om het 'wij-gevoer-effect zo- 
veel mogeMjk tegen te gaan, is daar zelf geen aanleiding toe te geven. Sommige 
journalisten beschouwen de vijandige houding die sommige media aannemen 
tegen rechts-extremistische groeperingen en hun aeries, op zichzelf als een 
aanleiding voor de versterking van onderlinge loyaliteit. Een meer neutrale, 
'professionele' houding bij de berichtgeving wordt om die reden dan ook door 
hen bepleit. 



Media en racistische voorvallen 25 



...daarom ben ik er ook groot voorstander van om bijvoorbeeld net ANS 
niet anders te behandelen dan een andere politieke groepering, 

De haat jegens de media zit heel diep, Daarom kan denk ik dit haatgevoel 
jegens ons wel bijdragen tot nun wij-gevoel. Je moet er zo koel mogelijk 
mee om proberen te gaan, dat doen we naar ander partijen ook. 

Versterking 'angstgevoelens' 

Publiciteit over racistisch en rechts-extremistisch geweid in de media kan het 
gewelddadige effect versterken; publiciteit kan gevoelens van paniek en angst 
veroorzaken onder (potentiele) slachtoffers en daamaast ook onder hen die 
zich identificeren met de slachtoffers. Angst en intimidatie onder allochtonen 
is in veel gevallen precies wat daders met hun racistische acties willen berei- 
ken. Tussen haakjes: gevreesd moet worden dat zij daarbij een aanzienlijke 
kans op succes hebben. 15 

De meeste joumalisten erkennen dat publiciteit kan bijdragen aan angstge- 
voelens onder allochtonen en zij ervaren dit als een serieus probleem met ern- 
stige consequenties voor met name de integratie. Men probeert dan ook doel- 
bewust rekening te houden met dit effect. Volgens een journalist geldt wat dit 
betreft een uitzondering op de regel dat je altijd ajles moet kunnen publiceren: 

Die angst is iets wat uitermate betreurenswaardig zou zijn en ik vind dat 
kranten hiervoor in dit geval een uitzondering zouden moeten maken, om- 
dat volgens mij in dit soort gevallen een bepaalde terughoudende presen- 
tatie van het relevante nieuws geboden is. 

De joumalisten brachten een aantal 'gedragsregels' naar voren, die zij hante- 
ren met het doel dit ongewenste effect zoveel mogelijk tegen te gaan: 

berichtgeven zonder sensatie; 

het nieuws zo zakelijk mogelijk brengen; 

minder schrijnend en minder pijnlijk schrijven; 

schokkende details weglaten wanneer deze voor een goed begrip van zaken 

niet echt van belang zijn; 

signaleren van de verontrusting bij allochtonen en daarover berichtgeven 

op die manier dat welhcht meer angst onder allochtonen voorkomen kan 

worden. 
Over dit laatste merkte een van de joumalisten op: 'Publiciteit in de vorm van 
reportages over de sfeer onder de getroffen allochtonen kan juist een hart on- 
der de riem zijn voor die groep.' 

Joumalisten kunnen een zeker evenwicht in de keuze van hun onderwerpen 
aan proberen te brengen door niet alleen verslag te doen van racistische voor- 
vallen maar ook te berichten over het oppakken van daders en over wat er zoal 
tegen de daders en het racistische geweid wordt ondemomen. Het zal niemand 
verbazen dat een bericht met als kop 'Ghanees voor tweede maal slachtoffer 



15 Zie Van Donselaar, 1996. 



26 Media en racistische voorvallen 



skinhead' 16 meer angstgevoelens onder allochtonen oproept dan een bericht 
met de kop 'Afzender dreigbrieven aan buitenlanders aangehouden". 17 
Hef effect wordt dus onderkend en door de meesten als een probleem ervaren 
waar rekening mee gehouden dient te worden. Toch zijn er ook journalisten die 
menen dat publiciteit over racistisch geweld voor allochtonen ook positievere 
effecten {attenderend, geruststellend, relativerend) kan hebben: 

...aan de andere kant geldt ook een gewaarschuwd mens telt voor twee. 
Ook de politic heeft onze publicaties zeer serieus genomen en is die jon- 
gens in de gaten gaan houden. 

...ik denk dat angst juist groter wordt door het ongrijpbare, door het niet 
weten hoe en wat en hoe groot het is. Zo gauw het wat meer benoemd 
wordt kan die angst concreter zijn en in veel gevatlen ook wat minder wor- 
den, 

2.2,3 Remmende effecten 

In deze paragraaf zrullen de remmende effecten van publiciteit op extreem- 
rcchts en racistisch geweld aan de orde komen. Welke visies hebben de jour- 
nalisten op dit punt? 

Het politieke mobilisatieeffect en het educatie-effect 

Publiciteit kan van belang zijn bij het aan de kaak stellen van het probleem 
van racistisch en extreem-rechts geweld en het zoeken naar oplossingen; zij is 
bovendien een noodzakeiijke voorwaarde om het probleem op de politieke 
agenda te krijgen, Veel journalisten zijn het met deze opvatting eens. Het aan 
de kaak stellen van het probleem beschouwen zij als een belangrijke - zo niet: 
de belangrijkste - taak van de media: '...dat vait wat mij betreft onder de in- 
formerende taak van de pers en ook onder de controlerende taak', '...daar zijn 
we voor!' 

Een andere journalist stelt dat je een tegenmening moet laten horen, hetzij in 
commentaren hetzij in analyses: 

Je zult ook altijd zien dat geweld in een context geplaatst wordt en meestal 
is die context er een van afschuw. (...) dat leidt tot discussie in die krant 
over de legitimiteit van zo'n actie en meestal leidt dat tot afkeuring, dat 
spreekt eigenlijk vanzelf. 

Uit de antwoorden blijkt dat de journalisten vooral een maatschappehjke be- 
wustwording van het probleem nastreven. Wanneer racistisch /extreem-rechts 
geweld door publiciteit dan ook nog op de politieke agenda belandt is dat mee- 
genomen. Een journalist vindt dat er in dit opzicht een actieve controlerende 
taak is weggelegd voor de media. 



16 Rotterdams Dagbiad, 27 november 1997. 

17 NRC Handelsblad, 8 januari 1994. 



Media en racistische voorvallen ±J_ 



Dat betekent dat als dit soort geweld zich voordoet en de autoriteiten geven 
er blijk van dat ze slappe knieen hebben of makkelijk toegeven aan eisen 
van daders of niet streng genoeg optreden, dan zie je dat de media daar 
een rol hebben. 

Tach wordt over het algemeen door de joumalisten geen onderscheid gemaakt 
tussen het publiek bespreekbaar maken en het politick bespreekbaar maken 
van het probleem. Voor hen gaat het erom het probleem maatschappelijk be- 
spreekbaarder te maken. Politieke mobilisatie wordt daarbij in nauwe samen- 
hang gezien met de mobilisatie van het publiek. 

...publicatie over een probleem maakt die kwestie bespreekbaarder voor de 
lezers. En dan niet alleen omdat hij veel informatie krijgt aangereikt, maar 
ook omdat hij zijn eigen standpoint kan toetsen aan dat van de commenta- 
ren in de krant. Registreren en het aanreiken van bouwstenen voor discus- 
sies dat is wel belangrijk en daarbij kun je ook, en moet je ook denk ik als 
krant stelling kiezen. 

Dat joumalisten rekening houden met dit effect (het ter discussie stellen van 
racistisch/extreem-rechts geweld) is voor de meesten vanzelfsprekend. Toch 
moet er, naar hun oordeel, een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen 
'puur informeren' en 'probiemen aan de kaak 1 stellen. Een van de joumalisten 
zegt het als volgt: 

...daarin moet je heel duidelijk nieuws en eommentaren van elkaar schei- 
den. Je moet zo volledig mogelijk berichten en zo objectief mogelijk be- 
richten. Ik denk dat het heel belangrijk is dat dat gescheiden blijft en ook 
als zodanig wordt gepresenteerd. 

Dit onderscheid tussen 'informeren' en 'probiemen aan de kaak stellen' is ook 
van belang ten aanzien van het educatie-effect. Puur informeren he eft niet 
zonder meer het e due atie- effect tot gevolg. Met het educatie- effect bedoelt 
Bj0rgo dat het publiek op een zodanige wijze door joumalisten wordt geinfor- 
meerd, dat halve waarheden of onwaameden worden rechtgezet. In dat opzicht 
zijn zeker niet alle joumalisten 'educatief bezig. Lang niet altijd worden stuk- 
ken geschreven of programma's gemaakt met het speciale doel om verkeerde 
informatie 'recht te zetten'. Alle joumalisten stellen voorop dat een journalist 
zo betrouwbaar en eerlijk mogelijk moet berichtgeven . Het educatieeffect is 
vaak mooi rneegenomen. 

...ik voel me niet geroepen om alles in de krant recht te zetten. Je neemt ze 
serieuzer dan nodig. Je zet ze anders veel te veel op een voetstuk. We 
schrijven wel de juiste feiten, maar niet per se als reactie op uitspraken 
van de CD of CP. Anders maak je ze veel te belangrijk. 

Wordt er wel rekening mee gehouden dan wordt dat gedaan door uitspraken 
van extreem-rechtse partijen ter discussie te stellen in eommentaren. Ex- 
treem-rechtse denkbeelden worden dan niet slechts weergegeven, maar ook 
daadwerkelijk in twijfel getrokken of weerlegd. 



28 Media en racistische voorvallen 



Het sociale scaictie-effect 

Joumalisten zouden, brjvoorbeeld door in hun berichtgeving de nadruk te leg- 
gen op schokkende aspecten, de afschuw kunnen wekken van het publiek 
voor de geweldplegers. Bovendien kan veroordelende en schokkende publiciteit 
tot gevolg hebben dat de daders zich de emst van hun daden realiseren en op 
die manier spijt krijgen of zich zelfs publiekelijk distantieren van wat ze ge- 
daan hebben. Van de media gaat op dat moment als het ware een negatieve 
sociale sanctie uit. Een aantal joumalisten is er wel van overtuigd dat dit om- 
gekeerde beloningseffect zich kan voordoen, maar het is voor geen van hen iets 
wat ze doelbewust proberen te bewerksteUigen. 

Dat daders bewust worden van hun daden en wellicht spijt krijgen is een 
mooi neveneffect, maar speelt bij de afweging om dit nieuws te brengen ab- 
soluut geen rol. 

De verslaggevende taak van de journalist blijft de boventoon voeren. Jouma- 
listen willen niet graag patemalistisch overkomen. 

Dat zijn dingen waar je je ook als verslaggever nou niet zo mee moet bezig- 
houden. We zijn gewoon als een hondje dat langs de zijlijn loopt en als er 
iets in het veld gebeurt dan slaan wij aan het blaffen en die signaalfunctie 
die moet je wel heel serieus nemen. 

De krant moet daders niet willen opvoeden, omdat dat gewoon haar taak 
niet is; de krant is geen publieke gouvernante. 

Het massamobilisaiie- en opsporingseffect 

Met publiciteit over geweld kunnen joumalisten de publieke opinie zo be'in- 
vloeden, dat mensen zich tegen racistisch en extreem-rechts geweld gaan af- 
zetten, zij kunnen een tegenbeweging helpen mobiliseren. Daarnaast kan pu- 
bliciteit de alertheid onder het publiek vergroten, wat kan bijdragen aan het 
opsporen van daders, 

De meningen van joumalisten over het massamobilisatie- effect zijn verdeeld. 
De joumalisten die er wel rekemng mee houden, zien het als taak van de jour- 
nalist om de publieke opinie op dit terrein te betnvloeden: 

...dat is een van de redenen waarom we er toch wel over publiceren. 

...bovendien denk ik dat publicitaire aandacht voor extreem gedrag van 
neonazi's in het algemeen heel erg nuttig is, omdat Nederlanders niet van 
neonazi's houden. Daar ben ik van overtuigd! Als je het publiek op derge- 
lijke manier kunt laten zien om wat voor een vuiligheid het gaat, dat het 
publiek er afstand van neemt, dan denk ik dat het een redelijk gunstige 
werking kan hebben. 

Het gevaar voor de samenleving dat uitgaat van racistisch en extreem-rechts 
geweld wordt daar bij vaak als argument gebruikt. Middelen die de joumalisten 
aandragen om het massamobilisatie-effect te bewerksteUigen zijn goed bear- 

L'Limenteerde commentaren en uitvoerige analyses en achtergrondartikelen op 
de opinierende pagina. 



Media en racistische voorvallen 



29 




Onimuer i«ciHluirmd meiiwo Mibca imordnt; in Amslrtdam ^wtemnii'ilrecfi) tcgi-n h*1 ItrcnciiKUd racism* in Nokrtand- Z1J xxnJcn fato\ i 
nq dr \ 1 -),litl Krtwln Ihiinmrijir. n AnlilliuiuM jmiecb die door «ti letftijdtieniinl fc dwodsestok™ uir ramlh-rlw molic.cn, (Fnln Anefol 

Duizenden betogers tegen toenemend racisme 



\hmi ccn unxcr n-dm fourth 

AMSTERDAM, 2*> aug. Ongcvccr /tvcndui?.cnd 
mensem hcbberi lalenJagmitfafeg gcdcmonstrecrd icgen 
Iil-l lijfinjiiiL-nd rtwismc in Nederl.mii A.inleiding voor 
dew bcliiging was de tucwrd op de 15-jarigt Kerwin DuSfr 
meijcr. ecu Antifliaanst jongtri d'te vorige week rjtur&jg- 
nachl un racistische mottcven werd doodgcsloken door 
ecu leeftijdgcnuol. 



|3,: Lb;m.nr.1rjlic wai cen span- 
toon imiiiatict na ccri «cf grout 
aanutl otfymiSfltio van AntiHm- 
nen, buiu-nljimhe werkneiners en 
SuiUjf liners, en werd orrdcrkicund 
door aIIc politicks pariijcli nil de 
AmslcrdfliTlW scinM-nlcrjiil 

Dc »clu|jinjt Ifiid l«!l kuraklcr 
van ecu stiller tocht De emolica 
dfeigden tieJi even it dm laden 
n>en ecu UictcIniuwci- Inj Iil-l 
Muntplcin prov«crernlt raei-m- 
Khfe nrimeikingGn Tmuikte *tan bet 
ydrcs van dc hng^komende beu>- 
gere. OrjuiTitsalorcn en piiiiic »i» 



len cicalatit tc yoorfcomen 

TV derrxKtsuiitjc wc-rd 
ten dooj ecu frikEEiifcMjiit; bip dc 
DekwerkcT up ha. Jonas Diai£] 
Mcijcrplsin Dsam werd under an- 
deren net woorct gc-yuetd door dc 
Amstcrdam&e ntUtoodtr W I i 
iy. die naiRfni. Iicl cdlcge un li 
en U /ijn acticve sieun locf-cade 
mn dc >triid ic|ic.n rftc£btte, ttts> 
erisrnc en antifccmitlsmc Kd a/e- 
iiiccnii-bCNiuur heeft dc Mrlo|» 
verklaard .utn hd racismc. itduf 
LllS 

De plceguitder van Kctwui 



Duinrnnjcr nep 111 red tm gtU 
dcis lL*e\pr.i4k uj> Win ?f! ,iu|.Mlsllm 
mli Ec rucpern eoc niiliunnlc prcicsi' 
d.ig lower* nwUnw 

Sprckc™ en cvgaaituonn let- 
den cr dc nudiuk op dai dc moofd 
nicl allccn kufi wurdtrt ItKjsc- 
ichrcven Mil dc "dujnheid" i-an 
dc dadec rut.!-, dc pdlhie luue- 
retrdc. Bthatvc dc dsder — bij 
vcrkijiirili' U /ijn jKniiiic dal 
Kcrwm ..die nikker. hem ne« 
unkeck" — vrerd auk lial onuit- 
gespraken racisme tn br(der« 
Irmy ,ijm^tklLi.ii;d 



TaxicbaufTeur 

Voond de taflich^nlTcur, die 
Wtrigonk dc /rtuitr jttwuridc Kcr- 
win 0u i ecu ziektn- 

Kub, 14 vcrvo&icn, trfcldal hij ^eeii 

■i in «jn »<igen" wdde, 



werd fchckcltt „Nka elkc >kin 
head (de dftdn. die Inmiddfl) 
hccfl bekend, klrcddc rich itl* dc> 
/e groep jongcrcn) i^ racist, nicl 
MChaufreitr b racbrt, mo 
ulkc rVedcrijindeT la nicist/' I'Ocg- 
dt A. Petersen van hel Antilliaan- 
. iicatitccnlrum eraan tue. 

Dc manifniUIIic bii de DofrwtT- 
ker onutardde <ip de vulreep on en 
■■■iX'i lid pAliiim in poliEicke 
M-htkltwli]cn ius»n v.xn- en le- 
^enivtanders v:in dc Surin^KHM 
IctgarioUei Desi Bottlcnse, (ocn 
ten w^xirdvocrdcr van dc l.iga 
1 t!«,ij!ll^i; p;i5ri[i11*-ii ;..m 
een lonpraik. tn.-j.-un Dc H-rctk- 
ilcr van dc Luwn. van oorjpfong 
cen maotsiiicfie tn-gntiisiuic. art- 
imiit hem up ciftn ge/dg hci 
w*Kd IX spreker vjm de liga up 
iijn bcuil nin^ crtot uvcr dc Surv 
nanicrs in hct imbiick wtenimieT 
le fuwrfnifcrcn 



NRC Handelsblad, 29 augustus 1983. 



30 Media en racistische voorvallen 



Aan de andere kant zijn er ookjoumalisten die het juist helemaal niet als taak 
zien om dit effect na te streven. Zij zien het vaak als een prettige bijkomstig- 
heid dat mensen zich door publiciteit meer tegen deze voraien van geweld 
kunnen gaan verzetten maar richten hun berichtgeving daar niet doelbewust 
op in. 

Het is in de eerste plaats natuurlijk je werk als journalist om de feiten op 
tafel te brengen, dat anderen dat aangrijpen om zich tegen die lui te verwe- 
ren en te verzetten, dat kan ik alleen maar prettig vinden. 

Een journalist ziet het zelfs als ronduit verkeerd om dit te doen, Volgens hem 
ben je dan bezig een pamflet te raaken of zelfs bezig beleid te vormen: 'Ieder 
moet zijn conclusies voor zichzelf trekken.' 

Een groot deel van de journalisten denkt wel dat publiciteit kan bijdragen tot 
het opsporen van daders (opsporingseffect) maar houdt hier nauwelijks tot 
geen rekening mee. 

Bij het publiek kan het natuurlijk altijd, mensen horen erover door de pu- 
bliciteit en gaan als speurders aan de slag, maar het is een onbedoeld ef- 
fect, daar denk je verder niet over na. 

Voor enkele journalisten geldt zelfs dat het opsporingseffect bij hun werk ook 
geen punt van overweging mag zijn. Het is niet de taak van journalisten om 
het publiek aan te zetten tot het opsporen van de daders, dat is tenslotte de 
taak van politic en justitie, Zo kun je volgens een van de journalisten zelfs 
vraagtekens zetten bij het publiekelijk opsporen van daders '...want eigenlijk 
zijn de daders, juridisch gesproken, natuurlijk verdachten en je moet wel erg 
oppassen om een jachtstemming te creeren'. Volgens hem is het dan ook niet 
in het belang van de rechtsstaat. 

De relatie tussen politie/ justitie en de media karat in de uitlatingen van de 
journalisten overigens wel aan de orde. Sommige geinterviewden wijzen op een 
zekere wisselwerking, waarbij politie en justitie vaak een belangrijke bron van 
informatie zijn voor journalisten en journalisten op hun beurt weer tips kun- 
nen geven aan politie en justitie. Een journalist wijst crop dat, afhankelijk van 
wat er is gebeurd, het medium soms gericht het verzoek van de politie krijgt 
ora het publiek te benaderen. 

Het opsporingseffect is dus wel aanwijsbaar. Zo stelt een van de journalisten 
dat het de taak van de journalist is om speciale aandaeht aan dit soort inci- 
denten te geven door middel van publiciteit. 

Door er op die manier aandaeht voor te vragen, of voor te eisen, zorg je er- 
voor dat er ook adequaat opgetreden wordt of dat er dingen tot op de bo- 
dem uit worden gezocht, daarin spelen de media een hele cruciale rol. 

Het externe ontmctskeringseffect 

Van een extern ontraaskeringseffect is sprake als berichtgeving over de be- 
trokkenheid van racistische organisaties bij geweld s aan slagen, potentiele aan- 
hangers afschrikt om lid te worden of om op de partij te stemmen. Bijna alle 
journalisten onderkennen dat hun werk dit effect kan hebben. 



Media en racistische voorvallen 31_ 



Het meest gebruikte voorbeeld dat zij ter illustratie aanhalen is de Graman- 
affaire. In het televisieprogramma Deadline (TROS, 29 april 1994} werd een re- 
portage van de journalist Van Hout uitgezonden, waarin Yge Graman zelf 
(toentertijd voorzitter van de CD-fractie in Amsterdam) voor de verborgen ca- 
mera vertelde over zijn betrokkenheid bij een racistische geweldpleging in het 
verleden. Het onthullen van dit schandaal in een goedbekeken televisiepro- 
gramma zou volgens vele journalisten de Centrumdemocraten bij de verkiezin- 
gen de das hebben omgedaan. 

Dat is ook gebeurd bij die Graman, daar zijn ontzettend veel mensen afge- 
haakt, Ik denk dat in die gevallen publiciteit een geweldige rol heeft ge- 
speeld en met name dan televisie, 

Ja, ik zie wel een verband tussen de negatieve publiciteit voor de CD en de 
uitslag bij de verkiezingen. 

Een journalist is het hier niet mee eens. Volgens hem zijn de 'klappen' voor de 
CD, waar veel andere journalisten van spreken, niet erg groot geweest: 

...van een naar drie zetels in de kamer, ondanks die reeks van onthullin- 
gen die gedaan zijnt (...) en ook in Amsterdam hebben ze het prima gedaan. 
(...) die Dales-affaire heeft volgens mij de grootste klap aan de CD toege- 
bracht en niet de verhalen van de Van der Plassen en Gramannen in deze 
wereld. Ik heb niet kunnen ontdekken dat die affaires hun gezag en invloed 
ondermijnen. 

Toch werkt deze journalist wel bewust aan de ontmaskering van de verschil- 
lende partijleden. Net als veel anderen is hij van mening dat het publiek moet 
weten met wat voor mensen zij hier te maken hebben. 

We hebben de gemeenteraadsleden van Amsterdam, Rotterdam en Den 
Haag in kaart gebracht en hoezeer die mensen niets gepresteerd hebben de 
afgelopen vier jaar. 

Ook het racistisch gestemde citaat kan niet mooi genoeg zijn. Ik moedig 
hem hijna aan door mijn vraagstelling om er nog eens een schepje bovenop 
te doen am nog eens lekker tot uitdrukking te laten komen hoe vuil, vies 
en gemeen, onderkruiperig je wel niet bent. 

Dit blijven center strategieen waarbij niet het extreem-rechtse geweld en de 
achtergronden daarvan centraal staan, maar het extreem-rechtse gedachte- 
goed, Voor onthullingen over racistisch en extreem-rechts geweld, zo zegt een 
journalist, is de onderzoeksjoumalistiek het aangewezen instrument. 

Wij hebben niet de ruimte qua mensen om vrij uitgebreid aan onderzoeks- 
joumalistiek te doen (.,.). Maar als we inderdaad van betrokkenheid bij ge- 
weld saanslagen af zouden weten dan springen we er natuurlijk zo boven- 
op. 

Waar mogelijk zullen de meeste journalisten de 'vuiligheid 1 van racisten en 
rechts-extremisten en hun organisaties (dus ook de betrokkenheid bij ge- 



32 Media en racistische voorvallen 



weldsaanslagen) zichtbaar proberen te maken. Volgens een journalist moct je 
dat zekcr niet al te 'opvoedkundig' doen. 

De lezers zijn volwassen mensen die zo'n krant nemen era hun eigen opinie 
makkelijker te kunnen vormen, Het is onze taak om dat proces te verge- 
makkelijken door relevante informatie aan te dragen. 

Belangrijk blijft voor de meeste journalisten dat de feiten op tafel moeten wor- 
den gebracht. Wanneer die feiten betrokkenheid van politic! bij extreem-rechts 
geweld onthullen, hebben deze nieuwswaarde en zullen ze zonder meer in de 
publiciteit gebracht worden. 

2.2.4 Overige effecten 

Tijdens de gesprekken met de journalisten vroegen we welke effecten zij in de 
aangepaste typologie van Bjorgo gemist hadden. Dat leverde een extra effect 
op: het underdogeffect, dat door verschillende journalisten naar voren werd 
gebracht. 

Het underdogeffect 

Veel negatieve publiciteit over racistisch en extreem-rechts geweld en het stel- 
selmatig 'criminaliseren' van racistische en extreem-rechtse organisaties kan 
leiden tot een omgekeerd onthullings effect, waarbij de extreem-rechtse groepe- 
ringen in een martelaarsrol terechtkomen en op die manier meer sympathie 
van het publiek krijgen, aldus een aantal journalisten. 

Het "underdogeffect' kan met name optreden wanneer er sprake is van misin- 
terpretatie van geweldsaanslagen. Bij een dergelijke 'misinterpretatie' gaat het 
erom dat de media een aanslag verkeerd interpreteren en ten onrechte aan 
'extreem-rechts' toeschrijven. Dit 'vingerwijzen' van journalisten naar rechts- 
extremistische organisaties kan als een boemerang werken op het moment dat 
blijkt dat zij de 'verkeerde' als schuldige hebben aangewezen. Dit kan leiden 
tot een 'underdogeffect', waarbij de rechts-extremistische organisaties de 'ge- 
beten hond' zijn en de media de rol van 'agressor' krijgen toebedeeld. Op die 
manier kan het publiek meer sympathie krijgen voor dergelijke extreem- 
rechtse organisaties en wordt het vertrouwen in de media geschaad, 

Als je dus dat soort dingen toeschrijft aan een bepaalde club of partij, dan 
moet je dus later ook het tegendeel bekennen. Dat heeft een gunstig effect 
voor de beweging, Ze hebben dan zoiets van *zie je wel, iedereen wil ons 
pakken, Ze geven ons allemaal de schuld, zie je wel dat ze liegen!' Het komt 
in dit veid nog aJ eens voor en elke zaak die ze dus verknallen, dat is alle- 
maal in het voordeel van die partijen. 

Voorbeelden die hier het meest worden aangehaald door de journalisten zijn 
het Jules Croiset -incident (acteur die zijn eigen 'ontvoering' door neonazi's in 
scene had gezet) en het Auschwitzmonument-incident (vernieling van het mo- 
nument door een ex-glaswerknemer in een 'overspannen' bui). Daarnaast wor- 
den ook voorbeelden van allochtonen genoemd die hun eigen bezittingen ver- 
nielen of zichzelf verminken onder het mom van 'extreem-rechtse aanslag 3 . 



Media en racistische voorvaUen 33 



Voorzichtigheid is de enige manier om dit effect te voorkomen. Goed je bron- 
nen nagaan en niet te vlug een edket opplakken. De meeste journalisten zijn 
door schade en schande tot dit inzicht gekomen. 

Wij zijn wel vaak op onze neus gevallen, bijvoorbeeld bij het Auschwitzma- 
nument, Dan maak je bij de mensen natuurlijk ook niet zo'n beste indruk. 
Het is een afschuwelijke afgang van de pers. Daar word je natuurlijk wel 
een stiik voorzichtiger van. 

Bij het Auschwitzmonument had ik meteen zoiets van 'dat is iets heel an- 
ders, dat is geen extreem-rechtse aanslag!' Ik ben achterdochtig geworden 
door Jules Croiset, omdat hij niij ook genaaid heeft. Je moet dus enorm 
oppassen! Sindsdien wil ik eerst bewijzen voordat ik weet of het echt zo is. 

Het kan ook gebeuren dat journalisten zo belust zijn op een onthulling 
(schandaal) , dat de berichtgeving enigszins verdraaid wordt. Een van de jour- 
nalisten zegt daar het volgende over: 'Te gemanipuleerde berichtgeving onder- 
mijnt de vertrouwensrelatie tussen medium en publiek.' Volgens een andere 
journalist brengt dergelijke manipulatie van berichtgeving eerder de journalist 
dan de extreem-rechtse partijen schade toe, Behalve voorzichtigheid is dus ook 
zakelijkheid in de berichtgeving geboden om het underdogeffect te vermijden. 



2.3 Slot: conclusies en discuss ie 

De meeste journalisten onderkennen dat publiciteit over racistisch en ex- 
treem-rechts geweld zowel stimulerende als ook remmende effecten kunnen 
hebben. 

Op basis van de antwoorden van de journalisten blijkt het zinvol, naast de in- 
deling van de verschillende effecten in stimulerende en remmende, ook een 
onderverdeling in bedoelde en onbedoelde effecten te maken. Alle racistisch en 
extreem-rechts geweld stimulerende effecten worden door de journalisten be- 
schouwd als onbedoelde neveneffecten van publiciteit. Geen van deze effecten 
wordt door de journalisten beoogd bij de berichtgeving over extreem-rechts 
geweld. Dat een effect onbedoeld is wil echter niet zeggen dat er geen rekening 
mee gehouden kan worden. Zeker wanneer deze effecten door journalisten als 
'zeer kwalijk' worden gezien, kan of zal geprobeerd worden met deze nevenef- 
fecten rekening te houden. 

Zo blijkt uit het onderzoek dat een meerderheid van de ondervraagde journa- 
listen waakt voor het optreden van het beioningseffect en het 'versterking van 
angstgevoelens onder allochtonen'-effect. Om deze effecten zoveel mogelijk in 
te perken wordt niet de strategic doodzwijgen toegepast (vanwege de strijdig- 
heid met de informerende journalistieke taak) maar liever een strategic van 
zorgvnldige en behoedzame verslaggeving. Zeker het beioningseffect vereist 
zorgvuldige verslaggeving waarbij de journalist goed moet nagaan of hij 'ge- 
bruikt' wordt. Wanneer blijkt dat het gaat om een louter op publiciteit gerichte 
aanslag, kan overwogen worden er niet of nauwelijks aandacht aan te beste- 
den. Behoedzaamheid is volgens de journalisten ook geboden om de verster- 
king van angstgevoelens onder ailochtonen tot een minimum te beperken. 
Schokkend nieuws als een extreem-rechtse aanslag dient niet op een sensatie- 



34 Media en racistische voorvallen 



beluste manier in tie publiciteit te worden gebracht. Voorzichtigheid en terug- 
houdendheid bij het pubkceren worden gezien als de methoden om met derge- 
lijke onbedoelde effecten rekening te houden. 

Een onbedoeld effect waar journalisten zeggen ook bedacht op te zijn is het 
'underdogeffect'. Als gevolg van veel negatieve publiciteit zouden daders en ra- 
cistische organisaties een martelaarsrol kunnen krijgen en dat kan leiden tot 
sympathiegevoelens bij het publiek. Dit effect staat niet vermeld in de typologie 
maar kan daaraan op grond van de uitkomsten van de interviews worden toe- 
gevoegd. Waar men in dit verband vooral voor zou moeten waken is het ver- 
keerd interpreteren van een aanslag en er ten onrechte het etiket 'extreem- 
rechts' op te plakken, aldus de ondervraagde journalisten. Wanneer de jour- 
nalistieke fout aan het licht komt, werkt dat het optreden van het underdog- 
effect in de hand, zo meent men. Bovendien ondermijnt dit het vertrouwen in 
de media. Dit willen journalisten kost wat kost voorkomen. 
Veel minder rekening wordt gehouden met het eveneens onbedoelde imitatie-, 
rekrute rings-, antieipatie- en 'versterking van het wij-gevael'-effect. De journa- 
listen zien het als een onmogelijke taak om dat te doen, omdat dat zou beteke- 
nen dat er geen of aanziehlijk minder aandacht aan racistisch geweld besteed 
zou moeten worden. Dit middel beschouwen zij als erger dan de kwaal. Zeker 
het rekruterings- en het 'wij-gevoel'-effect zijn in de ogen van de meeste jour- 
nalisten maar op een kleine groep extremisten van toepassing. 
Verder blijkt dat, ondanks de negatieve houding van de meeste journalisten 
jegens racistisch en extreem-rechts geweld, zeker niet alle remmende effecten 
ook door de journalisten bewust nagestreefde, bedoelde effecten zijn. Een 
aantal remmende effecten kan zich volgens de journalisten weliswaar voor- 
doen, maar zijn en blijven neveneffecten waar men geen rekening mee houdt 
bij de berichtgeving (het is eerder mooi meegenomen). Dit geldt met name voor 
het sociale sanctie-effect, het politieke mobilisatie-effect, het op sporings effect 
en het educatie-effect. 

Wat het politieke mobilisatie-effect betreft geldt dat journalisten wel van me- 
ning zijn dat het racismeprobleem in de media aan de kaak dient te worden 
gesteld. Ze voelen zich echter niet direct geroepen om het probleem op de poli- 
tieke agenda te krijgen, dat is een indirect effect van het maatschappelijk er- 
kermen van het probleem en aan dat laatste kunnen de media een bijdrage le- 
ver en, 

Alle bedoelde effecten zijn automatisch effecten waar bewust rekening mee 
wordt gehouden. Zo is het net genoemde signaleren van het probleem voor een 
meerderheid van de journalisten een belangrijke taak. Niet alleen bij het maat- 
schappelijk bewustmaken en ter discussie stellen van het probleem maar ook 
bij het rnobiliseren van het publiek om zich meer tegen deze vormen van ge- 
weld af te zetten (massamobihsatie effect), zien journalisten een taak voor 
zichzelf weggelegd. Een klein aantal journalisten gaat nog verder en richt zich 
doelbewust op de ontmaskering van daders en extreem-rechtse (gewelddadige) 
organisaties. Door met behulp van publiciteit ruzies binnen dergehjke organi- 
saties te ontlokken, werkt men doelbewust aan het interne ontmaskeringsef- 
fect. Met het externe ontmaskeringseffect wordt met name rekening gehouden 
rond verkiezingen. Een manier waarop dat gedaan wordt is extreem-rechtse 
politici en partijen juist in deze tijd te criminaliseren. In het volgende hoofd- 
stuk zullen we hier uitvoerig op terugkomen. 



Media en racistische voorvallen 



35 



Geven we beide ordeningen van de effecten (stimulerend versus remmend en 
bedoeld versus onbedoeld) in een schema weer, dan levert dat het volgende 
resultaat op. De vetgedrukte effecten zijn effecten waar journalisten het meest 
rekening mee zeggen te houden. 





Stiinulerende effecten 


Remmende effecten 


Bedoelde effecten 




■ 'mobiiisatie politiek'- 
efTect (indirect) 

• massamobilisatie effect 

• intern en extern ontmas- 
keringseffect 


Onbedoelde effecten 


• imitatie-effect 

• beloningseffect 

• anticipatie-effect 

• rekruteringseffect 

• versterking *wij-gevoer 
(rechts-extremisten) effect 

• versterking 'angstgevoel'- 
e fleet 

• underdogeffect 


• sociale sanctie -effect 

• intern en extern ont- 
maskeringseffect 

* opsporingseffect 

* educatie-effect 



Wanneer we de meningen van de journalisten over alle verschillende effecten 
bekijken dan zien we dat bepaalde effecten beiangrijker worden geacht am re- 
kening mee te houden dan andere. Voorop staat dat de journalist moet be- 
richtgeven. Geen aandacht besteden aan racistisch en extreem-rechts geweld 
om op die manier geweld stimulerende effecten te vermijden, is taboe. Wat dat 
betreft worden de diverse benoemde effecten van ondergeschikt belang gevon- 
den. 

Naast een aantal bedoelde effecten, zijn de meeste effecten onbedoeld, Enkele 
van die onbedoelde effecten worden door de journalisten in die zin serieus ge- 
nomen, dat men ze door extra voorzichtigheid bij de berichtgeving zoveel mo- 
gelijk poogt tegen te gaan . 

Journalisten houden bij hun werkzaamheden met de volgende (bedoelde en 
onbedoelde, stimulerende en remmende) effecten rekening: 

• het mobilisatie van de politiek effect (indirect) ; 

• het massamobilisatie-effect; 

• het beloningseffect; 

• de versterking van het 'angstgevoel'-effect; 

• het underdogeffect. 

Extreem-rechts en racistisch geweld moet volgens de meeste journalisten wor- 
den onderkend als een maatschappelijk probleem, dat serieuze discussie en 
een plaats op de politieke agenda verdient. De media kunnen hieraan met be- 



36 Media en racistische voorvallen 



richtgeving over dit verschijnsel een bijdrage leveren. De publiciteit mag echter 
niet van dien aard zijn dat het een podium biedt aan daders van racistisch ge- 
weld en aan racistische organisaties. Ook mag de publiciteit niet van dien aard 
zijn dat zij (potentiele) slachtoffers onnodig kwetst en paniek en angst onder 
allochtonen kan versterken. Nieuws over racistisch en extreem-rechts geweld 
dient 'met gepaste terughoudendheid' te word en behandeld. 



Media en racistische organisaties ±L 



3 Media en racistische organisaties 



3.1 Inleiding 

Alvorens op het onderwerp van dit hoofdstuk in te gaan zal in de vorm van een 
beknopte kroniek aandacht worden besteed aan het verschijnsel racistische, 
extreem-rechtse organisaties in Nederland. De aanleiding hiervoor zijn de in- 
grijpende veranderingen die het extreem-rechtse politieke bedrijf heeft onder- 
gaan, onder andere door de verkiezingen van 1998, 

Eind 1997 trok de fractie van de Centrumdemocraten in de Tweede Kamer op 
diverse manieren de aandacht. Bij het kamerdebat over de varkenspest, vlak 
voor het kerstreces, liepen op de ptiblieke tribune de gemoederen zo hoog op 
dat de voorzitter zich genoodzaakt zag de vergadering te schorsen voor een 
ontruiming. Terwijl de politie de opstandige boeren van de tribune verwijderde 
riep CD-leider Janmaat hen vanuit de zaal toe in opstand te koraen. Het zou 
hem later op een berisping komen te staan. Eveneens in december overleed 
het CD-fractielid Zonneveld; hij werd opgevolgd door Elsthout, die toentertijd 
lid was van de Haarlemse gemeenteraad en van de Provinciale Staten van 
Noord- Holland. Janmaat werd in december in hoger beroep (Gerechtshof Am- 
hem) veroordeeld wegens uitlatingen tijdens een demonstrate in Zwolle in fe- 

bruari 1996, 

Het voorjaar van 1998 stond voor de CD (en de andere extreem-rechtse partij - 
en) in het teken van de komende gemeenteraad s- en Tweede Kamerverkiezin- 
gen. De partij kampte met een tekort aan kader en werd bovendien gecon- 
fronteerd met het probleem van een verhoogde drempel voor verkiezingsdeel- 
name. Door een wijziging in de Kieswet is het vereiste aantal ondersteunende 
handtekeningen voor kandidatenlijsten vergroot. Slechts weinigen zijn bereid 
een extreem-rechtse pohtieke groepering openlijk te steunen door plaatsing 
van een dergelijke handtekening. Bovendien wezen opiniepeilingen uit dat de 
verkiezingsaanhang van extreem-rechts in vergelijking met het vorige verkie- 
zingsjaar (1994) drastisch was verminderd. De CD deed in minder gemeenten 
mee en wist slechts een raadszetel te behalen (in Schiedam). In de aanloop 
naar de Kamerverkiezingen vormde de handtekeningeneis voor de CD zo'n ob- 
stakel dat de partij in twee van de negentien kieskringen niet aan de vereisten 
voor deelname kon voidoen. Uiteindelijk kwam de partij uit op 0,6% van de 
stemmen en dat was slechts enkele honderden van procenten tekort voor een 
zetel. De CD verdween uit het parlement, 

Uit een scheuring van de Centrumpartij'86 - eind 1996 begin 1997 - ontstond 
de partij VolksNationalisten Nederland (VNN). Met de CP'86 is het sedertdien 
bergafwaarts gegaan door - onder andere - leegloop, bestuurhjke chaos en fi- 
nanciele problemen als gevolg van de vele processen waar de partij in verwik- 
keld was geraakt. Bovendien werd de CP'86 meer en meer in haar legale be- 
staan bedreigd. Tijdens een Kamerdebat op 30 oktober 1997 maakte minister 
Sorgdrager van Justitie bekend dat het Openbaar Ministerie (te Amsterdam) 
was verzocht een verbodsprocedure tegen de partij te starten. Alle zetels die bij 



38 Media en racistische organisaties 



de gemeenteraadsverkiezingen van 1994 door de CP'86 werden behaald zijn 
door de partij verloren. Daarbij heeft niet alleen de afwijzing door de kiezers 
een rol gespeeld, maar ook de verzwaarde handtekeningeneis. Deze factoren 
hebben ook de VNN parten gespeeld: ondanks verwoede pogingen om haar 
naarasbekendheid te vergroten slaagde deze partij er niet in een raadszetel te 
behalen, Het Nederlands Blok daarentegen wist de raadszetel in Utrecht te be- 
houden en zich daarmee als enige extreem-reehtse partij te handhaven op het 
electorale niveau van 1994. 

Relatief veel (publicitaire) aandacht is uitgegaan naar de kleine groep radicale 
rechts-extremisten rond Glimmerveen, Kusters en Homan, onder andere naar 
aanleiding van een bijeenkomst in Rotterdam in november 1997, waar drei- 
gende, racistische uitingen werden gedaan. Deze diffuse groep rechts-extre- 
misten had zich min of meer verenigd in de Nederlandse Volks-Unie. Met het 
oog op de raadsverkiezingen werd aan de NVU een formelere grondslag gege- 
ven (o.a. door inschrijving bij de Kamer van Koophandel), Het partijtje deed 
mee in Arnhem en Den Haag en kreeg een paar honderd stemmen. 
Extreem-reehtse politieke partijen (met uitzondering van het kleine, lokale Ne- 
derlands Blok) hebben bij de twee verkiezingen In 1998 een zware nederlaag 
geieden. Mede daardoor ontstond in het extreem-reehtse veld een chaotische 
en crisisachtige situatie. De CD verloor haar prominente positie en Janmaat 
leek tegenstrijdige signalen uit te zenden: de handdoek in de ring gooien of op 
een nieuwe manier doorgaan. De CP'86 raakte verder in de versukkeling en de 
leegloop strekte zich voor de zomer van 1998 ook uit tot het bestuurlijke ni- 
veau. De VNN kondigde een soort still e periode af, waarin men zich intern zou 
bezinnen op de vraag: hoe nu verder? Daarbij leek zich ook de Nederlandse af- 
deling van het Belgische Voorpost te willen laten betrekken, 
Om tot meer eenheid van de Nederlandse extreem-reehtse formaties te komen 
werd een aantal vergaderingen belegd. Deze hadden vooralsnog niet het be- 
oogde resultaat. Integendeel, enkele deelnemers aan dit overleg richtten in juli 
1998 een nieuw partijtje op, maar het draagvlak voor dit onbekookte initiatief 
bleek klein te zijn zodat eerder een stap terug dan vooruit is gezet. Niettemin 
kwam het in oktober 1998 tot een verdere uitbouw van de partij die inmiddels 
Nieuwe Nationale Partij was genaemd. Het ledencongres van de VNN besloot 
op 17 oktober 1998 met de NNP te fuseren, of beter: daarin geheel op te gaan. 
De NNP is dus te beschouwen als een voortzetting van de VNN, waarbij zich 
ook enkele oud-CD'ers en polibek 'dolenden' hebben gevoegd. De partijvoor- 
zitter, Peree, was eerder voorzitter van de CP'86. Volgens eigen opgave zou het 
ledental van de NNP 150 bedragen. 

In de nazomer van 1998 was de situatie in extreem-reehtse gelederen bovenal 
chaotisch en onoverzichtelijk, Het Nederlands Blok lijkt zich afzijdig te hou- 
den. De koers van de Centrumdemocraten is nog niet uitgekristalliseerd. Eind 
augustus 1998 werden activiteiten ondemomen om een nieuwe partij te stich- 
ten: de Conservatieve Democraten. Waarschijnlijk is deze actie mede ingegeven 
door het streven de partij te ontdoen van smetten, zoals de veroordeling we- 
gens racisme. Of deze nieuwe 'CD' de oude 'CD' geheel zal vervangen moet nog 
duidelijk worden. De nieuwe partij (Conservatieve Democraten} heeft zich voor 
inschrijving tot de Kiesraad gewend, maar de oude is nog niet opgeheven en in 
de berichtgeving aan de leden is over een dergelijke stap tot dusverre met geen 
woord gerept. 



Media en racistische organisaties 39 



Vooralsnog kunnen we vaststellen dat er zowel sprake is van een tendens tot 
verdere versplintering als ook van pogingen ora tot een grotere eenheid te ko- 
men. Op 18 november 1998 werd de Centrumpartij'86 door de Amsterdamse 
rechtbank verboden. Door dit verbod zullen de Nederlandse extreem-rechtse 
groeperingen vermoedelijk nog meer onder druk komen te staan, De ervaring 
heeft geleerd dat dergelijke pressie niet alleen van invloed is op de partij in 
kwestie, maar ook op verwante groeperingen. Extreem-rechtse partij en plegen 
nu eenmaal de grenzen van het toelaatbare af te tasten. Door een (dreigend of 
daadwerkelijk) verbod worden deze grenzen verlegd in het nadeel van extreem- 
rechtse groeperingen die zich opnieuw moeten orienteren op de vraag hoever 
zij precies kunnen gaan zonder ook in de gevarenzone te komen, De noodzaak 
van een nieuwe koers kan maar al te gemakkelijk leiden tot grote onderlinge 
meningsverschillen waardoor de reeds bestaande tendens tot versplintering 
wordt versterkt. 



3.2 Vijandige betrekkingen 

'Als je een journalist tegenkomt, geef hem dan een klap. Hij weet zelf wel 
waarom.' Stickers met een tekst van deze strekking werden verspreid op bij- 
eenkomsten van het Front National in Frankrijk. Zij bleken de oprechte gevoe- 
lens te vertolken van menig aanhanger van Jean-Marie Le Pen; een enkeEng 
heeft zelfs de daad bij het woord gevoegd. De betrekkingen tussen de nieuws- 
media en het Front National zijn allerminst vriendschappelijk te noemen. De 
electorate opmars van het Front National ging gepaard met een reeks van pro- 
cessen wegens smaad die Le Pen aanspande tegen de nieuwsmedia. 
Heel wat van deze zaken werden door Le Pen gewonnen. 5 In een aantal geval- 
len was een beschuldiging van racisme de inzet. In oktober 1984 leed Le Pen 
zijn eerste grote nederlaag in zo'n zaak. Een klacht tegen een krant die hem 
had beschuldigd van racisme, antisemitisme, fascisme en nazisme, werd ver- 
worpen. De uitspraak werd een jaar later in hoger beroep bevestigd. 
Tijdens een televisie-uitzending van RTL-Le Monde op 13 September 1987 werd 
Le Pen aan de tand gevoeld over de Holocaust en in het bij zonder de ontken- 
ning daarvan, 2 Gevraagd naar zijn mening over revisionistische denkbeelden 
van onder anderen de bekende revisionist Faurisson antwoordde Le Pen dat 
hij deze niet kende, maar dat hij wel vond dat dergelijke denkbeelden in vrij- 
heid geuit moesten kunnen warden. Hij was nu eenmaal een tegenstander van 
het verbod welke gedachte dan ook te ventlleren, Le Pen zei gegrepen te zijn 
door de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog; 

Ik stel mij een heleboel vragen. Ik zeg niet dat de gaskamers niet zouden 
hebben bestaan. Zelf heb ik ze niet kunnen zien. Ik heb deze vraag niet be- 
studeerd. Maar ik geloof dat het gaat ora een detail in de geschiedenis van 
de Tweede Wereldoorlog, 



1 Vrij Nederland, 15 december 1984. 

1 De weergave van de uitlatingen van Le Pen is ontleend aan Birenbaum, 1992: 
120-121. 



40 Media en racistische organisaties 



De gaskamers in de nazi-vernietigingskampen als detail in de geschiedenis van 
de Tweede Wereldoorlog. Deze opvatting veroorzaakte opschudding en veront- 
waardiging die wereldwijde verbreiding kregen, Er werd gedemonstreerd door 
duizenden, die gele sterren droegen en spandoeken met de tekst 'wij zijn alle- 
maal een detail'. Het parlement nam een minuut stilte in acht om de slachtof- 
fers van het nazi-bewind te herdenken. Le Pen werd door de rechtbank van 
Nanterre veroordeeld wegens het 'banaliseren' van oorlogsmisdaden. Een paar 
jaar later liet hij zich tijdens een televisie-interview ontvallen dat 'de joden veel 
macht hadden in de nieuwsmedia'. 3 

De vijandige betrekkingen tussen extreem-rechts en de nieuwsmedia zijn ook 
in Dititsland waarneembaar. In 1990 werd de Beierse voorzitter van de Repu- 
blikaner, Glasauer, veroordeeld wegens het aanzetten tot rassenhaat. 4 Hij had 
aan een journalist van een Beierse krant gezegd dat Polen 'te dom en te lui 
waren om te werken 1 ; voorts had hij geopperd interneringskampen in te rich- 
ten voor 'dat gespuis en uitschot'. De journalist die de uitlatingen had gepubli- 
ceerd, werd wekenlang zo ernstig bedreigd - 'de gaskamer is gereserveerd' - 
dat hij onder politiebescherming moest worden gesteld. 5 Ten tijde van de ra- 
cistische aanslagen in Molln (1992) en Solingen (1993) keerde de publieke opi- 
nie zieh fel tegen extreem-rechtse politieke groeperingen als de Republikaner, 
de NPD en de DVU. De media vervulden hierbij een sleutelrol. 6 

In Belgie is het al niet anders, De Belgische nieuwsmedia en het Vlaams Blok 
verkeren in een permanente staat van oorlog. Steun van de media heeft het 
Blok nagenoeg altijd moeten ontberen. Een kritische benadering viel de partij 
des te meer ten deel. Een van de voormannen van het Vlaams Blok, Filip De- 
winter, zei het voor eigen pubhek in 1992 als volgt: 7 

De hoernalistieke klasse van dit land schrijft dat we neonazi's zijn, fascis- 
ten en racisten. Ik zeg u, geloof niet wat de kranten over het Vlaams Blok 
schrijven! Geloof die vuilspuiterij niet maar alleen wat wij in onze tijd- 
schriften schrijven! 

De journalisten die denken het Vlaams Blok door het slijk te kunnen sle- 
pen en die denken onze kiezers te kunnen beledigen en vemederen, moe- 
ten weten dat de dag komt dat we de rekening zullen presenteren. 

Later vulde Dewinter zijn bedreiging aan door een aantal namen te noemen en 
door op te merken dat deze journalisten 'niet langer in de weg van het Blok 
mo gen lopen en dat ook niet lang meer zullen doen'. 8 Dit soort gespierde taal 
was ook VB-voorzitter Dillen niet vreemd. 

In 1991 opperde hij 'alle journalisten voor het kanon te zetten'; hijzelf zou dan 
wel de lont aansteken. 9 Eind november 1992 hep de kwestie nogal hoog op. Zo 



3 Birenbaum, 1992: 323. 

■* Schmidt, 1993: 233-234. 

5 Leggewie, 1990: 107. 

6 Vgl. Van Donselaar, 1995, casus Duitsland. 

7 Gijsels, 1994: 150, 143; De Morgen, 27 en 30 november 1992. 
« Gijsels, 1994: 143. 

9 De Morgen, 30 november 1992; Gijsels, 1994: 144. 



Media en racistische organisaties 41 



nodigde een der belaagde journalisten Dewinter uit voor een 'Pruisisch duel 1 
waarin alle wapens 'op een gaskamer na' toegelaten zouden zijn. Daarop 
trachtte Dewinter de zaak te sussen; later zei hij een publicitaire blunder te 
hebben begaan. 

De partij reageert ook op andere wijze op kritische beriehtgeving, namelijk 
door aan het betrokken medium een zogeheten 'recht op antwoord' te zenden. 
Alleen het ter sprake komen in een publicatie is reeds voldoende om een recht 
op antwoord te kunnen claimen; het gaat dus niet per se om kwetsende of 
onjuiste informatie. Volgens de Belgische wet riskeren media die zo'n 'recht op 
antwoord' weigeren een rechterlijke tik op de vingers (Wet van 23 juni 1961 
betreffende het recht tot antwoord). Rechters plegen de wet tamelijk strikt te 
interpreteren: is persoon A genoemd dan dient zijn recht op antwoord te wor- 
den gehonoreerd, 

Het recht op antwoord is wel aangegrepen om partijpropaganda te bedrijven en 
het heeft een ontmoedigende werking; sommige hoofdredacteuren en journa- 
listen zouden geneigd zijn maar geen aandacht meer te besteden aan het VB. 
Daar staat tegenover dat aan het recht op antwoord grenzen zijn gesteld, 10 Het 
antwoord raag niet beledigend zijn of in strijd met de wet (en dus ook niet met 
de anti-racisme wet) . Voorts mag het recht niet worden gebruikt voor louter en 
alleen politiek debat. Op grond van deze laatste beperking is enkele malen een 
recht op antwoord aan het Vlaams Blok geweigerd. Dat neemt niet weg da! 
wanneer VB'ers werden aangevallen, zij niet zelden kans zagen met succes het 
slachtofferschap naar zich toe te trekken en hun aanvailers in de verdediging 
te drukken. 

Hoe is het gesteld met de betrekkingen tttssen media en extreem-rechts in Ne- 
derland? 

In de aanloop naar de verkiezingen van 1994 was extreem-rechts in Nederland 
doelwit van een ongekend harde aanpak van de media. 11 Zo werd een promi- 
nente vertegenwoordiger van Centrumpartij 1 '86, Kusters, voor de televisiecame- 
ra geconfronteerd met voor hem belastend (nazistisch) materiaal, dat hij eerder 
bij een inbraak wfas kwijtgeraakt. De Centrumdemocraten waren onderwerp 
van een stroom van publiciteit, waarin de partij er op z'n zachtst gezegd niet 
best af kwam, De partij van Janmaat was onderwerp van maar liefst drie un- 
dercover-reportages, waardoor het beeld ontstond van een partij met een hoog 
'schurken- en nazigehalte'. Enkele journalisten werden het doelwit van intimi- 
daties of bedreigingen door meestal anonieme rechts-extremisten . 
De belangstelling van de media (en anderen) voor extreem-rechts was voor een 
belangrijk deel ingegeven door de resultaten van opiniepeilingen; eind 1993 
had de CD een niveau bereikt van meer dan 5% en dat zou goed zijn voor min- 
stens zeven kamerzetels. Dat dit resultaat niet werd gehaald kan voor een deel 
worden toegeschreven aan de stortvloed van negatieve publiciteit. Tegen de 
achtergrond van een val in de peilingen behaalde extreem-rechtse partijen 
niettemin gemiddeld 7,4% van de stemmen bij de gemeenteraadsverkiezingen. 
Dat resultaat was goed voor in het totaal 87 raadszetels (77 voor de CD, 9 voor 
de CP'86 en een voor het Nederlands Blok), Bij de Kamerverkiezingen boekte 



io Velaers, 1993; 327-328. 
'i Zie Van Holsteyn, 1995. 



42 Media en racistische organisatie s 



de CD minder winst dan verwacht en kwam op 'slechts' drie zetels. Het resul- 
taat bij de verkiezingen voor het Europese parlement wees uit dat de CD ver- 
der terug was gevallen. Bij de facioren die aan deze terugval hebben bijgedra- 
gen dient de voartgaande negatieve publiciteit een prominente plaats te krij- 
gen. 12 Zo werd uitvoerig bericht over het onbezet blijven van raadszetels en 
over raadsleden die met de CD braken. 

Maar vier jaar later, in 1998, werden de verkiezingen voor extreem-rechts een 
regelrechte catastrofe. Extreem-rechtse groeperingen verloren ongeveer drie- 
kwart van het aantal kiezers van 1994, Van de 87 raadszetels die in 1994 wa- 
ren behaald bleven er twee over: een voor de CD in de gemeenteraad van 
Schiedam en een voor het Nederlands Blok in die van Utrecht. Voorts bleek de 
CD zich niet te kunnen handhaven in de Tweede Kamer. Een verlies van twee 
van de drie zetels was op grond van de peilingen reeds voorspeld. Maar ook de 
derde zetel ging voor de CD verloren, al was het op het nippertje: de CD kwam 
slechts enkele honderden van procenten tekort. 

Aan deze nederlaag hebben diverse factoren bijgedragen. De verzwaring van de 
handtekeningeneis voor kandidaatstelling leidde ertoe dat de CD in twee van 
de negentien kieskringen niet kon uitkomen, waardoor de partij tevens de ex- 
tra (pre- elector ale) zendtijd misliep. Hierdoor wordt niet het grote electorale 
verlies voor extreem-rechts verklaard, maar waarschijnlijk wel het verschil 
tussen geen zetel en een zetel in de Kamer. Ook de lage opkomst is vermoede- 
lijk van invloed geweest. Met name de jongeren lieten het afweten en in die 
leeftijdsgroep is de sympathie voor extreem-rechts oververtegenwoordigd. Er 
spelen meer factoren een rol, maar het is hier niet de plaats die aan een nade- 
re beschouwing te onderwerpen. We bepalen ons tot de invloed van de nieuws- 
media. 

Het negatieve imago van extreem-rechtse partijen is de afgelopen jaren be- 
stendigd. Aan het reeds genoemde 'schurken- en nazigehalte' werd nog een 
element toegevoegd: het absenteisme en dilettantisme van de extreem-rechtse 
volksvertegenwoordigers. In extreem-rechtse kring is de ral van de media nit- 
geroepen tot een van de hoofdoorzaken van de electorale neergang. Illustratief 
is de aanvaring tussen Janmaat en televisiejournalist Fons de Poel, 's avonds 
op 6 mei, toen de uitslagen van de Kamerverkiezingen bekend werden en dui- 
delijk werd dat de CD niet in de Tweede Kamer zou terugkeren. 'U hebt hele- 
maal niets bereikt,' zei De Poel tegen Janmaat, 'Is dat niet een treurig lot?' Het 
gesprek vond plaats na een eerdere poging om Janmaat voor de camera om 
commentaar te vragen, Die poging was mislukt omdat Janmaat met harde 
hand de cameraman belette opnamen te maken. Ook had hi] een verslaggever 
van Radio West de deur uitgewerkt. Het gesprek met De Poel verliep in een 
buitengewoon onaangename sfeer. Janmaat: ! U probeert zelfs nu nog mij iede- 
re keer het woord te ontnemen, Waar bent u eigenlijk bang voor? We zijn weg,' 
Vervolgens trachtte Janmaat, althans voorzover hij erin slaagde het woord te 
voeren, de rol van de media te hekelen: 



12 Zie Van Holsteyn, 1995; voorts het monitorrapport van 1997 (Van Donselaar, 
1997). 



Media en racistische organisaties 43 



Vier jaar lang hebben we de belangstelling van de media moeten ontberen. 
De kranten mogen niet over ons schrijven, de televisiecamera's draaiden 
niet. Dan wordt het voor een kleine partij als de onze heel moeilijk. 

Toen De Poel zei dat Janmaat 'een te verwaarlozen factor' was gebleken, brak 
Janmaat het gesprek af en liep boos weg. De daaropvolgende dagen kon Jan- 
maats visie - de media hebben het gedaan - veelvuldig in de kranten worden 
gelezen. 

Deze opvatting leeft ook binnen de andere extreem-rechtse groepeii, hoe on- 
derling verdeeld men over andere zaken ook moge zijn. De Centrumpartij'86 
betoogde op haar eigen website (15 mei 1998) dat de regering niets heeft na- 
gelaten om extreem-rechts de mond te snoeren en het stempel 'racist' op te 
drukken. De Centrumpartij '86 vervolgt: 

De media (kranten, radio, televisie etc.) speelt hierin een onmisbare rol. Zij 
worden betaald door de overheid door middel van subsidies. Dit allemaal 
om nationalistische partijen zoveel mogelijk negatief af te schilderen. De 
journalisten die neutraal nieuws over ons willen verspreiden worden te- 
gengewerkt en in de meest extreme gevallen zelfs ontslagen. Zo willen de 
huidige machthebbers hun macht behouden. 

Ook de VolksNationalisten Nederland (VNN) hebben zich op hun website in de- 
ze trant uitgelaten (9 juni 1998). De partij noemt als factoren een ontbrekende 
partij structuur en het (weg)pesten van extreem-rechtse gemeenteraadsleden. 
En verder: 

Vanaf 1994 werd ook justitie in de strijd geworpen (...) Vrijheid van me- 
ningsuiting probeert men in Nederland volledig af te schaffen naar het mo- 
del van de oude Sovjet-Unie. 

De (extreem)Jinkse politieke media (o.a. Nova, Netwerk, 2 Vandaag) werden 
ingeschakeld om deze betreffende wetswijzigingen i.v.m. de democratic te 
verdoezelen voor de niets vermoedende burger. Deze tv-media bestaan en- 
kel uit een politiek gekozen bestuur. De media hebben regelrechte leugens 
verkondigd, de zaak volledig omgedraaid, en zich bediend met verknipte en 
verplakte beelden. Ook de geschreven pers bediende zich heel bewost van 
ongelooflijke leugens (...) 

Wij trekken ons volledig terug uit de publiciteit. Alle media zal gemeden 
worden. Wij hanteren voortaan eigen mediabronnen. Daamaast wordt PR 
ook anders gevoerd. Dit is dringend noodzakelijk om de media alle troeven 
uit handen te nemen. Wij gunnen ze nu geen enkele basis en aankno- 
pingspunten meer. Voor hen blijven alle deuren gesloten. 

De Nederlandse Volks-Ume (NVU) heeft zich de afgelopen jaren onderscheiden 
door verbale agressie tegen de media. Tijdens een bijeenkomst van neonazi's in 
Schiedam (november 1996) bedreigde NVU-leider Glimmerveen hoofdredacteur 
Schinkelshoek van de Haagsche Courant met de dood. Dit als antwoord op 
voor de NVU onwelgevallige berichtgeving in de Haagsche Courant. Het kwam 
de NVU-leider op een strafrechtehjke veroordeling te staan. 



44 Media en racistisehe organisaties 



Glixnmerveens rechterhand Kusters betoogt in net blad Opmars 13 dat het niet 
uitsluitend en alleen om verkiezingen draait: 

Politiek bedrijven uitsluitend via de parlementaire weg is voor ons niet per 
se noodzakelijk. Al vele jaren heeft de Nederlandse bevolking laten zien dat 
zij absoluut passief staat ten opzichte van rechts-radicale politiek (...) De 
passieve houding van het Nederlandse volk t.o.v. ons is het gevolg van de 
sedert jaren gevoerde hetzecampagne van de systeempers. 

Tijdens een door de NVU georganiseerde bijeenkomst in Valburg in juni 1998 
moest de pers het opnieuw ontgelden. In een toespraak zei Kusters dat alle 
fotografen en journalisten na de machtsovername in heropvoedingskampen 
zouden worden gestopt, 14 

Het Nederlands Blok is de enige extreem-rechtse partij die getracht heeft ne- 
gatieve berichtgeving door de media via de rechter te corrigeren, aJthans de 
laatste jaren. 

In mei 1996 publiceerde het Nieuu'sblad van het Noorden een paginagroot ar- 
tikel over neonazi's. Daarbij werd een infographic geplaatst over, onder andere, 
de directe dan wel indirecte betrokkenheid van extreem-rechtse groepen bij 
gewelddadige voorvallen. In het overzichi van deze organisaties werd ook het 
Nederlands Blok geplaatst. Dit schoot NB-leider Vreeswijk in het verkeerde 
keelgat: het Blok zou nooit indirect of direct betrokken zijn geweest bij geweld- 
dadigheden en wenste niet over een kam te worden geschoren met neonazi- 
groepen (waaronder zelfs enkele die in Duitsland zijn verboden). Vreeswijk 
eiste rectificatie van de krant en toen die uitbleef deed hij aangifte bij de politic 
wegens smaadschrift. Voorts diende hij een klacht in bij de Raad voor de 
Journalistiek. De aangifte van smaad is door het Openbaar Ministerie gesepo- 
neerd. De Raad voor de Journalistiek boog zich in november 1996 over de zaak 
en stelde Vreeswijk in het gelijk: de betrokkenheid bij geweld was naar het 
oordeel van de raad onvoldoende aannemelijk gemaakt en de raad achtte de 
klacht dan ook gegrond. 15 



3.3 Interact ie media en racistisehe organisaties 

Het feit dat extreem-rechts en de nieuwsmedia met elkaar op voet van oorlog 
leven laat onverlet dat extreem-rechtse politici en de nieuwsmedia in zekere 
zin tot elkaar veroordeeld zijn. Een politieke partij heeft nu eenmaai een podi- 
um nodig en kan derhalve niet zonder publiciteit, zeker niet in verkiezingstijd. 
En omgekeerd: extreem-rechtse uitingen hebben vaak nieuwswaarde, omdat 
zij worden ervaren als schokkend, verwerpelijk, gevaarlijk, of- meer afstande- 
lijk - als een probleem dat dient te worden opgelost. 

De relatie tussen media en extreem-rechts heeft het karakter van een interac- 
tie. Een van de kenmerken van deze interactie is pluriformiteit. De discussies 



13 Opmars t jrg. 16, nr. 15 maart 1998, 

« 4 ANP, Trouw, De Gelderlander, 8 juni 1998, 

15 Zie voor de uitspraak: Raad voor de Journalistiek, 1996, 38, 



Media en racistische organisaties 45^ 



over de diverse benaderingen van extreem-rechts door de media hebben nooit 
geleid tot een eenduidige gemeenschappelijke standpuntbepaling. De Neder- 
landse Vereniging van JournaJisten (NVJ) en het Genootschap van Hoofdre- 
dacteuren hebben zich altijd op het standpunt gesteld dat de afzonderlijke 
media zelf hun houding dienden te bepalen, Dit laatste is dan ook gebeurd en 
heeft geleid tot uiteenlopende vormen van berichtgeving. Aan de hand van uit- 
eenlopende journalistieke benaderingen kan de berichtgeving over extreem- 
rechts worden verdeeld in drie hoofdcategorieen: 

• doodzwijgen 

• stigmatiseren 

• objectiveren 

Met name de categoric stigmatiseren kan verder worden verfijnd, Hier zal dat 
als volgt worden gedaan: 

stigmatiseren; 

• bagatelliseren 

• ridiculiseren 

• schandaliseren 

• criminaliseren 

Ook de benaderingen van de media door extreem-rechts worden gekenmerkt 
door pluriformiteit. Omdat verreweg de meeste publiciteit jegens extreem- 
rechts vijandig is, ligt bij de benaderingen van de media door extreem-rechts 
het accent op counterstrategieen: 

• nieuws creeren 

• imponeren 

• neutraliseren 

• exploiteren 

Beide typologieen tezamen vormen het interactiemodel media en extreem- 
rechts. 



46 



Media en racistische organisaties 



Interactie model media en extreem-rechts 



Benaderingen van extreem-rechts door de media 



doodzwijgen 



• bagatelliseren 

• ridiculiseren 

• schandaliseren 

■ criminaliseren 

■ objectiveren 



>■ stigmatiseren 



j 



Benaderingen van de media door extreem-rechts 

• nieuws creeren 

• imponeren 

• neutraliseren 

• exploiter en 



In het navolgende zullen de beide typologieen en het model aan een nadere be- 
schouwing warden onderwarpen. 

3,3.1 Benaderingen van racistische organisaties door de media 

Sympathiebetuigingen van nieuwsmedia aan naoorlogs extreem-rechts zijn 
buitengewoon schaars en daarom is 'sympathiseren' niet als categorie opge- 
nomen. Niettemin zijn er enkele uitzonderingen. Voor de eerste die we hier 
willen noemen moeten we terug naar het begin van de jaren vijftig, toen de 
eerste pogingen werden ondernomen om extreem-rechtse partijen nieuw leven 
in te blazen. Deze pogingen vonden met name plaats in kringen van oud- 
politiek delinquenten, ofwel zij die met de nazi's hadden geheuld. In die tijd 
toonde het blad De Lime bij tijd en wijle sympathie voor oud-collaborateurs. 
Het blad was tot op zekere hoogte een spreekbuis voor hen die amnestic be- 
pleitten en raakte serieus in opspraak toen bleek dat de redactiesecretaris be- 
trokken was geweest bij de ontvluchting van een oud-SS'er. 16 

Een tweede voorbeeld betreft de Boerenpartij. I7 Bij de factoren die de eerste 
electorale successen van deze extreem-rechtse partij hebben beinvloed (zoals 



lb Zie Van Donselaar, 1991: 46; voor De Linie voorts Boersema, 1978. 
17 Voor het extreem-rechtse dan wel fascistische karakter van de Boerenpartij, zie 
Nooij, 1969 en Van Donselaar, 1991. 



Media en racistische organisaties 47 



onrust onder de boeren) kan volgens Nooij niet onvermeld blijven: 'de zeer 
welwillende houciing van het dagblad De Telegraaf'J® Hieraan dient overigens 
te worden toegevoegd dat dit dagblad later een andere koers is gaan varen; 
voorts dat de media van grote invloed zijn geweest op de neergang van de Boe- 
renpartij medio jaren zestig. 19 

'De kranten mogen niet over ons schrijven,' zei Janmaat na zijn verkiezings- 
nederlaag in 1998. De VNN liet zich in soortgeiijke bewoordingen uit: 'De jour- 
nalisten die neutraal nieuws over ons willen verspreiden worden tegengewerkt 
en in de meest extreme gevallen zelfs ontslagen,' 

Hiermee wordt gesuggereerd - en overigens niet voor het eerst - dat er 'neu- 
trale' of zelfs 'sympathiserende' journalisten zouden zijn die worden gedwars- 
boomd. Helaas worden zulke suggesties gedaan zonder man en paard te noe- 
men. Wij kennen geen gevallen van journalisten die helder en duidelijk sym- 
pathiseren met extreem-rechts. 

Wei is er een recent geval van een journalist-in-opspraak. Freelance fotograaf 
Spruijt is, zoals Trouw het noemde, 'net iets te dicht en te vaak in de buurt 
van rechts-extremisten gesignaleerd'. 20 Van Spruijt wordt beweerd dat hij 
sympathieen voor extreem-rechtse groepen zou koesteren. Enkele door Onder- 
zoeksgroep Kafka 21 geinventariseerde argumenten: zijn 'hartelijke en joviale' 
omgang met rechts-extremisten, zijn foto's zijn niet alleen in de reguliere pers 
verschenen, maar ook in extreem-rechtse bladen als JFN'94-nieuws (van Kus- 
ters) en Spruijt zou bij extreem-rechts een voorkeursbehandeling krijgen. 
Spruijt heeft de beschuldigingen altijd van de hand gewezen, Zijn veelvuldige 
aanwezigheid in extreem-rechtse kring was uitsluitend bedoeld om zijn werk 
als fotograaf te kunnen doen, Spruijt: 22 

Ik realiseer me dat er misschien wel jongeren zijn die, als ze mijn foto's 
zien, denken: 'gaaf, daar wil ik bij horen 1 . Maar ik hoop dat er nog altijd 
meer men sen zijn die na het zien van die schokkende beelden twee keer 
nadenken als ze naar het stemhokje gaan. 

Nauwelijks of geen sympathie van journalisten voor extreem-rechts dus. Wat 
wel voorkomt is onbedoelde steun. Zo speelde De Telegra af omstreeks 1970 
een rol in de oprichtingsfase van de neonazistlsche Nederlandse Volks-Unie 
[NVU). Een aantal oprichters had elkaar namelijk leren kennen via de inge- 
zonden brievenrubriek van het ochtendblad. Dit fenomeen - de krant als da- 
ting agency voor rechts-extremisten - doet zich overigens tot op de dag van 
vandaag voor. Schrijvers van racistisch getinte ingezonden brieven lopen kans 
door een extreem-rechtse groepering te worden benaderd. Ook 'reguliere' be- 
nch tgeving kan rekrutering tot gevolg hebben. Zo werden Janmaat en de pas 
opgerichte Centrumpartij 'gekoppekf via een artikel van Ursula den Tex in Vrij 



« Zie Nooij, 1969: 36. 

1,} Zie Van Donselaar, 1991: 121-133. 

20 Trouw, 23 november 1996. 

^ KAFKA, 1998: 116-117. 

22 Trouw, 31 november 1996. 



48 Media en racistische organisaties 



Nederland. Later zei Janmaat: 'Aan haar heb ik dus mijn hele politieke carriere 
te danken.^ 3 

Openlijke sympathie van de media voor racistische partijen komt niet voor. De 
uitzondering die deze regel bevestigt is een column van Heldring in NRC Han- 
delsblad. 24 Heldring ging in op pogingen om 'de gevolgen voor Nederland vain 
het tot dusver gevoerde vreemdelingenbeleid' aan de orde te stellen, Dergelijke 
pogingen, zo meende Heldring, worden onmiddellijk gesmoord of komen zelfs 
niet van de grond. Wie het desondanks probeert, zo stelde Heldring, krijgt het 
stempel 'racist' opgedrukt. 

De Centrumpartij die het wel gewaagd heeft aandacht voor die kant van de 
zaak te vragen, wordt - ten onrechte - met Glimmerveens partij op een 
hoop geveegd en weet zelfs verzetsheroisme op te wekken bij televisieper- 
soneel dat, ongetwijfeld na nauwkeurige lezing van het partijprogramma, 
uitzendingen van die partij vril boycotten. 

Het gaat hier om de kersverse Cenlxumpartij in juli 1981. Op dat moment stak 
de CP in vergelijking met de neonazistische NVU gematigd af. Pas later zou dit 
beeld veranderen, dat wil zeggen: zouden ook de racistische trekken van de 
Centrumpartij en Centrumdemocraten aan het licht komen. 

De regel blijft: geen steun van de media voor extreem-rechts. Als journalisten 
extreem-rechts 'steunen', dan is het om de ene rechts- extremist te helpen de 
aridere aan de schandpaal te nagelen, maar daarop komen wij nog terug. Let 
wel; het gaat ons hier om directe sympathiebetuigingen aan extreem-rechts en 
dus niet om indirecte effecten, zoals de vraag in hoeverre extreem-rechtse par- 
tijen profijt hebben van berichtgeving over immigratie- en minderhedenvraag- 
stukken, Deze kwestie is stellig belangrijk, maar valt bulten het bestek van dit 
onderzoek. 

DoodzuHjgen 

Een aantal journalisten is van oordeel dat aan extreem-rechts zo min mogekjk 
aandacht dient te worden geschonken. Negeren en doodzwijgen zouden de 
beste wapens zijn tegen een extreem-rechtse partij die het voor een belangrijk 
deel van publiciteit moet hebben om aanhang te verwerven, Bovendien zouden 
extreem-rechtse politici door negatieve publiciteit de rol van martelaar kunnen 
krijgen. Kortom, zowel positieve als negatieve pubhciteit zouden wervende ef- 
fecten kunnen hebben. Het eerste is overigens beter verdedigbaar dan het 
tweede. 25 

Van systematise!! doodzwijgen, in de zin van helemaal geen publiciteit over 
extreem-rechts, is nimmer sprake geweest, Er is geen enkele episode aan te 



13 Van Donselaar, 1991: 176; het citaat van Janmaat is ontleend aan Nieuwe Revu, 

28 september-6 oktober 1989. 
*« NRC Handelsblad, 24 juli 198 1 . 
25 Voor discussie over de rol van het martelaarschap, zie slothoofdstuk De staat pa- 

raat? 



Media en racistische organ isaties 49 



wijzen waarin extreem-rechtse organisaties zich hebben gemanifesteerd zonder 
publicitaire aandacht te trekken. Wat niet wegneemt dat er ook altijd jouma- 
listen zijn geweest die hebben besloten aan het fenomeen in kwestie geen of 
minimale aandacht te schenken. De betekenis van doodzwijgen is dus niet zo- 
zeer een kwestie van 'wel' of 'met', maar veeleer een van soms wel en soms 
niet. Voorts heeft 'doodzwijgen' betekenis als onderwerp van verhitte discus- 
sies 26 

Dat laatste was bijvoorbeeld het geval begin jaren tachtig, toen de Centrum- 
partij haar intrede had gedaan in het parlement. Naast de op zichzelf al forse 
hoeveelheid pubiiciteit die aan de Centrumpartij werd gewijd, 27 werd publieke- 
lijk - bijvoorbeeld in talkshows - gedebatteerd over de vraag of Janmaat al dan 
niet moest worden doodgezwegen. Deze debatten vormen een aanzienlijk be- 
standdeel van de totale hoeveelheid pubiiciteit over de Centrumpartij . 
Doodzwijgen kwam voor, bijvoorbeeld bij sommige parlementaire redacties die 
besloten de verrichtingen van Janmaat in de Tweede Kamer niet te verslaan. 
Ook waren er sporadische acties van omroeppersoneel om uitzendingen van de 
CP te saboteren {wegraken van banden). Men zou ze kunnen beschouwen als 
een militante vorm van doodzwijgen. 

In 1984 viel de Centrumpartij uit elkaar als gevolg van interne ruzies waarover 
door de media uitvoerig en indringend verslag was gedaan. Janmaat werd uit 
de Centrumpartij gegooid en verloor bij de verkiezingen in 1986 zijn zetel in de 
Kamer. De Centrumpartij slaagde er bij die gelegenheid niet in een zetel te 
verwerven. Extreem-rechts was dus uit het parlement verdwenen. Toen Jan- 
maat er in 1989 opnieuw in slaagde een Kamerzetel te bemachtigen - dit keer 
namens de Centrumdemocraten - was er minder opwinding en minder pubii- 
citeit dan in 1982. Maar de discussie over de vraag hoe er op extreem-rechts 
gereageerd moest worden, was meteen terug. Diende Janmaat te worden gene- 
geerd of juist niet? Nieuw en opmerkelijk aan het debat was de veelvuldig te 
beluisteren opvatting dat doodzwijgen dit keer kennelijk niet had geholpen. 
Opmerkelijk, omdat er van systematise!! doodzwijgen geen sprake was ge- 
weest, in 1989 niet en begin jaren tachtig al helemaal niet. 

Maar doodzwijgen bleef bij tijd en wijle de aandacht trekken, ook in de jaren 
negentig. Zo werd de hoofdredacteur van Nova, Van Liempt, in 1996 aange- 
vallen vanwege het feit dat Nova een interview met NVU-leider Glimmerveen 
had uitgezonden. Van Liempt: 28 

Ik vind dat je mensen met verderfelijke ideeen niet moet mijden. Ik aeht de 
kijker daarbij zeer wel in staat zijn eigen oordeel te vormen. Wat my betreft 
is er bij mensen met extreem-rechtse opvattingen een beperking: geen 
rechtstreekse uitzendingen. 



26 Zie voor waar het de NVU betreft: Bouw, Van Donselaar & Nelissen, 1981. 

27 Zie Van Donselaar & Van Praag, 1983; Van Donselaar, 199 1, hfst. 7. 
& Trouw, 23 november 1996. 



50 Media en racistische organisaties 



Rinke van den Brink (Vrij Nedertand), die al geruime tijd extreem-rechts in bin- 
nen- en buitenland op de voet volgt, werd begin 1997 door het Algemeen Dag- 
blad ondervraagd over het thema media en extreem-rechts. Van den Brink: 29 

Ik vind dat bij justitie s politic! en beleidsmakers bekend moet zijn wat er bij 
extreem-rechts gebeurt, zodat de gevaren tijdig kunnen worden onderkend, 
Doodzwijgen helpt niet. Je moet erover schrijven, daar ben je journalist 
voor. En laten justitie en de politick vervolgens maar kijken wat er meet 
gebeuren. 

De electorate nederlaag van extreem-rechtse partijen was in 1998 opnieuw 
aanleiding om stil te staan bij de rol van de media. De hoofdredacteur van de 
Haagsche Courant, Schinkelshoek, is van oordeel dat de pogingen tot dood- 
zwijgen geleid hebben tot een 'krampachtige ontkenning 1 van de problemen 
waanmee extreem-rechts stemmen probeerde te trekken, zoals de integratie 
van minderheden en het asielvraagstuk. 30 Schinkelshoek meent dat die ont- 
kenning te lang heeft geduurd: 

We hebben ons zelf te lang een mentaal verbod opgetegd over die onder- 
werpen te schrijven. Dat zag je in de reactie van de media toen Bolkestein 
ze op de politieke agenda plaatste. De journalistiek maakte hem het verwijt 
extreem-rechts in de kaart te spelen. Ten onrechte. De journalistiek be- 
hoort zich niet door extreem-rechts monddood te laten maken. 

Deze uitlatingen illustreren hoezeer 'het doodzwijgen' nuancering verdient. De 
pogingen extreem-rechts dood te zwijgen waren vooral gericht tegen een speci- 
fieke uiting van extreem-rechts, namelijk de verbreiding van extreem-rechtse, 
racistische denkbeelden. Journalisten trachtten te voorkomen dat de media 
een platform zouden worden voor de verbreiding van deze denkbeelden. 
Volgens Janmaat is het voorgekomen dat bij kamervragen die door hem ge- 
steld waren door de Volkskrant alleen het antwoord werd gepubliceerd en dus 
niet het feit dat ze door hem (Janmaat) waren gesteld; hetzelfde zou op teievi- 
sie door Den Haag Vandaag gedaan zijn. 31 Een televisieverslaggever van een 
actualiteitenrubriek vertelde ons dat het aj jarenlang de gewoonte is om beel- 
den van Janmaat, die men van plan is uit te zenden, eerst aan de hoofdredac- 
teur voor te leggen. Dit om te voorkomen dat er later interne onenigheid ont- 
staat over de vraag in hoeverre dat beeldmateriaal wervend zou kunnen zijn. 
De media willen geen platform zijn voor de verbreiding van extreem-rechtse 
opvattingen. Maar andere uitingen van rechts-extremisme, de hang naar ge- 
welddadigheid en naar nazisme bijvoorbeeld, of de onderiinge twisten, worden 
als regel niet genegeerd, maar prominent voor het voetlicht gebracht. Vooral 
conflicten en geweld blijken een grote nieuwswaarde te hebben. Toen extreem- 
rechtse organisaties in 1986 een vergadering hadden belegd in een hotel in 
Kedichem dat vervolgens werd belaagd door tegenstanders en in brand vloog, 
was dat nieuws van de eerste orde. Een van de foto's van deze gebeurtenis (zie 
hieronder) - een hoestende, ontredderde Janmaat die wegloopt van het bran- 



i9 A Igemeen Dagblad, 1 a p ril 1997. 

30 de Volkskrant, 16 mei 1998. 

31 Vrij Nedertand, 4 april 1998- 



Media en racistische organisaties 



51 



dende hotel - is later bekroond. 'Kedichem' werd aUerminst doodgezwegen en 
was nog wekenlang in de publiciteit. 32 




Foto: Fotopersburo William Hoogteyling, Buren 



Soms speelt de afweging van effecten nauwelijks een rol. Op een voor de media 
stil moment kan een uiting van rechts-extremisme uitkomst bieden. Dat was 
bijvoorbeeld het geval in juni 1995 toen neonazi Kusters door middel van een 
persbericht het ANP meedeelde dat er een nieuwe partij was opgericht: de FAP. 
De naam 'FAP' was met opzet dezelfde als die van een verboden Duitse neona- 
zistische partij. Voorts bevatte het persbericht nogal gespierde taal. Het NOS- 
Joumaal en het radioprogramma Met het oog op morgen namen zieh voor aan- 
dacht aan de nieuwe partij te besteden. Een van ons (JvD) werd benaderd met 
het verzoek de oprichting van de nieuwe extreem-rechtse partij te becommen- 
tarieren. Hij bracht naar voren dat het zijns inziens vooralsnog om een solo- 
actie van Kusters ging en dat er derhalve geen sprake was van een nieuwe 
partij. Maar publiciteit zou de FAP kunnen doen groeien. Het Oog besloot 
daarop geen aandacht aan de FAP te besteden, De redactie van het NOS- 



32 Voor Kedichem, zie Van Donselaar, 1991: 193 e.v. 



52 Media en racistigche organisaties 



Joumaal daarentegen liet zich met van haar voornemen afbrengen: 'we hebben 
bijna niets voor vanavond', 

Stigmatiseren 

Zoals reeds werd opgemerkt: extreem-rechtse uitingen hebben vaak nieuws- 
waarde, omdat zij worden ervaren als schokkend, verwerpelijk, gevaarlijk, of 
als een probleem dat dient te worden opgelost. Veel aandacht van de media, 
misschien wel het grootste deel, is hierop gericht. Dit heeft geleid tot een 
stroom van (negatief) stigmatiserende publiciteit. De aard van het stigma kan 
echter verschillend zijn. Daarom is het nuttig de categorie 'stigmatisering' na- 
der onder te verdelen in: bagatelliseren, ridiculiseren, schandaliseren, crimi- 
naliseren. In het navolgende worden zij successievelijk besproken. 

Bagate tliseren 

Geen enkele typologie is sluitend, ook deze niet, Bagatelliseren zou men na- 
melijk, behalve als een vorm van stigmatiseren ook kunnen beschouwen als 
een variant van doodzwijgen. 

Waar gaat het om? Berichtgeving met als uitkomst dat er weliswaar een pro- 
bleem is, maar dat dat probleem bij nadere beschouwing niet zo groot is als 
veelal wordt aangenomen. En dat, terwijl men door een andere rangschikking 
van informatie tot een minder optimistische uitkomst zou komen. 
In 1992 behaalde het Front National bij regionale verkiezingen 14,1% van de 
stemmen. In de Volkskrant 33 verscheen als kop 'Winst Le Pen blijft achter bij 
verwachting'. Er was voorspeld dat de partij wel eens meer dan 1 5% zou kun- 
nen halen. De Volkskrant volgde hiermee een trend van de Franse media, die 
de score presenteerden als een tegenvaller voor Le Pen, Minder aandacht kreeg 
het feit dat het behaalde resuhaat in vergelijking met de vorige keer bijna an- 
derhalf maal zo groot was. 34 

Het gevaar van extreem-rechtse verschijnselen in Nederland is vaak gebagatel- 
liseerd door de Nederlandse situatie te vergelijken met die in het buitenland 
(verHezingsresultaten in Belgie en Frankrijk en het geweld in Duitsland). Dit 
geldt ook voor het leiderschap van extreem-rechtse formaties. Niet zelden zijn 
Janmaats leiderscapaciteiten bekritiseerd onder verwijzing naar extreem- 
rechtse voormannen in andere landen die succesvoller zijn. Het is evenwel de 
vraag in hoeverre die verschillen in succes aan de leiderscapaciteiten zijn toe 
te schrijven dan wel aan andere factor en, bijvoorbeeld de verschillen in weer- 
standen die extreem-rechtse formaties in diverse landen ontmoeten. 35 
Vergelijkingen waarvan de uitkomsten voor Nederland minder positief uitval- 
len, treft men zelden aan terwijl deze wel degelijk zijn te maken. Zo is extreem- 
rechts in Groot-Brittannie in electoraal opzicht veel zwakker dan in Nederland, 
hoe men het ook wendt of keert. 



33 de Volkskrant, 23 maart 1992. 

3 -' Het lijkt overigens een gewoonte te zijn geworden van de Franse media om in ver- 
kiezingstijd een nederlaag van het Front National te voorspellen. Ook bij de regio- 
nale verkiezingen in 1998 was dat het geval, Misschien is 'bezwering' in dit kader 
een betere benaming dan bagatellisering, 

35 Vgl. slothoofdstuk De staat paraat? 



Media en racistische organisaties S3 



Het bagatelliseren is overigens geen typisch Nederlands verschijnsel. Het eer- 
ste electorale succes van Le Pen begin jaren tachtig leidde tot grote opschud- 
ding in Frankrijk. De score werd door het blad Le Monde gerelativeerd onder 
verwijzing naar Nederland. Daar had de kamerzetel van de Centrumpartij 
(1982) ook niet geleid tot een nationale ramp, aldus Le Monde. 36 
Een racistische partij in het nationale parlement, dat was in 1982 niet all een 
een novum in Nederland, maar ook in de omringende landen. Tot dan toe gold 
Groot-Brittannie als het land waax politick racisme het meest tot ontwikkeling 
was gekomen. Door het Engelse meerderheidsstelsel was toetreding tot het La- 
gerhuis echter onmogeLyk gebleken. De Republikaner zouden pas worden op- 
gericht in 1983, het jaar waarin het Front National van Jean-Marie Le Pen zijn 
eerste successen behaalde. Het Vlaams Blok was toentertijd in het Belgische 
parlement vertegenwoordigd maar het was in die tijd veel meer een extreem- 
rechtse dan een racistische partij. Kortom, Janmaat was erin geslaagd Neder- 
land tot een afschrikwekkend voorbeeld te maken. Een Belgische collega, die 
wij in die tijd spraken, zei te hopen dat Belgie nooit te maken zou krijgen met 
wat hij noemde 'Nederlandse toestanden'. 

Een recent voorbeeld van bagatellisering is de column van Gerry van der List 
in de Volkskrant, 37 getiteld 'Extreem gematigd'. Aanleiding is het enorme ver- 
lies van extreem- rechts bij de gemeenteraadsverkiezingen. 'Wat de precieze 
oorzaken ook mogen zijn,' schrijft Van der List, 

de aftakelmg van extreem-rechts heeft in ieder geval duidelijk gemaakt dat 
het met de racistische sympathieen van de Nederlandse bevolking we] 
meevalt. Jarenlang zijn we in Nederland lastig gevaUen met gruwelijke ver- 
halen over het virulente racisme waaronder onze samenleving gebukt zou 
gaan. (...) 

De vernieling van het Auschwitzmonument deed verontruste opinieleiders 
naar de pen grijpen om te wijzen op het gevaar van een oprukkend fascis- 
me. Een in brand gestoken huis van een Turks gezin in Den Haag gaf 
aanleiding tot toekomstbeelden met rnarcherende zwarthemden in de va- 
derlandse straten. 

De genoemde incidenten bleken echter niets met politieke actie te maken 
te hebben, zodat de antiracistische onheilsprofeten beschaamd afdropen 
en in stilte verder moesten hopen op die racistische gruweldaden die nu 
eindelijk eens him sombere gelijk zouden bevestigen. 

Maar de racistische tijdbom onder onze maatschappij is nog steeds niet af- 
gegaan en het vermoeden groeit dat er helemaa) geen tijdbom is, 

Ridiculiseren 

Als bagatelliseren gericht is op personen, dan heeft het vaak de vorm van ridi- 
culiseren: het belachelijk maken van een extreem -rechtse partij of haar leider. 
Soms wordt het de journalist gemakkelijk gemaakt, zoals tijdens een gesprek 
in 1989 tussen de CD'ers Janmaat en Schuurman en de Nieuwe Reua. Open- 
hartig vertelde Schuurman dat de partij heel klein was en in feite uit Janmaat 
en haarzelf bestond: 'Zeg maar dat hij een Don Quichotte is, met mij als San- 



« Van Donselaar & Van Praag, 1983; 14-15. 
37 de Volkskrant, 13 maart 1998. 



54 Media en racistische organisaties 



cho Panza.' Janmaat trachtte dit in zijn ogen schadelijke beeld onmiddellijk te 
corrigeren: 'Dat is volstrekt niet leuk. Je gaat rm zelf de partij in diskrediet 
brengen, ^ & 

Een treffend - en nadien veel aangehaald - voorbeeld van ridiculisering is een 
stuk van Martin van Amerongen, getiteld 'De vele verdiensten van drs Jan- 
maat. '39 

De ene politicus is wat dornmer dan de andere en ook oogt niet iedereen 
hunner even aantrekkelijk. In drs Janmaat valt te prijzen dat hij zowel 
dom als onaantrekkelijk is. Toegegeven, sommige kiezers worden door een 
zekere domheid aangetrokken. Het merendeel is echter wel wijzex, Die man 
heeft gelukkig alles tegen, om te beginnen zichzelf. Zijn hoofd straalt wei- 
nig volksvertegenwoordigende wijsheid uit. Hij heeft een afstotelijke jengel 
in zijn voordracht, die bovendien zelden boeit: als de leider der Centrum- 
dernonraten in de Kamer het woard voert tuimelen de motten bewustelaos 
uit de gordijnen. Zijn familienaam doet denken aan karnemelk en Holland- 
se zweetsokken. 

Zijn doctorandussendiploma ademt de sfeer van nepintellectualisme, het- 
geen geen electorate pre is bij rechts-extremisten en potentiele rechts- 
extremisten, een milieu dat het primair van jongeren en arbeiders moet 
hebben. 

Toen een groepje wild geworden ultraradikalinski's zo onverstandig was om 
het hotel in Kediehem in brand te steken, waarin zijn partij een vergade- 
ring had belegd, dreigde drs Janmaat even een heuse martelaarte worden. 
(...) In partijpropagandistisch opzicht was het puur goud, goed zou men 
denken, voor zeker een half dozijn Karaerzetels, Misgedacht. Drs Janmaat, 
met zijn minimum aan charisma, bleek niet bij machte om boter uit de 
Brand van Kediehem te braaien. (...) 

Hoe komt het toch dat de Kamer zo 'verbazingwekkend leeg' is als Janmaat 
achter het spreekgestoelte staat? Wellicht ligt dit aan drs Janmaat zelf. 
'Terwijl ik meestal toch niet lang spreek.' Rechts-extremisten horen de 
tactiek der verschroeide aarde te praktizeren. Zo niet drs Janmaat, een 
kruisridder op een fiets met gezondheidszadel. Braaf, door een ieder gene- 
geerd, draait hij mee in de routine van het Binnenhof. (...) 
Nee, drs Janmaat zou niet door zijn collega's moeten worden genegeerd, 
maar gekoesterd. Zolang hij het boegbeeld is van het Nederlands rechts- 
extremisme, is deze stroming tandeloos. (...} Stel je voor dat die drs Jan- 
maat met die rare kop en die jengelstem straks van zijn fiets-met-gezond- 
heidszadel tuimelt? Om dan door zo'n snelle, rapgebekte, slimme, goedo- 
gende fascisto-yup als Haider of Dewinter te worden opgevolgd? 

Het televisieprogramma Reporter (KRO, 26 februari 1993) belichtte uitvoerig 
het sluimerende conflict in de CD tussen Janmaat en Vreeswijk. De laatste 
werd gezien als de Nederlandse variant van Filip Dewinter en dus als een al- 
ternatief voor Janmaat. Reporter verleidde zowel Vreeswijk ais Janmaat tot 
uitgebreide scheldkanonnades jegens elkaar, dit tot vermaak van de kajkers. 
In het televisieprogramma Achter gesloten deuren, dat op 28 februari 1994 (in 
verkiezingstijd) door RTL-5 werd uitgezonden, interviewde Willibrord Frequin 



38 Nieuwe Reuu, 28 september-8 oktober 1989. 
3 C> NRC Handeisbiad, 29 november 199 1 . 



Media en racistische organisaties 55 



een aantal aspirant raadsleden van de CD. Zo vroeg hij aan de CD-lijsttrekker 
in Almere, Nicole Vos (19 jaar), wat zij de kiezer in Almere te bieden had. 
Zichtbaar verrast door deze vraag begon Vos te stamelen am vervolgens te 
zwijgen. Dit werd indringend in beeld gebracht. lets soortgelijks gebeurde bij 
andere kandidaten die aan de tand werden gevoeld over hun kennis van de lo- 
kale politiek. Ook hun onwetendheid werd nadrukkelijk in beeld gebracht. 
Het gedrag van veel extreem-rechtse raadsleden bHjkt journalisten te inspire- 
ren tot hilarische berichtgeving. Zo maakt het Utrechts Nieuwsblad*® melding 
van schriftelijke vragen van de fractie van het Nederlands Blok in de Utrechtse 
gemeenteraad over het gedrag van de andere raadsleden. Die zouden grove 
taal bezigen en zich ook anderszins misdragen. De krant citeert het Neder- 
lands Blok: 

Daamaast betrappen wij raadsleden crop dat zij tijdens de vergaderingen 
in hun neus zitten te peuteren, de inhoud tussen hun vingers tot balletjes 
roller en deze zonder schroom de raadszaal inschieten. 

Het artikel kreeg als kop 'Neuspeuteren raadsleden ergert Nederlands Blok'. 
Een jaar eerder besteedde het Utrechts Nieuwshlad uitgebreid aandacht aan 
het conflict tussen Janmaat en het Utrechtse CD-raadslid De Regt. Laatstge- 
noemde was in opspraak geraakt, onder andere door zijn betrokkenheid bij de 
bedreigingen van de Rotterdamse wethouder Simons. 41 

De Regt werd door Janmaat geroyeerd. De onverkwikkelijkheden die over en 
weer volgden, werden via de media publiek gemaakt. Het Utrechts Nieuwsblad 
kopt 'Gesjeesde CD'er richt splkiterpartij op' en laat Janmaat over De Regt aan 
het woord: 42 

Zijn optreden is er eentje op blo-niveau, we hebben hem zelfs naar Schoe- 
vers moeten sturen in de hoop dat het bedroevende niveau van zijn corres- 
pondentie wat zou verbeteren. 

Van de ruzies en het gekrakeel in de Rotterdamse CD-fractie in 1996, die uit- 
eindelijk leidden tot de overstap van CD'er Teijn naar de CF'86, werd door het 
Rotterdams Dagblad verslag gedaan. 

'Volksnationalisten op de vlucht ,' aldus een kop in het Haarlems Dagblad,^ 
boven een gedetailleerd verslag van een mislukte poging van de VolksNationa- 
Iisten Nederland om te demonstreren. Eenmaal ter plaatse sloegen de VNN'ers 
op de vlucht voor hun tegenstanders. Het ging nog wel om een 'stoer* door de 
VNN op internet aangekondigde demonstratie. 'Extreem-rechts ruziet over 
drugs,' kopt TVotitu. 44 In de aanioop naar de raadsverkiezingen in 1998 maakt 
het blad melding van het feit dat rivaliserende extreem-rechtse groepen elkaar 
op de korrel nemen, De inzet is het thema drugs. De VNN wilde voor het huis 
van het Rotterdamse CP'86-raadslid Freling protesteren tegen diens drugsge- 



40 Utrechts Nieuwsblad, 5 juli 1997. 

41 Zie monitorrapport, 1997. 

« Utrechts Nieuwsblad, 24 juli 1997. 

43 Haarlems Dagblad, 15 december 1997. 

« Trouw, 24 februari 1998. 



56 Media en racistisehe organisaties 



bruik. De NVU (Glimmerveen) trachtte in Amhem hetzelfde te doen voor het 
huis van CD-raadslid Selhorst, die in opspraak was geraakt wegens betrok- 
kenheid bij drugshandel. Het Parool bench tte dat de Centrumpartij'86 voor de 
deelraadsverkiezingen in Amsterdam-Noord een lijsttrekker gekandideerd had 
die zelf verklaarde van niets te weten.'' 5 

In de zomer van 1997 ridiculiseert Intermediair de politieke vaardigheden van 
Janmaat. 46 Is de CD-leider suceesvol, zo vraagt het blad zich af? 

Het is heel gemakkelijk te beredeneren dat hij dat niet is. Janmaat is er 
niet in geslaagd een politieke organisatie op te bouwen met mensen die in 
staat zijn meer dan twee Nederlandse zinnen te produceren. In de ge- 
meenteraden waar zijn partijtje vertegenwoordigd is, doen zijn aanhangers 
nauwelijks een mond open, Sommigen komen nooit opdagen en door in- 
terne rubies zijn veel eetels onbezet geraakt. De vraag is echter of Janmaat 
dat erg vindt. Want iedereen met verbale of organ isato rise he capaciteiten 
vormt voor hem een bedreiging. Hij moet wel heel erg blij zijn dat de CD in 
de Tweede Kamer maar drie zetels bezet, want dan hebben zijn vrouw en 
hij tenrninste de meerderheid in de fractie. De drie Centrum democratische 
fractieleden worden door hun collega's met de nek aangekeken, ze dienen 
nauwelijks modes in - laat staan initiatief-wetsontwerpen - en als ze dat al 
doen, worden ze verworpen. Van het politieke handwerk heeft drs Janmaat 
geen kaas gegeten. 

Zoals reeds werd vermeld is het voorgekomen dat de verrichtingen van Jan- 
maat in de Kamer werden genegeerd. Nieuwswaardig was echter wel het feit 
dat de CD-leider tijdens de Algemene Beschouwingen in 1997 voor een geheel 
lege Tweede Kamer stond. Dat Week althans het oordeel van Trauw, 47 Janmaat 
verliet woedend de zaal en verloor daarmee zijn reeht op spreektijd. 

Schandaliseren 

Bij het 'schandaliseren' wordt de nadruk gelegd op het onfatsoenlijke gedrag 
van personen die in extreem-rechtse organisaties figureren. Daarbij gaat het 
onder andere om liegen en bedriegen, roddel en achterklap, graaien in de kas, 
overspel en dronkenschap. Dtt soort zaken zijn bijvoorbeeld sterk behcht tij- 
dens het reeds gemerooreerde conflict in de Centrurnpartij in 1983 en 1984. 
Opmerkelijk aan de ruzie was dat zij voor een belangrijk deel publiekelijk werd 
uitgevochten. Op zichzelf is dat logisch: daar waar ruzie is zijn betrokkenen 
geneigd elkaar van van alles en nog wat te betichten. Als het om extreem- 
rechtse activisten gaat doen joumalisten hier vaak maar al te graag verslag 
van. Het feit dat de interne conflicten grotendeels publiekelijk werden uitge- 
vochten heeft die conflicten verscherpt en de breuk versneld. 4e 

Door de reeds genoemde uitzending van Reporter (26 februari 1993) escaleerde 
een sluimerend conflict in de CD tussen Janmaat en Vreeswijk. Laatstgenoem- 



45 Het Parool, 13 februari 1998. 

46 Intermediair, 24 juli 1997. 
* T Twuw, 18 septemher 1997. 

* s Zie Van Donselaar, 1991, hfst. 7. 



Media en racistische organisaiies 57 



de werd na de uitzending uit de CD gezet. Dezelfde uitzending leidde ook tot de 
uitstoting van GHmmerveen die zich kort tevoren bij de CD had aangesioten 
maar ujdens de uitzending geen afstand wenste te doen van zijn neonazisti- 
sche opvattingen, Ook hier werden bestaande conflicten door de media ver- 
scherpt. 

Een regeirecht schandaai werd veroorzaakt door de reactie van de CD op het 
plotselinge overlijden van minister van Binnenlandse Zaken, len Dales in ja- 
nuari 1994. Toen een journalist van RTL-Nieuws hem vroeg of hij het condole- 
anceregister had getekend reageerde Janmaat furieus: 

Nee dat heb ik niet, Deze minister was buitengewoon vijandig ten opzichte 
van de CD. Wij zullen er geen traan om laten. Wij treuren geen moment om 
haar daod. Zij probeerde de CD dood te pesten met financiele claims. Wat 
mij betreft is Dales de hele FVdA voorgegaan en volgt de rest snel, 

Deze reactie werd in diverse media (pers, radio en televisie) herhaald. Korte tijd 
later veroorzaakte Janmaat wederom een schandaai door racistische uitlatin- 
gen te doen over politic! en bewindslieden van allochtone herkomst (Apostolou, 
Gabor, Hirsch BaJlin). 49 Over minister van Justitie Hirsch Ballin zei hij: 

Dat joden als nomaden trekken wil ik ze niet kwalijk nemen, maar openba- 
re nineties mogen ze dan niet bekleden. 

Deze affaire kreeg veel aandacht op televisie, zowel in joumaals als in actuali- 
teitenrubrieken . 

Een ander voorbeeld van schandaliseren is het belichten van het stemgedrag 
van extreem-rechtse volksvertegenwoordigers, waarbij verwarring, onwetend- 
heid, inconsistence en kiezersbedrog gesignaleerd werden. In de aanloop naar 
de gemeenteraadsverkiezingen van 1994 is veelvuldig gewezen op de incom- 
petentie of twijfelachtige antecedenten van zittende of aanstaande raadsleden. 
Ook hier was Janmaat zelf onderwerp van aandacht. 'Janmaat ontvangt 
/ 81 1.540,65 voor niets doen,' meldde het Rotterdams Dagblad. SQ 
Verder is herhaaldelijk melding gemaakt van overtreding van de subsidieregels 
door de CD. S1 Begin 1994 leidde een slepend conflict tussen Janmaat en Bin- 
nenlandse Zaken over de verrekening van een subsidievoorschot zelfs tot be- 
slaglegging op de woning van de CD-leider. 

CD moet broche en oorbellen zelf betalen': in 1997 berichtte Trouw dat het 
Commissariaat voor de Media geweigerd had een vergoeding van / 5.094,00 
wegens sieraden aan de CD toe te kennen. 52 De bijouterieen waren gedragen 
door de presentatrice van tv-uitzendingen van de Centmmdemocraten. Trouw: 



■*'■> Interview met ElseiAers Magazine, 22 januari 1994. 

M Rotterdams Dagblad, 10 april 1993. 

51 NRC Handelsblad, 27 maart 1993. 

» Trouw, 2 april 1997. 



58 



Media en racistische organisaties 



Trquw 

Imnmm ratdi I I N**wl*nd w» a 

>■»« *»(wK (Mr dn 

tnj<iMiv4l moral* criiM Sch 



' 



HRI pUKpUK W 144*0 BuiKuii. IT I 






■trdM 

b»FTl*rAngV 



I 



Irwlll 



■rtfiitnttuur 



Sorgdrager bestuit Dorters 
van Leeuwen te ontslaan 

-Mucu<i«<Miinm V M—^* *^*N H it Wr< IK* 

*■* + #»*< *** * **** •MttUtbMM.I, IP l «j|pl W |, MI , V> i.. 



nt-mi * mi *tpp» n m rw 



l n wiwH rfWl»4' - «MI Or -9 H lm to - w fcfit 



■> 'jwimn ;**^r a*wi-i 



■™«^*1 BIB PI"! « M 41 *T (3M*i ar> a« <■« in 

!■ »■('<■■■( «■«. ti» m * ■«•* 

E.*K*, aMN l1INIM "™ »■*■"»■"■ *4*.p#5p1,Ki*4*J**!U 

»«H* ■ «n ■*■.*' H^.ii* ) M p»-i [to Mnw w h kv hp ■) f t^MUVW PM 

1r*.rt& -i*™*"*™- *»*»» pOW|l» HPJIWII ll(— I j > M-iMln«.-riuto<iitarari 





T|*H,p ftPH JkfepfepMfcPB DM I 



Trouiv 



Extreem-rechts pleegt kiezersbedrog Gouden rimme 

Van welke partij ook, bijna geen raadsJtd presteerde iets VGfbaast ZICrtZG 

*— i» — Wl » ■ MMM^y-M^tM i w imn<rf^«ff«>. M «M«:,.Mr^piOM F - *» pw#t«p to. Cat *3» *,*.,-.*«■ *r#Ji«*»^ M«Vk«4 

WWP1W - * j pwpi m h w —win Im i ai wiiini i^t/ ww vw . Hf nne-rn, ;I ^- t im ^p. . ■«. « «■ mw iiitrnmnK •**•*- umd ^nmiM u kh-m 

> ir 1 ^ t nini»!lbi l W p^xi *f -« top P-toton 4 *^ nUr« ^ w^p *r Ar ,W>kf *MMM1 |, atOM MP* -***»* 1«WmI * Ml d fa* ifpto h|WPj P tM* J* r.Jw ^ ig f. MMP h n l rPMP, h«WVp*|l 

h* -*»»"l**-*4*w' •>- JWI ft IrWWPpj WM W» M.W- — if.. - ^ro, . . #*4* •** ■* WI*HM ra>7r n «*lrn Imna ^ ■* alM ^f d » 

mrm i** u^*>»^> Hi r tod Wi. t w * ! ■ ■> ■>■■ m ■ ■ jEpH to if MP w yfjp C» WWl D H ■ ! Bit 1 »* Uttf *iptt M jiMy iwi » — * — » . ITf »-t_ Mw I m hiM bW *» •*#«.* r-t- * 

■-.j.m*i'«i(i;.-^ irt*M« l»i»«L-»iiin4«*«i- {mwrwWte' MiMD nwi | M fJt i »^ Ah aduiraH *n w «<m< •* iim^ ^ r » <*»«!■ w » lurring > hi i« iw| KiMi nwr m*4 »»**»» iw.|«+ 

tM U'iltelMWMM Mk HMWMf m HUH fl w i to Sj ,hw«iK v ttnli *<»*■■ M fi -rtw *• Km lii. -^ iil a T> ■■» M .lrfiU. H »«t * -i »»r*nj, 

^Him nw y ^ pfwwHI *« W"- Blhfl pi |i|H#1i|lM fl M I HIIiU lM liBM I Hp Ti 1 mkJUHf « r j WMr tJ tPFV, Tr1«tOUfi*l n inf \ SV ^tr>W#MM «■ Bf-»>-^Wi If 

■ .KniiikdiKiLi; IJ uf ! n mi ,BMt d, W ~ M| I I I >»«■** * . KPP1 «V 4 <«!l< JCM * Ml U. t> * **5- I**- «■ « ^* -* ■** »V«* •.**■-**• t*W ^ H* V# t"r—'— • 

I l^«ra<H tilJr ! MmiM NmMmcAH at* M *oort Mto aiiu^ lltarj J , Cn kuifi 111 * u mmr «>pp>^ II. . mu . .r >tap> 1 l>l( Uul h — |oil r .lnl^»-rt» m-«r>i« 

i pj— iiiiliw*** I iW W iiipliI jpMMWtpijpHI «>ixi'wUwi»«w4 4MibhwNk*(3n M— m m M, $vmm -— *> .■ — p- i pM^tap^ pn « ',■! to .*, pjc*t ■» >wpj n , Vi « 

■Oy^f^l 1 M Ul H pWWW-MB It - 'Wf*i I llBlllli^M Tfcl ■■illllllll W*1|H ;■■» Mi+ygpt, «nJr*"n™Jr i -«r>lrftlP"i« ' ilkmM * ' ' ] n te l^i* M- rMt UM*« InWt » 

1 """"^ " *"" * " '*. '-<W b»^ h» LfcJto #» Bp» ff 11 * »*» 

| p^pSffS^S ii pena reist tevredenaesteld tenia 0ptiM ™ Br phT ''p** b ™ h " ir *^ Jn llp^liJJS^Sj. i-X^-r. 

-' mi ill ■! ■ i ■■— impIpppppIi nil iii ■! iiiIppII in ii prf— ,1 llS ■UpTlllMlilii ' "n 



Media en racistische arganisaties 59 



In totaal heeft het commissariaat een bedrag van 1 1.249 gulden uit de on- 
kostennota van de CD geschrapt. Het betrof, behalve de bijouterieen, 4.529 
gulden aan kapgeld en 3.836 gulden kleedgeld, waarvan achtereenvolgens 
slechts 1.700 en 510 gulden voor vergoeding in aanmerking kwam. 

In het televisieprogramma Achter gestoten deuren (RTL-5, 28 februari 1994) 
werd Janmaats stemgedxag in de Tweede Kamer gehekeld. De CD pretendeer- 
de op te komen voor "de gewone man' of voor de 'underdog'. Maar in werkelijk- 
heid stemde Janmaat tegen behoud van de bestaande WAO, tegen verlaging 
van loonbelasting voor lagere inkomens, tegen verlaging van de periodieke 
huurverhoging, tegen sociale woningbouw en tegen stadsvernieuwing. Kortom, 
in de Kamer had Janmaat zich tegen zijn eigen achterban gekeerd, aldus Ach- 
ter gesioten deuren. 

Ook in de periode 1994-1998 leidde de handel en wandel van extreem-rechtse 
gemeenleraadsleden frequent tot sehandaaltjes, Hier wordt volstaan met en- 
kele voorbeelden. Za meldde De Telegraaf 53 dat het CD-raadslid in Enschede 
een stadhuisverbod opgelegd had gekregen, dat wi] zeggen: hij mocht het ge- 
meentehuis uitsmitend onder geleide van een bode betreden. De reden voor 
deze maatregel was diefstal door de CD'er van gasmaakers en een helm. 
Het Almelose CD-raadslid werd eind 1997 aangehouden omdat hij weigerde 
een sekspop te verwijderen die hij achter zijn raam had gepiaatst om de aan- 
dacht te vestigen op een affiche. 54 

Het Rotterdams Dagblad 55 citeert een lokale CDA : politicus, die de drie CP'86 
deelraadsleden van Delfshaven als volgt op de korrel neemt: 

Ze waren achttien uur aanwezig, hebben hiervoor een vergoeding gekregen 
van 240,000 gulden. Dat is bijna 15,000 gulden per uur. Ze hebben drie 
minuten het woord gevoerd. Dat is 80.000 gulden per minuut (...) Er zijn 
mensen die op de CP stemmen omdat alle andere politici zakkenvullers 
zijn. Ik hoop dat mijn rekenwerk aantoont dat die stemmers dan een ver- 
keerde keus hebben gemaakt. 

In een groot artikel, deels op de voorpagma (koppen: 'Extreem-rechts pleegt 
kiezersbedrog' en 'Absent of dronken in de raadszaaT ) portretteerde Trouw de 
extreem-rechtse raadsleden. 55 De door het blad beschreven misdragingen be- 
troffen onder andere absenteisme, dronkenschap, bedreiging, geweldpleging, 
open bare schennispleging, drugshandel, diefstal van gemeente-eigendommen. 
Maar de grootste opschudding uit de verkiezingstijd van 1998 betrof ongetwij- 
feld de wijze waarop extreem-rechts trachtte te voldoen aan de verzwaarde 
handtekeningeneis. 57 Aan de verkiezingen van 1994 werden deelgenomen door 
een groot aantal personen en groeperingen. Het aantal was zo groot dat er 
technische problemen waren ontstaan met de stemmachines en stembiljetten. 
Teneinde 'lichtvaardige kandidaats telling 1 tegen te gaan werd de handtekenin- 



53 De Telegraaf, 6 april 1996. 
M Tubantia, 20 noveraber 1997. 
55 Rotterdams Dagblad, 12 december 1997. 
s& Trouw, 17 februari 1998. 

57 Zie monitorrapport 1997 (Van Donselaar, 1997; 41-42); zie ook Van Donselaar, 
1995, hfst. Nederland. 



60 Media en racistische organisaties 



geneis verzwaard. De wijziging van de Kieswet behelsde zowel een verhoging 
van het aantal benodigde handtekeningen als ook de eis dat iedere deelne- 
mende politieke groepering aan de handtekeningeneis diende te voldoen. In de 
oude situatie waren reeds vertegenwoordigde partijen van deze eis vrijgesteld. 
De prablematiek van extreem-rechtse partijen was weliswaar geen direete aan- 
leiding geweest voor de wetswijzigmg, maar speelde op de achtergrond wel een 
belangrijke rol. De verzwaring van de handtekeningeneis bleek voor extreem- 
rechts een aanzienlijke barriere op te leveren. Door het verlenen van een on- 
dersteunde handtekening maakt men zieh bekend als aanhanger van extreem- 
rechts en dat kan, zo leert de ervaring, aanzienlijke weerstanden opwekken. 
Wie geen moeilijkheden wil, kan maar beter niet tekenen. Daar komt nog bij 
dat een kiesgerechtigde voor slechts een partij kan tekenen. Het probleem voor 
extreem-rechts om handtekeningen te verzamelen wordt dus grater naarmate 
er meer rivaliserende partijen zijn. Dit laatate speelde bij beide verkiezingen 
een rol, Bij de gemeenteraadsverkiezingen bleken de rivaliserende extreem- 
rechtse partijen elkaar in de wielen te rijden. Bij de Kamerverkiezingen maakte 
alleen de grootste, de CD, een kans om aan de verzwaarde eis te voldoen: der- 
tig handtekeningen in elk van de negentien kieskringen, 590 in het totaai dus. 
Als gevolg van de nieuw ontstane situatie probeerden extreem-rechtse partijen 
zich tot het uiterste in te spannen om aan de eis te voldoen. In de praktijk 
leidde dat tot aanveehtbare praktijken, zoals het werven van ondertekenaars 
in mil voor geld, bier en zelfs heroine. 'De CD ronselt onder junks en daklo- 
zen,' schreef Trouw; 58 ( De Centrumdemocraten doen er alles aan am mee te 
doen aan de Tweede-Karnerverkiezmgen op 6 mei\ De Telegraaf kopte: 'Jan- 
maat ronselt zelfs moordenaars'. 59 In een gesprek met deze krant had Janmaat 
de 'ronselpraktijken* geoorloofd genoemd; 'steun van iedereen aan de rand van 
de afgrond is welkom, al is het een moordenaar die zijn handtekening zet\ 
Volgens de CD-leider was het redelijk dat mensen 'mogelijke onkosten' voor 
het zetten van hun handtekening vergoed kregen. 

In Nijmegen werden twee CD'ers door de politic aangehouden die drugsver- 
slaafden heroine hadden aangeboden in ruil voor handtekeningen. Omdat het 
tweetal vast zat bleek er niemand beschikbaar te zijn om op het vereiste tijd- 
stip de kandidatenlijst in te leveren (waardoor de CD in de regio Nijmegen niet 
meedeedj. Enkele koppen in de dagbladen: 'CD koopt stemmen junks', 'CD 
raadslid koopt stemmen met heroine', 'CD geeft heroine in ruil voor stem' en 
'Snelrecht voor CD'ers die heroine ruilderi voor stemverklaringen'. 

Bij schandatiseren ligt de nadruk op het belichten van onfatsoenlijk gedrag 
van rechts-extremisten. Uit de aangehaaide voorbeelden blijkt dat dergelijk 
gedrag misdadige trekken kan krijgen. In die gevallen, althans waar het de be- 
nadering door de media betreft, is de grens bereikt tussen schandaliseren en 
criminaliseren. 



5a Trouw, 26 maart 1998, 

5 q De Telegraaf, 25 maart 1998. 



Media en racistische organisaties 



61 



DEGROENEAMSTERDAMMER 

Or,«lh,i,ki-ll|ki v..kb.bd .H»pl 1171 |±*r|jn ( I ll.nummtr |1 U fltMfl !•*< fj:,« 



6 En dan 
slachten we 
het hele 
zooitje af ' 



Het ware gezicht van de CD 



Karin Adelmund AlltsbeiutL-r Essay; CI?ucMo Ajax-Feyenaord: Kunstartieit Roh 

on Mjrci-I v.m Silvio Berlusconi Mngrii over de de national? Schulte pver de 

Dam over loan up wng najr dp Ci'oosi yjn vjIkj vciptbaltopper oaring tussen 

naararbeid politick? mac lit hcrinncringen (op Net-Nac ni) Japan pn Eur up a 



62 Media en racistische organisaties 



Criminaliseren 

Een krachtige variant van schandaliseren is criminaliseren: publiciteit over 
misdadige trekken van extreem-rechts. Meestal gaat het daarbij om criminali- 
teit met een politiek karakter, zoals racisme/neonazisme en de betrokkenheid 
bij (racistisch) geweld. Maar ook waiineer extreem-rechts in verband gebracht 
kan worden met andere vormen van misdaad, is daarvan door joumalisten 
vaak verslag gedaan. Voorbeelden zijn drugshandel, illegaal wapenbezit, verze- 
keringsfraude en mishandeling. 

Vaak gaat het om politiek geweld. In Frankrijk kregen Le Pen en het Front Na- 
tional het in 1990 zwaar te verduren na de antisemitische kerkhofsc hen ding in 
Carpentras, waarvoor zij door velen (onder wie de minister van Birmenlandse 
Zaken) verantwoordelijk werden gesteld. In de publiciteit werd aan het verband 
tussen Le Pen en 'Carpentras* uitgebreid aandacht besteed. Hetzeifde geldt 
voor het verband dat gelegd werd tussen enerzijds de racistische moorden in 
Molln (1992) en Solingen (1993) en anderzijds de Republikaner. Eenzelfde lot 
trof de CD toen Nederland begin 1992 geconfronteerd werd met een golf van 
racistisch geweld. 

Berichtgeving over extreem-rechtse betrokkenheid bij geweld vormt een hoek- 
steen van criminalisering. Andere zijn (grof) racisme, antisemitisme en een 
fout oorlogsverieden van de wat oudere activisten. Het zijn, kortom> zaken die 
in extreem-rechtse fonnaties bij voorkeur 'back- stage' worden gehouden. 60 
Een beproefde methode om inzicht te krijgen in wat zich achter de schermen 
afspeelt is de undercover-reportage. Beroemd werd het boek van de Franse 
journaliste Anne Tristan, dat gebaseerd is op haar infiltratie bij het Front Nati- 
onal. 61 In de aanloop naar de verkiezingen van 1994 was de CD doelwit van 
maar liefst drie undercover- reportages: die van Peter Rensen voor de Nieuwe 
Revu, Kees Kooiman voor de Groene Amsierdammer (zie pagina 61) en Bas van 
Hout voor Panorama en het televisieprogramma Deadline (TROS}. 62 Kooiman 
had bij de CD de volgende uitlatingen opgetekend: 53 

'Voor volk en vaderland"; t), ik heb toch zo'n kramp in mijn rechterarm'; 
'Dat record van zes rniljoen zullen wij de volgende keer verbeteren'; 'Nog 
even en we zijn weer een provincie van Duitsland'; 'En dan slachten we het 
hele zootje aP; 'Ik heb vanavond geen zin in nikkers hoor, dan ga ik spon- 
taan schoppen en korn weer in de eel terecht'; 'Dan maak ik een vijver in 
mijn tuin met piranha's: cursus zwemmen voor Marokkaanse huisvrou- 
wen'. 



60 Zie Van Donselaar, 1991 en 1995; vbld. verbod van NESB in 1953, de scheurin- 
gen in NOU en Boerenpartij, de vermeende betrokkenheid van de NVU bij de 
Schiedamse rellen. 

61 Zie Tristan, 1988. 

bi Peter Rensen, Nieuwe Reuu, 2/9 februari 1994; Bas van Hout, Panorama, 17 
maart 1994; Kees Kooiman, De Groene Amsterdammer, 23 maart 1994. De repor- 
tage van Bas van Hout was het middelpunt van het televisieprogramma Deadline, 
dat de TROS op 29 april 1994 uitzond. Later verscheen een bewerkte versie van 
Peter Rensen in boekvorm: Dansen met de duivel; undercover bij de Centrumdemo- 
craten. Amsterdam, 1994. 

63 Kooiman, 1994. 



Media en racistische organisaties 63 



Bas van Hout slaagde erin met een verborgen camera opnamen te maken, die 
op 29 april 1994, een paar dagen voor de Kamerverkiezingen, werden uitge- 
zonden tijdens het TRGS-televisieprogramma Deadline, De beelden waren bij- 
zonder belastend voor de CD als geheel en in het bijzonder voor de CD'er 
Graman, die kort tevoren voorzitter van de Amsterdam se CD-fractie was ge- 
worden. Graman had zich voor de verborgen camera laten voorstaan op raeis- 
tische geweldplegingen in het verleden. 64 In een poging de schade te beperken 
haastte de CD zich om Graman en enkele andere in opspraak geraakte CD'ers 
uit de partij te gooien. Desondanks raakte de CD in een diepe crisis: er dreigde 
muiterij, leegloop. Van buitenaf werd aangedrongen op maatregelen tegen de 
CD, zoals een partijverbod. Tot een partijverbod is het niet gekomen, maar in 
de afgelopen jaren zijn zowel de CD als de CP'86 het middelpunt geweest van 
strafprocessen wegens belediging en aanzetten tot rassenhaat. Beide partij en 
werden wegens racisme veroordeeld. Dat was een novum. De top van CP'86 
werd bovendien veroordeeld wegens deelname aan een misdadige organisatie. 
Via de nieuwsmedia is hiervan uitvoerig verslag gedaan, niet alleen van de di- 
verse stadia van de reehtsgang, maar in het kielzog daarvan tevens van dis- 
cussies die erdoor werden uitgelokt over repressief ingrijpen tegen extreem- 
rechtse organisaties en personen, Een aanzienlijk dee! van de berichtgeving 
van de afgelopen jaren is gewijd aan justitieel ingrijpen gericht tegen de CD en 
de CP'86. Dit geldt in het bijzonder voor het medium televisie. 
Naast berichtgeving over strafzaken tegen de partijen was er ook die over straf- 
zaken tegen een aantal kopstukken uit extreem- rechtse kring: Janmaat, 
Glimmerveen (NVU), Freling en Mordaunt van de CP'86. Voorts raakten ook 
minder bekende rechts-extremisten in aanvaring met de rechter. 65 

Uitingen van (neo-)nazisme trokken de afgelopen jaren meer dan eens de aan- 
dacht van de media. Zo werd in de zomer van 1997 door diverse bladen gewag 
gemaakt van het voornemen van de weduwe Rost van Tonningen om in haar 
huis te Velp een museum te stichten: 'Rost van Tonningen vergaart nazi- 
materiaal', 65 *Zwarte weduwe werkt aan nazi-museum 3 , 67 Volgens de Volks- 
krant^ 3 betrof het een collectie van attributen en documenten van Nederlan- 
ders die in de Tweede Wereldoorlog aan de zijde van de nazi's hebben gevoch- 
ten. Ten behoeve van haar verzameling had Rost van Tonningen een oproep 
geplaatst in Die Freiwillige, een blad voor oud-SS'ers, De oproep was onderte- 
kend door Consortium de Levensboom, volgens de Volkskrant 'een organisatie 



64 Graman werd later veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf, in hoger beroep te- 
ruggebracht tot vier. 

63 Trauw, 23 mei 1996; 'Fractieraedewerker CP'86 molesteert Rotterdamse wethou- 
der in stadhuis'i Utrechts Nieuwsbiad, 11 oktober 1996: Tolitie arresteert vech- 
tende CD'ers'; Harlinger Courant, 8 april 1997: 'Werkstraf 140 uur voor ex-lid Ne- 
derlands Blok'; de Volkskrant, 17 September 1997; 4 Arnhem geeft CD'er aan we- 
gens fraude"; Algemeen Dagblad, 3 februari 199S: 'Vervolging voorzitter CP'86 voor 
rassenhaat'. Zie voor meer voorbeelden van geweldpleging monitorrapport 1997 
(Van Donselaar, 1997: 57). 

ft(i de Volkskrant, 25 juni 1997. 

67 Nieuw IsraeUtisch Weekblad, 1 1 juli 1997. 

68 de Volkskrant, 25 juni 1997. 



64 Media en racistische organisaties 



van oud-NSB'ers die contacten onderhoudt met extreem-rechtse partijen.,.' De 
burgemeester van Rheden (waar Velp toe behoort) liet weten geen enkele be- 
hoefte te hebben aan een 'dergelijk verfoeilijk museum dat uiterst genant en 
kwetsend is voor het grootste deel van de mensheid' en de gemeente zou het 
ook niet toestaan, De berichtgeving stond overigens niet in verhouding tot het 
gewicht dat aan de plannen moest warden toegekend en de betekenis van het 
Consortium werd schromelijk overschat: van een organisatie was geen sprake. 

Glimmerveen cum suis zagen kans meermalen de aandacht op zich te vestigen 
wegens openlijke (neo-Jnazistische sympathieen, die gepaard gingen met uitin- 
gen van verbaal geweld, aJ dan niet racistisch getint. Dit was het geval naar 
aanleiding van bijeenkomsten in Rotterdam en Schiedam in november 1996, 
wederom in Rotterdam in november 1997 en recent in Valburg (juni 1998). 
Vooral de bijeenkomsten in 1996 en 1997 werden als buitengewoon schok- 
kend ervaren en omgeven door veel publiciteit, Het ging - kort samengevat - 
om uiteenlopende zaken: Hitlerverering in woord, gebaar en decor, Holocaust - 
ontkenning, racistische beledigingen, racistische bedreiging aan het adres van 
Kamerlid Singh Varma, bedreiging met de dood van de hoofdredacteur van de 
Haagsche Courant en racistische geweldpleging na afloop buiten, Voorts ging 
het om de vraag of en zo ja hoe er strafrechtelijk tegen dergelijke uitingen 
moest worden opgetreden, alsmede om de vraag of dit soort bijeenkomsten al 
dan niet getolereerd moeten worden, Een en ander leidde bovendien tot her- 
nieuwde discussie over repressieve maatregelen, zoals een eventueei verbod 
van CP'Se. 

De nieuwsmedia waren betrokken op verschillende manieren: niet slechts be- 
wust en bedoeld om verslag te doen van de gebeurtenissen, maar ook onbe- 
doeld als noodzakelijke voorwaarde voor justitiee] ingrijpen of voor mgrijpcn 
door het ordehandhavend apparaat, De aanwezigheid van media zou namelijk 
de doorslag kunnen geven bij de beoordeling of men te maken had met beslo- 
ten dan wel openbare bijeenkomsten. Deze beoordeling is van belang voor zo- 
wel een eventuele strafrechtelijke respons als voor de vraag of dergelijke bij- 
eenkomsten door de burgemeester preventief kunnen worden verboden. 
De bijeenkomst in 1997 werd bijgewoond door ANP-fotograaf Spruijt. Een van 
zijn foto's werd door verschillende dagbladen gepubliceerd. Op de foto zijn de 
neonazi's Kusters, Homan en Giimmerveen te zien; de eerste is bezig aan een 
redevoering, terwijl de twee anderen de Hitlergroet brengen. De publicatie van 
deze schokkende foto lokte discussie uit: te veel eer voor het nazistische drietal 
of een goede manier om het probleem onder de aandacht te brengen? 

Bij de hierboven genoemde bijeenkomsten ging het om openlijk nazisme. Daar- 
naast werden, vooral door onthullende televisiereportages ook de meer verbor- 
gen neonazistische trekken blootgelegd. In twee televisie-uitzendingen van 
Netwerk in September 1996 werden door AVRO- en NCRV-journalisten de na- 
zistische tendensen binnen de CP'86 belicht, Tamelijk overtuigend was de ge- 
toonde foto van het Rotterdamse CP'86-raadslid Freling, die de Hitlergroet 
bracht op een bijeenkomst van neonazi's in Amstelveen. De uitzendingen had- 
den een katalyserend effect op interne geschillen in de CP'86. Het conflict werd 
op de spits gedreven en leidde uiteindelijk tot de grote scheuring waaruit de 
VNN is ontstaan. 



Media en racistische arganisaties 



65 



Trouw 



■ 








LHTER4GEE5T 


ZENZ 


ZANBBAJt 


MEDIA 


Miirokka.snse 


Lastige vragen 


IkwH 


ben helm op? 


Jin Lansw 


wijk van Bru&sel 


hpantwoord 


Sinterktaas 


Dan gaat je 


ruamt afscheid 


Hkt iijn wondm 


door GoertMak 


ontheiligen 


haarin de war 


van Trouw 


NOhM 











1 



1 1 1< 'muivniiinm wwtii iet«Mi,im. mmrwu." 



«!Uli*'»'r.'. IMTKWCi*" * tfl ****■ 



CP'86 hanteert zwarte lijst 

Leden GroenLinks en journa listen doelwit van acties en bedreigingen 



iMnSTtRBAM - Uthm wjft Qmwi 

mrit eonticifn wtafcondm mi'i 
LjH|nP'A*TW«a cfn op rujm* 
kKm! dottatwi act In * n bt 

dff^iri^rttUMr ttTrwirv-fwhEi 

b «n onlansi vtrtdMnm petodtek 
w £WW tfuti oftslr itw ac prt* 

*h.i WW Wl ig^hpJTi! 1 nMaORftufTr 
HUH Wl «Ut«VIT»l ffl JUdBT* nw- 

^rt«rtH"i wi hri 14*1 Ahwu. rid: 
ccfl ntfrt qp tv«ah *n *chttyqi=wi 
a» wi uiyrs-fln-wiM Gflbiwhtlwi 
i" rwrawv wrarn ft i MriW a< h»i- 
wn ui vrnrwU mn radHtoim wn 

a Vitrtunj" «*1 kvimnr Jwtr in 
ftrtwtffp*)' in uintftf 
V«ndv£h3w 4^ «dnrt#*irfn v*n 
fij> ti m \x tain waudraiw if- 

i^A^d WTTTirtjG hurt "K*fc* xfe*4n' 
0* tabu* &tcterv biiirr mnF d#i ***•■ 

wTiWlliJP* A tfimf ]flu±H wwrJifs 
MOW AMfltfle b» Je pciliL* ■*- 

dpHL Dp 4t i* tontatiim 9tttfb&- 

a* i*iacn wi JuVa ^ rm -imp 
n>; -rtjrturng' gwMytmd op de (ijj 

Wf» |f* p^catw to a« XJmtum 
HWIMuF^- _*krt* l*>**l '"CO [f 
nwtn net MtKWK. ttapjit 
K*mjirWi we ia*ni «ri *rtfcH »■ in 
M*fc*W wpvmI( lnlno'5. dtf Oan 

nftn»f^ffdi(s mu brawn jtjn' ■!- 

< -' o**fi un tin wtoiw) 



« ue *Cm«rum r»u*ii*r r ir at* 

pfdrti ■ wnprati. word) -vwrbmd 
:■■■.'--,,,• i.:-,v- j,.-f , rtebMuno in 
run kjnvwraFitp ■.» tnwnUVi 
tod «or* d« fttf imurnie WrthtHj. 
'■■--rt wmdmbttiw w jwi- 
rovkiant wn Ci«ffl(rljflto o(> do ham 
gwunm Ik rjnhwiajl-iodifiiwn 
ttfltov hpm ivcrmwpKk^k now ^b 

mmd-vin hef wiwm*:(p- 
pwil'Hl'l m fejflmSunvi j*d all op- 



Wn>l VHT JJVilLnlklBL. "J kufll ilfr 
Kill 3|n IpWdki (Fitairvjfnfwwif** 

tun 4rtTWBi'ihHtT «wh wiL^tuu 



KfUwn jijfl ekl f.we-*.1rrtwft en 

' ■■■"?«*, mnHFi *> bait 

■AythmnJET h*t^f :-i y«tiMfn «rt 
Toil np j«r*»n ,[fc ti* CFTO ii 

mi- yo4geri( M ficit^e |W 
mwJ iftriyq." Mt^ei ¥ip«R 'Jai dc 
HedtHii"; 'Ai^rnr 

Km.Dui4lvwLMa-h«Tfl«r«nvirir 



i«drfi .Hv[fyitKmdttdJhirimn 

fffluilL wont! In ttrdariuid ilfttn 

■"■MlnVtiK* Madrvrtfiflic^HHiTriin' 

flmccuUr v*i die woiiitiooe' avwi 



• UM3 In *tn mrit own- h#i 

KHNUrf C SUMW V HcW3iEI*r W1 



hi 



VWHN 

AF.Aff 
Gim-I 

<knlM 

9nwu 
(VI do 
ertsti rTH 




66 Media en racistische organisaties 



De criminele trekken van de CP'86 of sympathisanten van deze partij uitten 
zich niet alleen in neonazisms, maar ook in het negeren van demonstratiever- 
boden en in militant activisme tegen politieke tegenstanders. Aan beide vcr- 
schijnselen is door de media royaal aandacht geschonken. VooraJ GroenLinks 
werd doelwit van een reeks van extreem-rechtse acties (die overigens niet van- 
uit de top van de CP'86 werden geregisseerd, maar een serie vormden door na- 
volgings- en imitatie-effecten). 615 Slachtoffers van deze acties waxen — onder an- 
deren - de Rotterdamse wethouders Meijer en Simons en het Kamerlid Varma. 
Trouw opende met *CP'86 hanteert zwarte lijst, leden GroenLinks en journa- 
listen doelwit van acties en bedreigingen' (zie pagina 65).™ 
De beeldvorming over CP'86 - een neonazistisch, racistisch en gewelddadig 
crimineel gezelschap - heeft steilig bijgedragen aan het uiteindekjke besluit om 
een verbodsprocedure te doen entameren. 'Sorgdrager wil verbod CP'86' be- 
richtte NRC HandelsbladJi Een dag later schrijft Trouw 72 'Ontbinding CP'86 
geeist' en weer een dag later het Belgische dagblad De Morgen: 73 'Nederland wii 
extreem-rechtse partij verbieden'. 

Objectiveren 

Er is een categoric van publicrteit over extreem-rechts die als neutraal kan 
worden gekwalificeerd- Het gaat om nieuwsfeiten zoals een opsomming van 
gemeenten waarin door extreem-rechtse politieke groeperingen aan verkiezin- 
gen wordt meegedaan, of om berichtgeving over de bij verkiezingen behaalde 
resultaten, Welke berichten men wel en welke men niet als neutraal wil zien, is 
enigszins arbitrair. In 1994 hebben veel CD-raadsleden de partij verlaten; 
sommigen van hen werden onaihankelijk, terwijl anderen zich hebben aange- 
sloten bij het Nederlands Blok, Over deze transfers is vaak 66k in neiatrale be- 
woordingen bericht, Geobjectiveerde berichtgeving, zou men dus kunnen zeg- 
gen. 

Maar de objectieve benadering heeft altijd veel discussie opgeroepen. Dat ge- 
beurde onder andere in de Volkskrant, 74 kort nadat Janmaat zijn grote electo- 
rale nederlaag had geleden en daarvan de media de schuld had gegeven. 
Hoofdredacteur Schinkelshoek van de Haagsche Courant meent dat extreem- 
rechts een aparte behandeling verdient. ! Ze zijn niet zomaar een splinterpar- 
tijtje zoals Nederland M obi el. De mening van extreem-rechts is fundamenteel 
strijdig met de Nederlandse Rechtsorde.' De joumalistiek, zo meent hij, moet 
zich daarom toeleggen op het actief weerieggen van de extreem-rechtse stand- 
punten. Deze qpvatting wordt gedeeld door Bert Vuijsje (hoofdredacteur HP/De 
Tijd). Hij is van mening dat je als medium grenzen mag stellen aan het be- 
schaafde politieke debat, Extreem-rechts plaatst zichzelf buiten die grenzen en 
verdient daarom een aparte behandeling. Vuijsje: 'Je kunt niet over extreem- 
rechts schrijven alsof het gaat om gelijkwaardige opvattingen als die van ande- 
re politieke stromingen.' Ron Abram, NVJ-voorzitter en oud-hoofdredacteur 



60 Zie monitor 1997 (Van Donselaar, 1997: 99), 

70 Trouw, 15 november 1997. 

71 NRC HandelsbLad, 19 november 1997. 

72 Trouiv, 20 november 1997. 

73 De Morgen, 21 november 1997. 

74 de Volkskrant, 19 mei 1998. 



Media en racistische organ} saties 67 



van het Algemeen Dagblad, meent evenwel dat journalisten extreem-rechts, in 
casu de CD, bovenal hebben beoordeeld volgens de gebruikelijke criteria voor 
nieuwswaardigheid. Dat had, zo meent Abram, weinig te doen met hun eigen 
morele overtuiging. 75 

3.3.2 Benaderingen van de media door racistische organ isaties 

Kleine partijen hebben als regel minder toegang tot en invloed op publiciteits- 
kanalen dan grote. Het partijapparaat van extreem-rechtse groeperingen is 
niet alleen klein maar verkeert bovendien in een maatschappelijk isolement. 
Politieke partijen streven naar sympathiserende publiciteit en traehten nega- 
tieve zo veel mogelijk beperkt te houden, Bij extreem-rechtse partijen Ugt de 
nadruk noodgedwongen op het laatste. Streven naar publiciteit waarbij men zo 
min mogelijk schade oploopt, daar komt de mediastrategie van extreem- 
rechtse politici in grote trekken op neer. In de praktijk betekent dat het ont- 
wikkelen van counterstrategieen. De waardegeiaden benaderingen waaraan 
men bloot staat, dienen te worden geneutraliseerd of waar mogelijk ten eigen 
bate te worden aangewend. 

De benaderingen van de media door extreem-rechts kunnen uiteenlopende 
vormen aannemen. Deze zullen hieronder achtere en volgens de revue passeren. 

Nieuws creeren 

Als antwoord op doodzwijgen is getracht aandacht te trekken op een zodanige 
manier dat men er niet omheen kan. Prikkeiende, schokkende of provocerende 
uitlatingen doen is een oude vertrouwde methode. Het politieke debuut van 
Glirnrnerveen bij de raadsverkiezirigen in 1974 is er een goed voorbeeld van, 
Hij verspreidde een pamflet dat onder andere de volgende zinsneden bevatte; 
'Den Haag moet blank en veilig blijven! Weg met de Surinamers en Antillianen 
die op onze werkkracht en welvaart parasiteren. Help mee onze stad te bevrij- 
den van de plaag van Surinamers en Antillianen.' Binnen enkele dagen werden 
tienduizenden van deze pamfletten verspreid. Deze actie leidde tot een stort- 
vloed van publiciteit die wordt gekenmerkt door afkeer, verontwaardiging en de 
roep om maatregelen. Niet alleen de Haagse, maar ook de landelijke politiek 
raakte in beroering. Zo verklaarde de premier dat de Nederlandse regering 'met 
afschuw en verontwaardiging' kennis had genomen van Glimmerveens politie- 
ke doel. Vanuit de Tweede Kamer werd aangedrongen op een verbodsprocedu- 
re tegen de NVU. Glirnrnerveen werd aangehouden en later door de strafrechter 
veroordeeld. Maar hijzelf en de NVU waren in een klap landelijk bekend en dat 
was hem heel wat waard. 

Janmaat vergeleek de activiteiten van CD'ers eens met die van het verzet uit 
de Tweede Wereldoorlog en verbond daaraan de conclusie dat de CD het veel 
moeilijker had dan het verzet toentertijd. Dat trok de door hem gewenste aan- 
dacht. Een verwante aanpak is iets in het vooruitzicht stellen dat opzien zal 
baren: een voorgenomen bezoek aan Nederland van Le Pen bij voorbeeld tijdens 
een herdenkingsbijeenkomst in Kedichem, of een demon stratieve optocht in 
Rotterdam. Deze plannen leverden veel publiciteit op, zeker toen de aange- 
vraagde demonstraties preventief werden verboden en deze besUssingen ver- 



7S de Volkskrant, 19 mei 1998. 



68 Media en racistische organisaties 



volgens door Janmaat werden aangevochten bij de rechter. Deze gebeurtenis- 
sen vonden plaats in het jaar 1989, voor de kamerverkiezingen waarbij Jan- 
maat de zetel behaalde die hij in 1986 was kwijtgeraakt. Rinke van den Brink 
verwoordde het eens als volgt: 76 

Natuurlijk proberen ze met allerlei rotsmoesjes in de krant te komen. En 
sommigen zijn niet van intelligence gespeend. Toen Le Pen met een aantal 
andere fascisten naar Bagdad ging om bij Sadam Hussein gijzelaars vrij te 
pleiten, deed Janmaat het voorkomen alsof hij ook ging. En twee keer ver- 
zon hij dat de Europese fractie van extreem-rechts naar Den Haag kwam, 
terwijl het Front National beide keren geen notie had wie Janmaat was. 

In januari 1997 stuurde de CD per fax aan de gemeente Apeldoorn het bericht 
dat de partij in Apeldoorn een demonstrate wilde beleggen, Mikpunt van deze 
politieke actie was het gedoogbeleid van de gemeente Apeldoorn inzake uitge- 
procedeerde asielzoekers, dat kort tevoren landelijk publicitaire aandacht had 
getrokken. De CD deelde mee dat er een eigen ordedienst zou opdraven 

... voor de orde binnen en eventueel buiten de groep. Zij zijn verkleed als 
honkballers en dragen petjes en honkbalknuppels t kortom een kleurig ge- 
heel, Volgens onze gegevens zijn bomberjacks in uw gemeente niet verbo- 
den, dus de rest van de groep zal deze jacks dragen. 

De geschrokken burgemeester verbood de betogmg maar liet niettemin tal van 
voorzorgsmaatregelen nemen. De CD was nooit van plan geweest om daadwer- 
kelijk te komen demonstreren. De partij hoopte dat deze actie veel publiciteit 
zou genereren, een doel dat overigens niet werd bereikt. Maar een faxje, waar- 
in een provocerende betoging werd aangekondigd, bleek ruimschoots voldoen- 
de om het raderwerk van de ordehandhaving op gang te brengen. 

Een ander voorbeeld. Begin jaren tachtig was Ton Hoogduin een bekende ex- 
treem-rechtse activist, vooral vanwege zijn kolossale gestalte - meer dan twee 
meter lang - en kracht. Naar verluidt zou hij bij een arrestatie schijnbaar 
moeiteloos zijn handboeien hebben gehroken. 77 Kortom, iemand die men niet 
over het hoofd ziet. In eigen kring werd Hoogduin hogelijk gewaardeerd vanwe- 
ge zijn nieuwswaarde. 

'Als ik Hoogduin ergens mee naar toe neem kom ik gegarandeerd 's avonds op 
televisie en krijg ik kranten vol,' zo vertelde Glimmerveen eens. Nieuws cree- 
ren, daar is hij bedreven in. Een voorbeeld van een van zijn publiciteits stunts 
is de toezending van het partijblad aan het Auschwitzcomite. Dat kwam gega- 
randeerd in het nieuws, Eind november 1996 vertelde Glimmerveen aan de 
Nieuwe Revu over zijn mediastrategieen: 78 

Ik weet natuurlijk wel waarmee je Nederland op de kast kan krijgen. Zoals 
ik ook weet wat de journalist wil horen. Ik kan ook koppen verzinnen: 'Ne- 



76 Geciteerd door het Algemeen Dagblad, 10 april 1997, 

77 Zie Van Donselaar, 1991: 185, 189. 
7S Vgl. Trouw, 23 november 1996. 



Media en racistische organisaties 69_ 



gers lijken meer op chimpansees dan op blanken 1 . Dat vind ik, maar dat 
zeg ik ook omdat ik weet dat joumalisten sensationele koppen zoeken. 

Proberen om 'Nederland op de kast krijgen', dat is ongetwijfeld een van de be- 
weegredenen van de groep-Glimmerveen om joumalisten aan te vallen. Glim- 
merveens bedreigingen aan het adres van de hoofdredacteur van de Haagsche 
Caurant leverden hem weliswaar een strafrechtelijke veroordeling op, maar te- 
vens ook veel publiciteit. Tijdens de bijeenkomst in Valburg in juni 1 998 werd 
getracht de true te herhalen en werden opnieuw bedreigingen geuit tegen de 
media, zoals reeds werd vermeld. Een verwante aanpak is het intimideren of 
bedreigen van poliueke tegenstanders. Eind 1995 werd door CP'86 - en Glim- 
merveen - getracht het partijeongres van GroenLinks in Zutphen te verstoren. 
Eerder op de dag waren vemielingen aangericht in de tuin van de politiek lei- 
der van GroenLinks. Bij dergelijke acties is men er vrijwel zeker van dat de 
media er aandacht aan zullen besteden. 

In december 1995 en januari 1996 kondigde Freling (CP'86) demonstraties aan 
tegen het verbod op enkele scholen (in Rotterdam en Den Haag) om bomber- 
jacks met daarop rood-wit-blauwe vlaggetjes te dragen. Deze aeties maakten 
deel uit van een breder offensief van extreem-rechts tegen de gewoonte om 
demonstraties preventief te verbieden. 79 

In de aanloop naar de statenverkiezingen van 1995 was het verzet van ex- 
treem-rechtse zijde tegen de preventieve demon stratieverbo den toegenomen, In 
de prakujk betekende dit dat de politic de handen vol had aan zowel rechts- 
extremisten die desondanks op de 'verboden tijdstippen' kwamen opdagen, ais 
ook aan hun politieke tegenstanders die hetzelfde deden. Deze gespannen si- 
tuatie escaleerde in Rotterdam in februari 1995 en vervolgens in Utrecht op 4 
maart. In Rotterdam had de politie heel wat te stellen met meer dan honderd 
militante tegenstanders van extreem-rechts. In Utrecht werd uit vrees daar- 
voor overgegaan tot massale aanhouding van 'onschuldige' personen die niets 
met de zaak te maken hadden. De media besteedden er uitgebreide aandacht 
aan . Dit geldt des te meer voor de toegestane extreem-rechtse demonstraties in 
Zwolle en Leerdam op respectievelijk 24 februari en 30 maart 1996. Het waren 
media events bij uitstek en dat was stellig ook een voomame beweegreden van 
extreem-rechtse zijde. 

Het toestaan van extreem-rechtse demonstraties was nieuw en trok mede om 
die reden veel aandacht. Dat een nieuw actiemiddel grote nieuwswaarde kan 
hebben ondervond ook de VNN in oktober 1997. Een vijftiental aanhangers 
van deze partij brachten een bliksembezoek aan een tentenkamp van (uitge- 
procedeerde) asielzoekers in Dwingeloo. Er werden pamfletten aan bomen ge- 
prikt - 'Illegaal einde verhaal' - en gesproken met de door de VNN uitgenodigde 
pers (ANP en TV Drenthe). De actie veroorzaakte opsehudding, door de ruime 
media-aandacht, door de vermeende onwetendheid van de politie en door het 
feit dat VNN-woordvoerder Ruitenberg voor de camera van Netwerk meer ac- 
ties in het vooruitzicht stelde. Bij asielzoekers- en opvangcentra elders in het 



79 Zie Van Donselaar, 1997: 23-27. 



70 Media en racistlsche organisaties 



land werden voorzorgsmaatregelen genomen teneinde niet te worden verrast 
door een extreem-rechtse actie. Deze voorzorg was overigens niet alleen inge- 
geven door 'Dwingeloo' en de publiciteit over dit voorval, maar vooral ook door 
activiteiten van AFA (Anti- Fascist! sche Aktie). Kort na 'Dwingeloo 1 stuurde AFA 
een faxbericht naar ongeveer 50 gemeenten waar zich asielzoekers centra be- 
vonden. In het bericht wees AFA op het 'ware gezicht' van de tot dan toe tame- 
lijk onbekende VNN. Achter een nette, fatsoenlijke presentatie van de VNN 
gin gen volgens AFA andere karaktertrekken schuil: sympathieen voor neona- 
zisme en Ku Klux Klan, illegaal wapenbezit en knokploegen. Mede door deze 
op zichzelf goedbedoelde actie van AFA kreeg het optreden van de VNN een 
imponerend effect. Waarsehijnlijk is de VNN zich bij het plannen van de actie 
daarvan niet bewust geweest. Hoe dan ook, extreem-rechts heeft, zoals Rinke 
van den Brink het eens uitdrukte 'een onevenredige stoorkracht'. 80 

Imponeren 

Tegenover bagatelHseren door de media wordt van extreem-rechtse zijde vaak 
overdrijving en imponeergedrag gesteld. Extreem-rechtse partijen trachten zich 
grater voor te doen dan zij in werkelijkheid 2ijn en dit kan op uiteenlopende 
manieren geschieden: overdrijving, vaak schromelijk, van het aantal leden, het 
schermen met niet bestaande afdelingen of met verzonnen personages. Tussen 
haakjes: het nieuwe medium Internet leent zich uitstekend voor deze aanpak: 
achter een indrukwekkende website kan slechts een persoon schuilgaan. 
Er zijn rechts-extremisten die zich hullen in verschillende gedaanten, zich ver- 
schuilen achter mysterieuze achtergrondfiguren, of die onder verschillende 
pseudoniemen of initialen publiceren, Soms wordt verwezen naar besluitvor- 
ming van vergaderingen die niet blijken te hebben plaatsgevonden, of naar 
overleg met personen die evermiin blijken te bestaan, Kortomj vaak wordt het 
beeld geschetst van een grote, piramidaal opgebouwde organisatie met vele 
vertakkingen en een aanhang. Men denke aan het reeds in ander verband 
aangehaalde voorbeeld van de Nederlandse neonazistische partij FAP, die in 
juni 1995 door Kusters zou zijn opgericht. 

Een belangrijk ingredient van de imponeerstrategie is het bewerkstelligen van 
schokeffecten, Daar werden de reeds genoemde manifestaties van Gliramer- 
veen en Kusters ook door gekenmerkt (Rotterdam en Schiedam, november 
1996, Rotterdam, november 1997 en Valburg, juni 1998), Door de schokeffec- 
ten kregen deze manifestaties een grote nieuwswaarde. Dat leidde tot uitvoeri- 
ge berichtgeving waardoor de verschijnselen in kwestie maar al te gemakkelijk 
kon worden overschat. f De leiders van de Nederlandse neonazibeweging waren 
bij een in Rotterdam', hoorden wij in november 1997 op Radio 1. Maar wat stelt 
dat leiderschap precies voor als we weten dat 'de beweging' slechts uit een 
handjevol personen bestaat en we ook weten dat Glimmerveen en Kusters tot 
dusverre amper in staat zijn gebleken om personen aan zich te binden? 
Bij de Nederlandse Volks-Unie (Glimmerveen, Kusters), de Germaanse Jeugd 
(Kusters) en het Actiefront Nationale Socialisten (ANS, Homan) gaat het bij el- 
kaar ruim geschat om zo'n dertig personen. De kern van deze drie 'organisa- 
ties' is op de vingers van een hand te tellen. 



80 Vrij Nederland, 23 november 1996. 



Media en Tacistische organisaties 71_ 



Kort na de bewuste bijeenkomst in Rotterdam verscheen in Trouw een groot 
interview met Kusters. 81 Hieronder volgen enkele fragmenten: 

Zijn joden minderwaardig? 

'Het zijn niet mijn vrienden. Als ik zou zeggen dat ze minderwaardig zijn, 

kan ik daarvoor bestraft worden.' 

Waaroxn zijn het niet je vrienden? 

'Dat staat beschreven in de nationaal-socialistische part ij -ideologic,* 

Noern jij jezelf neonazi? 

'Ik ben een nationaal- socialist. Neonazi is meer een scheldwoord. We zijn 

niet "neo*. we zijn het voluit. ' 

Voor jou is het bestaan van de Holocaust een feit? 

'Weet ik niet, ik ontken het niet, maar ieder moet voor ziehzelf bepalen of 
het bestaan heeft. Je hebt ook mensen die geloven in kabouters of draken 
of het monster van Loch Ness. Ik ben er niet bij geweest. Ik ben van 1970.' 

Het zijn zonder meer schokkende uitlatingen. Maar er ontstaat beeldvorming 
die wel heel ver verwijderd is van de werkelijkheid. Kusters wordt ten tonele 
gevoerd als secretaris van de Nederlandse Volks-Unie, voorzitter van de Ger- 
maanse Jeugd en aan het woord gelaten over 'overal infiltreren en rekruteren', 
'de beweging', ( de leiding", 'kaderschaling', 'de toekomstige staat na de machts- 
ovemame', 'terechtstelling van verraders van handlangers van het systeem'. 
Het stuk is een goed voorbeeld van geslaagd imponeergedrag van extreem- 
rechts. 

Internationale banden van extreenvreehts blijken nieuwswaarde te hebben en 
dat geldt ook voor de suggestie dat zulke banden bestaan. Hieronder volgen 
enkele voorbeelden van imponeergedrag dat hierop is gebaseerd. 
Begin 1997 decide Preling (CP'86} mee dat er een Nederlandse tak van Combat 
18 zou zijn opgericht die zich ging rich ten op politieke tegenstanders van ex- 
treem-rechts. 82 Combat 18 - 18 is een code voor de eerst en achtste letter van 
het alfabet, een 'A* en een 'H', ofwel Adolf Hitler - is een Engelse militante, neo- 
nazi-groep met gewelddadige aanhangers. De betrokkenheid van Combat 18 
bij politiek en racistiseh geweld noopte Scotland Yard ertoe in 1995 een speci- 
ale eenheid op te richten die belast werd met het volgen van gewelddadige 
rechts-extremisten. 53 

Ten tijde van Frelings mededelingen over Combat 18 stand deze groep in de 
belangstelling vanwege betrokkenheid bij aanslagen met bombrieven. In wer- 
kelijkheid was er geen sprake van een Nederlandse tak van Combat 18, wel 
van imponeergedrag en een poging publiciteit te genereren. Veel publiciteit 
was er overigens niet, vermoedelijk omdat Combat 18 in Nederland relatief on- 
bekend is. 



61 Trouw, 15 november 1997. 

sa Algemeen Dagblad, 15 maart 1997. 

8:5 Van Donselaar, 1995: 212. 



72 Media en racistische organisaties 



In de zomer van 1997 trok een berichtje in het blad van CP f 86 de aandacht 
van de media: de partij zou een af deling in Vlaanderen hebben opgericht. 8 '' In 
werkelijkheid stelde de Vlaamse afdeling niets voor, maar door de belangstel- 
ling van de media werd haar betekenis flink overdreven. Een maand later kon- 
digde de CP'86 aan dat bij de komende raadsverkiezingen in Kerkrade een 
Duitse neonazi lijstaanvoerder zou zijn. Het bericht trok nogal wat media- 
aandacht, wellicht vanwege het geduchte prestige van Duitse neonazi's. Maar 
veel electorate dreiging ging er op z'n zachtst gezegd niet van uit. 

Neutraliseren 

Door de negatieve stigmatisering en in het bijzonder het sehandallseren en 
criminaliseren lopen extreem-rechtse organisaties het gevaar te worden be- 
schadigd, Teneinde de schadelijke effecten te neutraliseren kan een hele scala 
van reaetie s worden waargenomen. 

Aliereerst zijn er voorzorgsmaatregelen aan te wijzen, zoals het verborgen hou- 
den van informatie die tot negatieve stigmatisering kan leiden: een 'fout' oor- 
logsverleden bijvoorbeeld, of (neo-)nazistische sympathieen. Voorts zijn de 
vaardighedcn van de voorman op het terrein van de impression management 
van belang: trachten zoveel mogelijk invloed uit te oefenen op hoe men over- 
komt. Dit wordt uiteraard ingewikkelder naarmate er meer woordvoerders zijn. 
Dit was bijvoorbeeld het geval in de verkiezingstijd in 1994 toen er vele lokale 
CD-lijsttrekkers waren, Het televisiepro gramma Achter gesloten deuren {Willi- 
brord Frequin) dat op 28 februari 1994 werd ukgezonden liet fragmenten zien 
van een 'briefing 3 door Janmaat. Hoe dienden de CD'ers de pers tegemoet te 
treden? Volgens Janmaat als voigt: 

Spreek fatsoenlijk Nederlands. Gebruik geen schuttingtaal. Probeer dat u 
niet betrapt kan worden op uitspraken die een Officier van Justitie zouden 
kunnen verleiden tot het inzetten van een strafvervolging, want dat wil 
men maar al te graag doen... 

Wellicht zou men het bedreigen van journalisten, zoals radicale rechts-extre- 
misten wel plegen te doen, ook kunnen zien als een poging tot preventie. Naar 
onze mening is het echter plausibeler dergelijke bedreigingen primair te zien in 
het kader van 'nieuws creeren' en 'imponeren'. 

Een andere preventieve maatregel is vermijding: contacten met de media zo 
veel mogelijk uit de weg gaan. Deze koers lijkt recent - na de verkiezingen van 
1998 - te zijn ingezet door de VNN. Maar deze aanpak heeft uiteraard beper- 
kingen, want een politieke partij kan zich niet altijd veroorloven perscontacten 
te mijden (in verkiezingstijd bijvoorbeeld). 

En als de negatieve publiciteit een feit is? Een voor de hand liggende reaetie is 
naar de rechter stappen, zoals in de ons omringende Ian den veelvuldig is ge- 
beurd. In Nederland komt deze reaetie maar weinig voor. Er wordt wel eens 
met juridische stappen gedreigd, maar de geschillen tussen journalisten en 
extreem-reehts worden niet vaak daadwerkelijk in de rechtszaal uitgevochten. 



84 Rotterdams Dagblad, 6 juni 1997; Trouw, 7 juni 1997. 



Media en racistische organisaties 73 



In 1967 verscheen een uitvoerig artikel van Martin van Amerongen over ver- 
vleehtingen van de Amsterdamse top van de Boerenpartij met radicale ex- 
treem-reehtse netwerken. 85 De aangevallenen wensen niet met neonazisms in 
verband gebracht te worden, spannen een proces aan tegen Van Amerongen 
en Vrij Nederland en winnen dat. 

In 1983 deed een van de oprichters van de Centrurnpartij, Brookman, iets 
soortgelijks. De Volkskrant had geschreven dat hij aanwezig was geweest bij 
een zonnewende-feest in de tuin van de weduwe Rost van Tonningen, Volgens 
Brookman was dit niet het geval, hij trachtte via een Kort Ceding zijn gelijk te 
halen. Die poging mislukte: zijn eis tot rectificatie werd door de Amsterdamse 
reenter afgewezen. 86 

In 1984 trachtte Ton Hoogduin - zie voorgaande paragraaf Nieuws creeren - 
via de rechter rectificatie af te dwingen van NRC Handelsblad. Het dagblad had 
(op 11 januari 1983) beweerd dat Hoogduin - te midden van een groep Haagse 
voetfoalsupporters op weg naar Ajax - antisemitische leuzen had gescandeerd. 
Zijn eis werd door de Rotterdamse rechtbank afgewezen. 87 

In 1990 vorderde de Centrumdemocraten rectificatie van een artikel in Else- 
vier 88 waarin verband werd gelegd tussen de CD, de Moonsekte en neonazi's. 
De president van de Amsterdamse rechtbank wees de vordering af. &9 
Het meest recente geval is de zaak van het Nederlands Blok tegen het Nieuws- 
blad van het Noorden, althans als we rechtspraak hier wat ruimer opvatten en 
ook de Raad voor de Journalistiek hiertoe rekenen. Deze zaak is reeds in het 
voorgaande aan de orde geweest. Het Nederlands Blok werd door de Raad in 
het gelijk gesteld. Het is, voorzover wij hebben kunnen nagaan, de enige re- 
cente zaak waarin extreem-rechts in het gelijk werd gesteld. 

Meestal wordt de confrontatie (dan ook?) niet op deze manier aangegaan en 
wordt geprobeerd de schade op andere manieren te reduceren. Bagatelliseren 
is een veel gehanteerde counterstrategie wanneer rechts-extremistische acti- 
visten door militant gedrag de partij in opspraak hebben gebracht. Skinheads? 
Dat ',., zijn eigenlijk doodgewone jongens die reageren op een losgeslagen 
cultuur', aldus een CD'er tegen een journalist die hem daarover had aange- 
sproken. 90 Bij diezelfde gelegenheid werd ook Janmaat ondervraagd over de 
haviken in de CD. Janmaat: 

Wij hebben natuurlijk diverse mensen uit wat rechtsere of- zo u wilt - ex- 
tremere hoek aangetrokken. Maar wanneer zij een paar jeugdzonden heb- 
ben begaan en geen zware veroordelingen hebben, kunnen ze bij ons ge- 
woon meedraaien, mits ze zich houden aan partijstandpunten. 

Een jaar later werd Janmaat opnieuw door de media - in casu het Algemeen 
Dagblad - geconfronteerd met radicalen' in zijn partij. Dit keer ging het om 



85 Vrij Nederland, 17juni 1967. 

86 de Volkskrant, 9 augustus 1983, 

87 Zie Rechtspraak Rassendiscriminatie, nr. 66, 

m Elseirier, 10 maart 1990; 'De financiele banden van Eurorechta', 

m Zie Rechtspraak Rassendiscriminatie, nr. 247. 

TO NRC Handelsblad, 4 april 1992, 



74 Media en racistische organisatie s 



een skinhead die betrokken was geweest bij een zware mishandeling met do- 
delijke afloop en om niemand minder dan Glimmerveen. Janmaat verdedigde 
zich als volgt: 91 

De CD is de enige echte oppositiepartij in Nederland die een vuist maakt 
tegen de verloedering. Zo'n party heeft aantrekkingskracht en wij staan 
natuurlijk niet onwelgevallig tegen de komst van nieuwe leden. Hoe moeten 
we erachter komen dat iemand strafrechtelijke antecedenten heeft? De po- 
litic geeft niet thuis als we informatie trachten in te winnen. Het moet dan 
wel om een bekende crimineel gaan die op de voarpagina van de krant 
heeft gestaan willen wij daar op tijd achter komen. 

In april 1998, vlak voor de kamerverkiezingen werd de CD-leider door Vrij Ne- 
derland ondervraagd over de betrokkenheid bij drugshandel van twee van zijn 
voormalige raadsleden. Janmaat: 92 

U kunt van ons toch niet vragen dat wij ons afsluiten van de maatschap- 
pelijke ontwikkelrngen, dat wij loepzuivere idealisten zijn. Wij zijn geen 
flexibele partij. Als de overheid zich al inlaat met drugssmokkel, zie de ERT- 
affaire, waarom zouden wij de heer Van der Spek dan niet mogen kandide- 
ren? Wij kijken hoe iemand het doet als raadslid. Als iemand het goed 
doet, maar niet helemaaJ brandschoon is dan zeuren wij daar niet over. 

Anderen hebben zich op soortgelijke wijze verweerd tegen beschuldigingen van 
illegaal wapenbezit. Zo werd door de CP'86 eens verwezen naar de opmerkeiij- 
ke uitspraken van de (toenmalige) Utrechtse politiechef Wiarda, dat het voor 
winkeliers raadzaam was een knuppel te kopen en die onder de toonbank te 
leggen. Veel Nederlandse jongeren, zo meende CP'86, lopen nu eenmaal met 
wapens op zak, CP'86-ers dus ook. 

Als de beschuldigingen berusten op 'font' gedrag in het verleden dan wordt 
vaak het laatste sterk benadrukt. ( Het is zo lang geleden' (oorlog), het is een 
'jeugdzonde' (stickers met hakenkruisen in bezit), 'hij denkt er nu anders over' 
(neonazisrae), ! zou zoiets nu nooit meer doen' (runetekens, uniformen). 'Waar- 
om mag een jongeman zich niet een beetje orienteren' (rondkijken in nazisti- 
sche organisaties als de Viking Jeugd en het Aktiefront Nationaal Socialisten) , 
Men kan ook zijn toevlucht nemen tot de aileidingsmanoeuvre. Wanneer deze 
voorzien wordt van een pittig statement, is de kans van slagen groot. Pittige 
statements worden door de media nu eenmaal op prijs gesteld. Een goed voor- 
beeld is de desgevraagde reactie van Janmaat op het overmatig drankgebruik 
van het voormalige Amsterdamse CD-raadslid Hofman: 'Ja, ik zeg zo vaak te- 
gen Hofinan: Frans, zo veel drinken als Van Mierlo lukt je toch niet.' Dit stan- 
daardantwoord is veelvuldig gepubliceerd (en er werd nooit doorgevraagd). 
Afleidingsmanoeuvres kunnen de vorm hebben van beschuldigen van anderen. 
Begin 1992 werd Nederland geconfronteerd met een reeks van racistische aan- 
slagen. Van de zijde van de met geweld geassocieerde CD werd geopperd dat 
deze aanslagen het werk zouden kunnen zijn van de Binneniandse Veiligheids- 



9' Algemeen Dagblad, 8 juli 1993. 

92 Geciteerd door Vrij Nederland, 4 april 1998. 



Media en racistische organisaties 75 



dierist, of van 'de Turken zelf , 93 Deze reactie is overigens niet typisch Neder- 
lands. De Republikaner in Duitsland en het Franse Front National reageerden 
op soortgelijke wijze. Meer of minder openlijk werd gesuggereerd dat de ge- 
welddadige acties waren opgezet met het doel extreem-rechtse politic! in dis- 
krediet te brengen. 94 

Negatieve stigmatisering, met name schandalisering en crnninalisering, kan 
ingrijpende gevolgen hebben voor de stabiliteit van extreem-rechtse organisa- 
ties. Een via de media in opspraak geraakte extreem-rechtse parti] dient zich 
te matigen am een uittocht van ontevreden aanhangers (of zelfs een scheuring) 
te voorkomen. Het probleem is echter dat een matigende koerswijziging het- 
zelfde effect kan hebben. Gaat het om in opspraak geraakte personen, dan kan 
het probleem door extreem-rechtse leiders worden opgelost door middel van 
een interne zuivering. Om de partij te redden wordt de band met de betrokke- 
ne(n) verbroken. Zo werd het Amsterdamse CD-raadslid Graman in 1994 na 
de televisie-uitzending van Deadline uit de partij gezet. 95 Het probleem is ui- 
teraard taaier ads de leider zelf het middelpunt van kritiek is geworden, zoals 
in 1994 bij de Centrumdemocraten gebeurde door Janmaats reactie op het 
overlijden van Dales. 

Exploiteren 

De interne verhoudingen in extreem-rechtse gelederen kunnen sterk worden 
bemvloed door publiciteit. Ervaren rechts- extremis ten zijn zich hier van be- 
wust en het komt dan ook vaak voor dat zij pogingen onderneraen om via pu- 
bliciteit de interne verhoudingen te manipuleren. Schandalisering en crimina- 
lisering kunnen worden gevoed door van binnen uit belastende informatie te 
verschaffen over een interne politieke tegenstander of rivaal. Zo komt het nogal 
eens voor dat men elkaar voor 'fascist', 'racist' of 'nazi' uitscheldt. Als voor- 
beeld kan dienst doen het conflict in de Centrumpartij in 1984. Via de media 
scholden de kemphanen elkaar om het hardst voor 'fascist' uit en beschuldig- 
den elkaar ervan kind aan huis te zijn bij de weduwe Rost van Tonningen. 
Ruziemakende rechts-extremisten die met modder naar elkaar willen gooien, 
kunnen vaak rekenen op royale attentie van journalisten. Vaak, maar niet al- 
tijd. NVU-leider Glimmerveen heeft in de jaren zeventig bij herhaling persbe- 
richten verspreid met rancuneuze aanvallen op politieke tegenstanders uit ei- 
gen kring. Veel van deze veelal persoonlijk getinte informatie is niet door de 
nieuwsmedia gepubliceerd. 

Rinke van den Brink vertelde over dit verschijnsel aan het Algemeen Dag- 
blad:™ 



g3 Zie Van Donselaar, 1993: 1 1 . 

' M Zie Van Donselaar, 1995: casus Duitsland en Frankrijk, respectievelijk Carpen- 

tras en Molln. 
95 Zoiets kan op twee manieren: daadwerkelijk en definitief of tijdelijk en voor het 

oog van de wereld, Van beide zijn voorbeelden te geven. 
to Algemeen Dagblad, 10 april 1997. 



76 Media en racistische organisaties 



Een van de mooie dingen van dit wereldje is dat er ontzettend uit de school 
geklapt wordt. De machtsstrijden die binnen extreem-rechts ivorden uitge- 
vochten, zijn vaak kostelijk en voor mij heel vruchtbaar. 

Van den Brink krijgt niet zeiden anonieme documenten toegezonden, die hem 
worden toegespeeld om iemand ten val te brengen. Van den Brink: 

Zolang het met strijdig is met mijn joumalistieke belang publiceer ik ge- 
woon. Bij elk stuk dat je schrijft heeft wel iemand voordeeL 

Glimmerveens verkiezingsdeelname in 1974 ('Den Haag blank en veilig') be- 
zorgde zowel de NVU als hemzelf landelijke bekendheid. Op dat moment was 
Glimmerveen geen voorzitter van de NVU en in zekere zin zelfs een outsider, q7 
De naamsbekendheid die Glimmerveen de NVU had bezorgd kon vervolgens 
door hem worden geexploiteerd: de toenmalige NVU -voorzitter werd ten val ge- 
bracht en Glimmerveen volgde hem op. 

Van dergelijke exploitatie zijn meer voorbeelden te geven. Door de tele vis ie- 
uitzending van Reporter (26 februari 1993) werden interne conflicten (Janmaat 
en Vreeswijk, Janmaat en Glimmerveen) op de spits gedreven. Het verschafte 
Janmaat argumenten om zich van zijn rivalen te ontdoen. Eenzelfde proces 
voltrok zich in de CP'86 in het najaar van 1996. Door twee televisie-uitzen- 
dingen van Netwerk werden de criminele, nazistische tendensen binnen de 
CP'86 belicht. Deze tendensen kwamen in hoofdzaak voor rekening van het 
Rotterdamse raadslid Freling. Het partijbestuur greep de gelegenheid aan om 
Freling uit de party te zetten. Daarbij ging het in werkelijkheid niet alleen om 
het nazisme van Freling, maar ook - of misschien wel des te meer - om zijn ei- 
genzinnigheid. Freling voerde namelijk al tijdenlang een eigen koers en trok 
zich vrijwel niets aan van bestuursbeslissingen. Netwerk verschafte het partij- 
bestuur een stok om de hond te slaan. 



3.4 Slot: conclusies en discussie 

De rol van de media is over het algemeen een onderschatte factor bij het door- 
gronden van extreem-rechtse organisaties. Het is niet vaak voorgekomen dat 
een verkiezingsoverwinning (of -nederlaag!) van een extreem-rechtse party 
wordt toegeschreven aan bemvloeding door de media. Veelal wordt de rol van 
de media in opsommingen van mogelijke oorzaken niet eens genoemd of 
hooguit zijdelings aangestipt. Dit zou gerechtvaardigd zijn als men meent dat 
de media slechts een 'registrerende' rol vervullen. 

Naar onze mening is het verschijnsel extreem-rechts sterk verweven met de 
media, althans met de wijze waarop de media van het verschijnsel verslag 
doen, Extreem-rechtse partijen hebben de media nodig en trachten de bericht- 
geving ten eigen bate te bemvloeden. Vaak komt het laatste neer op pogingen 
de schade beperkt te houden. 



i 1 Zie Van Donselaar, 1991: hoofdstuk NVU. 



Media en racistische organisaties J7_ 



Maar omgekeerd kunnen de media het nieuws dat aan extreem-rechtse zijde 
wordt geproduceerd niet negeren. Veel journalisten trachten bovendien een 
bijdrage te leveren aan de bestrijding van extreem-rechtse verschijnselen, door 
te onthullen, te ontmaskeren en zodoende het uitlokken van justitiele maatre- 
gelen. 

Extreem-rechtse organisaties worden geconfronteerd met een pressie van bui- 
tenaf, vaak in de vorm van (een dreigende} repressie van overheidszijde. Bij de- 
ze druk die op extreem-rechtse organisaties wordt uitgeoefend zijn de media 
een cruciale, niet weg te denken factor, De interactie met de media heeft het 
karakter van een conflict en daarin wordt het impression management van ex- 
treem-rechtse leiders op de proef gesteld. De vraag hoe aan het probleem van 
de druk van buitenaf het hoofd moet worden geboden, stelt extreem-rechtse 
polirici vaak primair voor de vraag: hoe om te gaan met de media? Wat kan wel 
en wat niet hardop worden gezegd? Hoe te reageren op beschuldigingen? Door 
de media worden extreem-rechtse verschijnselen niet slechts geregistreerd, 
maar ook bemvloed en soms zelfs ingrijpend bei'nvloed. 

Een niet onbelangrijke vraag is: in hoeverre kunnen aan de diverse benaderin- 
gen van extreem-rechts remmende dan wel stimulerende effecten worden toe- 
gekend? 

Allereerst de remmende effecten. Het is denkbaar dat doodzwijgen van ex- 
treem-rechtse politieke partijen uit oogpunt van bestrijding effectief is. Maar 
deze aanpak is niet realiseerbaar zonder de persvrijheid aan te tasten. Zouden 
de kosten dan niet veel hoger worden dan de baten? Bovendien is het onwaar- 
schijnlijk dat over de strategic van doodzwijgen bij de media consensus kan 
worden bereikt. Maar zeals reeds werd gezegd: het is vooral ook een hypotheti- 
sche aangelegenheid. Van systematisch doodzwijgen is geen sprake geweest, 
hooguit van een veelal luidruchtig debat over doodzwijgen. Wat wel heeft 
plaatsgevonden is partieel doodzwijgen en dit was gericht op, of - zo men wil 
tegen - een specifieke uiting van extreem-rechts; de verbreiding van de ex- 
treem-rechtse, racistische ideeenwereld. 

Negatieve stigmatisering kan schadelijk zijn voor extreem-rechtse forraaties, 
Aantoonbaar is in ieder geval dat dergelijke berichtgeving van invloed kan zijn 
op de sociale cohesie binnen extreem-rechtse groepen. Negatieve publiciteit, in 
het bijzonder criminalisering, hoeft geen oorzaak te zijn van onderlinge span- 
ningen, maar kan dergelijke spanningen aanzienlijk doen oplopen. Zo sterk 
zelfs dat de conflicten tot onoverbrugbare tegen stellin gen leiden en de groep 
uiteenvalt. Bij een aantal belangrijke splitsingen hebben de media zo'n rol ge- 
speeld: de Centrumpartij begin jaren tachtig, het Nederlands Blok als afsplit- 
sing van de CD begin jaren negentig en de breuk in CP'86 in 1996-1997. Ver- 
der bestaat er verband tussen negatieve stigmatisering - vooral schandaliseren 
en criminaliseren - en repressie. Deze benaderingen dragen bij aan het ont- 
staan van een klimaat waarin discussies over repressieve maatregelen tegen 
extreem-rechts gedijen en dat is - zo zou men kunnen stelien - het voorportaal 
van daadwerkelijke maatregelen tegen extreem-rechts. 

Door negatieve stigmatisering kunnen aanhangers worden afgeschrikt, zoals 
kaderleden die het voor gezien houden. Het is - tenslotte - aannemeiijk dat 
ook kiezers en potentiele kiezers kunnen worden afgeschrikt door negatieve 
publiciteit aver extreem-rechts, maar deze aanname is meer een beredeneerde 
veronderstelling dan een onderzoeksresultaat. 



78 Media en raeistische organisaties 



Dan de stimulerende factoren. Het is plausibel dat stimulerende effecten wor- 
den beinvloed door het al dan niet slagen van counterstrategieen van extreem- 
rechtse zijde. Tegenover 'doodzwijgen' en 'bagatelliseren' van de media staan 
'nieuws creeren' en 'imponeren' van extreem-rechtse zijde. Het succes van deze 
counteraanpak hangt, zoals we hebben gezien, af van de inventiviteit en ook 
van de bereidheid en geneigdheld van rechts-extremisten om te schokken. 
Vooral dit laatste is nogai eens succesvol, dat wil zeggen: het levert rechts- 
extremisten veel publicitaire aandacht op. Een gevolg hiervan is dat de fgetals- 
matigej betekenis van kleine, soms zeer kleine extreem-rechtse groepen maar 
al te gemakkelijk kan worden overschat. 

Via allerlei vormen van neutralisering wordt door rechts-extremisten getracht 
de door negatieve publiciteit opgelopen schade te beperken. Om rectificatie af 
te dwingen kan men naar de rechter stappen, maar deze gang wordt - anders 
dan bijvoorbeeld in Belgie' en Frankrijk - door extreem-rechts zeiden gemaakt. 
Van de concrete gevallen waarin dit wel is geschied liepen de meeste voor ex- 
treem-rechts slecht af. Andere manieren van neutralisering zijn lastig op hun 
effecten te beoordelen, maar het lijkt ons aannemelijk dat extreem-rechtse 
partijen het meest gebaat zijn bij neutrale, objectieve berichtgeving, Als argu- 
ment kunnen de evident schadelijke effecten van de andere soorten publiciteit 
worden aangehaald. Hoe dan ook, de veelgehoorde opvatting als zou extreem- 
rechts gebaat zijn bij ongeacht welke publiciteit dan ook, is aantoonbaar on- 
juist. 



Racisme, extreem-rechts en internet 79 



4 Racisme, extreem-rechts en internet 



4. 1 Inleiding 

Het internet werd geboren in de Koude Oorlog ten tijde van de Cubaanse raket- 
tenerisis. 1 Het Amerikaanse ministerie van Defensie wilde een computemetwerk 
bou wen dat een aanval met atoomwapens zou kunnen weerstaan. Het zou tot 
1 974 duren totdat voor het eerst de naam internet werd gebruikt. Weer tien jaar 
later verdween het militaire deel van internet omdat het Pentagon een eigen 
computemetwerk in gebruik nam. De eerste Nederlandse aansluiting dateert 
van 1989 en nog geen tien jaar later hebben 1,3 miljoen Nederlanders toegang 
tot internet, dat is 7,8% van de bevolking, 2 In maar liefst 760.000 Nederlandse 
huishoudens is een aansluiting op internet. De internetaansluitingen zijn in een 
jaar tijds verdubbeld en het ziet ernaar uit dat deze groei zich voorlopig verder 
zal ontwikkelen. Nederland is een 'middenmoter': in de Scandinavische landen 
is tussen de 20 en 30% van de bevolking aangesloten, in Groot-Brittannie be- 
draagt dit percentage 10, in Duitsland 7 en in Frankrijk minder dan 2. In de VS 
is maar liefst 25% van de bevolking online. 

Het nieuwe medium internet is voor racisme en rechts-extremisme van bijzon- 
der belang. In de eerste plaats vanwege de beperkte toegang van racisme en 
rechts-extremisme tot de 'reguliere' media; de behoefte aan 'eigen media' wordt 
hierdoor vergroot en internet kan voor een deel in die behoefte voorzien. Een 
tweede reden is het Internationale karakter van internet, dat nauw aansluit bij 
de grensoverschrijdende kenmerken van racisme en rechts-extremisme. Een 
derde reden wordt gevormd door de (vooralsnog) beperkte mogelijkheden om 
racisme en extreem-rechts van internet te weren. 

Uitingen van racisme en rechts-extremisme op internet kunnen op verschillende 
manieren in categorieen worden verdeeld. Het (theoretische) gebruik van het 
medium kan als volgt worden onderscheiden: 

• ideologisch: de verbreiding via intemetsites van opvattingen en denkbeelden; 

• communlcatie: via elektronische post, discus sie- en nieuwsgroepen; 

• commercieei. digitale postorderbedrijven; 

• mobilisatie: via internet kunnen activisten worden gemobiliseerd. 

Deze functies kunnen ook in combinaties voorkomen, zoals we zullen zien. Niet- 
temin ligt het accent hier op het World Wide Web (WWW) en dus in mindere 
mate op de andere functies van internet (E-mail, de elektronische post, Internet 
Relay Chat, het 'babbelboxgedeelte', Usenet, het prikbordgedeelte met nieuws- 



1 Dossier internet, de Volkskrant, 1998. 

1 Aldus een onderzoek dat NIPO samen met provider Media Plaza heeft uitgevoerd, 
mei 1998. 



80 



Racisme, extreem-rechts en internet 



groepen), Dit accent is het logische gevolg van de toegankeHjkheid van de 
verschillende delen van internet, alsmede van de noodzaak ons onderzoek af te 
bakenen. In de (openbare) nieuwsgroepen kan men veelvuldig uitingen van ra- 
cisme aantreffen, ook in Nederlandse context. Het verwerven van inzicht in deze 
problematiek is wenselijk, Het vergt echter specifiek en vooral arbeidsintensief 
onderzoek, dat niet in het kader van ons onderzoek kon worden verricht, 

Om hoeveel websites gaat het? De laatste jaren is regelmatig de vraag opgewor- 
pen hoeveel racistische websites er zijn. Zo wordt er in maart 1997 in het blad 
Justice melding gemaakt van meer dan 50 antisemitische websites. 3 De New 
York Times haalt de Anti Defamation League aan: minstens 250 websites zijn 
hate sites en dus racistisch. 4 Twee dagen later citeert de New York Times het 
Simon Wiesenthal Center: het aantal hate sites zou in een jaar tijds zijn ver- 
dubbeld tot 600: 94 racistische, 87 neonazistische, 35 onder de noemer 'white 
supremacy' en op 51 websites zou worden aangezet tot terrorisme. 5 

Racisme en rechts-extremisme op internet kunnen diverse gedaanten aanne- 
men. Zo bestaat er bijvoorbeeld een website waar men terecht kan voor de tekst 
en bladmuziek van het Horst Wessel-lied. Wie dit lijflied van de nazi's wil horen 
kan kiezen uit enkele geluidsfragmenten. 



KllMimiW^WimWIIIWIBII'.IWM!i.lllJlllll,ll,l,UI,HIIM)lllllllll 

Betfnivf fclosierken Bs»]d Sauna Cc!uCnis>«r> tt*fp 



Hg|^lvRa|^ 



&*t2t SSe3$tl 



w * fcn oi w i wHJwr* WW 



1. Di» Fihiufaocb 

2. Di# Strict- fre± 
i, £nn latxen MoJ 
4. Dt* F*h*-Wh 



S, A_ m*rt eiiiirt 
1Mb Ktmfl- Tni 
ZutD K«-cipfii fEfdi'n 
E. .\. TamtKchlarf 



dit Riihan f*it imrhl»rHn 
wird Bin App*u gibluva 

4|b Rifh*fl. f*it gBlfldaCHfi 



mil ruhtfl f»it«m Sctintf 

linm StUl L Ml.hl:KJln| i i£ltHan.D 

*rii *De ichcra berch. 

Mit ruHiig. fnrttni Srhrxa 



i^n i j h-rr >r i i i J J j^p^ 



Kuh'ridjn dia ft-adVent und R-saktLan anchor 

Er iduaWl mvF* Kirkvnlc ran vdII HofTxiUng t-thjji MElidnrn 
Eddfl*i<*nn Hft*r-FvJuwn flli«r *1I*k Strafles 

ft!inriftrfftfi die Rorfront und Rfdcticiri anrhiwPOTi 

*"» r r r ^ r l J h Jig F i 






MBTiPrhjsr b n un Orirt in 
I'nrTaafflr Fraik.fl 

Mirichier'o irn CmH lb 



unsirriT. Hokhith Bill. 

and nir Brat bricht an 
nur mihr kuru Zrtt 
mupm HciiiBJi rait 



N*—l..«_. '■•"-"-• 



^ Justice, March 1997, nr. 12. 

* JVew ybr/c Times, October 22, 1997. 

s New York Times, October 24, 1997. 



Racisme, extreem-rechts en internet 



81 



Uitingeri van racisme en extreern-rechts op internet kunnen op diverse manie- 
ren worden ingedeeld. Sen uitgebreide indeling is die van Hatewatch, een instei- 
ling die racistische en extreem-rechtse websites inventariseert: 6 



Hate by category: 

• White supremacy 

• Racist music 

• Racist skinheads 

• Neo-nazism 

• Antisemitism 

■ Holocaust denial 



Christian identity 

Black racism 

Anti-gay 

Anti-christian 

Anti-muslim 

Anti-arab 



Een andere is van The Nazism Exposed Project, eveneens een website met een 
inventarisatie van racistische en extreem-rechtse sites: 7 



Electoral/ political 

Major domains 

Individual groups/organizations/ 

personal pages 

Magazines/ books/ news 



• Music and surplus 

♦ Nationalistic skinheads 

* Religious/ KKK 

• Revisionism 



Wij hebben beide indelingen gecombineerd en komen tot de volgende hoofdcate- 
gorieen. 



Racisme en extreem-rechts op Internet 



Politieke partijen 

Neonazistische organisaties of netwerken 

Nationalist! sche skinheads 

Digitale postorderbedrijven 

Historisch revisionisme 

Extreem-rechts, fundamentalisdsch religieus 

HandJeidingen voor de vervaardiging van explosieven 



Deze typologie wordt in de volgende paragraaf nader ingevuld. Daarna zal wor- 
den ingegaan op de respons op uitingen van rechts-extremisme en racisme op 
internet. 



Zie http://hatewatch.org/category.htmL 

Zie http://www.cs.uit.no/-paalde/nazismexposed. 



82 Racisme, extreem-rechts en internet 



4.2 Racisme en extreem-rechts op internet: een typologie 

Extreem-rechtse politieke partijen 

De raeeste extreem-rechtse politieke partijen hebben websites. Zij dienen als 
visitekaartje en zijn bestemd voor de verbreiding van de party standpun ten en 
-ideologic, nieuws, de aetiviteitenagenda, commentaren en interne en externe 
communicatie. Vaak wordt verwezen naar de websites van bevriende partijen. 
Zo verwijst het Franse Front National naar de Italiaanse MSI. 
De diversiteit is groot. De ongeveer vijfentwintig websites van de Oostenrijkse 
FPO zijn over het hele land uitgewaaierd en hebben een lokale invulling gekre- 
gen: vier afzonderlijke 'seiten' in Wenen, twee in Salzburg, drie in Steiermark 
enzovoort. Het Front National daarentegen heeft minstens zoveel sites maar die 
zijn veel meer gecentraliseerd. 'Bienvenue au Front National', zo opent de home- 
page van het FN: 6 

Loin de la censure et du boycott mediatique le site Web du Front National 
est un outil d' information pour tons ceux qui veulent decouvrir, rnieux 
connaitre ou simplement communiquer avec le mouvement de Jean-Marie 
Le Pen. 

Vervolgens kan men naar de volgende secties: Communiques, Organisation, 
Programme, Permanences, Cercles, Jeunesse, Discours, Photos, Qui sommes- 
nous?, Balade sur Internet, 

De omvangrijke websites van de FPO en het Front National zijn een afspiegeling 
van hun grote omvang; zij zijn de grote extreem-rechtse partijen in West- 
Europa, Maar de omvang van de website is geen betrouwbare indicatie van die 
van de partij, want ook kleine extreem-rechtse partijen blijken omvangrijke 
websites te kunnen hebben. Een goed voorbeeld is het Britse National Front 
('for race and nation'), een kleine partij die er mettemin diverse homepages op 
na houdt (een aparte voor de jeugd bijvoorbeeld) en een grote hoeveelheid infor- 
mative op het net heeft gezet. 

De grote extreem-rechtse partijen in de Bondsrepubliek, de Republikaner, de 
NPD en de DVU hebben sedert 1996 websites en sindsdien hebben zij hun 
'Seiten' flink uitgebreid. De NPD en de JN (Junge Nationaldemokraten) waren de 
eerste in februari 1996 en hadden begin 1998 elk vijf homepages. De Deutsche 
Volksunion (DVU) van Gerhard Frey is sedert begin September 1996 op internet 
present en dat geldt ook voor Frey's uitgeverijen. De Republikaner ('sozial - 
patriotisch - dkologisch') hebben net als de Oostenrijkse Freiheitlichen veel 
lokale 'Homeseiten'; in juni 1998 waren het er ongeveer twintig. Daamaast zijn 
er homepages voor de partijtop en voor afzonderlijke groepen: vrouwen, jonge- 
ren, studenten en ambtenaren. Op een van de secties wordt het bijzondere 
belangvan internet benadrukt: 9 

Da die Burger in Deutschland fiber andere Medien meist keine, sinnverstel- 
lenden oder falsche lnformationen uber unsere Partei bekommen, suchen 



8 Zie http://www.front-nat.fr/index.htmL 

9 Zie http://www.rep.de/mit0003.htm. 



Racisme, extreem-rechts en internet S3 



sie im freien und offenen Internet nach solehe Informationen, Deshalb soil- 
ten wir bemiiht sein, wahrheitsgetreue und sachlich richtige Informationen 
Ins Internet zu stellen. 

Vanaf 1 995 hebben het Vlaams Blok en de Vlaams Blok Jongeren websites die 
sedertdien fors zijn gegroeid. De Vlaams Blok Jongeren openen met een waar- 
schuwing: 10 

Deze site kan bij onverdraagzamen een hartaanval teweegbrengen. Indien u 
de vrije meningsuiting niet gtmstig gezind bent, dan is deze site niets voor u. 

Via de sectie 'aanbevolen websites* van de Vlaams Blok Jongeren kan men naar 
de intemetdomeinen van de Republikaner, het Front National en de FPQ. 

Ook de Nederlandse extreenvrechtse partijen hebben homepages. Hieronder 
zulien zij de revue passeren. 

Centrumpartij'86 

In Nederland zag de CP'Sb - toen nog Nation ale Volkspartij/CP'86 geheten - als 
eerste kans een eigen homepage te verwerven. Dat gebeurde in 1995 door 
CP 3 86-bestuurder Mudde. De relatie tussen de partij en diverse, achtereen- 
volgende providers is complex en wordt gekenmerkt door allerlei pogingen van 
de CP om de providers om de ruin te leiden. 

Op de homepage was een keltisch kruis afgebeeld met aan weerszijden leeuwen. 
Daaronder: 'Nationale Volkspartij/CP*86, eigen volk eerst". In het welkomst- 
woord viel te lezen: 

Net toen de multi-kulti maffia dacht dat het veilig was op het net, biedt de 
NVP u de kans kennis te maken met de electronische strijd voor het Volk en 
Vaderland. 

Er waren onder andere de volgende secties: partijinformatie, activiteiteninfor- 
matie, de Revolutionaire Nationalist {het partijblad), elektronische post en be- 
vriende organisaties. 

Bij de partijinforrnatie werd men geattendeerd op de 'CP-winkel', waar naast 
propagandabroehures, Keltische kruisen, stickers ('klevers') en T-shirts (T-hem- 
den) te koop werden aangeboden. Een van de T-hemden had als opschrift *Kok, 
Pronk en Bolk, het zijn alien verraders van het eigen volk'. De winkel werd 
beheerd door Mordaunt en belandde ten tijde van de scheming in de CP 5 86 in 
wat werd genoemd 'een onduidelijke situatie'. Mordaunt was geroyeerd, De be- 
zoeker werd aangeraden met bestellingen te wachten ' tot de situatie weer duide- 
lijk is'. 

De website bevatte voorts een Meldpunt Volksvijandige Aktiviteiten. Daar kon 
men terecht met informatie over politieke tegenstanders van extreem-rechts. Dit 
was een vervolg op soortgelijke oproepen in het partijblad De Revolutionaire 



Zie http://www.vbj.org/waarsch.htni. 



84 Racisme, extreem-rechts en internet 



Nationalist. Later publiceerde de partij namen en prive-adressen van politici van 
Groen Links. 

De bevriende organisaties zijn aanvankelijk verdeeld in Dietsland en Buiten- 
land. Tot Dietsland behoorden bijvoorbeeld Vlaams Blok en Voorpost, terwijl op 
de sectie Buitenland bladen van de NPD en British National Party voorkwamen. 
Bind '96, begin '97 onderging CP'86 een ingrijpende gedaanteverandering. Na 
de scheuring was de situatie als volgt. Mordaunt en Freling gingen door met de 
CP'86. De groep radiealiseerde, de Dietse trekken raakten op de achtergrond om 
plaats te maken voor een meer neonazistisch profiel. De andere groep (Beaux, 
Hoogstra en De Boer) richtte een nieuwe partij op: de VoiksNationalisten Neder- 
land, De VNN was een in vergelijking met de andere factie relatief gematigde 
extreem-rechtse partij met Dietse trekken. Van belang is verder dat de uitge- 
sproken Diets georienteerde Mudde de partij verHet om zich samen met een 
andere ex-CP'86-er, Ruter, op Voorpost te gaan richten. n 

Deze ontwikkelingen waren van invloed op de website van CP'Sd en leidden ook 
tot het ontstaan van een nieuwe, namekjk die van de VNN (waarover aanstonds 
meer). 

In ieder geval was 'de situatie weer duidelijk': Mordaunt was terug en had zelfs 
het roer overgenomen. De winkel ging weer open, maar nu Mudde weg was 
heetten de klevers weer stickers en het T-hernd weer T-shirt. De opdruk is on- 
veranderd: 'eigen volk eerst*. Verder zien we de site van de CP'86 radicaliseren. 
Bij 'andere organisaties' kon men begin 1998 ook Resistance aanklikken, het 
bedrijf dat muziek met racistische teksten verkoopt. Op de CP'86-site wordt 
deze mogelijkheid voorzien van een waarsehuwing: 

Het is volgens de Nederlandse wetgeving niet toegestaan meer dan 1 exem- 
plaar van een cd, muziekcassette of videoband in uw bezit te hebben. 

In mei 1998 werd de linklijst verder uitgebreid met onder andere Alpha Head- 
quarters Website, National Alliance en Nationaler Widerstand. Er werd, met 
andere woorden, verwezen naar openlijk neonazisme, Het heeft maar kort ge- 
duurd. In juni werd de website van CP ! 86 aanzienlijk versoberd. De bezoeker 
werd nu ontvangen met artikel 1 van de grondwet en met een foto van een 
spandoek: 'vrijheid van meningsuiting, ook voor Centrumpartij'86'. De seeties 
zijn drastisch gesaneerd. De winkel is weer gesloten en ook de linklijst is ge- 
schrapt en de verwijzingen naar andere sites weer verdwenen. Er resteren nog 
maar vier seeties: 'wat is CP'86' V 'partijprogramma', 'lidmaatschap' en 'E-mail'. 
Wie de laatstgenoemde mogelijkheid kiest leest: 'sorry, geen e-mail adres'. Men 
wordt verzocht desgewenst schriftelijk contact op te nemen met een van de drie 
bestuurders, maar ook dat is inmiddels achterhaald. In juni 1998 hebben 
Mordaunt en Teijn zich bij de Kamer van Koophandel als bestuurder laten uit- 
schrijven zodat op papier alleen Freling is overgebleven. 

In oktober 1998, nog voordat de partij door de Amsterdamse rechtbank werd 
verboden, verdween de homepage van het net. 



1 1 



De Belgische organisatie Voorpost heeft een bescheiden website. 



Racisme, extreem-rechts en internet 85 



Centra, mdemocraten 

Begin 1996 vervoegde een CD'er zich bij de in Almere gevestigde internetprovi- 
der The Internet Plaza (TIP) met bet verzoek om een internetadres. Het verzoek 
werd door TIP afgewezen. 12 In april van dat jaar probeerde de CD het opnieuw, 
nu via iemand op persoonlijke titel. Deze keer lukte het wel en later in april 
werd tijdens een televisieuitzending duidelijk dat de CD zich een plaatsje had 
verworven op internet. Het ging om een bescheiden homepage met telefoonnum- 
mers, informatie over lidmaatschap en een afgedrukt pamflet: Is voor u de maat 
ook vol?' 

De provider werd prompt overstelpt met protesten. Omdat TIP niet met de CD 
geassocieerd wilde worden en de CD via slinkse wegen de site had bemachtigd 
besloot TIP maatregelen te nemen: eind april 1996 werd de website van de CD 
geblokkeerd. 

Later dat jaar slaagde de CD erin een eigen website te starten bij de provider 
waar ook de CP'86 onderdak had gevonden, Onder 'CD Digitaall' staat een keu- 
zemenu: 'informatie', 'CD-info's', 'partij program', 'wordt ook lid', 'het pariement'. 
De site werd buitengewoon sober gevuld. Er is bijvoorbeeld geen e-mail moge- 
lijk. De sectie CD-info's bestaat uit een tekstje - 'Is ook voor u de maat vol?' - 
van ongeveer vijfentwintig regels dat wordt afgesloten met de leus 'stem CD uit 
zelfverdediging'. Bij de sectie partij lidmaatschap worden enkele telefoonnum- 
mers gegeven. De secties programma en pariement bevatten slechts het zjnnetje 
'wegens werkzaamheden & verbeteringen tijdelijk niet toegankelijk'. Ook de 
sectie 'informatie' beslaat slechts een paar regels. Aangeraden wordt een recente 
versie van 'Netscape' te gebruiken en verder: 'onze partij is eontinu in beweging 
en dus actualiseren wij ook onze internet pagina's met enige regelmaat'. Opmer- 
kelijk genoeg is dit laatste niet gebeurd want de website is nagenoeg onver- 
anderd gebleven. 

De enige verandering bestond uit een kraak door een aanhanger van CP'86. 
Hij plaatste daarin een foto van Janmaat tussen een groep Surinamers en de 
zin: 'Stem vooral geen CD uit zelfverdediging, maar stem op CP'86.' 13 De 
gekraakte pagina, een kopie van de originele 'CD Digitaall', leidde tot verdere 
verslechtering van de relatie tussen beide partijen. Overigens bleek bij die 
gelegenheid dat de leiding van beide partijen slecht op de hoogte was van hun 
internetactiviteiten. Janmaat beweerde dat Nederlandse providers hem altijd 
hadden geweerd, wat onjuist was en Mordaunt bleek niet te weten dat zijn 
partij een homepage had. 14 

In diezelfde tijd opende de CD naast 'CD Digitaalf een nieuwe website. De 
nieuwe homepage was ondergebracht bij de Amerikaanse provider Geocities. Op 
deze site werden heel wat meer activiteiten ontplooid dan op 'CD Digitaall' 



« de Volkskrant, 27 april 1998. 
>3 Trouw, 2 oktober 1997. 
» Trouw, 2 oktober 1997. 



86 



Racisme, extreem-rechts en internet 



iirtM^iuaouj^ Ji^lRgrg 



a VI tJ I I HIMItl.MOCPtAIL.H Ml 



JI.UI.il IIJ).'IUI",LJ1 

^ . .3 a f <fl $ ^ ^ % a % -j 

vciigir Sir>ppn« Y«w=bw»u Stan £oatam FoworiHen Oroctiifld _ tartaJlMt Valrtdpq ■ . MqJ) A/drukk»n QbwuM 



CENTRUMDEMOCRATEN 




~ KEUZE MENU- 



Wlitf jitvOlBimal JL?lTf£T^l 



U CENTUUMPEMOCRATEN PARLEMENJ 



* ~, . 3 J 5 a . ' Sf ~» « aj ag (3* 

Vongs Stouten Varnio 2oekon Fawnptan Gatdi»J- Kaidbn Volucigs- Meil _A**ukk»n Bnwgil 



^3 



De CD in het Parlement 



Wegcns werkzaamheden & verbeteringen tijdelijk niet toegankelijk. 












_ 



^J 



Racisme, extreem-rechts en internet 87 



De CD-nieuwsbrief verscheen voortaan ook op deze site. In die van 9 oktober 
worden de rivaliserende partijen aan een beschouwing onderworpen. Nieuwko- 
mer VNN is volgens de CD een product van de overheid, in casu de BVD, want 
'de heren Beaux en Ruitenberg hebben voortdurend de verdenkingen tegen zich 
gehad'. Over de VNN wordt spottend opgemerkt: 

Een minuscuul optredend partijtje met de bedoeling de aandacht wat van 
de CD af te leiden. Nu mag dat publieitair geen onmogelijkheid zijn, want 
de slaafse pers voert de opdrachten van de overheid nauwkeurig uit. Als de 
VNN in de pers moet, dan moet dat. 

Over de CP'86 werd ietwat vriendelijker gesproken. Die partij is in de ogen van 
de CD vooral slachtoffer, De strairechtelijke vervolging van CP'86 is, 20 meent de 
CD, in een stroomversnelling gebracht omdat de BVD zijn greep op deze partij 
heeft verloren. Daarmee is de samenwerking tussen CP"86 en CD van de baan, 
want de CD kan zich niet veroorloven samen te werken met een partij die door 
de overheid gebrandmerkt is als een criminele organisatie. Vervolgens wordt de 
hengel uitgeworpen: 

De CD blijft nog steeds openstaan voor CF-leden die serieuze politieke acti- 
viteiten beogen. Als zij met een andere instelling komen dan oud-voorzitter 
Ruitenberg, die de CD wilde instabiliseren zoals hij dat ook bij de CP heeft 
gedaart, zijn zij van harte welkom. Bedacht moet worden dat het geen kunst 
is een partij te verbieden, maar een politieke opgave invloed uit te oefenen op 
het beleid. Voor dat laatste is de CD beter in stelling gebracht dan de CP. 

Bij de nieuwste website kon men begin 1998 ook terecht voor het ' Partij pro- 
gramma Verklezingen Tweede Kamer 1998, Trouw aan rood wit blauw!', een 
stuk van ongeveer 27 bladzijden. Een en ander werd samengevat in 'Ons tien 
punten programma', De volgorde van de opgesomde punten is overigens tame- 
hjk misleidend - het tweede 'benzine / 1,50', het zevende 'verbeteren riolerin- 
gen' en het dende punt 'stop vreemdelingenstroom' - want het programma zelf 
is van begin tot eind bezaaid met anti-mmderhedenstandpunten. 
De CD-nieuwsbrief van 16 februari 1998 was voor een belangrijk deel gewijd 
aan de aanstaande verklezingen. Vooral de wijziging van de Kieswet die voorziet 
in een verzwaring van de handtekeningeneis werd onder vuur genomen. Gespro- 
ken wordt van 'de zoveelste wetswijziging om de CD te treffen' die afkomstig is 
van de 'wets amateurs' in de Tweede Kamer. Kort na de Kamerverkiezingen van 
1998 is deze website van de Centrumdemocraten plotseling verdwenen. Rest 
nog de andere, waar op het keuzemenu nog steeds 'het parlement' staat: 'we- 
gens werkzaamheden & verbeteringen tijdehjk niet toegankehjk'. 

VolksNationalisten Nederland 

De VNN heeft sinds november 1997 een eigen website via de Britse provider 
Demon. Bovenaan zijn de letters VNN groot in oranje uitgevoerd met aan weers- 
zijden rood wit blauwe vlaggen. Op de achtergrond klinkt het Wilhelmus en om 
de leuze 'Laat ons Nederlaind niet leegplunderen!' kan men niet heen. Dergelijke 
slogans kan men op diverse plaatsen op de website aan treffen: 'Nederland is 
leeg en moet vol want wij zijn tolerant', 'Hand in hand terug naar eigen land', 
'Kom op, maak een vuist! Durf op de komen voor uw eigen Nederland!' En bij de 



88 Racisme. extreem-rechts en internet 



telefoonnummers van contactpersonen: 'wilt u later bestuurd worden door een 

moslimregering? Bel dan niet! ' 

In de sectie 'wat is VNN?' war dt geschetst hoe de partij is ontstaan: 

VNN is opgericht begin 1997 en is ontstaan uit een opsplitsing van CP'SG. 
CP'86 heeft tien jaar lang bestaan uit twee kaders met elk hun eigen ideolo- 
gic; 'extreem-rechts' en 'volksnationaaJ-democratisch'. Het naar elkaar toe- 
werken heeft enkel geleid tot nog grotere verachiHen. De kleinste groep ka- 
derleden wilde steeds extremer terwijl de meeste anderen zich steeds gema- 
tigder opstelden. Deze laatste groep heeft nog geprobeerd een fusie aan te 
gaan met de CD, hetgeen mislukte omdat de CD ten koste van aUes een een- 
mansparti] wiide bhjven, Wij zijn van mening dat eenmanspartijen nooit uit 
kunnen groeien tot een grote partij met waarde, kennis en slagvaardigheid, 
Hiermee kwam de weg vrij voor een totaal nieuwe partij met vele nieuwe 
ideeen. 

Voor deze 'nieuwe ideeen' kan men terecht in de sectie 'wat wij willen', Het al- 
daar ontvouwde programma opent met de langste paragraaf: 'vreemdelingenbe- 
leid'. De VNN wil - onder andere - afwijzing van de multiculturele samenleving, 
terugzending van tUegale en crirninele vreemdelingen, een verbod op gezinsher- 
eniging en gezinsvorining, vermindering van de sociale uitkering voor vreemde- 
lingen, strengere naturalisatiewetgeving, terugkeerpolitiek voor niet-Europese 
vreemdelingen. 

Maar ook in diverse andere paragrafen duikt het 'vreemdelingenbeleid' op. Zo 
pleit de VNN bij 'gezin' voor fiscale voordelen voor Nederlandse gezinnen en bij 
'criminaliteit' voor onmiddellijke uitwijzing van crirninele vreemdelingen. In het 
onderwijs mag van de VNN alieen les worden gegeven in de Nederlandse taal, 
'tenzij het taalonderwijs betreft zoals Duits (..,)'. Het geschiedenisonderwijs moet 
weer Nederlands worden, 'geschiedenis is meer dan alieen de 2 C wereldoorlog en 
achtergronden van de islam, Geschiedenis is een rijk erfgoed van onze voor- 
ouders.' Ook ziet de VNN graag de 'multiculturele aanpassingen' op scholen 
verdwijnen, c dus geen hoofddoekjes om tijdens zwemles en gymnastiek'. 

Onder de groeiende sectie partijblad' is een aantal artikelen te vinden uit Volks- 
nationaUsten Nederland, bijvoorbeeld 'Blik op links', waarin een CP'86-traditie 
wordt voortgezet: 'onderzoek naar extreem-linkse en multiculturele ondermij- 
ning van de Nederlandse samenleving'. 

De sectie 'spotprenten' bevat volgens de VNN 'bijzonder mooie spotprenten die 
de waarheid vertegenwoordigen'. Het gaat om een serie racistische - en naar wij 
inschatten strafwaardige - cartoons. 15 

In de sectie "nieuws' worden actuele gebeurtenissen van commentaar voorzien, 
bijvoorbeeld het verioop van de verkiezingen in 1998. 16 'Vraagbaak' is een 
communicatiesectie waarin aan de VNN gestelde vragen worden beantwoord. Zo 
vroeg Wim uit Amsterdam op 18 november 1997 hoe de VNN heel Nederland 
blank wil maken. Het antwoord, onder verwijzing naar de sectie 'wat willen wij'; 



15 Er is aangifte gedaan door het Landelijk Bureau Racismebestrijding (LBR). 

16 Zie voor VNN-commentaar hoofdstuk 2 paragraaf vij and ige betrekkingen. 



Racisme. extreem-rechts en internet 89 



Dat hebben wij nooit gezegd of geschreven, Helemaal blank maken is onmo- 
gelijk- Denk maar eens aan adoptiekinderen of bestaande gemengde huwe- 
lijken en meer van zulke gevallen. Neemt niet weg dat er meer dan genoeg 
andere overbtijven (...)■ 

Op de anonieme e-mail 'wij hopen dat uw hele kliek zo snel rnogelijk onder de 
grond ligt!' werd gerepliceerd: 

Dank U. Gaat U voor, U mag dat wel zeggen, want U bent waarschijnlijk 
socialist en hierdoor onkwetsbaar en beschermd door justitie. Maar stel je 
nu eens voor dat wij zulke opmerkingen zoudeii maken over bijv. de PvdA? 
Wat dan? 

De VNN-website heeft links naar andere organisaties, zoals Vlaams Blok, Voor- 
post, Front National, NPD en Haiders FPO, Daamaast kan men naar de Bel- 
gische webpagina 'Volksnationalisme op het Web': een overzicht van ruim vijftig 
over de wereld verspreide organisaties die volgens de samensteller op volksna- 
tionaHstische leest zijn geschoeid. 

De VNN wil actiever warden op internet en heeft aangekandigd dat er meer 
homepages zullen verschijnen. Ondanks de grote verliezen voor extreem-rechtse 
partijen in 1998 blijft de toon optimistisch: 

De grote klap moet vailen met de Tweede Kamerverkiezingen van 2002, Wij 
zijn geen grote partij, maar om een grote Nation all stische beweging ooit mo- 
gelijk te maken, zal er eerst een goede en brede bodem gecreeerd moeten 
worden. Dat is voorlopig de belangrijkste doelstelling van de VNN. 

Eind oktober 1998 ging de VNN op in de Nieuwe Nationale Partij {NNP), De web- 
site van de VNN is vooralsnog blijven bestaan, terwijl de NNP in dezelfde periode 
met een eigen homepage debuteerde. 

Het Nederlands Blok 

Het Nederlands Blok had in 1995 gedurende enkele weken een homepage via 
een Amerikaanse provider. Pas in het voorjaar van 1998 was de partij terug op 
internet met een in aanbouw zijnde homepage: "Nederlands Blok: eerlijk, actief 
en duidelijk'. De partij noemt enkele punten van haar programma, zoals pro- 
remigratie, gedwongen afkicken, geen afbraak van sociale voorzieningen en 
woonruimteverdeling 'zonder vaag voorkeursbeleid', Verder wordt volstaan met 
de vermelding van adresgegevens en stelt men verdere ontwikkeling van de 
homepage in het vooruitzicht. 'Binnenkort: Gaat Paars II verder met het spelen 
van Klaas Vaak?' 

Neonazistische organisaties of netwerken 

Door Hatewatch wordt het volgende overzicht geboden van neonazisme op het 
internet: 17 



17 Zie http://www.hatewatch.org/holonazi.html. 



90 



Racisme, extreem-rechts en internet 



Alpha 

The American Nationalist Union 

Aryan Graphics 

Final Conflict 

Fourth Reich 

Frank Rennicke 

German Historical Documents 

German National Socialist and 

Hammerskin Page 

Heritage Front 

The Library 

Nation of Europe 

National Alliance 

National Front for Order and Progress 

The National Party 



National Socialist Movement (4 afzon- 

derlijke websites) 

National Socialist Vanguard 

National Socialist White People's Party 

(4 afzonderlijke websites} 

NSDAP/AO 

National Spanish Socialism 

NuevOrden 

SS Enterprise 

The Swedish Resistance 

The Swedish Zone 

The Third Position 

This Time the World 

ThuleNet 

Vlaams Heiden Front 



Wij zullen deze sites niet een voor een gaan bespreken, maar er enkele uitlich- 
ten die kunnen worden beschouwd als de belangrijkste: ThuleNet, NSDAP/AO, 
National Alliance en Alpha. 18 Indelingen hebben onvermijdelijk een arbitrair 
karakter. De grote websites Stormfront en White Power worden door Hatewatch 
niet onder neonazisme gerangschikt, Wij geven er evenwel de voorkeur aan deze 
websites eerder als neonazistisch te beschouwen. Daarom zal er hier een 
beknopte beschouwing aan worden gewijd, 19 

White Power 

De pagina van White Power 20 opent met een afbeelding van een joodse man 
achter zijn computer. Joods omdat hij een keppeltje draagt. De man schrikt 
want uit zijn openbarstende beeldscherm komt een gespierde, superman-ach- 
tige gedaante te voorschijn. White Power dus. De homepage bevat op zichzelf 
niet zoveel tekstdocumenten - wat er staat is grof antisemitisch - maar heeft 
een mtwaaieringseffect. Men kan alle kanten op, vooral naar skinheads! tes, 
naar skinheadmuziek, naar neonazisme (bijvoorbeeld de Adolf Hitler Tribute 
Page) en naar sites met de Holocaustontkenning. 



ts 



19 



ji> 



De German National Socialist and Hammerskin Page komt in de volgende para- 
graaf terug, Aiyan Graphics en SS Enterprise in de paragraaf Digitale postorder- 
bedrijven. 

Eigenlijk kunnen wij niet heen om de laatstgenoemde website, het Vlaams Heiden 
Front. Niet omdat deze zo belangrijk is, maar omdat het de enige Nederlandstalige 
website uit voornoemde parade is. Het Vlaams Heiden Front is een mengeling van 
nazi-nostalgie en germaanse nostalgic In tekstdocumenten wordt uitgelegd wie de 
germaanse goden waren en daarnaast wordt een lans gebroken voor de Vlaamse 
vrijwilligers bij de Waffen-SS. Het Vlaams Heiden Front behoort naar eigen zeggen 
tot het Pan-Germaanse Heiden Front. De filialen bevinden zich in Zweden, Us- 
land, Noorwegen en Duitsland. Het VHF distantieert zich overigens van neonazis- 
me en racisme. 
Zie http://www.whitepower.com. 



Racisme, extreem-rechts en internet 



91 



Bueiand B*fc*rk<ffi Bo»|d i& rtft&f EftvariBlan b»lp 
Vo-ngp 



9 

StappBri 


VfemiHuVintn 


Start 




k J 


Kan*)-9fl. 


31 

Voltadwj * 


Mfl.1 


AMukkan 


m 

Btwrarf 




<3 


tii 


urn 


itfttm* 


t 













StMiUc 


"Mmioiirtl 


m 


*1 


cootircc s 4- l rtflc 






Mmiiiffoiil 
innn . «■!■.! < 
W»,Hl » 

Hlltf MlTlil 


Mimi'ii licililii 


ii t 

I .A 

■ in 

21 


i... 

41 if 
Hi 
lm 
ul 


|J 1 4 .mm 

S.1W ill 


i : n-t.Pi ;«.pi ■.!■-. 
Ihrif Mtiili' 

T|I'LHI|1.1 llJ 


■ ■i| iiiititm nl 



^J 



3 THULE-FUHRER - MretQopn [ML-inci EkjjIoh 



jJaSTftnd Betforksn Bee.td Sonp^r Eowpneran tjaip 

^ . -> . £ .3 4 $ Lai 



|C|^I_QK-I^iie|u|4j| Jl^pngRj 



^ w a qs ^* m 

vonge Votgomtt Supmn Vemimmn Stan Joelon FflMMMm P«tct iiad K.onatan Vniladigs Mai AMrriden r I i'■»',-■■ 



THUL€#N€TZ 






Das lit die Internet Seite vom THULE-Netz. 

Rlclitig national wild es aBei'dings erst dwells THULE-Gate . 

Doit konneii Sle nlcht nur lesen, sonderii auch sctneiben. 



Das Ttiule-Netz stelU sich vor 

Dan Tuiile-Netzvvei k irt eiu offense KoUxnimik(itiail£dl«diLtm und verfblgl taiil ?x o$a (mttil odtt tin f«nt!>*l cstfe* Ziel, es ist 
eiu tHiubliSiLglgcr iiud Qbcipactelltrlior Ziis.TiufiieiiEcliliiu vouMailbawu uj DeiilsiLlaiicI iiud Europa 

Dei Name «nude in Anislunuig ail das Thole-Seminar gewalill Wii fiihlen lou den Ideen der soeeiiiiniiteti "Neneu Rechlen" 
wie Alaiil de Btnoist, Pierr* Krebs, Arthur Korsenz, Si^rid Hunke, Detlev Prornp, Giul laiuut Faye oder Jemi H;mdry 
rafandcJL 

Wir bezel dm ei I mis jedoch iiiclit ,-ils "hieiic ReclHe", da ivii' in einetu politischcn Brack lebeit der nlte Streit zwitdieii 
"I'tftlib" mid "links". die sosinle Frnge beti sflend, verliert an Kj.ifl Die oSizitlkn Rechteu mid Liiiken bestebcu nidi 
aujeluiniiid in euif irieolo-giedit UniiM nnuiE. der die puhtieclie aiifdeii Full folgl: sie haben Gemeiiisamkeiteii enldeckt, wm 
deu FDrHjesraiid der ^oacnfuuireu wesliidieu Zivilisalion bctnSt. wid Avar vor <illeni ui den Bci'ctchci] ilirer 
innclit$biikiu"elleii. besondEis ihfer ds^ilitfiieii. oktmonii^ti^clieniLiid minerf aliFtischeti "Weite" 



fKdiiMH Hfr**** —411 f t t m w 






92 Racisme, extreem-reehts en internet 



Storm/rout 

Stormfront opent met een groot Keltisch kruis met daarin 'White Pride World 

Wide' en een korte verklaring: 2 ' 

Stormfront is a resource for those courageous men and women fighting to 
preserve their White Western culture, ideals and freedom of speech and 
association - a forum for planning strategies and forming political and social 
groups to ensure victory. 

In tegenstelling tot White Power zijn er veel tekstdocumenten. Ook zijn er secties 
in het Duits en Spaans. Maar waar Stormfront in de eerste plaats door opvalt is 
de enorme lijst met links, die geordend zijn per categoric Men kan naar andere 
netwerken, zoals ThuleNet en White Power, naar skinheads, skmheadrnuziek, 
neonazisme, Ku Klux Klan, 'white supremacy' en naar het historisch revisio- 
nisme. 

ThuleNet 

Een derdej nog groter netwerk is het Thule Netz dat in 1993 is ontstaan. 22 Het 
net is Duitstalig en dus vooral gericht op de Bondsrepubliek. Thule heeft een 
eigen zoekmachine waarmee zowel alleen het ThuleNet als het gehele net kan 
worden bestreken. Thule bevat tal van tekstdocumenten - te bereiken via de 
sectie Texte aus dem Thule Netz - waarin ontwikkelingen in de Bondsrepubliek 
en daarbuiten worden becommentarieerd. Er wordt veel aandacht besteed aan 
de strijd van extreem-rechtse organisaties met de Duitse overheden. Zo is een 
van de karte berichten gewijd aan de ontmaskering van een 'Spitzenschnu filer', 
een informant van de Duitse binnenlandse veiligheidsdienst, die met zijn - 
valgens Thule - verfoeilijke bezigheden wel 3000 DM verdiendc Nog uitgebreider 
dan bij Stormfront is de Ujst met links: extreem-rechtse poHtieke groeperingen 
per land en werelddeel geordend, andere netwerken (zoals Stormfront}, histo- 
risch revisionisme, bladen en boeken van geestverwanten. Curieus genoeg tref- 
fen we ook links aan naar de websites van Duitse politie-instellingen, hilich- 
tingendiensten en de voetbalclubs die in de Bundesliga spelen. Via de Thule 
Boxen is een coramunicatienetwerk opgezet. 23 Aan de bezoekersaantallen te zien 
behoort Thule Netz stellig tot de drukst bezochte sites. 

Alpha 

Bij het betreden van de website wordt men ontvangen met 'Greetings my aryan 
brothers and sisters, welcome to the alpha website', terwijl op de achtergrond 
het Horst Wessellied klinkt. 2 '* Volgens de counter was Alpha begin juni 1998 
meer dan 91.000 maal bezocht (sinds juli 1996). De website is opgedragen aan 
de 'countless Aryan men and women who gave their lives for our race', Alpha is 
in 1993 in het leven geroepen door Ryan Wilson (die eerder zijn sporen ruim- 
schoots had verdiend in extreem-rechtse organisaties) en is gevestigd in 
Philadelphia. 



21 Zie http://wwwr.stormfront.org. 

22 Zie http://www.thulenet.com. 

23 Zie Extremistische Bestrebungen im Internet. 

24 Zie http: / /www. alpha.org. 



Racisme, extreem-rechts en internet 93^ 



Op de hoofdpagina zien we in een apart kader 'Clinton's List; the jews that run 
this country'. Het is een overzicht van leden van de VS-regering en ambtenaren 
met een joodse achtergrond. Er zijn veel secties, Zo wordt er veel aandacht 
besteed aan racistische grappen in woord en beeld, In 'books online' treft men 
integrate versies van Mem Kampf en The Turner Diaries. Het eerste boek is 
bekend, op het tweede komen wij nog terug. In een sectie die is aangegeven met 
een hakenkruisje vindt men uniformen, foto's en posters uit nazi-Duitsland. De 
Duitse binnenlandse veiligheidsdienst wees onlangs op de sectie ■paramihtajV 
waar informatie is te vinden over de vervaardiging van explosieven. Zeer uitge- 
breid zijn de links: men kan kiezen voor de andere netwerken (zoals White 
Power), voor skinheads, skinheadmuziek, neonazisme, Ku Klux Klan en histo- 
risch revisionisms Er is overigens ook een link 'Alpha Europe: Holland', maar 
die geeft de melding 'file not found'. 

In oktober 1998 werd bekend dat de openbare aanklager in de staat Penn- 
sylvania een strafzaak tegen de Alpha- groep is begonnen. 25 De reden: Alpha zou 
via zijn website fysieke bedreigingen hebben geuit tegen ambtenaren. De web- 
site is sedertdien niet meer te bereiken (this domain is on hold, please try again 
at a later date!. 

NSDAP/AO 

Een van de bekendste internationaal opererende neonazi-organisaties is de 
NSDAP/AO, die al sedert geruime tijd gevestigd is in Lincoln, Nebraska. Tot voor 
kort werd de NSDAP/AO geleid door Gary Lauck, maar die zit een gevangenis- 
straf uit in Duitsland. Dit is het gevolg van jarenlange export van nazipropa- 
ganda naar Duitsland, waar op de verspreiding van dergelijk materiaal aanzien- 
lijke straffen staan. Het blad van NSDAP/AO verschijnt - onder andere - in het 
Engels, Duits (NS Kampruf), Frans en Spaans, Het zal geen verwondering wek- 
ken dat op de homepage van de NSDAP/AO krachtig wordt geprotesteerd tegen 
de behandeling die Lauck moet ondergaan van wat - in onze ogen niet ongeestig 
- wordt genoemd: 'de marjdstisehe Duitse regering'. De website van NSDAP/AO 
is ondergebracht bij Alpha. De uitgebreide linklist van Alpha ligt dus binnen 
handbereik. 

National Alliance 

De National Alliance is een op Amerika gerichte neonazistische organisatie. 26 
Volgens Klanwatch stelt de NA zich de vestiging van een Arisch Utopia ten doel, 
een fascistische maatschappij waarin geen plaats is voor joden, zwarten en 
andere raciale minderheden. De party zou enkele duizenden leden hebben en is 
gevestigd in Virginia. 

De betekenis van de National Alliance is voor een belangrijk deel een afgeleide 
van die van zijn leider, William Pierce, die haam' maakte als auteur van geweld- 
dadige racistische romans wat hem de reputatie verschafte van *a modern day 
Gobbels'. Het is wellicht om die reden dat de website van National Alliance dmk 
bezocht wordt. Men kan aldaar een aantal radio -interviews met Pierce beluis- 
teren, Er is een uitgebreide boekencatalogus en er zijn links naar het ThuleNet, 



25 Planet Multimedia, 22 oktober 1998, 

« Voor een korte schets zie Klanwatch, 1 998, The Rise of the National Alliance. 



94 Racisme, extreem-rechts en internet 



de NPD en de British National Party. Op de website van de CP'86 was, zoals 
reeds werd opgemerkt, een tijdje een link naar de National Alliance. 

Nationalistische skinheads 

Sedert ongeveer 1995 zijn er homepages van skinheads op internet. Vandaag de 

dag zijn ze bijna niet meer te tellen, wat niet wil zeggen dat er geen opvallende 

zijn. 27 In de vorige paragraaf zijn de omvangrijke websites van White Power en 

Stormfront reeds genoemd. Andere in het oog springende skinsites zijn de 

navolgende: 28 

Bands we Hail • British Skinhead Girls 

BootgirlSS's Page • German National Socialist and 

Confederate White Pride Hammerskin Page 

Hate Mongers Hangout * Hammerskin Nation 

Minneapolis Skinheads • Skinheads-UK 

Oi! Boys • Racially Conscious in Boston 

Orgullo Skinhead • New Jersey Skinheads 

Plunder and Pillage * Skinchick 

Sacto Skinheads * Southern Cross Hammerskins 

Spanish Skinheads • SiegHeil88's Homepage 

White Resistance - Russian Skinheads 

Voora! de websites van de Hammerskins veroorzaken regelmatig opschudding. 
Dat gebeurde bijvoorbeeld in 1997 toen zij uitvoerig werden beschreven in de 
New York Times, waarop soortgelijke bench tgeving door de nieuwsmedia in an- 
dere landen volgde. 1 ^ Wat bovenal schokte was de intro van de homepage van de 
Hammerskins: 'be assured, we still have many one-way tickets for Auschwitzf 
Vandaag de dag zijn er diverse homepages van Hammerskins, zoals uit het over- 
zicht valt af te leiden. Soinmige lijken ook tamelijk populair, zoals de German 
National Socialist and Hammerskin Page. Toen wij deze bij whitepower.com 
ondergebrachte site in juni 1998 bezochten, waren wij volgens de teller onder 
het hakenkruis de 1.372. 496 ste bezoeker sinds mei 1996. 

Welcome to the World's First German National Socialist and Hammerskin 
Page. Yes, you have read that correcdy... This is the first German NS page 
on the internet. As you must all know, the Jew's laws in the fatherland do 
not allow the freedom to express these beliefs, so we must go through an 
american server. 

Zo gaat het even door, maar al spoedig gaat het over muziek: 'we are hoping to 
fill next year with a lot of concerts with American bands! * Muziek is een bindend 
element van de skinheadbeweging. 



* 7 Voor een beknopte beschrijving van de skinheadcultuur zie Schoppen, 1997: 25- 
33. Zie ook Hamm, 1993; Hamm, 1995. 

2S Dit overzicht is samengesteld aan de hand van overzichten van Hatewatch en Na- 
zism Exposed; links to the dark side en is gebaseerd op het eerste half jaar van 
1998 (zie http://www.cs.uit.no/~paalde/nazismexposed/scripts/nloks.html). 

29 New York Times, November 24, 1997. 



Racisme, extreem-rechts en internet 



95 



* SKINHEADS B.H.SKIN5 Micimofr Intomel t*plo«M 



Hi |3u|J|yl3SI^UI lU'EEEI 




Er is geen skinheadsite zonder dat er uitvoerig op de muziek wordt ingegaan. 30 
Zo heeft de Sieg Heil88's Homepage een apart e soundpage. Daarop kan men 



30 ZieBjsrgo, 1997a: 141-151. 



96 



Racisme, extreern-reehts en internet 



korte geluidsfragmenten van bekende bands vinden door met de muis de covers 
aan te klikken. Er is er een van No Remorse, getiteid 'BBQ in Rostock': 

There's a barbecue in Rostock, you'd better come. How do you like your 
turks? Do you like 'em, well done? 

Er zijn veel bands; op de website Bands we Hail ('Oi! = a music to riot by') zijn 
er 271 verzameld. Dat was de stand van zaken in april 1998, Onder de landen 
waaruit de bands aikomstig zijn bevinden zich Japan en Brazilie, Hatewatch 
geeft een geselecteerd overzicht van racistische skinheadbands die een eigen 
homepage hebben: 31 



• 


Aggravated Assault ' 


i Nordic Thunder 


f 


Aryan ■ 


i No Remorse 


• 


Battle Front < 


i Pure Rampage 


■ 


Berserkr < 


i Odinslaw 


* 


Blood Oath 


i Sigrblot 


* 


Code of Violence 


► Squadron 


• 


Das Reich ■ 


* SS Bootboys 


• 


Excessive Force < 


► Stronghold 


• 


Hellkitten's Shack "Bliss < 


► Svastika 


• 


Ian Stuart Memorial Page < 


> Vineland 


• 


Intimidation One * 


» Vinland Warriors 


> 


Legion of St, George < 


► Whitelaw 


I 


Midtown Bootboys < 


► White Wolf 



Digitate postorderbedrijven 

Via veel skinheadwebsites kan men de muziek {CD's, cassettes en video's} 
bestellen. De verkoop van deze muziek gebeurt ook via de websites van de maat- 
schappijen die ze uitbrengen. 32 Volgens Hatewatch zijn onderstaande de belang- 
rijkste: 33 



ASM White Power Music 

Drumbeat 

Hate Records 

Nordeffekter 

Norland Magazine and Record Company 



Pure Impact Records 
Resistance Records 
Sunwheel Records 
Tri State Terror 
MSR Productions 



In een aantal gevaEen is de skinheadmuziek niet het enige product dat men aan 
de man probeert te brengen, maar heeft men een breder sortiment. MSR Produc- 
tions bijvoorbeeld, verkoopt naast moderne muziek ook muziek uit nazi-Duits- 
land, vlaggen (met hakenkruisen of symbolen van de Ku Klux Klan) en T-shirts. 
Wij hebben meer van dergelijke digitale postorderbedrijven gevonden en we 
weten inmiddeis dat de prijs van een hakenkruisviag tussen de 16 en 20 dollar 
schommelt, afhankelijk van de verzendkosten. 



M 



33 



Zie http://www.hatewatch.org/wpmusic.html. 

Zie Bjorgo, 1997a: 142 e.v. 

Zie http://www.hatewatch.org/wplabels.html. 



Racisme, extreem-rechts en internet 



97 



5.5. Entftiwis-e s Flags Selection - Microsoft mlern*i Explain 



geitend Be 



|{ .JM|^|3|H|£d|-d| ll,-«-lsl*t 



IGF 



WJ 



How Have 10 New FUes on Out Ilaj- Lis*, 



Product 


Cout US Price Canada, 


AK ft HI Overseas 


Result!" IVice 


3 "■ •" nc 


New SALE Ence 


51 


120 1 









ags are Polyester and Measure 3 feet by 5 feet. Click on Item No. to 

Enlarge 





^►.^^ 



'.ijKw.rr.'i^iTii^f.iMf^.ifi^.r.HLU-iJ.m 



(HaZMrn.-tfrUlfilJIJI UiHllU 



from he aw ciiuvav iiu'ludius rone 



To help yon out Willi ontcruig pnm oiU lhj 



Een van de meest curieuze is het in Fresno, Califomie gevestigde SS Enterpri- 
ses. Het is een van de weinige sites waarbij men bij de toegang wordt gewaar- 
schuwd. Men kan daar - behalve hakenkruisvlaggen en -armbanden - voor 
$ 1 15 zelfs SS-helmen kopen en voor $ 425 een replica van een SS-ofncierspet. 
Op de homepage van Aryan Graphics zien we een kleurenfoto van Hitler en een 
meisje in uniform dat een hakenkruisvlag draagt. Aryan Graphics, zoals de 
meeste andere gevestigd in de Verenigde Staten, tracht producten te slijten in 
de sfeer van White Power, nation aal-socialisme en de Ku Kmx Klan; vlaggen met 
hakenkmisen en Keltische kruisen, shirts met racistische opdruk en replica's 
van insignes nit nazi-Duitsland. 



98 Racisme, extreem-rechts en. internet 



Historical Review Press is een Brits digitaal postorderbedrijf dat zkh heeft 
ge speciaii seerd in publicaties over de Holocaustontkenning, zoals in de volgende 
paragraaf zal worden beiicht. 

Medio jaren negentig waren er in Nederland drie distributiecentra van skmhead- 
muziek: via de CP'86, via Viking Sounds in Goes en via Nordisc in Leeu warden. 
De eerste is met de partij zelf van het toneel verdwenen, maar beide andere 
bedrijfjes zijn springlevend en inmiddels zelfs van international betekenis 
geworden. Voor beide zijn de digitale postorderbedrijven een belangrijk hulp- 
middel. Zowel tegen Nordisc als tegen Viking Sounds zijn aangiftes gedaan, 
maar tot nu toe is justitie niet tot vervolging overgegaan. De kans is aanwezig 
dat Nederland langzaam maar zeker de rol krijgt van 'doorvoerland' van skin- 
head-muziek. 

Historisch revisionisme 

Revisionisten schetsten een beeld van de geschiedenis van het fascisme en 
nazisme, dat afwijkt van de meer algemeen geaccepteerde resultaten van weten- 
schappelijk onderzoek naar deze verschijnselen: het gaat om een politick gemo- 
tiveerde poging om de fascistische en nazistische systemen van hun morele 
schuld te ontdoen of zelfs geheel vrij te spreken. 34 Men kan daarbij onderscheid 
maken tussen revisionisme in engere en revisionisme in bredere betekenis. 
Onder het laatstgenoemde verstaan wij de pogingen, meestal van extreem-recht- 
se zijde, tot bagatellisering van het nazisme/fascisme, zoals de ontkenning van 
de oorlogs schuld, de relativerende vergelijking van nazistische (oorlogs-)misdrih 
ven met die van de Geallieerden en de crirmnalisering van het verzet (tegen 
nazisme en fascisme). In de engere betekenis gaat het om de bagatellisering of 
de ontkenning van de Holocaust, het negationisme. 

Het revisionisme is zo oud als de Tweede Wereldoorlog zelf, dat wil zeggen: het is 
al tijdens de oorlog zelf tot ontwikkeling gekomen. De eerste negationistische 
publicaties dateren van eind jaren veertig, Zo was er het pamflet Nuremberg ou 
la terre promise van de Fransman Maurice Bardeche, die zich daarin weliswaar 
geen uitgesproken negationist betoonde, maar wel vraagtekens bij de bewijzen 
plaatste, bij de getuigen, bij het aantal slachtoffers en bij de stelsel- en plan- 
matigheid van de Endlosung. 35 Bardeche begon zijn pamflet als volgt: 

Ik werp me niet op als de verdediger van Duitsland. Ik verdedig de waarheid. 
Ik weet niet of de waarheid bestaat (...) Ik weet echter wel dat de leugen 
bestaat, dat er een stelselmatige verminking der feiten bestaat. Sinds drie 
jaar zijn wij getuige van een ongehoorde vervalsing van de geschiedenis. 

Al spoedig werd Bardeche bijgestaan door Paul Rassinier, die zelf vanwege zijn 
betrokkenheid bij het Franse verzet in Buchenwald belandde. Rassinier, wiens 



34 Een goed (Nederlandstalig) overzichtswerk over historisch revisionisme is de door 
Georgi Verbeeck geredigeerde bundel De verdwenen gaskamers, de ontkenning 
van de Holocaust. Voor de juridische bestrijding ervan zie Schuijt & Voorhoof 
(red.), 1995. 

35 Zie Brihckman, 1 997: 1 16, waaraan ook het citaat is ontleend. 



Racisme, extreem-rechts en internet 99 



eerste boek in 1950 verscheen, is in de loop der jaren geevolueerd tot een radi- 
eale, antisemitische negatioiiist. In zijn voetsporen trad later Faurisson die in de 
jaren tachtig door zijn negationistische opvattingen de aandacht op zich ves- 
tigde. Faurisson was docent in de literaire kritiek aan de Universitett van Lyon 
en beweerde dat de moord op zes miljoen joden en het bestaan van gaskamers 
'een en dezelfde historische leugen was, die een enorrae politieke en Gnanciele 
zwendel mogelijk had gemaakt\ 36 

Maar het historisch revisionisme is niet uitsluitend een Franse aangelegenheid. 
Het is uitgegroeid tot een uitgesproken internationaal verschijnsel. Behalve de 
reeds genoemde auteurs zijn er revisionisten in tal van andere landen. Grote 
bekendheid verwierf de brochure Die Auschwitz-Luge die de Duitse oud-SS-er 
Ties Christoffersen in 1973 publiceerde, Eveneens zeer bekend zijn de publica- 
ties van de Amerikaan Arthur Butz, The Hoax of the Twentieth Century, en van 
Richard Harwood (pseudoniem voor de Brit Richard VeraU); Did Six Million 
Really Die? 

De Britse historicus David Irving is auteur van vele revisionistische publicaties 
{onder andere Hitler's War, Wie krank war Hitler wirklich?, Nurnberg: die letzte 
Schlacht, Apocalyps 1 945: the Destruction of Dresden) en tevens een gewild 
spreker, althans in revisionistische kring. Net als Rassinier is Irving in de loop 
der jaren radicaler geworden. Dit laatste valt, behalve uit zijn geschriften, ook af 
te leiden uit zijn banden met neonazi's in diverse ianden. 37 

De Amerikaan Fred Leuchter geldt als een deskundige op het gebied van Ameri- 
kaanse gaskamers die gebruikt worden om de doodstraf te voltrekken. Leuchter 
bezocht Auschwitz en zocht naar bewijzen voor massale vergassingen. Zijn con- 
clusie (in kort bestek); het kan allernaal niet zo gebeurd zijn als men ons wil 
doen geloven (The Leuchter report). 

Revisionistische centra zijn het Institute for Historical Review in de Verenigde 
Staten, het Adelaide Institute in Australie en de stichting Vrij Historisch Onder- 
zoek h\ Belgie. 

En Nederland? Het Dagboek van Anne Frank is decennialang een mikpunt 
geweest van revisionisten, maar die aanvallen kwamen van buiten Nederland, 
onder andere uit Zweden, Noorwegen, Groot-Brittannie, de Verenigde Staten, 
Duitsland en Frankrijk. Daarbij speelden bekende revisionisten, zoals Irving, 
Harwood en Faurisson een belangrijke rol, 33 

Auschwitz', waarvan Anne Frank de personilicatie is, vormt een obstakel voor 
naoorlogse extreem-rechtse stromingen en in het bijzonder voor de leiders. 
Extreem-rechts roept in een naoorlogs, anti-fascistisch klimaat nu eenmaal 
hevige weerstanden op, Voor extreem-rechts is dat bedreigend: wanneer zij kun- 
nen worden geidentificeerd met fascisme en nazisme, worden zij daardoor in 
diskrediet gebracht en gecrirninaliseerd. Mecstal past men zich aan door mati- 
ging, door zich te distantieren van het nazisme en fascisme. Soms gaat dat 
gepaard met een aanval op het geschiedbeeld van de Tweede Wereldoorlog. 
Voorbeelden zijn de 'detail-uitspraken' van Le Pen, die in het tweede hoofdstuk 



36 Geciteerd door Errera, 1992: 153. 

37 Zie De staat paraat? Van Donselaar, 1995. 
3S Zie Dagboeken, 1986. 



100 Racisme, extreem-rechts en internet 



reeds werden aangehaald. De voorman van de Republikaner, Schonhuber, liet 
zich eens ontvallen: 39 

Geen volk ter aarde laat zich iedere dag vernederen. Wij laten niet toe dat 
onze geschiedenis permanent tot Auschwitz gereduceerd wordt (...). Waren 
het zes, vier, twee miljoen, of 'slechts' driehonderdduizend dode joden? Wie 
heeft wanneer en waar het eerst geschoten? Dergelijke vragen dienen door 
de historic] zeker gesteld en gewetensvol beantwoord te worden. 

Het is minder goed voorstelbaar dat Nederlandse extreem-rechtse leiders - zoals 
de Centrumdemocraat Janmaat - dergelijke uitlatingen. zouden doen. Zo men al 
van oordeel zou zijn dat de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog een belem- 
mering vormt, dan nog wordt angstvallig afstand gehouden van revision is me, 
althans wanneer men voor het voetlicht treedt. Want meer op de achtergrond 
zijn er wel degeHjk revisionistische tendensen in het naoorlogse Nederlandse 
rechts-extremisme te bespeuren. Slechts een handjevol extreem-rechtse acti- 
visten, zoals Glimmerveen, komt er rond voor uit en denkt er net 20 over ais een 
Duitse neonazi-leider enkele jaren geleden verwoordde; 'Auschwitz moet vallen, 
en dan pas kunnen de mensen accepteren wat wij wdlen'. 40 Het historisch revi- 
sionisme in Nederland heeft zich vaak bevonden in de marge van het op zichzelf 
at marginaJe extreem-rechts. Dat gebeurde onder uiteenlopende namen en 
organisaties, zoals het Societal Weekblad, het Nederlands Archief der Conserva- 
tieve Revolutie (NACR) en het blad Revisie in de jaren vijftig en zestig; verder De 
Wende, de Nederlandse Volks-Unie (Glimmerveen) en het Consortium De Le- 
vensboom (Rost van Tonningen) in de jaren zeventig en tachtig. Omstreeks 1960 
werden (vertaalde) teksten met expliciete Holocaustontkenning in Nederland 
gepubliceerd : 4 • 

Wij voor ons aanvaarden een getal van tenminste 200,000 en ten hoogste 
300.000 Joodse slachtoffers van misdadige acties - naar wij nogmaals be- 
klemtonen: niet alleen van Duitse zijde! - als de meest betrouwbare uit- 
komst van vele berekeningen (...}, 

Het lot van de Joden in de Tweede Wereldoorlog blijft een tragedie, 00k als in 
plaats van 6 railjoen rond 250.000 werden vermoord, maar hun lot is niet 
meer een 'ongeevenaard dieptepunt in de geschiedenis der mensheid', zoals 
thans wordt beweerd, indien men bedenkt, dat naar schatting eenzelfde 
aantal mensen - 250.000 - binnen 24 uur ten offer vielen aan het misdadige 
fosforbombardement op Dresden in februari 1945. 

Deze tekst is nadien vele malen in diverse varianten herhaald, onder andere 
door de NVU in 1979. Eind jaren tachtig, begin jaren negentig is de Nederlandse 
revisionistische 4 productie' nagenoeg verdwenen. 

Aan de revisionistische behoefte in Nederland is sedertdien voorzien door middel 
van import. Zo leek de CP'86 zich hiermee bezig te houden. In September 1991 



» de Volkskrant, 9 februari 1989; Stoss, 1989; 221. 
*o Geciteerd door Schmidt, 1993: 264. 

+l NACR-brochure Het lot van de Joden en het Derde Rijk, geciteerd in Van Donse- 
laar, 1991: 102. 



Racisme , extreem - re chts en internet 101 



werd Beaux, toentertijd raadslid in Amsterdam en later partijvoorzitter* bij een 
douanepost aangehouden. Hij had in Duitsland een grote hoeveelheid drukwerk 
opgehaald: racistisch propagandamateriaal voor zijn partij en 189 exemplaren 
van het revisionistische boekje Het ZiXndelproces, de holocaust-leugen achter- 
haald. Tussen haakjes: Ernst Zundel, wij komen nog over hem te spreken, 
stond in Canada terecht wegens de verspreiding van Harwoods Did Six Million 
Really Die? Beaux werd vervolgd, maar vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. 
De revisionistische boeken zouden per vergissing in de kofferbak van zijn auto 
zijn beland. 42 

Begin jaren negentig werden vanuit Belgie door Verbeke (Vrij Historisch Onder- 
zoek, VHO) revisionistische pamfletten verspreid, waarin de Holocaust werd ont- 
kend." 3 Voorts werd aan Nederlandse scholen, bibliotheken en dagbladen een 
negationistische brochure toegezonden, te weten; De Rudolf expertise: expertise 
over de vorming en aamoijsbaarheid van cyanide verbindingen in de 'gaskamers' 
van Auschwitz (1993). De chemicus Rudolf zou aan de hand van onderzoek 
naar cyanideresten in Auschwitz hebben bewezen dat massavergassing met 
blauwzuur niet kon hebben plaatsgevonden. Tegen Verbeke (VHO) werden justi- 
tiele stappen ondemomen. Eind 1997 was Verbeke onherroepelijk strafrechtelijk 
veroordeeld. 

Ontkenningen van de Holocaust zijn er gedurende de gehele naoorlogse periode 
geweest en zij hebben telkens tot grote verontwaardiging geleid. De strafwaar- 
digheid en de strafbaarheid zijn evenwel van recentere datum: medio jaren 
tachtig. Daarbij heeft de problematiek van het negationisme in andere landen 
een rol gespeeld, met name die in Frankrijk, waar het negationisme niet in de 
laatste plaats door de successen van Le Pen volop in de belangstelling was 
komen te staan . Met de verontwaardiging over de Franse revisionisten woei ook 
de Franse aanpak over: een repressieve respons op negationisme. 
In de jaren negentig heeft de repressieve respons een grote vlucht genomen. In 
vele landen werd revisionisme meer en meer als een probleem beschouwd en 
werd wetgeving gecreeerd om aan dit probleem het hoofd te kunnen bieden. 44 In 
de jaren negentig vallen enkele ontwikkelingen samen die hier relevant zijn. We 
kunnen een toename waarnemen van revisionistische activiteiten, met name 
doordat er steeds meer revisionisten komen. 45 Als reactie hierop zien we een 
toenemende onderkenning van revisionisme als probleem met als gevolg wetge- 
vende activiteiten in diverse landen. Last but not least dient de stormachtige 
ontwikkeling van internet te worden genoemd. Een nieuw medium dat bij uit- 
stek geschikt is voor gedreven verkondigers van controversiele, zo men wil mis- 
dadige opvattingen. VooraJ geschikt omdat de wetgeving tegen racisme, antise- 
mitisme en Holocaustontkenning begrensd is door en binnen nationale staten, 
terwijl revisionisme een grensoverschrijdend karakter heeft dat goed gedijt via 
een grensoverschrijdend medium als internet, Om niet te zeggen dat internet 



42 Zie Possel/Rechtspraak Rassendiscriminatie, nrs. 315, 350. 

13 Voor een portret van VHO en Verbeke zie Brinckman & De Wever, 1997. 

44 Zie Schuijt & Voorhoof, 1995; Van Donselaar, 1995. 

45 Zie de jaarlijkse rapportages (Verfassungsschutzberichte) van de Duitse binnen- 
landse veiligheidsdienst. 



102 



Racisme, extreem-rechts en internet 



een uitkomst is voor personen die tegen de verdrukkiiig in proberen bepaalde 
opvattingen te verbreiden. 

Wanneer men eenmaaJ op een revisionist sche website beland is, kan men een- 
voudig verwante sites vinden, al 'surfend', omdat men er als regel via de link 
naar wordt verwezen, Daarnaast bieden de anti-racistische websites overzich- 
ten. Wat het revisionisme betreft is die van Hatewatch de meest uitvoerige: 4& 



Adelaide Institute 

Air Photo Evidence (John Ball} 

Annwn Publications 

Arthur Butz 

AAARGH l'Association des Anciens 

Amateurs de Reeits de Guerre et 

d'Holocauste 

Be Wise as Serpents 

Campaign for Radical Truth in History 

CODOH Committee for Open Debate on 

the Holocaust {Bradley Smith) 

David Irving 

European Foundation for Free 

Historical Research 

Focal Point Publications 



Greg Raven's Revisionist Site 

Historical Review Press 

Holohoax 

Institute for Historical Review 

Mimer 

National Journal 

Ostara Webserver 

Patriot 

Rajaa Garaudy 

Revisionist Productions 

Students Revisionist's Resource Site 

The Truth at Last 

YggdrasiFs Library 

The Zundelsite 



Bij de beschrijving van deze websites zouden wij op een gegeven moment in 
herhaJing vervallen. Daarom wordt hieronder volstaan met een review van de in 
onze ogen belangrijkste revisionistische sites. 

Adelaide Institute 

Het Adelaide Institute is volgens zijn website gevestigd in Norwood, Australie. 
Op de main page is een foto te zien van de directeur van het instituut, Fredrick 
Toben, die een bezoek brengt aan Auschwitz. Daarboven de tekst 'The final 
intellectual adventure of the 20th century,' Naar eigen zeggen bestaat het insti- 
tuut uit: 47 

a group of individuals who are looking at the Jewish-Nazi Holocaust, in 
particular we are investigating the allegation that Germans systematically 
killed six million Jews, four million alone at the Auschwitz concentration 
camp. 

Het instituut is van oordeel dat het doen van dergelijk onderzoek volstrekt legi- 
tiem is en verzet zich tegen beschuldigmgen als zou het gaan om racisme, 
antisemitisme of zelfs neonazisme. Het Adelaide Institute geeft een eigen blad 
uit. Van de Newsletter zijn 73 afleveringen verschenen, bij elkaar een omvang- 
rijke revisionistische collectie. De Newsletter bevat onder andere informatie over 
de strijd die anderen tegen het revisionisme hebben aangebonden. Verder zijn er 



46 



Zie http:/ /www. hatewatch.org/ revision. html. 
Zie http://www.adam.com.au. 



Racisme, extreem-rechts en internet 103 



links naar een tiental andere websites van revisionisten (zoals Zundel, VHO en 
CODOH). 

Hoewel de site diverse foto's bevat krijgeii we geen beeld van het Instituut' zelf. 
Geen kantoor, geen groepsfoto van de medewerkers. Wei is er een foto te zien 
van director Fredrick Toben aan een tafel met daarop een computer. De entou- 
rage is er niet een van een instituut, maar veeleer een van een huiskamer. Maar 
ook al hebben we te maken met een handjevol vrijwiUigers, de productie mag 
aanzienlijk genoemd worden. 

Arthur Butz 

Arthur Butz is 'associate professor of electrical and computer engineering' aan 

een universiteit in Illinois. De zeer opzichtige vermelding hiervan wordt gevolgd 

door een opmerldrig dat zijn revisiqnistische bezigheden niets met zijn werk aan 

de universiteit te maken hebben. 

De auteur van een van de bekendste revisionistische teksten - The Hoax of the 

Twentieth Century, 1976 - heeft sedert 1996 een website die in vergelijking met 

andere opvalt door soberheid. De website biedt een anderhalve pagina lange 

introductie over Holocaust-revisionisme. Voor zijn boek uit 1976 verwijst Butz 

naar het Institute for Historical Review. 

CODOH 

Het Committee for Open Discussion of the Holocaust (CODOH) is gevestigd in 
San Diego in de Verenigde Staten. Woordvoerder is Bradley Smith. In een 
openingswoord schrijft hij dat CODOH gericht is op de Amerikaanse cultuur, op 
het Amerikaanse ideaal dat 48 

...liberty has the power to wash a people clean and that there is no liberty 
found without intellectual freedom. 

CODOH heeft twee speerpunten: de 'gaskamerverhalen' en de naoorlogse be- 
rechting van nazi's, in casu het tribunaal van Neurenberg. Op de website van 
CODOH vindt men een serie betogen onder de titel Nicht schuldig in Numberg. 
Deze komen er op neer dat zo ongeveer iedereen die destijds in Neurenberg ver- 
oordeeld is vrijspraak had moeten krijgen. Naast kopstuken als Bonnann, 
Goring, Keitel, Jodl en Kaltenbrunner geldt dat, volgens de auteur, ook voor 
Hoss, de commandant van Auschwitz. Ook de nazi-formaties die door het 
tribunaal als misdadig zijn bestempeld, de SA en de SS bijvoorbeeld, dienen 
alsnog te worden vrijgepleit. 

Bij CODOH kan men terecht voor de bekende revisionistische betogen, zoals die 
van Robert Faurisson en Germar Rudolf, alsmede voor een uitvoerige lijst met 
links naar verwante sites en naar relevante thema's zoals de freedom of speech, 
want over dit laatste is veel te doen en juist op internet dan ook veel te vinden. 
Verder heeft CODOH een tijdlang gastvrijheid verleend aan Vrij Historisch 
Onderzoek en het VHO-tijdschrift Vierteljahreshefie fur freie Geschichtsfor- 
schung. 



48 Zie http://www.codoh.com. 



104 Racisme, extreem-rechts en internet 



Historical Review Press 

De Historical Review Press - in het voorgaande reeds genoemd - is gevestigd in 
het Engelse Uckfield en tracht via internet revisionistische boeken en pamfletten 
te slijten. Op de lijst staan de bekende werken van de bekende scribenten, zoals 
Butz, Irving, Rassinier, Rudolf. Opmerkelijk is de linksectie. Naast verwijzingen 
naar revisionistische websites (VHO, CODOH, IHR, Irving en Zundel-site) zijn er 
verwijzingen naar extreem-rechtse politieke partijen: het Front National (Frank- 
rijk), de NPD (Duitsland] en de British National Party. Ook is er een link naar 
Stormfront. 

Institute for Historical Review 

Het Institute for Historical Review (IHR) is een van de oudste en bekendste 
revisionistische centra. Het instituut bevindt zich sedert zijn oprichting in 1978 
in het Californische Newport Beach. Het doel van het IHR is "bringing history in 
accord with the facts' en deze uitspraak is als motto op de website van het IHR 
opgenoraen. Op de site maakt het IHR veel werk van zijn status als grootste en 
oudste revisionisme-centrum: in de brochure A feu) facts about the Institute for 
Historical Review worden eigen geschiedenis en wapenfeiten ('growing impact') 
uitgebreid gepresenteerd. 

Sedert 1980 geeft het IHR een eigen blad uit, The Journal of Historical Review. 
Op de website is de inhoudsopgave weergegeven van alle verschenen afleve- 
ringen. Dat zijn er meer dan zestig. Tussen haakjes: bij het bekijken hiervan 
viel onze blik op een artikel dat F. Rost van Tonningen in 1989 in het blad 
publiceerde: 'The life and death of Dr. M.M. Rost van Tonningen.' Van de 
meeste afleveringen zijn een of enkele bijdragen integraal op het net gepiaatst, 
bijvoorbeeld een artikel van Mark Weber, getiteld 'Anne Frank'. 49 Volgens 
Weber heeft het tragische lot van Anne Frank en haar familie niets te maken 
met de 'Holocaust extermination story', want als de nazfs hen hadden willen 
doden zouden zij Ausehwitz-Birkenau met hebben overleefd, 
Onder het hoofdje 'Links to other sites' zegt het IHR niet alleen te staan in zijn 
pogingen de geschiedenis te bevrijden uit de ijzeren greep van 'the politically 
correct'. Via deze kjst kan men terecht bij onder andere CODOH, Arthur Butz, 
David Irving en het Adelaide Institute. 

David Irving 

David Irving is present op twee websites, een van CODOH en een van zijn uit- 
gever, Focal Point Publications (FPP), De bezoeker wordt ontvangen met de tekst 
'Welcome to the world of real history!' Zijn websites bevatten biografische infor- 
matie, een overzicht van zijn publicaties en informatie hoe men deze boeken kan 
bestellen. Enkele artikelen staan integraal op het net. Curieus - op de website 
van FPP - is de advertentie waarin het familiearchief van Reinhard Heydrich te 
koop wordt aangeboden. Belangstellenden worden uitgenodigd zich bij Irving te 
vervoegen, i.e. een e-mail te sturen naar zijn kantoor in Londen. In het Hate- 
watch-overzicht van revisionistische sites wordt Irving kemachtig geciteerd: 50 



4q Zie http://wTvw.ihr.Org/jhr/vl5/v 15n3p31_Weber.html. 

50 Ontleend aan http://www.hatewatch.org/revision.html, 19juni 1998. 



Racisme, extreem-rechts en internet 



105 



Until the end of this tragic century there will always be incorrigible 
historians, statesmen and publicists who are content to believe, or have no 
economically viable alternative but to believe, that the Nazis used 'gas 
chambers' at Auschwitz to kill human beings. But it is now up to them to 
explain to me as an intelligent and critical student of modern history why 
there is no significant trace of any cyanide compound in the building which 
they have always identified as the former gas chambers. 

Vrij Historisch Onderzoek 

Vrij Historisch Onderzoek is in het voorgaande reeds geintroduceerd. VHO is 
een in Berchem gevestigde stichting, of zoals men dat in Belgie noemt: een 
vereniging zonder winstoogmerk. De VHO heeft op internet een tijdje gastvrij- 
heid gekregen van CODOH, maar heeft tegenwoordig een eigen website, 51 Delen 
daarvan kunnen worden gelezen in vijf talen. 



-3 Historical Revisionism by Vlt| Historisch Onderzoek - MictosoU Internet Explorer 



m ^!^lir.P|a|£j|^j . i[,? irijTx 



gesiand Beu«kefi Beejd Jjanoor £avorie(eii Help 



4* 
Vofige 



• 



3 
Vtmeunwci 



Star 



Zcektn 



fte/anieri {setchedint fjneJen VgrtaSj re 



I We «e&d BeMlJiaiEl 

Translations 



Vrij Hisinrisdi Onderzoek - Poslbus 60, B 2600 Berchem 2 - n-railSVhQ.oig 



Frames On 



| About Us 1 VtfG | Bookstore lAjthafii 



1E3S2E3 Lmki 



Historical Revisionism: World War I, World War II, Holocaust 



MAIN INDEX 



* About us: statement of pur pose 
. 

* E 

. Author Index 857 entiles of Revisionist works 

* Index of Cs nsprsNp: mo re than 35,000 entries 

■ An i tnir growing Revisi onist g r 

■ Links: look atotherjiot Web sites 

i News: in Revisionism and related topics 

* Recent, our more recent postings 

* Search: Revisionist andfor Anti-Revisionist sites 



KfW's; 



35.000 banned books, censored by the Allies in post-war Gori 



I Translations 



lAkrut Uj]Vfft] I Book Starel 




I law 3 Link? Hews 



VHO stelt zich als doel historisch onderzoek te doen zonder daarbij geleid te 
worden door dogma's en axioma's. VHO wil de rechten van de mens verde- 
digen en discriminatie bestrijden, in het bij zonder 'ten opzichte van het Duitse 
volk\ Verder wil VHO onjuiste berichtgeving recht zetten, *in verband met de 
geschiedenis van de twintigste eeuw', en het publieke debat op gang brengen 
over 'wat als de "Holocaust" wordt omschreven'. 



51 Zie http://www.vho.org. 



* 06 Racisme, extxeem-rechts en internet 



De meertaligheid van VHO is tevens terug te vinden in de lijsten met boeken die 
te koop worden aangeboden. Vele zijn namelijk ook in diverse talen vertaald. 
Het is al met al een aanzienlijke coliectie revisionistische publicaties. Eveneens 
uitgebreid is de site met links naar andere revisionisten. Verder verwijst VHO 
naar links van tegenstanders ('anti-revisionist sites included', zoals de Anti 
Defamation League, Nizkor, Cybrary of the Holocaust, Simon Wiesenthal Center 
en Yad Vashem) . 

Zundel 

Op de 'Zundelsite' wordt behalve aan het revisionisme zelf veel aandacht be- 
steed aan de weerstanden die door het revisionisme worden opgeroepen, Daarbij 
gaat het niet alleen om het debat zelf, maar ook wordt uitvoerig verslag gedaan 
van de rechtsgang in tal van landen. Ernst Zundel, een in Canada wonende 
Duitser, leeft zelf regelmatig op voet van oorlog met de Canadese justitiele auto- 
riteiten, Zundel noemt dat de 'Zensur dutch Justiz und Terror' en die is volgens 
hem te vergelijken met de middeleeuwse heksenjacht. Zijn logo - een schuine 
zwarte 'Z' op een rond wit veld op een rode achtergrond - roept associaties op 
met het hakenkruis en de wolfsangel: een geraffineerd signaal voor de goede ver- 
staander. De vijftiger Zundel is actief sinds eind jaren zeventig en behoort dus 
tot de veteranen onder de revisionisten, Zijn uitgeverij Samisdat Publishers Ltd 
is gevestigd in Toronto. 

De Zundelsite behoort met CODOH, IHR en VHO tot de omvangrijkere revisio- 
nistische sites en is zonder twijfel de bekendste. Een van de zwaartepunten is 
een Duitstalig blad - Germania Rundbrief- dat eens per maand verschijnt. Toen 
zijn website op internet in 1995 van start ging viel in de Germania Rundbrief te 
lezen; 52 

De Mediendurchbruch des historischen Revisionismus ist da! Wir haben 
nach wie vor unsere 'World Wide Website' per Computer anzepfbar aus alle 
Erdteilen! Nachrichten in englischen, deutscher und bald auch franzosi- 
scher Sprachet 

Wir arbeiten weiter an der Befreiung der Heimat durch Wahrheitsverbrei- 
tung, wofur wir die allerietzten und modernsten Methoden und Kommunika- 
tionsmittel anwenden - Internet, e-mail, Radio- und Femsehsendungen 
usw. 

De activiteiten van Zundel zijn sterk op Duitsland gericht. Zij hebben dan ook 
de voile aandacht van de Duitse autoriteiten, voor wie de bestrijdiTig van rechts- 
extremisme en racisme in de jaren negentig een prioriteit is geworden. 53 De 
Holocaustontkenning is in de Bondrepubliek Duitsland een zwaar delict. In de 
Verenigde Stat en is dat niet het geval, integendeel het is een opvatting die vrij 
verkondigd mag worden. De Zundelsite is dan ook ondergebracht bij een provi- 
der in de Verenigde Staten. Boven de vele teksten van de website staat stan- 
daard de volgende verklaring: 



5 3 Geciteerd door Nuteung, 1996: 192-193. 

53 Zie Van Donselaar, 1995, casus Duitsland; in de jaarlijkse Verfassungsschutzbe- 

richte wordt over revisionisme gerapporteerd; zie voorts Extremistische Bestre- 

bungen im Internet, 1998, par. 2.4.3 en 2.4.4. 



Racisme, extreem-rechts en internet 107 



The concepts expressed in this document are protected by the basic right to 
freedom of speech, as guaranteed by the First Amendment of the Constitu- 
tion of the United States, reaffirmed by the Supreme Court as applying to 
Internet content on June 26, 1997. 

De Zundelsite bevat vele teksten in diverse soorten: revisionistische onderzoeks- 
verslagen, persoverzichten, verslagen van rechtazittingen, columns, commen- 
taren, getuigenverklaringen en correspondentie met voor- en tegenstanders. De 
eigen 'search engine' waarover de website beschikt, is geen overbodige luxe. Be- 
kende rapporten, zoals die van Leuchter en Rudolf, staan integraa! op de Zun- 
delsite. 

In de brochure '66 Questions and Answers on the Holocaust' wordt net negatio- 
nisme bondig samengevat aan de hand van beknopte vragen en antwoorden. De 
hoofdlijnen van het betoog; Auschwitz was geen vernietigingskamp, er waren 
geen gaskamers, het gifgas Zyklon B was een luizenverdelgingsmiddel , er was 
geen genocide, getuigenverklaringen zoals die van de commandant van Ausch- 
witz zijn met behulp van faltering tot stand gekomen, enzovoorts. De eonclusies 
in vier punten; 

1 . de joodse holocaust is er slechts een van de vele, zelfs in de twintigste eeuw; 

2. de gaskamers hebben niet bestaan; 

3. het bekende getal van zes miljoen is minstens 500% te hoog; 

4. de Tweede Wereldoorlog was een slachthuis zonder precedent voor alle be- 
trokkenen, niet alleen maar voor de joden (slechts 2% van het totaal aantal 
slachtoffers). 

Op diverse plaatsen van de website wordt aandacht besteed aan Anne Frank. 
Een ervan is geuteld 'Where are their diaries?' In maart 1945 vonden geallieerde 
bombardementen plaats op Wurzburg, waarbij volgens de Zundelsite meer dan 
5.000 slachtoffers vielen, Daaronder volgt een lijst van honderd omgekomen 
meisjes en vrouwen die Anna heetten. 

Het revisionisme en in het bijzonder het negationisme op internet heeft geleid 
tot respons: websites die speciaal in het leven zijn geroepen om weerwerk te bie- 
den. De belangrijkste zijn The Nizkor Project en The Cybrary of the Holocaust. 
Daamaast zijn er andere sites met aandacht voor revisionisme naast andere 
onderwerpen, zoals Hatewatch, de Anti Defamation League en het Simon 
Wiesenthal Center. Later zullen wij op deze sites terugkomen. 

Extreem-rechts, fundamentalistisch religieus 

Onder deze categorie vallen extreem-rechtse en dus autoritaire groeperingen, 
waarin fundamentalistisch religieuze (ChristeHjke) trekken gepaard gaan met 
racisme en vaak ook antisemiusme. Dit verschijnsel gedijt niet goed in Neder- 
land, maar in de Verenigde Staten des te beter. 54 Deze op zichzelf ruime cate- 
gorie kan worden onderverdeeid in Ku Klux Klan en overige groepen die stre- 
ven naar wat wordt genoemd 'christian white supremacy', Volgens Klan watch 
en Hatewatch gaat het om groeperingen met namen als Christian Conservative 



5,1 Zie Hatewatch en Klanwatch. 



108 Raeisme, extreem-rechts en internet 



Churches, Church of Jesus Christ Christian en Christian Bible Ministries. Een 
aantal van de groepen uit beide categorieen is op internet vertegenwoordigd. 
We beginnen hier met enkele voorbeelden uit de tweede categorie, daarna volgt 
de Ku Klux Klan. 

G.O.A.L. Reference Library 

G.OAL. staat voor 'God's Order Affirmed in Love*. De site 55 is naar eigen zeggen 
een 'Reference Library for Reconstructing a National Identity for Christian 
Whites'. Wat dat inhoudt wordt duidelijk uit de publicaties die in de *bibliotheek' 
worden genoemd. De meeste zijn uitgesproken racistisch en antisemitisch., In de 
sectie 'Uncommon history' wordt negationistische lectuur opgesomd. 

Holy War 

De website Holy War 56 opent met een 'In the name of God, Holy war. Arise O 

God, Judge Thy Own Cause, Psalm 73'. De site is opgedragen aan Mary Most 

Holy, the Great Mother of God'. Daarna volgt een reeks antisemitische op- 

roepen: 

In Gods name, liberate your country, fight the sataxiic Jewish hate, fight 
Jewish racism, fight the international racist Jewish mafia. 

Ter afsluiting een afbeelding van een vuist die een Davidsster verbrijzelt. 

Be Wise 

Deze website 57 doet denken aan Holy War. 'We dedicate this site to the Almighty 
Father without whose infinite help and guidance none of this would have been 
possible.* De site bevat tal van antisemitische tekstdocumenten en verwijzragen 
daamaar. Ook zijn er links naar de bekende revisionistische sites die in het 
voorgaande aan de orde zijn geweest. Be Wise houdt zich verder bezig met 
beschouwingen over Protocollen van de Wijzen van Zion en de Protocollen zelf 
zijn integraal online. 58 

World Church of the Creator 

De World Church of the Creator - 'building a whiter and brighter world' - is een 
organisatie die op diverse plaatsen in de wereld vertegenwoordigers heeft - met 
name in de Scandinavische landen - en die naar eigen zeggen draait om de 
'Holy Race War'. De websites 59 zijn racistisch en antisemitisch. Dit laatste komt 
tevens tot uiting in negationisme ('waar bevonden zich de dodenkampen? Daar 
waar later de communisten het voor het zeggen kregen. Is dat geen curieuze 
toevaihgheid?'). 



55 Zie http://www.melvig.org. 

50 Zie http://www.holywar.org. 

57 Zie http://www.pixi.com/-bewise/. 

53 Niet alleen via deze site overigens, maar ook op minstens twee andere websites. 
De 'protocollen' zijn ongeveer een eeuw geleden vervaardigd door de geheime poli- 
tic van de Russische tsaar. De stukken dienden als 'bewijs' voor het bestaan van 
het joodse streven naar wereldheerschappij. 

59 Zie http: / / www.ariskkamp.com. 



Racisms, extreem-rechts en internet 



1 09 



Ku Klux Klan 

In feite kan men niet spreken van £ de' Ku Klux Klan want het gaat niet om een 
centraal geleide organisatie, maar veeleer om een diffuse formatie van clusters 
en van voomaraelijk lokaal gevestigde organisaties. Zij voeren alle de naam Ku 
Klux Klan. 60 Vaak zijn er andere benamingen toegevoegd, zoals Knights of the 
White Kamellia. DIt geldt mutatis mutandis voor de websites van de KKK. 



^JWfiiHi Cswrt FHnqhls Wow - MiGtoa 



&4*t4*id B*tfflrtLfln Eae|d Qn .met £ovori«!Fin friilf) 

J j) Ss 

Vcmqe 



■WaaUl^aBlU-tfl :ll^TT5T»l 



Si in & V El 



Mnil 






1 



Knights of the Ku Klux Klan 




EndjkejHyisihle Agenda a> Desfrtiy the niiire Race 

The world's oldest, largest, and most professional Whites' civil rights 
organization. 

"We must secure the exsistence of our race and a future for white children" 

Tluulk you for gtoppint! liy Hie Kiuffrrs of the Ku KhK Klaii's World Wide Well pngfi Foi more liifaiinntjon c«ans«rainj| om 



Voor alle geldt dat zij - met de bijbel in de hand - racistisch en antisemitisch 
zijn, zoals bij de Imperial Klan of America; 61 

Bring back tbe Bible! This country was built on the Bible and was originally 
meant to be free, white and christian. Without Christ in our lives, schools 
and public offices we do not have family values or morals leaving our 
children unable tp learn and following darkness rule over our land. 

Volgens een recent overzicht van Hatewatch zijn er de volgende grote Klan- 
web sites: 62 

• America's Invisible Empire, Knights of the Ku Klux Klan 
» American Knights of the KKK - Realm of Delaware 



60 



61 
62 



Over de Ku Klux Klan bestaat een grote hoeveelheid (wetenschappelijke} litera- 

tuur. Zie voor een beknopt hisforisch overzicht Cox (1992). Zie verder de websites 

van Klanwatch en Hatewatch. 

Geciteerd door Hatewatch. 

Zie http://www.hatewatch.org/klan.html. 



HO Racisme, extreem-rechts en internet 



Imperial Klans of America 

Invisible Empire, Knights of the Ku Klux Klan 

KKK.com 

Knights of the Ku Klux Klan - Corporate Headquarters 

Knights of the Ku Klux Klan 

Knights of the Ku Klux Klan - Realm of Louisiana 

Knights of the Ku Klux Klan - Realm of Oregon 

Knights of the White Kamellia - National Headquarters 

Knights of the White Kamellia - Realm of Michigan 

Knights of the White Kamellia - Realm of Michigan (Southern Province) 

Knights of the White Kamellia - Realm of North Georgia 

Knights of the White Kamellia - Realm of Texas 

American Knights of White Kamellia - Waco Texas Klavem 

North Georgia White Knights 

Northwest Knights of the Ku Klux Klan 

Southern Cross Militant Knights 

Wij bezochten - lukraak - de website van de Knights of the White Kamellia - 
Realm of Texas 63 en werden ontvangen met 

Warning. This site contains truths that may offend those who have been 
brainwashed by ZOG and the controlled media. Enter at your own risk! 

'ZOG' is een code voor 'zionist occupation government'. De hoofdpagina - muzi- 
kaal omlijst met Keltische muziek - opent met een historische uiteenzetting over 
het ontstaan van de KKK. Er zijn afzonderlijke secties over Klan- tradi ties, ideo- 
logische uiteenzettingen, activiteiten, 'hate crime' en 'joodse propaganda'. De 
sectie 'hate crime' - ook achtergrondmuziek - gaat over misdrijven van zwarten 
tegen blanken: 

(...) black Americans have committed at least 170 million crimes against 
white Americans in the past 30 years. It is the greatest disaster of American 
life and American ideals since World War II. Stop this disaster. 

Klikt men naar de sectie 'joodse propaganda' dan klinkt c Hava nagila hava' op 
de achtergrond. Er wordt verwezen naar een 'button to stop that ridiculous 
song'. In de sectie bevinden zich, onder andere, foto's van gruwelijk verminkte 
mensen: 'slachtoffers van Israelische terroristen'. 

Er zijn links naar de sites van andere KKK-groepen, naar Stormfront, National 
Alhance en de Afrikaner Weerstandbeweging. Voorts kan men naar de vuurwa- 
pen- en militielobby en naar het zogenaamde Waco Holocaust Museum; een 
virtueel museum gewijd aan het gevecht tussen de sekte van David Koresh en 
de FBI in Waco (Texas) in 1993, waarbij ongeveer tachtig Davidians om het 
leven kwamen. Aan het eind van onze tour door de website van de Knights of 
the White Kamellia - Realm of Texas werd ons meegedeeld dat wij de 92.429 ste 
bezoeker waren. 



63 Zie http://members.aol.com/realmoftex/ixidex.html. 



Racisme, extreem-rechts en internet 111 



Handleidingen voor de vervaardiging van explosieven 

In oktober 1996 raakten in ons land minstens twaalf kinderen gewond door zelf- 
gemaakte bommen; zij hadden op internet gezien hoe zij de explosieven moesten 
fahriceren. 64 Een meisje van elf uit Capelle hep gehoorschade op, terwijl een 
meisje uit Maarssenbroek aan haar oog gewond raakte door een muntstuk. Tien 
andere kinderen liepen oogletsel en brandwonden op. Volgens de Stichting Con- 
sument en Veiligheid, die dit bericht bekend maakte, hadden alle kinderen 
verklaard dat zij de recepten voor het maken van de bommetjes op internet 
hadden gezien en zo op het idee waren gekomen het uit te proberen. 
Het ging om handboeken voor de vervaardiging van explosieven, waarvan The 
Anarchist Cookbook en The Terrorist Handbook de bekendste zijn. The Anarchist 
Cookbook, dat uit de jaren zestig stamt, heeft een tijdlang op een website van de 
Technische Universiteit in Eindhoven gestaan. Daar werd het naar aanleiding 
van de gewond geraakte kinderen verwijderd. Er blijven echter tientallen sites 
over waar men deze handboeken in diverse versies en variaties kan aantreflen. 
Wat de Nederlandse kinderen hadden gemaakt was weliswaar sehadelijk, maar 
relatief onschuldig. Maar op de desbetreffende sites is heel wat meer te vinden 
dan klappertjesbommen; buskruit, dynamiet, napalm, bombrieven, pijpbom- 
men, kunstmestbommen, brandbommen, molotov-cocktails, landmijnen en 
allerlei soorten ontstekangsmechanismeii. Voor vccl van deze explosieven Is ge 
specialiseerde kermis en uitrusting vereist, maar voor een aantal andere niet. 
Dat met eenvoudige middelen zeer gevaarlijke bommen zijn te maken blijkt uit 
de aanslag op het regeringsgebouw in Oklahoma op 19 aprii 1995. Bij deze aan- 
slag kwamen 168 personen om het leven - onder wie tientallen kinderen - en 
vielen meer dan 500 gewonden. Het was de ernstigste terroristische aanslag ooit 
op het grondgebied van de VS gepleegd. De bom was een zogenaamde kunst- 
mestbom, waarvan het recept op de genoemde websites is te vinden. De daders, 
Timothy McVeigh en Terry Nichols, bleken actief in gewelddadige, extreem- 
rechtse groepen, onder andere de National Alliance en de Ku Klux Klan. 6S 
McVeigh zou zijn inspiratie voorts hehben geput uit The Turner Diaries, het boek 
dat reeds eerder werd genoemd. Via - onder andere - Alpha kan men bij een 
integrale online versie hiervan komen. The Turner Diaries is een roman die in 
1978 werd geschreven en gepubliceerd door Andrew MacDonald, Achter deze 
naarn verschool zich William Pierce, de leider van de neonazistische Nadonal 
Alliance. 66 Het boek gaat over racistische, antiseraitische terroristen die in de 
jaren negendg een rassenoorlog in de Verenigde Staten proberen te ontketenen. 
Het boek is evenwel vooral berucht omdat het als inspiratiebron wordt genoemd 
voor echte terroristische aanslagen. 



m de Volkskrant, 17 oktober 1996. 

65 Inmiddels zijn de daders berecht: McVeigh is ter dood veroordeeld en Nichols 

kreeg leven slange gevangenisstraf. 

Zie voor een beschrijving van Pierce en de National Alliance: Klanwatch, 1998. 



tib 



112 



Racisme, extreem-rechts en internet 



-3 l"hfi TmrnfftFt Hiimlln 



I ilk: Mic:rH«^rjll fnlr:rnf:t f>:[i|inrr< 






Stal 



2! 
ZMkwi 



Si £31 . 



33 



The Terrorist's Handbook 



DON'T TRY AN iTTHINC YOU FIND IN THIS DOCUMENT' II 

SPECIAL [1i»ilv also goei out to; 

Nitre Glycerine, f or providing the flies. 

XpaK . ^"cv being patient while the cap was there. 

Tlie Producer , For getting the. Jilts to me.... 

The Director , For getting the files to me.... 

Mr Czmaro , For his BIG EGO. 

The Magician . Far ALL the Bernoulli carts he is gonna send. 

Tins is a collection of many years -worth of effort. Tfus \s the original manuscript for a nan-published work* from an 
unknown author. It was originally two LARGE Jifos which Had to fr* merged and than HEAVILY EDITED mostly the 
pictures, and than npelkhezked. This guy is a chemical genius but he could not spell tfhts hje depended on it. I have 
simpfyntn a spell c/utcir via WordPerfect 4.1, so there are probably, mare errors which were not picked up, sorry, / 
hope you have the patience to sit through ihisjije, read it, then correct every hide error. It. is not like 1 am submitting. 






Uflkflown Author 

Heavily edited by. Kl&ey Detect of Five O and B S. of Haur-db wdo.es 

Special thanks to WordPerfect Carp&rali&st_f&r ihvtrspeNingch&zkvr,., 7^?s/^ jreaokJ i/' Wc dan"! take responsibility 

for tins Icsct "We have cnty made il available foi you on the web 



■31 1 bt TciiurisV* liandlioofc Title - Mo- 



B.etund BeHeikefi Beejd Stw Eavoriefon U<* 



m^i^^mum \i£M3m 



Voripe 






Vwneumn 




■si 



n Gi & m hi 

Zoaken Favcaioten Gftiehnderu Kortaten ! Vcfodgte 

^"^ — __^ _^_^ 



See also the collection 0? Phrack articles on the subject 

1.1 Table of Contents 

2 BUYING EXPLOSIVES AND PKOPBLLANTg 
201 Black. Powder 



2 02 



Pvradmi 



2 03 . . RoDket F-no pir Pawdi!f 
jj 04 Rifle/Shotftun Powder 



2.05. 



Fl ash Powdei 



2.1 



2.06 . . Amm«mun Nitrate 
ACOOnUNG CHEMICALS 

5 1 1 Techrucjues for PickinaJLocks 

2 2 .- LIST OF USEFUL HOUSEHOLD CHEMICALS AND AVAILABILITY 



23. 



.... PREPARATION OF CHEMICALS 

2.31 Nitric Acid 

2 32 ... SulfcncAcid 



233 



Aminonmm Nitrate 



30 



EXPLOSIVE BECffE-S 

3.01 Explosive Theory 

3 1 TMPACT EXPLOSIVES 



3.11 



Ammonium Tmodidc Crystals 



3.12 



Mercury Fulminate 



- 



Racisme, extreem-rechts en internet 1 13 



In The Turner Diaries wordt een aanslag beschreven waaraan die in Oklahoma 
sterk doet denken: het hoofdkwartier van de FBI in Washington wordt opge- 
blazen. De explosieven van de aanslag in Oklahoma waren ongeveer zo vervaar- 
digd als die in het boek. 67 

Door 'Oklahoma' is de kwestie van de bombsites in Amerika in de beiangstelling 
komen te staan. Of het hierdoor komt of dat het al eerder was weten we met, 
maar een aantal sites opent met waarschuwingen: 

Don't try anything you find in this document! 

None of these procedures are safe and some downright dangerous so to be 
read not implemented. All responsibility lies with you and you alone. 

I am not responsible for anything you try here. Take note that most (if not 
all) of the information here would be illegal and very dangerous to attempt. If 
you do so, it is your fault, not mine, if you blow yourself up or get your sorry 
ass tossed in jail. Have a nice day. 

I am not responsible for anything on this page. I did not write any of this 
and it is for educational and entertainment use only. So don't be stupid and 
just read and laugh. 

Just read and laugh? Op andere bombsites is grimmiger taal te vinden: 'Free 
books for a free people* en 'Books your government doesn't want you to read'. 
Hier en daar wordt men in bedekte termen aangemoecUgd de te fabriceren bom- 
men ook daadwerkelijk te gebruiken, bij voorkeur tegen de overheid. 

Hoewel de bomrecepten eerder een extreem-linkse dan extreem-rechtse oor- 
sprong hebben, zijn zij smds de aanslag in Oklahoma frequent in verband ge- 
bracht met extreem-rechts. Ook de Verfassungsschutz, de Duitse binnenlandse 
veiligheidsdienst, heeft hier onlangs voor gewaarschuwd. Via de links van Alpha 
zou men terechtkomen bij ge'improviseerde munitie en er zijn homepages van 
rechts-extremisten met in tekstdocumenten Duitstalige versies van de boeken 
met bomrecepten [Terrorismus Handbuch, Anarchisten Kochbuch, Nationatisten 
Handbuch}. 68 

Het boek The Turner Diaries is recent weer in de beiangstelling komen te staan 
door de racistische moord in de Texaanse plaats Jasper in juni 1998. James 
Byrd, een zwarte man die stond te llften werd door drie mannen meegenomen. 
Ze bonden hem achter hun jeep en sleepten hem achter zich aan totdat hi] dood 
was. Delen van zijn lijk werden over een grote af stand teruggevonden. Twee van 
de drie daders kenden elkaar uit de gevangems en alledrie hadden een caniere 
in fgewelddadige) extreem-rechtse groepen achter de rug (onder andere Ku Klux 



67 William Pierce claimt dat er in de loop der jaren 200.000 exemplaren van The Tur- 
ner Diaries zijn verkocht (Klanwateh, 1998). Hij is ook de auteur van een soortge- 
lijke roman, Hunter, waarin de hoofdpersonen moorden plegen op leden van min- 
derheidsgroeperingen en op gemengde stellen, Ook dit boek zou hebben aangezet 
tot racistisch geweld. 

68 Zie Extremistische Bestrebungen im Interne^ 1998, paragrafen 2.4.1 en 2.3.8. 



1 ^ Racisme, extreem-rechts en internet 



Klan). In een beedigde verklaring stelde een van hen te zijn geinspireerd door 
The Turner Diaries. 

In hoeverre zijn de websites met bomrecepten en boeken als The Turner Diaries 
een gevaar? Wij hebben deze vraag voorgelegd aan de BVD. Wat de technische 
kant van de zaak betreft, de bomrecepten uit The Anarchist Cookbook en The 
Terrorist Handbook zijn op zichzelf serieus. In theorie kan men er schade mee 
aanrichten. Maar in de Nederlandse praktijk blijkt deze problematiek - met uit- 
zondering van het gevaJ met de gewonde kinderen - nauwelijks een rol te spelen 
en zeker niet in enige politiekc context. 



4.3 De res pons op 'schadelijke en illegale inhoud' 

Met de ontwikkeling van internet groeide ook de computercriminaliteit alsmede 
de bezorgdheid daarover. Wat is computercriminaliteit? De Europese Commissie 
heeft een brede omschrijving gegeven van de gebieden waarop computercrimi- 
naliteit zich kan voordoen, 69 

1. National security: instructions on bomb-making, illegal drug production, 
terrorist activities; 

2. Protection of minors: abusive forms of marketing, violence, pornography; 

3. Protection of human dignity: incitement of racial hatred or racial discrimina- 
tion; 

4. Economic security: fraud, instructions on pirating credit cards; 

5. Information security: malicious hacking; 

6. Protection of privacy: unauthorised communication of personal data, elec- 
tronic harassment; 

7. Protection of reputation: libel, unlawful comparative advertising; 

8. Intellectual property: unauthorised distribution of copyrighted works, e.g. 
software or music, 

Een deel van de computercriminaliteit gaat over verspreidings- en uitingsdelic- 
ten en dat zijn de delicten waar het ons hier om te doen is. Het gaat ons om wat 
wordt genoemd schadelijke en illegale inhoud en zij bevinden zich voomamelijk 
in de eerste drie categorieen; nationale veiligheid, bescherming van minder- 
jarigen, bescherming van de menselijke waardigheid. De benoeming van deze 
verspreidings- en uitingsdelicten kan echter sterk uiteenlopen. Wat in het ene 
land een delict is kan in het andere worden beschouwd als een inbreuk op de 
uitingsvrijheid, Grossman gebruikt in haar boek Netwars het sleuteibegrip 
informatiebeheersing, 7Q 

Tussen de diverse landen bestaan verschillen in informatiebeheersing. In Groot- 
Brittannie bijvoorbeeld mag informatie over de vervaardigtng van explosieven 
niet worden verspreid en zijn publicaties als The Anarchist Cookbook en The 
Terrorisi Handbook dus verboden. Maar in het aangrenzende lerland wil men de 



69 Illegale en schadelijke inhoud, mededeling van de Commissie, 1996; Green paper 
on the protection of minors and human dignity in audiovisual and information 
services, COM, 1996; zie ook Van Dijk & Keltjens, 1995. 

70 Zie Grossman, 1997. 



Racisme, extreem-rechts en internet 115 



verspreiding van infomiatie over abortusklinieken in Engeland zoveel mogelijk 
tegengaan. In de Verenigde Staten mag men ontkennen dat de Holocaust heeft 
plaatsgevonden, terwijl dat in de Bondsrepubliek Duitsland een zwaar delict is. 
In Nederland halen velen de schouders op over blote plaatjes op het net, maar 
neemt men aanstoot aan het feit dat het grove antisemitisme van de Ku KJux 
Klan via internet mag worden verbreid. In de Verenigde Staten is het precies 
omgekeerd en in sommige delen van het land, waar lobbies streven naar droog- 
legging, zou men het liefst de details over wijnproductie van het net weren. Kom 
daar in Duitsland en Frankrijk eens om. In alle landen wordt kinderpomo afge- 
wezen maar de wetgeving hiertegen kan sterk uiteenlopen. Kortom, de versprei- 
ding van informatie is in het ene land een delict en in het andere niet, terwijl 
internet bij uitstek grensoverschrijdend is. 

De inlbrmafiebeheersing vindt op uiteenlopende manieren plaats en dat wordt 
nu juist doorkruist door het World Wide Web en door internet in het algemeen. 
De informatiebeheersing kan in veel minder e mate door de staten worden 
bepaald dan voorheen. Grossman meent dat door internet het First Amendment 
zal worden geexporteerd. In het First Amendment {to the Constitution of the 
United States) is de bescherming van (een aantal) politieke grondrechten veran- 
kerd (de cursivering is van ons) : 

Congress shall make no law respecting an establishment of religion, or pro- 
hibiting the free exercise thereof; or abridging the freedom of speech, or of the 
press; or the right of people peaceably to assemble, and to petition the 
Government for a redress of grievances. 

Door het First Amendment zijn er in de Verenigde Staten slechts weinig beper- 
kingen aan de uitingsvrijheid en mag men zich bijvoorbeeld antisemitisch uitla- 
ten. De grens wordt pas bereikt als men rechtstreeks aanzet tot fysiek geweld. 
De free speech weegt zwaarder dan de racistische belediging. 71 
Dat is lang niet overal het geval. In veel andere landen wordt soms een andere 
weging van grondrechten gemaakt, waarbij tegenover de uitingsvrijheid het non- 
discriminatiebeginsel wordt gesteld: free speech houdt op waar racistische bele- 
diging begint. Deze problematiek, de bestrijding van racisme en rechts-extre- 
misme in relatie tot de weging van grondrechten, is uitvoerig belicht in De staat 
paraat? De bestrijding van extreem-rechts in We$t-Europa. 7i De weging van 
grondrechten is aan de ene kant een fundamentele aangelegenheid - de keuze 
voor de waardeneutrale dan wel weerbare democratie - maar wordt aan de 
andere kant sterk beinvloed door wat in De staat paraat? het trigger event werd 
genoemd. De racistische aanslagen in Molln en Solingen waren bijvoorbeeld 
trigger events: zij brachten de Duitse overheid ertoe de uitingsvrijheden van 
rechts-extremisten drasttsch te beperken ten gunste van de bestrijding van 
racistisch en extreem-rechts geweld. In zekere zin was de aanslag in Oklahoma 
ook zon trigger event, Vooralsnog niet in de zin van een daadwerkelijke beper- 



71 Dit geldt mutatis mutandis voor de demonstratievrijheid. Roernrucht is de affaire- 
Skokie: de controverse over een demonstratieve optocht van neonazi's door een 
joodae wijk. Vgl. Gibson & Bingham, 1985. 

12 Van Donselaar, 1995; de thematiek kotnt in algemene terraen aan de orde in de 
inleiding en in het sloth oofdstuk (vijf landen vergeleken). 



116 Racisme, extreem-rechts en internet 



king van de uitingsvrijheid, maar er wordt in de Verenigde Staten wel gediscus- 
sieerd over de vraag of er geen beperkingen moeten worden opgelegd aan de 
verspreiding van boeken als The Turner Diaries en The Anarchist Cookbook. 73 

De discussies over 'schadelijke en illegale inhoud" heeft geleid tot een wereldwijd 
debat over uitingsvrijheid, de beperking daarvan en censorship. Wie via tref- 
woorden in deze sfeer de zoekmachines op internet laat draaien wordt bedolven 
onder informade. Een ander aspect van mtemetregulering is de vraag waar in 
de keten rnen wil reguleren: bij degenen die de informatie aanbieden, bij de pro- 
viders, bij de gebruikers, of bij alledrie de categorieen. Met andere woorden: wie 
is verantwoordelijk en dus aansprakelijk voor de verspreiding van ! schadelijke 
en illegale inboud'? Het ligt relatief eenvoudig in die gevallen waar geen grens- 
overs chrij ding plaats vindt. Als bijvoorbeeld een Nederlandse extreem-rechtse 
partij X op haar bij een Nederlandse provider ondergebrachte homepage een 
racisti sch betoog afsteekt, zijn zowel de aanbieder als de provider strafbaar 
(aannemende dat het raeisfische betoog strafwaardig is). Een concrete zaak 
heeft zich overigens nog niet voorgedaan. Wat er zou gebeuren als partij X haar 
homepage elders, bijvoorbeeld in Amerika heeft ondergebracht, is minder duide- 
lijk, maar het lijkt ons aannemelijk dat deze situatie niet wezenlijk verschilt van 
de eerste, mits kan worden bewezen dat de bedoeling van X is het betoog hier in 
Nederland te verspreiden. Maar tegen het racistische betoog van een Ameri- 
kaanse neonazistische partij die via een Amerikaanse provider hier op het beeld- 
scherm verschijnt is door de Nederlandse justitiele overheid niets te onder- 
nemen. De situatie van de gebruiker is in de drie voorbeelden dezelfde: hij is 
niet strafbaar tenzij hij het strafbare racistische betoog op zijn beurt verder 
verspreidt dan wel daartoe aanstalten maakt door de tekst te printen en te 
vermenigvuldigen . 

In het voorgaande is Vrij Historisch Onderzoek uitvoerig aan de orde geweest: 
een revisionistisch gezelschap, waarvan de uitbater in Nederland onherroepeiijk 
is veroordeeld wegens racistische belediging en aanzetten tot rassenhaat. Van 
het materiaal waarop deze veroordeling was gebaseerd zijn nu online versies 
beschikbaar voor eenieder die het intemetadres van VHO weet te vinden. En als 
men toch op de website van VHO is kan men zich ook veel ander (Nederlands- 
talig) negationistisch materiaal verwerven. 

Het verspreiden van de Nederlandstalige versie van Mein Kampf is in Nederland 
verboden. In de eerste plaats omdat het een buitengewoon racistisch boek is 
waarvan de verspreiding derhalve onder het bereik van de Nederlandse strafwet 
valt. In de tweede plaats zou het een inbreuk betekenen op de auteursrechten 
die bij de Nederlandse staat berusten. Op minstens tien websites staat een 
Engelstalige versie van Mein Kampf en sinds kort zijn er ook Duitstalige versies 
online. De mirrorsites van Mein Kampf brengt ons op een ander obstakel bij 
internetregulering, namelijk het Hydra-syndrootn. De boeken Mein Kampf, The 
Turner Diaries, The Anarchist Cookbook staan al op meer dan een site. Het is 
niet waarschijnlijk dat deze boeken effectief van internet kunnen worden ge- 



De aanslag in Oklahoma en het drama in Waco stimuleerden overigens ook het 
debat over het Second Amendment, waarin de vrijheid van militie-vorming en van 
het dragen van wapens is vastgelegd. Het Second Amendment lijkt meer onder 
druk te staan dan het First Amendment. 



Racisme, extreem-rechts en internet 1 17 



weereL Zij zullen hoogstwaarschijnlijk elders weer opduiken. Het lijkt op het 
probleem van Hercules in zijn gevecht met de zevenkoppige draak Hydra: voor 
elke afgehakte kop kwamen er twee terug. Met dat verschil dat Hercules uitein- 
delijk won. 

De hier beschreven ontwikkeling is geen groat probleem voor de "permissieve' 
landen, zoals de Verenigde Staten en Belgie, oradat daar al relatief veel was toe- 
gestaan, Het probleem is des te groter voor landen met een voortvarend repres- 
sief beleid tegen uitingen van racisme en rechts-extxemisme, zoals de Bonds- 
republiek Dui Island. Vanuit de Verenigde Staten opereren diverse neonazisti- 
sche of revisionistische organisaties met websites die op Duitsland zijn gericht. 
Het gaat voor een belangrijk deel om informatieverspreiding die in Duitsland zelf 
verboden is. Ook voor Nederland is het een probleem. De bestrijding van racis- 
me en extreem-rechts wordt mediumbepaald: wat via de televisie en de drukker 
niet mag, kan op internet met worden tegengehouden, Zoals Grossman zei; 
internet is export van het First Amendment. 

Hiermee is het probleem in beginsel gesteld. 74 Internet biedt de mogelijkheid tot 
de snelle, wereldwijde verspreiding van 'schadelijke en illegale inhoud', de toe- 
gankeiijkheid daarvan voor breed publiek, terwijl de verspreiders lastig zijn op te 
sporen. Vaak zijn deze verspreiders moeilijk grijpbaar voor de nationale over- 
heden omdat zij zich buiten het bereik van die overheden bevinden. Een 
cruciale factor zijn de aanzienlijke verschillen tussen de diverse landen op het 
vlak van de beperking van uitingsvrijheden. 

In telegramstijl: wie is verantwoordelijk, de aanbieder, de provider of de gebrui- 
ker? Wie zou er moeten worden aangepakt, de aanbieder, de provider of de ge- 
bruiker? Moet en mag er wel worden aangepakt? En tenslotte, kan er wel 
worden ingegrepen en zo ja hoe dan? Dat zijn vragen waar het om draait bij de 
omgang met 'schadelijke en illegale inhoud' op internet. Het weren van dergelijk 
materiaal kan op verschillende manieren geschieden. In de eerste plaats is er de 
mogelijkheid van een repressive benadering door de overheid, want ondanks de 
in het voorgaande opgesomde beperkingen bujven er veel gevallen over waar 
repressief tegen kan worden opgetreden. Bovendien is het voor een deel een 
kwestie van wetgeving en daarover is (wereldwijd) heel wat te doen. In de tweede 
plaats kan men trachten aan het probeem het hoofd te bieden door zelfregule- 
ring, afspraken tussen betrokken partijen. Zelfregulering kan op verschillende 
manieren en ook op verschillende niveaus {aanbieders, providers, gebruikers) 
plaatsvinden. Een derde strategic is die van de educatieue respons. 



74 Zie voor een overziehtsartikel Cadat & Eissens, 1998. 



118 



Racisme, extreem-rechts en internet 





Racism 


e, extreem-rechts en internet 
Patronen van respons 








repressie 




Strafbaar en 

schadelijk 

raateriaal 




j 




zelfregulatie 








educatie 















4.3.1 Repressieve respons 

In het voorgaande is telkens gerept van 'schadelijke en Olegale inhoud'. Bij een 
repressieve, strafrechtelijke benadering door overheden dient onderscheid te 
worden gemaakt en gaat het per defimtie om 'illegale inhoud', al is het denkbaar 
dat 'schadelijke inhoud* op een gegeven moment als strafbaar wordt gedefi- 
nieerd. Binnen de categorie strafbaar materiaal heeft tot dusverre het accent 
gelegen op porno en kinderpomo. Dit is weerspiegeld in de dlscussies, beleids- 
ontwikkeling en wetgeving inzake het weren van 'schadelijke en illegale inhoud' 
op internet. 75 

Zo ook in Nederland. 75 In de zomer van 1995 kwam de problematiek 'schadelijke 
en illegale inhoud' op internet in de publieke belangstelling te staan. 77 Anders 
dan bijvoorbeeld in de VS ging het in Nederland primair om de problematiek van 
het racisme; die van de kinderpomo kwam daar later bij . Er ontstond discussie 
over de rol en aansprakelijkheid van providers en over de noodzaak van zetf- 
regulerende activiteiten van providers. Daarop kwam de beroepsvereniging van 
providers, de Nederlandse Vereniging van Internet Providers (NLIP), met sugges- 
ties voor verbetering van de toen bestaande situatie. Er werd een werkgroep 
gevormd, waarin naast providers ook de CR1 participeerde. De werkzaamheden 
van de werkgroep resulteerden in de oprichting van het Internet Meldpunt 
Kinderpomo, dat op 20 juni 1996 door de minister van Justitie werd geopend. 
Ongeveer een jaar later ging het Meldpunt Discriminatie Internet van start, als 
project van de Amsterdam Stichting Magenta. Doei van het MDI: 'het bestrijden 
en voorkomen van discriminatie op het Nederlandse gedeelte van het Internet". 
Van de 1 15 meldingen die het MDI in het eerste jaar van zijn bestaan ontving, 
hadden er 69 betrekking op discriminatie. Om uiteenlopende redenen hebben 
geen van deze gevallen geleid tot strafrechtelijke vervolging. 



75 



76 



77 



Zie voor ontwikkelingen in Europa de nota Wetgeving voor de elektronische snel- 

weg, Deel II, hoofdstuk D: rechtsvergelijkende aspecten. 

Zie Jaarverslag 1996/ 1997 Internet Meldpunt Kinderpomo 

(http://www.magenta.nl/mdi). 

Voor een uitvoerig perscommunique van de NLIP over deze kwestie, zie 

http://w\vw.nlip.nl/pers/archief/g50825. 



Racisme, extreem-rechts en internet 



119 



Meldingen discriminatie op internet naar aard 




Periode 21 maart 1997-21 rnaart 1998 




Rassendiscnminatie 


31 


An tisemitisme / re vis ioni sme 


17 


Seksisme 


2 


Religie 


2 


Seksuele voorkeur 


1 


VaJse meldingen 


] 1 


Geen discriminatie (in de zin van de wet) 


35 


Beledigingen 


16 


Totaal 


115 



Bron: Jaarverslag Meldpunt Discriminatie Internet 1997/98. 

Het meldpunt zond 29 verzoeken tot verwijdering die op twee na werden 
gehonoreerd, Opvallend in de eerste periode van het meldpunt was het relatief 
grote aantal meldingen die betrekking hadden op an tisemitisme, namelijk 17 
van de 69. Ook bij eigen onderzoek van het meldpunt werd veel antisemMsme 
aangetr often. 

Een soortgelijk signaal ging uit van de conferentie Weerzinwekkende weten- 
schap, die eind 1997 in Amsterdam werd gehouden en ais onderwerp had het 
historisch revisionisrae. Gewezen werd op de groeiende betekenis van het revi- 
sionisme, in het bijzonder omdat het goed gedijt op internet. De conferentie 
werd geopend door minister Sorgdrager van Justitie. Bij die gelegenheid zei zij 
onder andere het volgende: 

Inmiddels hebben we echter ook te maken gekregen met een heel nieuw 
fenomeen, het Internet. Ten aanzien van internet geldt in de eerste plaats 
dat ook daar een publicitair tegenoffensief gevoerd kan worden. Eenieder die 
op weerzinwekkende berichten stuit, kan zijn afschuw daarover uitspreken 
in een tegenbericht, discussiegroep etcetera. Correcte informatie kan door de 
overheid en organisaties ter beschikking worden gesteld. Hiernaast, meer in 
het algemeen overigens, is ala sluitstuk een meer actieve opsporing door 
politic en justitie op internet gewenst. Dat is overigens niet eenvoudig. Door 
het ontbreken van grenzen op internet is in tenia donate samenwerking vaak 
nodig. Culturele verschillen leiden echter soms tot verschillen in wetgeving 
en interpretatie van gedrag en woord. Ik hoef alleen maar te wijzen op het 
enorme belang dat in Amerika aan het First Amendment wordt gehecht. 
Daardoor biedt de vrijheid van meningsuiting een zeer grote tolerantie van 
alles wat er gezegd en geschreven wordt. 

Van de zijde van de regering zijn recente initiatieven ontplooid die hier moeten 
worden genoemd. In januari zond minister Sorgdrager van Justitie het Concept- 
Wetsvoorstel computercriminaliteit H voor commentaar naar de Nederlandse 
Vereniging van Internet Service Providers, de Nederlandse Orde van Advocaten 
en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak. 78 



™ Zie Computercriminaliteit II (1998). 



120 Racisme, extreem-rechts en internet 



Nota bene: het is een concept- wetsvoorstel en het gaat hier om een consultatie- 
ronde voordat het wetson twerp bij de Tweede Kamer wordt ingediend. Hier is 
met name een aspect van het veelomvattende wet son twerp van belang, namelijk 
de strafrechtelijke aansprakeiijkheid van de providers. 

Volgens de huidige wetgeving kunnen providers (de Internet Service Providers) 
aansprakelijk zijn wegens medeplichttgheid aan verspreidirigsdelicten, zoals 
kinderporno en racisme. Het probleem is echter dat deze aansprakeiijkheid niet 
duidelijk is afgebakend. Met het wetsvoorstel wordt beoogd dit probleem op te 
lossen. Om helderheid te verschaffen omtrent de strafrechtelijke aansprakeiijk- 
heid van de provider en om hem bescherming te bieden tegen lichtvaardige 
strafvervolguig, zijn de vervolgmgsuitsluitingsgronden die gelden voor drukkers 
en uitgevers uitgebreid tot iedere tussenpersoon, wiens taak het is uitingen in 
woord, beeld en geschrift te verspreiden. De provider is daarmee gevrijwaard 
van strafvervolging, mits hij voldoet aan een aantal zorgvuldigheidseisen. Zo 
moet hij, bij een vermeend geval van 'illegale inhoud', zichzelf en de bron aan de 
justitie bekendmaken. Ook dient de provider verdere verspreiding van de 'ille- 
gale inhoud' te voorkomen, voor zover dat mogelijk is. Het gaat dus om 
handelen achteraf, want van de providers kan moeilijk worden verlangd dat zij 
preventief onderzoek doen naar strafbaar materiaaL 

De Nederlandse Vereniging van Internet Providers (NLIP) reageerde in maart 
1998. 79 De NLIP ondersehrijft de doelstelling van de voorgestelde wet, namelijk 
dat er aanpassingen moeten worden doorgevoerd om nieuwe ontwikkelingen in 
de Informatie- en Communicatietechnologie 'op te nemen'. Maar de NLIP is min- 
der te spreken over de manier waarop in het concept-voorstel de aansprake- 
iijkheid van providers is geregeld. Met name de uitvoerbaarheid van de voorge- 
stelde regelingen zou te wensen overlaten, waardoor de beoogde rechtszekerheid 
voor providers niet zal worden geeffectueerd. 

Een tweede initiatief is de regeringsnota Wetgeving uoor de elektronische snel- 
weg die op 12 februari 1998 naar de Tweede Kamer werd gezonden. 80 Het is een 
nota die het gehele terrein van de elektronische snelweg omvat. De bestrijding 
van computercriminaliteit is slechts een van de vele onderwerpen. 
Een van de belangrijkste conclusies van de nota is dat de bestaande Neder- 
landse juridische regels en begrippen, na een eventuele aanpassing, toepasbaar 
zijn op de elektronische snelweg, Met andere woorden: wat offline geldt dient 
online ook te gelden, maar daarvoor zijn aanpassingen nodig en ook interna- 
tionale samenwerking. Op diverse plaatsen in de nota wordt een centrale vraag 
opgeworpen: hoe dient de balans te zijn tussen overheidsregulering en zelfregu- 
lering? Over het algemeen wordt een voorkeur uitgesproken voor zelfregulering. 
Maar niet altijd: 81 



79 Zie voor deze reactie http://www.nlip.nl/pers/980304-compleet.htm. 
8fi Voor een online versie: http://www.minjust.nl/sdu/toc/html. 

81 Deel IV, hoofdstuk C Aandachtspunten voor regelgeving, paragraaf 2: Zelfregule- 
ring of overheidsregulering. 



Racisme, extreern-rechts en internet 121 



Zelfregulering als altematief voor overheidsregulering is niet geschikt indien 
fundamentele normen en waarden van de democratische rechtsstaat in het 
geding zijn, In het geval van de elektronische snelweg kan men daarbij voor- 
al denken aan bescherming van de klassieke grondrecbten van burgers en 
aan de preventie en opsporing van mbreuken op de rechtsgrde en de staats- 
veiligheid. In deze gevallen zal met kunnen worden volstaan met onderlinge 
afspraken tussen partijen, maar zal wetgeving nodig zijn. Dit neemt niet weg 
dat de concretisering van die wetgeving heel goed met behulp van zelfregu- 
lering tot stand kan komen. 

Tot de klassieke grondrecbten van burgers behoort artikel 1 van de grondwet, 
het nondiscriiriinatiebeginsel. 

In de nota wordt verwezen naar het concept-wetsvoorstel computercriminaliteit 
II en gesteld dat de regering het wetsvoorstel nog in 1998 bij de Tweede Kamer 
hoopt in te dienen. Er wordt een aantal maatregelen getroffen om de opsporing 
en vervolging van cbmputercriminaliteit te bevorderen. Die liggen op het vlak 
van 'de organisatie, opleiding en uitrusting van politie- en justitiefunctiona- 
rissen'. Er zal een landelijke offkier van justitie worden aan gesteld voor de 
opsporing van criminaliteit op de elektronische snelweg. Overwogen wordt het 
meldpunt kinderpomo uit te breiden voor de melding van andere delicten, Wat 
betreft de Internationale samenwerking zal worden getracht afspraken te maken 
'teneinde op buitenlandse computers te kunnen opsporen en om de medewer- 
king van andere landen bij opsporing te verzekeren'. Op 23 oktober 1998 ging 
het kabinet akkoord met het Wetsvoorstel Cornputercrirriinaliteit II, Het wets- 
voorstel is voorgelegd aan de Raad van State. 

4.3.2 Zelfregulering 

Naast repressieve respons op de verspreiding van "schadelijke en illegale inhoud' 
is er een divers instrumentarium denkbaar op het terrein van zelfregulering, een 
benadering die in het voorgaande reeds enkele malen ter sprake is geweest. Van 
belang is vooral het hierboven aangehaalde regeringsstandpunt dat zelfregule- 
ring in het geval van racismebeslxijding geen altematief mag zijn voor overheids- 
regulering. De regering meent dat zij dus naast elkaar dienen te bestaan. Zelf- 
regulering kan op diverse niveau s plaatsvinden, op dat van de providers en op 
het niveau van de (particuliere) consumenten die diensten van de provider afne- 
men (zelfregulering is ook denkbaar op internationaal niveau, maar dat is op dit 
moment nog ver weg). 

Allereerst de providers, Zelfregulering van de providers heeft een belangrijke rol 
gespeeld bij de bestrijding van kinderpomo en in het voorgaande zijn tevens 
enkele voorbeelden genoemd van aan extreem-rechtse organisaties geweigerde 
aanvragen. Ook de Nederlandse Vereniging van Internet Providers (NLIP) is 
reeds genoemd. De NLIP werd in 1995 opgericht en heeft als voornaamste doel 
de belangenbehartiging van Nederlandse mtemetproviders. Daamaast wil de 
vereniging 'gezamenlijke aktiviteiten ontplooien die leiden tot verbetering van de 
kwaliteit van het aangeboden produkt'. Volgens de NLIP zijn er ongeveer 50 
providers aangesloten en die bedienen ongeveer 65% van de overwegend parti- 
culiere modem-accessmarkt en ongeveer 85% van de (overwegend zakelijke) net- 
werkaccess- en servermarkt. Het keurmerk van de vereniging omvat Algemene 
leverings- en consumentenvoorwaarden, waarin regels zijn vastgelegd voor de 



122 Racisme, extreem-rechts en internet 



relatie provider-abonnee. Een van die regels luidt dat provider en abonnee zich 
houden aan de Nederlandse wet- en regelgeving. De homepage van de NLIP 
bevat links naar het Meldpunt Kinderpomo en het Meldpunt Discrirninatie 
Internet. 

Over providers is vaak beweerd dat zij 'geen boodschap aan de boodschap zou- 
den' hebben, dat zij slechts doorgeven, Dat beeld lijkt ons te ongenuanceerd. De 
NLIP - en naar wij aannemen veel van haar leden - hebben wel degelijk een 
boodschap aan de bestrijding van eomputercriminaliteit. De vraag is alleen hoe 
precies en welke rol zij als provider daarin kunnen spelen, 82 of, belangrijker: 
moeten spelen. Geen enkele beroepsgroep houdt ervan te worden overstelpt door 
wetten en regels en dit Monk dan ook sterk door in de reactie vai\ de NLIP op de 
regeringsnota Wetgeving voor de elektronisehe saelweg. 

Dan is er de zelfregulering op het niveau van de aangesloten consumenten, een 
verschijnsel dat - mede door het First Amendment - buitengewoon populair is 
in de Verenigde Staten. Er is een nitgebreid sortiment software op de markt 
waarmee websites kunnen worden gefilterd of geblokkeerd (NetNanny, Surf 
Watch, SafeSurf, CyberPatrol, CyberSitter). Het accent ligt onmiskenbaar op de 
bescherming van kinderen tegen porno, al claimen de fabrikanten ook dat racis- 
me en geweld (de bombsites) onder het bereik van hun producten vallen. Zo 
heeft SafeSurf na de bomaanslag in Oklahoma de software afgesteld op bomb- 
sites en CyberPatrol riep in 1997 de hulp in van de And Defamation League om 
de hate sites te kurmen blokkeren. 





Hoe werken deze systemen? Door ingevoerde trefwoorden, gebaseerd op zwarte 
lijsten van ske-adressen, kan de toegang worden geblokkeerd. Die van Cyber 
Patrol zijn naar eigen zeggen gerieht op de volgende categorieen: 'nudity, partial 
nudity, sexual acts, gross depictions, satanic/cult, drugs, militant extremists, 
violence/ profanity, alcohol and tabacco, questionable/ illegal gambling, sex 
education and intolerance'. 83 Voor de netfilters blijkt in de VS een markt te 
bestaan onder ouders, scholen en bibliotheken. Recent wordt getracht ook de 
Europese markt te veroveren. 



82 Het NLIP-beleid met betrekking tot illegale informatie is beknopt geformuleerd op 
de website van de NLIP (http://www.nlip.nl/pages/ille_aal.htrn), De vereniging 
keert zich expliciet tegen bet illegale materiaal en is voorstander van een voortva- 
rend optreden daartegen, echter binnen de (wettelijke) mogelijkheden die er zijn. 

83 Zie http://www.cyberpatrol.com/cp_block.htm en 
http: / / www.cyberpatrol.com/cp_list.htm 



Racisme, extreem-rechts en internet 123 



Over deze vormen van zelfregulatie wordt veel gediscussieerd, Daarbij gaat het 
zowel om de principiele kant van de zaak - censuur of niet - maar vooral ook 
om allerlei praktische aspecten. De zwarte bjsten anticiperen niet, zo wordt 
beweerd, maar moeten bijgehouden warden en lopen per definitie in meer of 
mindere mate achter de feiten aan. Een ander bezwaar is de juiste 'afsteUing'. 
De trefwoorden werken voorzover ze de lading dekken, zijn deze trefwoorden 
siechts gebaseerd op het internetadres dan kan met creatieve benamingen het 
filter worden omzeild. De kans bestaat dus dat de dekkingsgraad te laag is, 
maar het omgekeerde wordt ook vaak als bezwaar aangevoerd. Om de dekkings- 
graad van de filters te bevorderen worden zij ruim gedefinieerd, waardoor een 
breed terrein wordt bestreken en bijvoorbeeld allerlei sites worden geblokkeerd 
die nu juist gaan over de bestrijding van 'schadelrjke en illegale inhoud', Zo 
zouden websites over de bestrijding van aids zijn geblokkeerd als neveneffect 
van het blokkeren van pomosites. 84 SHmmerikken zouden programmaatjes 
hebben ontwikkeld dm de filters te omzeilen of nit te schakelen en deze zou men 
eenvoudig via internet kunnen bemachtigen. 

Tot zover de tegenstanders en het zal geen verwondering wekken dat voorstan- 
ders er anders over denken en bij voorbeeld beweren dat tegenstanders hardnek- 
kig met dezelfde bezwaren blijven komen, terwijl deze voor een deel zijn onder- 
vangen. De voorstanders hebben inmiddels een belangrijke bondgenoot gekre- 
gen. De Europese Commissie is van oordeel dat het gebruik van filter-software 
moet worden aangemoedigd. 

De filtermethodes zijn sterk in ontwikkeling en kunnen vandaag de dag worden 
onderscheiden in drie hoofdgroepen: zwart, wit en neutraal. 

J . Black listing 

De problematische websites worden geldentificeerd en op een Ujst geplaatst 
waardoor de toegang kan worden afgesloten. Een probleem is de dekkingsgraad 
en ook de updating, 

2. White listing 

Hier ligt de zaak omgekeerd. Bij deze aanpak wordt gedefinieerd welke sites be- 
zocht mogen worden. Het resultaat is een drastische beperking van de toegang 
tot internet. 

3. Neutral labelling 

De derde methode berust op - vooralsnog vrijwillige - rating. De drie belangrijk- 
ste rating-systemen van dit moment zijn die van Recreational Software Advisory 
Council (RSACi), de SafeSurf Internet Rating Standard en de Platform for 
Internet Content Selection (PICS). Het werkt als volgt. De aanbieders laten hun 
website inhoudelijk beoordelen door invulling van een gestandaardiseerde lijst 
met criteria. Aan de hand van een aldus tot stand gekomen score kan worden 
bepaald met wat voor een site we te maken hebben. Vervolgens kan worden 
gefilterd, om te begrrmen tussen websites die zich wel aan rating hebben 



& " Zie de artikelen van Marie Jose Klaver in NEC Handelsblad, 28 oktober 1997, 17 
maart 1998, 14 april 1998. 



124 Racisme, extreem-rechts en internet 



onderworpen en de sites die dat met hebben gedaan (of dat niet willen doen). 
Vervolgens kan de score worden verdisconteerd. 

Vooralsnog is rating gebaseerd op vrijwilligheid. Daarin kan verandering komen 
door bemoeienis van computer-multinationals; es 

Als multinationals als Microsoft en IBM met organisaties als RSAC gaan 
samenwerken s is er van vrijwilligheid geen sprake meer. Veel sitemakers 
zullen zich verplicht vaelen ora hun site te laten beoordelen omdat ze door 
minder bezoekers hun advertentie-inkomsten zullen verliezen. 

De vrijwilligheid kan ook worden beeindigd door de regelgeving van overheden. 
In feite is er al een eerste stap in deze richting gezet door de Europese Com- 
missie die de implementatie van Platform for Internet Content Selection (PICS) 
wil bevorderen, 86 

4.3,3 Educatieve respons 

Een derde strategic is die van de educatieve respons. Men kan met alle nieuwe 
mogclijkheden en voordelen die internet biedt trachten weerwerk te bieden. 
Hieronder worden enkele voorbeelden aangehaald. Daarbij moet worden 
aangetekend dat het educatieve 'gehalte' van de diverse sites kan verschillen, Bij 
sommige ligt de nadruk op inventarisatie en attendering, terwijl bij andere de 
educatie zelf meer nadruk krijgt. 

Hatewatch 

Hatewatch 87 is een Amerikaanse monitor gericht op de activiteiten van 'hate 
groups' op internet. Het project begon ooit als een eenmalig bedoelde 'Guide to 
Hate Groups on the Internet', maar groeide uit tot een permanente monitor. Het 
doel is het verschaffen van informatie over hate groups ten behoeve van 
individuele personen, activisten, media en onderzoekers. 

Because the Internet has eliminated geographical and monetary bounderies 
that once existed for hate groups, we must be vigilant in monitoring these 
sometimes violent people and their activities in cyberspace. 

De website van Hatewatch is zeer omvangrijk en men kan via diverse ingangen 
informatie verkrijgen. De informatie over hate groups is bijvoorbeeld zowel per 
land als per categorie geordend, vaak weer met onderverdelingen. Van de hier 
besproken websites is Hatewatch de meeste brede en omvangrijke, 

Klanwatch 

Als antwoord op toenemende activiteiten van de Ku Klux Klan werd in 1981 
door het Southern Poverty Law Center een speciaal op de KKK gerichte monitor 
in het leven geroepen, de Klanwatch, Sedert enkele jaren heeft de Klanwatch 
een uitgebreide website met veel informatie over de KKK en verwante verschijn- 



as NRC Handelsblad, 28 oktober 1997. 

86 Zie Action plan on promoting safe use of the internet. 

87 Zie http://www.hatewatch.org, 



Racisme, extreem-rechts en internet 125 



selen. 88 Dit laatste betreft vooral de milities waarvan somrnige met de KKK ver- 
weven zijn. Deze vervlechtingen zijn volop in de belangstelling komen te staan 
na de bomaanslag in Oklaboma in 1995. Aan de naam van Klanwatch werd 
Militia Task Force toegevoegd. 

Anti Defamation League 

De Anti Defamation League werd in 1913 opgericht en noemt zichzelf 'The 

world's leading organization fighting anti-Semitism*. Het doel van de in New 

York gevestigde ADL: 'to stop the defamation of the Jewish people and to secure 

justice and fair treatment to all citizens alike'. 

Op de website van de Anti Defamation League, ADL Online 89 wordt ruim aan- 

dacht besteed aan antisemitisme, 'hate crimes', reehts-extremisme, Hoiocaust- 

revisionisme, alsrnede aan de aard en omvang van hate sites. In 1997 rappor- 

teerde de ADL over de groei van hate sites op internet. 

The Nazism Exposed Project 

In Noorwegen is The Nazism Exposed Project gevestigd. De website 90 is in het 

leven geroepen om informatie te verschaffen over nazistische, fascistische en 

extreem-nationalistische activiteiten in Europa en op internet. Nazism Exposed, 

zo lezen we, is opgezet in de overtuiging dat de groepen in kwestie niet vanzelf 

verdwijnen, maar zullen groeien als ze ongemoeid worden gelaten. 

De website is weliswaar breed opgezet, maar er is verhoudingsgewijs veel aan- 

dacht besteed aan de Scandinavische landen, Dat komt zowel tot uitdrukking in 

de extreem-rechtse uitingen die worden belicht, als ook in de links naar ver- 

wante websites. 

Cyberwatch On Alert 

Cyberwatch On Alert is een subsite van het Simon Wiesenthal Center. 91 Het 
Simon Wiesenthal Center publiceerde in 1997 een rapport over de aard en om- 
vang van 'hate sites': een totaal van 600 van dergelijke sites: 94 racistisch, 87 
neonazi, 35 'white supremacist', 51 aanzetten tot ferrorisme. Het onderzoek 
heeft een permanent karakter en er zal periodiek worden gerapporteerd. 

Searchlight 

Het in Londen gevestigde Searchlight noemt zichzelf 'The international anti- 
facist organisation' en werd in 1962 opgericht als antwoord op een demonstratie 
van de National Socialist Movement ('free Britain from Jewish control') op het 
Trafalgar Square. Sinds 1976 wordt een gelijknamig maandblad uitgegeven met 
artikelen over extreem-rechts in voornamelijk West-Europese landen. 



88 Zie http://www.splcenter.org/klamvatch.html. 

8<J Zie http://www.adl.org. 

90 Zie http://www.ekran.no/htrrvl/nazismexposed. 

91 Zie http://www.wiesenthal.com. 



126 



Racisms, extreem-rechts en internet 



-jlNJ^ki.H Rk'sfHimJinij !u HuIuiijjuijI JimiiiiI EhrjHHjFi lmJqi m-Iilmi ufrUbl ll"J Shuuh u-ftd Ihe put 



BtSMii 8«s&kan Seeld QenAsi FevoriBlm H«lp 



ligr^iioskiUuitfiiTgnn 




Dedicated to the nearly tw elve million victim* 
nithletaly destroyed by Adolf Hitler and hie Nazi regime 



Ntikot supports [hg Eff '5 Piue Ribton Cirnp«l||r| and 
opposes censorxJi'p in sit fomjn, and in pirlkulir strongly 
Oppas»& WOlGflte 4a 1 "reE-ponE-e* Is speech 



WEI IHKH 

nfeiOll 
QINMKN 



.Ifulh in far mora fun le thin town 



nwiniahlintliill 



Why do people deny the Holocaust? 

Trie cynical truth comes to us by nay of an obscure extremist group , vtfiich boasts. 

"Die real purpose of Holocaust revisionism is to make National Socialism an acceptable political 

alternative again." 

Welcome to Nizkor. a collage of projects focused on the Holocaust, or Shoah," and its denial, often referred to 
as Hotocaust "revisionism." , a label we reject cut of hand as being misleading and dishonest. 



Book Store & 
Bibliographies 

FAQs 



Features 

Holocaust Web 
Project 
Search 
ShofarFTP 
.At chives 



Holocaust-related books, listed by Title, along with direct links to Amazon Books, wtiere 
reviews and ordering information will be found- Now you can support The Nizkor Project by 
buying your books from Amazon! 

Nirkor's orioJnal ouides to issues surroundirKI Holocaust denial. 

Showcased collections of information about the Holocaust and its denial. Hera you will find 

tstizkor's responses to frequently perpetrated denier myths regarding the Hotocaust. 

amps. D ocument s. Inter national Military Tri bunal fNurnbercO . Org anizations . Peopl e 
and Places 

Search over fifty sites with a single entry! 






'" 



« 



eict and images relating to the Hotocaust and its denial: and access to our Latest files 



■ ti 4.a.utl»ri;in *ICk 



amazor.com 



Pheeee note tnsrtrks site is. 
and always will be. under 
construct en 




-Miznor 1 is a Habrw worn; it means 
"\vfi- vrtK r&momber " 



J Aaards I CredjtE I Peal Track MeniJ Funding | Links ] Obioctves | Stag | What's Now? | Enttorsainenlg ] 




Thli House m*l Ring «lt* I* 

optratHd by 

Kenneth McVjny 

W«nt So loin Hit H olocaust 

Rina? 

t3!ffe£EtKj [Pftvl [NMrtl iSkia N.m ] [Random] rNaxt 61 

r i-kl 31m l 




■ The bl'szkar Project 
Director: K en McVav OBC 
Financial Support 
Search 

Augusts. W98 



Racisms, extreern-rechts en internet 127 



Sommige onderwerpen worden nader belicht in brochures (bijvoorbeeld 'When 
hate comes to town; community responses to racism and fascism'). Searchlight 
wil een vraagbaak zijn voor eenieder die zich met het verschijnsel reehts-extre- 
misme bezighoudt. Daarnaast tracht men overheden, in het bijzonder de Britse, 
aan te sporen om krachtdadiger tegen extxeem-rechts op te treden. De website 
van Searchlight 92 is bescheiden, maar groeiende. 

The Nizkor Project 

De website van The Nizkor Project - Nizkor is Hebreeuws voor 'wij zullen geden- 

ken' - is in 1995 opgezet als antwoord op het negationisme en als doeumen- 

taueeentrum over de Holocaust. 93 

Het project wordt 'bemensd" door een vijftiental personen met wie men e-mail- 

contacten kan onderhouden. Zij gaan actief in discussie met revisionisten,. zowel 

direct via e-mail als indirect door de vervaardiging van anti-revisionistische 

teksten. Wat het documentatiecentrum beteft, er zijn bibliografieen en men is 

bezig tal van processtukken van het tribunaal van Neurenberg op het net te 

zetten. Ook zijn er links naar (vele tientallen) andere websites over de Holocaust. 

Cybrary of the Holocaust 

De Cybrary of the Holocaust 9 " 1 werd in 1995 opgezet door Micheal Dunn en lijkt 

op Nizkor. Het accent ligt echter meer op Holocaustdocumentatie dan op de 

bestrijding van revisionisme. In de 'cybrary' kan men terecht voor onder andere 

de volgende categorieen: bookstore, boeken online, boeken van overlevenden, 

nabestaanden van overlevenden, getuigen, educatie (o.a. tegen negationisme) en 

afbeeldingen. 

Nizkor en de Holocaust-Cybrary zijn relatief grote websites. Via de links kan 

men terecht op tientallen kleinere, soms zeer kleine sites over de Holocaust. Wij 

vonden zelfs enkele homepages van jonge kinderen die op hun manier willen 

protesteren tegen de Holocaustontkenning. 

Crosspoint Anti Racism 

De website Crosspoint Anti Racism is een initiatief van de Nederlandse Stichting 
Magenta- Het Crosspoint is een soort digitale gouden gids op het terrein van 
anti-racisme: het is een per land geordende verzameling van links naar websites 
op het terrein van anti-racisme. Het Crosspoint Anti Racism is op zichzelf geen 
educatieve site, maar kan een nuttige schakel met dergelijke sites zijn. 

Ten behoeve van deze studie kon worden geput uit informatie van een aantal 
van de hier genoemde websites. Met name op het terrein van de bestrijding van 
de Holocaustontkenning is reeds veel op het net verschenen. De Holocaust zelf 
is op internet grondig gedocumenteerd. Het brengt ons tot de curieuze veronder- 
stelling dat dit waarschijnlijk mede het gevolg is geweest van revisionistische 
actrviteiten. 

De educatieve respons kan een zekere meerwaarde hebben, namehjk de poten- 
tiele bijdrage aan patronen van zelfregulering. Het samenwerkingsverband 



^ Zie http 

93 Zie http 

94 Zie http 



/ /www. s-light. demon. co.uk. 
/ /www. nizkor.org. 
/ /www. remember, org. 



128 Racisme, extreem-rechts en internet 



tussen CyberPatrol en de Anti Defamation League is in het voorgaande reeds 
gememoreerd. Voorts kuimen educatieve strategieen van belang worden als de 
Wet coniputercrirninaliteit II van kracht wordt en daarmee de zorgvuldigheids- 
cisen aan de provider. De beperkingen van de repressieve mogelijkheden, ook 
na aangepaste wetgeving, doen de betekenis van beide andere strategieen toe- 
nemen. 

Het spreekt vanzelf dat aan de educatieve respons op racisme en rechts-extre- 
misme beperkingen zijn verbonden. Deze zijn algemeen en niet specifiek voor 
internet. Het is hier dus niet de plaats om ze aan een nadere beschouwing te 
onderwerpen. Wij volstaan met de uitspraak van Einstein dat het gemakkelijker 
is een atoomkem te splitsen dan een vooroordeel. 



4,4 Slot: conclusies en discuss ie 

Uit het voorgaande valt af te leiden dat de websites met racistische en extreem- 
rechtse uitingen in diverse opzichten ongelijksoortig zijn. Om die reden is het 
niet eenvoudig, zo niet onmogelijk, een getalsmatige inschatting van het ver- 
schijnsel te niaken. Allereerst zijn er omschrijvings- en afbakeningsproblemen. 
Valt antisemitisme onder racisme of 2ijn het twee gescheiden categorieen? Is een 
bombsite met The Anarchist Cookbook links-extremistisch, rechts-extremistisch, 
antisemitisch of racistisch? En wat aan te vangen met een website met het 
tekstdocument Mein Kampf? Worden alle websites met Mein Kampf geteld of 
maar eentje? In hoeverre moet de omvang van de websites worden verdis- 
conteerd? Zo niet, dan worden de websites van het Nederiands Blok en van Vrij 
Historisch Onderzoek allebei voor een geteld, terwijl de eerstgenoemde op een 
A4-tje past en zich onder die van VHO tekstdocumenten bevinden, tezamen 
goed voor honderden bladzijden, Het is ons dan ook niet duidelijk hoe het 
Simon Wiesenthal Center in 1 997 tot het getal van 600 heeft kunnen kornen. De 
uitkomst had - afhankelijk van de gekozen invaishoek - de helft of het dubbele 
kunnen zijn. Maar dat er een substantiele hoeveelheid hate sites op internet zijn 
staat vast en moge mede blijken uit de bloemlezing die wij ervan hebben 
gegeven. 95 

Veel soberder wordt het beeld als we alleen kijken naar de Nederlandse aanbie- 
ders, in casu de extreem-rechtse polideke partijen. In vergelijking met verwante 
partijen in het buitenland zijn de websites van de Nederlandse extreem-rechtse 
groeperingen bescheiden te noemen. Ook dragen zij de sporen van de neergang 
die extreem-rechtse organisaties de laatste jaren doormaken. Dit geldt in het 
bijzonder voor de CD en de CF86. Ook de sites van deze partijen vertonen een 
neergaande lijn. De betekenis van de (Nederlandse) websites voor georganiseerd 
extreem-rechts lijkt vooralsnog beperkt (werving, mobilisatie). Slechts een hand- 
jevol extreem-rechtse acdvisten heeft toegang tot internet. Websites zijn geen 



gs De ontwikkelingen op internet gaan snel. De materiaaiverzameling ten behoeve 
van dit deelonderzoek vond grotendeels plaats voor de zomer van 1998. Op basis 
van een recent herhaalde (maar veel vluchtiger) inspectie hebben wij de indruk 
dat het aantal hate sites gestaag toeneemt. Dit geldt onder andere voor de catego- 
rie historisch revisionisme. 



Racisme, extreem-rechts en internet 129 



betrouwbare indicatie van de betekenis en omvang van een groepering en zij 
lenen zich bij uitstek voor imponeergedrag. Slechts een persoon kan een site 
runnen. Soramige hardnekkige taalfouten doen vermoeden dat dit hier en daar 
ook het geval is. Vandaag de dag springt vooral de website van VNN in het oog 
alsde belangrijkste. 

Een veei grater probleem is de toegang die Nederlandse consumenten hebben 
tot de overige categories. Het gaat niet alleen om een grote hoeveelheid hate 
sites, maar ook om de bij tijd en wijie buitengewoon weerzinwekkende en schok- 
kende inboud. In het voorgaande zijn daar voorbeelden van gegeven (wij willen 
erop wijzen dat wij daarbij terughoudend te werk zijn gegaan). Bijzondere 
vermelding verdient het Nederlandstalige deel van de VHO-site. Het gaat daarbij 
om een 'illegale inhoud' - Holocaustontkenning - waarop door de Nederlandse 
stxafrechter een onherroepeiijk vonnis is geveld. Vooralsnog is de enige rem op 
de toegang tot de hate sites de relatief beperkte aansluitingsdichtheid onder de 
Nederlandse bevolking, maar naar verwachting zal het aantal aansluitingen in 
de nabije toekomst sterk blijven toenemen. 

Op 'schadehjke en illegale inhoud' kan op diverse manieren worden gereageerd. 
We overdrijven niet als we vaststeRen dat dit issue volop in de belangstelling 
staat, zowel in Europees verband als ook in ons land. Zowel op het gebied van 
(repressieve) overheidsregulering als op dat van de zelfregulering is veel in stu- 
die, in voorbereiding of In gang gezet. Daar is veel tijd mee gemoeid - internatio- 
naal recht! - en over de effecten dient men op korte terrmjn geen al te hoogge- 
spannen verwachtingen te hebben. Vooralsnog leidt het grensoverschrijdende 
karakter van internet-racisme tot een 'mediurnbepaalde' bestrijding: terwijl de 
verspreiding van racistisch materiaal via de drukker en boekwinkel - onder 
bepaalde voorwaarden - een misdrijf kan zijn, kan men hetzelfde materiaal van 
internet halen zonder dat daar vooralsnog wat tegen te doen is. Wie een inter- 
netaanshiiting heeft, een printer - en wat zitvlees - kan in korte tijd een enorme 
revisionistische bibliotheek opbouwen. 

Het valt op dat er weinig strafrechtelijke vervolgmgen van daders van internet- 
racisme zijn. Dat kan het gevolg zijn van weinig zaken, maar misschien speelt 
ook de aanstaande voorgenomen wetswijziging een rol, waardoor actoren een 
afwachtende houding innemen. De regering meent dat het Meldpunt Kinder- 
porno wellieht moet worden verbreed zodat ook meldingen over racisme door dit 
meldpunt kunnen worden behartigd. Dit is verwarrend daar er al een dergehjk 
meldpunt bestaat, het Meldpunt Discriminatie Internet. Deze optie lijkt ook door 
de praktrjk te zijn achterhaald. 

Men zou overigens ook een derde optie kunnen verdedigen, namelijk dat de mel- 
dingen over racisme en discriminatie in feite thuishoren bij het reeds bestaande 
netwerk van Anti Discriminatie Bureaus. Dit zou in overeenstemming zijn met 
het regeringsstandpunt dat de regels online in beginsel dezelfde dienen te zijn 
als die offline. En bovendien; waarom zou medium een onder scheidend crite- 
rium moeten zijn? 

Vooralsnog zal deze rol echter worden vervuld door het Meldpunt Discriminatie 
Internet, dat daarvoor support verdient. Een belangrijke taak van het MDI voor 
de komende jaren zou het opleiden van medewerkers van de ADB's kunnen zijn. 



130 Racisme, extreem-rechts en internet 



Naast de repressieve benadering van intemet-racisme zijn vormen van zelfregu- 
Leiing en educatie aan de orde geweest. De beperkingen van de repressieve 
magelijkheden, ook na aangepaste wetgeving en verbetering van intemationale 
samenwerking, doen de betekenis van deze beide altematieve strategieen toene- 
men. Zij verdienen derhalve nadere aandacht. 



Slotbeschouwing 131 



5 Slotbeschouwing 



Welke remmende en stimulerende effecten hebben media op racisme en 
rechts-extremisme? Zo luidt de algemene vraagsteiling van dit onderzoek, De 
beantwoording vindt plaats in drie deelonderzoeken. Het eerste gaat over de 
relatie tussen media en racistische voorvallen. De interactie tussen de nieuws- 
media en racistische, extxeem-rechtse organisaties staat centraal in het tweede 
deelonderzoek. De derde deelstudie is gewijd aan de betekcnis van het nieuwe 
medium internet voor uitingen van racisme en rechts-extremisme, alsmede de 
respons op deze uitingen. De uitkomsten van deze drie deelonderzoeken wor- 
den hier kort samengevat. 



5. 1 Media en racistische voorvallen 

De meeste journalisten onderkennen dat publiciteit over racistisch en ex- 
treem-rechts geweld zowel stimulerende als ook remmende effecten kan heb- 
ben. 

Op basis van de antwoorden van de journalisten blijkt het zinvol, naast de in- 
deling van de verschillende effecten in stimulerende en remmende, ook een 
onderverdeling in bedoelde en onbedoelde effecten te maken. Alle racistisch en 
extreem-rechts geweld stimulerende effecten worden door de journalisten be- 
schouwd als onbedoelde neveneffecten van publiciteit. Geen van deze effecten 
wordt door de journalisten beoogd bij de berichtgeving over extreem-rechts 
geweld. Dat een effect onbedoeld is wil echter niet zeggen dat er geen rekening 
mee gehouden kan worden. Zeker wanneer deze effecten door journalisten als 
'zeer kwalijk' worden gezien, kan of zal geprobeerd worden met deze nevenef- 
fecten rekening te houden. 

Zo blijkt dat een meerderheid van de ondervraagde journalisten waakt voor het 
optreden van het beloningseffect en het 'versterking van angstgevoelens onder 
alio chtonen'- effect. Om deze effecten zoveel mogelijk in te perken wordt niet de 
strategic van doodzwijgen toegepast (vanwege de strijdigheid met de informe- 
rende joumalistieke taak) maar liever een strategic van zorgvuldige en behoed- 
zame verslaggeving. Zeker het beloningseffect vereist zorgvuldige verslaggeving 
waarbij de journalist goed moet nagaan of hij 'gebruikt' wordt. Wanneer blijkt 
dat het gaat om een louter op publiciteit gerichte aanslag, kan overwogen wor- 
den er met of nauwelijks aandacht aan te besteden. Behoedzaamheid is vol- 
gens de journalisten ook geboden om de versterking van angstgevoelens onder 
allochtonen tot een minimum te beperken. Schokkend nieuws als een ex- 
treem-rechtse aanslag client niet op een sensatiebeluste manier in de publici- 
teit te worden gebracht. Voorzichtigheid en terughoudendheid bij het publice- 
ren worden gezien als de methoden om met dergelijke onbedoelde effecten re- 
kening te houden. 

Een onbedoeld effect waar journalisten zeggen ook bedacht op te zijn is het 
'underdogeffect'. Als gevolg van veel negatieve publiciteit zouden daders en 



132 Slolbeschouwing 



racistische/ extreem-rechtse organisaties een martelaarsrol kunnen krijgen en 
dat kati leiden tot sympathiegevoelens bij het publiek. Dit effect staat niet 
vermeld in de typologie maar kan daaraan op grond van de uitkomsten van de 
interviews worden toegevoegd. Waar men in dit verband vooral voor zou moe- 
ten waken is het verkeerd interpreteren van een aanslag en er ten onrechte het 
etiket 'extreem-rechts' op te plakken, aldus de ondervraagde journalisten. 
Wanneer de joumalistieke fout aan het licht komt, werkt dat het optreden van 
het under do gef Feet in de hand, zo meent men, Bovendien ondermrjnt dit het 
vertrouwen in de media. Dit wiilen journalisten kost wat kost voorkomen. 
Veel minder rekening wordt gehouden met het eveneens onbedoelde imitatie-, 
rekrute rings-, anticipatie- en 'versterking van het wij-gevoel'-effect. De journa- 
listen zien het als een onmogelijke taak om dat te doen, omdat dit zou beteke- 
nen dat er geen of aanzienlijk minder aandacht aan racistisch/extreern-rechts 
geweld besteed zou moeten worden. Dit mlddel beschouwen zij als erger dan 
de kwaal. Zeker het rekruterings- en het 'wij-gevoel'-effect zijn in de ogen van 
de meeste journalisten maar op een kleine groep extremisten van toepassing, 
Verder blijkt dat, ondanks de negatieve houding van de meeste journalisten 
jegens racisme, zeker niet alle remmende effecten ook door de journalisten be- 
wust nagestreefde, bedoelde effecten zijn, Een aantal remmende effecten kan 
zich volgens de journalisten weliswaar voordoen, maar zijn en blijven nevenef- 
fecten waar men geen rekening mee houdt bij de berichtgeving (het is eerder 
mooi meegenomen). Dit geldt met name voor het sociale sanctie- effect, het po- 
lideke mobdisatie-effect, het opsporingseffeet en het educatie- effect. 
Wat het politieke mobilisade-effect betreft geldt dat journalisten wel van mening 
zijn dat het racismeprobleem in de media aan de kaak client te worden gesteld. 
Ze voelen zich echter niet direct geroepen om het probleem op de politieke agen- 
da te krijgen, dat is een indirect effect van het maatschappelijk erkennen van 
het probleem en aan dat laatste kunnen de media een bijdrage leveren. 
Alle bedoelde effecten zijn automatisch effecten waar bewust rekening mee 
wordt gehouden. Zo is het net genoemde signaleren van het probleem voor een 
meerderheid van de journalisten een belangrijke taak. Niet alleen bij het maat- 
schappelijk bewustmaken en ter dlscussle stellen van het probleem maar ook 
bij het mobiliseren van het publiek om zich meer tegen deze vormen van ge- 
weld af te zetten (massamobilisatie effect), zien journalisten een taak voor 
zichzelf weggelegd. Een klein aantal journalisten gaat nog verder en richt zich 
doelbewust op de ontmaskering van daders en extreem-rechtse (gewelddadige) 
organisaties. Door met behulp van publiciteit ruzies binnen dergelijke organi- 
saties te ontlokken, werkt men doelbewust aan het interne ontmaskeringsef- 
fect. Met het exteme ontmaskeringseffect wordt met name rekening gehouden 
rond verkiezingen. Een manier waarop dat gedaan wordt is extreem-rechtse 
politici en partijen juist in verkiezingstijd te criminaliseren. 
Geven we beide ordeningen van de effecten {stimulerend versus remmend en 
bedoeld versus onbedoeid) in een schema weer, dan levert dat het volgende re- 
sultaat op. De vetgedrukte effecten zijn effecten waar journalisten het meest 
rekening mee zeggen te houden. 



Slotbesehouwing 



133 





Stimulerende effecten 


Remmende effecten 






* 'mobilisatie politiek'- 






effect (indirect) 


Bedoelde effecten 




• massamobilisatic- 
effect 

• intern en extern 
ontmaskeringseffect 




• imitatie- effect 






■ beloningseffect 






• anticipatie-effect 


• sociale sanctie- effect 




• recruteringseffect 


• intern en extern 


Onbedoelde effecten 


* versterking "wij-gevoel 1 


ontmaskeringseffect 




(rechts-extremistert) effect 


• opsporingseffect 




• versterking 'angstgevoeP- 


• educatie-effect 




effect 






• underdogeffect 





Wanneer we de meningen van de journalisten over alle verschillende effecten 
bekijken dan zien we dat bepaalde effecten belangrijker worden geacht om re- 
kening mee te houden dan andere. Voorop staat dat de journalist moet be- 
richtgeven, Geen aandacht besteden aan racistisch en extreem-rechts geweld 
om op die manier geweid stimulerende effecten te vermijden, is taboe. Wat dat 
betreft worden de effecten van ondergeschikt belang gevonden. 
Naast een aantal bedoelde effecten, zijn de meeste effecten onbedoeld. Enkele 
van die onbedoelde effecten worden door de journalisten in die zin serieus ge- 
nomen, dat men ze door extra voorzichtigheid bij de berichtgeving zoveel mo- 
gelijk poogt tegen te gaan. 

Journalisten houden bij hun werkzaamheden met de volgende (bedoelde en 
onbedoelde, stimulerende en remmende) effecten rekening: 

• het mobilisatie van de politiek effect (indirect) ; 

• het massamobilisatie-effect; 

• het beloningseffect; 

• de versterking van het 'angstgevoel'-effect; 

• het underdogeffect. 



Extreem-rechts en racistisch geweld moet volgens de meeste journalisten wor- 
den onderkend als een maatschappelijk probleem, dat serieuze discussie en 
een plaats op de politieke agenda verdient. De media kunnen hieraan met be- 
richtgeving over dit verschijnsel een bijdrage leveren. De publiciteit mag echter 
niet van dien aard zijn dat de media een podium bieden aan daders van racis- 
tisch en extreem-rechts geweld en aan racistische/extreem-rechtse organisa- 
ties. Ook mag de publiciteit niet van dien aard zijn dat zij (potentiele) slacht- 
offers onnodig kwetst en paniek en angst onder allochtonen kan versterken. 
Nieuws over racistisch en extreem-rechts geweld dient 'met gepaste terughou- 
dendheid' te worden behandeld. 



134 Slotbeschouwing 



5.2 Media en racistische organisaties 

De rol van de media is over het algemeen een onderschatte factor bij het door- 
gronden van extreem-rechtse organisaties. Het is niet vaak voorgekomen dat 
een verkiezingsoverwinning (of -nederlaag!) van een extreem-rechtse racisti- 
sche partij wordt toegeschreven aan beinvloeding door de media. Veelal wordt 
de rol van de media in opsommingen van mogelijke oorzaken niet eens ge- 
noemd of hooguit zijdelings aangestipt, Dit zou gerechtvaaxdigd zijn als men 
meent dat de media slechts een 'registrerende* rol vervullen. 
Naar onze mening is het verschijnsel racistische organisaties sterk verweven 
met de media s althans met de wijze waarop media van het verschijnsel verslag 
doen. Extreem-rechtse partijen hebben de media nodig en trachten de bericht- 
geving ten eigen bate te beinvloeden. Vaak komt het laatste neer op pogingen 
de schade beperkt te houden. Maar omgekeerd kunnen de media het nieuws 
dat aan extreem-rechtse zijde wordt geproduceerd niet negeren. Veel jouma- 
listen trachten bovendien een bijdrage te leveren aan de bestrijding van ex- 
treem-rechtse verschijnselen, door te onthullen, te ontmaskeren en zodoende 
justitiele maatregelen uit te lokken, 

Extreem-rechtse organisaties worden geconfronteerd met pressie van buitenaf, 
vaak in de vorm van (een dreigende) repressie van overheids zijde. Bij deze 
druk die op extreem-rechtse organisaties wordt uitgeoefend zijn de media een 
cruciale, niet weg te denken factor. De interacde met de media heeft het ka- 
rakter van een conflict waarin de impression management vaardigheden van 
extreem-rechtse leiders op de proef worden gesteld. De vraag hoe aan het pro- 
bleem van de druk van buitenaf het hoofd moet worden geboden, houdt voor 
extreem-rechtse politici vaak primair in; hoe om te gaan met de media? Wat 
kan wel en wat met hardop worden gezegd? Hoe te reageren op beschuldigin- 
gen? Door de media worden extreem-rechtse verschijnselen niet slechts geregi- 
streerd, maar ook beinvloed en soms zelfs ingrijpend beinvloed. Een niet on- 
belangrijke vraag is; in hoeverre kunnen aan de diverse benaderingen van ex- 
treem-rechts remmende dan wel stimulerende effecten worden toegekend? 
Allereerst de remmende effecten. Het is denkbaar dat doodzwijgen van ex- 
treem-rechtse politieke partijen uit oogpunt van bestrijding effectief is. Maar 
deze aanpak is niet realiseerbaar zonder de persvrijheid aan te fasten. Zouden 
de kosten dan niet veel hoger worden dan de baten? Bovendien is het onwaar- 
schijntijk dat over de strategic van doodzwijgen bij de media consensus kan 
worden bereikt. Maar zoals reeds werd gezegd: het is vooral ook een hypotheti- 
sche aangelegenheid. Van systematisch doodzwijgen is geen sprake geweest, 
hooguit van een veelal luidruchtig debat over doodzwijgen. Wat wel heeft 
plaatsgevonden is partieel doodzwijgen en dit was gericht op, of- za men wi] 
tegen - een specifieke uiting van extreem-rechts: de verbreiding van de ex- 
treem-rechtse, racistische ideeenwereld. 

Negatieve stigmatisering kan schadelijk zijn voor extreem-rechtse formaties. 
Aantoonbaar is in ieder geval dat dergelijke berichtgeving van invloed kan zijn 
op de sociale cohesie binnen extreem-rechtse groepen. Negatieve pubticiteit, in 
het bijzonder criminalisering, hoeft geen oorzaak te zijn van onderlinge span- 
ningen, maar kan dergelijke spanningen aanzienlijk doen oplopen. Zo sterk 
zelfs dat de conflicten tot onoverbrugbare tegenstellingen ieiden en de groep 
uiteenvalt, Bij een aantal belangrijke splitsingen hebben de media zo'n rol ge- 



Slotbeschouwing 



135 



speeld: de Centrumpartij begin jaren tachtig, het Nederlands Blok als af split- 
sing van de CD begin jaren negentig en de breuk in de CP'86 in 1996-1997. 
Verder bestaat er verband tussen negatieve stigmatisering - vooral schandali- 
seren en criminaliseren - en repressie. Deze benaderingen dragen bij aan het 
ontstaan van een klimaat waarin discussies over repressieve maatregelen te- 
gen extreem-rechts gedijen en dat is vaak het begin van daadwerkelijk getrof- 
fen maatregelen. 



Interactiemodel media en extreem-rechts 



Benaderingen van extreem-rechts door de media 



• doodzwijgen 



bagateUiseren 
ridiculiseren 
s chandaliseren 
criminaliseren 

objectiveren 



v stigmatiseren 



Benaderingen van de media door extreem-rechts 

• nieuws creeren 

• imponeren 

• neutraliseren 

• exploiteren 



Door negatieve stigmatisering kunnen aanhangers worden afgeschrikt, zoals 
kaderleden die het voor gezaen houden. Het is - tenslotte - aannemelijk dat 
ook kiezers en potentiele kiezers kunnen worden afgeschrikt door negatieve 
publiciteit over extreem-rechts, maar deze aannarne is meer een beredeneerde 
veronder stelling dan een resultaat van ons onderzoek. 

Dan de stimulerende factoren. Het is plausibel dat stimulerende effecten wor- 
den beinvloed door het al dan niet slagen van counterstrategieen van extreem- 
rechtse zijde, 'Doodzwijgen' en 'bagatelliseren' van de media worden beant- 
woord met 'nieuws creeren' en 'imponeren' van extreem-rechtse zijde. Het suc- 
ces van deze counteraanpak hangt, zoals we hebben gezien, af van de invent!- 
viteit en ook van de bereidheid en geneigdheid van rechts-extremisten om te 
schokken. Vooral dit laatste is nogal eens succesvol, dat wil zeggen: het levert 
rechts-extremisten veel publicitaire aandacht op, Een gevolg hiervan is dat de 
(getalsmatige) betekenis van kleine, soms zeer kleine extreem-rechtse groepen 
maar al te gemakkelijk kan worden overschat. 



136 Slotbeschouwing 



Door allerlei vormen van neutral! serin g wordt door rechts-extremisten getracht 
de door negatieve pubiiciteit opgelopen schade te beperken. Om rectificatie af 
te dwingen kan men naar de reenter stappen, maar deze gang wordt — anders 
dan bijvoorbeeld in Belgie en Frankrijk - door extreem-rechts zelden gemaakt. 
Van de concrete gevallen waarin dit wel is gesehied, liepen de meeste voor ex- 
treem-rechts slecht af. Andere manieren van neutralisering zijn lastig op hun 
effecten te beoordelen, maar het lijkt ons aannemelijk dat extreem-rechtse 
partijen hei meest gebaat zijn bij neutrale, objectieve bench tgeving. Als argu- 
ment kunnen de evident schadelijke effecten van de andere soorten pubiiciteit 
worden aangehaald. Hoe dan ook, de veel gehoorde opvatting als zou extreem- 
rechts gebaat zijn bij ongeacht welke pubiiciteit dan ook, is aantoonbaar on- 
juist. 



5.3 Racisme, extreem-rechts en internet 

De websites met racistische en extreem-rechtse uitingen zijn in diverse op- 
zichten ongelijksoortig. Om die reden is het niet eenvoudtg, zo niet onmogelijk, 
een getalsmatige inschatting van het verschijnsel te maken. Allereerst zijn er 
omschrijvings- en afbakeningsproblemen. Valt antisemitisme onder racisme of 
zijn het twee gescheiden categorieen? Is een bombsite met The Anarchist Cook- 
book Unks-extremistisch, rechts-extremistischj antisemitisch of racistisch? En 
wat aan te vangen met een website met het tekstdocument Mem Kampf? War- 
den alle websites met Mein Kampf geteld of maar eentje. In hoeverre moet de 
omvang van de websites worden verdisconteerd? Zo niet, dan worden de web- 
sites van het Nederiands Blok en van Vrij Historisch Onderzoek allebei voor 
een geteld, terwijl de eerstgenoemde op een A4-tje past en zich onder die van 
VHO daarentegen tekstdocuroenten bevinden, tezamen goed voor honderden 
bladzijden. Het is dan ook niet duidelijk hoe het Simon Wiesenthal Center in 
1997 tot het getal van 600 heeft kunnen komen. De uitkomst had - afhanke- 
lijk van de gekozen invalshoek - de helft of het dubbele kunnen zijn. Maar dat 
er een substantiele hoeveelheid hate sites op internet zijn staat vast en moge 
mede blijken uit de bloemlezing die wij ervan hebben gegeven. ' 

Veel soberder wordt het beeld als we slechts kijken naar de Nederlandse aan- 
bieders, in casu extreem-rechtse politieke partijen. In vergelijking met ver- 
wante partijen in het buitenland zijn de websites van de Nederlandse extreem- 
rechtse groeperingen bescheiden te noemen. Ook dragen zij de sporen van de 
neergang die extreem-rechtse organisaties de laatste jaren doormaken. Dit 
geldt in het bijzonder voor de CD en de CP'86. Ook de sites van deze partijen 
vertonen een neergaande lijn. De betekenis van de (Nederlandse) websites voor 
georganiseerd extreem-rechts lijkt vooralsnog beperkt (werving, mobilisatie). 
Slechts een handjevol extreem-rechtse activisten heeft toegang tot internet. 



De ontwikkelingen op internet gaan snel. De materiaalverzameiing ten behoeve 
van dit deelonderzoek vond grotendeels plaats voor de zomer van 1998. Op basis 
van een recent herhaalde (maar veel vluchtiger) inspectie hebben wij de indruk 
dat het aantal hate sites gestaag toeneemt. Dit geldt onder andere voor de catego- 
rie historisch revisionisme. 



Slotbeschouwing 



137 



Websites zijn geen betrouwbare indicatie van de betekenis en omvang van een 
groepering en zij lenen zich bij uitstek voor imponeergedrag. Slechts een per- 
soon kan een site runnen. Sommige hardnekkige taalfouten doen vermoeden 
dat dit hier en daar ook het geval is. Vandaag de dag springt vooral de website 
van VNN in het oog als de belangrijkste, 



Racisme en extreem-rechts op internet 



Politieke party en 

Neonazistische organisaties of netwerken 

Nationalistische skinheads 

Digitate postorderbedrijven 

Historisch revisionisme 

Extreem-rechts, fundamentalistisch religieus 

Handleidingen voor de vervaardlging van explosieven 



Een veel groter probleem is de toegang die Nederlandse consumenten hebben 
tot de overige categorieen. Het gaat niet alleen om een grote hoeveelheid hate 
sites, maar ook om de bij tijd en wijle buitengewoon weerzinwekkende en 
schokkende inhoud, Bijzondere vermelding verdient het Nederlandstalige deel 
van de VHO-site. Het gaat daarbij om een 'illegale inhoud' - Holocaust-ontken- 
ning - waarover door de Nederlandse strafrechter een onherroepelijk vonnis is 
geveld. Vooralsnog is de enige rem op toegang tot de hate sites de relatief be- 
perkte aansluitingsdichtheid onder de Nederlandse bevolking, maar naar ver- 
wachting zal het aantal aansluitingen in de nabije toekomst sterk blijven toe- 



nemen . 



Internet is een relatief nieuw medium maar veel van de inhoud is dat in wezen 
niet. Dat geldt ook voor uitingen van racisme en rechts-extremisme op inter- 
net. Voor het bestaan van internet kon men ook van dergelijke uitingen ken- 
nisnemen, maar men moest daar veel raeer moeite voor doen. Door internet is 
het aliemaal gemakkelijker en sneller toegankeujk. Internet heeft op sommige 
uitingen van racisme en rechts-extremisme - wat men zou kunnen noemen - 
een turbo-effect. 

Op 'schadelijke en illegale' inhoud kan op diverse manieren worden gerea- 
geerd. We overdrijven niet als we vaststellen dat dit issue volop in de belang- 
stelling staat, zowel in Europees verband als ook in ons land, Zowel op het 
gebied van (repressieve) overheidsregulering als op dat van de zelfregulering is 
veel in studie> in voorbereiding of in gang gezet. Daar is veel tijd mee gemoeid - 
internationaal recht! - en over de effecten dient men op korte termijn geen al 
te hooggespaimen verwachtingen te hebben. Vooralsnog leidt het grensover- 
schrijdende karakter van internet-racisme tot een 'mediumbepaalde' bestrij- 
ding: terwijl de verspreiding van racistisch materiaal via de drukker en boek- 
winkel - onder bepaalde voorwaarden - een misdrijf kan zijn, kan men hetzelf- 
de materiaal van internet halen zonder dat daar wat tegen te doen is. Wie een 



1 38 



Slotbeschou w i ng 



intemetaansluiting heeft, een printer - en wat zitvlees - kan in korte tijd een 
enorme revisionistische bibliotheek opbouwen. 





Racisme, extreem-rech 
Patronen van r< 


ts en internet 
;spons 






repressie 




Strafbaar en 

schadelijk 

materiaai 






^ 


zelfregulatie 


% 








educatie 















Het valt op dat er weinig strafrechtelijke vervolgingen van daders van internet- 
racisme zijn, Dat kan het gevolg zijn van weinig zaken, maar misschien speelt 
ook de aanstaande voorgenomen wetswijziging een rol, waardoor actoren een 
afwachtende houding innemen. De regering meent dat het Meldpunt Kinder- 
porno wellicht moet worden verb reed zodat ook meldingen over racisme door 
dit meldpunt kunnen worden behartigd. Dit is verwarrend, daar er al een der- 
gelijk meldpunt bestaat, het Meldpunt Discriminatie Internet. Deze optie lijkt 
ook door de praktijk te zijn achterhaald. 

Men zou overigens ook een derde optie kunnen verdedigen, namelijk dat de 
meldingen over racisme en discriminatie in feite thuishoren bij het reeds be- 
staande netwerk van Anti Discriminatie Bureaus. Dit zou in overeenstemming 
zijn met het regeringsstandpunt dat de regels online in beginsel dezelfde die- 
nen te zijn als die offline. En bovendien: waarom zou medium een onderschei- 
dend criterium moeten zijn. 

Vooralsnog zal deze rol echter vervuld worden door het Meldpunt Discriminatie 
Internet, dat daarvoor support verdient. Een belangrijke taak van het MDI voor 
de komende jaren zou het opleiden van medewerkers van de ADB's kunnen 
zijn. 

Naast repressieve benadering van internet-racisme zijn vormen van zelfregule- 
ring en educatie aan de orde geweest. De beperkingen van de repressieve mo- 
gelijkheden, ook na aangepaste wetgeving en verbetering van Internationale 
samenwerking, doen de betekenis van deze beide strategieen toenemen. Zij 
verdienen derhalve nadere aandacht. 



Het is van belang dat ook in de toekomst de ontwikkeling van uitingen van 
racisme en rechts- extremism e op internet worden gevolgd, met name de ont- 
wikkelingen die voor Nederland van belang zijn (zoals Nederlandstalige sites). 
De Anne Frank Stichting heeft deze taak op zich genomen en een begin ge- 
maakt met de opzet van een monitor racisme, extreem-rechts en internet. Doel 
van dit project is niet alleen de observatie en de colleetianering van de diverse 
hate sites, maar ook het uitbrengen van periodieke rapportages over de bevin- 
dingen. 



Geraadpleegde literatuur 139 



Geraadpleegde literatuur 



Action Plan on promoting safe use of internet, 1997 (http://www2.echo.lu/legal/en/ 
internet/ actplan.html). 

Albronda, Jeanine: Een beeld van een partij! Amsterdam, ] 994. 

Alles wat u moet weten over internet. Dossier de Volkskrant, 199S (http;//www.volks- 
krant.nl/dossiera}. 

Bais, Karolien; Racisme als leerzaam incident. Amsterdam: Instituut voor Publiek en 
Politiek, 1995. 

Berghe, Gie van den: De uitbuiting van de Holocaust. Antwerpen/Baam: HouteKiet, 
1990. 

Birenbaum, Guy: Le Front National en politique. Paris: fed. BaUand, 1992. 

Bjsrgo, Tore: 'Role of the media in racist violence.' In: Tore Bjargo 6s Rob Witte (red.): 
Racist violence in Europe, New York: St. Martin's Press, 1993: 96-1 13. 

Bjargo, Tore (red.): Terror from the extreme right. London: Frank Cass, 1995. 

Bjargo, Tore: Racist and Right- Wing Violence in Scandinavia: patterns, perpetrators and 
responses. Dissertatie RU-Leiden, 1997a. 

Bjorgo, Tore: Racist and Right- Wing Violence in Scandinavia: patterns, perpetrators and 
responses. Tano Aschehougs, 1997b. 

Blom, J.C.H.: In de ban van goed en /out? Wetenschappelijke geschiedschrijving over de 
bezettingstijd in Nederland. Rede. Bergen (N.H.J: Octaro, 1983. 

Boersema, B.R.C.A.: De Lime, 1946-1963: een weekblad in handen van de jezuiten. 
Amsterdam: APA- Hollands Universiteits Pers, 1978. 

Bol, M.W, & E.G. Wiersma: Racistisch geweld in Nederland: aard en omvang, strafrech- 
telijke afdoening, dadertypen, Arnhem: Gouda Quint, 1997. 

Bouw, Carolien, Jaap van Donselaar & Carien Nelissen: De Nederlandse Volks-Unie: 
portret van een racistische splinterpartij. Bussem: Wereldvenster, 1981. 

Brants, K. & W. Hoogendoorn: Van vreemde smetten vrij: opkomst van de Centrumpar- 
tij. Bussum: De Haan, 1983. 

Brinckman, Bart: 'Leven als God in Frankrijk: het stamland van de Holocaustontken- 
ning.' In: Georgi Verbeeck (red.): De verdwenen gaskamers: de ontkenning van de 
Holocaust. Leuven/Amersfoort: Acco, 1997, 

Brinckman, Bart & Bruno de Wever: 'De stille krant van de ideoiogische dwaling: ne- 
gationisme in Vlaanderen en Wallonie, ' In: Georgi Verbeeck (red.): De verdwenen 
gaskamers: de ontkenning van de Holocaust. Leuven/Amersfoort: Acco, 1997, 

Brink, Rinke van den: De Internationale van de haat: extreem-reckts in West-Europa. 
Amsterdam: SUA, cop., 1994. 

Buijs, Frank J. & Jaap van Donselaar: Extreem-rechts: aanhang, geweld en onderzoek. 
Leiden: LISWO, 1994. 



140 Geraadpleegde iiteratuur 



Cadat, Brieuc-Yves & Ronald E is sens: 'Het Bruine randje van het Internet.' LBR- 
Bulletin, 4 (1998): 6-31. 

Coliver, Sandra, Kevin Boyle & Frances D'Souza (red.): Striking a balance: hate speech, 
freedom of expression and non-discrimination. London & Colchester: Article 19, 
International Centre against Censorship Sis Human Rights Centre, University of 
Essex, 1992. 

Computercriminaliteit II. Concept. Voorstel van Wet en Memorie van Toelichting, 1998 
(http: / / www . db.nl/archief/ ccompcrim2 . html) . 

Cox, Michael: 'Beyond the Fringe: the extreme right in the United States.' In: Paul 
Hainsworth (red.): The Extreme Right in Europe and America. London: Pinter Pu- 
blishers, 1992. 

De dagboeken van Anne Frank. Amsterdam: RIOD/Bert Bakker; Den Haag: Staatsuit- 
geverij, 1986. 

Dietsch, Martin & Anton Maegerle: Rechtsextreme deutsche Homepages, mei 1998 
(http://iguwnext.tuwien.ac.at/deutschhp.html). 

Dijk, Chr.H. van & J.M.J. Keltjens: Computercriminaliteit. Zwolle: Tjeenk Willink, 1995. 

Donselaar, Jaap van & Carlo van Praag: Stemmen op de Centrumpartij: de opkomst van 
anti-vreemdelingen partijen in Nederland. Leiden: Rijksuniversiteit, 1983 

Donselaar, Jaap van: Fout na de aorlog: fascistische en racistische organisaties in Ne- 
derland 1950-1990. Amsterdam: Bert Bakker, 1991. 

Donselaar, Jaap van: 'Racistisch geweld en extreem-rechts.' Migrantenstudies, 9 
(1993) 2: 2-15. 

Donselaar, Jaap van: Terspectieven voor centrumdemocraten? 1 LBR-butletin, 9 (1993a) 
5: 13-15. 

Donselaar, Jaap van: 'Inburgering van extreem-rechts schreeuwt om waakzaamheid.' 
NRC Handelsblad, 10 november 1994. 

Donselaar, Jaap van: De staat paraat? De bestrijding van extreem-rechts in West- 
Europa. Amsterdam: Babylon De Geus, 1995. 

Donselaar, Jaap van: Reaches op racistisch geweld: het perspectief van altochtanen. 
Amsterdam: Het Spinhuis, 1996. 

Donselaar, Jaap van: 'In de schaduw van een fout verleden: historisch revisionisme in 
Nederland.' In: Georgi Verbeeck (red.): De verdwenen gaskamers: de ontkenning 
van de Holocaust. Leuven/Amersfoort: Acco, 1997. 

Eatwell, Roger: 'The Holocaust denial: a study in propaganda technique.' In: Luciano 
Cheles, Ronnie Ferguson & Michalina Vaughan (red.): Neo-fascism in Europe. 
London: Longman, 1991: 120-146. 

Eatwell, Roger: 'Surfing the great white wave: the internet, extremism and the problem 
of control.' Patterns of prejudice, 30 (1996) 1: 61-71. 

Elsdingen, Martijn van: 'Racisme op Internet moeilijk aan de pakken.' LBR-bulletin, 12 
(1996) 3: 4-7. 

Errera, Roger: 'In defence of civility: racial incitement and group libel in French law." 
In: Sandra Coliver, Kevin Boyle & Frances D'Souza (red.): Striking a balance: ha- 
te speech, freedom of expression and non-discrimination. London 6s Colchester: 
Article 19, International Centre against Censorship & Human Rights Centre, 
University of Essex, 1992. 



Geraadpleegde literatuur 141 



Extremistische Bestrebungen tm Internet Bundesamt fur Verfassungsschutz, mei 1998 
(http://www.verfassungsschutz.de/cxint/), 

Gibson, James L. & Richard D. Bingham: Civil Liberties and Nazis: the Skokie free 
speech controversy. New York: Praeger, 1985. 

Gijsels, Hugo; Met Vlaams Btok. Leuven: Kritak, 1992. 

Gijsels, Hugo: Openje ogen uoor het Vlaams Blokze shut, Leuven: Kritak, 1994. 

Goffman, Erving. The presentation of self in everyday life. New York: Doubleday Anchor 
Books, 1959. 

Goffman, Erving: Stigma: aantekeningen over het omgaan met een geschonden identi- 
teit. Utrecht: Bijleveld, 1979. 

Green paper on the protection of minors and human dignity in audiovisual and infor- 
mation services / Groenboek over de bescherming van minderjarigen en de men- 
selijke waardigheid in de context van de audiovisuele en informatiediensten. 
COM, 1996 (http://www2.echo.lu/legal/internet/content/gpen-toc.htmi). 

Groenendijk, Kees: 'Verboden voor Tukkers: readies op rellen tussen Italianen, Span- 
jaarden en Twentenaren in 1961.' In: Frank Bovenkerk e.a. (red.): Wetenschap 
en partijdigheid: apstellen voor Andre J.F. KobberL Assen: Van Gorcum, 1990: 
55-95. 

Grossman, Wendy M.: Netwars. New York University Press, 1997 (http: 
//www. nyupress.nyu.edu/netwars. html), 

Haaf, Karel ten: ... en morgen de hele wereld? Het Aktiefront Nationale Socialisten 
(ANS), de Kuhnenbeweging in Nederland 1984-1992: een documentaire. Amster- 
dam: FOK, 1992. 

Hamm, M.S.; American Skinheads. The Criminology and Control of Hate Crime. West- 
port; Praeger, 1993. 

Hamm, M.S.: 'Hammer of the Gods Revisited: Neo-nazi Skinheads, Domestic Terro- 
rism and the Rise of the New Protest Music' In: J. Ferrell & C. Sanders (eds.): 
Cultural Criminology. 1995. 

Hitler, A.: Mem Kampf. Amsterdam: De Amsterdam se Keurkamer, 6* druk. 

Holsteyn, Joop van: 'Groeistuipen of stuiptrekkingen: extreem-rechts en de verkiezin- 
gen van 1994.' Socialisme en Demokratie, 1995, 2. 

Holsteyn, Joop van & Cas Mudde (red.): Extreem-rechts in Nederland. Den Haag; SDU, 
1998. 

Hundseder f Franziska: 'Wie Medien mit dem Thema Rechtsextremismus umgehen.' In; 
K, Faller, R. Hahn & R. Zeimentz (red.); Dem Mass keine Chance: wie ist die Ge- 
walt zu stoppen? Kolln: PapyRossa Verlag, 1993: 81-89. 

Illegal and harmful content on the Internet. Communication to the European Parlia- 
ment, the Council, the Economic and Social Committee and the Committee of 
the Regions (http://www2.echo.lu/legal/en/intemet/content/Communic.html). 

Internet Meldpunt Kinderpomografie: Jaarverslag 1996/1997 (http: //www, meldpunt 
org). 

Kafka: CP'86 met name genoemd. Breda: De Papieren Tijger, 1998. 

Klanwatch: The Rise of the National Affiance. 1998 (http:/ /www. splcenter.org/ Man- 
watch/ alliance, html). 



142 Geraadpleegde literatuur 



Kniesraeijer, J.: De crisis en de nieuwe zondebok: de radstische politiek van de Cen- 
trumpartij. Amsterdam, 1983. 

Kooiman, Kees: 'Undercover in de CD: "Nog even en we zijn weer een provincie van 
Duitsland".' De Groene Amsterdammer, 118 (1994) 12: 6-U, 

Korzet, Michel: 'De mythe van de efficiente massamoord,' Intermedial, 31 (1995) 50: 
19-23. 

Leggewie, Claus: Die Republikaner: ein Phantom nimmt Gestaltt an. Berlin: Rotbuch 
Verlag, 1990. 

Lipstadt, Deborah: Denying the Holocaust: the growing assault on truth and memory. 
New York: The Free Press, 1993. 

Meldpunt Discriminatie Internet; Inhoudelijk en financieel jaarverslag 1997-1998. Am- 
sterdam: Stichtiog Magenta, maart 1998. 

Meldpunt Discriminatie Internet: Inhoudelijk jaarverslag 1997-1998. (http://www. 
magenta.nl/ mdi/ lejaarverslag.html), 

Neut, Hans van der: 'Strafzaak Verbeke/ LBR -bulletin, 11 (1995) 3: 20-27. 

Nooij, A.T.J. : De Boerenpartij: desorientatie en radicalisme onder de boeren. Meppel: 
Boom, 1969. 

'Nutzung neuer Medien durch Extremisten. ' In: Medien und Gewalt. Bonn: Bundesmi- 
nisteriurn des Innern, 1996. 

Paletz, David L. & Alex P. Schmid (red.): Terrorism and the media. London: Sage, 1992. 

Possel, A.C. (red.): Rechtspraak rassendiscriminatie, Editie 1995. Utrecht: Landelijk 
Bureau Racismebestrijding. 

Rensen, Peter: Dansen met de duivel; undercover bij de Centrumdemocraten* Amster- 
dam: L.J. Veen, 1994. 

Scientific and Technological Options Assessment (STOA): Feasibility of censoring and 
jamming pornography, paedophilia and racism in informatics. Final Study, 
Luxembourg: European Parliament, Directorate General for Research, June 
1997. 

Schmidt, Michael: Neonazi's: onderzoek naar een verschrikking. Amsterdam: L.J. Veen, 
1993. 

Schoppen, Hajo: 'Met zijn onze feesten. ' Jeugdculturen en geweld tegen allochtonen in 
Nederland. Utrecht: Universiteit Utrecht, Willem Pompe Instituut voor Straf- 
rechtswetenschappen, 1997. 

Schuijt, G.AJ. & D. Voorhoof (red.): Vrijheid van meningsuiting: racisme en revisionis- 
ms. Gent: Academia Press, 1995. 

Stdss, Richard: Die extreme Rechte in der Bundesrepublik: Entuncklung, Ursachen, Ge- 
genmassnahmen. Opladen: Westdeutscher Verlag, 1989. 

Tristan, Anne: Aan het Front: zes maanden geinfiltreerd bij Le Pen, Amsterdam /Leu- 
ven, 1998. 

Troyna, Barry: 'The media and the electoral decline of the National Front. 1 Patterns of 
prejudice, 14 (1980} 3: 25-30. 

Velaers, Jan; 'Verdraagzaamheid ook t.a.v. onverdraagzamen? Enkele beschouwingen 
over de beteugeling van racistische en xenofobe uitingen in een demoeratische 



Geraadpleegde literatuur 143 



samenleving. ' In: Recht en verdmagzaamheid in de multiculturele samenteving. 
Antwerpen: Maklu, 1993; 303-347. 

Verbeeck, Georgi (red.); De uerdwenen gaskamers: de ontkenning van de Holocaust. 
Leuven/Amersfcort; Acco, 1997. 

Verfassungsschutsbericht. Bundesminister des Innern. Bonn: Bonner Universitats 
Buchdruckerei 1984-1994. 

Wetgeving voor de elektronische snelweg, 12 februari 1998 (http://www.minjust.nl/ 
sdu / index, htm) . 

Winter, R,E. de: 'De "Auschwitz-luge" na 50 jaar; strafwaardig? Nederlands Juristen- 
biad, 70 (1995) 18: 653-659. 

Witte, R.: Racist Violence and the State: A Comparative European Analysis, Utrecht; 
Universiteit Utrecht, 1995. 

Yonah> Alexander & Richard Latter (red.); Terrorism and the media. Washington, 1990. 



Tweede Kamer der Staten-Generaal 



2 



Vergaderjaar 2010-2011 



30 977 



AIVD 



Nr. 37 



BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN 
KONINKRIJKSRELATIES 



1 Ter inzage gelegd bij het Centraal Informa- 
tiepunt van de Tweede Kamer der Staten- 
Generaal. 



Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 

Den Haag, 2 november 2010 

Hierbij bied ik u de nota «Afkalvend front, blijvend beladen: Extreemrechts 
en rechts-extremisme in Nederland» aan zoals deze is opgesteld door de 
Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. 1 

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 
J. P. H. Donner 



kst-30977-37 
ISSN 0921 -7371 
's-Gravenhage 2010 



Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 30 977, nr. 37 



ilgemene Inlichtingen- en 
Veiligheidsdienst 
Ministerie van Binnenlandse Taken en 
Koninkriiksrehties 



Afkalvend front, 
blijvend beladen 



Extreemrechts en rechts-extremisme in Nederland 



nhoud 



i. Inleiding 3 

2. Extreemofextremisme? 4 

3. Wieiswie? 5 

3.1 Extreemrechts 5 

3.2 Rechts-extremisten 5 

3.3 Wereldbeeld 7 

4. De dreiging tegen de democratische rechtsorde 9 

4.1 Omvang, aard en emst 9 

4.2 Dreigingsbeeld verklaard 10 

4.3 Verwachte ontwikkeling 11 

5. De beeldvorming en de feiten 13 

6. RolAIVD 14 

7. Conclusie 15 
Bijlage: Verdere verdieping 16 



i. Inleiding 



Het onderzoek naar extreemrechts en 
rechts-extremisme in Nederland is het 
langstlopende onderzoek van de AIVD en 
zijn voorgangers. In deze publicatie 
presenteert de AIVD de huidige stand van 
zaken in Nederland op basis van de 
resultaten van dat onderzoek. 

Het onderzoek van de AIVD laat zien dat de 
dreigingvan extreemrechts en rechts- 
extremisme tegen de democratische 
rechtsorde in Nederland gering is. De 
beweging wordt gekenmerkt door een 
kleine achterban, onderlinge onenigheid en 
persoonlijke animositeit, ideologische 
verschillen van inzicht en organisatorische 
fragmentatie. Niettemin is de dreiging die 
aan extreemrechts en rechts-extremisme 
wordt toegeschreven vaak veel groter. Er 
bestaat een verschil tussen de feitelijke en 
de veronderstelde dreiging. 



Deze publicatie beschrijft de feitelijke 
dreigingvan extreemrechts en rechts- 
extremisme in Nederland, en de dreigingen 
die daarmee samenhangen, zoals die uit 
onderzoek van de AIVD zijn gebleken. Het is 
een van de middelen die de AIVD inzet om 
samenleving, politiek en bestuur te 
informeren zodat deze kunnen komen tot 
een respons op de dreiging die recht doet 
aan de aard, ernst en omvang ervan. 



2. Extreem of extremisme? 



In het dagelijkse taalgebruik worden de 
termen extreemrechts en rechts-extremisme 
vaak door elkaar gebruikt. De AIVD hanteert 
echter een onderscheid tussen de termen 
extreem en extremisme om een genuan- 
ceerd beeld te kunnenvormenvan de 
dreiging. 

Extreem 

Personen, groepen of organisaties zijn 
extreem wanneer zij zich manifesteren tot 
op de grens van de wettelijke kaders van de 
democratische rechtsorde, maar daar nog 
binnen blijven. 

Extremisme 

Er is sprake van extremisme wanneer het 
uiterste wordt nagestreefd of aanvaardbaar 
wordt geacht en daarbij de kaders van de 
democratische rechtsorde worden over- 
schreden. Beperkingen die de wet en/of de 
democratische rechtsorde opleggen, 
worden als niet-bindend beschouwd en 
bewust gepasseerd. Voorbeelden zijn het 
toejuichen ofzelf toepassen van geweld en 
het systematisch zaaien van haat. 



De AIVD doet onderzoek naar personen en 
organisaties die door de antidemocratische 
doelen die zij nastreven dan wel door de 
ondemocratische middelen die zij inzetten 
aanleiding geven tot het emstige 
vermoedendatzij eengevaarvormenvoor 
de democratische rechtsorde. Eenvoorbeeld 
van een antidemocratisch doel is het 
nastreven van een autoritair regime waarin 
geen vrijheid van meningsuiting of religie 
bestaat. Een ander doel kan bijvoorbeeld 
zijn een politiek bestel waarin voor 
sommige (groepen) burgers grondrechten 
worden gewaarborgd en voor andere niet. 
Onder ondemocratische middelen kunnen 
geweld en intimidatie worden verstaan, 
bijvoorbeeld met het doel anderen 
monddood te maken. Andere voorbeelden 
zijn het heimelijk aansturen op geweld- 
dadige uitbarstingen tussen (bevolkings-) 
groepen of het verhullen van ware intenties 
van participatie in democratische institu- 
ties, waarbij naast een openlijke agenda ook 
een geheime agenda wordt gehanteerd 
waarvan de inhoud indruist tegen de 
democratische rechtsorde. 



3. Wie is wie? 



De AIVD categoriseert de verschillende 
rechtse groeperingen en bewegingen aan de 
hand van de termen extreem en extre- 
misme. In de volgende paragrafen wordt 
ingegaan op deze extreemrechtse en 
rechts-extremistische groeperingen, hun 
idealen, doelstellingen en methoden. Tot 
slot komt aan bod hoe extreemrechts en 
rechts-extremisme van elkaar verschillen in 
hunwereldbeeld. 

3.1 Extreemrechts 

De AIVD beschouwt de groeperingen en 
bewegingen in Nederland die zijn voort- 
gekomen uit de zogenoemde Centrum- 
stroming uit de jaren negentig van de vorige 
eeuw als extreemrechts. Partijen als de 
Centrumdemocraten, Centrumpartij, CP'86, 
Nationale Alliantie, Nieuwe Nationale Partij 
en Nieuw Rechts maakten deel uit van deze 
stroming. Kenmerkend zijn een xenofoob 
of nationalistisch gedachtegoed en de inzet 
van democratische middelen. In 1994 kende 
deze Centrumstroming een politiek 
hoogtepunt; naast drie zetels in de Tweede 
Kamer werd menig gemeenteraadszetel 
bezet. Daarna trad een neergang in. Met het 
verdwijnenvan de Nieuwe Nationale Partij 
uit de Rotterdamse deelgemeenteraad 
Feijenoord in 20o6verdween de Centrum- 
stroming uit de politiek. De laatste 
overgebleven extreemrechtse groepering 
die is voortgekomen uit de stroming is de 
Nationale Volksbeweging (NVB). Deze leidt 
een zieltogend bestaan en organiseert 
nagenoeg geen activiteiten van betekenis 
meer. 

Behalve de voomoemde bewegingen die 
voortkwamen uit de Centrumstroming, 
schaart de AIVD enkele andere groeperingen 



onder extreemrechts. De actiegroep 
Voorpost is hiervanwege het nationalisti- 
sche gedachtegoed een van. Voorpost streeft 
onder meer naar de hereniging van 
Nederland en Vlaanderen. Daamaast strijdt 
Voorpost voor dierenrechten en tegen het 
drugsbeleid en pedofilie, de veramerikani- 
sering van de cultuur en de verengelsing van 
de Nederlandse taal. Voorpost heeft geen 
antidemocratische doelen en zet geen 
ondemocratische middelen in. Tot slot 
beschouwt de AIVD de Lonsdale-jeugd- en 
subcultuur, die inmiddels nagenoeg 
verdwenen is, als 'ongeorganiseerd rechts'. 

3.2 Rechts-extremisten 

Rechts-extremistische groeperingen in 
Nederland kenmerken zich doordat ze 
antidemocratische doelstellingen (zeggen 
te) willen realiseren en daarbij ondemocra- 
tische middelen (zeggen te) willen inzetten. 
Hiermee kunnen ze zich buiten de democra- 
tische rechtsorde (gaan) bewegen. In de 
volgende paragrafen wordt nader ingegaan 
op een aantal groeperingen en bewegingen 
in Nederland die als rechts-extremistisch 
kunnen wo rden beschouwd. 

NW 

De Nederlandse Volks-Unie (NVU) van nu is 
niet meer te vergelijken met de NVU zoals 
die in 1971 werd opgericht. De huidige NVU 
is weliswaar net als destijds een neo-nazisti- 
sche groepering maar profileert zich 
tegenwoordig als een volksnationalistische 
of volkssocialistische politieke partij. De 
NVU streeft ernaar uiteindelijk in Nederland 
een eenpartijstaat naar NSDAP'-model te 
vestigen, met uiteraard de NVU als die ene 

1 Nationaal-socialistische Duitse Arbeiderspartij 



6 



partij. Na het realiseren van dat antidemo- 
cratische doel wacht een gewelddadige 
afrekening met de huidige politici. Om dit 
doel te bereiken wordt gebruik gemaakt van 
ondemocratische middelen; de NVUvoert 
een geheime agenda en heeft verhulde 
intenties. Zo uit de leidervan de NVU zich 
binnenskamers anders dan daarbuiten en 
adviseert hij zijn aanhang dit ook te doen. 
Vrijwel alle rechts-extremistische demon- 
straties in Nederland worden georganiseerd 
door de NVU. Vaak hebben deze demonstra- 
ties een thema, zoals de financiele crisis. In 
2010 deed de NVU zonder succes in vier 
gemeenten mee aan de gemeenteraads- 
verkiezingen. 

NSA/ANS en RVF 

In rechts-extremistisch Nederland nemen de 
Nationale Socialistische Aktie/Autonome 
Nationale Socialisten (NSA/ANS) en Racial 
Volunteer Force (RVF) een bijzondere 
ideologische positie in. Waar het overgrote 
deelvan de rechts-extremisten te 
beschouwen is als traditionele Hitleristen 
(nationaal-socialisten),vertegenwoordigen 
NSA/ANS en RVF een kleine sociaal-revolutio- 
naire minderheid (nationale socialisten). 
Sociaal-revolutionairen zien zichzelf in de 
eerste plaats als socialisten en daarna als 
nationalisten. Zij baseren zich op het 
oorspronkelijke NSDAP-programma uit de 
jaren twintig, waarin onder meer onteige- 
ning en nationalisatie van grote bedrijven, 
herverdelingvan grootgrondbezit en het 
invoeren van een sociale welvaartspolitiek 
werd bepleit. 

De NSA/ANS is in 2008 ontstaan en is vooral 
geconcentreerd in de regio Haaglanden. De 
groepering richt zich op revolutionair 
activisme. RVF is in 2002 in het Verenigd 
Koninkrijk opgericht om radicale politieke 
acties uittevoeren. De Nederlandse takvan 



RVF is zeer klein maar heeft wel een 
disproportioneel grote stem in het 
(ideologische) debat onder rechts- 
extremisten. De aanhang van RVF is uiterst 
rigide en radicaal in zijn politiek-ideolo- 
gische opvattingen. Grofweg kan gesteld 
worden dat waar RVF de ideeen levert, de 
NSA/ANS deze omzet in acties. 



Tussen de NSA/ANS en RVF enerzijds en 
de overige rechts-extremisten ander- 
zijds woedt een fundamentele ideologi- 
sche discussie. Belangrijkste twistpunt 
is het Fuhrer-principe. Hitleristen 
houden vast aan Hitler als de onbe- 
twiste Fuhrer. Sociaal-revolutionairen 
daarentegen zien anderen als inspirator, 
zoals de gebroeders Strasser, die 
destijds de linkervleugel van de NSDAP 
aanvoerden maar ook Mao en Che 
Guevara. Deze discussie, die uiteindelijk 
maar door een handvol mensen 
gevoerd wordt, is vooral ideologisch 
van aard en kent weinig praktische 
consequenties. Zo wordt bij demonstra- 
ties wel gezamenlijk opgetrokken. 



RVF streeft naar een Arisch Vierde Rijk 
waarvan Nederland deel uitmaakt. Binnen 
dat rijk moet het oorspronkelijke NSDAP- 
programma worden ingevoerd. De 
doelstellingen van RVF en NSA/ANS zijn 
antidemocratisch aangezien grote groepen 
in de samenleving worden uitgesloten. 'Het 
systeem' wordt door beide groeperingen als 
de belangrijkste vijand gezien. Dit systeem 
wordt vertegenwoordigd door de overheid 
en alien die de overheid dienen. NSA/ANS 
en RVF zeggen bereid te zijn alle middelen 
aan te grijpen om het systeem aan het 
wankelen te brengen. In de praktijk zetten 
ze echter vooral kraken in als middel om het 
systeem te treffen. 



Blood & Honour, Combat 18 
Eind jaren zeventig politiseerde de Britse 
punkmuziekscene. Hieruit ontstond in 1987 
de Blood & Honour-beweging, en enige tijd 
later Combat 18 2 . Beide bewegingen beogen 
via het medium muziek de white power- of 
white pride-ideologie te verspreiden. Blood 
& Honour heeft in Nederland vanaf 2003 
enige tijd een aantal regionale afdelingen 
gekend, maar in 2007 stortte de beweging 
in. Van de eens 200 tot 250 geschatte 
aanhangers is nog slechts een handvol 
actief. Deze neergang is overigens exempla- 
risch voor de beweging in andere Europese 
landen. Combat 18 wilde de white power- of 
white pride-ideologie prominenter 
uitdragen dan Blood 8t Honour. Inmiddels is 
deze beweging in Nederland 00k zo goed als 
verdwenen. 



De white pride- of white power- 
ideologie is een passieve en algemeen 
gestelde ideologie metapocalyptische 
ondertonen. Het idee is dat op enig 
moment in de toekomst de 'allochto- 
nen' onvermijdelijk de meerderheid van 
de bevolkingzullen vormen. De 
autochtonen moeten dan op de eigen 
(raciale) identiteit terugvallen. Het 
gevolg zal zijn dat de sociaal- 
maatschappelijke spanningen oplopen, 
chaos ontstaat en een raciale strijd 
losbarst. De autochtonen - 'het 
superieure blanke ras' - zullen deze 
onvermijdelijk geachte strijd niet zelf 
ontketenen, maar 00k niet uit de we" 
gaan, aldus de ideologie. Uiteindelijk zal 
deze strijd worden gewonnen door het 
'raciaal superieure' blanke ras en zal het 
raszuivere ideaal zijn gerealiseerd. 



NJN 

De Nationale Jeugd Nederland (NJN) is begin 
2010 ontstaan en zegt te streven naar een 
(blank) Nederland voor de (blanke) 
Nederlanders zonder multiculturele 
'smetten'. Deze blanke Nederlandse 
volksgemeenschap is gerealiseerd wanneer 
'volksvreemde' en 'volksvijandige' 
elementen daaruitzijnverwijderd, 
bijvoorbeeld met gedwongen (re)migratie. 
De NJN kent een racialistische ideologie, 
hetgeen inhoudt dat raciale verschillen wel 
worden gerespecteerd, maar pas wanneer ze 
zich in de oorspronkelijke context voor- 
doen. Men heeft bijvoorbeeld geen 
probleem met de islam, zolang deze zich 
maar manifesteert in de islamitische wereld, 
en niet hier. 

Met regelmaat ontstaan in Nederland 
nieuwe rechts-extremistische samen- 
werkingsverbanden. De NJN is hiervan een 
actueel voorbeeld. Vaakverdwijnen deze 
verbanden net zo snel als ze opkomen. 

3.3 Wereldbeeld 

Een belangrijke bron van onenigheid tussen 
verschillende extreemrechtse en rechts- 
extremistische bewegingen vormt het 
wereldbeeld. Onder extreemrechts lijkt 
islamisering als meest urgente probleem te 
worden gezien. Dat is onder rechts- 
extremisten niet het geval. Zij erkennen wel 
het bestaan van een islamiseringsproblema- 
tiek maar zien van oudsher de joden als 
grootste vijand. Voor de sociaal-revolutio- 
naire minderheid onder de rechts- 
extremisten is niet islamisering het 



De cijfers l en 8 verwijzen naar de eerste (a) en de 
achtste (h) letter van het alfabet: de initialen van 
Adolf Hitler. 



probleem, maar 'het systeem' 3 . Zij zien 
radicale moslims als natuurlijke bondge- 
noten in de strijd tegen joden en zionisten. 
Deze verschillende wereldbeelden maken 
dat extreemrechts en rechts-extremisme 
ook verdeeld zijn als het gaat om sympathie 
voor landelijke politieke partijen die van 
islamisering een hoofdthema (lijken te) 
maken. 

Opponenten aan links-extremistische zijde 
spelen in het extreemrechtse en rechts- 
extremistische wereldbeeld hooguit een 
secundaire rol 4 . Vanuit extreemrechts en 
rechts-extremisme worden wel activiteiten 
ontplooid die gerichtzijn op hetverzamelen 
van informatie over links-extremistische 
opponenten (anti-antifa). Deze zijn echter, 
anders dan de links-extremistische 
activiteiten, gericht tegen 'rechts', van 
beperkte omvang en niveau. 



8 



3 Volgens sociaal-revolutionairen is de controle op 
'het systeem' achter de schermen in handen van 
de 'zionistische bezettingsregering' (kortweg 
ZOG). ZOG wordt uitgelegd als 'Zionist 
Occupation Government' alsook 'Zionist Occupied 
Government'. Islamisering is volgens sociaal- 
revolutionairen een instrument van ZOG om de 
aandacht van hun eigen dominantie af te leiden. 

4 Het gaat dan om de Anti-Fascistische Aktie (AFA) 
en het Kollektief Anti-Fascistisch en Kapitalistisch 
Archief (KAFKA), die op pagina n nader worden 
omschreven. 



4. De dreiging tegen de democratische rechtsorde 



De resultaten van onderzoek van de AIVD 
laten zien dat de dreiging tegen de democra- 
tische rechtsorde die uitgaatvan extreem- 
rechts en rechts-extremisme door de jaren 
heen gering is. Kortstondige oplevingen 
worden afgewisseld met langdurige 
perioden van neergang. Op dit moment is 
sprake van neergang. Op basis van het 
onderzoek van de AIVD is een aantal 
verklaringen te geven voor de totstand- 
koming van het huidige dreigingsbeeld. 
Alvorens hier nader op in te gaan, wordt 
eerst een beeld gegeven van de actuele 
omvang, aard en ernst van de dreiging. Tot 
besluit van dit hoofdstuk wordt op basis van 
de ontwikkelingen uit het verleden 
aangegeven wat de verwachtingen zijn voor 
de dreiging van extreemrechts en rechts- 
extremisme in de toekomst. 

4.1 Omvang, aard en ernst 

Het aantal actieve aanhangers van extreem- 
rechts en rechts-extremisme in Nederland is 
zeer beperkt. In 2007 schatte de AIVD dit 
aantal nog op ongeveer 600, waarvan circa 
400 rechts-extremisten. Als gevolg van 
scheuringen en het uiteenvallen van 
groepen is dat geschatte aantal actieve 
aanhangers inmiddels verder afgenomen 
tot minder dan 300, waaronder circa 150 tot 
180 rechts-extremisten. 

De dreiging die uitgaatvan extreemrechts in 
Nederland is nagenoegverdwenen. Van de 
groeperingen en bewegingen zoals die zijn 
voortgekomen uit de Centrumstroming is 
alleen de NVB nog over, maar deze speelt 
geen rol van betekenis. Voorpost streeft 
geen antidemocratische doelen na en zet 
geen ondemocratische middelen in. 



Rechts-extremistische groeperingen en 
bewegingen verschillen in de mate waarin 
zij een dreiging kunnen vormen tegen de 
democratische rechtsorde in Nederland. 
Niet alle rechts-extremistische groepen 
streven concreet geformuleerde antidemo- 
cratische doelen na of zijn bereid ondemo- 
cratische middelen in te zetten. Waar de 
NVU, de NSA/ANS, RVF en de NJN wel een 
relatief concreet omschreven antidemocra- 
tisch doel voor ogen hebben en dat zeggen 
te willen realiseren, is dat bij Blood & 
Honour en Combat 18 veel minder het 
geval. Ook niet alle groeperingen of 
bewegingen zijn bereid om ondemocrati- 
sche middelen in te zetten; intenties blijven 
veelal beperkt tot een mondeling belijden 
ervan. 

Menig rechts-extremist onderhoudt 
contacten met gelijkgezinden in het 
buitenland. Meestal gaat het om Europese 
kameraden in direct omringende landen, 
soms verder en in een enkel geval overzee. 
Deze contacten blijven, net als binnen de 
beweging in Nederland, vaak beperkt tot 
persoonlijke, vriendschappelijke relaties. 
Zulke contacten kunnen leiden tot 
deelname aan elkaars manifestaties 
(herdenkingen, scholings- en vormings- 
activiteiten, concerten) en demonstraties. 
Die deelname is in hoge mate afhankelijk 
van de kosten die ermee gepaard gaan en de 
te overbruggen afstanden. Zo namen enkele 
tientallen Duitsers deel aan demonstraties 
van de NVU in Arnhem en Venlo, mede 
dankzij de directe treinverbindingenvanuit 
Duitsland. Het aantal Nederlandse rechts- 
extremisten dat aan manifestaties en 
demonstraties in het buitenland deelneemt 
is relatief klein (gemiddeld hooguit twintig). 



Zij profileren zich dan ook nadrukkelijk als 
Nederlandse rechts-extremisten. Tot 
inhoudelijke, organisatorische of ideologi- 
sche samenwerking komt het zelden 
vanwege verschillen van inzicht en 
leiderschap. Er bestaat dan ook geen 
grensoverschrijdende dan wel grensover- 
stijgende 'rechts-extremistische intematio- 
nale'. 

Er is tot op heden geen sprake van een 
ontwikkeling naar terrorisme vanuit een 
extreemrechtse of rechts-extremistische 
inspiratie of motivatie. Dit betekent niet dat 
kan worden uitgesloten dat eenlingen 
vanuit een extreemrechtse of rechts- 
extremistische inspiratie of motief geweld 
kunnen gebruiken. Onder rechts- 
extremisten bestaat een fascinatie voor 
wapens en worden sommige vormen van 
geweld verheerlijkt. Er zijn echter geen 
aanwijzingen dat wapens worden verzameld 
om deze te gebruiken bij geweldsdaden of 
bij het pogen gestelde doelen te realiseren. 

De situatie zoals die voor rechts-extremisme 
in Nederland is geschetst, is in grote lijnen 
ook van toepassing op de direct omrin- 
gende landen. 

4.2 Dreigingsbeeld verklaard 

De ontwikkeling van de dreigingvan 
extreemrechts en rechts-extremisme tegen 
de Nederlandse democratische rechtsorde 
blijft gekenmerkt worden door de kleine 
achterban, de persoonlijke animositeit en 
onderlinge onenigheid, ideologische 
verschillen van inzicht en organisatorische 
fragmentatie. Ook nemen aanhangers 
naarmate ze ouder worden vaak afscheid 
van de beweging ('ageing out'). Deze 
factoren beperken de dreiging die ervan 
uitgaat. 



10 



Daamaast bestaat binnen de Nederlandse 
samenleving een traditionele weerstand 
tegen extreemrechtse en rechts- 
extremistische bewegingen. De sociaal-maat- 
schappelijke kosten om zich daarbij aan te 
sluiten zijn hoog. Ook dit verkleint de kans op 
een sterke toename in de dreiging die uitgaat 
van extreemrechts en rechts-extremisme. 

Politiek-maatschappelijkegebeurtenissen 
en ontwikkelingen, zoals de aanslagen van 
11 September 2001, de moorden op Fortuyn 
en Van Gogh, of de financieel-economische 
crisis, blijken nauwelijks een invloed van 
betekenis te hebben op de aard, ernst of 
omvangvan de dreiging die uitgaat van 
extreemrechts en rechts-extremisme. Door 
leiders is op dergelijke gebeurtenissen in 
het verleden met terughoudendheid of zelfs 
nietgereageerd, uitvrees voor een 
verkeerde interpretatie van hun uitingen of 
mogelijke strafvervolging. Hiermee zijn 
politiek-maatschappelijke gebeurtenissen 
en ontwikkelingen amper bruikbaar als 
thema's om een achterban bijeen te 
brengen of te mobiliseren. Onder de 
bredere achterban lijkt sprake van een 
zekere desinteresse in politiek en maat- 
schappij, en is bovendien sprake van een 
gebrek aan vertrouwen in of van ronduit 
wantrouwen jegens het huidige systeem. 

Voor extreemrechts geldt dat de wervings- 
kracht in de loop der jaren is afgenomen 
doordat sommige van hun standpunten op 
de landelijke politieke agenda zijn gekomen. 
Zo zijn in het integratie- en islamdebat, 
zoals dat na de aanslagen van 11 September 
2001 begon, veel van de standpunten van 
extreemrechts aan de orde gesteld en 
bespreekbaargeworden. Voorbeeld hiervan 
is het veronderstelde failliet van de 
multiculturele samenleving. Deze ontwikke- 
ling heeft er mede toe geleid dat van de 



destijds bestaande extreemrechtse groepe- 
ringen en bewegingen niet veel over is. 

Tot slot moet de inschatting van de dreiging 
van extreemrechts worden gezien als een 
reflectie van de specifieke tijd en context 
waarin deze zich voordoet. In hetverleden 
werd de dreiging van extreemrechts vooral 
ingeschat op basis van de schade die deze 
kon aanrichten aan de interetnische verhou- 
dingen in het land, de maatschappelijke 
spanningen die deze op scherp kon zetten 
en de mogelijke aantastingvan het 
vertrouwen in het functioneren van de 
democratische rechtsorde. In het huidige 
tijdsbeeld gaat de aandacht primair uit naar 
de potentiele dreiging voor de democrati- 
sche rechtsorde daarwaarantidemocrati- 
sche doelen worden nagestreefd en 
ondemocratische middelen kunnen worden 
ingezet. Voor de AIVD heeft het onderzoek 
naar rechts-extremisme dan ook prioriteit 
boven dat naar extreemrechts. 

4.3 Verwachte ontwikkeling 

Indien de dynamiek die heeft geleid tot het 
huidige dreigingsbeeld zich in de toekomst 
doorzet, ligt het niet voor de hand dat de 
dreiging van extreemrechts en rechts- 
extremisme in Nederland op korte termijn 
weer opleeft. Van een ontwikkeling naar 
een terroristische dreiging lijkt in het geheel 
geen sprake; verdere afname van de dreiging 
is wel voorstelbaar. Politiek-maatschappe- 
lijke gebeurtenissen en ontwikkelingen met 
grote impact lijken zoals gezegd weinig 
invloed op de beweging te hebben. Een 
opleving in het dreigingsbeeld zou kunnen 
ontstaan wanneer een leider opstaat die als 
(hierarchisch) leider wo rdt geaccepteerd en 
daardoor in staat is de huidige beperkingen 
van de beweging te doorbreken. Het ligt 
niet voor de hand dat hier op korte termijn 
sprake van zalzijn. 



Naast de dreiging die van extreemrechts en rechts- 
extremisme zelf uitgaat, is sprake van gerelateerde 
dreiging die voortkomt uit de activiteiten van links- 
extremistische opponenten van extreemrechts en 
rechts-extremisme. AFA (Anti-Fascistische Aktie) is 
bereid het recht in eigen hand te nemen tegen racisme 
en fascisme en al dan niet met geweld confrontaties 
aan te gaan. Zo komt AFA in actie waar de overheid 
'verzuimt op te treden' door bijvoorbeeld extreem- 
rechtse of rechts-extremistische manifestaties door te 
laten gaan 5 . Wanneer dergelijke demonstraties 
plaatsvinden, treedt AFA regelmatig zelf met geweld 
op, of laat anderen dat doen. Deze verstoringen van de 
openbare orde worden vervolgens toegeschreven aan 
de rechtse demonstranten en door AFA gebruikt als 
argument om demonstraties te laten verbieden. 

De onderzoeksgroep KAFKA (Kollektief Anti-Fascistisch 
en Kapitalistisch Archief) streeft er met AFA naar alles 
wat als rechts wordt beschouwd te weren uit de 
publieke ruimte. Bij dit antidemocratische streven 
gebruiken AFA en KAFKA ondemocratische methoden. 
Voorbeelden hiervan zijn (het aanzetten tot) geweld, 
intimidatie en het verhullen van de eigen identiteit 
(aliasnamen) en de ware intenties waarbij naast een 
openlijke agenda een geheime agenda wordt gevoerd 
waarvan de inhoud indruist tegen de democratische 
rechtsorde. Vanuit extreemrechts en rechts- 
extremistische kring wordt doorgaans nauwelijks op 
dergelijke acties gereageerd. Er is sprake geweest van 
een opleving in het zelfvertrouwen onder rechts- 
extremisten na de gewelddadigheden in Uitgeest, toen 
in februari 2007 een bijeenkomst van de NVB door AFA 
werd verstoord. Hierop hebben rechts-extremisten 
enkele malen de confrontatie met links-extremisten 
gezocht. Deze opleving bleek echter van tijdelijke aard. 



5 Redactie Alert!, Redactioneel, in: Alert!, 3-2009, p. 2 



11 



5. De beeldvorming en de feiten 



De dreiging die aan extreemrechts en 
rechts-extremisme wordt toegeschreven is 
vaak groter dan deze op basis van de 
resultaten van onderzoek van de AIVD blijkt 
te zijn. Deze veronderstelde dreiging berust 
op beeldvorming. Het beeld sluit aan bij, en 
is gebouwd op de breed gedragen maat- 
schappelijke antipathie tegen extreemrechts 
en rechts-extremisme. Overigens dragen 
extreemrechtse personen en rechts-extre- 
misten met hun uiterlijke verschijnings- 
vormen, bedoeld of onbedoeld, zelf bij aan 
deze beeldvorming. Doordat de veronder- 
stelde dreiging vervolgens in brede kring 
ervaren wordt als de feitelijke dreiging, 
ontstaat een welhaast mythisch beeld. 



Bij de veronderstelde dreiging gaat het om 
emoties, gevoelens en beelden. Hierbij 
worden de termen die de AIVD consequent 
uit elkaar houdt, door elkaar en als 
onderling inwisselbaargebruikt: 'het zijn 
allemaal fascisten'. Door terminologie 
zorgvuldig toe te passen en groeperingen 
van elkaar te onderscheiden ontstaat een 
genuanceerder beeld. Dan wordt duidelijk 
dat het niet gaat om een hecht georgani- 
seerde en aangestuurde beweging die vanuit 
een gedeelde ideologie op niets ontziende 
wijze met geweld te werk gaat. Zo wordt het 
mogelijk om tot een reele inschatting te 
komen van de aard, ernst en omvang van de 
dreiging. 



De links-extremistische opponenten AFA en 
KAFKA hebben een rol in het ontstaan van 
de beeldvorming rondom extreemrechts en 
rechts-extremisme. Ze ontlenen hun 
bestaansrecht aan de dreiging die hiervan 
kan uitgaan en cultiveren het beeld dat deze 
groot is en groeit. AFA tracht elke rechtse 
activiteit te verhinderen door lobbywerk bij 
bijvoorbeeld gemeenten. Politici en 
bestuurders lopen het risico zich in hun 
afwegingen te laten leiden door een 
onjuiste schets van de situatie. Hierdoor kan 
er sprake zijn van een overreactie. 



12 



6. RolAlVD 



De AIVD doet onderzoek naar personen en 
organisaties die door de doelen die zij 
nastreven dan wel door hun activiteiten 
aanleiding geven tot het emstige 
vermoeden dat zij een gevaarvormenvoor 
de democratische rechtsorde 6 . Het 
onderzoek naar extreemrechts en rechts- 
extremisme en naar de daaraan gerelateerde 
dreigingvan linkse opponenten vloeit 
hieruit voort. Hoewel de dreigingvan 
extreemrechts en rechts-extremisme tegen 
de democratische rechtsorde gering is, blijft 
het van belang om de aard, ernst en omvang 
ervan te onderzoeken en te duiden. Door de 
resultaten en inzichten uit het onderzoek te 
delen, stelt de AIVD anderen in staat om te 
handelen. Ten aanzien van de veronder- 
stelde dreiging heeft de AIVD een onder- 
steunende taak, gericht op het verhogen 
van de weerstand tegen deze dreiging en het 
ontmythologiseren van de beeldvorming. 



Extreemrechtse en rechts-extremisti- 
sche groeperingen en bewegingen zijn 
duidelijk zichtbaar in het publieke 
domein en dat leidt geregeld tot 
openbare-ordeproblematiek. Over het 
algemeen gaat de problematiek niet zo 
ver dat deze een daadwerkelijke 
bedreiging vormt tegen de democrati- 
sche rechtsorde. Deze openbare- 
ordeproblematiek valt dan ook buiten 
het taakgebied van de AIVD. 



Artikel 6 Wet op de inlichtingen- en veiligheids- 
diensten 2002 



13 



j. Conclusie 



De dreiging die uitgaat van extreemrechts 
en rechts-extremisme tegen de democrati- 
sche rechtsorde in Nederland is gering. 
Binnen extreemrechts en rechts-extremisme 
bestaat een veelheid aan verschillende en 
elkaaruitsluitende standpunten, overtui- 
gingen en wereldbeelden. Bovendien is al 
jaren sprake van een kleine achterban, 
persoonlijke animositeit, ideologische 
verschillen van inzicht en organisatorische 
fragmentatie. Het aantal actieve aanhangers 
daalt. Dit alles leidt ertoe dat de slagkracht 
van extreemrechts en rechts-extremisme 
beperkt is. Als er sprake is van anti-demo- 
cratische doelen die rechts-extremisten voor 
ogen hebben, blijkt hetvooral te gaan om 
met de mond beleden ideaalbeelden. 
Slechts weinigen voegen de ondemocrati- 
sche daad bij hetwoord. 

De situatie zoals die voor rechts-extremisme 
in Nederland is geschetst, is in grote lijnen 
ook van toepassing op de direct omrin- 
gende landen. Menig Nederlands rechts- 
extremist onderhoudt contacten met 
gelijkgezinden in het buitenland. Tot inhou- 
delijke, organisatorische of ideologische 
samenwerking komt het echter zelden 
vanwege verschillen van inzicht en 
leiderschap. 



extreemrechtse en rechts-extremistische 
bewegingen in de samenleving groot en zijn 
de sociaal-maatschappelijke kosten om zich 
hierbij aan te sluiten hoog. Bovendien is het 
onwaarschijnlijk dat op korte termijn een 
leider opstaat die als (hierarchisch) leider 
wordt geaccepteerd en zo de beperkingen 
van de beweging kan doorbreken. De AIVD 
schat in dat, indien de dynamiek die heeft 
geleid tot het huidige dreigingsbeeld in de 
toekomst doorzet, de geringe dreiging van 
extreemrechts en rechts-extremisme tegen 
de democratische rechtsorde in de toekomst 
niet wezenlijk zal veranderen of zelfs zal 
dalen. 

De dreiging van extreemrechts en rechts- 
extremisme tegen de democratische 
rechtsorde wordt door de beeldvorming 
vaakgroterverondersteld dan deze op basis 
van onderzoekvan de AIVD blijkt te zijn. 
Hoewel de dreiging tegen de democratische 
rechtsorde gering is, blijft het van belang 
om de aard, ernst en omvang ervan te 
onderzoeken en te duiden. Deze publicatie 
is een van de middelen die de AIVD inzet om 
samenleving, politiek en bestuur te 
informeren, mobiliseren en ondersteunen 
bij het bepalen van een respons op de 
dreiging die recht doet aan de aard ervan. 



T4 



Op basis van het onderzoek van de AIVD is 
een aantal verklaringen te geven voor de 
huidige geringe dreiging van extreemrechts 
en rechts-extremisme. Zo is de wervings- 
kracht van extreemrechts afgenomen 
doordat gevestigde landelijke politieke 
partijen sommige standpunten aan de orde 
hebben gesteld en deze kwesties bespreek- 
baarzijn geworden in het integratie- en 
islamdebat. Ook is de weerstand tegen 



Bijlage: Verdere verdieping 



Op www.aivd.nl is een dossier over het onderwerp rechts-extremisme te vinden. 

www.jaarverslag.aivd.nl biedt de mogelijkheid om online publicaties van de AIVD van de 
laatste twintig jaar te doorzoeken. Een zoekslag naar bijvoorbeeld de term 'rechts' geeft 
een overzicht van wat de AIVD de laatste jaren over dit onderwerp heeft gepubliceerd, 
zowel in jaarverslagen als in andere publicaties. 

Vooreen gedetailleerde duidingvan begrippen als extreem, extremisme, radicaal, 
radicalisme, democratische rechtsorde, zie de AIVD-notities 'Van Dawa tot Jihad' (2004) 
en 'Radicale dawa inverandering' (2007). Deze publicatieszijnviawww.aivd.nl in te zien 
en te bestellen. 

AIVD: Lonsdakjongeren nietrechts-extremistisch, 11 juli 2005, via www.aivd.ni/@54167/aivd 

' Lonsdale- jongereri in Nederland. Feiten en fictie van een vermeende rechts-extremistische subcultuur, 
nr 2381145/01, via www.aivd.nl 

Bundesamt fur Verfassungsschutz, Argumentationsmusterim Rechts-extremistischen 
Antisemitismus. Ahuelle Entwicklungen, november 2005, via www.verfassungsschutz.de/ 
download/de/publikationen/pb_rechtsextremismus/broschuere_2_05ii 



15 



ilitair-industrieel complex 




Europa en de 




markten 



De financiele en economische crisis 
en de rol van Europa / % 

Hoe Europa te weinig doet 

om een nieuwe crisis te voorkomen 



SOMO, Ander Europa 



Colofon 



Deze brochure is een gezamenlijke 
uitgave van de Stichting 
Onderzoek Multinationals 
Ondernemingen (SOMO) en het 
Comite Ander Europa, uitgebracht 
in het kader van het project 
Europa in de Praktijk. Achterin 
deze brochure vindt u meer 
informatie over het project en de 
beide organ isaties. 

Europa in de Praktijk is een 
serie van tien brochures met 
verschillende thema's over Europa. 
Dit project wordt financieel 
gesteund door het Europafonds 
van het Ministerie van 
Buitenlandse Zaken. Hierover kunt 
u meer lezen achterin de brochr 
De eindverantwoordelijkheid vo 
de teksten van de brochures lij 
bij het Comite Ander Europa. 
Ander Europa bedankt de mens< 
van SOMO voor hun deskundige 
medewerking. 

Tekst: Myriam Vander Stichele, 
Willem Bos en 
Ewout van den Berg. 
Eindredactie: Lieke Peeters. 
Layout: Fleur Heinze. 
Druk: Flyeralarm Maastricht. 
Oplage 5.000. 
Verschijningsdatum: 
januari 2011. 




Inleiding 
Europa en de financiele markten 

De financiele en economische crisis en de rol van Europa 
Hoe Europa te weinig doet om een nieuwe crisis te voorkomen 

De huidige economische problemen hebben alles te maken met net 
functioneren van de financiele markten en de liberalisering van de markt 
binnen en buiten Europa. De manier waarop die markten functioneren 
wordt mede bepaald door de Europese politiek, dus door regels die Europa - 
de instellingen van de Europese Unie - maakt of juist niet maakt. 

Als er gesproken of geschreven wordt over zaken die te maken hebben 
met de financiele markten of met 'de economie' in het algemeen, gebeurt 
dit vaak op een manier die voor de meeste mensen volstrekt onbegrijpelijk 
is. Er wordt jargon gebruikt die niet-economen niet kennen en niet 
begrijpen. Bovendien wordt er geredeneerd alsof 'de economie' iets is dat 
los staat van de rest van de maatschappij en functioneert via heel speciale 
wetmatigheden. 

De gebeurtenissen van de afgelopen twee jaar hebben laten zien hoe ver van 
de werkelijkheid die voorstelling van zaken is en hoe pijnlijk de gevolgen 
kunnen zijn. De gevestigde economen, aanhangers van het neoliberale 
gedachtegoed, zagen de financiele en economische crisis die in 2007 begon 
op geen enkele manier aankomen en ze hadden er geen antwoord op. Ook 
toen de Amerikaanse hypotheekcrisis een feit was, bleven zij beweren dat 
het slechts een Amerikaans probleem was dat de rest van de wereld niet 
zou raken. Maar ook het Nederlands Centraal Planbureau - dat op basis van 
haar modellen pretendeert de ontwikkeling van de economie tot achter de 
komma te kunnen voorspellen - zat er volstrekt naast en moest keer op keer 
haar voorspellingen bijstellen. Zeker nadat de financiele crisis die midden 
2008 in Europa uitbarstte, zware economische gevolgen had. 

Voor wetenschappers en activisten die niet verblind waren door het 
geloof in de onfeilbaarheid van de markt, was het al heel lang duidelijk dat 
het neoliberale model niet alleen leidde tot een steeds onrechtvaardiger 
maatschappij, maar ook dat dit model zelf op catastrofale wijze zou 
vastlopen. Over de hele wereld zijn honderden boeken geschreven en 
duizenden artikelen en manifesten verspreid waarin gewaarschuwd werd 
voor de gevolgen van de neoliberale politiek. Maar deze geluiden werden 
door de gevestigde politieke en financiele orde niet gehoord of werden 
simpelweg weggewuifd. 



Het was op zich helemaal niet moeilijk om in te zien dat het neoliberale 
model vast zou lopen. Ook zonder veel kennis van economische 
theorieen kon iedereen die de feiten wilde zien, begrijpen dat het 
mis moest gaan.We hadden - en hebben - immers te maken met een 
economie waar de financiele sector steeds verder groeit. Een economie 
waarin de financiele sector steeds meer winsten maakt, meer winsten 
dan de 'echte economie'. En met die 'echte economie' bedoelen we 
de economie van productie van goederen en diensten.We hebben te 
maken met een financiele economie die drijft op een vloedgolf van 
schulden en speculatie, waar geld met geld wordt gemaakt en waarbij 
de 'echte economie' ten dienste staat van de financiele markten in plaats 
van omgekeerd. Een economisch model dat nog het meest weg heeft 
van een piramidespel, een spel dat op een gegeven moment wel uit de 
hand moest lopen. De droom werd bewust in stand gehouden. Zolang 
iedereen er in geloofde, ging het goed en werd er flink geld verdiend. 

Ingrijpen in de financiele markten was taboe. Politici en ambtenaren 
in de Europese Unie en de Europese landen voelden daar niets voor. 
Integendeel, de financiele sector moest worden geholpen om nog meer 
winst te maken. Iedere Europese regering, inclusief die van Nederland, 
was meer ge'interesseerd in het steunen van de eigen financiele 
industrie, dan in het beschermen van de bevolking tegen mogelijke 
crises. 

De crisis van 2008 was niet de eerste keer dat het mis ging. We hebben 
de crisis in Mexico gehad in 1994-1995; de crisis in Azie in 1997-1998 
met ernstige gevolgen voor Rusland en Brazilie; de Argentijnse crisis 
in 1999-2002 en in de VS de zogenaamde Dot Corn-crisis in 2001. 
We hebben gezien hoe die crises steeds dezelfde effecten hadden. 
Het gevolg was een massale verarming van de armste delen van de 
bevolking. Dit kwam doordat de banken en de rijken die te veel risico's 
hadden genomen, niet voor de kosten op hoefden te draaien. Daarnaast 
leidden de crises steeds tot nieuwe speculatieve zeepbellen. Er is dus 
alle reden om bij het analyseren van de huidige economische crisis 
vooral goed te kijken naar de financiele markten en de financiele sector 
en naar de rol van de Europese politiek. 

In deze brochure geven we een schets van de ontwikkeling van de 
financiele markten, hun rol in het ontstaan van de crisis, de rol van 
Europa daarin en de gevolgen voor de rest van de wereld en dan vooral 

4 Europa en de financiele markten 



de gevolgen voor de ontwikkelingslanden. 

We beginnen met de financiele markten en de werking daarvan. Daarna 
bekijken we de oorzaken van de groei van de financiele sector en met 
name de rol van Europa hierin. Vervolgens komen de gevolgen van 
de crisis binnen en buiten Europa kort aan de orde en daarna gaan 
we in op de vraag wat Europa gedaan heeft om een nieuwe crisis te 
voorkomen.Tot slot trekken we conclusies. 

Deze brochure maakt onderdeel uit van een serie van tien brochures 
over verschillende aspecten van de Europese politiek. Achterin deze 
brochure vindt u een lijst van de andere onderwerpen die in deze serie 
aan bod komen. 

In deze brochures proberen we voor een niet-deskundig publiek, in 
kort bestek en in begrijpelijke taal, overzicht te geven van de Europese 
problematiek. Om het leesbaar te houden hebben we afgezien van 
noten en literatuurverwijzingen. 




De financiele markten 



Een markt is een plaats waar producten tegen elkaar geruild of 
verhandeld worden. In zijn eenvoudigste vorm is net een dorpsplein 
waar mensen goederen kunnen kopen die ze nodig hebben of goederen 
die ze over hebben kunnen verkopen. Een 'financiele markt' is een plaats 
waar gehandeld wordt in financiele producten. Zo'n markt is niet meer 
een fysieke plaats zoals een dorpsplein of een beursgebouw, maar een 
netwerk van handelaren. 

Net zoals particulieren niet meer met nun spullen naar net dorpsplein 
gaan, maar deze via marktplaats.nl verkopen aan een koper die heel 
ergens anders in het land zit, zitten handelaren en speculanten in 
financiele producten achter een computer om hun zaken te doen. 
Die handel in en speculatie met financiele producten is grotendeels 
niet openbaar.Voor de crisis vonden de Europese beleidsmakers 
openbaarheid van de markt niet nodig - behalve een minderheid van 
Europese parlementsleden. 



Valutahandel 



Een van de financiele producten waarin op financiele markten wordt 
gehandeld, zijn verschillende soorten geld: de euro; de dollar; het Britse 
pond; de Japanse yen enzovoort. Die valuta vertegenwoordigen een 
waarde die onderling steeds wisselt. 

Het op langere termijn stijgen of dalen van een valuta ten opzichte van 
de anderen wordt bepaald door de resultaten van de economie van 
de thuismarkt van die muntsoort, en de internationale handel in die 
muntsoort. 

Als bijvoorbeeld Engelse bedrijven veel goederen exporteren, worden 
deze in ponden of in een vreemde munt betaald. In het laatste geval zal 
het Engelse bedrijf de vreemde munt willen ruilen tegen ponden. De 
vraag naar het pond stijgt in beide gevallen. Dus als de financiele markt 
van een land winstgevend is en daarmee investeerders aantrekt, stijgt de 
waarde van de munt in dat land ten opzichte van andere munten. 
Als de economie van een land het slecht doet, dan daalt de waarde van 
de betreffende munt. Als het bijvoorbeeld slecht gaat met een land uit de 
Eurozone - een land dat de euro als munt heeft - dan wordt de waarde 
van de euro minder waard ten opzichte van de andere munten. Deze 

6 Europa en de financiele markten 



waardedaling is minder gunstig voor investeerders uit net buitenland. 
Als investeerders zich terugtrekken uit Europa en euro's verkopen om in 
andere landen te investeren, daalt de waarde van de euro nog meer. 

Voor ontwikkelingslanden kunnen de veranderingen van de koersen 
grote gevolgen hebben. Zij kunnen namelijk alleen met internationale 
munten betalen, meestal met de dollar. Als de waarde van de dollar zakt, 
krijgen ze minder voor nun exportproducten. Als de waarde van de 
dollar stijgt, dan wordt nun import duurder. 
In oktober en november 2010 was er veel gedoe over de 
'valutaoorlogen'. De waarde van de euro en de dollar daalde en 
investeerders en speculanten ontvluchtten massaal de EU en de VS. Ze 
stuurden nun kapitaal naar rijkere ontwikkelingslanden, zoals Zuid- 
Korea, Zuid-Afrika en Brazilie. Daardoor steeg de waarde van de munten 
van die landen en nam de speculatie in die munten sterk toe. De EU en 
de VS grepen in om de stijging van de waarde van nun munten tegen 
te gaan, en hidden kapitaalstromen tegen. Tot ongenoegen van andere 
landen en speculanten. 

De verandering in de muntwaarde als gevolg van de resultaten van 
de economie van de thuismarkt van de munt zijn veranderingen op 
langere termijn. Maar toch wordt er letterlijk iedere minuut van de dag 
in al die valuta gehandeld. Iedere minuut van de dag moeten kopers 
en verkopers op de valutamarkt een prijs overeenkomen, moeten ze 
bedenken hoeveel euro ze voor een dollar of hoeveel pond ze voor 
een yen neer willen leggen. Of ze gaan speculeren op de waarde van 
munten over een bepaalde tijd, via financiele contracten. Daarbij hebben 
ze in hun achterhoofd misschien een idee over hoe de economie van 
een land of een economische zone zich zal ontwikkelen, maar ze maken 
vooral een inschatting van wat de markt op korte termijn zal gaan doen. 
Ze proberen dus vooral te bedenken wat andere mensen zullen gaan 
denken over de koers van de verschillende valuta. 
Als een valutahandelaar bijvoorbeeld een miljoen euro in portefeuille 
heeft en hij verwacht dat in de loop van de dag de koers van de dollar 
een procent omhoog zal gaan, dan kan hij al zijn euro's verkopen en 
dollars kopen. Als zijn verwachting uitkomt, heeft hij aan het eind van 
de dag een bedrag in dollars dat, als hij ze verkoopt voor euro's, een 
procent meer waard is dan waar hij 's ochtends mee begon. Hij heeft 
dan 10.000 euro gewonnen. Hij kan natuurlijk ook meteen als de dollar 



gestegen is zijn dollars weer verkopen voor een munt waarvan hij 
verwacht dat de waarde het komende uur, of de komende minuten, 
zal stijgen. Zo kan hij proberen een paar van die slagen op een dag te 
maken. 

Maar ook voor de valutahandelaar is het niet alle dagen feest. De 
ene keer wint hij, de andere keer verliest hij. Grote spelers op 
de valutamarkt hebben geavanceerde computers waarmee ze de 
ontwikkelingen in de markt razendsnel kunnen analyseren en 
'voorspellen', en daarop transacties uitvoeren. Op basis van complexe 
modellen probeert men de werkelijkheid te benaderen zodat een 
persoon heel veel transacties kan uitvoeren. De vele variabelen die bij 
deze modellen gebruikt worden, zijn natuurlijk niet hetzelfde als de 
werkelijkheid. De makers van de modellen wordt soms gevraagd ze te 
versimpelen omdat de computers het anders niet aankunnen. Met deze 
technologische 'rat race' hopen de handelaren de concurrentie net een 
seconde, of een fractie van een seconde, te vlug af te zijn. Ze proberen 
steeds iets te kopen wat in waarde gaat stijgen en iets te verkopen wat 
in waarde gaat dalen. 

Sommige banken bieden hun klanten aan om mee te doen aan dit 
gokspel. In Japan kopen gewone Japanse huisvrouwen buitenlandse 
munten omdat hen wordt verteld dat een bepaalde buitenlandse munt 
zal gaan stijgen ten opzichte van de yen. 



Beinvloeden van de markt 



Tot zover blijft het een kwestie van gokken. Dat ligt natuurlijk anders als 
je je niet meer hoeft te beperken tot het inschatten van de ontwikkeling 
van de markt, maar je die ontwikkeling kan beinvloeden. Dat kan op 
verschillende manieren. Je kan bijvoorbeeld geruchten verspreiden 
waarop markthandelaren reageren en zo de koers beinvloeden. 
Nog interessanter is het natuurlijk als je op de een of andere manier de 
koers direct kan beinvloeden. Als je over heel veel geld beschikt, eigen 
geld of geleend, dan kun je daarmee een aanval op een bepaalde munt 
doen. Je kunt bijvoorbeeld met grote aankopen de koers van een munt 
opdrijven. 

Stel: een handelaar die over miljarden beschikt, koopt op grote schaal 
Argentijnse peso's. Als gevolg daarvan gaat de prijs van de peso omhoog, 

8 Europa en de financiele markten 



want er is opeens veel vraag naar peso's. Overal in de wereld zien 
handelaren de prijs van de peso iets stijgen. "Daar is wat aan de hand, 
de peso gaat omhoog, daar moeten we ook van profiteren", denkt een 
deel van de handelaren en de speculanten. Zij gaan ook peso's kopen 
en dat drijft de prijs nog verder op. Dit gaat zo door totdat 'de markt' in 
de gaten heeft dat er geen echte reden is voor een stijging van de peso 
- namelijk dat de Argentijnse economie er niet beter voorstaat dan eerst 
werd verwacht. Op zo'n moment kan de prijs van de peso opeens sterk 
terugvallen. Maar wie op tijd de gekochte peso's weer verkocht heeft, 
kan toch een flinke winst pakken. 

De belegger George Soros zette met zijn Quantum Fund in de zomer 
van 1992 een aanval in tegen het Britse pond. Daarmee boekte hij een 
winst van een miljard dollar. In een boek dat hij daar later over schreef, 
legde hij uit hoe hij dat op een volstrekt legale manier kon doen. 

Van gerucht naar werkelijkheid 

In het najaar van 2010 voorspelden analisten dat de federate centrale 
bank van de Verenigde Staten (de Fed) de geldhoeveelheid zou 
verhogen door staatsobligaties op te kopen. De aandelenmarkten 
anticipeerden hierop en stegen.Toen de Fed de geldhoeveelheid 
daadwerkelijk verruimde, reageerden de aandelenmarkten 
nauwelijks meer. Zij hadden de maatregel al ingecalculeerd. Door de 
massale anticipatie die leidde tot stijgende aandelenmarkten, kon 
de Fed het bijna niet maken de geldhoeveelheid niet te verruimen. 
Dat zou immers direct de aandelenmarkten naar beneden gehaald 
hebben. Zo zien we dat het erg winstgevend kan zijn om een gerucht 
te verspreiden. Door het gebrek aan transparantie van markten en 
de angst van beleggers de boot te missen, kan een gerucht grote 
koerswijzigingen tot gevolg hebben. 

Door het grote aantal handelaren en speculanten en de grote 
hoeveelheid financiele producten, is het speculatiegehalte op de 
valutamarkten heel erg hoog. Daardoor zijn koersen veel beweeglijker 
geworden en de risico's veel groter. 

Bij speculeren denken we vaak aan het boeken van winst bij stijgende 
koersen. Maar je kan ook speculeren op dalende koersen. Dat kan 
omdat er op de financiele markten in allerlei, vaak heel ingewikkelde, 
producten wordt gehandeld. Je kunt bijvoorbeeld met een andere partij 



overeenkomen dat je op een bepaald moment een zekere hoeveelheid 
Britse ponden levert tegen een van tevoren afgesproken prijs.Als net je 
dan lukt om de prijs van net pond voor die tijd naar beneden te halen, 
kun je goedkope ponden kopen en die tegen de vastgestelde hogere 
prijs verkopen. Er bestaan veel producten op de financiele markten 
die gokken op de waarde van een munt in de toekomst. Deze worden 
'derivaten in valuta' genoemd. 



Flitskapitaal 



Behalve in valuta wordt er ook in allerlei andere producten 
gespeculeerd, vaak via 'derivaten'. Eigenlijk kan er met alles wat 
verhandelbaar is gespeculeerd worden. Op de wereldmarkt gebeurt 
dat op enorme schaal. Daar wordt gespeculeerd met voedselgranen, 
olie, delfstoffen, vervuilingsrechten, aandelen, maar ook hypotheken, 
schuldbekentenissen en allerlei andere waardepapieren en financiele 
producten. De omvang daarvan is enorm. Dagelijks gaat er in de 
internationale financiele markten vierduizend miljard dollar om. 
Bij slechts twee procent van dat geld gaat net om handel die te maken 
heeft met de 'echte economie '.Wie op vakantie gaat naar een land 
met een ander munt, goederen koopt of investeringen doet in net 
buitenland, moet daarvoor de eigen valuta omwisselen voor een andere 
geldsoort. Dat is valutahandel die gerelateerd is aan de 'echte economie'. 
Bij de andere 98 procent is dat niet net geval. Dat is net zogenoemde 
'flitskapitaal'. Kapitaal dat iedere dag over de aardbol flitst, op zoek naar 
snelle winst. Hierbij gaat net puur om speculatie, een activiteit die los 
staat van de 'echte' economie en van de 'echte' handel. Bij handel gaat 
het om kopen en verkopen en transporteren van goederen zodat die bij 
een producent of consument terecht komen. Of het gaat om beleggen 
op lange termijn in bijvoorbeeld aandelen van bedrijven. Bij speculatie 
gaat het om kopen en verkopen om op korte termijn geld te verdienen. 
Zo veranderen ladingen van schepen tijdens hun reis soms vele malen 
van eigenaar, zonder dat die eigenaren de producten ook maar gezien 
hebben. Het zijn papieren, of eigenlijk elektronische handelingen, met 
een puur speculatief karakter. 

Dit flitskapitaal vormt een grote bedreiging voor de monetaire en 
economische stabiliteit in de hele wereld.Vooral als het speculeren 
gebeurt met veel geleend geld of met geld van spaarders. Landen of hele 

10 Europa en de financiele markten 



regio's kunnen door speculanten onderuit worden gehaald en miljoen 
mensen kunnen er door in armoede raken. Dit gebeurde in Engeland na 
de geslaagde muntaanval door Soros en tijdens de crisis inAzie in 1997- 
1998. 



Wereldwijd casino 



Het hele circus van internationale financiele markten wordt vaak 
omschreven als een wereldwijd casino waarin met enorme bedragen 
wordt gegokt, vaak met geleend geld.Toch gaat deze vergelijking niet 
helemaal op. Een casino is een gesloten systeem: de winst van de een 
is het verlies van de ander en op de lange termijn wordt er altijd meer 
verloren dan gewonnen, omdat het casino zelf ook zijn deel opstrijkt. 
De wereldwijde financiele sector functioneert als een casino waarin 
steeds meer geld gepompt wordt. En als het dan een keer mis gaat, zijn 
het niet de andere spelers, maar de mensen buiten het casino die voor 
de verliezen opdraaien. Zo ging het bij de Aziecrisis toen de Aziatische 
bevolking de rekening gepresenteerd kreeg en zo ging het ook bij de 
wereldwijde bankencrisis van 2008 toen bleek dat een aantal financiele 
bedrijven te groot was om te vallen en met belastinggeld overeind 
moest worden gehouden. En zo is het nu ook: overal is het de bevolking 
die opdraait voor de tekorten op de rijksbegrotingen. 

De spelers in het 'wereldcasino' zijn vooral financiele instellingen, 
zoals banken en verzekeringsmaatschappijen. Ze gokken niet alleen 
zelf, maar bieden ook speculatieve financiele producten aan met hoge 
winstmarges. Uit die winsten kunnen dan hoge bonussen worden 
betaald. Ook 'onze' pensioenfondsen doen er flink aan mee. 
Ook zijn er speciale fondsen, de zogenoemde 'hefboomfondsen', die 
uitsluitend voor hele vermogende investeerders beleggen, bijvoorbeeld 
voor pensioenfondsen. Die hefboomfondsen speculeren behalve met 
eigen geld, ook met geleend geld dat vaak meer bedraagt dan het eigen 
vermogen. Het geleende geld waarmee gespeculeerd wordt kan tien, 
twintig, maar ook vijftig maal meer zijn dan het eigen vermogen. Als die 
fondsen het op grote schaal mis hebben, dan heeft dat grote gevolgen, 
want het geleende geld wordt niet terugbetaald.Als ze goed gegokt 
hebben en grote winsten maken, zijn het natuurlijk anderen die deze 
winsten moeten opbrengen - want tegenover de winst van de ene partij 



li 



^ 




V 




staat altijd een verlies van een andere partij. 

Ook grote multinationale ondernemingen hebben zich steeds meer in 
de financiele markten gestort. In eerste instantie om zich in te dekken 
voor financiele risico's, daarna ook om grote winsten te maken. Zij 
richtten financiele afdelingen op die zich met allerlei vormen van 
financiele transacties bezig houden. De Amerikaanse autoproducent 
General Motors verdiende in de jaren voor het in 2009 over de kop ging 
meer met financiele transacties, dan met het maken en verkopen van 
auto's. En zo gaat het bij veel multinationals. 



Groei van de financiele sector 



De financiele sector van de economie is de afgelopen decennia 
enorm gegroeid. In 1982 vormden in de VS de winsten van financiele 
bedrijven nog minder dan vijf procent van alle winsten. In 2007 was 
dat aandeel gestegen tot 41 procent. Ook in Europa en in Nederland 
werd de financiele sector gezien als een groeimotor voor de economie 
en werkgelegenheid. Daarom wilden Nederlandse en Europese 
beleidsmakers geen regelgeving die door de financiele sector als 
barrieres voor de groei werden bestempeld. 

De enorme groei van de financiele sector is het gevolg van drie factoren. 
In de eerste plaats van technische ontwikkelingen (de ICT, het internet), 
die zeer snelle financiele transacties over de hele wereld mogelijk 
maken. In de tweede plaats van verandering in regelgeving en vooral 
het vrijgeven van de financiele markten. En in de derde plaats van de 
beschikbaarheid van grote hoeveelheden geld. Op dat laatste aspect 
gaan we nu verder in. Het tweede aspect, het vrijmaken van de markten 
door regelgeving en de rol van de Europese Unie daarin, komt daarna 
aan de orde. 

De groei van de financiele sector begon al in de jaren zeventig en was 
het gevolg van de toenmalige economische problemen. Om die te 
plaatsen moeten we nog verder terug in de tijd. 
In 1929 maakte de wereld met het instorten van de beurs in New 
York de eerste grote financiele crisis mee. Daarna volgde de diepe 
economische crisis van de jaren dertig, die uiteindelijk uitmondde in de 
Tweede Wereldoorlog. In die tijd ging men er nog vanuit dat de crisis 
gewoon zijn reinigende werk moest doen, dat de slechte bedrijven om 



13 



zouden vallen en dus de beste en de sterkste over zouden blijven. 
Na de Tweede Wereldoorlog kwam men tot een ander inzicht en 
kwamen er een aantal zaken tot stand die een remmend effect op 
de cyclische beweging van de economie hadden. Daarbij ging het 
om een sterke overheidssector die in een periode van neergang een 
stimulerende rol in de economie kon spelen; een sterke regulering van 
het internationale kapitaalverkeer; een regulering van de internationale 
valuta - het systeem van Bretton Woods waarbij de verschillende valuta 
vaste wisselkoersen kenden en de dollar een centrale rol speelde; 
het ontstaan van een stelsel van sociale zekerheid waardoor bij 
werkloosheid de koopkracht niet helemaal wegviel en een stijging van 
de levensstandaard in de westerse landen. 

Hoewel er veel staatsinterventie was, wordt de periode van 1945 tot 
halverwege de jaren zeventig van de vorige eeuw wel als 'de gouden 
jaren van het kapitalisme' omschreven. Er was een voortdurende 
economische vooruitgang, zonder noemenswaardige economische 
crises. Behalve de bovengenoemde factoren was dat vooral het gevolg 
van een inhaaleffect. Na de verwoestingen van de crisis van de jaren 
dertig en de Tweede Wereldoorlog was de productie in de centra van 
het kapitalisme zo ver teruggevallen, dat er een lange periode van 
inhalen aanbrak. 

Maar die inhaalperiode duurde niet eeuwig.Aan het eind van de jaren 
zestig begonnen in de VS en in Europa de bedrijfswinsten terug te 
lopen. In het begin van de jaren zeventig versterkte deze trend zich, 
mede door het duurder worden van de olie. In 1974-1975 was er sprake 
van de eerste naoorlogse algemene recessie. 



Het neoliberalisme 



In de jaren tachtig werd de basis gelegd voor wat we nu als het 

neoliberalisme omschrijven. Door het liberaliseren en dereguleren van 

de economie; het vrijgeven van het internationale kapitaalverkeer; het 

loslaten van de vaste wisselkoersen en het afslanken van de overheid, 

probeerde men de economie weer een impuls te geven. Dat wil zeggen: 

men probeerde de teruggelopen winstgevendheid van de bedrijven te 

herstellen. 

"De bedrijfswinsten van vandaag zijn de investeringen van morgen en 

de banen van overmorgen", werd toen gezegd. 

Men streefde ernaar om alle uitgaven die ten koste gaan van de winst 



14 Europa en de financiele markten 



zoveel mogelijk terug te dringen. Daarbij ging het om de lonen, de 
sociale uitkeringen en de kosten voor het overheidsapparaat (de 
belastingen). Ook het uitvoeren van regelgeving werd als kosten gezien 
zodat er een grote druk ontstond om minder regels te maken of regels af 
te schaffen. 

Ook ontwikkelingslanden werden gedwongen om die neoliberale 
politiek aan te nemen. De voorwaarden die werden opgelegd voor 
leningen of ontwikkelingshulp functioneerden hierbij als drukmiddel. 

De neoliberale politiek leidde inderdaad tot een herstel van de 
bedrijfswinsten, maar niet tot een groei van de investeringen, noch 
van de lonen. In Europa is de afgelopen 25 jaar het aandeel van de 
inkomsten uit kapitaal met zo'n tien procentpunten gestegen ten koste 
van het inkomen uit arbeid. 

Het neoliberalisme leidde tot een verdere groei van de omvang en 
de macht van multinationale ondernemingen en met name van de 
financiele sector. Behalve banken en andere financiele bedrijven gingen 
ook andere bedrijven zich steeds meer met financiele transacties 
bezighouden. Zelfs supermarkten boden betalings- en spaardiensten aan. 
Het verschil tussen banken en andere financiele instellingen vervaagde. 

De geweldige groei van de financiele sector was mogelijk doordat 
de winsten groeiden, terwijl de investeringen in de echte economie 
achterbleven. De ontvangers van de winsten vonden in de reele 
economie onvoldoende mogelijkheden om met het door hen gewenste 
rendement te investeren. Ze stopten hun geld daarom liever in allerlei 
producten van de financiele sector, waarmee - zo lang als het duurde - 
een hoger rendement gehaald kon worden. 

Een belangrijk gevolg van de neoliberale omwenteling was dat zaken 
die een remmende werking op het cyclisch verloop hadden, helemaal 
of gedeeltelijk werden afgebouwd: de grote rol van de overheid in de 
economie; het stelsel van sociale zekerheid en de beperking van het 
internationale kapitaalverkeer. Dit gebeurde niet alleen op nationaal 
niveau, het werd ook in de Europese wetgeving vastgelegd zodat in 
alle landen van de Europese Unie dezelfde regels golden. Dit om te 
voorkomen dat bedrijven en banken wegtrekken naar het land met de 
voordeligste regelgeving. 



15 



De hypotheekcrisis 



De Amerikaanse hypotheekcrisis - waar de huidige crisis mee begon 
- is een illustratie voor het gevaar en de onhoudbaarheid van het 
neoliberale model. In de VS zijn de afgelopen dertig jaar de lonen niet 
gestegen en gecorrigeerd voor de inflatie, zelfs gedaald. De consumptie 
is wel gestegen. Dat kan doordat op geweldige schaal schulden zijn 
gemaakt, zowel door de Amerikaanse staat en de Amerikaanse bedrijven, 
als door de huishoudens. De VS besteden iedere dag ongeveer twee 
miljard dollar meer dan ze produceren. Het verschil wordt aangevuld 
met leningen uit het buitenland. De Amerikaanse staatschulden worden 
gennancierd door onder andere China. 

De Amerikaanse hypotheekcrisis die in 2007 uitbarstte, is in vele 
opzichten een voortzetting en verdieping van de zogeheten 
internetcrisis van 2001, die vooral in de VS toesloeg.Toen knapte de 
'internetzeepbel'. De prijs van aandelen van bedrijven in de 'nieuwe 
economie' was in de voorafgaande periode tot ongekende hoogte 
gestegen. Aan internetbedrijven, die tot op dat moment nog geen 
cent winst hadden gemaakt, werd op de beurs een enorme waarde 
toegekend. 

Toen de fictieve rijkdom van de nieuwe economie uit elkaar klapte, 
dreigde dat ook de 'echte economie' te raken. Om dit te voorkomen, 
zetten de VS de kredietkraan nog verder open. De belangrijkste rente 
werd in korte tijd verlaagd van zes procent naar een procent. Doordat 
goedkoop kon worden geleend groeiden de schulden van Amerikaanse 
huishoudens snel. Een gemiddeld Amerikaans gezin had in 2007 
leningen uitstaan ter waarde van 1 20 procent van het gezinsinkomen. 
Behalve leningen voor auto's, studies en creditcards ging het vooral om 
hypotheken. 

De verwachte waardestijging van de huizen vormde de basis voor een 
veel te hoge hypotheek. Bovendien werden mensen met een laag of 
geen inkomen gelokt met hypotheken met een lage instaprente die in 
de loop van de tijd werd verhoogd. Kopers van die hypotheken werd 
voorgehouden dat de stijging van de huizenprijzen ervoor zou zorgen 
dat ze financieel het hoofd boven water zouden kunnen houden. 
Zo werd de 'internetzeepbel' opgevolgd door de nog veel grotere 
'hypotheekzeepbel'.Vanaf 2007 kwamen steeds meer Amerikanen met 

16 Europa en de financiele markten 



een dergelijke hypotheek in de problemen en stortte de Amerikaanse 
hypotheekmarkt in. Dat bleek nog maar het begin te zijn.'Besmette' 
hypotheken en daarvan afgeleidde producten waren op grote schaal 
en op een misleidende manier doorverkocht aan banken en andere 
financiele ondernemingen over de hele wereld en niet in het minst aan 
Europese banken. De crisis in de financiele sector leidde vervolgens 
weer tot een economische crisis, onder andere omdat de kredietkraan 
voor bedrijven werd dichtgedraaid. 



Europa en de financiele sector 



Europa - in dit verband de Europese Unie (EU) en haar voorlopers - heeft 
een cruciale rol gespeeld in het liberaliseren van de kapitaalmarkten 
en de financiele sector, zowel binnen als buiten het eigen continent. 
Al vanaf haar oprichting heeft de EU het vrije verkeer van kapitaal 
beschouwd als de basis van de gemeenschappelijke markt. 
In het verdrag van Rome van 1957, de oprichtingsverklaring van de 
toenmalige Europese Economische Gemeenschap, werd vastgelegd dat 
"alle beperkingen op het vrije verkeer van kapitaal tussen lidstaten en 
tussen lidstaten en derde landen verboden zijn" (artikel 63.1). 
Terwijl er snel vooruitgang werd geboekt op het gebied van de vrije 
markt voor goederen, kwam de liberalisering van de kapitaalsmarkt pas 
in de jaren tachtig op gang. Onder zware druk van het grote Europese 
bedrijfsleven kwam de Europese Commissie in 1985 met concrete 
voorstellen voor de liberalisering van de kapitaalmarkten. Nog voor dat 
besloten werd om van de Europese gemeenschap een monetaire unie 
te maken, verplichtte een richtlijn uit 1988 de nationale regeringen om 
de beperkingen op kapitaalverkeer tussen de lidstaten op te heffen. 
De concretisering daarvan viel echter niet mee. Nationale regeringen 
waren wel bereid om allerlei regels af te schaffen om de belangen van 
hun eigen nationale financiele sector te dienen, maar ze hadden er 
problemen mee om dat op Europees niveau te doen, omdat dat ook 
voordelig zou zijn voor de financiele sector van andere Europese landen. 

In 1999 werd onder de naam 'actieplan voor de financiele 
dienstverlening' een plan gelanceerd om de financiele markten in 
Europa aan te passen aan het Angelsaksische model van de financiele 
centra in de Verenigde Staten (Wall Street) en hetVerenigd Koninkrijk 
(London City). 

18 Europa en de financiele markten 



Liberalisering en deregulering van de financiele markten was ook de 
hoeksteen van de zogenoemde Lissabonstrategie, net actieprogramma 
dat in 2000 werd aangenomen en dat van de EU binnen tien jaar de 
meest concurrerende economie van de wereld moest maken. In de 
door de referenda in Frankrijk en Nederland verworpen Europese 
Grondwet van 2005 werd net vrije verkeer van kapitaal als een van de 
fundamentele vrijheden genoemd. Ook in net verdrag van Lissabon 
dat voor deze grondwet in de plaats kwam, komen we dat weer tegen. 
Alleen bij grote uitzondering en met ingewikkelde procedures kunnen 
kapitaalstromen met niet-EU- landen heel tijdelijk worden opgeschort. 

Het vrijgeven van net kapitaalverkeer en de liberalisering van nnanciele 
diensten leidde in de jaren negentig tot sterke internationalisering en 
concentratie van de financiele sector. Terwijl de banken in Europa tot 
dan toe vooral nationaal werkzaam waren, hadden ze nu heel Europa 
als werkterrein. Dat leidde tot een golf van fusies en overnames. Er 
ontstonden grote financiele conglomeraten zoals ING enABN-AMRO.Via 
internationale verdragen kregen Europese banken en andere financiele 
bedrijven toegang tot de markt in andere landen en richtten nlialen op 
in ontwikkelingslanden. Zo konden Europese financiele conglomeraten 
wereldwijd flinke winsten opstrijken. 

Terwijl de banken en andere nnanciele bedrijven internationaal 
gingen werken, bleef het toezicht nationaal. Er kwam geen Europees 
toezicht op de Europese banken. Ook de hefboomfondsen die met 
grote bedragen op allerlei nnanciele markten gokken, waren niet 
onderhevig aan enig Europees toezicht of regelgeving. Ook toezicht 
op derivatenhandel tussen handelaars onderling - waarbij het gaat 
om duizenden miljarden euro's - werd als overbodig beschouwd. 
Zelfs de bedrijven die nnanciele producten moesten waarderen, 
waren niet gereguleerd en werden niet gecontroleerd. De verkeerde 
inschatting van de risico's van de complexe financiele producten die de 
bedrijven aanboden en die gebaseerd waren op hypotheken van arme 
Amerikanen, leidde er toe dat de financiele crisis in 2008 oversloeg naar 
de Europese banken die deze producten hadden gekocht. 
Later werd bekend dat er wel discussie was onder centrale bankiers 
over de gezondheid van financiele producten met huizen als onderpand. 
Maar de bezwaren van Europese kant werden weggewimpeld door de 
Amerikaanse toezichthouders. 



19 




■ 


... ■ 


1 

1 

1 



De Europese Centrale Bank en de euro 



De Europese Centrale Bank (ECB) is een bolwerk van neoliberaal beleid. 
In vergelijking met haar Amerikaanse tegenvoeter is ze roomser dan de 
paus. De ECB heeft statutair maar een doelstelling: net behoud van de 
prijsstabiliteit, net bestrijden van de inflatie. De Amerikaanse Fed hanteert 
een veel bredere doelstelling waarin ook de economische groei op 
langere termijn en de werkgelegenheid een plaats heeft. 
De Europese Verdragen verbieden de ECB om financiele steun te geven 
aan een land dat lid is van de Eurozone. De Bank mag dus niet intekenen 
op obligaties van een lidstaat van de Eurozone, of hem op een andere 
manier geld lenen. 

Bij het uitbreken van de Griekse crisis in 2010 heeft de ECB via een 
omweg de strikte regels van de EU moeten doorbreken. Zo heeft Europa 
ook moeten accepteren dat haar rigide en volstrekt willekeurige regels 
in het stabiliteitspact van 1997 met voeten worden getreden.Volgens dat 
pact zouden de lidstaten hun begrotingstekort onder de drie procent 
van het bruto nationaal product (bnp) moeten houden en mag de 
overheidsschuld niet meer dan 60 procent van het bnp bedragen. 
De ECB beschikt niet over instrumenten om financiele zeepbellen of 
de zeepbel van de huizenprijzen tegen te gaan voor ze de economie 
als geheel schade berokkenen. De invoering van de euro beroofde de 
afzonderlijke Europese landen van de mogelijkheid om een monetair 
beleid te voeren waarmee ze de waarde van hun munt kunnen aanpassen 
aan de economische situatie. De koers van de euro houdt altijd het 
midden tussen de prestaties van de verschillende economieen. De 
prestaties van grote landen wegen hierbij zwaarder dan die van kleine 
landen.Wanneer in een lidstaat de economie verslechtert, zal de euro 
misschien een beetje dalen, maar nooit evenredig met de verslechtering 
van de economie van dat ene land. Als economisch sterke en economisch 
zwakke landen een gemeenschappelijke munt hebben, maar geen 
gemeenschappelijk sociaal-economisch en fiscaal beleid, dan heeft dit 
steeds grote onderlinge spanningen tot gevolg. Doordat er in de Europese 
Unie geen echt gezamenlijk economische beleid wordt gevoerd en de 
economie van zwakke landen van de EU slechts gedeeltelijk gesteund 
of gecontroleerd wordt, is de economische realiteit in verschillende 
delen van Europa met het doorzetten van de crisis steeds meer uiteen 
gaan lopen. En als nu een land of een aantal landen in de Eurozone 
in economische problemen verkeert, dan wordt tegen de hele euro 
gespeculeerd, zoals we gezien hebben met Griekenland en Ierland. 



21 



Een ondemocratisch Europa 

Als we het hebben over "Europa doet dit" of "Europa doet dat", dan 
bedoelen we niet een of ander sinister complot waarbij Europese 
bureaucraten achter de rug van de betrokken landen hun wil 
doorzetten. Integendeel: het zijn juist de regeringen en ministers van 
de EU-lidstaten zelf die in de loop van de tijd in de Europese Unie 
een uitstekend instrument hebben gevonden om de liberalisering 
en privatisering door te voeren.Allerlei maatregelen die op nationaal 
vlak op grote weerstand zouden zijn gestuit, werden door onze 
regeringen in Europees verband geregeld - samen met het Europese 
Parlement en de Commissie. De rol van de regeringsleiders daarbij is 
cruciaal en dubbel. 















Het mechanisme van besluitvorming werkt als volgt: regeringsleiders 
komen op een Europese top bijeen en nemen achter gesloten 
deuren besluiten. Na afloop legt iedere regeringsleider aan de eigen 
nationale pers uit hoe goed hij of zij de nationale belangen van zijn 
of haar land of van bepaalde sectoren heeft verdedigd.Als vervolgens 
later bij de implementatie of de nadere concretisering van de 
besluiten blijkt dat er allerlei negatieve aspecten aan de besluiten 
zitten, zijn het niet de nationale regeringen die verantwoordelijk 
worden gesteld: het is dan de Europese politiek waar wij helaas niet 
onderuit kunnen. Dan wordt er gezegd: "Het moet nu eenmaal van 
Brussel". 

Om een besluit - bijvoorbeeld om nnanciele markten te liberaliseren - 
te regelen, moet de Europese Commissie een voorstel doen. Niemand 
anders kan het proces van Europese nnanciele regelgeving starten, 
zelfs niet het Europese Parlement. Vervolgens moeten de ministers 
van de lidstaten en het Europese Parlement wel akkoord gaan met 
het voorstel van de Commissie, maar over deze hele besluitvorming 
wordt in media nauwelijks bericht. 

De lobbyisten van de nnanciele industrie hebben een grote invloed 
op de besluitvorming. De Commissie heeft maar 150 ambtenaren die 
zich bezighouden met nnanciele markten. Voor hun informatie en 
kennis zijn ze sterk afhankelijk van input van buiten. Die input wordt 
vooral geleverd door de vele lobbyisten van de nnanciele sector die 
in Brussel werkzaam zijn. 






22 Europa en de financiele markten 



De onderhandelingen over internationale hervormingen 
zijn een soort koehandel tussen diverse nationale belangen. 
Elk land redeneert vanuit zijn eigen belangen. Bij Duitsland 
speelt bijvoorbeeld de speciale structuur van de sector met 
de Landesbanken een rol, terwijl voor het Verenigd Koninkrijk 
simpelweg de omvang van de financiele sector en de angst om 
werkgelegenheid te verliezen belangrijk is. Soms speelt het gevoel de 
'nationale kampioenen' te moeten steunen een belangrijke rol en dan 
steunt elk land zijn eigen banken. Door deze beperkte nationale blik 
verwateren hervormingen tot een moeizaam compromis en blijven 
de noodzakelijke hervormingen uit. De publieke verantwoording 
over de besluitvorming is zeer beperkt. Leden van de nationale 
parlementen kunnen voor en na de besluitvorming vragen stellen 
aan nun ministers of aan de premier die aan de Europese Top of Raad 
van Ministers deelneemt, maar ze doen dat weinig of krijgen geen 
goede antwoorden. 

Op die manier is men in staat geweest om privatisering en 
liberalisering door te voeren zonder een duidelijke politieke 
discussie in de nationale politiek. Zo zien we dat het neoliberale en 
het ondemocratische karakter van de EU twee kanten van dezelfde 
medaille zijn.Voor het neoliberale project was een ondemocratisch 
Europa noodzakelijk, of in ieder geval heel nuttig, ook voor de 
regeringen van de lidstaten zelf. 



Ook buiten Europa 



De inspanningen van de EU voor het liberaliseren van de 
kapitaalmarkten en de financiele sector bleven niet beperkt tot 
haar eigen grondgebied. Samen met de VS was zij de drijvende 
kracht achter de liberalisering over de hele wereld. Dat gebeurde 
via internationale organisaties zoals onder andere het Internationaal 
Monetair Fonds (IMF), de Wereldbank en de Wereldhandelsorganisatie 
(WTO). In handelsovereenkomsten die de EU met verschillende 
ontwikkelingslanden afsloot, drongen de EU-onderhandelaars aan op 
openstelling van de financiele markten in die landen. De Europese 
financiele conglomeraten konden opereren in de ontwikkelingslanden 
en de beperking van kapitaalstromen werd aan banden gelegd. 



23 



Ook na het uitbreken van de crisis, ging de EU door met net onder 
druk zetten van ontwikkelingslanden om de kapitaalmarkten en de 
financiele sector te liberaliseren. De EU sloot nieuwe handelsverdragen 
met de Caribische eilanden en met Zuid-Korea. De nieuwe verdragen 
bevatten regels waarbij ontwikkelingslanden de kapitaalstromen niet 
aan banden mogen leggen, behalve als er al een zware financiele crisis 
is uitgebroken. Ook in de WTO en in de huidige onderhandelingen over 
nieuwe handels- en investeringsverdragen, bijvoorbeeld in een bilateraal 
verdrag met India, dringt de EU aan op verdere liberalisering van de 
financiele sector. 

Terwijl de Europese en internationale hervormingen voor betere 
regelgeving en toezicht op de financiele sector en op de financiele 
markten nog helemaal niet klaar zijn, wil de EU dat de Europese banken 
en de financiele sector nun werkgebied verder uitbreiden om zo meer 
winst te maken. 



Kritiek op de liberalisering 



Behalve dat de liberalisering vanaf het midden van de jaren zeventig 
in een steeds groter deel van de wereld in praktijk werd gebracht, 
werd het neoliberalisme ook als economische leer dominant. Andere 
economische opvattingen werden naar de achtergrond gedrongen. Voor 
economen die niet uitgingen van de perfectie van de marktwerking 
was steeds minder plaats op universiteiten, onderzoeksinstellingen en 
beleidsfuncties. 

Maar dat wil zeker niet zeggen dat er geen kritiek werd geformuleerd. 
Ook van mensen die zelf midden in het systeem zaten, kwam af en toe 
een kritisch geluid. Zo zei Roland Leuschel, de verantwoordelijke voor 
de beleggingsstrategie van de Bank Brussel Lambert, in Le Monde van 
5 april 1995:"Wij zijn een beetje als een piloot die weet dat hij gaat 
neerstorten maar wiens computer hem de controle over de besturing 
niet wil teruggeven. De computer volgt zijn eigen wetten, dat is de 
markt."En de Financial Times schreef op 30 September 1994:"Omdat 
zij dagelijks vele miljarden dollars van het ene naar het andere land 
verplaatsen, zijn de financiele markten tegelijk bewaker, rechter en jury 
van de wereldeconomie geworden. Een onrustwekkende gedachte, want 
zij hebben de neiging om de gebeurtenissen en het beleid te bekijken 
door een bril die vervormd is door angst en hebzucht." 



24 Europa en de financiele markten 



Dergelijke incidentele kritische geluiden vanuit het systeem leidden 
echter niet tot een systematische kritiek of het uitwerken van 
alternatieven. Daarvoor stonden - en staan - er te grote belangen op het 
spel. 

Systematische kritiek en concrete voorstellen voor alternatieven 
kwamen wel uit een andere hoek, namelijk vanuit de beweging 
voor een andere globalisering. Deze wereldwijde 'anders- 
globaliseringsbeweging' werd gevormd door een mozaiek van 
organisaties en netwerken.Verschillende organisaties kwamen samen op 
sociale fora en bijeenkomsten, die op mondiaal, nationaal en plaatselijk 
niveau werden georganiseerd. Vanuit deze beweging werd een groot 
aantal voorstellen gelanceerd. Er ontstonden ideeen voor het aanpakken 
van de belastingparadijzen waar rijken, speculanten en banken zich 
konden onttrekken aan regelgeving en voor toezicht en het instellen van 
een belasting op de enorme kapitaaltransacties (deTobin-tax). Er werd 
nagedacht over meer democratische zeggenschap over het nationale 
kapitaalverkeer en meer strikte regelgeving voor banken; het drastisch 
inperken en reguleren of zelfs afschaffen van speculatieve producten 
en fondsen; het afschaffen van belastingprivileges voor bedrijven, het 
opleggen van een hogere belasting op kapitaalwinsten en hoofdelijke 
aansprakelijkheid van financiers, bestuur en aandeelhouders. Ook 
werden er voorstellen geformuleerd voor het drastisch hervormen of 
wellicht afschaffen van het IMF en de Wereldbank, het democratiseren 
van de VN, het structured hervormen van de EU en het kwijtschelden 
van schulden van ontwikkelingslanden. 

Door de bestuurlijke en financiele elite werden deze voorstellen 
genegeerd. Zij bleven geloven in de zegeningen van de vrije markt, 
bleven volhouden dat de financiele markt zichzelf kon regelen en waren 
blind voor de grote gevaren die ons boven het hoofd hangen. 

Tobin-tax en belasting op financiele transacties 

DeTobin-tax is een belasting op internationale wisseltransacties. 
Bij elke omwisseling van de ene valuta in de andere zou een kleine 
belasting geheven worden van bijvoorbeeld 0,1 of zelfs 0,01 procent. 
Het idee van zo'n belasting is afkomstig van de Noord-Amerikaanse 
econoom en Nobelprijswinnaar James Tobin die dit voorstel in 1972 
lanceerde. Sindsdien zijn er varianten op dit idee ontwikkeld. Zo 




25 



zou bij duidelijke speculatieve golven de belasting kunnen worden 
verhoogd. 

EenTobin-tax, of een variant daarop, heeft een aantal voordelen: 
Het zal de speculatie op de wisselmarkten remmen. Het overgrote 
deel van de valutatransacties is speculatief en is slechts bedoeld 
om winst te maken bij zelfs de geringste wisselingen in de koersen. 
Door bij elke omwisseling een kleine belasting te heffen wordt 
deze vorm van handel minder aantrekkelijk, terwijl het effect ervan 
op de valutatransacties die wel een relatie hebben met de 'echte' 
economie zeer gering zal zijn.Wie geld wisselt om elders een bedrijf 
te beginnen of goederen te kopen laat zich niet gauw afschrikken 
door een belasting van 0, 1 procent. Voor wie geld wisselt om snel 
een koerswinst op te strijken is dat met een dergelijke belasting al 
gauw niet aantrekkelijk meer.Als het systeem dan ook nog zo in elkaar 
zit dat bij een toename van de speculatie de belasting hoger wordt, 
dan kan daarmee speculatie op de wisselmarkten effectief bestreden 
worden. 

Ook kan een dergelijke belasting veel geld opleveren dat gebruikt kan 
worden voor sociale doelen zoals armoedebestrijding. Op zijn minst 
kan zo'n belasting een vergoeding zijn voor de economische schade, 
die door de speculanten en banken zelf veroorzaakt is. 

Een belasting als deTobin-tax is moreel en politiek te rechtvaardigen 
met het argument dat bij handel in goederen forse belastingen worden 
geheven zoals btw en overdrachtsbelasting, terwijl met de handel in 
geld en waardepapieren onbelast enorme winsten kunnen worden 
gemaakt en tegelijkertijd enorme schade kan worden aangericht. Een 
dergelijke belasting is zeker niet de oplossing van alle problemen die 
door de financiele markten worden veroorzaakt, maar naast allerlei 
andere maatregelen kan het wel een bijdrage leveren. 



r 






De gevolgen van de crisis 



De crisis die in de Verenigde Staten begon als kredietcrisis, verspreidde 
zich via de internationale financiele sector snel over de hele wereld. 
Ook in Europa hadden veel banken en andere financiele bedrijven 
op grote schaal van die riskante financiele producten gekocht. Na het 

26 Europa en de financiele markten 



faillissement van de Lehman Brothers in 2008 dreigden ook elders 
banken en andere financiele bedrijven failliet te gaan. Speculanten 
begonnen te gokken op de ondergang van bepaalde banken waardoor 
de waarde van de aandelen in die banken kelderde. Nationale overheden 
sprongen met tientallen miljarden bij omdat het ging om banken die te 
groot waren om te vallen. Met hun ondergang zou het hele financiele 
systeem kunnen instorten. 

De crisis in de financiele sector breidde zich al snel uit naar de 'echte 
economie'. De banken waren huiverig om klanten, bedrijven en elkaar 
nog geld te lenen. De aandelenbeurzen daalden, het vertrouwen in 
de huizenmarkt liep terug. Consumenten verloren het vertrouwen 
in de economie en stelden aankopen uit, bedrijven bleven met 
onverkoopbare voorraden zitten en gingen failliet en de wereldhandel 
liep terug. De wereldeconomie raakte in een ernstige recessie. In het 
algemeen werden de landen die hun economie het meest geliberaliseerd 
hadden, het sterkst getroffen. 

Na de financiele en de economische crisis volgde de budgettaire 
crisis. Door het redden van de banken, het teruglopen van 
de belastinginkomsten en de groei van de uitgaven voor 
sociale voorzieningen ontstonden er grote tekorten op de 
overheidsbegrotingen. Omdat men niet wilde overgaan tot het 
aanpakken van de vermogens en de winsten van de bedrijven, zocht 
men de oplossing van deze tekorten in sterke bezuinigingen op de 
uitgaven van de overheid. Door die bezuinigingen - het verminderen 
van het aantal ambtenaren, het verlagen van de lonen en vooral 
van de uitkeringen, het verhogen van kosten voor de burgers - nam 
de koopkrachtige vraag van de bevolking verder af waardoor de 
economische recessie werd verscherpt. 

De kosten van de crisis 

Het IMF schatte de verliezen als gevolg van de crisis voor 2008 al op 
3,4 biljoen dollar, meer dan het bruto nationaal product van Frankrijk 
en het dubbele van een land als Brazilie. Halverwege 2009 kwam het 
IMF op een wereldwijde schade van bijna 12 biljoen dollar, meer dan 
20 procent van de totale jaarlijkse productie van de wereldeconomie. 
Sommige onderzoekers komen zelfs tot een totale schade van 70 




27 




I*~ 13 



biljoen dollar (70.000.000.000.000). 

Volgens de Internationale Arbeidsorganisatie hebben alleen al in 
2009 27 miljoen mensen als gevolg van de crisis nun baan verloren. 
Volgens Amerikaanse overheidsgegevens is het aantal Amerikanen dat 
in armoede leeft van 39,8 miljoen in 2008 gestegen naar 43,6 miljoen 
in 2009- Dat is een op de zeven Amerikanen. Het aantal Amerikaanse 
burgers zonder ziektekostenverzekering is in 2009 gestegen naar 
50,7 miljoen. De werkloosheid in de VS is gestegen naar tien procent, 
een percentage dat ook in verschillende Europese landen als Spanje, 
Ierland en verschillende Oost-Europese landen is bereikt. In Spanje is 
de jeugdwerkloosheid gestegen tot 40 procent. 
InAfrika, ten zuiden van de Sahara, zijn volgens de Wereldbank 
in 2009 tussen 30.000 en 50.000 meer kinderen van de honger 
gestorven als gevolg van de crisis. Meer dan 100 miljoen mensen zijn 
door de crisis in 2008 en 2009 in armoede vervallen en ongeveer 
een even groot aantal in wat de Wereldbank dennieert als extreme 
armoede (minder dan 1,25 dollar per dag om van te leven).Vrouwen 
en jongeren worden het hardst getroffen.Voor 2010 zijn nog geen 
cijfers bekend, maar het is duidelijk dat in dat jaar en de jaren daarop 
de sociale gevolgen nog dramatischer zullen zijn, onder andere door 
de drastische bezuinigingen op de overheidsuitgaven. 

De mate waarin en de manier waarop verschillende Europese landen 
getroffen werden door de crisis was heel verschillend. Hoe meer hun 
banken en financiele bedrijven verbonden waren met het internationale 
financiele stelsel, hoe harder de klap aankwam. Daarnaast waren er een 
aantal landen, zoals Spanje en Ierland, waar de liberalisering leidde tot 
een enorme zeepbel in de vastgoedmarkt. 

De reeds bestaande grote onderlinge verschillen tussen de economieen 
van de verschillende Europese landen, zowel binnen als buiten de 
Eurozone, werden versterkt door de crisis en door speculaties tegen de 
euro en de overheidsobligaties. Door de gebrekkige beheerstructuren 
van de euro, leidde dat tot grote onderlinge spanningen tussen Europese 
landen. 



28 Europa en de financiele markten 



De ontwikkelingslanden 



In tegenstelling tot Europa werden de meeste ontwikkelingslanden niet 
direct getroffen door de financiele crisis. Hun banken hadden over net 
algemeen geen 'giftige' financiele producten in huis en verschillende 
landen, zoals China en India, hadden hun financiele markten niet of 
maar in hele beperkte mate geliberaliseerd. 

De aanwezigheid van filialen van westerse banken in ontwikkelingslan- 
den had echter wel verstrekkende gevolgen.Toen de moederbanken in 
de problemen kwamen, gingen ze ernstig korten op de kredietverlening 
in het gastland. Ook hevelden deze banken kapitaal over van de ontwik- 
kelingslanden naar het moederland.Terwijl in Europa en de VS banken 
met tientallen miljarden overeind werden gehouden, ontbrak het ont- 
wikkelingslanden aan geld om hun eigen banken te steunen. Daardoor 
kregen de banken uit de ontwikkelingslanden te maken met oneerlijke 
concurrentie van de banken uit de westerse landen. 
De toezichthouders van de ontwikkelingslanden hadden weinig 
mogelijkheden om in te grijpen.Vaak kregen ze niet alle gegevens of 
was het moeilijk overleggen met hun collega's uit het moederland van 
de buitenlandse banken. Als maatregelen om banken te redden in het 
moederland negatieve gevolgen hadden voor een ontwikkelingsland, 
kon een toezichthouder van zo'n ontwikkelingsland daar maar weinig 
aan doen. Toezichthouders hadden geen stem in die beslissingen die 
voor hun land grote gevolgen hadden. 

Daarnaast werden de ontwikkelingslanden hard getroffen door de 
toegenomen speculatie in grondstoffen en voedsel, onder andere 
door hefboomfondsen. Stijgende voedselprijzen leidden in 2008 tot 
een toename van de honger. Dit zorgde voor ernstige voedselrellen in 
Egypte en Mexico, landen die grotendeels afhankelijk zijn van de import 
van graan en mais.Toen na de crisis in September 2008 de speculatieve 
golf tegen alle grondstoffen ineenzakte, daalden ook de prijzen voor 
grondstoffen die ontwikkelingslanden exporteerden dramatisch, terwijl 
zij in de tijd daarvoor niet geprofiteerd hadden van de stijging van de 
prijzen. 

Ontwikkelingslanden werden echter het sterkst getroffen door de 
economische crisis die volgde op de financiele crisis - door het 
instorten van de markten in de VS en Europa, en in het algemeen door 
het inzakken van de wereldhandel. Dit alles raakte hen op verschillende 

30 Europa en de financiele markten 



manieren. Met name de Aziatische landen die veel consumptiegoederen 
produceren - landen zoals China, Vietnam, Zuid-Korea en India - zagen 
nun export naar de VS en Europa dalen. Ook de directe buitenlandse 
investeringen van veel ontwikkelingslanden vielen terug, doordat nun 
arbeidsmigranten minder geld overmaakten naar de familie in net 
thuisland, en net internationale toerisme terugliep.Tegelijkertijd nam de 
ontwikkelingshulp af. 

Afhankelijk van de structuur van nun economie, waren de gevolgen 
in de verschillende ontwikkelingslanden anders. Ook hier geldt in 
zijn algemeenheid dat hoe minder de economie geliberaliseerd was 
- en overheden nog steeds beperkingen konden opleggen aan het 
vrije verkeer van goederen, diensten en kapitaal - hoe beperkter de 
schade. Geen enkel ontwikkelingsland werd echter helemaal niet 
geraakt. Daarbij moeten we natuurlijk bedenken dat economieen van 
ontwikkelingslanden, met name van de armste ontwikkelingslanden, al 
heel zwak zijn waardoor een relatief kleine terugval veel grotere sociale 
gevolgen heeft dan voor een land met een sterkere economie en een 
bepaalde vorm van verzorgingsstaat. 



De reactie van Europa op de crisis 



De Europese regeringen en de organen van de EU waren volstrekt niet 
voorbereid op het uitbreken van een dergelijke crisis. In hun readies 
erop kunnen we drie fasen onderscheiden. In eerste instantie werd de 
financiele crisis als een puur Amerikaans probleem afgedaan.Toen het 
overduidelijk was dat de crisis oversloeg naar Europa, volgde een fase 
van paniek. Nationale regeringen namen onafhankelijk van elkaar en 
los van de instellingen van EU noodmaatregelen waarbij ze elkaar vaak 
voor de voeten liepen. In de derde fase werd er geprobeerd om tot een 
Europese afstemming van beleid te komen. 
De Europese Commissie nam na het uitbreken van de crisis geen 
initiatieven om tot een gezamenlijke Europese aanpak te komen. Het 
was de franse president Sarkozy - op dat moment de voorzitter van de 
EU - die in oktober 2008 in Parijs een extra vergadering van de vijftien 
eurolanden en Groot-Brittannie bijeenriep. Op die top werd tot een 
min of meer gezamenlijke aanpak van de crisis in de financiele sector 
besloten. Banken en verzekeringsmaatschappijen werden overeind 
gehouden door een miljardensteun van de nationale overheden die 
zich ook garant stelden voor de leningen die banken elkaar onderling 



3i 



verstrekten.Tevens werd er toen besloten om in alle EU-landen het 
spaargeld van spaarders voor een bepaald bedrag te garanderen om te 
voorkomen dat ze bij het faillissement van een bank al nun spaargeld 
zouden verliezen en om te voorkomen dat spaarders nun geld massaal 
weg zouden halen bij de banken. De kapitaalsteun en garanties voor de 
Europese banksector liep tot halverwege 2009 op tot bijna een derde 
van het bruto binnenlands product van de EU. 

Dit waren allemaal alleen nog maar noodmaatregelen om te voorkomen 
dat de financiele sector in elkaar zou storten. Pas daarna werd er 
nagedacht over meer structurele maatregelen die een herhaling of een 
verdere uitbreiding van een dergelijke crisis zouden moeten voorkomen. 
Langzaam kwam de Europese Commissie met voorstellen voor nieuwe 
wetgeving. Zij stelde voor om de agentschappen die de giftige financiele 
producten verkeerd hadden gewaardeerd te reguleren en nieuwe 
toezichtorganen te creeren op Europees niveau. Er werden nieuwe 
wetten gemaakt zodat de banken minder van die giftige financiele 
producten zouden maken en verkopen. Zelfs de bonussen werden 
aan regelgeving gebonden. Uiteindelijk werd ook regelgeving voor 
speculatieve fondsen en hefboomfondsen voorgesteld. Maar tot midden 
2010 had de Commissie nog geen voorstellen gedaan voor inperking 
van de speculatie op de financiele markten en controle op met name de 
derivatenhandel . 

De hervorming van de financiele sector en de financiele markten in 
Europa gaat heel erg traag. Met alleen zijn de voorstellen zeer beperkt, 
ook duurt het binnen de huidige Europese structuur heel lang voor 
ze aangenomen worden. Daarbij moeten er een heleboel stappen 
doorlopen worden. De adviesraden en consultatieronden die voorafgaan 
aan een voorstel van de Europese Commissie worden gedomineerd door 
financiele ondernemingen.Als de Europese Commissie dan eindelijk een 
voorstel heeft gedaan, dan is het wachten tot de Raad van Ministers van 
Financien en het Europese Parlement, eerst elk apart en daarna samen, 
de uiteindelijke tekst van de nieuwe wet hebben geformuleerd. 
De Europese lidstaten zijn heel terughoudend ten aanzien van nieuwe 
Europese regelgeving omdat ze hun nationale financiele sector willen 
beschermen, ook al opereert die in vele andere landen van de Europese 
Unie. Landen met een grote financiele sector, zoals Groot-Brittannie, zijn 
sterk gekant tegen strakke wetgeving. 
Als er al Europese wetgeving komt, moet die vervolgens nog omgezet 



33 



worden in nationale wetgeving in de lidstaten en dat neemt vaak 
ook meer dan een jaar in beslag. Het gevolg is dat er twee jaar na de 
financiele crisis nog maar enkele financiele hervormingen in uitvoering 
zijn. Dit betekent dat er nog altijd grote speculatieve aanvallen gedaan 
kunnen worden, zoals we in 2010 gezien hebben met de speculates 
tegen de euro en tegen obligaties van Europese landen met budgettaire 
problemen. Ook in bepaalde ontwikkelingslanden is de economie nog 
steeds onderhevig aan heftige speculatie tegen nun valuta en grondstof- 
en voedselprijzen. 

Soms wacht de EU tot er besluiten worden genomen op internationaal 
niveau, bijvoorbeeld over de vraag hoeveel geldbuffers banken moeten 
aanhouden in verband met slechte leningen of slechte eigen beleggingen. 
Die wetgeving daarover komt pas in 201 1 op Europees niveau aan de 
orde terwijl de gefaseerde implementatie tot 2019 zal duren. 
De Europese en nationale beleidsmakers hebben geen maatregelen 
genomen om te voorkomen dat sommige banken of financiele 
conglomeraten te groot zijn om te vallen, waardoor belastingsgeld 
nodig blijft om ze te redden wanneer het fout gaat. Doordat Europese 
beleidsmakers en nationale ministers van financien geen concrete 
voorstellen hebben gedaan om banken op te splitsen, blijven financiele 
basisdiensten als sparen en lenen ondergebracht bij dezelfde banken 
die ook geweldige risico's nemen op de internationale geldmarkten. 
Eenvoudige particuliere spaarders vormen dan als het ware een door 
de overheid gegarandeerde buffer voor de risico's van de speculatieve 
activiteiten. Wanneer een bank door haar speculatieve activiteiten 
failliet dreigt te gaan, moet de overheid bijspringen om de gewone 
spaarders en leners te beschermen. Er worden geen maatregelen op dit 
vlak genomen, omdat men vreest dat dit de concurrentiekracht van de 
Europese financiele sector op de wereldmarkt zal ondermijnen. Zo blijft 
men gevangen in de neoliberale logica van toenemende concurrentie en 
deregulatie en blijft de markt de bepalende factor. 

De Europese Unie heeft geen fundamentele hervormingen van de 
financiele sector doorgevoerd en er is geen nieuwe visie ontwikkeld die 
het neoliberale denken vervangt en nieuwe crises voorkomt. De lobby 
van de financiele industrie is nog altijd heel sterk en slaagt erin zich als 
een 'gewone' sector te presenteren. Hiermee verliezen beleidsmakers uit 
het oog dat minder grote winsten in deze sector juist zouden leiden tot 
een meer stabiele economie en grotere groei van de 'echte economie'. 

34 Europa en de financiele markten 



De financiele sector is in staat om haar standpunt over vaak complexe 
onderwerpen door te drukken. Doordat het debat uitsluitend op een 
technische manier gevoerd wordt, vergeten politici dat zij de grenzen 
moeten stellen waarbinnen de experts de details kunnen bediscussieren. 
Nu zijn de discussies over hervormingen ontoegankelijk voor het publiek 
en is het onderwerp weinig aantrekkelijk voor de media. Hierdoor 
onttrekken de hervormingen zich aan democratische controle. 



Landencrisis 



Inmiddels lijken we in een nieuwe fase van de crisis te zijn beland. Een 
fase waarin het niet meer de banken zijn die dreigen om te vallen en 
met miljarden moeten worden gered, maar een fase waarin landen van 
faillissement moeten worden gered. 

De spelers op de financiele markten maken meedogenloos gebruik van 
de groeiende economische tegenstellingen binnen Europa om hun slag 
te slaan. Er wordt op enorme schaal gespeculeerd met obligaties van 
die Europese landen die er economisch het slechtst voorstaan - landen 
als Griekenland, Ierland, Spanje, Portugal en binnenkort misschien 
Italie en Frankrijk. De Europese en nationale autoriteiten weten 
niets anders te doen dan het ene gat na het andere te stoppen. De 
Europese reddingsoperaties van bijvoorbeeld Griekenland en Ierland, 
worden verkocht als een redding van de landen en hun bevolking. In 
werkelijkheid gaat het echter om het redden van de overwegend West- 
Europese banken en andere financiele bedrijven die de gok hebben 
genomen om deze landen op grote schaal geld te lenen door het 
aankopen van obligaties. 

Normaal gesproken zouden banken en financiele bedrijven op een 
vrije markt hun verlies moeten nemen als blijkt dat ze geld hebben 
geleend aan partijen die het niet meer kunnen terugbetalen.Als het om 
bedrijven of individuen zou gaan, zouden die failliet worden verklaard 
waarna er voor de schuldeisers niets of niet meer dan een deel van de 
failliete boedel over blijft. Ondernemingsrisico wordt dat dan genoemd. 
Als je geld uitleent aan iemand waarvan je niet zo zeker bent dat hij het 
terug kan betalen, dan reken je een hoge rente omdat je het risico loopt 
dat je je geld niet terugkrijgt. Maar in het geval van leningen aan zwakke 
Europese landen gaat het anders. Daar worden hoge rentepercentages 
gevraagd, omdat er immers van een groot risico sprake is, en worden 



35 



investeerders tegelijkertijd beschermd met een garantie voor als het 
misloopt. Op die manier worden er enorme winsten gemaakt door de 
banken en draait de bevolking op voor de crisis. De bevolking krijgt 
uiteindelijk draconische bezuinigingen op haar bordje. 
De Europese en nationale overheden staan hier met nun huidige 
instrumentarium vrijwel machteloos tegenover. Zij kunnen niet veel 
meer doen dan de schade beperken door steeds meer belastinggeld 
als steun en garantie in te zetten.Terwijl spelers op de financiele 
markten letterlijk in een fractie van een seconde kunnen reageren op 
ontwikkelingen in de markt, is de politieke besluitvorming die daar 
op moet reageren een zaak van dagen of weken. Het is dan ook niet 
verwonderlijk dat de Europese economie als het ware gegijzeld wordt 
door de financiele markten. 

De enige manier om hier een eind aan te maken is het werkelijk 
aanpakken van de financiele markten door maatregelen als: het instellen 
van een belasting op kapitaaltransacties; een strikte regelgeving 
voor banken en andere financiele bedrijven; sterke toezichthouders 
die de dagelijkse gang van zaken beoordelen; een verbod op alle 
schadelijke speculatieve producten en fondsen; het afschaffen 
van belastingprivileges voor bedrijven; een hogere belasting op 
kapitaalwinsten; het aanpakken van belastingparadijzen en hoofdelijke 
aansprakelijkheid van financiers, bestuur en aandeelhouders. 
Kortom: een drastische breuk met de neoliberale aanpak is nodig zodat 
er een financiele sector ontstaat die dienstbaar is aan maatschappelijke 
behoeften. De financiele sector zou in dienst moeten staan van de 
basisbehoeften van de bevolking - en van de ontwikkeling van een 
duurzame en klimaatvriendelijke productie en consumptie. 



Een ander Europa 



Het is duidelijk dat de huidige Europese Unie zich niet zal inzetten 
voor een breuk met de huidige liberale markteconomie. Daarvoor zit 
men nog veel te veel gevangen in de ideologic van het neoliberalisme 
en is de invloed van de financiele sector te groot. Sinds het uitbreken 
van de crisis heeft de EU steeds de belangen van de financiele sector 
laten prevaleren boven die van de bevolking. Hierdoor is de greep van 
de financiele sector op de economie en het beleid de afgelopen jaren 
alleen maar sterker geworden. 

36 Europa en de financiele markten 



Een breuk met het huidige beleid zal noodzakelijkerwijs ook een breuk 
zijn met het functioneren van de huidige Europese Unie en met haar 
uitgangspunt van het vrije verkeer van kapitaal. 
De structuur van de EU is niet democratisch en niet transparant. 
Lobbyisten van het grote bedrijfsleven en de financiele sector hebben 
een grote invloed op de besluitvorming. Discussies over financiele 
hervormingen vinden te vaak plaats achter gesloten deuren en zijn zo 
technisch dat buitenstaanders ze niet kunnen volgen. Daardoor is er ook 
weinig media-aandacht voor dit onderwerp en geen publiek debat. 
De invloed van de bevolking op het beleid van de Unie is minimaal, 
zeker als het gaat om de financiele markten. Zonder een drastische 
verandering, een grondige democratisering van de EU, kunnen de 
financiele markten niet aangepakt worden. En zonder een aanpak van de 
financiele markten moeten we vrezen voor een verdere verdieping van 
de crisis of het ontstaan van nieuwe crises. 




37 



SOMO 

Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) is een 
onafhankelijke non-profitorganisatie. SOMO richt zich op duurzame 
ontwikkeling - op sociaal, ecologisch en economisch gebied. Sinds 1973 
onderzoekt SOMO wereldwijd multinationale ondernemingen en de 
gevolgen van nun activiteiten voor mens en milieu. Daarnaast ondersteunt 
SOMO verschillende maatschappelijke organisaties door het geven van 
trainingen en het coordineren van netwerken. Ook helpt SOMO met 
kennisopbouw over multinationale ondernemingen in nun internationale 
context van productie,handel, financiering en regelgeving. 

MlSSIE 

SOMO streeft naar wereldwijde duurzame en rechtvaardige 
economische ontwikkeling en draagt bij aan de structurele bestrijding 
van armoede, milieuproblemen, uitbuiting en ongelijkheid. Door 
het doen van veranderingsgericht onderzoek en het versterken van 
samenwerkingsverbanden wil SOMO maatschappelijke organisaties - in 
met name ontwikkelingslanden - in staat stellen duurzame alternatieven 
te bevorderen en een tegenwicht te bieden aan schadelijke strategieen en 
praktijken van multinationale ondernemingen. 

Visie 

Volgens SOMO zijn sterke maatschappelijke organisaties nodig om op basis 
van betrouwbare informatie en goede samenwerking positieve veranderingen 
te bewerkstelligen. De basis hiervoor is sociale rechtvaardigheid, duurzame 
ontwikkeling, transparantie en eerlijke verdeling van macht. 



Strategie 

Om de missie te verwezenlijken wil SOMO de positie van maatschappelijke 

organisaties, arbeiders en lokale gemeenschappen versterken. Dit doet SOMO 

door een strategie van integratie van kennis en actie rond multinationale 

ondernemingen. 

Om bij te kunnen dragen aan sociale verandering, moet er volgens SOMO 

invulling gegeven worden aan vier randvoorwaarden: 1. beschikking over 

alternatieve informatie; 2. verbindingen tussen (deels) gelijkgestemde 

organisaties om massa te maken; 3- het vermogen om kennis te ontwikkelen 

en dit te verbinden met actie en 4. het bereiken van relevante doelgroepen 

met handelingsperspectief. 

Meer informatie: www.somo.nl. 

38 Europa en de financiele markten 



Comite Ander Europa 



Het Comite Ander Europa is ontstaan uit de campagne tegen de Europese 
grondwet bij het referendum in 2005. 

In deze campagne bleek dat de Nederlandse bevolking - in tegenstelling 
tot waar vaak vanuit wordt gegaan - wel degelijk geinteresseerd is in de 
Europese politiek en daar een kritische mening over heeft. De uitslag van 
het referendum was voor verschillende organisaties de reden om het Comite 
Ander Europa op te richten. Het Comite wilde gezamenlijk een visie op een 
ander Europa ontwikkelen en werken aan het tot stand komen daarvan. 
De afgelopen jaren organiseerde het Comite Ander Europa verschillende 
activiteiten. Er werden publicaties uitgebracht, discussiebijeenkomsten 
georganiseerd en er werd actie gevoerd. Ook levert Ander Europa regelmatig 
een bijdrage aan discussies in diverse media over de toekomst van Europa. 
Internationaal werkt Ander Europa samen met gelijkgezinde organisaties 
elders in Europa, onder andere via de netwerken van Attac Europa en de 
Euromarsen 
Meer informatie: www.andereuropa.nl 

Europa in de praktijk 

Met het project Europa in de Praktijk wil het Comite Ander Europa 
het belang van de Europese politiek op verschillende beleidsterreinen 
benadrukken en daarmee de belangstelling voor en de kennis van de 
Europese politiek vergroten. Om dit te bereiken werkt het Comite Ander 
Europa in dit project samen met tien maatschappelijke organisaties die op 
verschillende terreinen actief zijn. Samen met Ander Europa schrijven deze 
organisaties elk een brochure over de Europese politiek vanuit nun specifieke 
beleidsterrein. In totaal zullen er - in 201 1 en de eerste helft van 2012 - tien 
brochures verschijnen over verschillende onderwerpen. 



39 



Brochures Europa in de Praktijk 

- Europa en de financiele markten - SOMO 

- Europa en de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting - Euromarsen 

- Europa en de klimaatbeheersing - Grenzeloos 

- Europa en sociaal economisch herstel - IIRE Amsterdam 

- Europa en de energievoorziening - World Information Service on Energy 

- Europa en de ontwikkelingslanden - Global Europe 

- Europa en net universitair onderwijs - Kritische studenten Utrecht 

- Europa en net midden Oosten - Nederlands Palestina Kommitee 

- Europa en de migratie -Transnational Institute (TNI) 

- Europa en de wapenhandel - Campagne tegen wapenhandel 

Alle brochures kunt u tegen vergoeding van de verzendkosten bestellen bij 
het Comite Ander Europa via info@andereuropa.nl. Vermeldt duidelijk de 
naam van de brochure, het gewenste aantal en het afieveradres. 



Het Europafonds 

Deze brochure en het hele project Europa in de Praktijk wordt betaald uit 
het Europafonds van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit fonds geeft 
jaarlijks 2,5 miljoen euro aan maatschappelijke organisaties om burgers te 
informeren over Europa. Over het algemeen zijn dat organisaties die positief 
staan tegenover de huidige Europese Unie. 

Slechts 2% van de uitgaven van het fonds komt terecht bij kritische organisa- 
ties, zo is een conclusie van een onafhankelijke evaluatie van het fonds in 
december 2008. Dat Ander Europa een project uit dit fonds gefinancierd 
kreeg is dus uitzonderlijk. De financiering is mede te danken aan het feit dat 
Ander Europa de afgelopen jaren de eenzijdige besteding van het fonds aan 
de kaak stelde en daarbij - zowel in de media als in deTweede Kamer - de 
nodige bijval kreeg. 

Het Europafonds en het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft 
vanzelfsprekend geen enkele invloed gehad op de inhoud van deze 
brochure en dragen daar ook geen enkele verantwoordelijkheid voor. 

Meer informatie over het Europafonds en de discussies daarover in het 
dossier Europafonds op onze site www.andereuropa.nl 

40 Europa en de financiele markten 



Steun ons 

Het Comite Ander Europa krijgt voor het uitvoeren van net project Europa 
in de praktijk, subsidie uit het Europafonds, maar wij doen veel meer dan 
dit project alleen.VLa onze website en een regelmatige nieuwsbrief houden 
wij belangstellenden op de hoogte van de ontwikkelingen in Europa. Wij 
publiceren in andere media, geven lezingen, nemen deel aan debatten en 
voeren, als dat nodig is, actie. Al dat werk doen wij op vrijwillige basis en 
onbetaald.Voor de kosten die wij als organisatie maken zijn we geheel 
afhankelijk van giften van particulieren. In tegenstelling tot sommige andere 
organisaties die zich met Europa bezig houden, ontvangen wij geen steun 
van Europese instellingen of de Nederlandse overheid. Daarom doen wij een 
beroep op u. Als u ons werk belangrijk vindt kunt u ons steunen door een 
donatie over te maken op rekening 3002840 van Stichting Ander Europa 
Amsterdam. Alvast dank daarvoor 




4i 




Wat Europe werkelijk doet: 
een kritisch boekje over de EU 

Deskundigen laten zien hoe het er werkelijk aan 
toe gaat in Europa. Zoals: het gehannes met de 
Europese grondwet en het Verdrag van Lis- 
sabon; het Europese vrijhandelsbeleid en hoe 
slecht dat is voor de arme mensen in de wereld; 
het Europese energie-en klimaatbeleid; Europa 
en de afbraak van de sociale zekerheid; de stille 
militarisering van Europa en het Europese 
landbouwbeleid.Allemaal in een brochure bij 
elkaar 



Plan B, voor een democratische doorstart 
van Europa 

Zowel na het 'nee' tegen de Europese grondwet 
in Frankrijk en Nederland in 2005 als na het 'nee' 
van de Ieren tegen de opvolger van de grondwet, 
het Verdrag van Lissabon, verklaarden de Europese 
leiders eenstemmig: er is geen plan B. Natuurlijk 
hadden ze wel een plan B en dat hield in: over 
de hoofden van de bevolking toch de plannen 
van de grondwet doorvoeren. In Plan B, voor een 
democratische doorstart van Europa, laat Ander 
Europa zien hoe het wel democratisch zou kunnen. 



Plan B 

Voor een 

democratische 

doorstart 

van 
Europa 



Comite Ander Europa 
www. andereuropa.nl 




Hun Europa en het onze 

Een brochure over de rol van Europa bij het 
doorvoeren van de neoliberale politiek. Met als 
bijlage het ontwerphandvest 'Beginselen voor 
een ander Europa' van de Euromarsen. Uitgave: 
Stichting voor een sociaal Europa. 
Alleen nog digitaal beschikbaar. 



42 Europa en de financiele markten 



saa. 




Een ander Europa is mogelijk 

Een bijdrage aan de discussie over een ander 
Europa. 



Naar een nieuwe wettelijke basis 
voor de Europese Unie 

Een gezamenlijke uitgave van zeventien Europese 

Attac organisaties. 





Nee tegen deze grondwet 

Brochure van het toenmalige Comite Grondwet 
Nee over de Europese ", grondwet. 
Alleen nog digitaal beschikbaar. 



Hoezo Europa? 

Een krant voor iedereen die zich afvraagt wat we 

aan moeten met Europa? 











AJJe brochures zijn te downJoaden van onze website www.andereuropa.ni. 
Voor papieren exempiaren (voor zover voorradig) kunt u contact opnemen via 
de website www.andereuropa.ni. 



43 










Uin'»f iwjn tv wwfcnrft* rJarn 






Europa in de praktijk 






Van exportcontrole tot industriebeleid 









Colofon 



Deze brochure is een gezamenlijke 
uitgave van de Campagne tegen 
Wapenhandel en het Comite Ander 
Europa. Europa en de Wapenhandel 
is het vijfde deel van Europa in de 
Praktijk, een serie van tien brochures 
met verschillende thema's over Europa 
Dit project wordt financieel gesteund 
door het Europafonds van het 
Ministerie van Buitenlandse Zaken. 
De eindverantwoordelijkheid voor de 
teksten van de brochures ligt bij het 
Comite Ander Europa. Achterin deze 
brochure vindt u meer informatie over 
het project en de organisaties. 






Tekst: Wendela de Vries 
Eindredactie: Lieke Peet 
Layout: Fleur Heinze. 
Druk: Flyeralarm Maa 
Oplage: 5.000. 
Verschijningsdatum: 
voorjaar 2012. 
Meer informatie: 
info@andereuropa.org 
lnfo@stopwapenhandel.org 




Inleiding 
Europa en de wapenhandel 

Van exportcontrole tot industriebeleid 

De Europese Unie heeft sinds 1998 een gemeenschappelijk 
wapenexportbeleid.Voor de export van militaire goederen en technologie 
moet in EU-lidstaten een vergunning worden aangevraagd, waarna de 
voorgenomen export wordt getoetst aan een aantal criteria. Europa wil 
wapenhandel controleren, omdat wapens nu eenmaal geen gewoon product 
zijn. Wapenhandel heeft grote invloed op de machtsverhoudingen in de 
wereld. Wapenhandel is niet alleen een economische activiteit, maar ook 
onderdeel van het buitenlands en militair beleid van staten. 

Omdat buitenlands beleid nog steeds grotendeels een nationale zaak is, ligt 
de uitvoering van het gemeenschappelijk Europees wapenexportbeleid in 
handen van de 27 lidstaten zelf. Hoe streng of hoe soepel de EU-lidstaten 
zijn met het uitvoeren van het gemeenschappelijk wapenexportbeleid 
kunnen ze grotendeels zelf bepalen. Landen willen de controle over hun 
wapenhandel en wapenindustrie niet helemaal aan Brussel overdragen. 

Op Europees niveau komt de ambtelijke werkgroep COARM (Council 
Working Group on Conventional Arms Exports) een paar keer per jaar bij 
elkaar om het beleid van de 27 lidstaten te bespreken en te vergelijken. 
Op die manier probeert Brussel de uitvoering van wapenexportregels 
langzamerhand te harmoniseren. Maar het blijven uiteindelijk de nationale 
regeringen die beslissen of een bepaalde wapenexport wel of niet wordt 
toegestaan. 

Dat de Europese Unie de wapenhandel wil reguleren, betekent niet dat zij de 
wapenhandel wil verminderen. De Europese strijdkrachten en de machtige 
wapenindustrieen, die samen door het European Institute of Foreign 
Relations het defensie-establishment' worden genoemd, hebben een grote 
invloed op het Brussels beleid. Mede door hun invloed is er bijvoorbeeld in 
het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid opgenomen dat de EU 
streeft naar een 'versterking van de Europese defensie-industrie'. Daartoe is 
onder meer in 2004 het Europees Defensieagentschap (EDA) opgericht. 




Het belang van wapenhandel 



Wereldwijd wordt er jaarlijks meer dan 300 miljard dollar verdiend met 
wapenhandel. Ook ons land speelt daarin een grote rol. De waarde van 
de Nederlandse wapenexport is de afgelopen tien jaar gegroeid van 
vierhonderd miljoen euro in 2000 naar een miljard euro in 2010. Voor 
een klein land is dat veel. Nederland is de zevende wapenexporteur in de 
wereld, na de grote zes; de Verenigde Staten, Rusland, Duitsland, Frankrijk, 
Italie en China. Op het totaal van de Nederlandse export is de wapenexport 
overigens bescheiden: minder dan een procent van onze export is militair. 




Er zijn enkele honderden Nederlandse bedrijven die wapens of 
onderdelen van wapens maken. Slechts enkelen daarvan zijn volledig op 
wapenproductie gericht, de meesten maken ook producten voor de civiele 
markt. In Nederland worden onder meer marineschepen, radar, onderdelen 
van gevechtsvliegtuigen en militaire helikopters, vuurleidingssystemen en 
nachtzichtapparatuur gemaakt.Verreweg de meeste Nederlandse wapens en 
wapenonderdelen worden aan het buitenland verkocht. 

Niet alleen de wapenindustrie, ook de Nederlandse overheid is een grote 
wapenhandelaar. Het Ministerie van Defensie heeft regelmatig tweedehands 
materieel in de aanbieding. Daarnaast is Nederland een belangrijke 
doorvoerhaven - wapens worden elders gemaakt en via Schiphol of de 
Rotterdamse haven vervoerd naar andere landen. Hoewel voor een deel van 
deze doorvoer een vergunningplicht geldt, is de controle beperkt. Hoeveel 
wapens illegaal ons land passeren is onbekend. 



Marketing, promotie en speciale aanbiedingen 



Tot het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw waren de meeste 
defensiebedrijven in Europa nationale bedrijven, die vaak (gedeeltelijk) 
staatseigendom waren. Met het einde van de Koude Oorlog nam de vraag 
naar wapens echter drastisch af Om te overleven ging de wapenindustrie 
meer samenwerken en fuseren, ook over de grenzen heen. De Verenigde 
Staten liepen hierbij voorop, Europa volgde vanaf halverwege de jaren 
negentig. Om overnames te vergemakkelijken, en ook omdat privatisering de 
trend was, werden veel staatsbedrijven geprivatiseerd.Toch hidden staten 
vaak nog een vinger in de pap, door bijvoorbeeld het aanhouden van een 
'gouden aandeel' dat ze vetorecht geeft over bepaalde beslissingen. 



4 Europa en de wapenhandel 




A 



s 




In de loop der jaren zijn er door samenwerking en fusies een paar Europese 
wapengiganten ontstaan, met name op het gebied van de militaire 
luchtvaart. De omzet van deze bedrijven is groter dan het overheidsbudget 
van menig ontwikkelingsland. Er staan vier Europese bedrijven in de top-20 
van grootste wapenbedrijven ter wereld. Het Britse BAE Systems (voorheen: 
British Aerospace), het Italiaanse Finmeccanica en de juridisch in Nederland 
gevestigde EADS (European Aeronautic Defence and Space Company) zijn 
alle drie vooral militaire luchtvaartbedrijven. Het vierde bedrijf is de Frans- 
Nederlandse elektronicagigantThales.Thales Nederland is gevestigd in 
Hengelo. Finmeccanica is voor dertig procent staatseigendom,Thales is voor 
27 procent van de Franse staat en EADS is gedeeltelijk van de Franse staat 
en gedeeltelijk van een Spaanse staatsholding. BAE Systems is weliswaar een 
particulier bedrijf, toch kan het rekenen op sterke steun van de overheid bij 
exportpromotie en exportfinanciering. Deze sterke overheidsbemoeienis 
laat zien dat de wapenindustrie niet valt onder de normale regels van de 
vrij emarkteconomie . 

De grote militaire bedrijven verkopen hun wapens over de hele wereld, met 
hulp van hun regeringen. Het is op zich normaal dat regeringen proberen 
om de export van hun land te stimuleren, maar als het gaat om de export 
van wapens krijgt deze steun toch een vreemde bijsmaak. Ook als Europa 
vindt dat het wapenhandel niet kan verbieden, zou het op zijn minst 
wapenhandel niet moeten stimuleren. Maar dat gebeurt wel. 
Vaak spelen hogere regeringsfunctionarissen of leden van het Koninklijk 
Huis een belangrijke rol in het bevorderen van wapenexport. Zij bezoeken 
potentiele klanten, met in hun kielzog vertegenwoordigers van de 
wapenindustrie. Ook bezoeken ze wapenbeurzen overal ter wereld waar de 
wapenindustrie stands en prototypes presenteert. Soms - bijvoorbeeld bij de 
grote wapenbeurs Defence and Security Equipment international (DSEi) die 
elke twee jaar in Londen wordt gehouden - stellen landen een marineschip 
ter beschikking en fungeren als een soort drijvend reclameplatform, goed 
voor ontvangsten met een hapje en een drankje, om in informele sfeer 
contacten te leggen met potentiele klanten. Nederland stuurde in 201 1 
het marineschip HMS Snellius naar de wapenbeurs in Londen om de 
Nederlandse maritieme technologie te promoten. In andere Europese landen 
is het niet anders.Veel landen, zoals bijvoorbeeld Groot-Brittannie, hebben 
zelfs speciale agentschappen om wapens aan de man te brengen. 








6 Europa en de wapenhandel 



De rol van groot geld 



Ook door het beschikbaar stellen van geld proberen Europese landen 
de export van wapens te stimuleren. Een belangrijk middel daarbij is de 
exportkredietverzekering.Veel landen kunnen de dure Europese wapens 
niet in een keer betalen en hebben een krediet nodig. Nederlandse banken 
zoals ING en Rabobank leveren vaak kredieten voor wapenexporten, 
maar omdat niet altijd zeker is dat de klant kan terugbetalen - vanwege 
de instabiele economische en politieke situatie in veel landen - staat de 
Nederlandse Staat garant voor deze kredieten. Als de klant niet kan betalen, 
neemt Nederland de schuldinvordering over. Dergelijke financiele steun is 
vaak doorslaggevend bij wapenexporten, want als ze er niet zouden zijn, 
zouden er veel minder wapens verkocht worden. 

Vaak worden kredietverzekeringen afgegeven voor exporten naar 
ontwikkelingslanden, maar er wordt ook garant gestaan voor 
wapenexporten naar bijvoorbeeld Griekenland. Een groot deel van de 
Griekse staatsschuld is ontstaan door wapenaankopen in Noord-Europese 
landen. In 2010 gaf Nederland een exportkrediet aan wapenproducent 
Thales voor de verkoop van militaire radar aan de Griekse marine. Uit 
onderzoek door het Europees Netwerk tegen Wapenhandel is gebleken dat 
in heel Europa een derde van alle staatsexportkredietverzekeringen wordt 
gebruikt voor de financiering van wapenexport. 

Bij veel wapenexporten spelen corruptie en omkoping een rol. Geschat 
wordt dat na de bouwsector, de wapenhandel de meest corrupte sector in 
de wereld is. Daarbij zijn vaak hoge regeringsfunctionarissen, ambtenaren 
en politieke partijen betrokken. Corruptie in de wapenindustrie is zeker 
niet iets dat alleen voorkomt in bananenrepublieken, het corrumpeert ook 
Europese democratieen. Berucht zijn onder meer de corruptieschandalen 
rond het Britse bedrijf BAE Systems, dat wordt verdacht van omkoping 
in zeker vier landen. Onderzoek hiernaar wordt door de Britse regering 
stelselmatig tegengewerkt, wat de verdenking voedt dat er kopstukken uit 
politiek en ambtenarij bij betrokken zijn. Ook de Franse president Sarkozy 
wordt genoemd in een corruptieschandaal rond de verkoop van onderzeeers 
aan Pakistan, waarbij een deel van het geld zou zijn teruggesluisd naar de 
verkiezingskas van zijn partij. Een van zijn naaste medewerkers is hiervoor 
vervolgd. In Nederland is natuurlijk de omkoping van prins Bernhard door 
vliegtuigbouwer Lockheed het bekendste. Ook de eigenaar van de inmiddels 
failliete onderzeebootwerf RDMJoep van den Nieuwenhuizen, was 
betrokken bij een omkopingszaak, waarvoor in 2009 twee hoge Chileense 
militairen zijn veroordeeld.Van den Nieuwenhuizen ontsprong de dans 



omdat ten tijde van de zaak de Nederlandse wet omkoping in het buitenland 
nog niet strafbaar stelde. De wet is inmiddels aangepast. 



De wapenexportrichtlijnen van de EU 



De Europese Unie is na de Verenigde Staten de grootste wapenexporteur 
van de wereld. Een goed Europees wapenexportbeleid kan de stabiliteit en 
veiligheid in de wereld ten goede komen, een slecht beleid daarentegen 
brengt grote risico's met zich mee. 

Het Europees wapenexportbeleid, voluit het EU gemeenschappelijk 
standpunt inzake de export van militaire goederen en technologie', is in 
1998 opgesteld door de Europese Unie, en in 2008 bindend verklaard. Dit 
betekent dat alle EU lidstaten verplicht zijn dit beleid in hun wetgeving 
op te nemen. Kern van dit beleid is dat voor elke wapenexport een 
vergunning moet worden aangevraagd bij de nationale overheid. Elke 
vergunningaanvraag wordt apart getoetst aan acht criteria, die betrekking 
hebben op mensenrechten, vrede en ontwikkeling. Voorgenomen 
wapenexport mag niet in strijd zijn met deze criteria. 
Ook vraagt het Europees wapenexportbeleid de lidstaten om elk jaar een 
overzichtsrapportage te geven van alle wapenexporten vanuit hun land. Op 
die manier kan de wapenhandel zich niet in het verborgene afspelen en is 
toetsing en democratische controle mogelijk. Helaas leveren lang niet alle 
lidstaten zo'n rapportage, en de landen die wel rapporteren doen dat vaak te 
laat of incompleet. 



De acht criteria 

Bij de behandeling van een aanvraag voor een wapenexportvergunning 
moet de beoordelaar rekening houden met acht criteria. 



1 . Naleving van de internationale verplichtingen van de lidstaten, met name 
door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en door de Europese 
Gemeenschap uitgevaardigde sancties, de verdragen inzake non-proliferatie 
en andere onderwerpen, alsmede andere internationale verplichtingen. 

2. Eerbiediging van de rechten van de mens in het land van eindbestemming 
en naleving van het internationaal humanitair recht door dat land. 

3. De interne situatie van het land van eindbestemming ten gevolge van 
spanningen of gewapende conflicten. 

4. Handhaving van vrede, veiligheid en stabiliteit in de regio. 



5. De nationale veiligheid van de lidstaten, alsmede van bevriende landen of 
bondgenoten. 

6. Het gedrag van net land van eindbestemming ten opzichte van de 
internationale gemeenschap, met name de houding ten aanzien van 
terrorisme, de aard van zijn bondgenootschappen en de eerbiediging van het 
internationaal recht. 

7. Het gevaar dat de goederen een andere dan de opgegeven 
eindbestemming krijgen, hetzij in het aanschaffende land zelf ofwel via 
ongewenste heruitvoer. 

8. De verenigbaarheid van de wapenexporten met het technische en 
economische vermogen van het ontvangende land, rekening houdend met 
de wenselijkheid dat staten in hun veiligheidsbehoefte voorzien met een zo 
gering mogelijk beslag op mensen en economische middelen. 



De toetsingscriteria dwingen overheden ertoe om andere dan alleen 
economische en militaire overwegingen bij de beoordeling van de 
vergunningaanvraag te betrekken. Dat is een positief punt. Maar het 
lijkt mooier dan het is, want wie goed leest, ziet dat de criteria zo zijn 
geformuleerd, dat lidstaten nog steeds heel veel ruimte hebben om 
per geval naar keuze streng of soepel te zijn bij de afgifte van een 
exportvergunning. De vergunningbeoordelaar dient alleen maar rekening 
te houden met' mensenrechten, gewapende conflicten en economische 
omstandigheden. Er staat niet dat een vergunningaanvraag moet worden 
afgewezen als er sprake is van mensenrechtenschendingen, dreigend of 
acuut gewapend conflict, of slechte economische omstandigheden. Op 
welke manier de vergunningverlener (de overheid) rekening houdt met deze 
omstandigheden mag hij zelf beslissen, de regels zijn hierin vaag. Daardoor 
gaat het nogal eens fout: Europese wapens komen terecht bij dictators en 
mensenrechtenschenders, of in oorlogsgebieden, of in landen die economisch 
eigenlijk te zwak zijn voor grote wapenaankopen.Wat dat laatste betreft: 
landen steken zich soms fors in de schulden om aan wapens te komen. 
Griekenland is daar een tragisch voorbeeld van, maar het geldt ook voor veel 
ontwikkelingslanden . 

Er zijn alleen al in Nederland tal van wapenexportvergunningen afgegeven die 
discutabel zijn. Nederland leverde onder meer wapens aan Egypte, Marokko, 
Bahrein, India, Pakistan, Nigeria, Indonesie, Jemen,Turkije en Colombia. Bij 
een strenge toepassing van de wapenexportregels zouden deze landen 
waarschijnlijk niet voor een wapenexportvergunning in aanmerking komen. 
Maar de regering kiest ervoor om soepel te zijn en landen het voordeel van 
de twijfel te gunnen. De Nederlandse militaire industrie wordt niet veel in de 
weg gelegd. In andere Europese landen is de situatie niet anders. 



10 Europa en de wapenhandel 




Patrouilleboten voor Nigeria 

In 2009 gaf Nederland een exportvergunning voor gepantserde 
patrouilleschepen met bestemming Nigeria. Nigeria is een interessante 
groeimarkt voor de wapenindustrie: sinds 2000 zijn de Nigeriaanse militaire 
uitgaven verdubbeld. In de Nigerdelta wordt al jaren gevochten tussen 
regeringstroepen en opstandelingen, vooral om de olie-inkomsten. Amnesty 
International schrijft hierover:"01ie mag dan een kleine groep welvaart 
hebben opgeleverd, voor de meerderheid heeft het armoede, conflict, 
schending van mensenrechten en wanhoop gebracht." Amnesty waarschuwt 
voor het toenemend aantal gevallen van marteling en verdwijningen in 
Nigeria, vooral in de Nigerdelta: "Het Nigeriaanse leger is ook vaak betrokken 
bij buitengerechtelijke executies en andere mensenrechtenschendingen 
(...)• Het gebruik van excessief geweld door het leger, wanneer het optreedt 
bij conflicten, vindt veelvuldig plaats, vaak met de dood van omstanders tot 
gevolg". 

In de Tweede Kamer leidde de exportvergunning voor de patrouilleschepen 
tot schriftelijke vragen aan de regering. In antwoord daarop schrijft de 
minister van Buitenlandse Zaken:"De vaartuigen zijn aangeschaft voor 
kustbeveiliging, de strijd tegen piraterij en ambulancediensten. Piraterij 
is een veel voorkomend probleem in de kustgebieden van Nigeria en 
kan met deze vaartuigen, die manschappen van het Nigeriaanse leger in 
staat stellen zich snel te verplaatsen, beter worden tegengegaan. Ook het 
beveiligen van olieplatforms, waaronder die van Shell, wordt hiermee 
gediend. De onbewapende vaartuigen zijn met een lengte van zo'n elf 
meter te klein voor het verplaatsen van grote hoeveelheden troepen. Het is 
onwaarschijnlijk dat zij zullen bijdragen aan mensenrechtenschendingen." 
Uit het antwoord van de regering wordt op geen enkele manier duidelijk 
welke garantie er is dat de schepen niet worden ingezet in de Nigerdelta. 
Hoewel de regering antwoordt dat het om onbewapende vaartuigen gaat, 
kan die bewapening alsnog simpel ter plekke worden toegevoegd. Het 
is ook moeilijk voor te stellen dat het Nigeriaanse leger onbewapend 
de strijd met rebellen en piraten zou aangaan. Het is onbegrijpelijk dat 
een vergunning wordt afgegeven voor wapenverkoop aan een leger dat 
beschuldigd wordt van mensenrechtenschendingen. Blijkbaar gaat het hier 
om het beschermen van de belangen van Shell, en niet om het beschermen 
van mensenrechten. 



Iffr* ^""F* fPC^T 



Wapens voor Pakistan 

Nederland heeft sinds 2006 in totaal voor bijna twintig miljoen euro 
aan wapenverkopen aan Pakistan toegestaan. Een enkele keer werd een 
vergunningaanvraag afgewezen, onder meer op grond van de slechte 
mensenrechtensituatie in Pakistan, maar over net algemeen ziet de 
Nederlandse regering Pakistan niet als een bezwaarlijke bestemming 
voor wapens. De situatie in Pakistan is verre van vreedzaam en stabiel. De 
gekozen regering is zwak en kan niet opereren zonder instemming van het 
leger.Als grensland van Afghanistan is Pakistan nauw betrokken bij de oorlog 
tegen terrorisme. Bij de vrijwel dagelijkse raketaanvallen door Amerikaanse 
onbemande vliegtuigen, drones', vallen veel burgerdoden. Er zijn drie 
miljoen interne vluchtelingen. De situatie is nog verder gedestabiliseerd 
door een zware aardbeving in 2005 en vernietigende overstromingen in 
2010. Op de Global Peace Index van het Institute for Economics and Peace 
scoort Pakistan een I45e plaats - alleen Soedan, Afghanistan, Somalie en Irak 
werden in 2010 als minder vreedzame samenlevingen beoordeeld. 



Mensenrechten in het nauw 



Overal in de Europese Unie worden wapenexportvergunningen afgegeven 
die bij een strenge toepassing van de exportcriteria over mensenrechten, 
democratic en armoede onmogelijk de toets der kritiek zouden doorstaan. 
Waar dat toe kan leiden bleek tijdens de democratische opstanden in de 
Arabische wereld in de lente van 201 1. 

Ondanks protesten van vredes- en mensenrechtengroepen hebben Europese 
regeringen de Arabische dictators altijd het voordeel van de twijfel gegeven, 
en wapenhandel met het Midden-Oosten en Noord-Afrika geen strobreed in 
de weg gelegd. Zo gaf de Franse overheid in december 2010 toestemming 
voor de export van traangas voor deTunesische oproerpolitie. Dat de lading 
werd tegengehouden op een Frans vliegveld, terwijl de Tunesische opstand 
op zijn hoogtepunt was, was enkel te danken aan de oplettendheid van 
de Franse douane. Pas na de val van het bewind van Ben Ali trok de Franse 
regering de exportvergunning van de geblokkeerde zending traangas in. 
Duitsland verkocht aan de Arabische wereld veel handvuurwapens, onder 
meer aan Saoedi-Arabie, en leverde aan dit land een complete productielijn 
voor geweren. Samen met Frankrijk exporteerde Duitsland antitankraketten 
naar onder meer Algerije, Egypte en Libie. 



12 Europa en de wapenhandel 



De Nederlandse overheid verkocht vanaf midden jaren negentig heel veel 
tweedehands pantservoertuigen aan Egypte en Bahrein. De verkopen 
leidden tot debat in de Tweede Kamer. Over de verkopen naar Egypte zei 
toenmalig minister van Buitenlandse Zaken Ben Bot dat "is overwogen 
dat er in Egypte geen sprake is van interne spanningen of conflicten 
die door onderhavige leverantie zouden worden verlengd of verergerd. 
Dienaangaande kan tevens worden gemeld dat sinds 1994, voor zover 
bekend, Egyptisch legermaterieel, noch overigens het Egyptische leger zelf, 
tegen burgers is ingezet." In Egypte heerste op dat moment al bijna dertig 
jaar de noodtoestand, waarbij rechten waren opgeschort en het leger extra 
bevoegdheden had. Tegen leveranties aan Bahrein zag de regering ook geen 
bezwaar, ondanks de spanning tussen de Shi'itische meerderheid en de 
Soenitiesch-gedomineerde regering. De regering had kunnen weten welk 
risico zij nam: regimes die (een deel van) hun bevolking onderdrukken en 
het leger een belangrijke rol geven, zetten heel vaak hun leger in als die 
bevolking in opstand komt. Wie zulke regimes wapens levert, weet dat de 
kans groot is dat ze tegen de bevolking worden gebruikt. 
In februari 201 1 ging het dan ook mis. In Egypte en Bahrein werden 
pantservoertuigen ingezet tegen burgers die democratische hervorming 
eisten. Een pijnlijke situatie voor de Nederlandse regering, zo gaf ook 
staatssecretaris van Economische Zaken Henk Bleker toe in een kamerdebat 
over deze kwestie:"de ontwikkelingen in een aantal landen zijn zodanig dat 
de gedachte dat je onverkort je wapenexportbeleid op alle punten zonder 
zelfkritiek kunt doorzetten, onverstandig is." 

Tot nu toe heeft de regering echter weinig stappen genomen om te 
voorkomen dat in de toekomst opnieuw Nederlandse wapens bij 
ondemocratische regimes terecht komen. Hetzelfde geldt voor de andere 
landen van de EU die wapens naar de Arabische regimes exporteerden. 



Waarom gaat het fout? 



Bij de ontwikkeling van het wapenexportbeleid van de EU zijn acht 
criteria opgesteld die ervoor moeten zorgen dat Europese wapens niet 
worden ingezet bij mensenrechtenschendingen, geen bijdrage leveren 
aan het ontstaan of verergeren van gewapende conflicten en een niet te 
zware belasting vormen voor de economie van het land dat de wapens 
wil kopen. Deze criteria zouden nog verbeterd kunnen worden - er 
ontbreekt bijvoorbeeld een criterium ter voorkoming van corruptie.Toch 
vormen de criteria in principe een goede basis voor een verantwoord 
wapenexportbeleid. 
De EU-lidstaten hebben duidelijk de intentie uitgesproken zo'n verantwoord 



14 Europa en de wapenhandel 



wapenexportbeleid te willen. In het Gemeenschappelijk standpunt 
inzake wapenexport' schrijven ze dat ze "erkennen dat staten die militaire 
goederen en technologie uitvoeren een bijzondere verantwoordelijkheid 
dragen" en verklaren ze zich "vastbesloten de uitvoer te voorkomen van 
militaire goederen en technologie die voor binnenlandse onderdrukking 
of internationale agressie kunnen worden gebruikt, dan wel tot regionale 
instabiliteit kunnen bij dragen". Dit willen de lidstaten bereiken door 
middel van "hoge gemeenschappelijke normen", het "betrachten van 
terughoudendheid bij overdracht van militaire goederen en technologie" 
en"de uitwisseling van relevante informatie", om meer zicht te krijgen op 
internationale wapenstromen. 

Maar in hetzelfde Gemeenschappelijk standpunt inzake wapenexport' 
waarin de exportcriteria zijn vastgelegd verklaren de lidstaten van de 
Europese Unie zich ook voornemens "technologie te bevorderen in het 
kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB)" 
en "als onderdeel van hun industriele basis en hun defensie-inspanningen, 
een defensie-industrie in stand te houden". In de Engelse tekst van het 
document wordt het nog sterker uitgedrukt. Er staat dat de EU streeft naar 
"the strengthening of an European defence technological and industrial 
base". Ook in het Verdrag van Lissabon, het verdrag dat dient ter vervanging 
van de weggestemde Europese Grondwet, wordt het belang van een sterke 
defensie benadrukt. Het verdrag, aangenomen in 2007, bepaalt zelfs dat 
"lidstaten zich zullen inspannen om hun militaire capaciteit te vergroten." 
Het Europese wapenexportbeleid wil dus aan de ene kant rekening houden 
met vrede, ontwikkeling en mensenrechten en aan de andere kant bij dragen 
aan een sterke defensie- en wapenindustrie. Het is duidelijk dat deze twee 
beleidsdoelen botsen. 



Redenen om toch te exporteren 



Waarom maakt de Europese Unie criteria voor wapenexport om zich 
er vervolgens niet aan te houden? Waarom hinkt het beleid op twee 
gedachten? Daar zijn verschillende redenen voor. Een belangrijke reden 
is dat wapenexport de prijs voor de wapenaankopen van de Europese 
lidstaten zelf laag houdt. Dat zit zo: de ontwikkeling van nieuwe wapens 
is relatief duur. Er gaat veel onderzoeksgeld en tijd in zitten. Dat kan alleen 
worden terugverdiend als er veel wapens verkocht worden. Met een zo 
groot mogelijke afzet daalt de productieprijs per stuk. Landen hebben maar 
een beperkte hoeveelheid wapens nodig, dus als de wapenindustrie meer 
wil verkopen, kan dat alleen door export. Er wordt dan ook hard gelobbyd 



15 



over de hele wereld om nieuwe markten te creeren, vooral voor dure 
wapensystemen zoals gevechtsvliegtuigen en marineschepen. Zeker nu 
Europese landen vanwege de economische crisis op hun defensiebudget 
bezuinigen, probeert de wapenindustrie heel hard om de export te 
verhogen. 

Een argument dat vaak wordt gegeven om wapenexport te steunen 
is dat de wapenindustrie voor werkgelegenheid zorgt. Maar moet 
werkgelegenheid zwaarder wegen dan mensenrechten en vrede? Het zou 
voor EU-lidstaten in elk geval geen reden mogen zijn om laks te zijn met 
wapenexportcontrole. Bovendien klopt het werkgelegenheidsargument 
niet echt: de wapenindustrie is beslist geen banenmotor. Het is vooral 
een kapitaalsintensieve industrie. Het geld dat wordt geinvesteerd in de 
wapenindustrie - zoals bijvoorbeeld in Nederland in de productie van 
de Joint Strike Fighter - zou geinvesteerd in andere bedrijfstakken, zoals 
onderwijs of zorg, veel meer banen kunnen opleveren. 

Een zeer belangrijke, niet-economische reden voor wapenexport is dat 
het politieke invloed geeft in het kopende land. Politieke invloed kan 
economisch en strategisch voordeel opleveren - ook al worden in het land 
in kwestie mensenrechten geschonden.Als landen voor hun bewapening 
afhankelijk zijn van reserve-onderdelen en moderniseringspakketten uit 
Europa, dan geeft dat invloed op hun militaire mogelijkheden. 
Ook voor militairen is het handig. Europese landen onderhouden steeds 
vaker intensieve militaire contacten in landen uit aangrenzende regio's 
zoals Noord-Afrika. Het wordt gemakkelijker gezamenlijke militaire 
oefeningen te houden als die landen Europese wapens gebruiken en alles 
op elkaar is afgestemd. Denk bijvoorbeeld aan militaire elektronica zoals 
communicatieapparatuur of besturingsapparatuur voor geleide wapens. 

Er is nog een reden waarom de Europese Unie het niet zo nauw neemt met 
haar voornemen om terughoudend te zijn met wapenexport. Voor sommige 
groepen en politieke partijen in de EU is het streven naar een sterke 
Europese wapenindustrie onderdeel van het streven naar een Europees 
militair machtsblok. Europa zou militaire macht moeten ontwikkelen die 
het zelfstandig kan inzetten, zo menen sommigen. Hoewel het voorlopig 
nog lang niet zover is, onder meer omdat de belangen van de verschillende 

16 Europa en de wapenhandel 



lidstaten nogal eens ver uiteen lopen, worden er steeds kleine stapjes gezet 
om dit streven werkelijkheid te maken. 



Europees beleid voor de wapenindustrie 



Vanuit de Europese Unie wordt de ontwikkeling van een sterke Europese 
militaire industrie gestimuleerd.Vooral vanuit de stroming, aangevoerd 
door Frankrijk, die streeft naar een sterke Europese macht met een eigen 
buitenlands beleid en gezamenlijke militaire mogelijkheden. Frankrijk 
beschouwt een sterk Europa als een noodzakelijke tegenhanger voor de 
macht van de Verenigde Staten.Andere politici zien meer Europese militaire 
samenwerking als een mogelijkheid om te bezuinigen op nationale legers. 
Daarvoor is echter ook een gezamenlijke Europese visie op veiligheid nodig. 

In 2003 formuleerde de toenmalig EU vertegenwoordiger voor Buitenlandse 
Zaken en Veiligheid en oud-Navo secretaris-generaal Javier Solana voor 
het eerst een Europese veiligheidsdoctrine. Daarin werd opgesomd 
welke gevaren Europa op dat moment zouden bedreigen: terrorisme, 
proliferatie van massavernietigingswapens, regionale conflicten, falende 
staten en georganiseerde misdaad. Ook werd vastgesteld dat naast militaire 
ook juridische middelen, versterking van internationale instituties, en 
economische ontwikkeling een bijdrage aan het verminderen van deze 
dreigingen zouden kunnen leveren. De EU zou bij uitstek geschikt zijn om 
daarin een rol te spelen. Deze niet-militaire middelen werden echter verder 
niet uitgewerkt in de veiligheidsdoctrine. 

De pogingen om een gezamenlijke Europese veiligheidsdoctrine te 
ontwikkelen, voltrokken zich buiten democratische kanalen om. Een 
verdere invulling van het Europese veiligheidsbeleid werd geformuleerd 
door ambtenaren van de Europese Commissie, bijgestaan door een selecte 
groep adviseurs met militaire deskundigheid, bestaande uit enkele Europese 
politici, onderzoeksinstituten, bestuurders van grote wapenindustrieen 
en hoge militairen. Gezien de samenstelling van het gezelschap is het niet 
verbazend dat deze adviseurs tot de conclusie kwamen dat de veiligheid 
van Europa het meest gebaat zou zijn bij meer investering in militaire 
samenwerking en het steunen van de defensie-industrie. 

In 2004 riep de EU een Europees Defensieagentschap (EDA) in het 
leven om de Europese wapenindustrie te versterken, om tot een betere 
concurrentiepositie te komen, en de militaire ondersteuning voor het 
Gezamenlijke veiligheids- en defensiebeleid' te verbeteren. De concurrentie 



17 



op de internationale wapenmarkt is moordend en komt vooral uit de 
Verenigde Staten.Ten opzichte van de Amerikaanse wapenindustrie heeft de 
Europese wapenindustrie een economisch nadeel.Amerikaanse bedrijven 
hebben altijd een grote vaste afhemer: het Pentagon. Hierdoor kunnen 
ze grotere hoeveelheden wapens goedkoper maken dan nun Europese 
concurrenten. EDA streeft naar harmonisatie van Europese militaire 
aankopen, zodat de verschillende Europese legers gezamenlijk gaan fungeren 
als een grote afhemer. Er worden dan bijvoorbeeld niet vijf verschillende 
pantservoertuigen ontwikkeld in vijf landen, maar een model voor alle 
lidstaten. Dat is goedkoper, en goed voor de concurrentiepositie van de 
defensie-industrie en de aankoopbudgetten van Europese staten. EDA heeft 
een budget van 31 miljoen euro in 2010 en meer dan honderd werknemers. 
Naast het stimuleren van gezamenlijke wapenprogramma's stimuleert het 
ook gemeenschappelijke militaire onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten 
door de lidstaten. 

Brussel' wil de Europese wapenindustrie graag ook financieel steunen, maar 
dat ligt politiek nogal gevoelig. Daarom is er een financieringsprogramma 
in het leven geroepen voor 'veiligheidsonderzoek', het 'European Security 
Research Programme' (ERSP). Dit financiele programma is bedacht door 
een informele denktank van de Europese Commissie, met medewerking 
van grote wapenbedrijven, zoals: EADS,Thales en Finnmechanica. 
Veiligheidsonderzoek' klinkt heel onschuldig, maar de 1,4 miljard euro 
van het ERSP gaat grotendeels regelrecht naar Europese wapenbedrijven 
- bedrijven zoals: EADS,Thales en Finnmechanica! Het ERSP heeft een 
tweeledig doel: het stimuleren van de ontwikkeling van nieuwe technologie 
in Europa, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van drones (onbemande 
vliegtuigjes), en het bevorderen van de groei van deze sector om te 
voorkomen dat Amerikaanse bedrijven deze lucratieve markt onder de neus 
van hun Europese concurrenten wegkapen. Niet alleen wapenbedrijven 
in Europese landen profiteren van deze Brusselse geldpot, ook een aantal 
buurlanden deelt mee. De grootste deelnemer in ERSP van buiten de EU is 
Israel, een land met een grote wapenindustrie en veel technisch militaire 
kennis waar EU-landen graag van profiteren. 



Afbraak wapenexportcontrole 



Hoewel defensiebedrijven graag profiteren van hun uitzonderingspositie, 
zijn ze niet dol op de extra politieke controle op hun handel. Het 
Gemeenschappelijk standpunt wapenexport', hoe onvolmaakt ook, 
belemmert hun handelsvrijheid. Na een forse lobby van de wapenindustrie 



19 



is de controle op wapenhandel tussen EU-lidstaten in 2010 drastisch 
versoepeld. Deze versoepeling kwam tegemoet aan een oude eis van 
de wapenindustrie: net opentrekken van procedures voor nationale 
wapenaankopen en de vereenvoudiging van wapenhandel binnen de EU. 
Ook de wapenexport buiten de EU zal hier waarschijnlijk door worden 
beinvloed, omdat wapens nu vlot kunnen worden versluisd naar het 
Europese land met de zwakste exportregels. Door de Europese wapenmarkt 
te verenigen, zal een gelijk speelveld worden afgedwongen onder de 
Europese wapenconcerns, met het waarschijnlijke resultaat dat kleinere 
nationale bedrijven niet zullen kunnen concurreren met giganten zoals 
EADS. Dit zorgt ook voor een nog sterkere positie van een klein aantal 
heel machtige bedrijven. Behalve door individuele bedrijven, is voor deze 
versoepeling ook gelobbyd door de Europese Aerospace and Defense 
Industries Association (ADS), de lobbykoepel van de wapenindustrie. In 
de nieuwsbrief vanASD stelt een van de lobbyisten van de organisatie 
dat dit "een revolutie in de Europese defensie- en veiligheidsmarkten 
inluidt" en dat ' ASD tevreden is dat het regelmatig is geconsulteerd door 
de Europese Commissie tijdens het ontwerp van de richtlijnen."Vredes- 
en mensenrechtenorganisaties zijn vanzelfsprekend niet geconsulteerd 
door de Commissie over de gevolgen die het vrijgeven van de Europese 
defensiemarkt heeft. Dit democratisch tekort, waarbij de Europese 
Commissie samen met grote bedrijven ingrijpende besluiten klaarstomen 
voor regeringsleiders om te tekenen, is een zorgwekkend aspect van de 
Europese Unie. 



Doordouwen ondanks crisis 



In een recent rapport spreekt de voormalige voorzitter van het Europees 
Defensieagentschap EDA zijn zorg uit over dreigende demilitarisering' van 
Europa, omdat veel Europese landen als gevolg van de economische crisis 
bezuinigen op hun defensiebudgetten. Die vrees wordt al jaren geuit in de 
Verenigde Staten, waar men vindt dat Europese militaire uitgaven teveel 
achterblijven bij de Amerikaanse uitgaven. Nu valt daar wel het een en ander 
op af te dingen. Om te beginnen zijn de gezamenlijke militaire uitgaven van 
Europa nog altijd bijna 200 miljard euro per jaar, meer dan de uitgaven van 
China en Rusland samen. Er wordt op dit moment weliswaar in veel landen 
op militaire uitgaven gesneden, maar er zijn ook landen, zoals Zweden 
en Polen, die hun militaire budgetten juist verhogen. Bovendien is het de 
vraag of het zo verstandig is de Amerikaanse militaire uitgaven als maatstaf 
te nemen. Sinds 2001 zijn deze met 81 procent gestegen, en hoewel in 
de huidige crisis wordt gesproken van bezuinigingen op het Amerikaans 



20 Europa en de wapenhandel 



defensiebudget', betekent dat nog steeds geen budgetdaling maar enkel 
net einde aan een onbeperkte groei. Dat Europa daarbij achterblijft is niet 
verkeerd. Maar zo denkt het Europees defensie-establishment er niet over. 

Niet alleen militairen en de wapenindustrie, maar ook sommige politici 
in de EU zijn groot voorstander van een militair sterk Europa. Zij hechten 
veel belang aan samenwerking tussen legers en een verdeling van militaire 
taken tussen de lidstaten. Sommigen omdat ze van Europa een machtsblok 
willen maken, anderen uit kostenoverwegingen. Een onderdeel van 
intensieve Europese militaire samenwerking is gezamenlijke Europese 
wapenproductie. Daartoe zijn de afgelopen decennia verschillende pogingen 
ondernomen, maar die verliepen nogal moeizaam. Omdat de samenwerking 
niet door economische en militaire, maar door politieke motieven werd 
ingegeven, werd bij de verdeling van productie over verschillende 
Europese defensiebedrijven door elk land een evenredig aandeel in de 
productie opgeeist, ongeacht of daarmee kennis en capaciteit optimaal 
benut werden. Daardoor werden projecten vaak fors duurder en liepen 
ontwikkelingen soms enorme vertragingen op. Een voorbeeld hiervan is de 
NH-90 gevechtshelikopter, die de Europese gevechtshelikopter van de jaren 
negentig had moeten worden, maar waarvan de eerste pas in 2006 werd 
opgeleverd, met forse budgetoverschrijding.Tot nu toe is de gezamenlijke 
wapenproductie verre van kostenbesparend. 

Voorstanders van een Europese defensie zien in de huidige economische 
crisis een kans om de samenwerking in wapenproductie opnieuw een 
impuls te geven, nu onder druk van bezuinigingen op militaire budgetten 
samenwerking een overlevingsnoodzaak wordt voor wapenbedrijven, 
en voor militairen een manier is om toch nog zoveel mogelijk nieuwe 
wapens aan te kunnen schaffen. Er zijn nieuwe samenwerkingsinitiatieven 
tussen Frankrijk en Groot-Brittannie en tussen Duitsland en Italie. Omdat 
de ervaringen met multilaterale initiatieven zoals de eerdergenoemde 
NH-90 - een samenwerking tussen Frankrijk, Duitsland, Italie, Portugal en 
Nederland - nogal dramatisch verliepen, wordt nu gekozen voor bilaterale 
samenwerkingen tussen koplopers, ook op het gebied van het zogenaamde 
pooling and sharing' van wapens. 

Tot spijt van sommige partijen zit een gezamenlijk Europees leger er 
voorlopig niet aan te komen. Militairen van diverse Europese landen hebben 
de afgelopen jaren gezamenlijke vredes- en stabilisatiemissies uitgevoerd, 
maar er is geen sprake van een gezamenlijke Europese commando- en 
communicatiestructuur. Zodoende blijven deze missies onder gezag van 
afzonderlijke lidstaten, al moet er met unanimiteit tot inzet worden besloten. 



21 



In een poging om aparte troepen beschikbaar te maken voor EU-missies 
zijn in 2004 'battle groups' opgericht, eenheden van 1500 militairen uit een 
of meer landen, die kunnen worden ingezet als bijvoorbeeld de VN de EU 
daarom verzoekt.Tot nu toe zijn de battle groups echter nog nooit ingezet - 
al werd net rond Libie wel overwogen, voornamelijk omdat Europese leiders 
het niet eens kunnen worden over het doel van gezamenlijke buitenlandse 
missies. 



Wapenhandel, kunnen we het stoppen? 



In de jaren tachtig leverden tal van Europese defensiebedrijven wapens 
aan Iran en Irak, die toen met elkaar in een bloedige oorlog verwikkeld 
waren. Die leveringen waren illegaal, want tegen beide landen gold een 
wapenembargo van deVerenigde Naties.Toen de illegale leveringen onthuld 
werden, leidde dat tot grote publieke verontwaardiging. In veel landen 
werden organisaties opgericht door mensen die de wapenhandel aan 
banden wilden leggen.Vaak begonnen die organisaties met het doen van 
onderzoek: wie levert er aan wie, en welke wapens worden er eigenlijk 
in Europa gemaakt? Mede door deze onderzoekers, die tot op de dag van 
vandaag de wapenindustrie op de voet volgen, is een schandaal met een 
zo grote omvang als de illegale exporten naar Iran en Irak vandaag vrijwel 
ondenkbaar: de wapenindustrie wordt op de voet gevolgd door kritische 
waakhonden. 

Dat wil niet zeggen dat het nu allemaal beter gaat. De internationale 
wapenhandel groeit nog steeds. In de periode 2006-2010 was de handel 
24 procent groter in omvang dan in de periode 2001-2005. Europa is een 
belangrijke speler en is goed voor bijna een derde van alle wapenexporten. 
En ondanks Europese regels komen wapens nog steeds terecht bij dictators, 
in oorlogsgebieden en in landen met grote schulden. Ook is er nog steeds 
veel illegale wapenhandel. 

De Verenigde Naties werken aan een verdrag tegen wapenhandel. Maar net 
als de EU-lidstaten zullen de VN-lidstaten niet bereid zijn om zeggenschap 
over hun wapenhandel af te staan. Om een meerderheid van staten achter 
een wereldwijd wapenhandelsverdrag te krijgen, zal het noodzakelijkerwijs 
een beperkt verdrag moeten zijn. 

De belangen bij wapenhandel zijn gigantisch, zowel economisch als politiek 
en militair. De negen grootste Europese wapenbedrijven geven samen 
per jaar bijna 2,5 miljoen euro uit aan lobbyactiviteiten in Brussel. Ook de 
koepelorganisatie Aerospace and Defence Industries Association (ASD) laat 
zich niet onbetuigd met een omzet van 4,7 miljoen euro, die grotendeels 

22 Europa en de wapenhandel 



opgaat aan lobbyactiviteiten. Het is vooral de Europese Commissie die zijn 
oren laat hangen naar de militaire lobby. De ambtenaren van de Commissie 
maakten de weg vrij voor financiele steun aan de wapenindustrie en 
voor het afschaffen van exportcontrole tussen EU-landen.Vredes- en 
mensenrechtengroepen worden nauwelijks gehoord, mede omdat ze niet 
over de middelen beschikken voor het optuigen van grote lobbykantoren. 

Veel vredesgroepen kiezen voor het nationale niveau om nun lobby en 
actie tegen wapenexport te voeren. Dat is logisch, want de EU heeft de 
uitvoering van het wapenexportbeleid uitbesteed aan nationale overheden. 
De nationale overheid toetst vergunningaanvragen voor wapenexporten 
aan de hand van de acht criteria die door de EU zijn geformuleerd. Maar 
doordat ze niet-verplichtend zijn geformuleerd en veel ruimte laten voor 
interpretatie, gaat het vaak mis. Sterker nog, de wapenindustrie gebruikt 
de criteria voor het omgekeerde doel: zij redeneert dat het onmogelijk is 
om een wapenexportaanvraag af te wijzen op grond van deze criteria en 
de overheid de export dus moet toestaan. Doet de overheid dat niet, dan 
dreigt de wapenindustrie met juridische stappen. Op die manier verandert 
de wapenexportcontrole in het omgekeerde van waarvoor zij bedoeld is, 
en wordt het een vrijbrief voor exporten in plaats van een middel om een 
restrictief wapenexportbeleid te voeren. 




Nog vreemder zijn de situaties waarin de overheid zelf als wapenexporteur 
optreedt.Als het ministerie van Defensie tweedehands wapens van onze 
krijgsmacht wil verkopen, moet het ministerie van Economische Zaken 
beoordelen of daar een exportvergunning voor kan worden afgegeven. In 
zo'n situatie beoordeelt de regering zichzelf. 



Een democratische controle 



Het Gezamenlijk standpunt wapenexport' van de EU geeft richtlijnen om 
wapenexporten te beperken en uitwassen te voorkomen, maar hanteert 
geen bindende regels. Het is aan nationale regeringen om die regels te 
interpreteren zoals ze bedoeld zijn, namelijk als een verlengstuk van een 
verantwoord vredes- en mensenrechtenbeleid. Helaas spelen er vaak veel 
andere - militaire en economische - belangen een rol. Om te voorkomen 
dat die andere belangen gaan overheersen, moet de toepassing van het 
wapenexportbeleid veel beter democratisch gecontroleerd worden. 
Nationale parlementen moeten van tevoren van voorgenomen exporten op 
de hoogte worden gesteld om te kunnen beoordelen of alle argumenten 
voor of tegen een wapenexportorder eerlijk worden afgewogen. 




24 Europa en de wapenhandel 



Op Europees niveau zou het Europees Parlement een rol moeten spelen in 
de controle van jaarrapportages uit de verschillende lidstaten. In de ruim 
twaalf jaar dat het Europese wapenexportbeleid in werking is, hebben 
er veel wapenexporten plaatsgevonden die in strijd zijn met dit beleid. 
De Europese Unie zou moeten analyseren op welke manier dit soort 
ongewenste exporten voorkomen kunnen worden. Onder meer zou het 
huidige principe van exporteren tenzij er zwaarwegende redenen zijn om 
het niet te doen' op de schop moeten. Er zou een lijst moeten komen van 
landen waaraan in principe geen wapens verkocht mogen worden, tenzij er 
zwaarwegende redenen zijn om het wel te doen. 




Het wapenexportbeleid wordt terecht beschouwd als onderdeel van het 
buitenlands beleid. Bij wapenhandel gaat het om vrede, mensenrechten en 
ontwikkeling. Besluiten over het wapenexportbeleid zouden niet moeten 
worden genomen zonder serieuze consultatie van mensenrechtenexperts, 
ontwikkelingsdeskundigen en vredesonderzoekers. 
Maar vooral moet de Europese Unie kiezen waar ze voor staat. Het 
wapenexportbeleid hinkt op twee gedachten.Aan de ene kant wil de 
EU rekening houden met mensenrechten, vrede en ontwikkeling, maar 
aan de andere kant wil zij de wapenindustrie stimuleren en steunen. Dat 
botst. Het wordt hoog tijd dat de discussie over wat Europa wil en moet 
zijn, onderwerp wordt van publiek debat en niet in de massieve Brusselse 
kantoren blijft hangen.Vanuit de EU wordt veel te weinig ondernomen 
om de bevolking bij besluitvorming te betrekken.Waarschijnlijk is het 
gemakkelijker om tot besluiten te komen zonder dat de inwoners van 27 
landen zich ermee bemoeien, maar daarmee dreigt de democratic - die 
mooie Europese uitvinding, te worden ondergraven. 




25 




y 








Campagne tegen Wapenhandel 

W/e vrede wil, moet de oorzaken van oorlog aanpakken 

De Campagne tegen Wapenhandel doet onderzoek naar 
wapenproductie en wapenindustrie en voert actie voor een steng 
wapenexportbeleid.We proberen zoveel mogelijk informatie 
over wapenhandel boven tafel te krijgen.We werken samen met 
gelijkgestemde organisaties over de hele wereld en delen onze 
kennis met journalisten. Sinds onze oprichting in 1998 hebben we 
een groot netwerk en een grote deskundigheid opgebouwd.We zijn 
onafhankelijk van overheid of politieke partijen. 

WEWILLEN EEN STRIKTERWAPENEXPORTBELEID 
Mede dankzij ons werk is de controle op wapenexport verbeterd 
en de transparantie toegenomen, maar het is nog lang niet genoeg. 
De Campagne tegen Wapenhandel pleit bij deTweede Kamer 
voor strengere controle op wapenexport. De overheid helpt de 
wapenindustrie onder meer door goedkope kredietverzekeringen 
te verstrekken. Het Ministerie van Defensie is zelf ook een grote 
wapenhandelaar en levert tweedehands defensiegoederen over de 
hele wereld. 

WE HEBBEN U NODIG 

Bij de Campagne tegen Wapenhandel werken we zo zuinig mogelijk. 
Maar helemaal zonder geld gaat het natuurlijk niet.We hebben 
steun van een paar fondsen, soms doen we een onderzoek in 
opdracht, bijvoorbeeld voor een ontwikkelingsorganisatie. Maar 
het belangrijkste zijn onze donateurs. U kunt de Campagne tegen 
Wapenhandel steunen met een gift op rekening 39 04 07 380 t.n.v 
"Campagne tegen Wapenhandel, Amsterdam". Giften aan onze 
organisatie zijn nscaal aftrekbaar. 

stopwapenhandel.org 

stoparmstrade.org 

facebook.com/stopwapenhandel 



27 



Brochures Europa in de Praktijk 

Europa en de nnanciele markten - SOMO 

- Europa en sociaal beleid - Euromarsen 
Europa en de klimaatbeheersing - Grenzeloos 
Europa en de crisis - IIRE Amsterdam 

Europa en de energievoorziening -World Information Service on Energy 

- Europa en de ontwikkelingslanden - Global Europe 
Europa en het hoger onderwijs - Kritische studenten Utrecht 

- Europa en het Midden Oosten - Nederlands Palestina Kommitee 

- Europa en de migratie -Transnational Institute (TNI) 
Europa en de wapenhandel - Campagne tegen wapenhandel 

brochures die reeds zijn verschenen. 



£f^ 


*s5 x 

k^nnaii^Bni|l< 


InlwilliMil 





*l 



ti-rrPTrrrr^ 



f» Eurtpa en hei * 

* ™ Iraflsr ondorvrijt p 






28 Europa en de wapenhandel 



Deze brochure worden betaald uit het Europafonds van het Ministerie 
van Buitenlandse Zaken. Dit fonds gaf de afgelopen jaren jaarlijks 
2,5 miljoen euro aan maatschappelijke organisaties om burgers te 
informeren over Europa. Over het algemeen zijn dat organisaties die 
positief staan tegenover de huidige Europese Unie. Slechts 2% van 
de uitgaven van het fonds kwamen terecht bij kritische organisaties. 
Dat Ander Europa een project uit dit fonds gefinancierd kreeg is dus 
uitzonderlijk. Dat is mede te danken aan het feit dat Ander Europa de 
afgelopen jaren de eenzijdige besteding van het fonds aan de kaak stelde 
en daarbij - zowel in de media als in de Tweede Kamer - de nodige bijval 
kreeg. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft vanzelfsprekend 
geen enkele invloed gehad op de inhoud van deze brochure en dragen 
daar ook geen enkele verantwoordelijkheid voor. In mei 201 1 is het 
Europafonds opgeheven. 









i. 








Alle brochures kunt 
u tegen vergoeding 
van de verzendkosten 
bestellen bij het 
Comite Ander Europa 
via info@andereuropa. 
org. Vermeldt 
duidelijk de naam 
van de brochure, het 
gewenste aantal en het 
afieveradres. 



29 



Brochures van Ander Europa 



Wat Europa werkelijk doet — een kritisch boekje over de EU 

Kritische beschouwingen over de Europese politiek op het vlak van de 
landbouw, energie en klimaat, sociale zekerheid, de militaire politiek en de 
internationale handel. Ook het functioneren van de EU wordt behandeld. 
Met bijdragen van Willem Bos, Guus Geurts, Roeline Knotnerus, Piet van der 
Lende, Peer de rijk en Wilbert van der Zeijden. 

Hun Europa en het onze. 

Hoe dit Europa de rijken helpt rijker te worden en de armen armer (en wat 
daar tegen te doen is).Verscheen in 2008.Auteurs:Willem Bos, Piet van der 
Lende en Jan Muter. 

Plan B, voor een democratische doorstart van Europa 

In deze brochure laat Ander Europa zien hoe het wel democratisch zou 
kunnen 

Naar een nieuwe wettelijke basis voor de Europese Unie 

Zowel in Frankrijk als in Nederland speelde Attac een rol in de campagne 
tegen de Europese Grondwet. In deze tekst van 2007 geven de Europese 
Attac organisaties hun alternatief. 

Een ander Europa is mogelijk 

Deze brochure, van de hand van Willem Bos, en met ondertitel 'Ideeen voor 
een nieuw Europa' verscheen in 2006. Deze ideeen hebben niets van hun 
actualiteit verloren. 

De Europese grondwet is een obstakel voor een democratisch en 
sociaal Europa 

Met deze brochure, in 2005 geschreven door Herman Michiel, werd in 
Vlaanderen campagne gevoerd tegen de Europese grondwet. Aangezien de 
verworpen grondwet toch in de vorm van het verdrag van Lissabon', werd 
doorgezet blijven de kritieken onverminderd van kracht. 

NEE tegen deze grondwet 

Brochure van het toenmalige Comite Grondwet Nee waarmee in Nederland 
in 2005 kampanje gevoerd werd tegen de Europese grondwet. 

Alle brochures zijn te downloaden van onze website www.andereuropa.org. 
Voor papieren exemplaren (voor zover voorradig) kunt u contact opnemen 
via de website www.andereuropa.org 

30 Europa en de wapenhandel 



Comite Ander Europa 



Het Comite Ander Europa komt voort uit de campagne tegen de Europese 
grondwet bij het referendum in 2005. Het comite wil een visie op een 
ander Europa ontwikkelen en werken aan het tot stand komen daarvan. 
Daartoe organiseren we allerlei activiteiten en geven we publicaties uit. 
d. Ook levert Ander Europa regelmatig bijdragen aan discussies in diverse 
media over de toekomst van Europa. In de loop van 201 1 heeft de al 
langer bestaande samenwerking er toe geleid dat Ander Europa nu ook in 
Vlaanderen actief is. 

www. andereuropa. org 

Op onze website vind u een schat aan kritische informatie over Europa en 
de Europese politiek: nieuws, achtergronden en analyses. 



Steun ons 

Behalve deze door het Europa fonds betaalde serie brochures, draait 
Ander Europa geheel op vrijwilligers en vrijwillige bijdragen. Wij krijgen 
(en willen) geen steun van Europese Instellingen of andere overheden. 
Daarom doen wij een beroep op u.Als u ons werk belangrijk vindt kunt 
u ons steunen door een donatie over te maken op rekening 3002840 van 
Stichting Ander Europa Amsterdam. Alvast dank daarvoor 



Axk. 



r 

A 



31 



Dat de Europese Unie de wapenhandel 
wil reguleren, betekent niet dat zij de 
wapenhandel wil verminderen. De 
Europese strijdkrachten en de machtige 
wapenindustrieen hebben een grote 
invloed op het Brussels beleid. Mede 
door hun invloed is er bijvoorbeeld in 
het Gemeenschappelijk Veiligheids- 
en Defensiebeleid opgenomen dat 
de EU streeft naar een 'versterking 
van de Europese defensie-industrie'. 
Wereldwijd wordt er jaarlijks meer 
dan 300 miljard dollar verdiend met 
wapenhandel. Ook ons land speelt 
daarin een grote rol. De waarde van 
de Nederlandse wapenexport is de 
afgelopen tien jaar gegroeid van 
vierhonderd miljoen euro in 2000 naar 
een miljard euro in 2010. Voor een 
klein land is dat veel. Nederland is de 
zevende wapenexporteur ter wereld. 











Campagne 
Wapenhandel 



Europa in de praktijk 



EU-slotverklaring 




European Commission 



Cecilia Malmstrom 

EU Commissioner for Home Affairs 

Fighting corruption: From intentions to results 




Second Regional Workshop on the EU Anti-Corruption Report/Gothenburg, 

Sweden 

05 March 2013 



Server 

Serwcedes 
Parw-jioi&e 



SPEECH/13/187 



Ladies and Gentlemen, colleagues and friends. Good morning 

I am very pleased to be here today, and I want to thank you all for coming to this 
workshop on corruption. It is especially nice to be here in Goteborg, my hometown, and 
to see former colleagues from the University here. Professor Bo Rothstein taught me 
about good governance and the importance of trust already many years ago in the 
department of political science. 

This will be a long and full day. My colleagues and I will explain to you how the 
Commission is preparing the first EU Anti-Corruption Report and we will listen and collect 
information from you about anti-corruption policies in the Member States. 

Your input will be very useful for the Commission. We need your expertise to carry out a 
fair and intelligent assessment of the 'hottest' issues in this area. 

So, why is anti-corruption policy a top priority for the Commission 
today? 

Well, corruption is a phenomenon which is difficult to tackle, and at the same time a 
problem we cannot afford to ignore. 

Academic research has shown how severely corruption can affect the economy and 
society at large. It erodes trust in public institutions and political processes, and 
undermines the healthy functioning of markets and competition. It negatively affects 
already tight public budgets, and helps organised crime groups do their dirty work. 

And the scale of the problem is serious. The Commission's best estimate is that 120 
billion euros are lost each year to corruption in the 27 Member States of the EU. That is 
the equivalent of the whole EU-budget. In public procurement, studies suggest that up 
to 20- 25% of the public contracts' value may be lost to corruption. 

I imagine that none of this is news to you. Civil society, international organisations - like 
the Council of Europe and the OECD - media and other stakeholders have stressed, 
again and again, the importance of preventing and prosecuting corruption. 

In recent years, the financial crisis put stronger focus on making sure that taxpayers' 
money is not wasted through corruption or other financial mismanagement. 

Still, deep-rooted corruption is a part of reality in many countries. Although the EU is 
probably rightly perceived to be one of the cleaner parts of the world, corruption is also 
present here. There have even been several serious cases here in Goteborg. It varies in 
nature and extent from one Member State to the other, but it affects all of us. 

European citizens are fully aware, and concerned, about this. In February last year the 
Commission published a special Eurobarometer survey on European citizens' attitudes 
towards corruption: three out of four EU citizens see corruption as a major problem in 
their country. Almost half of all Europeans believe that the level of corruption in their 
country increased in the past three years. 

It is, therefore, not a surprise that fighting corruption has become a priority for many 
politicians, both at EU and national level in recent years. However, there is still a long 
way from declared intentions to concrete results. 



What is missing to address corruption effectively in the EU? What 
is the Commission proposing to do? 

Our analysis is that Member States have, broadly speaking, set up the necessary legal 
instruments and institutions responsible for prevention and fight against corruption. 

However, the results they deliver are not satisfactory across the EU: anti-corruption 
rules are not vigorously enforced and one does not find many strong examples of how 
systemic problems related to corruption are effectively tackled. 

The Commission therefore wants to focus on concrete actions, and stimulate political will 
to implement them from the global to the local level. We want to engage in a dialogue 
with Member States, offering suggestions and support. 

We do not see new EU legislation on corruption as the way forward at this stage. 

That is the thinking behind the political initiative the Commission took in June 2011 
when, for the first time since 2003, it adopted a general Communication on corruption in 
the EU. 

The Communication did essentially two things: 

• It set up the EU Anti-Corruption Report. A report that the Commission will 
publish every two years, looking at trends in corruption in the EU and at how 
Member States' address it. 

• It made the Commission focus more on corruption in all related, internal and 
external, EU policy fields. At the same time, it pleaded for closer cooperation 
with existing European and international anti-corruption monitoring 
mechanisms. 

Yet another Report some may say. What real impact can it have? 

Well, outspoken, fair reports based on facts can make a difference. They can, to some 
extent, stimulate political commitment to fight corruption more vigorously. 

That is, in fact, the main objective of the EU Anti-corruption Report: to push for 
stronger engagement, at all political levels in the Member States, to tackle corruption 
effectively. 

The assessment and recommendations in the Report will hopefully provide everyone - 
politicians, the general public, media, and experts such as you - with a useful 
benchmark for taking national corruption policy forward, and help promote good 
practices across the board. 

At the same time, I hope that the Report will help increase trust among Member States 
- trust without which the whole European project may ultimately be at risk. In a mid- 
term perspective, it may even contribute to the international credibility of the Union as a 
whole. The EU, which sees itself in a global context as a champion of good governance 
and anti-corruption would be more credible by looking thoroughly at problems at home 
instead of just point fingers at others. 

What will the report look like? 

My colleagues from DG HOME will explain to you a little later today how we plan to 
develop the EU Anti-Corruption Report. 



The idea is that it will have four parts. First, a part on overall trends in corruption across 
the EU. Second, a part on a selected issue of particular relevance at EU level (such as 
corruption in public procurement), a third part with country chapters analysing a limited 
number of selected issues specific to each Member State and a forth part focussing on 
anti-corruption policies in EU institutions. 

The Commission will address specific recommendations to each Member State, whilst 
pointing to success stories which might inspire other countries. 

Let me reassure you that we do not want to reinvent the wheel, or impose new burden 
on national administrations when we prepare the report. There will be no new 
questionnaires for Member States administration's to fill out. We will instead use 
available information from existing monitoring mechanisms (GRECO, OECD, UNCAC), 
together with data available from other sources, like civil society, independent experts, 
researchers, networks, specialised institutions/agencies and - of course - information 
collected at today's workshop. 

Corruption in the EU institutions 

Let me finish by saying a few words on corruption in the EU's own institutions. I 
recognise that corruption within the European Commission and other EU Institutions is 
an issue we have to take seriously. Recent cases of alleged corruption - in the European 
Commission and in the European Parliament - remind us not to rest on our laurels. 

Fortunately, OLAF and the European Court of Auditors have proven their usefulness in 
revealing such cases. The Commission has revised its code of conduct for commissioners 
to reinforce the integrity standards. The European Parliament has also reinforced the 
ethical code for MEPs. 

Conclusion 

To sum up, the Commission is committed to drive EU anti-corruption policy forward, in 
close collaboration with Member States and other stakeholders. 

The main instrument for that drive is the EU Anti-Corruption Report which will be 
published for the first time this year. 

A lot of work is ahead of us to produce that report, at the required level of quality, 
covering the situation in all Member States. I hope to be able to count on you, both 
government and non-governmental actors, to join us in that effort and support the 
creation of a stronger EU anti-corruption policy. 

Thank you for your attention. I wish you a fruitful day in the various workshops, and 
look forward to seeing the results of your discussions. 



\ 





EUROPEES PARLEMENT 2009 - 2014 

Zittingsdocument 



6.3.2013 B7-0121/2013 



ONTWERPRESOLUTIE 

naar aanleiding van de verklaringen van de Raad en de Commissie 

ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement 

over opvoering van de strijd tegen racisme en vreemdelingenhaat 
(2013/2543(RSP)) 



Manfred Weber, Veronique Mathieu Houillon, Salvatore Iacolino, 
Roberta Angelilli 

namens de PPE-Fractie 
Timothy Kirkhope 

namens de ECR-Fractie 



RE\929484NL.doc PE507.372v01-00 

IN L_ IN L. 



B7-0121/2013 

Resolutie van het Europees Parlement over opvoering van de strijd tegen racisme en 

vreemdelingenhaat 

(2013/2543(RSP)) 



Het Europees Parlement, 

- gezien artikelen 1 en 67 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 
volgens welke de Unie streeft naar bestrijding van discriminatie en waarborging van een 
hoog niveau van veiligheid door middel van maatregelen ter voorkoming van racisme en 
vreemdelingenhaat, 

- gezien artikel 2 1 van het Handvest van de grondrechten volgens hetwelk iedere 
discriminatie, met name op grond van ras, etnische afkomst, taal, godsdienst of het 
behoren tot een nationale minderheid, is verboden, 

- gezien Kaderbesluit 2008/9 13/JBZ van de Raad van 28 november 2008 betreffende de 
bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door 
middel van het strafrecht, 

- gezien Richtlijn 2012/29/EU tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de 
ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, 

- gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement, 

A. overwegende dat jaarlijks op 21 maart de Internationale Dag van de uitbanning van 
rassendiscriminatie wordt gevierd ter herdenking van de moord op 69 anti- 
apartheidsdemonstranten in Zuid-Afrika in 1960; 

B. overwegende dat het van essentieel belang is de door racisme en vreemdelingenhaat 
ingegeven bloedbaden in de geschiedenis van Europa te gedenken en de herinnering eraan 
levend te houden; 

C. overwegende dat de Europese Unie haar oorsprong vindt in de grondgedachte oorlog 
tegen te gaan en op gezamenlijke voet voort te gaan; 

D. overwegende dat de Europese Unie stoelt op de gemeenschappelijke waarden van 
eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat en is gegrondvest op de bevordering 
van verdraagzaamheid; 

E. overwegende dat Kaderbesluit 2008/9 13/JBZ betreffende de bestrijding van bepaalde 
vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat naar verwachting in november 
2013 zal worden herzien; 

F. overwegende dat het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten in een in 
november 2012 gepubliceerd verslag heeft onderstreept dat door haat ingegeven 
misdrijven een reeel probleem zijn in de Europese Unie en een bedreiging vormen voor 
talloze personen en voor de samenleving als geheel; 

PE507.372v01-00 2/3 RE\929484NL.doc 



NL 



G. overwegende dat uit een speciale opiniepeiling van Eurobarometer in 2012 is gebleken dat 
discriminatie nog steeds in de lidstaten van de Europese Unie voorkomt en in de meeste 
gevallen is te herleiden tot etnische afkomst; 

H. overwegende dat tijdens een informele bijeenkomst van de ministers van Justitie en 
Binnenlandse Zaken in januari in Dublin een debat heeft plaatsgevonden over EU- 
maatregelen om door haat ingegeven misdrijven, racisme, antisemitisme, 
vreemdelingenhaat en homofobie tegen te gaan; 

1 . onderstreept dat onverdraagzaamheid en discriminatie in welke vorm dan ook niet in de 
Europese Unie mogen worden geduld; 

2. stelt met bezorgdheid vast dat door haat ingegeven misdrijven zoals racisme, 
vreemdelingenhaat, antisemitisme, extremisme en intolerantie in Europa nog steeds aan de 
orde van de dag zijn; 

3. roept de lidstaten op waakzaam te blijven in tijden van economische crisis en verleidingen 
tot toenemende intolerantie en stigmatisering te weerstaan; 

4. verzoekt de lidstaten racisme en vreemdelingenhaat tegen te gaan door middel van actieve 
bevordering van verdraagzaamheid en onderstreept de cruciale rol van onderricht in 
dezen; 

5. wijst erop dat het van belang is dat elke burger zich bewust is van zijn rechten voor wat 
betreft zijn bescherming tegen door haat ingegeven delicten; 

6. verzoekt de lidstaten alle nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat aangifte 
wordt gedaan van door haat ingegeven, racistische en xenofobe strafbare feiten en dat 
personen die aangifte doen van misdrijven en slachtoffer zijn van racistische en xenofobe 
delicten naar behoren worden beschermd; 

7. verzoekt de lidstaten toe te zien op het doeltreffend onderzoeken en vervolgen van 
racistische en xenofobe strafbare feiten; 

8. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de 
Europese Raad, de Raad en de Commissie, alsmede de parlementen en regeringen van de 
lidstaten. 



RE\929484NL.doc 3/3 PE507.372v01-00 



NL 



WEBSITE BANNED BY GOOGLE 



^ 



m 



i.n 



r,.. 



(a 

S3 
is; 





E: : =^ =>' 
| ■ iff 



::■ 


o 


mi 


o 


Z7 


* 


CO 


3 


-:. 


Ti'i 


CD 






i-i 


5 


~ 


cu 


fil 






CO 


Cl 


i.j 


i 


CD 


UZl 


CL 


3 


CD 


— i 



CD ^ 

5 & 

CD O 

** O 

3 £. 

cd cd 

co CO 

UD UZl 

s 2. 

cd =5 



: : O" 



UD 

s. §' 

^i - 

^ 55' 

Q | 

o — 

& J? 

as cd 

-. CD 

S x 

CD - 

3. p 

O UZl 

CD 
CO 

o 

CD 

3 

i— H 

i.Tj 



CO 

— 
— i 

o 

i — h 

iXi 

a 

CD 

a. 



Q ~o 5 a : 

Aw — , CD _!; 



-=: 

in 

3t W ST 

l — 

QJ 

3 



o 55 

: __ 63 

■□ z, 

o & 

•-I- CO 

CD —i 

2- £=L 

CD CO 

CL T3 

"9. = 

O CD 

c cd 

^ 8" 

E5 (D 

^ i 

5 ' § 

c * 

Z3- 3" 

CD O 

CT CO 

■< 3 



CO 
CD 

O 
O 

B 

CD 



CD 

3 
i— i- 
co 



CO 

i — h 

L"J 

S CD 



3 
O 



UZ' 
CD 
=1 
l=L 
CD 



CD 
O 

2. tD 

=3 O 

O' IS. 

CD 



e ^ ™ =;= 



CO 

o 
o 
o 



z 

% 

(= 

Q 



> J z 


T 


-r 




= S 2 


H 


CD 




■-■ P 
tur 


en 


CO 
O. 


E""^l 


□. CO -i 




UZl 




c CL Q 

a -d g- 


=1- 


CD 




01 


CD 




W £& 


fn 


■S 












a : 








'A 









en 

CD 
CO 



Cl CD 

O =: 

CD - — 

I 3 

~~ CO 

f . c? 



o 

cz 



E ! 3 



"D = 



"DBS 

a ° 

CD — 
CO CO 
=1 i=t 



::: z> o 

3T r" ■ — I 
CD 
CD 

X. 
!Z 
CO. 

" : Z3. ■ _ * - ■- *■ — C") "i: 



i— •■ i— •■ S ; ■ 

CD l^ 

CL o 

^ I 

CD d 

CD O 

» CD 



V- 5 cd S 3 ™ E i: 



til 

i— H 

O 

CD 



s ;? f S 5 

D) 0) ID 3 £ 

S" CO m ™ CD 

cd m zj _ 

c 3 c: ^ cd 

^ "iS '° 5 ^ 



O (D 

Zi 



3' 
CL 



M 

CD m 
a, c 

fl 

1 I 

^ - 
T! 



« a 

a a 

P H 
(fl 

u 



I m 

o o 

LZ o 

■" T3 

CO "< 

°- 5 

^ a 

° S 

1 a 

a. o 

II 

=; uzi 



CD IO 



P CD 

cd m 



cd 



3 
o 

1— H 

C3" 
CD 
CD 

3 
C3" 

co 

3 
3 
CD 
Cl 

c? 

2- CD 
v O 

CD Q. 

c =^ 

CD = 

£ ° 

zr ° 

^ U3_ 
-■ CD 



s 



CD 
O 
O 
CD 



CD 


1 



> 


> 


CD 


I 


z 


CD 


1 


2 


> 


m 


m 
n 


s 


O 


an 





CD 


O 
O 




-< 


LTJ 

1 — 
m 




O 






O 






O 






O 







m 





> 


S 1 


3 


£ 


3 


n 


£ r-n 


zr 


sr 


1 


i 






tf 


O 






pi * — ' 













=r 











CD 
> 


3 


-z. 


I 


V} 


1 


< 




E 


O 


?r 


O 


ifl 


ffi 




L 





zf 

LJ 

E= 

s 



n 

3 

I 



r* 
* 



CO 



o 









o_ 
o' 

CO 



zr 

CD 



B 
CD 
CO 
a" 



> 

O 

3" 
PJ 

3 

CO 



111 



CD 

C 

5' 

IT 

>: 



3 

m 

d' 

■a 
hi 

uTl 

m 
II 

"D 
Cg 

m 
re 

i> 

ClL 



! 






b 



(71 

s 

Cl 



> 

D. 

r+ 

m 

C 
H 

Cfl 



S 3- 



£■ 3 



< N - O 






pr 


CD 


CD 


Q. 


Q. 


CD 


W 


0) 


CD 




D 


3 




"O 


< 




ft) 


CD 


W 


3 

CO 


— ' 


3 


=7 



g Q. 6 id 0) 



^ 5T a. £ 



3 =i 

en" n> 
m < 



^ CD =■ o CD 



3 
3 



=■ « 6 » a » 

tO tn O = tO ^ 

«1 S " 3 ID £ 

CT S o. cro M tD 



to ffl a! 3f g 



g- 3 on on 

™ s n> o 

to ■ =i -n 

CD 3 P o. 

=> r< J= CD 

3 p€ 5f 



q era 



o ^ 



c5" cp 



> 

D 

< 

m 

> 73 

IS 

S a 

=5 = 



n > 

i° 
s > 



is 



00 
00 



O 






m 

JO 

m E 

h <n 

m Ql 

< z 

O O 

-u o 

c a 



o »" 
to N 

-I > 

z m 

< 

m 

o 
m 



m 

z 

o 
> 
> 



Leden Adviesraad Internationale Vraagstukken 



Voorzitter 
Vicevoorzitter 



Mr. F. Korthals Altes 
Prof.dr. W.J.M. van Genugten 



Leden 



Mw. prof.dr. J. Gupta 
Mw. dr. P.C. Plooij-van Gorsel 
Prof.dr. A. van Staden 
LGen b.d. M.LM. Urlings 
Mw. mr. H.M. Verrijn Stuart 
Prof.dr.ir. J.J.C. Voorhoeve 



Secretaris 



Drs. T.D.J. Oostenbrink 



Postbus 20061 

2500 EB Den Haag 

telefoon 070 - 348 5108/6060 

fax 070 - 348 6256 

aiv@minbuza.nl 

www.AIV-Advies.nl 



Leden gecombineerde Commissie Midden-Oosten 



Voorzitter 



Prof.dr. A. van Staden 



Leden 



Dr. B.S.M. Berendsen 

Dr. N. van Dam 

Prof.dr. W.J.M. van Genugten 

Mr. F. Korthals Altes 

Mw. mr. H.M. Verrijn Stuart 



Secretaris 



Mw. drs. A.M.C. Wester 
Drs. T.D.J. Oostenbrink 



Inhoudsopgave 

Woord vooraf 

I Het Israelisch-Palestijnse conflict in perspectief 10 

1.1 Het vredesproces 10 

1.2 Het juridisch kader 16 

II Veranderingen in de regionale en mondiale context 21 
II. 1 De regionale context 21 

II. 2 De mondiale context 24 

III Scenario's en mogelijkheden voor toenadering 27 

IV Actoren en initiatieven 33 

V De rol van Nederland 42 

VI Samenvatting en aanbevelingen 48 

Bijlage I Adviesaanvraag 

Bijlage II Kaart van Israel en de bezette Palestijnse gebieden 

Bijlage III Lijst van gebruikte afkortingen 



'... my definition of a tragedy is a clash between right and right. And in this 
respect, the Israeli-Palestinian conflict has been a tragedy, a clash between one 
very powerful, very convincing, very painful claim over this land and another 
no less powerful, no less convincing claim.' 1 



'We are willing to live side by side on the land and share the promise of the 
future. Sharing, however, reguires two partners willing to share as equals. 
Mutuality and reciprocity must replace domination and hostility for there to 
be genuine reconciliation and coexistence under international legality. Your 
security and ours are mutually dependent, as intertwined as the fears and 
nightmares of our children.' 2 



1 Amos Oz in een interview op 23 januari 2002 door PBS Newshour, 'Coping with Conflict: Israeli Author 
Amos Oz'. 

2 Haidar Abdul-Shafi, sprekend namens het Palestijnse volk tijdens de Vredesconferentie in Madrid in 
oktober 1991, zoals geciteerd in Avi Shlaim, Israel and Palestine, Reappraisals, Revisions, Refutations 
(Londen: Verso, 2010), p. 157. 



Woord vooraf 

Het conflict tussen Israel en de Palestijnen, dat zich decennialang voortsleept, is 
wel treffend omschreven als een conflict tussen 'de slachtoffers en de slachtoffers 
van de slachtoffers'. 3 Er mag geen misverstand over bestaan dat de Holocaust 
en de Israelische bezettingspolitiek twee volstrekt onvergelijkbare grootheden 
zijn. Evenmin mag er twijfel rijzen aan het recht van het Joodse volk in eigen 
staatsverband te leven in een veilige omgeving. Dit neemt niet weg dat de stichting 
van de staat Israel in 1948, met als voornaamste rechtvaardiging dit volk te vrijwaren 
van nieuwe vervolgingen, en later de Israelische overwinning in de zesdaagse oorlog 
van 1967 hebben geleid tot groot onrecht bij de Palestijnen. Het gegeven dat zowel 
Joden als Palestijnen zich beroepen op historische en religieuze rechten en dat ieder 
van beide groepen vanuit zijn eigen geschiedenis aanspraak maakt op een eigen 
politiek tehuis in het vele eeuwen Iang betwiste Heilige Land, geeft aan het conflict 
een onmiskenbare tragische lading. Het recht van het ene volk lijkt te botsen op dat 
van het andere. 

In het recente verleden zijn, met hulp van verschillende internationale bemiddelaars 
(vertegenwoordigers van internationale organisaties en landen), talrijke pogingen 
ondernomen om tot een bevredigende regeling van het slepende conflict te komen. 
Deze pogingen hebben geen van alle een afdoende en blijvend resultaat opgeleverd. 
Soms leek een doorbraak nabij, zoals in 1993 toen Israeliers en Palestijnen na 
geheime onderhandelingen in Oslo een akkoord wisten te bereiken over een 
vredesplan, en zeven jaar later toen op initiatief (en met actieve bemiddeling) van 
president Clinton delegaties van beide partijen in Camp David het met elkaar eens 
leken te worden over een zogenoemde eindstatusovereenkomst. 4 Het wederzijds 
wantrouwen, het felle verzet van extremisten aan beide zijden tegen een vergelijk, 
de uitbreiding van illegale nederzettingen op Palestijns gebied en misschien ook 
het gebrek aan leiderschap over en weer, bleken uiteindelijk ook in deze gevallen 
een te groot struikelblok om te komen tot onderlinge pacificatie. Intussen ligt het 
vredesproces sinds 2010 stil, waarbij - niet verrassend - de twee betrokken partijen 
de verantwoordelijkheid voor de ontstane impasse op elkaar afschuiven. Het is dan 
ook geen wonder dat een zekere moedeloosheid zich meester heeft gemaakt van 
alien die op constructieve wijze wensen bij te dragen aan de overbrugging van de 
Israelisch-Palestijnse tegenstelling. 

Toch zou het speciaal voor Europa en dus ook voor Nederland een grote vergissing 
zijn te berusten in het onvermogen dan wel de onwil van partijen het vredespad 
opnieuw te betreden. Een voortzetting van de Israelische bezetting van de Palestijnse 
gebieden, gepaard gaande met politieke repressie en een blijvende beperking van 
de bewegingsvrijheid en economische bestaansmogelijkheden van de Palestijnse 
bevolking (in Gaza nog sterker dan op de Westoever), maakt het waarschijnlijk dat 
het conflict - vroeg of laat - uitmondt in een ongekende uitbarsting van geweld, 
met noodlottige humanitaire en politieke gevolgen. De sterk groeiende Israelische 
kolonisering van Oost-Jeruzalem en de Westoever (Cis-Jordanie) verkleint bovendien 



3 Deze formulering is afkomstig van de Franse politicoloog en commentator Dominique Moi'si. 

4 Over de mislukking van Camp David, zie bijvoorbeeld Moty Cristal, 'Camp David, 2000', in Guy Olivier 
Faure and Franz Cede (eds.), Unfinished Business. Why international negotiations fail (Athens & London: 
The University of Georgia Press, 2012), pp. 43-61. 



in aanzienlijk mate de kansen op uitvoering van het tweestatenmodel. Dit maakt 
de urgentie van een hervatting van het vredesproces groter dan ooit. Zoals in dit 
advies zal worden betoogd, kan speciaal de EU, die zich bij voorkeur als 'normatieve 
macht' in de wereld wil manifesteren, niet werkeloos blijven toezien op maatregelen 
en stappen die de verwerkelijking van een onafhankelijke staat Palestina zouden 
blokkeren of zelfs onmogelijk maken. Europa (en in het bijzonder Nederland) dreigt 
hiermee zijn geloofwaardigheid als hoeder van het internationale recht en beschermer 
van mensenrechten te verliezen. En daarmee ook zijn mogelijkheden om politieke 
invloed uit te oefenen in het Midden-Oosten. Dit gebied blijft verder hoe dan ook door 
de ligging en de oliereserves voor ons werelddeel van groot strategisch belang. 

De reputatie van Europa staat tevens op het spel tegen de achtergrond van de 
nieuwe politieke winden die sinds de opstanden en hervormingsbewegingen van 
de afgelopen twee jaar in de betrokken regio zijn opgestoken. Er is een nieuwe 
politieke situatie ontstaan waarin het beleid van de Arabische landen meer dan 
vroeger onderhevig is aan 'de stem van het volk'. De heersende openbare mening in 
deze landen heeft zich over het algemeen kritisch getoond over het (veronderstelde) 
gebrek aan inzet van de verdreven Arabische leiders voor de Palestijnse zaak. 

Uitgangspunt van dit advies is dat Nederland en de overige EU-landen deze feiten 
niet kunnen negeren. Zij dienen zich te realiseren dat de doelstellingen van 
het Europese nabuurschapsbeleid (stabiliteit, welvaart, democratie en nauwere 
politieke samenwerking) in de betrokken regio niet te bereiken zijn indien Europese 
verklaringen ten gunste van een duurzame oplossing van het Israelisch-Palestijnse 
conflict niet vergezeld gaan van de uitvoering van een passend beleid. 

Tegen bovenstaande achtergrond heeft de AIV zich gebogen over de 'adviesaanvraag 
nieuwe initiatieven voor het Midden-Oosten Vredesproces', die de Eerste Kamer op 
23 oktober 2012 aan de AIV heeft voorgelegd. In de adviesaanvraag 5 verzoekt de 
Kamer de AIV, mede in het licht van de veranderende situatie in de regio, advies uit te 
brengen over de volgende vragen: 

• In hoeverre beinvloeden de veranderingen in de regionale en mondiale politieke 
context de onderhandelingsposities van de direct betrokken gesprekspartners 
alsook de opstelling van betrokken derden? 

• Gezien eventuele veranderingen in uitgangsposities, wat zijn denkbare scenario's 
voor de ontwikkeling van het Midden-Oosten Vredesproces? Waar in deze 
scenario's zouden nieuwe mogelijkheden voor toenadering en het op gang brengen 
van vredesbesprekingen bestaan? 

• Welke organisaties, landen of partijen zijn het best gepositioneerd om nieuwe 
initiatieven aan te dragen? Wat zouden die initiatieven concreet kunnen inhouden? 

• Hoe kan Nederland, op basis van de beginselen van het internationaal recht, 
bijdragen aan vooruitgang in het Midden-Oosten Vredesproces? Wat kan Nederland 
zelf ondernemen en waar zou het in Europees en ander internationaal verband op 
kunnen aansturen? 

De AIV heeft bovenstaande vragen bij de opstelling van het voorliggende advies 



5 De aanvraag is als bijlage I aan het advies toegevoegd. 



als leidraad genomen. Na een inleidend hoofdstuk, waarin wordt ingegaan op 
het verloop van het vredesproces tot nu toe en op het juridisch kader van het 
Israelisch-Palestijnse conflict, komen de adviesvragen stuk voor stuk in afzonderlijke 
hoofdstukken aan de orde. In een afsluitend hoofdstuk zijn een samenvatting en een 
aantal specifieke aanbevelingen opgenomen. 

Het advies is opgesteld door een gecombineerde commissie bestaande uit prof.dr. 
A. van Staden (AIV, CEI, voorzitter), dr. B.S.M. Berendsen (COS), dr. N. van Dam (CVV), 
prof.dr. W.J.M. van Genugten (AIV, CMR), mr. F. Korthals Altes (AIV) en mw. mr. H.M. 
Verrijn Stuart (AIV, CMR). Het secretariaat werd gevoerd door mw. drs. A.M.C. Wester 
(secretaris CEI) en drs. T.D.J. Oostenbrink (secretaris AIV), hierin bijgestaan door 
dhr. A.L.M. van Nieuwland (stagiair). 

Voorafgaand aan de opstelling van het advies heeft de commissie een aantal 
gesprekken gevoerd. Gesprekspartners waren onder meer drs. R.S. Serry (Speciaal 
Coordinator voor het Midden-Oosten Vredesproces van de VN), mr. H. van den Broek 
(voormalig minister van Buitenlandse Zaken en voormalig Europees Commissaris 
voor Buitenlandse Betrekkingen), prof.mr. J.G. de Hoop Scheffer (voormalig minister 
van Buitenlandse Zaken en voormalig Secretaris-Generaal van de NAVO) en prof, 
dr. J. Dugard (emeritus hoogleraar Internationaal Publiekrecht en van 2001 tot 
2008 Speciaal Rapporteur van de VN inzake de schending van mensenrechten en 
humanitair recht in het bezette Palestijnse gebied). De AIV is hun zeer erkentelijk 
voor de bereidheid hun inzichten met de commissie te delen. 

Dit advies werd vastgesteld door de AIV op 21 maart 2013. 



1 Het Israelisch-Palestijnse conflict in perspectief 



Om de in de adviesaanvraag gestelde vragen te kunnen beantwoorden, acht de AIV 
het zinvol eerst de algemene context te schetsen waarbinnen de vragen moeten worden 
beschouwd. In dit eerste hoofdstuk zal daarom in vogelvlucht een overzicht worden gegeven 
van de belangrijkste pogingen die in het verleden zijn gedaan om een vredesproces tussen 
Israel en de Palestijnen tot stand te brengen. Vervolgens zal worden ingegaan op het 
juridisch kader waarbinnen het Israelisch-Palestijnse vraagstuk moet worden geplaatst. In de 
volgende hoofdstukken, waarin de adviesvragen aan de orde komen, zal waar nodig worden 
teruggegrepen op de achtergrondinformatie in dit hoofdstuk. 

I.l Het vredesproces 

Met de term 'Midden-Oosten Vredesproces' wordt veelal verwezen naar pogingen die in de 
periode 1991-2000 zijn gedaan om te komen tot een vredesakkoord tussen Israel en de 
Palestijnen (c.q. de Arabische wereld). 6 Omdat voor 1991 en na 2000 ook verschillende 
initiatieven zijn genomen om vrede tot stand te brengen, zal het onderhavige overzicht een 
iets langere periode bestrijken. 7 

In de jaren volgend op de zesdaagse oorlog van juni 1967 werd diverse malen getracht 
om Israel en de Palestijnen nader tot elkaar te brengen. Hierbij speelden de Zweedse 
diplomaat Gunnar Jarring, Speciaal Gezant van de Verenigde Naties (VN) voor het Midden- 
Oosten, en de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken William P. Rogers, een 
centrale rol. Egypte en Jordanie reageerden welwillend op hun bemiddelingspogingen en 
gaven aan bereid te zijn tot het sluiten van een vredesakkoord met Israel op basis van 
Israels terugtrekking uit de bezette gebieden en de implementatie van Veiligheidsraads- 
resolutie 242. 8 In februari 1971 presenteerde de Egyptische president Anwar Sadat zijn 
eigen vredesinitiatief, gebaseerd op wederzijdse veiligheid, erkenning en terugtrekking. 
Israel toonde evenwel geen bereidheid in te gaan op de verschillende initiatieven, 
voomamelijk vanwege de voorstellen tot terugtrekking uit de bezette gebieden. Een senior 
medewerker van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken merkte hierover 



6 Zie bijvoorbeeld Gregory Harms with Todd M. Ferry, The Palestine-Israel Conflict (Londen: Pluto Press, 
2012), p. 168. 

7 Voor dit overzicht is gebruik gemaakt van verschillende bronnen, in het bijzonder: Susan M. Akram en 
Michael Lynk, 'Arab-Israeli Conflict', entry in the Max Planck Encyclopedia of International Law (Oxford: 
Oxford University Press, 2008); Avi Shlaim, Israel and Palestine, Reappraisals, Revisions, Refutations 
(Londen: Verso, 2010); and Gregory Harms with Todd M. Ferry, The Palestine-Israel Conflict (Londen: Pluto 
Press, 2012). 

8 UN Doc. S/RES/242, 22 november 1967, unaniem aangenomen. Een klein verschil tussen de Engelse 
en de Franse tekst van de onderhavige resolutie heeft geleid tot uiteenlopende interpretaties. Terwijl in 
de Engelse versie wordt gesproken over 'Withdrawal of Israeli armed forces from territories occupied in 
the recent conflict', voegt de Franse versie aan deze formulering een bepaald lidwoord toe: 'Retrait des 
forces armees israeliennes des territoires occupes lors du recent conflit'. Het laatste is te vertalen met 
'Terugtrekking van Israelische strijdkrachten uit de gebieden die tijdens het recente conflict zijn bezet'. 



10 



later op: 'Israel will be considered responsible for the rejection of the best opportunity to 
achieve peace since the establishment of the state.' 9 

In de nasleep van de Jom Kippoer-oorlog van oktober 1973 bedreef de toenmalige 
minister van Buitenlandse Zaken van de VS, Henry Kissinger, enige tijd actieve shuttle 
diplomacy tussen Israel enerzijds en Egypte, Syrie, Saudi-Arabie en Jordanie anderzijds. Dit 
leidde tot de Sina'i'-I- (oktober 1974) en SinaT-ll- O'anuari 1975) akkoorden, die betrekking 
hadden op beperkte terugtrekking van Israel uit de Sinai en de Golan Hoogvlakte in mil 
voor de belofte van Arabische zijde om zich te onthouden van gewelddadigheden. Van een 
alomvattend vredesplan was echter geen sprake. 

De Amerikaanse president Jimmy Carter verruilde de stapsgewijze benadering van 
Kissinger voor multilaterale onderhandelingen, waaraan werd deelgenomen door de VS, 
de Sovjet Unie, Israel, Jordanie en Egypte. Een communique van 1 oktober 1977 van de 
VS en de Sovjet Unie, bedoeld als basis voor een intemationale conferentie, riep, in lijn 
met Veiligheidsraadsresolutie 242, op tot een oplossing die de 'legitieme rechten van het 
Palestijnse volk' respecteerde en tot terugtrekking van Israel uit de gebieden die waren 
bezet in 1967. De Egyptische president Anwar Sadat en overige Arabische staten waren 
niet enthousiast, maargingen akkoord; Israel verwierp hetvoorstel. 

De reis van de Egyptische president Anwar Sadat eind 1977 naar Jeruzalem en premier 
Menachem Begins bezoek aan Egypte leidden echter tot een verbetering van de relaties. 
Daarop nodigde in juli 1978 president Carter Sadat en Begin uit in Camp David. De Camp 
David-onderhandelingen vonden plaats van 5 tot 17 September 1978 en resulteerden 
uiteindelijk in twee akkoorden: een vredesakkoord tussen Egypte en Israel (dat werd 
getekend op 26 maart 1979) en de algemene afspraak om binnen vijf jaar overeenstemming 
te bereiken over 'the final status' van de Westoever en Gaza (de PLO, de status van 
Jeruzalem en de Golan Hoogvlakte werden niet genoemd). Op 26 maart 1978 vond in het 
Witte Huis de ondertekeningsceremonie van de Camp David-akkoorden plaats. 

In de hierop volgende jaren speelde de Palestine Liberation Organization (PLO) 10 een 
steeds prominentere rol. De situatie in de regio verslechterde. Libanon was van 1975 tot 

1990 in een burgeroorlog verwikkeld; in 1982 viel Israel Libanon binnen. Van 1987 tot 

1991 vond de eerste Palestijnse opstand, de Intifadah, plaats, als reactie op de bezetting 
en een gevoel van politiek isolement onder de Palestijnen. Israel reageerde met harde 



9 Het citaat is van Assistant Secretary of State Joseph Sico. Zie Gregory Harms with Todd M. Ferry, The 
Palestine-Israel Conflict (Londen: Pluto Press, 2012), p. 123. De auteurs merken echter ook op dat de 
diplomatieke pogingen van Jarring c.s. werden tegengewerkt door het Witte Huis onder Nixon, in het 
bijzonder door National Security Advisor Henry Kissinger. 

10 De Palestine Liberation Organization werd in 1964 opgericht als overkoepelende organisatie ter 
behartiging van de belangen van het Palestijnse volk, waarvan een groot deel buiten het oorspronkelijke 
woongebied van Palestina verblijft. In 1974 verkreeg de PLO waarnemersstatus bij de VN; deze status 
heeft de organisatie sindsdien behouden. In de jaren zeventig en tachtig (twintigste eeuw) werd de PLO 
door diverse partijen (Israel, de VS) als terroristische organisatie aangemerkt. In 1993, bij het sluiten van 
het Oslo-akkoord, erkende Israel de PLO als legitieme vertegenwoordiger van de Palestijnen. Onder de 
vleugels van de PLO zijn verschillende Palestijnse bewegingen verenigd, waaronder Fatah, die daarbinnen 
de grootste groepering vormt. Hamas staat echter buiten de organisatie. 



11 



hand met Operation Iron Fist. Gedurende de Intifadah kwamen rond de 1.100 Palestijnen 
en 144 Israeli's om het leven. 11 

In 1991 begon een reeks initiatieven gericht op duurzame vrede in het Midden-Oosten. 
Tijdens de 'Madridconferentie' werden Egypte, Israel, Libanon, Syrie en een Jordaans- 
Palestijnse delegatie op 30 oktober 1991 bijeengebracht in het Koninklijk Paleis in 
Madrid op initiatief van de Amerikaanse president George H.W. Bush. De bijeenkomst 
werd voorgezeten door een door president Bush en minister van Buitenlandse Zaken 
James Baker samengesteld team en door Michail Gorbatsjov, de president van de Sovjet 
Unie. De basis voor de besprekingen waren Veiligheidsraadsresoluties 242 en 338 12 en 
het concept van land-for-peace. Problematisch was dat Israel slechts wilde spreken van 
'autonomie' voor de Palestijnen, terwijl de Palestijnen een eigen staat voor ogen hadden. 
De PLO nam geen deel aan de onderhandelingen; de Palestijnen waren vertegenwoordigd 
door een kleine groep intellectuelen vanuit de bezette gebieden, onder wie Haidar Abdul- 
Shafi, een arts uit Gaza; Hanan Ashrawi, een hoogleraar Engelse literatuur uit Ramallah; 
en Faisal al-Husseini, politiek activist en leider van de Intifadah. 

Het overleg werd in multilateraal en bilateraal verband voortgezet gedurende 1992 
en de eerste helft van 1993. De resultaten waren uiteindelijk echter beperkt. Maar, 
zoals opgemerkt door auteur Gregory Harms: 'The symbolic significance of the Madrid 
Conference far outweighed its accomplishments, which were thin indeed. However, a 
precedent had been set by these countries gathering face-to-face; it was also the first 
time Israel and the Palestinians met in open dialogue.' 13 Volgens de historicus Avi Shlaim 
wisten de Zionisten en Israelische politici de intemationale beeldvorming en publieke 
opinie lange tijd in hun voordeel te be'invloeden maar verwierven de Palestijnen langzaam 
maar zeker steeds meer steun voor hun zaak en was 'Madrid' hierbij van doorslaggevend 
belang. 14 

Parallel aan het 'Madrid-proces' werden vanaf januari 1993 geheime besprekingen gevoerd 
tussen Israel en de PLO op uitnodiging van de Noorse overheid. Dit resulteerde na acht 
maanden in het Oslo-akkoord. Het Amerikaanse leiderschap wist van de besprekingen, 
maar was niet van de inhoud op de hoogte. In de zomer van 1993 werd het akkoord 
wereldkundig gemaakt en op 13 September 1993 volgde de ceremoniele ondertekening in 
het Witte Huis onder auspicien van de Amerikaanse president William J. Clinton, met, voor 
het oog van de wereld, de historische handdruk van de Israelische premier Yitzhak Rabin 
en PLO-voorzitter Yasser Arafat. 



11 Benny Morris, Righteous Victims, A History of the Zionist-Arab Conflict 1881-2001 (New York: Vintage 
Books, 2001), pp. 595-596. 

12 UN Doc. S/RES/338, 22 oktober 1973, aangenomen met 14 stemmen, zonder Chinese deelname aan 
de stemming. 

13 Gregory Harms with Todd M. Ferry, The Palestine-Israel Conflict (Londen: Pluto Press, 2012), p. 152. 

14 Factoren die in dit proces een rol speelden waren volgens Shlaim onder meer de onverzettelijkheid van 
Israelische zijde eind jaren tachtig onder de Likud-partij over het beginsel van tweedeling en het vredesof- 
fensief van de PLO in 1988, toen de Palestinian National Council de staat Israel erkende, terrorisme ver- 
wierp, de tweestatenoplossing accepteerde en alle relevante VN-resoluties bekrachtigde. Zie: Avi Shlaim, 
Israel and Palestine, Reappraisals, Revisions, Refutations (Londen: Verso, 2010), pp. 152-167, Chapter 
Fourteen, 'Changing Places: The Madrid Peace Conference.' 



12 



Het Oslo-akkoord was geen alomvattend vredesverdrag of eindakkoord. De zogeheten 
Declaration of Principles on Interim Self-Government Arrangements (DOP) voorzag in het 
vestigen van een Palestinian Interim Self-Government Authority in delen van de bezette 
gebieden. Israel erkende de PLO als legitieme vertegenwoordiger van de Palestijnen. De 
PLO op haar beurt erkende de staat Israel en zag af van het gebruik van geweld. Israel 
ging voorts akkoord met de terugtrekking van troepen uit de Westoever en Gaza. Over de 
meest delicate onderwerpen voor een eindakkoord - waaronder de status van Jeruzalem, 
de nederzettingen, grenzen, water, veiligheid en vluchtelingen - werden geen besluiten 
genomen. Over deze punten zou volgens een vastgelegd schema in een later stadium 
overeenstemming moeten worden bereikt. Desondanks werd 'Oslo' algemeen van groot 
belang geacht: 'Oslo marked a momentous occasion where Israel and the PLO had 
managed not only to engage one another directly, but also produce a framework that both 
agreed upon; and all this accomplished without external influence or guidance.' 15 

Nadat op 26 oktober 1994 Israel en Jordanie een vredesovereenkomst hadden getekend, 
werd in September 1995 in Taba (Egypte) het Interim Akkoord dat was voorzien in 
het DOP ondertekend, ook wel 'Oslo-N' genoemd. De kern van dit akkoord was dat 
gedurende de interim-periode de bezette Palestijnse gebieden werden onderverdeeld 
in drie 'controlezones'. 'Gebied A', de dichtbevolkte Palestijnse steden, kwam onder de 
volledige politieke en veiligheidscontrole van de Palestijnse Autoriteit; 'gebied B', kleinere 
Palestijnse gemeenschappen en landelijk gebied, werd bestuurd door Palestijns civiel 
gezag en door Israelisch veiligheidsgezag; en 'gebied C, bestaande uit de Israelische 
nederzettingen, een aantal Palestijnse gemeenschappen en gebied grenzend aan 
pre-1967 grenzen, kwam onder volledige controle van Israel. 

Twee maanden na de ondertekening van Oslo-ll, in november 1995, werd premier 
Yitzhak Rabin, de belangrijkste pleitbezorger van het Oslo-proces in Israel, vermoord 
door een Joodse rechts-extremistische activist. In mei 1996 kwam de Likud-partij van 
Benjamin Netanhayu aan de macht en in 1997 besloot de Israelische regering om de 
gebiedsoverdracht aan de Palestijnen overeenkomstig de Oslo-akkoorden stop te zetten. 
Hiermee kwamen de onderhandelingen over de final status-onderwerpen feitelijk tot 
stilstand. 

Nadat in het voorjaar van 1999 in Israel de regering van Ehud Barak aan de macht 
kwam, kreeg het haperende vredesproces een nieuwe impuls. In juli 2000 nodigde 
president Clinton premier Barak en PLO-voorzitter Arafat uit voor een top in Camp David 
in een poging een definitief en duurzaam vredesakkoord te sluiten. Uiteindelijk mislukte 
dit, na twee weken onderhandelen, voomamelijk vanwege verschillen van mening over 
de definitieve grenzen, de status van Jeruzalem en de kwestie van de Palestijnse 
vluchtelingen. Wel werd een trilateral verklaring afgegeven {'Camp David II'), waarin de 
partijen een aantal basisbeginselen onderschreven, waaronder steun voor de centrale 
plaats van Veiligheidsraadsresoluties 242 en 338. 

In een laatste poging een vredesakkoord tot stand te brengen, nodigde president 
Clinton de partijen in december 2000 opnieuw uit, voor onderhandelingen op basis van 
de zogenoemde Clinton Parameters. Deze parameters hielden in dat een groot deel 
van Gaza en de Westoever teruggegeven moest worden aan de Palestijnen; dat Israel 
de belangrijkste nederzettingen zou behouden, waarvoor de Palestijnen deels werden 
gecompenseerd; dat de nieuwe Palestijnse staat gedemilitariseerd werd; Jeruzalem werd 



15 Gregory Harms with Todd M. Ferry, The Palestine-Israel Conflict (Londen: Pluto Press, 2012), p. 153. 



13 



opgedeeld naar bevolkingssamenstelling; er een vorm van gezamenlijke soevereiniteit zou 
komen over de stad; en dat een deel van de Palestijnse vluchtelingen zich zou vestigen 
in de nieuwe Palestijnse staat. Beide partijen accepteerden uiteindelijk de parameters, 
zij het met voorbehouden, en ze vormden de basis voor vervolgbesprekingen in Taba in 
januari 2001. Hier werd verdere vooruitgang geboekt, maar een akkoord bleef ook dit keer 
uit, wederom als gevolg van gebrek aan overeenstemming over de definitieve grenzen, 
Jeruzalem, en de Palestijnse vluchtelingen. 

In September 2000 brak de tweede Intifadah uit en de jaren die volgden werden 
gekenmerkt door toenemend geweld; zelfmoordaanslagen van Palestijnse zijde 
(voomamelijk uitgevoerd door Hamas-strijders) gingen gepaard met repressie (onder meer 
Operation Defensive Shield) en herbezetting van de gehele Westoever van Israelische zijde. 
Als gevolg van de escalatie van geweld in maart 2002 nam de Veiligheidsraad op 12 maart 
2002 resolutie 1397 16 aan, waarin voor het eerst formeel de tweestatenoplossing voor het 
conflict werd bekrachtigd. 

Een paar weken later presenteerde Saudi-Arabie tijdens een bijeenkomst van de Arabische 
Liga in Beiroet een vredesvoorstel voor het Israelisch-Palestijnse en het Israelisch- 
Arabische conflict. Het plan, dat bekend werd als het 'Arabische Vredesinitiatief, 
werd op 28 maart 2002 aanvaard door de Arabische Liga en omvatte de volgende 
elementen: volledige terugtrekking van Israel uit de gebieden die sinds juni 1967 zijn 
bezet; de vestiging van een onafhankelijke Palestijnse staat in Gaza en de Westoever, 
met Oost-Jeruzalem als hoofdstad; een rechtvaardige oplossing van het Palestijnse 
vluchtelingenvraagstuk, op basis van Veiligheidsraadsresolutie 194 uit 1948; 17 een 
einde aan het Israelisch-Arabische conflict; en vrede en normalisatie van de verhoudingen 
tussen Israel en de Arabische wereld. Israel en de VS toonden weliswaar enige - zij het 
gereserveerde - belangstelling voor het plan, maar in concreto gebeurde er weinig mee. 

In april 2002 werd het Kwartet in het leven geroepen, een gelegenheidsformatie van 
de VN, de VS, de EU en Rusland, met als doel duurzame vrede in het Midden-Oosten te 
bewerkstelligen. Het Kwartet verwelkomde het Arabische Vredesinitiatief, veroordeelde 
terrorisme en riep op tot beeindiging van de nederzettingenbouw en de Israelische 
bezetting. De Amerikaanse president George W. Bush riep in juni 2002 op tot een 'vision 
of two States, a secure State of Israel and a viable, peaceful, democratic Palestine', 18 
en presenteerde de idee van een 'Routekaart voor de Vrede', dat zowel door het Kwartet 
als de Veiligheidsraad werd bekrachtigd. De 'Routekaart' combineerde elementen 
uit Veiligheidsraadsresoluties 242, 338 en 1397 met onderdelen van voorgaande 
vredesplannen ('Madrid', land-for-peace en het Arabische Vredesinitiatief) in een 
stapsgewijze agenda. Deze werd uiteindelijk echter niet of nauwelijks uitgevoerd. 

In juni 2002 begon Israel onder leidingvan premier Ariel Sharon in het noorden van 
de Westoever met de bouw van een afscheidingsmuur (meer hierover in de volgende 
paragraaf). Twee jaar later, in 2004, besloot Israel tot een unilateral terugtrekking uit 



16 UN Doc. S/RES/1397, 12 maart 2002. 

17 UN Doc. A/RES/194 (III), 11 december 1948. 

18 Toespraak van president George W. Bush over vrede in het Midden-Oosten van 24 juni 2002, zoals 
geciteerd door Susan M. Akram en Michael Lynk, 'Arab-Israeli Conflict', entry in the Max Planck 
Encyclopedia of International Law (Oxford: Oxford University Press, 2008), par. 55. 



14 



de Gazastrook en vier nederzettingen in de Westoever. Het plan werd in augustus 2005 
uitgevoerd; 17 Israelische nederzettingen werden ontmanteld en 8.000 kolonisten werden 
geevacueerd naar Israel en de Westoever. 19 

De periode na 2005 werd gekenmerkt door nieuwe episodes van geweld. Tijdens de 
oorlog in Libanon in 2006 vielen meer dan 1.000 Libanese doden, voornamelijk burgers, 
en sloegen meer dan een miljoen mensen op de vlucht; aan Israelische zijde vielen 
114 doden in het leger en 43 burgerdoden en werden meer dan 250.000 mensen 
geevacueerd. 20 Voor Israel waren oplopende spanningen in Gaza, die gepaard gingen 
met een toename van beschietingen op zijn grondgebied, aanleiding in december 
2008 - januari 2009 een militair operatie in Gaza, Operation Cast Lead, uit te voeren. 
Aan Palestijnse zijde kwamen rond de 1.300 mensen om, naar wordt aangenomen 
voornamelijk burgers; aan Israelische zijde vielen er 13 doden - alien soldaten. 21 

In 2006 vonden voor de tweede maal Palestijnse verkiezingen plaats, waarbij de 
Islamitische Hamas als winnaar uit de bus kwam. Dit leidde uiteindelijk tot een tweedeling 
in het Palestijnse leiderschap, met controle van Hamas over de Gazastrook en controle 
van de Fatah-partij van president Mahmoud Abbas over de Westoever. De westerse landen 
weigerden het bewind van Hamas te erkennen, omdat dit niet voldeed aan de eisen het 
gebruik van geweld af te zweren en het bestaan van Israel te aanvaarden. 

Ondanks de toegenomen spanningen en gewelddadigheden tussen beide partijen, werden in 
2007 verschillende pogingen ondernomen om het vredesproces weer op gang te brengen. 
De Arabische Liga bracht het Arabische Vredesinitiatief uit 2002 opnieuw naar voren, maar 
kreeg wederom weinig respons. En president Bush nam het initiatief tot de organisatie van 
een intemationale conferentie in Annapolis op 27 november 2007, waaraan door veertig 
landen en intemationale organisaties werd deelgenomen. Het doel was '(...) to immediately 
launch good-faith, bilateral negotiations in order to conclude a peace treaty resolving all 
outstanding issues, including all core issues, without exception, as specified in previous 
agreements.' 22 De conferentie leverde echter weinig op; de besprekingen die voortkwamen 
uit 'Annapolis' waren slechts van korte duur. De verdeeldheid onder de Palestijnen en de 
westerse boycot van Hamas (in de VS bekritiseerd door onder meer voormalig president 
Jimmy Carter) 23 vormden extra complicerende factoren voor de vredesbesprekingen. 

De Amerikaanse president Barack Obama ondemam tijdens zijn eerste termijn een aantal 
pogingen om de onderhandelingen tussen beide partijen nieuw leven in te blazen (in 
September 2010 werden premier Netanyahu en president Abbas onder meer uitgenodigd 



19 Susan M. Akram en Michael Lynk, 'Arab-Israeli Conflict', entry in the Max Planck Encyclopedia of 
International Law (Oxford: Oxford University Press, 2008), par. 61. 

20 Ibid., par. 63. 

21 Ibid., par. 66. 

22 'Text of Bush's remarks at Annapolis conference,' New York Times, 27 november 2007. 

23 Carter schreef in een opiniestuk in de New York Times: 'A counterproductive Washington policy in recent 
years has been to boycott and punish political factions or governments that refuse to accept United 
States mandates. This policy makes difficult the possibility that such leaders might moderate their 
policies.' Jimmy Carter, 'Pariah diplomacy,' New York Times, 28 april 2008. 



15 



in Washington voor een serie besprekingen), maar deze sorteerden weinig effect (zie 
ook de hoofdstukken II en IV). De nederzettingenpolitiek van Israel vormde hierbij een 
belangrijk struikelblok. De Financial Times schreef in april 2010 in een redactioneel 
commentaar over de rol van de VS: 'Breakthroughs in the Middle East happen when the 
US feels its national interest is in play, rather than when it pretends to be a dispassionate 
arbiter. When deadlock comes, as it inevitably will, Mr Obama must be ready to place a US 
plan before the Security Council. That should be based on the (Bill) Clinton Parameters of 
2000, and the Arab peace plan of 2002.' 24 

Concluderend kan worden gesteld dat de afgelopen veertig jaar een scala aan initiatieven 
heeft opgeleverd om het conflict tussen Israel en de Palestijnen te beslechten. Deze 
plannen, akkoorden en voorstellen vertonen in het algemeen meer overeenkomsten dan 
verschillen. 25 In 2002 merkte de toenmalige Secretaris-Generaal van de VN, Kofi Annan, 
over een vredesovereenkomst in het Midden-Oosten op: 'There is no conflict in the world 
today whose solution is so clear, so widely agreed upon, and so necessary to world peace 
as the Israeli-Palestinian conflict.' 26 Tien jaar later blijken deze woorden nog even actueel 
als in 2002. 

1.2 Het juridisch kader 

Gezien het belang van het intemationaal-juridische kader van het onderhavige conflict en 
gelet op het feit dat in de adviesaanvraag specifiek de vraag wordt gesteld wat Nederland 
kan ondememen op basis van beginselen van het intemationale recht, acht de AIV het 
wenselijk een kort resume te geven van de juridische stand van zaken. Hij neemt daarbij 
tie Advisory Opinion van het Intemationaal Gerechtshof over de Israelische muur uit 
2004 als uitgangspunt, omdat daarin op veel omvattende wijze wordt gesproken over de 
juridische situatie en omdat actuele hete hangijzers, zoals de positie van (Oost-)Jeruzalem, 
het recht op zelfbeschikking van de Palestijnen, de nederzettingen, de grenzen en de 
schaarste aan water, direct of indirect van een juridisch oordeel worden voorzien. 27 De 
Advisory Opinion was gevraagd door de Algemene Vergadering van de VN, die hierover 
had besloten in een stemming met 90 stemmen voor, acht tegen en 74 onthoudingen, 
waaronder die van Nederland. 28 



24 'Once more into the Mideast breach,' Financial Times, redactioneel commentaar, 30 april 2010. 

25 Gregory Harms merkt hierover op: '(...) with there now existing an assortment of possible templates 

- Clinton Plan, Geneva Accord, Road Map, Saudi Proposal - all bearing more in common than they do in 
distinction, what is required is (...) to authentically pursue diplomacy.' Gregory Harms with Todd M. Ferry, 
The Palestine-Israel Conflict (Londen: Pluto Press, 2012), p. 197. 

26 UN Press Release SG/SM/8177, 'Leading their Peoples Back from Brink is "Duty" of Israeli, Palestinian 
Leaders, Secretary-General Tells Arab League Summit', 27 maart 2002. 

27 Advisory Opinion, 9 juli 2004, zie: <http://www.icj-cij.org/docket/files/131/1671.pdf>, passim. 

28 UN Doc. A/RES/ES-10/14, 12 december 2003, uitmondend in de vraag: 'What are the legal 
consequences arising from the construction of the wall being built by Israel, the occupying Power, in the 
Occupied Palestinian Territory, including in and around East Jerusalem, as described in the report of the 
Secretary-General, considering the rules and principles of international law, including the Fourth Geneva 
Convention of 1949, and relevant Security Council and General Assembly resolutions?' 

Zie ook: <http://www.un.org/News/Press/docs/2003/gal0216.doc.htm>. 



16 



In zijn Advisory Opinion komt het Hof met een stemverhouding van 14 tegen een 29 
tot de conclusie dat de bouw van de Israelische afscheidingsmuur strijdig is met 
intemationaal recht en dat Israel zorg dient te dragen voor volledige schadevergoeding. De 
schendingen van intemationaal recht betreffen onder meer het recht op zelfbeschikking 
van het Palestijnse volk (en de plicht van Israel om dat recht te respecteren), de 
bewegingsvrijheid voor alle inwoners van de bezette gebieden, het recht op werk, het 
recht op gezondheidszorg en het recht op onderwijs. Verder stelt het Hof dat de muur en 
de nederzettingen bijdragen aan het veranderen van de demografische samenstelling 
van de bezette gebieden en daarmee schendingen opleveren van de Vierde Geneefse 
Conventie (inzake de bescherming van burgers in oorlogstijd) en relevante resoluties van 
de VN-Veiligheidsraad. Daamaast stelt het Hof dat het niet overtuigd is dat de specifieke 
route die Israel heeft gekozen voor het bouwen van de muur noodzakelijk was vanuit een 
oogpunt van veiligheid. Ook concludeert het Hof dat Israel zich niet kan beroepen op het 
recht op zelfverdediging, zoals dat in het internationale recht vorm heeft gekregen. Ook om 
die reden moet de bouw van de muur volgens het Hof als illegaal worden beschouwd. 

Eveneens met 14 tegen een spreekt het Hof uit dat de VN, in het bijzonder de Algemene 
Vergadering en de Veiligheidsraad, moeten nagaan welke verdere actie nodig is om ervoor 
te zorgen dat er een eind komt aan deze illegale situatie. Tevens stelt het vast dat op alle 
VN-lidstaten de plicht rust de illegale situatie niet te erkennen en geen hulp te verlenen 
bij de instandhouding daarvan, en dat zij erop moeten toezien dat elke belemmering 
van het Palestijns recht op zelfbeschikking die van de muur uitgaat tot een eind wordt 
gebracht. 30 Na het uitkomen van de Advisory Opinion vroeg de Algemene Vergadering om 
integrale uitvoering ervan. Zij deed dat met een stemverhouding van 150 voor (waaronder 
Nederland), zes tegen en tien onthoudingen. 31 

Ook los van 'de muur' kan er geen misverstand over bestaan dat de Vierde Geneefse 
Conventie in de Palestijnse Gebieden van kracht is, zoals ook de Commissie van 
Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAW) in een advies uit 2002 vaststelde: 
'Samenvattend is de CAW van oordeel dat de Vierde Geneefse Conventie in alle relevante 
perioden (vanaf 1967 tot de inwerkingtreding van de Oslo-akkoorden, vervolgens tot 
het uitbreken van de tweede Intifadah en ten slotte vanaf het uitbreken van de tweede 



29 De tegenstem was afkomstig van de Amerikaanse reenter Buergenthal. In zijn dissenting opinion 
concludeerde hij dat het Hof het verzoek om een advies niet had moeten aannemen. In zijn ogen kon er 
zeer wel sprake zijn van schendingen van intemationaal recht, maar om dat vast te stellen had het Hof 
meer informatie van vooral Israelische kant bij zijn oordeel moeten betrekken. Het probleem echter, aldus 
Buergenthal, was dat Israel gezien de aard van de procedure - advies in plaats van een geschil tussen 
twee staten - niet verplicht was die informatie te verstrekken. 

Bron: <http://www.icj-cij.org/docket/files/131/1687.pdf>, par. 10. 

De Nederlandse rechter Kooijmans, die tot de voorstemmers behoorde, formuleerde een separate 
opinion. Daarin bracht hij tot uitdrukking te hebben geworsteld met de vraag of het Hof wel een advies 
moest geven, gezien het risico van politisering van het Hof en gezien het feit dat drie deelnemers aan het 
Kwartet weinig tot niets voelden voor het vragen van een advies. In Kooijmans' ogen had de Algemene 
Vergadering van de VN dat risico van politisering onder ogen moeten zien toen zij het adviesverzoek deed. 
Bron: <http://www.icj-cij.org/docket/files/131/1687.pdf>, par. 20 en 21. 

30 Ibid., par. 146. 

31 UN Doc. A/RES/ES-10/15, 2 augustus 2004. Zie ook: <http://www.un.org/News/Press/docs/2004/ 
gal0248.doc. htm>. 



17 



Intifadah tot heden) volledig van toepassing is op het door Israel bezette Palestijnse 
gebied.' 32 De AIV voegt hieraan nog toe dat in een recent rapport van de UN Fact Finding 
Mission Israeli Settlements aan de VN Mensenrechtenraad aan de toepasselijkheid van 
de Conventie de volgende, dwingende consequentie wordt verbonden: 'Israel must, in 
compliance with article 49 of the Fourth Geneva Convention, cease all settlement activities 
without preconditions. In addition it must immediately initiate a process of withdrawal of all 
settlers from the Occupied Palestinian Territory.' 33 

Als aangegeven, is in de Advisory Opinion van het Hof een reeks van nog steeds actuele 
en controversies zaken onder de juridische loep gelegd. Een van de grote uitstaande 
vragen waarvoor dat niet geldt, is het vraagstuk van de terugkeer van vluchtelingen. 
Volgens de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near 
East (UNRWA) gaat het thans in totaal, inclusief afstammelingen, om zo'n vijf miljoen 
geregistreerde vluchtelingen, van wie circa een derde woont in een van de 58 erkende 
vluchtelingenkampen in Jordanie, Libanon, Syrie, de Gazastrook en de Westelijke 
Jordaanoever. 34 

Het recht op terugkeer is vastgelegd in een resolutie van de Algemene Vergadering van de 
VN van december 1948, waarin wordt gesteld dat 'the refugees wishing to return to their 
homes and live at peace with their neighbours should be permitted to do so at the earliest 
practicable date, and that compensation should be paid for the property of those choosing 
not to return and for loss of or damage to property which, under principles of international 
law or in equity, should be made good by the Governments or authorities responsible.' 35 
Dit recht is later vele malen herbevestigd, onder meer in 1967 na de zesdaagse oorlog, 
via Veiligheidsraadsresolutie 242, 36 en tijdens de Jom Kippoer-oorlog van 1973, via 
Veiligheidsraadsresolutie 338. 37 In beide resoluties kwamen primair andere onderwerpen 
aan de orde, zoals de terugtrekking van de Israelische troepen uit bezet gebied, en zij 
worden algemeen beschouwd als een 'totaalpakket' van eisen. Intussen is onduidelijk 
hoeveel Palestijnse vluchtelingen daadwerkelijk willen terugkeren dan wel gebruik willen 
maken van enigerlei vorm van compensatie. 38 Zeker is dat velen nog in het bezit zijn 
van huissleutels en soms ook eigendomspapieren van hun vroegere woningen, terwijl 
daamaast vaststaat dat velen intussen elders een bestaan hebben opgebouwd. Dat laat 



32 CAW advies nummer 12, Advies inzake de toepasselijkheid van de Vierde Geneefse Conventie inzake 
bescherming van burgers in oorlogstijd binnen het bezette Palestijns gebied, 8 februari 2002, p. 9. 

33 Zie: UN Doc. A/HRC/22/63, 7 februari 2013, p. 22. 

34 Zie: <http://www.unrwa.org/userfiles/20120317152850.pdf>. 

35 UN Doc. A/RES/194 (III), 11 december 1948, par. 11. 

36 UN Doc. S/RES/242, 22 november 1967, unaniem aangenomen. 

37 UN Doc. S/RES/338, 22 oktober 1973, aangenomen met 14 stemmen, zonder Chinese deelname aan 
de stemming. 

38 De AIV tekent hierbij aan dat het gaat om twee stromen vluchtelingen (uit 1948 en 1967) en dat met name 
op nadrukkelijk verzoek van de PL0 door Arabische landen (met uitzondering van Jordanie) is afgezien van 
het toekennen van burgerschap aan de Palestijnse vluchtelingen op hun grondgebied teneinde hen daar- 
mee niet het recht op terugkeer te ontnemen. 



18 



echter onverlet dat het recht op terugkeer en de mogelijkheid via dat recht enigerlei vorm 
van compensatie af te dwingen in de ogen van de AIV vaststaat en tot actie zou dienen 
te leiden. Dat laatste geldt met voorrang ook voor de humanitaire situatie waarin veel 
vluchtelingen nog altijd verkeren. 

De AIV voegt aan bovenstaande beschouwing toe dat de Advisory Opinion van het Hot 
en de resoluties over onder meer het recht op terugkeer passen in een lange reeks van 
besluiten van met name de Algemene Vergadering van de VN en de VN-Veiligheidsraad 
waarin duidelijk wordt dat de Palestijnen het intemationale recht grosso modo aan hun 
zijde hebben. Het aantal resoluties van een dergelijke strekking, algemeen verwoord 
dan wel gewijd aan specifieke thema's, is talrijk; de belangrijkste, circa twintig in getal, 
werden recent aangehaald in de resolutie van de Algemene Vergadering over de status van 
Palestina (waarover verderop nog enkele opmerkingen). 39 

Vooruitlopend op de eindconclusies van dit advies meent de AIV dat het gestrande 
vredesproces in het Midden-Oosten niet kan worden vlot getrokken louter door het 
inroepen van beginselen van intemationaal recht en van resoluties van de Algemene 
Vergadering of de VN-Veiligheidsraad, of uitspraken van het Intemationaal Gerechtshof. 
Zoals uit het verleden is gebleken, zullen politieke factoren van doorslaggevend 
belang zijn. Dit doet niet af aan het oordeel van de AIV dat aan datgene wat er aan 
intemationaalrechtelijke uitspraken ligt veel gewicht kan en moet worden toegekend. 
Bovendien rust op Nederland, met zijn traditie op het vlak van medehoeder van het 
intemationale recht, de plicht om datzelfde recht uiterst serieus te nemen en toe te 
passen zonder double standards en met voorbijgaan aan opportuniteitsoverwegingen. 
Daarbij zou hetjuist ook in de richting van bevriende naties als Israel en Palestina bereid 
moeten zijn consequent de intemationaalrechtelijke kaart te spelen, met zoveel mogelijk 
gebruikmaking van specifieke kennis van juridische zaken. 

Aan die 'juridische zaken' is recent het besluit van de Algemene Vergadering van de VN 
toegevoegd over de erkenning van Palestina als non-member observer State. 40 Over de 
exacte consequenties van deze uitspraak valt te twisten, maar over de intentie van de 
Algemene Vergadering geenszins. De resolutie werd evident opgesteld met de bedoeling 
Palestina een statusverhoging te verstrekken en zij werd aangenomen met een grote 
meerderheid van stemmen, waaronder ook 14 van de 27 lidstaten van de EU (voor meer 
hierover zie hoofdstuk III). De nieuwe status van Palestina opent de mogelijkheid van 
toetreding tot VN-verdragen en wellicht ook tot andere verdragen. Daarbij kan men denken 
aan mensenrechtenverdragen en aan UNCLOS. 41 

Resumerend, maakt de AIV zich sterk voor het standpunt dat het intemationale recht 
moet worden nageleefd en ingeroepen waar het van toepassing is. Dat geldt zowel in de 
richting van Israel als in de richting van de Palestijnen, en dan steeds zo precies mogelijk. 
Mogelijkheden bieden wat dat betreft ook de Associatieakkoorden tussen respectievelijk 



39 UN Doc. A/67, L. 28, 26 november 2012. 

40 Ibid., par. 2. 

41 Afkorting voor United Nations Convention on the Law of the Sea. 



19 



de EU en Israel 42 en de EU en (toen nog) de PLO. 43 In net bijzonder artikel 2 van beide 
Akkoorden is hier relevant. Artikel 2 luidt: 'Relations between the Parties, as well as all 
the provisions of the Agreement itself, shall be based on respect for human rights and 
democratic principles, which guides their internal and international policy and constitutes 
an essential element of this Agreement.' 

De Israelische nederzettingen zijn krachtens internationaal recht illegaal, met als gevolg 
dat producten die daar worden gemaakt niet mogen worden aangemerkt als 'made in 
Israel'. Ex iniuria ius non oritur. 44 Op wat de EU en Nederland in dit verband te doen staat, 
wordt in hoofdstuk V ingegaan. 

De conclusie die kan worden getrokken, is dat over de belangrijkste rechtsvragen met 
betrekking tot het conflict weinig verschil van mening kan bestaan. Israel heeft de plicht 
het recht op zelfbeschikking van het Palestijnse volk te eerbiedigen. De vestiging van 
Israelische nederzettingen op de Westelijke Oever van de Jordaan en de beperking 
van de bewegingsvrijheid van de Palestijnen in de bezette gebieden als geheel leveren 
schendingen op van de Vierde Geneefse Conventie. Hetzelfde geldt voor de bouw van 
de afscheidingsmuur, voor zover deze over Palestijns gebied loopt. Ten slotte rust op 
zowel Israel als de Palestijnen de plicht zich bij het streven naar politieke doeleinden ten 
opzichte van elkaar te onthouden van het gebruik van elke vorm van geweld behoudens 
gerechtvaardigde zelfverdediging. 



42 L. 147/3, 21 juni 2000; verdrag overeengekomen in 1995 en van kracht sindsjuni 2000. 
Zie: <http://eeas.europa.eu/delegations/israel/documents/eu_israel/asso_agree_en.pdf>. 

43 L. 187, 16juli 1997. 

Zie: <http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:21997A0716(01):EN:HTML>. 

44 Vertaling: Uit onrecht kan geen recht voortkomen. 



20 



II 



Veranderingen in de regionale en mondiale context 



De eerste vraag van de adviesaanvraag luidt: In hoeverre beinvloeden de veranderingen 
in de regionale en mondiale politieke context de onderhandelingsposities van de direct 
betrokken gesprekspartners alsook de opstelling van betrokken derden? 

Ter beantwoording van deze vraag wil de AIV een onderscheid maken tussen regionale en 
mondiale ontwikkelingen, waarbij hij met het eerste zal beginnen. 

II. 1 De regionale context 

Sinds het begin van de hervormingsbeweging begin 2011 is er veel in de Midden-Oosten- 
regio veranderd. 45 In diverse Arabische landen hebben zich ingrijpende wijzigingen 
voorgedaan, zoals in Egypte, Libie, Tunesie, Jemen en Syrie. De ontwikkelingen en 
veranderingen gaan ter plekke nog steeds door en wisselingen van regimes hebben nog 
niet bepaald tot rust en stabiliteit geleid. 46 Diverse andere Arabische landen hebben 
weliswaar nog geen ingrijpende veranderingen doorgemaakt, maar dat betekent niet dat 
deze landen niet onder druk zijn komen te staan om hervormingen door te voeren. De 
bevolkingen in betrokken landen worden mede geVnspireerd door ontwikkelingen elders in 
de regio en zij voelen zich aangemoedigd om veranderingen te eisen. 

Hetzelfde geldt voor de door Israel in 1967 bezette Arabische gebieden: ook de Palestijnen 
willen in vrijheid en waardigheid leven. De Palestijnse bevolking is al veel langer geleden 
in opstand gekomen tegen de Israelische bezetting, in de vorm van onder meer Intifadah's 
(zie ook hoofdstuk I). De recente ontwikkelingen in de naburige Arabische regio vormen, 
zo schat de AIV, voor de Palestijnen echter een extra aanmoediging om onverminderd 
door te gaan in hun streven naar het zoeken van een bevredigende oplossing, ook al zijn 
de gesprekken en onderhandelingen de afgelopen decennia voor hen weinig hoopgevend 
geweest. Maar ook zonder de omwentelingen elders zouden de Palestijnen hun strijd tegen 
de Israelische bezetting en voor een onafhankelijke Palestijnse staat hebben voortgezet. 
Het altematief is immers voortzetting van de al meer dan 45 jaar durende bezetting. 

De machtsovername door de Moslimbroederschap in Egypte heeft in de zienswijze 
van de AIV andere Moslimbroederbewegingen en aanverwante groeperingen (zoals 
Hamas in Gaza) een extra dynamiek gegeven in hun strijd om de macht in eigen land. 
Hoewel er tot dusverre zelden sprake is geweest van sterke samenwerking tussen 
Moslimbroederbewegingen in verschillende Arabische landen onderling- het was meer 
iedere beweging in eigen land voor zich - heeft de overwinning van de Moslimbroederschap 



45 Er zijn inmiddels vele publicaties over dit onderwerp verschenen. Zie o.a. Jean-Pierre Fillu, The Arab 
Revolution: Ten Lessons From the Democratic Uprising (London: Hurst & Co, 2011) en Marc Lynch, The 
Arab Uprising. The unfinished revolutions of the new Middle East (New York: Public Affairs Books, 2012). 
Vergelijk ook Nikolaos van Dam, De bloedige 'Arabische Lente', Internationale Spectator, december 
2011, pp. 629-630. De AIV bracht over dit onderwerp de volgende adviezen uit: Advies nummer 75, 
Hervormingen in de Arabische regio: kansen voor democratie en rechtsstaat? (Den Haag, mei 2011); en 
Advies nummer 79, De Arabische regio, een onzekere toekomst (Den Haag, mei 2012). 

46 Om deze reden acht de AIV het minder gepast hier de veelvuldig gebruikte metafoor van de 'Arabische 
Lente' te bezigen. 



21 



in Egypte (waar deze partij, net als in diverse andere Arabische landen eerder verboden 
was) nieuw vertrouwen en elan verschaft aan de andere Moslimbroederorganisaties, met 
name ook in Syrie en Jordanie. 

De ontwikkeling van kemenergie in Iran, met de mogelijkheid het beschikbare uranium 
dusdanig te verrijken dat dit kan worden gebruikt voor nucleaire wapens, levert voorts 
spanningen op in de regio, en daarbuiten, mede gezien de betrokkenheid van diverse 
westerse landen, waaronder de VS en de EU. In Israels regionale beleid heeft de potentiele 
dreiging die uitgaat van het Iraanse nucleaire programma, de hoogste prioriteit. Op termijn 
moet met unilateraal militair optreden tegen de Iraanse keminstallaties rekening worden 
gehouden, ook al hebben tot dusver zowel de Israelische legerleiding als de inlichtingen- 
en veiligheidsdiensten zich, zelfs publiekelijk, daartegen gekeerd. Ongetwijfeld ook naar 
hun mening zou een dergelijk optreden, afgezien van de destabiliserende uitwerking 
daarvan op de regionale - en mogelijk mondiale - verhoudingen, slechts vertragend 
uitwerken op het Iraanse nucleaire programma zonder een uiteindelijke, volledige en 
duurzame oplossing naderbij te brengen. 47 

Er is in principe echter geen direct verband tussen het Israelisch-Palestijnse conflict en 
de spanningen met Iran, behalve dat Iran diverse bij het Israelisch-Arabische conflict 
betrokken partijen steunt, waaronder Syrie, Hezbollah (in Libanon) en Hamas (in Gaza). 
Daarmee is Iran duidelijk een indirecte speler in het Israelisch-Arabische conflict. 

Elders, waaronder in Irak en Bahrein (thuisbasis van de Amerikaanse Vijfde Vloot), 
hebben zich eveneens ontwikkelingen voorgedaan die bijdragen tot destabilisering van de 
regio. De verzwakking van de positie van het bewind in Bagdad na de val van president 
Saddam Hussein in 2003 heeft het mogelijk gemaakt dat Iran zijn positie niet alleen in 
de regio als geheel kon versterken, maar ook binnen Irak zelf, met name via de sjiitische 
gemeenschap. In Bahrein, dat in meerderheid een bevolking heeft van sjiieten, is het 
verzet tegen de soennitische machthebbers gegroeid. Verder levert het optreden van Iran 
in de regio ook spanningen op met de meeste andere Arabische Golfstaten. Ten aanzien 
van de belangrijkste oliestaat, Saudi-Arabie, is niet onbelangrijk op te merken dat 70 
procent van de olie in dit land wordt gevonden in een gebied dat wordt bewoond door 
sjiieten, die slechts vijf procent van de bevolking uitmaken. 

Met betrekking tot het bloedige conflict in Syrie is sprake van duidelijke verdeeldheid 
binnen de Veiligheidsraad, waarbij Rusland en China niet zoals de andere leden uit 
zijn op de val van het Ba'thregime van president Bashar al-Asad, maar de optie willen 
openhouden van een oplossing via politiek overleg, waarbij het Ba'thregime als partij 
betrokken wordt. De tegenstellingen op dit punt tussen de VS, Rusland en China, elk met 
hun eigen strategische regionale belangen, hebben enigszins het karakter van een soort 
voortgezette 'Koude Oorlog'. 

De AIV meent dat de eventuele val van het Ba'thregime in Syrie niet zonder meer voordelig 
voor Israel hoeft uitte vallen. Een en ander hangt natuurlijk mede af van het opvolgende 
regime. Van geen enkel Syrisch regime moet worden verwacht dat het positief of neutraal 
zal staan tegenover Israel. Zowel onder een nieuwe dictatuur, alsook onder een meer 
democratisch regime, moet een bijzonder kritische houding tegenover Israel worden 
verwacht. In beide gevallen kan tegelijkertijd worden verwacht dat van Syrische zijde geen 



47 Zie over dit onderwerp ook het AlV-briefadvies nummer 20, Nucleair Programma van Iran: naar de-escalatie 
van een nucleaire crisis (Den Haag, april 2012), pp. 18-19. 



22 



enkele behoefte bestaat aan een hemieuwd militair conflict. Men zal zich eerder op de 
vele problemen in eigen land willen richten. De afgelopen decennia is het stil geweest aan 
het Syrisch-lsraelische front op de Golan Hoogvlakte. Hoewel Syrie en Israel technisch 
gezien in een toestand van oorlog verkeren, heeft Damascus in de desbetreffende periode 
gekozen voor een pragmatische benadering van geen geweld aan de Syrisch-lsraelische 
bestandslinies. Voortzetting daarvan is te verwachten. 

De AIV wijst er verder op dat de positie van Turkije ten aanzien van Israel en het Israelisch- 
Arabische conflict drastisch veranderde na de gewelddadige onderschepping van de 
Gaza-flotilla (2010). In de navolgende periode ontwikkelde Turkije, dat voorheen een sterke 
bondgenoot van Israel was, zich tot een sterk kritische partij ten aanzien van Israel. Nu 
premier Netanyahu inmiddels op 22 maart 2013 excuses heeft aangeboden voor de 
dodelijke gevolgen van Israels interventie, 48 zullen de verhoudingen naar verwachting 
evenwel verbeteren. Deze ontwikkeling moet als positief worden beschouwd, gezien de 
onrust in de regio en de destabiliserende werking die uitgaat van de situatie in Syrie voor 
zowel Israel als Turkije. Van een sterke bondgenoot van het Syrische Ba'thregime heeft 
Turkije zich inmiddels ontwikkeld tot een tegenstander die de Syrische oppositie steunt en 
deels herbergt. 

De meer kritische houding jegens Israel vanuit die Arabische landen waar een politieke 
omwenteling heeft plaatsgevonden, zoals in Egypte, betekent naar de mening van de AIV 
niet noodzakelijk dat er vanuit Arabische optiek iets substantieels aan de inhoud van het 
Arabisch/Palestijns-lsraelische conflict is veranderd, maar wel dat de betrokken Arabische 
partijen minder dan voorheen geneigd zullen zijn om 'voor de lieve vrede' hun ideeen over 
rechtvaardigheid telkens naar een tweede plaats te verschuiven. 

In het verleden werden Arabische anti-lsrael-standpunten wel toegeschreven aan vormen 
van Arabische propaganda en misbruik van de Palestijnse kwestie voor eigen Arabische 
interne politieke doeleinden (waaronder het rechtvaardigen van de voortduring van 
dictatuur en militair bestuur). Deze Arabische standpunten kwamen naar de mening van 
de AIV echter eerder voort uit gevoelens van rechtvaardigheid en als reactie van grote 
nationale verontwaardiging vanwege de verdrijving van Palestijnen uit hun oorspronkelijke 
woongebieden (1948-1949) en nadien door het Israelische optreden in de bezette 
gebieden van 1967, de annexatie van delen daarvan (Oost-Jeruzalem en de Golan 
Hoogvlakte), de aanleg van Israelische nederzettingen en het repressieve bezettingsbeleid, 
alsook de bouw van de 'muur', voor een deel achter de groene bestandslijn. Ook speelde 
het Arabische nationalisme en de Israelische bezetting van wat als Arabisch grondgebied 
werd beschouwd een belangrijke rol. 

In het democratische Westen is men er veelal van uitgegaan dat democratie in de 
Arabische wereld een vredesregeling wel zou helpen vergemakkelijken. Volgens de AIV 



48 Volgens de New York Times gaf premier Netanyahu's staf een verklaring uit waarin werd gesteld: 'The 
prime minister made it clear that the tragic results regarding the Mavi Marmara were unintentional and 
that Israel expresses regret over injuries and loss of life.' Het gebaar, dat Israel maakte tijdens het 
bezoek van president Obama aan het land, kwam volgens de krant tot stand op aandringen van de VS 
en creeerde een w/n-w/nsituatie voor alle partijen: 'Mr. Obama achieved reconciliation between two of 
the United States' most important allies, while Turkey and Israel won good will within the White House, 
important for two nations that have made ties to the United States central to their foreign policy.' Jodi 
Rudoren en Mark Landler, 'With Obama as Broker, Israelis and Turkey end Dispute', New York Times, 22 
maart 2013. 



23 



lijkt dit echter minder het geval te zijn nu men aan Arabische zijde, daar waar sprake is 
van meer democratisch getinte regimes, principes van rechtvaardigheid niet meer zo naar 
de achtergrond wil stellen ten gunste van strategische overwegingen/belangen in breder 
verband. Onder president Mubarak was Egypte bereid om in breder verband en in het 
belang van de stabiliteit in de regio te zoeken naar constructieve oplossingen in het belang 
van een Arabisch-lsraelische vrede. Ook Egypte heeft uiteindelijk weliswaar weinig kunnen 
bereiken ten behoeve van een oplossing van het Israelisch-Palestijnse conflict; maar wel 
heeft het door zijn constructieve opstelling onder president Mubarak in diverse gevallen 
erger kunnen voorkomen. Het nieuwe, door de Moslimbroederschap gedomineerde, 
Egyptische bewind van president Mursi moet zijn positie wat dat betreft nog verder laten 
uitkristalliseren. Tijdens de gewelddadige confrontatie rond Gaza in november 2012 
tussen Israel en Hamas, is evenwel gebleken dat ook het nieuwe Egypte onder leiding van 
de Moslimbroederschap wellicht een bemiddelende rol in de regio zou kunnen spelen. 

De regionale ontwikkelingen van de afgelopen tijd - en er zijn veel meer dwarsverbanden 
aan te geven - hebben volgens de AIV tot dusverre geen wezenlijke invloed gehad op 
het Israelisch-Palestijnse conflict zelf, in de zin dat de mogelijkheden om een oplossing 
te bereiken er wezenlijk door zouden worden be'invloed, in negatieve dan wel positieve 
zin. Wel maken deze ontwikkelingen het vinden van een oplossing van het Israelisch- 
Palestijnse conflict op zijn minst zo urgent, zo niet urgenter gezien de overheersende 
instabiliteit in de regio. Ook is het denkbaar dat, waar de Palestijnen zich in hun streven 
naar onafhankelijkheid en zelfbeschikking onverminderd - moreel - gesteund weten door 
de bevolking van een aantal landen in de regio, zij hun strijd de komende tijd met nog meer 
volharding zullen voortzetten. Dit zou ten koste kunnen gaan van de compromisbereidheid 
aan Palestijnse kant, indien niet op korte termijn nieuwe vredesinitiatieven worden 
genomen die voldoende inspelen op de Palestijnse aspiraties. 

Ter afsluiting van deze paragraaf kan de conclusie worden getrokken dat de urgentie 
van het vinden van een oplossing voor het Israelisch-Palestijnse conflict onverminderd 
groot is, maar door de ontwikkelingen in de regio een nieuwe dimensie heeft gekregen. 
Tegelijk moet worden vastgesteld dat veel landen in de regio nog steeds in een situatie 
van politieke turbulentie verkeren als gevolg van de botsingen tussen de aanhangers 
van oude en nieuwe regimes, de spanningen tussen gematigde en radicale hervormers 
en de tegenstellingen tussen de verschillende stromingen binnen de Islam, die ten dele 
ook de betrekkingen tussen de Arabische landen belasten. De politieke discussie in 
deze landen richt zich hierdoor in de eerste plaats op de vraag hoe stabiliteit kan worden 
verkregen, met inachtneming van de verlangens van een meerderheid van de bevolking. 
Ondanks het feit dat aldus de interne politieke kwesties een groot deel van de politieke 
aandacht opeisen, zal geen Arabische regering het zich kunnen veroorloven de fakkel van 
de solidariteit met de Palestijnen te laten uitdoven. Integendeel, de toegenomen invloed 
van de Islamitische partijen, vooral in Egypte, zal zich waarschijnlijk vertalen in een meer 
uitgesproken steun voor de Palestijnse zaak dan waarvan in het verleden sprake was. 

II. 2 De mondiale context 

Door de recente veranderingen van een aantal Arabische regimes is naar het oordeel van 
de AIV de positie van de VS in het Midden-Oosten minder sterk dan voorheen. Sommige 
traditionele bondgenoten, dan wel regimes waar de VS traditioneel in zijn Midden-Oosten- 
beleid strategisch op kon steunen, waaronder het Egypte onder president Mubarak, zijn 
voor een deel weggevallen. Bovendien is in het Westen de strategische samenwerking met 
Arabische dictatoriale regimes die zich schuldig maken aan mensenrechtenschendingen in 
eigen land, in toenemende mate aan kritiek onderhevig. Dit geldt in het bijzonder voor de 
omstreden relatie met Saudi-Arabie. 



24 



Anders dan voor het meer nabij gelegen Europa lijkt het geopolitieke belang dat het 
Midden-Oosten voor de VS vertegenwoordigt, bovendien af te nemen. Enerzijds zijn er 
aanwijzingen dat het strategisch zwaartepunt (pivot) in de Amerikaanse buitenlandse 
politiek meer verschuift naar Oost-Azie, anderzijds wordt de VS op het gebied van 
energiewinning (olie en gas) in toenemende mate zelfvoorzienend en dus minder 
afhankelijk van leveranties uit het Midden-Oosten. Daarbij komt dat het Amerikaanse 
beleid, mede als gevolg van de binnenlandse politiek-economische situatie, wordt 
gekenmerkt door grotere selectiviteit ten aanzien van buitenlands engagement en de 
inzet van financiele en personele middelen. De terughoudendheid om na de kostbare en 
niet erg succesvolle militaire interventies in Irak en Afghanistan het voortouw te nemen 
om opnieuw militair op te treden kwam onder meer naar voren tijdens het conflict in Libie 
('leading from behind'). 

Dit alles behoeft echter een nieuwe bemiddelingspoging van Washington niet in de weg 
te staan. Militaire interventie is in het geval van het Israelisch-Palestijnse conflict immers 
niet aan de orde. Wei zal Israel aandringen op een actieve betrokkenheid van de VS bij 
de uitvoering van een eventuele vredesregeling, vooral waar het gaat om het waarborgen 
van zijn veiligheid. Een overweging die de Amerikaanse regering misschien zal aanzetten 
tot een diplomatiek initiatief, betreft de bezorgdheid over het aanzien van de VS in de 
Islamitische wereld. President Obama heeft met zijn toespraak in Cairo van juni 2009 
verwachtingen gewekt over een 'nieuw begin' in de relatie tussen de VS en de moslims 
over de gehele wereld. De Amerikaanse president heeft deze belofte tot nu toe niet weten 
in te lossen. Een succesvolle Amerikaanse bemiddelingspoging zou de geloofwaardigheid 
van de Amerikaanse intenties ten opzichte van de moslimlanden aanzienlijk kunnen 
versterken (voor de opstelling van de VS zie nader hoofdstuk IV). 

Europa, in de gedaante van de EU, probeerde zich gedurende de afgelopen jaren met 
wisselend succes te ontwikkelen van grootste handelsmacht en grootste ontwikkelings- 
donor in de wereld tot een volwaardige intemationale speler, die zich ook op diplomatiek 
en veiligheidspolitiek terrein als factor van betekenis laat gelden. Het Verdrag van 
Lissabon (2009) bracht een aantal institutionele verbeteringen: de verbreding van het 
mandaat van de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en 
Veiligheidsbeleid (de koppeling van de verantwoordelijkheid voor politieke zaken met 
die voor het handels- en ontwikkelingsbeleid) en de oprichting van de Europese Dienst 
voor het Externe Optreden (EDEO). Het handelingsvermogen van de EU ten opzichte van 
andere regio's en landen bleef echter begrensd door het vereiste van eenstemmigheid in 
de besluitvorming en interne verdeeldheid tussen de lidstaten. Bovendien leidde de crisis 
binnen de muntunie ook tot een verlamming in het optreden naar buiten toe; de oplossing 
van deze crisis eiste een groot deel van de aandacht van de Europese politieke leiders 
op. Ondanks deze beperkingen is gebleken dat, indien de grotere lidstaten het met elkaar 
eens kunnen worden, de EU wel degelijk in staat is invloed op belangrijke intemationale 
kwesties uitte oefenen. Naar de mate waarin de monetaire problemen onder controle 
worden gebracht, mag ook van de EU een (hemieuwde) ambitie worden verwacht om een 
oplossing van het Israelisch-Palestijnse conflict naderbij te brengen. 

In een globale aanduiding van de verschuivingen in het mondiale krachtenveld past op 
zichzelf ook een verwijzing naar de rol van de BRICS. 49 Deze combinatie van opkomende 
(of opgekomen) landen is verenigd in haar wens de invloed van ontwikkelingslanden in de 
intemationale economische en financiele instellingen te versterken en die van vooral de 



49 Engelse afkorting voor Brazilie, Rusland, India, China en Zuid-Afrika. 



25 



VS terug te dringen. Het is echter zeer de vraag of de BRICS op andere terreinen als een 
zelfstandige machtsfactor mogen worden gezien. Daarvoor zijn hun onderlinge verschillen 
te groot. 50 In elk geval hebben de desbetreffende landen er geen blijk van gegeven 
als eensgezinde coalitie naar voren te willen treden met plannen of initiatieven om het 
vredesproces in het Midden-Oosten actief te be'invloeden. 

Ook individueel hebben deze landen zich in dit opzicht niet onderscheiden. China lijkt 
vooral ge'interesseerd in de zekerstelling van de aanvoer van olie uit de Arabische 
oliestaten, terwijl India - nog afgezien van zijn beperkte mogelijkheden - zich kennelijk 
niet geroepen voelt om bruggen te slaan naar de landen in de onderhavige regio, met 
een overwegende moslimbevolking. Weliswaar maakt Rusland deel uit van het Kwartet, 
maar zijn diplomatieke aandacht is vooral gericht op Syrie, het land waar het vanouds 
militaire en economische belangen heeft. Brazilie, datgeen historische banden heeft met 
de landen in het Midden-Oosten, heeft zich dusver vooral ingespannen om (tezamen met 
Turkije) tot een internationaal akkoord te komen over de kwestie van de uraniumverrijking 
in Iran. Ten slotte geldt voor Zuid-Afrika dat het land (vooralsnog) niet sterk genoeg is 
gepositioneerd om zich als speler in deze regio te profileren. 51 

De conclusie moet derhalve luiden dat, ondanks de relatieve vermindering van de 
Amerikaanse macht als gevolg van de opkomst van landen in het 'Oosten' en het 'Zuiden' 
van de wereld, de VS de meest aangewezen speler blijft om zich als eerste in te zetten 
voor een oplossing van het Israelisch-Palestijnse conflict. De mogelijke bijdrage hieraan 
door Europa (de EU) zal in hoofdstuk IV verder aan de orde komen. 



50 Zo weigert bijvoorbeeld China de kandidatuur van India voor een permanente zetel in de Veiligheidsraad 
te steunen. 

51 De AIV tekent hierbij aan dat het land in het verleden, voor de afschaffing van de apartheid, wel nauwe 
betrekkingen onderhield met Israel, in het bijzonder op militair gebied. 



26 



Ill 



Scenario's en mogelijkheden voor toenadering 



De tweede vraag van de adviesaanvraag luidt: Gezien eventuele veranderingen in 
uitgangsposities, wat zijn denkbare scenario's voor de ontwikkeling van het Midden-Oosten 
Vredesproces? Waar in deze scenario's zouden nieuwe mogelijkheden voor toenadering en 
het op gang brengen van vredesbesprekingen bestaan? 

Zoals in het voorgaande hoofdstuk naar voren kwam, is het Israelisch-Palestijnse conflict 
naar de mening van de AIV niet wezenlijk be'invloed door de ontwikkelingen elders in de 
regio, maar zullen met name de politieke omwentelingen in de regio wel een consoliderend 
effect hebben op de uitgangsposities van de direct betrokken partijen. De principiele 
politieke uitgangsposities zijn evenwel grotendeels dezelfde gebleven. 

De situatie ter plaatse is sinds het begin van het Midden-Oosten Vredesproces begin jaren 
negentig daarentegen ingrijpend veranderd, hetgeen de perspectieven op het realiseren 
van een duurzame oplossing voor het conflict er niet beter op heeft gemaakt. De neder- 
zettingenpolitiek van Israel en de aanleg van de muur door bezet Palestijns gebied 
enerzijds en de aanhoudende dreiging van het gebruik van geweld van Palestijnse zijde 
en de uitvoering van raketaanvallen op Israel anderzijds hebben geleid tot verdergaande 
polarisatie en ondermijning van de perspectieven op het verwezenlijken van een vredes- 
regeling. Hierbij moet worden opgemerkt dat sommige 'verworvenheden' van het vredes- 
proces soms evenmin als onverdeeld gunstig voor het realiseren van een duurzame vrede 
zijn beoordeeld. Als voorbeeld kan de opdeling gelden van de Westoever in regio's A, B en 
C (overeenkomstig de in 1995 gesloten Oslo-ll-akkoorden). Hierover is wel opgemerkt dat 
dit in feite een consolidatie van Israels controle over de bezette gebieden in de hand heeft 
gewerkt in plaats van grotere autonomie voor de Palestijnen. 52 

Bezien in dit licht heeft de vraag naar mogelijke scenario's voor de ontwikkeling van het 
Midden-Oosten Vredesproces een wat ambigue karakter. De AIV meent dat in het kader 
van eerder gemaakte internationale afspraken (te beginnen met resolutie 181 van de 
Algemene Vergadering) 53 en uitgangspunten waartoe de betrokken partijen zich hebben 
verbonden, de tweestatenoplossing de meest aangewezen weg blijft om het Israelisch- 
Palestijnse conflict te beeindigen. Tegelijkertijd moet men constateren dat een dergelijke 
oplossing de afgelopen twee decennia steeds verder buiten handbereik is geraakt. 

De AIV meent echter dat er momenteel geen altematieve scenario's zijn die zicht bieden 
op het realiseren van een voor beide partijen acceptabele oplossing. De voortzetting 
van de status-quo, dit wil zeggen de blijvende Israelische bezettingvan Palestijnse 
gebieden en voortgaande uitbreiding van de Israelische nederzettingen enerzijds en de 
blijvende dreiging van Palestijns geweld anderzijds, doet geen gestand aan de afspraken 



52 Zie onder meer Edward W. Said, Peace and its Discontents: Essays on Palestine in the Middle East Peace 
Process (New York: Vintage Books, 1996); en interviews met Haidar Abdul-Shafi in Journal of Palestine 
Studies, XXIII, no. 1 (Autumn 1993): 14; en XXXII, no. 1 (Autumn 2002): 28. 

53 UN General Assembly resolution 181 [II] 'Future Government of Palestine' werd aanvaard op 29 november 
1947 met 33 stemmen voor, 13 tegen en 10 onthoudingen. Met de resolutie aanvaardde de Algemene 
Vergadering het plan voor de opdeling van Palestina van het Special Committee on Palestine, waarmee 
Palestina in een Joodse en Arabische staat werd opgedeeld met een gezamenlijke economische unie. 



27 



over een levensvatbare Palestijnse staat en ondermijnt de veiligheid en stabiliteit van 
Israel. Waarschijnlijk in dit scenario is dat de Palestijnen op de Westoever ten hoogste 
hier en daar een vorm van lokaal bestuur kunnen uitoefenen, terwijl de Gazastrook 
als gevolg van isolement en afnemende economische perspectieven steeds minder 
leefbaar wordt. 54 Men behoeft over weinig fantasie te beschikken om zich in dat geval 
een verdere neerwaartse spiraal voor te stellen, waarbij de Palestijnen in toenemende 
mate hun toevlucht nemen tot geweld, hetgeen de Israelische regering er vermoedelijk 
toe zal aanzetten steeds hardere maatregelen te nemen. Het lijdt wat dit betreft weinig 
twijfel dat een politiek van repressie meer en meer op gespannen voet komt te staan met 
de democratische rechtsorde in Israel. In dit verband is de AIV bezorgd over pogingen 
die rechts-nationalistische partijen in Israel de afgelopen jaren hebben ondemomen om 
Israelische mensenrechtenorganisaties aan banden te leggen. 55 Het hierboven geschetste 
scenario kan beide partijen naar de mening van de AIV uiteindelijk duur komen te staan en 
schept geen enkele voorwaarde voor een vreedzame, duurzame oplossing voor het conflict. 

Als altematief voor het zojuist aangeduide scenario wordt soms wel de creatie geopperd 
van een binationale staat, waarin Joden en Palestijnen op voet van gelijkwaardigheid met 
elkaar zouden leven en samen het politiek gezag uitoefenen. 56 Dit scenario is vanuit een 
oogpunt van humanitair idealisme wellicht verkieslijk, maar zou, voor zover de AIV kan 
overzien, op onoverkomelijke politiek-ideologische en praktische bezwaren stuiten. De 
ervaringen in onder andere Libanon, Syrie, Bosnie en Irak wijzen uit hoe moeilijk het is 
groeperingen die tot verschillende etnische en/ of religieuze gemeenschappen behoren 
en hun politieke identiteit in belangrijke mate ontlenen aan hun lidmaatschap van die 
gemeenschappen, tot een vorm van vreedzaam samenleven in een staatsverband te 
brengen. Men kan volken nu eenmaal niet dwingen aan een gezamenlijke toekomst te 
bouwen. Bovendien, en wellicht belangrijker, gaat dit scenario voorbij aan eerder gemaakte 
afspraken over de tweestatenoplossing. In dit verband roept de AIV in herinnering dat de 
EU herhaaldelijk heeft gesteld geen wijzigingen te erkennen ten aanzien van de pre-1967- 
grenzen, tenzij door beide partijen overeengekomen. 57 

Naar het zich laat aanzien is de mogelijkheid van een binationale staat momenteel voor 
geen van beide partijen een bespreekbaar altematief. Voor de Palestijnen zou dit de 
perspectieven op onafhankelijkheid en zelfbeschikking definitief teniet doen. En premier 
Netanyahu heeft herhaaldelijk verklaard dat hij Israel niet als binationale staat wenst 
te beschouwen. De AIV tekent hierbij aan dat Israel in feite binnen de grenzen van voor 
1967 al een binationale staat is, met een Arabische minderheid van ruim 20 procent op 



54 Zie onder meer Gaza in 2020. A liveable place?, A report by the United Nations Country Team in the 
occupied Palestinian territory, (augustus 2012). 

55 Zie onder meer het commentaar in de Israelische krant Haaretz, 'Persecution in place of policy', 6 januari 
2011, en het artikel van Ina Friedman, 'Democratie in gevaar', Trouw, 18 december 2011. 

56 Zie bijvoorbeeld Anthony Loewenstein and Ahmed Moor (eds.), After Zionism: One State for Israel and 
Palestine (London: Saqi Books, 2012). 

57 Zie EU Raadsconclusies van de Raad Externe Betrekkingen van december 2009, december 2010, mei 
2011 en 14 mei 2012. In de conclusies van 14 mei 2012, par. 6, wordt gesteld: 'The EU reiterates that 
it will not recognise any changes to the pre-1967 borders including with regard to Jerusalem, other than 
those agreed by the parties.' Zie: <http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_Data/docs/pressdata/ 
EN/foraff/130195.pdf>. 



28 



een totale bevolking van circa 7,5 miljoen. De positie van premier Netanyahu geeft echter 
aan dat dit geen realiteit is die hij wenst te erkennen; integendeel, hij heeft recent de 
wens naar voren gebracht dat Israel expliciet wordt erkend als Joodse staat. Dit is een 
betrekkelijk nieuwe eis, die vroeger van Israelische zijde niet officieel werd opgebracht. In 
de praktijk werd Israel altijd al algemeen als Joodse staat beschouwd; de eis tot expliciete 
erkenning hiervan, geeft echter duidelijk aan dat een binationale staat voor Israel 
momenteel geen aanvaardbaar perspectief vormt. 

Ten aanzien van de vooruitzichten op een tweestatenoplossing wil de AIV een aantal 
opmerkingen maken. Momenteel wordt wel gesteld dat het wat deze oplossing betreft 
'vijf voor twaalf is. Met andere woorden: als niet op korte termijn beweging wordt gebracht 
in het Midden-Oosten Vredesproces, kan het bereiken van een tweestatenoplossing wel 
eens een gepasseerd station blijken te zijn. De AIV onderschrijft deze zienswijze, hetgeen 
de urgentie van de problematiek, die al in het vorige hoofdstuk werd onderstreept, alleen 
maar groter maakt. Met name de voortdurende uitbreiding van het aantal nederzettingen 
op de Westoever en in Oost-Jeruzalem, en de hiermee gepaard gaande veranderingen in 
de infrastructuur van het bezette gebied, maken de vooruitzichten op een levensvatbare 
Palestijnse staat steeds problematischer. Ondanks hetfeit dat het nederzettingenbeleid 
van Israel strijdig is met het internationale recht (zie hoofdstuk I en bijvoorbeeld ook EU 
Raadsconclusies ter zake) 58 , duurt het - met enige onderbrekingen - al tientallen jaren 
voort. 

De noodzaak om het vredesproces op korte termijn weer op gang te helpen, is door de 
recente besluiten van de Israelische regering tot de bouw van nieuwe nederzettingen alleen 
maar groter geworden. Op 30 november 2012, een dag na de stemming in de Algemene 
Vergadering over de status van Palestina, kondigde premier Netanyahu aan een aanvang 
te maken met de planning voor bebouwing van de zogenoemde E-1-locatie (grenzend 
aan Oost-Jeruzalem); daamaast keurde de Israelische regering de bouw goed van 3.000 
nieuwe wooneenheden in Oost-Jeruzalem en op de Westelijke Jordaanoever. Enkele 
weken daarna, op Eerste Kerstdag, maakte de Israelische regering bekend dat in bezet 
gebied nog eens 1.200 wooneenheden zouden verrijzen. Uitvoering van deze plannen zou 
betekenen dat de Arabische bewoners van Oost-Jeruzalem geheel door Joodse woonkernen 
zouden worden ingesloten en dat de Westoever in feite in tweeen zou worden gesplitst. 
De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, Ban Ki-moon, sprak in zijn reactie op de 
eerste Israelische beslissing van 'an almost fatal blow to remaining chances of securing 
a two-state solution.' 59 De aangekondigde bouwplannen betekenen echter niet dat de 
nieuwe nederzettingen op korte termijn worden gerealiseerd. Tussen planning en feitelijke 
bouw pleegt geruime tijd te verstrijken. Er lijkt dus nog enige ruimte te zijn voor een nieuw 
diplomatiek offensief. 



58 Zie EU Raadsconclusies van de Raad Externe Betrekkingen van december 2009, december 2010, mei 
2011 en 14 mei 2012. In de conclusies van 14 mei 2012, par. 6, wordt gesteld: 'Settlements remain 
illegal under international law, irrespective of recent decisions by the government of Israel.' 

Zie: <http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_Data/docs/pressdata/EN/foraff/130195.pdf>. 

59 Statement UN Secretary-General, 2 december 2012. 



29 



Wanneer de AIV de tweestatenoplossing beschouwt als de beste optie voor beide 
partijen, 60 doet de AIV dit in de wetenschap dat zo'n oplossing alleen waarschijnlijk niet 
volstaat, ook als partijen ertoe kunnen worden bewogen zich serieus voor dat doel in 
te zetten. Zou er een vredesakkoord komen, dan is het moeilijk voor te stellen dat alle 
Joodse Israeli's die thans in of in de buurt van Oost-Jeruzalem wonen (ongeveer 200.000 
in getal) en die elders op de Westoever hun woonplaats hebben gezocht (ongeveer 
300.000) zouden verhuizen naar het oorspronkelijke grondgebied van Israel, dit wil zeggen 
het gebied binnen de grenzen van de groene bestandslijn. Er zijn echter diverse opties 
om de omvang van dit vraagstuk te verkleinen, waaronder afspraken tussen partijen 
over gebiedsuitruil. De AIV zal in dit advies niet in detail ingaan op deze kwestie, die zeer 
complex is, ook volkenrechtelijk gezien, maar wil wel onderstrepen dat de uitkomsten van 
onderhandelingen over gebiedsruil voor beide partijen fair en billijk moeten zijn, en om die 
reden waarschijnlijk moeten plaatsvinden onder intemationaal toezicht. Het ligt voor de 
hand dat dit onderwerp een hoge plaats toekomt op de agenda van vredesbesprekingen. 

Een tweestatenoplossing maakt ook een vergelijk noodzakelijk ten aanzien van het door 
de Palestijnen opgeeiste recht op terugkeer (zie hoofdstuk I). De vooruitzichten op zo'n 
vergelijk lijken niet bij voorbaat ongunstig: aan de ene kant zullen waarschijnlijk veel 
minder Palestijnen van dit recht gebruikmaken dan vaak wordt gedacht, aan de andere 
kant heeft Israel in het recente verleden bereidheid getoond gedeeltelijk tegemoet te 
komen aan de desbetreffende Palestijnse eis, in het bijzonder waar het de hereniging van 
uit elkaar gedreven families betreft. 61 Het lot van de Palestijnen die hun wortels hebben 
in het huidige grondgebied van Israel, vestigt ook de aandacht op de positie van de 
Arabische minderheid in dit land; deze bevolkingsgroep zou eenzelfde behandeling in Israel 
moeten krijgen als de Joden en alle vormen van discriminatie tegen deze groep moeten 
worden tegengegaan. 

Daamaast zal de bewaking van binnen- en buitengrenzen een goede samenwerking tussen 
Israelische en Palestijnse autoriteiten vereisen. Gezien de geringe territoriale omvang 
van het gehele voormalig mandaatgebied en de sterke verwevenheid van de Palestijnse 
economie met de Israelische, zou op termijn de totstandkoming van een Israelisch- 
Palestijns samenwerkingsverband, bijvoorbeeld in de vorm van een douane-unie, voor 
de hand liggen. Met een dergelijk perspectief voor ogen zou zelfs een vrijhandelsgebied 
tussen beide staten en de EU een mogelijkheid kunnen zijn. (De AIV herinnert er in dit 
verband aan dat het oorspronkelijke verdelingsplan voorzag in de oprichting van een 
economische unie.) 



60 In het verleden is aan Israelische kant ook wel gepleit voor de zogenoemde Jordaanse oplossing om een 
eind te maken aan het conflict met de Palestijnen. De hierbij gevolgde redenering was dat de Palestijnen 
eigenlijk al hun staat hebben, te weten (Trans)Jordanie, waarvan de bevolking in meerderheid uit 
Palestijnen bestaat. De Westoever zou, al dan niet in federaal verband, weer bij Jordanie worden gevoegd, 
zoals dit voor 1967 het geval was. Zowel de Palestijnen als de Jordaniers hebben deze optie echter 
categorisch van de hand gewezen. De Palestijnen voelden er weinig voor opnieuw onder Jordaans bestuur 
te worden geplaatst (en al helemaal niet zonder Oost-Jeruzalem), terwijl de Jordaniers hun aanspraken op 
de Westoever geheel hebben laten vallen. Hoewel het desbetreffende scenario in de literatuur soms nog 
ter discussie wordt gesteld (zie bijvoorbeeld Dan Diker en Pichas Inbari, 'Re-energizing West Bank-Jordan 
Alliance', The Middle East Quarterly, lente 2006, pp. 29-36) blijft de zogenoemde Jordaanse optie in het 
advies dan ook verder onbesproken. 

61 Ehud Olmert, premier van Israel tussen 2006 en 2009, was naar eigen zeggen bereid in het kader van 
een vredesregeling 50.000 Palestijnen ter wille van gezinshereniging tot Israel toe te laten. Bron: BBC 
News: Olmert: I went furthest on peace, 24 September 2009. 



30 



In de adviesvraag wordt ook gevraagd waar nieuwe mogelijkheden bestaan voor 
toenadering of het op gang brengen van het vredesproces. Bij de beoordeling hiervan 
constateert de AIV dat de bij het conflict betrokken partijen tot dusver weinig blijk hebben 
gegeven van intenties om toenadering te zoeken. Daarbij vindt de AIV het evenwel 
relevant op te merken dat alle Arabische landen bij de stemming in de AWN in november 
2012 over de resolutie inzake de VN-status van Palestina, met nun positieve stem ook 
hun principiele bereidheid tot erkenning van de staat Israel hebben herbevestigd. Het 
onderhavige Palestijnse voorstel en de besluitvorming hierover in de AWN beoordeelt de 
AIV dan ook niet als negatief vanuit een oogpunt van de kansen op hervatting van het 
vredesproces. 62 De uitslag van de stemming heeft geleid tot hemieuwd zelfvertrouwen 
van de op de gematigde Fatahpartij steunende Palestijnse Autoriteit (PA) onder leiding van 
Mahmoud Abbas. De PA kon met de diplomatieke overwinning in New York het gestegen 
prestige van Hamas, als gevolg van de recente gewapende confrontatie met Israel rond 
de Gazastrook, inperken. Dit is daarom gunstig, omdat de PA zich in het verleden in het 
Palestijnse kamp een welwillende onderhandelingspartner heeft getoond. Weliswaar was 
de reactie van de Israelische regering op de bewuste stemming, zoals was aangekondigd, 
uiterst negatief, maar tegelijk moest zij onder ogen zien dat Israel in de VN over relatief 
weinig medestanders beschikte (acht lidstaten stemden met Israel tegen het Palestijnse 
voorstel). 63 

De kans dat Israel in zijn isolement zijn kracht zal zoeken is aanwezig, maar anderzijds 
sluit de AIV niet uit dat, met de Israelische parlementsverkiezingen achter de rug, de 
Israelische bevolking in meerderheid tot de slotsom zal komen dat het land op den 
duur niet kan overleven zonder steun van een aanzienlijk deel van in elk geval de 
westerse wereld. Een verdergaand isolement van Israel - eventueel gepaard gaande met 
toenemende veiligheidsrisico's - zou naar de mening van de AIV hoe dan ook niet in het 
belangvan het land zijn. 

Hoewel het Israelisch-Palestijnse conflict in de aanloop naar de laatstgehouden Israelische 
parlementsverkiezingen niet op de voorgrond stond, laat de uitslag van de verkiezingen 
zien dat de meer gematigde groepen een factor van betekenis zijn. In de nieuwe 
Israelische regering ontbreken de ultra-orthodoxe partijen en zijn partijen vertegenwoordigd 
die steunen op de liberale middenklasse. 64 Tegelijkertijd blijft, ondanks zetelverlies, de 
rechts-nationalistische Likud-partij van (opnieuw) premier Benjamin Netanyahu de grootste 
regeringspartij en heeft de nieuwe rechts-religieuze party 'Joods Huis' (ook deelnemer aan 
de regering) zich doen kennen als voorstander van uitbreiding van de nederzettingen. Er 
zijn derhalve tegenstrijdige tendenties aan te wijzen. 



62 Voor het standpunt ter zake van de Nederlandse regering, zie de brief van de minister van Buitenlandse 
Zaken aan de Tweede Kamer van 15 november 2012. 

63 Resolutie A/RES/67/19 werd op 29 november 2012 aanvaard door de AWN met 138 stemmen voor, 
41 onthoudingen en negen stemmen tegen (Canada, de Marshall Eilanden, Israel, Micronesie, Nauru, 
Panama, Palau, Tsjechie en de Verenigde Staten). Zie: <http://www.un.org/News/Press/docs/2012/ 
gall317.doc. htm>. 

64 Het betreft de nieuwe party 'Er is een toekomst' van de voormalige tv-journalist Yair Lapid en de party 
'De Beweging' van oud-minister van Buitenlandse Zaken Tzipi Livni. Beide genoemde personen zijn als 
minister tot de nieuwe regering toegetreden. Afgesproken is dat Livni namens Israel eventuele vredeson- 
derhandelingen gaat leiden. 



31 



Ten aanzien van de Palestijnen merkte de AIV eerder al op dat zij zich door de politieke 
omwentelingen elders in de regio waarschijnlijk in nun streven naar onafhankelijkheid 
gesterkt voelen. Dit zou wellicht tot minder grote compromisbereidheid aanleiding geven. 
Een grotere belemmering voor de mogelijke herstart van de onderhandelingen is echter 
naar de mening van de AIV de verdeeldheid in het Palestijnse kamp. Een zekere vorm van 
verzoening tussen de Fatahpartij en Hamas zal noodzakelijk zijn willen de Palestijnen als 
een party aan de onderhandelingstafel kunnen opereren. 

Een laatste punt waarop de AIV in het kader van mogelijke openingen voor vredes- 
besprekingen wil wijzen is de asymmetrische aard van het Israelisch-Palestijnse conflict. 
Israel heeft als bezettende macht, met bovendien een militair overwicht in de regio, 
feitelijk vrijwel alle kaarten in handen. De Palestijnen kunnen hier relatief weinig 
tegenover stellen, afgezien van verschillende vormen van (al dan niet gewapend) verzet 
en de mogelijkheid om internationale steun te genereren. Bij mogelijke initiatieven om 
het vredesproces weer in beweging te krijgen moet hiermee naar de mening van de AIV 
uitdrukkelijk rekening worden gehouden. De VS heeft bij monde van voormalig minister van 
Buitenlandse Zaken Hillary Clinton aangegeven dat een vredesregeling door de partijen 
zelf moet worden bereikt. Dit strookt in beginsel met het - ook door Nederland en de 
EU gesteunde - uitgangspunt dat de partijen zelf moeten instemmen met afspraken die 
worden gemaakt. Maar tegelijkertijd ontslaat dit de internationale gemeenschap er naar 
de mening van de AIV niet van om een actieve, initierende en bemiddelende rol te spelen 
bij het vinden van een oplossing voor het conflict. Dit is des te meer het geval omdat de 
internationale gemeenschap - en het westen in het bijzonder - zich ook in belangrijke 
mate verantwoordelijk mag weten voor het ontstaan ervan. 

Op grand van het bovenstaande komt de AIV tot de slotsom dat de tweestatenoplossing 
niet alleen in het belang van beide partijen is, maar nog steeds de enige begaanbare weg 
is die kan leiden tot beeindiging van het conflict. De urgentie om het onderhandelings- 
proces hiertoe weer op gang te krijgen is groot, omdat de uitvoering van bedoelde 
oplossing steeds moeilijker en vervolgens onmogelijk wordt naar de mate waarin 
de uitbreiding van de Israelische nederzettingen op de westelijke Jordaanoever 
doorgaat. Overigens zal een tweestatenoplossing alleen niet volstaan. Aanvullende 
regelingen zijn nodig met betrekking tot de uitruil van gebiedsdelen in het licht van de 
nederzettingenproblematiek, de rechtmatige terugkeer van Palestijnen, voor zover zij dit 
wensen, naar hun voormalige woonplaatsen in Israel, economische samenwerking en - niet 
in de laatste plaats - de handhaving van de veiligheid. 

De kans dat de betrokken partijen uit zichzelf toenadering tot elkaar zullen zoeken, lijkt 
onder de huidige omstandigheden niet groot. De asymmetrie in het conflict werkt wat dit 
betreft belemmerend. Daarom zal van buiten, dit wil zeggen door derde partijen, actief 
moeten worden gezocht naar mogelijkheden om het vredesproces weer op gang te krijgen. 



32 



IV 



Actoren en initiatieven 



De derde vraag van de adviesaanvraag luidt: Welke organisaties, landen of partijen zijn 
het best gepositioneerd om nieuwe initiatieven aan te dragen? Wat zouden die initiatieven 
concreet kunnen inhouden? 

In algemene zin merkt de AIV op dat deze vraag is gerelateerd aan de eerste adviesvraag, 
voor zover het de invloed van veranderende regionale en mondiale verhoudingen op de 
positie van betrokken derde partijen betreft. Waar nodig zal de AIV dan ook refereren aan 
hetgeen in hoofdstuk II naar voren is gebracht. 

In het tweede deel van de adviesvraag wordt gevraagd welke concrete initiatieven zouden 
kunnen worden genomen. Bij de beantwoording hiervan zal de AIV - in aansluiting op 
het voorgaande hoofdstuk - ingaan op initiatieven die het eerder omschreven scenario 
naderbij kunnen brengen: een tweestatenoplossing (met de grenzen van 1967 als 
uitgangspunt), op basis van eerder gemaakte afspraken en in lijn met het intemationale 
recht. Een eerste vereiste hiertoe is uiteraard dat Israel en de Palestijnen bereid zijn de 
onderhandelingen te hervatten, met de intentie om daadwerkelijk tot een vredesakkoord 
te komen. In dit licht bezien is de adviesvraag mede gericht op de vraag welke actor het 
beste is gepositioneerd om de bereidheid te bewerkstelligen van beide partijen om terug 
te gaan naar de onderhandelingstafel. 

Hierbij is naar de mening van de AIV niet zozeer behoefte aan nieuwe regelingen of 
beginselverklaringen. Wie de bestaande VN-resoluties en verklaringen, de Routekaart 
voor de Vrede uit 2003, eerdere vredesplannen, en EU-Raadsconclusies en -verklaringen 
beschouwt, kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het noodzakelijke raamwerk voor 
de beslechting van het conflict reeds lang vastligt. Achtereenvolgende pogingen om tot 
een akkoord te komen stuitten weliswaar steeds op onenigheid over de uitwerking van dit 
raamwerk in de vorm van een meer gedetailleerde eindregeling, maar over de algemene 
contouren van een vredesregeling bestaat - althans op papier - wel duidelijkheid. De 
uitdaging is er vooral in gelegen te zorgen dat het niet bij woorden blijft en wegen te vinden 
om gemaakte afspraken in de praktijk te brengen. De AIV zal achtereenvolgens ingaan op 
de mogelijkheden die de volgende actoren hiertoe hebben: het Kwartet, de VS, de landen 
in de Arabische regio en de Europese Unie. 

Het Midden-Oosten Kwartet, bestaande uit de VN, de VS, de EU en Rusland, werd 
opgericht in april 2002, na het uiteenvallen van het Oslo-vredesproces en ten tijde van 
de opleving van geweld gedurende de tweede Intifadah. Het Kwartet werd verwelkomd als 
een veelbelovend diplomatiek initiatief, dat de belangrijkste spelers in het Midden-Oosten 
Vredesproces samenbracht, een 'ingenious diplomatic experiment' 65 volgens de latere 
Speciaal Coordinator voor het Midden-Oosten Vredesproces van de VN, Alvaro de Soto. 
Elf jaar later moet echter worden geconstateerd dat het Kwartet de hoge verwachtingen 
en ambities niet heeft kunnen waarmaken. De meest concrete resultaten van de groep 
zijn de Routekaart voor de Vrede (opgesteld in 2002-2003 en formeel gepresenteerd in 
april 2003), alsmede de zogenoemde 'Kwartet Principes', bestaande uit voorwaarden 



65 Alvaro de Soto, End of Mission Report, May 2007, p. 23, zie: <http://image.guardian.co.uk/sys-files/ 
Guardian/documents/2007/06/12/DeSotoReprot.pdf>. De Soto was Speciaal Coordinator voor het 
Midden-Oosten Vredesproces van de VN van mei 2005 tot mei 2007. 



33 



voor steun aan het Palestijns gezag die werden geformuleerd na de verkiezingszege van 
Hamas in januari 2006. 66 De Routekaart voor de Vrede bevat een reeks weloverwogen 
doelstellingen en beleidslijnen, maar in de praktijk is het niet mogelijk gebleken deze te 
realiseren. Ten aanzien van het vredesproces heeft het Kwartet tot nu toe geen tastbare 
vooruitgang kunnen boeken. Noch heeft het uitbarstingen van geweld kunnen voorkomen; 
ten tijde van de oorlogen in Gaza in 2008 - 2009 en in 2012 heeft het Kwartet geen rol 
van betekenis kunnen spelen. Het hield zich eveneens afzijdig toen het Intemationaal 
Gerechtshof in 2004 de Advisory Opinion uitbracht over de aanleg van de muur (zie 
hoofdstuk I). 

Terwijl de effectiviteit van het Kwartet voor velen een punt van zorg is, gaan er ook 
stemmen op die menen dat het Kwartet het vinden van een oplossing voor het Israelisch- 
Palestijnse conflict zelfs verder heeft bemoeilijkt. Zo wordt in een recente analyse van het 
functioneren van het Kwartet gesteld: 'Despite the widely held perception that the group's 
interventions have been largely positive or at worst benign, the Quartet bears substantial 
responsibility for the current state of affairs, including the steady erosion of the Palestinian 
leadership's domestic credibility and the inability to resume credible negotiations.' 67 De 
AIV constateert in ieder geval dat de veronderstelde kracht van het Kwartet - de bundeling 
van krachten van de belangrijkste internationale spelers - zich tot nu toe niet heeft 
vertaald in de daadkracht en effectiviteit die nodig zijn om een duurzame vredesoplossing 
naderbij te brengen. 

Van alle bij het conflict betrokken staten verkeert de VS in de meest voor de hand liggende 
positie om nieuwe initiatieven aan te dragen, omdat het land potentieel de meeste invloed 
heeft op Israel. De VS is niet alleen het land dat de meeste financiele en militaire hulp 
geeft aan Israel, maar zal uiteindelijk hoe dan ook feitelijk garant staan voor Israels 
veiligheid. 

Desondanks is ook de VS de afgelopen jaren niet in staat gebleken het vastgelopen 
vredesproces nieuw leven in te blazen. President Obama's oproep aan Israel, 
gedaan tijdens zijn speech in Cairo in 2009 en nadien in Washington in 2010, om de 
nederzettingenactiviteiten te bevriezen en te onderhandelen met als uitgangspunt de 
grenzen van voor 5 juni 1967 met eventuele land swaps (gebiedsruil), heeft vooralsnog 
niets opgeleverd. Israel heeft zich hier tot nu toe niets aan gelegen laten liggen; premier 
Netanyahu heeft in een gemeenschappelijke zitting van de Amerikaanse Senaat en het 
Congres zelfs expliciet aangegeven dat Israel niet op de voorstellen zou ingaan. 

De democratische stelsels in de VS en Israel, gecombineerd met de sterke pro-lsraellobby's, 
maken het vooralsnog vanuit intern-politieke overwegingen uiterst moeilijk om Israel tot 
een ander beleid te bewegen dan het huidige. In de praktijk betekent dit dat het beleid 
van Israel ten aanzien van de bezette gebieden wordt gedoogd, inclusief de schendingen 



66 In een verklaring van het Kwartet van 30 januari 2006 werden deze voorwaarden als volgt geformuleerd: 
'the Quartet concluded that it was inevitable that future assistance to any new government would be 
reviewed by donors against that government's commitment to the principles of nonviolence, recognition of 
Israel, and acceptance of previous agreements and obligations, including the Roadmap.' 

67 Khaled Elgindy, The Middle East Quartet: A Post-Mortem, Analysis Paper Number 25, February 2012, 
Washingon D.C., The Saban Center for Middle East Policy at Brookings, p. 1. 



34 



van het intemationale recht die er veelvuldig plaatsvinden. 68 Tegelijkertijd blijft de VS 
Israel financieel en militair steunen; Israel is de grootste buitenlandse ontvanger van 
Amerikaanse financiele steun. 

Hoewel de VS in het verleden wel degelijk in staat is gebleken om een kritische houding 
ten aanzien van Israel aan te nemen (ook wat betreft het nederzettingenbeleid), 69 is de 
binnenlands-politieke situatie van dien aard dat het land er hoe dan ook voor zal kiezen 
om behoedzaam te opereren. De woorden van president Truman uit 1946 hebben ruim 
zestig jaar later nog niet veel aan waarde ingeboet: 'I'm sorry, gentlemen, but I have to 
answer to hundreds of thousands who are anxious for the success of Zionism; I do not 
have hundreds of thousands of Arabs among my constituents.' 70 

Nu president Obama is herkozen, mag evenwel niet worden uitgesloten dat hij tijdens zijn 
tweede en laatste ambtstermijn alsnog zal pogen beweging te brengen in het vredesproces. 
Veel hangt daarbij, zoals gezegd, af van de interne politieke machtsverhoudingen binnen 
de VS, gecombineerd met de invloed van pro-lsraelische lobbygroepen, zoals de AIPAC 71 
en de Anti-Defamation League. 72 Hierbij kan echter worden aangetekend dat in de Joodse 
Gemeenschap van de VS de laatste tijd ook kritische geluiden ten opzichte van het 
beleid van de Israelische regeringte horen zijn. Zo keurde de religieuze beweging onder 
Amerikaanse Joden de Union for Reform Judaism de beslissing over de bouw van extra 
nederzettingen na de stemming in de AWN af, terwijl de leiders van de liberale Joodse 
gemeenschap, B'nai Jeshurun, 73 hun steun betuigden aan de Palestijnse resolutie van 
29 november 2012. Verder stelde Rahm Emmanuel, de Joodse burgemeester van Chicago 
(en vroegere chefstaf van Obama), dat premier Netanyahu met zijn halsstarrige houding 
verraad had gepleegd aan Amerika's vriendschap. 74 



68 Zie voor de schendingen van mensenrechten in de bezette gebieden bijvoorbeeld het meest recente rap- 
port van de Speciaal Rapporteur van de VN inzake de schending van mensenrechten en humanitair recht 
in de bezette Palestijnse gebieden, Situation of human rights in the Palestinian territories occupied since 
1967, UN Doc. A/67/379, gedateerd 19 September 2012; en UNICEF, Children in Israeli Military Deten- 
tion: Observations and Recommendations, Jeruzalem, februari 2013, zie: <http://www.unicef.org/oPt/ 
UNICEF_oPt_ChildrenJn_lsraeli_Military_Detention_0bservations_and_Recommendations_-_6_ 
March_2013.pdf>. 

69 Zo blokkeerde president George H.W. Bush in februari 1992 een lening van 10 miljoen USD aan Israel 
vanwege het nederzettingenbeleid. In juni 1992, na de verkiezingsoverwinning van Yitzak Rabin en zijn 
belofte om 'politieke nederzettingen' te bevriezen, werd de lening weer vrijgegeven. Zie Susan M. Akram 
en Michael Lynk, 'Arab-Israeli Conflict', entry in the Max Planck Encyclopedia of International Law (Oxford: 
Oxford University Press, 2008), par. 41. 

70 William A. Eddy, F.D.R. Meets Ibn Saud (1954; reprint Vista, CA: Selwa Press, 2005), p. 35. 

71 Afkorting van American Israel Public Affairs Committee. 

72 Zie hierover John J. Mearsheimer and Stephen Walt, The Israel Lobby and U.S. Foreign Policy (New York: 
Farrar, Straus and Giroux, 2007). 

73 In New Yorks Upper West Side. 

74 The Economist, 8 december 2012, p. 41. 



35 



In de Amerikaanse media gaan voorts stemmen op om niet uit het oog te verliezen 
dat de Joodse kiezers in meerderheid voor Obama stemden en om juist de stem 
van de grote groep gematigde Joodse kiezers, 'the quieter friends of Israel', luiderte 
laten doorklinken. 75 Daags voor Obama's inauguratie op 20 januari 2013 stelde het 
gezaghebbende blad The Economist: 'One looming, disastrous Obama legacy could be the 
death of the two-state solution to the Israeli-Palestinian mess.' 'The two-state solution,' zo 
stelde het weekblad, 'is not quite dead. Barack Obama, among others, must do more to 
revive it,' en '(...) Mr Netanyahu - or whoever governs Israel - still depends on outsiders, 
especially America, for material, military and moral support. He should be told, loud and 
clear, above all by Mr Obama, that he cannot bank on such benefits indefinitely if he 
abuses the goodwill of those, including this newspaper, who fiercely defend Israel's right to 
exist.' 76 Deze gematigde geluiden, waarin duidelijk de urgentie van de situatie doorklinkt, 
zijn ongetwijfeld voor de nieuwe Amerikaanse regering van belang om tegenwicht te 
kunnen bieden aan pro-lsraelische lobbygroepen. 

Het recente bezoek van president Obama aan Israel en Ramallah heeft in ieder geval 
de indruk gewekt dat de Amerikaanse regering zich bewust is van de noodzaak het 
vredesproces weer op gang te brengen. De toespraak die president Obama op 21 maart 
2013 hield voor een gehoor van Israelische studenten, liet hierover geen twijfel bestaan. 
'I believe that peace is the only path to true security. (...) you have the opportunity to be 
the generation that permanently secures the Zionist dream, or you can face a growing 
challenge to its future,' aldus de president, die tevens zei: 'It is not fair that a Palestinian 
child cannot grow up in a state of their own. (...) Just as Israelis built a state in their 
homeland, Palestinians have a right to be free people in their own land.' 77 Het valt evenwel 
te bezien of de VS ook concrete initiatieven zal verbinden aan deze woorden. 

Ten aanzien van de Arabische landen in de regio verwijst de AIV naar de analyse in 
hoofdstuk II van alle regionale veranderingen en oplopende spanningen. Veel landen in 
de regio zullen, mede als gevolg van binnenlandspolitieke problemen, andere prioriteiten 
hebben dan het faciliteren van het vredesproces tussen Israel en de Palestijnen. 
Bovendien zullen ze, zo werd vastgesteld, minder geneigd zijn om vanwege strategische 
overwegingen en regionale stabiliteit concessies te doen aan principes en gevoelens 
van rechtvaardigheid. Dit zal vredesinitiatieven vanuit de regio eerder afremmen dan 
bevorderen. 

Daarbij is nog een andere factor van belang. Vroeger kon worden betoogd dat in het 
kader van het Israelisch-Arabische conflict diverse Arabische staten met machtsmiddelen 
tegenover Israel stonden en daarmee een risico vormden. Maar het Israelisch-Arabische 
conflict heeft zich inmiddels grotendeels ontwikkeld tot een Israelisch-Palestijns conflict. 
Formeel kan nog steeds worden gesproken van een Israelisch-Arabisch conflict, omdat 
lang niet alle Arabische staten vrede met Israel hebben gesloten. Maar er is nauwelijks 
meer sprake van een oorlogssituatie zoals voorheen; zeker niet sinds Egypte geen 
militaire tegenstander van Israel meer is na de Camp David-akkoorden van 1978 en het 
Egyptisch-lsraelische vredesverdrag van 1979. Aangenomen kan worden dat de urgentie 



75 Zie bijvoorbeeld Roger Cohen, 'Israel's True Friends', The International Herald Tribune, 8 januari 2013. 

76 The Economist, 19 januari 2013, p. 10. 

77 Toespraak van president Obama in Jeruzalem op 21 maart 2013, zie: <http://www.nytimes. 
com/2013/03/22/world/middleeast/transcript-of-obamas-speech-in-israel.html?_r=01&>. 



36 



voor de landen in de regio om tot een alomvattende vredesregeling te komen hierdoor 
is afgenomen. Daarbij komt dat herhaaldelijk gedane Arabische voorstellen om Israel te 
erkennen binnen de grenzen van 1967 en om vrede te sluiten als Israel zich binnen die 
grenzen zou terugtrekken, in het verleden door Israel niet zijn geaccepteerd. 

Ondanks de hierboven geschetste overwegingen wil de AIV onderstrepen dat de landen 
in de regio in potentie een belangrijke rol kunnen spelen bij het op gang brengen van 
vredesonderhandelingen. Zo zou het zinvol zijn als zij het bredere Arabische Vredesinitiatief 
opnieuw in stelling zouden brengen, zo mogelijk in overleg met andere actoren, zoals de 
VS en de EU. Dit initiatief uit 2002 - dat in 2007 opnieuw naar voren werd gebracht - 
biedt perspectief op een normalisering van de betrekkingen tussen Israel en de Arabische 
wereld als Israel zich terugtrekt uit de bezette gebieden (zie ook hoofdstuk I). Volgens 
peilingen zou de helft van de Israelische bevolking het plan (mits gesteund door de nieuwe 
Egyptische regering) ondersteunen als basis voor onderhandelingen. 78 De Meretz-partij 
heeft op basis van het initiatief eind 2012 zelf een vredesplan gepresenteerd. 79 De 
landen in de regio zouden er goed aan doen Hamas ertoe te bewegen ten minste het 
Arabische Vredesinitiatief te aanvaarden (geen erkenning van Israel zonder Israelisch- 
Palestijnse vrede vooraf) en om - net als Israel - van verder geweld af te zien. Daarnaast 
zou de Arabische regio de PA actiever kunnen ondersteunen dan nu gebeurt, met name op 
financieel-economisch gebied. 

In ieder geval is het naar de mening van de AIV zeer wenselijk dat bij het zoeken naar een 
oplossing de landen in de regio worden betrokken, in het bijzonder Egypte en Jordanie 
(beide landen hebben een vredesverdrag met Israel). Wei moet er rekening mee worden 
gehouden dat beide landen momenteel met aanzienlijke binnenlandse problemen te 
maken hebben, wat beperkingen oplegt aan hun diplomatieke handelingsvermogen. 
Hoewel de betrekkingen tussen Turkije en Israel sinds de excuses van Israel voor de 
gewelddadige onderschepping van de Gaza-flotilla naar verwachting zullen stabiliseren, valt 
in dit stadium relatief weinig te verwachten van Ankara als bemiddelende party. Turkije 
wordt op dit ogenblik bovendien te veel geraakt door andere conflicten in het Midden- 
Oosten, waaronder die in Syrie en Irak. Voor Qatar is misschien een verkennende rol 
weggelegd bij verdere contacten met Hamas. 

Mede in het licht van de mogelijkheden en beperkingen van het Kwartet, de VS en de 
Arabische regio, zal de AIV tot slot ingaan op de positionering van de Europese Unie. 
De mogelijkheden van de EU om ertoe bij te dragen dat het vredesproces nieuw leven 
wordt ingeblazen zijn in beginsel wellicht groter dan vaak wordt aangenomen. Vanwege 
de geografische nabijheid en de bestaande economische banden is de Arabische regio 
van evident politiek-strategisch belang voor de EU. Ten aanzien van speciaal Israel geldt 
dat Europa sterke (handels)banden heeft met dit land, terwijl sinds 2000 een EU-lsrael 
Associatieovereenkomst (ter vervanging van een eerdere samenwerkingsovereenkomst) 
in werking is. In 2005 werden beide partijen het eens over een Actieplan in het kader van 
het Europees nabuurschapsbeleid. Op het plan volgde een hele reeks van initiatieven 



78 Dit blijkt uit onderzoek van de Universiteit van Maryland: Shibley Telhami, Steven Kull, Israeli Public 
Opinion after the November 2012 Gaza War, 20 november 2012, p. 10, zie: <http://sadat.umd.edu/ 
lsrael_Novl2_rpt_FINAL.pdf>. 

79 llan Lior, 'Meretz presents four-year path to peace based on Arab League initiative', Haaretz, 26 december 
2012, zie: <http://www.haaretz.com/news/national/meretz-presents-four-year-path-to-peace-based-on- 
arab-league-initiative.premium-1.490016>. 



37 



die de relaties tussen de EU en Israel zowel in de breedte als de diepte beoogden te 
versterken. 80 Eerder (in 1997) werd een EU-Palestijnse Gebieden Interim Associatie 
Akkoord gesloten en in 2012 zijn de onderhandelingen over een hemieuwd Actieplan 
afgerond. In totaal ontvingen de Palestijnse Gebieden in 2011 459 miljoen euro aan steun 
van de EU (het betrof onder meer begrotingssteun, steun aan UNRWA, humanitaire hulp, 
steun aan capaciteitsopbouw van de overheid en steun ten behoeve van conflictpreventie). 

Hoewel de EU om begrijpelijke redenen het vizier tot nu toe sterk heeft gericht op de 
inzet van de VS in het Midden-Oosten Vredesproces, is de AIV van mening dat een te 
afhankelijke opstelling geen recht doet aan de belangen die er voor de EU op het spel 
staan en aan de eigen mogelijkheden die de EU in potentie heeft om een oplossing voor 
het conflict te bevorderen. De inspanningen van de VS en - in het verlengde daarvan - 
van het Kwartet hebben de afgelopen decennia nauwelijks tot tastbare vooruitgang in 
het Midden-Oosten Vredesproces geleid. De EU heeft hier tot nu toe geen autonoom 
beleid tegenover gesteld en mogelijk heeft de relatief volgzame opstelling die de EU 
en de lidstaten in het verleden hebben verkozen, de stagnatie van het Midden-Oosten 
Vredesproces eerder in de hand gewerkt dan voorkomen. De AIV zou het dan ook 
wenselijk vinden dat de EU aankoerst op een meer zelfstandig beleid ten aanzien van het 
vredesproces, waar mogelijk in aansluiting op de Amerikaanse inspanningen, maar waar 
nodig op eigen leest geschoeid. 

In concreto beveelt de AIV aan dat de EU allereerst tracht de VS op het hoogste politieke 
niveau te doordringen van de urgente noodzaak om het Midden-Oosten Vredesproces 
nieuw leven in te blazen. Voorts - en mede afhankelijk van de inspanningen die de VS 
bereid is te leveren - kan de Hoge Vertegenwoordiger van de EU nagaan of het houden 
van een Midden-Oostenconferentie, waartoe de EU tezamen met ge'i'nteresseerde landen 
in de regio het initiatief zou kunnen nemen, behulpzaam kan zijn om de Israeliers en 
Palestijnen opnieuw tot elkaar te brengen. Uiteraard zou een dergelijke conferentie, op 
straffe van mislukking, goed moeten worden voorbereid. Een andere mogelijkheid om 
het vredesproces weer op gang te krijgen zou het beleggen van een speciale zitting 
van de Veiligheidsraad zijn, waarbij met deelname van Israel en de PA de parameters 
(eindtermen) van een vredesregeling worden vastgesteld. Met zo'n aanpak zou afstand 
worden genomen van de in het verleden gevolgde benadering (zoals van de 'Routekaart') 
om in tussenstappen tot overeenstemming over een finale regeling te geraken. Onenigheid 
tussen partijen over de uitvoering van de tussenstappen stond serieuze onderhandelingen 
over de hete hangijzers van het conflict (in het bijzonder de status van Oost-Jeruzalem en 
het gezag over de Heilige Plaatsen alsmede het recht op terugkeer van Palestijnen naar 
Israel) in de weg. De route via de Veiligheidsraad zou aan Europese kant een speciale 
verantwoordelijkheid leggen bij het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, de enige Europese 
landen die permanent lid zijn van dit orgaan. De rol die Nederland daarbij zou kunnen 
spelen komt in het volgende hoofdstuk aan de orde. 

De AIV signaleert dat goed bedoelde intemationale oproepen in het verleden weinig effect 
hebben gesorteerd. Afgaande op de ervaringen van de afgelopen decennia, meent de AIV 
dat de kans op wijziging van de koers van met name Israel groter is als het land wordt 
geconfronteerd met de (politieke en materiele) consequenties van zijn optreden. Dit zal 



80 Een voorstel om de lopende Associatieovereenkomst op te waarderen, waardoor Israel een speciale 
bevoorrechte status zou verwerven, stuitte eind 2008 op grand van bezwaren tegen de Israelische 
bezettingspolitiek op verzet in het Europees Parlement. Het voorstel werd om die reden niet in 
behandeling genomen. 



38 



het land eerder in beweging brengen dan het tot dusver gevolgde beleid. Deze zienswijze 
doet uiteraard niets af aan het volledige begrip dat de AIV heeft voor de eis van Israel 
voort te kunnen bestaan in een veilige omgeving. Tegelijkertijd wijst de AIV erop dat de 
frustratie van de Palestijnse politieke aspiraties enerzijds en de aard van de Israelische 
bezettingspolitiek anderzijds juist bijdragen aan een voedingsbodem voor Palestijns 
extremisme en verbitterde Palestijnen ontvankelijk maken voor medewerking aan 
gewelddadige acties. Een voortzetting van de huidige situatie zal de risico's voor Israel wat 
betreft de eigen veiligheid in de toekomst dan ook eerder vergroten dan doen afnemen. 

Tegelijkertijd moet de EU aan de betrokken partijen duidelijk maken dat er geen tijd 
meer te verliezen is wat de tweestatenoplossing betreft. Ook vanwege de urgentie 
is eigenstandig EU-optreden vereist, en wel een dat gebaseerd is op het bestaande 
intemationale recht (waaronder het humanitair recht en mensenrechtenverdragen). Dat 
biedt naar de mening van de AIV een solide basis voor de EU-inspanningen ten aanzien 
van het vredesproces (zie hoofdstuk I). Door het intemationale recht te hanteren als 
toetsingskader voor het gedrag van de conflictpartijen en daarenboven het ontwikkelen 
en implementeren van operationeel beleid (ook ter zake van de parameters voor de finale 
statusonderhandelingen) betoont de EU zich niet alleen een betrouwbare actor, maar doet 
ze ook recht aan de door haar bepleite normatieve rol op het wereldtoneel. Kritiek op 
schendingen van het intemationale recht en de mensenrechten zou expliciet en zichtbaar 
moeten worden gemaakt, ongeacht welke party voor de desbetreffende schendingen 
verantwoordelijk is. Deze kritiek zou niet vrijblijvend moeten zijn, maar ertoe moeten 
dienen om via de geeigende EU-kanalen druk uit te oefenen op de betrokken partijen. 

Het EU-optreden zou in ieder geval de volgende elementen moeten omvatten: 

- Ter bevordering van de levensvatbaarheid van de tweestatenoplossing dienen de 
grenzen van 1967 als uitgangspunt te worden genomen. Oost-Jeruzalem als hoofdstad 
en als politiek en economisch centrum van een toekomstige Palestijnse staat is daarbij 
van centraal belang. De EU zou daarom duidelijk moeten blijven maken dat Jeruzalem 
een essentieel onderdeel vormt van een te onderhandelen slotovereenkomst en dat 
geen eenzijdige maatregelen mogen worden genomen die zo'n overeenkomst op 
voorhand onmogelijk maken. 

- Het nederzettingenbeleid van Israel en het repressieve optreden op de Westoever 
tegen de Palestijnse Autoriteit en tegen de bevolking zijn strijdig met intemationale 
rechtsregels en bemoeilijken in belangrijke mate een vredesoplossing; de EU dient 
duidelijk te maken dit niet te kunnen tolereren. 

- Bijzondere aandacht verdient daamaast de Israelische blokkade van Gaza, omdat deze 
een risico inhoudt voor een vredesoplossing. De EU-positie ('onmiddellijke, duurzame 
en onvoorwaardelijke' beeindiging van de blokkade) 81 zou moeten worden opgevolgd. 

- Daamaast zou Veiligheidsraadsresolutie I860, 82 die oproept tot een duurzaam 
bestand en het actief tegenwerken van wapensmokkel, moeten worden nageleefd. Het 
gaat 66k om de veiligheid van Israel. 

- De oprechte zorgen die onder de Israelische regering en bevolking bestaan over de 
voortdurende aanslagen die radicale Palestijnse groepen op Israelische burgers plegen, 
verdienen eveneens aandacht. De constante dreiging van geweld dient een halt te 
worden toegeroepen - ook hiertoe biedt het intemationale recht een goede basis. 



81 Zie EU-Raadsconclusies over het Midden-Oosten Vredesproces van 10 december 2012, par. 7, 
<http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_Data/docs/pressdata/EN/foraff/134140.pdf>. 

82 UN Doc. S/RES/1860 (2009), 8 januari 2009. 



39 



Mede met het oog op het laatste punt acht de AIV het wenselijk dat de EU bevordert 
dat met alle relevante betrokken partijen wordt gesproken, inclusief (het democratisch 
gekozen) Hamas. Het uitsluiten van bepaalde direct betrokken belangrijke groepen werkt 
slechts in het nadeel van een vredesoplossing. De uitsluiting van de PLO heeft dat vele 
jaren aangetoond. Het is essentieel om realisme te betrachten, of men de betrokken 
partijen nu gunstig gezind is of niet. Het feit dat Hamas er nog steeds onverzoenlijke en 
radicale standpunten op na houdt, sluit niet uit dat een cfe-facto-erkenning van Israel onder 
bepaalde voorwaarden bereikbaar is. 83 Dit vormt slechts een reden temeer om met deze 
organisatie te communiceren teneinde op te roepen tot constructieve ideeen. 

Verder is het van belang om een interne Palestijnse verzoening, met name tussen de 
Palestijnse Autoriteit en Fatah enerzijds en Hamas anderzijds te helpen bevorderen. 
Hoe het oordeel over de organisatie ook luidt, Hamas is voor het bereiken van Palestijnse 
eenheid onmisbaar. Maar ook van Hamas mag zin voor realiteit worden verlangd: zij zal 
moeten aanvaarden dat de nieuwe Palestijnse regering voldoet aan het politieke platform 
van de PLO (in overeenstemming met de Kwartet-voorwaarden). 

Ondertussen verdient het aanbeveling om de Palestijnen betalingsbalanssteun te geven 
en hen te ondersteunen bij de versterking van de Palestijnse staatsinstellingen. Verder 
pleit de AIV ervoor dat de EU eventuele juridische steun verleent aan diegenen aan 
Palestijnse zijde die het slachtoffer zijn van het Israelische beleid. In dit verband roept 
de AIV in herinnering dat EU-Heads of Mission in Jeruzalem en Ramallah in het verleden 
diverse mogelijkheden voor rechtsbijstand hebben voorgesteld. Het komt er nu op aan 
deze te realiseren. 

Een dergelijke EU-inzet (die neerkomt op enerzijds het consistent toepassen van 
intemationale rechtsregels en hieraan ook consequenties verbinden - zie ook het 
volgende hoofdstuk - en anderzijds ondersteuning van Palestijnse zijde waar mogelijk) 
kan zorgen voor een nieuwe dynamiek in het vastgelopen vredesproces en kan partijen er 
wellicht toe bewegen de gang naar de onderhandelingstafel weer te overwegen - hetgeen 
een eerste vereiste is voor de hervatting van het onderhandelingsproces. 

Ter afsluiting van dit hoofdstuk, concludeert de AIV dat het Kwartet niet de ideale formatie 
is gebleken om een vredesovereenkomst naderbij te brengen. Al eerder werd aangegeven 
dat de VS van alle intemationale spelers de meeste leverage heeft bij de partijen die met 
elkaar in conflict zijn gewikkeld. Mede gezien de dringende binnenlandse problemen (de 
noodzaak van nation-building at home) en de steun in het Congres tot nu toe voor de harde 
opstelling van Netanyahu, is het echter onzeker of president Obama vastbesloten is in de 
richting van beide partijen alle beschikbare middelen in te zetten om een vredesregeling 
te forceren. Dit maakt de potentiele rol van de EU extra relevant. De mogelijkheden van de 
EU om bij te dragen aan hervatting van het vredesproces zijn in beginsel groter dan vaak 
wordt aangenomen. Per slot van rekening vormt de EU de belangrijkste handelspartner 
van Israel en bestaan er ook op andere terreinen sterke banden tussen Europese landen 
en de Israelische staat. Tegelijk mag de EU zich tot een van de grootste donoren van 
de Palestijnen rekenen; zonder Europese hulp kan het Palestijns gezag zich moeilijk 
handhaven. 

De AIV beoordeelt het als wenselijk dat de EU meer dan voorheen aankoerst op een 
zelfstandig optreden ten aanzien van het vredesproces. Waar mogelijk moet worden 



83 Zie hierover Ruud Hof, Boycot Hamas niet langer houdbaar, Internationale Spectator, februari 2013, p. 4. 



40 



aangesloten op (eventuele) Amerikaanse inspanningen, omdat een gemeenschappelijke 
westerse politiek, met steun uit de Arabische regio, de beste waarborgen biedt voor de 
hervatting van het vredesproces. Maar zo nodig dient de EU een zelfstandig beleid te 
voeren - met het internationale recht als solide basis. 



41 



De rol van Nederland 



De vierde vraag van adviesaanvraag luidt: Hoe kan Nederland, op basis van de beginselen 
van internationaal recht, bijdragen aan vooruitgang in het Midden-Oosten Vredesproces? 
Wat kan Nederland zelf ondernemen en waar zou het in Europees en ander internationaal 
verband op kunnen aansturen? 

In antwoord op de vraag wat Nederland kan doen, sluit de AIV zich allereerst aan bij de 
koers van de huidige Nederlandse regering om stappen ter bevordering van het vredes- 
proces zoveel mogelijk tezamen met EU-partners te zetten. Investeren in het bereiken van 
een eensgezinde Europese opstelling ziet de AIV als een van de belangrijkste opgaven 
van het Nederlands Midden-Oostenbeleid. Hoe eensgezinder Europa is, des te meer 
kan Nederland eraan bijdragen dat de EU de gezamenlijke principiele posities vertaalt 
in concreet en effectief beleid. Niet alleen principes huldigen maar ze ook in de praktijk 
brengen, is daarbij het parool. 

De basis voor het EU-beleid, zoals de AIV zich dat voorstelt, is uiteengezet in het vorige 
hoofdstuk. Omdat dit beleid is gegrond in het intemationale recht, sluit het naar de 
mening van de AIV goed aan op de bevordering van de intemationale rechtsorde die 
Nederland voorstaat en die ook als zodanig in de Grondwet is vastgelegd. Hoewel het 
geen eenvoudige opgave zal zijn om de door de AIV bepleite zelfstandige Europese 
opstelling te realiseren, meent de AIV dat gezien alle EU-verklaringen en Raadsconclusies 
die voorhanden zijn, de basis hiervoor in feite al is gelegd. Het gaat nu om de uitvoering. 
Indien Nederland daadwerkelijk een betekenisvolle bijdrage wil leveren aan het vredes- 
proces in EU-verband, zal het naar de opvatting van de AIV moeten investeren in intensieve 
diplomatie op het niveau van de hoofdsteden, eventueel met gelijkgezinde partners. 
Gezien de moeilijkheden die zijn te voorzien om alle 27 EU-landen op een lijn te krijgen, 
wenst de AIV een vredesrol van Europese coalities van bereidwillige staten echter niet 
bij voorbaat uit te sluiten. Het komt er vooral op aan dat de grote Europese landen - het 
Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland - tot overeenstemming komen en bereid zijn het 
voortouw te nemen. 

Nederland kan, naast een actief optreden in de EU, gebruik maken van zijn eigen en 
directe invloedssfeer in de bilaterale betrekkingen met Israel en de Palestijnen om het 
vredesproces een nieuwe kans te geven. De dialoog met beide partijen dient hiertoe 
te worden bevorderd en geconsolideerd. Daarbij dient, daarover is de AIV het met de 
Nederlandse regering eens, onvoorwaardelijke steun voor een van beide partijen te worden 
vermeden en een evenwichtige benadering te worden gevolgd. Dit houdt overigens ten 
aanzien van Israel in dat zolang er geen wijziging komt in het optreden van dit land in 
de bezette gebieden, er voor Nederland geen reden is de bilaterale relaties met Israel 
op te waarderen, bijvoorbeeld via de oprichting van een bilaterale Samenwerkingsraad, 
zoals het kabinet-Rutte I voomemens was. Eerder vormt dit optreden aanleiding om die 
betrekkingen, vooral op economisch en militair niveau, te bevriezen of zelfs te beperken. 

Niet als doel op zichzelf, maar als reele bijdrage tot de oplossing van het probleem zou 
de Nederlandse regering bij partijen kunnen sonderen of het zinvol is dat Nederland 
zijn goede diensten aanbiedt om Israeliers en Palestijnen weer met elkaar aan tafel te 
krijgen teneinde de vredesbesprekingen te hervatten. De AIV staat hier de faciliterende 
en bemiddelende rol voor ogen, zoals Noorwegen en ook Zweden die in het verleden met 



42 



betrekking tot het Israelisch-Palestijnse conflict hebben vervuld. 84 Den Haag zou zich goed 
lenen voor een mogelijke locatie van besprekingen. Overigens ligt het voor de hand in de 
diplomatieke contacten ook na te gaan in hoeverre de Scandinavische landen ten aanzien 
van het betrokken conflict nog steeds een makelaarsrol ambieren. In elk geval moet 
worden voorkomen dat Nederland zijn diplomatieke hand overspeelt en dat kleinere landen 
met elkaar zouden wedijveren om zo'n rol op zich te nemen. 

Mocht aan bemiddeling als hier bedoeld geen behoefte blijken te bestaan (en daar moet 
terdege rekening mee worden gehouden), dan beveelt de AIV de Nederlandse regering aan 
ter aanvulling van het voeren van een directe dialoog met beide partijen de mogelijkheden 
van second-track diplomacy te beproeven. Dit zou gestalte kunnen krijgen door middel van 
(informele) conferenties van denktanks en maatschappelijke organisaties die gematigde 
krachten uit de samenlevingen van beide zijden bijeen brengen. De Nederlandse regering 
zou daarbij een ondersteunende rol kunnen spelen. Ook valtte denken aan seminars 
en andere wetenschappelijke uitwisselingen, alsmede debatten tussen Israelische 
en Palestijnse opinieleiders, die met officiele aanmoediging door Nederland worden 
gehouden. 

Voor de AIV ligt de ratio van het voorstel tot een maatschappelijke dialoog tussen de 
conflictpartijen vooral in het volgende opgesloten. Hoewel de radicale geluiden in de 
publieke opinie vaak het hardst doorklinken, blijkt steeds weer dat grote(re) groepen 
Joodse Israeliers en Palestijnen er gematigder en verzoeningsgezinde ideeen op nahouden. 
Als de stem van deze groepen meer zou worden gehoord in het publieke debat, zou dit het 
politieke krachtenveld positief kunnen be'i'nvloeden. Deze groepen, waaronder veel jongeren 
en vrouwen, zou Nederland bij initiatieven die erop zijn gericht om vertegenwoordigers uit 
de Israelische en Palestijnse samenleving met elkaar in gesprek te brengen, uitdrukkelijk 
moeten betrekken. 

In dit verband constateert de AIV met instemming dat de Nederlandse regering in de 
Kamerbrief over het Midden-Oosten Vredesproces van december 2012 zinspeelt op de 
oprichting van bilaterale fora in relatie met Israel en de Palestijnse Autoriteit. Hieruit blijkt 
de onderkenning van de mogelijke betekenis van het bijeenbrengen van vertegenwoordigers 
van diverse maatschappelijke groepen uit Israel en de Palestijnse gebieden om te spreken 
over kwesties van wederzijds belang. 85 

De AIV oordeelt eveneens positief over de bijdrage die Nederland levert aan de EU- 
politiemissie in de Palestijnse gebieden (EUPOL COPPS) en de ondersteuning van de 
Amerikaanse missie van de United States Security Coordinator (USSC). 86 Het verdient 
aanbeveling na te gaan of Nederland zich nuttig kan maken door additionele inspanningen 
te leveren om de rechtsstatelijke ontwikkeling en de vorming van staatsinstellingen 
in de Palestijnse gebieden te helpen bevorderen. Te denken valt aan onder meer 



84 Dit is in overeenstemming met het zogenoemde niche-beleid, zoals onder andere de Wetenschappelijke 
Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) bepleit in zijn rapport Aan het buitenland gehecht (Amsterdam 
University Press, 2010). 

85 Brief aan de Tweede Kamer van 12 december 2012, p. 7. 

86 Nederland werkt ook mee aan de European Union Border Assistance Mission bij de Rafah grensovergang 
(EUBAM Rafah), die overigens sinds het aan de macht komen van Hamas in 2007 op een stand by-basis 
staat. 



43 



opleidingsprogramma's voor rechters, politiefunctionarissen en andere ambtsdienaren. 

Bij een evenwichtige benadering van het Israelisch-Palestijnse conflict past bij Nederland 
ook een actievere rol op hetterrein van de 'waterdiplomatie'. Een dergelijke rol kan ons 
land met toenemend vertrouwen tegemoet zien, omdat zich steeds meer technische 
en economische oplossingen aandienen. Dankzij de snelle ontwikkeling en toepassing 
van ontziltingstechnieken in Israel vindt er een verschuiving plaats van waterschaarste 
naar voldoende aanbod. Bij een ruimer gebruik van deze technieken, ook ten bate van 
de Palestijnen, kan de combinatie van de Nederlandse diplomatieke ervaring in de regio 
en de Nederlandse waterkennis haar waarde bewijzen, ook voorafgaand aan een meer 
omvattend vredesproces. 

Waar het gaat om de gevoelige kwestie van het nemen van concrete stappen tegen het 
Israelische nederzettingenbeleid, is de AIV van opvatting dat de EU en in EU-verband 
Nederland alles moeten doen wat in hun vermogen ligt om de bestaande verdragen, 
besluiten van de VN-Veiligheidsraad en talrijke daarop gebaseerde politieke uitspraken na 
te I even. 

Een bijzonder vraagstuk dat alle aandacht van de Europese regeringen verdient, betreft 
producten die worden gemaakt in de nederzettingen. In een recent rapport, opgesteld 
door 22 NGO's, wordt uitvoerig gedocumenteerd weergegeven op welke wijze Israel en, via 
Israel, de EU profijt trekken van economische activiteiten in de nederzettingen. 87 Ook geeft 
het rapport een (niet-uitputtend) overzicht van Europese bedrijven die in de nederzettingen 
actief zijn. 88 Het rapport geeft tevens zeer gedetailleerd weer welke maatregelen de EU 
zou kunnen of moeten nemen, mede in het licht van de posities die zij in het recente 
verleden vele malen ten aanzien van de nederzettingen heeft betrokken. 89 

Overeenkomstig het rapport moet de EU er naar de mening van de AIV veel strikter dan 
thans het geval is, en diverse pogingen van in het bijzonder de Europese Commissie 
ten spijt, op toezien dat Israel voor producten gemaakt in de nederzettingen geen 
voordeel behaalt op basis van het al genoemde Associatieverdrag tussen de EU en 
Israel. Dat verdrag voorziet onder meer in de mogelijkheid van vrijstelling of verlaging 
van invoerrechten voor producten afkomstig uit Israel bij invoer in de EU. Aangezien de 
nederzettingen door de EU niet zijn erkend als onderdeel van Israel, mogen producten uit 
de nederzettingen niet voor vrijstelling of verlaging van invoerrechten in aanmerking komen 
- zoals in 2010 is bevestigd door het Europese Hof van Justitie. 90 

In dit verband juicht de AIV het toe dat de Nederlandse regering inmiddels heeft 
aangekondigd zich er in de EU voorte zullen inzetten dat 'producten afkomstig 
uit de nederzettingen niet in de EU worden ingevoerd onder (...) voor Israelische 



87 Trading away peace. How Europe helps sustain illegal Israeli settlements, oktober 2012. Voor de juridische 
argumentatie, zie pp. 15-16. 

88 Ibid., p. 25. 

89 Ibid., pp. 26-30. 

90 Ibid., p. 26. In het rapport wordt hierover opgemerkt: '(...) by accepting imports of settlement goods 
designated as originating in "Israel", Europe is tacitly accepting Israel's creeping expansion of 
sovereignty.' 



44 



producten geldende preferentiele tarieven.' 91 Problematisch is echter dat, zoals in het 
eerdergenoemde rapport uiteen wordt gezet, de verantwoordelijkheid voor het identificeren 
van producten uit de nederzettingen momenteel eenzijdig bij de EU ligt. In eerste instantie 
(sinds 2005) lag de verantwoordelijkheid bij de Europese douaneautoriteiten; recent heeft 
de Europese Commissie deze uitgebreid naar bedrijven die de producten importeren. De 
AIV is - met de opstellers van het rapport - van mening dat de verantwoordelijkheid voor 
het onderscheiden van producten uit de nederzettingen veeleer bij Israel als exporterend 
land zou moeten worden gelegd en dat van Israelische exporteurs mag worden verwacht 
dat zij - overeenkomstig bestaande EU-verordeningen - de herkomst van producten uit de 
nederzettingen adequaat weergeven. 

Een ander probleem dat de producten uit de bezette gebieden betreft, is de 
verantwoordelijkheid die verkopers in de EU hebben ten aanzien van de consument 
om producten duidelijk en adequaat te etiketteren. Producten afkomstig uit de bezette 
gebieden zouden moeten worden aangemerkt als 'Products from the West Bank, made by 
Israel' (of een vergelijkbaar label), zodat consumenten ter zake hun eigen keuzes kunnen 
bepalen. Met het oog hierop heeft het VK in 2009 (vrijwillige) nationale etiketterings- 
richtlijnen opgesteld voor producten uit de bezette gebieden, hierin in 2012 gevolgd door 
Denemarken. In mei 2012 werden op dit punt in de EU afspraken gemaakt waaraan iedere 
lidstaat zich heeft verbonden. 92 De AIV heeft er met instemming van kennisgenomen dat 
inmiddels ook Nederland, bij monde van minister-president Mark Rutte, heeft aangekondigd 
specifieke maatregelen te zullen nemen ter uitvoering van deze afspraken. 93 

Ook in het geval van adequate etikettering is de vraag echter gerechtvaardigd of Nederland 
en de EU geen verdergaande consequenties moeten verbinden aan de erkenning dat de 



91 Brief aan de Tweede Kamer van 12 december 2012. 

92 Zie: EU Raadsconclusies over het Midden-Oosten Vredesproces van 14 mei 2012, par. 6: 
'Settlements remain illegal under international law, irrespective of recent decisions by the government 
of Israel. The EU reiterates that it will not recognise any changes to the pre-1967 borders including with 
regard to Jerusalem, other than those agreed by the parties. The EU and its Member States reaffirm their 
commitment to fully and effectively implement existing EU legislation and the bilateral arrangements 
applicable to settlement products. The Council underlines the importance of the work being carried out 
together with the Commission in this regard.' De Israelische krant Haaretz refereerde op 3 maart 2013 
aan een recente brief van EU Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton aan de EU-lidstaten waarin zij de 
correcte etikettering van producten uit de nederzettingen aan de orde stelde. Zie: Danielle Peled, 'Europe: 
Settlement products are tainted goods', Haaretz, 3 maart 2013. 

93 Tijdens de persconferentie na afloop van de ministerraad van 8 maart 2013 zei minister-president Rutte: 
'(...) dat is een zaak van Europa, we hebben daar in Europa met elkaar afspraken over gemaakt, in mei 
2012, dat waar de nederzettingen zich verder uitbreiden, het zaak is, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland 
doen dat inmiddels ook, dat je op producten aangeeft, komen ze nou uit de bezette gebieden of komen 
ze uit Israel zelf. Dat heeft verder geen sancties, er zitten ook geen sancties op, maar dat het goed 
gelabeld is, dat je weet wat je koopt. Nederland is ook gehouden om dat om te zetten in maatregelen 
nationaal, dat is wat uiteindelijk op het nationale terrein afspeelt, en daartoe zal Frans Timmermans in de 
komende weken een voorstel doen aan de Ministerraad.' Zie: <http://www.rijksoverheid.nl/documenten- 
en-publicaties/mediateksten/2013/03/08/persconferentie-na-ministerraad-8-maart-2013.html>. 



45 



Israelische nederzettingen in bezet Palestijns gebied illegaal zijn. 94 De AIV pleit ervoor 
dat Nederland niet alleen concrete stappen zet ten behoeve van een correcte etikettering 
van Israelische producten uit de bezette gebieden, maar dat het zich er ook voor inzet 
dat Nederlandse en Europese bedrijven actief worden ontmoedigd om zaken te doen met 
Israelische bedrijven die zijn gevestigd in de nederzettingen. 95 In het geheel van deze 
maatregelen past ook dat officiele contacten met bijvoorbeeld de Ariel University 96 in bezet 
gebied worden gemeden. 

Tot slot is het onder artikel 215 van het Verdrag betreffende de Werking van de EU 
mogelijk voor de EU om 'restrictieve maatregelen' te nemen om de import van producten 
uit de nederzettingen aan banden te leggen. De lerse minister van Buitenlandse Zaken 
heeft in mei 2012 opgeroepen tot een EU-wijd verbod op de import van producten uit de 
bezette gebieden. 97 Een dergelijk breed gedragen verbod zal politiek gezien weliswaar niet 
eenvoudig te realiseren zijn, maar de AIV ziet hierin geen reden om deze optie op voorhand 
uit te sluiten. Integendeel, in lijn met de in dit advies bepleite consistente toepassing 
van het internationale recht, ligt het voor de hand dat Nederland zich er waar mogelijk 
voor inzet dat stappen worden genomen in deze richting. De AIV wijst er bovendien op dat 
individuele lidstaten ook de mogelijkheid hebben om unilateraal dergelijke maatregelen te 
treffen. 98 

Daarbij zal wel duidelijk moeten worden gemaakt dat dergelijke maatregelen geen sancties 
zijn die zich richten tegen Israelische ondememers in de nederzettingen, maar de uit het 
internationale recht voortvloeiende consequenties van het Israelische overheidsbeleid 
dat het die ondememers mogelijk maakt te doen wat zij doen. Lang niet alle bewoners in 



94 Zie ook: Trading away peace. How Europe helps sustain illegal Israeli settlements, oktober 2012, p. 29: 
'While the introduction of labelling guidelines would enable consumers to choose whether they wish to 
buy settlement goods or not, it may not be sufficient to meet European governments' obligation to exert 
their influence, to the degree possible, to stop violations of international humanitarian law.' Op pp. 15-16 
van het rapport wordt ingegaan op de juridische implicaties van handel met de nederzettingen in bezet 
gebied en op de verplichtingen die Europese staten hebben volgens het internationale recht. 

95 In dit verband heeft de AIV met instemming kennisgenomen van het besluit van Unilever om een pretzelfabriek 
in Barkan, de industriele zone van de Joodse nederzetting Ariel, te sluiten. Dit besluit volgde op een oproep 
van de Mensenrechtenraad van de VN die gericht is aan private ondernemingen om geen zaken in of met 
nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever te doen. Zie NRC Handelsblad, 4 februari 2013. 

96 Voorheen Ariel University Center of Samaria genaamd. 

97 In mei 2012 kondigde minister van Buitenlandse Zaken Eamon Gilmore aan dat als 'matters continued 
to worsen' in de bezette Palestijnse gebieden, lerland 'the exclusion from the EU of settlement products' 
voor kon stellen. De minister voegde eraan toe: 'we do not support bans or boycotts on Israel, and this 
is not in question, but the products of illegal settlements constitute a separate and specific matter'. 
House of the Oireachtas, 'Priority Questions - Middle East Peace Process', par. 103 (22 mei 2012), 

zie: <http://debates.oireachtas.ie/dail/2012/05/22/0004.asp>. 

98 De Europese Commissie heeft bevestigd dat een lidstaat unilateraal maatregelen kan treffen ter beperking 
van handel als de maatregelen op basis van Verordening 260/2009 te rechtvaardigen zijn 'on the 
grounds of public morality, public policy or public security ... and in doing so it does not infringe EC law'. 
Zie: Trading away peace. How Europe helps sustain illegal Israeli settlements, oktober 2012, p. 29. 



46 



de nederzettingen behoren tot de extremistische vleugel van de zionistische beweging." 
Mede gelet op de noodzakelijke medewerking van alle betrokkenen aan de uitvoering van 
een vredesregeling moet worden voorkomen dat de gematigder ingestelde bewoners, louter 
om materiele redenen, hun toevlucht gaan nemen tot actief verzet. Ook moet de EU bij alle 
maatregelen die zij treft steeds trachten aansluitingte vinden bij lokale groepen die het 
belang van een verbetering van de relatie met de Palestijnen inzien, teneinde deze verder te 
versterken en daarmee het vredesproces van onderop meer handen en voeten te geven. 

De ontwikkelingen rond het vredesproces in de afgelopen tijd overziende komt de 
AIV tot de conclusie dat voor Nederland evenzeer geldt wat op de EU als geheel van 
toepassing is: in feite is er niet zoveel reden de officiele standpunten bij te stellen om 
een regeling van de Israelisch-Palestijnse kwestie dichterbij te brengen. Allerlei eerdere 
EU-verklaringen, de Routekaart voor Vrede en relevante Veiligheidsraadsresoluties 
bevatten al de noodzakelijke elementen voor een beslechting van het conflict, zij het dat 
het steeds bij woorden is gebleven zonder dat daaraan daden zijn verbonden. Van belang 
is dat alle betrokken partijen de reeds bestaande standpunten ook uitvoeren en zich 
dienovereenkomstig gedragen. Niet alleen vinden wat wij vinden, maar ook uitvoeren en 
naleven wat wij officieel hebben verklaard. Dit zou ook de leidraad voor het Nederlands 
beleid moeten zijn. 



99 Zie bijvoorbeeld Simon Kuper, 'Israel: perched between hope and fear', Financial Times, 1 februari 2013. 



47 



VI 



Samenvatting en aanbevelingen 



In overeenstemming met de strekking van de aanvraag van de Eerste Kamer, gaat de AIV 
in dit advies primair in op de vraag hoe het vredesproces in het Midden-Oosten weer op 
gang kan worden gebracht. De urgentie van beeindiging van het conflict tussen Israel en 
de Palestijnen is groter dan ooit. Enerzijds worden de kansen op de uitvoering van een 
tweestatenoplossing ernstig bedreigd door de voortdurende uitbreiding van Israelische 
nederzettingen in de buurt van Oost-Jeruzalem en elders op de Westelijke Jordaanoever; 
dit naast de vele andere illegale Israelische nederzettingen die er al vele jaren zijn. 
Anderzijds is de situatie in de directe omgeving van Israel bijzonder instabiel en de 
kans groot dat de Palestijnen (opnieuw) hun toevlucht zullen nemen tot geweld, met alle 
schadelijke gevolgen van dien. 

De AIV is van mening dat een tweestatenoplossing nog steeds de beste basis biedt voor 
een vredesregeling tussen beide partijen. De optie van een binationale staat is vanuit 
humanitair-idealistisch oogpunt wellicht aantrekkelijk, maar stuit op onoverkomelijke 
principiele en praktische bezwaren. Het altematief van een blijvende Israelische bezetting 
van de Palestijnse gebieden, gepaard gaande met repressie, beperkte bewegingsvrijheid 
van de plaatselijke bevolking en ongelijke verdeling van de watervoorraad, zal nieuw geweld 
aan Palestijnse kant uitlokken - de vraag is alleen wanneer. Bovendien houdt een dergelijk 
scenario, met een welhaast onvermijdelijke (verdere) aantasting van de burgerrechten 
van Palestijnen maar ook van dissidente Israeliers, een gevaar in voor de democratische 
rechtsorde in Israel zelf. Wei moet een tweestatenoplossing worden ingebed in afspraken 
over gebiedsruil, de rechtmatige terugkeer van Palestijnen, voor zover zij dit wensen, naar 
hun oorspronkelijke woonplaatsen in Israel en veiligheidswaarborgen. 

Ofschoon de AIV beseft dat het verloop van het Israelisch-Palestijnse conflict in 
belangrijke mate wordt bepaald door politieke factoren (krachtsverhoudingen, politiek 
leiderschap, definitie van nationale belangen alsmede de dynamiek van de binnenlandse 
politiek in wisselwerking met externe interventies), is het belangrijk dat dit conflict wordt 
getoetst aan het algemeen aanvaarde juridische kader en binnen dat kader tot een 
goed einde wordt gebracht. Vandaar dat in het advies ruime aandacht is besteed aan 
relevante internationaalrechtelijke aspecten, die onder meer voortvloeien uit het recht op 
zelfbeschikking van volkeren, de rechten en plichten van een bezettende mogendheid en 
de proportionaliteitsregel inzake het gebruik van geweld. 

Referentiepunt voor de AIV in dit verband is de Advisory Opinion van het Internationaal 
Gerechtshof (IGH) uit 2004. Weliswaar is de aanleiding van het advies in eerste aanleg 
de vraag naar de rechtmatigheid van de bouw door Israel van de scheidingsmuur (voor 
een groot deel op Palestijns gebied), maar het oordeel van het IGH strekt zich uit tot 
nagenoeg de gehele juridische stand van zaken met betrekking tot het conflict. Het Hof 
betrekt onder andere ook de Israelische nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever in 
zijn oordeelsvorming. Het komt tot de conclusie dat Israel zich met zijn bezettingspolitiek 
schuldig maakt aan schendingen van het intemationale recht. Deze betreffen onder 
meer het recht op zelfbeschikking van het Palestijnse volk, de bewegingsvrijheid van 
alle inwoners in de bezette gebieden, het recht op werk, gezondheidszorg en onderwijs. 
Verder leveren, naar de mening van het IGH, de muur en de nederzettingen schendingen 
op van de Vierde Geneefse Conventie (inzake de bescherming van burgers in oorlogstijd) 
en van desbetreffende resoluties van de Veiligheidsraad, omdat zij bijdragen aan het 
veranderen van de demografische samenstelling van de bezette gebieden. Er kan geen 



48 



twijfel bestaan over de toepasselijkheid van de bewuste Conventie op deze gebieden. 
Aangezien de AIV - zoals hieronder wordt aangegeven - een actieve opstelling van de EU 
in het conflict van wezenlijke betekenis vindt, wijst hij ook op het belang van de bepaling in 
de Associatieovereenkomsten (artikel 2), met zowel Israel als de Palestijnen, waarin wordt 
gesproken over 'het respect voor de mensenrechten en democratische beginselen'. 

De AIV heeft zich ook gebogen over de gevolgen voor de vredeskansen van de hervormings- 
bewegingen en omwentelingen die grote delen van de Arabische wereld al meer dan twee 
jaar op haar grondvesten hebben doen schudden. Daarbij is hij tot de conclusie gekomen 
dat de regionale ontwikkelingen, die complexe dwarsverbanden laten zien, tot nu toe 
geen wezenlijke invloed hebben gehad op het Israelisch-Palestijnse conflict, in positieve 
noch in negatieve zin. Wei maken deze ontwikkelingen de urgentie van het vinden van 
een oplossing nog groter gelet op de overheersende instabiliteit in de regio. Ook moet 
er rekening mee worden gehouden dat in de toekomst de toegenomen invloed van de 
Islamitische partijen zich zal vertalen in een meer uitgesproken steun voor de Palestijnse 
zaak dan waarvan in het verleden sprake was. Dit zou de Palestijnen ertoe kunnen 
aanzetten hun strijd voor een onafhankelijke staat met nog meer volharding voort te zetten 
dan waarvan in het verleden al sprake was. Dit zou ook ten koste kunnen gaan van hun 
bereidheid tot het sluiten van een compromis met Israel, indien niet op korte termijn 
vredesinitiatieven worden genomen die voldoende inspelen op de Palestijnse aspiraties. 

Aangezien de beide partijen om allerlei redenen waarschijnlijk moeilijk uit zichzelf de gang 
naar de onderhandelingstafel kunnen maken, is actieve intemationale bemiddeling en 
uitoefening van druk van buiten hoogstwaarschijnlijk onontbeerlijk. In het recente verleden 
was vooral de hoop op het Kwartet gevestigd om het vredesproces weer een kans van 
slagen te geven. De AIV is echter van mening dat het Kwartet de oorspronkelijk gewekte 
verwachtingen en ambities niet heeft kunnen waarmaken. De formele medebetrokkenheid 
van de VN, EU en Rusland bij deze gelegenheidscombinatie, kon niet verhullen dat 
elke bemiddelingspoging afhankelijk was van de inzet van de VS, die daarmee een 
sleutelpositie innam. 

Ondanks de relatieve vermindering van de Amerikaanse macht en de gepolariseerde 
verhouding tussen Democraten en Republikeinen blijft de VS potentieel in de beste positie 
om de relatie tussen Israel en de Palestijnen effectief te be'i'nvloeden. Of president Obama 
in zijn tweede ambtstermijn bereid zal zijn het nog steeds aanzienlijke Amerikaanse 
gewicht in de schaal te werpen en zo nodig mogelijke obstructie van de kant van Israel het 
hoofd te bieden, is echter onzeker. Er zijn overwegingen die grond kunnen geven aan de 
verwachting dat de VS zich actief met het conflict gaat bemoeien, zoals de Amerikaanse 
geloofwaardigheid en reputatie in de islamitische wereld en het politieke krediet dat 
president Obama kan verwerven met een geslaagde demonstratie van internationaal 
staatsmanschap. Er zijn evenwel ook overwegingen die voedsel geven aan de gedachte 
dat de VS op afstand van het conflict zal blijven, gezien de ernst van de Amerikaanse 
begrotingssituatie, de kracht van de pro-lsraellobby en de prioriteiten van de VS elders in 
de wereld. 

De onzekerheid over de inzet van de VS in de komende tijd maakt het extra belangrijk 
te kijken naar de mogelijke rol van de EU. De AIV meent dat de mogelijkheden van de 
EU om het vredesproces weer nieuw leven in te blazen potentieel groter zijn dan vaak 
wordt aangenomen. De Unie onderhoudt nauwe economische en andere banden met 
Israel, terwijl de Palestijnen in financieel opzicht sterk van haar afhankelijk zijn. Zo 
mogelijk moet de EU in haar ijveren naar vrede in het Midden-Oosten aansluiten bij 
eventuele Amerikaanse inspanningen. Dat biedt de beste waarborgen voor hervatting 



49 



van de onderhandelingen. Maar blijven toereikende Amerikaanse inspanningen 
uit (of dreigen ze een verkeerde kant op te gaan doordat onredelijke Israelische 
posities teveel worden ontzien), dan moet de EU er niet voor terugdeinzen haar eigen 
verantwoordelijkheid als bemiddelaar te nemen. In deze rol moetzij, gezien haar ambitie 
of pretentie een 'normatieve macht' te zijn, zoveel mogelijk varen op het kompas van 
algemeen aanvaarde beginselen van internationaal recht (waaronder het humanitair 
recht en de mensenrechtenverdragen). Voor een brede legitimering van intemationale 
vredesvoorstellen is het verder belangrijk dat ook landen uit de Arabische regio, zoals 
Egypte en Jordanie, of Qatar, bij het bemiddelingsproces worden betrokken. 

Het spreekt vanzelf dat de vredeskansen in het Midden-Oosten vooral worden bepaald 
door de bereidheid van beide partijen de onderhandelingen te goeder trouw te hervatten. 
Hiervan zal alleen sprake zijn indien Israeliers en Palestijnen in meerderheid de overtuiging 
hebben dat een vredesregeling op basis van een tweestatenformule uiteindelijk in het 
belang van beide partijen is. Aan Palestijnse kant moet worden erkend dat de bezorgdheid 
in Israel over de verzekering van zijn veiligheid, nu en in de toekomst, legitiem is. Van de 
Palestijnen mag mime medewerking worden verlangd om die bezorgdheid zoveel mogelijk 
weg te nemen. Die medewerking kan onder andere bestaan uit doeltreffend optreden 
tegen radicale Palestijnse groeperingen die op gewelddadige wijze strijden tegen de 
aanwezigheid van Israel als staat van het Joodse volk in de Arabische wereld. Uiteraard 
doet zich hier vooral een probleem voor met betrekking tot strijdgroepen in Gaza, welk 
gebied buiten de feitelijke controle valt van de Palestijnse Autoriteit. Een verzoening 
tussen Fatah en Hamas is daarom zeer gewenst. Contacten met Hamas mogen niet uit de 
weg worden gegaan. Van Israelische kant moet op korte termijn een radicale ommekeer 
in het nederzettingenbeleid worden geeist. De praktijk van de vestiging van Israelische 
nederzettingen ver op Palestijns grondgebied staat immers op gespannen voet met de 
ruimte die er nog is om een levensvatbare Palestijnse staat te stichten. Met het negeren 
van herhaalde oproepen en waarschuwingen van de intemationale gemeenschap om te 
stoppen met de uitbreiding van de nederzettingen, roept de Israelische regering sterke 
twijfel op aan de ernst van haar verklaarde vredesintenties. 

Indien Israel onverhoopt niet bereid blijkt een einde te maken aan de groeiende 
kolonisering van de bezette gebieden, ontkomen verantwoordelijke actoren binnen de 
intemationale gemeenschap er niet aan op woorden van protest ook daden te laten 
volgen. Met andere woorden, aan aanhoudende schendingen van het intemationale 
recht en bindende uitspraken van de Veiligheidsraad moeten in de geschetste situatie 
consequenties worden verbonden. Voor de Europese Unie zou dat een beperking of 
bevriezing van haar betrekkingen met Israel kunnen betekenen (in elk geval geen 
opwaardering van de samenwerkingsrelatie) en, als uitvloeisel van intemationale 
juridische verplichtingen, het afkondigen van een verbod op importen van producten uit de 
Israelische nederzettingen in de bezette gebieden. 

Tot slot legt de AIV een aantal aanbevelingen voor die betrekking hebben op de mogelijke 
bijdragen die Nederland, direct of indirect, kan leveren tot oplossing van het Israelisch- 
Palestijnse conflict c.q. verbetering van het politieke klimaat tussen beide partijen: 

1. Nederland moet zich inspannen om de EU-lidstaten te doordringen van de noodzaak 
om op korte termijn een gezamenlijk initiatief te nemen om de tweestatenoplossing 
naderbij te brengen. Om een maximaal effect te bereiken dient dit initiatief zo mogelijk 
tezamen met de VS te worden genomen. Zo nodig moet de EU echter haar eigen 
verantwoordelijkheid nemen en zelfstandig proberen partijen bij elkaarte brengen. 
Nederland moet aanvaarden dat ter wille van een zo groot mogelijke effectiviteit van het 



50 



Europese optreden het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland, als grotere Europese 
landen, daarbij een voortrekkersrol vervullen. 

2. Bij de concretisering van een Europees initiatief kan Nederland zich sterk maken voor 
het voorstel tot het beleggen van een nieuwe (goed voorbereide) Midden-Oosten- 
conferentie. Aan deze conferentie zouden logischerwijs niet alleen delegaties van 
Israel en de Palestijnen dienen deel te nemen, maar ook vertegenwoordigers van 
ge'interesseerde landen uit de regio. Doel van deze conferentie zou zijn het bereiken 
van overeenstemming over de parameters (eindtermen) van een vredesregeling. Een 
altematief voor een conferentie zou een speciale zitting van de Veiligheidsraad kunnen 
zijn die op verzoek van het VK en Frankrijk en met deelname van de conflictpartijen, 
bijeen wordt geroepen. Beide Europese landen zouden namens de EU een 
ontwerpresolutie kunnen indienen waarin de eindtermen zijn vervat. 

3. Indien bedoeld initiatief onvoldoende steun zou verwerven, kan Nederland overwegen 
om naar het voorbeeld van Noorwegen in de eerste helft van de jaren negentig (vorige 
eeuw) het voortouw te nemen, door zijn goede diensten aan te bieden om met als 
uitgangspunt de intemationale rechtsorde - al dan niet achter de schermen - partijen 
in ons land weer aan tafel te brengen. Al naar gelang de behoeften en wensen van 
partijen kan de Nederlandse rol zich hierbij beperken tot facilitator dan wel meer 
gewicht krijgen in de richting van bemiddelaar. 

4. Nederland zou zich hoe dan ook nuttig kunnen maken door vormen van second-track 
diplomacy actief te bevorderen. Naast uitwisselingen tussen opinieleiders uit Israel en 
de Palestijnse gebieden moetvooral een dialoog worden gei'nstitutionaliseerd waarbij 
vertegenwoordigers van (gematigde) maatschappelijke organisaties van beide partijen 
kwesties van wederzijds belang bespreken in het perspectief van het zoeken naar 
gezamenlijke oplossingen. 

5. Naar de mening van de AIV moet de EU er veel strikter dan thans het geval is op 
toezien dat Israel voor producten gemaakt in de nederzettingen geen voordeel behaalt 
op basis van het Associatieverdrag tussen de EU en Israel. Daamaast bepleit de AIV 
dat Nederland zich ervoor inzet dat Nederlandse en Europese bedrijven actief worden 
ontmoedigd om zaken te doen met Israelische bedrijven die zijn gevestigd in de 
nederzettingen. 

6. In het kader van de gewenste capaciteitsontwikkeling en rechtsvorming in een nieuwe 
staat Palestina moet Nederland zijn inspanningen opvoeren op het terrein van de 
opleidingvan politiepersoneel, rechters en bestuursambtenaren. 

7. Evenzeer past bij Nederland een actievere rol op het gebied van 'waterdiplomatie'. 
In het licht van technische doorbraken die zijn bereikt met ontziltingstechnieken kan 
Nederland met zijn mime kennis van en ervaring met water ertoe bijdragen dat de 
mogelijkheden van een groter wateraanbod (ook) ten goede komen aan de Palestijnen. 

8. Tot slot moet Nederland er in algemene zin met gelijkgezinde landen op toezien dat 
beide partijen hun verplichtingen op grand van het intemationale recht nakomen en 
dit zo nodig helpen effectueren. De historische banden en verbondenheid met Israel 
mogen geen reden zijn Israel te ontzien op het punt van het schenden van rechtsregels. 



51 



Bijlage I 



vuorziuer 



Eerste 

Kamer ^ er Staten-Generaal 



De voorzitter van de Advlesraad Internationale Vraagstukken 

De heer mr. F. Korthals Altes p D ,.,i lus 7nm? 

Postbus 20061 25™ ea B*iH«m 

2500 EB Den Haag 

' 070-312 92 47 
fm C70-312 92 33 

vMriiiitffflstrsick.ini^i.iil 
hternfl www,e«nt#kai hi >il 



Crtmi 23 aktober 2012 

seirt* Advlesaanwaag AIV tiieuwe initBtieven voor het Mtdden-Ocsten Vrtidespnxes 
mnnwu 151390.01U 



Geachte heer Korthals Altes, 

De commlssie voor Buitenlandse Zaken, Defansle en Ontwikkelingssamenwerklng (BDO) heeft In 
haar vergaderlng van 2 oktober gesproken over het Midden-Oosten Vredesproces en de nood- 
zeak voor nleuwe Initlatleven om dit proses weer op gang te brengen. 

Op basis van artlkal 17 van de Kaderwet Advlescolleges en artlkel 2 van de Wet op de Advles- 
raad internatlonale vraagstukken verzoek Ik hlerbij de Advlesraad Internationale Vraagstukken 
(AIV) onderzoek te doen naar de mogelljkheden die er zijn om het Midden-Oosten Vredesproces 
te hervatten, met name gezlen de recente veranderlngen In de regional? en mondiale politieke 
context, Ik verzoek hlerbij de AIV een advies nit te brengen over de concrete mogelljkheden die 
er zljn voor Nederland om elgenstandlg, alsook In Europees en ander internatlonaal verband, blj 
te dragen aan het vinden van een werkbare oplosslng voor het Israellsch-Palestijnse conflict. Ik 
voeg hieraan toe dat alle leden van de Eerste Kamer, met ultzondenng van de leden van de 
PVV-fractle, deze aanvraag steunen, 

Achtergrond 

Nleuwe Initlatieven om voomitgang te boeken In het Midden-Oosten Vredesproces zljn hoogno- 
dlg, Met name wegens ontwikkelingen In de reglo, zljn de twee direct hetrokken partljen, Israel 
en de Palestijnse Autorltelten, de laatste 1'aren nlet nader tot elkaar gekomen. De EU conclu- 
deerde in mel 2012 dat lokale ontwlkkelingen de twee-staten oplosslng onmogelljk dreigen te 
maken. Desalniettemin geven de prill e contacten tussen de partijen zoals in het voorjaar van 
2012 opnleuw geinitieerd, de impressle dat de partljen bereld zljn te werken aan de opbouw van 
pnderling vertrouwen. 

De achterllggende gedachte van het vredesproces Is ongewijzlgd: Israel heeft recht op velllg- 
heid (en behoud van de eigen staat), Palestijnen hebben recht op een elgen staat (en veiligheld) 
overeenkomstig de twee-staten oplosslng Mais verwoord in de Routekaart voor de Vrede (lie 
onder meer S/RES/1515, 2003), Echter, de reglonale context Is sindsdien sterk veranderd. De 
turrjglente gebeurtenissen In de Arablsehe regio laten hun sporen na In het Midden-Oosten Vre- 
desproces. Zoals de AIV In een eerder advies heeft aangegeven, is het zeer goed denkbaar dat 




onto™ 23 oktober 2012 

vwnerit 151390. Olu 
blad 2 



democratiserlng in de Arabische regio in eerste instantie een negatief effect kan hebben op cle 
Arabiseh-israelische betrekklngen {Alv-advies nr. 79 "De Arabische regio, een onzekere toe- 
komst"). Er bestaat onzekerheid overde relatle tussen respectlevelljk Egypte, Iran en Israel. 
Ook bestaat tie angst dat regionale ontwikkellngen, met name het slepende conflict in Syrle, de 
positle van Hezbollah en andere expliciet anti-Israelische groeperlngen zouden kunnen verster- 
ken. In het eerder genoemde advies over de Arabische regio heeft de AIV aangegeven van me- 
ning te zljn dat het Midden-Oasten Vredesproces om een nieuwe benadering vraagt en dat de 
veranderende context ultnodigt tot een bezinning op nieuwe Inlttatteven. Dit uiteraard wel op 
basis van intemationaal breed gedeelde ultgangspunten, zoals onder meer verwoord in het In 
2004 uitgebrachte advies van het intemationaal Gerechtshof inzake de Israelische scheidlngs- 
muur op de Westelljke Jordaanoever. 

Advlesvragen zijn: 

■ In hoeverre beinvloeden de veranderingen In de regionale en mondiale politieke context 
de onderhandellngsposities van de direct betrokken gesprekspartners alsook de opstel- 
ling van betrokken derden? 

• Cezien eventuele veranderingen In uitgangsposltles, wat zijn denkbare scenario's voor 
de ontwlkkeling van het Midden-Oosten Vredesproces? waar in deze scenario's zouden 
nieuwe mogelljkheden voor toenaderlng en het op gang brengen van vredesbesprekin- 
gen bestaan? 

• Welke organisatles, landen of partijen zljn het best gepositloneerd om nieuwe initiatie- 
ven aan te dragen? Wat zouden die initiatieven concreet kunnen inhouden? 

• Hoe kan Nederland, op basis van de beginselen van het intemationaal rechc, bljdragen 
aan vooruitgang In het Midden-Oosten Vredesproces? Wat kan Nederland zelf onderne- 
men en waar zou het in Europees en ander intemationaal verband op kunnen aanstu- 
ren? 

De Eerste Kamer zlet uit naar uw advisering, 

Hoogachtend, 




GJ. de Graaf 



Bijlage II 



Kaart van Israel en de bezette Palestijnse gebieden 
(met enkele key facts over de bezette gebieden) 




Key Facts on the oPt 

t 4% 



4*2 mlllfori Palestinians 

lave in the oPt. with 15 

million in the West Bank 

and L6 millton in the 

Gaza Strip. 



Nearly 44% 

oftheoPt population 
are refugees and nearly 
$0% is below the age 

ofia- 



r 



3S% of the population 
of the Gaza. Strip and 

18.3% of *he West 
Bank live in poverty. 



f 



L 



lo/o unemployment rate 
in the Gaza S tn p and 

20%;ntheWest&anV 



33/o of the population 

oftheoPt is food 

insecure. 



"fajpfc 



73 htn^c^pita/day (IWd) s 

the avefsge water consunnjitiQn 

in the West Bank and 

80-90 IteftJ n the Gacs Slnp. 

betow the WHO standard « 

lCOI/c/4 



ftrol ^ 



5,8 persons 

is the average Palestinian 
householcj size m the oPi- 



1—lnJJl.l I nHSOpUMFR -Tho ih-..^ 

Scan it! LnJ r^m^i^uw^ 

— 0*«j*f*w tS^ kit! ium of mi/ tonne 



500,000 Israeli 
settlers live in ISO 

settlements and IQO 

outposts in the West 

Bank, in contravention of 

intemationa] Taw. 

The oPt population is only 28% of the global Palestinian 
population projected at 1 1 .2 million people, approximately 
41% of which are refugees registered with the UN. 
Outside the oPt 1.4 million Palestinians lr/e in Israel, 5 
million live in Arab countries and 640,000 in other parts 
of the world. 

'Source; PCBS 



i rh* pn e< tfn he nana! erf tfti lAwri l^tXmf raKtmjni tin 
. f it* <r of IB wctortDH. ortoinimni tbt 4*tr^at)r>n tfnt 
ft*pf**xw)n in*'*' UK of lNv mji*r-j( o onty ptmniil -rji «ar*i4 rttttnc* 
"Unwi Nntw* OC«A uh" » flh« soi^i 



Bron: Office for tfie Coordination of Humanitarian Affairs (oPt) van de Verenigde Naties, december 2011 



Lijst van gebruikte afkortingen 



Bijlage III 



AIPAC 

AIV 

AWN 

BRICS 

CAW 

DOP 

EDEO 

EU 

EUPOL COPPS 

IGH 

NAVO 

NGO 

PA 

PLO 

UN 

UNCLOS 

UNRWA 

US 

USSC 

VK 

VN 

VR 

VS 



American Israel Public Affairs Committee 

Adviesraad Internationale Vraagstukken 

Algemene Vergadering van de Verenigde Naties 

Brazil, Russia, India, China, South-Africa 

Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken 

Declaration of Principles on Interim Self-Government Arrangements 

Europese Dienst voor het Externe Optreden 

Europese Unie 

European Union Coordinating Office for Palestinian Police Support 

Internationaal Gerechtshof 

Noord-Atlantische Verdragsorganisatie 

Niet-gouvernementele organisatie 

Palestijnse Autoriteit 

Palestine Liberation Organization 

United Nations 

United Nations Convention on the Law of the Sea 

United Nations Relief and Works Agency for Palestine 

Refugees in the Near East 

United States 

United States Security Coordinator 

Verenigd Koninkrijk 

Verenigde Naties 

Veiligheidsraad 

Verenigde Staten 



Door de Adviesraad Internationale Vraagstukken uitgebrachte adviezen* 

1 EUROPA INCLUSIEF, oktober 1997 

2 CONVENTIONELE WAPENBEHEERSING: dringende noodzaak, beperkte mogelijkheden, april 1998 

3 DE DOODSTRAF EN DE RECHTEN VAN DE MENS: recente ontwikkelingen, april 1998 

4 UNIVERSALITEIT VAN DE RECHTEN VAN DE MENS EN CULTURELE VERSCHEIDENHEID, juni 1998 

5 EUROPA INCLUSIEF II, november 1998 

6 HUMANITAIRE HULP: naar een nieuwe begrenzing, november 1998 

7 COMMENTAAR OP DE CRITERIA VOOR STRUCTURELE BILATERALE HULP, november 1998 

8 ASIELINFORMATIE EN DE EUROPESE UNIE./u// 1999 

9 NAAR RUSTIGER VAARWATER: een advies over betrekkingen tussen Turkije en de Europese Unie, juli 1999 

10 DE ONTWIKKELINGEN IN DE INTERNATIONALE VEILIGHEIDSSITUATIE IN DE JAREN NEGENTIG: 
van onveilige zekerheid naar onzekere veiligheid, September 1999 

11 HET FUNCTIONEREN VAN DE VN-COMMISSIE VOOR DE RECHTEN VAN DE MENS, September 1999 

12 DE IGC 2000 EN DAARNA: op weg naar een Europese Unie van dertig lidstaten, januari 2000 

13 HUMANITAIRE INTERVENTIE, april 2000** 

14 ENKELE LESSEN UIT DE FINANCIELE CRISES VAN 1997 EN 1998, mei 2000 

15 EEN EUROPEES HANDVEST VOOR GRONDRECHTEN?, mei 2000 

16 DEFENSIE-ONDERZOEK EN PARLEMENTAIRE CONTROLE, december 2000 

17 DE WORSTELING VAN AFRIKA: veiligheid, stabiliteit en ontwikkeling, januari 2001 

18 GEWELD TEGEN VROUWEN: enkele rechtsontwikkelingen, februari 2001 

19 EEN GELAAGD EUROPA: de verhouding tussen de Europese Unie en subnationale overheden, april 2001 

20 EUROPESE MILITAIR-INDUSTRIELE SAMENWERKING, mei 2001 

21 REGISTRATIE VAN GEMEENSCHAPPEN OP HET GEBIED VAN GODSDIENST OF OVERTUIGING, juni 2001 

22 DE WERELDCONFERENTIE TEGEN RACISME EN DE PROBLEMATIEK VAN RECHTSHERSTEL, juni 2001 

23 COMMENTAAR OP DE NOTITIE MENSENRECHTEN 2001, September 2001 

24 EEN CONVENTIE OF EEN CONVENTIONELE VOORBEREIDING: de Europese Unie en de IGC 2004, 
november 2001 

25 INTEGRATE VAN GENDERGELIJKHEID: een zaak van verantwoordelijkheid, inzet en kwaliteit, januari 2002 

26 NEDERLAND EN DE ORGANISATIE VOOR VEILIGHEID EN SAMENWERKING IN EUROPA IN 2003: 
rol en richting, mei 2002 

27 EEN BRUG TUSSEN BURGERS EN BRUSSEL: naar meer legitimiteit en slagvaardigheid voor 
de Europese Unie, mei 2002 

28 DE AMERIKAANSE PLANNEN VOOR RAKETVERDEDIGING NADER BEKEKEN: voors en tegens van 
bouwen aan onkwetsbaarheid, augustus 2002 

29 PRO-POOR GROWTH IN DE BILATERALE PARTNERLANDEN IN SUB-SAHARA AFRIKA: een analyse van 
strategieen tegen armoede, januari 2003 

30 EEN MENSENRECHTENBENADERING VAN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING, april 2003 

31 MILITAIRE SAMENWERKING IN EUROPA: mogelijkheden en beperkingen, april 2003 

32 Vervolgadvies EEN BRUG TUSSEN BURGERS EN BRUSSEL: naar meer legitimiteit en 
slagvaardigheid voor de Europese Unie, april 2003 

33 DE RAAD VAN EUROPA: minder en (nog) beter, oktober 2003 

34 NEDERLAND EN CRISISBEHEERSING: drie actuele aspecten, maart 2004 

35 FALENDE STATEN: een wereldwijde verantwoordelijkheid, mei 2004** 

36 PREEMPTIEF OPTREDEN, juli 2004** 

37 TURKIJE: de weg naar het lidmaatschap van de Europese Unie, juli 2004 

38 DE VERENIGDE NATIES EN DE RECHTEN VAN DE MENS, September 2004 



39 DIENSTENLIBERALISERING EN ONTWIKKELINGSLANDEN: leidt openstelling tot achterstelling?, 
September 2004 

40 DE PARLEMENTAIRE ASSEMBLEE VAN DE RAAD VAN EUROPA, februari 2005 

41 DE HERVORMINGEN VAN DE VERENIGDE NATIES: het rapport Annan nader beschouwd, mei 2005 

42 DE INVLOED VAN CULTUUR EN RELIGIE OP ONTWIKKELING: stimulans of stagnatie?, junl 2005 

43 MIGRATIE EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING: de samenhang tussen twee beleidsterreinen, junl 2005 

44 DE NIEUWE OOSTELIJKE BUURLANDEN VAN DE EUROPESE UNIEJufl 2005 

45 NEDERLAND IN DE VERANDERENDE EU, NAVO EN VN, juli 2005 

46 ENERGIEK BUITENLANDS BELEID: energievoorzieningszekerheid als nieuwe hoofddoelstelling, 
december 2005*** 

47 HET NUCLEAIRE NON-PROLIFERATIEREGIME: het belang van een geintegreerde en multilaterale 
aanpak, januari 2006 

48 MAATSCHAPPIJ EN KRIJGSMACHT, april 2006 

49 TERRORISMEBESTRIJDING IN MONDIAAL EN EUROPEES PERSPECTIEF, September 2006 

50 PRIVATE SECTOR ONTWIKKELING EN ARMOEDEBESTRIJDING, oktober 2006 

51 DE ROL VAN NGO'S EN BEDRIJVEN IN INTERNATIONALE ORGANISATIES, oktober 2006 

52 EUROPA EEN PRIORITEIT!, november 2006 

53 BENELUX, NUT EN NOODZAAK VAN NAUWERE SAMENWERKING, februari 2007 

54 DE OESO VAN DE TOEKOMST, maart 2007 

55 MET HET OOG OP CHINA: op weg naar een volwassen relatie, april 2007 

56 INZET VAN DE KRIJGSMACHT: wisselwerking tussen nationale en internationale besluitvorming, mei 2007 

57 HET VN-VERDRAGSSYSTEEM VOOR DE RECHTEN VAN DE MENS: stapsgewijze versterking in een 
politiek geladen context, juli 2007 

58 DE FINANCIEN VAN DE EUROPESE UNIE, december 2007 

59 DE INHUUR VAN PRIVATE MILITAIRE BEDRIJVEN: een kwestie van verantwoordelijkheid, december 2007 

60 NEDERLAND EN DE EUROPESE ONTWIKKELINGSSAMENWERKING, mei 2008 

61 DE SAMENWERKING TUSSEN DE EUROPESE UNIE EN RUSLAND: een zaak van wederzijds 
belang, juli 2008 

62 KLIMAAT, ENERGIE EN ARMOEDEBESTRIJDING, november 2008 

63 UNIVERSALITEIT VAN DE RECHTEN VAN DE MENS: principes, praktijk en perspectieven, november 2008 

64 CRISISBEHEERSINGSOPERATIES IN FRAGIELE STATEN: de noodzaak van een samenhangende aanpak, 
maart 2009 

65 TRANSITIONAL JUSTICE: gerechtigheid en vrede in overgangssituaties, april 2009** 

66 DEMOGRAFISCHE VERANDERINGEN EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING, juli 2009 

67 HET NIEUWE STRATEGISCH CONCEPT VAN DE NAVO, januari 2010 

68 DE EU EN DE CRISIS: lessen en leringen, januari 2010 

69 SAMENHANG IN INTERNATIONALE SAMENWERKING: reactie op WRR-rapport 'Minder pretentie, 
meer ambitie', mei 2010 

70 NEDERLAND EN DE 'RESPONSIBILITY TO PROTECT': de verantwoordelijkheid om mensen te 
beschermen tegen massale wreedheden, jun/ 2010 

71 HET VERMOGEN VAN DE EU TOT VERDERE UITBREIDING, juli 2010 

72 PIRATERIJBESTRIJDING OP ZEE: een herijking van publieke en private verantwoordelijkheden, december 2010 

73 HET MENSENRECHTENBELEID VAN DE NEDERLANDSE REGERING: zoeken naar constanten in een 
veranderende omgeving, februari 2011 

74 ONTWIKKELINGSAGENDA NA 2015: millennium ontwikkelingsdoelen in perspectief, april 2011 

75 HERVORMINGEN IN DE ARABISCHE REGIO: kansen voor democratie en rechtsstaat?, met 2011 



76 HET MENSENRECHTENBELEID VAN DE EUROPESE UNIE: tussen ambitie en ambivalentie, Juli 2011 

77 DIGITALE OORLOGVOERING, december 2011** 

78 EUROPESE DEFENSIESAMENWERKING: soevereiniteit en handelingsvermogen, januari 2012 

79 DE ARABISCHE REGIO, EEN ONZEKERE TOEKOMST, mei 2012 

80 ONGELIJKE WERELDEN: armoede, groei, ongelijkheid en de rol van internationale samenwerking, 
September 2012 

81 NEDERLAND EN HET EUROPEES PARLEMENT: investeren in nieuwe verhoudingen, november 2012 

82 WISSELWERKING TUSSEN ACTOREN IN INTERNATIONALE SAMENWERKING: naar flexibiliteit en 
vertrouwen, februari 2013 



* Alle adviezen zijn ook beschikbaar in het Engels. Sommige adviezen ook in andere talen. 

** Gezamenlijk advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AN) en de Commissie van Advies inzake 

Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAW). 
*** Gezamenlijk advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AN) en de Algemene Energieraad (AER). 
**** Gezamenlijk briefadvies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AN) en de Adviescommissie 

voor Vreemdelingenzaken (ACVZ). 



Door de Adviesraad Internationale Vraagstukken uitgebrachte briefadviezen 

1 Briefadvies UITBREIDING EUROPESE UNIE, december 1997 

2 Briefadvies VN-COMITE TEGEN FOLTERING, juli 1999 

3 Briefadvies HANDVEST GRONDRECHTEN, november 2000 

4 Briefadvies OVER DE TOEKOMST VAN DE EUROPESE UNIE, november 2001 

5 Briefadvies NEDERLANDS VOORZITTERSCHAP EU 2004, mei 2003**** 

6 Briefadvies RESULTAAT CONVENTIE, augustus 2003 

7 Briefadvies VAN BINNENGRENZEN NAAR BUITENGRENZEN - ook voor een volwaardig 
Europees asiel- en migratiebeleid in 2009, maart 2004 

8 Briefadvies DE ONTWERP-DECLARATIE INZAKE DE RECHTEN VAN INHEEMSE VOLKEN. 
Van impasse naar doorbraak?, September 2004 

9 Briefadvies REACTIE OP HET SACHS-RAPPORT: Hoe halen wij de Millennium Doelen, april 2005 

10 Briefadvies DE EU EN DE BAND MET DE NEDERLANDSE BURGER, december 2005 

11 Briefadvies TERRORISMEBESTRIJDING IN EUROPEES EN INTERNATIONAAL PERSPECTIEF, 
interim-advies over het folterverbod, december 2005 

12 Briefadvies REACTIE OP DE MENSENRECHTENSTRATEGIE 2007, november 2007 

13 Briefadvies EEN OMBUDSMAN VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING, december 2007 

14 Briefadvies KLIMAATVERANDERING EN VEILIGHEID,yanuar/2009 

15 Briefadvies OOSTELIJK PARTNERSCHAP, februari 2009 

16 Briefadvies ONTWIKKELINGSSAMENWERKING: Nut en noodzaak van draagvlak, mei 2009 

17 Briefadvies KABINETSFORMATIE 2010, juni 2010 

18 Briefadvies HET EUROPESE HOF VOOR DE RECHTEN VAN DE MENS: beschermer van burgerlijke 
rechten en vrijheden, november 2011 

19 Briefadvies NAAR EEN VERSTERKT FINANCIEEL-ECONOMISCH BESTUUR IN DE EU, februari 2012 

20 Briefadvies NUCLEAIR PROGRAMMA VAN IRAN: naar de-escalatie van een nucleaire crisis, april 2012 

21 Briefadvies DE RECEPTORBENADERING: een kwestie van maatvoering, april 2012 

22 Briefadvies KABINETSFORMATIE 2012: krijgsmacht in de knel, September 2012 



Brussel steunt oproep Nederland over 
waarden 



Bewerkt door: redactie - 23/04/13, 12:54 - bron: ANP 




reuters. Europees commissaris Viviane Reding (Justitie) 



De Europese Commissie verwelkomt de Nederlandse oproep voor een striktere naleving 
van de Europese waarden, zoals mensenrechten, democratic en rechtsstaat. Met 
Nederland deden Duitsland, Finland en Denemarken een beroep op Brussel nieuwe 
maatregelen te treffen. 

Europees commissaris Viviane Reding (Justitie) bestempelde het initiatief van de vier landen 
als politieke steun. Zij deed dat maandag tijdens een vergadering van de ministers van 
Buitenlandse Zaken van de EU in Luxemburg. 

Reding verwees naar de verklaring van de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken, 
Frans Timmermans, en diens Duitse, Finse en Deense collega's. Zij pleiten voor een 
instrument om snel in te kunnen grijpen als waarden in een EU-lidstaat worden geschonden. 
Het kwartet vindt dat staten die zich niet aan de fundamentele waarden van de EU houden, in 
het uiterste geval tijdelijk geen geld uit Brussel mogen krijgen. 

Nederland en de andere initiatiefnemers vinden de huidige middelen onvoldoende. Ook 
Reding erkent dat Brussel op dit moment slechts kan kiezen tussen een 'speldenprik of een 
atoombom'. 

Bij de speldenprik gaat het om een langdurige procedure, waarbij Europese rechters een land 
uiteindelijk op de vingers kunnen tikken voor het schenden van verdragen. Bij de 'nucleaire 
optie' gaat het om een omvattende procedure om een land te straffen voor een ernstige 
schending, bijvoorbeeld door het tijdelijk schrappen van het stemrecht tijdens vergaderingen. 

Bron:Volkskrant / 22 april 2013