Skip to main content

Full text of "Jesaïas [microform] : vertaald en opgehelderd"

See other formats


EENGS^ENBERG- COLLECTION 



J E S A I A S. 



R S T E D E E L. 



J E S A J AS 



VERTAALD EN O?GEHELDE]Xl5 



POOR 



H. VAN D E R PALM. 



EERSTE DEEL. 



TE AMSTERDAM, BIJ 

JOHANNES ALLART, 

M D C C C V. 








v.\ 




V O O R B E R I G T. 



et werk , V W elk thans In het Ucht ver- 
fchljnt , werd reeds voor ruim twflalf jar en 
door mlj bearbeid. Mijne toenmalige betrek- 
waarvan ik y in het Foorberigt mljner 



Uitgave van EENIGE LIEDEREN VAN DA- 
VID, breeder yerflag heb gedaan , gaf mlj 
gereede aanleiding, om de yoornaamfte Poe'ii- 
fcke boeken van het Oude Testament Letter- 
Gefchted- en .Oudheidkundig te behandelen. 
Seder t dien tijd is dit werk , en verfchelden- 
anderen van gelijken aardt onaangeroerd bij 
mlj blijven Uggen^ hoe zeer van den aanvang 
afbeftemd) om eenmaal in druk te warden ui&~ 
gegeven. Dock opgevolgde- tijds - omftandig- 
heden , mijne roeping als Hoogleeraar in de 
Oosterfche Talen en Qttdheden aan de Hooge 
School te Ley den ^ en de loopbane^ wadrin ik 
gedurende de zes laatfte jar en gefilaats,t 



tt V O O R. B E R I G T. 



^ benamen mij^ of den tijd, of de behoor- 
lijke gemoeds-ftemmingi om dezen arbeid zoo 
yerre te volmaken, dat ik denzelven voor ket 
publiek gefchikt achtede. In de laaifle helft 
echter des jongst yerl&open jaars , toen deplaats 
hebbende orde y&n zaken In dlt Gemeenebest 
langzamerhand ten val began te nelgen , en 
daaruit een aanmerkelijke ftilftand en yermln- 
'tiering van bezigheden, in het yak waarln ik 
inij gefteld zag , ontflonden ; toen het fleeds 
yermeerderend openbaar ongeluk elk beminnaar 
'zijnes lands , met genoegen , het oog deed yesti* 
gen op andere voorwerpetii die meer troost en 
kalmer uitzigten aanboden; toen gevoelde ik 
jnij onwederftaanbaar gedrongen, om, door het 
cyerzlen en befchaven mijner vroeger bearbeide 
flukken , mij eene aangenamere bezigkeid te 
yerzorgen, en tevens het yoornemen ievohoe- 
ren , '* welk ik feden lang had gekoesterd. 
Pele fedenen bewogen 'tnij) orh met de tiitgaye 
yan den Profeet^ den onyergelijkelijken Dichter 
JESAIAS, Ueyer dan met die van eenig ander 
Poetisch voortbrengfel der aloude Hebreeuwen 9 
e$nen a any an g te maken. In de eerfte plaats de 
yoortreffelijkheid des boeks : ten ander e^ yer- 
mits over hetzelve mets^-opzetteUjk enafzoff- 

der- 



V O Q R B E R I G T. 

derlijk , in onze moedenaal , overeenkomftig 
de behoefte van den tegenwoordlgen tijd , in het 
Ucht was yerfckenen: en mag Ik hler eindelijk 
bijvoegen , omdat j E s A 'i A s Godfpraken , geheel 
en al ingerigt , om groote en gerfage , heil-. 
yijke en rampfpoedlge Staats-gebe-urtenisfen, 
omtrent groote en ger-inge? In voorfpoed bloeii 
jende^ of In jammer gedompelde Natien^ enkel 
te doen befchouwen , als uitkomften en gewr&chr 
ten van den Alwijzen en .dlmagtigen wil eenev 
alles beflurende Voorzienigheid , even daarom* 
in tljden als deze ,. belangrijker dan immer 
inogen geacht warden , en aan den mtmQe;* 
dlgden geest meer dan 66n rustpunt voorftelr 
len^ om zich van treuriger overdenkingen te 
yer-poozen. 

Zoo veel ztj genoeg over den oorfprorig, en 
de aanhiding tot de uitgav.e dezes -werks.: thcms 
heb ik nog het een en ander te %eggen , zoo 
over den uiterUjken vorm , als over den in-r. 
houd van hetzelve , en het oogpunt , waaruit 
ik dezen, mljnen arbeid wenschte befchouwd te 
hebben. . . : 

Het geheele werk zalindrie deel&n,. nage- 
noeg van dezelfde mtgebreidheid als het tegen- 
woordige,} yoltooid &jn. Indien de. Hemel mlj 

* ^ &*- 



tv VOORBERIGT. 

gezondheid en krachten blijft verleenen, zullen 
de beide anderen , nog gedurende den loop van 
dit jaar, in het Ucht verfchijnen , vermits alles 
zoo verre door mij is afgewerkt^ dat daaraan, 
de befchaving der Vertaling flechts uitgezon- 
derd, alleen de laatfte hand voor de drukpers 
ontbreekt. Eetf tljd lang heb ik geaarzeldj 
om de Vercaling des geheelen boeks eerst afzon- 
derlljk en doorloopend , en daarna op gelijke 
wijze de Verklaring van hetzelve te geven. Ik 
heb daarvan afgezien, eensdeels om het wan* 
jlaltlge der fshlftitjg van het geheel in twee zoo 
ongelijkvormige deelen; en anderdeels> omdat 
elk dichtftuk of Profetifche redevoer'mg^ in die 
orde althansi waarin dezelve tot ons zijn over- 
gebragt, zoo blijkbaar op zich zelve flaat, dat 
de gezonde rede zelve gebiedt ze van elkander 
tefcheiden) en, door alle onmiddellijk nevens 
elkander teplaatfen^geene aanleiding te geven, 
om te doen vermoeden, dat zij met elkan- 
der een aaneengefchakeld geheel uitinaken : ik 
wenschte mij daareriboven lezers toe, dle^ n& 
de yertaling van ieder afzonderlljk ftuk of God' 
fpraak, het lezen der verklaring onmiddellijk 
lieten volgen, en in deze onder -[telling meencte 
ik^ op de mij voorgeftelde wlj ze , aan derzeher 



VOORBERIGT. V 

gewak en genoegen het meest bevorderlijk te 

zijn. 

Hier aan is het ook grootsndeels toe tefchrij- 
yen , dat de vertaling van elke Profetie , die 
eerst ah een geheel voorkomt , naderhand in 
gedeelteH herhaald wordt',, naar gelang de- 
zelve* in de ophelderende aanmerkingen 9 bij 
elkander w or den genomen> zoo dat men inder- 
daad de yertaling altijd tweemaal te lezen 
krijgt: door deze kleine opoffering van mijne 
lezers te yorderen , hope ik hun den onaan- 
genamen arbeid van gedurig naflaan e.n ver- 
gelijken uitgewonnen , en tevens bewerki te heb- 
ben? dat alles zich meer yloeijend en aaneen- 
gefchakeld Het lezen. 

Doch dit laatfle hangt tevens zanten met het 
gebruik) V welk ik mij vleide, dat van mijn 
werk zou kunnen getnaakt w or den , en het dag- 
licht) waarin ik hetzelve gaarne zag geplaatst. 
Ik wenschte^ namelijk, dat het tils een foort 
van huisbpek konde gebezigd warden , cm ieder* 
die den. Pro feet JESAIAS , in den war en zm 
zijner wo or den, in den rijkdom en de kracht 
zijner dichterlijke voorftelling, in den omtrek 
zijner heerlijke uitzigten in het toekomende, 
de voorlichting van Letter- Gefchisd- en 

Oud" 



3 



v oo R B E-RTG T. 

t verlangdete verflaan; 



zoodanlgen , ook Huisvaders en Huismoeders , 
die de kennis der Bijbelfche Boeken yoor zkh 
en de hunnen v&n belang rekenen, tot eene ge- 
reede handleldlng ter bereiking v&n dlt einde, 
t-e verftrekken; en het t evens met ennunig-te 
doen zijn voor hun, die de beo'efening der ge, 
wljde Uitlegkunds tot hunne voornamv bezig-, 
held zlen gefleld. ' . . 

Ik heb ml'j derhalve inzonderheidtoegelegd. 
cj> -eenvaudigheid , duldeUjkheld en kortheid., 
Baar ik van de voornaamfte Uitleggers van 

JESA1AS, ah VITRINGA, MICH AC LI Sy 
LOWTH, KOPPE, DOEDERLEIN, HENSLER 

en anderen? vlijtig gebndk heb gemaakt^ zou 
liet weinig moeite gekost hebben , mijn wcrk 
ten meerder utter lijk a&nzien van gelserdkeid 
te gey en , en het tot de drle dubbefa mt- 
gebrtidheid) van V geen hetzelve nu fareiken 
zal^ te doen uitdijgen. Ik hsb echfer ainjd. 
getrackt genoeg te zeggen, om den zm en d& 
meemtig van mijnen Autheur te doen yerft.aan , 
Ulever daar^ waar ik zelye geen genoegzaam 
llcht zag, mljne onkunde beiijdende, dan de. 
moeijelijkfte piaatfen , gelljk men zegt, droogs- 
yoets yoorbij tegaan^ en^ on der eerf uherlijken 

Jchljn 



VOO REBUILT, vn 

fchijn van geene duhterheid te oritwaren, den 
cnderzoeklievenden jammeriljk verlegen te la- 
ten, Ik heb voofts , ten einde niemand van 
de lezing mljns boeks af te fchrikken^ alls, 
Hebreeuwfche en andere Oosterfche woorden, 
in mijn handfchrift voorkomende , zorgvuldig 
doorgefchrapt , mi/ atteenlijk voorbekotidende , 
cm over eemge we'wige plaatfen, - waar mijn 
gevoelen van dat van alle under en afwijkt., e& 
de gronden voor hetzelve van den Geleerden. 
wet ait de vetklaring zelve kunnen yermoed 
warden 9 .eenen klelnen bundel van afzonder- 
Hjke aanmerkingen , na den geheden afloop des 
werks+ te lever en. 

De.meuwe vertaftfig, welke ik geve^ en. die 
Ik geloove in aanleg en uitvoering inderdaad 
meuw te xijn , heeft mij , bij de nailer e bearbei- 
ding4 geenszins de geringfte moeite entijd ge- 
kost : of de wtkomst aan mijne aangewende 
poglngen heeft' beantwoord? moet ik aan and&- 
ren ur beoordeding overlaten. Dock, ten ein4& 
deze beoordeeling onpartijdiger gefchiede^ vin- 
deik-mijverpUgt mijnen Lezeren het gezigts- 
punt wede te deelen , waaruit ik alle vertalin- 
gen, en inzonderheid die van Poet ifc&e boe.ken? 
meen te m&eten bsfchouwen. . 

* 4 Het 



vin V O O R B E R I G T. 

Het. eerfte yerelschte van elke goede'^er- 
taling :is getrou^'held^-dat men met alleen de 
weening y an den oorjpronkelijken Autheur, en 
nlets,and,ets dan deze, uitdrukke.^ maar dat 
men het daarenboven doe In denzelfden ftijl, 
en, zoo na mogelijk^ met die woorden,, die in- 
de taal der overzetting aan de oorfpronkelijke 
het meest beantwoorden. Eene , zoo genoeinde^ 
yrlje overzetung of n&volging^ is doorgaans 
e'en gobrekklg ftuk, hoe zeer menfoiiitijds. zlch 
in de woodzakeUjkheid kan.bevinden^ om daari 
toe zljne toeylugt te nemen. Maar -nog ge- 
brekklger is, mijnes inziens , eene flaaffche^ 
letter Ujke ver tallng , vooral. wanneer. de belde. 
fpraken, In vorm, wending en beelden',hemeh- 
breedte verfchillen , gettjk dit y met alleen tus- 
fchen de Qosterfche en Westerfche^ maar . zelfs 
tusfchen verfchelden Wester fche talen onder- 
Ung , plaats heeft* Zulk eene yertaling is, 
door ftijfheid en gedwongenheld-> onleesbaar en 
onver dragelljk , en zij mlshandelt den oor- 
fpronkelijken Schrijver , .wiens zeggenskracht 
en beyalligheid zlj geheel yerdonkerl^.terwijl 
zljne fjnfte geesten vervllegen, Heeft . deze 
oorfpronkelijke Schrijver zich op een 1 fraaljen 
flijl , op kern van woorden en fpreekmjzen^ 

met 



V O O R B E R I G T. 

met een gelukkig gevolg toegelegd^ wat is dan 
zulk eene overzetting anders, dan een dor ge> 
vaamte* waaraan vleesch , fappen . lev en en 

* . * j j> jt ' 

kleur ontbreken ? Maar is deze dutheur een 
Dichter , die door eene floute verbeeldingsr- 
kracht , door een warm gevoel in alle zijne 
uitdrukkingen , door oorfpronkelijkheid^ en door 
eene harmonieuze en beeldenrijke Poetifche taal 
zich kenmerkti dan is eene flaaffche overzet* 
ting zelfs geene over zett ing meerj dan is het 
met- genoeg , dat. een Fertaler den aard en 
het eigendommelijke der beide talen kenne en 
mt elkander lioiide^ dat hij in zijne moeder- 
jpraak een' zmveren^ bevalligen ftijl fchrijve^ 
hij moet zelve^ in meerdere of minder e mate^ 
Dichter zijn, door gevoel en uitdrukking bei- 
den> Ja! indien ik mij zelven nimmer door 
dat vuiir had ontftoken geyoeld^ indien de taal- 
der- geestvervoering mij geheel en al vreemd 
was geweesf , .ik zou mij nimmer gewaagd 
hebben aan de vertaling van eenen Dichter 
ah JESAIAS! 

Laat mij iiit het gezegde esnige gevolgen 
afleiden., Gelijk het ongeoorloofd. is den Schrijf 
yer, dien men vertaalt, te verfraaijen, of hem 
fahoonheden t# leenen , die hij oor.fpronkelijk 

' ' " 5 



V O ORB E R I G T. 

"bezit, zoo is het ten minfte even etigeoor- 
loofd hem van 'de fthoonheden , die hlj bezlt^ u 
iberooven,. en zelfs die gene onder dezelven^ die 
nit het bljzonder taaleigen voortvloeljen , is men 
yerpligt, zoo verremogeUjk^ indeyertalingover 
$e florten^ en gevoelbaar te maken. Gelljk het 
eenen Fertaler ongeoorloofd is den oorfpronke- 
Ujken Schrijyer^ als V ware^ met zick zelven 
te "yermengen en te yerwarren , door hem te 
ontnemen, V geen zijn landaard, zijn Ueftijd., 
zijne zeden en gewoonten onderfcheidend en in 
het oog vallend hebben , zoo is 'het aan den 
-anderen kdnt ongeoorloofd het harde^ ruwe en 
pootende nlet 'weg te nemen, V welk hlevuh 
zou kunnen, ontftaan , Hj aamnerkelijk ver* 
fcMl en afftand van plaatfen^ tijden en volks- 
gebrttiken. EindzUjk , gelijk men zijnen Autheur 
'rnoet trachten te doen behouden den jlijl^ die 
hem kenmerkt 9 het zij die hoog of laag ge- 
flemd is 9 zoo moet men hem? .indien hlj Dick- 
ler is , Dlchter laten , hem in eene dichterlijke 
fpraak overbrengen , en blj de keus van -woor- 
den, Hj de warmte der ultdrukking , ook de 
beiooverlng der harmonic trachten te voegen. 

Ik heb eene poglng gedaan, om, bij mijne 
yer idling van JESAIAS, deze grondftelUngen 



V O O R B E R I G TV XI 

Stf werking te brengen , zoo yerre mijn ver 
mogen zulks toeliet. Ik heb getrachtmij zel- 
yen in mijnen Autheur <te yerplaatfen , mij 
geheel in zijnen leeftljd,. denkwijze en zeden 
ever te brtngen y te gevoelen^t geen klj Hj 
iedere ultdrukk'mg v Mj ieder teeld , bij elke 
gedachte zelve gevoelde, en dan bleefmij niets 
meer over dan hem mijne taal $e leenen^ en 
alleen deze met de oorfpronkelljke teverwisfe* 
len. Ik heb daartve^ zegge Ik , eene poglng 
gedaan ,- want hierln eenlg toppunt -van vol- 
komenkeid te bereiken gaat althans mijne-. 
krackten te boven. Poorts heb ik in het werk- 
tuigelijke van den Poetifchen flijl mtj alle 
mogelljke vrijheid geoorloofd gerekend, vooral 
daar het dithyramHfche eener ongelljke en af- 
wisjeiende vers - maat en harmonle met de ma* 
nier van mijnen oorfpronkeUjken Dichter het 
meest overeenftemde ; ik wemchte zelfs , dat 
ik hierm meer fchijnbare onr-egelmatigheid , 
behoudens kracht, beyalligheid en getrouwheid, 
had kunmn invoeren. 

Met nog eene enkele aanmerking zal ik 4ti 
Voorberigt flmten* Men zal in den ftijl van 
j E s A 'i A s , op vnderfcheiden plaatfen , een aan- 
merkeiijk, yerfrhil^ yoor&l in. kracht , fchoon- 

heid 



xii V O O R B E R I G TV 

held en yerhevenheid, waarnemen : niet alleen, 
gelijk dlt bij alle Dichters-, in hunne cnder- 
ftheiden yoortbrengfels , plaats heeft , maar meer 
dan dlt , op eene bijzondere wijze , en menig- 
maal in hetzelfde dichtftuk^ waar de grootfle 
verkevenheid fomwijlen met het middelmatige 
en profatke words afgewisfeld. Het is hier in 
yoornamelijk , dat de yerfchillende waarde tus- 
fchen de Hebreeuwfche , en de Griekfche en 
Romeinfche Dichfers zich openbaart; de eer-* 
ften 'gaan de laatften niet zelden te bay en in 
ftoutheid en gloed der verbeeldingskracht ; de 
laatftenlatendeeerflen verre achter zich^'wan- 
neer het op de geUjkmatigheid en rondlng van 
een fchoon geheel aankomt: het yerfchil is dat. 
der befchav'mg , die door den bloei der fchoone 
kunften wordt te weeg gebragt. Bij de Profe- 
ten kwam hier nog eene andere oorzaak bij ': 
zij veryaardigden hunne flukken niet alien in 
dichterlijken luim , enkel uit begeerte en be- 
hoefte om zich in hartstogtelijke taal uit te 
ftorten , maar op last van hunnen Zender , 
wanneer deze hunnen dienst wilde gebruiken , 
en menlgmaal war en zij verpiigt, om tool en 
bevalligheid aan ermt\yero i nt'waardiging^ of 
aan de duidelijkfte en plane popular iteit op te 

of- 



V O'O R'B E R I G T. xm 

offer en. Dock hoe dlt ook zlj , ik heb gsmeend 
mijnen dutheur fteeds te moeten doenfpreken, 
gelijk kij tot zljn yolk fprak , en hem even mm 
geleende fchoonheden aan te dichten, ah zljnen 
onvergelijkeUjken gloed te vcrdonkeren, zijne 
oorfpronkelijke kracht te ontzenuwen. 

\ 

Gefchreven in den HAAG, 
den eerften Mei 1805. 



IN- 



INGESLOPENFEILEN. 

Bl. 32 r. 14 DEN vcetzool, 1. DE voetzool. 

Bl. 64. r. 5 dosch, 1. dos. 

Bl. 9 a r. 7 Wichelaar , 1. Wigchelaar. 

Bl. 109 r. I dosch, 1. dos. 

Bl. 295 r. 3 de Iceuw en de os, 1. den leeuw en d'os. 



JE. 



J S A I A 



INLEIDING; 

/er.wij de verklaring van dit vooitrefFelijk boek 
beginnen , moeten wij vooraf het een en ander zeg- 
gen , zoo over de Profeten en derzelver fchriften 
in 't gemeen, als over JESAIAS , over zijn perfoon, 
leeftijd en godfpraken in 't bijzonder. Van alles 
center kortelijk en fleclits met een enkePwoord. 

L 

PROFETEN. 

Jeliova , die de Koning van Israel was , niet alleeii 
iiit kra,cht der verlosfing uit Egypte 9 maar ook door 
de vrijwillige verkiezing van het ganfche volk , had 
uit hoofde van deze -betrekking , het onbetwistbaar 
regt , om buitengewone gezanten tot het zelve te 
zenden , die , als on'middellijke en onbedriegelijke tol- 

I* DEEL. A ken 



INLEIDING, 

ken van zijnen wil, gehoord moesten worden, en 
boven Ovcrlieden , Vorften en Regters zich gelden ' 
dedeii. Van dit regt inaakte Israels Oppermonarch 
van tijd tot tijd gebruik , nice alleen voor , maar ook 
na de verkiezing van mcufchelijke Koningen , die niet 
verder, dan als Onder-KonhigerienStadhouders van 
Jehova, in aanmerking kondcn komen. Zulke gezaii- 
ten en gevolmagtigde dienaars van Jehova moesten 
an ffcaat zijn, om liimne zending te bewijzen en te 
Haven ; en tot dat einde gaf God him , of wonder- 
teekencn in humie hand, of krachtige woorden der 
overtuiging. in hunnen niond , of ontdekte him de ge- 
beiirtenislen der toekomftige tijden , of befchermde 
eindelijk en handhaafde hen op zulk eene zigtbare 
wijze, dat noch Vorst rioch oriderdaari, bij htmne 
verbazende vrijmoedigheid , aaii himnen Goddelijken 
last kon twijfelen. 

Deze buitengewone gezanten, krachtig in woor- 
den, of in werken, of in beiden, zijn ons bekend 
bij den naam van p R O-F E T E N ; zij hadden niet alien 
dezelfde magt, maar deze verfchilde naarmate van 
dc bijzondere gefteldbeid der tiiden en des rijks , en 
van de oogmerken der Goddelijke Voorzienigheid in 
lumne zending. Meest alien waren zij eene fooit van 
boetpredikers en vertroosters beuitelings, die de na- 
tie derzelver afHvijkingen van de wet Gods geftreng' 
en vrijmoedig onder het oog bragten , Gods oordee- 
len bcdreigclen of billijkten , den weg tot herftel haar 1 
aanwezen, en op voorwaarden eener zedelijke ver- 

be- 



JNLEIDING. 3 

beteiing de heerlijkfte] beloften en uitzigten in het 
toekomende openden , ook de zoodanige 5 tot welker 
vervulling de Mesfias in de wereld.zou komen. Bij 
dit alles waren zij nog de raadslieden der Koningen , 
die hen tegen alle inbreuken op de wet waarfchu- 
wen , en in duistere gevallen him den wil van Jehova 
en de uitkomst der zaken moesten boodfchappen. 

Deze Profeten werden uit alle de ftammen des 
volks , en uit alle rangen des levens geroepen ; hunne 
Godfpraken maken doorgaans eene middelfoort uit 
tusfchen den dichteiiijken en redenaars - ftijl. Zij 
fpraken hunne redeneii uit op de markten of pleinen , 
in de heilige Schrift poorten genaamd, waar men de 
grootfte verzamelingen van volk of Oudften vond , 
menigwerf ook in het voorhof des heiligdoms; doch 
wanneer zij een' bijzonderen last aan Koningen had- 
den, gingen zij dezelve ook wel in hunne paleizen 
opwachten , en daar hunne zending uitvoeren , gelijk 
wij onder anderen zien In het geval van Nathan en 
David, a Sam. XII: i. Zoodanige menfchen waren 
de Profeten , onder welker fchriften 5 die van JESAIAS 
de eerfte plaats bekleeden. 



II. 



PROFETISCIIE SCHRIFTEN. 

De Profeten hebben hunne redevoeringen waar- 
fchijnlijk niet alleen zelve uitgefproken 3 maar ook 

A a tft 



4 INLEIDING. 

te boek gefteld. Doch of de orde , waarin wij hufme 
ftukken thans gerangfchikt vinden , van hen zelve 
afkomftig, dan of die van latere dagteekening zij, 
daar aan mag men billijk twijfelen, ja uit verfchei- 
den verfehijnfelen fchiint men te moeten opmaken, 
dat verzamelaars van volgende tijden eerst de ordc 
hebben uitgekozen, waarin hunne ftukken tot ons 
gekomen zijn. . ' 

De verdeeling der Profeten in groote en kldne is 
reeds oud , en oorfpronkelijk van de gewoonte , om 
op perkament - rollen te fchrijven, waarvan de groote 
en de kleine .,- de eerfle drie , de andere twaalf in ge- 
tal , elk eene afzondeiiijke rol befloegen. Daniels 
boek werd niet tot de fchriften der Profeten gerekend, 
omdat hi] profeteerde , toen ftad en tempel verwoest 
waren, en Staats - befhiur en opcnbare Godsdienst 
ophielden.- 

Onder de drie groote Profeten beflaat JESAIAS met 

regt de eerfte plaats , niet alleen om zijne voortreffe- 

lijkheid, maar ook, omdat hij lang voor Jeuemias 

en Ez^chiel leefde. Er is wel eene oude verdeeling 

bij dejoden bekend, volgens welke JESAIAS de derde 

in rang is ; doch de redcnen , die zij daarvan geven 5 

zijn naauwelijks waard om genoemd te worden, 

fchoon zij de zaak ophelderen. EICHHORN dringt 

intusfchen dit verfchijnfel aan , om daarmede te be- 

vestigen zijn bijzonder gevoelen , dat alleen het klein- 

fte deel van ons boek van JESAIAS , en het overige 

ftukken vaa allerlei Autheurs, vooral uit de tijden 

der 



I N L E I D I N G; 5 

cler Babylonifche ballingfchap , zijn zouden ; doch 
deze ganfche onderilclling is zoo gewaagd , en fteunt 
op zulke losfe en nietige gronden, dat we ons met 
het onderzoek derzelve niet eens vermoeijen zul- 
len (*). 

Gelijktijdig met JESAIAS hebben drie der zoo- 
genoemde kleine Profeten gefproken en gefclireven , 
te weten, Hofea, Amos en Micha; doch welke 
de rang -hunner onderfcheiden leeftijden geweestzij, 
is pnzeker en ook onnoodig te bepalen. 

III. 

JESAIAS P E R S O N. 

JESAIAS wordt in het opfchrift van dit boek en 
elders genoemd de zoon van Amoz , dien wij niet 
moeten vervvarren met Amos d&n Prefect , wiens 
aiaam in 't Hebreeuwsch geheel anders luidt en ge- 
fchreven wordt. Wie deze Aino-z , dc vader van 

on- 

(*) Zie EIGHHOR.N , Inleld. in het O. T. . 524 en 
volg. , en vergelijk -het geen door den Vertaler van dit werk, 
den Hoo^geleerden y. VAN HAMELS.VELD, daar ter plaatfe 
is aangemerkt , tot wederlegging van des aangehaalden Schrij- 
vers gevoelen ; waarvan men zander fchroom mag zeggen , 
dat nicmand , in de oordeelkundige behandeling van een 
Grieksch of Latijnsch Autheur, zou durven wagen , eene 
dergelijke ftelling , op geene betere gronden rustende , te 
te brengen. 

A 3 



6 INLEIDING, 

onzen Prefect, of welk zijn geflacht geweest zij is 
geheel onbekend. Volgens der Joden overlevering, 
zou hij de breeder van den Koning Amazia , en dus 
JESAIAS een Prins van het koninklijke bloed geweest 
zijn , de voile neef van Uzzias , onder wiens rege- 
ring Jiij het profetisch ampt aanvaardde. Doch 
dit berigt heeft, bij het volkomen ftilzwijgen der 
heilige Bladeren, geen. gezag genoeg , om ons te 
overtuigen. Gaarne echter gelooven wij , dat JESAIAS 
een man van eenig aanzien en geboorte geweest zijj 
althans de gemakkelijkheid en zuivere, edele zwier 
zijner fchrijfwijze fchijnen hiervoor te pleiten. 

Van zijne lotgevallen weten wij wederom niets , 

en deze zullen in verfchillende tijden ook onderfchei- 

den geweest zijn ; althans wij kunnen niet denken , dat: 

hij onder eenen roekeloozen Achaz het zelfde aanzien 

en dezelfde achting genoten hebbe, als onder Hiz- 

Idas. Dit is zcker, dat hij .een' vrij hoogen ouder- 

doni moet bekloraraen hebben; want gefteld, dat 

hij in het jaar van Uzzias dood eersthegomien hebbe 

te prediken , en niet langer geleefd dan in het vijf- 

tiende jaar van Hizkias, zoo heeft ..hij nogtans 

zevenenveertig jaren dat ambt bekleed , waartoe hij 

voor het dertigfte zijnes ouderdoms niet zal geroepen 

zijn geweest, Doch waarfchijrilijk moeten wij dit 

getal van 'zevenenveertig ten minfte tot vijftig ver* 

.hoogen. 

Aangaande JESAIAS uiteinde hebben wij wederom 
een Joodsch berigt , doch het welk van denzelfden 

item- 



I N L E I D I N G, 7 

ftempel fchijnt met het vorige, te weten, dat hij 
zou geleefcl hebben , tot in de dagen van Manasfe , 
Hizkias opvolger, op wiens bevel hi] aan ftukkeii 
sezaasd , en dus- een wreeden marteldood zou geilor- 

O \^ J *-^ 

yen zijn. Doch daar het opfchrift van dit boek den 
tijd van JESAIAS profetifche bediening tot de dagen, 
van Hizkias bepaalt , achten wij het ook waarfchijn- 
lijkst , dat hrj onder de regering van dezen Ko- 
ning vreedzaam en der dagen zat overleden zij. De 
plaats uit Hebr, XI , waar , onder de oude bloedge- 
tiiigen der waarheid ,, Qok vermeld worden die aan 
ftukken gezaagd zijn , yerklaart men best van de 
ervolgingen onder Antiochus Epiphanes. 

IV, 

GESTELDHEID VAN DEN J D- 

*' 

SCHEN STAAT, 

De last der aloude Profeten had altijd zyne naaste 
betrekking op de omilandigheden , waarin land en 
volk zich bcvonden , te meer , daar deze uiterlijke 
omftandighedcn van den zedelijken toefland der na- 
tie geheel afhingen, Bij de verklaring van de Schrif- 
ten der Profeten is het derhatve allernoodzakelijkst , 
dat men vooraf wete , hoe het met 's Lands zaken 
gefteld was gedurende den tijd, dat zij hun anibt 
bedienden. 

Hieromtrent nu had in den loop van JESAIAS' Pro- 

A 4 f e* 



S I N L E I D I N G. 

fetifche bediening de merkwaardigfte verfcheidenheiti 
plaats: hij bekkedde dezelve onder vier achtereen 
volgcnde Konhigen, Uzzias, Jotham, Achaz en 
Hizkias. 

Onder de regering van Uzzias klom het rijk van 
Juda tot zulk een' aanmerkelijken trap van voor- 
ipoed , als het misfchien , federt de affcheuring der 
tien. ftammen, te voren nimmer bereikt had. De 



omliggende volken waren bedwongen en cijnsbaar 
geraaakt ; de ftad werd aan alle kanten verfterkt , 
en eene geduchte krijgsmagt. werd op de been ge- 
houden , geoefend en afgerigt. In zulk een' bloeijen- 
deri ftaat liet Uzzias het Joodfche rijk na aan zijnen 
Zoon Jotham. 

Deze;' ftaat van bloei en voorfpoed is gedurende 
Jothams zestienjarige regering niet afgenomen , maar- 
veeleer aangcgroeid 3si zoodat de fchattingen der cijns- 
bare volken nog verhoogd , en de inwendige en 
niteiiijke (lerkte van den ftaat nog vermeerderd wer- 
den. Ook hieiden beide deze Vorften zich over 
*t algemeen aan den Ouden en Vadeiiijken Godsdienst. 
Doch de gedaante der zaken veranderde te eenernaa! , 
toen , na Jothams dood , zijn Zoon Achaz het op- 
perbeftuur in handen kreeg. Deze roekelooze Vorst- 
verwaarloosde den Godsdienst geheel, diende de 
afgoden en wandelde in de wegen der Koningen van 
Israel. Nu brak de kriig aan alle kanten nit; de 
pnderworpen volken vielen af en fchudden het jufc 
van hunne fchoudcrs : in eenen veldtogt tegen 



INLEIDIN.G. $ 

Israel verloor hij iso,ooo' man , behalve 200,000 
zoo mans als vrouwen en Idnderen , die gevankelijk 
werden weggevoerd. Eindelijk werd hij tot den 
uiterften nood gebragt. De Koning van Israel en 
die van Syrien vielen in zijn land , vervvoefleden het 
zelve en belegerden heni in zijne hoofdftad. Tegen 
alien raad en vermaningen- aan zoclit hij hulp bij den 
Koning van Asfyrien , die door zijne eifchen en 
vorderingen de fchatkist uitpnttede en het land uit- 
mergelde , aan wien hij ten laatfte ook cijnsbaar 
werd , en dus den eerfbn grondflag leide tot den 
volkomen' ondergang der beide rijken van Israel en 
Juda. 

Zoo beldagelijk zag het: er uit, toen Hizkias Ko- 
ning werd. Doch deze brave Vorst begon terftond 
de verbetering van den Zedelijken en Godsdienftigen. 
kant. Hij herftelde den tempeldienst en de waar- 
neming deszelven door Priefters en L^viten, en 
bragt de vervallen zaken wederom eenigzins in haar 
geheel. Het gevolg was , dat Jehova met hem 
was, hem gelukkig maakte in den ftrijd tegen de 
omliggende volken, en hem den moed inboezemde,. 
om den Koning van Asfytien gehoorzaamheid en 
fchatting op te zeggen. Niettegenftaande in het 
vierde jaar zijner regering de Asfyriers Samaria be- 
legerden , en twee jaren daarna- de tien ftammen ge- 
vankelijk wegvoerden , handhaafde zich echter Hiz- 
Has in zijne onaf hankelijkheid tot in het veerriende 
jaar zijner regering. Doch dit was een jaar van be- 
' A 5 naauwd^ 



jo INLEIDINQ, 

naauvvdheid en beproeving. Jeruzalem werd door 
de Asfyriers belegerd , de pest woedde en de Koning 
zelf was in dopdsgevaar. Doch God gaf eene 
wonder bare uitkomst , en Staat en Koning werden 
gered. Na deze gebeurreiiisfen , waarop JESAIAS 
merkelijken invloed had , fcliijnt de Profeet niet lang 
jneer geleefd te hebben , en het laatfte zijner bedrij- 
ven , die wij in de H. Bladeren opgeteekend vinden , 
is misfchien twee of drie jauen daarna voorgc^ 
vallen. 

V. 

INHOUP, KARAKTER., VERDEELINO 
DBS BOEKS, 

Niets zou moeijelijker zijn , dan den inhoud van 
een boek van dezen aard , zoo nitvoerig en verfchei- 
den, naauwkeurig en in bijzonderheden op te ge- 
ven. Dit weinige en algemeerie zij ons genoeg, 
Het behelst boetredenen tot zedelijke verbetering , van 
een' vermanenden , beftraffenden en bedreigenden 
toon, vrijinoedig, ernftig en onbewimpeld: het be- 
helst troostredenen , in de dierbaarfte beloftenisfen , 
de aangcnaamfte en -vrolijkfte uitzigten beftaande, 
voor cle natie in 'tgemeen, en het beste deel derzelve 
in 't bijzondeiv Het behelst voorzeggingenvan.de 
lotgevallen van den Joodfchen flaat, die tot de laat- 
fte eeuwen der kerk doorloopen ; vooiTpellingeu 
daarenboven van .den ondergang der naburige rijken 

en 



INLEIDING.. Si 

en volken , die in het lot der Joodfche kerk gemengd 
waren. Het.behelst eindelijk de nadrukkelijkfte en 
duidelijkfte voorzeggingen aangaande den Mesfias, 
het werk der veiiosfing , de verkondiging en uitbrei- 
ding van het Euangelium 3 door hem gepredikt en 
geopenbaard. 

Alle deze .dingen zijn in een' fchoonen, vloeijen- 
den en edeleji ftijl ; befchreven ; het is tevens taal 
van een gevoelig hart, en van een zeer befchaafd 
en verli.cht verfland. Het karakter van den ftijl zou 
men in deftigheid , waardigheid en verhevenheid kun* 
nen ftellen. In ehkele trelcken en beeldcenisfen wordt 
JESAIAS fomwijlen doorandereProfetenoverwonnen, 
doch over.'tgeheel befchouwd zoudea wij niet twij- 
felen hem den voorrang boveri alle te geven. Zelft 
in zijne verhevenfte en floutfte ftukken , hoedanig', 
bij voorbeeld, is Kap. XIV. heeft hij eene vloeijend^ 
heid en gemakkelijken zwier, die hem bijzonder ei- 
gen zijn 3 en die hi) volkomen meefter is. Zoodat 
dit boek , zeifs alleen als een overgebleven gedenk- 
ftuk der oudheid befchouwd , op ieders beoefening 
en de bewondering aller ware geleerden de grootfte 
aanfpraak heeft. 

Wij onderfcheiden JESA! AS Profetien , naar de or- 
de , waarin wij dezelve gerangfchikt vinden , in 
vijf bijzondere deelen. Het eerfte Kap. I XII. 
behelst Profetien over Juda en Jeruzalem. Het twee- 
de Kap. XIII XXIIL de lasten aangaande ver- 
fcheiden aangrenzende en andere volken , die op de 



*a ;I N L E I D I N G, 

lotgevallen der Joden aanmerkelijken invloed had- 
den., Het derde wederom voorzeggingen aangaande 
Juda en Israel Kap. XXIV XXXV. Het vierde 
Is Hiftorisch en bevat voornamelijk de gefchiedenis 
van den Asfyrifchen krijg in de dagen van Hizkias , 
Kap. XXXVI XXXIX. Dit vinden wij ook bij- 
kans woordelijlc in het tweede boek der Koningen 
verhaald... Eindelijk het grootfte en voornaamfte deel 
Kap. XL LXVI voprzegt der Joden verlosfing uit 
Babylon, derzelveiv lotgeyallen .bij en na de korast 
.van den Veiiosfer , tot aan het einde der eeuwen ; 
voorts den val der afgoderij , de zegepraal der waar- 
heid, en de bevrijding aller volken van dwaling en 
bijgeloof door den. Zoon van David, den grooten 
Herfteller der natie 5 en dit alles in eene aaneen*- 
gefchakelde reeks van de vQortreffelijkfte en fchqonfU: 
.Leerredenen. 



Ifle 




e HOOFDSTUK. 

/ 

1. jL/e Godfpraak, betreffende Juda en Jefu- 
zalem , aan Jefaias , den zoon van Amoz 
geopenbaard, in de dagen van Uzzias, Jo- 
tham, AchazenHizkias, Koningen van Juda. 

2. Hoort hemelen ! en leen het oor 6 aarde! 
Want Jehova fpreekt ! 

'k Heb kindren opgekweekt en groot ge- 

bragt, 
En deze ftaan tegen mij op. 

3. Een os kent zijn' rneester, 
Een ezel zijn's heeren kribbe; 
Israel kenc mij niet ! 

ijn yolk heefc verftand noch gevoel .' 



4. Wee het verdoolde volk , 

Het volk met gruwelen beladen I 
Het kroost van booswichten, 
.Zelve boozer nog dan hunne vaders ! *. . 
Zij hebben Jehpva verlaten , 

Is 



24 J S A/I A S- 

tsrels Heiligen verfmaad ? 

Hern als vreemden den nig toegekeerd ! 

5. Waartoe u nog meer geflagen? 
Gij wordt er fn coder tegen aan : 

Ook is het ganfche hoofd reeds krank. 
En 't ganfche haft reeds mat. 

6. Van de voetzool af tot aan den fchede! 
Is niets geheels meer over ; 

't Zijn wonden , linemen , etterbuilen , 
Niet uitgedrukt en niet verbonden , 
En niet verzacht met balfem. 

7. Uw land is verwoest , 

Uw fteden in de vlam gezet, 
Uwe akkers door vreemden afgegeten ^ 
En gij moest het aanzien ; 
't Is al yernield , als door een ftortvloecl 
weggevaagd! 

8. En zoo bleef Sions dochter over, 
Gelijk een hutjen in den wijngaard, 
Als een nachtleger in den meloen - hof t 
Als eene ingefloten vesting. 

9. Had niet Jehova Zebaoth 

Dit overfchot, zoo klein helaas! aan ons 

gelaten , 

Als Sodom waren wij, 
Gomorra waren wij gelijk I 

ID. Hoon 



II O F D S T U K L t$ 

io.Hoorc Jehova's woord ? Gij Vorften van 

Sodom .' 

Verneemt het bevel onzes Gods ? 
Gij volk van Gomorra ! 

* 

ii. Wat heb ik, zoo fpreekt Jehova, 

Aan uwer offeren menigte? 

'k Ben der verbrande rammen 7 

Het vet der ftieren zat; 

Der varren bloed , der lamm'ren en der 
bokken 

Lust mij niet. 
I a. Voor mijn aangezigt te verfchijnen, 

Mijne voorhoven te betreden , 

Wie vordert dat van uwe hand? 
i 3. Gaat , gaat niet voort en brengt niet meer 

Spijsoiter des leugens, 

Reukoffer, dat ik verfoeije .' 

En nieuwemaan en fabbath en plegtige ver- 
gaderingen , 

Ik mag ze niet, noch.vasten, noch ver- 
bodsdag! 

14. Uw maan- en andere feesten haat mijn ziel, 
Zij drukken me als een last , 

'k Beij moede ze te dragen : 

15. En als ge uw handen uitbreidt, 

Daa 



16- } E S A I A S. 

Dan fluite ik mijne oogen voor u ; 

En wat gij meerder bidt, te minder hoof 

ik u rf 
Want bloed kleeft aan uwe handen ! 

1 6. Wascht, reinigt u, 

Doet weg uwe euveldaan van voor mijae 

oogen ; 
Houd op van kwaad te ftichten $ 

17. Betracht het goede ,- 

Bemint het regt, beteugelt het geweld, 
Staat weezen voor en voert de zaak der we : 
duwen ; 

1 8. En dan .; komt vrij en laat ons zamen richteflj 
Zoo fpreekt Jehova! 

Al waren uwe zonden als fcharlakerij 

Zij worden wit als fneeuw ; 

Al waren zij als karmozijn, 

Zij worden blank als wol. 

* * 
ip.Indien gij wiJt en hoort, 

Gij kunt nog 't goede variditlandgeniecen; 
20. Maar wilt gij met en blijft ge u flout .ver- 
zetten , 

Dan zal het zwaard zich aan u mesten* 

Dit heeft Jehova's mond gefproken I 

./*>' ai.Achi 



ii b o F r> s T tr fc t i? 

%i. Ach! hoe is de getrouwe (lad 

Eene hoere gelijk geworden ! 

Eens was zij vol van regt en deugd , 

Regtvaardigheid vefnachtte in haar . . . * l 

En nil is zij een moordkuil ! 
%2. Uw zilver is in fehuim verkeerd j 

Uw wijn is met water verfneden-. 
123. Uwe V<Drfl:,en zijn booswichteh $ 

Dieven - makkers zijn zij alle ; 

Zij beminnen gefchenken en jagen naar 6m* 
koopingv x 

Den wees doen zij geen regt ^ 

Der weduwen pleitgeding koint niet tot hen* 



Des fpreekt de Heer , Jehova Zebaoth^ 
Israels Magtige! 

Ha.i koelen wil ik aan mijn haters mijh^ii 
. moed! 

Wreken wil ik mi] op mijne vijanden. 
'kZal tegen u met al mijn magt mij wenden^ 
Eh al uw fehuim i en al uw tin 
Weglouteren in den gloed des ovens. 
Dan geef ik li weet Regters als voorheen j 
En Vorften als van ouds ; 
Dan ndemt men u weer: ftad des Regts, 
Getrouwe ftad! 
I. .iEiii B 27. Door 



A r A s. 



,,/:.* . ..:/". 

27. Door deugd alleen. wordc Sions heil her- 

bofen* : : ~ -- : 

Geregtigheid behoudc haar burgerij ; 

28. Maar vernieling treft op eenmaal alle, 
Die in het kwade zi'ch verharden , 
Omkomen zullen de verlaters van Jehova! 

^9. Dan wordt gij befchaamd, te fchande ge- 

maakt 

- Door de iDOsfchen , zoo zeef bij u b'emind $ 
Door de hoven, zoo zeer bij.u geliefd^ 

30. Wanneer gij zelf zulc zijn 

, 'Een eik gelijk,, wiens loof verdort^ 
Of als ecu wacerlooze hof. 

3 1. Dan wordt de Groote als vlaSj " , 
Zijn werk een vonk gel ijk, 

-, En beiden branden, onuitbluschbaarS 



VER- 



H O O I) S T XI K 



V E R E L.-A R I N 



vs. i. 



e Godfpraak , betrefFeiide Juda ea 
J3 Jeruzalem , . aan JESAIAS, den zoon van Amo2 
h geopenbaard., in de dagen van Uzzias, Jotham, 
I, Acliaz en Hizkias, Koniiigen van Juda." 

Wij behandeien deze woorden afzoiideflijk , omdat 
sij al het voorkomen hebben van een opfchriFt of 
titel , niet zoo zeer voor deze eerfte Godfpraak , als 
voor het ganfche boek ; dewljl er melding in gemaakt 
wordtivan alle de Koningen, onder welke JE'SAIAS 
geprofeteerd-heefr , en van den ganfchen uitgeftrek- 
ten lijd zijner profetifche bedienlng. 

Doch hier oppeit zich tevens eene bedertking van 
eenig gewigt;' dat namelijk dit opfchrift niet alge- 
meen genoeg is , om de titel van het ganfche boek te 
zijn, daar het alleen gewag maakt van de Profetiert 
hetj'ekkeUjkJuda 'en Jerusalem-^ terwijl er in het 
boek der Godfpraken liiet weinige geVonderi worden^ 
betrekkelijk het Rijk der ticn ftammeri , ja ook om- 
trent vele naburige en afgelegen Volken en Heer- 
fchappijeni. . , 

. : B a Dit 



so J E S A 1 A S* 

Dit verfcliijnfel is door deri grooten Uitlegger vitfi 
JESAIAS, c. VITRINGA, op eene gemakkelijke 
en voldoende wijze ppgdost: Hij deiikt, namelijk, 
dat alleenhet eerfte deel van het opfchrift van JESAIAS 
hand is; de Godfpraak enz. betreffende Juda en 
Jeruzalem ; niet verder 5 en dit houdt hi] $ met voor 
ecnen algemeenen titel . van het ganfche boek , raaar 
voor een bijzonder opfchrift derProfetie , in dit eerfte 
Kapittel vervat , gelijk wij het zelve ook vinden roor 
de Godfpraak, die met Kap. II. begint. Het overige 
nil j in de dagen van Uzzias enz. 9 houdt hi] voor 
een bijvoegfel van later' tijd, en ftelt, dat de ver- 
zamelaars van JESAIAS fchriften, toen de God- 
fpraak Kip. I. aaii het begin van het boek geplaatst 
werd , het bijzonder opfchrift derzelve , door bij- 
voegiiig van de namen der Koningen , onder welke 
JESAIAS geprofeteerd heeft, tot den algemeenen 
titcl van het ganfche boek gemaakt hebben. Als zoo- 
diinig hebben wij het derhalve in zijne tegenwoor- 
dige gcdaante aaii te merken; doch indien wij Het 
laatfte gedeelte of bijvoegfel daar van affnijden , hou- 
den wij het echte opfchrift van de eerfte redevoering 
onzer tegenwoordige verzameling over. 

vs. 2. 31. Deze redevoering, de eerfle in rang 
.van alle JESAIAS Godfpraken, is niet -de eerfte hi 
tijd geweest, die hij heeft uitgefproken gednrende 
den loop zijner bediening. Het is blijkbaar , dat de 
Profeet, onder Uzzias of Jothams regering, wanneer 
alles in den hoogHen bloeiftaat zich bevond, den 

toe- 



H F D S T U K I. ai 

toeftand van het land niet naar waarheid zoo jam- 
inerlijk en akelig fchetfen kon , als wij het hier lezen 
vs. 7, noch ook deszelfs zedelijke gefteldheid zoo 
bedorven , als de heerfchende toon der ganfche rede 
aanduidt. YITRINGA bepaalt het tijdperk derzelve 
tot de regering van Hizldas , fcort na de wegvoering 
der tien ftammen naar Asfyrien, wanneer het R.ijk 
van Juda, de dochter Sions, alhe,n nog was over- 
g&bl&v.&n als een hut fen in den wijngaard enz. vs. 8 
Hij doet ons. voorts opmerken, dat er in de' ganfehe 
rede- van Israel, of het\Rijk der tien ftammen geen 
ge\vag gemaakt wordt , en dat het volk niet befchul- 
digd wordt van afgoderij, maar veeleer van huiche- 
larij en overdreven uitwendigen Godsdienst 9 die het 
gewetenbij het bedrijven van fnoodheden gerust ftelt; 
hoedanige veelal bij grooten en geringen plaats heeft, 
in tijden van volksreformatien op koninklijk gezag. 
Wij gevoelen het gewigt dezer fchrander aan- 
gevoerde redenen ,. maar kunnen ons echter , na 
naauwkeurige overweging , voor dit gevoelen niet 
verklaren ; een&deels omdat onder Hizkias de ftaat 
des lands terfletnd aanmerkelijk verbeterde , en in het 
zesde jaar zijner regering, toen Israel werd weg- 
gevoerd, de verwoestin gen, onder Achaz voorge- 
vallen, door eenen Koning, met wien Jehova was 
in alle zijne ondernemingeii, en die moeds genoeg 
had om v-an den Koning van Asfyrien af te vallen 9 
reeds aanmerkelijk moeten herfteld geweest zijn, zoo 
4at het gQzegde vs.. 7, van dezen tijd niet kan ver- 

^ 3 klaard 



sa . J . S A I A S. . ; 

klaard worden. Daarenboven , al ware- Ket ook, 

dat wij de 'dagen van Hizkias niet geheel.van uit- 

.wendigen Godsdienst . en huichelanj -, 'konden vrij. 

fpreken, over 't ffeheel was <echter de ; na.tie. zedelijk 

_C J <-/ ... ** -T 

beter, dan zij in lange jaren te voren geweest was; 
God gaf zijue goedkeuring op liet.faerftellings-werk 
van den Koning, en zaclite berisping, en aanmoe- 
digende v'ermaning aan volk en grooten, maar geene 
zoo fcherpe en verontwaardigende .bedreigingen , 
kunnen natuurlijkerwijze in dit tijdperk valleiii, Dat 
pr nu in deze rede met gerept wordt van het rijk van 
Israel, daarvan is .eenvoudig de redeh , . dat het een 
gezigt is over Juda en JcruzaUm*:. ... : 

Het aangevoerde zal, gelooven.wij!, genoegzaam 
^ijn, om te bewijzen, dat deze Godfpraak niet ge- 
voegelijk op de tijden-van Hizkias kan. worden toe- 
gepast,- Dan, daar ooli latere Uitleggers , en onder 
deze de Heer VAN HATVIELSVEL'D, het.hier we-. 
derfproken gevoelen blijven toegedaan, zij het ons 
gegund.het volgende er nog bij te voegen. 

Voorcerst ; er is' in de ' ganfche gefchierdenis . geen 
fpoor van. zoodanige zedelocslieid , onder de.regering 
-van Hizkias , als hier aan het Joodfclie volk wordt 
te laste gelegd; men moet derhalve deze bijzonder- 
heid, enkel ten gevalle zijner onderftelling, en zon 
eenig bewijs aannemen. 

Ten tweede : het is niet juist , dat er in deze 
cde geen gewag gemaakt wordt van afgoderii, 
de Jaatfte verzen van dit Hoofdfluk' deze in5s- 



H O.-O..F D -S T U K I. 



<Jaad uitdrukkelijk aan het volk telaste leggen; ver- 
mits men de bijgeloovige plegtjgheden , . welke in. 
bosfchen en hoven , ter eere van Heidenfche God- 
..heden , werden uitgeoeferid 9 niet moet verwarren 
met. het offeren en rooken op de hoogten, 't welk 
menigmaal ook ter eere van Jehova gefchiedde ,, 
fchoon -deze niet anders dan in den tempel wilde ge- 
.diend zijn, ' -"- : r 

Ten derde: uiterlijke, naauwgezette GodsdicHSt" 
. oefening , gepaard met 'affcliuwelijke zedelooshcid , 
is een verfchijnfel van latere tijden 9 't welk in ! de 
Joodfche gefchiedenis , v66i' 'het ontftaan der Phai-i* 
^eeuwfche fedle , onbekendls. Ook was-de^bedefe-. 
ning van den Mofarfchen eerdienst, eer dezelv'd'(3or 
.bijgeloovige oveiieveringen verduisterd en vervalsckt 
was, uitharen aard gefchikt, om het herftel der 'ze~ 
den,. en inzonderheid de ongelaeiikte handhaviiig des 
regts, onniiddellijk te bevorderen. ::,: . 

Eindelijk: bij de optellhig, vs. i-i tot 15, be- 
hoeft men juist niet te denken aan eene meer dan ge- 
wone Godsdienst-betrachtin^ , daar men het gezegde 
te dier plaatfe van niets anders behoeft te verkiaren , 
dan van de gewone offers en plegtiglieden , welkei 
dagelijks , en op de fabbathe'n en feesten-, plaats 
liadden, zonder dat de tijden van Achazy immers 
zoo lang de deuren'des tempels niet gefloten waren , 
hierin eenige uitzondering' maakten. 

Wij zijn derhalve met anderen van gevoelen , 'dat 
deze redevoering oiieindig -gefchikter is voor de tij- 

B 4 duiv 



$4 J E 3 A I AS. 

den van Achaz , toen geheel Juda , de hoofdftad aK 
leen uitgezonderd , overheerscht en verwoest was, 
en he.t land nog meer verzonk onder den last ztjner;. 
ongeregtigheden 9 dan laet uitgemergeld was door 
vijandelijke invallen. 

Vcrbeelden we ons., indien wi) de, aangehaalde ver- 
xen van iets.meer dan gewone godsdienst - oefening 
xvillen verklaren , de aanleiding dezer profetie aldus. 
In 't midden van de fchromelijke verwoestingen , 
die onder Achaz hoe langer hoe bjettis fender werden., 
\vandek het volk een vlaag van gadsdienst - ijver aan. 
Zij meenen, ind|en ze flephts eeuige offers- aanbren- 
gen, en hunne bebloede handen des morgens en des 
sivond^ in den tempel naar den Hemel heffen, dat 
dan de God des, lands welhaast weder gepaaidt zal 
xijiii en hen verlosfea, fchoon ze in alle hunne an- 
dere gruwelen voprtgingen. Nu flelt zich de Profeot 
in het voorhof v^in den tempel , waar elk met het 
pffey in zijne hand yerfchenen. is, en verwijt him, 
him flecht gedrag, kondigt him in den naam van 
God aan , dat deze zulke huichel- offers niet be- 
geerde ., en- dat zi] , indien ze zich niet in. ernst vei> 
beterden a door zulk eene handelwijze huane zaak eer 
fiimiiier , dan beter maakten, -rr Op deze wijze laat 
zich alles goed en natuurlijk verklaren; maar mis-: 
fchlen nog beter en natuurlijker naar eene andere 
onderftelling , welke ik wage in het midden te bren* 
fen, 
|g d^ hoogflen nppd des rijks lie,t Eoning-Acba?,, 



H O O F D S T ll.K- I. 

die , naarmate hlj meer gejlag&n werd , des ft 
meer overtrad, den tempel berooven, de vaten veu 
nielen, en de deuren van het huis Gods fluiten, zoo- 
dat de dienst volkomen geftremd werd en ftil ftpnd , 
tot aan het einde zijner regering. Men leze 2 Chron. 
XXVIII: 22 25. In dezen tijd was de uitwendige 
en zedelijke gefteldheid dev natie niets beter , dan wij 
dezelve hier vinden afgeteekend , en de grootfte be- 
dreigingen waren niet te geftieng, maar alleen regt- 
matig. ' ' 

Doch hoe ftrookt hier mede , zal men zeggen , de 

vermelding der ofFeranden en Godsdienst-plegtig- 

.hedenys. 11-^-15? juist op de allertreffendfte wijze! 

Elk verwachtte nu misfchien, dat de Profeet, uit 

Jehova's naam , Achaz zal gaan opzoeken , en hem 

gebieden, om den tempeldienst weder te herftellen. 

Maar , hoe geheel anders ! Volmaakt het tegendeel 

heeft plaats. Jehova , in zijne hoogfte verontwaar- 

diging , keuit het goddeloos bedrijf van den Koning 

goed. Men moest niet denken hein daardoor zoo 

.zeer te tergen , als of hij zulk een behagen fchiep 

in dien tempeldienst neen! hij wilde van zulk een 

volk . niet gediend wezen; hunne offers, hun reuk 

werk, hunne gebeden waren hem reeds lang een last 

en een walg geweest, en indien zij zijne wet niet 

wilden gehoorzamen , deden zij wel met hun plan 

getrouw te blijven en ook den tempel te fluiten* 

Ook befchouwde Jehoya hen niet meer als zijn volk ; 

gij wa,reu geene kinderen van Abraham en Jakob 

B 5 meer 3 



S A I A S, 



-meer , nraar kinderen van Sodom en Gomorra , met 
welke zij in gruwelen wedijverden , en welker lot 
zij zich langs dezen weg .ook op den hals zoiiden 
halen. Die met. het fcrachtige en. zieldoorfnijdende 
hiervan gevoelt , behoeft zich aan de verklaring van 
de boetredenen der Profeten niet te wagen. En .hae 
fchoon volgen dan hierop vs . i 6 9 . . 1 7 en ; 1 8 . Men 
.behoefde met te vreezen, dat de. weg tot nationals 
-verbetering was. afgefneden, omdat de tempeldienst 
ftil ftond. - Zoo ieder w flechts zijne misdaden , . en 
de Grooten hunne geweldenaiijen nalieten 5 zij zou- 
den.zonder offer vergifFenis ontvangen .> en in de 
gimst van Jeliova herfteld worden! Kon God zich 
waardiger , of liever met verhevener vetontwaardi- 
jglng over de fnoodfte van Achaz gr.uweldaden uit^ 
laten, dan wij 't .hier vinden ? 
- Wij vinden. in. dit Hoofdftuk eene gedurige afwis- 
-feling van fprekende perfonen , zoodat deProfeet nu 
eens zelve het woord voert, en dan 'weder zijne re- 
de in den inond van Jehova legt.: .dit brengt on- 
-getwijfeld veel toe tot. de levendigheid der ganfche 
redevoering, die door eene. gelukkige fpraakwending 
dikwijls alleen vokooid wordt. ..Wij voor ons a'ch- 
ten het de geleidelijkfle. orde, deze afwisfeling vail 
fprekers tot den grondflag te maken van de verdee- 
ling der . ganfche profetifche redevoering. 
. Terftond bij den ingang der Godfpraak voert de 
Profeet Jehova ten tooncele, betuigende tegen zijn 
volk;, en tlagende over deszelfs ondankbaarheid en 



H OOF D S T :IJ.K I. 

gevoelloosheid vs. 2 611:3. Dan fpreekt JESAIAS 
zelve, billijkt de klagten der Godhei'd en befchnjft 
de oordeelen , die het land verwoest'- hadden , als 
yegtrnatige gevolgen van het fchandelijkst zede- 
bederf vs. 4 9. Met het tiende vers wordt Jehova 
andermaal ingevoerd, en zijne rede ademt de diepile 
verontwaardiging over een velk, dat niet meer ver- 
'diendeHem te vereeren op de wijze door Hem zel veil 
ingefteld , maar *t geen echter nog op vergiffenis ho- 
pen kon, indien het -in tijds van zijne gruwelen wilde 
afftaan. vs. n 18. In de vijf volgende vcrzen 
'fpreekt de Prefect weder, flelt leven'eri dood aan de 
natie voor oogen , en verwijt haar hare misdaden vri> 
moedig en zonder verfchooning vs. 1923. Jehova 
yervangt hem 5 met bedreiging van gednchte oor^ 
deelen , doch die zijne goedheid tot loutering eri 
zuivering -van land en volk zou doen -flrekkeii 
vSi-24 26. Eindeh'jk hooren wij' den Profeet we- 
der fpreken in het overige deel- der redevoeririg 
vs. 2731; en hier, gelijk overal in'deze ganfche 
Godfpraak, is hij de nitlegger van de woorden der 
Godheid, die als ; gezant en tolfc ze verklaart, b'cs 
vestigt., en het gewigt derzelve doet gevoeleh. 

VS. 2. Hoort hemelen ! en leen het oor 6 aarde ! 

Want Jehova fpreekt !- 
! 93 'k Heb kindren opgekweekt en groot ge- 

53 En dcze ftaan tegen mi) op." . l 

Zeer 



J E S A 1' A S. 

Zeer verheven is, in het eerfte deel van dit vers* 
de aanfpraak aan hemel en aarde, eer Jehova beginf 
te fpreken, De ganfche natirar wordt vermaand eer- 
\>iedig toe te luisteren naar de woorden der Godheid; 
ja! aan de ganfche fcheppjng- wordt een plegtig ftil < - 
wijgen opgelegd , zoo. lang Jehova fpreekt. Daaren^ 
boven worden hemel en aarde hier nog in eene an- 
tiere betrekking ingevoerd , als getuigen tusfchen 
God en Israel , aangaande de waarneming of ver-. 
waarlooziiig van het yerbond , op Sinai' gefloten. 
Ja! hemel en aarde waren in betrekking tot dit ver- 
bond vrij meer dan ledige aanfchouwers ; de hemel 
moest voor de bondbreukige zijn regen, en de aarde 
hare voortbrengrels inhouden. Zoo, dikwijls der- 
halve Jehova regtdag houdt met zijn volk , worden 
altijd liemel en aarde tot getuigen geroepen. Verg 
Dcut. XXXI: 28, XXXII: i. Ps. L: 4. 

Om de fnoodlieid van Juda's misdaden des te fler- 
ker te'doen gevoelen, vermeldt het Opperwezen aan- 
ftonds in het begin zijner aaijfpraak de naauwe be- 
trekking, die dat volk op Hem had, en de grootc 
verpligtingen , waarmede het aanhemverbon,denwas> 
Het waren kinderen , die- hij opgekweekt , en groot- 
gebragt had , voor wien hij niet alleen de zorg 
maar ook het hart van eenen Vader fteeds had ge- 
toond, en hun afval van hem was dus nog meer 
^an rebellie tegen een' wettigen Monarch,, het was 
ondankbaar opftaan van bevoorregte kinderen tegen 
fcenen lief hebbenden Vadei I 

vs. 3. 



ft O O F D S f U K I. 2 

3. Eeti os kent zijii' meester, 
Een ezel zyn's heeren kribbe . 
)3 Israel kerit mij niet! 
Mijn volk heeft verftand noch geyoel. 



De ondankbaarheid van Israel was zoo groot , dat 
redelooze dieren , fchoon beroofd van verftand en 
gevoel, tot dezelve niet in ftaat zijn. Er wordea 
twee fooiten derzelve uitgekozen , en wel die tot ds 
domfte en gevoelloosfte behooren , osfen en ezels. 
Maar deze kennen echter den Hecr, uit Wiens kribbe 
zij eten , in wiens ftal zij verzorgd worden , en gevefl 
hem blijken van kennis , van gehoorzaamheid en ver- 
Ideefdheid. Niets van dit alles vond men bij Israel, 
Ichoon wonende in Jehova's land , en als' zijne eigeu 
kindcren zorgvuldig opgekweekt. Zij waren dus nog 
domraer en ongevoeliger dan de verftandeloosfte der 
dieren , die , niet hunnen Vader j maar hunnen, 
menigmaal hardvochtigen , Meester , die hen tot zijfl 
dienst en voordeei gebruikt , voor de fobere ver- 
zorging van kost en onderhoud , zoo veel Hefde 
en oplettendheid bewijzen. Israel kent MIJ 
met. Op .liet voetfpoor van geacbte Uitleggers 
hebben wij het woordje mij uit oude overzettingeu 
ingevuld. 

Deze eerfte aanfpraak van Jehova is ernftig , maar 
te gelijk teeder en vol deemis: het ondankbaar volk 
is echter nog zijn yolk^ zijn krodst. De tweede 
aanfpraak zullen wij reeds geftrengejr en verontwaar- 



$?. , >; :J -E S A I A S. 

digender, en.de derde volkomen dreigend vindeai. 
Zoodat wij oqk hier de opklimming , . die onze Pro- 
feet in zijnen ftijl zoo zeer bemint , niet moeten 
voprbijzieni . ..'.."..' 

vs. 4i Wee het verdoolde. volk, . . :' 
; Het volk met gruwelen beladen! . . 

j, Het kroost van booswichten, ; 
Zelve boozer nog dan hunne vaders ! . .' 
: Zij hebben Jehova veiiaten ? 

j } Isrels Heiligen verfmaad, 
. ,y Hem als vreemden den rug toege- 

., keerd!" 



. De JPfofeet vat hu liet woord op , en fpreekt in dit 
en de , volgende verzen. Allereerst billijkt hij het be- 
klag en de betuiging- van Jehova , en verwijt zondcf 
verfcliooning liet volk zijne gruwelen. De titels en be- 
namingen, die liij lietzelve geeft, kunnen daarvan in 
de eerfteplaats ten -bewijs verftrekken , en voorts moe- 
ten. wij daarin opuierken de . opklimiuing : de eerftc 
fpreekwijze is -de. flaatiwfte, de tweede klimt reeds 
aanrnerkelijk hooger:, in- de derde worden zij het 
kroost van . flechte ouders, en ztilke ouders waardig, 
en eindelijk een nakomelingfchap nog erger dan-aHc 
de. voorgeflachten geheeten. Want dat dit de zin is 



X)f liever eii 

eigenlijk bcderyende , erger makende kinder -en , 
daarvan oveituigt mi] eji de aar.d-der- fpreekwijze eri 

de 



c H 0: i?S S T tJ tK 1. 

tte-plaatfmg derzelve in dit verbaiid.,(>; ~;En inder* 
daad het rijk van Jiicla'was nog nimmerun zulk een.. 
verval . gezonken , als xtharisV Dezelfde ; opktimming> 
inoeten wlj -dn-hfit laatfte deel vahi/dit. vers waar- 
nemeri: J'chcrf-a^-eFl'aten ^ hem- fmaddij-k verwer- 
pen 5 -- -Kern ah eenyreemd&n-den'rug-to'ekeerenj, 
't'.-geen ieder ligtelijk gevoelt. ' - '. . 

vs. 5. Waartoe u nog meer geflagen? '>> '- 
}s Gij wordt er- fnooder tegen aan : > 
Ook is- H'etganfche hoofd reeds Icrank, 
'. --. - En 'c^ganfche hart reeds mat." 

Het eerfte lid van dit vers is aan verfchillende ver- 
Eiiringen onderworpan^ Sommige , gelijk LO WTH, 
vertalen het: Qp wa't pl'aate kunt gij -nog, meer ge- 
fiag'&n wardens!, en waar kan -me^'^u -nog wonden 
toebrengen ? eris'kan uw ganfehe ; lig'chaam geen 
enkel plekje meer averig,"daar gij nlet y gewond en 
geflagen zijt; hiermede ftrookt het vervolg, en voor- 
sliiet zesde vers',-zeer"wel; MLC-HA'CLIS en an- 
dere : . waarorif* wilt- gij -nog meer^geflagen warden % 



:(*') Men vindt ;tuer "eene treffende-gelijkheid. met het 
iaon, gezegde; vaiv ao,R.;ATius Carm* L. III. Od. 6. 

' ,--' ..' - ' ' . . :: ' .- .: 

Aetas 'parenttim , pejor avis y 
Nos neqmores , tnox- daturas 



\ 



fc J E S A I A S: 

waarom "bcgaat gij nog meer misdaden? De Over* 
zetting der Onzen$ die wij hebben uitgedrukt, en 
die ontwijfelbaar den fterkfteri zin geeft , zoudeh wij 
voor als nog verkiezen , te meer daar het juist het 
karakter dier tijden , althans van den Koning Achaz 
was , ora naar. mate hij meer benaamvd wefd 9 dc 
overt reding te yermeerderen 2, Chron. XXVIII: 2.2.1 
De ftaat van Juda wordt in het laatst van die vers 
zeer fchoon voorgefteld als die van een' kranken, die 
bijkans hopeloos is 3 sender opgebeurdheid , moed 
of kracht, het, hoofd krank en het hart mat ! Deze 
weinige wooirden drukken alles uit, en de uitvoerige 
voorftelling vinden wij in het volgende vers. 

- vs. 6. ,> Van de* voetzooi af tot aari den fehedel 

ti Is niets geheels meer over; 
is 't Zijn wonden , flriemen, etterbuilen 
9 , Niet uitgedrukt en niet verbonden , 
j, En niet verzacht met balfem." ^ 

De befchrijving, die wij in dit vers vlndenj is 3 
van een zekereh kant befehouwd j meesterlijk uit- 
gevoerd: afzigtig^ deerlijk, zonder echter geheel. 
walgelijk te wezen. Men kan zich niets wanhopi- 
tger voorftellen , . dan een ligchaaui , waaraan niets 
geheel= is, bedekt met wonden, kneuzingeri en bui- 
len, de eene ilechts erger dan de andere! Wilt gi) 
11 u dit deerlijk voorwerp als alle deernis en medelij- 

onwaardig u voorftellen , voeg ,er dan bij , dat 



H O O F D S T U K I. 33 

het zich .moedwillig verwaarloost , zijne ellende niet 
wil gevoelen , en de hand des heelmeefters te rug 
(toot: de gezwellen zijn niet uitgedrukt of gezui- 
verd, de Wonden en ftriemen niet verbonden, niet 
met olie vef zacht. 

Men vei-fchilt onderling , of deze befclirijvitig ei- 
genlijk ziet op den zedelijkeii toeftand des volks, en 
hier voor pleiten de voorgaande verzen ; of op den 
uiterlijken ftaat des Rijks , en hier op wijzen qns de 
volgende ? vs. 7 , 8 , 9* Wij gelooven dat het op 
beide moet beti'ekkelijk gemaakt worden , en dat de 
Profeet door het verband, waarin dit geplaatst is ? 
duidelijk toont, dat hij beide bedoeld heeft. 

vs. ?. Uw land is verwoe^t , 

Uw fteden in de vlam gezet 9 
Uwe akkers door vreemden afgegeteri ,, 
En gij moest het aanzien ; 
't Is al vernieldj als door een floitvloed 
weggevaagd ! " 

De zin van dit vers is klaar , en de inhoud van 
hetzelve overeenkomftig met de gefchiedenis der ge-, 
du elite nederlagen, die het Rijk onder Achaz van al- 
le kanten onderging. De Israeliten , Syriers , Edo- 
miten en Philiftijnen vielen van vier verfchillende zij- 
den in het land, verdeelden en verwoestten het, en 
de verbindtenis met den Koning van Asfyrien flrekte 
alleen , om het nog meer uit teliiergelen en de fchat- 

I. DEEL. C kist 



34 j:E S A I AS, 



kist geheel uit te puttcn... Zie a 

D.e : verwoefling des lands vertoonde. zich beide in 

het-yeld en in de fteden; de Jaatfte wai:eii.in de 

i 

asch. gelegdf het eerfle werd afgeftroopt :en uitge* 
plunderd door vijandeii , en de vruchten van het zel- 
ve waren niet vooi* -,dien , die, het bebouwd had. 
De laatfte fpreekwijze is door de Onzen zeer faf achte- 
loos vertaald : het wbofd , , door yreemden overge- 
zet , kan zeer wel een overftelpenden yloed beteeke- 
nen , of ook een wolkbreuk; geliik deze, eene land- 
ftreek op ^dnmaal verwoeften en yernielen , zopda- 
, nig, was de verwoefting des lands , die nu plaats had { 

r - 

vs. 8. Eii zoo bleef Sions dochter over, 
Gelijk een hutjen in den wijngaard , 
. Als een nachtleger in den meloen -hof , 
Als eene ingefloten vesting. ". 

Tot verklaring van dit vers merken wij kortelijk 
het volgende aan : 

i. Dat de watermeloen en komkommer zeer ge- 
wohe en geliefkoosde vruchten zijnin het Ooften, en 
aldaar van eene uitmuntende foort , zoo dat het ons 
niet verwonderen moet van ganfche hoven te hooren 
fpreken , alleen met zulke vruchten bezet. 

a. In deze komkommerhoven en in &z i wijngaar- 
den^ beide dikwijls van eene aanmerkelijke uitge- 
flrektheid, ^was men 'verpligt de wacht te houdert 
tegen de wilde dieuen, die ze menigmaal .kwamen 

ver- 



H 0,0 F D S T U K I. 35 

verwoeften. Om zich voor de koude des nachts te 
bedekken floegen de wachters ligte hutjens op , die 
eene eenzame en armelijke yertooning maakten. 

3. Daarbij nu wordt Jeruzalem vergeleken, om 
de onaanzienlijke vertooning , die het thans maakte , 
en omdat het de laatfte , bijkans de eenige overgeble- 
ven vastigheid meer was van het ganfche land. Op 
de dochter Siom na was .alles verbrand en vernield ^ 
en deze eertijds aanzienlijke vesting.was nu, inverge- 
iyking van 't geen zij geweest was , naauwelijks iets 
meer dan een eenzaam .htitjen in den wijngaard* 
De fpreekwyze dochter Sions verklaart VITRINGA 
van het Rijk van Juda in 't gemeen , daar dezelve 
eigenlijk en doorgaans alleen de ftad Jeruzalem be-> 
teekent. Wij twijfelen zelfs , of deze benaming wel 
ergens het geheele yolk van Juda aanduide , dan al- 
leen voor zoo verre menigmaal de Rijks-zetel bij 
.overnoeming genomen wordt voofden geheelen Staat. 

4. Jeruzalem wordt eindelijk ook vergeleken bij 
eene belegerde ftad ^ in welker omtrek , daar de 
vijand zijn leger heeft ne^rgeflagen , alles te vuur en 
te zwaard is uitgepltmderd en verdelgd. 

vs. 9* Had met Jehova Zebaoth 

Dit overfchot, zoo kleinhelaas! aanons 

^gelaten, 

3f A-ls Sodom waren wij, 
,,, Gomorra waren wij gelijk!" 



c 2. 



3<* J E S A I' A S. 

Het woofd Zebaoth verkiezen wij onvertrfald te 
laten, omdat het, in deszelfs gebruik, al het voor- 
komen heeft van een' eigen naam , en daarenbo- 
ven van eene zeer veel omvattende beteekenis is. 
Onzes inziens geeft de naam JEHOVA ZEBAOTH 
niets minder te kennen, dan Jehova, de Gebie- 
der van het heer des Hemels , de Bevelhebber van 
Israels Legerfcharen , en de Opperheer der ganfche 
natum% 

De vergelljking met Sodom en Gonlorra heeft hier 
hare betrekking op de gelijkheid des lots, en 



den ondergang dier verdelgde fteden. Deze was 
het fterkfte voorbeeld van geduchte en geflrenge 
wraakoefening eener billijk vertoornde Godheid. Met 
'fterker kleuren kon dan de Profeet bij geene moge- 
lijkheid de tegenwoordige vervvoeftirig befchrijven , 
dan door te zeggen, dat zij maar weinig, zeer wei- 
nig verfchilde , en , op een gering overfchot na , go 
lijk was aan die van Sodom en Gomorra. 

vs. lo. 3 ^Hoort Jehova*s Woord, GijVorftenvan 

Sodom ! 

Verneemt het bevel onzes Gods , 
3> Gij volk van Gomorra ! " 

Deze woorden behelzen de inleiding, waarmede 
JESAIAS voor de tweede maal de Godheid fpre- 
kende invoert. Doch deze zelfde inleiding behelst 
tevens eene der trefFendfte en verrasfendfte wendin- 

gen 



HOQFDSTUKI. 37 

t- 

gen in deze ganfche Godfpraak. Onbewimpeld zegt 
de Prefect aan volk en grooten , dat niet alleen him 
lot bijkans gelijk was aan dat van de verdelgde fte- 
den der. vlakte, raaar dat ook hunne misdaden, 
lioewel , misfchien , in foort onderfcheiden , echter in 
fnoodheid niet verfchilden van die der inwoners dier 
gruwelijke fteden I En dit alles zegt hij op de kortfte 
en diiidelijkfte wijze , door hen regtftreeks aan te 
fpreken, als hooj "den van Sodom , en volk van 
Gomorra/ Men vergelijke de fpreekwijze ., Openb. 
XI: 8. de ftad^ die geeftelijk gmaamd wordt So- 
doma. Wij hebben niets in onze hedendaagfche 
Schriften, dat met dezen Profetifchen ftijl , in ver- 
pletterende vrijmoedigheid, kan vergeleken worden. 
De fpraakwending , met oordeel en gevoel gebe- 
zigd , is eene der krachtigfte redekunftige figuren. 
Derzelver kracht wordt vermeerderd , wanneer plotfe 
ling eene voorgaande rede daardoor wordt afgebro- 
ken ; wanneer zij een' ftouten overgang vormt tot een 
ander onderwerp, en eindelijk, wanneer zij blijk- 
baar een uitwerkfel is van het inwendig yuiir , dat 
in des Redenaars boezem ontgloeit. Dat wij dit al- 
les hier bij elkander vinden a behoeft naauwelijks te 
worden aangemerkt. 

vs. n.. Wat heb ik, zoo fpreekt Jehova a 
Aan uwer ofFeren menigte ? 
'k Ben der verbrande rammen 3 
u Het vet der fljeren zatj 
- - C 3 ' w Dcr 



js-" ; j E s A i* A s, 

< 93 Der varren bloed 3 der lamin'ren en der bob* 

ken. 
Lust mij niet. 

12. Voor mijn aangezigt te verfchijnen , 
Mijne voorhoven te betreden , 

\Vie vordert dat van uwe hand? 

13. Gaat, gaat niet voort en brengt niet meer 
SpijsofFer des leugens , - 

ReukoiFer , dat ik verfoeije ! 

En nieuwe maan en fabbath en plegtige 
vergaderingen, 

Ik mag zeiiiet, noch vasten, noch ver- 



93 



s> bodsdag! : - 

14. Uw maan- en andere feesten haat mijn ziel , 
ty Zij drukken me als een last , 
'k Ben moede ze te dragen : 
15. En als ge uw handen uitbreidt , 
a) Dan fluke ik mijne oogen voor u ; 
En wat gij meerder bidt , te minder hoor 

iku, * 
>5 Want bloed kleeft aan uwe handen!" 

J - : s 

Deze verzen behelzen het eerfte deel der tweede 
rede van Jehova, Het ware oogpunt derzelve ge*' 
loof ik te voren pag. 24 en 25 te hebben opgegeven , 
en bij rijpe overdenking wordt mij de laatfte der 
twee bijgebragte onderilellingen ileeds aannemelijker. 
Zoo betaamt het eenen God te fpreken , wiens tern-* 
peldeuren men gefloten heeft ! die niet gediend wil 

zijn 



H O O F D S T U K I. 39 

z ijn om zijns zelfs wil , die met geene offers . of 
niterlijke vertooningen te paaijen is ! Zou hij gebie- 
clen de voorhof - poorten weder te openen ? en dit 
aan een verworpen Vorst , wien God geene aandacht . 
nicer waardig keurt, van wien hij in deze ganfche. 
Godfpraak. met geen enkel woord melding maakt, 
maar dien hij met openlijke verfmading voorbijgaat ? 
of aan een volk , dat het voorregt van zijnen dienst 
onwaardig was, dat.niet meer ofFeren, niet meer 
bidden kon, of het moest gruwel- offer aanbrengen, 
en bebloede handen ten hemel ophefFen ? Neen ! 
zoo vernedert zich Jehova niet ; hij billijkt liever de 
gruwelen van eenen Achaz , dan te vergeten , wat 
hij aan zijne. eigene eere 3 en aan de eer van zijheu 
dienst verfchuldigd is ! 

Laat ons .het een en ander in deze verzen nader 
ophelderen. Jehova fpreekt van bijkans alle, ten 
minfte van alle de voprnaamfte plegtigheden van 
den ouden Godsdienst, en, alle verwerpt hij ze even 
zeer in het tegenwoordig geflacht. Allereerst fpreekt 
hij van de offeranden vs. n , en wel van de voor- 
naamfte en plegtigfte derzelve , de brandoffers , wel- 
ke geheel op den altaar. werden verteerd ; waren de- 
ze hem een walg, hoe veel te meer dan,, de zoen- 
en danko/ers , die ook in het algemeene woord of- 
feranden zijn opgefloten. Onder de reine dieren, 
die men daartoe gebruikte,- worden ook genoemd 
flier en , in onze gewone veitaling yette beesten^ 
waaromtrent BO CHART heeft zoeken te bewijzen, 

C'- dgt 



40 J E S A I A S. 

dat er een bijzonder foort van Syrifche bufelftierert 
door verftaan moet worden. Vs. 12. fpreekt Jehova 
van het vcrfchijnen voor zijn aangezicht , een pligt 
van elk Israelitisch burger volgens de Mofaifche,in- 
rigting , doch 't geen hier fmadelijk genoemd wordt 
een betreden^ of zoo men wil, vertreden^ ver* 
trappen zijner voorhoven. God zegt , dat hij dit 
iiooit van hunne hand geeischt had , niet als of hij 
zijne eigen wet weSrfprak en herroepen had , neen ! 
maar hij befchouwt het tegenwoordig geflacht als 
een geheel verbasterd volk. Van hunne vaderen had 
hij dit wel geeischt , maar niet van zulke booswich- 
ten als het tegenwoordige kroost zich 'Vertoonde te 
zyn 5 meer waardig om in Sodom en Gomorra , dan in 
Jehova's land te wonen. In het dertiende vers noemt 
God eerst het onbloedig of fpijsoffer en noemt het 
een offer for yalschheid of des kugens , of, gelijk 
andereverkiezen, een vergeefsch offer. Bij dit fpijsof- 
fer behoorde volgens Lev. II: i. ook wijrook 9 en dit 
reufaverk noemt de Godheid een gruwel en verfoei- 
jing. In het overige van dit en in het volgende veer- 
tiende vers vinden wij gewag gemaakt van de hoogtij- 
den , maanfeesten , fabbathen^ vasten en verbods- 
dagen , en de wijze , waarop Jehova zich daar om- 
trent uitdrukt , is niet min fterk en nadrukkelijk , dan 
omtrent al het vorige. Het Hebreeuwfche woord , dat 
Wij vs. 13. door vast en <vertaald hebben, beteekent 
eigenlijk ongeregtigheid-^ 't geen verfchillend wordt 
Xiitgelegd ; daor fomiiiigen , ik vermaggeene ongereg* 



H O O F D S T U K I. 41 

tigheid en verbodsdagen; die rnijne verbodsdagen 
viert raoet ook zijne gruwelen nalaten. Andere plaat- 
fen liet woord in eene tusfchenrede (het is ongereg- 
tigheid') daar voor laoude ik alle die uiterlijkheden , 
zclfs de yerbodsdagen niet uitgezonderd. Doch wij 
voor ons verkiezen met H o^u B i G A N T en L o w T H 
hier een ander woord te lezen, dat vasten beteekent, 
en ook door de LXX. is uitgedrukt. Eindelijk wordt 
de heiligfte aller openbare en uiteiiijke godsdienst- 
pligten vs. 15. aangeroerd, het gcbed, dat men, bij 
het morgen- en avondofFer , in het voorhof des tem- 
pels uitftortte. Ook dit hadden himne gruwelen niet 
alleen vruchteloos geinaakt , maar ook walgelijk , 
zoodat Jehova er zijne. oogen voor fluiten en zijne 
ooren voor ftoppen moest. Dit wordt hier ten hoog- 
fte dichteiiijk uitgedrukt: hunn& handcn war en vol 
bloed; van alle kanten kleefde daaraan en drupte van 
dezclve het bloed der onfchuldigen , die zij onregt- 
vaardig hadden veroordeeld, verraderlijk omgebragt, 
of door knevelarijen bloed en tranen afgeperst. Deze 
bebloede handen tot den hemel uit te breiden, kan 
God dat aanzien ? moet hij voor zulk een bidden , al 
gefchiedde het oak met d,en aanhoudendften huiche- 
lenden ernst , moet hij daarvoor met de ooren flop* 
pen? Dit laatfte: uwe handen zijn vol bloed , gy. 
zijt met bloed -misdaden bezoedeld, behoort tot al 
Ijet vorige; hierom warcn offers en feesten en ver- 
bodsdagen nutteloos en walgelijk in Gods oogen 3 
zpodat het Jehova niets verfchillen koii, of zijn tem.-r 

'C^ pel 



44 J'E S A I A S. 

pel openftond of geiloten was 5 en het volk ook in 
zijne tegenwoordige gefteldheid daarbij weinig belang 
had , als welker godsdienftigheden alle door Jehova 
fmadelijk verworpen warden, zoo lang onfchuldig 
bloed aim himne handen kleefde (*) 

" vs. i<5. 

C*3 Er zijn wdnige belangrijke zaken , waar over, in het 
algemeen , zoo ongelukkig wordt geoordeeld , als over den 
zoogenoemden Mofa'iTchen Godsdienst, en de : daarmede ver- 
bonden zedekunde. Het god$dienftig grondbeginfel , 't welk . 
wij bier aantreffen , is der verlichtfte wijsbegeerte waardig. 
Geene uiterlijke godsdienst-oefeningen , fcboon anderzins een' 
ftelligen en heiligen pligt uitmakende , kunnen het gebrek aan 
deugd en zedelijkheid vergoeden. Openlijke Gods - vereering , 
en daarmede gepaarde gewetenloosheid , vornien het verfoeije- 
lijkst contrast in het cog van God en menfchen. Jehova fluit 
de ooren voor het gebed van hun , wier handen met onfchul- 
dig bloed. be vlekt zijn. En men durft echter menigmaal, met 
eene zegepralende houding , voorgeven , dat de Godsdienst 
van Mofes aanleiding gaf tot wreedheid en wraakzucht , of tea 
minfte om deugd en edele beginfels door bijgeloovigen offer- 
finook te verftik ken ! 

Het is hier de plaats niet ora te bewijzen , hoe zeer zulks* 
anders gereedelijk zou kunnea gefchieden , dat , volgens den 
Geest der Mofa'ffche wetten , wel te dopn en rechtvaardigheid 
te betrachten heiliger te houden is , dan alle ftellige godsdienst- 
pligten , en geboorzaamheid aan God, a-an de ftem van pKgt 
en geweten , Icier is dan o/erande< 

Intusfchen heeft de2e plaats ons , en veelliqt ook fommige 
onzer lezers , herinnerd aan eene bijzonderheid 'uit het leven 
van David,'wiens geliefkopsd denkbeeld altijd geweest was 



H O O F D S T U K I. 4$; 

vs. 16. Waseht, reinigt u, 

Doet weg uwe euveldaan van voor mij 

ne oogen ; 

Houdt op van kwaad te ftichten, 
17. Betracht het goede, 

Bemint het regt, beteugelt het geweld, 
M Staat weezen voor en voert de zaak der 
weduwen!" 

Het heilig Opperwezen is , zelfs in het midden zij- 
ner billiike verontwaardiging , nog gedachtig aan zijne 
oude liefde omtrent dit volk, en wijst hetzelve daar- 
om den eenigen weg , om in zijne gunst herfteld , en 
bevrijd te worden van de menigte hunner fchulden; 
en dit zonder offer of tempeldienst , ja al ware het, 
dat de poorten van het voorhof nog jar-en lang ge- 
floten bleven. En deze eenige betamelijke weg was 
verbetering der zeden en nalaten dier gruwelen , die 
zelfs hunne godsdienstplegtigheden walgelijk in zijne 

oo- 

Jehova eenen prachtigen tempel te bouwen: maar Hi], die 
daarop alle aaiifpraak fcheen te hebben , die zijn volk met eer 
en fchatten had overladen, die den Godsdienst met zijne lie- 
defen verrijkt had, en het raauwe trorapet-geklank, met een 
vol , een grootsch en liefelijk muzyk van luiten en cymbalen , 
en zoo vele andere inftrumenten , had doen afwisfelen ; Hij 
mogt deze voldoening niet hebben, omdat zijne ban den met 
liked lemorst waren , en alleeneen Vorst des vredes Jshova 
huis mogt bouwen. Zie i Cbron* XXII: 8* 



44 J E S A I A S. 

oogen maakten. Misfchien dachten fommigen onder 
de Joden , wier harten nog niet geheel verfteend wa- 
ren , dat , nu de offerdienst geftremd was en ftil 
ftond , alle hoop op herftel geheel was afgefneden , 
en dat Achaz , zoo Jehova hem niet dwong de tern- 
peldeuren weder te openen , ten minfte die voldoe- 
ning zijner fnoodheid hebben zoude , dat hij het 
laatfte middel , om tot Jehova weder te keeren , had 
afgefneden. Dit wangevoelen is het, waar tegen het 
Opperwezen zich hier verklaait. De weg tot herftel 
en verbetering was nog open en het middel in hunne 
handen. Zij moesten alien , grooten en geringen 
zamen, hunne handen van bloed en geweld was- 
fchen en reinigen, hunne roekclooze boosheid met 
gehoorzaamheid en naauwgezetheid afwisfelen : de 
Grooten en Regters moesten de befchermers der weer- 
loozen en de handhavers eener onpartijdige geregtig- 
heid worden : dan zou men zien , wat Jehova doen 
kon, al waren zelfs zijne tempeldeuren gefloten. 

De fpreekwijze door ons vertaald beteugelt het ge- 
weld, wordt zeer verfchillend opgevat. Sommige, 
gelijk de Onze, op het voetfpoor der oude Ove> 
zettingen : helpt den verdrukten. Andere , naar 
BO c H A R T : h&rfteh het bedorvene. De Vertaling , 
die wij hebben opgegeven , rust op eene kleine ver 
andering in de lezing , voor welke wij echter geens- 
zins het harnas aantrekken. 

vs. 1 8.,, En dan, komtvrij en laat ons zamen rigteu. 

,.ZoQ 



HO-OFDSTtfK.L 45 

,4 Zoo fpreekt Jehova! 

Ai waren uwe zonden als fcharlaketi, 

Zij worden wit als fneeuw; 

,, Al waren zij als karmozijn, 

Zij worden blank als wol." 

Jehova vermogt niet alleen , op eene ware ver- 
betering van zeden en gedrag, maar hij was ook vol- 
komen bereidwillig , om aan het Volk vef zoening te 
fchenken, alles te vergeven en te vergeten, en dk 
zonder offer , ja zoo , dat een offer hiertoe niets ba- 
.ten of bijbrengen kon. Deze bereidwilligheid van 
God wordt door den hartelijken toon, die in zijn 
woof den hecrscht, gevoelbaar aan den dag gelegd. 
^tls of Je'hova, nu hij fpreekt van de middelen van 
herftel voor zijn volk , zijne vorige verontwaardiglng 
vergeten is , en flechts verlangt naar het oogenblik , 
dat zij "hem weder in ftaat zullen ftellen , om zijne 
iiefde te betoonen. 

La at ons zamen rigten , en dan , al warcn 
vwe zonden enz. De zin dezer zamen voeging is 
deze : indien wij dan weder zamen regtdag houden 
moeten , hebt gij voor niets te vreezen ; al het vorige 
zal vergeten zijn; al waren uwe voorleden zonden 
als fcharlaken en karmozljn (de hoogroode kleur 
is hier het zinnebeeld van bloeclmisdaden) zij zul- 
len wit worden als fneemv en wolle ! 

Het fpreekt van zelven , dat hier van eene yolks- 
yerzoening en vergiffenis gefproken wordt 3 waar- 
- door 



A I A 



door lietzelve tot vprigen bloei en voorfpoed geraakt> 
en.dat -men zeer flechtBijbel-Uitlegger zijn zou, als 
men hieruit .bewijzen wilde, dat de mensch geene ver- 
zoening noodig had , en.enkel door deugdbetrach- 
ting de verloren gunst van God kon herwinnen , ge- 
lijk echter fommige doen* 

Eindelijk moeten wij nog gewag maken van de 
.yertaling van dit vers, door MicHAe'Lis en an- 
.deren, volgens welke hetzelve een' gansch overtui- 
genden zin heeft: laat ons zamen rigten; indien 
uwe zonden als fcharlaken zijn^ kan ik ze immers 
met Jwuden voor fneeumvit ? iirdien ze als kar, 
fnozijn zijn , met voor fchitterend als wolle .2 
Doch deze overzetting is niet getrouw, rioch hier 
ter plaats welvoegelijk , althans zoo het ons toe- 
-fchijnt. 

vs. 19. Indien 'gij wilt en. hoort $ 

Gij kunt nog 't goede van dit land ge^- 

nieten; 
..: 20. Maar wilt gij niet en blijft ge u flout 

verzetten , 
Dan zal het zwaard zich aan u nies* 

ten, 
Dit heeft Jehova's mond gefproken !'* 

De verandering van toon en ftijl, die- -zich hier 
jiaauwelijks boven het eenvoudig profaike verheffen , 
overtuigt mij 5 dat hier ook een afwisfeling van fpre- 

ker 



H O.;0 F > S T ,tJ; K L 

.kcr is, en dat de Profeet hier andermaal-de rede van 
jehova vervangt. En wel zoo , dat hij', als tolk eri 
uitlegger, kort en duidelijk in deze twee verzen de 
hoofdzaak opgeeft, die hvde vorige rede van' Jehova 
lag opgefloten. Leven en dood kondigt hij hun aan, 
Jiet. eerfte de zekere vrucht der gehoorzaamheid , het 
andere het niet min zeker gevolg der .wederfpannig- 
'heid< Gij . zult het goede. d&s lands eten , Vreem> 
den zullen het niet nieer afeten , en het u laten aan- 
zien , maar glj zult zelve in veiligheid en overvloed 
uvve inkomften verteren. Hier ftaat tegen over; 
gij zult van het zwaard -g&geten > worsen ., eene 
-figuurlijke uitdrukking voor ,.'// zult door het 
zwaard v&fgaan., het z;al zich/mesten met u\?r 
.bleed en uw.leven. De leenfpreuk is ; ftout en vat- 
baar voor eene fchitterende uitvoering. i 

vs. 21. , y Ach! hoe is de getr.ou.we-.ftad.. : .J/r 
-;..- :, , Eene hoere 'gelijk geworden !, .~:T 

. . Eens was zij yol van regt.en deugd, 

,-, Regtvaardighe-id vernachtre in haar. ... 

En nu is zij een mooi-dkuiir' . i; - -, 



Men moet tusfchen dit en het vorige vers eeiie 
kere. ruste plaatfen. Men zoii'.zelfs: het 
van hier 'tot aan het einde des kapittels , vooiv ee'fte 
:afzonderlijke Gpdfpraak kunnen ; hpuden : ; ji.och dam* 
het blijkbaar ;iu dezelfde tijden t'huislioort, en daor 
geen kennelijk teeken van het vorige onderfcheiden 

is , 



'4$ . J E S A 1 A S. 

is , houden wij het ook liefst voor een vervolg de? 
zelfde Godfpraak , en na een weinig ruste ter zeH> 
der tijd daar bij gevoegd. 

De Profeet is hier weemoedig , en zijn toon wordc 
klagende, wanneer hij de tegenwoordige tijden met de 
voorgaande vergelijkt. Toen , onder eenen David > 
-eenenAfa, vooral onder Jofafat , (zie 2 Chron. XIX.) 
-toen fcheen geregtigheid deze (lad tot haar verblijf 
en zetel gekozen te hebben ; nu had zij de wijk moe- 
ten nemen, verjaag'd, verbannen door moordenaars! 
Dit woord is geftreng , en verwijt den tegenwoordigeft 
Regteren van Jeruzalem zonder verfchooning hunne 
bloeddorst en wreedheid. Doch bij dit woord hoort 
men tevens als 't ware den Profeet , die zijnen ijver 
niet langer meester is , zijne ftem dreigehde ver- 
hefFen. 

Eene hoer. Het is bekend, dat het verbond tus- 
fchen Jehova en Israel bij de Profeten doorgaans 
wordt voorgefteld als een huwelijks -verbond , en de 
afgoderij, en' alle opzettelijke weerfpannigheid , als 
Jioererij. Ik heb liever het woord hoere hier ge- 
bruikt dan overfpeeljler^ het welk anders misfchien 
beter zou klinken; niet alleen omdat het eerfte de 
eigenlijke beteekenis van dit grondwoord is , maar 
ook omdat het beter uitdrukt de fnoodheid van eene, 
die niet maar eene enkele maal ontrouw is aan ha- 
ren man, maar gedurige daden van ligtvaardigheid 
pleegt , en in de onkuischheid gansch begraven 
Hgt. 

VS. 22. 



HOOF D S T U K I* 49 

vs. 2.2, . Uw zilver is in fchuim verkeerd ^ 
Uw wijn is met water verfneden." 



zinnebeeldige uitdrukkingen in dit vers geven 
of te kennen de volkomen verbastering van zeden in. 
Juda's hoofdftad, zoodat er niets'edels, niets voor- 
treffelijks meer in gevonden werd: 't geen te voreii 
zilver was, was mi fchuim $ 't geen edele, geestrijke 
wijn was , was nu een fmakeloos , waterig vocht ge- 
Worden: o/men.kan deze fpreekwijzen verldaren van 
het volflagen bederf der Grooten , die als het zilver 
en de edele wijn der maatfchappij worden voor- 
gefteld, en dan worden. de zinnebeelden in het vol- 
gend vers verklaard. , . , 

Verfneden: wij hebben dit woord gekozeii boven 
ye.rmengd.> omdat het grondwoord aanduidt het-ver*- 
lengen en bederven.van den wijn. Anders was het 
mehgen van den wijn met eene behoorlijke hoeveel* 
held waters bij de Oosterliflgen zeer gebruikelijk. ; 

v^-. 23. Uwe Vorflen zijn booswichten, 

Dieven-makkers zijn zij alle; ~- ' 
Zij beminnen gefchenken ~en jagen naar 

99 omkooping ; 

Den, wees doen zij geen regt , 
Der weduwen pleitgeding komt niet tot 

hen." 

\ : 

Bit vers is klaar; het flrekke alleen ten bewijze 
. I..DEEL. Q vaa 



,50 . "- J/E'SrA I A. S, 

van de vrijmoedigheid van den Profeet,, en van het 
belang', dat God.ftelt in de onpartijdige handhaving 
des geregts in ftaten en maatfchappijen , die eenige 
.aanfpraak maken willen.op zijne gunst en befcherming, 

vs. 24. Des fpreekt de Heer, Jehova. Zebaoth , 

Israels Magtige! , ' 
, Ha!. koelen wil!ik;aan mijn haters mij- 

nen moedl- 
; Wreken.wil ik mij op mijne vijanden !" 

- Thans fpreekt Jehova. ten derden male , en nu zijn 
die van Jiida niet meer zijn voile , zijne gevoellooze 
kinderen; het zijn zijne haters. 'en vijanden gewor- 
den. Hij fpreekt menfcheTykerwijze,'als eenbeleedigd 
-Oppervorst, die lang genoeg : geter^d , gehoond en 
.vertreden is , wiens geduld nu ten einde is , die 
brandt van wraakzucht , eirniet rusten kan, tot 'dat 
hij zijii'inoed aan de rebellen gekoeld heeft. In deze 
aanfpraak is derhalve de hartstogtelijke , dreigende 
toon op het lioogfte geklommen; hierom.wordt Je- 
hova ook met prachtige en geduchte benamingen ten 
tooneele gevoerd .> de God van hemel en aarde, 
Zebaoth, de Opperheer van 't heelal; de magtige, 
Monarch -van Israel ! zoo geducht als groot en 
lieerlijk! ' ' 

vs. 215. 'k Zal tegen u met al mijn magt mij 
wenden. 



H O O F D S T U K I. 



. ,-/.-.; En aluw fchuim, en ; al uw tin 

,j,;Wqglouteren in den gloed des ovens. 
... .6.; ,^Dan geef ik tf. weer Regters als v.oor- 
..,...,.;. been, ,. ;.. . ; -..- : 

: En Vprften als. van ouds; 
...-., ; :Dan noemt men .u weer : {lad .des Regts 9 
Getrouwe flad !" ' 

jehoya is -in het midden des toorns hier weder ge- 
dachtig aan zijne ontferming; Hij kondigt een aller^- 
geftrengst oordeel aan , maar. het zal een oordeel der 
loutering zijii , waardoor de ,natie gezuiverd , .tot 
hare oude deugd te rug - geb.nvgt , en dus.in de gunst 
van Teliova herfteld zou "worden. Wij moeten hier 

fj - i, , * 

eerst over^de woorden iets aannierken, en dan over 
de vervulling dezer GoddeUjke' aankondiging. 

De woorden vs. 25* flaairblijkbaar te rug op het 
vorige tweeentwintigfte versj: ! //aj^ zllve'r wasfchuito 
geworden.i ma'ar de aangekondigde vervolging zou 
als een fmeltkroes zijn, waarin heti gering overfchot 
zilvers van al zijne onreinigheid eri fchuim zou .ge- 
zuiverd en gelouterd worden. Het woord tin geeft 
hier te kenhen alle vreemde , onedele nietalen, of 
alloy, .dat =doorgaans met h.et.z,uivere zilver geinengd 
is, en naar_welks meerdere of miudere hoeveelheid 
de 'keur'of prijs van het'-zilver bep'aald wordt. . 

In den gloed des ovens: er ; ftaat in den gewonen 
tekst : op het alter reinjle : MiCHAe'Lis vertaalt dit met 
gotasch., en beweert, dat. men van' dit loogzout ge- 

D a , bruik 



52 - J E S<A? AS. ' 

bruik maakt, om h&t^fchmm^ de Jlakken van het 
zilver des te beier af te zonderen. LOWTH en 
-anderen , die ook wij volgen , maken eene kleine ver- 
andering in de lezing, en vertalen:- in- den oven,, de 
glodjende fuieltkroesy'of* het forriuis; .een gewoon 
zhinebeeld van groote , doch louterende verdruk- 
kingen. Volgcns elk der drie gevoelens heeft men 
een' goeden zin , en in de kens ftaat men werkelijk 
-verlegen. Vs. 26. behelst eene belofte 'van weder- 
keerende goede zeden en regtvaardige Regters , hoe- 
danig zij onder David , Joiafat enz. waren : 

Wat n^i de vervulling van dit aangekondigd oor- 

deel der loutering betreft, meest alle Uitleggefs 'zoe- 

ken die in de wegvoering des volks naar Babel , daar 

het volk, voor een' tijd van Jehova. verftooten, de 

afgoderij en vele andere kwade zeden heeft leereii na- 

laten, en waaruit het, als uit een fmeltkroes der 

loutering, is wedergekeerd, Wij willen dit gevoe- 

len niet gansch verwerpen, maar, daar wij den tijd 

der Profetie onder Achaz bepaald hebben , komt ons 

voor , dat wij de vervulling in de e/erfte plaats in de 

dagen van dien zelfden Achaz, en in de gedurig 

grooter wordende verwoesting van land en volk te 

zoeken hebben, wijlliet zeker is, dat onder Hizkias 

eene merkelijke hervorming heeft plaats gehad , waar- 

bij trouw en geregtigheid in Jeruzalem zijn weder- 

gekeerd. Zegt men, dat deze hervorming lang niet 

volkomen en opregt geweest is in Hizkias dagen, 

wij merken daar tegen aan, dat dit zonder bewtjs 

wordt 



H O O -F D S T UK I. 51 

wordt aangenomen , en dat de zedelijke ftaat des 
volks, na de wederkeering uit ' Babylon , ook van 
de volkorneuheid zeer ver .af geweest is. Wij moeten 
dergelijke ukfpraken vergelijkenderwijs verklaren , en 
nagaan lioedanig de ilaat:;des volks was , of zijn 
zou , in ; vergelijking der vorige of tegenwoordige 
dagen. .. .^'l..', - - -..,;;:,. 

vs. 27. Door deugd alleen wordt Sions heil her* 

boren , 

, , x Geregtigheid behoudt haar burgeri) ; : 
28. Maar vernieling treft op eenmaal alle, 
Die in het kwad'e z : ich verh,arden , 
Omkomen zulletv de verlaters van Je- 
' : hova!" ,:.-./-:; -:- . r 

Op mijn gevoel alleen zoiirik.durven bepalen, dat 
de rede. 'van 'Jehova hier weder geeindig^, is , en dat 
de Profeet hern,. met deze; .^woDrden -ten jlerden mak 
vervangt. En wat behelzen zij ook anders , dan 
eene duideUjker en.openlijkef verklaring-van-'t geen 
Jehova in de voorgaande verzen gezegd-had..- -Sion: 
kan met uit z,'rjnen ; .tegenwoordigen nood verlcfst wor- 
den, dan door deugd en : geregtighdd , door natio- 
nale bekeering; en yerbetering: ,d<pch langs dezen weg 
is-ook^vpor-haar verlosfing befehoren , wanneer eerst 
het oprdeel der, loutering , \yaarin de gpddeloozen en 
verlaters des Heeren irioeten.pmkpmen , ycdbragk-zat 
wezen, peze-zin.is klaar en eenvpiidig-'j en het 

D 3 voegt 



J E S ;A3 A fl, u : 

voegt beter , dat de Profeet dus Jehova's; woordea 
uitlegt, dan dat liij her zelf doet. " -. 

/fotfr burgerij, Dus vertaal ik : met DO E DE R-> 
LEIN een woord, gewoonlijk overgezet hare-weder* 
keerende? 9 t geen men dan verklaart.door..^ weder- 
gekeerde uit Babylon. Docli het wpord kiin- zeeg 
wel beteek$nen : de gene die zich bekeeren r ^':.'Ae 
deugdzame inwoners van Jerazalem , die uit her ODJ> 
deel zouden ontkomen.. .:-.. .;~ .::'; 

ys.'ap. Dari wordt gij befdiaamd 3 -te fchande 
. , } , geraaakt : - /' ., . 
' Door de bosfchen, zoo zeer bij u be^ 

;, .- : mind; ...;,-' . 

, 3 Door de hoven, zoo zeer door u ge* 

J5 liefd; 
. 30. r) Wanneer gij zelf zult zijn :; 

w Een eik gelijk, wiens loofverdort, - 
^ 3 Of als een waterlooze hof." - - 

De eikenbosfchen en hoven, waarvah liief 'gcwag 
gemaakt wordt,:waren plaatfen, aan bet bijgeloof 
e-n den .dienst der afgoden toegewijd. De voordragt 
is hier zeer dichterlijk en treffend. Uwe a-fgoderij 
zal de oorzaak zijn van : uwen vftl 'en " : 6ndergang , 
tegen welke gij .'bij- uwe nietige afgoden ' ; geeh hulp 
noch troost vinden "ziilt. - Dit -'wofdt- diis voor- 
gefteld:: Gij zult te fchande gemaakt worden van 
uwe bosfchen en hoven ,-wajineer gij- zelf zijn zult 



H OF D S T V U K I. 55 

gelijk een verdorde eik en -waterlooze hof ; " dat is, 
wanneer; gij. u in een', kwijnenden en veiilervenden 
toeftah'd zult bevinden; en dit is een getr'ouw zinne- 
beeld : van "den \\ r aren ftaat des lands , toeii Achaz 
ffierf. -.:-A " - - s '' ' '" 

Doof.het woord elk verftaah de Geleerden niet den 
gewonen*eik , maar den ilex , of altijd groenen eik , 
welks bladeren niet verdorren of afvallen , dan wan- 
neer hij kwijnt of fterft. Hiermede konit vs. 30, 
zeer wel overeen, en de zin wordt krachtiger. 

vs. 31. Dan wordt de Groote als vlas, 
Zijn werk een vonk gelijk , 
En beiden branden ., onuitbluschbaar 1" 

Dit vers is wederom zeer treffend en in den waren 
, geest der Oosterfche dicli'tkunst. Uw eigen werk zal 
u ftraffen, zal u ten verderve brengen; dit wordt 
hier dus voorgefteld: gij zult als vlas zijn, en uw 
werk zal een vonk zijn , die u aanfteekt , en redde- 
loos, onuitbluschbaar verteert. Uwe wei ken zijn niet 
alleen de oorzaak van uwen ondergang als bij toe- 
val, maar uit him eigen aard; zij moeten ontwijfel- 
baar u verderf en onheil berokkenen. De Magtigcn 
of Gnooten worden hier bijzonder genoemd , omdat 
de fnoodfte misdaden bij hen gepleegd wierden , en 
het herftel of bederf der maatfchappij van him voor- 
beeld en invloed voornamelijk afhangt. De Ovcr- 
zetting der Ouzeri: de fterke , dat is 3 de afgod , zal 

D 4 zijn 



56 J E S A I A S. 

zijn als vlas , en zijn werkmeester tot ecn vonk , 
heeft onder anderen ook dit ongefchikte , dat volgens 
dezelve de werkmeester den afgod in den brand 
fteekt , daar Iiet gevoegelijker en fchooner zijn zou , 
dat de afgod zijn'' dienaar in brand flak : hierom 
Jiceft deze Overzetting ook thans geene aanhangers 
nicer. 



\ 



HOOFDSTUK II. Ill en IV. 57 



C11 



H O O F D S TU 1C 



1. LJe Godfpraak, aan' Jefaias 1 , deii zoon van 
Araoz', gcopenbaard, becreffende-Juda en 
Jeruzalem. * 

2. Eens zal 'c gefchien, in later dagen, 
Dan zal de berg des huizes van Jehova, 
Gevescigd op der bergen top , 

Vef bo ven alle -hoogten zich verheiFen : 
Daar ftroomen alle volken heen , 

,3. In ftacigen opcogc de magcigfte natien: 
Komc, zeggen zij, komc , gaan wij naar 

Jehova's berg , 

Naar 't huis van Jakobs God, ; - - 
Dae hij aaii ons zijn wegen-leere, 
En wij in zijne paden wand'leii.- : ; 

. .'Dan ziil de wet uic Sion zich verfpr'eiden 
wijd en zijd, 

.. En uic Jeriizalem Jehova's woord; : 

4..Daar zalHij zelf , van zijnenRegter-ftoel, 
J)er volken cwisren, flechcen ^ 

-.-.'. : P 5 Dan 



; ; j E .s A -J A: s. .--: 



HODFDST. Dan fmeedt men de zwaarden tot koutersj 

JLl* 

De fpiesfen toe li-kkds-s 

Geen volk heft tegen volk het zwaard 

meer op , 
Eii de borlogs - kunst wordt niet g'eleerd. 

5. Kpm dan, ^6-huis.van Jakob! 
Genieten wij Jehoya's hppge gunst. .... 

6. Maar neen J Gij hebt uw volk, hebt Jakobs 

huis verftopten, ; : : ; , : ; . : : . 
Want bijgeloof beheerscht. hen, meer dan 

die van 't Oosten, . , ;": 

Den Filiil-yn zijn zij eeliik in wigchelliars 

... /..-. j -.j. cj ~- j (^j 



En vreemde iiieuwigheen.zijn hun behagen. 
,7. Hun land is vol van soud erfzilver, 

*4 ...... ;- ... .Q - - , X 

En hunner fchatten is geen einde,; 

Hun land is' vol van pa'arden, ' 

En hunner wagenen is geen. einde;- : 

8. Ook is hun. land van afgoden yol , 

Voor- [t worfe lTunner,handen vail en zij neder, 
Voor 't geen hunne vinger'eh maakten. 

9. Geringen , Gro'oten , alles^uigt zich neer... 
. D^at ziet;ge. 4 ($ God!*) niet ilrafloos aari ! 
xo. Vlugt naar de rotCen ? . - 

Ver- 



IV. 



Verbergt 'it. 1 

Voor den fchrik van Jehova* J L:> n ' ; f 

Voor den luister zijner majefteit ! 



.: .01 



1 1. Dan zal der menfchen hoovaarSij-verhederd., 
Der ftervelftigen Wdcs^geHogeri-^kdidn' ; "-:< 

' . T "' 

En Jehov^ : a-Heeri ^zal hoog -zijri y- l J> ' : ' 
In dien 



12. Gewis ! eeri- v diag is bij Jefrova' \Zebabth -be- 

fternd, . 

Tegen al wat opgeblazen, feoogls 

heven, ;: ' .' ' ::: ;; 

]E)at het vernederd worde ! - ; 

13. Tegen alle cederen Libanpns', ' J - 
Met hoog verheven kruinen; :;;i1 f 
Tegen alia Bafans eiken , - : ' L ' ! 

14. Tegen alle hoog gebergteV ' v ! " 

En tegen alle'ileildfieiivels 1 ;"' '' '' ' 

15. Tegen alle trots- ! verheven j ifbi^e 1 risv" " '' 
E n tegen -a^ 1 *v& - verffre rkW liiiif etf ; - ^ * 

1 6. Tegen alle Tharfis fchepen, 

En' -al'-htih ko'stBatr' be&dfrbu wwerk. ^ 



17. 



!l 



Der flervelingen trots vernederd worden , 



En 



,'.' T J E S A 1 A,S. 
Jehova alleen zal hppg^ijp, 



In dien dag! 



1 8. Dan zullen de afgodsbeelden gansch ver- 

dwijnen. '"_..-; :'_- ' . 

19. Dan vlugt men naar der rotfen holen, ; 

Naar diep gekeldprde fpelonken, ' 

Voor den fchrik van Jehova , ; 
Voor den laisrer zijner majefleit, 
. . A-ls hi] opftaat om: 't &and: te. beroeren { . 



2p, In dien dag wcrpt ieder weg . 1 
Zijn zilveren en gouden afgodsbeelden , 
't Geen hij gemaakt had. om te aanbi^den 
werpt hij, wee; 

i V '' : ; -. ' .O - ; ' * 

Voor molieaen yledermuizen. 
GI. Zoo vlugc elk naar rots en : klig ,, ; 

In grotten en in holen, . : 

Voor den fchrik van Jehova, 
Voor den Juiscer zijner majefleic, , 

Als hij opflaatom 'c land te beroeren 

22. Bouwt dan niet langer op den mensch, --, 
Wiens leven is een ademtogt. . . 
Hoe veel tqch is-hij waardig.te aqhte^?. 

* < 

. i ,.-'.." _ 

I. Wan? 



U. Ill en IV. <f 

r 

l. Want zie , de Heer , Jehova Zebadth , 
Neemc dan uitjiida weg, en uit Jeruzalem 
Al wat toe fteii'n en onBerfhnd verftrekt* 
Den ftaf dcs-brbbds, den ftaf des waters. 

a, Den Held ,' den Krijgsman en den Regter* 
Den Staatsman, den Profeet, den Ouden, 
Den Hoafdman , den Aanzienlijken , den 



-Den wijzen Werkman en deri Redenaar; 
3. Dan make ik kindren CQI hun Vorflen, . 

~& 

En toe hun Heerfchers znigelfngen. 

5. Dan zal al 't volk, de een den ander* 

De vriend zijn vrienden drukken * 

De jongeling trotfeert den.ouden, : 
En de geringe den aanzienlijken, 

6. In 't zelfde vaderlijke huis 

Grijpt de een den andren aan , (en zegt?) 
Gij hebt een kleed, wees gij ons Hoofd, 
,, En kom hetwanklend VaderJandtehulp!" 

7. Dan antwoordt dees , met opgeheven ftem : 
Ik kan 's Lands wonden niet genezen ^ . - 
Geen brood is in mijn huis, en ook geen 

kleed, 
Stelt mij dus niet ten Hoofd des volks!" 

8. Zoo neigt Jeruzalera ten va! 3 

En 



En Juda.-;ft0r,t daarneer, , 

Qmdar him tong en da-den :,, 
Jehova's hpogheid aangetast'* 
En Hem verbhterd hebben. , : 
9. Hun onbefchaamd gelaat ftrekt ten gecuige 

; tegen hen 9 

Hun zonden roepen ze uit , als die van Sodpm 5 
Ze ontveinzen noch verbloemen die. . . . 
-Wee hunner ! zij berokkenen zich zelf den 

ondergang! 
10. Zegt'aan den braven, 9 t gaat hem wel, 

En hij-geniec de vrucht van zijne werken? 
n. Maar wee den boozen , wane ellende, 
Het loon van zijne daden , wachc hemi 

12. Mijn volk laat zich door -kind'ren. onder" 

drukken, , 

Door vrou wen overheerfchen ! 
Uw Jeidslien , 6 mijn volk ! misleiden. u, 
Den weg , dien gij moest gaan , verderveh zij, 

13. Daar ftijgt Jehova ten gerigce, 

En daagt de volken voor zijn vierfchaar; 
i4.Hij velt het vonnis over de Oudften, 
. De Vorften zijnes volks: - 

3, Gij zijt het, die mijn' wijnberg hebt ver- 
nield, 



HOOFDSTYUK ; 



en 



Der : armen roof is in uw huizen. I 
15. Wat gaat u aan, dat gij mijn volk' ver- 
. ,,treedt, ' - ...?... ; 

?5 Den armen trapt op 't aangezigt?" 
Zo o fpreekt de ileer , ' Jeh;o va-Ze:baotht I 



1 6. Nog fpreekc Jehova: : . 

Wijl Sions dochteren zoo trotsch zich hou- 

den, 

Met uitgerekten hals daar henen gaan. 
En de^oogenleen blanketten, 
En gaan al trippelend met afgemeten fchre- 

den, 

Gekluisterd aan de voeten ; 
17. Zoo zal de Heer den fchedel - -- 

Der dochter Sions gansch van haar berooven. 
En hare fchaamte ontblooten. - - 
iS.De dag genaakt, waarin hij al haar opfchik 

af zal rukken', 

Voetringeh j zon- en raaan - fieraden , 
ip.Paarlen, arrabanden, fluijers, 
20. Kapfels , voecketentjes en gordels, 

Riekdoosjes , amuletten , 
ai.Ringen, neus-verfierfels, 
2.Het kostbaar bverkleed, enhetgewaad, 
De mancels en de tasfen, 

2. De 



.HfiiOPDST. 
.HI. 



U J E S A I A & 

HOOFDST. 23. De zijden ftoffen, Jinnen onderkleedfeti , 
En alien tool van hqofd en boezem. 

24. Dan zal in plaats van balfem flank en etter 

zijn 

In plaats van kostbren dos^fc gefcheurde lorn- 
pen; 

Een kale kruin in plaats van fchoongevloch- 
ten haren. 

In plaats van feestgewaad een zak, 

In plaats van fchoonheid een verbrand gelaat* 

25. Uw mannen zullen vallen door het zwaard, 
Uw helden in den ftrijd 

2.6. En Sions poorten zullen klagen, weenen, 
Daarelk, berooid, op de aarde nederzit. 

HOOFDST. i.Dan zal een enkel man 

iv. T. . , . 

Door zeven vrou wen zich zien aangegrepen : 

,,Ons eigen brood, dus fpreken zij, 
Onze eigen kleeding zullen wij verzorgen, 
3 , Gun ons ilechts uwen naam te dragen , 
? , En neem de fmaadheid van ons wegl/ 1 * 

* * 

2. Doch dan genaakt de dag, 

Waarin Jehova's fpruit tot roem en fieraad , 
De vrucht des lands totheerlijkheidenluister 
Van Isrels overfchot zal zijn. 

3. Dan zal al '; geen in Sion , 

En 



HOOFDSTUK II. Ill en IV. 65 

En in Jeruzalera den ramp ontkomen is, 

Den naam van HEILIG dragen, 

Wat in Jeruzalem ten leven is beftemd! 

4. Als eens de Heer van Sions dochceren 
De onreinheid afgewasfchen, 

De bloedfchuld van Jeruzalem zal hebben 

uicgewischt, 
Door ftrafgerigt en loutering des vuurs; 

5. Dan zal Jehova 

Over alle Sions Raads- en Staatsvergade-* 

ringen , 

Een rookwolk fcheppen des daags * 
Des nachts een ftralende vunrvlam , 
En al wac heerlijk is zal veilig wezeri. 
6. Dan heefc men, bij den middag-gloed, 
Een fchaduwrijke hutte ; . 
Bij fellen vloed en regenplasfen , 
Een coevlugc en verberging ! 



HOOFDSf. 

IV. 



I. DEEL. 



66 J E S A i A S II. Ill en 



.V E R K L A R.I N G. 



i/N a het opfchrift Kap. II: r, vinden wij in deze 
leuevoering eerst eene heerlijke belofte aangaande eeii 7 
toekomfligeii bloeijendcn ftaat der Joodfdie; kerk , de 
uitbrelding van den waren Godsdienst, en van een 
gouden eeuw des vi'edes over den ganfchen aard^ 
bodem , vs. ^ 4. Hierop volgt eene fcherpe boet- 
rede, waarin de Profeer aan de natie verwijt haar 
bijgeloof en afgoderij, en daarenboven alle. de mis- 
daden, die uit overvloed en bropddronkenlieid voort- 
vloeijen, als onverdragelijken hoogmoed, gewelde- 
iiarij en eene praclit en weelde , die de natie over- 
ilroomd ., en in 't bljzJonder" het vrouwelijk geflacht 
bedorven had. Hij kondigt het volk de oordcelen 
des Hccrcn, als onvermijdelijke gevolgen van zulk 
ecu beclerf, aan, oordeelen van vernedering, ver- 
magering , verwoesting", en wegrtikkmg der mannen, 
In 't bijzondcr der aanziehlijken en grooten. Dit be- 
flaat verre het voornaamile deel der rede van Kap. II: 5 
tot Kap. IV: i. Aan het {lot echtcr belooft de Pro- 
feet , dat na deze louterende bezoekingen betere tij- 
dcn zouden aanliehten, en dat God, door eenen voor- 

. iref- 



J E S A 1 A S II. Ill en IV. 67 

treffelijken Vorst , . aan de ontkomene nit de vorige 
verwoestingen gcltikkigc en heilrijkc dagen. zou doeii 
beleven. Kap. l\ 7 : 2. 6. 

Het tijdpcrk van deiijoodfchen ftaat., tot het wclk 
deze redevoering behoort , kan men nit zckere ken- 
merken opmaken. Het was een tijd van ovcrvloed, 
het land was vervuld met fchatten 3 een tijd 5 waar- 
in de krijgsmagt van Jada zich in een' geduchten ftaat 
bevond, het land was yeryuld met paardcn en wa- 
genen. Kap. II: 7. Het vrouwclijk geilacht ftak nit in 
dartele wcelde en pracht. Kap. Ill: 16 24. Derhalve 
niet onder Achaz , toen alies deerlijk vervailen ? en 
hetRijkop den oever van zijn' ondergang was, noch 
ook onder Hizkias , die naauwclijks in het laatst zij- 
ner regering den oudcn bloei eenigermate zag hef- 
levcn, maar of onder Uzzias , of onder Jo th am inoet 
deze profetie zijn uitgefproken. - In liunne dagen was 
de welvaart tot een' lioogen top geklommen , het be- 
magtigen van Elath , eenc haven aan de roode zee ,. 
had waarfchijnlijk de zecvaart docn heiieven , en dc 
koophandel had fchatten uitgeflort in den fchoot 
van Jada. In 't bijzonder had Uzzia de krijgsmagt 
in ecu' geduchten ftaat gebragt, zoodat nicer dan 
300,000 man zich in den ooiiog oefenden. 

Misfchien denkt men , dat onze tegenwoordige 
Godipraak in dat tijdperk nict valle-n kan , omdat 
er toen geene afgoderij in Jiida gepleegd werd, die 
center hier onder dc hoofdzon'den der natie wordt 
gctcld Kan. 11: 8, 9 enz. Doch dat deze bcdenking 

E 2 van 



6S J S A I A S n. Hi en IV; / 

van geen gewigt is , zal bij dc vcrklaring dier ver-- 
zen blijkenv 

Qnzckcrder 5 ja volkomcn onbeflisbaar is het, of 
de redevoering oiider Uzzias , dan of zij onder Jo- 
tham is uitgciprokcn , d-ewijl gedurcnde de regering* 
van den laatflen de" z-aken in denzelfden- ftaat zijn 
gcblcven, als zij onder zijnen vader warejf; maar 
even dit toont ook , dat het tamelijk onverfchillig 
is 5 wat men bier verkieze. 

Het oograerk der reiievoeiing is blijkbaar het Heche 
gedrag en zedebederf der natie ten toon te ftellen en 
te berispen : daarenboven de hoovaardige Joden , die 
zich den tegenwoordigen bloeiftaat voorflelden als 
duurzaam , ja als den voorlooper van een nag. groo- 
ter geluk, dat de natie te wachten had; deze,. door 
aankondiging van oordeelen en vervvoestingen , te ver- 
aederen, en uit een dwazen, gevaarlijken waan op 
te wekken, met vertroosting echter der goeden en- 
braven , die list diep verval van Godsdienst en- deugd 
"betreurden. 

Wij kunnen in dezre profctie, uitgezonderd Kap^ 
II: 2 4 , geene verdere uitzigten befpeuren , dan die 
feinnen den levensloop van j E s A i A s nog vervuld 
zijn. Zijne vcrwijten en bellraffingen raken de Jodeii 
in'dien tijd van Jothams of Uzzias regering, toen dit 
werd uitgefproken. De oordeelen , die hij bedreigt i 
zijn voorrsimeHjk onder Achaz , en gedeeitelijk onder 
Hizkias voltrokken en dadeliik gekomen, en de betere 
f ijdsii 9 die hij. belooft , vallen in- de laatfle jaren 



J E S A i A S H. 69 

revering van dezen Jffizkias. Dit alles zal bij de.ver- 
Idaring duidelijker blijken. 



H O F D S T U K. 



vs. i. JL^ei Godfpraak, aan JESAIAS, den 
zoon van Amoz , geopenbaard, be* 
treffende Juda en Jeruzalem." 

Dit is het opfchrift der ganfche Profetie, die tot 
aan het einde van het vierde Hoofdftuk dooiioopt. 
Over hetzelve is weinig of niets aan te merken. In 
den grondtekst ftaat : het woord 5 dat Jefatas gezien 
keeft 3 't geen in onze laal vreemd luidt : doch dit is 
Profetifche ftijl , en den zin .der uitdrukking hebben 
wij in de overzetting doen blijken. Het is namelijk , 
ten minfie wat de zaken betreft , geene van den Pro- 
feet zelven .uitgedachte , maar eene aan hem geopeti- 
baarde rede, die wij hier aantreffen. 

vs. 2 4. Deze drie verzen behelzen eene afzon- 
derliike Profetie , in aard en inhoud zper onderfchei- 
den van al het volgende , en die de Profeet als eene 
inleiding gebruikt voor zijne boetrede. Omtrent deze 
heerlijke belofte kunnen hier voornamelijk drie vra- 
gen gcdaan worden , waarvan wij de eerfte vooraf 
moeten beantwoorden , en de andere ter- barer plaats 
zullen onderzoeken. 

Te weten, wij vinden deze belofte nog edmnaal, 

3 en 



70 ] E S A I A S II. 

en wel zoo goccl als woordclijk , in dc fchriften van ' 
MIC HA, Kap. IV: 13- Nu vraagt men met zonder 
rede, wie'van beiden ze van den andcren ontlecnd 
licbbc , j E s A 'i A s van M i C-H A 5 of' MICH A van 
7 R s AI AS , 't geen oilzeker is , dewijl deze twee Pro- 
fctcn tijclgenoptcn van elkanclcr waren. De mccsten 
zijn van gcvoelen , dat wij hicr de eigen woordcn 
van JESAIAS hebben, en dat MIC HA ze van hem 
hecft overgenoroen , daar hij ze tcr anngchaalde plaatfe 
als ecu' tckst gebruikt, dien^hij in het vervolg zijner 
rede vcrklnnrt , ontwikkelt en uitbrcidt. MICHACLIS 
datir.cnteg?n nicest , en brengt ccnigc rcdcnen voor 
zijn gevoelen bij , dat MIC HA de Autheur dezer 
Profctic is , en d,at JESAIAS hier van de toen alum 
bckendc woorden van dien Profeet tot zijn oogmcrk 
gebruik maakt. 

Na bchoorlijk onderzoek is hct ons bedenkelijk 
yoorgckonien , of nict JESAIAS en Mici-iAbcidc 
even vecl, of liever even wciiiig rcgt hebben , om 
zich de woorden dezer Godfpraak als de hunne tc 
zicn toeliigeneii "? of ze niet van een derden , van cen 
ouder en ons thans onbekenden Profeet afkomftig 
zijn, en door onze beide Gods-mannen gebruikt, 
door iedcr tot zijne bijzondere en tegenwoordige be- 
doeling ? Dit is even waaifchijnlijk , oppcrvlakkig 
bdchouwd , als de vorige gevoelens 9 en wij hebben 
voor het onze nog deze drie redenen : 



^ het is wel gebruikclijk , dat latere Pro- 
fi-ten de woorden van vrocgeren ontleenen , maar 

niet 



J E S A I A S II. 71 

niet zoo zeer , dat tijdgenooten ze van elkander bor- 
gen , veel min de een des anderen uitfpraken als tekst 
commentarieren. Tenandere, of bij JESAIAS, of 
bij MIC HA 5 komt onze Profetie voor als eene alom. 
bekende nationale belofte, die in ieders hart eu ge- 
heugen was , en bijkans op ieders tong zweefde ; 
doch indien dit zoo is , is het veel waarfchijnlijker , 
dat de belofte reeds van ouder dagteekcning dan.de 
leeftijd dier Profeten is , dan dat zij zoo fpoedig on- 
der de natie zoii verfpreid zijn , en gezags genoeg 
verkregen hebben, om bij ieder als eene Goddelijke 
volks- belofte geacht te'wezen en bekend te flaan. 
Eindelijk kunnen wij volgens ons . gevoelen -het 
zondeiiing verfchijnfel beter verklaren , dat zulk eene 
ongelijkfoortige Godfpraak de inleiding tot de vol- 
gende boetrede van JE s A 'i A s moet iiitmaken , gelijk 
te zijner plaatfe blijken zal. 

vs. 2. } , Eens zal 't gefchien, in later "dagen, 

Dan zal de berg des huizes van Jehova , 
Gevestigd op der bcrgen top , 
Ver boven alle hoogten zich verheffen: 
Daar ftroomen alle volken been , 
3. In ftatigen optogt de magtigfte natien: 
Komt, zeggen zij, komt, gaan wij naar 

Jehova's berg , 
Naar 't huis van Jakobs God , 
Dat hij aan ons zijn wegen leere , 
En wij in zijne paden waiid'len. 

4 Dan 



72 J E S A 1 A S II, 

Dan zal de wet uit Sion zich vcrfpreiden 

En uit Jeruzalem Jehova's woord.'* 

..De tijd , waarin de vervulling dezer Godfpraak 
t'huis hoort , is naar de gewone vertaling ," het 
laatjle der dagtn ; eene zeer onbeftemde tijdsbepa- 
ling , waarmede niet alleen de laatfte tijden der we- 
reld , en de dagen des vervulden Enangeliums , maai* 
ook zulke tijden konden aangeduid worden, die de 
komst van den Mesfias vooraf gingen. De fpreek- 
wijze namelijk zegt, naar den aard der Hebreeuw- 
fche taal , niets meer , dan in later e dagen , in vol- 
gende tijden ; waarom wij ze ook aldus hebben over- 
gezet. De tijd der vervulling van de belofte in onzen 
tekst, is derhalve niet duidelijk bepaald, maar door 
den Prefect in het onzckere gelaten, en wij zullen 
denzelven alleen uit den inhoud nader kunnen be- 
flemmen. 

De belofte in dit vers is deze : dat d& berg van- 
Gods hals , Sion namelijk , die mi flechts onder de 
laagfte bergen mogt gerekend worden , en niet alleen 
door den Libanon en Baflm , maar ook door Thabor, 
door den Olijfberg en andere binnenlandfche geberg- 
ten , in hoogte verre overtrpffen werd , dat dit lage 
Sion eem hooger zou worden dan alh de hoogtcn 
der aarde^ en tot dat einde gevestigd op den top 
dcr hoagfle bergen. Daar zijn er, die dit eigenlijk 
verklaren, en een' tijd verwachten ? waarin, deheuvel 

Sion 



j E S A I A S H. 73 

Slon zoo aanmerkelijk in hoogte zal oprijzen , dat zij 
hooger dan alle bergen der wereld zijn zal ; doch 
wij hebben geen grands genoeg om fpreekwijzen , die 
al het voorkomen hebben van figuurlijk te zijn , dus 
eigenlijk te verklaren. Men legt derhalve deze on- 
eigenlijke fpreekwijze zeer wel aldus nit , dat Sion de 
vcrmaardfte en beroemdfte berg van den aardbodem. 
zijn zou , die overal bekend was , alien volken in het 
oog viel , en als de voornaamfte van alle hoogten der 



aarde geeerbiedigd werd. 

\ 



Sion zou in zijn' verheven' toeftand als liet middel- 
punt der wereld worden, de verzamelplaats van alia 
volker-en , uit hpt Oosten en Westen , het Noorden 
en Zuiden : tot denzelven zouden alle Heidencn met 
ganfche flroomcn zamenvloeijen : niet enkel om den 
beroemden berg te zien , of met andere geringe be- 
doeltngen , maar tot de gevvigtigite oogaierken , ge- 
lijk het vervolg leert. 

Sion namelijk zou beroemd en bekend zijn als de 
tempelberg , als de berg van Jehova's huis ; het oog- 
merk , waarom alle Heidenen en de magtigfte vol- 
ken daar henen zouden ftroomen , zou dan ook geen 
ander zijn , dan om hun dcelgenootfchap aan den 
dienst van Jakobs God te belijden en te beves- 
tigen. 

Het is bekend , dat alle Israeliten verpligt waren 9 
om jaaiiijks voor Gods aangezigt in zijnen tempel 
te verfchifnen ; daar werden zij onderwezen in alls, 
de wegen des Hear en , en aangemoedjgd om in zijnt. 

E 5 pa- 



74 J E S A I A S II. 

paden te wandelen. Hier komen nu alle volken der < 
wereld voor, als ingelijfd in Israel, en profelyten. 
van hunnen Godsdienst : als zoodanig wekken zij 
malkander op , om naar den berg van Jehova's huis 
zanien op- te gaan , en onderwezen te worden in zij- 
nen dienst , zoo wel als om hem openlrjk en plegtig 
hulde te bieden. Ziet daar dan den Godsdienst van 
Israel algemeen geworden over de g.anfche wereld! 
want , zegt de belofte verder, de wet, dat is de 
geopcnbaardc dienst van God , en hct woord van 
Jehova zal uitSion enjeruzalcm iiitgaan , dit is, 
het zal zich niet langer bepalcn binnen de grenzen , 
die hct tot nu toe beperkten , maar het zal zich wijd 
en zl jd verfpreiden! Sion en Jeruzalera zal de rijks- 
zetel zijn van Israels Monarch , en van daar zal hij 
zijne wet., zijn rijksbevd, uitzenden, zijn woord 
docn eerbiedigen tot aan de eindcn der aarde. 

vs. 4. Daar zal Hij zclf , van zijnen regter-ftoel, 
Der volken twisten flechten ; 
Dan fmeedt men de zwaarden tot kouters, 
De fpiesfen tot fikkels ; 
Geen volk heft tegen volk het zwaard 

meer op , 
En de oorlogs-kunst wordt niet geleerd." 



Eene fchoone af beelding van de vreedzame gefleld- 
heid dier gelukkige tijden , die in deze belofte wor- 
den aangekondigd. Jehova zelf zal de regter en de 

fcheids- 



J E S A I A S H. 75 

fcheidsman der gefchillen zijn , hoe kan men dan lan- 
ger ooiiog voeren ? Alle volken der wereld zijn nu 
door banden van den Godsdienst aan edn v.erbon- 
den ; zij zijn maar ddn groot volk geworden , zij 
hebben maar ddnen Koning, Jeliova, en evkenncn 
maar ddn zetel van zijn Rijk , Jeruzalem. Hunne 
gefchillen zijn dus broedergefehillen , waarvoor zij 
het harnas des burgerkrijgs niet aangorden : neen ! 
Jeliova him aller Koning beflist ze , gelijk het hem 
toekwam de gefchillen der ftammen Israels te be- 
flisfen. Hij is de regter, aan zijn vonnis ondervverpt 
men zich , en dus wordt alle oorlogstuig overtollig , 
alle krijgskimften noodcloos. Men verfmeedt der- 
halva de zwaarden en maakt er fpaden of ploeg- 
kouters van; men verfmeedt de fpiesfen en maakt ze 
tot fikkels en fnoeimesfen. De vreedzame landbouw, 
die tegcn geen ooiiog beftand is , noch in tijclen van 
vijandelijkheid geoefend kan worden , vervangt nu 
het akelig wapengekrijsch ; geen zwaard wordt op- 
geheven, geen ooiiogskunst geleerd. Ziet,daar den 
tijd , dat Jehova's dienst algemeen zou worden , ook 
als een gouden ecuw van geluk en vrede voorge- 
fleld ! Nu is dc vraag natuuiiijk , in welke tijdcn 
der wereld de vervulling dezer Profetie plaats gehad 
hcbbe , of nog te wachten zij ? 

Men kan niet ontkennen , dat na de Babylonifche 
gevangenis de Israelitifche Godsdienst een' merkelijken 
aanwas gekregen heeft van profelyten uit alle vol- 
ken, niet alleen in Perfien, Chaldea en het Oosten, 

maar 



7 J S A I A S H. 



r ook in Egypten en vele westerfche landen. Op 
den eerften Christen pinkfterdag ziet men , in Jeru- 
zalem en op den berg des Heeren , eene verzameling 
van Joden en Jodengenooten uit alle bekende deelen 
der wereld. Ook hebben de Joden , na hunne weder- 
keering uit Babel , een' langen tijd van vrede gehad ; 
en wij kunnen derhalve met nalaten de aanvankelijke 
vervulling van deze Voorzegging te plaatfen in dat 
tijdpcik , dat tusfchen de wederkcering der Joden uit 
hunne eerfte ballingfchap 5 en de vervoJgingen van 
Antiochus verloopen is. Doch het was ook alleeu 
eene aanvankelijke vervulling , die in geenen deele 
aan de ganfche kracht en omvang der belofte beant- 
woordde. In de dugen van het Nieuwe Testament , 
en de aanmerkelijke veifpreiding van het Euangelium 
uit Sion en Jerazalcni over geheel den aardbodem , 
vinden wij derhalve een tweede tijdperk der vevvul- 
ling dezer Godfprake : ma.ar echter ook nog in een* 
fiaauwen zin , en zonder eenige bijzondere nationale 
betrekking op het zaad van Israel. En in welke der 
verloopen eeuwen van het Christendom kan men 
dien gouden tijd des vredes en des geluks weder- 
vinden , die hier zoo uitdrukkelijk wordt toegezegd ? 
Er is dan , naar den inhoud dezer Godfprake , nog een 
tijd te wachten , waarin Jehova op Sion zijnen rijks- 
zetel zal vestigen , zijn fchepter zal zwaaijen over 
aiie volken, van die alle gediend en gehnldigd zal 
worden , en waarin , onder dit opperbeftuur van 
Jehova , eendragt , vrede en geluk ongeftoord zullen 



J E S A i A S II, 

Moeijen over den ganfchen aardbodem. En dezen 
gelukldgen tijd, beide voor Israel en het Heiden- 
dom, verwachten wij aari het einde van de tegen- 
woordige hmshouding der genade.- 

vs. 5. Kom dan , 6 huis van Jakob ! 

. jy Genieten wij Jehova's hooge gunst ...-'* 

Hier moeten wij nu eene derde vraag beantwoor- 
den, omtrent de voorafgaande heerlijke belofte ; te 
weten , hoe dezelve hier te pas komt , of tot wat 
oogmerk de Prefect .dezelve hier aanvoert? Men 
kan dit op meer dan eene .wijze begrijpen. Wi} 
ftellen ons de zaafc aldus voor'.' In den tijd, vaa 
voorfpoed en overvloed, dien de Joden thans.be- 
leefden , meenden zij misfchien , dat , de gouden 'da- 
gen, door de Profeten eenmaal aan de natie beloofd, 
thans aanftaan.de ;waren; dat de welvaart, die men 
thans genoot , als eene .voorfpjelling derzelve mogt ge- 
rekend worden, en dat nu welhaast de tijd zou ge- 
boren wezen, dat Sion en Jeruzalem dien trap van 
luister bereiken zouden , die in de oude b^loften haar 
was toegezegd. De Profetie vs. 2 4, had men 
misfchien thans . algemeen in den mond , ' en door 
hoogmoed verblind wachtte men van dag tot dag 
derzelver vervulling. Wat wil JESAIAS dan hier 
anders doen , dan him dezen ijdelen waan ontne- 
Hien, him toonen , dat er tusfchen de tegenwoor* 
dige en de beloofde tijden in het toekomftige nog 

eea 



ts j E s A i A s n. 

een magtig onderfcheid was, vooral indien men op 
de zedelijke gefteldheid des volks het oog vestigde ? 
linn aankondigcn , dat zij , in plaats van aanwas 
des geluks , de vermindering van hetzelve , ja oor- 
deelen der verwoesting te wachten .hadden. 

In dit vers ftelt de Prefect zich aan, als of- hij 
met de door waan. verblinde Joden in v een gevoe- 
len was ; hij wckt hen op om in deze heugelijke 
uitzigten , als kort aanftaande , zich te verblij- 
den. Komt., zegt hi), la at ons wandekn in het 
licht van Jehova^ dat is, gelijk wij meenen, laten 
we in de gunst ons toegedacht .ons verheugen met 
alleen, maar ook laten we ons verzekcrd houdcn , 
dat wij ons thans dadelijk in ^de hoogfte ; gunst van 
Jehova geplaatst vinden ; laten wij ons ondeilmg ge- 
luk wenfdicn met' het heil ons toegedacht, ons na- 
kende ! Doch nu verandert hij in het ; volgendc vers 
eensklaps zijn toon: Maar wat'Zeg ik? in*t licht 
van Jehova? neen! het is er verre van daan ! gtj 
hebt uw volk verlaten! Gij hebt hen in hiin ze- 
delijk beftaan veiiaten , en daarop zal welhaast moe- 
ten volgen,dat glj hen ook verlaat naar hunnen iiiter- 
liikcn toeftand.- Dit zij te gelijk ter opheldering van 
het eerfte deel van het volgende vers. . 

vs. 6. Maar neen! Gij hebt uw volk, hebt 

Jskobs huis verftooten , 
\Vant bijgeloof beheerseht hen , meer 
dan die van 't Oosten , 

Den 



J E S A I AS II. 

j, Den Filiftyri zijn zij gelijkan wigchelaars 

kuflfteii* .... 

j, En .vreemde. nieuwighee'n. zijn hun be- 

, ,,hageri. : " ' : . . : 

Gij hebt mv yolk enz. Dat. hier eene uitlating is 
van het woord Jehoya^ tot wren de Profeet eene 
fpraakwending maakt , gij Jckova hebt mv yolk 
enz. V3.lt duidelijk genoeg in het oog. Sommige 
echtervatten het anders en zonder, uitlating op: gi/ 9 
huis jfakobs^ hebt tny yolk , dac is, uwe voorou- 
dcrlijke, nationale zeden, .yerlaten.- De eerfte uit- 
legging vinden wij vrij gemakkelijker. ... 

Bijgeloof b.eheerscht- hen. In 't Hebreeuwsch 
ftaat alleen, zij zijn yeryuld^ doch VITRINGA 
he eft aangemerkt, dat dit woord, -"gelijk nit deze 
plaats:blijkt, de brjzondere beteekenis heeft , vanver- 
yuld te zijn met de eene of andere Godheid? een* 
waarzeggenden Demon of iets d.ergeiUjksv Op de- 
zelfde wijze.gebuuiken wij het woord bezeten zijn , 
daar wij altijd onder yerftaan yan.e.enen boozen geesf 
bezeten. M I c HA e i, I s necmt eene andere vertaling 
aan , te weten 5 deze:. zij zijn yeryidd-met Oost'er- 
fchen waan en wind;, want dit verftaat.hij'door het. 
Oosten. Wij verilaan door het Oosten hier bijzon- 
der Chaldda , het vaderland van allerlei bijgeloovig- 
hcden , vooral daar het als in tegenftelling' komt met 
de Filiftynen , die ten 'westen van Juda woonden. 
Het kun ons niet bcvreemden de joden hier zoo ver- 

flaafd 



&o J E S A I A S II. 

flaafd te vinden aan Ujgeloof en wtgchelarijen , das? 
dit de zwakke zijde der ganfche Oudheid fchijnt te 
wezen j de beroemdfte , de geleerdfle en grootfte 
Mannen van Griekenland eri Rome waren er niet 
vrij van , en voor het volk waren zij eerie heiligheid. 
Nogtans moeten wij niet nit het oog verliezen , dat 
zij on der Israel, door Jehova, op ftrafdes doqds,< 
verboden waren.' 

vs. 7,1 Httn land is vol van goud en zilver , 
$, En hunner fchatten is geen einde , 
f , Hun land is vol van paarderi,- 
En hunner wagenen is geen einde ; 
8. j, Ook is. him land van afgoden vol, 

Voor \ werk hunner handen vallen zij 

i, neder, 
Voor 't geen hunne viilgereii maakten. " 

Wij moeten in deze verzen eene foort van opfta- 
peling en kunftige zamenvoeging herkennen 3 die on- 
zen Profeet bijzonder eigen. zijn; waardoor hij en 
van het onfchuldige tot het fchuldige en misdadige 
opklimt, en teyens het laatfte fchimpender wijze 
doet voorkomen 9 als behoorde het tot het voorgaan- 
de. Hun land is vol goud , zilver en fchatten; 
ziet daar den voorfpoed, den zegen van Jehova: 
him land is vol paarden en wagenen , dit was 
reeds ftrijdig. tegen de wet , daar een Koning van 
Israel geene ruiterij op de been mogt houden 3 doch 

deze 



,J E S A I A S It. i 

wet was reeds door Saloiiio overtredeih Maar 
nu komt hij tot het allergmwelijkfte , 'hun land is 
yol van afgoden* Men vraagt met regt , of dit 
met de tijden van Uzzias en Jotham overeenkome , 
die den wareti Godsdienst handhaafden , en tegen 
de afgoderij zich verzettedem Doch wij antwoor- 
den, dat zij dit alleen deden tegen den openbaren 
afgodendienst , terwijl zij den bijzonderen niet kon- 
den , of niet wilden tegengaan. Althans daar beide 
deze Vorsten het offeren buiten den tempel en op 
de hoogten hebben toegeftaan; daar Jotham zelve, 
naar het getuigeriis. der Historie , nimmer in den 
tempel ging, kimnen -wij niet denkeh , dat zij de 
' Mofa'ifche wetten tegen de afgoderij met behoorlijke 
ftrengheid hebben doen gelden. Daarenboven, de 
bijzondere afgoderij, die met .Terafim, huisgoden 
en dergelijke bedreven werd, was moeijelijk te be- 
letten, en dat van deze gefproken wordt, kan on- 
der anderen blijken mt vs; 20. 



9. ^Geringen-, Groo.ten , alles biiigt zich 

neer ... 

,, Dit ziet ge , (6 God/*) met ftrafloos 
aan. " 



'tis of de Profee't ^lier zeggen wit: Gijj 6 Godj 
zoudt misfchien gezind zijn, om zelfs, deze. aller- 
grootfte misdaad aan uw volk te vergeven , indien 
zij niet 'zoo algemeen Was doorge4rongen , indiea 

F niet 



Sa J E S A" I -AS fl. 

niet. alle ftanden des levens van dezelve befmet 

ren. Den onkundigen en geringen zoudt gij mis- 

fchien zijn dwaas bijgeloof zoo hoog niet aanreke- 

nenj rnaar', daar , grboten voorgaan en miiideren vol- 

.gen; daar afgoderij de volks-zonde geworden is, 

-daar hint gij het hun niet vergeven. LOWTH 

vertaalt dit vers, daarorri zal de:geringein "t ftof 

gedrukt , en de groote vcrnederd warden; en gij 

zulthcthunmetyergeyen<L:' 

vs. 10. Vlugt naar de rotfen y 

Verbergt li daar in 't ftof , 
Voor den fclirik :van Jehova, 
Voor den luister zijner majefteit ! * 

io\VTH gist, en niet zonder gezag, dat aan lies 
einde van dit vers zijn uitgevallen.de woorden: ah 
hij opftaat , om r het land te berocrcn , die wij vin- 
den vs. 19 en 2.1 , waar ons, tiende vers herhaald 
wordt. Dit is zeker , indien wij deze woorden niet 
liioeten invulleh in den tekst , moeten wij het ten 
jninfte doen in onze gedaGliten. 

T&'gaan 'in de rotfen en ziohin fat ft of te yer- 
bergen , is een beeld van vijandelijke oyerftrooniing 
en krijgs - verwoestingen. Elk ontvlugtte dan het 
anders onvermijdelijk gevaar , in : grotten , fpelbn- 
ken en holen, die in Palestiria gevonden werden in 
groot aantal en van groote uitgefirektlieid. De 
fchrikkelijke dag van Jeliova's komst zou derhalve 



j E S A I A S it. 3 

i.ijii met zwaard en vernieling ! Men vergelijke 



vsi II* Dan zat der nienfclien hoovaardij ver- 

,j nederd,' 

; 9t Der ftervelingen trots gebogen worden , 
- En Jehova alleen zal hoog zijn , '.:. 
3i In dien dag ! " 

Onder; de .yooraame zonden van den Joodfcheri 
ftaat, die uit overvloed en welvaart voortfproten d 
hoorde buiten twijfel in de eerfle plaats de hoog- 
moed.;, die ondeugd der mehfclien;-,- die God het 
meest beleedigt , dewijl zij met kleinachting der God- 
delijke majeffceit , en met verfmading van 't geen Je- 
hova ons als het allerlieiligfte gegeven he'eft , de 
wet der liefde , onaffcheidelijk gepaard gaat. Gods 
.hoogheid vordert dan, dat hij dagen doe komen^ 
Hij alle&n verheven is ! 



vs. ia. Gewis! een dag is bij Jehova Zebaoth 

,j beftemd, . ; : - 

Tegen al wat opgeblazen, hoog is- en 

verheven, : ^ 

j, Dat het vernederd worde ! .' : 

13. ,, Tegen alle cederen Libanons ^ 
Met hoog verheven kruinenj 
Tegen alle Bafans eiken , 

14. Tegen alle hoog gebergte ? 

Fa 



84 J E S A I A S IT/ 

,,, En tegen alle fteile heuvels ; 
15. Tegen alle trots verheven torens ,- 

En tegen alle wel verfterkte muren; 
' 16. Tegen alle Tharfis fchepen, : 

En al hun kostbaar beeldhouwwerk. 

17* Zoo zal der menfchen hoovaardij ge- 

,,bogen, 

Der ftervelingen trots vernederd worden , 
En Jehova alleen zal hoog zijn, 
Sf In 'dien dag .' " . 

t)e fpreekwijzen , die' wg hier aanti-effen , zijn ten 
deele eigenlijk, ten deele figimrlijk: vs. 12. fpreekt 
. de Profeet in het algemeen van al wat hoog en ver- 
heven is, en breidt dit vervoigens uit vsvij- 16 
in: bijzonderheden , zinnebeeldig voorgedf agen , en 
hij fluit vs. 17 wederom met dezelfde uitfpraak, 
die wij vonden vs. n. Want dat zou het gevolg 
en flot van alles zijn 5 der menfchen hoogmoed zou 
gebogen warden enz. 

Zij , die door den dag van Jehova Zebaoth ver- 
ilaan den dag der wegvoering naar Babel , verklaren 
de zinnebeeiden vs. 13 16 op eene geheel bijzon- 
dere wijze: Cederen Libanons en eikeii. Bafans be- 
tekenen groote Vorsten. Bergen en heuyelen zijn 
koningrijken en landfchappen. Torens en flerkten 
zijn bondgenootfchappen , en alles waarop men zgn 
vertrouwen flelt. De fchepen van Tbarfis eindelijk 
. ' . beei- 



J E S A I A S II. 85 

'fceelden het rijk van Tyrus af. Vervolgens toonen 
zij , dat de dag van Jehova tegen zijn volk , toen 
hij hetzelve in de hand van Nebucadnezar overle- 
verde , een idag van verfchrikking geweest is voor 
vele andere naburige en afgelegener heerfchappijen , 
die voor de magt van dezen Overweldiger bukken 
moesten. ' - - 

Wij begiijpen de zaak eenvoudiger, en meenen, 
dat c&der s en eiken^ bergen en heuveh hier enkel 
zinnebeelden zijn van menfchen , die zich ftoutelijk 
vei'heffen op aanzien , magt of rijkdom. Tegen de- 
ze trotfchen in Juda , die als eiken en ceders het 
hoofd tot de wolken ophieven, die als bergen en 
heuvels zich hoog waanden te zijn, ja! tegen het 
ganfche hoogmoedige Juda , door overvloed en voor- 
fpoed opgeblazen , zou de dag van Jehova fchrikke- 
lijk aannaderen. 

In dezen zelfden dichterlijk zinnebeeldigen trant 
kan men ook de fyooge tor ens e.n fterke muren ver- 
klaren van menfchen, die op hunne gewaande magt 
zich lieten voor flaan, dat zij veilig, onverwinnelijk 
waren , en niets te vreezen hadden. 

De kbstbave fchepen van Tharfis 9 kostbaar ver- 
cierd\ van kunflig beeldhouvwerk , en allerlei fraai- 
lieden voorzien , kunnen fchilderijen wezen van men^ 
fchen , die in pracht en weelde zich kostbaar voor- 
doen , en dit him voorkomen voor de grootfte voor-' 
treiFelijkheid houden. Zoo zou God al wat opge- 
en trots ch was in Juda diep vernederen. 

F 3 Doch 



B<S J E S A I A ,S II, 

Doeh .de beelden in het vijftiende en zestiendfc 
vers kan men ook hier ter plaatfe eene meer eigen- 
Ujke beduidenis geven. Uzzias en Jotham hadden 
het rijk van Jiida met aanzienlijke vastigheden en 
fterkten vpqrzien .> hier op bouwden zij nu en acti- 
teden zich onverwinnelijk. Door het veroveren van 
Elath , eene haven aan de roode zee , was de voor- 
deelige handel en fcheepvaart op Tartesfus herleefd 
en bloeide, en dit meenden zij was eene onuitputi 
bare bron van overvloed, Doch Gods dag zou zijn 
tegen hunne vestingen 5 door ze in handen der vijan-, 
den te doen valleniter verwoesting ; tegen hun- 
ne kostbare fchepen vail Tharfis , door ..hunnen 
koopliandel te vernielen , en de belangrijke haveii 
aan de .roode zee nun te doen ontrukken , zonder 
dat zij.ze immer weder meester konden worden. En 
dit een en ander leert de gefchiedenis -duidelijk , dat 
qnder Achaz gebeurd zij. 

Wij ktmnen toch niet befluiten, om de vervtilling 
der bedreigingen 5 in deze Profetie aangekondigd , 
eerat te zoeken in de Babylonifche wegvoering; en 
de voorname reden daarvoor is zeer eenvoudig. Wij 
erkennen gaarne 9 dat in Israel menigmaal op de 
zondeii van een tegenwoordig . geflacht oordeelen be-? 
dreigd..werden 3 die eerst : de verre nakomelingfchap 
t^Sen zouden; maar.het blijft nogtans zeker, dat 
Wij den tijd der . vervulHng altijd zoo nabij den tijd 
der vporzegging moecen : plaatfen, als wij behoudens 
>vaarheici.en ge^o^de iiitlegging doen kunnen. Nu 



. 



J E S, A I A S n.l 87 

vefbeelde' men zicli: JESAIAS wordt gezonden, 
onder de regering van Uzzias of Jotham , om de 
Joden van dien tijd aan te kondigen, dat God hun- 
nen hoogmoed geducht'zou vernederen , en wel door 
vreesfelijke krijgsverwoestingen. Niet lange jaren 
daarna is die dadelijk gebeurd: onder Achaz werd. 
het land tot eeiie woestenij gemaakt, alle fchatten 
aan roof en plundering ten prooi gegeven , alle ves- 
tiugen vernield , alle bronnen van welvaart toege'ftopt s 
en honderddiiizenden vielen door het"-zwaard der 
vijanden, die van alle kanten in het land waren ge- 
drongen. Mogen wij nu dit tijdperk , en de ver-- 
vulling der Profetie , geheel over 't hoofd zien , al 
ware het zelfis , dat eenige uitdrukkingen zich beter 
van den dag "der wegvoering lieten verklaren? 't geen 
bij de bekrompenheid orizer Historifche berichten 
noodwendig plaats hebben moet. 



* -i 8. 9i Dan zullen de afgodsbeelden gansch ver- 
, dwijnen." 



De hoogheid vanjehova, die volgens het vorige 
vers , in den grooten dag zijner komst , alleen geeer- 
biedigd zou worden , zou met alleen den trots der 
nienfchen vernederen , maar ook de ingebeelde magt 
der afgoden ganfchelijk doen verdwijnen. Men zou 
zien, dar men van dezelve geene liulpe te wachten 
had, integendeel dat de -afgoderij den toorn van 
Jehova op het land had doen nederdalen tot ver- 

F 4 woes- 



38 J E $ A A S H; 

woesting : dit zou den afgoden eerst hunne achting ( 
en ingebeelde waardij benemen, en ten laatfte tpt 
voorwerpen der uiterfte yerfmading maken. . De korfc- 
held en het afgebrokene van dit vers , doet eene 
goede en fterke uitwerking, vooral in den itijl vau 
JESAIAS, die doorgaans met eene-zekere weelderigi- 
held nitvoerig is. 

vs. i^. Dan vlugt men naar der rotfen holen 9 
,, Naar diep gekelderde fpelpnken, 
si Voor den fchrik van Jehova, 
9) Voor den luister zijner majefteit , 
Als hij ppitaat qm 't Land te beroeren !" 

Dit vers is niet anders dan eene herhaling van 
TS. 10, met dat ojideifpheid alleen, dat de bewoor- 
dingen in het eerfte deel eenigzins verfchillen , en d^t 
het laatfle: ah hij komt enz. , daar ter plaatfe ont- 
l?reekt:; di>ch hieryan Jiebben wij te dier plaats? pns, 
gevoelen reeds gezegd. 

Beroeren. Naar de kracht des woords: tyran* 
mferen 3 geflreng behandekn , al zijn magt, en 
toorn beide doe.n gevoelen. 

vs. 20. )9 In dien dag werpt ieder weg 

Zijn zilveren en gouden afgodsbeelden , 
t) \ Geen hij gemaakt had om te aanbid- 

,, den werpt hij weg 
i Voor mopen en vlederinuizen." 



j. E S A I A S ' :.JLl 

.'Sommige oude Overzettingen hebben hier eene 
onderlinge zamenvoegiiig van woorden-, op deze 
wijze: ..de mensch zal de gouden en zilveren of-* 
goden , die hij gemaakt had , wegwerpen , om mol- 
l&n en vledermuizen te aanbidden. Deze woord- 
voeging zal niet veel navolgers vinclen. De verach- 
ting der afgoden wordt hier zeer fterk uhgedrukt: 
men zou ze yrerpen .yoor de molten, dus onder de 
aarde, en vaor de vlcdermuizen , dus in verlaten, 
onbewoonde verblijfpla.atfen der akeligheid , waarnaar. 
men niet meer omziet. En dit , al zijn zelfs deze 
afgoden van het kostbaarfle metaal, van zilver of 
goud. Nu zal men misfchien vragen , of de krijgs- 
yerwoestingen onder Achaz inderdaad zulk'eene ver- 
achting van den afgodsdienst hebben te weeg gex 
bragt ? Wij antwoorden , dat de gefchiedenis wel 
daarvan zwijgt , maar dat de aard der zaak het leert, 
en dat de kort daarop geyolgd^ hervorming onder. 
Hizkias het bevestigt. 

. vs. 21, Zoo vlugt elk -naar rots en klip, 
/M In grotten en in holen, 
Voor den fchrik van Jehova , 
9i Vopr den luister zijner majefteit, ^ 
Als hij opftaat om 't land te-tieroerenl". 

Verg. vs. 10 en 19. Deze verdubb,elde herhaHng 
toont, dat JESAIAS al het akelige van dit tooneel 
landgenooten heeft willen doen gevoelen. 

$ S VS, 2 



J E S A I A S JI.T 

vs. 22. Bouwt dan niet langer op den mensdi. 



Wiens leven is een 

Hoe veel toch is hij waardig te achten?" 

Trotschheid en hoovaardig zelfsvertrouwen waren 
<de misdaden der Joden van jdien tijd ; doch door Jeho- 
va's oordeelen zou him waan him ontnomen wor- 
den, en zij zouden zien ,. hoe nietig de-mensch-is-, 
wens adem is in zijn neus , naar de letter van den 
grondtekst , dat is , wens ganfche leven afharigt; 
van eenen ademtogt. 



H O O F D S. T.U.K. 

X, 

adere aankondiging van Jehova's oordeelen: -de 
gevolgen, die de voorfpelde krijgsverwoestingen na 
zich zouden flepen : gebrek e"n vermagering vs. i : 
wegrukking van zulke lieden , bij, welker- -behoudirig 
de maatfchappij het meeste belang heeft vs. 2, 3: 
Daaruit voortvloeijende verachting van .OverheiHs- 
posten : . vervulling deceive door onbekwame en on- 
gefchikte voorwerpen , verwarring en regeringloos- 
heid vs. 47. Dit deel zullen wij eerst afzonderlijk 
befchouwen. 

vs. i. Want zie, de Heer, Jehova ZebaotH, 
M Neemt dan uit Juda weg, en mt JeriH 



J E S A I A S m. 91 



) 



Al wat tot fteim en onderftand verflrekt, 
Den ftaf des broods ., den ftaf des wa- 



ters." 



De beteekenis 'der zinnebeeldige fpreekwijzen in dk 
yers is met moeijelijk te verklaren. God zou het Rijfc 
van Juda in'een' volkomen hulp--en reddingloozen 
toeftand nederftorten , lietzelve tot het laatfte uitzigt 
toe , de' laatfte "toevlugt van deszelfs : -wankelende , 
zinkende gefteldheid ontrukken;' dit heet het alien 
'flok en ftaf weg te '-riemen , gelijk -e'r ftaat in deri 
grondtekst. Wanneer men afgemat, verzwakt, met 
wankelende fchreden -daar henen gaat , verlaat men 
zich nog op zijnen ftaf, maar als ook deze ontrukt 
wordt, zijgt men liiilpeloos ter aarde. In zulk eeri. 
vernederden en verlaten toeftand zou ' Juda gebraigt 
worden,' zelf zou de ftaf des brovds- -en des 'wafers 
van haar worden weggenomen ; honger en gebrek- 
zou de plaats des overvloeds vervange'n, en de tegen^ 
woordige ellende -voltooijeni ' " ' ' 

vs. 2. Den Held, denKriigsman en denRegter, 
Den ; Staatsman , den Profeet ,- den Oiiden, 
Den Hoofdman , den Aanzienlijken , deri 

Raad, 

Den wijzen Werkman en den Redenaai J ; 
3. Dan make ik kindfen tot hun Vorften, 
En tot 'hun Heerfchers zuigelingen." 



J~ E S A 1 A $ .III. 

De Prefect noemt hier zoodanige perfonen van 
allerlei rang en ftaat op 9 die men als fteunfels van 
.een' wankelenden Staat kan aanmerken , en zonder 
welke geene maatfchappij beffcaan kan. Er komen 
hier twee woorden voor 9 door ons : vertaald , . den 
Staatsman en clen Redendflr , die eigenlijk beteeke- 
iien den Wichdaar en den Sla?ig&nbezweerder, &\ 
indien het iemand verkiest, kan hi) deze beteekenis 
ook hier houden. Al wie flechts voor een perfoon 
van belang gehouden werd, en ee^i yoorwerp was 
van des volks vertrouwen, het zij.hij zulks verdien- 
de of niet , zoti door d^ yerwoesting des krijgs 
worden weggcrukt. Indien men deze Profetie t'huis 
brengt op de -Babylonifche ballingfchap en de krijgs- 
yervvoestingen, die dezelve vooraf gingen , dan moet 
men dit gedcelte verklaren van de wegvoering vim 
alia aanzienlijke en bekwaine. lieden uit het. land te 
gelijk met Koning Jojachin en zijn hof 2 Kon. XXIV: 
15, i6 f Maar wij zien de volftrekte noodzakelijk- 
heid hier van niet; de onheilen die he.t land ond<Jt' 
Achaz overkwamen waren van dien aard, dat- de 
edele en hekwame lieden, er de-flagtofFers van zijn 
moesten, gelijk doorgajins in tijden yari porlog ei^ 
yerwarring gefchiedt. 

De plaats der weggevoerde of gefneuvelde bekwa^ 
me Overheden zou niet anders dan door ongefchikte 
voorwerpen kunnen vervuld worden. Niets is be* 
denkelijker, dap, dat gewigtige regeringposten wor- 
den toevertrouwd aan jonge lieden 5 die noch onder-r 

vm- 



j E S A I A S III. $3 

vinding, noch doorzigt hebben, en wier gebrek aan 
noodigen ernst en bedaardheid -hen tot alle gewigtige" 
zaken buiten ftaat ftelt. De Profeet fpreekt bij ver- 
grooting, wanneer hij hie'r deze jonge Regenten niet 
nlleen kinder en noemt, maar ook zuigelingen; in- 
tusfchen moet men weten, dat de Joodfche moe- 
ders niet zelden hare kinderen tot het derde jaar 
zoogden. 

Vs. 5. Dan zal al 't volk, de een den ander, 
De vriend zijn vrienden drukken; 
a, De jongeling trotfeert den ouden, 
En de geringe den aanzienlijkeri. 



9) 



Zeer fchoon fchetst hier de Profeet de verwarring 
en regeringloosheid , gelijk zij plaats hebben in eeii 
rijk , dat voor zijnen val begint rijp te worden. De 
een is de tyrart van den ander; elk klaagt over Ver- 
drukking en is intusfchen zelf de grootfte verdrukker 
zijner'broeders; alle ondergefchiktheid is weggeno- 
men; men heeft niet alleen geen* eerbied meer voor 
aanzien of hooge jaren , maar integendeel ouder- 
dom, rang en geboorte zijrt genoeg om iemand tot 
het vobrwerp van haat te maken , en tot het doel te 
doen verkiezert van den trotfchen overmoed , die een 
bandeloos volk beheerscht. 

vs. 6. In 't zelfde vaderlijke huis 

Grijpt de een den andren aan , (en zegt f) 

Gij 



J E S A 1 A S 



Gij hebt een kleed , wees gy ons Hopfd j 
En kom het wanklend Vaderland te 

'''' '" 



7. Dan antwoordt dees , met ojpgeheveri 

flem : .-.,- 

Ik kan 's Lands wonden niet genezen, 
3) Geen brood is in mijn huis , en ook 

geen kleed , 

3) Stelt mij dus niet ten Hoofd des 
volks J " " 

Zeer levendig en naif is de zainenfpi'aak eii pef- 

foonsverbeelding in deze twee verzen. Regerings- 

posten worden doorgaans gezocht en begeerd , zoo 

lang het een' Staat fiechts eenigzins welgaat ; maar iri 

tijden van diep verval, wanneer er weinig eer, lut- 

tel voordeels, en groote verantwoording mede ge- 

paard gaat, dan ziet men zich yerpligt de Oyer- 

heidsambten optedragen aan zulken,. die er geene ge- 

fchiktheid toe bezitten ? en van derzelver gewigt 

.geen inzien hebben : dan raakt de Magiftraatsbedie- 

niiig in verachting, en men wil zelfs ten laatfte 

zich geene Regerinsplaats laten opdringen. Zulke 

tijden , die daarenboven door gebrek en vermagering 

gekenmerkt zouden zijn , voorfpelt hier de Profeet. 

Het Joodfche volk was in vaderlijke huizen en ge- 

flachten verdeeld : hoofd van een yaderlijk huis te 

zijn was eene aanzienlijke Overheidspost ; doch nu 

zou het genoeg zijn, om tot dit ambt bevoegd te 



j :,-E S /A 1 "A :S m. 

i; zoo men flechts een Meed had, waarmede 
men voor den dag kon komen: de ee*n .zou den an- 
der tot jdifr.ambt iiiet alleen aanzoeken, maar aan- 
grijpen.f en door allerlei redenen trachten over te 
halen , dat hij zich met dezen last , met dezen aan~, 
/toot* gelijk er eigenlijk ftaat in den oorfpronkelijken 
tekst.,. toch wilde bezwaren. Doch vergeefs, de 
aangezochte perfoon zou bet ronduit. afflaan , en 
den ellendigen ftaat van zijne eigen huisfelijke zaken 
'voor wen den , om geen hoofd des volks te zijn 
.Hoe, ik? die niet alleen geen kleed heb overeen- 
komftig dien ftaat, maar die zelfs geen brood heb 
om mij te voeden , zou ik een hoofd over anderen 
-worden? 

Ik kan V lands wonden niet genezen. Eigenlijk : 
ik: kan geen verUndzr zijn. > Dit vat M I c H A e- 
L i s anders op en vertaalt het : ik heb nlets om mij 
.mede'tz garden. Ik bezit geen enkel teeken van 
uiteiiijke waardigheid, zelfs geen' gordell. 

vs. 8. 2oo neigt Jeruzalem tenval, 
? .".- 3, Enjuda ftort daarne^r, " 
Omdat him tong en daden. 
Jehova's hoogheid aangetast , 
" }> En Hem verbitterd hebben. " 

: Van hier tot vs. 15 behelst de rede van den Pro- 
,feet weder nieuwe verwijtingen , om de billijkheid 
-van Jehova's ftrafgerigten , en op dez.en, grond de 

' ; > "- ze- 



J .E S A I A S 

zekerheid derzelve aantetoonen^ Jehova's hoogherd 
was aangetast, met woorden en daden beide , en 
een land, 'dat alleen door zijne befcherming beftaan 
kon, moest dus noodwendig wankelen en ten yal 
geraken! - - 

Omdat eriz. yerbilierd hebben. In 'tttebreeuwsch 
ftaat: de oogen zijner majefteit verbitteren ? eene 
fpreekwijze , waarin wij niets ongefchikts vinden, 
zoo dat wij MICH Ae'Lis niet kunnen bijvalleri', 
die de Maforethifche pundten verandert en " leest: 
geringe belecdigen zijne hoogheid \ 'tgeeii ons hier 
voorkomt flaatiw en krachteloos te zijn.- 

vs. 9. Hun onbefchaamd gelaat flrekt ten ge- 

j, tuige tegen hen , 
Hun zonden roepen ze uit, als die vail 

Sodom, 
' Ze ontvernzen noch verbloemeri die 

Wee hunner! zij berokkenen zich zelf 
, den ondergang ! " 

Dit is de hoogfte trap van zedehbederf , wanne'et 
de fchaamte geheel geweken is , en men eer in fchan- 
de ftelt. , Het geringfte grondbeginfel van detigd en 
zedigheid is. genoeg om dit uiterfte voor te komen, 
en waar een gansch volk met deze onbefchaamde ze- 
r deloosheid befmet is, dat men zelfs het voorkomen 
van braaf en dengdzaam te zijn veracht en befpot, 
daar kan .> ondev het beftuur der Goddelijke Voorzie- 

nig* 



'j E S A i" A S IK. 97 

, de val van den Staat met verre meer zijn. 
Jn dit derde van onbefchaamdheid vergelijkt liier 
JESAIAS de zeclen van Jeruzalem, met die van het 
oudc, regtvaardig verdelgde Sodom s etr' deze on- 
befchaamdheid dcr ondeugd gaf den Profeet ook vrij- 
mocdigheid , om van zijnen kant onbewimpeld te 
vooripcllen , wat van dit gruwelijk zedebederf het 
einde \vezen zou : Zij berokkcnen zich zelf den on- 
dergang ! Dit bijvoegfel is nict overtollig : de on- 
befchaamdheid der rnisdaid dient eigenlrjk in haau 
ooguierk, omGod opzettelijk te beleedigen, en hem/ 
dus als 't ware te benadeelen ; doch dit is dwaas, 
men benadeek zich zelven het meest , zich zelven 
alleen, wanneer men zich dus met opgeheven hand 
tegen God verzet, 

vs. 10. t j Zegt aan den braven , 't gaat hem wel 9 
En hij geniet de vrucht van zijne wci> 

ken : 

n. Maar wee den boozen, wantellendej 
Het loon van zijne daden 9 wacht hem 1 " 

De zin dezer verzen is duidelijk , en het is alleen 
minder klaar, wat dcvzelver bedoeling zij, in het 
verband van deze rede. Het fchijnt dat Jeliova 
hler zijnen Profeet gelast , om van .zijneiit wcge zij- 
ne opregte dienaars tegcn dc vrecze dcr nakende 
onheiien gerust te ftellen, en him te verzekeren, 
dat zij in 't midden derzelve verfcnoonJ. zoudea 

G blii- 



^S J E S A 'i A S III, - 

blijven , s en- behooren onder die overgelateneny-aaa 
welkcn hij'm het volgende kapittel zulke heugelijke 
beloften doet, Het was toch met zeldzaam in de 1 
Goddclijke Regcring over Israel 5 dat er eene duide- 
lijke onderfcheiding en uitzondering ten voordeele der 
goeden en braven , zelfs in de vermelendfte onhei- 
len, plaats had. Doch misfchien hebben deze ver- 
zen hier eene gansch andere bedoeling, en dieneii 
ulleen om de natie te overtuigen 5 dat het lot , 't welfc 
de Profcet hun aankondigde , inderdaad nakende en 
te vreezen was, dewijl het uit deGoddelijke geregtig- 
lieid voortvloeide , dat ieder de vruchten zijner wer- 
ken moet inoogften , en dat het een zondigend volk 
zoo zeker kwalijk moet gaan, als eene deugdzame 
natie zich heil en voorfpoed bcloven mag. Indien 
wij deze verzen in~ dit licht befchouwen nioeten, 
zijn het misfchien oude, bekende fpreuken, die JE- 
SAIAS hier niet voor het eenst voortbrengt ? maar 
waarvan liij,-als van bekende gezegden , zich be- 
dient tot Having van den overtuigenden inhoud zij- 
ner redevoering. 

vs. 12. ,_, Mijn - volt laat zich door Mud'r-en on- 

derdrukken, 

Door vrouwen overheeiichcn ! 
,., Uvv leidslien , 6 mijn volk ! misleiden u 7 
, 3 - Den weg , dien= gij moest gaan 3 ver- 
derven zij. " 



Vele 



J E S A 1 A S III. 99 

Vele otide Overzettiiigen lezen, met verandering 
6er klankftippen , in plaats van vrouwen , woeke- 
r'aars , en het woord kinder 'en , eigenlijk zuigclin- 
gen , verklaren zij van uitzuigen , uitmergelcn 9 
waaruit deze zin ontftaat: tyrannen zuigen mijn 
'^olk uit , en woekeraars overheerfchen het ! een 
zin die ganscli riiet verwerpelijk is en verdiende ver- 
meld te worclen^ 

Uit den toon van' het gezegde, en de woorden 
mijn volk zou men bijkans opmaken , dat God' hier 
fprekende wordt ingevoerd, ten zij men mijn volk 
voor het zelfcle honde , als het geeii v/ij zouden uit- 
drukken door mijne landgenooten ! Volgens de ge- 
wone lezing waarfchuwt 4 e Profeet hier het <% volk 
van Juda tegen de Overheden 5 die het beheerschten : 
hij noemt hen niet alleen tyrannen en verdrukkers , 
maar kinder -en , vroitwen: kinderen in onveriland, 
onbedachtzaamheid eii brooddronken baldadigheid ; 
vrouwp,n in laf hartigheid en dartele weelde , of om 
dat zij zich door wellust en vrouwenliefde in alles 
lieten beHuren. Hij noemt hen leidslieden 5 die 
het volk op doolpaden voerden., en den weg? dien 
zij gaan moesten , verdlerven 3 te eenemaal on- 
bruikbaar maakten : dat is , de betrachting van 
deugd en braaf h'eid hiet aanmoedigden , maar veel- 
eer moeijelijk maakten , en het voorbeeld tot aller- 
lei ondeugden gaven. 

vs. 13. ,, Daar flijgt Jehova ten gerigte, 

GO , E*< 



J S A I A S III. 

En daagt de volken voor zijn vierfchaar ; 

14. Hij velt het vonnis over de Oudften , 
De Vorften zijnes volks : 

3 j Gij zijt- het, die mijn' wijnberg hebt 

vernield , 
,_, Der armen roof is in uw huizen. 

15. ,_, Wat gaat u aan, dat gij mijn volk 

Vertreedt , 

Den armen ti-apt op 't aangezigt ? " 
9> Zoo fpreekc deHeer 5 JehovaZebaotht" 



De perfoonsverbeelding 5 die wij l>ier aautrefFen, 
waarbij JehOva fprekcnde wordt ingevoerd , de Over 
heden van Juda voor zich te regt flelt ? ze b'efchul- 
digt en overtuigt van wrecde verd-rukking en tyran- 
niJ5 deze perfoonsverbeelding, een nieuw gedeelte 
der rede , hangt onmiddeHijk zamen met het twaalf- 
de vers , daar dezelfde misdaden him worden te 
laste gelegd door den Profcet, wiens uitfpraken hier 
door Jehova zelven worden bekrachugd. De Profeet 
voert het Oppcrwezen met regtcrlijke plegtighcid in 5 
hij roept de Oudften en Vorften op om zich te ver- 
antwoorden , z-oo zij kunnen , en terftond bcgint de 
befchuldiging hi den fterkflen- afgebroken ftijl. Zij , 
de hoeders van den mjingaard^ handelden als'vijan- 
den en weidden denzefoen af. '- De overtuigcnde be- 
wijzen hunner misdadige hnndelingen waren vooi- ' 
handen : hunn& huizen waren nog vol van den roof 
der armen. Jehova vraagt hen 5 wat razernij hen 
t , be- 



j E S A I A S III. lot- 

had , dat zij zich onderwonden zijn volk , 
dat hij zich had toegeeigend, te drukken, jVte.-ycr- 
trappen, op het aangezigt te treden en te ver- 
wakn: dit laatfte woord , dat in den grondtekst 
ftaat, maar dat wij in de overzetting met een ander 
vervvisfeld hebben, is zeer fterk: er is toch geen ge- 
welddadiger verdrukking en verbrijzeling , dan die 
van het koren tusfchen de molenfteenen. 

vs. 1 6. Nog fpreekt Jchova : 

Wijl Sions dochteren zoo trotsch zich 

honden, 

Met uitg-erekten hals daar henen gaan, 
En de oogenlee'n blanketten , 
En gaan al trippelend met afgemeten 

fchreden , 
Gelduisterd aan de voeten.' ? 

Hier begint een nieuw deel der rede , dat tot aan 
het eer'fte vers van Rap. IV doorloopt. Gelijk de 
vorige verzen een bijzonder gedeelte de-s volks, de 
Overheden namelijk, betieiFen , zoo zijn het ook 
hier alleen bepaalde perfone-n , te weten , de vrou- 
wen en dochteren van Jeruzalem , die door het gan- 
fche land den toon gavenyen door haar verleidend 
voorbeeld de ganfche fekfe -medefleepten. Zij wor- 
den befchuldigd over de dartelheid , kostbaarheid en 
oribetamelijke zorg voor haren opfchik : Zij wor- 
den gcdreigd. van alle hare fieraden \>eroofd 9 

G 3 



J E S A I ' A S in. 

handeld- en tot flavinnen veraederd te zullen wor- 
den , tervvijl hare maiinen en jongelingen in den krijg 
zouden fneuvelen , en haar zonder toevlugt of be- 
fcherming laten. In dit en het volgende vers vinden 
wij de algemeene befchuldiging en bedreiging , welke 
beide van vs. 18 tot Kap. IV: i nader ontwikkeld, 
en in bijzonderheden voorgedragen worden. 

De Profeet befchuldigt de Jeruzalenifche dochters 
in dit vers van trots chheid , dartelheid en gemaakt- 
heid in hare hpuding , die een ijdel en oneerbaar hart > 
vol vcrboden miuneranken verried. Zij worden be- 
ftraft ; dat zij zlch trotsch aanfteldcn , gelijk wij 
het zouden uitdrukken , z'ich onverdragelijke airs 
gaven; dat zij met uitgerekten hah daar henen 
gingen, juist de houding van eene ijdele vrouw, 
die zich alleen op haren .opCchik alles aanmatigt, 
en de grootftc verdienften -ftelt in eene kostbare 
kleeding. Voorts het bianketten der oogen : van 
het gelaat eener Oosterfche maagd is niet veel an- 
ders zigtbaar , dan- alleen de oogen door de ope- 
ning van den fluijer; aan deze alleen wordt. derhal- 
ve het blanketfel gelegd. Zij verwen de-weukbraau- 
wen rood met menie-, en de oogleden blinkend 
zwart met een foort van loodeirts. Nog wordt haar 
als ongeoorloofd te laste gelegd de gemaakte .trippc,* 
lendc gang met Heine, afgcpaste treedjes : "het ijdele 
en belagchelijke hiervan is in het Hebreeuwsch uit- 
gedrukt door het woord , dat de Profeet hier gebruikt , 
en 't welk eigenlijk beteekent , gaan als een klein 



J -E S A I A S IH. log 

kind; want deze trippelende gang met kleine pasj.es 
is juist de gang der kinderen, dien de volwasfene 
met kinderachtig mogen nabootfen. Eindelijk ge? 
klulst&rd aan de voeten: wat dit zij zal bij vs. 20 
worden uitgelegd. 

vs. 17.- Zoo zal de Heer den fchedel 

Der dochtcr Sions gansch van haar be- 



rooven , 
En hare fchaamte ontblooten." 

^ 

Zie d,aar de algemeene bedreiging. Uit deze weel- 
derige pracht zouden de opgefcliitte jonkvrouwen in 
cen* ftaat van de uiterile vernedering en fchande ge- 
ftort worden. Zoodanig is ,het , wanneer men zelfs 
zoo veel kleeding niet heeft, als genoegzaam is om 
die deelen te dekken , die de fchaarnte verbiedt te 
ontblooten, Hiertoe behoort ook de kaalheid des 
hoofds , vooral die in.het uitvallen der haren be- 
^{laat , en aau vuilc ziekten , aan fchurfdigheid of 
melaatshei^. haren oorfprong verfcljuldigd is, en dap 
deze hier bedoetd wordt , blijkt uit den aard van het 
grondwoord, dat uitvallen , wegvloeijen te kennen. 
geeft. 

vs. 18. De dag genaakt , . waarin hij al haar op-; 

fchik af zal rukkcn, 
5 , Voetringen , zon- en maan - fieraden."- 



Q 4 



'104 J E S A *I A S 1IL 

In dit en de vijf volgende verzcn noemt de Profeet 
alle de onderfcheiden fhiliken op, die den opfchik 
eener Hebreeuwfche jonkvrouw uitmaakten, en voor- 
fpclt , dat Jehova liaar van die alien berooven zou. 
Men zou kunnen vragen: watjBSAiAS toch met 
deze uitvoerigheid voorhad, in op deze wijze zelfs 
tie klcinfte gedeelten van den vrouwelijken tool in 
zijne rede in te . vlechten ; maar waarlchijnlijk was 
zijn oogmevk , om , mdien ik het zoo uitdrukken 
mag, de Sionitifche dochter naakt uit te kleeden, 
in zijne redevoering, hare ganfche pracht ten toon 
te ftcllen , en haar zonder uitzondering aan te kon- 
digen , dat zij niet het kleinfte ftukje van haar wou- 
welijk fieraad zou overhbtiden. Intusfchen is in deze 
verzen zeer vele , en zelfs onoverkoraelijke inoeije- , 
lijkheid : het is onmogeHjk van fomraige. woordea 
die hier voorkomen, thans te bepalen, welke klee- 
dingflukken er door aangeduid zijn , en hoe der- 
zelver gedaante was. Wij zullen ons hierin naar het 
gevoelen dier Geleerden moeten fchikken, die deze 
ilukken opzettelijk tot voorwerpen van hun onder- 
zoek hebben verkoren , en van deze is de voor- 
naarafte de beroemde Hoogleeraar N. G. SCI-IROEDER. 

Voetringen ; Banden, gcwoonliik van goud ge* 
maakt , die even boven den enkel om het been wer- 
den vastgemaakt , en daar om ftoten ; het bijzonder 
gebruik daarvan zal ons bij vs. 20. blijken. 

Zon- en maan-fieraden^ of eigenlijk zonnetjes 
en maantjes; fieraden, die men waarfchijnlijk om 



<4 



' J E S A I A S IIL 

den hals droeg, .de eerfte, in de gedaante van eehe 
ftralende zon , waren -van goud; de andere, in de 
gedaante van eene wasfende of gehoorade maan, 
waren van zilver. De beteekenis van het eerfte woord 
zonnetjes is niet uitgemaakt ; die van het laatfie 
maantjes , is zekerder. Dat men dit laatfte fieraad 
ook gebruikte , ora lastdieren , waarop men reed , 
op te fchikken , blijkt uit RtcAt.VlH.: 21, waar wij 
lezen , dat der Midfeniten Vorften maantjes hadden 
aan de halzen hunner -kameelen. 

vs. 19. Paaiien, arnibanden,' fluijers." 

Hec eerfte woord .fchijnt een oorfieraad aan te duk; 
den , dat in de gedaante van heldere druppels neder- 
hing , want het wortelwoord beteekent druppen-^ 
lekkcn : .wij denken dus llefst aan padrlen. Ann* 
yerfierfclen het zij gouden arnibanden , of fnoereti 
van edele gcfteenten, die men aan.de 'armen droeg 5 
en een rijke opfchik waren. 'Shiijers; de gewon& 
dragt der Oosterfche vrouwen en dochters : zij wer- 
den uit twee ftukken aan elkander geheoht , waarvaii 
het eene nederwaarts op den boezem. hing, het an- 
dere achterwaarts over het hoofd ging : deze ftukken 
waren zamengehecht op de plaats der oogen, niet 
vast tegen malkander aan, maar met oogjes of lis-' 
jens ., die x eene opening lieten , waardoor- men zieu 



S 



xo6 jT E S A f A S III, 

vs. 20. Kapfels , voetketeutjes en gordcls 9 
Riekdoosjes , amuletren." 

Het eerile woord wordt ook gebruikt o.m eerie 
priesterlijfce rnuts aan te duiden , die van onderen 
breeder , naar boven fpits toeliep. Hier beteekent het 
waarfchijnlijk eene foort van vrouwelijken tulband , 
die echter het haar niet gelieel bedekte of onzigtbaar 
maakte, maar in hetzelye als ingevlochten was ; dus 
een kapf&l^ eene toque. Jfoaketentjes; deze behoor- 
den tot de yoetringeit..> waarvan vs. 18. gefproken 
is : men naaakte aan dezelve een klein gouden ,-ke- 
tentje vast, waar doer, de voeten als aan malkander 
gekluisterd waren , gelijk vs. 16. gezegd wordt: dezc 
ketentjes diendcn , om kleine ftapjes eu afgeraeten 
fchreden te maken ; .een groote last vporwaar , maar 
waaraan on ; denverpt men zich niet al , om de mode 
te volgen! 

Gordcls , wat deze zijn is bekend; het woord 
lean ook lint en vertaald worden. ' . 

Riekdoosjes^ gouden doosjes waar in men balfem 
en alleiiei parfums .bewaarde; men droeg ze op den 
boezem , of aan den gordel. 

Amuleu&n , eigenlijk fl-angetjes :- eene foort van 
talismans;- dunne gouden plaatjes, flangswijze -ge- 
vormd, en met tooverkarakters gegraveerd, als een 
fcehoedmiddel tegen bezweringen. Men droeg ze 
joisfchien op het hoofd. 

ys. 21., 



J E S A I A S 

vs. 21. R.mgeiij.iieus-verfierfels.'- 



het eerfte fieraad , den vhrgerriqg , betreft ? 
dit heeft geene uitlegging van nooden; het andere s . 
de ncusring , is zekerlijk een oijgefchikt en 011- 
befchaafd verfierfel, maar het blijkt ecliter nit alle 
berigten , dat het ook tot den opfchik der OosteiV 
fche vrouwen behoort. Kan men dit ; evenwel niet 
gelooven , zoo verfta men door dit wiierfel een 
fnoer van juweelen , aan de beide zijden van den. 
tulband vastgeinaakt , en af hangende .. fieneden het 
yoorhoofd tot op den neus. . . . 

vs. 22. ,. Het kostbaar overkleed , en het ^e 

> j - t fy . 

waad , ' 
De mantels en : de tasfen.'' : 

; 

-Het ko'stbaar <overkked > eigenlijfc een ftaatfie- 
mantel, met kleuren :; T -'goud eii zilvef, -getveven of 1 
geborduurd. Men droeg dezelve over alle kleede- 
yen heen, en niet dan bij plegtige gelegeuheden. ' 
Het gewaad. Hier door verfta ik het eigenlijk r 
Weed, de robe.- 'dezelve was met -wijde" mouweri , 
die tot op de handen en vingeren raakten ; onder 
den boezem was deze'rok met een' gordel of band 
gefloten , en nederwaarts hihg zij tcif - o!p- de 'voe- r 
ten. 

De mantels:- wat dit zij is mij duistei;ak veffla 
er liefst door .het gewone overkleed , 'Onderfcheiden 



J E S A I A S lit: 

van den kostbaren mantel , dien men alleen in 
droeg. 

De t as fen : in. dezelte droeg men kleinodien, 
geld, parfums en andere kostbaarheden; zij waren 
of afzonderlijke ftUkken , of op de andere kleede- 
ten vast. 

vs. 23. De zijden ftojFen , linnen onderkleedren, 
En alien tooi van hoofd en boezem." 

? 

gijden ftoffen , eigenlijk het door fchij vend gs- 
iv a ad: Ideederen van zijden of andere doorfchijnende 
itofFen , welker gebruik (Irijdig was tegen de eerbaar- 
heid dcr vrouwen in het Qosten. 

Linnen onderkleederen ; die onmiddeljijk of van 
nabij het ligchaam/ dekken , voprnamelijl^///V^ hem- 
den van bysfiis. 

*/ J 

- En- alien toai -van' Roof d en boezem. Wij ontmoe- 
te hier twee .woorden , waarvan het eene beteekent 
haarbanden., die men tusfchen het haar . inylocht ? . 
en waarmede men r>et hoofdhulfel of kapfel niaakr 
|e: het . tweede fchijnt mij toe te b.eduiden , een 
kleiner foort van fluijers , die flechts tot op den 
boezem afhingen, en niet ongeHjk waren. aan.onze 
tegcnwoordige voiles. Men vergelijke Hopgl. V: j? 
hetzelfde woord voorkomt. 

vs. 24. Dan zal in plaats van balfem ftank en 
e.tter zijn 5 . 





S) 

7} 



E S A I A S III. 109 

In plaats van kostbren dosafc gefcheurde 

lonipen 5 

Een kale km in in plaats van fchoon- 

gevlochten haren; 

i, In pleats Van feestgewaad een zak , 
In plaats van fehoonheid een verbraiid 

,j gelaat." 

Eiet daar nu de opgefdiikte jbnkvronw in de 
diepfte vernedering, door de ramnen van den ver- 
niclenden krijg. Ten doel gefteld aan de baldadig- 
heden van den woesten vljand , is zij wreedelijk mis- 
handeld ; men kan nu geene welriekende zalven , 
maar wel ftinkenden fitter bij haar vinden. Beroofd 
van hare kostbaarheden is zij met ongehavende vod- 
den bedekt: zij is flavin geworden! Hare fc/toon- 
gcvlochtene^ of, volgens anderen , met goudflofbe- 
poederde haren zijn afgefneden , en de kale fchcdel 
is het teeken haver flavernij ! de jonge teedere maagd 
is in haren flaaffchen arbeid aan de brandendc zori 
blootgefteld , verfchroeid , verbrand en verzengd is 
haar fchoon gelaat ! In alle dc fpreekwijzen , die do 
Profset hier gebruikt, heerscht eene onbegrijpdijke 
kracht van uitdrukking, en eene levendigheid van 
voorftelling , die noodwendig den diepilen indruk 
maken moest. 

vs. 25, Uvvmaiincnzullcrivallen door het zwaard, 
;_, Uw hclden in den ftrljd, 

26. ,, En 



iio j E S A I A S IIL 

2.6. En Sions poortcn zullen klagen , weeneh, 
Daar elk , berooid , op de aarde -neder- 
zit.' 



53 

" 



Uw inannen zullen v alien enz. De vrouw z'al 
beroofd worden van haren echtgenoot , de bruid 
liaren bruidegom zieri fneiiveien , de mangd den dood 
van haren joiigeling 5 de zuster van .haren breeder, 
cle moeder het verlies van hare kindcren betreurcii, 
Verlatenheid weduwfchap en befchermingloosheid zou- 
den het begin zijn van. de ellende der zwakke kunne* 

Dan zullen Sions poorten enz. De algemeene 
rouw en neerflagtigheid zag men meest in de poorten 
der fteden , die men voor markten , piemen en ver- 
gaderplaatfcn hield. Daar zaten de Ouden- met zak- 
ken bekleed en ftof op hunne hoofden , de vroirvven 
weenende en handenwriiigende , de maimen treurig 
en zwijgende. 

Daar elk? befool d^ enz. Hier wordt Sion weder 
Voorgefleld als eene vrouw, die als eene troostelooze 
op de aarde nederzit in itof en asfche: Het woord 
berooid^ is in het Hebiv zeer fterk, het duidt 'iemand 
aan , dien men volkomen van alles beroofd heeft , 
bonder iets over te laten : gsreinlgd licet het eigen- 
lijk. Het is onzeker of de Prefect voor oogcn gehad 
heeft het zinnebeeld eener muagd , die men van u!ie 
hare fieraden beroofd heeft , of eene vrouw en moe- 
der , die echtgenoot en kroost verloren heeft , en nd 
weigert getroost te worden ! 



E S A I A S 



H O O F D S T U K. 



an zal een enkel man 
Door zcven vrouwen zich zien aangegre- 

pen : 

H Ons eigen brood, dus fpreken zij, 
Onze eigen kleed'ing zullen wij verzor- 





Gun ons flechts uwen naam te dragen ^ 

53 En neem de fmaadheid van ons weg !'"* 



D'e Kapittelverdeeling is hier zoo blijkb : aar gebrek- 
kig , dat men het naauwelijks behoeft aan te toonen. 
Dit vers licit ons het vrouwelijk geQacht voor in haren 
verlaten toeftand; bij het gebrefc aan mans , ddor.de 
vernielingen des oorlogs , worden zij niet meer be- , 
geerd. Intnsfchen de ongehuwde flaat en onvrucht- 
baarheid waren fchandelijk in het Oosten; zij zien 
zich gedwongen , met ter zijde ilelling der vrouwe- 
lijke kieschheid, de manncn zelve aan te zoeken, 
aan te grijpen , te overreden om him naam en huis 
met haar te deelen 9 terwijl zij beloven zelve voor 
liaar onderhoud en kleeding te zullen zorgen. Des 
Profeets reden is hier een weinig vergrootend; wij 
moeten ze alleen uit haar oogmerk verklaren , en dit 

was 



. J E S A I A S IV. 

i s , 

was den verlaten {harder fekfc, bij het groot gebrek 
aan mans en jongelingen levendig voor te ftellen. 

vs. 2. 6. Deze verzen behelzen het laatfte 
deel, het Hot der Profetifche redevoering, en wel 
eene heerlijke bclofte. Cm lie braven orider het volk 
met te zeer te bedroeven , gelast God zijnen Prefect 
hen gerust te ftellen , dat de oordeelen flechts voor 
.een' tijd zouden zijn, en dat, na-het eindigen derzel- 
ve, dagen van geluk en heil op nieuw zouden aau- 
lichten. Er zou een overblijfiel van ontkomenen 
zijn, opgefchreven ten leven tejeruzalem. Wij voor 
ons meenen de vervullinff dezer belofte niet verdcr te 

c? 

tnogen zoeken , dan in de dagen van liizldas , waar- 
van wij weten , dat dezelve , voornamelijk in de 
laatfte helft zijner regering , zeer gezegend en voor- 
fpoedig waren. Wij houden het voor een' vreesfeHj- 
ken fprong , hier terllond tot de dagen van den Mes- 
iias te moeten overftappen , die ook met de vorige 
verwoestingen geen het minfte verband hadden. 
Daarenboven verbiedt ons de tijdsbepaling te dlen 
dage y om hier eenige eeuwen tusfchen beide te laten 
voorbijgaan , en de ipreekwijze te verklaren , als of er 
ftond eenige bonder de jar en daarna. Eindelijk, 
indien de gezegden van den Profeet zich gemak- 
kelijk en natuurlijk van Hizldas regering verklaren 
laten , verbinden ons de regels eener gezonde uitleg- 
kunde der Profetifche Schriften., dezelve daarop 
t'huis te brengen. 



. 



J E S A I A S IV. 113 

vs. 2. Doch dan genaakt de dag, 

, j Waarin Jehova's fpruit tot rdem en fieraad^ 
De vrlicht des lands tot heerlijkheid en 

luister 
,3 Van IsrelS oferfchot zal zijn". 

Jehova's fpruit, Dat hier door een Vorst ver- 
ftaan wordt , die in Jehova's gunst regeren zou 9 is 
uit vergelijking van andere plaatfen duidelijk. Hier 
bedoelt er de Profeet door Hizk^ds^ (die misfchien 
reeds geboren Was , toen deze rede werd uitgefpro- 
ken , 't geen ik geneigd ben te gelooven. Dan is 
'de vrucht des lands het jorige kroost, het opko- 
mende geflacht uit. het volk, in onderfcheiding van 
den jongen telg uit Davids huis , Jehovcfs fpruit. 
Het ge : flacht, dat thans geboren werd , met den 
jongen Vorst Hizkias aan het hoofd , zou het einde 
der aangekondigde rampen en de daiirop volgende 
heugelijke herftelling aahfchouiven. Dit tegenwoor- 
dig opkomend geflacht zou eens heerlijk en luis- 
terrijk doen zijn het overfchot van Israel: want 
bi] de volkomen vervulling dezer beloften zouden de 
tien ftammen reeds naar Asfyrien gevoerd , en Judn 
het eenig overfchot zijn van gansch Israel*. 



vs. 3. Drtn zal al 't geen ih Sion , 

En in Jeruzalcin den ramp ontkomeh 
,, Den naam van HEILIG dragen, 
S V Wat in Jeruzalem ten Icven is befterad f" 

I, DUEL. H 



X4 J E $ A I A S IV* 

De fpreekwijzen , in Slon enjeruzakm den ramp 
en^ overgebkven , overgelaten , en daar &e, 
y opgefchreven te zijn ten kven^ beteekenen 
een en hetzelfde , te wetefi 9 behouden ontkomen te 
zijn, nit de oordeelen, die op handen , en door den 
Prefect aangekondigd waren* Die alle zouden dan 
hcilig mogen geheeten warden. Dit heeft de uit- 
komst bevestigd ; de zonderlinge hervorming door 
Hizkias volbragt , was van dien aard , dat het volk , 
in ftipte waarneming van den openbarenGodsdienst, 
ficitig kon en mogt heeten. Ziet daar, op welk eene 
wijze het opkomend geilacht , beftuiird door Jehova's 
telg , eens eer en luister zou aandoen aan den naam 
en het overfchot van Israel. 

vs. 4. AIs eens de Heer van Sions dochteren 
De onreinheid afgewasfchen , 
De bloedfclmld van Jeruzalem zal heb- 

ben uitgewisclit , 
Door ftrafgerigt en loutering des vuiirs."' 

De voorflelling is,hier weder fchoon en levendig, 
maar gemakkelijk nategaan. De opgefchikte, gebal- 
femde Sionitinnen, rein en prachtig voor het uit- 
wendige , worden hier , naar haar inwendig beftaan , 
voorgefteld als met allerlei drek en onreinigheid be- 
zoedeld , en Jeruzalem als bevlekt en druipende van 
bloed. Jehova's oordeelen zouden haar zuiveren; zij 
zouden heftig zyu en branden als vuur , maar ook de 

lou- 



f /E S A "-I A S 

iouterende kracht des vulirs -voor het ri)k en de in-, 
woners van Juda bezitten. l . 

vs. 5. is Dan zal Jehova : 

s) Over alle Sions Raadsr en Staatsverga? 

deririgen, - 

M Een rookwolk fcheppen des daags , 
jj Des nachts een ftralende vuurvlam , 

En al wat heerlljk is zal veilig wezen'." 



99 



Het verloren aanzien zou in Juda wederkeerenj 
alle raadflagen tot nut des lands onder Gods zegert 
gelukken. Zij zouden zulke heeiiijke blijken hebben 4 
beide van Gods tegenwoordigheid en befcherming , 
als Israel voorheen in de woestijn , toen de wolkko- 
lom des daags ., en de vuurkolom des nachts voof 
hen henen trok. 

Vs. 6. Danheeft men, bijdenmiddag-gloed, 
,,, Een fchaduwrijke hutte ; 
Bij fellen vloed en'regenplasfen, 
Een toevlugt en verberging!" 

Het zinnebeeld is van den laridman ontleend, o^ 
van den herder, die op den brandenden middag , of 
tegen onverwacht opkomenden ftortregen , een' veili- 
gen optrek heeft. De Profeet verzwijgt dus niet , dat 
onder Hizkias zware flagen het land konden treffen, 
maar zij zouden in Gods befcherming eene veilige 
"' H a toe- 




* 

it<jfvlugtt v t^gen;.dezelye vinden. Dit is r in r den As* 

- fyrifclien oorlog gebleken : de noodwas groot, maas 

het vertrouwen op God bleef leven. Eene onver- 

wachte uitkomst daagde op , en nu werd de naam van 

^Juda geducht , geeerd , en Babylons Vorflen kwamen 

. In gezantfchap Jeruzalenx bezoeken* 



' i- : ~ : *$$&3&~*> : i'.'-;:--'-''i'. ' 







H O. O F D S T 



.om , laat mij zingen van mijn' Vriend , 
'Een lied vaa mijn' Vriend, en van zijn'.wijn- 

gaard : " - 

Mijn Vriend had een' wijhgaard, : 
Op eenen vruchtbren heuvel had hij dten. 
2. En hij omtuinde hem , , r ' l " J 

* V r . 

Eii ziiiverde den grorid van Heenen^ .- 
Beplantte hem met Sqreks ed'len wijnftokv 
Hij bouwde aldaar een prachtig landhuis-, 
En maakte een' uitgehoinven wijnbak^ 
Hij haopte, dat hfj "druiven' -vobrt zou bren.i 

gen, 
Maar hij droeg "gif bezien ! 

* 

3-Nudan, bewoners van Jeruzalem ! 
Mannen van J-uda !- - 
WeescRegters tusfchen mij en mijnen wijn* 

gaard! - iJ 

4. Wat was aan mijnenwijngaardmeertedoen,, 
'c Geen ikaan hem niet deed? ' 

Ha 



; J E S A I A S V. 

Mogt ik met hopen , dat hij druiven voort 

zou brengen? , 

En hij droeg gif bezien ! 



5 Gij zwljgt ? hoort dan van mij , 

Wat lot ik mijnen wijngaard heb befcho- 

ren: 

: Zijn' tuin zal ik wegrukken, 
Dat hij zij ter afweiding; 
Zijn' fcheidsmuur vernielen , ' 
Dat hij zij ter vertr^ding ! . , 

6.Ja! 'k zal hem ganfchelijk verwoesten , 
Hij wordt niet meer gefnoeid , niet rein ge^ 
houden, 

Daar fchieten doorn..en distels welig op.,., 
En ;4e wolken gebiede ik , . 

Niet meer op hem te resenen ! 

.- ,. ^ . . -- :.' >- <L fl . . - -' ' ' t*J . - ' ' ' '-'' - 



. Helaas ! dees wijngaard van Jehova 
Is Isrels huis , 

En Ju_da dees geliefde Justhof I 
Hij wachtte regt, maar ziet! bloedllortingS; 
Geregdgheid, maar ziet! gefchrei der yer- 
drukten! 



J E S A :I A 'S '.' V; "tip 

Die huis aan huis, en land aan landen trek- 
ken, 

Tot dat geen plaats voor and'ren ov'rig zij , 
Als of ge alleen het land bewonen wildet? 
9. Des zwoer Jehova Zebaoth: - 

(Nog klinkt het mij in de ooren ! ) 
Zoo niet die prachtige paleizen - 1 

Een puinhoop worden zullen ! 
^Hoe groot, hoe fchoon zij waren, 
Geen mensch bewoont die meer ! 

10. Tien bundren wijngaards geven dan- e^fi 

Bath, 
Een Homer zaads een Epha vruchten. 

11. Wee banner! 

Diejvrpeg reeds in den uchtendilond , 
Verhittsnden drank bejagen , 
En toeyen tot de fchemering, 
Door wijn ontgloeid. "-'-.-- 

la.Bij luit en cither, 

Bij trom en fluit en voile bekers , ''"' 
Brasfen en flempen z-ij : : : ---" 
Maar wat Jehova werkt, dat trekt hunne 
aandacht niet , .' : Y "js. 

En,wat'zijn hand bereidt , dat ! zien zij 
niet! .i 

. H 4 13. Zoo 



E S A 1' A S V," 

13.200 zorgloos wo.rdt mijn voile gevanklijfe 

weggeileept, 

En al die pracht en overvloed 
Smacht dan van dorse en honger weg! 
14. Reeds opent bet doQdenrijk zjj.n'. gretigen 

balg, , 

En fpert den mail op , zonder mate, '. 
Ora in te zw.elgen Jeruzalems weelde, 
Haar overvloed, haar luid gefchater, 
Haar wilde vreugde! . - . , 

'15. Dan buigen zich aanzienlijke en geringe , diep 

vernederd, 
Dan zinkt de trQtfche blik ter aarde. 

16. Dan wordc jehova Zebaoth verhoogd door 

regc, . .;,. . 

En. God, de Heilige , krjjgt dan, zi}ne.eere 

weder, 
Daar Hi] gerigi;en oefent! 

17. Dan graast hec lam > werwaarts men 'nhenen 

drijfc, 

En vreemde herders weiden af 
Devecce, nu verwoeste 



ilS.Wee hunner! 

Die 't heilloos koord. der fnoodheid, ;.. 
Het dikke wagenzeel der zonde flepen.! 



j E S A Y A s ::v 

j<?. Die zeggen : Jiij fpoede ziclv, , 
Hij verhaaste zijn werk , : / . 
. Op dat we er nog lets yan;zienj 
La^c koraen, fchielijk komen : -.. 
Den raad: van Isrels Heiligen,. .. , 
Op dat we er nog lets van .gevdelenj, , 



so. Wee liunuerl 

Die 'c kwade heeten goed, en *e goede 

kwaad, ; / .: 

Die duiscernis in lichc, en licht in duister- 
i ". ,-.:ni.s verkeer.en, . . . !.. 
Die bitter zoet , en 'c zoete bict;er noe- 
. -" "men!. ".'""- - , . ; 

ai, Wee hunner! .- ; 

Die wijs ziijn in hunne. odgen,,.. ,.,. : . 
Verftandig naar hun eigen waan ! 

*'" t ; -> 

22. Wee hunner !. 

Die helden z.ijn in wijn ce drink^n , , 
JErf klpek in a.nderen den beker toe te bren- 
. gen I, ......... .j . o 

23. Die voor gefchen,k den bQos.wicht flrafloos 

laten, - N 

En den r.egtvaardigen ziju regp,pnthpu4en 

H 5 24.Daat 



E % & 1 & 1$ V., 

S4.Daarom , .-gelijk 'de tong ;des Vuurs^den 

ftoppel , 

Gelijk de vlam 't verdorde gras verteert , 
Zoo zal haar wortel ook tot asch vergaan, 

Haar bloem als ftof verftuiven ! 

t 

Want zij verwierpen de wet van Jehova Ze- 

baoth, 

En verfmaadden 'c gebod van deri Heiligen 
: Israels ! 

55. BilJijk dus ontbrandt Jehova's toorn 
Tegen zijn volk ; . _'u 

Hij ftrekt zijn hand uiE,:'flaat bet, dat de 

bergen beven, : 

Dat lijken de flraten 3 als vuilnis , bedekken ! 
En in dat al bedaart zicnnogzijngramfchap 

niet, 
Zijn hand blijft immer uitgefirekt ! 

2,6. Daar rigt hij een banier 

Voor vergelegen volken op, < . -'- .2 
Hij roept ze zaam van 's aardrijks einde r : - 
Zie I haastig , fehieli j k -kora en zij 1 
27. Geen moede is onder hen , geen fl-ruiklende, 
Geen fluinifende , geen flkpende, .; 

Ze ontbinden den gordel der lendenen niet, 
Hun voeten, bntfchoeijen zij niet. 

: - $8. HUSJ 



J E S A I A S V. 1237 

s 

28. Hun pijlen zijn gefcherpt, 
Hun bogen fteeds gefpannen., 

Hard als een rots zijn hunner paarden hoe- 

ven , 
Hun rad'ren als de dwarrelwind. 

29. Het bruit dit heer, gelijk de leeuwin, 
Als jonge leeuwen brullen , 

Het bruit, en grijpt den prooi, en voert 
hem weg, ... ;. , ; 

En niemand rukt dien uit zijn klaauw. 

30. Gelijk 't gebruisch der zee zaMiun gebulder 
-' " ; zijn.. ..'-. . .. :: .--'- - " 

Dan ziet men om in 't land, maar overal 
Is duisternis enangst, en waar men de ioogen 
wendt '.'."' ;'.' 

Is s c light in donkerlieid verwandeld I 



124 J E S A 1 A S V. 



Y E R 1C L A.R IN 



redevoering , in dit Kapittel' veryat , onder-- 
fcheidt zich duidelijk genoeg van de voorgaande eii 
de volgendej pok is derze-lver inhbiid klaar en in 't 

oog vallende*.; _,,;: ; .... -.' ; 

In de zes eerfle verzen gebrnikt de Profeet het zin- 
nebeeld van eeaen lan.dn.iau en zijncn wijng.aard 5 om 
G.ods weldaden en zorg voor lictjoodfdje volk 5 --den 
verbasterden flaat van hetzelve, en de uitkomst, die 
dit een en ander eindelijk hebben zou , des te zinne- 
lijker voor te flellcn. Vs. 7. "breiigt hij'de gelijkenis. 
pveren verklaartde leenfpreuk. Vs. 8 10125. fpreekt 
hij onbewimpeld ? yerwijt den Joden liunne onverza- 
delijke hebzucht , weelde en brasferij , roekelooze. 
yerfmading van Gods bedreigingen , yerharding in het, 
kwade ., trotfqlie. inbeelding.. en f^hreeuwende onregt- 
yaardigbeid ; en verbindt met deze voorftelling die der, 
ftraffen , die op. zulk een. zedeloos beftaan volgen. 
zouden. Eindelijk vinden wij vs. 26 ~r- 3.0. de vol- 
tooijing van alle Gods oordeelea , in den Babyloni-, 
fchen krijg , de verwoesting van den Staat en, de ge- 
yankelijke wegvoering van het volk. 
- '-'' Da 



J E : ; ,S'.\A". 1 A; S V; 

De redevoering "is voornamelijk ingerigt tegen het 
cijk varf Juda , fchooir het koningrijk: van Israel niet 
geheet fchijht te mogen uitgefloten worden ; al- 
thans wij vinden het -kills Israel's ook genoemd in 
het zevende vers. 

Wat den tijd betreft, waarin JESAIAS deze rede 
heeft uitgefproken 9 wij zijn van hetzelfde gevoelen 
.met de meeste uitleggers , dat die invalt in de rege- 
ring van Uzzias of van Jothara j want.dit is onmo- 
.gelijk te onderfcheiden. De misdaden, in het achtfte , 
elfdc en twaalfde vers ten toon gefteld , duiden een' 
tijd van overvloed en weelde aan , die zich niet 
fchikt voor de regering van Kizkias , en veel minder 
voor die van Achaz, in wiens dagen een groot deel 
der bedreigingen vers 8, 9, 13, 14 enz. hare ver- 
vulling fchijnen verkregen te hebben, gelyk nit de 
verklaring blijken zal. 

vs. 1 6 , 5 Kom, laat mij i zingen van mijn' Vriend, 
,j Een lied van mijn' Vriend , en van zijn' 

wijngaard : 

Mijn vriend had een' wijngaard 9 
Op eenen vruchtbren henvel v had Mj 

>> dien." 

Het fraaije der gelijkeiiis , die wij in dit en de vol- 
gende verzen voor ons hebben , beftaat voornamelijk 
in het treffende en gepaste van het zinnebeeld, dat 
de Prefect gebruikt; in de fchoone uitvoering en out- 

wik- 



j E S A i A S Vi 

wikkeling van hetzelve, eii in de levendiglieid der 
perfopns - verbeelding. Eerst fpreekt JESAIAS 
ilechts van den eigenaar des wijngaards als van zij- 
nen vriend vers i en 2. Met het derde vers fpreekt 
de zorgvuldige landman zelve , en op het laatst van 
het zesde verraadt hi) zich als geen minder perfoon 
zijnde , dan de Heer van hemel en aaf de. De Zalig- 
maker heeft het zinnebeeld Van onzen Profeet over- 
genomen Matth. XI : 33 , fchoon hij er een ander 
gebruik van maakt. Doch laat ons de bijzonderhe- 
den van nader bij befchouwen. . 

Allereerst verdient onze opmertdng net opfchrift 
der leenfpreuk , kom , laat mij zingen van mijncn 
"friend enz. JESAIAS fpreekt van den eigenaar des 
wijngaards als van zljnen "friend-; niet om ons 
eenige gehcimzinnigheden in dien naam te doen zoe- 
ken , maar enkel tot omklceding zijner gclijkenis. 
Gelijk wij misfchien zeggen zouden : daar was ecn 
man ? die een' wijngaard had , zoo zegt hij bij 
verkiezing: ik heb eetf Vriend ', die een wijngaard 
heeft enz. 

Men kan echter niet ontkennen , dat de toon van 
dezen aanhef iets zonderlings heeft , dat dezelve eene 
vrolijke , nitlokkende voorftelling fchijnt aan te kon- 
digen , en men daarna niets minder zou verwachten , 
dan zulke fcherpe bedreigingen en verwijtingen , als 
bijiii den ganfchen overigen inhoud vau dit Hoofd- 
ftuk uitmaken. Waarfchijnliik was het de bedoeling" 
van den Profeet hierdoor zijne rede verrasfcnder en 

tref- 



J E S A I A S V, 

treffender te maken, zijnen hporcleren eerst het denk- 
beeld in te boezemen, dat hij hun aangename waar* 
heden ging mededeelen, om, door de aankondiging 
der naderende onheilen, hen des te meer te verplet- 
teren. 

Het eerfte deel der gelijkenis vers r en a. behelst 
de befchrijving der zorg, die de onderftelde land* 
man voor zijnen wijngaard gehad, zijne verwach- 
ting, die hij daarop gebouwd, en de grievende te 
leurftelling, die hij van denzelven ondervonden had. 
. Het is niet om 't even in welke landouw men 
een' wijngaard aanlegt ; in de laagte en vlakte wil 
dezclve niet tieren , de wijnftok wil een bergachtigen 
ongelijken grond, maar die niet fchraal of dor is. 
De zorgvuldige landman had zijnen wijngaard ge- 
plant op een' heuvcl , en wel op een vetten heu- 
vel , in het Hebreeuwsch , op een olieachtigen 
hoorn. 

vs. 2. En hij omtuinde hem , 

En zuiverde den grond van fleenen , 
Beplantte hem met Soreks ed'len wijn- 

,,ftok; 

S9 Hij bonwde aldaar een prachtig landhuis, 
En maakte een' uitgehouwen wijnbak ; 
Hij hoopte , dat hij druiven voort zou 

brengen, 

Maar hij droeg gifbezien 1" 



'inj 



f fe S A I A 



ij omtuinde dien^ gedeeltelijk met een' fleiieii 
fcheidsmuur , gedeekelijk met een fchut of heinin* 5 
'(vs. 5.) om de vosfen , die op de rijpe druiveii 
azen , eii ander fchadeliik gedierte van dcnzelven. te 
weren. Hij -zmverde den grand van fleenen , die 
den wortel kwetieii 5 dnmatig verlcoelen , en de vi'ucht- 
bare fappen beletten in dezelve in te dringen. Nog 
meer, hij ftelde zoo veel prijs op dezen pk-k gronds, 
clat hij geeh gemeene , maai* de edelfie 'druif da-'inn 
planten wilde , en wel die fooit , die Sorek genoemd 
werd , waarfchijnlijk naar de beek , of liever de vallei 
Sorck 9 wartrvan melding gemaakt wordt Richt, 
XVI: 4. Sbmmige Geleerden houdSn dit Sorek voor 
lietzelfde met het dal Esco!' 9 waaruit de verfpieders 
ten druiftros bragten, die ^drl man alleen niet dra- 
gen Icon , zohder dezelve te kwetfeh. Daarenboven , 
fiij bbuwde op dien wijnakker een prachtig land" 
huis , letterlijk ecrf lor en , gelijk het woord ook die 
beteekenis heeft Luc. XIV: 28. Niet maar eene en- 
kele hut voor de hoeders of hoederinpen , noch enkel 
eenc- Xvoning voor de arbeiders , maar een groot ge- 
bouw , een 1'andhuis , ten bewijze hoe veel liefde 
hij voor zijncn wijngaard had. 'Hij plaatfte ook in 
. denzelven een tyijrib'a'k , dat is een wrjnpers , mer de 
kuip , daar onder behoorende , en om te toonen , 
clat hij geene kosten wilde fparen , was deze bak van 
uitgehouwcn fteen. 

Uit het zesde vers merken wij , dat hij zijn wiji> 
gaard .ook liet befnoeijetiy en zuiver houden? zoo~ 

dat 



J E S A I A S V. 129 

darer niets ontbrak aan de volledige zorg, die hij 
voor dien akker droeg. 

Billijk was zijne verwachting* dat hij druiven 
van denzdven lezen zou , en wel van de beste foort 
en in den grootften overvloed ; maar hoe zeer vond 
hij zich te leur getleld , daar hij in plaats van deze 
met dan gifbezien vond. Gifbezien : men moet 
hier denken aan eene fchadelijke plant, wolfs -.kruid 
genoemd, en misfchien in de gefchiedenis van Eliza 
voorkomende onder den naam van wilden wijnflok. 
2. Kon. IY : . 39- Aan deze plant groeijen fchoone 
bezien, maar bitter en.giftig van aard. Zoodanige 
gifbezien droeg de zoo zeer verzorgde wijngaard; 
en ate nu de eigenaar kwam in den tijd des oogftes, 
en meende druiven te vinden , vond hij niets dan dit 
fchadelijk tuig. 

vs. 3. Nu- dan 9 bewoners van Jeruzalem J 
Mannen van Juda ! 
Weest Regters tusfchen mij en mijnera 

wijngaard! 
4. Wat was aan niijnen wijngaard meer te 

doen , 

't Geen ik aan hem niet deed? / 
Mogt ik niet hopen , dat hij druiven voort 

zou brengen? 
En hij droeg gifbezien !'* 

Door eene fterke en. fchoone perfoonsverbeelding, 
L DEEL. I wordt 



I 3 o J E S A I A S V. 

vvordt hier de eigenaar van den wijngaard zelve fpre. ; 
kende ingevoerd. Hij maakt de burgers van Juda 
en Jeruzalem tot regters , om te oordeelen , of hij 
iiiet alles aan zijnen wiin'gaard aangewend had^.wat 
men van eenen landman ver wach'ten , of aan eenen 
akker doen fcori? of zijne verjCvachting niet billijk 
was? of het niet onvergetelijk was, dat zulk een 
fchoone grond , zoo beplant 5 zoo verzorgd , niet 
dan giftig onkruid dragen zou? Zeer trefFcnd 'en ge- 
Inkkig gedacht is het,.dat de mannen van Juda en 
Jeruzalem hier als regters worden ingeroepen ; op 
Ireii toch zag de gelijkenis , en zij werden nu ge* 
dw-ongen , om him eigen- vonnis uit te fpreken , of 
Iiet geduchtfte van alle Gods- oordeelen ftilzwijgende 
te billijken,,- 

vs. 5. Gij zwijgt? .... noort dan van mij, 

>Jf Wat lot ik mijnen wijngaart heb be 

fchoren : 

Zijn' tuin zal ik wegrnkken 3 
Dat hij zij ter afweiding ; 
Zijn' fcheidsmuur vernielen, 
,. Dat hij zij ter vertreding!" 



39 

3) 



J9 

if 



' De landman, na op deze wrjze zijne veranderdc 
gezindheid , omtrent dezen eertijds zoo geliefden pick 
gronds , geregtvaardigd te hebben , gaat nu vooit 
om te zeggen , wat hij in 't vervolg met den wijn- 
gaard meerit te doen : en dit beftond daarin , dat hij 

' v " dien 



" J E S -A I A S . V. 131 

dien openlijk zou verlaten , en aan het wild gedierte 
prijs geven ; dat hi] er geen oogenblik zorg nicer aan 
vcrfpillen . zou , dat zijn vloek op dien akker -zou 
r listen.! 

Waar hi) em tain of fchutting had zou -hi) dien 
wcgrukken , waar hij een' fteenen fcheidsmuur had, 
zou hij dien vernideh :, dit was de kortfte weg , om 
den wijngaard uit te roeijen : nu zou welhaast het 
gedierte, des velds komen, alles afweiden., alles ver- 
trappen , zoo dat er geen fpoor meer zou over- 
blijven 3 van 't geen deze vruclitbare heuvel eertijds 
was. 

6. Ja ! 'k zal hem ganfchelijk verwoestefi 9 
Hij wordt met meer gefnoeid, niet- rein, 

gehouden, 
Daar fchieten doom en distels welig 

op. ... 

,, En de wolken gebiede ik , 
Niet rneer op hem te regenen !" 

^ Nog flefker is de volgende uitdrukldng, die wij 
vertaald hebben : ik zal hem ganfchelijk verwoesten. 
Eigenlijk, ik zal hem maken tot een_ nachtleger* 
De plaatfen , die het wild gedierte verkiest tot nacht- 
leger, zijn doorgaans zulke, waar geens menfchen 
voetftap gezien wordt , barre wildernis , de akeligfta 
verwoesting. 'Alle-zorg althans zou hij van dat fhik 
gronds aftrekken \ het zou niet meerbefnoeid, noc ^ 

I a ge- 



J E S A"l A S V, 

gereinigd warden. Het laatfte woord is van .een'e 
onzekere beduidenis , het fchijnt te beteekenen , c&n 
ftuk goeds behoorlijk in orde te hoiiden , of ook 
een foort van voren te trekken 5 om de noodzake- 
lijke afwatering te bevorderen. En nu , na deze 
ganfchelijke onttrekking van de hand des landmans,- 
zou de doom en distel daar welig opfchieten. 

Eindelijk doet hij, dezen akker als in den ban en 
vloek. De plegtige vervloeking eenes akkers, fchijnt 
daariij beftaan te hebbcn , dat men wenschte , dat er 
geen dauw of regen meer ~op zou nederdalen, 
verg. 2 Sam. I: 21. Doch hier verraadt zich an 
de Goddelijke landman , wie hij was , de Heer van 
hemel en aarde ! Ik zal de wolken gebicden enz. 
Deze trek is zeer fterk en verrasfend , en bereidt het 
gevoel voor de geduchte overbrenging der gelijkenis 
In 't volgende vers. 

vs. 7. Helaas ! dees wijngaard van Jehova Ze- 

baoth 

Is Isrels huis , 
., En Juda dees geliefde lusthof ! 
Hij wachtte regt 3 maar ziet ! bloedflor- 

ting! 
9> Geregtigheid , maar ziet , gefchrei der 

verdrukten 1" 

Hier vinden wij nu de leenfpreuk duidelijk en on- 
bewimpeld t'huis gebragt. De overbrenging van 

het 



J E S A"*I A S V. 

het gan.fche zinnebeeld op het Joodfche vblk is niet 
moeijelijk: de vette heuvel is het vruchtbare-berg- 
achtige Canaan ; de omtuining is de Goddelyke be- 
fcherming en afzondering door de wet 5 de fteen- 
zuiveriftg het uitdrijven der Cananiten ;. de cdelc. 
wijnftokken de Israeliten , befchouwd als het kroost 
der vroomfte en beste va'deren ; h&t landhuis cinde- 
lijk met den mjnbak^ de gewijde tempeLen de ilad 
Gods. Doch misfchien is het te fpitsvondig en min 
oordeelkundig alle deze bijzonderheden te willen uit- 
f drukken en'overbrengen. : ' 

Jiida zljn gdiefkoosde lusthof , of zijn bov;en 
alles bemind landgoed. Het woord , dat eigenh'jk 
plants beteekent, kan ook overgezet 



, een geheel goed met vruchtbare gewasfen 
beplant , en 'dit komt hier beter te pas dan eene> en- 
kcle plant. Ziet nu, hoe deze akker, in plaats van 
driuVen, gifbezien voortbragt: Jehova verwachtte , 
en billijk, uitoefening van deugd en geregtigheid 
van een zoo. bevoorregt en onderfcheiden volk^ maaf 
in plaats van dit vond hi] niet dan bloedfiorting eil 
gerocp der verdrukten ! Het eerfte woord wordt 
ook vertaald door fchurft^ .melaatsheid , als afbeel- 
dende , een. valflagen zedebederf , de walgelykfte 
goddeloosheid. Doch onze Vertaling is, zoo 't ons 
voorkomt , gepaster , en fteunt op gezag van het 
Arabisch dialed, gelijk door A. SCHULTE^NS 
is bewezen. Er is in den Hebreeuwfchen . tekst hier 
cene woordfpeling 5 die. in onze taal uiet kan uit- 

I ^ se 

ix W 



S AT A S V; 



gedrukt worden , doch , waarbij wij weinig ver* 
liezen. 

vs. 8. Wee hunner I . . /. v.... 

Die huis aan huis, en land aan. landen 

trekken , . . 

, Tot dat geen. plaats voor andren ov'rig zij , 
^ Als of ge alleen net land bewonen wil- 
- ,,det?" . . . - '.: . 

Na het eindigen van de gelijkenis eirv.erklaring, 
flelt de Profeet deiv.bedorven zedelijken'ftaat der na- 
tie in eene onbedekte rede voor , hij brengt .hunne 
misdaden tot zekere hoofdondeugden , kondigt de 
ftraffen derzelve aan , en eindigt in het algemeen 
.oordeel. der verwoesting, door Asfyriers en Babylo* 
jiiers over Israel en Juda gebragt. 

De eerfte misdaad, die ;hij aan de Joodfche Groo- 
ten voornamelijk hier.te laste legt, is hebzueht, en 
wel onverzadelijke , nooit voldane hebzueht. JESAIAS 
fchildert derzelver fchraaplust zeer fchoon af ; de trek 
die hij gebruikt is tevens fterk en fchimpend. Men- 
fchen , die hunne. bezittingen. zoo uitbreidden , dat 
zij als voor een ander geen plaats wilden .laten , en 
maar alleen in het land wonen. Dit lot zou voor- 
xeker niet benijdenswaardig zijn. 

Doch behalve onverzadelijkheid en hebzucht wordt 
hier ook de we.elde en pracht, in het aanleggen van 
.gebouwen en landgoederen 3 ten toon gefteld. Huis 



J S A I A S V. 135 

aan hms trekken betcekent buiten twijfel ook : uit 
yek huizeit ftechts Mn maken , de woningen van een 
aantal huisgeaiiinen innemen , om zoo yeel prach- 
tiger , weidfcher , ruiraer en gemakkelifcer gehuis- 
vest te zijn. Hetzelfde is ook, en op gelijke vyijze, 
toepasfelijfc op het tweede; land aan landen 'trek- 
ken , uit de bezittingen yan velen , uit een aantal 
landhoeven , flechts e6i prachtig en onnietelijk land? 
goed maken. 

- Htils aan huh ^ akker aan akker trek ken 9 niet 
alleen door wegen van wettigen aankoop , maar voor* 
al ook door geweld , dwang en onderdrukking , ge-=- 
lijk de Grooj^n , onder de .Oosterfche overheer- 
fchingen , xfaizend middelen hebben , om het goed 
dcr geriugeren aan zich te trekken. Daarenboven , 
yolgens de Mofa'ifche wet , mogt niemand den akker 
van een ander , zelfs niet bij aankoop bezitten; 
dezelve moest een altoosdurend familie-eigendom 
blijven : aangaande de huizen in ileden was deze wet 
niet gemaakt. 

vs. 9. Des zwoer Jehova Zebaoth ; 

(Nog klinkt het mij in de ooren !) . 
Zoo niet die prachtige- paleizen 
Een puinhoop worden zullen ! 
, Hoe groot, hoe Tclioon zij waren , 
Geen raensch bewoont die meer !" 



39 
S) 

39 



Wat zoii de ftraf zijn voor deze hebzucht dej. 

I 4 Grt>c-. 



J E S A I A S V. 

Grooten? Krijgsverwoesting! Bij oorlogsoverftroo- 
xningen is niets fchadelijker dan vele vaste goederen 
te bezitten 9 vele huizen , en akkers : de liuizen 
worden dan in puinhoopen veranderd , de ontvol- 
kiug, de landverlating , de armoede en het bloed- 
vergieten doen de fchoonfte gebouwen ledig ftaan en 
zonder inwoners. Dit lot wordt de natie bedreigd , 
en wel met eenen eed , volgens het bekend formu- 
lier : zoo . dit met gebeuren zal! 

Het eerfle lid wordt ook vertaald: Het is in dc 
oorcn van Jehova^ Jehova ziet en hoorf het? te 
weten , de verdrukking en gierjgheid der Joodfche 
Grooten. Doch de aard der tale, en het volgende, 
zoo met ! fchijnt onze Overzetting de voorkeur te 
geven , die daarenboven Ook krachtiger en getrouwer 
is aan de lezin 'van den tekst. 






vs. jo. Tien bundren wijngaards geven dan ddn 
Bath , 
Een Homer zaads eznEp/ta vruchten." 







Zou het bij de krijgsverwoesting , die op handen 
was , noodlottig zijn huizen te bezitten , niet minder 
ongelukkig zouden de eigenaars der landgoederen . 
zijn ; want deze , door den inval der vijanden ver- 
nield , onbebouwd , zouden geene vruchten voor 
iiunnen bezitter opbrengen. Een bunder lands, 
2al zoo veelzijnals &en morgen naar onze meting. 
Ezech. XLV: ii en 14. weten wij, dat een 

Bath 



J E S A I A S V. 137 

Bath en een Epha van eenerlei mate zijn , het eerfte 
fchijnt de natte, het andere de drooge maat te wezen. 
J Een Epha is het tiende dsel van een Homer , en is 
de Epha waarfehijnlijk niet veel verfchillende ge- 
weest van de Sch&pel naar onze maat, dan kunnen 
wij opmaken, dat een Bath weinig meer-dan eeri 
emmer vocht heeft kunnen uitmaken. Tien morgen 
\vijnakkers, zouden flechts een Bath wijns uitleve- 
ren , en waar men tien Schepels zaaide , zou men 
maare'e'n Schepd oogften. De vervulling dczerVoor- 
zegging moeten wij zoeken in de krijgsverwoestingeri, 
die onder-Achaz hebben plaats , gehad , en waar van 
wij reeds meermalen gefproken hebben. - 

vs. ii. Wee hunner! 

Die vroeg reeds in den uchtendftond, 
Verhittenden drank bejagen , 
En toeven tot de fchernering , 
Door wijn ontgloeid. 

:... 12. jy Bij luit en cither, ~ - ""f 

Bij troni en fluit en voile bekcrs , 
,, Brasfen en flempen zij: 
Maarwatjehovawerkt, dat trekt hunna 

aandacht niet , 
En wat zijn hand bereidt , dat zien ztj 

niet." 

. De hoofdmisdaad der natie , in 't bijzonder der 
Grooten , in deze verzen ten toon gefteld , is niet 

I 5 maar 



I3 J. .E A I A S V. 

rnaar enltel dronkenfchap , misbruik van geestige 
vochten, maar alleriei brasferij, overdaad en brood* 
dronkenheid , zoodat men geen' tijd en geeng kosten 
ipaarde, ora op de _verkwistendfte wijze zich in dit 
genot der zmnen-to.e-te gevcn. ._M?A m<Det niet veiv 
gcten hier bij te vergelijk.cn en na .te flaan de : fchil? 
derij, die AMOS, JESAIAS. ujclgenoot , ophaiigt 
van de zeden der twee hoofdfteden Jeruzalem. erj- 
^amaria. Kap. VI; 46. 

. Ifroeg in den morgen. De Qosterungen .gebruiken 
zelden v6gr-;den ayond meer fpijs, dan tot hunne 
noodzakelijke behoeften van nooden is.; ; hunne maak 
tijden houden.zij in de koelte des avondsy en.het is 
fcbandelijk , en een bewijs van flechte zeden , reeds in 
den morgen ftpnd te begiiinen met brasfen. en gast- 
malen houden, Verg. P.red: ,X; 16. . 

Verhlttends dravken.' Dat hier.aan .geestige voch- 
ten , nit andere : vu.Lic.hfen dan druiven geperst, ge- 
daclit moet wordeu;,. fchijnt zeker, te: zijn, en ook 
niet onwaarfchijnlijk , dat wij bij voorkeur het 
Hebreeuwfche woord. yerfl:aan..nio.eten v.an den be- 
roemden palm- -of dadchrijn van .Paleftina , een 
aangename drank ., . do.ch die ligtelijk dronkenfchap 
verwekt en matig gebruikt mbet .worden. 

; Bij lult en.. cither, enz.. Zij vergenpegden zich 
niet met maaltijden tot verheugihg te bereiden , maar- 
rigteden ganfche feesten aan , met zang en dans en 
muzijk-mftriimenten. Detrom, eigenlijk de Adufe a 
de rinkelbaifty niet ongelijk aan onze tambourin. 

Maw- 



J E S A' If r A-S : V. 



- Maar Jehova's werk~$nz. De:zorgeloosheid en 
verachting der gedreigde oordeelen is het natuurlijk 
gevolg van overdaad en brasferij. Jehova's werk , 
en V geen zijne hand bertidt , zijn de onheilen : 9 die 
het land naderden, en door de Profeten werden aan- 
gckondigd. ".' ""' ' -' : - 

srs* 13. Zoo zorgloos wdrdt Mjri Vlk gevank-: 

,,li]k weggefleeptj ':::::./ : . 
En.al die pracht en overvloed 
: - - - Sinacht dan van dorst en honger weg P* 

t ' !.-,.' -.','-') 

Tegen 'dezen ftaat van overdadige-brboddronken- 
lieid , wordt de jammeiTijkfte ellende : overgefteld^ 
die denzelven zou afwisfelen. '-'Fbor'eerst gevange- 
nis ? niet : de Babylonifche ballingfchap y inaar krijgs*. 
gevangenfchap , en dit 1 was het zelfde als ftaverniji 
De gevangenen in den oorlog werden flaven der over^ 
winnaars , en als flaven ook aan andereiii verkoeht, 
Ten tweed&i -gebrek -aan het noodige,' lionger ea 
dorst. Alles ziet nog op de : kriigsvcrwoestingen on^ 
der Achaz. Die overdadige brasfers-'zb-uden wel- 
haast flaven wbrden'-'van overwinriendeivijanden , -eh 
zij 3 die hunne gulzigheid en zwelglust naauwelijks 
door de uitgezochtfle fpijzen , en de geestrijkfte 
dranken 5 onder zang en fpel, -fcondeii .-ftillen $ 
den gewaar worden , -wat het was : aan " alles gel 
te lijden , geen brood te hebben x)m te-'^eten;, geeh 
teug waters om den dorst te lesfchenl Prachf'ifa 

over* 



J E:-.S A I AS V t 

overvloed is hier het zelfde als prachtige en 'ov.er- 
dadige. 

vs. 14. Reeds opent het doodenrijk zijn' greti- 

,,gen balg, 

' En fpert den muil op , zonder mate , 
Om in te zwelgen Jeruzalems weelde , 
j, Haar overvloed , haar luid gefchater^ 

j- ' *^ 

Haar wilde vreugde ! " 

Het zelfde , 't welk in het vorige vers gezegd was , 
dat namelijk wel haast de in 't oog loopende weelde , 
.overdaad en luidruchtige dartelheid in jammer en 
ellende zouden verkeqren , dat zelfde wordt hier her- 
haald , doch omkleed met een fchoon en luisterrijk 
.beeld. Het doodenrijk , het rijk der fchinimen , des 
nachts en der vergetelheid , waarvanwij in het veer- 
tiende Hoofdftuk eene zoo levendige en dichterlijke 
yoorttellin^ zullen aantrefFen , en waarover inzonder- 
heid verdienen nagelezen te worden , HERDER over 
de Hcbr. Poefi& II. deel p. 26.^11 vervolgens, der 
.Nederduitfche vertaling; en LOWTH de S. P* H. 
jpraet. VQ...f.$$.fq([..Bd. Oxon. (*).. Dit doo- 
' ' den- 



(*) Ik kan niet voorbij hier eene befchrijving van het 
doodenrijk aan te halen , die wij vinden JOB X: 21, aa. 
en die in het cUctoerlijk akelige voortreffelijk is uitge- 
yoerd: 

,, Voor 



J E . S A "I A S V. 



14* 



fanrijk wordt hier voorgefteld als een verflindend 
dier, 't welk met onverzadelijke gulzigheid de kaken 
wijd open fpert-, om zijnen prooi in te zwelgen: 
deze prooi is de overvloed, weelde en uitgelaten 
vreugde van Jeruzalems ingezetenen ? welke derhalve 
te eenemaal door den naderenden ramp verzwolgen . 
uitgedelgd, en in vergetelheid begraven zouden wor- 
den , dat er geen fpoor van overbleve ! Zij , die de 
woorden weelde en overvloed hier vertaald hebben 
aanzienlijken en geringen , hebben , onzes oordeels, 
den aard en de kracht dezer verheven leenfpireuk, ge- 
heel voorbij gezien, 

vs. 15. Dan buigen zieh aanzienlijke en geringe s 

diep vernederd, 

Dan zinkt de trotfche blik ter aarde. 
1 6. Dan wordt Jehova Zebaoth verhoogd 

3, door regt, 
En God , de Heilige 3 krijgt dan zijne 

eere weder, 
Daar Hij gerigten oefent ! " 

De zin dezer verzen is zeer klaar: als God de dar- 
- telheid en weelde bezoekt , eu , bij eene regtvaardige 

ver- 

Voor dat ik hee,n ga , en niet wederkeere , 
Naar 't donker fchaduwland des doods , 
Dat land der nare , zwarte donkerheid , , 

Der doodsfchaduwe en der verwarring, 
i Waarvan de dageraad den nacht gelijkis" 



14*.- J ;E S: A I A S: V*-. 

verwoesting, die door -flaveraij , gebrek en ellende 
4pet vervangen , dan daak de trotschheid der prach- 
tige Grooten , en de hoogmoed der geringen 9 die hen 
in hminen kriiig naftreefden ; dan gevoelen zij weder 
de oppermagt van God .> waaraan zij zich waanden 
onttrokkeii te zijn , en , in weerwil van fpijt en 
woede, zijn zij gedwongen te erkennen, dat God 
groot en heilig is I 

vs. 17. Dan graast liet lam ? werwaarts men 'the- 

nen drijft, , 

En vreemde herders weiden af 
De vette , nu verwoeste akkers. " 

< ". ' : " " 

Eene zeer fchilderachtige en ziiinelijke voorflelling 

van de groote verwoesting des lands door den krijg d 
die nu op handen was. Om een land af te beelden, 
dat in een woestijn veranderd is , behoeft men flechts 
er van te zeggen, dat de fchapen, ginds en her- 
waarts, wijd en zijd, op het zelve weiden; want 
dit onderftelt , 'dat men geen halmpje op de akkers 
ziet 9 en dat op de veldeii niets groeit. De vreem- 
'd& herders zijn waarfehijnlijk de Arabieren , die bij 
elke verwoesting van Paleflina terftond daarin trok- 
. ken , om hunne kudden op dien vetten grond te 
weiden. De vette , n& verwoeste akkers. Letier- 
lijk: de yenvoeslingen der vette plan if en. Bijkans 
zou men vermoeden , dat dit vers misplaatst was , 
en onmiddellijk achter vers 10. had moeten volgen. 

vs." i8 



S A 1 .A. 5 Vi" 



i8. Wee hunner! ' 

Die 't heilloos koord der fnoodheid , : 
J5 Het dikke "wagenzeel der zonde flepen!" 

Twee uitleggingen van dit Vers fchijnen om deii 
Voorrang te twisten. De eerfte , dat men door 
fnoodheid en zonde , de ftraf derzelve ., de bezoekin- 
Igen en oordeelen verfta , en het vers dus opvatte: 
Wee hunner, die Gods oordeelen met geweld tot 
zich flepen, door hunne roekeloosheid onvermijde- 
lijk over zich brengen , en derzelver aankomst ver- 
haasten ! De andere is nog aannemelijker. Volgena 
dezelve worden de Joodfche Grooten en de inwonerS 
des rijks als flaven der zonde voorgefteld , ja als last- 
dieren derzelve, die in het gareel der ongeregtigheid 
gefpannen, dezelve allerwege voortflepen, en voor 
hunnen fnooden heer en afgod zich allerlei flaaffche 
dienften getroosten ; al legt de zonde him boeijen eii 
touwen op, ja al zijn het zware wagenzeelen, het 
is een last, dien zij dragen, een juk , dat zij torfcheh 
willen, al zouden zij er onder gebogen gaan! 

vs* 19. Die zeggen: hij fpoede zich , 
Hij verhaaste zijn werk , 
s) Op dat we er nog iets van zien I 
Laat komen , fchielijk komen 
Den raad van Isrels Heiligen, 
Op dat we er nog lets van gevoelen F* 



De 



144 J E. S A I A S V. 

De Prefect zegt hier , welk flag van menfchen hij 
bijzonder door die uitgemaakte , verklaarde flaven 
der zonde bedoele: te weten: verachters van Gods 
oordeelen en van de bedreigingen, door zijne gezan- 
ten aangekondigd : menfchen , die , in zorgeloos'heid 
en weelde verzopen , God tergden en uitdaagden , 
om maar te doen het geen hij had voorgenomen, en 
het om hunncn wil met iiit te flellen. Ja! die in 
tegendeet fpottende fchenen te vreezen , dat Gods 
wraak niet fchielijk genoeg komen zou , om er hen 
nog iets van te doen zien en beleven ! 

Hetfchijnt, daar de Profeten menigmaal rampen 
bedreigden , die nog zeer verre af waren , en eerst 
door de nakomelingfchap gevoeld zouden worden, 
dat fpotters en fnoode menfchen hier uit aanleiding 
namen , om hunne bedreigingen in den wind te flaan, 
en fchimpende te eifchen , dat zij iiever oordeelen 
zouden bedreigen , waarvan zij nog getuigen kon- 
den zijn. lets dergelijks vinden wij ook bij AMOS, 
Kap. V: 1 8. 

vs. 20. Wee hunner! 

Die 't kwade heeten goed , en 't goede 

kwaad , 
Die duisternis in licht , en licht in duis- 

., ternis verkeeren, 
Die bitter zoet, en 't zoete bitter noe- 



Het 



J E S A i A S Vr 145 

Met is inij nog onzeker , welk foort van menfcheti 
eigenlijk door deze klare woorden bedbeld worde. 
Waarfchijnlijk center zijn het de zoodanige , die alle 
begtnfeleri van deugd en regt ondermijnen , door den 
iiaa'm der deugd aari ondeugden^ en die der on* 
deugd aan deugden te geven: zij , bij vooibeeld, 
-(lie hunne overdaad onlDekrompenheid- van geest 
noemden, en hunne dartelheid gepaste vrolijklieid , 
terwijl zij den ernst u der Profeten ftuurschheid , en 
den wandel der braven zwartgalligheid en .ffijfhoof- 
digheid heett^ni Wil men er nog zulke lieden bij- 
t-oegen.; die de voorBoden der rampen, den Staat 
bedreigende , als voorfpellingen van geluk wilden 
doen aanmerken, en voorgaven, dat de weelde de 
fteun der maatfchappijen is; men kan althar^s van 
dezs lieden zeggen , dat zij duisternis in licht , en. 
bitter in zoet verkeeren; ... 

vs. 21.-;, Wee h'umier.! . " 

Die wijs zijnin hu'nne oogen$ 
"" j, Verftandig naar him eigen waan ! " 

be e'igenwijsheid en vcrwaandheid , die, IiOog 1 - 
' inoedig fteeds zieh zelven toejuichende , alien raa s d 
Van de hand wijst, en alle tegenfpraak voor beleedi- 
.ging houdt , is eene gevaarlijke en hatelijke ondeugd 
in alle ftanden des mcnichelijken levens ; maar aller-* 
hatelijkst in'Overheden, wier waanwijsheid niet al- 
ken him eigen geluk j maar dat van eene ganfche 

I. DEEL. K 



145 J S A I A S V.; 

maatfchappij in de waagfchaal flelt. De Joodfche 
Grooten , in de tlagen toen JESAIAS dit fprak, 
zagen geene gevaren , alles fcheen him nog grooter 
bloei en- vooifpoed te voorfpellen ? en zij begrepen , 
*t geeii'Zij niet zagen, dat behoorde ook geen Pro- 
feet te zien; ZLJ achteden zich bevoegd, om zijne 
waarfchuwingen in den wind te flaan y zoo dezelve 
nietliuiiiie uitzichten ftrijdig waren. 

vs. 22. Wee hiinner.! 

Die heldcn zijn in wijn te drinken, ... 
Jf En klock in anderen den beker toe te 
brengen! "... ',..--. 

De onbefchaamdheid cener ;natie wordt hier ten 
toon gefteld, die, zich.;beroemende in het kwade, 
van overdaad eii voile bekers te ledigen fprak als van 
heldenfhukken , en dit voor groote daden rekende, 
Daarenboven'gispt hier de Profeet de verwijfdheid 
eenes volks, dat ,- lafhartig voor het aangezigt van 
den vljand, flcchts dapper was in dronkemans- da- 
den , in alleiiei baldadigheid en zwelgerijen. 

In anderen den beker. toe te brengen. Eigenlijk 
Haat-er : in d&n yerhittetiden drank te mengen: 

\ geeri men verftaan kan van het mengen van den 
wijn met heete fpecerijen , om deszelfs kracht nog 
aan te zetten. Dcch .wij vatten het dus op: hij die 
het eerst den beker opvatte j moest denzelven, naar 
de gewoonte , met eene hoeveelheid waters mengen 3 



o v 

em 



I E S A 1 A S V. 14? 

en zoo ging die dan tot de gasttn rotid. Van daar 
beteekende de fpreekwijze :. den beker te men gen: 
-welhaast niets anders <&y.nidcVQordrmkertezijn^ 

anderen den beker toe te bre?2gen (*). 

vs. 23* 

( * ) Vete Gelecrdcri zijn er , - welke , fteutiende ; op een ge_ 

-tnigems van THEVEKOT, aangaande 't geen door hem iu 
Pcrfien is waargenomen, ftaande houden, dat het niramer.de 
gewoonte der Oosterlingen gevvecst is , den wijn met water te 
mengen, alvorens dien op hunne gasonalen of feesten te 'drih 
ken, gelijk bij de Grieken en Romeinen gebruikelijk was. 
Doch wij moeten daartegen aanmerken , dat dit enkele- -genii- 
genis van THEVENOT, omtrent hct ecn hi] zou gezien, 
hebben in eene landftrcek, waar de zeden van hct Oostea 
iriet in hare zuiverheid bewaard zijn , noch ook immer geheel 
in zwang zijn gevveest, zeer weinig afdoet; en dat men daar- 
enboven, federt het invoeren van den Mahomedaanfchen Gods- 

" dienst in deze ftreken , - waa'rbij alle gebruik van den wijn ver- 
boden wordt, uit de tegenwoordige zeden de oude en oor- 

fprbakelijke gebruikcn niet'behQbrlijk kan beoordeekn. Ein 
dclijk zijn ery zelfs in den Koran, en elders bij Arabifche 
Schrijvers * fporen genoeg te vinden , dat men ouddjds ook in 

f Arabic niet gewoon was wijn te drinken, zonder dien met 
zekere hoeveclheid vvaters te vermengen. V/aar , namelijk , in 
den Koran gefproken wordt van den wijn , dien de geloovi- 

' gen in J het 'Paradijs zullen drink en ^ daar wordt ook gewag 
gemaakt van deszelfs vermenging, met hec helder en heerlijk 
water uit drie brotinen, daar toe bijxdnderHjk beftemd; zie 
7/o0/>//2. LXXVI: 17, 1 8. en LXXXIII: 27. En bij eenen 
Arabifthen Dichter , aangehaald door w. JONES, Comm. 
P. A. p. ia8. Ed. EICHH. wordc deze vermenging j geheel 
Oostersch , genoemd : den zoon der ivolk te huwen aan dt, 

dochter van de druif. 

K 2 



148 - J E S A I A S Vj 

vs. 23. 9i Die voor gefchenk den booswiclit ftraf- 

loos laten, 

En den regtvaardigen zijn regt one- 
}> houden." 

De misdaad, in dit vers gegispt, is duidelijk ge- 
hoeg voorgefteld. Naar den tekst zou dit vers met 
het vorige zamenhangen , en men kan het ook daaf- 
mede in verband brengen, doch natuurlijker is het 
te denken , dat het wee hier in de gedaehten herhaald 
raoet worden , of dat het bij toeval uit den tekst is 
verloren geraaku 

vs. 24. Daarom , gelijk de tong des vuurs deii 



Geiijk de vlam 't verdorde gras ver- 

teeit , 
st Zoo zal haar wortel ook- tot asch ver- 

gaan 9 - 

Haar bloem als flof verftuiven ! 
Want zij verwierpen de wet vanjehova 

Zebaoth, 

^i 

is En verfuiaadden 't gebod van den Hei- 



Iken Israels !" 



Van hier tot aan het einde van dit Kapittel wordt 
het oordeel der yerwoestuig duidelijk aangekondigd , 
zoo als het ten laatfte in de Babylonifche wegvoe- 
ring voltooid is. in dit vers wordt de Joodfche Staat 



J E S A f A S V. 149 

bij eenen boom vergeleken , wiens wortel zou rotten 
en vermolmen , of tot asch verbrand worden , en zijn 
bloem , dat is , tevens zijn loof , zijne takken en lie- 
raad, verdord, tot ftof ontbonden , door den wind 
zon opgenomen worden, en,wegftuiven; en dit om 
dat zij niet beter waard waren 9 en den ftoppel en 
het verdorde gras moesten gelijk geacht worden, 
die .beftemd zijn , om door de tong des vuurs , d& 
vlam ontbonden en verteerd te worden. Men 
vergelijke het gezegde van Johannes den DoopejL 
Mattfr. HI: lo. 

vs. 2$. Billijk dus ontbrandt Jehova's toora 
9) Tegen zijn volk ; 
' Hij ftrekt zijn hand uit, flaathet, dal 

de bergen beven , 
Dat lijken de ftraten , als vuiinis , be- 

dekken! 
9i En in dat al bedaart zich nog zijn gvam- 

fchap niet, 
Zijn hand blijft immer uitgeftrckt.* 



* 



In den grondtekst 'ftaat allcs- in den voorledenen tijd 2 
hij heeft het geflagen enz. , doch wi) moetcn dit in 
den Profetifchen ftijl als toekomend opvatten. " D& 
bergen beven. God bedreigt hier- wel eigenlijk geene 
aardbeving, maar. hij vergelijktdaarbij.de zwaarte' 
zijner oordeelen, en de Joden konden de kracht van 
dit beeld gevoelen,-. want -niet lang geleden-j onde& 

K 3 



3 :E s & t A s v. 

Uzzias, was er eenc aardbeving in het land geweest 
Verg. Amos I: i. 

Dat Ujken de. ftraten enz. Het zinnebeeld is 
hiervan eene pest of befmettelijke ziekte ontleend; 
de inwoners zouden uit het kind worden weggcmaaid 
als door een vernielende pest, of wel door de pest 
zelve. Zulke tooneelen moet men in belegerde fte- 
den zoeken. . 

En in dit al enz. Dit zou nog het einde der ram- 
pen met zijn , zijn hand zou uitgeftrekt blijven , tot 
dat de volkomen verwoesting daar was. . . . 

vs 2.6. Daar rigt hij een banier 

Voor vergelegen volken op , 

: Hij roept ze zaam van 's aardrijk 

y , einde, 
Zie ! . haustig , fchielijk komen zij !" 



De vergelegen volken zijn buiten twijfel de Asfy- 
riers of Babyloniers , en dat deze hier gezegd wor- 
den van 't einde der aarde te komen , gefchiedt , om 
dat deze volken ver genoeg^if waren, om geene ge- 
meenfchap met de Israeliten te houden. Men had 
daar nog geene Asfyrifche. krijgsbenden gezien , voor 
dat zij. door Achaz wierden ingeroepen. . 

Twee zinnebeelden worden hier van het Opperwe- 
zen gebruikt: het eerfte van een' Veldheer , die zijne 
verftrooide krygsbenden zamen roept , en tot dat ein- 
de het veldteeken plant op een hoogen berg , op dat 



" J E S A I" A S V; 

zij alle daarheen zouden vloeijen. Het andere' Beeld 
is van den landbouw ontleend, Er ftaat , name> 
lijk, in 't Hebreeuwsch niet: hij roept z& zaam 9 
maar hlj fluit ze zamen 9 gelijk de landman-doet* 
die zijne zwerm bijen zamen vergadert en naaiveene 
andere plaats lokt. Verg. Kap. VII: 18. De ver- 
gelegen volkeren zouden op Jehova's opontbod ge- 
hoorzaam en talrijk tcrftond zamenvloeijen , gelijk 
kiijgsliedeii op het gebod van hunnen Opperteyel- 
hebber, gelijk bijen op het bekend geluid van den 
iandrnan. 

vs. 37. 55 Geen'moede is onder lien, geen flruik- 

lende , 
^ 93 Geen flniinrende , geen flapende,: 

Ze ontbinden den gordel der .lendenen 

. 9 ,niet, ... . . - 

Hun voeten ontfchoeijen zij niet." : 



Befchrijving van den moed en fterkte der Chal- 
deeuwfche ben den. -Elk foldaat is een held; nie- 
mand is er , die het leger niet volgen kan , of achter 
moet blijven van vermoeidheid ; geene matheid doet 
lien ftruikelen , zij zijn gewoon aan ongemak en 
ilapeloosheid., gehard tegen alles ; fteeds bezig , zijn 
zij altijd gegord , altijd gefchoeid: hetzelfde dat wij 
zouden uitdrukken , zij komen uit hun kleederen 
niet : want zoo ras een Oosterling zich flechts eenig 
gemak wil geven, is het eerst dat hij doet, zijn goi> 

K4 eld 



*$* J E S A I A S V;. 

del los.te maken, en zijne fchoenzolen te ontbindeju 
Men kan dit laatfte ook verftaan : hun gordel: gaat 
met las , hun fchoenricm breekt. met , zij zijn v op 
de beste wijze van alles voorzien , en tegen alles ge- 
wapend , want als dit iemand in den ftrijd gebeurde , 
dat zijn gordel los ging , of zijn fchoenriem brak ,, was 
hi) menigmaal zoo goed als veiioren. 

vs. 28, }t Him pij!en r zijn gefcherpt , 

3i Hun bogen Heeds gefpannen , 

?> Hard als een rots zijn liunner paardea 

hoe ven , 
\y Hun rad'ren als de dwarrelwind. 

ii waren elk oogenblik bereid ten ftrijde. Humie 
van de beste foort , altijd gefcherpt en ge- 
reed. De hoevenhunnerpaarden, waarop alles aan- 
kwam , vo'oral Qudtijds toen men nog geene hoefijzers 
kende , waren hard als rots , en zij wareri fuel en 
-ligt, zoodat de raderen himner ftrijdwagenen zich 
bewogen gelijk de wervelwind. 

vs. 29. Het bruit dit heer , gelijk de leeuwin , 
Als jonge leeuwen brullen , 
Het bruit, en grijpt den'prooi, eii 
voert hem weg, 
En niemand rukt dien uit zijn klaauw." 







De vergelrjking van het Chaldeeuwfche heer 

een 



J E S AY A S V. 



15$ 



' leeuw , wiens moed en magt het grootfte is , dat 
men in de natuur zich denken kan , is zeer fterk en 
hier buitengemeen fchoon uitgevoerd. Het veld- 
gefchrei van dit leger is vreesfelijk als het brullen van 
den leeuw , en gelijk de leeuw. onweerftaanbaar zijn 
prooi aangrijpt, wegvoert, en niemand beftaat hem 
dien te betwisten , zoo zou dit leger in alien aanval 
Qnweerilaanbaar 5 onverwinlijk zijn. 

ys, 30. )3 Gelijk 't gebruisch der zee zal hun ge? 
bulder zijn. . . . 



Dan ziet men oin itt 't la.nd , 

overalv 
Is duisternis en angst , en waar men 

de oogen wendt 
ai Is. 't licht in donkerlieid verwa,ndejd I" 

D.e voorgaande gelijkenis van 't krijgsgefchrei des 
legers bij het vreesfelijk gebrul van een' leeuw fc.heen 
den Profeet nog niet fterk genoeg te zijn 5 en im 
vergelijkt hij het bij 't bruifeii en bulderen der zee. 

i - * i . .. 

In dien dag nu , als de Babylonifche krijgsheerca 
Juda zouden overftroomen , zou er nergens veilig* 
heid, nergens ontkoming zijn, overal akelige^don- 
kerheid , knellende angst. In eene nijpende be^ 
naauwdheid , die het gebruik der zinnen en ziels- 
vermogens ben.eemt , is het of den^mcnsch alles 
zwart en donker voor de oogen wordt, en van 
daar is het dat de Hebreeuwen he.t woord duistcr- 

K; 5 



J E S A I 'A-'S r - V. 

gebi'uiken om den. hoogften angst uh, te 
ken. 

Waar men de, oogcn wench: eigenlijk ftaat er: 
o aan d& uiterflt grenzen des lands , gelijk een in 
dit verband zeer moeijelijk woord van den grond- 
tekst , onzes oordqds , moet vertaald worden. Het 
is hier de plaats niet deze vertaling voor den Geleer- 
den te regtvaardigen. Misfchien zal over deze en 
dergelijke plaatfen , na den afloop dezes werks , een 
zeer kleine bundel van afzontlerlijke aanmerjnngen 
worden gegeven. Intusfchen ktranen wij niet voorbij 
hier te zeggen, dat de vertaling van het laatfte ge- 
deelte van dit vers door MICHACLIS, dien ook 
HAMELSVELD volgt , hoe fraai en , dichterlijk 
dezelve zijn moge , met de regels cener getronwe 
overzetting niet wel kan wordeir overeeugebragt, 



J E S A .1 A S VI, 



155 



HO O F D S T U 



i. An het jaar, toen de Koning Uzzias ftierf, 

Zag ik den Heer zitten 

Op een' troon, hoog en verheven, 

En de flepen zi}ns gewaa,ds 

Vervulden den tempel. 
a. Achter hem en oin hem heen 

Sconden Serafim : 

Zes vleugelen had elk , 

Met twee bedekte hij zijn aangezigt, 

Met twee bedekte hij zijn voeten, 

En met twee vloog hij. 

3. En zij zongen elkander toe: 
Heilig! Heilig! Heilig! 

Is Jehova Zebaoth ! 

Heel de aarde is vol van zijne beerlijkheid! 

4. En op de ftem van him gezang, 
Schuddeden de zuilen des voorhofs", 
JEn dikke roak vervulde 't huis. 

5. Toen fprak ik : : '. 
Wee mij! ik verga) 

' ' Want 



E S A f .S. 

Want ik ben een man, onrein van lippen, 
En wone in 'c midden van een volk, 
Dat onrein is van lippen. . . . 
En mijne oogen zagen den Koning, 
Jehova Zeb'aotL ! 

6. Tot mij vloog een der Serafim , 

In zijrie hand was een gloeijende ileen, 
Hi] nam dien met de .tang van den altaar. 

7. En br,agE dien aan mij-n' mond, en zeide.i 
Nu deze uw lippen heeft beroerd, 

Is uwe fchuld geweken, 
Uw zonden 2ijn verzoead.. 

8. Toen hoorde ik de ftetn des Heeren , die 

riep;. 

Wien zal ik.zenden? 

Wie zal ons ten bode zijn ? 

Ik antwoordde ; 

Hier ben ik , zend mlj ! 
9.' Ga heen , fprak hij , 'en zeg dit volk 5 

Hoorende hoort en verflaatniet, 

Ziende ziet en merkt niet op ! 
lo.Maak gevoelloos het hart van dit volk, 

Hunne oaten dbof ,. hunne oogen blind-; 

Dat het niet zie met zijne oogen., : . . : 

Met de ooren niet hoore., . ' ' -. ;'.-. 



E S A I A S Vh 

Met het hart niet bemerke , 
Noch zich bekeere en uitkomst vinde ! 
ii. Toen fprak ik: lieer! hoe lang? 
Hij antwoordde : 

Tot dat de fj:e4en yerwoest en ontyolkt , 
De huizen zonder beworiers, 
En Vganfche land als een woestijn zal 

wezen ! 

i2iTot dat Jehova 'tRijk geheel ontvolkt zal 
--- hebben, 

.En alles^ zelfs in 't hart des lands, 
Verlaten, eenzaam zij. 

13. Zoo blijft alleen het tiende deel nogoverig, 
En dat, ook dat wordt andermaal vernieldj 
Nogtans, gelijk de terpentijn- of eikeboonj, 
iSchoon men zijn jcakken velt, een fern ber 

houdt, 
.- Zoo blijft haar ppk een Ham, 

Het heilig'zaadl : 



J E S A I A S 



V E R K L A R ING, 



Jit Hoofdftuk behelst eerst eene vertooning van 
Gods majefteit en luister in de woning zijner heei- 
lijkheid , arm den Profeet voorgefteld , vs. i -4; 
Voorts den indruk , dien hetzelve op hem maakte ,, 
en hoe hi) in zijne vrees werd tc gemoet gekomen, 
vs. 5 7, De daarop gevolgde zending van den Pre- 
fect, vs. 8; en eindelijk zijn last, om het oordeel 
der verharding en der verblinding aan te kondigen , 
''t geen niet eindigen zou dan in eene vreesfelijke ver- 
woesting des lands , en vernieling der inwoncrs^ 
ts. 913. 

Tot verklaring dezer Profetie hebbcn wij een fleu- 
tel , een bijzonder ftandpunt nbodig , om dezelve 
daaruit te befchouwen. VITRINGA en andere vin- 
den de vervullirig der hier voorzegde bedreiging in 
de verblinding der Joodfche natie , bij en na Christus 
omwandeling op aarde,. en in de veruietiging van 
den burgerftaat der Joden door de Romeinen: de ver- 
fchijning vs. i 4. is daarom ook bij hen de vertoo- 
ning van Christus in de heeiiijkheid zijnes koningrijfcs* 
nadat hi] door linden volmaakt is. Doch , hoe zeer 
' ' dit 



J E S A I A S VI. 



159 



t gevoelen met vele redenen bekleed worde , hct 
kan echter naauwelijks tot eenigen trap van :\vaar- 
fchijnlijkheid, veel min tot overtuiginggebragt worden. 

Wat ons betreft, wij volgen eene andei'e, niet on- 
bckcnde opvatting. J-JE s A 'i A s was reeds voor Uzzias 
dood Profeet geweest , doch enkel door bovennatunr- 
Jijke, verborgen ingeving des Geestes^ door den aan- 
drang^zLJnes liarten, en . het , onderwijs ,. dat hij iit 
der "Profeten fcholen genoten-had; maar hij was nog 
niet plegtig tot dat ambt beroepen en in hetzelve 
ingewjjd, iets : het geen , naar alle waarfchijnlijkheid^ 
ook niet aail alle Profeten te beurt viel. Deze roe- 
ping-en plcgtige inwijding gefchiedde hier door het 
gezigt der, Goddelijke majefteit , waartoe hij werd 
toegelaten, en door de uitdrukkelijke zending, hem 
nu gegeven door dien, die op den throon zat, aan 
Ae. kinderen zijnes yolks. Te dezer gelegenheid maakt 
God hem tevens bekend , hoe hi) het volk aan ' zijne 
blindheid overgegeven, , ; en deszelfs yerwpesting be- 
fiotenhad, wat . uitwerking derhalve JESAIAS van 
zijne zending te wachten had, -en welke onaan- 
gename tijdingen hij zijne natie zou molten mede- 
deelcn en overbrengen. Door de bedreigde .verv/oes- 
tingen vs. -ii eii 12. verftaan wij geene andere, dan 
die onder Achaz , .en ook onder Hizkias in het veer- 
tiende jaar zijner regering, zijri voorgevallen , en 
door het heilige zaad vs. 13. in de eerfte plaats den 
.Koning Hizkias. Dit alles zal uit de verklaring na- 
der blyken, 

vs* 



J E S A I A S VL 

vs. i 4. Deze verzen behelzen de plegtige veri 
tootling der Goddelijke majefteit aan haren gezanti 
Wij moeten daarover vooraf iet aanmerkeii^ 

1. Wij houderl dezelve niet voor eeiie wezenlijke 
verfchijning , door -de iiiteiiijke zintitigen van dea 
Profeet waargenomen, zoodat hij met ligchamelijke 
oogen zag , 't geen liij hier befchrijft , maar voof 
een gezigt, aan de iimerlijke zinneii of verbeelding 
in verrukking voorgefteld, 't geen bij de onde Pro* 
feten he.et in den geest , of buiten het Ugchaam te 
iijn* Hier voor J)leit de aard der zaak.* en het heeft 
geen verder Bewijs noodig. 

2. God vertoont zicli hier in Koninglijke flaa'tfie, 
als een' Monarch in zijn paleis , op zijnen troon gei 
zeten, doo'r zijn hofgezin omringd, door hetzelve 
inet toej niching gehuldigd, en wat hiertoe meer be^ 
hooren moge. JESAIAS noemt hem daarom uit- 
dru'kkejijk Konlng. vs; 5* 

3. Doch de pracht eii luister van dit Koninglijk 
hof is grootendeels priesterlijk. Gods paleis is eeti 
tern pel; in den tempel is een altaar; iijne troon- 
trawanten zijn printers van dien alta"ar ; de hulde 
iJvordt hem toegebragt in priesterlijke beurtgezangeti. 
Dit kan ons niet bevreemden , want God j die de 
Koning van Israel was, woonde onder hen in het 
heiligdom, werd door Priesters gedieiid, zijn hof- 
gezin van den altaar gevoed enz. In Johannes Open- 
baring vinden wij daarom ook dezelfde voorftelling, 
en niet alleen den reukaltaar, maar ook de-kandelaar, 

lies 



J E S A I A S VI. 



161 



was ch vat en al de onde tempelpracht , over- 
in. het hemelsch paleis. 

*-S ~~ 

4. Eindelijk Gods majefteit komt mij VOOT hier 
ook regterlijk te zijn : het beklimmcn van den 
troon , de rook en het fehudden der zuilen fehijiien 
mij hier toe te behooreru 

vs. i. In het jaar, toen deKoning Uzzias 
Zag ik den Heer zitten 
j, Op een' troon, hoog en verheven ? 
En de flepen zijns gewaads 
Vervulden den tempeU' 



" 



In V jaar van Uzzias dood. NatuurlLjkst denks 
men hier, niet met fommige Joden , aan den burger- 
lijken dood , de melaatsheid , ra'aar aan het eigenUjk 
fterfjaar van Uzzias; verg. Kap. XIV: 28. Maar 
nu vraagt men , ontving de Profeet dit gezigt voor 
of na den dood van Uzzias , lloewel in 'tzelfde jaar? 
De eenvoudigheid zegt hier weder na den dood., en 
de even aangehaalde plaats bevestigt het. Want 
daar beteekent : in het jaar toen de Koning Achaz 
flierf, hetzelfde als na- zijnen dood^ in hetzelfde 
jaar van zijn overlijden. Doch of nu het fterven 
van Uzzias met den inhoud van dit Kapittel eenig 
verband had , laten wij anderen onderzoeken. 

Zag ik den Heer. Wat zag j E s A 'i A s van God ? 
Eene menfchelijke geftalte , gelijk EZECHIEL? 
Het zou kunnen zijn , maar liever gelooven wij 9 

I. DEEL. L ' al- 



i6s j E S A T A S VI. 

alleen het teeken der Goddelijke tegenwoordigheid $ 
de wolke der hcerlijkheid , gelijk die zich in den 
tempel tusfcheii de.vletigelen der Chembim vertoonde. 
Hier toe leidt ons de majefteit van het ganfche too- 
neel, hier gefchilderd, en ook, dat JESAIAS geene 
melding maakt , dat Irij eene men'fchelijke geftalte zag, 
gelijk EZECHIEL uitdrukkelijk zegt. Ook lezen 
ivij vs. 8. met: liij die op den troori zat zeide tot 
mij , niaar : ik hoorde d& ftem des Heeren ! 

Zlttcr.de, op eetf troon. Een teeken van plegtige 
Verfchijning , vooral . om gerigt te houden , want 
anders zitten Koningen niet op hunne troonen. De 
fpreekwijze Jehova zit , of hij zit op zijncn troon^ 
beteekent ook doorgaans hetzelfde als hij komt ten 
gerigte. De hoogheid van den troon behoort tot 
de majefteit van den Monarch. 

De Jlepen zijns gewaads. De ftaatfiekleederen der 
Oosterfche Vorfren zijn van lange flepen voorzienj 
dit behoort tot de pracht en rijkdom. De lichtwolk , 
die op den troon gezien 1 werd , daalde van daar' 
nederwaaits 9 veiioor zich in een' helderen nevel 5 
waarvan het ganfche tempel - paleis vol was. 



vs. 2. Achter hem en om hem heen 
Stonden Serafim : 
Zes vleugelen had elk, 
Met twee bedekte hij zijn aangezigt$ 
Met twee bedekte hij zijn voeten , 
, 3 En met twee vloog hij." 

Tot 



S A I A Vi. 18$ 

"Tot het tooiieel van Gods majefteit behooit nu$ 
in d'e tweede plaats j de vertooning zijner troon- 
dienaars , hurine houdhig en geftalte. 

Serafim: Wij hebben uit woord onvertaald ge- 
lateri , dewijl men gewoon is het te dezer plaats on- 
vertaald te lezen; deszclfs beteekenis komt ons an- 4 
ders niet duister voor. Naau den Arabifchen tbngval 
geeft het te kennen eddcn , rijksgroot&n {fherifs} 9 
fen deze beteekenis is hier veei gepaster, dan de eer- 
tijds aangenomene van vurig , br addend. Eeri 
Monarch' op zljn' troon is doorgaans van de Groo- 
ten zijns rijks omgeven. 

Achter hem en om hem heen. Eigenlijk flaat er 
boven hem 5 doch de Hebreeuwen. noemden het diepfte 
of achtereinde van een vertrek of 2aal doorgaans hetr 
opper-emde. Zij omiingden den troori aan de op>per- 
2ijde der zaal. 

De Serafini fchijnen menfchelijke gedaaiiteil gehad 
te hebben: vlcugelen behooren tot dezelve niet; maar 
echter , dat de bode'n van den Hemelmonarch vleu- 
gels hebben, om fnel en vaardig zijnen wil uit tei 
voeren j hoe betamelijk is dit ! De overige vleugelert 
dienden hen , opdat zij voor God zouden kunnen 
ftaan ! Geen Oostersch Monarch mag'raeii in het aan* 
gezigt zieri, men moet zijne oogen ter aarde (laan; 
de Serafim hebben vleugels , om him aangezigt te : 
dekken ! Aan een Vorst in het Oosten laat men ook 
zijne voeten niet zien ; men bedekt die , buigende ,. 
met het lange opperkleed; de Serafim hebben vleu- 

L 5. 



164. J E S A I A S VL 

gels om hunne voeten , dat is het ganfche benedenfte 

.deel des ligchaams , mede te dekken ! Deze geftalte en 

gedaante der Serafim zijn inderdaad een- uitmuiitende 

trek in het majeftueuze dezer vertooning 5 en zij ver- 

"meerderen daarenboven het geheimzkmige derzclve. 

vs. 3. ,yEn zij zongen elkander toe: 
} , Heilig ! Heilig ! Heilig ! 
f) Is Jehova Zebaoth ! 

. Heel de aarde is vol van zijne heer- 
M Ujkheidl" 

Gelijk een Kerning op zijnen troon gehuldigd 
word!: door het gejuich en geroep van zijne die- 1 
naars : de Koning leve : hij leve in eeuwigheid! 
Zoo ontvangt Jehova hier de hulde z-ijner Edelen 5 
doch zij betalen ze aan hem , even gelijk- de Priesters 
in den tempel deden , in lied en beurtgezang. Zij 
geven hem den roem zijner deugden , zijner daden !- 

Heilig! Heilig! Heilig. In deze drievoudige her- 
haling moeten- wij.geene geheimzinnjgheid zoeken. 
Zij is met ongewoon in de heilige Bladeren : land, 
land , landy des Heeren tempel^ des Heeren t cm- 
pel , des Heeren tempel enz.- licilig, kan hier groot 
en majeftueus beteekeaen 5 doch indien wij aan reg- 
terlijke heiligheid denken moeten y verftaan wij er 
door betamelijke geflrengheid en onberispelijkheid 
Het zuiver Opperwezen doet niet alleen zelve niets 
berispelijks ? maar kan ook het zedelijk kwaad in 

zij- 



J E S A I A S VI, 1 6s 

zijne fchepfelen niet dulden, en wordt er door be^ 
leedigd. 

De aarde is vol van zijne heerlijkheid , niet 
flechts van -de heerlijkheid zijner werken , maar ook 
van zrjn beftuur, zoo in 't gemeen , als-omtrent 
bijzondere wezens. Indien wij Gods wereldbeftuur 
kenden, gelijk het een Seraf, een geheim aanfchou^ 
wer, een gewiekte bode van' God, een werktuig der 
Voorzienigheid van den eerflen rang kent , hoe heei> 

/ . ~ 

iijk zou ook voor oiis deze aarde en hare verborgen 
regering worden! 

vs. 4. En op de ftem van him gezang , 

Schuddeden de zuilen des voorhofs , 
En dikke rook vervulde 't huis." 

Alle Uitleggers doen de zuilen des Voorhofs dreu-. 
nen en fchudden van den fchellen en doordringenden 
galra des gezangs. Daar niede wil ons gevoel niet 
bvereenftemmen ; de hemelfche majesteit, en zwij- 
gende luister van dit tooneel, afgebroken door een 
gezang , waarvan alles daverde , en dit door Serafim , 
die het aangezigt met hunne vleugelen dekken ; dit 
is een waar contrast. Wij befchouwen dit fchu.dden 
der zuilen, als het antwoord' van den Hemel- Mo- 
narch: en zoo dikwijls de Serafim zongen, fchud- 
dede hij, die op den troon zat, de zuilen en pos- 
ten van zijn paleis ! Wij vinden liier iets foortgelijks a 
^ls *t geen VIRGIL I' us zegt van Jupiter, den. 

L LX: 106, 



6(? J E S A I A S VI, 



IX: 1 06. Annuit , 6? # totum tremefecit 
$um. De ;-0o , waarvan hier gefproken wordt , 
dan ook geen wijrook zijn 9 op den altaar ontftoken s 
die ook nimmer door dit \^oord in 't Hebreeuwscfy 
wordt aangeduid , maar het is. dikke , duistere rook :. 
4e glans van Gods aangezigt verdonkerde zich, de 
heldere nevel weyd een dikke rookwolk ! Het is Sina'i- 
tifche pracht : de ganfche berg rookie en beefdf, 
zeer ! Zoo ras Gods majesteit gefchilderd werd, 
moesten er zekerlijk trekken ontleend worden van de. 
luisterrijke verfchijning der Godheid op Sinai. 

Des voarhofs , eigenlijk der dorpelen: doch dit 
woord beteekent deningang, hetvoorplein: vandaar 
tlorpelwachters 3 $ e de wacht hielden in de yoorzaaL 



VS. 5. Toen fprak ik: 

Wee mij 1 ik verga I 

39 Want ik ben een man , onrein van lip* 



'^ En wone in 't midden van een volk ., 
Dat onrein is. van lippen .... 
iy En mijne oogen zagen den Koning a 
^ 



^Jehova Zebaoth!" 



Wij moeten ons dit dus voprftellen. De Profeefe 
was bij het gezigt van God op zijnen troon , zijney- 
dienaars achter hem , en bij het gezang hunner hulde ft 
yerrukt, bedwelmd geweest. Maar toen nu de zui- 
l?n beg;omiep. te beyen en te fchudden , en de licht- 



J E S A I A S VI. 167 

glans van Jehova's aangezigt in eene donkere wolk 
van dikken rook veranderd werd 9 toen werd zijn 
hart beangst en hij dacht niet anders , dan ik ben een 
man des doods ! De verfchijning van God werd hem 
nu.'tffeen zi] in de verbeelding der oude volkenwas, 

** y ^j j <j * 

een voorteeken des doods ! En wat was de reden , 
dat hij fterven moest? hij was een man onrein van 
lippen ! Hij had zich onderwoiiden de tolk van God 
te zijn , en als Gods Prefect tot het volk te fpre 
ken ! Misfchien had hij , in \zijnen Profetifchen 
dienst, zich misgrepen, niet gefproken, gelijk de 
gezant van zulk een God had behooren te fpreken ; 
dit zou hem nu het leven kosten , en de verfchijning 
der majesteit Gods was hem een bode des doods t 

vs. 6. Tot mij vloog een der Serafim , 

In zijne hand was een gloeijende fteen , 
Hij nam dlen met de tang van den al- 



taar." 



JESAIAS werd in zijnen angst door een' der 
troontrawanten gerust gefteld , en van zijn leven 
verzekerd. Een Seraf , geen enkel ftandbeeld in deze 
vertooning , geen ledig zanger , maar een vurig , 
oplettend dienaar vliegt ijlings tot hem, en ncemt 
van den altaar eene kole ; deze kool was een gloeijen 
defteen. In landen , waar men gebrek aan hout heeft, 
gebruikt men in deszelfs plaats fteenen , di^ men 
doorgloeit : hiey ia de fteen geen zinncbeeld van ge- 

L 4 brek 



i63 J E S A I A S VI f 

brek aan hout, maar van ziiiverheid en reinheid, 
daar alle andere brandftof, asch en vuiligheid na 
laat , die op den altaar van het hemelpaleis niet ge- 
vonden mogten worden. 

vs. 7. En bragtdien aan mijn' mond, enzeide: 
Nu deze uvv lippen heeft beroerd, 
Is uwe fchuld geweken , 
Uw zonden zijn verzoen4." 

De reinigende kracht des. vunrs was al van ouds 
bekend, en het vuur een zinnebeeld der loutering; 
b,oe veel te meer vuur van den altaar des Goddelijken 
tempels ! De Seraf beroerde de lippen van den Pro.? 
feet:, al ware het dan dat hi) te voren, door men- 
fchelijke zwakheid , in zijne redenen zich, misgrepen 
had 5 die fchuld was hierdoor geweken , en die zon- 
de verzoend. Wij moeten hieruit niet opniaken , dat 
JE SAIAS zich dadelijk aan eenige grovere zonde, in 
zijne vorige Profetifche bediening, had fchuldig ge- 
maakt, maar wij moeten denken aan de natiiuiiijke 
bedorvenheid en onvolnlaaktheid , zelfs van den ijve- 
rigften dienaar van God , en hoe die zich vertoonen 
moet in de oogen van hem , voor wien zelfs geen 
Engel zuiver is , en die in zijne hemelfche dienaars 
zelve dwalingen ziet. job IV: 18. 

vs. 8. Toen hoorde ik de ftem. des Heeren a 
die riep : 

J9 Wien 



J . S A I A S VI. 

Wien zal ik zenden ? 

Wie zal ons ten bode zijn ? 

Ik antwoordde : 

Hier ben ik , zend mij ! 



De Profeet zag de fprekende Godheid niet , hi] 
hoorde eene ftem , die hij erkende de ftem des Heeren 
te zijn, juist gelljk het bij cene verfchijning van den 
onzigtbaren plaats hebben moest. God begeert een' 
zendeling , geen' Engel , maar een' mensch , dien hij 
tot menfchen zenden kon. En de Profeet , te voren 
zoo bevreesd , is nu vrijmoedig genoeg om te fpreken 
en zich zelven als zendeling aan te bieden i 

vs. 9. Ga heen, fprak hij, en zeg dit voik; 
}) Hoorende hoort en verftaat niet , 
Ziende ziet en merkt niet op ! 
10. Maak gevoelloos het hart van dit volk , 
Hunne ooren doof, hunne oogen blind j- 
Dat het niet zie met zijne oogen , 
Met de ooren niet hoore , 
Met het hart niet bemerke , 
Noch zich bekeere en uitkomst vindel" 

: De Profeet wordt gezonden , om het oordeel der 
verblinding en der verhardheid aan zijne natie aan te 
kondigen : bij alle waarfchuwingen zouden zij als 
doof , bij dreigende oordeelen blind , bij aankomende 
gevoelloos zijn; de verkondiging van G s ods 



J E S A 1 A S 

wil zou hun niets baten , ztj zouden zich jiiet bekee- 
ren 5 noch genezen vvorden. Een" verfchrikkelijke 
last, en waaruit JESAIAS tevens merken kon, hoe 
weinig voldoening of aangenaarnheid hlj van zijne 
sending zich te voorfpellen had. Hoopte hij mis- 
fchien, dat hij alsjehova's gezant ooren en harten 
zou open yinden , zijn volk gewigtige dienflen doen , 
en het middel zijn eener nationale verbetering ; helaas ! 
niets van dit alles had hij te wdchten : hij zou niets 
doen, dan zijne natie onverantwoordelijk maken, en 
daardoor hun oordeel verzwaren , terwijl hemzelven 
eene rijke bron van {mart en verdriet werd geopend. 

Vraagt men nu, \vanneer dit oordeel gekomen is? 
zekerlijk reeds in JESAIAS tijd, reeds onderjothams, 
regering , en nog veel meer onder die van Achaz , 
't geen uit alle zijne profetien , in dezen tijd uitgcfpro-* 
ken, blijkenkan. Doch dit ocrdqel heeft de natie ge? 
durig al weder zich op den hals gehaald 3 en het is he$ 
lot van alle hunne Profeten , tot op de vervvoesting; 
van hunnen Staat door de Romeinen toe geweest, 
dat zij geen gehoor vonden, maar doove ooren, blin- 
de oogen en gevoellooze harten ; en dit is de reden 
dat Jezus en de Apostelen deze zelfde Profetie nog 
op de Joden van hunnen tijd toepasten , en als ook 
in hun vervuld aanhaalden. Zie Joh. XII: 40. en 
andere plaatfen. 

Maak gevoelloos het hart enz. MICHACLIS 
drukt dit zeer wel en krachtig uit : predlk hen doof 
en blind en ongevoelig ! Dit zegt nien van Leeraars , 

di 



J E S A I A S VI. 

die geen' ingang vinden , en nogtans voortgaan met 
vermanen en waarfchuwen , fchoon het volk er ge- 
durig gevoelloozer en verharder tegen aan wordt. 
Waar eene eerfle en tweede vermaning flechts een 3 
geringen invloed heeft , maken dikwLjls. de derde , 
vierde en alle volgende geen' indruk ter wereld meer. 

VS. 11. Toen fprak ik: Heer! hoe lang? 
Hij antwoordde : 

Tot dat de fteden verwoest en ontvolkt a 
De huizen zonder bewoners , 
M En 't ganfche land als een> woestijn zal 
wezen ! " 

Men moet de vraag van JESAIAS niet zoo op- 
vatten , hoe lang zal dit oordeel der verharding du- 
ren V maar hoe lang zal ik er de aankondiger en ge- 
tuige van moeten zijn? waar openen zich beter uit- 
zigten , om de goeden onder uw volk daarmede te 
vertroosten ? God antwoordt hem , dat hij eerst nog 
verfchrikkelijke rampen zou moeten bijwonen , de 
fteden in puinhoopen gelegd, de huizen zonder be- 
woners , het veld in een woestijn veranderd ! Men 
herkent hier van zelfs den akeligen tijd van Ach-az 
regering , toen de vijanden van alle kanten in het 
land indrongen , Syrie , Israel , Edom , Moab ; toen 
de laatfte ure voor het huis van Juda fcheen. geko- 
men te zijn. Men vergelijke de befchrijving van den 
llaat des lands , Kapittel 1 : 7 en 8. 

VS.. 12. 



'i7s. J E S A 'l A S VI 

vs. 12. M Tot dat Jehova 't Rijk geheel ontvolkt 

zal hebben , 

En alles, zelfs in 't hart des lands, 
, y Verlaten , eenzaam zij." 

Het aantal menfchen, dat in zoo velc op een ge- 
ftapelde Oorlogsrampen, als Achaz ondergtng, ten 
deele fneuvelen, ten deelc gevankelijk weggevoerd, 
en als flaven verkocht moest worden , is zekerliik 
onberekenbaav , en de vnjwillige landverlating , het 
vlugten in rotfen en fpelonken , moet daaraan gee- 
venredigd zijn geweest. Het zou -dwaas zijn zich 
te verwonderen , dat dit eene veiiating , eenzaamheid 
en ontvolking ten gevolge had , die zelfs in het hart 
des lands, in Jeruzalem en de omliggende ftreken, 
zeer groot en merkbaar was. Wij behoeven derhal- 
ve hier niet aan de Babylonifche ballingfchap , of 
de eerfte wegvoering door Nebucadnezar onder Joja^ 
qhin te denken. 

vs.. 13. Zooblijftal-leenhettieiidedeelnogovcrig, 
)3 En dat , ook dat wo'rdt andermaal veiv 

,, nield ! 
Nogtan.s , gelijk de terpentijn- of eike-. 

boom, 
' Schoon men zijn takken velt , een' ftani 

si behoudt, 

Zoo bk'jft haar ook een ftam. s 
M Het ^cilig zaad !" 



j E S A I A S VI. 173 

Wij behoeven net voor geene al te buitenfporige 
Vergrooting te houden , wanneer men ftelt, dat, i>ij 
de komst van Hizkias tot dentfoon, nict meer dan 
het tiende deel over was van het volk, ' dat Jothiim 
na den dood van Uzzias in Juda vond. Toeri was 
het'rijk op een'. hoogen trap van bloei , en Hizkias 
vond het in het uiterfie verval. En dit overfchot, 
dit tiende deel werd in Hizkias tijd andermaal der 
vernieling overgegeven , te weten , in het veertiende 
jaar ziiner regering, toen het leger cler Asfyriers in 
het land viel , alles wegnam , Jeruzalera belegerde , 
en de veldheer Rabfake wedden durfde , dat de koning 
van Asfyrien twee duizend paarden zou geven , in- 
dien Hizkias voor dezelve miters kon geven. Doch 
de afgekapte cik hield een' ftara over , die wel haast 
weder uitliep , en nieuwe en fchoone takken maakte. 
Juda werd verlost en herftelde zijnen bloei , en toen 
liep JESAIAS Profetifche zending ook ten einde. 

Het heillg zaad. Hier door kan men verftaan de 
braafften en besten onder het volk ; men kan het ook 
dus opvatten , Juda zal nog gefpaard worden ora 
dat zij toch het heilige zaad, het kroost der god- 
vruchtige Aartsvaders blijyen. Doch wij denken 
liefst aan Hizkias , die om zijne dengden , zoo wet 
als omdat hi) de afftammeling van Davids koninkUjk 
huis was, dien eeretitel dragen mogt, gelijk hij ook 
de behonder was van land en volk. 

Uit deze verklaring blijkt , dat men met de vervul- 
ling dcr Profetie niet behoeft verlcgen te zijn , al 

brengt 



i 7 4 J E S A I A S VI. 

brengt men die niet tot de dagen van Chrisms ed 
zijne Apostelen, en de venvoesting des JodendomS 
door de Romeinen ; en het is een gewigtige regel hi 
de verklaring der oude -Profetien $ dat men de ver- 
vulling zoo na aan den tijd der voorzegghig brengeii 
moet , als men behoudens oordeel- ? gefehied- en uit 
legkunde doen kan* 



S A I A S Vlt 



H O O F D S T U K. 



.n de dagen van Achaz , den zoori van 
Jotham, den zoon van Uzzias, den Koning 
van Juda, togen Rezin, Koning van Syrien, 
en Pekach, Remalja's zoon, Koning van 
Israel , tegen Jeruzalem op , om de flad 
te beftrijden , doch konden ze met be- 
magtigen. 

a. Toen men nu aan het huis van David de 
tijding bragt , dat Syne zich met Efrai'm 
verbonden had , werd het hart van den 
Konicg, en van zijn volk bewogen, gelijk 
de boomen des wouds bewogen worden 
door den wind. 

'. Doch Jehova fprak tot Jefaias: ga Achaz 

te geraoet, gij en Schear Jafchub uw zoon, 

aan het einde van de waterleiding des bo- 

venften vijvers, aan den weg van het veld: 

des vollers. 

4. En zeg tot hem: 

Wees op uw hoede, doch bedaard^ 

Vrees 



E :S A 1 A S VII, 

. Vrees met, wees niet kleinmoedig, 

Cm die twee, bijkans verteerde, 

Slechts nog rookende vuurbranden , 

Den ontftoken toorn van Rezin en Syrien j 

Eh van Remalja's zoon ; 
5. Om \ kwaad u toegedacht door Syrien ? 

Door Efra'im en Remalja's zoon, 

Die zeiden : 
6.Komti vallen wij hfjuda, 

Verwoesten wij 'c , of deelen l 't onder' 
ons, ' 

Of ftellen wij tot'Koning in haar midden 

Den zoon van Tabeal. 
"7. Zoo fpreekt de Heer Jehova : 

't Komt niet tot ftand, 

't Zal niet gefchieden ! 
8. Neen Syrie's hoofd zij Damascus* 

En Rezin Damascus hoofd! 

Efra'ims hoofd zij Samaria, 

En Remalja's zoon het hoofd van Efraiai-f 
p. Dit blijve alzoo nog vijf en zestig jaren, 

Doch dan is Efraim verbroken, 

En kan geen volk meer heeten: 

Maar gij , indien gij niet gelooft ^ 

Ook gij wordc niet bevestigd. 
lo. Verder fprak Jehova tot Achaz en zeide: 

n.Eisch 



E s A i A s : vn. 177 

iKEisch u een teeken van jehova uwen God, 
Eisch uic de diepte beneden, 
Of uit de hoogce boven u* 

12. Maar Aehaz antwoordde: 
Ik zal niec eifchen^ 
Noch Jehova verzoeken. 

13. Toen fprak hij: 

Hoor mi, gij hiiis Van David ! 
Is 'c u te weihig menfchen te vermoeijen, 
Moet gij ook mijnen God vermoeijen ? 
14. Nu dan, de Heer zal zelf aan u een teeken 

geven : 

Zie, een maagd wordt zwanger^ 
Baarc een' zoon, 
En noernt zijn' naami 
GOD MET oNsl 

15. IVIelk en honig zal men eten, 

Toe dat hij wete 't kwade te vlieden^ 
Met goede te verkiezen : 

16. Doch eer dit jongske weet het kwade te 

vlieden, 

Het goede te verkiezen , . 
Zal reeds het land, welks beideKoningen u 

kwellen, 
Verlateazijnl 

I. I?EEL. M 17. Maar 



178 J & S A J A S VII. 



. Maar over u , uw volk en *t huis uws va- 

ders , 

Brengt Jehova onheils - dagen , 
Waarvan men de .wederga*. niet zag , 
Van den tijd , dac Efraira zich fcheidde van 

Juda - 
Den Koning van Asfur!. 
28. Dan komt de dag, waarin Jehova 

De vliegen, die aan 'c einde van Egyptens 

ftroomen zijn, 
Uit Asfurs larrd de 'bijen , herwaarts fluitea 

zal ; 

ip. Zij komen , zlj laten zich alien neder, 
In woeste valleijen 5 in kloven der rotfen, 
In ftruiken en hagen , en waar men bronneil 

vindc, 
20. In dien dag zal de I leer, 

Door een gehuurd fcheermes van de over* 

zijde des Eufraats , 
.Door Asfurs Koning, 
Het haar van hoofd en voeten fcheren, 
En ook den baard wegnemen. 
.ar.Te dien tijd zal men hem gelukkig noe" 

men, 

Die een jong rund behield ? of ook een 
cweetal fchapen ; 

2. Die 



J. E S A I A S VIL 

2.2. Die geven hem dan melk genoeg tot voed- 

. fel; 

Ja! al wie dan in 'tland nog overig is, 
Zal zich met melk en honig voeden. 
23. Dan zal een veld 5 waar duizend wijnftokken 

ftonden ? 

Gefchat op duizend zilverlingen, 
In. doom en distelen zijn verkeerd ; 
24.Men.zal met pijl enboog daar moetengaan^ 
Ja! 't ganfche land zal doom en dfstel zijn. 
g. De bergen zelfs , die op 't zorgvuldigsc 

onderhouden werden, 
Waar nimmer vrees voor doom of distel; 

was ? 

Daarinizal men het rundvee drijven j 
De fchapen zullen die vertreden! 



i8o j s A i A. s vn; 



V E R K L A R I N G. 



tijd, wanneei 4 deze Profetie is uitgefprokeii ^ 
eri de omftandigheden van Jidda's Rijk, waafop de-' 
zelve bare betrekking heeft , zijn aan het hoofd der 
redevoering zoo duidelijk vermeld, dat wij dezelvs 
alleen hebben op te geven , en den afloop der rede 
na te gaan ? eer wij de vcrklaring derzelve bij de 
hand neinen. 

Reeds in het laatst van Jothams regering , begon- 

Hen Rezin , de Koning van Syrieti , en PekacH , de 

troons - overweldiger van het Rijk der tieri flamraen 7 

door hunne invallen en ftrooperijen het Rijk van Judu 

te plagen , a Kon. XV: 37. Doch de voornaamfte 

vijandelijkheden vielen eerst voor na Jothams dood , 

in het begin der regering van Achaz. De eerfte, die 

het oorlogs-tooneel operide , was de Koning van 

Syrien , die Achaz een' geweldigen flag en nederlaag 

toebragt. Kort daarop viel hem hetzelfde lot te bemt 

van Pekach , den Koning van Israel : in welk ]aatfte 

gevecht honderd en twintig duizend mannen van Juda 

fnenvelden , en een ontzaggelijk aantal gevangen 

werd genomen. a Chron* XXVIII: 5, 6 en verv. 

Door 



J E S A I A S VII. 



Door dezen goeden uitQag aangemoedigd, .iriaak- 
ten de twee Vorllen van Efra'ira en Syrien een ver- 
bond met malkander, om hunne legermagten te ver-' 
eenigen , gezamenlijk Juda aan te fasten , en met 
dat Rijk naar hun welgevallen te leven. * Kon. 
XVI: 5. 

In clit benaauwde tijdftip voor net huis van David 
en deszelfs gebied, werd JESAIAS aan den Konmg 
Achaz gezonden , met den last, die in ditKapittel is 
opgeteekend, en om welken geheel te verftaan, wij 
alleen nog eene bijzonderheid nit de gefchiedems. ons 
herinneren moeten. Te weten Achaz , in deze be- 
naauwdheid geene uitkomst ziende , en door de vo- 
rige nederlagen geheel verzwakt , koesterde het voor- 
nemen , om den Koning van Asfyrien tegen zijne 
vijanden te hulp te roepen, 't geen hij ook nader- 
'haud volbragt; doch dit was zoo geheel ftrijdig met 
Gods oogmerk , en met het waar belang des lands ^ 
dat God zijnen Pro feet zond, om, ware het moge- 
lijk , de volvoering van dit heilloos opzet nog voor te 
komen. Als wij nu dit weten , 't geen de gefchiede- 
nis 2 Chron. XXVIII: 16. en a Kon. XVI: 7. ons 
leert , hebben wij den fleutel tot verklaring niet alleen 
van het eerfte , maar ook van het laatfte .deel dezer 
redevoering. 

De twee eerfte verzen van dit Kapittel behelzen 
den tijd, wa'arin deze Profetie tiitgefproken is, en 
de omftandigheden , die er aanleiding toe gaven. 
ftet beyel aan den Profeet , .om Achaz op te zoefcen, 

M 3 



Jf E S A I A S VII. 

vinden. wij .vs. 3, en dan volgt de last. JESAIAS 
moest den Koning gerust (lellea , hem van Gods 
hulp verzekeren , den ondergang zijner vijanden 
voorfpellen, en hem aldus aanmoedigen, om in de- 
zen nood zijn vertrouwen op gcen' gcvaarlijken bui- 
tenlandfchen Vorst , maar op Jehova te vestigen. 
vs. 49. De Profeet biedt zelfe aan Achaz een tee- 
ken aan , dat hij zelve verkiezen zou , om hem de- 
zekerheid der Goddelyke verlosfing te bcvestigen, 
doch Achaz weigert , en God geeft hem nu zelf een 
teeken , en voorzegt tevens , hoe lang de nood des 
lands nog duren zou. vs. 10 16. Doch bij deze 
vertroosting wordt nu ook eene krachtige en bedrei- 
gende waarichuwing gevoegd, om den ; Koning te 
doen gevoelen , welke rampzalige gevolgen het voor 
hem , voor zijn volk en huis zou hebben , zoo hij 
zijn plan ten uitvoer bragt , en den Koning van 
Asfyrien te hulp riep; hoe zijn huis vernederd en 
zijn land verwoest zou worden , door die zelfde, 
Asfyrifche Monarchic, die, offchoon vriendelijk in 
het eerst, welhaast het momaangezigt afwerpeii zou, 
zoo ras zij flechts d^nmaal voet in het land gekre-r 
gen had : en dit is de inhoud van het laatfte deel 9 
vs. I7-25. 

Men kan dit Kapittel in deszelfs verklaring met de 
moeijelijkuVgelijk ftellen , vooral om twee tijdreken- 
en uitlegkundige zwarigheden, en het geen daarover , 
door verfchillende Geleerden , van meer dan ee,e 
2ijde getwist en gefchreven is. 

vs. i. 



J E S A I A S VIL 

vs. i. In de dagen van Achaz, den .zoon van 
it Jotham, den zoon van Uzzias, den 
Koning van Juda , togen Rezin , Ke- 
ying van Syrian, enPeltach, Remal- 
s) ja's zoon, Koning van Israel , tegen 
Jeruzalem op, om de..ftad te beftrij- 
den , doch koriden ze niet bemag- 



Wij moeten dit vers niet zoo v.erftaah , als of 
deze Profetie eerst was uitgefproken , nadat de op- 
togt der verbonden Koningen reeds vruchteloos was 
uitgevallsn ., en het beleg van Jeruzalem weder op- 
gebroken : integendeel het volgehde vcrs toont , dat 
wij deze redsvoering be.fchouwen moeten, als ge- 
liouden , eer de vereenigde legers nog tot Jeruzalem 
genaderd waren. Dit is dan alle.en voorverhaal , en 
wijst ons flechts aan, w.elke krijg bedoeld wordt, 
te weten die, welke eindigde met het opbreken vai; 
het beleg van Jeruzalem. 

vs. 2. Toen men nu aan het huis van. David 
de tijding bragt, dat Syrie zich met 
Efrai'm verbonden had , werd het hart 
van den Koning , en van zijn volk be- 
wogen, gelijk de boomen des wouds 
bewogen worden door den wind." 

Syrien en Efra'im hadden Juda reeds te voren aan- 



J E S A I A S VII. 

getast , en gevoelige flagen toegebragt , doch elk 
afzonderlijk , en zonder vereeniging van beider kger- 
magten : thans kreeg de Koning tijding , dat zij 
zamen zich verbonden hadden , en dat het oogmerk 
der verbindtenis was , om met vereenigde magt zijn 
Rijk te vernielen , en terftond voor Jeruzalem het be- 
leg te flaan. "Geen wonder dat in dit angflig tiiditip 
Achaz radeloos was ; twee Koningen , die elk af- 
zonderlijk hem geflagen hadden , waren nu tegen 
hem vereenigd, bedoelden zijn' val en den val van 
zijn huis , en tchenen de magt in handen te hebben, 
om him voornemcn door te zetten. Hierbij kwam 
waaiichijniijk , dat 'er in het huis van Juda eene 
.zamenzwering zich openbaarde tegen het koninklijk 
huis , waarvan Kap. VIII: 6. fchijnt gefproken te 
warden. Achaz gemoedsgefteldheid wordt ons dus 
befchveven : zijn hart bewoog zich gelijk de boo- 
men enz. Wij kunnen hier niet anders denken , 
dan aan dien angst, die. den mensch befluiteloos , 
twijfelmoedig maakt , zoodat hij nergens rust vin- 
dende , gedurig als heen en weder geflingerd wordt. 
pit vordert.de kr-acht der vergelijking.. 

vs. 3. Doch Jehovafprak tot JESAI'AS: ga Achaz 
te gemoet, gij en Schcar Jafchub uw 
zoon , aan het einde van de water- 
leiding des bovenften vijvers, aan den 
weg van het veld des vollers." 



J E S A I A S VII. 

J E s A 'i A s moest , naar Gods bevel , Achaz opzoe- 
ken , niet in zijn paleis , maar op eene openbare 
plaats , waar hij niet alleen ten aanhooren van den 
Koning en zijn hof , maar ook van eene menigte des 
volks ipreken zou : en de aaid van des Profeets last 
inaakte het ook noodzakelyk , dat er vele getuigeti 
bij zijne rede tegenwoordig wareii. 

De plaats, waar de Profeet den Koning zou aan- 
trefFen , was van veel gewigt in een aannaderend be- 
leg , om , namelijk , al het water uit de fontein 
Sildach , het qerjige dat in die ftreek gevonden werfi , 
naar Jeruzalem af te leiden, voorts de bron.te ver- 
ftoppen , of door verflerkingen voor den vijand on- 
toegankelijk te maken , en den belegeraren het water 
af te fnijden. Meer over deze plaats aan te merken 
zou overtollig zijn, dewijl het niet tot opheldering 
der zaak kan dienen. 

JESAIAS moest zijnen zoon medenemen; dc naam 
van dit knechtje beteekcnt in onze taal , het over- 
blijffel zal wed&rkeeren ,: het was een voorfpellende 
naam, men vergelijke Kap. VIII: 18, Waartoe het 
dienen moest , dat JESAIAS dit kind medenam, 
daarvan vinden wij in deze ganfche. rede geen enkel 
fpoor , ten zij men het vijftiende of zcstiende vers , 
of die beide, van dezen zoon verklare , of onder- 
ftelle , dat er uit deze redevoering het een of ander 
is uitgevallen , waarin van hem gefproken. worrit ; 
doch hiervan nader. 



vs. 



186 J E S A I A S VII. 

' vs. 4. En zeg tot hem : . . 

33 Wees op uw hoede, docli bedaard, 
Vrees niet , wees niet kleinmoedig , 
Om die twee , bijkans verteerde , 
Slechts noch rookende vuurbranden , 
Den ontftoken toorn van Reziri en Sy- 
ricn , 



En van Remalja's zoon. 



" 



Achaz flond nu gcreed, om in zijnen angst eii ver- 
twijfeling alles te bederven , door het inroepen van 
den Koning van Asfyrien. Jehova beveelt hem alle 
VKCS te laten varen als ongegrond, de\yijl Hij gereed- 
vvas om hem bij te ftaan tegen zijne woedende vijan- 
den. Gocl fpreekt van deze twee vijanden , voor 
Achaz zoo geducht , met diepe yerachting : hij noemt 
hen vuurbranden , brandhoi&en , onheilflichters : 
rookende brandhouten , die bijkans geen' gloed meer 
"hadden , ja -eindelijk haast vcrteerde brandhouten , 
letteiiijk jlaarten , enden van brandhouten. De magt 

x 

dezer twee Koningen was inderdaad thans zeer nabij 
aan de vcrdwijning 3 en nog weinige jaren , dan 
waren zij geheel yerbrand, in asch en rook yer- 
ylogen ! 

Ook verdient het onze opmerking , dat in de gan- 
fclie rede van God de naam van Israels Koning, 
fekach j niet eens genoemd \yordt , maar dat hij 
ftandvastig naar zijns vaders naam , d& zoon van 
a geheeten v/ordt, Dit gefchiedt ook bij ver- 

acb- 



J E S A I A S VII is? 

achting , en Pekach was inderdaad een zeer ver- 
achtelijk inensch ; zijne afkomst is onbekend, liij 
was Hoofdman onder de regering van zijnen voor- 
zaat, hij werd een Koning-moorder en troon-over- 
weldiger, 

vs. 5. Om 't kwaad u toegedacht door Syrien 5 
Door Efrai'm en Rernalja's zoqn ., 
Die zeiden : 
6. Komt, vallen wij in Juda, 

Vervvoe^ten wij 't , of deelen *t onder 

ons , 

5i Of ftellen wij tot Koning in l^aar midden 
Den zoon van Tabeal." 

Het ganfche oognierk der zaanwerbonden Vorften, 
Was de vernieling van Juda's Rijk, en indien dit in 
(Jen Koning van Syrien nog verfchoond kon wor- 
den , het was onverantwoordelijk van Pekach ge- 
-handeld, want Efra'im enjuda waren broeders. 

Jehova toonde , dat de raadflagen der Vorflen hem 
niet onbekend waren a dat hij al derzelver plans 
wist: het Rijk te vcnvoesteti.., (doch het woord, dat 
hier in den grondtekst geyonden wordt, is duister, 
en einde ergens van maken kan het misfchien be- 
teekenen) of anders elk een ftuk daarvan naar zich te 
flepen , of ten minfte het geheel onder hunne niagt 
te brengen , Davids huis te onttroonen , en een* 
Koning naar hun. welgeyallen aan te ftellen. De per- 

fopn, 



J E S A I A S Vlt 

foon , dien zij daaitoe in 't oog hadden , wordt ge- 
noemd, de zoon van. Tabeal ; wie dit was is geheel 
onzeker, misfchien wel de voornaamde der tegen- 
woprdige oproermakers in Juda,.het hoofd der za- 
menzvvering , die in het hart des Rijks tegen het 
koninklijk huis gefmeed was, en die zich misfchien 
in het leger der zaamgezworen Vorften bevpud. 
Doch hiervan is niets te bepalen; alleen komt-het 
ons voor , dat de naam niet zeer Hebreeuwsch 
luidt , en de peribon zelf misfchien een yreemde- 
ling was., 

vs, 7. ^ Zoo fpreekt de Heer Jehovaj 
't Korqt niet tot fbnd, 
,3 't Zal niet gefchieden i" 

De Profeet fpreekt hier in den naam van God met 
verzekering en majefteit. Hoe wel beraamd het plan 
der Vorften fchijnen mogt , hoe zeer de volvoering 
mogelijlc, misfchien waarfchijnlijk was, Jehova ftek 
er niets tegen , dan alleen zijnen almagtigen wil ; hij 
fpreekt: het zal niet gefchieden! en nti moet de 
raadflag verijdeld worden , al was hij. d.oo? de xnagt 
der ganfche wereld onderfteund ! 

Deze majeftueuze uitfpraak was allergefchiktst , 
Oin den Koning en het volk moed in te boezemen , 
indien flechts de vooringenomen , verhar.de Achaz 
niet voor alle overredjiig onvatbaar geweest was, 

vs. 8, 



j.'fc S A I A S VII. ig 

vs. 8. Neen Syrie's hoofd zij Damascus, 

9i En Rezin Damascus hoofd! 
' Efraims hoofd zij Samaria , 

En Remalja's zoon het hoofd vail Efraim !' 
9. Dit blijve alzdo ndg vijf eri zestig jareri-j 
Doch < dan is Efraim Verbroken , 
En kan gecn volk meer heeteii : 
Maar gij , indien gij niet gelooft , 
Ook gij wordt niet beve*stigd." 



Wij hebben in deze verzen eene verplaatfing ge* 
waagd , en de aankondiging van Efraims ondergang 
verfchoven , na dat 'er eerst van dat Rijk gewag ge- 
inaakt was , 't geeii veel beter vlljt, en ook met het 
volgendc: indieri-gij niet gelooft , op deze wijzeeen 
beter verband maakt. 

De woorden Syrie's hoofd zij Damascus , Kezin 
Damascus hoofd kunneri , onzes oordeels , niet beter 
verklaard wordeh , dan aldus : Syrie zal geene vero- 
veringen meer maken j het Rijk is op zijn'- hoogften 
trap geweest, en Judaheeft niet te vreezeri , dat het 
immer als eene overwonnen provincie aan dat Rijk zal 
gehecht worden. Zoo ook Efraim: ook deze heeiv 
.fchappij zal hare tegenwoordige palen niet verder 
iiitbreideii , indien zij flecnts Mar gebied behoudeii 
'mag ! Doch dit zal niet lang meer zijri : nog vijf tin 
zestig jaren^ dan is Efraim verbroken , en geeft 
: volk meer! 

Deze woorden zijn aan vcle bedenking onderhe- 

vig. 



io j E S A I A S VJDL 

vig. Warineer wij den krijgstogt der verbondenVpr- 
ften in het tweede jaar van Achaz regering plaatfen, 
en hem daarna nog vijftien jaren laten heerfchen, en 
wij voegen hier bij de 2es jaren, die Hizkias gere- 
geerd heeft , (in het zesde jaar nu van Hizkias is 
Samarie ingenomeii, en het Rijk der tien ftammen'in 
ballingfchap vteggevoerd ) j dan hebben wij nog in 
alles maar een en twintig jaren , vari den tegenwoor* 
digen tijd af, tot op dien tijd toe, dat Efraim ver- 
broken is , en opgehouden heeft een volk te zijn ; 't 
welk nog het dcrde gedeelte niet uitmaakt van de 
vijf en zestig jaren , die hier er voor gefteld worden* 
Om dan deze iiitfpraak met de gefchiedenis over 
een te brengen , nemen fommigen aan $ dat men - de 
ganfchelijke verbreking van Efraim niet rekenen moet 
gefchied te zijn , ten tijde der inneming van Samaria 
door Salmanezer, maaf vele jaren later cnder Ezar- 
haddon 5 die eene nieuwe volkplanting in het Rijk. der 
tien Ham men zond , waardoor deszelfs oiide naam 
en gedaante geheel verloren ging. Doch elk ziet, 
dat dit alleen een middel is om zich te redden, en 
dat de verwoesting van Efraim , de veraietiging van 
deszelfs naam enStaat g bij de inneming van Samaria,., 
en niet eer noch later ., heeft plaats gehad. Er fchiet 
dan niets anders over, dan deze plaats te houden voor 
bedorven door de affchrijvers , die in de getal- letters 
eene feil hebben begaan , fchoon dezelve zeer oudmoet 
geweest zijn, daar de oude overzettingen hier even 
eens lezen als onze tekst, fchoon deze overzettingen 

ook 



J E S A I A S VII. 19! 

ook naar deii tegenwoordigeir tekst kunnen veran- 
derd zip. .... " ^ 

Wij althans maken geene zwarigheid , om de gisfing 
van den geleerden VI-TRING A te pmhelzen, die in- 
plaats van vijf.en zestig jaren leest, zestien en vljf 
jar en , dat is , . een en twintig, binnen welk tijdperk 
delsraelitifclie Staat gehcel verftoord is onder Salma-. 
iiezer, Om dcze gisfing te flaven behoeft men fleclits 
eene.zeer kleine verandering in den tekst te maken, 
en men kan den oorfprong der tegenwoordige lezing 
gemakkelijk verklaren. .... Vraagt men , waarom d 
Prefect niet liever een en twintig zeide, dan zestiett 
en viff? wij antwoorderi , dat de Profeten het onge- 
worie in hunne fpreekmanieren beminden , en dat j E- 
SAIAS zich dus kan uitgedrukt hebben , om de on- 
derfcheide'n fegering-jaren van Achaz en Hizkias aaa 
te duiden , te weten , zestien jaren onder Achaz a 
1rijf onder Hizkias; doch het eerfte antwoord behaagt 
ons beter. ... 

CAPPELLUS, eridie hem volgen , lezen zes en 
yijf of elf jaren , 't geen ook niet onaannemelijk is^ 
doch naar de tijdrekening niet zoo juist: het zou 
beter aangaan , indien wij met MICHACLIS kondea 
onderftellen , dat deze krijg in -het tiende jaar van 
Achaz eerst voorgevallcn was: doch in het derde of 
vierde jaar van Achaz werd Pehacli reeds om hals 
gebragt , en deze is echter hier onder de ftrijdvoercn- 
de Vorften. . , 

. Bi) deze aaiikondiging. yan Efrai'ms ondergang, 

wordt 



i$a J E $ A I A $ Vlt. 

wordt nu ook eene bedreiging aan Juda gevoegd: in* 
dien gij met gelooft , ook gij zult met bevestigd 
warden. Juda kon zijnen aanfManden val nog ont- 
Komen , ten minfte mefkelijk verfchuiveh eh vertfa- 
gen, doch het kwatn er op aan, of men Jehova, en 
wel op dit o'ogenblik , wilde gelooven : want geloofde' 
men hem met , en riep men den Koning' van Asfyrien 
te hulp ; gaf men dezen voet in het land , dan zou 
het ten laatfte Juda gaan , gelijk Efrai'm , en het 
eerfte Rijk zou even min bevestigd zijn en blijven als 
het laatfte. Zoo veel hing er van af , of de Koning 
thans aan den Prefect geloof gaf, erinaar zijne woor- 
den zich gedfoeg, dan of hij dit gelbof hem thans 
iveigerdei 

\ r s. 16. Verder fprakJeliovatotAchaz enzeide: 
II; Eisch u een teeken van Jehova uwen 



Eisch uit de diepte beneden , 
Of uit de hoogte boven u." 



Sommige ie'zen het laatfte dee! van het Vorige veris 
anders , en voegen het dan zamen met het tiende 
op deze wijze : indieh gij met gelooft , gelijk gij 
met gelooft , welaari , Jehova zegt , eisch u een tee- 
ken i Dit geeft ook een' goeden zin , doch het door 
bns voorgeftelde komt meer met de waardigheid der 
ganfche rede overeen. 

Was het , gelijk wij bij het Hot van het vorige vers 



;J E S A IAS VII. 193 

agen , van zoo veel belang , dat Achaz geloofde , 
Jioe gepast was het dan, en hoe goedertieren van 
God met dezen Vorst gehandeld , op dat hij zijn ver- 
trouwen van de gevaarlijke hulp der Asfyriers zou 
.aftrekken , en op Jeliova vestigen , dat hij hem een 
teeken liet aanbieden , dat is , een wonderbaar ver- 
fchijnfel, om hem van de zekerheid der Goddelijke 
hulp , en de waarheid der toezegging van den Profeet 
te ovcrtuigeu : het'woord teeken geeft wel niet altijd 
een wonderdadig verfchijnfel te kennen, maar hier 
kan het niets anders beteekenen , om dat er bijgevoegd 
wordt : elsch beneden uit de dlepte^ of boven uit 
<de hoogte , letterlijk , daal in de diepte met eifchen , 
ofverhefu in de hoogte. 

Het teeken , dat Jehova aan Achaz geven zou , kon 
hem misfchien niet behagen , of niet krachtig genoeg 
voor hem zijn : om deze uitvlugt voor te komen, 
laat.God het aan hem zelf over een teeken te verkie- 
zen , welk hij wilde ; en om hem tevens te overre- 
den , dat hij Jehova de Almagtige is, die heerscht 
in den hemel , op de aarde en onder de aarde , laat 
.hij hem vrij een teeken te eifchen, -boven aan den 
hemel en deszelfs heerlijke ligchamen , of op de aarde 
in alle de rijken der natuur , of onder in het dooden- 
rijk ; al wilde hij dat een geftorvene zou opgewekt 
worden en een levendig getuige worden van Gods 
almagt en tromv; hi) kon een teeken eifchen, hoe- 
danig hij ook begeerde. 



I. DEEL. N VS. 



194 J E S A I A S VII. 



vs. 12. Maar Achaz antwoordde : 
Ik zal niet eifchen 9 
,, Noch Jehova verzoeken." 



Het gimstbewijs , dat God aan den Koning aim-* 
bood , om hem tot geloof te bewegen 3 moest zcker- 
lijlv. door hem zijn aangenornen 5 dewijl men geene 
weldaden van God willekeurig mag afllaan, hoewel 
hij misfchien aan God moest overlaten de kens van 
het teekcn , dat tot zijne bevestiging het gefchiktHe 
was : doch hij weigert het rond uit , en wel onder 
eene kale tiitviugts hij wil Jchova met vsrzocken: 
hij wil hem zoo veel niet vergen, noeh zijne magt 
op den toets ftellen; als of men. God verzocht, wan- 
neer men van bijzotodere weldaden, die hij aanbiedt, 
gebruik rnaakt. Misfchien is er ook iets befpottends ^ 
lets beleedigends voor God in deze woorden van den 
Koning : hij was een afgodendienaar , en had van de 
magt van Jehova juist de grootfte denkbeelden niet ; 
dit kon hij fpottende dus voordragen : ik wil Jehova 
met- op de proef ftellen ! Hoe dit zij , men kan vra- 
gen, waarom Achaz het teekeu niet aannam; hij kon 
imniers genoeg eifchen om van Jehova's magt en 
gezindheid om hem te helpen overtuigd te worden , 
en indien hij fleehts iiit zijn' tegenwoordigen nood 
veriest werd , kon het hem immers onverfchillig 
zijn , of Jehova , dan of de Koning van Asfyrien hetB 
verloste ? Doch Achaz was zoo ongeloovig , en zoo 
vijandig gezind tegen den warcn God , dat hij het op 

Je- 



J E $ A I A S VII. 195 

Jehova ? s hulp niet wilcle laten aanlcomen ,, en niet be- 
geerde van hem veriest teworderu Hi) had daarenbo- 
ven zljnplan gemaakt, en dit was de Asfyriers in te 
roepen ; van dit voornemen wilde hij niet afzien , en - 
dit hadhlj center moeten doen, zoo hij Jehova eit 
zijnen Profeet had gehoorzaamd: hij verkoos dus lie- 
ver het teeken onder het een of ander voorwendfel van 
de hand te wijzen , en zijn' cigen' zin te volgen. 

vs. 13. )t Toen fprak .hij : 

Hoor nu, gij huis van David.! 

Is 'tutevveinig menfchen te vermoeijen ^ 

Moet gij ook mijnen God vermoeijen? 








De aanfpraak aan Achaz, als hoofd van Davids 
huis 9 is hier zeer krachtlg 5 om het ongelbof en de 
ongehoorzaamheid , in eenen telg van dien edelen en 
godvruchtigen man , des te flerker ten toon te ftel'- 
len. God vermoeijen , is hier buiten twijfel hem 
mOeijelijIv; te maken , te beleedigen ; men zou bijna 
zeggen 9 Achaz bedoelde vooral ook $ "door het weige- 
ren van het teeken .> den Profeet moeijelijk te maken , 
en hem verclriet aan te doen: doch JESAIAS her- 
innert hem, dat.hij niet zoo zeer hem tergde, als 
wel Jehova, wiens w.oorden hij fprak: het 'rnoge u 
welnig en van geen belang zijn mij , eenen mensch^ 
te tergen , maar het is nogtans. .nieti weinig mij* 
nen God te tergen. Doch misfchien doelt de fpreek- 
wijze: .is het y weinig menfchen t$ bekedigw: op 

N .a 



J E S A I A S Vff. 

oaregtvaardigheden en geweldenarijen , die Achaz ifl 
den kortcn tijd zijnen regering reeds gepleegd had y 
die hem den haat des volks reeds berokkend hadden, 
en misfchien aanleiding gegeveh , tot de zamenzwe- 
ring , die er tegen hem ^n zijn huis plaats had. 

vs. 14. Nu dan , de Heer zal zelf aan u een 

teeken geven: 

Zie , ecu maagd wordt zwanger , 
Baart een' zoon, 
En noemt zijn' naam , 
GOD MET ONS!'* 

Geen enkel gedeelte van dit ganfche boek wordt 
op verfchillender wijzen verklaard en opgevat, dan 
dit vers, het zij men het op zichzelven^ of wel in 
verband met de beide volgende verzen befchouwe. 
Dit gefchil te beflisfen , of flechts van verre daarover 
eene ftellige uitfpraak te doen, zal geen onzer Leze- 
ren van ons vergen, te mindei', daar alles hier niet 
zoo zeer af hangt van de denkbeelden , die wij bij on- 
zen Schrijver vinden, als van die^ Welke wij zelve 
medebrengen ; en de partij , die .elk in dezen kiest , : 
niet zoo zeer bepaald wordt door zijn taaU en uit- 
legkundig gevoel te dezer plaatfe , als wel door zijne 
\viize van zien en oordeelen omtrent andere voorwer- ' 
pen in 't algemeen; als daar zijn: de aard der Mes- 
iiaanfche voorzeggirigen , der aanhalingen.van dezel- 
ven bij de Schrijvers des Nieuwen Testaments , en 

,. . der* 



J E S A I A S VII. 197 

.cfergelijke. Wij zullen derhalve alleen de voornaamfte 
der verfchillende gevoeleris kort en duidelljk uk el- 
kander pogen te zetten, ten einde een iegelijk daar 
uit kieze , 't geen hem her waarfchijnlijkfte voorkomt, 
't geen het meest met zijne aangenomen denkwijze 
en grondbeginfelen overeenkomftig is. 

Zeer veel komt er op aan ,-of men bij de woorderi: 
een& fiiaagd wordt zw anger enz. aan de wonderda- 
dige bevrucliting eener reine maagd, die maagd was 
en bleef, ook na de ontvankenis, denken moete, 
dan v/el de woorden verklaren van eene jonkvrouw-', 
die mi, toen JESAIAS dit fprak, nog wel maagd 
.was, maar, bezwangerd zijnde , het niet langer 
bleef , zoo dat er niets boveiiiiatuuiiijks in dit geval 
plaatshad, en de kracht van het teeken, door den 
Profeet gegeven , niet daarln , maar elders te zoekeii 
zij. Hieruit ontilaat eene tweederlei fooit van uit- 
leggingen , die de orde ons gebiedt te onderO:heiden. 

Volgens het eerfte gevoelcn vinden ibmmigen hier 
eene regtffcreekrche Profetie 3 aangaande den Mesfius; 
volgens hen geeft Jehova aan Achaz een teekcn , en 
dit teeken is de wonderbare geboorte van den .Zalig- 
maker , uit eene onbevlekte maagd , in de volheid 
.des "tijds. Vraagt men, hoe deze gebeurtenis , die 
meer dan zevenhonderd jaren daarna eerst zou voor- 
vallen, een teeken kon zijn van de verlosiing, die 
binnen twintig of een en twintig jaren reeds daar zou 
zijn? Men antwoordt: hi zoo verre als de zeker- 
heid van het een aan het ander wordt- vastgemaakt. 

N 3 Werd 



198 . J E S A 1 AS VII. 

.Werd. de wondergebooite van den Meslias gefteld tot 
het teeken van Jeruzaletns tegenwoordige bevriiding, 
dit gaf te kennen , dat Sion en Juda zoo zeker uit 
.haren tegenwoordigeti nood verlost zouden, worden , 
als de Mesfias op den bepaalden tijd en wijze ter 
wereld zou komen. Deze verklaring onderftelt wij- 
ders , dat de wonclerbare gebocrte van den aanftaan- 
denVedosfer, uit eene reine maagd, in dien tijd met ' 
onbekend was, en dat de uitdrukking , de maagd ', 
de godvruchtigen van dien tijd terftond deed denken 
aan deMoeder van den Verlosfer , die door MIC HA , 
JESAIAS tijdgenoot , op eene fdortgelijke wijze 
fchijnt omfchreven te worden: tot dat zij ? die ba-> 
renzal^ gebaard zal hebbtfi , KapittelV: 2. 

Tot bevestiging van dit gevoelen beroept men zich 
op het gezag van MAT THE us, die in zijn Euan- 
geiie Kap. I: aa , ^3, deze woorden als eene regt- 
flreekfche voorzegging aanhaalt , door welker herin- 
neriug Jozef ? Maria's bruidegom, terftond van alle 
achterdocht ontheven werd: en men dringt wijders 
aan op het Hebreeuwsch fpraakgebruik , volgens 't 
welk men niet zou mogen vertalen : E E N E Maagd ', 
onbepaaldelijk , maar volftrekt zou raoeten vertalen : 
DE Maagd 9 met duidelijke aanwijzing eener be- 
paalde Jonkvrouw, welke of aldaar tegenwoordig 
moest zijn , of onderfleld werd algemeen bekend te 
\vezen. 

Brengt men hier tegen in , dat dan de Profeet hier 
cen teeken gceft , waaraan Achaz weinig had, en - y t 

welk 



JESAIAS VH. 

reeds geloof onderftelde ? wilde men er door 
gerust gefteld worden ; men antwoordt , dat het 
jnist Code betamende was thans zulk een teeken te 
geven , waardoor wel zijne .dienaars vertroost en ver- 
fterkt werden , maar Achaz nu. met longer werliou- 
den werd van zijn' eigen' zin te volgen, 

Vraagt men eindelijk , hoe deze iiitlegging met den 
. mhoud van het volgende vijfriende en zestiende vers 
is overeen te brengen? men kan gereedelijk antwooiv 
den : dat deze twee verzen op zicli zelven ftaan , dat 
daarin niet van Immanucl^ maar van een geheel an- 
der kind , daar tegenwoordig , en waarfchijnlijk van 
Schear Jafchub , den zoon van JESAIAS, gefpro- 
ken wordt. 

Een iegelyk ziet , dat dit gevoelen , behoorlijk 
voorgefteld, en met goede redenen bekleed 5 niet 
verdient als ongerijmd, of alleenop vooroordeel ge- 
grond , verworpen te worden ; en dat .het althans 
de voorkeur verdient boven eene andere opvatting , 
volgens welke JESAIAS vooiTpelling eene dubbele 
betrekking zou hebben , en op den tijd waarin hij 
leefde , en op de wonderbare geboorte van den Zalig- 
maker : dat namelijk hier van de wonderdadige zwan- 
gerfchap eener ongerepte maagd gefproken wordt; 
doch dat dit wonder in JESAIAS tijd ook dadelijk 
gebeurd zou. zijn; dat toen ook eene reine maagd is 
bevrucht geworden ; dat de zoon , dien zij baarde , 
Immanu&l is genoemd; dat bij zijne geboorte de 
verlosfing des lands eenen aanvang nam; en dat ein- 

N 4 de- 



aoo J .E S A I A S Vlt 

delijk deze gebeurtenis eene fchaduw was en afbeel-* 
ding der wonderbare geboorte van -den grootften Ver- 
losfer der natie uit Maria , zoo dat in hem de voor- 
zegging eerst haar volkomen beflag en vervulling 
kreeg. Dan , behalve andere zwarigheden , die hier 
tegen kunnen ingebragt worden, is er eene, die vri} 
gewigtig fchijnt , dat , namelijk , dit teeken te twij- 
felachtig was , en dat , hoe zeer wij aangaande Jezus- 
onloochenbaar mogen overtuigd zijn , dat hij uit een& 
zuivere maagd geboren is , men echter van geene an- 
dere moeder met genoegzame zekerheid weten kon ,. 
dat zij na hare ontvankenis maagd gebleven was ,. 
terwijl het in dezen, ter bevestiging, naauwelijks 
geuoegzaam zijn kon, dat de overige dingen in de- 
voorzegging juist uitkwamen , te weten , de zwan- 
gerheid der bedoelde jonkvrouw Jtort na dezen tijd , 
en dat zij juist een' zoon baarde, op welke beide- 
bijzonderheden wij eehter geenszins ontkennen, dat 
men zich zou kunnen beroepen. 

Doch er zijn velen , vooral onder de nieuwer& 

Schriftverklaarders , die hier geene , noch recht- 

ftreekfche , noch zijdelingfche voorfpelling aangaande 

de geboorte van den Mesfias vinden , noch ook iets 

wonderbaars of bovennatuurlijks .in het alhier be- 1 

doelde meenen gelegen te zijn ; die derhalve den zin 

van dit vers op deze of foortgelijke wijze yerklaren: 

JESAIAS .wilde aan den Koning en de verdere om- 

ftanders te kennen geven , dat de tegenwoordige . 

nood des Lands van geen langen duur ZQU zijn , dat 



J E S A I A S VIT, 

binnen e^n jaar, ja binnen minder dan tin jaar tijds, 
feet voornaamfte gevaar zou geweken zijn, enjehova 
blijken gegeven hebben, dat hi] Juda nog niet geheel 
verlaten had. Dit drukt -hij , in den geheimzinnig 
Profetifchen ftijl aldus uit: eene maagd , dat is eene 
johkvrouw , die nu nog maagd is , wordt zwanger, 
zij-baart een 1 zoon, en noemt zijrf naam Imma- 
nuel^ GOD MET oNsMn den tijd, die, volgens 
den loop der natuur, daar toe vereischt wordt , dat 
eene maagd ontvangt , en een kind ter wereld brengt, 
zai Jeruzalems verlosfing opdagen ; Gij zoudt dac 
kind,- een zoqn zijnde, veiliglijk vooraf reeds noemen 
kunnen: Immamiel^ GOD MET ONS! Niemand 
zal ontkennen , dat deze verklaring een zekeren ftem- 
pel van eenvoudigheid draagt , en -dat men gevaar 
zou loopen zijne onkimde in den Profetifchen ftijl te 
verraden, indien rnen.vdezelve van dien kant wilde 
aantasten. 

Zegt men intusfchen , dat hier door de n'adruk van 
liet Hebreeuwsch voorvoegfel, 't welk overeenkomt 
met ons bepalend lidwoord de- 9 DE maagd , en ^niet 
EENE maagd \ verloren gaat, men kan, onzes in- 
ziens-, gerustelijK antwoorden, dat de aard van dit 
voorvoegfel ook genoegzaam wordt uitgedrukt door 
de omfchrijving : eene, , die nu nog maagd is , en 
dat men dit bezwaarlijk anders.in het Hebreeuwsch 
zou kunnen zeggen. Terwijl eindelijk de aanhaling 
van MATTHEUS, volgens deze IJitleggers , gehou- 
den moet worden voor eene accommodatie ? van ge 

N 5 Uj, 



soa- r J E S A I A S VII, 

lijken aard en foort , als wij meermalen bij den- 
zelfden Schrijver aantreffen, en waarvan de plaat- 
fen vs. 15. en vs. 17 en 18, in het II* 5 ' Hoofd- 
ftuk van deszelfe Euangelic , ten voorbeelde kimnen 
ftrekken. 

Zie daar, zoo wij meenen, de voornaamfte uit- 
leggingen dezer moeijelijke plaats* duidelijk en on- 
partijdig voorgedragen ; wij onthouden ons van alle 
beflisfing, vooral tusfchen de eerfte en laatfte der- 
zelve , om de redenen hier boven reeds opgegeven., 
en voegen hier alleen bij : dat wij even af keerig zijn. 
van de handelwijze der genen, die, het nieuwe bij 
uitfluiting beminnende, de aanhangers van oudere, 
en zoogenoemde regtzinnige verklaringen , terftond 
van domheid , vooroordeel of bijgeloof befchuldigen ; 
als van de handelwijze dezer laatften , wanneer zij. 
alles , wat van hunne gevoelens flechts wat verder dan 
gewooiilijk afwijkt , aan Godsdienfteloosheid , of, 
ten beste genomen, aan ligtziimigheid toefchrijven. 
Intusfchen raden wij elk , die daar toe .gelegehheidJ 
heeft, LOWT.H over deze plaats te vergelijken. . :, 

Vs. 15. Melk en honig zal men eten , 

Tot dat hij wete-'t kwade te vlieden., 
Het goede te verkiezen." 

Dat hij\ van wien JESAIAS hier fpreekt, Imma-. 
nuel niet zijn kan, maar een ander kind , en.wel de 
zoon van den Profeet, Schear Jafchub zijn moet, 

komt 



J E -S A A S 

feomt aan velen lioogst waarfchijnlijk voor-, daar men 
anders geene reden weet, waarom dit-Mnd zijnen va- 
der vergezellen moest, en in het volgende vers de 
woorden, ditjongske^ een daar tegenwoordig kind 
fchijnen aan te duiden. Zegt men, dathier eyenwel 
geen teeken van dvergang gevonden : wordt , zoo aiit- 
woordt men , dat alles door ddn wenk , e^en g'est 
zijne bepaling kon verlaijgen , en dat er tusfchen liet 
veertiende en vijftiende vers wel twee of drie \voor- 
den kunnen uitgevaljen zijn , waaruit bleek , "dat 
JESAIAS RU niet meer van den zoon der maagd ? 
maar van z-ijn' eigen' zoon fprak. Verkiest men in- 
tusfchen de laatst aangetogen verklaring van vs. 14^ 
dan kan men den zoon van JES A IAS gebeel uit het 
oog veiiiezen , en vs. 14, 15 en 16,' zonder eenig 
ongemak, dooiioopend verltlaren. 

Welk een levenstijdperk van ecu kind het zij , 
'twelk de-Profeet noemt het kw a de le kunnen ver- 
fuerpen , en het goede te verkiezeri , daar over is 
men het niet eens. Sommige -denken aan de jaren , 
waarin het redelicht , andere aan die , waarin het 
zinnelijk oiiderfcheidens-vermogen van een kind ont- 
luikt , men brengt dit tot het -tweede , het derde 
jaar , of later tot aan het twaalfde toe : doch 
M i c H A e L i s is hier de eenige 9 : dien men volgeu 
kan : jaren waarin men weet , wat yicn doen of la- 
ten mag , jaren van onderfchdd '.-.dit zegt de fprcek* 
wijze duidelijk , en het doet ons aan de mondige 
jaren ? die ? bij de oude Jodeh , met lict twindglle 
-- . be- 



*o* J-.-'E S A I A S Vfl. 

begonnen , denken. Wij verklaren dus : tot dat 
dit kind den ouderdom van tmntig jaren bereikt 
hebbe^ en deze verklaring wordt door Deut. I: 39. 
ten flerkfte .bevestigd. 

De fpreekwijze melk en honig , of eigenlijk room 
en honig te eten , wordt ook door MICHACLIS 
het best verldaard. Er is hier met van lekkere fpijs , 
noch van kinder -kost de rede; melkfpijzen waren 
het gewone voedfel der volken , die geen' akkerbouw 
hadden , en wanneel* een landbouwend volk tot melkr 
fpijzen bepaald werd, was het.een teeken, dat hun 
land verwoest was , en zij zich nu enkel van de vce- 
hoederij moesten generen. Dus voorzegt JESAIAS, 
dat het land van Juda, fchoon God het verlosfen 
zou , nogtans verwoest zou worden , en een' gerui- 
men tijd woest en onbebouwd blijven liggen, tot dat 
zijn zoon, nu nog maar een knaapjen, of wel een 
kind, dat binnen den loop van ddn jaar zpu geborert 
worden, tot jaren van onderfcheid, tot mondigen 
leeftijd zou gekomen zijn : en dit heeft de gefchie.de- 
nis , gedurende den ganfchen leeftijd van Achaz , 
bevestigd. De fpreekwijze melk en honig te eten^ 
wordt door vs. 22. volkomen verklaard (*). 

vs. 16. . 

(*) Honig. Wij hebben het niet gewaagd, van de gewone 
overzetting van dtt woord, in eene zoo mcvkwaardige plaats, 
af te gaan, fchoon wij grond meenen te hebben om te ge^ 
looven, dat hetzelve hier, gelijk vs. 2 a, en op verfcheiden 

v * 

andere plaatfen , vertaald moet worden door fodeh -> zijnde d? 

vruc^l 



j E S A I A S Vn. 205 

vs. 1 6. Doch eer dit jongske weet het kwade 

te vlieden , 

Het goede te verkiezen , 
Zal reeds het land, w'elks beide Konin* 

gen u kwellen, 
Verlaten zijn!" 

Aan dit zelfde tijdperk nu was ook de verwoes- 
ting der twee Rijken , Efrai'm en Syrien , vast- 
gemaakt. De verwoesting van Syrien volflagen , en 
die van Efrai'm ten minfte voor een aanmerkelijk ge- 
deelte , zoodat dit land , in vergelijking van deszelfs 
voormaligen ftaat , verlaten zou mogen heeten. De 
Koning van Asfyrien toch ontnam aan hetzelve, kort 
na dezen tijd, Gilead, Galile'a, Naftali en andere 
flreken, die hij ontvolkte, (a Kon. XV: 29.) en het 
Rijk der tien Itammen ging met rasfche fchreden zy 
nen volkomenen ondergang te gemoet. 

vs. 17. M Ma^r over u, uw volk en 't huis uws 

vaders, 
Brengt Jehova onheils-dagen, 



Waarvan men de wedergd niet 

,i Van 

vrncht van den palmboom. Het is hier de plaatt niet dit 
gevoelen te verdedigen, misfchien zal dit gefchieden in de 
weinige bijzondere aanmerkingen, waarvan te voren reeds ge- 
fproken is. Inmsfchen , het zij men dadds of honig 
tale, de zin ohdergaat hjerdoor geene verandering. 



S,- A T A- S- Vli. 



j, Van den tijd , dat Efrai'm zich fcheidde 

van Juda 
Den Koning van Asfur!" 

Met dit vers begint het tweede deel der Godfpraak, 

dat vrai een' emftigen en bedreigenden inhoud is. 

Aan den Koning van Juda worden alle de rampen 

yoorgehouden ,< die het land overkomen zouden door 

die zelfde Asfyrifche Monarchic , die Achaz met 

200 vecl onverzettelijke drift wilde inroepen; om, 

ware het mogelijk, hem nog van dat dwaas voor- 

nemen te wederhouden , en tot zijnen pligt te rug te 

brengen. Deze verdrukkingen van de zijde der Asfy- 

riers zouden, in den tegenwoordigen tijd, hem en 

zijn volk, en hierna het ganfche konmklijk huis van 

David treffen. Achaz zelf wcrd 7 gelijk de Gefchied- 

fchrijvcr zegt , door den Koning van Asfyrien meer 

benaauvvd, dan geholpen: a Chron. XXVIII: 2.0. 

zijn land werd uitgemergeld , zijne fchatldst geledigd, 

cn r hij : een fcnecht, een vafal, van -den Asfyrifchen 

Koning. In later tijd hebben de AsCyrifche en Baby- 

lonifche Vorften , die hier beide onder den naam van 

Asfur- begrepen zijn, de afftammelingen van Davids 

buis vernederd, gevangen genomen, de oogen uit- 

gegraven , onttroond en gedood. Zulke rampen 

waren het konmklijk huis van Juda nog met over- 

gekomeh , federt dat gewigrig en noodlottig tijdflip ? 

waarin zich tien ftammen aan het gebied van dat huis 

onttrokken , en een nieuw Koningrijk oprigteden. 

vs. i8- 



J E S A t A S m so? 



vs. 18. Dan komt de dag, waarin Jehova 

De vliegen, die aan 't einde van Egyp- 

tens ftroomen zijn , 
9i Uit Asfurs land de bijen, herwaarts 



fluiten zal." 



Aangaande het zinnebeeld van het zamenfluiten 
aer bijen, vergelijke men de aanteekening op Kap. 
V: 2,6. De reden , waarom de Egyptifche legerbenden 
'hier'brj vliegen vergeleken worden, is ten deele in 
de natuurlijke historic van dat land gegrond , dewiji 
het aan de vloeden des Nyls, en-vooral aan het ein- 
de, aan de monden derzelve, van vliegen en allerlei 
infekten krielt. Doch tevens wordt hiermede be- 
doeld,, het talrijke dier krijgstroepen ,- en de over- 
last , dian zij Juda zouden aandoen. De Asfyrifche 
legers worden om derzelver dapperheid en fterkte, 
en ook om de geregelde orde , die in dezelve 
heerschte, bij bijen vergeleken : doch of ook hier 
voor ,nog eene reden in de natuurlijke historie des 
lands was , is mij onbekend. Alle deze krijgsbenden 
der magtigfte volken ftaan onder Jehova's bevel , Hij 
roept, Hij fluit ze zamen als het Hem behaagt, en 
derwaarts, waar het Hem goeddunkt. 

Men vraagt misfchien, hoe de Egyptenaars hier 
bij de Asfyriers gavoegd worden? doch men moet 
weten , dat deze twee Mogendheden thans om de 
heerfchappij begonnen te- twisted: dat het Joodfche 
land, tusfchen die beiden ingelegen a beurtelings van 

dc 



o8 J E S A I A S VIL 

de eene en andere werd afgeloopen , en_ voor beideit 
van belang was, om het in haar magt te hebben. 

vs. 19. Zij komen, zij laten zich alien neder, 
In woeste valleijen-, in kloven der rot- 



In flruiken en hagen , en waar men bron- 
nen vindt." 



De Egyptifche en Asfyrifche legers zouden het 
ganfche land overflroomen , en geen hoekjen onbe- 
zocht laten: het zinnebeeld wordt hier nog volge- 
houden van infekten , die de lage en vochtige plaat- 
-zen, en bijen, die de kloven der rotfen verkiezen, 
om zich daar neder te laten.- 

vs. 2.0. In dien dag zal de Heer , 

Door een gchuurd fcheermes van de over- 

z'ijde des Eufraats , 
Door Asfurs Koning , 
Het haar van hoofd en voeten fcheren-, 
En ook den baard wegnernen." 

De verwoesting van het land, en de vernieling des 
volks van Juda , wordt voorgefteld onder het zinne- 
beeld van een menfchelijk ligchaam , 'dat van het 
lioofd tot de voeten geheei kaal gefchoren, en van 
het fieraad en de bedekking der haren ganfchelijk be- 
roofd wordt. Sommige verftaan door het hoofdhaaf 
: de 



J E S A I A S VII. 209 

de aanzienlijken , door het haar d&r voeten^ den 
gemeenen hoop , door den baard , den Koning, 
Hoogepriester en verdere Vorften en dienaars van het 
heiligdom. Dit is misfchien te fijngefpomien , fchoon 
wij eene vernieling van allerlei foorten en ran gen niet 
jnogen uitfluiten : het wegnemen des baards geeft ei- 
genlijk te kennen, dat Juda in de uiterfte Tchande ge- 
dompdd, en tot eenen verachtelijken val gebragt zou 
worden. De baard toch was het teeken van aanzien, 
en grooter beleedigtng kon men iemand niet ^andoen ? 
dan hem den baard weg te nemen. 

Tot den aard der leenfpreuk behoort hier, dat de 
Koning van Asfyrien een f cheer mes genaamd wordt ^ 
maar wat zegt het een gthuurd fcheermes? Mis- 
fchien dit , .dat hij in alles , wat hij deed , flechts een 
werktuig was in Gods hand , die hem in zijnen dienst 
gebriiikte, en als huurde oiii zijn volk te verwoes- 
ten. Wij vinden eene gelijkfoortige voorftelling uit- 
voeriger Ezech. XXIX: 18 20. Doch misfchien 
wordt hij hier gefiuurt? getioemd, bmdat Aehaz hem. 
niet alleen wilde inroepen , maar voor loon huren te- 
gen zijne vijanden, Dit gehuur.d fehecrmes , dat 
Juda's Koning tegen anderen Wilde gebruiken, zou 
het ligchaam van zijn eigen land en volk kaal fcheren 1 

vs. 21. Te dien tijd zal men hem gelukkig noe* 



Die ddn jong rund behield 9 of ook een 
,_, tweetal fchapen 



I. DEEL, 



VS. 22. 



J E S A I A S VII. 

vs. 22. Die geven hem dan raelk genoeg tcft 

,, voedfel ; 

Ja ! al wie dan in 't land nog overig is $ 
9i Zal zich met melk en honig voeden." 

Van het een en twintigfte vers tot aanhet einde van 
lict Kapittel , wordt de toefbmd afgemaald ? waarin 
het land door de verwoesting des Asfyriers zou ge- 
,bragt worden. En wel vooreerst : een ilaat van groo- 
te armoede , vele zouden er zijn , die niets meer over- 
bidden , dan edii fcoeiken of twee fchapen , en die 
dit behouden mogt, zou men rijk en gelukkig kun- 
nenheeten. Doch watbeteekent het, dat deze kleine 
mcnigie vee hem melks genoeg zou geven , om- zich 
ep room te kunnen vergasten ? Aan een' bijzonderen 
zegeu van God voor de overgeblevenen des lands knn- 
nen wij hier niet denken ^ maar dit geeft het te ken- 
nen , dat in de verwoesting des lands , wanneer alle 
akkers oiibebouwd zouden liggen , bij de fchaarsch- 
lieid van menfclTen en vee , er zoo menigvtildige en 
znlke vette weklen zouden . zijn 9 en de huisgezinnen 
door de ontvolking zoo klein geworden , dat de melk 
van dc'ne koe en twee fehapen genoeg zou zijn , ont 
zulk een gezin rijkelijk te voeden. Hier wordt biige- 
voegd : al wie in het land overblijft ect dan melk 
en honig. De fpreekwijze is reeds verldaard bij vers 
35. Zij geeft te kennen , dat er geen landbouw zou 
plaats hebben , maar de veehoederij het eenige middel 
van bcftaan geworden ziju, 

vs. 2* 



j E S A t A S VII. ait 



23. Dan zal een veld , Waar duizend wijii-. 
ftokken ftonderi, 

99 



Gefchat op duizend zilverlingen , 
In doom en distelen zijn verkeerd ; 



24, Men zal met pijl en boog daar moeten 
gaan, 
Ja'! 't ganfche land zal doom eh distel 



99 

99 



De twecdc ramp , reeds in hefc laatst van het voor- 
gaande vers aangeduid , zou zijn de ganfche verwaar- 
loozing van den akkerbouw , wegens de verwoesting 
van den grohd , de ontbering van alien voorraad eii 
iniddelen van den landbouw, en de ontvolking des 
Itnds, zoo dat, bij de gedurige vijandelijke inval- 
len , en het gebrek aan handen , om de fchade te her* 
ftellen , het vruchtbaarfte land der aarde in een' doorn- 
bosch zou veranderd fchijnen. 

Dit lot zoii alle, zelfs de vrilchtbaarfte fli-eken 
trefFen; zelfs de wijnakkers, het kostbaarfle land,j 
en de beste van dcze , zoudeii de verwoesting niet 
ontgaan. Men fchat de waarde en prijs der wijnak- 
kers, naar de menigte en waardij der wijnftokken^ 
die op dezelve groeijen : zelfs een akker van duizend 
ivijnftokken , op even zoo vele fikkelen zilvers^ ge- 
fchat , zou doom en distelen ten prooi zijn. 

Men zou in het ganfche land met pijl en boogmoe* 
ten gaan , te weten , om de vermemgvuldiging, van 
het wild en woudgedierte , dat in het ontvolkte land , 

O a en 



AI& j E S A I A S Vfi. 

en zelfs in het hart van hetzelve, zich nestelen 
zou , zoo dat men ongewapeud nergens zou kunnen 
komen* 

vs. 25. De Bergeii zelfs , die op f t zorgvuldigst 

onderhouden werdeii , 
yy Waar nimmer vrees voor doom of dis- 

tel was , 

Daarin zal men het rundvee drijven , 
9 -y De fehapen zurllen die veitreden f " 



I)it vers is van denzelfden inhoud als de twee 
rige 5 in Kanaan heeft men fommige bergen , die 
zeer vruchtbaar zijn, en die daarom als kostbare 
bezittirigen allerzorgvuldigst gewied , met groeven 
voofzien en onderhouden worden; (dit fchijnt het 
wbord te beteekenen, 't welk nog eens is voorgeko- 
men Kap. V: 6.) doch ook deze zouden onbe- 
bouwd liggen. De fpreekwijze ; claar nimmer vrees 
voor doom of distel kwam, kan beteekenen, die zoo 
rein gehouden werden , dat men er zelfs geen vrees 
had voor doornen of distels-. Doeh andere denken 
Her om doornhagen , waarmede zij afgefchnt waren- , 
om den vrijen ingang aan mensch en vee~ af te fnij- 
den ; wa'arin men , uit vrees voor doom en distel 9 
niet komen durfd&\ en dit laatlte wordt bevestigtl 
' door het vervolg : daarin zal men het rundves 
drijven , de fehapen enzr. 



J E S A I* A S VIII. 213 



H O F D S T U 1C 



VS. I tOt I0 ? 

T 

j. J ehova* fprak tot mij: neem eene groote 

rolle, en fchrijf er op metgewoonfchrift? 
HAAST u TOT DEN ROOF, 

SPOED U TOT DEN BUIT! 

2. Hier bij nam ifc geloofwaardige mannen tot 

getuigen: Urias, denPriester, enZacharja, 
den zoon van Jeberechja. 

3. Omtrent dien tijd werd ook rnijne huis-* 

vrouw zwanger , enbaardeeenenzoon; en 
Jehova gebbod raij zijnennaam tenoemen: 

MAHER-SCHALAL-CHASCH-BAZ. 

4. Want , zeide Hij , eer dit jongske Fader of 

M?^rzalkunnenzeggen, zal menDaraas- 
cas fchatten, en Samaria's buit, voor het 
aangezigt van Asfurs Koning henen dragen. 
. Ten zelfden tijd fprak Jehova nogverder tot 
mij: 

' O 3 



J E S A I A S VIll, 

6. Omdat dit vollt veracht 
SiMachs zachtvlietende wateren 
En zich verheugt met Rezin , 
En met Remalja's zoon , 

7. Zie I ddarbm doer de Heer 
Opkomen over hen . 

Des Eufraats geweldig ftrdomende vloeden, 
(AsfursKoning met zijn ganfche heermagt) 
Hij zwek ver boven zijne beddmgen , 

: En overfchrijdt zijne oevers alle; 

S.Daar dringt hij tot in Juda door, 
Hij overftrpomt het, vloeit al hooger. 
En reikt tot aan den hals ; 
Hi] breidt zjjne armen uit, 

En overdekt uw land , zoo ver zijn badem 
flrekt ! . . . 

9. Doch GODISMETONS! 

Verilaat die volken, en beeftl 

\ 

Leent het oor , gij die in verre landen 

woont, 

Rust.u ten ftrijde toe, maap beeftl 
Hijst u ten ftrijde toe, maar beeft! 
|o. Overlegt, beraadflaagt het wordt ver- 

iideld; 

*/ ( 

Spreekt , gebiedt het komt niet tot fland s 

Want POD is MET ONS! 



S A f ' A S VIS. 



V E R K L A R. IN G. 



Godfpraak , in dit gedeelte van het achtfie Ka- 
pittel vervat , is zekerlijk omderfcheiden van de vori- 
ge, die in het VII de Hoofdftuk begrepenis, en zij 
is eenigzins later in tijd , maar zij beiioort eclater tot 
de onmiddellijk voorgaande, omdat zij tot denzelf- 
den krijg der Koningen van Syrien en Eftaim met Ju- 
da , en tot dezelfde uitkomften betrekking heeft , die 
de Koning van Asfyrien, door Achaz te hulp ge- 
roepen , in de drie Rijken heeft te weeg gebragt. 

Wij vinden hier eene aankondiging van het nade- 
rend lot van Syrien en Efraim , de vervvoesting van 
het eerfte 5 de vernedering van liet andere door tien 
Koning van Asfur vs. i 4. In dit lot zou ook 
Juda deelen , Asfyrifche krijgsbenden zouden over 
hetzelve opkomen , en het geheel overftroomen , doch 
de voleindhig zou nog niet daar zijn : God zou met 
Juda zijn , een verfchrikkelijke flag zou hunne vijan^ 
den treffen , en hun raadflag zou vernietigd worden. 
vs. 5 10. 

vs. i. Jehova fprak tot mij: neem eene groote 

04. rol- 



*i6 J E S A I A S VIII, 

rolle , en fchrijf er op met gewoos 
, 3 fchrift: 

}) HAAST U TOT DEN ROOF . 
SPOED U TOT DEN BUIT ! 

Jehova gelast den Profeet , om het volk van Juda 
bekend te maken , dat binnen kort de Rijken van 
Syrien en Efraim door den Koning van Asfur beroofd 
en uitgeplunderd zouden worden. Deze aankondi- 
ging moest op eene zonderlinge wijze gefchieden, 
De Profeet moest eene groote perkamentrol nemen > 
want zoo veitalen wij het woord liever., dan met 
anderen door een marmeren tafel of blad : op deze 
groote rol, moesten flechts weinige, en zeer korte 
woorden gefchreven worden, waarfchijnlijk om dat 
z\i met de allergrootfte letters daar op moesten uitge- 
drukt ftaan. Maar, kan men vragen, wat moesfc 
er met deze rol , dus befchreven , gedaan worden ? 
Waarfchijnliik moest de Profeet, op eene openbare 
plaats , die voor elk ten toon flellen , om van ieder 
gelezen te worden, en alle Joden te berigten, dat 
er dagen van roof en plundering aanftaande waren. 
De uitdrukking , dat de woorden met gewoonfchrift^ 
of naar de letter met menfchen -fchrift , moesten ge- 
fchreven worden , beteekent , dat het geen geheim- 
zlnnlg fchrift, dat zonder verklaring onleesbaar of 
onverftaanbaar was, maar gewoon fchrift, gelijk 
men in de z,amenleving gebruikte ., zijn moest. 

VS. Si 



f E S A T A S Vffl. ai? 

vs, a, Hier bij nam ik geloofwaardige man- 
nen tot getuigen; Urias, den Priea- 
ter , en Zacharja , den zoou van Je- 
berechja," 

De mannen, die JESAIAS tot getuigen nam, 
zijn in de gefchiede.nis bekend: de eerfte althans ze? 
ker , die onder Achaz regering Hoogepriester was , 
en wegens zijne al te groote toegevendheid voor den 
JConing, in het wegnemen van den gewonen brand- 
offer- altaar., en het ftellen van eenen anderen in des 
zelfs plaats , niet al te loffelijk in de gefchiedenis be- 
kend ftaat ; do.ch hierom kon hi] wel een geloof* 
waardig getuige, en zijn getuigenis wegens zijnen 
rang en bediening van veel gewigt zLjn. De andere 
Zacharja , is niet die gedood werd tusfchen den tem- 
pel en den altaar , maar denkelijk een Leviet van dien 
naam, die in Hizkias gefchiedenis genoemd wordt 
a Chron. XXIX: 13. 

Maar welk moest nu het getuigenis van deze man- 
nen zijn , en waartoe moest het dienen ? Wij ftellen 
ons dit op deze wijze voor: de rol, die JESAIAS, 
op Goddelijk bevel , befchreven had , moest openbaar 
ten toon gefteld worden,.en wel als een ftuk van 
JESAIAS afkomftig, en op Go.ddelijk bevel dus 
uitgevoerd. Als zulk een openbaar ftuk nu moest 
het, door het getuigenis van geloofwaardige mannen, 
bekrachtigd worden, die het misfchien met hunne 
namen onderteekenen , en met hunne zegels bezegelen 

, . Q5 inoes 



fix- J E S A I A S Vlit 

moesten, ten blijke, dat liet een edit ftuk-eh "Was. 
behoorlijk gezag voerzien was. 

vs. 3. Omtrent dien tijd .w-erd ook mijne huis 
vrouw zwanger , en baarde een' zoon 5 
en Jehova gebood mij zijnen naam te 
,_, noemenr MAHER-SCHALA^CHASCH* 

BAZ" i 



Mijne huisvromv, Er jftaat eigenlijk dt. 
een naam, die JESAIAS vrouw dragen kon, indien 
zij Dichteres 5 of mi en dan door Goddelyk vuur 
aangeblazen was. Doch misfdhien was het genoeg 
de huisvrouw van eenen Prefect te z-ijn , om Profetm 
te heeten. Toen de Prefect den last aangaande de 
rol kreeg , was deze zijne huisvrouw juist zwanger s 
en wel verre in dezen flaat gevorderd , zoodat zij 
kort daarop van eenen zoon beviel, en dezen ge 
bood God 5 dat zij noemen zou Mcther-Schalal*. 
Chaz-Baz^ 't welk dezelfxle woorden zijn, als die 
hij op de rol had moeten fchrijven: haast u tot den 
roof, fpoed u tot den buit. De voorfpelling van hec 
ten toon ftellen der rol werd hierdoor nog bekrach^ 
tigd, en tevens ontwikkelde God bij deze gelegen-: 
heid zijne voornemens nader , en openbaarde , welke 
Rijken ten buit zouden gegeven worden, wie de-t 
zelve berooven zoude , en binnen welken tijd dit 
alles zou gefchieden. Wij vinden het in het vol 
gende vierde vers. 

4? 



J E S A I* A S VflL 219 

ys. 4. Want, zeide Hi], eer dit jongske Vader 
of Mo&der zal kunnen zeggen , zal 
men Damascus fchatten , en Samaria's 
buit , voor het aangezigt van Asfurs 
Koning henen dragen." 

- De tijd, waarin een kind begint te ftamelen, ea 
Vader of Moeder te, zeggen , kan men in 't al- 
gemeen bepalen omftreeks twee jaren; en binnen dien 
tijd zouden Syrien en Efraim beroofd worden . Inder- 
daad, b^nnen zulk een korten tijd, ondergingen ook 
beide die Rijken dat akelig lot , doch niet in dezelfde 
mate. Syrien werd geheel bemagtigd , Damascus in- 
genomen , Rezin gedood en alle de inwoners in bal- 
lingfchap naar Asfyrien gevoerd,.2 Kon. XVI: 9, 
Van Efraim werd alleen een gedeelte ingenomen, te 
weten Galilea, Naftali, Gilead en andere ftreken, 
terwijl voorts het Rijk flechts cijnsbaar werd aan den 
Koning van Asfyrien. a. Kon. XX: 29. 

vs. 5. Ten zelfden tijd fprakjehova nog verder 
,,tot,mij." 

? 

De Profeet gezegd hebbcnde, welke tyden voor 
Syrien en Efraim op handen waren , gaat over om te 
toohen, welk een' invloed de veroveringemder Asfy- 
riers op het lot van Juda hebben zouden. Het even- 
wigt in deze gewesten zou nu verbrokcn zijn : Syrien, 
en Juda, ni.et malkander vereenigd, konden 

vpor 



220 J E S A I A S VIII. 

voorAsfur geducht zijn, maar wanneer Syrien geheel 
o.vermeesterd , en Israel.zoo zeer vernederd was , kon 
Juda alleen den vooitgang der Asfyrifchewapenenniet 
fiLute.n. Zoo geyaarUjk was het , om , gelijk Achaz 
nu waarfchijnlijk reeds gedaan had , deze te hnlp 
te rocpen. De Asfyriers zouden Juda overftroomen 
vs. 68 , maar ten laatfte zou toch hunne onder- 
neming tot him eigen nadeel uitvalleii. vs. 9, IP., 

vs. 6. f} Omdat di-t volk veracht 

}J Sildachs zachtvlietende watereu, 
En zich yerlieugt met Rezin, 
En met Remalja's zoon , 

7, 3J Zie ! daaroni doet de Heer 
Opkomen over hen 

SJ Des Eufraats geweldig ftroomende vloe^ 

den , 
; M (Asfurs Koning met zijn ganfche heer- 

mage) 

' Hij z\velt ver boven zijne beddingen a 
En overfchrijdt zijne oevers alle ^ 

8, Daar dringt hi) tot in Juda. door, 

Hij overftroomt het, vloeit al hoGger, 
En reikt tot aau den hals - y 
Hij breidt zijne armen uit, 
En overdekt uw land , zoo ver zijn bo. 
dem ftrekt ! . . ." 

JDe venvpesting, door de Asfyriers in Juda aan te 



g- 



Jf S A 1 A S Vllt 

rigten , wordt - voorgefteld als de ftraf eener by- 
zondere misdaad , door de mannen van Juda bedre- 
ven , want dat deze dit vo/k zijn , in het zcsde vers 
bedoeld, en dat daardoor niet de Syriers of Efra'i- 
miten bedoeld worden , fcliijnt ons toe onloochenbaar 
te zijn. 

Juda's misdaad was , dat 2ij ds zachivlictende 
water en van SiUach verachteden* De beek Sitdach, 
die aan den voet van Sion ontfpringt , zachtkens 
vooitmnrmelt , en door liaar water , dat in twee poe- 
len of vijvers vergaderd werd , geheel Jeruzalem van 
deze voorname nooddruft voorzag, was een zegen 
voor de hoofdftad des lands , en van zulk eene waai- 
dij, dat, zonderdeze, Jeruzalem oiibewoonbaar was. 
Deze bron is hier een zinnebeeld van het koninklyk 
huis van David, waaratin het land zijne opkomst en 
bloei te danken had, en dat wel eens ontaarde teigen. 
had voortgebragt , maar 7 over 't geheel zeer brave 
Vorften, wier regering zacht en gcmatigd, en een 
zegen voor het volk was. Waarfchijnlijk was er 
thans cene zamenzwering tegen het huis van David , 
om hetzelve te onttroonen ; men verachtte dus Si- 
loachs wateren , en men verheugde zich met Rezifi 
en Remaljefs zoon. De inval dezer twee Vorften, 
wier oogmerk ook was Davids huis van den troon 
te ftooten , en Tabeals zoon tot Koning te maken , 
venvekte him geene droefheid of vreeze, en zij be- 
reidden zieh niet om het Rijk te verde-digen , in- 
tegendeel zij hieldcn het met de vijanden, en ver- 

heug- 



J E S A I A S VIII. 

heugaen zich over den voorfpoed hiinner wape 
ncn. 

Tot ftraf dczer verachting van Davids huis , zou 
den zij door de Asfyriers overrompeld worden. Ge-~ 
lijk SiUachs bron een zinnebeeld van liet eerfte was, 
zoo wordt nu de gewcldig ftroomende Eufraat het 
zinnebeeld van den Koning van Asfur, en dit con- 
trast is inderdaad zeer gelukkig getroffen. De Ver- 



woestingen, door de Asfyriers aan te rigteiii, 
den voorgefteld als ovcrflroomlngen van den 
fraat ., die buiten al!e zijne oevers zou treden , tot in 
't hart van Juda dringen , en daar alles , tot aan den- 
ials , in hct wafer zetten ; j-a ! wiens armen (in 
't Hebreetiwscli zijne vleugden)- zich over de gan- 
fche ruimte des lauds zouden uitbreiden. Dit zinne- 
beeld is fterk en fchoon , en tevens zeer naar de 
natuur , dewijl de Eufraat menigmaai buiten zijne 
oevers zwelt , en het ganfche omliggende land in ecu 
moeras en poel verandert. 

Het fpreekt van zelve, dat de eig'enlijke Eufraat' 
nooit tot in Juda doordringt, of doordringen kori, 
doch dit belioort tot de leenfpreuk. Aangaande de 
vervulling zullcn wij bij de twee volgende verzea 
fpreken. 

VS. 9. Docll GOD IS MET ONS! 

Verftaat dit volken , en beeft ! 
., Leent het oor, gij die in verre landen 
3t woont 3 

Rust 



jf E S A Y A S VII& 

j, Rust u ten ftriide toe , maar beeft ! 

Rust u ten ftrijde toe, maar beeft 1 

10. Overlegt 3 beraadilaagt het wordt ver- 

W ijdeld5 
j, Spreekt ^ gebiedt ; het komt niet tot 



Want GOD is MET ON si" 

Het eerlle God is met ons , dat door fommigen tot 
het vorige vers gebragt , en onvertaald gelaten wordt, 
6 Immanuel! brengen'wij liever met anderen tot het 
negende vers , en vertalen het , even gelijk het aan 
liet einde van vs. 10. vertaald moet worden. 

De overftrooming der Asryriers , hunne eerlle aan- 
vallen op Juda , zouden van hetzelve geen einde ma- 
ken, hoe groot ook de venvoesting zijn zou, die 
2ij zouden aanrigten. De Profeet herinnert zichs 
God is nog met ons ! en op dezen grond voorfpelt 
hij, dat de vijanden ten'laatfle reden zouden heb- 
ben , om zich over hunnen euvelmoed te befclagen ; 
dat him raad verijdeld zou worden , hun voornemen 
en bevel om Juda te vernielen , niet gefchieden , ja 
dat zij zich enkel zouden orngord, de wapenrusting 
aangegespt hebben , om te beven ! met fchrik in het 
hart zouden zij, onverrigter zake, van hunne on- 
derneming om Juda te vernielen , te rug keeren, 
De uitkomst heeft aan deze voorfpelling volkomen 
beantwoord. In het veertiende jaar van Hizkias 
regering , overdroomdc de Asfyrifche krijgsmagt het 



ii4 J & S A 'f A S Vll!. 

ganfclie Juda , vermeesterde alle fterkten , het ge 1 - 
heele laud, mtgeriomen Jeruzalem. Doch toen nu 
het water tot aan de Hppen gekomen was , toonde 
God , dat hij met Juda was , en vernielde het gan- 
fche AsTyrifche leger , ten getale van honderd vijf en 
tachtig duizend man, voor de muren van Jeruzalem. 
a Kon. XVIII, XIX. Jcfi XXXVI en XXXVII. 

Vcrftaat dit. Wij volgen hier de lezing dei' 
Griekfche Overzetting. 



j E s A i A s vm. 



225 



iiooFDSTu&. 



vs. ii tot 



i. joo fprak Jehova tot mij * ; ' 

v Toen hij mij magtig aangreep , en gefcodd 
Niet in de wegen van dit volk te wand'len: 

12. Noem, zeidehij, geen pligt, : 
Al wat dit volk ten pligt zich rekent, 1 
Vrees niet, wanneer zij vreezen ^ 
Wees-niet verichrikt als zij : - .... 

13. Jehova Zebabtti, ^ 
Die zij alleen u heilig ^ 

Hij zij uw vreeze, 

: Hij uw verfchrikking ! ~ 

14. Zoo zalhij u een heilig'e toevlugt wezeft \ 
Maar tot een' fteen des aanftoots , 

Een rocs der ftruikeling 

Voor Isrels beide huizen, 

Een ftrik en val denburg'reri vanjeruzalem* 

15. Daar ftruikelen reeds velen hunner j 
En vallen en verwonden zich ^ 

Of worden in den ftrik gevangen ! 

P 



J E S A I A S VIII. 

1 6. Bind vrij 't getuig'nis toe, 
En druk hen zegel op~de wee, 
In 't midden mijner leerlingen! 

17. Zoo blijve ik dan Jehova beiden , 

Hem , die voor Jakobs huis zijn aangezigr 

verbergt, 
En Hem blijve ik verwachten. 

18. Zie ik 3 en 't kroost, dat mij Jehova gaf, 
..,._! Wijzijn als teekenen en vporbeduidfels 

In Isrel door Jehova Zebapth gefteld , 
Die woonc op Sions berg. 

19. Als men dan tot u.zegt: : _ J; . 
Gaat , raadpleegt wigchelaars en geestbe- 

zweerders, ' .: .. ; . 

Die prevelen en mompelen; ;- :; _.- 
f Zoo antwoordt : ) ..;.";- 

Zal niet elk volk zijne eigen Gpdheen vra 



Zal l^et bij dooden gaan te rade , : 
Voor het belang der levenden ? , . 

20. Wet en getui.ge.nis.; . . . 

Die naar dat woprd niet fpreekt, 
Eens licht voor hem geen dageraadl 

ai. Dan zwerfc hij om door 't land, 
Elleridig en behoeftig , , 

": ' '' ' El 



J E S A I ' A S VIII. 



22? 



En, daar de honger hem tot woede drijft, 
Slaac hi] het oog ten hemel , 
En vloekt zijn' Koning en zijn' Goden! 
22. Of ziet hij nederwaarts op aarde, 
Alom is angst en duisternis; 
De bangfte nood verbijstert hem , 
En jaagt hem voort in *t aakligst duisterl 



.o 



VER-; 



S A I A S VIII, 



VERKLARING 



H 



Loe zeer bijkans alle Uitleggers dit gedeelte van 
fret achtfte Hoofdfluk met het vorige in onmiddellijk 
verband brengen , kunnen wij echter dit gevoelen niet 
bijtreden , maar houden het voor 4en hoogfte waar- 
fchijnlijk , dat wij hier een geheel nieuw en afzonder- 
lijk flufc aantreffen , 't welk in deszelfs inhoud wei- 
nig gemeenfchap met het vorige heeft , en misfchiea 
daariii alleen ; met hetzelve overeenkomt , dat het om- 
ftreeks- denzelfden tijd door den Profeet is uitgefpro- 
ken. Althans van den Asfyrifchen krijg , en in 't ge- 
ineen van oorlogs ; - ra'mpen , vinden wij hier geen 
gewag gemaakt , maar wel van verwaarloozing van 
den Godsdienst en de Wet , van bijgeloof en wigche- 

\ 

larij , en van de onhoilen , die deze na zich flepen 
zoudeii voor alien, die zulke verboden konften pleeg- 
den, en zich daarmede ophielden. JESAIAS ver- 
dedigt dan hier den afkeer , dien hij fleeds open- 
baarde, van alles dat naar dit bijgeloof zweemde, 
en in *t gemeen zijne denk- en handelwijze, die van 
de gewone zeer verre afweek. Het is deels apologie , 
deels beftraffing en bedreiging , rakende de zeden van 

- ' dien 



j E S A 1 A S Yin 

dientijd, 't geen wij hier aantreffen. Wij herhalen 
derhalve , dat wij dit fragment niet in -,al te naauw 
verband moeten brengen, noch met het eerfte dee! 
van dit, noch met den aanvang van het volgende 
Kapittel , 4aar wij anders ligtelijk tegen de oordeel- 
kunde zouden kunnen zondigen. 

Intusfchen kunnen wij niet ontveinzcn , dat dit ge- 
deelte ons in de bearbeiding zeer moeijelijk en duister 
is toegefchenen. Wij hebben wel, in navolging van 
anderen, aan elke uitdrukking eenen bepaalden zin 
gcgeven , en dien zin , welke ons voorkwam met den 
aard der taal , en het verband van 't geheel , meest 
overeen te komen. Docli het is er verre van af, dat 
wij overal ons uitlegkundig gevoel hebben kunnen 
bevredigen. Somwijlen is het zelfs bij ons opgeko- 
men, te vermoeden, indien er, bij zeker toeval, 
vreemde ftukken onder JESAIAS Godfpraken waren 
ingeQopen , dat dit fragment ^dn derzelve zou kun- 
nen zijn. Maar wij geven dit daarom nog in gee- 
nen deele voor waarfchijnlijk op , en begrijpen , dat 
deze weg , offchoon de gemakkelijkfte , echter geens- 
zins de beste is , om zich uit voorkomende zwarig- 
lieden te redden. 

vs. ii. Zoo fprak Jehova tot mij, 

Toen hij mij magtig aangreep , en ge- 






bood 



Niet in de wegen van dit volk te wan- 
, d'len : 



3? J E S A I A S VIIL 

12. M Noem, zeide hij, geen pligt , 

i3 Al wat dit volk ten pligt zich re- 

kent , 

Vrees met , wanneer zij vreezen , 
Wees niet verfchrikt als zij : 

13. ,jjeliova Zebaoth, 

Die zij alleen u heilig, 
9f Hij zij uw vreeze , 
Hij uw verfchrikking 1" 

Het komt mij voor, dat misfchien in dezen tijd 
de Profeet befchuldigd werd van zonderlingheid , en 
dat men deze belchnldiging deed ftrekken , om het 
gezag en den invloed zijner woorden te verminderen: 
bij voorbeeld , elk vreesde voor Rezin en Pekach ; 
JESAIAS alleen was onbevreesd; elk beloofde zich 
niet dan heil van eene verbindtenis met Asfyrien; 
JESAIAS voorfpelde er het land niet dan ongeluk 
van ; hij was het altijd oneens met de wigchelaars en 
waarzeggers 5 die evenwel in groote achting flonden. 
Men verwierp derhalve zijne woorden , en gaf voor , 
dat het hem alleen te doen was , om ftuursch en ftijf- 
hoofdig altijd anders te willen en te denken , dan 
een ander. Hier tegen verdedigt zich de Profeet: 
hij ftemt de zaak wel toe , maar hij ontkent , dat zij 
bij heni uit flijfhoofdigheid of kwaden luim voort- 
kwam: het was op bevel van God, en dat bevel 
werd gebillijkt door de bedorven zeden , en het 
fchandelijk bijgeloof van den tijd ? waarin hij leefde. 



J E S A 1 A S VIIL 



Jehova had hem reeds , toen hij hem magtig dan- 
greep , dat is 5 bij zijne eerfte Profetifche roeping , 
geboden, dat hij den weg dezes volks met betre- 
den , door hunne zeden zich niet zou laten weg- 
flepen 9 dat hij , om een getrouw dienaar van Hem te 
zijn , aan her gros zijner landgenooten geheel on- 
gelijk moest word en. 

No em geen pligt , a lies wat (lit volk pligt hcet. 
De zin hiervau is nit liet voorgaande klaar .: bij een 
bijgeloovig volk had men eene menigte naauwgezet- 
hcden 9 daar juist de dienaar van God een' "afkeer 
van hebben, ten minfle geene gezetheid omtrent 
toonen moest. In de vertaling van liet woord_p//^f 
wijkikvan alien af; mij dunkt het is natuurlijk, dat 
een woord 5 't welk eigenlijk verbindtenis beteekent , 
ook de beduidenis van zedelijke verpligting gekre- 
gen hebbe 9 fchoon wij er geen meer voorbeelden in 
het kleine boek des Bijbels van weten. Keurt men 
deze vertaling af, zoo leze men met DECKER en 
LOWTH helligheid ' : no&m niet helllg al wat dit 
volk heilig hcet , en de zin zal op hetzelfde uitko-^ 
men. Althans dat men iets dergelijks hier lezen of 
vertalen moet, blijkt uit het begin van vs. 13. Je- 
hova heilig dien. 

Een Profeet van God moest ook niet vreezcn 9 
wanneer andere bevreesd war en; hij moest maar den 
voorwerp van vrees en verfchrikking hebben , te we- 
ten : Jehova en de gunst van hern te verbeurcn ; bij 
Vijandelyke aanvallen , in de zwaarfle rampen , niocst 

P 4 



J E S A I A S VIIL 

hij moedig zijnin zijnenGod, en aller menfchen raad- 
flagen verachten. 

vs. 14. Zoo zal hij u een heilige toevlugt we-, 

zen; 
Maar tot een' fleen cles aanftoots , 



Een rots der ftruikeling 
Voor Isrels beide huizen , 



Een ftrik en val den burg'ren van Jeru.- 

zalem. 

15. Daar' ftruikelen reeds velen lumner, 
En vallen en verwonden zich , 
s, Of worden in den ftrik geyangen 1 " 

God zou dien , die hem heiligde , ook tot. een hci- 
ligdom zrjn , gelijk er eigenlijk ftaat , dat is , gelijk 
wij het vertaald hebben , tot eene heilige tocy-lugt. 
Heiligdommen en tempels \yaren bij de meeste oude. 
yolken fchuil- en vrijplaatfen , en fchoon onder Is- 
rael de misdadige zelfs. aan den altaar niet veilig was, 
het heiligdom was echter ook eene toeylngt voor den 
ongelukkigen , en zeker mogt de bloedwreker hem daar 
niet vellen. MICH ACL is vertaalt het \yoord Aft- 
ligdom door heiligen fteen , en merkt aan , dat men 
bij dit woord niet aanftonds aan eenen tempel 9 of 
ander gebouw behoeft te denken , vermits in Kanaan 
verfcheiden opgerigte fteenen , en andere gewijde 
gedenkteekenen gevonden werden , welke zeer wel 
inet den naam van heiligdornmen konden beftempeld 

wor- 



E S A I A S VIII. 



worden. Men kan de juistheid dezer aanmerking 
niet betwisten, noch ook, dat daardoor de tegenftel- 
ling met het volgende fchponer en krachtiger wordt. 
Dien, die Gods vrees en dienst verwaarlposden, 
die op de befcherming van Jehova geen' prijs ftelden, 
gelijk de beide huizen van Israel , Efraim en Juda , 
en Jeruzalems inwoners deden , was hij een fleen 
des aanfloots , een ftrik en een v:al: dat is , de oor- 
zaak van onheil en ondergang. Gelijk het is met 
alle voorregten der. menfchen , indien men geen goed 
gebruik van dezelve maakt, ftrekken zij ons ten on- 
geluk , en de zegen wordt een vloek. Een volk , 
dat God niet kent, heeft niet zoo veel te verant- 
woorden , en wordt van hem niet zoo geftreng be- 
handeld, als eenander, 't welk God kent, en zij r 
lien dienst geheel verwaarloost. 

ys. i($. Bind vry *t getuig'nis toe, 

En druk het zegel op de wet , 
In 't midden mijner leerlingen I " 

Deze woorden komen hier zeker vreemd in, en 
zijn voor verfchillende uitleggingen vatbaar. Wij 
begriipen dezelve , als behoorende tot het onderwijs , 
dat God aan den Prefect gaf , toen hij hem waar- 
fchuwde tegen de bedorven zeden zijner landgenoo- 
ten. De wef en het getuigenis ; Gods voorfehriften 
aan Mofes gegeven , ook: he.t onderwijs der latere 
podsknechtei^, wareo thans in volfcqmen verachting 

P 5 eu 



J E S A 1 A S 

en vergetelheid : men kon vrij de wet toebinden , en 
het getuigenis verzcgelen., dat is, de rol der wet 
eerst toebinden en fluiten, en er voorts'het zegel op 
drukken , men zou er geen nadeel van hebben , men 
zou het naauwelijks bemerken, want 'de wet werd 
toch niet gelezen , zij was geen rigtfnoer der daden 
en des regts meer; bijgeloof en wigchelarij hadden 
aller harten vervuld en ingenomen. God geeft dit 
nan zrjnen .gezant te kennen , en zegt : bind vrij de 
wet toe en verzegel haar : zoodanig is de flaat des 
volks , dat zij daarvan geen grooter nadeel zullen lij* 
den, noch vermoeden. Door de woorden , in V mid- 
den mijner leerlingcn , worden of de opregte vereir- 
ders van God van de rest des volks onderfcheiden , of 
het is een verwijt aan alle de Israeiiten. Zij waren 
toch alle oorfpronkelijk leerlingen van God : Hij had 
hen onderwezen, en daardoor hen zoo ver gebragt 
als zij thans waren , en nu verwaarloosden zij geheel 
de wet van hunnen Leermeester , om zich met waar? 
seggers en wigchelaars op te houden. ! 

vs. 17. Zoo blijve ik dan Jehova beiden, 

Hem ., die voor Jakobs huis zijn aange-? 

zigt verbergt, 
'j, 3 En Hem blijve ik verwachten." 

De Profeet breekt hier , en in het volgende vers 3 
het onderrigt door God aan hem gegeven af , waar- 
in hij echter weder voortgaat in het negentiende en 

vol- 



J E S A I A S 

volgende verzen. Hij had nu genoeg gezegd, om 
reden van zijne denk- en handelwijze te geven , en elk 
te doen begrijpen , hoe hij op God kon blijven 
wachten , fchoon deze zich fchuil hield voor Jakobs 
huis , en alle blijken van gunst aan hetzel ve onttrok. 

vs. iS. Zie ik, en 't kroost 9 dat mij Jehova gaf , 
Wij zijn als teekenen en voorbeduidfels 
In Isrel door Jehova Zebaoth gefteld, 
Die woont op Sions berg." 



>3 



Een Profeet moest nienigraaal zelve tot een teekcn 
verftrekken , 't . zij God hem plagen aandeed , om 
daarmede te kennen te geven , welke plagen het volk 
wachtten ; 't zij hij in zijne handelwijze iets zinnebeel- 
digs en veelbeduidends moest aan den dag leggen, 
Wij weten niets dergelijks van JES AIAS; van zijne 
kmderen weten wij , dat hunne namen de aanftaande 
lotgevallen des volks te kennen gaven 9 en dat zij uit 
dien hoofde teekenen en wonder en , 't geen hier niets 
anders is , dan voorbeduidende zeldzaamheden , waar-f 
om w^ het ook voorbeduidfels vevtaald hebben , ge- 
heeten mogten worden,i Doch misfchien moeten wij 
het vers dus opvatten. Zie hier mij , en de mijne 9 
de gevoelens die ik en mijn huisgezin koesteren , die 
ik ingeboezemd heb aan de kinderen , die Jehova mij 
gegeven heeft als teekenen en wonderen in Israel ! Met 
het negentiende vers vervolgt weder de rede van Go.d 
tot den Profeet. 

vs, i. 



J E S A I A S Vlfil 

vs. 19. Als men dan tot u zegt: 

Gaat , raadpleegt wigchelaars en geesu 

bezweerders , 
Die prevelen en mompelen; 
s , ( Zoo cwtwoordt:^) 

Zal niet elk volk zijne eigen Godhen 

i 

SJ vragen ? 

Zal het bij dooden gaan te ra.de , 
Voor het belang der levenden ? 

Een voornaam vereischte van elk dienaar van God 
onder Israel was 5 zich van Heidensch bijgeloof te 
wachten , 't zij het den na.am droeg van ftarren-wig- 
chelarij ., of bezwering der geesten , of oproeping der 
dooden. De verboden konften der wigchelaars woiv 
den hier in een befpottelijk licht geplaatst. Fooreerst 
him prevclen en momp&len , en de belagchelijke gril- 
Jen 3 waardo.or zij zich van de zinnen der menfchen 
poogden meester te inaken. Voorts , dat zij voprga- 
ven , als of een volk bij de Goden van andere natien 
nicer hulp dan bij zijn' eigen' God zpukunnen vinden, 
Men moet zich hier het oud gevoelen der Befcherm - 
en Lands -Goden te binnen brengen, volgens.'twelk 
ieder land en volk zijne eigen Qodheid had , p.nder 
welker opzigt het hijzonder geplaatst was , en aan, 
welker zorg het in de eerfte plaats was aanbevolen. 
EindeUjk, dat zij de dooden, die niets met dezewe- 
reld meer te doen hebben , en naar het gevoelen van 
dien tijd ook niets meer van dczelve wist^n 5 



J E S A 1 A S VIII; 

gaven .te raadplegen over de belangen der levenden. 

vs. 20. Wet en getuigenis . . . ; . 

Die naar dat woord niet fpreekt , 
Ecus licht voor hem seen daseraadP* 



9) 



- Het onzalig lot, dat hier en in de twee volgende 
Verzen bedreigd wordt , raakt dezulken , die naar den 
inhoud van wet en getuigenis met SPRAKEN, er 
ftaat niet HANDELDEN, maar SPRAKEN, en 
het 'zijrt dus de waarzeggers en wigchelaars , die hier, 
in de eerfte plaats ten minfte, bedoeld worden; deze 
fpraken lijnregt ftrijdig met den inhoud van die wet, 
waarin hunne. kunfteit verboden waren : in^ dit lot 
zouden ecliter ook begrepen zijn , alle die het met 
deze bedrie'gers hielden , en zich moedwillig van 
hen lieten mis'leiden. Hun ongeluk wordt zeer fterk 
met de'ze woorden afgeteekend : zij zullen tenmaal 
geer? ddgeraad hebben: tot de laatfte fchemering van 
geluk zal him ontnomen worden de duisternis hun- 
nes lots zal door geen' dageraad vervangen of afge- 
broken worden ; de volgende verzen befchrijvcn dk 
ongeluk uitvoeriger. 

t's. ai; Datt zweift h'g om door 't land j 
,. Ellendig en behoefdg ,> 

7J CJ Ox- 

En daar dehonger hem tot woede drijft 9 
Slaat hij het oog ten hemel , 
En vloekt zijn' Koning en zijn' Goden ! 

vs. aa,' 



S3 ' J E S A I A S VIII. 

, vs. 22. Of ziet liij nederwaarts op aarde , 
Alom is angst en duisternis ; 
De bangfte nood verbijftert hem , 

3i 

a 



En jaagt hem voort in 't aakb'gst duis- 
ter!" 



Achaz fchijnt zich met wigchelarijen flerk opgc- 
houden te hebben , maar daar hij er nimme'r hulp 
bij vond, en zijne regering tot het einde toe fteeds 
ongelukkig was , was het klaar te voorzien , dat de 
waarzeggers in gezag en aanzien ten laatfte zeer bij 
hem dalen moesten ; en zoo ras zijn nazaat , de 
Godvruchtige Hisldas, den trooii beklom, was het 
met deze bedriegers geheel afgedaan. Dan moest 
hen dat jammerlijk lot: treffen , 't welk de Profeet 
hier voorfpelt. Zij 5 die nu in groot aanzien wa- 
ren , zouden dan als landloopers zwerven , geen 
brood om te eten hebben ; in magtelooze woede ra- 
zen op hunnen Koning, die hen thans het varen, 
en op hunne valfche Godheden , die hen voor deze 
jammeren niet wilden of niet konden behoeden. Ner- 
gens zouden zij hulp of uitkomst vinden ; de angst 
zou hen bijkans van hunne zinnen berooven ; en zij 
zouden gelijk zijn aan rampzaligen, dievandenvijand 
in ; de donkerheid nagejaagd worden , en niet weten 
werwaarts zij vlugten zUllen ! 



J E S A 1 A S VIII en IX, 239 




HO O .F D S T U K. vs. 230 

'.'. ''. ' \ '',''.,* ','1 .:' 

H 6 F-D S T U K. vs. i tot 6- 



ewis, jiet land, dat nu yerdrukt is, 
Zal niet geheel te gronde : gaan; 
Gelijk het eertijds was veracht, 
Zoo zal Hij 't eens verheerlijken , 
,Het land van Zebulon en Nafthali, 

i. , . ' '-... i. '.,'. L .. 

De ftreken ,, aan ,de zee 

En de overzijde ,der Jordaan gelegen , 

Het yolkrijk Qalilea. . [ 

r. Het volk 5 _dat.in het -donker wandelde, 

Ziet eens een fchitt'rend lieht,,. . 7 

Hun, die; he,t;land der fchaduwe-des doods 
? bewonen,. 

;Zal eens de zon opgaan! 
2. Gij hack dit yolk in aantal g-root gemaakt, 

Maar niet in blijdfchap; 

Doch eenmaal zullen zij zich voor uw aan 
gezigt verhengen, 

Gelijk men in den oogst- tijd vreugde viert* 

Of huppelt bij het deelen van den buit ! 

3. Wane 



J E S A 1 A^S VIlI en 

HOOFDST. 3. Want het juk, dat het torschte, 
IX ' Dat het den fchouder drukte, 

Des drijvers flok hebt gij verbroken , 
Als voortijds in den krijg met Midian : 

4. Toen ieders wapentuig , fidderend aange- 

gespt, 

De kleederen , in bloed gewenteld , 
En al wat btanden kon de prooi der vlam- 

men wefd! 

5. Want dns is een kind geborerf , 
Een zoon is ons gegeveh, 

Op zijne fchoud'ren rust de heerfchappij , 
Men noemt hem : WONDERBAAR, 

Wljg, GODCELIJK HEL0, 

EEUWIGE, VORST DES VREDES! 

6. Zijn heerfchappij zal groot , 
De vrede eindloos zijn ; 

Davids troon en rijk zal hij bevestigeii 
Door regt en deugd, en nu en eeuwig! 
De blakende liefde van Jehova Zebaoth, 
Zal eens dit heil befchikken ! 



Cl 



J E S A I" A S VHI en DC.. 24* 



VERKLA'RINGi 




ederom een geheel afzonderlijk ftuk , dat ofls 
toefchijnt geeue de minfte gemeenfchap met het voor- 
gaande te hcbben, en misfchien alleen daar acliter 
geplaatst is , omdat er eenige overeenkomst is tus- 
fchen de woorden van Kap. VIII: 23. met het voor- 
gaande twee en twintigfte vers. Er wordt hief niet 
gefproken van Juda , maar van het noordelijk ge- 
deelte van het Rijk der tieri ftatntnen 5 Zebulon , 
Nafthali , Galilea en het Overjordaanfche. Aan deze 
ftreken, die nu in groot ongeluk gedompeld waren^ 
wordt blijdfchap en heil voorfpeld in deii grooten 
Verlosfer der natie , die op Davids troon eeuwig zou 
heerfchen. Dat deze Profetie op den Meslias ziet, 
gelljk hij door zijne inwoning in Galilea , en verkeer 
aldaar, en in het Overjordaanfche, deze oof den tot 
de gezegcndfte des aardbodems zou maken , leert ons 
MAT THE us Kap. IV: 14, 15, 16. en de ganfche 
inhoud der Godfpirake bevestigt het. 

Aangaande de aanleidende gelcgenheid , blj welke 
deze Profetie is uitgefproken , is dit ons gevoelen. 
De Asfyriers, door Achaz te hulp geroepen, vielen 
: I. DEEL. Q asm- 



42 J E S A I A S Vllt en IX. 

aanftonds op Syrien aan, vermeesterden het en ng. 
men Damascus in. Ter zelfder tijd deden zij een' in- 
val in het Rijk van Efraim , ' bragten het onder 
himne cijnsbaarheid , een gedeelte daarvan namen zij 
geheel in, verwoestten het en voerden de inwoners 
hi ballingCchap naar Asfyrien. Dit gedeelte was Ze- 
bulon , Nafthali , Galilea en het Oveijordaanfehe, 
Het droevig lot nu van deze ftreken , waarop thans 
alle oogen gevestigd waren, gaf JESAIAS aanlei- 
ding , om het toekomend geluk derzelve , bij de 
komst van denMesfias op de wei'eld, te profeteren* 

Hoof ft. VIII; 23. Gewis, liet land , dat nu ver- 

drukt is , 

Zal niet geheel te gronde gaanj 
Gelijk het eertijds was veracht, 
Zoo zal Hij 't eens verheerlijken , 
Het land van Zebulon en Nafthali^ 
De ftreken , aan de zee 
S) Eii de overzijde der Jordaan- ge- 

,,legen, 

Het volkrijk Galilea. 
Hoofdft. IX: i. Het volk, dat in het donker wan- 

delde, 

it Ziet eens een fchitt'rend licht, 
Hun , die het land der fchaduwe 

des doods bewonen, 
Zal eens de zon opgaan !" 



J E S A 'f AS IX. 



243- 



Van ouds af fchijnen de flreken , waarvan hier ge- 
fproken wordt, voor het verachtfte'deel van Israels 
land gehouden te zijn , en dat zij aan vijandelijke 
aanvailen meest bloot lagen , blijkt uit de gefchiede- 
nis. Eens zou dit verachte land verheeriijkt wor- 
den, dit donkere land verlicht, en met den gloed 
der zori beflraald worden. MICHACLIS merkt 
aan, dat deze Profetie nook vervuld is, en niet meer 
vervuld kan worden, zoo het niet in den Mesfias ge- 
Weest is , want dat men in de gefchiedenis niet Icest ,, 
dat aan . de hier bedoelde flammen en flreken ooit 
eenig merkvvaardig geluk is te beurt gevallen, dan 
{illeen , toen de Verlosfer op aarde omwandelde. 
Deze vestigde zijne woonplaats te Capernaum aande 
zee in Galilea; in Galilea verkeer.de hij het meest, 
hij verkoor daar alle zijne discipelen, verrigtte- er 
de meeste teekenen, en uit Galilea is het Christen- 
dom uitgegaan over de ganfche aarde. Nu. viel dit 
verachte land het grootst geluk te beurt, dat eenig 
oord der wei'eld genieten kon , en de duJsternis 
werd door het opgaand licht der zonne afgewisftld. 
Vergelijk de reeds aangehaalde plaats van MAT- 
TMEUS. 

vs. 2. ,,5 ; Gij hndt dit volk in aantal groot ge- 

7 ,, maakt, ' 

Maar .niet in blijdfchap ; 
Doch eenmual zullen zij zieh voor uw 
aangezigt verheugen , 

Q 2 Ge- 



344 J E S A I A S IX, 

Gelijk men in den oogst-tijd vrengde vieft, 
Of huppelt bij het deelen van den buit ! 
vs. 3. Want het juk , dat het torschte , 
Dat het den fchouder drukte , 
Des drivers ftofc hebt gij verbroken , 
if AIs voortijds in den krijg met Midian." 

Het geluk, dat de noordelijke gedeelten van Pale- 
ftina fmaken zouden , het eenigfte bijkans , dat zij 
ondervonden , zoo lang zij in Israels handen waren . 
zou groot, en de ftof der regtmatigfte blijdfchap we- 
zen, gelijk wanneer men den oogst gelukkig heeft 
ingezameld , of wanneer men , na het verflaan zijner 
vijanden, gerusteh'jk den buit deelt. 

Het wordt eene vrijuiaking, ontheffing genaamd 
van- een ftaafsch juk, en drijvers lasten , daar de 
openbaring van den Mesfias inderdaad het ganfche 
volk tot vrijheid riep , en het Christendom de vrij- 
heid op den aardbodem heeft voortgebragt. Het heil 
HU , dat door den Mesfias aan deze bedrukte ftreken 
zou aangebragt worden, wordt vergeleken met de 
verlosfing , die God in vorige tijden aan deze zelfde 
noordelijke ftammen had toegebragt , door de hand 
van GIDEON, die de Midianiten geheel verfloeg. 
Het punt der vergelijking is hier niet de aard der ver- 
losfing , maar de grootheid derzelve ; de gefchiede- 
nis lezen wij Richt. XII. , en eene dichterlijke be- 
fchrijving van de zegepraal der Israelite!! geeft ons 
het volgende vers. 

vs. 4. 



J E S A I A S DC, 245 

vs. 4. 3i Toen ieders wapentuig, fidderend aan- 
gegespt , 

De kleederen , in bloed gewenteld , 
En al wat branden kon de prqoi der vlam- 
men werdl 








GIDEON won den flag op deMidianiten , door mid- 
del eener krijgslist , door het aan ftukken flaan van 
kruiken , waarin fakkels verborgen waren , en dit in 
het midden van den naclit, daar de Midianiten ge- 
rust.in den flaap gedompeld lagen. Zij, door het 
gedruisch opgewekt , door het licht verbijsterd , 
nieenden verraden te zijn, en JESAIAS mogt met 
regt zeggen , dat zij beyende htinne wapenrusting 
aantrokken: er ftaat eigenlijk voor .wapent uig , fchoeti 
of ftrijdlaars , .ten minfte dit is de waarfchijnlijkfte 
beteekenis van' het woord , dat niet dan hier ter 
plaatfe .vdorkomt. ; De kleederen 9 en wel bijzonder 
hetkleed, waarmede ,men zich 's nachts dekte. 

Wat nu. het verbranden van wapenen, kleederen en 
al wat b.randbaar -was, als krijgs- en legerwagens, 
gereedfchappen enz, betreft, het was eene oude ge- 
woonte.-, dat men, ten teeken van zegepraal , den 
roof der vijanden, dien men niet mededroeg, op het 
flagveld verbrandde. LOWTH heeft deze gewoonts 
opgehelderd, 



vs. 5. Want ons is een kind geboren, 
ti Een zoon is -ons gegeven , 

Qs. 



J-E S A 1 A S EC. 



99 
99 

99 

93 



Op zijne fchoud'ren rust deheerfchappij, 
Men noemt hem: WONDEREAAR, 

WlJS, GODDELJJK HELD, 

EEUWIGE, VORST DBS VREDES!' 



Het geluk , dat Galilea's bedrukte oorden eens zoii 
.te beurt vallen, zou.hun overkomen door den Mes- 
fias. In dc verbeelding en het vooruitgezigt van den 
Profeet, is deze reeds geboren en voor zijnen Geest 
tegenwoordig, als een jonge Vorst, die even het be- 
het bewind aanvaarcl heefr. De keerfchappij wordt 
gezegd op zijnen fchoud&r te zijn, niet alleen om- 
dat de regering ee^n last is , dien men draagt , maar 
vooral, omdat het ftaatfie-.kleefl,. de vorftelijke man- 
tel, het teeken der heerfchappij , op den fchouder 
gehangen werd, 

Aangaande de namen, die dezen Varst gegeven 
worden , deze zijn zijne eigenfchappen , die zoo uit- 
m untend zijn,: dat :ze alleen aan eenen Goddelijken 
perfoon kunnen toegekend worden. WONDER- 
BAAR, dat is, magtig boven alle menfchelijk ver- 
mogen ! GODDELJJK HELD,: eigenlijk een held 
gelijk God , wanneer hi) aan de fpits van Israels 
leger ftreed ! E E u w i G , letterlijk v A D E R DER 
EEUWIGHEID; doch het is eene Oosterfche ma- 
nier van zeggen , dat iemand de Vader genoemd 
wordt van de eigenfchappen en deugden , die hi] 
bezit. 

vs. 6. 



J E S: A 1' A 'S 

ys. 6. Zijn heerfchappij zal groot , 
De vrede emdloos zijn ; 
Davids troon en rijk zal hij bevestigen 
Door regt en deugd , en nil en 'eeuwig ' 
De blakende liefde van Jehova Zebaoth , 
.Zal eens dit heil befchikken 1" . 

Over deze woorden hebben wij niets aan te'mer- 
ken. Zij zijn in den gewonen ftijl, en in de ge- 
wone uitdrukkingen begrepen, die de Profeten ge- 
bruiken 6m het heeiiijk Rijk van den Verlosfer .af ;te 
teekenen. Alles toch , wij herhalen het , noopt ons , 
om deze Godfpraak op Hem t'huis te brengen. De 
Uitleggers , die hier aan de geboorte van Hizldas 
denken, of aan eenig heil, dodr. ..hem of onder zijn 
Rijk te weeg gebragt , verliezen daarbij uit liet oog , 
dat Her' van het Rijk der tieri ftammen , en wel van 
deszelfs noordelijke gedefelteri gefproken wordt , en 
dat Hizldas daarop nimmer eenige betrekking of 'iii 
vloed gehad lieeft, noch-ook hebben kon, 



Q 4 



24* JfE S AY AS EC en X. 



HOOFDSTUK. vs. 7 tot 20, 
HOOBDSTUK. vs. i tot 4, 



.D, 



7* JL/e Heer zendt een woord in Jakob, 
ix * 

Het valt in Isrel neer ! 

8. Ras worden zij 't gewaar , dit ganfche volk , 
Efraim en Samariens bewoners , 
Die trotsch , en hoog van hart , dus fpreken : 
p. De tigchelfteenen ftortten in, 

Wij zullen met gehouwen fteen herbouweir} 
De wilde vijgebopm werd afgekapt, 
Wij zullen hem door cederen vervangen. 
IQ. Want Jehova zal Rezins tegenpardjdersi 
Tegen Efra'tm verheffen, 
Syriens vijanden tegen Israel wapenen: 
ji. Die zullen de Syriers van voren. 
Den Filiftyn van achteren, 
En eind'lijk Israel met vollen mond verflia-? 
den ! 

Doch in dat al bedaart zich nog zijn gram- 
fchap niet > 



J E S A I A S IX en X. 



24$) 



ijn arm blijft immer uitgeftrekt. 



HOOPDST; 
IX. 



12. 6 Neen ! het keen zich niet, die volk, 
Totdien, die het kastijdt , 

Het vraagt niet naar Jehova Zebaoth { 

13. Des houwt Jehova af 
Uitlsrel hoofden ftaart. 

En dadelcak en bies ter zelfder tijd. 

14. (Het hoofd is de oude en aanzienlijke, 
De leugen leerende Prefect, de flaart.^) 

15. Gewis deleidslienvandkvolkverleidenhet, 
Verderf wacht elk , die door hen wordc ver- 

voerd ! 
5(5, Des zal de Keen 

Hun jongelingen niet uit welgevailen , 
Hun' weeuw en weezen nice uit mededogen 

fparen , 

Want Go.dvergeet'ne , fnoodaards zijn zij alle, 
Elks mond roemt op zijn wanbedrijf . . . . 

En in dat al bedaart zich nog zijn gramfchap 

niet, 
Zijn arm blijfc immer uitgeftrekt ! 

* * 

17. Daar braqdc de mqitzuchc reeds , gelijk een 
vuu.r, 

Q "S 



. J E-S A f A S IX en X. 

j) at doom en discels eersc verteert , > 
En ftraks het ganfche woud met ftruiken en 

i , 

geboomte ontvlamt , 
De dikke rook ftijgt hemelwaarts, 

^8. En duisternis bedekt het ]and, 

Waarop Jehova Zebaoth verboJgen is, , 
De inwoners zijn der vlammen prooil - : 
De breeder, ach! verfchoont zijn' breeder 
niet.,,, ::;.;! 

19. 2ie, elk verfcheurt, verflindt, : 

Ter regjter en ter flinker hand,- 
Doch blijftfleeds even hong'rig, onverzaad% 



Ach ! elk veyflindc hen. vleesch zijns eig'nen 

arms ! 

fio. Manasfe Efra'ira, . 

En Efraim Manasfe , 
Die yoormaal5 tegen Juda zich vereenigden.,.. 

En in dat albedaarc zich nog zijn gramfchap 

niec, 

Zijn arm blijft immer uicgeftrekc! 

* 



HOOFDST. j. \/v ee hnnner! 

Die drukkende wetten verord'nen , 
En ongeoorloofde lasten opleggen ! 






S AI A S 



en 



2. Die den. armen verwijderen van het gerigt HOOFDST.; 
Der behoeftigen regt tot een' roof maken , 

Wier buit de weduwen , wier prooi de weezen 
zijn I 

3. Maar in den dag der bezoeking, 
Wat zult gij dan aanvangen? 

Der verwoesting, die van verre komt, 
Tot wien zult gij dan vlieden om hulp? 
En waar uwe fchatten bergen? 

4. Neen ! krommen zullen zij zich onder de 

gevangenen , 
Of vallen onder' de gefneuveldeh ! 

t 

En in dat al bedaart zich nog zijn gramfchap 
niet, 



ijn arm blijft immer uitgeftrel^t. 



J E 5. A I A S IX; fli 



V E R K L A R I N G. 



it den inhoud van dit fluk, uk deszelfs begin 
en Hot, blijkt duidelijk, dat het eene afzonderlijke 
Godipraak is, van het vonge en.vplgende blijkbaar 
onderfcheiden , en door het gedurig wederkomende : 
in dit all&s bedaart zijue gr&mfch^ nict en^, , 
vier deelen gedeeld. 

De Profetie is geheel ingerigt tegen Efraim 9 of 
het Rijk der tien flammen, dat zich van zijne ver- 
bindteuis met den Koning van Syrien zeer groote 
voordeelen beloofde, maar integendeel niets dan on- 
heil en ramp daarvan inzamelen zou. De verwoes- 
tingen , die de Aslyriers, onder hen zouden aanrig- 
ten 9 en de nog grootere rampen van een' aanftaanden 
burgerkrijg , komen hier yoor als gevolgen en regt- 
vaardige ftrafFen van de zonden, die in den Staat 
heerschten, en van allerlei, ook van de erg-fte foort 9 . 
waren. 

Het eerfte deel, vs. 7 li 9 behelst de ten toon 
(telling van Efra'ims dwazen hoogmoed en dwaze 
inbeelding, als of de verbindtenis met Rezin hun 
groote voordeelen zou aanbrengen , daar zij integen- 
deel 



J E S A I A S IX en X*. 

deel door dezeive Rezins magtige vijanden tegeii 
zich zouden wapenen , en een' onvermijdelijken on- 
dergang zich op den hals halen. 

Het tweede behelst de kriigsverwoestingen , die 
God door den Koning van Asfyrien over het land 
zou brengen , en waardoor hij zonder verfchooning , 
weerbaar en weerloos, groot en gering, zou doen 
omkomen. vs. 12-^-16. 

Het derde deel, vs. 17 20, fchildeit eerst , onder 
een akelig zinnebeeld, en vervolgens duidelijker , de 
ijsfelijkheden af van eenen vernielenden burger -krijg, 
waarin het zedeldoze Rijk der tien ftammen zou ge- 
dompeld worden. 

Eindelljk vinden wij nog andere ondeugden op- 
genoemd , verdrukMng , onregtvaardigheid en ge- 
weld , doch waarvoor zij met vernieling , zonder 
hoop van ontkoming, zouden geftraft worden, Kap. 
X: 14 , en op deze wijze loopt deze Godfpraak af. 

De vervulling dezer Profetie vinden wij in den eer- 
ilen inval der Asfyriers in het Rijk van Israel, in 
den laatften tijd van Pekachs regering , in de negen 
regeringlooze jaren , tusfchen den dood van dezen , 
en het beklimmen van den troon door zijnen opvol- 
ger Hofea verloopen, en eindelijk in de eerfle krijgs- 
togten van Salmanezer , die ten laatfre op de in- 
neming van Samarien , en de wegvoering der tien 
ftammen uitliepen. Wat den tijd betreft, wanneer 
j E'S A 'i A s ' deze Profetie heeft uitgefproken , dit 
was waarfchijnlijk ,. toen de verbindtenis van Sy- 

rien 



54 j fe S A It A S 

rien en Efraim het eerst bekend gexvorden was -ia 
Juda. 

vs. 7. De Heer zendt een woord in Jakob * 
Het valt in Isrel nefir!" 



)9 



Jehova's woord en bedreigihg wordt hier vergeleken 
bij een pijl, of liever bij een blikfemftraai: het wordt 
door God gezonden j het valt neder en treft , waar 
liet hem behaagt. Thans zou het dat gedeelte van 
Jakob trcffen dat Israel genoemd werd , in onder- 
fcheiding van Juda, het Rijk, namelijk, vanEfraim^ 
of der tien ftammen. 

vs. 8. Ras woMen zij 't gewaar , dit ganfclie- 

,,volk, 

Efraim en Samariens bewoners , 
Die trotsch , en hoog van hart , dus fpre- 

ken : 
9. De tigchelfteenen ftortten in ^ 

Wij zullen met gehouwen fleen herbou* 



De wilde vijgeboom werd afgekapt , 
Wij zullen hem door cederen vervangen.'". 

Het Rijk van Efraim beloofde zich niet dan voor- 
deel van het verbond met Rezin. Zij meenden , met 
elkander vereenigd, meesters te zijn van het ganfche 
land , tusfchen den Eufraat en de grenzen van Egyp- 

ten; 



j E !3 A I A S IX. 255 

ten; het R-ijk van Juda zou eerst voor hun moeten 
bukken, en dan zonden de overige kleinere Staten 
van zelve moeten toevallen. Op deze wijze hoopte 
de Koning- van Israel de vervallen zaken van zijn 
Ryk , dat vooral door inwendige beroerten zeer ge- 
fchokt en verminclerd was , fpoedig te herftellen , en 
een grooter bloei en voorfpoed te weeg te brengen , 
dan zij ooit te voren bezeten hadden. Hierop doelt 
de trotfche taal in het negendc vers; zij is figuurujk, 
docli niet moeijclijk te ontkleeden. De gemeene ge- 
bouwen waren doorgaans van tigchel- of gebakken 
jfteen; de aanzienlijke , daarentegen, en de paleizen 
Van gehouwen fteen , arduin of mariner , of der- 
gelijken. Desgelijks gebruikte men voor geringe hui- 
zen het hout der fycomoren of wilde vijgeboomen $ 
die weinig in achting waren , en voor voorname ge- 
ftichten alleen cederen-hout, dat kostbaar en duur- 
zaam was. De fpreekwijze derhalve : zijn onze ge 
bonwen , van tigchelfteenen en wilde vijgeboomen- 
hout gefticht, ingeftort, wij zullen ze van manner 
en cederen-hout herbouwen; deze fpreekwijze heeft 
geen' anderen zin dan dezen : wij zullen onzen ver- 
vallen bloei welhaast herfteld , en onze magt en voor- 
Jpoed grooter zien , dan zij ooit te voren waren. 

vs. io. Want Jehova zal Rezins tegenpaitijders 
Tegen Efraim verheffen, 
Syriens. vijanden tegen Israel wapenen." 



Ik 



J E S A "i A S IX. 

Ik heb in de vertaling de woorden Efratm $ fy* 
rien en Israel ingevuld , omdat er anders , hem en 
zijne behoudende, eenige dubbelzinnigheid is^ die 
nu geheel wordt weggenomen. Efra'im voorfpelde 
zich niet dan heil van het verbond met Rezin, en 
Jehova laat him aankondigen , dat zij er niets dan 
vijanden mede winnen zouden 5 (gelijk al menigmaal 
het gevolg is van vefbonden en alliantien met andere 
Mogenheden : ) en dat zij de magtige vijanden van 
Syrien 5 en wie zijn dit anders dan de Asfyriers ? 
zich op den hals zouden halen. Jehova zelf zou 
hen tegen Israel wapenen en verheffen , hen onder- 
fteunen en hunne plans doen gelukken , tot ftraf 
en van hunne onftaatkundige verbindtenis met eene 
vreernde magt, en van het onbroederlijk oogmerk, 
dat zij daarrhede hadden 3 de t'onderbrenging des 
Rijks van 



vs. ii. }) Die zullen de Syriers van voren^ 
Den Filiftyn van aehteren, 
En eind'lijk Israel met vollen mond ver- 
,,, ilinden ! 

9i Doch in dat al bedaart zidi nog zijn 

gramfchap niet, 
Zijn arm blijft imrner uitgeftrekt." 

Als wij het eerfte deel van dit vers zoo opvatten 9 
als wij in de vertaling hebben lutgedrukt, verdwijnt 

al- 



J E S/A 1 A S IX. 25? 

duisterheid, die er anders in opgefloten Hgt; alle 
Uitleggers vennoeijen zich vruchteloos om dezelve 
weg te nemen , en fchijuen den waren zin te hebben 
over het hoofd gezien. 

De Asfyriers 9 namelijk 9 zouden eerst Syrten weg- 

iietnen , dat den voormitur van Israel uitrnaakte 5 dan 

de Filiflynen, die hun tot eerf rugfteun dienden, 

'en, na dat gedaan te hebben, zou niets hen ver- 

hinderen , om Israel met vollcn mond in te flokken. 

Dat dit inderdaad zoo gefchied zij , blijkt uit de gc- 

fchi'edenis, ten mitifte van de Syriers^ die bij den. 

eerften inval der Asfyriers overwonnen, en uit him 

land gevankelyk weggevoerd werden* Yaa de Fiti- 

flymn is het meer dan \vaarfchijnlijk , dewijl er den 

Asfyriers veel aan gelegen was , de westelijke of zee- 

'kusten van Paleftina in te hebben , en het uit de ge- 

fchiedenis zeker is , dat zij. in later tijd deze ftreken 

bezaten. De Filiftynen fchijnen in dezen tijd met 

Israel in verbond geweest te zijn , althans men mag 

dit uit hunnen vijandelijkeri aanval tegen Juda op- 

maken. Men vergelyke 2 Cbron. XX VIII: i5. 

: vs. 12. 6 Neen ! het keert; zich;.niet, dit volk, 
Tot dien, die het kastijdt, 
Het vraagt niet naar Jehova Zebaoth !" 

Dit was de reden , dat Israels rampen zouden voort- 
duren, en dat Jehova's arm fteeds uitgeftrekt zou 
bliiven, dat geene bezoekingen in ftaat waren, om 

-, ! DEEL. JR, - 



458 J E S A I A S IX. 

dit volk bedachtzaara te'maken, en tot den dienst 
van God te'doen wederkeeren. 

vs. 13. Des houwt Jehova af 

Uit Isrel hoofd en ftaart , 

En dadeltak en bies ter zelfder tijd. 39 

Dat hoofd en ftaart , tak en bies , in JESAIAS 
flijl , en volgens een fpreekwoord van dien tijd .> be- 
teekent groot en ge-ring^ aanzienUjk en gemeen^ 
kan onder anderen blijken uit Kap. XIX: 15, waar 
dezelfde fpreekwijze voorkomt, Hoofd en ftaan 
zijn de beicfc uiterfte einden > het edelfte en onedelfte : 
zoo ook tak en bies , vooral zoo wij door het eerfte 
den palmtak verftaan , met zijne bloem- of dadel- 
trosfen, waar tegen de bies 9 . het nutteloos riet der 
snoerasfen, natnurlijk affteekt. 

vs. 14. (Het hoofd is de oude en aanzienlijke, 
,, De leugen leerende Profeet , de ftaart.)** 

.. ' i 

Eene zonderlinge parenthefe, die JESAIAS kon, 

en zekerlijk zou achter gelaten hebben , indien niet 
zijn oogmerk geweest was , een' bijtenden fchimp- 
fcheut te doen tegen de valfche Profeten van dien tijd 
in Israel , die hij hiennede uitmaakt voor het laagfte , 
verachtelijkfte deel, het uitfchot der natie, en die 
inderdaad dezen fchimp verdienden door hunlaag- 
hartig en baatzuchtig kruipen. Men moet dit ver- 



J E S A T A S IX. 259 

rasfende en ftekende niet over 't hoofd zien , waarop 
fact in deze tusfcheiirede geheel aankomt. 

vs. 15. Gewis de leidsliSn van dit volk verlei- 

den het, 

Verderf wacht elk , die door hen wordi 
vervoerd!" 

Dit vers hangt waarfchijnlijk met het vorige za- 
jnen; het volk gaf geen gehoor dan alleen aan val* 
fche .Profeten, Het laatfte lid lu.idt in cjen grond* 
tekst aldus : die van hen geltid warden , warden 
ingezwolgen 9 dat is, zij worden in dieptcn en af- 
gronden vervoerd, waarin zij verzwolgen worden! 

vs.. 16. Des zal de Heer 

Hun jongelingeii niet uit welgevallen, 
9i Hun' weeuw en weezen niet uit mede- 
doogen fparen , 
Want Godvergeet'ne , fnoodaards zijn zij 







Elks mond rpemt op zijn wanbedrijf,.., 

En in dat al bedaart zich nog zijn gram- 

fchap niet , 
Zijn arm blyft . immer uitgeftrekt !" 

God zou eene verwoesting over dit volk brengen , 
Waarbij liij zelfs de zulken iiiet yerfchppnen zou , did 

R a an* 



.J E S A I A S IX, 

anders gefpaard worden , het zij uit een foort vdn 
wclgevallen 9 gelijk jongelingen , die men , in den 
bloei hunner jaren en krachten, met eene zekere deel- 
nemirig befchouwt, het zy iiit mededbogen, gelijk 
men zich over weerloozen , over weduwen en wee- 
zeff ontfermt. En dit 6m het alks te bovengaand 
zedebederf , waardoor oud en jong , weerbaar en 
weerloos was aangeftoken. De rampen van den As- 
fyrifchen' krijg", onder Tiglath-Pilezer , moeten zwsfar 
en verfchrikkelijk geweest zijn , indien wij ze naar 
deze en foortgelijke vborzeggingen beoordeekn. 

*s* 17. fs Daar brandt de muitzueht reeds , gelijk 

een vuur, 

}1 Dat doom en distels eerst verteert , 
En ftraks het ganfche woud met ftrui- 

ken n geboomte ontvlaint , 
De diklce rook ftijgt hemelwaarts , 
18. En duiflernis bedekt het land , 

9S Waarop Jehova Zebaoth verbolgen is , 
De inwoners zijn der vlammen prooi ! 
De broeder , ach ! verfchoont zijn' broe- 

der niet .... 

ip. Zie , elk verfcheurt 9 verflindt , 
Ter regter en ter (linker hand , 
, y Doch blijft fteeds even'hong'rig, onver- 

zaad'lijk , 

Ach ! elk verflindt het vleesch zijns erg'- 
nen arms-! 

VS. 2$ 



j E S A I 'A S EL 

vs. Q.O. Manasfe Efraim, 

En Efrairn Manasfe, 
Die voormaals tegen Juda zich ver'ee- 
nigden .... 

\ t En in dat al bedaart zich nog zijn gram- 

S9 fchap niet , 
? i Zijn arm bUjft immer uitgeftrekt ! -" 

Dit ganfche gedeelte beiioort onaffcheidelijkbij een ; 
het behelst de aankondiging van woedende , binnen- 
landfche oneenigheden > en bloedigen burgerkrijg. 
Men. vindt hiervan geenc bijzonderheden in de ge- 
fchiedenis, maar echter een' wenk, die genoegzaam 
is, om hetoverige in onze verbeelding aan te vullen. 
Wij lezen , dat Pekach , in het derde jaar van Acliaz- 
regering., .door Hozea, den zoon van Ela , werd 
omgebragt; deze moordenaar volgde zijnen Koning 
in de regering op, maar niet eer, dan in het twaalf- 
de jaar van Achaz regering, zoo datde troon gedu- 
rende negen jaren ledig ftond. En waaruit kan deze 
regeringloosheid ontftaan zijn , dan. uit verdeeldhe- 
den, en krijg om de heerfchappij , tot dat de Ko- 
ningsmoorder eindelijk 9 na negen jaren bloedflor- 
ting, den troon. beklom? Van dezen vernielenden 
burgeroorlog nu vinden- wij eene verfchrikkelijke aan- 
kondiging, en akelige af bedding vs* 17 20. 

De vlam van den burgertwist wordt vergeleken bij 
esn vunr, dat in en digt bosch ontbrandt , eerst de 

B, 3 



J E S A I A S IX. 

doornen en ftruiken , ftraks net groote geboomte aan- 
grijpt , en het ganfche woud in vlam en rook veran- 
dert ! De rookverduistert het land , de ylam verteerc 
duizenden van inwoners! Akeiig isdhbeeldongetwij, 
feld , maav ook zeer juist : zoo gaat hec met burger, 
.lijke oneenigheden ; eerst bepalen zij zich totkleinig., 
heden , doornen en distelen worden ontftoken ; maar 
de vlam wordt door dit voedfel flechts heviger; zij 
grijpt ftruiken , takken , geboomte aan , en alles flaat 
iii laaije vlam ! vs. 17, 18. 

Niets is woedender , onverzadelijker , dan het mon. 
fter van den burgertwlst ; regts en links , fcheurt en 
verflindt het., maar blijft fteeds even hongerig vs. 19. 
Akelige ondervinding die dit bevestigt! 

Wij zeggen , dat burgers , die 9 - tegen elkander 
verdeeld, elka^r vernielen, in malkanders ingewan- 
den wroeten. Onze Prefect gebruikt- eene andere, 
zeer fchoone leenfpreuk : zulke burgers eten het 
yhesch van hun eigen arm: Zij zijn onderling el- 
kauders fteun en fterkte ; vernielen zij nu. .elkander, 
zoo eten zij het vleesch van hun eigen arm. Daai 
deze uitlegging zoo juist en natuurlijk is, kuiuien wi 
de lezing: een iedcr e&t het- vleesch van zijn brat? 
der: met bijvallen 5 fchoon LOWTH dezelve zeei 
aanprijst, en tot ilaving bijbrengt jferem. XIX: $ 
doch te onregt, dewijl daar gefproken wordt vai 
den hongersnood in eene belegerde vesting, wannee. 
men zeifs menfchenvleesch eet. 

Bfraim , en Efrazm Manas fe. D 

Pro 



* 



J ~E 5 A I A S X." 263 

prefect noemt deze twee ftammen bijzonder op , Qtn 
datzij natuurlijkop dc naauwfte , broederlijkfte wijze , 
vereenigd waren ,, gelijk vooral , bij hunnen af val van 
Juda en herhuis van David, ten tijde van Reha- 
beam, gebleken was : -doch dit zou niet hinderen , 
dat zij nu .te vuu^ en te zwaard elkander -zoudeu 
vernielen J 

fJoofdft. X: i. Wee liunner! 

Die drukkende wetten veroid'nen 9 

En ongeooiioofdelasten opleggen 1 

.2.. Die den armen verwijderen van 

hct gerigt 
Der behoeftigen regt tot een' iteof 

maken 5 
. Wier buit de weduwen , wier pi'oci 



9} 



de weezen zijn ! " 



Geen misdaad is er in eene maatfchappij -,- waarop 
God zekerder en zigtbaardei- de bewijzen zijnec 
wraak laat volgen , dan geweldenarij en onderdrufc- 
-king, Zij treft doorgaans alleen den geringen en be- 
hoeftigen. De Grooten weten zich tegen dezelve te 
beveiligen 3 of zich daarvoor fchadeloos te ftelleii , door 
ook in hunnen kring onderdrukkers van anderen te 
woi'den. Onder Efrai'ms .misdaden verdiende deze 
van andere uitgezonderd , enopenlijk ten 'toon 'gefteld 
te' worsen. . 

E. 4 vs. 3* 



164 J,E S A I A S X. 

*s. 3. , 3 Maar in*dendag derbezoe,king, 
Wat zult gij dan aanvangen ? 
Der verwoesting , die van verre komt , 
Tot wien zult gij dan vliedei* om 
En waar uwe fchatten bergen ? 
4. Neen ! krommen zuilen zij zich onder de. 

gevangenen , 
IS Of vallen onder de gefneuvelden ! 

fi En in dat al bedaart zich nog zijn granir 

fchap niet , 
jj Zijn arm biijft immer uitgeftrekt. 



" 



KiMchtig en, dichterlijk zijn deze twee verzen iiit- 
gevoerd, zoo om de fchielijke fpraakwending , waar- 
bij hij de gcweldenaars zelve aanfpreekt, als om de 
plotfelijke perfooxisverwisfeling , vs. 4 ; waarbij hij 
weder verachtelijk van hen fpreekt in den derdcn per- 
foon. Hij vraagt die onderdrukkers , bij wie de ar- 
men en ellendigen nimmer toevlugt vinden konden. , 
wat zij zouden doen , als de beurt om verdrukt te 
worden nu aan hun kwam ?. wat zij beginnen zou- 
den, wien zij omhulp zouden fmeeken , daar zij van 
Jehova niet dan toora te wachten hadden ? .waar zij 
hunne fchatten, zoo zorgvuldig zamen gefchraapt, 
gewoekerd uit het bloed en de tranen der weer;- 
loozen^ waar zij die dap bergen zouden ?. Dan zou- 
den zij ondervinden wat het te zeggen was weer- 
loos te zijn, en geen toevlugt te hebben, in angst 

, .. ' te 



E S A t A S X 



te wezen en zonder verlosfing ! De fpreekwijze : 
woestwg 9 <fo vtffl vcrrd &0/* , geeft te kennen 9 ver- 
woc sting , fftfi ^f/ voorzien , v V5/T5 2/J zien 
aankemcn , nogtans niet kunner^ ontmjken. 

Doch het zou niet enkel om hunne fcliatten , het 
zou ook ora hunne perfonen te doen ziju ; zij zouden 
eenen ellendigen ondergang niet ontgaan , maar als ge- 
vangenen in ketenen kronrgefloten , in flavernij zuchr 
ten , of door het zwaard gedood worden. Waar- 
fchijnlyk heeft de Profeet het joog op de vernielingen 
yan den laatften Asfyrifchen krijg ; bij al deszells 
jammeren zou nog de toorn van Jehova met afgewend 
worden , en niet te ftillen zijn , tot dat geheel Efrajim 
geyankelijk weggevoerd zou wezen. 



iJ 



J E S A 1 A 



HOOFDS'TUK. 

vs. 5 tot 34. . 

. ee Asfur! roede mijnes toorns, 

Wiens hand den ftok van mijne gramfcliap 

zwaait! 
6. Dien Ik gezonden heb 

Tot ftraf eens Godvergeet'nen volks ! 

Dien Ik geb.ood het volk van niijn v^rbol^ 
genheid 

Te rooven , uit te plunderen , 

En het te ftellen ter ver trading, 

Gelijk het flijk der ffraten !' 
jr.Doch zoo is 'c niet iji Asfurs waan, 

Dit niet het plan, door hem ontworpen, 

Maar uit te roeijen , te verdejgen 

Nog menige and're volken, 
g.Zijn niet, dus fpreekt hij, 

Mijn Vorften alle Koningen? 
^. Is Calno niet als Carchemisch? 

Is Hamath niet als Arpad? 



S A I A S IS 26? 



Samaria gelijk Damascus? 
ro.Gelijk ik Rijken heb bemagtigd, 

Wier afgods - beelden ver te boven gingen 

Die van Samarie en Jeruzalem ; 
ji. Gelijk ik met Samarie en haar afgoon heb 
, - gedaan , 

Zoude ik ook zoo niet met Jeruzalem 

En hare beelden handelen? 
la.Doch als de Heer voleind zal hebben, 

't Geen over Sion en Jeruzalem 

Door hem beflocen is , 

Dan zoek Ik vreeslijk t'huis, (jtusfpreekt 



De trotfche plans van Asfurs Koning, 
Zijn weidfche pracht, zijn' alvernederendefl 

blikj 
1 3. Want, fprak hi] met ? door mijnen arm en 

kracht, 
Door mijn verftand en overleg deed ik dit 

alles: : 

Door mij zijn der volken grenzen verrukt ? 
Door mij hunne fchatten geroofd, 
En al wat hoog gezeteld was 
Door mij geweldig neergeftort ! 
1 4. Gelijk een weerlo.os iiest, zoo greep ffiijn 

hand 

D? 



s68 ' . J/E S A '.1.1 'A S : J.X* 

De magtigfte volken aan ; 
Gelijk men verlaten eijeren raapc, 

,Zoo nam ik landen weg; 

En niemand durfde een vlerk verroeren, 

NQch openen den bek en. piepen ! 

15. Zal dan een bijl dien, die daarmede houwt a 
Een zaag hem, die haar trekt, trotferen? 
Als of de ftaf bewoog dien, die hemzwaair, 
Een opgeligte ftok iets anders v/aar* daa 

hout? 

1 6. Des zal de Heer, Jehova Zebaoth , 
Zijn vetgemes.ten weg doen teren , 
Hij ftookt een vuur , dat zijn vermagen ^ 
Gelijk een houtmijt, zal verflinden I 

17. Ja J dan zal Isrels Licht een vuur, 
Een vlam zal Isrels Heilige zijn , 
Die branden en verteren zal , ter zelfder 



De tfoorn- en distel-ftruiken, 
iS.Het hooge woud, en vruchtgeboomte ; 
Ja ! gansch en al verteren , / 
Wegfmelten zal 't , als dorre rijzeren ! 
19. Wat over blijft van het geboomte, is luttel, 
Een jonkske kan het tellen. 
* Dan zal het overfchot van Israel , 
En wat van Jakobs huis ontkomt, 



j,E S A T A S X.- a<$9 

Niet langer zich op dien, die 't floeg, ver- 
laten , 

Maar fteurien op Jehova $ Isrels Heiligen, 

Met ongeveinsden z'm. 
si.Het overfchot zal wederkeeren, 
i Het overfchot van Jakob , 

Tot God, den Magtigen ! 
32. (Want, fchoon uw volk, 6 Israel I 

Ook ware als 't zand der zee-, 

Een oyerfchot alleen zal wederkeeren t 

Verwoesting is befloten , 

En dverftroomend ftrafgerigt ! 
23.Verwoesting, eenmaal, onherroepelijk be-, 
iloten, 

2al de Heer, Jehoya Zebaoth , 

Aanrigten in.het hart des lands!) 
54. Daarom , zoo ipreekt de Heer , Jeliova 

Zebaoth: 
. Vrees niet , mijn volk ,- 

Gij die op Sion woont, voor Asfur, 

Als u zijn geefel flaan , 

Zijn ftaf zich tegen u verheffen zal 5 
c' Terwijl hij naar Egypten trekt : 
25. Want dan nog weinig tijds, 

Dan eindigt gok mijn : toom en gratn.fchap 
over n ? 

In 



o 7 o J S A * A $ XI 

In hunnen ondergang. 

26". Dan zal Jehova Zebaoth 

Een' geefel tegen hen verwekken ^ 
Gelijk eens Midian bij Orebs rotsfteen trof, 
Gelijk hij zijnen ftaf eens ophief over'troo- 

de meer, 
Toen ge uit Egypten toogt. 

27, Dan zal zijn last van uwen fchouderwijkeny 
Zijn juk van uwen hals. 



. Daar komt hij te Ajath , 

Dringt tot Migron door , 

Te Michraasch laat hij zijn bagagie achter ^ 
29. Zij trekken de engten door, 

Te Geba vernachten zij. 

Rama beefc, Gibea Sauls vlugt! 
3o.Verhef uwe klaagflera, dochter vanGallim a 

Zij dringe door tot Lai's, 

Anatoth beantwoordt haar ; 
gi.Madmenavliedt, 

Ook Gebim's volk zoekt in de vlugt zij$ 

heil; 
3a.Een'dag verwijlt hij nog te Nob, 

Nu ftelt zijn heer zich in beweging 

Naafc 



j E S A I* A S X. 271 

Naar Sions berg , de heuv'len van Jerdr 
zalem ! 

33. Dochziet, deHeer, Jehova Zebaoth, 
Hakt met geweld de.jakken af , 

Wat hoog van flam is , dac wordt afgehour 

wen, 
Wat trotsch is, wordt vernederd! 

34. Dan velt de bijl de ftraiken van het woud, 
En ook de Libanon valt door den Mag- 

tigen.' 



1 E S A I A S 



VERKLARiN(>. 



*eze Godfpraak, van de vorige duidelijk bnder- 
fcheiden , betreft vobrnamelijk de Aslyriers , en 
fpreekt van dezelve als de mlddelen in de hand van 
God , waardoor hij zijrie aangekondigde oordeelen 
over het Rijk van Israel reeds dadelijk had ter uitvoer 
gebragt, en over Juda en jeruzalem nog verder zou 
ter uitvoer brengen : doch dewijl zij dit niet uit zuivere 
oogmerken doen zouden, maar door hunne trotsch- 
heid Jehova beleedigen, zoo zouden zij, ten laatfte, 
na den raad des Heeren te hebben uitgedlend , in 
hunnen vijandelijken aanval tegen Jeruzalen , door 
een bijzonder oordeel van God , hun' eigen' val en 
ongeluk vinden; Deze Profetie is waarfchijnlijk uit- 
gefproken kort voor den inval van Sanherib in Juda 9 
althans na de verWoesting van Samaria door Salma- 
iiezer , die in het zesde jaar van Hizkias regering 
voorviel. Immers vs. 9 wordt Samaria reeds onder 
^de veroverde Vestingen en Rijken geteld, zoo wel 
als Damascus. Aangaande de vervulling, kan men 
naauwelijks twijfelen; men denke flechts aan de be- 
legering van Jeruzalem door Sanheiibs VeldheerRab- 



- T 



J E S A I A S X. 273: 

fake; aan den nood eh ellendigen toeftand Van het 
Joodfche Ryk in dien tijd , en aan de verlosfing , die 
Godgaf, door op eenen nacht het geheele Astyri- 
fche leger te vernielen. Men leze de hier te voren 
reeds aangehaalde plaatfen 2. Kon, XVIII en XIX of 
Kap. XXXVI en XXXVH van dit boek. 

De voordragt der zaken in deze profetie gefchiedt 
in de volgende order 

De Asfyriers worden voorgefteld , als die de mid^ 
delen in Gods hand geweest, en nog waren, om 
zijn volk te vei'nederen vs. 5, 6. Doch zij doen 
het nit flechte beginfelen, .met gansch andere oog- 
merken dan Jehova vs. 7. -Zij maken zich verachte- 
lijk door onverdragelijke trotschheid , en eene groot- 
fpraak, die God en menfchen beleedigt, vs. 8 14. 
De ongerijmdheid dier handelwijze Woi ; dt ten toon 
gefteld vs. 15, en daarop volgt de aankondiging der 
fchrikkelijke verwoesting van het Asryrisch leger, 
door een vreesfelijk oordeel van God vs.- 16 19. 
De befchrijving van deti uitwendigeri en zedelljken 
toeftand des Joodfchen volks , na deze gewigtige 
Verlosfing, vinden wij vs. 20 27; en eindelijk 
eene naauwkeurige voorftelling vali den laatflen op* 
togc des Asfyrifchen legers tegen Jeruzalem , die zoo 
jamraerlijk voor hen eindigde, vs. 28 34* 

vs. 5. ^WeeAsfur! roede mljnes toofns , 

Wiens hand den ftok van mijne gram- 
fchap zwaait ! . 

5. DEEL. S 



574 J S A I A S X. 

De Asfyriers moesren , naar het plan van God $ 
het overfchot van Jakobs huis niet verdelgen , maar 
alleen tuchtigen , kastijden en vernederen ; zij .waren 
flechts roede, en ftok , waai'mee" men iemand niet 
dqodt, maar alleen flaat ter verbetering. God fpreekt 
het wee over de Asfyriers uit ; want fchoon der 
menfchen boosheid en beerschzucht zijne oogmer- 
ken ten dieiifte moeten ftaan , zoo keurt hi) dczel- 
ve daafom niet goed, noch ontflaat ze van hare 
regtvaardige ftraf. De ftok , waarmede Jehova flaat, 
wordt menigmaal, indien hij zijnen raad volvoerd 
heeft, als een brandhout op het vuur geworpen, 

vs. 6. Dien Ik gezondeil heb 

9> Tot ftraf eens Godvergeet'nen volks ! 
Dien Ik gebood het volk van mijn.ver-? 



33 bolgenheid 

Te roo ven, uit te plunderen , 
s) En het te flellen ter vertreding, 
Gelijk het flijk der ftraten ! " 

Het volk, waarvan hier gefproken , en 't welk 
met zulke zwarte kleuren afgemaald wordt , is het 
Israelitifche , inzonderheid datgedeelte van hetzelve, 
dat het Rijk der tien ftammen uitmaakte, doch met 
influiting van het Riik van Juda , vooral ten tijde der 
regering van Koning Achaz. De vernedering van 
dezen laattten Staat was zelfs nog niet geeindigd , in 
de dagen van Hizkias 5 en de rampen , die denzelven 

bin- 



J E S A 'f A S X.T- 27$ 

binnen weinig tijds over het hoofd hingen, warden 
in het twee en twintigfte en acht en twintigfte vers 
van dit Hoofdftuk , als in eene tusfchenrede , be- 
fchreven. Voorts ftraalt hier weder ten flerkfte door 
het verheven gevoelen : al wat de menfchen doen , al 
wat de magtigfte Vorften ,- in hunnen ijdclen waan , 
en, zwanger van heersclizuchtige ontwerpen, ver- 
rigten , is enkel Gods bepaalden raad volbrengen, 
zoo juist en iiaauwkeurig, als of hij hen, met een: 
beperkten en voorgcichreven last, als zijne dienaars 
had uitgezonden! 

vs. 7. Doch zoo is 't niet in Asfurs waan, 

s: Dit niet het plan , door hem ontwor- 
,,pen, 
Maar nit te roeijen , te verdelgen 







Nog menige amFre volken. 



Die den raad van God begeert te dienen , en daar- 
by tegen alle uitkoriist zeker te zijn$ moet in de^oog- 
merken van God treden, en alleen werkzaam zijn om. 
Hem te gehoorzamen* Maar heeft hij daarbij .eigen 
plans 9 zoo zijn ze voor zijne -rekening, en zijn deze 
plans misdadig en ftraf baar , zij zullen hun oordeel , 
alleen om dat God dezelve tot zijne einden gebruikt 
heeft , niet ontgaan. Dat de Asfyriers het voornetflen 
hadden om , even gelijk Israel, zoo ook Juda.ge- 
heel t'onder te brengen , en het volk gevankelijk weg 
te voeren; dat zij het daarna nog op andere volken ., 

82. ea 



J S A I A S X. 

en bijzonder op de Egyptenaars en Ethiopiers ge- 
liiimt liaclden, is.uit de gewijde en ongewijde ge- 
fchiedenis ontwijfelbaar. 

vs. 8.- Zijn niet , dus fpreekt hij , ; 



Mijn Vorflen alle Koningen ? 



9i " 



Tot verklaring van dit vers moeten wij aanmef- 
ken , dat de Oosterfche Monarchen gewoon zijn, 
h'uiine verteerde landen. en provincien door huriite 
Grooten en Pacha's te laten befturetl. Zijn deze lan- 
den nu Koningrijken , dan zijn hunne Vor fieri Konin- 
gen^ en zij zelven laten zich noemen, d& Groote 
Koning , de Koning der Koningen! KOPPE is van. 
oordeel, dat men juist omgekeerd lezen moet: zijn 
met alle Koningen mijne Vorften , dat is , mijne 
Vafallen, heb ik ze niet alle dienstpligtig gemaakt 
aan mijne heerfchappij ? De door ons opgegeven ver- 
taling , is echter , onzcs inziens , en juister en kraeh- 
tiger. 

vs. 9. Is Calno niet als Carchemisch ? 
Is Hamath. niet als Arpad? 
Samaria gelijk Damascus ? 

Met de grootfprekende taal , in dit en de volgende 
verzen,moet men vergelijken 2 Kon. XVIII: 33, 34 
en ..XIX: 12, 13. De trotfche Koning van Asfyrien 
noemt hier de hoofdfteden op der landen en Ko- 



J. E S A I A S . X; 

liingrijken , die door hem veroverd waren ; hij vraagfi 
of zij met alle gelijk zijn ? of hij ze niet alle eveneens- 
behandeld, en in denzelfden ftaat gebragt heeft, zoo 
wel de fterkere als minder fterke vestingen ? de eene- 
heeft het zoo min tegen hem uirgehouden als de an- 
de.re. Van deze zes opgenoemde Steden zijn er drie 
in de heilige Gefchiedenis bekend , -te weten , Ha- 
math , Samaria en Damascus:. Aangaande Arpad 
is men te eenemaal onzeker -=- Calno en Carche- 
misch houdt men voor twee Steden , de eene aan den 
Tiger, de andere aan den Enphraat gelegen, waar 
de Chaboras in dezelve val't. 

vs. 10. Gelijk ikRijken lieb bcmagtigd , 

Wier afgods-beelden ver te boven gin- 



: Die van Samarie en Jeruzalem ; 

ii. Gelijk ik met Samarie en haar afgoda 

heb gedaan , 

Zoude ik ook zoo niet met Jeruzalem 
En hare beelden hande,len?" 

AVij moeten hier alleen opmerken de dwaze onkimde 
van eenen Heidenfchen Vorst , die de magt eenes: 
Godheid berekent naar de waardij en pracht der beel- 
den , waaronder zij geeerd \yordt , en die van Jeju- 
zalems afgoden en beelden fpreekt , als volftrekt on- 
kundig aangaande den aard dier Godheid , die alleen 
in Jeruzalem vereerd mogt worden, en, althans in 
-. 83 Hiz- 



r ] E -5 A IAS . X. r 

Hizkia's tijd , alleen gediend werd. Daarenboveir 
rnoeten wij hier niet voorbijgaan de trotschheid van 
een' Vorst, die zich inbeeldt niet alleen volken,maar 
ook derzelver Goden overwonnen te hebben ! 

vs. 12. Doch als de Heer voleindzal hebben y 
i9 't Geen over Sion en Jeruzalem 
Door hem belloten is, : 

Dan zoek Ik vrees'lijk t' huis , 



yy 



De trotfche plans van Asfurs Koning , 
Zijn weidfche pracht , zijn' alvernede* 
renden blik ! " 

De Profeet kan zich hier niet matigen , noch de 
aankondiging van Jehova's ftraf uitftellen , tot dathij 
de ganfche grootfpraak van den Asfyrifchen Vorst 
voleindigd heefc. Hij breekt deze voorftelling tus- 
fchen beiden af,. en verhaalt, reeds bij voorraad, 
wat de ellendige uitkomst dezer fnorkerij -zijn zou,. 
en hoe jammerlijk zijn voornemen, om Jeruzalem en 
Jeruzalems Godheid ook te overwinnen , zou uitvaU 
len. Zoo lang alleen zou God hem fparen , tot dat 
Hij door hem alle zijne oogmerken zou volvoerd hebben I 

vs. 13* Want, fprak hij niet? door mijnen arm 

en kracht , 
Door mijn verftand en overleg deed ik 

S3 dit alles ; - 

. , : Door 



jf E -s "A -i 



Door mij zijn der volken grenzeri verrukt , 
Door mij hunne ichatten geroofd , 

33' 

33 



;-En al wat hoog gezeteld was, '' 
Door mij geweldig nee'rgeftortl ~~ ; 
VS. 14. Gelijk een weerloos nest , zoo greep mijn 

hand ' : :.-".' *~* 

,-, De magtigfte volken aan; 

" Gelijk men verlaten eijeren^aapt, 

Zoo nam ik landen'weg;- 
- En nieniand 'durfde een vlerk verroeren , 
Noch openen den bek'en. piepen! " 

De lafFe grootfpraak van den Asfyrifchen VoVst 
gaat hier alle palen te buiten : hi) erkent niet alleen 
'geene helpende Godheid, maar obk'geen krijgsgeluk, 
'geene dapperheid zijner benden, of bekwaamheid zij- 
ner legerlioofden , hij lieeft alles alleen verrigt. O ver- 
winningen , - die hem misfchien veel bloeds kosteden , 
daarvan zegt hij , dat hij ze als verlaten eijeren had 
zamengeraapt ; de ganfche aarde is hem een nest van 
weeiioos gevogelte, waaruk hij ivegrukt 'tgeenhem 
behaagt: men biedt hem niet alleen geen' wederftand, 
maar durft zelfs den mond niet tegen hem openen , 
noch eenig geluid' maken. Zoo zeer kan de hoogr- 
moed den mensch verblinden , en met de ongerijmd- 
fte inbeeldingen opvullen ! Het beeld, waarvan'de 
Profeet zich bedient, is juist en wel gekozen, en de 
ukvoering naif en krachtig tevens. Men moet daar- 
ibij niet uit het oog verliezen, dat eijeren rapen en 
- - 84 



sSo J E S A I A S X; 

nesten ftoren doorgaans het bedrijf is van kiiideren 5 
zoo was ook , voor den Koning van Asfyrien , bet 
overwinnen van volken 9 en vernielen van Koningri> 
ken ilechts kinderfpei 1 



vs J 5 93 Zal dan een bijl dien , die daarmede 

houwt, 
Een zaag hem , die haar trekt , trot- 

ieren ? 
Als of de ftaf bewoog dien , die hem. 

zwaait, 
Een opgeligte ftok iets anders waar' . 

dan hout?" 

Ten uiterlle vernederend zijn deze woorden des 
Allerhoogften voor den opgeblazen trots des Asfy- 
riers. Hij die zich zoo veel van zichzelven inbeeldt , 
is niets meer dan een gering en verachtelijk werktuig , 
een bijl , een zaag , een ftok , een vernielend inftru- 
jnent in de hand van dien , die het gebruikt , maar 
op zichzelven niets ! hoe onbegrijpelijk ongerijmd is 
het pogchen , zelfs in den mond van een' Vorst , als 
men hem in dit licht befchouwt! I^et laatfte gedeel-* 
te van dit vers wordt ook vertaald ; ligt de ftok dien 
P* die geen hout is? dat is , den mensch , die met 
denzelven flaat : wij vinden hierin echter iets ge- 
dwongens , en de vertaling onzer Nederduitfchc 
Overze^ters il^omt ons teii minfte even v^rkieslijl?: 
yoor. 

vs. 1 6*. 



J E S A I A S X* 

vs, 16. Des zal de Heer, Jehova Zebaoth, 
Zijn vetgemesten weg doen teren ; 
99 Hij ftookt een vuur , dat zijn verma- 

Gelijk een houtmijt , zal verflinden !" 

In het laatfte deel van dit vers heb ik meer den 
zin , dan de letter uitgedrukt. God bedrcigt , dat 
hij , met een zeker en vernielend oordeel , het Asfy- 
jisch vermogen, him leger, dat van den buit zoo 
zeer was vetgemcst , vernielen zou. . Het woord 
uittering of magerheld^ in het eerfte lid van dit 
yers, vertalen de meesten door^o^, omdat zi] mee- 
nen , dat het Asfyrisch heer door pest veraield is, 
Wij zullen hierover ftraks meer zqggen; thans mer- 
ken wij alleen aan, dat des Prefects OQgmerk hier 
niet is uitdrukkelijk te berchrijven , door wat mid-r 
del de Asfyriers zouden omkomen, maar de zeker- 
heid en het verfchrikkelijke van hunnen ondergang, 
onder gepaste beelden , voor te dragen. Voort$ 
wordt het zinnebeeld des viiiirs in de volgende ver 
zen nader uitgevoerd, 

ys. 17. j,JaJ dan zal Isrels Licht een vuur, 
Een vlam zal Isrels Heilige zijn, 
Die branden en verteren zal 5 ter zelfder 







De doom- en distel - ftruiken , 
18. Het hooge woud, en vrtichtgeboomte 



*#i J E S A I A : S : -Xl 

Ja ! gansch en al verteren , ' ' ' 
Wegfmelten zal 't , als dorre rijzeren ! 
19. Wat over blijft van het geboomte , is 

luttel , 
Een jongske kan het tellen." 

Wij vinden hier de dichrerlijke befclirijving van de 
vernieling des Asfyrifchen legers. Het wordt voor- 
gefleld, onder het zinnebeeld van een woud, waarin 
men doornen en distelen heeft, maar ook hoog ge-? 
boomte, en zelfs edele vnichtdragende booraen. Die 
zouden alle , groot en gering , als door een vuiir 
verteerd worden , ter zeifder tijd ; en er zou van 
dit groote bosch, van dit ontzaggelijk leger, zoo 
Weinig overblijven , dat een kind ze zou knnnen tel- 
len. Deze vlam zou door Israels God ontftokea 
worden : Hij , die voor zijn volk een Ucht , een koeS" 
terende zonneftraal zijn zou, zou voor Immie vijan-. 
den een verzeqgend vuur zijn, waar voor alles zou 
wegfmelten , gelijk dor rijs, Deze laatfte woorden 
vertalen niet' alien op dezelfde wijze : de overzetting, 
gelijk wanneer een hairier drager vlugt of fneuvdi^ 
geeft wel een' goeden zin , maar wijkt te verre van 
het zinnebeeld af : fchoon de vertaling van het He- 
breeuwfche woord , door dorre rijzeren , ook verre 
is van bevestigd te zijn. Deze plaats^ heeft mis- 
fchien nog meerder licht noodig. Voor de woorden 
gansch en /, ftaat in den grondtekst: van de zid 
af tot het vlcesch toe: van het edelfle tot het on- 

ede? 



* 



J E 'S A I A S X r a8$ 

edele : wij hebben gemeend hier alleen den zin te" 
moeten uitdrukken: en behoeven eindelljk met te her- 
inneren.. dat, wanneer in Landen, gelijk die van 
het Oosten , in een uitgeftrekt basch brand onrilaat , 
er naauwelrjks iets van al het geboomte voor de 
woede der vlaoimen beveiligd kail worden. 

Wat nu de vervulling dezer Godfpraak , aan- 
gaande de vernieling van het Asiyrifche leger , be- 
treft, wij lezen dezelve 2 Kon. XIX: 35. en Jef. 
XXX Vil: 36 : een Engd /loeg in het Asfyrifche le* 
ger op 6nen nacht honderd vijf en tacktig (luizcnd 
man ei;z. Men kan liier vragen : van welk eene 
plage Jehova's flaande Engel gebruik maakte , om 
deze groote verwoesting aan te rigten? Vele den- 
ken , nice onwaarfchijnlijk , aan de pest , die wij nog 
e^nmaal in de gefchiedenis aantreffen , als een wapen 
in de hand eenes ilaanden Engels, a.' Sam. XXIV: 
1 6, 17. Tot bevestiging van hun gevoelen brengen 
zij bij, dat de'pest thans in Jeruzalem fchijnt ge- 
woed, en die groote ontvolking te weeg gebragt te 
hebben , waarvan wij in de gefchiedenis lezen ; ja ! 
dat Hizkias ziekte denkelijk geene andere dan de pest 
geweest is : dat derzelver befmetting ligtelijk, door 
eenige buit gemaakte goederen , in het Aslyrisch le- 
ger kan overgebragt zijn , en dat het fchielijk 'fterven 
van zoo vele duizenden aan deze plaag, in ddnen 
nacht , wel zeldzaam , maar echter niet ongeloofelijk 
is : Vergelijk MICHABLIS Inleiding op Jefa'ias. 

willen dit gevoelen niet verwerpen , maar 

kun- 



J E S A I A S X. 

kunnen echter niet voorbij aan te inerken, dat onze 
Profeet , op twee plaatfen in zijn boek , eene gansch 
andere befchrijving geeft van de wijze , waarop deze 
Asfyriers zouden omkomen ; te weten Kap, XXIX: 6. 
en XXX: 30, daar wij nitdrukkelijk lezen, dat God 
hen verdelgen zou, door donder , blikfcm? vuur 
van den hemel , aardbeving, ftorm^ wolkbreuk en 
hagdfleenen ,- en deze gednchte yerfchijnfelen , door 
de hand van een' Engel der wrake beftu.urd , waren. 
ongetwijfeld genoeg , om deze vreesfelijke flagting 
aan te rigten. De Uitleggers , die deze woorden en- 
kel figutiiiijk verklaren , - en. met gs. XVIII. ver- 
. gelijken , fchijnen mij toe wat te veel voor hunne 
onderftelling over te hebben , en te'vergeten, dat 
dezelve niet meer dan eene enkele , met Hunst ge^ 
Jlaafde , gisfmg is, 

vs.. 20. Dan zal het overfchot van Israel , 
En wat van Jakobs huis ontkomt, 
Niet langer zich op dien, die 't floeg 9 

verlaten , 
)3 Maar (leunen op Jehoya , Isr,els Hei-* 



Met ongeveinsden zin. 
ai. Het overfchot zal wederkeeren 
Het overfchot van Jakob , 
Tot God, den MagtigenT 



Van vs. ao tot 27. befchrijft de Profeet hoofd- 

za- 










A I A S X. 8 



den uiterlijken en zedelijken toeftand des 
Joodfchen volks, nadat het van zijne vijanden ver- 
iest zou wezen , terwijl tevens de verdelging der 
Asfyriers op nieuw bevestigd , en onder nieuwe, 
fterke zinnebeelden wor'dt voorgedragen. 

In deze twee verzen voorfpelt JESAIAS eene 
merkwaardige' veranderiiig in de gezindheid des 
volks, dar, door Jehova gered, tot hem zou we- 
derkeeren , en oribepaald vertrouwen op hem vesti- 
gen, niet flechts uiterlijk en gevcinsd, maar opregt 
en in waarheid. ~* Zij zouden met langer fteun&n- 
op dlcn die het floeg , dat is , op geene verbon- 
den met vrcemde volken 5 waarvan zij bij Hot niet' 
dan nadeel gevvoon waren te ondervinden. In 't bij-. 
zoiider was dit waar geweest van de Asfyriers*' 
Achaz riep hen in , en verliet zich op hen , maar 
zij deden niets dan Juda flaan en kwcllen , reeds in 
Achaz tijd, maar vooral onder Hizki as , bij den iri- 
val van Sanherib, Dit was het volk, waaropjuda 
ge!\eund had, en ecu gedeelte des volks misfchieii 
nog fteiinde, toen JESAIAS dit uitfprak, meenende 
veelligt, dat Hizklas het juk van Asfyrien niet had 
behooreri af te' fchudden, maar dat'Rijk te vriend 
houden. Hizkias zelf keerde, bij den eerfteh inval 
van Sanherib , tot de gehoorzaamheid aan heni 
weder , en betaalde de hem opgelegde boete : maaf 
toen hij zag , dat die trouwelooze Vorst , des- 
iiiettegenftaaiidc , Jeruzalem innemen , en het volk 
gevankelyk wegvoeren wilde , werd hij wel genood- 

zaakt, 



286 J E S A l" A S X, 

zaakt , om zijn vertrouwcn alleen op Jehova t$. 
ftellen ! 

vs. 22. (Want, fchoon uw volk, 6 Israel! 
Ook ware als 't zand der zee , 
Een overfchot alleen zal wedeikeeren ; 
: Verwoesting is befloten, 

En overfrroomend ilrafgerigt ! 
2,3. Verwoesting , denmaal, onherroepelyk 

befloten , 

Zal de Heeu , Jehova Zebaoth ., 
Aanrigtcn in het hart des lands !)' 9 

Dcze twee verzen komen hier als eene tusfchenrede 
voor, tot verklaring van 't geen de Profeet even te 
vorcn gezegd had, dat er niet meer dan cen over- 
fchot gelegenheid zou hebben, om tot God weder 
te keeren, en ontkomen zou, Dit kon misfchien 
den een of ander vreemd voorkomen , die bij de aan- 
kondiging der verlosfing reeds vergeten was , dat 
dezelve geen plaats zou hebben , dan nadat het volk 
eerst aanmerkelijk vernederd en gefmolten was. JE- 
SAIAS herinnert dit derhalve, en bereidt hen, om 
de bitterheden af te wachten,. die de verlosfing moes- 
ten voorafgaan. Dit overfchot moest nog geringer 
voorkomen, als men daarmede vergeleek, nit hoe 
groot eene menigte deze weinigen zouden overgebleven 
zijn. Niet alleen was Juda op het einde van Jothams 
regering nog een zeer talrijk volk 3 maar ock Israel ; 

doch 



I E S A 1 ? A S X. 

doch ten tijde van Sanheribs nederlaag zoti Israel 
reeds gevankelijk zijn weggevoerd , en het overfchot- 
ynr. Jnda zou dus het overfchot zijn van alle de., 
twaalf ftammen (*) ' 

vs. 24. Daarom , zoo fpreekt de Heer 5 Jehova 

}) Zebaoth : 

Vrees niet, mijn volk, 
Gij die op Sion woont, voor Asfiny 
Als u zijn geefel flaan , 
Zijn ftaf zicli tegen u verheffen zal., 
Terwijl hij naar Egypten trekt : 
&$. Want dan nog weinig tijds , 

Dan eindigf ook mijn toorn en gram-* 

fchap over u, 
In hunnen ondergang." 

Wij herinnereii nogmaals , dat vs. 24. in onmiddel- 
lijk verband 'gebragt moet worden met vs. 2.1 y en 

de 

(*) K o P P E ftelt , als eene niet onwaarfchijnlijke gisfing , 
vpor, dat het ganfche gedeelte dezes Hoofdftuks, van vs. 1 6 
tot 23 , hier niet op zijne regte plaats gevonden wordt , maar 
of elders moet ingevoegd, of als een afzonderlijk fragment 
moet befchouwd worden , en dat hier niet van de nederlaag 
der Asfyriers , maar van Israels aanftaande rampen zou ge- 
fproken worden. De gisfing is niet onvernuftig, en verdiende 
alhier vermeld te worden , hoewel men tot dezelve niet nood- 
zalcelijk zijne toevlugt behoeft te nemea , om het gcheel ia 
bshoorlijken zaraenhang te verkbren. 



83 J E S A j A S X. 

de twee verzen. tusfchen beiden als eene tiisfchenk 
rede aangemerkt. Wij hebben anders omtrent vs. 24 
en 25. niets te zeggen, dun over de fpreekwijze , 
welke in het oorfpronkelijke Illicit: op den weg nactr 
Egypten , en welke door ons vertaald is : tenvijl 
hij naar Egypten trekt. Het is , namelijk , historie- 
kundig zeker, dat Sanheribs aanval tegen Juda en 
Jeruzalem , alleen in het voorbiigaan en wederkee- 
ren gefchiedde $ terwijl eigenlijk zijn kiiigstogt tegen 
Egypte was gerigt. 

Hierop zien dan deze woorden , doch dezelve kun- 
nen ook verklaard worden, op de wi/ze van Egyp- 
ten, dat is, gelijk de Egyptenaars voortnaals linn 
ftaf en geefel tegen Israel ophieven. Dan zou de 
zin zijn: vreest niet dat de Asfyriers u onder juk 
en flavernij -brengen zullen , en n dan behandelen 
gelijk voormaals de Egyptenaars. Doch onze uit- 
legging fchijnt ons toe gemakkelijker te zijn. De- 
zelfde woorden komen nogmaals voor vs. 26. en 
moeten ook daar eveneens vertaald worden : doch al 
wilde men ze te dier plaats overzetten : op de wfjze 
van Egypten? het zou geene moeijelijkheid veroor- 
zaken, vermits zoodaiiige diibbelzinnigheid , waai- 
door hetzelfde woord of fpreekwiize , in dezelfde 
rede, in twee onderfcheiden beteekenisfen voorkornt, 
niet zeldzaam is in den Profetifchen ftijl 5 en menig- 
maal eena fraaiheid van denzelven uitmaakt. 

vs. 26. Dan zal Jehova Zebaoth 



J E S A T A S Xi 289 

Een' geefel tegen hen verwekken , 
3, Gelijk eens Midian bij Orebs rotsfteeii 

trof, 
w Gelijk hij zijnen ftaf eens ophief over 

,j *t roode meer, 
Toen ge uit Egypten toogt.* 

De aanftaande vernieling der Asfyriers wordt met 
twee gelijk%)itige voorvallen $ uit de oude Israe- 
iitifche gefchiedenis , in vergelijlung gebragt. Het 
eerfte is de flagting der Midianiten door Gideon, 
Richt. VII. verhaald, waarbij honderd dertig dui- 
zend man , en alle de Midianitifclle Vorften iheuvel- 
den. Het andere is de ondergang der Egyptenaren' 
in de rtiode zee , toen zij de Israeliten najaagden. 
Beide voorvallen waren wonderbaar , en bewijzen der 
Goddelijke tusfchenkomst , en'de overeenkomst tus- 
fchen deze, en de nederlaag der Asfyriers, is fterk 
en trefFend. In het laatfle lid van dit vers is de 
woOrdvoeging zondeiiing : in het ganfche vers heerscht 
antithefe met vs. 24. Asfur zou ftok en roede tegen 
Juda verheiFen; .God zou daarom ook tegen Asfur 
zgn* ftaf verheiFen , maar Jehova's ftaf en geefel zou 
oneindig verfchrikkeUjker wezen! 

vs. 27. Dan zal zijn last van uwen fchouder 

.i wijken , 
j, Zijn juk van uwen hals 

* ti 6 a 

t DEL. T Hefi 



J E S A IAS X. 

Hetlaatfte lid van dit vers betuig ik met te ver- 
flaan , en geene der mij bekende uitleggingen behaagt 
mij zelfs genoeg , om ze hier te. plaatien ; veelligt is 
het eene onverftaanbare glos, die \vij hier aantreffen, 
althans wij hebben volftrekt meer licht noodig. Het 
eerfte lid behoeft geene opheldering. 

VS. a8. Daar komt hij te Ajath, 
si Dringt tot Migron door , 
Te Michmasch laat hij zijn bagagie 
achter; 

29. Zij trekken de engten door , 
Te Geba vernachten zij. 

Rama beeft , Gibea Sauls vlugt ! 

30. Verhef uwe Idaagftem , dochter van 

Gallim , 

t> Zij dringe door tot Lais , 
Anatoth beantwoordt haar 

31. Madmena vliedt, 

5> Ook Gebim's volk zoekt in de vlugt 
zijn heil ; 

32. ,, Een' dag verwijlt hij nog te Nob , 
Nu ftelt zijn heer zich inbeweging 

Naar Sibns berg , de heuv'len van Jeru- 
zalem ! " 

Wij vinden hier de befchrijving van den optogt 
des Asfyrifchen ! Iegers tegen Jeruzalem , . de plaatfen 
en vastigheden,>--die zij te voren innamen, en hunne 

. .. 333- 



J E S A I A S X. 291 

jjadering tot Juda's hoofdftncU Vele , en onder deze 
vooral MICH ACL is, willen, dat hier niet de op- 
togt van Sanherib, .maar van Nebucadnezar tegen 
Jeruzalem , door den Prefect bedoeld wordt , en dat 
vs. 33 en 34 niet de vernieling der Asfyriers , maar 
der Joden voorzegd wordt. Twee redenen zijn er, 
die voor dit gevoelen fchijnen te pleiten : de eerfte , 
liet verband met het volgende Kapittel ; maar wij 
voor ons gelooven , dat er geen verband ter wereld 
tusfchen het einde van dit , en het begin des volgen- 
den Hoofdftuks te vinden is. De andere is in fchijn 
gewigtiger , te weten , de optogt tegen Jeruzalem , 
die hier befchreven wordt , komt van het Noordoos- 
ten , door den Stam van Benjamin , en de gefchiedenis 
zegt ons , dat Sanheribs aanval gefchiedde van La- 
chis , 't geen in Juda d ten Zuidwestcn van Jeruza- 
lem , gelegen was. Wij antwoorden: het is waar, 
dat het heer, tegen Jeruzalem onder Rabfake en twee 
andere Veldheeren gezonden , van Lachis kwarn 9 
maar daar Jeruzalem van den zuidelijken kant onge- 
naakbaar en onwinbaar was, is het waarfchijnlijk , 
dat dit leger langs de zeekust is omgetrokken, en, 
door het land van Benjamin , Jeruzalem van den 
noordelijken kant heeft zoeken aan te tasten. Deze 
oplosfing dunkt ons voldoende te zijn , en bij v 1- 
f RING A kan men nog eene tweede vinden. 

De plaatfen, hiergemeld, liggen-alle, zoo verzij 
bekend zijn, in het land van Benjamin, -op den af- 
ftand van eenige mijlen van Jeruzalem. Zij-komen 



T a in 



apa ' J E S A I A S X. 

in de gefchiedenis van Saul voor, gedurende wien's 1 
regering , dit land het tooneelwas van den oorlog met; 
de Filiftynen. Ajath is waarfchijnlijk hetzelfde Ai 9 
dat wij nit Jofua's kiljgstogten kennen. Michmasch 
was eene zeer fterke plaats, dewijl van eenen kant de 
toegang tot dezelve beftond in eene enge pas , vs. 29 
gemeld; daarom laat de vijand hier zijne bagagie, 
als zrjnde eene verzeke^de plaats. Lai's 9 Madmena 
en Gebim zijn onbekend, en komen niet dan hier 
voor. Anders hebbeu wij over deze plaatfen niet aan 
te merken. 

Be voorftelling van dezen optogt is door JESAIAS 
ten hoogfte dicliterlijk uitgevoerd: de fpoed en op- 
een'ftapeling is het eerfte dat krachtig werkt , voorts- 
de afwisfeling : hier trekt de vijand door , daar laat 

i 

hij zijne bagagie , ginds beeft alles , elders vlugten- 
de inwoners , nood en jammergefchrei hooit men 
aan alle plaatfen , en zoo komt het overwimiend heei* 
eindelijk voor Jeruzalem. 

vs. 33. Doch ziet , de Heer , Jehova Zebaoth ., 
Hakt met geweld de takken af , 
Wat hoog van flam is , dat wordt af- 

gehouwen , 

Wat trotsch is , wordt vernederd ! 
54. Dan velt de bijl de ftruiken van het 

woud , 

5> En ook de Libauon -valt door den Mag- 
w tigenl" 

Het 



J E S A I A S X. 

Het Asfyrisch leger is hier weder een bosch ; een 
trotsch cederen-woud van Libanon ! de fchoonfte 
boomen worden niet verfclioond 3 maar ook de laag- 
fte ftruiken niet gefpaard. 



TS 



J E S A 'i A S XI en XH. 



XIte en XHie HOQFDSTUK. 

ens zal uh JESSE'S afgehonwen tronk 
Een rijsje botten, 
Een groenend lot tilt zijne wort'len fchie- 

ten ; 

3. Jehova's Geest zal op hem rusten, 
De Geest van wijsheid en verftand, 
De Geest van raad en heldenmoed , 
De Geest van wetenfchap en van Jehova's 
vrees! 

3. Jehova's vrees zal hem geheel doordringen ; 
Niet naar den fchijn deroogen zal hij rigten, 
Noch naar 't gehoor der ooren vonnisfen ; 

4. Hij wijst den armen onpartijdig regt , 

En handhaaftfteeds de zaakderwereloozen; 
Den onderdrukker treft de geefel zljnes 

monds, 
En de adem zijner lippen doodt den boos- 

wicht ! 

5. Geregtigheid zal zijner lendenen , 

En waarheid zijner heupen gordel zijn ! 

6. Dan 



J E S At AS / XI en XII.. 3 



6. Dan ziet men wolf en lam te zamen weiden , HOOFDIT. 
Den luipaard bij het bokje nederliggen , XI * 
Het kalf , de leeuw en de os in eene kudde, 

Een jeugdig knaapje weidc ze ; 

7. Dan graast de beer gelijk de koe, 

In 't zelfde leger leggen zij haar jongemieder, 
De leeuw eet ftroo gelijk een rund; 

8. Dan fpeek de zuig'ling bij een adderhol, 
Het pas gefpeende _kind fleekt , onbefcha- 

digd, zijne hand 
In 't hoi des bafilisken ! 

9. Geen leed, geen fchade rigc men aan 
Op mijnen ganfchen heiligen berg, 

. Want de aard' zal vol zijn van Jehova's ken- 

nis , . 

Gelijk de wateren het bed der zee bedekken 1 

* * 

10. Ja! in dien dag zal JESSE'S ftam, 
Tot een banier der yolken opgerigt, 
De vraagbaak zijn der Heidenen, 
En heerlijk zal zijn rustplaats wezen! 

11. Dan zal de Heer, ten tweeden maal, 
In zijnen arm vergaderen., 

En eigenen zich toe het overfchot zijns volks , 
Dat overbleef van Asfur, 

T 4 En 



JE S A I A S XI eft XH, 

HDOTDST. jf n vmi Egypten , Pathros , Cusch en Elam , 

Jvi* 

Van Sinear, van Hamath en de aan zee ge* 

legen ftreken. 

i a. Dan rigt hij een banier den Heid'nen op , 
Vergadert Isrels ballingen , 
Verzamelt Juda's vcrftrooiden, 
Uit de vier hoeken des aardrijks. 

13. Dan zal uit Efraim de jaloezij gewekeri , 
De vijandfchap uit Juda zijn te niet gedaap; 
Neen ! Efraim zal Juda niet benijden, 

En Juda Efraim niet nicer benaauwen ! 

14. Maar zaam vereenigd zullen zij 

Ben Filiftijn, ten westen, pp den fchoucjer 

vliegen, 

En deelen zaam den buit van 't ppsten ; 
Zij tasten Edom aan en Moab, 
En dwingen Animons volk tot pncjerwer- 

ping! 

15. Dan zal Jehova 

Deninham vanEgypten's meer verdroogen, 

En , in een 9 magtigen flormwind , 

ZSjn hand bewegen tegen den Euphraat, 

In zeyen beken hem verdeelen , 

Dat men gefc|joeid daar door kan gaan. 

1 6. Dan zal er een gebaande heerweg zijn, 
Vopr 't pverfchp! zijns vplks. 



J E S A i A S XI en XH. 

T)at overbleef uit Asfur, 

.A-JU 

Gelijk er eens vopr Isrel was, 

Toen 't uit Egypten toog. 

# * 
j. Dan hoort men uit uw' mond dit lied; HOOFDS-T, 

Ik dank u, Jehova! 

Dat mij uw gramfchap trof ; 

Tbans is uw toorn bedaard, 

En gij vertroost mij ! 
a. ie! God is mijn Verlosfer, 

Ik ben gerust en zonder vrees , 

Mijn roem en lofzang is Jehova, 

Hij , Hij was mij ten redder J 

3. Dan zult gij, juichende, 
Met yolle ftroomen putten, 
Uit frrpjmen van geluk en heil. 

4. Dan zingt gij in dien dag: 
Looft Jehova, prijst zijn' naam , 
Maakt bekend den volken zijne daden , 
Vermeldt, hoe hoog zijn roem verheven is! 

5. Prijst met fnarenfpel , 
Wat Jehova heerlijks deed , 
De ganfche aarde wete het ! 

6. Galmt en juicht al wat in Sion woont, 
Want groot is in uw midden , 

fsrels tfeilige! 

T5 VER.- 



J. S A I A S XI eh XII. 



VERKLAR.-ING. 



eze Godfpraak , in den verhevenften en bloeijend- 
ften ftijl opgefteld , en even merkwaardig om haren 
gewigtigen inhoud, is echter over 't algemeen , zoo 
wij onpartijdig zijn willen, niet moeijelijk te ver- 
flaan. Zij handelt van eenen Vorst uit liet liuis van 
David, die, met de uitmuntendfle gaven bedeeld, 
eene regering zou oprigten., waarin het grootfte heil 
en voorfpoed , met de onpartijdigfte oefening des 
regts, en de zuiverfte zeden zouden vereenigd zijn: 
onder wiens lieerfchappij de verftrooiden Israels uit 
alle oorden verzameld, de twaalf flammen weder ver- 
eenigd zouden wooden tot ^en volk , en gansch Israel 
van den lof des Heeren zou overvloeijen. 

Uit deze opgaaf is het terflond reeds blijkbaar, 
dat wij hier in de eerfle plaats aan den Meslias den- 
ken moeten , en dat men volftrekt bepaald moet zijn, 
om Hem nergens, in alle deProfetien van JESAIAS, 
te willen vinden , om dien grooten Zoon van Dayid 
hier voorbij te zien. Inderdaad, in geenen der an- 
dere afftammelingen van Ifa'is huis , hebben die uit- 
muntende hoedanigheden 9 flechts van verre plaats 



JESAIAS XI en XII, 299 

o-ehad, die wij hier vinden opgenoemd, en in de 
heerfchappij van geenen derzelve valt het kleinfte 
deel des geluks, door den Profeet zoo uitnmntend 
befchreven. 

Er zijn er , die hier aan Zerubbabel denken : maar 
waarlijk het zag er onder zijnen arrnen , ordeloozen 
hoop zoo gezegend niet uit, dat men flechts het ge- 
ringfte deel der hier voorgeftelde beloften daarop 
zou kunnen toepasfen* Andere meenen, dat deze 
voorzegging in Hizkias vervuld is : doch hoe moet 
men zich buigen en wringen, om indezen, anders 
bekwamen en bravenVorst, de gaven te vinden vs. <?. 
en 3. gemeld , en waarvan fommige zelfs boven- 
menfchelijk fchijnen j of in zijne regering den vredc 
en het heil hier aangekondigd ; of eindelijk , onder 
zijne heerfchappij , de wederbrenging der flammen 
uit de verftrooijing. Men moet zich willekeurig ge- 
regtigd achten , om flaauwere beduidenisfen te geven 
aan de woorden en fpreekwijzen , die hier voorko- 
men , zoo men , met eenigen zweem van waarfchijn^ 
lijkheid , Hizkias en de laatfte jaren zijner regering 
hier vinden wil. 

Men zou kunnen vragen , of de zoon van David , 
hier bedoeld ^ niet als een wereldsch Vorst befchre- 
ven wordt , en of dit op den Mesfias past ? of men, 
onder de dagen des Nieuwen Testaments , dien vrede 
immer gezien heeft , die hier wordt beloofd ? en 
eindelijk, of in deze Godfpraak de Joden niet het 
begunftigd volk zijn , dat alle de voordeelen der re- 

ge- 



goo J E S A I A S XI en Xtf.' 

gering van Davids Zoon zou genieten , daar integen- 
dcel 3 de komst van Jezus in de wereld hun niet al- 
leen geen voordeel heeft aangebragt, maar ook de 
oorzaak eener "nieuwe verwerping is geworden ? Op 
dit alles antwoorden wij , dat deze voorzegging nog 
maar in hare beginfelen is vervuld geworden; dat 
der Joden weerfpannigheid 9 en verwerping van him* 
nen Hciland , in het middellijke ,de oorzaak is, dat 
het heil , hier aangekondigd , bun nog niet is te beurt 
gevallen ; en dat wij op gezag van p A u L u s 3 . 
Horn. XI, durven ftaande houden, dat de Joden ecus 
den Mesfias als hunnen Koning zullen huldigen , en 
dat dan deze Godfpraak , en alle dergelijke voor- 
zeggingen, volkomen door de uitkomst zullen be- 
waarheid worden. Inderdaad, zoo wij dit niet aan- 
namen 5 zouden wij moete.n ftcllen , dat de Mesfias , 
door de oude Profeten beloofd , een ander perfoon 
was , dan Jefus , die in het vleesch is verfchenen ! 
Deze Profetie loopt dus af. Eerst wordt de toe- 
komffige Vorst voorgefteld ? als een telg uit Davids 
huis , doch welk huis dan in eene diepe vernedering 
zich bevinden zou. vs. i. Voorts meldt de Profeet, 
welke uitmuntende gaven hem eigen zouden zijn. 
vs. 2, 3. Zijiie regering zal de heerfchappij der on- 
partijdige regtvaardigheid en blanke godvrucht Ave- 
zen. vs. 4, 5. Zij zal eene heerfchappij des vredes 
zijn , en de gouden eeuw op de aarde brengen. 
vs. 6 9. De Heidenen zullen onder zijn beftuur 
.zich wenden tot den God van Jakob, vs. io.- De 



J E S A i A S XI en XII. 301 \ 

verftrooide kinderen Israels zullen uit alle einden der 
aarde verzameld worden. vs. n, la. Juda enEframi 
zullen geene twee onderfcheiden Koningrijken meer 
zijn, maar broederlyk vereenigd, met ter zijde. (bil- 
ling van alle jaloezij , flechts e"e"n volk uitmaken*- 
vs. 13, 14. Jehova zal de wederkeerende Israeliten 
door zijne alinagt behulpzaam zijn , en hun den weg 
naar hun land banen. vs. 15, 16. Eindelijk dan zal 
Gods volk de overvloedigfte ftof tot dankzegging en 
blijdfchap hebben. XII: i 6. In het laatfte deel 
van het elfde Hoofdftuk, vs. n 16, heerscht eene 
fchynbare ordeloosheid , eene aangename verwar- 
ring , voortgevloeid uit de volheid van des Dichters 
bewogen hart, die hem telkens op hetzelfde voor- 
wcrp te rug brengt, om het wederom uit een nieuw, 
belangrijk oogpunt te doen befchouwen. 

Deii tijd , wanneer JESAIAS deze voorzegging 
heeft uitgefproken , kuniien wij bij geene mogelijkheid 
bepalen : waarfchijnlijk lieeft hij een tijdftip uitgeko- 
zen, waimeer dezc Profetie natuurlijk het fterkfte of) 
Vorst en volk werken moest; misfchien in dien tijd, 
waarin Hizkias vreesde , dat de koninlilijke linie van 
Davids huis in hem zou uitfterven, want eerst in 
het zeventiende jaar zijner regering werd zijn opvol- 
ger geboren. Doch het best is, hier onze onkunde 
openhartig te belijden. 

vs. i. Eens zal uit Jesfe's afgehouwen tronk 
Ecu rijsje bottcn , 

.. Een 



302 J E S A i" A $ XI. 

Een groenend lot uit zijne wort'len fchie- 

tpn '" 

ten * 

Dat hier een Vorst uit Ifa'is en Davids liuis be- 
loofd wordt , is ontwijfelbaar. Doch dit huis wordt 
hier voorgefteld , als bij de geboorte van dien Zoon 
in een' diep vervallen' ftaat ; geen groenende , wijd- 
uitgefpreide boom , maar een afgekapte tronk , een 
wortel , 'die alleen ondcr de aarde leeft , en daar 
fchijnt te rotten , maar die echter nog een jong lot > 
en fcheute maken kan. Zoodanig was inderdaad de 
gefteldheid van Davids huis , toen Jezus geboren 
werd, gelijk men uit de omftandigheden van Jozef 
en Maria beide kan opmaken. Zij, die deze Profetie 
van Hizkias verftaan, moeten zich arootelijks hier- 

j <j / 

mede verlegen vinden, en, ten minfte, den ganfchen 
nadruk der gezegden wegnemen. Tronk is bij hen 
hetzelfde als ftam , en wortel beteekent bij vervan- 
ging den ganfchen boom. 

* 

vs. 2. ,jjehova's Geest zal op hem rnsten, 

De Geest van wijsheid en verftand, - 
De Geest van raad en heldenmoed , 
De Geest van wetenfchap e,n van Jeho- 
9i va's vrees !" 



De beloofde Vorst zou de alleruitmuntendfte hoe- 
danigheden bezitten , alles wat noodig is , om eenen 
volmaakten Heerfcher te vormen. Wijsheid^ fteu- 

nende 



J E S A 1 A S XI. 



30$ 



n ciide op verftand en verheven talenten , beftuurd 
door raad , beleid en oveiieg , voorgelicht door 
wetenfchap en kundigheid, \verkzaam in kracht en 
hcldenmoed^ bezield en veredeld door vrees des Pke- 
ren! Alle deze hoedanigheden worden voorgefteld als 
gaven van God, gewerkt en medegedeeld door zij- 
neri Geest , die op dien grooten perfoon zou r listen, 
dat is, niet maar voor een' tijd, rnaar akijcl., ori- 
afgebroken in hem wonen. Hoe zeer wij nu aan de 
verdienften van Hizkias hulde doen , moeten wij 
echter bekennen , dat de Profeet opgefmukte , en bij- 
kans zou men zeggen vleijende , taal fpreekt , indien 
hij dezen Koning bedoeld heeft, die, met alle zijne 
begaafdheden , niet van groote zwakheid is vrij te 
fpreken , gelijk uit zijne vrees voor Sanherib , zijne 
kleininoedigheid toen hij krank was , en zijn gedrag 
met de Babylonifche gezanten blijkt: het is zeker-een 
veel verhevener perfoon, dien JESAIAS hier op het 
oog heeft. 

Daarenboven, bij dit en de twee volgende verzen, 
moeten wij ons nog eene andere biizonderheid voor 
.den geest roepen. Zoo menigwerf een Israelitisch 
Dichter den hoogstmogelijken bloei zijnes V r aderlands 
-wilde bezingen, zweefde hem het Rijk van Salomo 
voor zijne verntkte verbeelding ; van Salomo , die 
door de natuur zelve met de edelfte gaven van geest 
en verftand toegerust , boyendien van God ai dat 
gene had ontvangen , wat in eenen volraaakten Vorst 
werd vereischt, en inzonderheid uitmuutte door eene 

' vaar- 



564 J E - S A I* A S XL 

vaardige en verftandige regtspleging. Geen wonde? 
derhalve, dat wij hier dezelfde beelden aantreffens 
doch alles in nog veel verhevener en krachtrger zin , 
zoo dat het geen wij van Salomo weten , gering is 
en bijkans verdwijnt, bij 't geen wij hier van den 
grootlten zijner Opvqlgeren voorfpeld vinden. 

vs. 3. Jehova's vrees zal hem geheel doordrin- 



to Niet naar den fchijn der oogen zal hij 
rigten , 

yy Noch naar 't gehoor der ooren vonnis* 
> 



Het eetfte lid van dit vers luidt in den grondtekstj 
hij zal hem aanbl&zen door vrees van Jehova; 
volgens anderen : zijn ademen zelf zal vrees des 
Heeren zijn: met andere woorden: hij zal enkel ', 
louter godvrucht wezen. Men vergelijke de uit- 
drukking 2. Sam. XXIII: 3, waar David denzelfden 
perfoon noemt: een Heerfcher , de vrees dcs lies- 
ren zelve! Wat het overige van dit vers belangt, 
dit luidt reeds meer dan menfchelijk : *t Is wel waar, 
dat een Regter , die alleen naar den uiterlijken ichijn, 
en naar getuigenis van anderen vonnist , wiens ge* 
oefend oordeel niet weet door alle fcliijnbaarheden 
en duisternisfen heen te dringen, gelijk dit in zoo 
groote mate de gaaf van Salomo was , gevaar loopt 
om grovelijk mis te tasten: maar 't geen wij zien , en 

*t geea 



J E S A I A S XL 305 

>t geen wij hooren is echter het voornaamfte , dat 
wij hebben, om ons oordeel op te bouwen: men 
'moet meer dan mensch , men moet God zijn , om 
in alle gevallen naar de verborgen gefteldheid der 
zaken , en naar de inwendige gezindheid van het hart 
te kunnen vonnisfen ; en nogtans niets minder dan 
dit fchijnt de Profeet te voorfpellen van zijnen be- 
doelden perfoon. 

vs. 4. Hij wijst den armen onpartijclig regt * 
En handhaaft fteeds de zaak der were- 

loozen; 
Den onderdrukker treft de geefel zijnea 

monds , 
En de adem zijner lippen doodt den boos- 

wichti" 

tte regtvaardigheid van eenen Vorst moet zich 
voornamelijk omtrent de armen en geringen ofweer- 
loozen toonen ; deze zijn het , die , onderdr ukt , 
geen' toevlugt hebben clan hunnen Regter ; de Groo- 
ten en Rijken weten zich zelven regt te fchaffen , en 
-ich tegen onderdrukktng te beveiligen. 

Doch een goedertiefen Vorst loopt dikwerf gevaar 
van al te zachtmoedig te zijn; terwijl hij den ver- 
drukten handhaaft , ontziet hij wel eens den ver- 
drukker te ftraiFen. Maar de beloofde Vorst zou 
deze dwaze zachtmoedigheid niet kennen; hij zou 
ook met den jiaf^ met den geefel zijns monds we- 

I. DEEL. V ten 



- J E S A I A S XI. 

ten te flaan, en met den adcm zijner lip-pen te doo- 
den. Niets is vruchtbaarder in gevolgen , niets is 
vreesfelijker dan eens Regters vonnis 5 \vaarvan zoo 
dikwijls leven en dood af hangt ! Sclioon is derhalve 
de dichterlijl^e voorftelling van JESAIAS, die aan 
zijnen mond eerf flaf en geefel, aan zijnen adem 
cene doodende kracht toefchrijft. Hij zal weten te 
frralFen en te dooden , maar alleen de zulken , die de 
rust van zijne gezegenda heerfchappij zouden ver 
tloren* 

vs. 5. Geregtigheid za! zijner lendenen 9 

En waarheid zijner heupen gordel zijn !" 

Geregtightid en waarheid worden hier zamen- 
gevocgd , als ware geregtigheld of gcregtigheid op 
deugd ge.gr ond. Waarheid kan hier ook beteeke- 
iieii gctrouwheid aan ced en pligt. Worden deze 
deuglien de gordel van den Vorst genoemd , de be- 
doeMng is niet alleen , dat zij hem overal omringeii 
znllen , en ten naauwfle met hem vereenigd zijn j 
maar vooral, dat hij er zijne eer en zrjnen roein in 
zal ftellen , dat zij zijn grootfte fieraad zullen uit- 
TRaken, Want in den gordel ftelde men een groot 
gedeelte van de pracht der kleeding. Geregtigheid 
en waarheid zullen hem meer verfieren dan zijn vorfle- 
lijke gordel ! 

/ 

vs. 6. Dan ziet men wolf en lam te zamen weiden, 

Den 



J E S A I A S XI. 



Den luipaard bij het bokje nederliggen , 

Het kalf, den leeuw en ; d'os in ddna 

kudde, 

Een jeugdig knaapje weidt ze; 

Dan graast de beer gelljk de koe > 

In 't zelfde leger leggen zij haar jongeii 

,,neder, 

De leeuw eet ftroo gelijk een rund; 

Dan fpeelt de zuig'ling bij een adder* 







7. 



8 ,, 

hoi, 
^ Het pas gefpeende kind fleekt, onbefcha* 

digd , zijne hand 
In 't hoi des baf^lisken !" 

Dezeganfchevoorflelling behelst niets anders, dan 
eene dichterlijke fchilderij van het geluk dier tyden, 
die men onder de regering van den Mesfias zou be 
leven. Men ireft dergelijken ook bij de Latijnfche 
.en Griekfche Poeten aan. Verg. HESIOD. s. K. tj. 
vs. 108 fqq. VIRGIL. Sue. Eel. IV. OVID. 
Met am. /. I. v. 89 fqq. en anderen. 

Oudtijds onderzocht men , wat men in den geeste- 
|ijken zin door wotven., lammeren, koeijen^.Jeeu- 
iKn^ kinder en en bafilisken te verftaan had, en .het 
was niet mpeijelijk vele vernuftige dingen daaromtrent 
te zeggen: thans is men genoegzaam overeengeko- 
men , dat de uitleggiiig .des Bijbels niet op zulke 
vernuftfpelingen , en onbewijsbare onderftellingen 
fteunt. ; 

Va Wij 



SeS J E S A I A S XI* 

Wij vindenhier eene befchrijving , eerst.van eenen 
algemeenen , ongeftoorden vrede $ die door geene 
kwaadwilligen geftoord of afgebroken zou worden ; 
de leeuw , de wolf, de beer , zouden hunne wreed* 
held , de flang zijn vergif verloren hebben : men 
zou nergens vrees, noch gevaar hebben, alles zou 
overal en van rondom beveiligd en bevredigd wezen. 
Ten andere : fchilderijen van dezen aard zijn , bij 
cte Dichters , voorfteltingen eener gouden eeuw, 
waarin de Goden met de menfchen verkeerden , en 
tille heil op hen deden nederitroomen. Zoo ftellen 
wij ons ook nog her Paradijs der onfchuld voor; 
ook daar vertegenwoorcfigen wij ons adders .zondei* 
venijn, wilde dieren zonder woestheid. JESAIAS 
wil dus zeggen : het geluk dier tijden zal zoo groot 
wezen , dat Edens Paradijs zal fchijnen op de aarde 
wedergekomen te zijn. 

In dc fchildering dezer gulden eeuw overtreft onze 
Prefect alle andere Dichters , van wie ons over liet- 
izielfde ondei'werp iets nagelaten is. 

Wij vinden" bij dezen ook wolf en lam te zamen, 
tijgers en 'beeren tam en handelbaar geworden , flan- 
gen zonder vergif; maar JESAJI'AS voegt erhier en 
claarriog een' oorfpronkelijken trek bij: bij voorbeeld, 
men ziet het wild en tam gedierte niet alleen in dene 
'wei'de grazen; maar ook hunne jongen in ddn leger 
leggen; een klein knaapje is de hoeder van'leeuwen 
en luipaarden. Hij plaatst, bij het hoi van adders 
n bafilisken 3 een' zuigeling, een pas gefpeend kind; 
: !l ' doet 



J. E S A- I A S XI. 

cfoet hen daar zorgeloos fpelen , de teedere. handjes 
in hunne holen fteken, en ohbefchadigd weder te rug. 
trekken. Hier aan herkent men de fchilderachtige 
manier van Jeene'n waren Dichter. '> . 

Voorts ziet ieder, dat deze ' gelukkige en vreed- 
zaine tijden van des Mesfias regering eerst te wach- 
ten zijn , aan het eiride dezer huishouding; dat zij 
althans bezwaarlijk van de eerfte dagen des Nieuwen 
Testaments kunnen :verklaard worden* ., >. ; 



vs. 9. Geen lecd, geen fchade rigt men aan 

Op mijnen ganfchen heiligen berg , :; 
Want de aard' zal vol zijn van Jehova's 

kennis, 

.Gelijk de wateren het bed der zee bedek- 
,,ken!" ' , 

i Het eerfte lid van dit vers is eigenlijk de uitlegging 
der vorige zinnebeelden : er zal in den zetel van des 
Mesfias beftuur, in zijn Rijk en heerfchappij onafge- 
broken vrede en geluk heerfchen. En dit geluk zou 
op verlichting gebouwd zijn , niet op de ingebeelde 
veiiichting van menfchelijke wetenfchappen , maar op 
de ware verlichting van kennis en vreeze des Hee- 
ren , die op de aarde zoo overvloedig zou zijn , dat 
al wat men overvloedig , breed , en diep , en onme- 
telijk noemen kan , hec af beeldfel daar van zou kun- 
nen heeten ; g&Hjk de wateren die dc zee , eigenlijk 
de kom of bedding der zee bedckken. In onzen ftijl: 

V 3 het 



3 io J E S A I A S XI. 

het zou eene kennis zijn , overvloedig , ruim eii on* 
metelijk gelijk de Oceaan I 

vs. 10. ,,Ja! indiendag zaljesfe's.ftam, 
Tot een banier der volken opgerigt , 
De vraagbaak zijn der Heidenen , 
. ,_, En heerlijk zal zijn rustplaats wezen ! ** 

De toebrenging der Heidenen tot het Rijk van den 
Mesfias ; of lieveu de hulde , die de vreem.de volken 
nan Hem zullen bewijzen , als hij in zijn Koningrijk 
2al gekomen zijn, wordt hier dus voorgefteld. liai's 
afftammeling is een boom , onder wiens fchaduw 
men eene rustplaats heeft , niet alleen genoegelijk , 
maar heerlijk , uitmuntend en prachtig : derwaarts 
vloeijen dan ook de Heidenen zamen , als tot een 
orakel , om de bevelen hunnes heils te ontvangen , en 
beftuurd te worden in hunne belangen, Op Sion is 
de tempel der ganfche aarde ! Sions Vorst is als eene 
banier opgerigt , tot dewelke zich de volken ver* 
zaraelen , gelijk verftrooide krijgsbenden naar de 
plaats , waar de opperveldheei het veldteekeri geplant 
heeft, tot het feih der vereeniging van de ganfche 
krijgsmagt ! 

vs. n. Dan zal de Haer, ten tweeden maal, 
In zijnen arm vergaderen , 
En eigenen zich toe het overfchot zijns 
voiles , 

Dat 



J E S A I A S XL 311 

Dat overbleef van Asfur, 

En van Egypten , Pathros , Cusch en 

Elam , , 

Van Sinear , van Hamath en de aan 
zee gelegen ftreken. 

Dan rigt hij een banier den Heid'nem 








Vergadert Isrels ballingen , 
Verzamelt Juda's verftrooiden , 
.. Uit de vier hoeken des aardrijks. 



" 



De landen der verftrooijing , werwaarts Israels en 
Juda's ballingen hier gefteld worden verdreven te 
zijn , zijn , vooreerst , alle bekende Rijken en gewes- 
ten , ten Oosten 5 ten Noorden en ten Zuiden , waar- 
mede Israel eenige gemeenfchap had : ten Oosten 
Asfur , Elam , een gedeelte van Perfie , Sinear een 
Babylonisch gewest : ten Noorden Hamath , tusfchen 
den Libanon en Anti-Libanon: ten Zuiden Egyp- 
ten, dat is, Neder- Egypten, Pathros , Thebai's of 
Opper- Egypten , en Cusch, de naam van Ethiopian , 
Abysfinien en een gedeelte van gelukkig Arabien. 
Maar hierbij voegt de Prefect , ten tweede , den 
ganfchen overigen aardbodem , orider de benamingen 
van de kusten der zee , bijzonder van de Middelland- 
fche zee , Italien , Griekenland enz. ; en eindelijk de 
vier hoeken des aardrijks , waarbij geen Gewest of 
Staat is uitgefloten. Wij kunnen dus de verftrooijing 
der Israeliten, waarvan hier gefproken wordt, ner- 

V 4 gens 



3i2 J E S A I A S XI. 

gens anders van verklaren , dan van liunne verwer- 
ping onder de da gen van het Nieuwe Testament. 

Deze plaats begunstigt dan het gevoelcn der ge- 
nen, die ftellen, dat de toebrenging der Joden tot 
hunnen Mesfias gepaard zal gaan met liunne hereeni- 
ging als ee'n geheel volk, en liunne wederbrengingin 
het land Kanaa'n 9 de erve hunner vaderen. En in- 
derdaad dit is met in alle opzigten onwaarfchijnlijk : 
dat land is de ziel van alle de beloften , immer aan 
de natie gedaan , het onderpand van Gods gunst 
voor dezelve, gelijk hare verwerping altijd voltooid 
en gevolgd werd van hare verbanning uit deze dier- 
bare gewesten. Indien ook der Joden bekeering na- 
tionaal zal zijn, en tot de geheele masfa des volks 
zich uitftrekken , zoo fchijnen zij te voren weder een 
volk te mocten worden , en waar zullen zij dit op 
den aardbodem worden kuimen, dan in him eigen 
land? 

Daartoe zal God hen dan ten tweedenmaal in zif- 
nen arm vergaderen^ en zich toeeigenen: de eerfle- 
maal deed hij het, toen zij uit Egypten togen, en 
hij hen in het beloofde land invoerde; want dat de 
Profeet daarop doelt, blijkt uit het vervolg, vs. 15, 
16. Onder de Heidenen^ waar zij zich in liunne 
verflrooijing bevinden zullen , zal God him ecne 
banter oprigten het zinnebceld is verklaard bij 
vs. 10 ; de meening is : God zal him het fein van 
hunnen optogt uit de landen hunner ballingfchap 
geven 3 en de plaatfen hunner verzameling him aan- 



J E S A I A S XL 



313 



wijzen. Nog meer, God zou der volken harten be- 
\vegen, of door omftandigheden noodzaken, om zijn 
volk uit hun midden te laten trekken ; deze verhui- 
zing tocli der ganfche Joodfche natie zal niet overal 
even gemakkelijk kunnen toegaan, daar het belahg 
van vele Staten , bijzonder van de handeldrijvende , 
met het aanwezen der Joden in hunnen tegenwoordi- 
gen toeftand, naatiw verbonden is-. Doch God, die 
zijn Israel uit den ijzeroven van Egypten wist te 
verlosfen, zal hen ook wel, van onder het minder 
dwingend juk der Europefche en Afiatifche Vorflen 5 
weten vrij te maken. 

vs. 13. Dan zal uitEfrai'm dejaloczij geweken, 
De vijandfchap uit Juda zijn tc niet ge- 

daan; 

Neen ! Efraim zal Juda niet benijden , 
En Juda Efraim niet nicer benaauwen! " 

De jaloezij en vijandfchap van de Stammen is 
waarlijk dc grootfte geefel geweest voor Israel. In 
't bijzonder had dezelve plaats tusfchen Juda en 
Efraim, de twee hoofdframmen van het ganfche 
volk , bijkans gelijk in magt , en beide ijverende naar 
het hoogfte aanzien en bewind. Reeds in vroege- 
tijden zag men de ongelukkige gevolgen van dezen 
nijd en ijverzucht , maar eindelijk barstte zij in de 
rampzaligfte verdeeldheid uit, bij de fcheuring des 
volks in twee Rijke.ii, onder Rehabeam en Jeroheam, 

V 5 Van 



Si4 J E S A I A S XI. 

Van toen af begon Israels verdeelde magt tegen hare 
vijandeu niet meer te kunnen opwegen , en dikwijls 
beooiioogden de broederlijke Rijken m'alkander, en 
verzwakten zich . onderling. Zou men nu, als de 
twaalf Stammen weder in him vadeiiand zouden ge- 
komen zijn , daar weder de oude , jammerlijke toonee- 
len van nijd en vijandfchap vernieuwd zien ? zou 
Israel weder in twee Rijken verdeeld zijn , gelijk in 
vorige dagen ? Neen : zegt de Profeet , de Stammen 
zullen als breeders zamen leven , onder edn bewind 
vereenigd , en de magtigfte zullen elkander het op- 
pergezag niet meer betwisten. 

vs. 14. Maar zaam vereenigd zullen zij 

Den Filiilyn , ten westen , op den fchou- 

der vliegen , 

En deelen zaam den buit van 't oosten 
Zij tasten Edom aan en Moab , 
En dwingen Ammons volk tot onder- 

wcrping ! " 

De algemeene zin van dit vers is: de Stammen 
Israels , Efraim en Juda , zullen dan , verre van nijd 
en tweedragt, zelfs hunne magt en legerbenden ver- 
eenigen , gelijk in Davids tijden , om de vijanden , 
die een gedeelte hunnes lands in bezit zullen genomen 
hebben , te verjagen , de omliggende volkeren tot ge- 
hoorzaamheid te brengen, en gansch Israel in het 
gerust bezit zijner erfenis te vestigen. Door Filifty- 



J S A I A S XI. 



Edomiteni'-Moabiten^ Ammoniten^ moeteft 
wij de volkeren verftaan , die de landeri bewonen 
zullen, welke oudtijds de Fitiftynen, Edomiten enz. 
bewoonden. De Prefect kon aan de bewoners dezer, 
landftreken geene andere namen gevcn, dan zij in 
dien tijd droegen,, en dus zou het dwaas zijn te flel-. 
len , dat deze Profetie niet van het laatfte der dagen 
verklaard kan worden , om dat er. thans geene Fill- 
fiynen enz. meer zijn, MiCHAeLis heefchier over 
eene zeer goede aanmerking. 

vs. 15. Dan zal Jehova 

Den inham van Egypten's meer ver- 

droogen, 

En , in een' magtigen flormwind , 
Zijn handbewegen tegen denEuphraat, 
In zeven beken hem verdeelen, 
Dat men gefcho^id daar door kan gaan. 
16. Dan zal er een gebaande heerweg zijn , 
Voor 't overfchot zijns volks , 
Dat overbleef uit Asfur, 
Gelijk er eens voor Isrel was , 
Toen 't uit Egypten toog. 



" 



Deze/voorftelling is hoog dichterlijk en zinnebeel- 
dig : de algemeerie bedoeling is in het zestiende vers 
begrepen. God zal zijn volk, wanneer het uitzijne 
yerftrooijing te rug komt , den weg banen en alie 
Jjindernisfen uit den weg ruimen! De vergelijking is 

uit 



3i6 J E S A I A S XL 

uit de oude gefchiedenis ontleend , den doorgangdoor 
de Roode Zee, en door denjordaan. God zou de- 
zelfde blijken zijner bijzondere tusfchenkomst ., en 
waar het noodig was , foortgelijke magtige wonder" 
teekenen verrigten , als oudtijds , ora zijn volk een' 
onverhinderden ingang inKanaan tegeven. De Roode 
Zee is hier behouden , en wel bijzonder , die weste- 
lijke inham derzelve, waar Israel voorheen doorge- 
gaan was ; doch voor den Jordaan vinden wij hier 
den Euphraat , als welke door een groot jdeel der we 
dergekomenen zou moeten overgetogen worden. De 
verdrooging van denzelven zou , niet gelijk die van 
denjordaan voorheen , maar op eene bijzondere wijze 
gefchieden: een ftormwind zou dien.in zeven armen 
verdeelen, en hier door zou hij zoo droog worden, 
dat men hem gefchoeid , dat is , droogvoets zou kun- 
nen overtrekken. Wij moeten ons wachten , om 
hier niet te veel aan de eigenlijke letter, te blijven 
hangen, maar ons ,-.. in zulke duistere flukken, bij- 
2onder bepalen tot de algemeene bedoeling van het 



zinnebeeldig voorftel 



Fer- 



(*) Deze aanmerking is over het geheel van veel ge 
wigt , en men zou , niet zonder grond , uit dezelve kunnen 
afleideii , dat bij de verklaring van vs. 12, 13 en 140015 
door ons tegen dezen regel is gezondigd. Wij hebben echteic 
niet van ons kunnen verkrijgen , het aldaar ter nedergeftelde 
aehter te laten , doch begeeren pok fcetzelve niet hooger op t^ 



J E S A T A S XII. 

Verdroogen. Wij volgen hier eene vevfchillende 
lezing. Er ftaat in den gewonen tekst: door pleg- 
tiffe verbanning aan de verntsliging'-toewijden^ 

O 

welke uitdrukking echter, van een meer gebezigd^ 
niet anders kan beteekenen , dan hetzelve uitdroogen^ 
gelijk dit hier daarenboven uit den ganfchen zamen- 
hang blijkt. 

HOOFDSTUK. 



VS I. 



an hoort men uituw' mond dit lied: 



Ik dank u , Jehova ! 
}> Dat mij uw gramfchap trof; 
Tbans is uw toorn bedaard ^ 
En gij vertroost mij t 
2. Zie! God is mijn Veiiosfer , 
Ik ben gerust en zonder vrees , 
Mijn roem en lofzang is Jehova j 
Hij , Hi) was mij ten redder 1 " 

DitKapittel teekent ons , hoedanig de flaat der kerke 
zijn zal onder het beftuur van den Mesfias; met 
twee trekken wordt de ganfche fchilderij voltooid: 
de natie zal gelukldg zijn; en zij zal haar geluk ge- 

voe- 

geven, dan als eene gisfing, die, bijkans onwillig, bij het 
. lezen van dergelijke woorden , en het befchouwen van de zon- 
derlinge lotgevallen der merkwaardigfte natie , zich aan den 
geest als \ ware opdritigt. 



J E S A I A S XII* 

voelen, en Code de eer en den lof er voor toettfetu 
gen. Hoedanig haar geluk zijn zal, kan men nit 
vs. i opmaken: zij zal daarbij hare vorige rampen 
vergeten, en voor dezelve danken, dewijl God haar 
over dezelve getroost , dat is , het geleden leed dub- 
bel zal vergoed hebben. Als wij nu de zwaarte Van 
het oordeel nagaaii , waaronder de Joodfche natie 
zucht , hare verwerping federt zoo veele eeuwen $ deri 
ellendigen ftaat , waarin zij zich bevindt , in verach- 
ting , annoe" en verdrukking $ en wij verbeelden ons 
haar aanftaand geluk zoo groot , dat zij daarbij al 
het vorige zal vergeten , en alle ramp er door vergoed 
zal wezen 9 dan voorzeker krijgen wij geefie geringei. 
denkbeelden van haren toekomftigen luifterrijken ftaat. 
In het tweede vers is eene verfchillende lezing, 
die , wat den zin betreft , echter van weinig bedui- 
denis is , en waarover men de meeste Uitleggers kan 
nazien. 

vs. 3. Dan zult gij, juichende, 

Met voile ftroomen putten, 
Uit bronnen van geluk en hell." 

Men heeft buiten twijfel in de zinnebeeldige uit 
drukkingen van dit vers te veel geheimenisfen gezogt , 
niet alleen wanneer men door deze heilfonteinen , of 
den Zaligmaker verftond , of den Heiligen Geest 9 of 

H 

het woord des Euangeliums ; maar ook , wanneer 
men te zorgvuldig onderzocht, van waar het zinne- 

beeld 



J E S A I AS XIL 



beeld hier ter plaatfe ontleend is. De Joden dach- 
cen, dat de uitdrukking doelde op de plegtigheid der 
waterplenging , die op het loofhutten-feest plaatS 
had , wanneer men water uit de fontein Siloach 
fchepte , en voor het aangezigt des Heeren uitftor- 
tede ; wij zouden hiervan niet af keerig zijn , indien 
het flechts bleek , dat deze gewoonte , die zeker on- 
der den tweeden tempel fchijnt plaats gehad te heb- 
ben, reeds in zwang geweest is, toen JESAIAS dit 
fchreef. Andere denken , dat de Profeet zinfpeelt 
op het geen den Israeliten te beurt viel, toen zij, uit 
Egypten pas opgetogen, te Elim kwamen, daar zij 
twaalf fonteinen vonden. Misfchien is de bedoeling 
veel eenvoudiger , en het zinnebeeld gewoon , gelijk 
men fpreken kan van bronnen des geluks, zonder 
daarom bepaaldelijk op de eene of andere eigenlijke 
bron het oog te hebben. Wij geven dan den zin van 
dit vers bij omfclmiving dus op : Gij zult alle bron* 
nen des geluks 'voor u geopend en : ontfprlngen zien , 
en gij zult met ganfche flroomen uit dezelve putten 
en fcheppen ! 

vs. 4. Dan zingt gij in dien dag : 

Looft Jchova , prijst zijn' naam , 
Maakt bekend den volken zijne daden , 
Vermeldt , hoe hoog zijn roem verhe- 
,, ven is ! 



99 



5. Prijst met fnarenfpel, 
Wat Jehova heerlijks deed , 



De 



320 J E S A f AS XII; 

De ganfclie aarde wete het ! 
vs. 6. Galmt en juicht al wat in Sion 
9> Want groot is in uw midden , 
^ Isrels Heilige ! " 



Eigenlijke ve-rklaring zie ik met, dat deze verzen 
noodig hebben : de Joodfche natie gevoelt haar geluk, 
en boezemt haar gevoel uit door plegtig gezang en 
fnarenfpeL Door den Heiligen Israels , in het Hot 
van vs. 6 , fchoon dit de gewone benaming van Israels 
God is , zullen velen hier liefst bepaaldelijk den Mes- 
fias verftaan , welke gelooven, dat bij de weder- 
aanneming der Joden , deVerlosfer zelve op aarde zal 
wederkomen , en als het zigtbaar Hoofd zijne uit- 
verkoren gemeente op aarde befturen , ineenencle 
zulks in den waren geest der oude en latere voor- 
zeggingen begrepen te zijn. 



\ 



JE S.AlAS 



en XIV. 



de HOOFDSTUK, 
HOOFDSTUK. vs. i tot a?. 

1. JT rofetie tegen BaBel, aan JES'AIAS, den HOOFDST.; 



zoon van Amoz , geopenbaard. 

* * 

a. Plant op een' hoogen bergde veldbanier, 
Roept hen met luider ftem , 
Wenkt met de hand , 

Dat zij de poorten der Magtigen binnen 
trekken. 

3. Ik gaf bevel aan mijn gewijde benden, 
Ik riep mijn heldenfchaar bij een , 
Die mijne wraak ten dienfte flaan, 

Die trotsch en moedig hupp'len naar den 
flag! 

4. Daar hoort men op de bergen reeds 
'tGewoel, 'tgedruisch van digte drommen, 
'cGeraas van ganfche Koningrijken , 

Van zaamvergaarde natien, 

Jehova Zebaoth 

Monftert het heer ten ftrijde ! 

I. DEEL. X 5. Zl\ 



XIII. 



322 J E S A I A S XllI en XIV. 

ij kome'n uit verre gewesten , 



XIII 

Van de einden des hemels komen zij, 
Jehova en de dienaars zijnei wraak , 
;Om te verwoesten 't ganfche land. 
6> Schreit en jammert! want Jehova's dag ge- 

naakt ? 
Hij komt, als een verwoesting des Almag- 

tigen! 

7. Reeds worden aller handen flap, 
En ieders hart fmelc weg. 

O 

8. Zij fidderen, door angst en weee'n, 
Door bange barensxveeen aangegrepen, 
De een ziec, ontfteld, den ander aan, 
En aller aangezigcen zijn als vlammen! 

9. Zief hij korat, Jehova's dag, 
Verbolgen, wreed, in blakenden toorn , 
VerdeJging trefc het ganfche land, 

En 'c fnood geflacht, dat daarin wocnr. 

ID. Des hemels ftarren en Orions 
Doen haren glans niet flikkeren, 
De zon verduistert in het opgaan , 
De raaan weerhoudc haar fchijnfel ! 

si. Zoo ftraf ik aan de wereld hare gruw'ien., 
En zoek het kwaad der boozen t' huis , 
En demp de hoovaardij der trotfchen , 
Verneder der drannen euvelmoed ! 

; ' " ' 12, 



J&SAIAS XIII en XIV* 323 

12. Dan wordt een mensch van duurder priis HOOFDST; 

, ' . r J XHL 

dan goad , 

Dan 't fijnfle goud van Ophir. 

13. Dan davert de hemel, 

En de aarde beefc uit hare plaats , 
Door Jehova Zebaoths verboJgenheid 9 
Ten dage, dat zijn toorn ontbrandc! 

14. Zie! als vcrjaagde hinden, 

Gelijk verftrooide fchapen vlugten zij , 
Elk naar zijn volk en land. 

15. Die d' overwinnaar valt in handen, wordt 

doorboord , 

En die zich bergt vale insgelijks door *c 
zvvaard. 

1 6. Ach! voor hunne oogen 
Verpletterc men hnn' zuigelingen 9 
En plunderc hunne huizen 7 

En fchendc men hunne vrouwen ! 

17. Zie! ik verwek de Meden tegeh hen, 
Die zilver niet achten, 

En goud^niet begeeren ; 

1 8. Wier bogen den jongeling verpletteren , 
Der vrucht des buiks zich niec ontfermen 

zullen , 
Wier oog geen' kinderen verfchoont. 

19. En zoo zal Babel, 

X a Der 



324 J E S A I A S XIII en XIV. 

Der Koningrijken luister, 
De trots en glorie der Chaldeen , 
Als Sodom en Gomorra zijn , 
Door God verdelgd. 
20. Zij wordt niet raeer herbouwd in eeuwig- 



Niet meer bewoond, in 'tverfte nageflacht, 
Daar zal zelfs de Arabier zijn tent nietfpan 



Geen Herders hunne kudden legeren. 
air Daar zal de boschkat nederliggen, 

En 't geen nu huizen zijn met naar gehuil 
vervullen, 

Daar zullen ftruizen wonen, 

En fatyrs hnppelen , 
22. Eens weergalmen de paleizen 

Van der wolven gehuil 

Van der draken gefchreeuw de lustgebou- 
wen ; 

Haar tijd genaakt, hij komt'j 

Haar onheils dag wordt niet verfchoven ! 

I. Zoo zal Jehova over Jakob zich ontfer- 
X1V * men, 

En Israel beminnen als weleer, 

Hen in 't bezit huns lands herftellen; 

Das 



J E S A I A S XHI en XIV. 325 

Dan zal de vreemdeling zich tot hen voe- HOOFDST; 

Xiv. 
gen , 

En hangen 'c huis van Jakob aan : 
a, Dan voert Isrel volken met zich naar zijn 

wOonplaats, 
Bezit hen in Jehova's land, als flaven en 

flavinnen , 
Voerc met zich weg , die voormaals hen 

ontvoerden , 
En heerscht dan over zijn tirannen. 

3. En als Jehova u dan rust gegeven heefc, 
Van uwen znren arbeid , 

Van al uw leed en harde flavernij , 

4. .Dan zingt gij dit lied van Babels Koning:- 

* * 

Hoe! is de Tiran weg? 

Is de onverzaad'iijke met meer? 

5. Brak dan Jehova 

Den flaf der booswichten , 
Den fchepter des geweldenaars ? 

6. Die woedend volken floeg, 
En zonder op te houden floeg, 
Die grimmig hen beheerschte, 
Vervolgde 5 ^en niets verfchoonde ! 

. Hoe rustig, kalm , is nu de ganfche aarde, 

X 3 En 



S s6 J E S A I A S XIII en XIV, 
En barst in vreugdegalmen uit: 

XIV. <J Or 

8. De demien^zelfs verheugen zich, 
De ceed'ren Libanons : 

Sines gij daar nederligt, 

Komc niemand om ons af ce houwen ! " 

- 

9. Het doodenrijk beneden 
Raakt in oproer bij uw komst, 

En wekc de fchiminen op , 

De aioude wereld- tirannen, 

En cloet der volken Koningen 

Van hunne zetels rijzen , 

U te gemoet. 
so. Zij fpreken, beurtelings, u toe 

En zeggen: 

Ook gij , als wij , tot niet geworden ? 

Ook gij arai onsgelijk? 
U. Gedaaidin 'tfchimmenrijkisuwcpraqht, 

5 , Uwer luiten geklank! 

Wormen zijn .y w bed , 

5, En maden zijn uw dekfel .' 
2i Hoe vielt gij uk den hemel, Morgen- 
ftar, 

Gij zpon des dageraads ! 

3, En wercl in 't ftof ter neergehouwen , 

. Gij volkeii-verdelgeri 



JES AIAS XIII en XfVV 327 

23.,, Spraakt gij niet in' uw. hart: -> HOOFDSTV 

Ten hemel wil.ik flijgen,; . , " - 

,, En.heffen mijn' troon : . .-.-..- 

Ver boven de ftarren Gods ,. 

En zitten op den berg der Goden, 

In 't ontoegank'lijk Noorden ! 
14, ,3 Der wolken h;euvelen beklim ik , ; 

En word gelijk den Allerhopgften ! . . . . 
I 5- 5? J a - ^ ^ hel zijt gij.ter neergeftort, 

3, In 't diepst des diepen afgronds ! " 

16. Elk die,u ziet, befchouwtu, 
Hij ftaat opmerkend ftil : 

Is dat de man, . .- ; . ; 

,, Die de aarde^ ftelide in rep. en roer, 

3, En Koningrijk-en fidd'ren deed ? . , 

17. Hij, die de wereld in een woestenij ver- 

keerde, . ; . 

Die ftedeii fleicjiyre, en zijn geyangenen 
3, Nooit.naar hun haardfteen keeren liet?. 
i8. 5 , Der volken Koningen alien 
,. Liggen daar'neder, met eere, 

Elk in zijn vaderlijk graf; 
15?. ,, Maar gij, als een verfoeijelijke : telg, 
5, Zijt weg geworpen , buiten uwe graf- 



X Om- 



3V 
95 



J E S A I A S XIII en XIV. 

*xiv T * ' Omkleed met lijken , met doorboorden , 

ligtgij daar, 
Uw ligchaam, wreed vertrapt, daalt in 

den fteenkuil neer ! 

20. ,, Neen ! gij wordt niet als zij begraven , 
Om dat ge uw land vernield , 
Uwe onderdanen hebt vermoord .... 
3 , Der boozen zaad wordt niet genoemd in 
eeuwigheidl" 

si. Rigt voor zijn kinderen een bloedbad aan, 

Om hunner vaad'ren gruwelen , 

Dat zij niet opftaan , 

En 't aardrijk andermaal vermeest'ren , 

Dat weer de wereld vol vanfteden worde ! 
22. J a ! Ik, zoo fpreekc Jehova Zebaoth, 

Ik zelf verhef mij tegen hen, 

En roei van Babel uit en naam en overblijffel. 

En zoon en naneef , fpreekt Jehova 1 
53. Ik maak het tot der egelen verblijf, 

yerkeer 't in een moeras , 

En flort het in den afgrond der verwoesting 
neer. 

Zoo fpeeekt Jehova Zebaoth ! 

* * 

54. Zoo zwoer Jehova Zebaoth J 

Zal 



j E S A I A S XIH en XIV. 329 

Zal 'tniet, gelijk Ik overdacht , ookwezen, 

Gelijk Ik het befloot, gefchieden! X1V * 

25, Gelijk ik Asfur in mijn land verbi;eken , 

En op mijn bergen hem vertreden zal , 

Dat van zijn juk mijn yolk ontflagen worde, 

Zijn last van hunnen fchouder valle ! 
2.6. Dit is Jehova's raad , 

Die over 't aardrijk is befloten , 

En dit zijne uitgeftrekte hand, 

Die alle volken dreigc. 
27. Zie! Jehova Zebaoth befloot het, 

Wie zal het dan verijdelen? 

Hij ftrekt zijn' arm , 

Wie zal dien keeren? 



VE'R- 



330 JE S A 1 A S XIII en XIV. 



V E R K L A R I N G. 



_et dit Hoofdftuk begint een nieuw gedeelte van 
dit bock 9 't welk alleen Godfpraken behelst , om- 
trent vreemde volken , die tot het Israelitifche in ee- 
nige betrekking ftonden ; en welk gedeelte tot .aan 
het einde van het XXlIl^ e Hoofdftuk doorloopt. 
Deze eerfte afdeeling van hetzelve behelst de voor- 
zegging van den ondergang der Bab5*lonifche Alleen- 
lieerfching ; de bemagtiging en verwoesting der ftad 
Babel , die de zetel derzelve zijn zou. 

De opkomst en voortgang der Babylonifche Heer- 
fchappij , gebouwd op den ondergang der Asfyri- 
fche, ligt zeer in 't duister, gclijk ook de ftaat van 
het Babylonifche Rijk onder de Alleenheerfching der 
Asfyriers. VITRINGA heeft hier omtrent een' fchat 
van gelcerdheid , en otidheid-kundige onderzoekin- 
gen ons nagelaten. Onder Nebucadnezar was de 
Babylonifche Monarch!) in haren vollen luister, en 
het werktuig in Gods hand , tot verwoesting van den 
Joodfchen Staat, en de wegvoering des volks nit het 
land zijner vaderen. De veiiosfing der Joden , uit 
deze gevangenis en ballingfchap , zou het uitwerkfel 



J E S A i AS XIII en XIV. 331 

moeten van de vernietiging der Babylonifche 
Heerfchappij , en deze wordt liier door JESAIAS 
vporfpeld. Tpen JESAIAS dit uitfprak en fchreef , 
beflond er nog geene Babylonifehe Alleenheerfching, 
: het was zelfs niet waarfchijnlijk 9 dat er ooit eene_zijn 
zou , veel min , dat zij Juda in ballingfchap zou 

*^ 

wegvoeren , en nog minder , dat zij door de Meden. 
en Perfen, die toen'nog naauwelijks bekend waren, 
zou-uitgeroeid worden. Het Goddelijk gezag van 
JESAIAS wordt dan door deze voorzegging ten 
hopgfle .bekrachtigd 3 gelijk dit door MiCHAe'Lis' 
uitvoerig is aangetoond. 

De voorzegging behelst voornamelijk de mrieming, 
en verwoestiug van Babel , den Rijkszetel der Mo- 
narchij, om dat met de veroyering van deze (lad, 
,die AlleenheeiTching een einde nam; ora dat door- 
gnans , en voorat in dien tijd , de inneming der hoofd- 
-Had den ondergang des Rijks voltooide. 
. Babel, de oudfte ftad'der wereld na den zond- 
vloed , welker flichting Gen. XL reeds verliaald 
wordt, ontving haren naam van de fpraakvervvarring, 
blj het bouweri des beroemden torens. Zij lag in 
de vlakte van Sinear , en werd door een* arm van den 
..Euphraat , op welks beide oevers zij gcbonwd was , 
doorfneden. Zij- was in haren bloei de rijkfte en prach- 
tigfte flad des aardbodems, en tevens de fterkfte, 
dewijl hare muren gezegd worden nicer dan honderd 
ellen hoog gcweest te zijn, en zoo dik, dat boven 
op dezelve vier wagens elkander gemakkelijk konden 

voor- 



33& ] E S Ai AS XIII en XIV. 

voorbij rennen. ' Hij , die deze onwinbare ftad s 
door eene meesterlijke krijgslist , bij verasfing bemag- 
tigde, was Cyrus, aan liet hoofd van net zegepra- 
lend heer zijner Perfen en Meden. 

De Godfpraak, die wij voor ons hebben, verdeelt 
zich aldus: Kap. XIII. wordt de verovering en ver- 
woesting van Babel, onder de flerkfte zinnebeelden , 
en met de uitdrukkelijkfte bewoordingen , aangekon- 
digd. Kap. XIV : i -^ 3 de verlosfing , die daar 

/ 

door te beurt zou vallen aan Gods volk , dat dan 
onder de magt der Babyloniers zou zuchten.. Ein- 
delijk wordt den verlosten Israeliten een prachtig 
triumflied in den mond gelegd , om te zingen bij de 
nederlaag van Babels Vorst, vs. 4 27. 

De aankondiging van Babels ondergang, Kap. XIII, 
gefcliiedt op eene hoogst dichteiiijke en fchilderach- 
tige wijze. Jehova zelf is de aanvoerder en het Op- 
perhoofd van het magtige heer , dat Babel moet in- 
neraen. Hij gee-ft hetzelve bevel , om zich te verga- 
deren en aan te rukken. Hy plant de krijgsbanier , 
en roept het leger met allerlei gebruikelijke feinen za- 
men vs. 2,3. De Profeet ziet, in zijne vevbeel- 
ding , deze talrijkc en dappere bcndcn bij en trek- 
ken, door Jehova monfteren , en aanrukken tot uit- 
voering van Gods wraak vs. 4, 5; zijn bewogen 
hart voofziet 'de rampzalige tooneelen , die nu ftaan 
geopend te worden ; de verilagenheid en angst aan de 
eene, de woede aan de andere zijde; moord, bloed- 
ftorring, vrouwenfchennis , en wat de wreedheid 

flechts 



J E S A t A S XIII. 335 

flechts ijsfelijk bedenken kan 1 vs. 6 18. Eindelijk- 
liet lot van Babel , na dat het den Overwiimaar in 
handen zou gevallen zijn , deszelfs onheritelbare ver- 
woesting en uitdelging, vs. 19 22. 

vs. i. Profetie tegen Babel, aan JESAIAS, 
den Zoon van Amoz , geopenbaard.'* 

Over dit opfchrift der Godfpraak , hebben wij 
niets bijzonders aan te merken ; voor het woord Pro- 
fctie ftaat eigenJijk Last, dat gene, nameiijk, 'twelk 
de Profeet gelasi was van Gods wege aan te kon- 
digen., 

vs. 2. ,,, Plant op eeii' hoogen berg de veldbanier 9 
Roept hen met Under ftem , 
Wenkt met de hand , 
Dat zij de poorten der Magtigen binnen 
trekken." 

Jehova, de Opperveldheer , wil het leger zamen 
trekken , dat tegen Babel niet alleen moet aanrukken , 
maar ook de flad innemen , door de poorten der 
Magtigen llnnen trekken. Babylons poorten , wor- 
den poorten der Magtigen , der Vorflen genaamd , 
om het vermogen, den rijkdom en de pracht van de 
bewoners der flad. Tot zamenroeping des legers 
gebr^ikte men herauten , die met de hand wenkten , 
en met luiderflemme riepen , op bergen en heuvels , 

ook 



S34- J E 5 A I A S XIIL 

ook wel met de bazm'n of trompet liet fein der Veiv 
gadering gaven. Het voornaamfte fein echter was , 
het planten der krijgsbanier op hooge gebergten 9 
waarvan wij reeds te voren bij Kap. XI: 10 gefpro- 
ken hebben. 

Roe-pt HEN. Ef wordt hier met gezegd , w/e 
Iiet zijn , die zamen geroepen worden ; de Profeet 
onderdelt liet als eene bekende znak, en hct zal uit 
bet vervolg zijner redevoering blijken, wie hij be- 
doelt. Deze verzwajging behoort tot de kracht van 
den dichterlijken ipreektrant. 

vs. 3. Ik gaf bevel aan mijn gewijde benden , 
Ik riep mijn heldenfchaar bij een , 
Die mijne wraak ten dienfte flaan , 
Die trotsch en moedig hupp'len naar 



99 



3) 



den flag 1 " 



De krijgsbcnden van Cyrus v/orden hier Jehova's 
gewijden , geheiligden genoemd , als door hem verko- 
rene , beftemde , en toegeruste tot volvoering zijner 
plans. Het laatfle lid van dit vers luidt , naar 
den aard der Hebreeuwfche taal, letterlijk aldus: mij- 
ne vrolijk huppelende en trotfche. 

vs. 4. Daar hoort men op de bergen reeds 

't Gewoel, 'tgedruisch van digtedrom- 

,,men, 
\ Geraas van ganfche Koningrijken , 

Van 



; J E S A T A S XIIL 335 

Van zaamvergaarde natien , 

Jehova Zebaoth 

Monftert het heer ten ftrijde ! " 

Jehova heeft gefproken , bevel gegeven tot bijeen- 
trekking van het heer , en terftond befpeurt men het 
gevolg daarvan. De Profeet is in zijne verbeelding 
tegenwoordig, bij de uitvoering van Gods krijgsge- 
bod. Eerst hoort hij, en wat? een gejpel en ge- 
drnisch , als van eene zamenkomende menigte volks: 
maar hij hoort meer , het geluid komt nader , hij 
hoort het mompelend geraas der fprckenden en tie- 
renden ; het getrappel der paarden , het geklank der 
wapencn; hij befluit, het is een heer, en wel een 
magtig, ontelbaar heer , Rijken en Volken zaam ver- 
gaderd! ten laatfte ziethij. het; hij ziet Jehova , die 
dit heer monftert , het getal en de wapening der man- 
fchappen opneemt, als de laatfte plegtigheid, nahet 
einde van welke het heer op marsch gaat. JESAIAS 
noemt het leger van Cyrus met regt zaamvergaderde 
'Rijken en Volken: het was het heer van twee Ko- 
mngrijken , der Perfcn en der Meden ; bij deze waren 
de Armeniers , de bewoners van den Caucafus , en 
vele Landeu en Provincien, die Cyrus te voren, of 
op zijnen togt naar Babel, aan zich onderworpen 
had. 

vs. 5. Zij komen nit verre gewesten, 

Van de einden des hemels komen zij , 



336 J E S A 7 A S Kill, 



Jehova en de dienaars zijner wraak* 
Om te verwoesten 't ganfche' land." 



Het leger van Cyrus ton gezegd worden van dt> 
einden des Hemeh te komen, dewijl de Ian den van 
Perfien eii Medien niet flechts verre buiten den zigt- 
baren horizon lagen , maar ook bijkans de uiterfte greu- 
zen waren , die de Israelieten aan dien kant kenden. 
Landen, die nog digter bij lagen als deze, bij voor- 
beeld, Asfyrien en Babylon, worden zelfs, in den 
ftijl der Heilige Schrift, gezegd aan het einde der 
aarde gelegen te zijn. 

Dienaars; er ftaat eigenli]k werktuigen zijner 
wraak: Ziet daar, wat het gaiifche leger, met ee- 
nen Cyrus aan het hoofd , in het oog van God was ! 
afhankelijke werktuigen, om het plan van God te 
volvoeren ! 

De voorftelling in dit vers is deze : het leger , dat 
de Profeet heeft hooren zamenkomen , heeft zien 
monfteren, ziet hij nu aanrukken en naderen, en. 
reeds aanvankelijk verwoestingen aanrigten. 

vs. 6. Schreit en jammert ! want Jehova's dag 

genaakt, 

Hij komt , als een verwoesting des Al- 
J5 magtigen ! " 

De Profeet voorziet de akelige tooneelen , die zich 
welhaast openen zullen ; zijne verbeelding maalt 

hem 



J E S A Y A S XIU. 337 

hem dezelve, hij kondigt ze aan met bitter klaagge* 
fchrei. Eene verwoesting des Almagtigen , dat is 9 
de volflagenfte , vreesfelijkfte , eene voorbeeldelooze 
verwoesting , waartoe God zijne almagt als fcliijnt 
nit te putten. In het Hebreeuwsch is hier nog eene 
woorclfpeling , die haren nadruk heeft. 

vs. 7. Reeds w.orden aller handen flap . 



En ieders hart fmelt weg.' 



De Babylonifche kdjgsbenden , uitgetogen om het 
heer der ..vijanden op teliouden, te rug te drijven^ 
zijn tegen Cyrus leger niet beftand. Zij verliezen 
den moed en zijn als weerloozen , als of een voorge- 
voel van de wraak , en de voornemens des Almagti- 
gen , him hart beklemde. 

ys. 8. M Zij fidderen, door angst en weeen, 

99 Door bange barensweeen aangegrepen , 
De een ziet , ontlkld , den ander aan , 
En aller aangezigten zijn als vlam* 
men I " 

De ongewyde Schrijvers berigten ons , dat de in* 
woners van Babel ., toeu de ftad door Cyrus werd 
ingefloten 9 in geene de minlte ongerustheid zich be- 
vonden , vertrouwende op de fterkte harer miu*en, 
en voor meer dan twintig jaren leeftogt in de ftad 
hebbende. Dit berigt is echter vrij ongeloofekjk; 

I. DEEL. Y Cft 



J E S A I A S 

en al was dit zoo , men verbeelde zich het oogeil- 
blik , dat de ftad , tegen aller gedachten aan , bij 
verrasfing was ingenomen : men fchildere zich, wat 
er toen in het hart der Babyloniers omging, wat op 
iiunne aarigezigten te lezen ftond, en men zal JE- 
SAIAS niet befchuldigen , dat hij in de befchrijvirig 
van hunnen aiigst de mate hier is te buiten gegaan. 

Dee-en ziet ontfteld^ radeloos, den tinder en aan: 
of anders : ds een verfchrikt op het zien van het 
gelaat des anderen: zoo akelig, beklemd en naar 
vertoont zich elks gelaat, zoo leest men de wanhoop' 
in het wild ftarend oog J Aller aangezlgten zijn ah 
vlammen: men ftelle zich voor den hoogften trap 
der beklemdheid , die inwendig perst en wringt , eri 
al het bloed naar het aangezigt en voorhoofd fchijnt 
te jageiio- 

VS.i 9. Zie f hij komt, Jehova's dag, 

Verbolgen, wreed, in blakendeif toonij 
_,, Verdelging treft het ganfche land , 
En'tfnood geflacht, dat daarin woonttf 
10. 9i Des hemels ftarren en Oiions 
Doen haren glans niet flikkeren , 
De zon verduiftert in het opgaan 9 
,,, De maan weel-houdt haar fchijnfel ! " 

Wij weten uit andere plaatfen , vooral van j o e L, 
"dat het verduisteren van zon , maan en ftarren , een 
kinnebeeld is van groote oorlogs - verwoestingen : wij 

kun- 



;:; S j\ ' A S XII. 33? 

kunneii . dit gaiascli dichteiTyk. verklaren : - : van nt ziJlke 
ijsfelijkneden , .waatr voor de. zon als. haas : aangezigc 
verbefat* -.en die de maan en flarren ;met.liaren slans 

.O J ..... . * .-._,, r>Q. .. t 

niet verlichten willen. :Doch men kan hetrjO.ol^ op ? 
vatfeil. 9 'jals:het ^zinnebeeld van een ftonn 
wanneer.-cie'lienfcl zwart ziet, en zon, 
ftaraten?zieh verbergen. : Op deze 



:feier alle groo.te en 
-ftarnten* : .-..:-- - " : -;; :- .;>;... ; 



Vs. iik Zoo ftraf ik aan de wereld hare gruw'- 

len _y.^.\ v ;, ,. -;;. r : ,_ i;: r - >; .._ r 



r. :.,.-:^ .;En"zoek.'het;liwaad ckr boozen t' huis > 
. \-fi En demg; de BOQ vaar-flij der ^trotfchen 9 

L euveimoed 1 " 



hier eene -beiiamiiTg ;Zij.g ;r .vaq; de 
-Bahylpiiifche .Heerfcliappij , die . de -wej-eld/Gliieefl, te 
- willen-; dwingen , en aan-zich ondervveren.:-:]iet.,laat- 
.fte /lid ziet ,-altlians -huit-en.-twijfel op de trptfchg, .get 
.welddrijve'nde oyerheerfeliiiig der Babyloniers-j^waar- 
van de joodfche ballingen ook zoo niexiige^.haj.ide 
zaak moesten lijden : Men behoeft hierover Daniels 
boek {lechts ( iiitezien,-.,;.r;T; ; :: .;/.:.. .n .?.;- 

\ * 

vs. 1 2 , : ,/.Dan woijdfc een : rmensdiivan duurder prijs 
iy dan goud, 



Y a i\Ietj 



J E S A I A S XH. 

' Mm kan dit vers op tweederlei wijze verklaren.' 
Vooreerst i ilt zal , door-de bloedftortingen des : 6or- 
logs, demenfchen zoo fehaais 'makeny dat zij voor 
'geeir'goud te krijgen zulleii-zijn. Deandere is deze: 
ik zal ; den ; krijg zod -Wreed en oiibarmbartig doen 
"ivoeden, dat men voor geen goud zijnlevenzaMmn- 
h6li' ; bch0udeH of rantfoeneren ; dessmenfchen-leven 
zal duurderzljn, dan ; alle fchatten-, die'" met! voor 
'de befeoUding van hetzelve. -z ! ou - willen aanbieden ! 
Deze laatfte verklaiing is best in den geest dezef gan- 
fche Godfpraakj verg, vs. 17 en 18. 



VS. .ij. Dan davert de hemel,' 

: ? " ^ En de aarde : bee'ft iiit Hare plaats , 
: ' ' "" Door JehoVa- Zeb'aotlis 'verbolgenheid, 

' 

zijn toOrn ontbrandt ! 



" 



' De ; aardbeving fcomt-hier alleen vbor^ als-een" ziii- 
' iebeeid van de grootheid en ijsfelijklieid der verwoes- 
' ting-, die Jehova door de werk'tuigen , bij hem ddar- 
foe'beftemd, zoii doen -aanrig'teri. "- Wij' ; moeteii dit 
'niet'naar de letter opvatten, noch- oofc iil de letter 
allegorifererii ' ' 

vs. 14. ,,Zie! als verjaagde biriden ,--'" 

Gelijk verfh'ooide fchapen vlugten zij , 
Volfc en land." -. . v ! 



Her zijn-buiten twijfel de Babylonifcbe krijgsberr- 
' " . den .> 



,-J E S A I A S 

den , ^waarvan hier gefproken wordt , die door Cyrus 
heer verfiagen worden , en, gelijk de gewobnte ..-. der 
Afiatifche legertroepen is , wanneer zij op de vlugt 
gedre ven worden , niet naar het ligchaam der armee 
te rug komen , maar elk naar haar vadeiiand keeren , 
en de wapens nederleggen. 

" * 

vs. 15. Die d' Overwinnaar valt in handen '," 

wordt .doorboord , 

En die zich bergt vale insgelijks door 't 
zwaard.'' 

De vlugtenden worden in twee foorten onderfchei- 
den ; het eene gedeelte valt den overwinnenden vijand , 
die hen achterhaalt , in handen, en.krijgt geen kwar-- 
tier : het ander bergt zich in de Stad , en moet daar 
eindelijk ook door het zwaard omfcoinen, 

vs. 16. Ach! voor hmine oogen 

Verplettert men hun' zuigelingen ^ 

En plundert hunne huizen , 

En fchendt men hunne vrouwen ! " 

Ziet daar de ijsfelijkheden door den woesten krijgs^ 
man in de veroverde ftad aangerigt ; verg. Ps. 
CXXXVH: 8,9. 



ys. 17. Zie! ik verwek de Meden tegenhen 
.. Die zilver niet achtea, 

Y 3 s 



S A I A S XHL 



..... En goudniet begeeren; 
Vs. rSv < Wier bogen den jongeling verpletteren , 
. / ia Der vrucht des boiks zich niet ontfer* 

men zullen ,. 
^:Wier.oog geen* kinderen verfclioont.'* : 

Bij verovering en bloedftorting fpaait men nog wel 
kinderen eri zuigelingen :. velen gaan ook vrij, .om 
dat de foldaat, in zijne eerfte . woede , op den buit 
yalt , en aan het plunderen gaat, door begeerte naar 
goud en zilver gedreven ; doch lieeft men in een leger 
woedende barbareu , die meer dorst naar bloed , dan 
naar goud hebben, -zoo wordt niemand verfclioond, 
en weerlooze vrouwen en zuigelingen zijn dikwijls de 
eerfte flagtoffers ! Als zulke bloedgierige krijgslieden 
worden hier de Meden afgefchilderd, een volk, dat, 
tOQii JESAIAS dit fchreef, nog naauwelijks bekend 
was. Bij de inneming van Babel gaf Cyrus wel be- 
vel , pm zoo veel mogelijk alle bloedftorting voor te 
komen, doch men weet, hoe zulke bevelen door-f 
gaans geaoorzaamd worden. 

vs. 19. ai En zoo zal Babel, 

Der Koningrijken luister, 
De trots en glorie der Chaldeen, 
Als Sodom en Gomorra zijn 2 
93 Door God verdelgd." 

Aangaande Babels pracht en heerlijkheid zijn de 



J E S A I A S XIII. 343 

oude Schrijvers bijkans met uitgefproken : eene ftad 
van vijftien duitfche mijlen in den omtrek , omringd 
door zulk eenen ontzaggelijken muur, en daardooir 
bijkans onwinbaar : in de ftad de beroemde hangende 
tuinen, de prachtige brug over den Euphraat, de 
pnvergelijkelijke tempel van Belus , en paleizen zon- 
der getal. Men kan dus niet zeggen, dat JES AI AS 
befchrijving opgefierd , of zijne woorden 7 al te 
grootsch zijn. Cyrus nani deze ftad in bij verras- 
fing; hij had een ander kanaal laten graven, leidde 
de wateren van den Euphraat daarin af , en kwam 
alzoo met zijn krijgsvolk, door de drooge bedding 
der rivier 9 in de ftad, 

Als Sodom en Gomorra. De uitroeijing dezer 
fteden was het zinnebeeld aller verdelging , die ge- 
fchiedde om de zonden der inwoners , met duidelijke 
medewerking der Goddelijke wraak, en zonder her- 
flelling ; even gelijk de fteden der vlakte geheel om- 
gekeerd 5 en in een zoutmeer veranderd werden ; aan- 
gaande dit laatfte nu , zullen wij , in betrekking tot 
Babel , bij de volgende verzen het noodige aan- 
merken. 



vs. 20. f} Zi] wordt niet meer herbouwd in 

wigheid , 
Niet meer bewoond, in 't verfte nage* 

flacht , 
Daar zal zelfs de Arabier zijn tent niet 

fpannen , 

y 4 



344 J E S A I A S 

Geen herders hunne kudden legeren. 
vs. ai. Daar zal de boschkat nederliggen, 

En 't geen nu huizen zijn met naar ge- 

hull vervullen , 
Daar zullen ftruizcn wonen , 
En fatyrs huppelen. 
2. Eens weergalmen de paleizen 
t) Van der wolven gehuil , 
}J Van der draken gefchreeuw de lustge- 

b on wen 5 

5> Haar tijd genaakt , hij komt , 
Haar onheils dag wordt niet verfcho- 

Jf ven!" 

De volkomen verwoesting van Babel wordt hier bij 
opklimmingbefchreven: de eerftetrap is , de ftad wordt 
nooit weer lierbouwd of bewoond: de tweede, de 
plaats daar zij ffcond , wordt eene volftrekte eeiizaam- 
heid en wildernis , zoo dat men er zelfs geene her- 
ders met hunne kudden , geene tenten van Arabifche 
horden zou zien : de derde , zij wordt een verblijf 
der akeligheid en afgrijzing , waar onreine dieren en 
monfters zich ophouden , waar geen rnenfchenvoet 
zich ligt zal wagen. 

Zeer onzeker is de beduidenis der woorden, die 
wij, door boschkat 9 naar gehuil 9 fatyrs., en wol- 
ven vertaald hebben : in 't gemeen moeten wij denken 
aan fchrifcgedierten , die meer affchuwelijk zijn door 
hunne geftalte en gehuil , dan geducht om hunne 

fterk- 



J E S A I A S XHI. 

fterkte. Satyrs , men verfta er door eene foort van 
apen , welker verfchijning b'rj de oude volken mis- 
fchica het eerfte denkbeeld gegeven heeft van hunne 
fatyrs of bosch - goden. Wofaen , andere hydna's of 
flangen. 

Doch hier doet zicheenegewigtige vraag op, aan- 
gaande de vervulling dezer Godfpraak. Babel is 
door Cyrus niet verwoest; het was nog in wezen 
in Alexanders tijd , en lang daama; wij mocten dus 
deze profetie tellen onder die genen, die van lang- 
zamerhand , van trap tot trap .> hare vervulling ge- 
kregen hebben. 

De eerfte ramp , die de ftad overkwam , en die 
den grond tot alle volgende leide, was de inneming 
door Cyrus, en de woede der foldaten, die hij niet 
geheel beteugelen kon. Daarenboven , daar de Eu- 
phraat naderhand zljnen vorigen loop niet weder'her- 
nomen , maar het kanaal van Cyrus is blijven vol- 
gen, werd de landftreek moerasfig en onnut, en de 
ftad verloor hare voomaamfte fchoonheid , den door- 
loop der rivier. 

.Eene tweede verwoesting onderging zij onder Da 
rius Hyftaspes, tegen wien zij rebelleerde, die, on- 
der andere vernielingen , den prachtigen-terapel van, 
Belus onder den voet wierp , en de ftad zeer verne- 
derde. Alexanders voornemen , om Babel tot den 
zetel zijner Monarchy te maken, werd door zijnen 
dood vernietigd. Het bouwen van Sekucia , in hare 
nabuurfchap, beroofde haar van haren bloei , verrier 

Y 5 ' W 



] E S A I A S XIY. 

en inwoners. Naderhand werd zij .nog eens door de 
Parthen overftroomd , en toen werd zij welhaast niets, 
meer, dan eene groote, eenzame woestijn vol puin- 
hoopen. Thans zijn zelfs hare overblijffels niet meer 
te vinden , en men weet niet 3 wacir hct oudc , prach- 
tige Babel geftaan heeft 1 



II O O F D S T U K. 



VS. I. LJoo zal Jehova over Jakob zicli ont- 

fermen , 

?> En Israel beminnen als weleer , 
Hen in 't bezit huns lands herftcllen ; 
Dan zal de vreemdeling zicli tot hen voegeiig. 
En hangen 't huivS van Jakob aan." 

Met Babels verwqcsting zou Israels verldsfing ge- 
paard gaan. Cyrus , bczitter geworden van het Ba- 
bylonisch Rijk, zou de gevangerie en weggevoerde 
Joden tcrftond in hunne vrijheid herflellen , en ver- 
gunnen 9 om wedcr tc keeren naar him land , en hun- 
nen vorigen Staat weder op te rigten. Pit geluk 
wordt in de drie eerfte verzen van dit Kapittel veiv 

f 

meld, met eenige ornftandigheden, die daarbij plaats 
zouden hebben. Voorccrst., het geen wij hier vin- 
den: dat vreemdelingen zicli tot hen zouden voe- 
gen , en wenfchen tot het huis van Jakob te behoo- 
f-en* Na de Babylonifche ballingfchap , begon de 



3 E S A I" A S XIV. 347 

Joodfche Godsdienst vele profelyten te maken : de 
verftrooijing des volks in verfcheideu gewesteu van 
den aardbodem was daartoe dienstig geweest , dewijl 
de zuivere kennis van den eenigen God door dezelve 
algemeener was geworden. 

vs,. 2.. Dan voert Isrel volken met zich naau 

zijn woonplaats , 
Bezit hen in Jehova's land , als ilaven 

en flavinnen , 
Voert met zich weg, die voormaals hen- 

.ontvoerden , 
En heerscht dan over zijn tirannen." 

Het eerfte deel van dit vers kan ook vertaald wor- 
den: dan zull'&n volken hen behulpzaam zijn^ en. 
hen opvoeren naar hunne woonplaats , wanneer dit 
zien zou op het bevel van Cyrus , Ezra I , om de 
optreldvende Israelite!! , in alle opzigten , tot hunnen 
togt bevorderlijk te zijn : doch met den geheelen in- 
.houd van dit vers fchijnt het ons toe beter te ftroo- 
ken , dat wijrdit overzetten, zij zullen yolken nemen 
en met zich voeren enz. 

Wij lezen Ezra II : 65 , dat het getal der flaven 
en flavinnen, bij de caravane, onder Zerubbabels 
aanvoeren opgetogen, meer dan zeven duizend be- 
liep : onder dezen zullen waarfchijnlijk ook Babylo- 
niers en Chaldeen geweest zijn, die nu dienstbaar 
warden aan de genen , die hen te voren dienden; 



4 



343 J E S A I A S 

misfeliien wa'ren nu wel. lieeren dienaars van de ge. 
nen ? die te voren hunne ilaveri waren. 

vs. 3. En als Jehova u dan rust gegeven 

heeft , 

Van uwen zuren arbeid, 
Van al uw Iced en harde flavernij, 
4. Dan zingt gij dit lied van Babels Ko- 

liii-io- " 
>3 1UiJ ' 

Met deze woorden maakt JESAIAS den overgang 
tot het triumflied , dat hij den verlosten Israelitcn in 
den mond legr, op den ondergang van liunnen Ver- 
drukker. Dit lied loopt van het tweede deel van vs. 4 
tot 27 onafgebroken door, en is een meesterftuk in 
verbeelding, aanleg en intdrukkingen. Men kan dit 
reeds vermoeden uit de (loutheid alleen van het denk- 
beeld , dat de Profeet , twee honderd jaren voor de 
gebeuitems 5 een lied zamenftelt om te zingen 9 wan- 
neer dezel-ve zou voorvallen. 

Het dichtftuk is vol van de fterkfte perfoons-ver- 
beeldingen : na dat eerst de val van den Koning , als 
de ondergang van eenen dwingeland , is voorgefteld , 
z-ien wij de aarde in blijdfchap opgetogen , de- cede- 
ren en dennen van den Lib anon zelve fprekende in- 
gevoerd. Dan vinden wij de aankomst van den tiran 
in het doodenrijk, 't welk er door in oproer geraakt ; 
alle fchimmen der Vorften rrjzen van hunne zetels 
op 5 en begroeten den nieuw aangekomenen , met 

fchimp 



/ J E -:S /A .1. AS XIV. 

fcliimp en befpotting van zijne ijdele plans. Yoorts 
ziet men zijn lijk', JverQagen op het flagveld, verach- 
telijkj'zonder onderfcheiding, in t midden der ge- 
fneuvelden , van eene eerlijke begrafcnis zelve ver- 
ftokeiv Dan wordtiaan zijn gansch ge&icht hetzelf- 
de uiteinde aangekondigd ; en eindeh'jk verfchijnt Je- . 
hova.zelf, die al het gedreigde bevestigt, en de be- 
krachtiging van zi]nen Goddelijken eed daar bij voegt ! 
-Men moet bij dit -alles in 't oog liouden , dat onder 
den .perfoon van den ; Babylonifclien Yorst ook de 
.Babylonifche Heerfchappij begrepen is. 

.....-*. Ht>e 1 . is : de :Tiran weg ? 

j, Is de biwerzaad'lijke niet meer? 

Het hoe is hier de uitroep der blijde verwonde.- 

ring, gelijk wanneer er iets gebeurt, dat wij van 

; : vreugde bijkans -met geldoven kunnen. De onverza- 

delijke , of gouddorftige ; dit woord flaat in. het 

vrouWeJijk geflacht, en is hier een bijnaam van de 

Babylonifche Heerfchappij. Het wordt zeer verfchil- 

lend vertaald : MI'DBAC'LIS, de tot arbeid drin- 

igende gebiedfler:, DAT HE 3 die alles met geweld ont~ 

^oerde: A; SGHULTENS, de verdelgjler : ande- 

.reri wederom anders. De ware beteekenis is twijfel- 

iiichtig;: het naast aan c{e letter is de overzetting der 

Onzen : de goudene , de rijke en prachtige : doch 

deze komt minder overeen met het voorgaande woord 



VS. 



-J-E S A I A S XIV. 

Vs. 5* ,, Brak dan Jehova 

Den flaf der booswichten , 
ti Den fchepter des geweldenaars 
6. Die woedend volken floeg , 
,, En zonder dp te liouden floeg , 
93 Die grimmig hen beheerschte , 
,3 Vervolgde, en niets verfchooride 1 '* 



Eene fterke befchrijvihg vatt eene drukkehde over* 
heerfchirig : zoo vele Grooten er in zijh , zoo vete 
booswicbteh eii tirannen ook: zij flaan en worden 
niet moede vaii plagen en kwellen , liunne heerfchap- 
pij is geen geiuk en ' rust ^ m-aar l/voede, toorn en 
vervolging. Zulk eehe bnverdragelijke t-irannij zou 
de Babylonifche overheerfehing zijn., ten tljde van 
derzelver val. 

vs. 7. j, Hoe i-ustig , kalm 3 is nu de ganfche 
j, aarde , ' ' 

Eh barst in vreugdegalmen uit: '.' 

De ganfche aarde zou den val van Babels Heer- 
fchappij gevoelen, want deze ftelde liaar in rep eri 
roer, en nu zou zij weder ftilte':en rust gehieteii^ 
en overal zou men de vreugdekreet hooren ophefFen. 
Akelig lot van eenen tiran: bij zijnen ? vat is . alles 
verheugd ! ,::.".* 

vs. 8. De dennen zelfs verheugen zich > ^ 



J S A "i A S 

j_, De ceed'ren Libanons : 

Sints gy daar riederligt , 

Komt niemand om ons af te hou- 



it 



wen 

WLU 



' " " 



Beze woorden fchijnen den Uitleggeren nog al 
tooeite te veroorzaken ; hoe namelijk het plantfoen 
Van den Libanori kon gezegd worden belang te heb- 
ben bij den dood van Babels Vorst! fommige nemeil 
hier den Libanon, als- vertegenwoordigende Palesti- 
ha , en de omliggende landen. M i c H A e L I s denki 
om de verwoesting en omhakldng derbosfchen in den 
krijg. L o w T H neemt hier de boomen van den Li- 
banon voor zimiebeelden van Vorften eri Koiiingeri* 
Doeh waarom kiinnen wij hier niet denken om de 
biiitenfporige pracht der Babylonifclie Monarchen in 
het ftichten van gebouwen , waartoe zij , met moeite, 
het kostbaar hout van den Lib anon lieten komen^ 
die bijkans geene bosfchen genoeg fcheen te heb- 
ben om deze biiiteiifporige grootschheid te verzadi- 
gen? NLI merkt de Libaiiori den val van den tiran, 
om dat er niemand meer koint , om hare woudeii om 
te- hakken ; zij verblijdt zich met de gaiifche aarde .,. 
en wordt zelve fprekend iugevoerd , om de oorzaak 
harer vreugde te kenncn te geven. 

vs. 9. Het doodenrijk beneden 

Raakt in oproer bij. uw. komst 9 
.,-En wekt de fchimmen op, 




,.,- 



35* J E ,S A "I A S XIV. 

De aloude wereld-tiramien, 
En doet der volken Koningen 
Van hunne zetels rijzen , 
U te gemoeti" 

Deze voorftelling van de aankomst van den tiran 
in het doodenrijk, is wel de ftoutfte van het ganfche 
dichtftuk. liet doodenrijk , daar anders alles in eene 
akelige ftilte is, daar elk op zijne flaapkoets rust, 
raakt bij de komst van Babels Vorst in 'oproer , de 4 
fchimmen der overleden Vorfteri worden van hunne 
zetels opgewekt, om dezen nieuwen , zeldzamen aan- 
komeling te begroeten en te gemoet te gaan. LOWTH 
nieent , dat de gefteldheid der Oosterfche Vorftelijke 
begraafplaatfen , mime fpelonken , daar ieder lijk in 
zijne afzonderlijke nis ftaat, met wapenen en rijks- 
teekenen bij zich, tot deze dichteiiijke vcofftelling 
aanleiding gegeven heeft , en wij willen het met ge- 
heel betwisten. 

Oude wereld-tirannen, Eigenlijk , bokken der aar- 
d&i Wij hebben eene gisfing hierover, en over eenige 
andere plaatfen in dit lied , opgegeven in eene Verhan- 
deling, geplaatst in het XIV. DEEL der Werken van 
het Zeeuwsch Genootfchap^ der Wctenfchappen, 

vs. 10. Zij fpreken, beurtelings , u toe 
En zeggen : 

Ook gij , als wij , tot niet geworden ? 
Ook gij aan ons ^elijk ? " " 



J E S A I A S XIV. 353 

De begroeting der fchimmen aan hunnen nieiuven 
medeburger is niet dan boon , fchimp en befpotting. 
Zij fchijnen het zich niet te kunnen verbeelden , dat 
eenVorst, hoedanig de beneden - wereld nog -nimmer 
aanfchouwd had , echter ook derwaarts had moeten 
nederdalen. Tot niet geworden , eigenlijk , krachte- 
loos geworden , dat is , gelijk wij het opvatten , een 
fchim^ een fchadmv zonder wezen , zoo als men 
zich de dooden in het onderaardfche Rijk ver- 
beeldde. 

vs ii. ^ Gedaald in 't fchimmenrijk is uwe 

pracht , 

,, Uwer luiten geklank ! 
j, }J Wormen zijn uw bed , 
j, En maden zijn uw dekfel ! " " 

Schoon en meesterhjk zijn de tegenftellingen in dit 
vers : hier , de pracht eener bloeijende wereld - Mo- 
iiarchij , de Vorst , van pijpen en fchalmeijen over- 
al omringd; en daar, het ftik donkere fchimmenrijk, 
met deszelfs akelige ^ vreugdelooze ftilte! Een Vqrst, 
die op kostbare flaapkoetfen rustede , met koninklijke 
fpreijen bedekt, en nu, viormen tot zijn bed , en 
maden zijn dekfel ! 

vs. 12. Hoe vielt gij nit den hcmel ? Mor- 

genftar , 
Gij zoon des dageraads ! 

I. DEEL. Z M Eli 



J E S A I A S XIV. 



it 



En werdt in 't flof ter ne&rgehou- 



wen , 



Gij volken- verdelger ! 



" " 



De perfoons-verbeelding , waarbij de inwoners 
van het doodemljk fprekende warden ingevoerd, is 
hier gee'indigd , en de aanfpraak , in dit en de vol- 
gende verzen begrepen , wordt weder gelegd in den 
mond der triumf - zingende Israeliten , die in den aan- 
vang des licds het woord voeren. 

Morgenflar ; bij deze als de helderfte der ftar- 
-ren, die aan onzen hemel lichten , wordt Babels 
Vorst vergeleken , om zijne grootheid. Zoon des 
dageraads : zoo noemde men de flarren , die het 
fterkst fchitterden, die het, als 'tware, hetlangst te- 
genden opkomenden dageraad uithielden, en zichnog 
vertoonden , warineer reeds het morgenlicht aanbrak. 

Volken - v&rdeJger / eigenlijk , geefel der volken , 
voor zoo verre hierdoor de wreedfte en langdurigfte 
mishandelingen worden aangeduid. 

vs. 13. Spraakt gij met in uw hart: 
Ten hemel wil ik flijgen, 
En heffen mijn' troon 
Ver boven de ftarren Gods , 
En zitten op den berg der Goden 3 
M --In 't ontoegank'lijk Noorden! 
14. Dei* wolken heuvelen beklim ik, 
En wordgelijk denAllerhoogften!... 

vs. 15. 



J E S A I A S XIV. 355 

/ 
VS. 15. Ja 1 in de hel zijt gij ter neerge- 

ftort , 
In 't diepst des diepen afgronds ! " " 

Ik heb in de aangeliaalde Verhandeling deze ver- 
zen , naar mijne daar aangenomen onderftelling , ta- 
melijk uitvoerig verklaard , terwijl het hier de plaats 
niet is $ om het aldaar gezegde te herhalen, of te 
ftaven. Thans merk ik alleen aan , dat hier de ijde- 
le ontwerpen der Babylonifche Heerfchappij , vergroo- 
tender wijze , en befpottend worden voorgedragen , 
als wilde zij met de Goden , met den Allerhoogften 
zelven, naar het opperfte gebied dingen. 

Berg der Go den , of, der Goden verzameling , 
der Goden verfchijning. Bijkans alle oude volken 
verzierden zich zekere hooge gebergten, die hunne 
verbeelding meestal in het verfie Noorden plaatfte , 
waar Goden en Goden -geftalten plegtige vergaderin- 
gen hielden , en van waar zij hunne opperheerfchap- 
pij over de aarde uitoefenden : de Atlas , Ida en 
Olympus der Grieken en Romeinen zijn een iegelijk 
bekend. Voorts moet men de kraclit der tegenftel- 
ling, den verfchrikkelijken val gevoelen van Babels 
Vorst , nit de wolken , van boven de hoogfte geftarn- 
ten 5 tot in het diepst van den afgrond I 

vs. 1 6. Elk die u ziet, befchouwt n 9 
Hij ftaat opmerkend fi.il: 
?J Is dat de man, 

Z 2 ;j Die 



It 



6 J E S A I A S XIV. 

Die de aarde ftelde in rep en roer , 
En Koningrijken fidd'ren deed? 
Vs. 17. , y Hij , die de wereld in een woestenij 

}i verkeerde , 
5> Die fteden flechtte, en zijn gevange- 



Nook naar hun haardfteen keeren 

yy 9 



Hier opeiit zich een ander tooneel, dat tot vs 
2.0 doorloopt , eene nietiwe perfoonsverbeeldingo 
Aanfchouvvers zien het lijk van den gefneuvelden Ko- 
ning op het flagveld liggen , zij befchouwen het met 
al die opmerkzaamheid , met al die verwondering , 
gelyk wanneer men iets vindt , dat men niet ver- 
wacht 5 ten mmfte niet in dien ffcaat verwacht , waar- 
in men het vindt. Zij fpreken liet lijk toe : is dat 
die man , die de aarde bero&rde enz. Een treffen- 
de blik voorzeker , een tira-n , van wiens wenk dui- 
zende levens af hingen , wiens woede het vruchtbaar 
land in wildernisfen veranderde , wiens zvvaard gan- 
fche ftrekcn ontvolkte, en bloeijende fteden verniel- 
de, nu,' als een magtelooslijk, uitgeftrekt op de aar- 
de te zien liggen! 

Die geyangenen met te rug liet keeren naar him 
huis. Het komt ons voor, dat men dit best ver- 
klaart van de barbaarfche, en menfchen - vernielende 
gewoonte der Asfyrifche en Babylonifche Vorften , 
om de yolken , die zij te onder bragten 3 uit hun land 



wcg. 



J E S A I A S XfV. 35? 

weg te voeren, als balUngeti en Haven in vreemde 
gewesten te doen dolen , en niet te doen wederkeeren 
naar hunne haardfteden. Was Babylon in wezen 
gebleven, Israels ballingfchap zou niet in zevemig 
jaren geeindigd zijn. 

vs. 18. Der volken Koningen alien 

Liggen daar neder , met eere , 



Elk in zijn vaderlijk graf - 9 



"'* 



VaderHjk graf. Eigenlijk ftaat er huis , 't geen 
hetzelfde beteekent, alsfamilie-woning, De Ooster- 
lingen noemen de graven huizcn , en wel ceuwige 
huizen : ook geleken hunne graffteden wel naar wo- 
ningen der dooden. Verg. Pred. XII : 5. 

vs. ip. Maar gij , als een verfoeijelijke telg , 
Zijt weg geworpen ? buiten uwe graf- 



Omkleed met lijken , met doorboor- 

- den, ligtgij daar, 

a 93 Uw ligchaam , wreed vertrapt , daalt 

in den fteenkuil neer ! 
ao. Neen ! gij wordt niet als zij be-gra- 

,,,,ven, 

Om dat ge uw land vernield , - 
99 Uwe onderdanen hebt vermoord .... 
* D er boozen zaad wordt niet genoemd. 

j 3 in eeuwigheid J " v 



35? J E S A i" A S XIV. 

Het blijkt uit de gefchiedenis 9 naar het verhaal 
van Xenophon, dat bij de inneming van Babel ook 
de Koning is omgebragt , en dan kan men zich lig- 
telijk verbeelden, dat hij ook geene eerlijke begra- 
fenis zal gehad hebben , maar dat zulk een lot in den 
dood, als hem hier wordt aangekondigd ., hem ook 
dadelijk zal zijn te beurt gevallen. 

Als een verfoeijelijke telg , een onwaardig afftam- 
meling van het geflacht der Koningen: met als een 
yervloekte boom , waaraan iemaud is opgehangen , 
gelijk LOWTH heeft; noch als een melaatfche ge- 
lijk MI c H A e L i s. Met It j ken bekhed, dat is , aan 
alle kanten omringd : hij ligt daar in het midden der. 
gefneuvelden , zijn lijk wordt met geene pncierfchek 
ding behandeld , maar gelijk de andere vertrapt , en 
daah in den fteenkuil neder. Deze vertaling der 
woorden komt ons ongetwijfeld de beste voor: wan-!- 
neer het flagveld wordt opgeruimd , worden de lijken 
in een gegraven kuil zamengeftommeld , en met ftee- 
nenoverdekt; van daar heet dit de fteenkuil. Dit 
zou de begrafenis zijn van den Babylonifchen Vorst I 

In het twintigfle vs. wordt gezegd, dat hij ook 
geen beter lot zou verdienen , als een tiran , die niet 
alleen andere volken, maar ook zijne eigeij onder- 
danen uitgemergeld , en op de flagtbank gebragt 
had. 

vs. ai. Rigt voor zijn kinderen een bloedbad 
aan a 

^ Orn 



J E S A l" A S XIV. 35P 

Om himner vatid'ren gruwelen, 
}9 Dat zij met opftaan, 
En 't aardrijk andermaal vermeest'ren, 
33 Dat wer de wereld vol van fleden 
worde ! " 

Bleef er flechts ddn van dat tirannen-zaad in le- 
ven , het was te vreezen , dat hij eemnaal zich her* 
flellen, en de oude tooneelen van wereld - dwinge* 
landij vernieuwen zou, daarom moesten zij alle om* 
komen. Zoodanig was oudtijds de onmenfchelijke 
gewoonte , vooral in het Oosten , om niet alleen den 
overwonnen Vorst , maar ook zijne kinderen en 
gansch geflacht om te brengen; en hieraan zou men 
nu de rust der wereld hebben toe te fchrijven , want 
zoo zou de aarde weder van fleden vol warden, 't 
geen een teeken is van bloei. -De Babylonifche Over- 
heerfchers hadden de fleden verwoest, vs. 17.; 011^- 
^er de zachtere , Perfifche Heerfchappij , zouden zij 
herbouwd worden ', eji de wereld tot hare vorigg 
welvaart komen. 

ys. as. Ja ! Ik , zoo fpreekt Jehova Zebaoth , 
Ik zelf verhef mij tegen hen , . 

En roei van Babel uit en naam en 
overblijffel , 

En zoon en naneef, fpreekt Jehova.! 
Ik maak het tot der egelen verblijf , 
Verkeer 't in een moeras, 

^4 












3<to ' . J E S A I A S XIV. 



En ftort het in den afgrond der verwoes- 
tingncfir, 

7 



Zoo fpeekt Jehova Zebaoth ! " 



Eindelijk wordt Jehova zelve fprekende ingevoerd , 
efc verklaart , dat Hij de oorzaak en de werkmeester 
is van het fchrikkelijk lot , dat Babel overkomen zou, 
waarvan hij zelfs het aandenken zou uitroeijen. Hij 
zou de plaats, daar de ftad was, tot een moeras 
maken; 't geen ligtelijk gebeuren kon, daar de Eu- 
phraat , die menigmaal boven zijne oevers zwol , de- 
ze landftreek befpoelde f en de aileiding; van denzel- 
ven in het kanaal van Cyrus , zal , gelijk men zegt , 
al terflond den omtrek van Babel moerasfig gemaakt 
hebben. Daardoor zou het tot een verblijf worden , 
der egelen , te weten , der water -egeh (echinus 
aquatica ) die men aldaar , naar het berigt van 

STRABO, VOnd. : 

n ftort het in den afgrond neder ;. deze verta- 
ling fchijnt de voorkeur te verdienen , boven het 
wegvagen met den bezem , 't welk ,op eene onregel- 
matige afleiding des woords fleunt. 

Hier fchijnt het lied te fluiten , en de vier.yolgende 
verzen zijn veeleer het flot der ganfche r Godfpraak, 
waarin Jehova zweert, dat hij zekerlijk volbren-- 
gen zal , 't geen hij dus, plegtig had laten aankon^ 
digen. 

vs. 24. Zoo zwoer Jehova Zebaoth : 



}i 







J E S A 1 A S XIV. 

Zal 't niet, gelijk Ik overdacht, ook 

wezen , 

Gelijk Ik het befloot , gefchieden I 
vs. 25. Gelijk ik Asfur in mijn land verbreken ,' 

En op mijn bergen hem vertreden zal,., 

Dat van zijn juk mijn ,volk ontflagen 

worde, " _ 

Zijn last van hunnen fchouder valle ! 
Q.6. Dit is Jehova's raad , 

Die over 't aardrijk is befloten, 
En dit zijne uitgeftrckte hand, 
Die alle volken dreigt. 
27. Zie ! Jehova Zebaoth befloot het , 
Wie zal het dan .verijdelen ? 
Hij ftrekt zijn' arm , 
Wie zal dien keeren?" 

Het flot der Godfprake , waarin wij voornamelijk 
moeten opmerken het plegtige der bevestiging , waar- 
bij Jehova wijst op zijn onherroepelijk befluit , zijne 
onwerftaanbare almagt , en alles met duren cede 
bekrachtigt ! 

Doch men mag met regt vragen , hoekomen hier de 
Asfyriers te pas , en derzelver nederlaag in Jehova's 
land en op zijne bergen ., dat is , in zijn bergachtig 
land ? Wij gelooven , dat deze Godfpraak door den 
-Profeet is uitgefproken , eer nog de Asfyrifche krijg 
onder Sanherib voorviel , maar na dat reeds JESAIAS , 
op Qoddelijken last , den ondergang der Asfyriers had 

* ' " f-* ^ 

r~ +j 



" J E S A I A S XIY. 

aangekondigd : nu wordt het lot dcr Asfyriers, en 
dat der Babyloniers , met elkander in verband ge- 
bragt , en het eerfte als een zeker vooiteeken van het 
Jaatfte gefteld. Wanneer dan de Asfyriers door Gods 
hand zouden omkomen , moesten de Joden zich hier 
bij verzekeren , dat zoo ook eens de fchrikkelijke 
voorzeggingen aangaande Babel hare vervulling 
den erlanen. 






VE R- 



E S A I A S XIV* 



36$ 



O O F D S T U K, 



vs. 28 tot 32. 

28. JLn hetzelfde jaar, toen de Koning Achaz 

ftierf , verfcheen deze Profetie : 

29. Verheug u niet langer, 6 gansch Philiftea! 
Dat de ilaf, die u floeg, verbroken werd; 
Want uit den flangen - ftam ontfpmit een 

bafilisk , 
Haar telg is een vliegende cerast. 

30. Nu kunnen weer der armen eerstgeboor'- 

nen, 

Hun kudden veilig weiden, 
En de behoeftigen in zekerheid zich lege- 



Want door den honger doode ik uwen flam, 
En door het zwaard uw overfchot. 

3i.Huilt poorten! jammert fteden! 

Want Philift^a's magt is gansch gefraoken, 
Een rook komt van het Noorden, 
Een digt in een gedrongen heer! 

r--; :':,. ; ." 32. Wai 



$64 J E S A I AS XIV. 

32. Wat zal men dan 'svolks afgevaardigden 
Ten antwoord geven ? 
Dat Jehova Sion onverwrikbaar vestigde y 
Ter toevlugt der bedrukten zijnes voJks I 



VEIU 



J E S A I A S XIV, 



VERKLARING* 



*it kleine ftuk behelst nogtans eene afzonderlijfce 
Godfpraak, en maakt een geheel uit, fchoon het 
misfchien flechts een uittrekfel is uit eene grootere 
Profette van denzelfden inhoud. 

De Filiftynen , die de hoofdperfonen in dezelve 
uitmaken , waren een volk , dat de Zuidwestelijke- 
zeekusten van Kanaan in bezit had , gelijk Feniciers 
genaamd werden die van Tyrus en Sidon, die ten 
Noorden de zeekust bezaten. De Filiftynen hadden 
in him land vijf voorname fleden , Gaza , Gath, 
Ascalon, Asdod en Accaron: zij waren oorfpron^e- 
lyk eene volkplanting , die zich , volgens Amos 
IX: 7 , uit Caphtor derwaarts had begeven , en deze 
ftreken lang in bezit heeft gehad. Zij waren reeds 
daar, toen de Israeliten, onder Jofua, Kanaan in- 
namen: men fpaarde dit volk in de algemeene ver- 
woesting , doch beklaagde zich welhaast , deze mag- 
tige naburen , als doornen in de zijde , gehbuden te 
hebben. Reeds in de tijden der Rigteren verheerden 
zij een goed gedeelte van Israel, en Simfon was des 
volks verlosfer tegen hen. V66r en onder Sauls 

rs- 



66 J E S A I A S XIV, 

regering , waren zij geduclit in magt 5 en bedreigden 
alle twaalf de ftammen methunneh ondergang. David, 
; de groote held van Israels legermagten , fnuikte ook 
deze vijanden., zoodat hij ze bijkans vernielde; maar 
jladerhand ftaken zij gedurig liet hoofd weder op , en 
zoo menigmaal het Rijk van Juda door vijanden be- 
fprongcn werd, iiamen zij deze gdegenheid waar, 
om of het juk af te fchudden , of een gedeelte van 
Juda's land in bezit te nemen. Aan dit volk mi, 
dat onder Achaz met voordeel tegen Juda krijg had 
gevoerd , wordt voorfpeld , dat het door Acliaz Op 
volger geflagen en vernederd zou worden , en daarna 
door de Asfyriers bijkans geheel vernield, bij wel- 
ker inval het Rijk van Juda zich , tegen deze magtige 
vijanden , nogtans zou weten ftaande te houden. Dit 
is de inhoud dezer Godfpraak : vs. 28. behelst het 
opfchrift; vs. 29 en 30. de nederlaag der Filiftynen 
door Hizkias ; vs. 31. hunne vernieling door de 
Asfyriers ; vs. 32. Juda's veiligheid bij dezen inval 
hunner magtige naburen. 

vs. 28. In hetzelfde jaar, toen de Koning Achaz 



ftierf, verfcheen deze Profetie.' 






Dit opfchrift vermeldt den dood van Achaz , niet 
enkel, om flechts een gewigtig tijdperk te beftem- 
men, maar vooral ook, om dat de inhoud der Pro- 
fetie in verband flaat met het oveiiijden van Achaz , 
ten minfte met de opvolging van Hizkias in zijn 

Rijk, 



. J E S A I A S XIV. 

ijk, Daaruit is het ook blijkbaar, dat deze God- 
fpraak niet v66r , maar na den dood van Acliaz , is 



uitgegaan, 



,,werd; 

Want uit den flangen- flam ontfpruit een 

.. hnfilislr . 



vs. 29. Veitag u niet langer , 6 gansch Phi- 

liftda! 

Dat de flaf , die u floeg , verbroken 
.- werd; 
^"ant uit di 
baGlisk , 
Haar telg is een vliegende cerast. 5 

* 

De ftaf, die de Filiftynen floeg, kan Achaz niet 
zijn , want cnder zijne regering namen de Filiftynen 
een goed gedeelte van het zuidelyke van Juda in, en 
liestelden zich aldaar , gelijk wij lezen a Chron. 
XXVIII: 18: maar het is Uzzia, van wien de ge- 
fchiedenis meldt , dat hij verfcheiden fteden den Fili- 
ftynen afnam , , en in hun land flerkten bouwde , 
om hen in bedwang te houden : zie 2. Chron. 
XXVI: 6. Na den dood van Uzzias wierpen de 
Filiftynen het juk af , en vermeesterden , gelijk wij 
zagen , zelfs een aanzienlijk deel van Juda : toen 
was derhalve de ftok 9 die hen floeg , verbroken , en 
2ij hadden reden , om zich te verblijden : maar nu s 
met Achaz dood , was hunne vreugde uit ; Achaz 
Opvolger zou alle behaalde voordeelen .hun niet al- 
leen afnemen , maar hen ook veiiiezen en nederlagen 
daarenboven doen gevoelen. 
= . - Uit 



S68 J E S A I A S XIV. 

Uit den flangen -flam zou nu een bafitisk fprui, 
ten enz. Het is ongetwijfeld, dat hier op Hizkiasj 
Uzzia's kleinzoon , gedoeld wordt , van wien 2, Kon. 
XVIII: 8. befchreven ftaat , dat hij de Filiftynen 
iloeg tot Gaza toe. Het zinnebeeld der Jiang is 
waarfchijnlijk uit Jakobs zegenfpreuk over den ftam 
Dan ontleend , Gen. XLIX: 17 , want de eerfte 
held , die de Filiftynen benaauwde , was Simfon , 
: ezn.Daniet. "Qo-bafellsk; de gehoornde Jiang , van 
de allervenijnigfte foort , van wie de Ouden , fchoon 
fabelachtig , zeiden , dat haar adem , liaar aanblik zelf 
doodelijk was. Een yllegende cerast ; clezelfde foort 
van venijnige flangen , waardoor de Israeliten in de 
woestijn gebeten werden , Num. XXI. Vliegend 
worden zij- genoemd, niet omdat zij vleugels heb- 
ben , want gevleugelde flangen , zeggen de Natuur- 
kenners , zijn er niet , inaar om de fnelheid , waar- 
mede zij fpringen. 

vs. 30. Nukunnen weirder armen eerstgeboor'- 

,,nen, 

Hun kudden veilig weiden , 
>> En de behoeftigen in zekerheid zich le- 



i3 Want door den lionger doode ik uwen 

ftam , 
En door het zwaard uw overfehot." 

Om het eerfte lid van dit vers te verftaan, moet 

men 



E S A I A S XIV. 



iheri weten , dat Juda ^ daar het aan het land der 
Filiftynen grensde, vlakten en weiden had, waar 
de Herders , vooral zoo het fchijnt de behoeftigfte 
ien geringfte Herders, hnnne kudden dreven en zich 
legerden ; fpeelden liu de Filiftynen den meester, 
dan werden deze afme Herders opgeligt , weg- 
gevoerd , of jammerlijk beroofd : maar werden de 
Filiftynen gefnuikt eii t'ondergebragt , zoo graas- 
den hiinne kudden j, en zij legerden zich in zeker- 
heid. 

De eerstgeboorntn der armen , dat is , de aller- 
behoeftigften , die zich het minst kunnen verdedigen, 
Wij hebben opzettelijk deze vertaling gehouden , om 
te toonen , dat ons de gisfing der nieuweren onnoodig 
Voorkomtj die lezeri: dan zullen ch armen mijn& 
terftelingen , mijne edelfte vriichten , of mtjr.e vel- 
den afweiden. De kracht van het gezegde moet val- 
len op de woorden , in zekerheid. 

Het laatfte , de honger en het zwaard , moeten 
Tbij malkander gevoegd worden : verwoesting der 
velden en vruchten , armoede en honger , gaan met 
de bloedflortingen des zwaards gepaard. Terwijl de 
arme Joodfche Herders veilig hunne kudden zouden 
laten grazen , zou Philifte'a het tooneel des oorlogS 
en der vernieling wezen* 



vs> '3 1 - a Huilt poorten ! jammeft fteden ! 
Want Phi] 
i, fmolten ^ 



)3 Want PhilifteVs magt is gansch 



J 



Aa 



37 .] E S A I A S XW, 

Een rook komt van het Noorden , - 
93 Een digt in een gedrongen heer !" 

Hier verheft zich de Godfpraak, en neemt eene 
nog hoogere vlugt. Behalve de rampen , die de 
Filiftynen van Hizkia zouden ondergaan , zouden 
2ij nog andere gevoelen , die nog verwoestender 
zl]n zouden: te weten, van de Asfyriers, die, bij 
.iunne invallen in Israel en Juda, vooral het Filiftyn- 
fche land wilden inhebben 9 omdat dit liun de ge- 
4nakkelLjkfte doorgaug was , om hunne veroveringen 
in Egypten voort te zetten. Wij lezen ook Jef. 
XX: i . van eenen krijgstogt der Asfyriers , waarbij 
zij Asdod 9 eene hoofdvestiug der Filiftynen , in* 
namen. 

Men moet hier de opklimming. niet voorbijzien; 
vs. 29. was het, verheugt u niet meer , maar nu, 
huilt en jammert ! 

. Poor ten en fteden: de Filiftynen hadden zeer fterke 
-vestingen , daarin beftond de magt hunnes lands , ea 
hiervan is deze fpreekwijze ontleend. 
. Een rosk : de aankomst van een magtig leger 
openbaart zich in eene vreesfelijke ftofwolk, die als 
een dikke rook zich opdpet. 

Van het Noorden: de Asfyrifche benden trokken 
waarfchijnlijk door het land der tien flam men , en 
vielen dus van den noordelijken kant in het land der 
.Filiftynen. 

JLen digt in 66n gedrongen heer. Lefterllik: 

tr 



J E S A I A S XIV. 



37* 



er is geen eenzame, geen afzwervende onder hunne 
yerzamelde benden. De Oosterfche legers zijn door- 
gaans onder llechte krijgstucht, de foldaten dwalen 
ginds en derwaarts af ; doch de Asfyriers begrepen 
al vroeg de noodzakelijkhefd , om him heer behoor- 
lijk bij elkander te houden , en elk krijgsknecht bij 
zijne vaan of banier te bepalen ; hierdoor waren 
hunne legers geen verftrooide hoop, maar een digt 
in den gedrongen heer, en hierdoor maakten hunne 
wapenen zoo veel voortgang en veroveringen. 

vs. 32. Wat zal men dam 's volks afgevaar- 

digden 

Ten antwoord geven? 
Dat Jehova Sion onverwrikbaar ves- 

tigde, 
Ter toevlugt der bedrukten zijnes 

volks!" 

Wanneer een vreemd en magtig volk het Filiftyn- 
fche land vermeesterde , werd Juda's veiligheid te- 
vens bedreigd , en men kon dan verwachten , dat 
een annval op dat Rijk , en op de ftad Jeruzalem , 
het naast gevolg van deze overwinning zijn zou. 
Doch tegen deze vrees ftelt de Prefect zijne natie ge- 
rust: Sion, door Jehova gegrond, zou de veilige 
toevlugt zijn en blijven voor alien , die door de As- 
fyrifche wapenen verdrukt werden. Dit is de inhoud 
van dit vers , en deszelfs algemeene bedoeling : de 

Aa a voor- 



37* j S A I A S XIV. ' 

voorftelling is zonderling en ingewikkeld. De Prefect 
verbeeldt zich , er komen boden te Jeruzalem , mis- 
fchien wel van de Filiftynen zelf , om te raadplegen , 
wat men in dit gemeen gevaar bij de hand zal vatten? 
doch men antwoordt hun : dat er voor Jeruzalenj 
geen gevaar was , dat Jehova daar voor zorgen en het 
beveiligen zou ! 



jES AIAS XV en XVI, 373 



en 



HOOFDSTUK. 



,P 



rofetie tegen Moab* 



HOOFD9 

XV. 



In den nacht wordt Ar Moabs verwoest, 
Ten gronde toe geflecht ! 
In den nacht wordt Kir Moabs verwoest , 
Ten gronde toe geflecht! 

2. Men gaat naar Baith op en Dibon , 
Naar islands gewijde hoogten, 
Om daar te weenen ! 

Op Nebo en op Medba jammert Moab; ; 
Elk hoofd is kaal, en ieders baard is uit- 
.gerukt! 

3. Op de ftraten ziet men elk in rouwgewaad 

gekleed, N ; 

Op de daken , op de markten , 
Kermt alles overbid , of fmelt in tranen 

weg! : - 

4.Hesbon en Elealeifchreeuwen *t uit, 

Aa 3 Toe 



74 J S A I A S XV en XVI, 

Tot Jahaz hoort men hunnen kreet, 

Ook Moabs krijgsvolk barst in jamrcerklag- 

ten los, 
Elks moed is hem ontzonken ! 

5. (Mijn hart klaagt over Moab!} 
TokZoartoe, tot Eglath Schalischija 
Ziet men de vlugtenden ; 

Weenend beflijgen zij Luhith*s hoogte, 
OpHoronaTms weg heft elk gebroken. klag- 
ten op ! 

6. Nimrims bronnen zijn verwoest, 

Ket gras is dor , het kruid verwelkt, de 
groente weg ! 

7. Nu wordt reeds ieders bvervloed, 
Elks dierbaarfte bezitting, 

Vervoerd aan de and're zij' des wiJgen- 
ftrooms ! 

8. Geklag , gefchrei weergalmt door Moabs 

gansch gebied, 

Tot aan Eglaim hoort men 't kermen, 
Tot Beer Elim hoort men hetl 

9. Dimons waatren zijn met bloed gemengd, 
Van bloed en lijken hoog gezwollen ! 

Al wat in Moab blijft , of ov'rig is in 

't land, 

Verfcheurt de leeuw! ..:.:..-. .;. 

i.Dat 



"j S A I A S XV en XVI. '375 



1. Dat 'svolks Beheerfcher 

Een gefchenk van larameren zende, 
Van Sela door de woestijn , 
Naar den berg van Sions dochter: 

2. Want haast ziet men Moabs jonkvrouwen , 
Aan des Arnons veeren zwerven , 

Gelijk verjaagd gevogelte 
Uit het geftoorde nest. 

3. Volgt wijzen raad , 

Weest billijk en regtvaardig, 
Breidt op den heecen middag, 
Uw fchaduw uit , gelijk den nacht , 
Bergt den verdrevenen , 
Verraadt den vlugcenden niet ! 

4. Laat mijn verjaagden bij u toevlugt vin< 

den, ' 

Dat Moab hun ter fchuilplaats zij, 
Tegen den verwoester. 
Want leed en verwoesting fpoeden ten 

einde , 
En des vertreders ondergang nadert ; 

5. Dan zal een troon , door deugd bevestigd , 

ftaan , 

Een brave Vorst heerscht dan , eti zit in 
Davids tent, 

Aa 4 Die 



HOOFDST. 
XVI. 



J E S A I A S XV *? XVI, 

000FDST. Die billijk oordeek, *t regt bemint, 
En tot geregtigheid Heeds vaardig is, 

6*. Doch wij kennen Moabs hoovaardij, 

Hoe ze onverdraaglijk is! 

Zijn overmoed, zijn trots, zijn woedendeii 
haat, . 

Zijner valfche Profeten leugentaal ! 
y. Dat dan in Moab de een den. anderen 
jammere, 

Dat alles jammere! 

Op Kir Harefeths omgeworpen muren 

Zuchte en klage men, 

Ook deze zijn geveld ! 



. Hesbons velden kwijnen , 

Sibma's wijnflokken , 

Der volken tirannen verwoestten ze, 

Wier loten tot Jaezer reikten , 

En dwaalden door de woestijn, 

Wier ran ken tot over het meer zich ftrek- 

ten. 
,D>iarom beweene ik, met Jaezer, 

Sibma's wijnftok tevens; 

Hesbon en Eleale, 

Be- 



T E S.-A Y 4 S ; XV en XVI. 37? 

i ' - ** . * 

Befproeije ik met mijn tranen !;- .: 

Van uwe ooft - inzameling en pogst 

Hoort men niet meet het vrolijlf- landge- 



IIOOFDST. 

.. X vr; t 



10. De vreugde is weg, 

De dans uit uwen hof en boomgaard; 

Niet meer galmt in den wijngaard feest- 
gezang, 

De druivenpers wordt niet getreden , 

Het landgejuich verftomt ! 
xi. Des zucht mijn boezem over Moab, 

En trilt gelijk een harp , 

Mijn binnenfte over Kir Heres ! 
2. En offchoon Moab zich vermoeit, 

En ijvrig zich laat zien op zijn gewijde 
hoogten , 

En in zijn heiligdom den ramp zoekt af te 
bidden , 

't Zal niet gefchieden ! 

r3.Dit is het woord, het welk Jehova over 

Moab fprak, 
Reeds overlang: 
14. Maar nu fpreekt Jehova: 
In drie jaar cijds , 
Gelijk des daglooners jaren , 

A a 5 .Wordt; 



S78 J E S A .1 A S XV en XVL 

HOQFDST. Wordt Moabs trots vernederd, 
XVI * Met al zijn magt en overvloed ; 

En *t geen nog overblijft 
Zal klein, gering en kracht'loos zijn! 



VER- 



J E S A I A S XV en XVI. 379 



V E R K L A R I N G, 



PROFETIE TEGEN MOAB. 

Moabiten waren afftammelingen van Moab, 
den zoon van Lot, uit deszelfs bijflaap, met zijne 
oudfte dochter.geboren. De lotgevallen van dit volk, 
voor zoo verre wij ze uit de Bijbel - gefchiedenis kun- 
nen opmaken, z'ljn de volgende. Zij zetteden zich 
neder in de landftreek , ten oosten van de Doode 
Zee en de Jordaan, tusfchen de beek Zered en de 
Jabbok , in welker bezit zij zich langen tijd handhaaf- 
den , tot dat Sihon , de Koning der Amoriten , hun 
al het land tusfchen de Arnon en de Jabbok afnam , 
doch welhaast gedwongen werd , om hetzelve aan de 
Israeliten af te flaan , door welke hij overwonnen 
en verflagen werd. Dus geraakte een goed deel der 
oude Moabitifche bezittingen in handen van Israel, 
en viel den (lam van Ruben ten deel. 

In het begin der Regter-tyden , waren de Moa- 
biten magtig genoeg , om Israel , ten minfte voor 
een goed gedeelte , aan zich te onderwerpen ; doch 
hunne overheerfching nam een einde met den dood 
van Eglon , hun Koning ? die door Ehud werd om- 



58o: J E S A I A S XV en XVlv 

gebragt. Nadeihand fchijnen de Moabiten in vrede 
en vriendfchap met Israel geleefd te hebben , en wij 
zien Elimelech , met Naomi ' en twee zonen , naar 
het land van Moab verhuizen , en zich twee Moabi- 
tifche fchoondochters verkiezen 3 van welke de eene , 
Ruth, met 'hare fchoonmoeder te- rug keerde naar 
het Israelitisch land. 

Bij de Moabiten bragt David naderhand , toen hi) 
door Saul vervolgd werd, zijne ouders en geflacht 
in veiligheid; doch naderhand Koning geworden zijn,-. 
de , beftreed , overwon hij hen , handelde hen naar 
ftreng krijgsregt , en maakte hen aan zich cijnsbaar ; 
wat hiertoe aaiileiding mag gegeve-n hebb.en , weten 
wij met. ' 

. Bij de fcheurlng des Rijks , bleef Moab aan het 
huis van Efra'im onderworpen , tot dat zij onder 
Jorams regering het juk afwierpen. Joram , door 
Jofafat geholpen , overwon hen , maar bedwong hen 
met, en de Moabiten, vertoornd dat Jofafat zich in 
dezen kriig gemengd had , dreigden hem met een' ver- 
fchrikkelijken inval , die him evenwel 3 door bijzon- 
dere tusfchenkomst der Voorzienigheid , kwalijk be- 
kwam. Hier na lezen wij niets bijzdnders gemeld 
van dit volk ; bij de vermindering van hetRijkdertien 
ftammen, hebben zij waarfchijnlijk weder vele fteden 
bemagtigd, die te voren aan Ruben toebehoorden , 
en die hier onder hunne bezittingen geteld worden, 
Hunne eerfte verwoesting achten de Geleerden ge 
fchied te zijn door Salmauezer 3 toen hij Efra'im wegr 



J.E S A I A S XV en XVI. 

Voerde: de tweede^ waarvan Jeremias profeteert^ 
door Nebucadnezar, bij de beraagtiging van Juda. 
Wij vinden in deze Profetie aan Moab aangekon- 
digd, niet zpo zeer eene volkomen verdelging, als 
wel eene groote verwoesting, uitroeijing van'voor- 
name vestingen , plundering en inneming der meeste 
fteden, verflagenheid, vlugt, gejammer, vernieling 
cfer vruchtbaarfte ftreken , en dergelijke elleriden ! 
Wij vinden dit in her geheele XV de Hoofdftuk , en 
in het XVI de vs. 7 12. Voorts de redenen, waar- 
mede zij zich zulk een oordeel had den waardig ge 
maakt , verraderlijke handelwijze tegen Juda , en on- 
dragelijke hoovaardij : gelijk ook de middelen , waar- 
door zij alleen dit ongeluk hadden kunnen ontkomen. 
Kap. XVI: i 6. Eindelijk , aanwijzing van het 
juiste tijdperk der nabij zijnde vervulling van deze 
Godfpraak. Kap. X.VI: 13, 14. 

Wat den tijd belangt 5 wanneer deze Profetie is 
liitgefproken , en wanneer zij hare vervulling heeft 
bekomen , hierover zullen wij moeten ipreken bij 
Kap. XVI: 13, 14. 

Het is ontwijfelbaar , dat deze Profetie in het ge- 
lieel in een' gansch anderen ftijl begrepen is , dan de 
meeste der overige Godfpraken van JESAIAS, die 
niet gewoon is zoo veel met Geografifche kennis te ' 
prijken. Doch wij merken hieromtrent aan , dat de 
latere Profeten doorgaans gewoon waren den toon 
aan te nemen, dien zij in vorige Profetien, betref- 
fende dezelfde volken , aangegeven vonden. Zoo 

zien 



J E S A I A S XV en XVI. 

zien wij , dat j E RE M i A s , in zijne Godfpraak tegcn 
Moab, Kap. XL VIII, onzen JESAIAS nu woords- 
lijk volgt , dan uitbreidt en omfchrijfc , en over 't ge- 
heel in denzelfden toon en ftijl profeteert. Nu vin- 
den wij een oud dichtftuk omtrent Moab , en deszelfs 
nederlagen onder Sihon , den Koning der Amoriten , 
Num. XXI. vs. 27 30 , 't welk den toon fchijnt 
gegeven te liebben voor alle volgende dicliterlijke ora- 
kels , aangaande de ' verwoestingen , die dit volk 
ondergaan zou. Dit oud gedenkftuk is het derhalve, 
dat JESAIAS voor oogen kan gehad hebben , en 
't geen ongevoelig zijn ftijl eene gansch nieuwe en 
ongewone wending fchijnt gegeven te hebben. Maar 
daarenboven : misfclrien heeft JESAIAS een nog 
veel luter ftuk voor zich gehad , 't geen voor ons 
niet bewaard is , en 't geen hij alleen omfchrijft , uit- 
breidt, met bijvoegfels verrijkt, gelijk JEREMIAS 
nadcrhand hem gedaan heeft. Dit wordt aller- 
waarfchijnlijkst uit vergelijking van Kap. XVI. 
vs. 13; dit is het woord \ dat Jehova reeds voor 
lang tegen Moab gefproken heeft: en is. dit zoo $ 
dan kunnen wij ons zelfs geen oogenblik langer ver- 
wbnderen, dat JESAIAS hier aan zich zelven on- 
gelijk fchijnt te wezen. 

Wat de menigvuldige namen van fteden en plaat- 
fen in deze Profetie betreft, wij zuilen over deze 
alien niet fpreken : van velen is de Jigging , en 't geen 
verder tot derzelver kennis behoort, zeer onzeker , 
en ten hoogfte alleen bij gisfing te bepalen. Wij 

zul 



J E S A I A S XV. 

zullen alleen hier en daar, en van de voornaamfte 
zoo veel aanmerken , als tot verklaring van den gari- 
fchen inhoud der dichterlijke redevoering dienftig is* 

vs. i. Profetie tegen Moab. 

In den nacht wordt Ar Moabs verwoest, 
Ten grcmde toe geflecht ! 
In den nacht wordt Kir Moabs verwoest, 
3i Ten. gronde toe geflecht!" 

'Ar. Waarfchijnlijk Rabbet der MoaUten , de 
hoofdftad des lands , naderhand Areopolis geheeten. 
Kir , hetzelfde met Kir Hares , of Harefet, eene 
andere voorname flad en fterke vesting , nabij het 
uiterfte des lands gelegen , waarover men 2 Kon* 
III: 25 tot 27. kan nailaan. Beide deze fceden wor- 
den gedreigd met zulk eene verwoesting , dat zij 
omgekeerd en verdelgd zouden mogen heeten. En 
wel in den nacht: hier in is niets vreemds , dat twee 
fterke fteden , verrast door eenen^vijandelijken inval , 
beide des nachts bemagtigd worden. Doch men kati 
hier de woorden, in den nacht , ook figuurlijk verkla- 
ren , als beteekenende , onyerwachts , terwijl men 
zich gerast en veilig waant , en nergens voor be- 
zorgd is , gelijk wanneer men des nachts rustig ligt 
te flapen. 

Andere maken hier eene verandering in den tekst , 
eu lezen g&hccl^ volkomen^ doch buiten eenige nood- 

zake. 



J E s A i" A s XV. 

zake. Hiermede zoii dan de ramp der Moabitefc 
een' aanvaiig nemen , met de inneming en verwoes- 
ting van hunne twee voornaamfte fteden, die des 
nachts gefchieden zou j ten minfte op het aller- 
onverwachtst. 

Ten grond'e toe gejlechii Men moet dit voor^ 
namelijk verllaan van de muren en vestingwerkenj 
wij zouden thans zeggen ontmanteld. 



& Men gaat naar Baitti op en Dibon , 
Naar 's lands gewijde hoogten, 
,, Om daar te weenen ! 
y } Op Nebo en op Medba jatnmert Moab ; 
st Elk hoofd is kaal , eh ieders baard is 
liitgerukt 1" 



In den algeraeenen ramp vlugt alles naar de tempels 
en de kapellen der Goden been, om daar lumnen 
nood te klagen , om daar de hulp te. vinden , die men 
vruchteloos elders en bij menfchen zocht. 

In het laatfte deel van dit , en in het volgende 
vers , vinden wij eene afteekening van den algemeenen 
rouw, hetmisbaar en alle de uiterlijkheden der diepfte 
treurigheid , die men overal in Moab ontdekt , en 
dit bij beide geflachten : de vrouwen en dochters 
hebben hare fchoone vlechten afgefneden , de man- 
nen den baard uitgerukt , 't geen het teeken was 
van de allerhartstogtelijkfte droefheid. Wij bren- 
gen de kaalheid des hoofds alleen tot het vrouwelijlc 



J E S A I A S XV. 385 

geflacht, omdat wij ineenen, dat de dragt des.tul- 
bands bij de marinen altijd vorderde , dat him hoofd 
kaal, ten minfte zoo goed als kaal was: de Nazi- 
reers alleen lieten hun hoofd -haar groeijen. 

Uitgerukt , niet afgefchoren , of afgefneden, 
Het Hebreeuwfche woord , 't welk verminderen 9 
Verdunnen beteekent, zou nog beter vertaald wor- 
den door uitgeplukt ; men ftelt zich daar bij het 
misbaar der wanhoop voor , wanneer men zich de 
haren uitrukt. 

vs. 3. Op de ftraten ziet men elk ki rduw- 

gewaad gekleed, 
Op :de daken, op de markten, 
Kermt alles overluid , of fmelt in tranen 



9) 

J 



Eene fchoone , aandoenlijke befchrijving van eene 
ganfche ftad 9 van een gansch volk, dat in jammer 
is weggezonken. Waar men menfchen ziet , 't zij 
aan hunne huizen , op hunne daken , 't zij daar 
buiten , op ftraten en pleinen , alles draagt de uiter- 
lijke teekenen der droefheid, en kermt en weent. 

Het rouw- gewaad, de zak genoemd, befchrijft 
VITRINGA als een naauw kleed, fluitende om het 
lyf 3 en van de flechtfte floffagie; in tegenftelling 
van den wijden mantel, die min of meer kostbaar 
was. Het woord , dat ik door wegfmehen vertaald 
heb , beteekent nederdaltn , eigenlijk fe water gaaa* 

I. DEEL. Bb vs. 4* 



*S<5 J E S A 1 A S XV. 

vs. 4, Hcsbon en Eledle fchreeuwen 't uit, 
Tot Jahaz hoort men hunnen kreet, 
Ook Moabs krijgsvolk burst in jammer- 

klagten los , 
Elks moed is hem ontzonken !" 

Wederom eene fterke , yeel uitdrukkende fchilderij a 
Het gekerm der inwoners we^rgalmt door het gan- 
fche land , en wordt gehoord van de eene ftad tot 
aan de andere. De krijgslieden 9 de eenige hoop en 
fteun van het rampzalig land , zijn door den on- 
verwachten inval , door het algemeen gejauimer , zoo 
verward, dat al him moed daar heen is., en dat zij, 
in plaats van eenen moedigen veldkreet, een akelig 
ijarnmergefchrei aanheiFen! 








(Mijn hart klaagt aver Moabf) 
Tot Zoar toe , tot Eglath Schalischija 
Ziet men de vlugtenden m y 
y , Weenend beftijgen zij Luhith's hoogte, 
Op Horonaims weg heft elk gebroken 
klagten op 1" 

.Hfer ziet men weder een ander tooneel: algemeene 
tlugt! in gansch Moab ziet men niet anders, dan 
gejaagden en ; vHedenden, die weenend en fnikkend 
'him weg vervolgen , en opalle hoogten klimmen j oin 
te zien of heri de vijand niet nazet. Men ziet hen 
-tot op, tot over de uiterfte grenzen des lands, tot 

.- JZ00T 



J E S A I A S XV. 387 

jZoar toe , ja tot Eglath Schalischija , eene plaats 
ons onbekend , misfchien vooraan in Idumda ge- 
legen ; althans wij achten het beter deze woorden 
dus onvertaald te laten , en te houden voor den eigen 
naam eener ftad of .landftreek, dan die te vertalent- 
door driejarige vaarze 9 't geen eenen gedwonge- 
nen, en niet aannemelijken zin geeft. VITRING'A 
en anderen vullen hier in : BU.LKENDE als een 
driejarige vaarzc, doch dit is willekeurig , en bui- 
ten den gewonen flijl. 

vs. 6. Nimrims bronnen zijn verwoest, 

9i Het gras is dor ? het kruid verwelkt , de 

orrpntf IXTPO" I" 



? 
groente weg !" 



Wederom een nieuwe trek van JESAIAS rijke 
fchilderij, een nieuwe, naauwelijks herftelbare , oor- 
logsrarop , door de baldadigheid aangerigt. Nim- 
rim , eene fcad of plaats , daar men bronnen had , 
,die de omliggende landfcreek bewaterden , en dezelve 
daardoor tot eene yruchtb.are en welige landouwe 
maakten ; maar de moedwil der vijanden heeft de 
wateren verwoest , de bronnen geftopt, de beken 
verdorvenj nu kwijrit en verdort alles; op het veld 
is geen gras , geen halm op den akker ., geen blad 
het geboomte te zienl 

Vs. 7. Nu wordt reeds ieders overvloed, 
M .Elfcs- dierbaarfte bezitting, 

B b 2. Vex. 



388. J E S A T A S 



i t Vervoerd aan de and're zij' des wilgert 
ftrooms 1" 







De wegvoerders zijn hier , naar mijn Inzien , de 
Asfyriers,- en de wilgcn-rivier , de Euphraat. Verg. 
Ps. CXXXVII: i, 2. De Profeet ziet een' nieuweir 
jammer; de zuinig gefpaarde, kostelijkfte en dier- 
baarfte bezittingen der Moabiten , worden door den 
vijand medegeileept naar zijn land , aan de andere 
zijde van den Euphraat. Andere vatten dit vers 
anders op van de Moabiten , bij den vijandelijken 
inval gedwongeri , om hunne goederen ea. kostbaar- 
liedsn , zoo goed z^ij kunnen , te bergen , dezelve 
voerende , aan de beek of vallei der wilgen 9 of 
der Arabieren , althans in eene verzekerde plaats , 
daar of in den omtrek. MICHACLIS leest en ver- 
taalt raVenbeeki en fehijnt te denken aan de beke 
Crith, daar Elias van de raven gefpijzigd werd. 

vs. 8. )3 Geklag, gefchrei weergalmt door Moabs 

gansch gebied, . 

Tot aan Eglaim hoort men 't kermen, 
Tot Beer Elim hoort n>en het I" 








Dk is geen nieuwe trek der fchildm] , maar al- 
leen , tot meerdere uitvoerigheid 9 bij het vorige 



gevoegd. 



vs. 9. Ditnons waat'ren zijn met bloed gemengd,. 

- - Van 



J E S A I A S, XV, 389 

Van bloed en lijkeirhoog gezwolien ! 
Al wat in Moab blijtt 5 . of ov'rig is in 

5 ,'t land, : i<-:-'..-- 
Verfcheurt de leeuw !" :; . . 

; De voorftelling eener beek , doors, het bloed .der 
tyerflagenen rood geverwd 3 is met te fterk ; fter- 
ker en. echter met; boven het floute en verhevene 
is het, wamieer wij deze beek door het bloed 
zelfs hooger gezwolien zien , dan naar gewoonte. 
Doch de aard der uitdrakking in het Hebreeuwsch 
ichijnt te vorderen , dat wij bij het- bloed ook de 
It j ken voegen , . gelijk wij in de overzetting gedaan 
hebben. . 

Wat het laatfte lid van het vers betreft, wij ge- 
looven, dat de zin daarvan is: al wie zich met de 
vlugt niet bergt, maar waagt in het land te blijven, 
zal den leeuw, den vijand, in magt en blo^ddorst 



aan den leeuw gelijk , in de klaauwen -vallen. 

De ganfche befchdjving van den aanftaanden oor- 
logs - ramp .der Moabiten , .in dit Kapittel , is zoo 
dichteiiijk fchoon uitgevoerd, dat wij de voornaamfte 
trekken daarvan nog kortelijk moeten opzamelen: 
vs. i. zien wij terflond de twee voornaamfte ves- 
tingen der Moabiten , bij verrasfing ingenomen en 
verdelgd : vs. 2. ziet men de inwoners der fteden 
naar hunne tempels , kapellen en hoogten opgaan , 
om aan hunne Goden den bitteren nood te klagen : 
vs. 3. zien wij alles in rouwgewaad op de daken, 

Bb 3 de 



390 J E S A I A S XVI. 

de flraten, de markten, weeriend en fnikkend daar 
henen gaan; de vrduwen met afgefneden . vlechten , 
de mans met uitgerukten baard r het fieraad des aan-: 
gezigts : vs. 4. weergalmt bet klaaggefchrei van de 
eene flad tot de andere ; der krijgslieden moed is 
oritzonken , zi) jammeren mede als ontwapenden ; 
vs. 5. ziet men de vlugt ., overal op de grenzen wee- 
nende vlugtelingen , die -van elke hoogte npg eens 
omzien naar hun geliefd , rampzalig vaderland : 
vs. 6. worden door den baldadigen vijand de bron- 
nen verftopt , de wateren bedorven , en het vrucht- 
baar veld in eene woestijn veranderd: vs. 7. Moabs 
dierbaarfle bezittingen , en zuinig gefpaarde kost- 
baarheden , van den vijand medegefleept naar zijn 
-land: Eindelijk 5 de wateren ' rood geverwd van 
bloed, de beken door het bloed liooger gezwollen , 
en alies xvat zich niet met de vlugt gered heeft, door 
den vijand , als een' woedenden leeuw , onbarm- 
hartig verfclieurdl . : . 



II GO F D S T U K. 



D.: 
at 's volks Beheerfcher . 

Een gefchenk van .lammeren zende, 

3i Van Sela door de woestijn , 

Naar den berg van Sions dochter," 

Van hier tot vs. 5. ingefloten , ftelt de Profeet, 
by wijze van raadgeving, aan de Moabiten voor, 

wat 



J E S A t A S XVI. 39* 

wat hufl nti nog net best te d6en ftond ; , -zoo zij het 
aanftaande onheil';, zoo al met ontkomen, ten triinfte 
liierkelijk voor zich verzacht zien wilden - y tevens 
geeft hij van ter zijde de redenen op 5 waardoor zij 
zich zulk eene verwoestiiig ,* otn humle handelwijze 
met hunne naburen , de Isracliten , hadden waardig 
geraaakt. De middelen, die hij aan de hand geeft, 
zijn deze ; dat zij ten fpoedigfte vriendfchap met 
het huis van Juda zbuden maken, zich onder de be- 
fcherming van hetzelve begeven , en van hunnen 
kant alle 'ph'gten van gastvrijheid en bondgerioot- 
fchap aan dat Rijk toonen. 

Door J s lands Beheerfcher kunnenwi] geen artder dan 
den Koning der Moabiten verftaan. Voor het woord 
lammeren , of lam in den grondtekst , leest de Chal- 
deeuwfche Overzetting zoon , en deze lezing wordt 
door de meeste nieuweren gevolgd , meenende dat JE- 
SAIAS hier de bijzonderheid voorfpelt , dat de zoon van 
den Moabltifchen Vorst , bij den inval der Asfyriers., 
zich met de vlugt redden , eh naar Jeriizatem be- 
geven zou, om.daar, was het mogelijk , veilighe'id 
te vinden : zendt den zoon van 's lands Opper- 
vorst enz. Wij voor ons kunnen dit gevoelen niet 
bijvallen , daar deze uitlegging ons minder fraai , en 
met het volgende ininder overeenkomftig toefchijnt', 
dan 't geen" in den gewonen tekst is opgefloten. 

Wij verklaren dit vers op deze wijze.' De Moa- 
biten , : toen zij fchatpligtig waren aan Israel , betaal- 
(J^n hiirine fchatting in vee , in lammeren en fchapeii. 

Bb 4 Zie 



39 J E S A 'i A S XVI. 



Zie a -AT0tf. Ill: 4. Door ^/<3!, /fe rots, verftaan 
wij de hoofdftad der Moabiten , op of in de nabij- 
heid van eene rots gebouwd. Van -daar worden zij 
door den Profeet vermaand om de lammeren door 
de woestijn , vari Jericho buiten twijfel , naar Jeru- 
zalem te zenden, niet zoo zeer om zich aan het Ryk 
van J-uda fchatpligtig te verklaren , als wel , om door 
een aanzienlijk gefchenk , de vriendfchap en befcher- 
ming van dit Rijk voor zich te verwerven , die in 
den aanftaanden nood voor hun van Jiet uiterfte be-> 
lang.zou wezen. 



vs. 2. Want haast ziet men Moabs jonkvroii- 

,,wen, 
,-, Aan des Arnons veeren zwerven, 



Gelijk verjaagd gevogelte 
Uit het geftoorde nest." 



Dit was de reden, waarom de Moabiten de vriend-. 

fchap van Juda , met zoo veel ernst , moesten zoe- 

ken, niet om den naderenden ramp geheel te ont- 

komen , gelijk zij meenen , die dit vers lezen : 

ANI>ERS zidhn JMoabs dochiers zljn enz. ; maar 

om bij den inval der vijanden eene veilige toevlugt. 

te liebben , waar zij ten mintle hunne perfonen , zoo 

ook niet hunne goederen bergen , en in zekerheid 

brengen konden. Daartoe was voor Moab het land 

van Juda allergefchiktst, 't welk na aan het hunne 

grenade, en een der magtigfte was, onder de na?- 



J E S A.I A S XVI. 323 

B.tirige Mogendheden. Er was voor de Moabiten 
#n tyd op 'handeii , waarin elk zou moeten vlug^ 
ten, en ter naauwernood zijn leven zou kunnen red- 
den:, bij eene onweerftaanbare overftrooming der. 
Asfyriers : hoe gelukkig . zou het dan yoor hun zijn 
Juda te yriend te hebben , derwaarts te kunnen henen 
vlugten; .en daar nu JESAIAS zeker wist dat dit 
geb'euren zou , kon hij hun een' beteren r.aad geven ,. 
dan deze vriendfchap van Juda in tijds, al ware het, 
tot den hoogften prijs , te koopen ? . 

De aanftaande vlugt der Moabiten ftelt de Profeet 
figuurlijk voor: a an de veer en d&sArnons^ die door 
Moab vliet, ziet men Moabs dochtereri , (het is 
niet eene vlugt van legerbenden , maar van inwoners., 
zelfs vrouwen en maagden zijn op de vlugt !) gelijk 
aan een gefloord nest, waaruit het gevogelte , oude 
en jonge , verjaagd omzwerven , geene woning , 
geene veilige rustplaats wetende. 

vs> 3 a Volgt wijzen raad, 

Weest billijk en regtvaardig, 
Breidt op den heeten mtddag 
Uw fchaduw uit , gehjk den nacht , 
Bergt den verdrevenea, 
Verraadt den vlugtenden niet ! 
4. Laat mijn yerjaagden bij u toevlugt 

den, 

Dat Moab hun ter fchuilplaats zij, 
w Tegeri den verwoester." 
' Bb 



-At 



394 j E S A I A XVI. 

De Profeet vermaant hen hier^ dat zij de vriertd-". 
ichap van Juda met alleen zouden zoekeii door eeft 
gefchenk , maar ook door het bewijzen van dadelijke 
pligten van herbergzaamheid , en gastvriendfchap 
voor de Joden van hunnen kant ; door derzelvef 
vlugtelingen , indien zij door eenen vijand overvallen 
werden, onder zich op te nemen, te verbergen, en 
althans niet te verraden, opdat zij, in hetzelfde ge- 
val gekomen zijnde , dezelfde dienften van de Joden 
zouden kunnen eifchen. Doch tevens fchijnt de Pro- 
feet him hier van ter zijde te verwijten hunne vorige 
en gewone handelwijze omtrent de Israeliten , waar- 
door zij zich derhalve ook den toorn en de ver- 
ontwaardiging van Israels God hadden op den hals 
gehaald, daar zij de arme Joden, die vlugtende uit 
den krijg , of verjaagd uit hunne woningen , bij de 
Moabiten fchuilplaats zochten , niet alleen weigerden 
te herbergen, maar ook fchandelijk verrieden, en in 
der vijanden hand overleverden. 

Want leed en verwoesting fpoeden ten 

einde, 

En des vertreders ondergang radert ; 
vs. 5. Dan zal een troon , door deugd beves- 

tigd, ftaan, 
Een brave Vorst heerscht dan , en zit 

in Davids tent, 

Die billijk oordeeli: , 't regt bemint , 

En tot geregtigheid fleeds vaardig is.'* 

Twee 







3 E s A ! A s 

.. -. Twee dingen koii men tegeii den fclad 
aan Moab , om Juda's vriendfchap efi befchermiiig 
te zoeken, inbrengen: het eerfle, of het lets zou 
kunnen baten, bij de algemeeue verWo'e^ting ^ waai> . 
mede dit gedeeke van Afia ddo'r- dfi Aafyriers be- 
dreigd werd ; of jiida zelf j met vooi* hen -zou moe- 
tenbukken, en dus eene flechte fehuilplaats wezen 
voor anderen? Omtrent 'dit-ftuk verzekeri deProfeet, 
dat dit verwoestend en vernielend Asfur alle zijne 
heersehzuchtige plans hiet zeu kunnen volvoeren , 
dat het een einde zou nemen eri zelf verdelgd wor- 
den. Nog meer, dat het uitgeroeld zou zijn , zoii* 
def Juda betnagtigd^te hebben, dat dit Rijk deszelfs 
prooi riiet worden zou, en bij den val van Asfyrien. 
overgebleven zljni dit vinderi wij in het laattst vaii 
het viefde, en het begin van -het vijfde ver3. ; 

Maar ten andere : ^anneer men zich-ondet iemahds' 
isefcherming en magt begeeft, komt het ef voora:! op 
aan, hoedariig een peffpon hij zijj en wat \vij vdii 
hem te wachten hebbeh* De Koning Achaz Was 
een flecht en laag Vorst , ondetigend eil bedriegelijk + 
onder wiens beftuur alles verviel ;:' iridien zijn Opvol- 
ger lietzelfde karakter had, was ef van een verbbrid 
met Juda weinig heils te wachten. Hieromtrentini 
zegt j E s A i A is , dat Achaz Opivolger die nu waiir- 
fchijnlijfc reeds op den trbon zat^ zijnen Vborganger 
geheel ongelijk zou wezen , deugdzaam , liefdadig 
zijn, en voor-al een beminnaar des fegts , een bn- 
part^dig beoefenaar en handhaver der -geregtigheid , 

't geen 



J E S A I A S XVI. 
't geen ons ook de gefchiedenis van Hizkias ten 



voile bevestigt. 



. vs. 6. Doch wij kennen Moabs hooyaardij, 

Hoe ze onverdraaglijk isj 
: ,j Zijn' overmoed , zijn* trots , zijn' woe- 

denden .haat, ; 

M Zijner .valfche Prpfeten leugentaall' 



" 



JESAIAS voorziet en weet , dat Moab zijnen 
heilzamen raad niet volgen zal ; hij geeft de redenen 
op, waarom zij dien raad zouden verachten , uit 
hoogmoed , dwaze verbeelding , . uit ingekankerden 
haat en boosaardigheid tegens Jehova's volk , en ook, 
omdat zij misleid' werden door hunne leugenprofeten, 
die hun. misfchien voorfpoed en.bloei, in plaats van 
verwoesting , aankondigden. Zekerlijk moet Moab 
thans magtig geweest zijn, nu zij weder in bezit 
waren van de vooraaamfle plaatfen , tusfchen de Ar- 
non en Jabbok , die te voren door Sihon hun ont- 
nomen , en de bezitting van Israel geworden waren. 

Vraagt gij, waarom de Profeet hier.een' raad geeft, 
dien hij wist dat men verfmaden zou ? AVij antwoor- 
den , omdat in dien raad veel troostrijks voor Judq 
begrepen was , 't welk j p s AI A s bedoelde op dezQ 
wijze aan zijn volk bekend te maken. 

vs. 7. Dat dan in Moab de een den anderen be- 
jammere. 






99 
99 
99 
39 



S A I A S XVt. 



Dat alles jammere 1 

Op Kir Harefeths omgeworpeii muren 

Zuchte en klage men, 

Ook deze zijn geveld!" 



Baar Moab den eenigen goeden raad verfmadeft ,' 
den eenigen weg tot verzachting zijner plageri -met 
zou verkiezen , zoo zou dan ook de flag in al zijne 
zwaarte nedervallen , en de Profeet gaat nu voort , 
om de aanftaande ellende andermaal te befchrijven. 

Er ftaat eigenlijk: dat Moab over Moab jam" 
mere , dat is , de eene Moabiet over den anderen ; 
dat er niemand onder hen zij , die niet bejamme- 
renswaardig is. Over Kir Harefeth hebben wij bij 
het eerfte vers van het XV de Hoofdftuk reeds gefpro- 
ken , en de plaats aangewezen , die men daarop moet 
nailaan. 

vs. 8. v Hesbons v'elden kwijnen , 

Sibma's wijnftolcken , 

Der volken tirannen verwoestten ze, 

Wier loten tot Jaezer reikten , 
En dwaalden door de woestijn, 
Wier ranken tot over het meer zich ftrek- 

,,ten. 

Daarom beweene ik, met Jaezer, 
Sibma's wijnftok tevens ; 
Hesbon en Eleale, 
f , Befproeye ik met mijn trajieni" 

De 









J S A I A S. XVI. 

De klagt over Moabs verwoesting gaat hier voot-*. 
namelijk over d vruchtbaarheid des lands , dat ge- 
heel veraield zou worsen , en van alien bloei en vaag 
bijkans niets behoudjen. Die fchoone akkers en vel- 
den, van Hesbon en Eleale, ftaan voor zijne ver- 
bselding kwijnend, arm en treurig; de heerlijke wijn- 
gaarden , die van Sibma tot Jaezer zich uitftrekten ^ 
en het meer van Jaezer , waarin de Arnon zich ver- 
liest, overfchaduwden 9 zijn woest, baldadig nefir- 
gehouwen* Wie weent niet met. den Profeet, als 
hij dezen ramp , deze lotverwisfeling zich voor 
oogen flelt! 

Van uwe ooft-inzameling en oogst 
Hoort men niet meer het vrolijk land- 
gejuich. 



vs. 10. De vreugde is weg, 

e dans 
,,gaard; r 



De dans uit uwen hof en boom- 



Niet meer galmt in den wijngaard feest- 





,,gezang, 



,j De druivenpers wordt niet getreden , 
Het landgejuich verftpmt!" 

De zin hiervan is klaar , en de fchilderij fchoon 
om hare uitvoerigheid en uitdrukking. De akeh'gheid 
van een verwpest land , van heerh'jke wijngaarden en 
akkers , wordt dan eerst regt groot , als men .in zijn 
geheugeu herroept, hoe te voren alles bloeide, dat 

nu 



J E S A I A S XVI. 399 

; im wildernis is : hoe te voren alles juichte en danste, 
waar nu eene doodfche eenzaamheid en zwijgende 
flilte heerfchen. 

vs. n. Des zucht mijn boezem over Moab, 
En trilt gelijk een harp , 
Mijn binnenfte over Kir Heres I" 

De hartstogtelijke taal der Hebreeuwen, en in *t 
gemeen der Oosterlingen , is veel fterker dan deonze, 
niet enkel omdat zij de grootfpraak zoo zeer be- 
mimieii, maar eenvoudig, omdat zij heviger harts- 
togten hebben, dan wij. Deze aanmerking gelooven 
wij , dat van -gewigt i& P en meer dan te veel wordt 
over 't hoofd gezien. 

vs. 12. En offchoon Moab zich vermoeit, 

En ijvrig zich laat zien op zijn gewijde 

hoogten, 
En in zijn heiligdom den ramp zoekt 

af te bidden , 
, ,,'t Zal niet gefchiedenl" 

; Moabs ongeval is onvermijdelijk; welke middelen 
dit volk ook zou mogen aanwenden, om die ver- 
woesting af te wenden , zij zal zeker komen : al ver- 
moeide het -zich zelf en zijne Godheden tevens , met 
gebeden en godsdienst-plegtigheden , het zal hun 
uiets baten : de geygdei hoogten en het heiligdom 

ftaau 



'4&o J[ E S A i' A S XVI. 

ftaan hier tegen malkander over, als kapellen en die 
voornaamfte tempel van het land. 

ys. 13. Dit is het woord, het welk Jehova over 

Moab fprak , 
Reeds overlang : 
14. Maar mi fpreekt Jehova : 
In drie jaar tijds , 
j, Gelijk des daglooners jareri ,- 
j, Wordt Moabs trots vernederd 9 - 
Met al zijn magt en overvlocd ; 
,_, En 't geen nog overblijft 
,3 Zal klein , gering en kracht'loos zijn !" 

In het dertiende vers beroept JESAIAS zich op 
eene oudere, en bekende Profetie tegen Moab, die 
met zoo vele andere gedenkftukken is verloren ge- 
gaan. Waarfchijnlijk heeft onze Profeet deze oudere 
Godfpraak voor zich gehad, en met dezelve op ge- 
3ijke wijze gehandeld , als naderhand JEREMIAS, 
Kap. XLVIII, met de zijne gedaan heeft. 

Vs. i4.'wordt de vervulling van de Profetie naauW- 
keurig bepaald, binnen den tijd van drie jaren, als 
dejaren eenes daglooners , dat is, juist berekend, 
en vooral niet langer. Alles hangt er derhalve hier 
van af , wanneer deze Profetie is uitgefproken, 
Wij voor ons zijn van gedachte , in het eerfte jaar 
van Hizkias regering, dan valt de vervulling in het 
vierde jaar, en dus in den tijd, dat Samaria door 

Sal- 



J E S A I A S XVI. 4* 

Salmanezer belegerd werd , wanneer waarfchijnlijk 
een gedeelte zijner benden door hem gebruikt werd , 
om , gedurende het beleg der vesting , een' onver- 
wachten inval in Moab te doen, en dit volk, dat 
hein misfchien hinderlijk was in zijne oogmerken, 
te vernielen. 

Moab zou echter door dit ongeval niet geheel uit- 
geroeid , maar aileen zeer veniederd , en tot eene 
aanmerkelijke laagte gebragt worden : dit gering over- 
fchot is naderhand weder aanmerkelijk toegenomen , 
zoo dat zij , in Jeremias leeftijd , reeds ;wederom 
alle die plaatfen en fteden bewoonden , die zij bij 
de overrompeling der Asfyriers bezaten, wanneer zij 
een talrijk volk uitmaakten, en zelfs met pracht en 
weelde niet onbekend waren. 



I. DEEL. 



Cc 



OSL J E S A I A S XVH. 



O F D S T U K. 



rofetie tegen Damascus. 



Zi&l Damascus wbrdt verwoes s 
Dae het geeti Had meer zij; . 
Een ruwe puinhoop wordt het I 

2. Arders fteden zijn verlaten , 

Het grazend vee ten procii gegeven , 
Die , ongefloord , aldaar zich legeren. 

3. Zoo zal de voormuur Efraims, 
Damascus Koningrijk 3 

Het overfchot van Syrien ^ 

En Isrels*grootheid tevens, niet meer zijn* 

Spreekt Jehova Zebaoth ! 

4. Ja! in dien dag zal Jakobs grootheid klein, 
En 't vet zijns vleefches mager wezen. 

5. Het zal'dan Isrel gaan, 

Gelijk wanneer de graanoogst ingezameld 

wordt, 
En 'slandmans arm de halmen maait; 

Ge- 



J K S -, A T A S XVH, 4$ 

Gelijk men area leest in 't dal Rephajms. 

6. Er blijft, ja! een herhaalde lezing over, ;; 
Gelijk , bij 't fchudden des olijf booms, 
Twee , drie olijven in de hoogfte takken 

ov'rig zijn, v 

Of aan de nicest belaad'ne vier of vijf , 
Dus fpreekt Jehova , Isrels God ! 

^.Dan zal die volk naar zijnen Maker om- 

zien j 
Zijri opg op Isfels Heiligen geflagen zijn ;: 

8. Dan ziet het nice meer om naar zijne al- 

taren, 

Naar zijner handen werk * . ..-....' .. 
'c Aanfchouwt niet nicer, 't geeh zijne vin-i 

g'ren maakteny 
Geen bosfcken ,. en geen zonnebeelderi* 

9. Dan zijn de vesdngen verlaten, -: 
Gelijk toen de Amoriten en Heviten^t land 

Verlieten, 

Voor 'c aangezigt der kindren Israels^ 
Ja'! 't land wordt dan tot een woestijn. 
10. Want gij hebt God, den God uws heils,' 

vergeten, ; . . I 

Niet meer gedachtig aan den rots van uwe 

fterkte ; 

Glj hebt u lustwaranden aangelegdj 

Cc 2 



404 J E S A I A S XVII. 

En die bepoot met vreemd plantfoen ; 
1 1. Toen gij die hadt geplant , 

Waart gij bezorgd voor haren wasdom * 
Van 'smorgens vroeg voor haren bloei en 

vruchcen; 
Maar de oogst vlood weg, toen ge in te 

zaam'len dacht, 
Elleiide en frnarten oogsttet gij ! 

is. Hoor! gewoel van magtige volkenJ 
A-ls zeeen bruifen , bruifen zij , 
Als oceanen buld'ren , bulderen de volken t 

i3.Laat bulderen de natien, ais de oceaan, 
Hij fcheld hen , en zij vlieden weg , 
Ver weg gejaagd zijn zij , 
Als voor den wind der bergen ftof , 
Als voor den dwarrelwind het wellend 
zand! 

14. Des avonds , zie ! nog is verfchrikking 



En vodr den morgen zijn zij reeds niet 

meer ! 

Die is het deel van hen , die ons beroofden , 
Het lot van onze plunderaars ! 



VER- 



J E S A I A S XVH. 405 



VERKLARING, 



S 



clioon in liet opfchrift van deze Godfpraak alleen 
van Damascus gefproken wordt, blijkt het echter uit 
den inhoud, dat het Rijk der tien ftammen daarin 
voor een aanmerkelijk , ja voor het grootfte gedeelte 
mede betrokken is ; 't geen ons niet verwonderen 
kan, wanneer wij ons herinneren, dat, in de laatfte 
jaren van het Damasceenfche Rijk , eene naauwe ver- f 
bindtenis tusfchen hetzelve en dat van Israel plaats 
had, zoo dat het laatfte natuurlijk bij den val van 
het eerfte aanmerkelijk moest lijden. 

Damascus, de hoofdftad van een Rijk van dien 
naam, moet onder de oudfte fleden der wereld ge- 
teld worden, daar dezelve reeds in Abrahams tijd 
aanwezig was. Zij ligt in eene bekoorlijke vlakte, 
het dal Gutta genaamd , aan den voet des Anti- 
Libanons en Hermons , een dal , 't welk voor een 
der Afiatifche paradijzen gehouden wordt , befproeid 
door eene voorname rivier, thans Barrady genaamd, 
die zich in verfcheiden takken verdeele , en oud- 
tijds de Abana en Pharpar nabij Damascus vormde. 
David onderwierp het Rijk van Damascus aan zijn* 

Cc 3 



J E S A I A S XVII. 

wapenen , ook Salomo had hetzelve aan zich eijns- 
baar: doch in het laatst van zijn leven openbaarde 
Rezon, de Koning van dit Rijk, reeds vijandige 
gezindheden tegen hem, die zekerlijk bij de fcheu- 
ring der ftammen van een' volkonienen afval gevolgd 
werden. Het Damasceenfche Rijlv, dus in vrijheid 
herfteld, begon van dien tijd af inagtig te worden , 
en de overige Syrifche Staten , Hamath , Zoba, 
Rechoboth , aan zich te onderwerpen, en nader- 
hand geheel te verzwelgen , zoo dat wij ten laatfte 
flechts van ddn Syrisch Rijk aan deze zijde van den 
Euphraat lezen , waarvan Damascus de hoofdftad 
was. 

Het Koningrijk van Damascus was de gevaaiiijkfte 
en beflendigfte vijand van het Rijk van Efra'im , dat 

* 

van hetzelve , vooral onder de beide Benhadads en 
Hazael, gewigtige flagen ontving. Ten tijde van 
Pekach en Rezin had er eene verbindtenis plaats tus- 
fchen de beide anders vijandige Rijken , doch die van 
den ondergang en de uitroeijing van Damascus ge- 
volgd werd. Het is deze verdelging der (lad, en 
de vemieling van het Syrisch Rijk , door Tiglath 
Pilezer , Koning van Asfyrien , die hier voorzegd 
wordt, en onder de regering van Achaz, Koning 
van Juda , plaats had. 

Damascus, door de Asfyriers verwoest, verrees 
welhaast weder uit zijne puinen, en werd and,ermaal 
door Nebucadnezar uitgeroeid; doch alleen om an- 
dermaal herbou\vd te worden. Bij den inval van 

Alcxan- 



J E S A I A S XVII. 

Alexander in Afia , was Damascus eene bloeijende 
ftad en bleef liet. Na Chrisms geboorte ,is zij weder 
meer dan eens de prooi van overwinnende heerlegers 
geweest, doch dit alles heeft met kunnen beletten, 
-dat Damascus nog heden ten dage aariwezig is , en 
cnder de voornaamfte fteden van Syrie -geteld wordt ; 
't geeii N alleen aan de aangenaamheid , vruchtbaarheid 
en fchoone gelegenheid des oords moet toegefchreven 
, worden. ' . 

Deze Profetie is waarfchijnlijk . uitgefproken , , in 
't begin van Achaz regering, toen liet verbond tus- 
fclien Rezin.en Pekach tot ftand kwam, waarvan 
liet oogmerk was liet Koningrijk van Juda uit te roeijen. 
. Vs. i 3. vinden wij de duidelijke voorzegging 
van Damascus aanftaanden val , die door de Asfy- 
riers zou volvoerd worden. Vs. 4 r-n. De ver- 
mmdering, en.daarna de volkomen verwoesting des 
Rijks van Efrai'm , bij welk wel verdiend oordeel een 
naauwelijks noemens-waardig getal van inwoners in 
het land zoii overblijven. Vs. 12.-^ 14. zijn een 
aanhangfel : de Asfyriers , voorfpoedig in het be- 
magtigen van Damascus en 'Efrai'm , zouden niet 
zoo gelukldg zijn in hunnen:.krijgstogt tegen Juda., 
maar daarbij een zwaar verlies ondervinden ? 't 
.hen geheel zou krenken. . 

vs. i. ., Profede tegen Damascus. 



9i Zie! Damascus wordt. verwoestji 

C c 4 M Dat 



408 J E S A T A S XVII. 



Dat liet geen Had meer zij 5 
Een ruwe puinhoop wordt 



Omtrent deze woorden is niets aan te merken , 
dan alleen dat men twijfelt , of Damascus 9 bij des- 
zelfs verovering door Tiglath Pilezer , wel verwoest 
is geworden , daar het , ten minfte in Jeremias tijd , 
reeds weder eene bloeijende ftad was : doch zij is 
waarfchijnlijk binnen dien tijd herbouwd , en op 
nieuw bevolkt. Het was toch de gewoonte der As- 
fyriers enBabyloniers , dat zij de vaste fteden, waar- 
uit zij de inwoners in ballingfchap voerden, ver- 
nielden : zoo deden zij met Samaria , naderhand met 
Jeruzalem, en Sanheribs Veldheer beroemde zich, 
dat Samaria en Damascus door de Asfyrifche wape- 
nen hetzelfde lot hadden ondergaan. 

vs. 2. Arders fteden zijn verlaten , 

Het grazend vee ten prooi gegeven, 
Die, ongeftoord, aldaar zich legeren." 

Het woord Arder verwekt in dit vers groote 
moeijelijldieid. Het fchijnt zeker te zijn, dat men 
hier met denken kan aan de ftad Ar6er , aan de Ar- 
non gelegen, in het Moabitifche land:, wij moeten 
het hier voor de benaming houden van eene land- 
ftreek, in het Damasceensch gebied, doch.waarvan 
wij elders , onder dien naam , niets lezen. Of wij 
moeten het woord met MI c H A e L i s vertalen , door 
; fchoo- 



J E S A T A S XVH. 

Jcfioone, vruchtbare valki , s t welk wij voor ons 
verkiezen zouden , indien wij van de deugdelijk- 
heid dezer overzetting flechts genoegzaam overtuigd 
waren. 

Hoe het zij , van de fchoone ftreken, rondomr 
Damascus , zoo bevolkt ei> met bloeijende fteden op- 
gevuld , fchijnt in djt vers gefproken te worden. 
Deze zouden nu veiiaten en eenzaam zijn,-en de 
zwervende herdertroepen zouden zich dezelve toe- 
eigenen , zij zouden met hunne kudden zich aldaar 
legeren , en zij zouden het veilig en ongeftoord doen, 
daar niemand de yerlaten landouwen huq zou be- 
twisten. 

vs. 3. Zoo zal de voormuur Efraims, 
Damascus Koningrijk, 
Het overfchot van Syrien , 
En Isrels grootheid tevens 9 nict nicer 















Spreekt Jehoya Zebaoth !*' 



Het Rijk van Damascus wordt hier eerst genoemd, 

~-t?,- 

Efrahns voormuur; en dit was het inderdaad, aU 
thans tegen de Asfyriers , die Damascus eerst mees- 
ter moesten zijn , indien zij iets tegen het Rijk van 
Israel wilden onderneinen: doch hadden zij dit yer- 
overd , zoo lag Efra'im voor him open en bloot. 
Damascus wordt daarenboven genoemd het over- 
van $rr/'tf.vnamelijk, alle andere voormalige 
Cc 5 Sy- 



4io J E S A I A S XVII. 

Syrifche Konmgrijken , Hamath , Zoba enz. waren 
thans bijna tot niet geworden , en verzwolgen in het 
dene Rijk van Damascus , dat derhalve het over- 
blijffel van Syrien mogt geheeten worden. Eindelijk 
met de .ophouding van Damascus Koningrijk zou 
ook Israels grootheicl y alien , 't geen het vervolg 
genoegzaam. verklaren zal. 

vs. 4. Ja ! in dien dag zal Jakobs grootheid 

klein, 
to En 't vet zijns vleefches mager wezen.** 

De ftaat van het Israelitisch Rijk, v66r den inval 
der Asfyriers, wordt hier voorgefteld als bloeijend 
en in groote welvaart,-zoo veel dezelve het narne- 
lijk zijn kon, bij de gednrige onlusten, die daarin 
woedden : doch , bij het veroveren van Damascus , 
zou Israel tevejns een' gevoeligen flag, eene aanmerke- 
lijke venniiidering ondergaan. Dit blijkt ook nit de 
gefchiedenis a Kon. XV: 29 9 daar dezelfde Tiglatli 
Pilezer het Overjordaanfche ? en geheel Galilea in be- 
zit nam en ontvolkte. ... 

vs. 5. Het zal dan Isrel gaan , 

Gelijk wanneer de graanoogst ingezameld 

wordt, 

En 's landmans arm de halmen maait ; 
j, Gelijk men areii leest in 't dal Rephai'ms, 
6. Er blijft 9 ja ! een herhaalde lezing over , 



J E S A I A S XVII. 



M Gelijk , bij 't fchudden &e$ olijf booms , 
M Twee, drie olijven in de hoogfte takken 

ov'rig zijn , 
Of aan de meest belaad'ne vier of vijf , 

Dus fpreekt Jehova , Isrels God !" 



9) 



Het zou niet enkel bij den eerften inval der Asfy- 
riers in Gilead en Galilea blijven, neen ! het ganfche 
volk zou door dezen ontzaggelijken vijand , gelijk 
net koren door den landman afgemaaid en ingezameld 
wordt 9 ten deele vernield , ten deele weggevoerd 
worden. Er zou, ja! een overfchot blijven, raaar 
het zou gering, en inderdaad niet noemenswaardig 
wezen; zij zouden zoo fchoon uit het land worden 
weggevaagd, als de aren werden opgelezen in het 
dal van Rephaim , dat ten zuidwesten in de nabij- 
heid van Jeruzalem 'gelegen was , daar de nalezing , 
I door de menigte van armen , die zich doorgaans in 

E 

|de hoofdfteden ophouden , zeer naauwkeurig ge- 
jfchiedde. Het andere zinnebeeld vs. 6. is van den- 
j zelfden aard ; men fchudt den olijf boom af , zoo 
j naauwkeurig men kan , en laat geen vrucht ha^gen , 
[die in 't oog valt; dit verhindeit echter niet, dat 
hier en daar in den top des booms, en aan de tak- 
ken, die het zwaartst geladen waren, eenige weinige 
| olijven blijven hangen , doch welker getal naauwe- 
| lijks verdient genoemd te worden. Zoo zou het met 
ide wegvoering van Israel door de Asfyriers gaan. 
Wij lezen niet , dat zij opzettelijk eenig volk in het 

land 



\ 



4ia J E S A I A S XVII* 

land lieten blijven, gelijk naderhand Nebucadnezav 
in Juda : die derhaive overbleven , waren alleeu 
eenige weinigen, ontfnapt aan het zwaard, en aan 
de waakzaamheid der genen , die het bevel der weg. 
voering moesten ter uitvoer brengen. Wij lezen nog- 
tans a Chron. XXXIV: 9. van 'een overblijffel uit 
Manasfe, Efra'im en gansch Israel. 

vs. 7. Dan zal dit volk naar zijnen Maker om 

zien , 

Zijn oogoplsrels lieiligen geflagen zijnj 
8.. Dan ziet het niet meer om naar zijne 

altaren , 

9) Naar zijner handen werk, 
9 t Aanfchouwt niet meer, 't geen zijnc 

'' 

ving'ren maakten, 
Geen b.osfchen , en, geen zonnebeelden.* 



DU vol-k. Er flaat eigenlijk dit menwh of 
menfchen. God wordt Israels Maker genoemd 
niet alleen als Schepper , maar vooral , als die hei 
tot een volk gemaakt had., De dienst en ver 
eering van den waren God wordt hier genoemd 
naar Hem om te zien , het oog op Hem geflagen t 
houden, De afgodendienst wordt vs. 8. met de 
zelfde fpreekmanier voorgefteld : door d'e altare* 
worden misfchien in 't bijzonder verilaan, die to 
den kalverdienst te Dan en Bethel waren opgerigt 
? tf geen hun&e vingeren maakten , zija dan bijzojj 

de 



, J E S A I A S XVII. 413 

der de kalveren-b-eeldehy naar Jerobeams inftelling, 
terwijl de overige voorwerpen van beelden - dienst en 
afgoderij onder de benaming van bosfchen en zonne- 
beelden ten laatfte voorkomen. 

't Geen de Profeet hier zegt van Israels wederkee- 
ring tot Jehova, met verzaking van beelden - dienst 
en afgoderij , kan men verftaan van de overgeblevenen 
in het land , die zich in den Godsdienst bij Juda 
voegden, maar men kan het ook cypvatten van de 
weggevoerden , die dan onder het oordeel der ver- 
werping hunne vorige misdaden zouden inzien, en ' 
de afgoderij verfoeijen , gelijk Juda die lecrde af- 
zweren, in de Babylonifche ballingfchap. Men ver- 
gelijke de Profetie Hofea III: 4, 5. 

vs. 9. Dan zijn de vestingen verlaten, 

Gelijk toen de Aniorit'en en Heviten 

't land yerlieten , 

Voor 't aangezigt der kindren Israels, 
,jja! -t land wordt dan tot een woestijn." 

Wij geveri .dit vei'S op naar de lezing der oude 
Griekfche Overzetting , die , voor ftruik en tak , 
leest- Heviten en Amoriten^ \ welk ten minfte een' 
dragelijken zin geeft. Israel zou nu in 't zelfde ge- 
val zijn, ten opzigte van de Asfyriers, als de oude 
beworiers van Kanaan ten opzigte van Israel waren, 
toen deze in hun land vielen. Toen vlugtte alles, na 
eenen en anderen ongelukldgen ve\dflag 5 en zij lieten 



J E S A I A S XVIL 

het land aan den Overwinnaar ten prooi. Zoo 
nu Israel het ganfche land , flerkten en vastigheden 
zoo wel als den bebouwden grond, voor de Asfy. 
riers prijs laten. Doch deze zouden van het over- 
wonnen land niet zelf bezit nemen , gelijk Israel vaii 
Kanaan 5 neen ! zij zouden het eenzaam en als eene 
woestijn liggen laten. 

vs. 10. Want gij hebtGod , den God uws lieils, 

vergeten, 
j, Niet meer gedachtig aan den rots Vaa 

uwe fterkte; 

Gij'hebt u lustwaranden aangelegd, 
En die bepoot met vreeind ,plantfoen ; 
ii. Toen gij die hadt geplant, 

,, Waart gij bezorgd voor haren was- 

99 dom , 
t, Van ? s morgens vroeg voor haren bloei 

en vruehten; 
Maar de oogst vlood weg , toen ge in 

te zaam'len dacht , 
j, Ellende en fmarten oogsttet gij !'* 

De Prefect billijkt hier Gods handelwijze met het 
Rijk der tien ftammen. Van het oogenblik , dat zij 
zich van Juda affcheidden , hadden zij niet meer ge- 
dacht aan dien God, die echter hunne eenige toe- 
vlugt en fterkte zijn kon. In den laatften tijd van 
jhun beftaan, voegden zij nog eene nieuwe dwaas- 



J E S A I A S 

held daar bij: zij hadden zich eene lustwarande van 
vreemd plantfoen aangelegd , al hun vlijt befteed, 
iiaar de letter, zich alle morgens vroeg opgemaakt, 
oin voor derzelver wasdom en vruchtbaarheid te zor- 
geri, al hun hoop; gefteld op de inkomften eh vruch- 
ten, die zij van dezen boomgaard. trekken zouden; 
maarhelaas! zij zouden zich deerlijk bedriegen: als 
zij meenden te gaan inzamelen, zou de oogst ver- 
dwenen zijn, en in plaats daarvaii zouden zij , niet 
alleen te leur {telling , riiaar ook finart en ellende 
oogften'. Waarfchijnlijk ziet dit op de verbindtenis 
met Damascus, waarop die van Efrai'm ai hunne- 
hoop ftelden , waarvoor zij alles opofferden 5 ^maar , 
als zij nu de. vruchten van dit verbond mee;nden te 
fmaken, zouden zij'jammerlijkrbedrogen uitkomea: 

i 

bij de Verwpesting van Damascus zou hun oogst ge- 
vloden zijn., en in plaats daarvan zou hunne ellende 
en jammer beginnen! , ::...-,, 

vs. i a. Hoori gewoel Van magtige volken! 
, Als-zeeen bruifen, bruifen-;zij $ 

Als oceanen buld'ren., bulderen de vol- 



i. 



13* Laat bulderen de natien, als de oceaaii, 
Hij fcheldt hen, en zij vlieden weg 4 
Ver weg gejaagd zijn zij , , . 

. AlSrVQor den wind der bergen ftof ?; : 
,_, Als voor den dwarrelwind het wellend 
zand! ; 

14-. Des 



J E S A I A S XVII. 

14. Des avonds, zie! nog is verfchrikkitig 

, 5 daar. ; . 
En v6dr den morgen zijn zij reeds niet 

meet! 
jj Dit is het deel van hen , die ons be* 

if roofden , 
Het lot van onze plunderaars !" 



Dit laatfte deel ziet buiteii twijfel op de Asfyriets,- 
(lie , wanneer zij Damascus en Efrai'm zouden uit 
den weg-geruimd hebben, ook zelve op Juda zou- 
den aanvallen j iia dat zij dit Rijk en land beroofd 
en uitgeplunderd zouden hebbena Zij worden voor- 
gefteld in de ontzaggelijkd overmagt, waarmede zij 
op Juda zouden aanvallen, als eene opgezwollen 
bulderende zee, die dit land gemakkelijk zou over- 
ftroomen en verzwelgen : maar die God , die tot de 
zee zegt : tot hier toe en niet verder ! zou hen fchel- 
den, zijne dreigende donderftem doen hooren; dan 
zouden zij vlieden, met gelijk de majeftueuze zee, 
door God beftraft , te rug deinst ;' maar , en hier 
is de tegenftelling fchoon uitgevoerd ., gelijk het 
ftof der bergen en het wellend zand voor den wind! 
Eri deze uitkomst zou fchielijk en onverwacht 
zijn; des avonds zouden zij. den fchrik nog aller- 
\vege verfpreiden , en des morgens zouden zij reeds 
niet meer zijn. Dit alles wordt genoegzaam opgehel- 
derd door de gefchiedenis van Sanheribs nederlaag 
voor Jerusalem 3 waarover wij reeds eens en ander- 



J E S A_ 1 A S XVII. 417 

maal gefprokcn hebben , en bij het volgende Kapittel 
meer zullen moeten zeggen. 

Welhnd zand. De Heer MUNTINGHE ver- 
taalt clit woord , dat in gelijken zin voorkomt Ps. 
LXXXIII: 14, door ftroo, en ftaaft deze vertaling 
met het gezag van het Arabisch dialed:. Wij geloo- 
ven echter, dat onze overzetting, en met den aard 
van het Hebreeuwfche woord niet minder overeen- 
komftig is , en een niet minder fchoon en dichterlijk 
beeld voor den geest ftelt, zoo wel te dezer.plaatfe , 
waar de parallelie voor dezelve pleit i9 als in" den aan- 
gehaalden Psalm , waar de parallelie weder meer het 
gevoelen van MUNTINGHE fchijnt te begunfligena 



I. DEEL. Dd 



J E S A I A S XVIII. 



HOOFDSTUK. 



1. JHloor ! o land 7 aan beide zijden aver- 

fchaduwd, 

Dae op de boorden ligt vanEthiopiensvloe- 
den! 

2. Dat langs den ftroom gezanten zond, 

In fchepen van papierriec op de wate- 

ren ! . . . 

Gaac ihel, gij boden, naar het volk, 
Dat uicgeftrekt en kaal is, 
Een vrees'lijk volk, van oudsen ook voort- 

aan, 

Een volk met plegtigheden overladen 9 
Welks land vertreden wordt, 
En door de vloeden overflroomd : 

3. Ja J al gij ingezetenen der wereld, 
Bewoners van het aardrijk ! 

Als op de bergefc de banier geplant wordE> 
Zult gij het alien zien, 



J E S A I A S XVIII. 

Als de trompet klinkt , zult gij het hoo- 

renl 
/ . Want zoo fprak Jehova tot mij : 

Ik zit flil en zie toe in mijn woning, 

Gelijk de warmte van een heldren dag, 

Na winter - regenvlagen , 

Gelijk een dauw-wolk in den o.ogst. 
5.V7antv66r den oogst., 

Wanneer de knop volkomen, 

De bloefem druif geworden is , 

En reeds tot rijpheid nadert , 

Dan fnijdt hij de ranken weg met het fhoei- 
mes , 

En kapt de loten af. 

6. Dan wordt aan 't roofgevogelte der ber- 

gen, 
Des velds gedierte 't al ten proof ge- 

laten , 

Den zoraer brengt daar op 't gevogelte, 
Den winter het gedierte door. 

7. Dan konit de tijd, waarin Jehova Zebaotb 
Gefchenken worden tpegebragt, 

Door 't volk dat uitgeftrekt en kaal is, 
Een vreef'iijk volk, van ouds enookvoort- 

aan, 
Een volk, met plegtigheden overladen, 

Dd WeJks 



420. J E S A I A S XVIII. 

Welks land vertreden wordt, 
En door de vloeden overftroomd ? ; 
Naar Jehova Zebaoths gewijden zecel-, 
Naar Sions berg ! 



VER- 



J E S A f AS XVIIL 4'ai 



V E R K L A R I N G. 



I 



n de groote verfcheidenheid der gevoelens over 
dit Hoofdftuk , hebben wij niemand gevonden , dien 
Wij veiliger als gids kondcn volgen, dan VITRINGA, 
van wien wij velen deu nieuwere Uitleggers wel ziea 
afwijken, maar zonder genoegzame redenen van him 
verfchil bij te brengen, of zonder iets beters in de 
plaats te leveren. 

Het is dan de nederlaag der Asfyriers voor Jeru- 
zaleni, die de ziel dezer Godfpraak uitmaakt. .Deze 
nederlaag, Kap. XVII: 13, 14. voorfpeld, waarvafl 
men deze Profetie eenigermate als her vervolg kan 
aanmerken , moest niet alleen door het gerucht over- 
vliegen tot, maar ook door boden bekend gemaakt 
worden aan een volk, dat hier vs. i en 5.. befchre- 
ven wordt, en waardoor wij, met-tamelijk veel ge- 
rustheid , geen ander volk verftaan , dan Egypten. 
Doch deze val der Asfyriers , op de bergen van Ju- 
dea , moest ook de aandacht der ganfche wereld tot 
zich trekken , volgens vs. 3. In het vierde en vijfde 
vers voorzegt de Profeet,.dat deze doorluchtige uit- 
komst gebeuren zou , op een' ten uiterfte bekwamen 

Dd 3 tjjd, 



4ft*. J E S A "i A <S XVIII. 

tijd , na lang beidens van Gods wege , en ten op- 
zigte van deAsfyriers dan, wanneer zij zouden fchij- 
nen het naast bij de vervulling hunner plans te zijn , 
die eensklaps afgefneden en verijdeld zouden worden. 
Ja! de flag, hun toe te brengen, zou voof hunne 
grootheid en welvaait beflisfend wezen vs. 6. Einde- 
lijk wordt gemeld , welk een' indruk deze gebeurtenis 
maken zou op dat zelfde groote volk , vs. i en 2. 
befchreven , en hiermede fluit zich de Profetie vs. 7. 
Op deze wijze loopt alles , naar 't ons voorkomt., 
zeer geregeld af , en men maakt de Godfpraak flechts 
ingewikkelder 'en duisterder , naarmate men verder 
van dit gevoelen afwijkt. 

vs. i. Hoor! o land , aan beide zijden over- 

fchaduwd , 
Dat op de boorden ligt van Ethiopiens 

vloeden ! 

a. ,, Dat langs den ftroom gezanten zond, 
In fchepen van papierriet op de wate- 

ren ! . . . , 

Gaat fuel, gij boden, naar het volk, 
Dat uitgeftrekt en kaal is , 
Een vrees'lijk volk , van ouds en ook 

voortaan , 

. Een volk met plegtigheden overladen, 
Welks land vertreden wordt , 
,. En door de vloeden overflroomd." 



Wij 



J E S A I A S XVIII. 



Wij bebben het woordje 9 bij de Onzcn door 
overgezet, hier, gelijk ooK Kap. XVII: 12, door 
hoor vertaalt, welke beteekenis, gelijk ons woordje 
hui ! of hti I het Hebreeuwfclie woord pngetwLjfeld 
heeft. Onze Overzctters zelvc hebben het hui , hui 9 
vertaald Zach. II: 6, 7, in de Nederdiritfche Over- 
zetting, mJtar vs. 10 en ij. in den Hebreeuwfchea 
tekst. 

Al wat wij voorts in dit eerfle en tweede ,vci\s aan- 
trefFen .> houden wij voor eene befchrijving van Egyp- 
ten, naar de verfcheiden eigenfchappen van dat land, 
en deszelfs inwoners. In den ^eheimzimiigen , Pro- 
fetifchen ftijl is dit niets vreemds , dat de naam ecns 
volks verzwegen wordt , terwijl het intusfchen om- 
flagtig en duidelijk omfchreven wordt. De tijd, 
waarin zulk eene Profetie uitgefproken wcrd , vor- 
derde menigmaal deze geheimzinnigheid , en fchijn- 
bare duisternis. Laten'wijinu de deelcn der oui- 
fchrijving uit elkander ftellen en verklaren. 

Een land, befchaduwd aan de beide zijden; zoo 
mogt Egypten heeten, fchoon er bijkans geen boom 
of heester in gezien werd , omdat het aan de ooste- 
lijke en westelijke zijde door bergen werd ingefloten , 
die , ten minfte dichterlijk , kunnen gezegd worden , 
het te befchaduwen. LOWTH vertaalt deze fpreek- 
xvijze, in navolging van BO CHART, door land 
der gevkugelde cimbahn , en verftaat er door een 
fpeeltuig, \ welk aan Egypten bijzonder eigen was, 
bij de lateren bekend onder den naam van Siftrum* 

Dd 4 en 



J E S A I A S XVIII. 

en 't welk, om deszelfs uiterlijke gedaante, zeer wel 
aldus kon befchreven worden. 

Dat op de boorden ligt van Ethlopiens vloeden. 
Op de boor den , zoo vertalen wij het Hebreeuw- 
fche woord , dat aan deze , en ook aan gene 
zijde beteekent. Door Ethiopiens ftroomen ver- 
ftaan wij niets anders dan den Nyl, die nit Abys- 
finie bntfpringt, en door de beken en ftroomen van 
dit land aangroeit : nu is het zeker eene duidelijke 
beCchriiying van Egypten , als van het land dat aan 
de oevers der Ethiopifche rivier, de Nyl, ligt. 

Dat gezanten zond langs den jlroom , letterlijk 
op de zee., doch de Nyl wordt in de heilige Schrift 
menigmaal zee genaamd: in fchepen van papierrict 
op de -water en; dat men zulke ligte vaartuigen op 
den Nyl gebruikte , is te bekend , om er op ftil te 
flaan. Wij verftaan dit gezanten-zeuden gansch 
eigenlijk , niet van eenige bijgeloovige gewoonte ,> 
maar van het gemeenfchappelijk belang, dat er in 
dien tijd tusfchen Egypten en Juda zijn zou, zoo 
dat het niet vreemd zou wezen , gezanten van dat 
Rijk naar Jeruzalem te zien komen , die dan eerst 
in fchepen van papierriet den Nyl kwamen af- 
zakken. 

Een volk dat uitgeftrekt is : dit ziet op de ge- 
daante van him land , geheel in de lengte uitge- 
ftrekt , naar den loop des Nyls , zonder bijkans 
eenige aanmerkelijke breedte te bezitten. Kaal^ of 
her oof d van haar : der Egyptenaren gewoonte was 

het 



J E S A-.T.-A" S XVIII. 



4*5 



het -menigmaal, het hoofd en ganfche ligchaam kaal . 
te fcheren ; ten zij men verkieze ook deze eigen- 
fchap, niet op het volk, maar op het land t'huis te 
brengen ,. en de uitdrukking te verflaan , van de 
vlakke en open gefteldheid van Egypten , waar men 
geene heuvels, en weinig boomgewas aantreft. 

JL&n volk vre&sfelijk van dat het was en voort- 
aan. Zeker mag men dit van Egypte zeggen, of- 
fchoon het misfchien , bij den inval van Sanherib in 
Juda , niet in zijnen voordeeligften toeftand was. 

Een volk met plegtigheden overladen : letterlijk 
van regel bij regcl , welker menigte bij de Egypte- 
naars bijkans zonder getal was. .Vele Uitleggers 
vertalen deze woorden geheel anders, doch zonder 
daarbij in aanmerking te nemen , dat dezelve in den 
flijl van JESAIAS, geene andere beteekenis kunnen 
hebben , gelijk uit vergelijking van Kap XXVIII: 
vs. 10 en 13. ten duidelijkfle blijken kan. 

Welks land vertreden werdt : deze uitdrukking 
ziet op .eene gewoonte van den landbouw in Egyp- 
ten , daar men niet ploegt of egt : wanneer de Nyl 
geweken , en zijn flib op de akkers gelaten heeft , 
zaait men , en doet niets verder , dan het vee daar op 
te drijven, om het zaad in den grond te trappen, 
zoo dat het ganfche laud jaarlijks werd plat getre- 
den. Eindelijk, welks land de vloeden^ de Nyl en 
alle zljne wateiieidingen en kanalen , oyerflroqmen. 
Dit hecft. geene verdere uitlegging van nooden. 
Aan deze Egypten aars nu mocst de tijding van 

Dd 5 San- 



4*6 J E S A I A S XVIII. 

Sanheribs nederlaag , niet alleen do'or het gerucht ^ " 
maar ook door afgevaardigde boden gebragt worden : 
de Profqet bedoelt hiermede het groot belang , dat 
de Egyptenaars bij deze gebeurtenis hebben zou- 
den , dewijl Sanheribs krijgstogt niet enkel tegen 
Jerusalem , maar vooral ook tegen Eg^pten gerigt 
was. 

vs. 3. Ja ! al gij ingezetenen dcr wercld , 

Bevvoners van het aardrijk ! , 

Als op de bergen de banier geplant 

wordt, 

Zult gij het alien zien, 
Als de trompet klinkt, zult gij het hoo- 



De maar van *t geen gefchieden zou , van der As- 
fyriers nederlaag , zou niet alleen in Egypten gebragt 
worden , zij zou van de ganfche wereld gehoord 
worden; en geen wonder, want de Asfyrifche Mo- 
gendheid was in dien tijd geducht voor de geheele 
wereld , zoo verre zij bekehd was , of liever , voor 
zoo verre de befchaafde natien tet elkander in be- 
trelddng (louden. De woorden, ah de banier op 
de bergen geplant wordt , en de trompet- klinkt , 
bepalen den tijd ? wanneer die groote gebeurtenis 
zou voorvallen , en de plaats , die er het tooned van 
wezen zou. De bergen, te weten, die van Juda; 
als men daarop de Asfyrifche veldftandaarden zag 

op- 



J E S A I A S XVIII. 4*7 

pgerigt , en hunne trompetten gehoord werden, 
dan raogt de. aarde vrij oplettend worden , want wel- 
haast zou men de nederlaag van het geduchtfte legei* 
des aardbodems vernemen: de poging der Asfyriers, 
'ora Juda geheel te bemagtigen , zou het teeken en 
de voorbode van hunnen val zijn. 

vs. 4. Want zoo fp'rak Jehova tot mij : 

Ik zit fhil en zie toe in mijn woning, 
Gelijk de warmte van een' heldren dag, 
,;Na winter - regenvlagen , 

39 



Gelijk een dauw-wolk in. den oogst.*' 



De Prefect voorzegt hier, datGod, het geen hij 

flond te doen, juist verrigten zou op den allerge- 

fchiktften tijd , als zijn volk zijne hulp meest noodig 

zoude hebben , en vriend en vijand beiden zijne 

wonderdoende magt meest zouden opmerken. Hoe 

God de Asfyriers eerst in hunne woede zou laten 

voortgaan , en zich in fchijn de zaak van Juda niet 

zou aantrekken , wordt zeer fchoon uitgedrukt in 

deze woorden, ik zit flil en zie toe in mijne wo- 

ning , met omdat ik de zaak mijner vrienden heb ver- 

laten , inaar omdat ik het beste tijdftip voor miine 

medewerking afwachtte. En deze regt-tijdigheid der 

Goddelijke hulpe wordt door twee duidelijke , en 

allerfraaist gekozen zinnebeelden verklaard : een hel- 

dcre en warme dag kan in Paleffina wel eens druk- 

kend'en benaauwend zijn, maar na.de gure 'ftort- 

yla- 



4*8 J E S A I A S XVIII. 

vlagen van den vroegcn of winter -regen , is hij ver- 
kwikkend , en doet gras en halmen uitfpruiten. Zoo 
verkwikkend is ook eene koele dauw-wolk in de hitte 
van den oogst, daar zij de krachten van den ver- 
moeiden landman herftelt, en hem van zijne uit- 
putting herkomen doet. Men moet hierbij zich her- 
inneren , dat de oogsttijd in Pale din a , van April of 
Mei tot September, de heetfte tijd is van het gan- 
fche jaar. Wij lezen, met fommige oude en nieu- 
were Overzetters , in plaats van in. de hitte des oog- 
fles , in den dag des oogftes. Ook hebben wij in 
de woorden , na winter - regenvlagcn , eene and ere 
lezing gekozen, waarvan, in den kleinen bundel van 
afzonderlijke aanmerkingen , behoorlijk verflag zal 
worden gedaan. 

vs. 5. Want v66r den oogst, 

3t Wanneer de knop volkomen, 

De bloefem druif geworden is , 

En reeds tot rijpheid nadert , 

Dan fhijdt hij de ranken weg met het 

fnoeimes, 
En kapt de loteu af." 

V 

Zou de Goddelijke verlosfing regt tijdig zijn voor 
zijn volk , zij\zou het ook , doch in een' omgekeer- 
den zin , zijn ten opzigte van de Asfyriers. Hunne 
vernedering zou juist plaats hebben, als hunne plans 
tot volkomen rijpheid naderden., en zij welhaast be- 

zit- 



J E S A I A S XVIII. - 4*9 

zitters, voornamelijk van Juda en Egypten, zouden 
fchijnen te zijn. Des Prefects voordragt is hier 
wederom zinnebeeldig , maar zeer verftaanbaar. As- 
fyrien is een wijnftok ; zijne plans zijn de vruchten 
van dezelve ; deze doen zich eerst voor als knop of 
botte; deze block, de bloefem wordt een drulf^ d& 
druif nadert tot rijpheid^ maar zij komt niet tot 
rijpheid: nog v66r den oogst^ rukt God niet alleen 
den bloefem weg , maar fnijdt de ranken met trosfen 
en druiven x 0/ 5 ei] kapt zelfs de lot en weg , al het 
jong en vruchtdragend hout , zoo dat van den bloei- 
jenden vvijnftok nu alleen een dorre verlajten ftam over- 
blijft! 

vs. 6. Dan wordt aan. 't roofgevogelte der ber* 

gen, 
Des velds gedierte ? t al ten prooi ge- 

laten , 

Den zomer brengt daar op 't gevogelte, 
Den winter het gedierte door." 

De wijnberg , v66r den oogst , van druiven , loten, 
ranken en alles beroofd , ligt nu geheel verlaten : de 
vogels azen, gedurende het overfchot van den zo- 
mer , op de afgefneden vruchten , en des winters is 
de fchoone wijngaard reeds ter vertreding gegeven 
aan de kudden , en aan het wild des velds. Inder- 
daad het bleef niet enkel bij de nederlaag van San- 
herib voor Jeruzalem , hij zelf, in zijn land ko- 
. men- 



43 J E S A I A S XVni. 

mende , werd gedood , de Asfyrifche Monarch!] 
begon te vervallen , zwichtte welhaast voor het ge- 
-weld der Chaldeers , en werd naar Babylon OVCIN. 
gebragt. 

vs. 7. Dan komt de tijd , wanrin Jehova Ze- 

baoth 

Gcfclienken worden toegebragt, 
Door 't volk dat uitgeftrekt en kaal is , 
Een vreef 'lijk vo]k , van ouds en ook 

voortaan , 

Een volk , met plegtigheden overladen ? 
Welks land vertreden wordt, 
sa En door de vloeden overftroomd , 
Naar Jehova Zebaoths gcwijden zetel , 
Naar Sions berg I" 

Het grootfle gedeelte van dit vers behelst eene her* 
, haling van vs. 2 , en is dus reeds veiidaard. Thans 
verdient alleen onze optnerking de voorfpelling , dat 
de Egyptenaars ., na de nederlaag der Asfyriers, met 
gefchenken zouden komen naar Jeruzalem , om Je- 
hova , den God van Israel > htinne dankbaarheid te 
betuigen voor eene verlosfing , waarbij zij zelve zoo 
veel belang hadden. Wij moeten deze.erkentenis van 
Jehova als God , ja als een magtig en veiiosfend 
God , met verwarren met de erkentenis van hem als 
den cenlgm God, met verzaking der afgoderij. De 
afgodendienst was zeer gezellig, zy erkende de Go- 

- dcu 



j E s A T A s xvm. 431 

den van andere natien ook voor Goden , die men in 
bijzondere gevallen dankbaarheid fchuldig kpn zijn , 
en uit dien hoofde met gefchenken vereeren, fchoon 
men altijd de naaste hetrekking hield op de Goden 
van zijn eigen land. Geen wonder derhalve, dat 
j E s AIA s voorfpelt , dat de Egyptenaars , voor San- 
heribs nederlaag , Jehova in zijnen tempel zouden 
komen vereeren. Wij vinden een historisch over- 
blijffel , dat ten bewijze van de vervulling dezer 
yoorzegging dienen kan , 2 Chron. XXXII: 23 5 daar 
de Gefcjiiedfchrijver, onmiddellijk op de nederlaag 
van Sanherib , deze woorden volgen laat : en veleti 
bragten gefchenken tot Jehova te Jeruzalem ? 't geen 
wij van de omliggende volken verflaan nioeten, en. 
niemand zal in twijfel trekken , of niet onder dezen 
ook Egytenaars waren ; ja ! of zij niet de eerile 
plaats onder dezelve beklee.dden. 



j E S A 1 A S XIX. 



H. O O F D S T U K. 



1. JL rofetie tegen Egypten. 

Zie! Jehova, rijdende op een wolk , 
Is fuel in aantogt tegen Egypten; 
Dat Egyptens afgoon voor Hem bcven ! 
En der Egyptenaren hart 
In hunnen boezem fmelte ! 

2. Straks jage ik Egypten 
Tegen Egypten in 't harnas, 
Dat de breeder zijn' -breeder, 
De vriend zijn' vriend beftrijde , 
Stad tegen ftad, gebied tegen gebied! 

3. Dan is Egyptens wijsheid uitgeput, 
En zijn bcleid verzwolgen en te niet; 
Dan zoekt men vruchteloos 

Der Goden gunst, door wigchelarij, 
Door tooverkunst of geestbezwering. 

4. Ook lever ik Egypten 

Een' harden Heer in handen , 

Dat 



E S A I A S XIX. 433 

Dat een Geweld'naar het beheerfche , 
00 fpreekt de Heer, Jehova Zebaothl 

5. Dan zal het water uit den Nyl 
Beder ven , ftinkend worden , 
De landrivier gefaeel verdroogen. 

6. Egyptens vloeden zijn ondrinkbaar, 
Gedurig kleinef , drooger worden de ka* 



't Papier- en rietgewas kwijnt weg: 

7. De weiden aan den mbnd, en de oevets den 

rivier^ 

Ed al wat aan den viced gezaaid is * 
Verdort, ftuift weg en is met meer! 

8. De visfchers treuren, 

Die. in den ft room zijn' angel -wierpj ver^ 

hongert j 

Die in het water netten fpande^ 
Lijdt kommer en gebrek. 

9. Die vlas en fijne ftof bereiden ^ 

\ 

En zij ^ die bysfus weven , 
Zijn jammerlijk te leur gefteld^ 
10. Daar breekt men weefgetouw 
En weverftoel in ftukken , 
En zij, die drank bereiden j treuren! 

I, DEEL. Ee ii. AchS 



434 J E S A I A S XIX. 

n. Ach! Zoans Vorften zijn verdwaasd, 

Be wijsfte zelfs van 'sKonings wijze 
lien, 

Zijn dom of radeloos: 

Wat zegt gij langer dan tot Pharao : 

Ik ben een zoon der Wijzen , x 

Uit het geilacht der oude Koningen ! 
-12. Waar zijn zij dan, die Wijzen? 

Dat ze u verkondigen, dat zij doorgroa- 

den, 
-; . Wat lot Egyptenland 

Jehova Zebaoth befchoren heefcJ 

13. Neen ! Zoans Vorften zijn verdwaasd, 
Memphis Vorflen 't fpoor gansch bijster , 
Der ftammen hoofden doen Egypten dolen f 

14. Jehova heeft, in 't midden van hen, 
Een* zwijmelbeker rond doen gaan, 

Zoo dwaalt en tuimelt nu geheel Egypten , 

In al zijn handel en bedrijf , 

Gelijk de volgezopen dronkaard tuimelt I 

15. Gansch werk y loos zit Egypten neder , 
Men weet niet meer, watj hoofd of flaart, 
Wat dadeltak of bies venrigten moet ! 

16. Ook zijn de Egyptenaars kls wijven, 
En fiddren en ontflelien zich, 
Wanneer Jehova Zebaoth 



J E S A I A S XIX. 43$ 

Zijn hand flechts tegen hen beweegt. * 

17. Dan zal het land van Juda 
Egypten zijn ter toevlugt ; 

Elk, die het melden hoort, vlugt bevend 

derwaarts heen, 
Om daar de ramp te ontgaan, 
Hun door Jehova Zebaoth befchoren ! 

1 8. Eens heefc men,; in Egyptenland, 
Een vijfcal fleden, --..'.. 
Waar Kanans taal gefprpken wordt, 
Die zweren bij Jehova Zebaoth : 

Scad der verwoescing noemt men &&n derr 
zelve. 

19. Dan wordt, ter eere van Jehova^ 

In 't midden van Egyptenland eqn al-! 

taari . . ; 

En aan *s lands grenzen een gedenkzuil. opr 

gerigt. :,;...-) 

20. Dat zal een teeken in Egypten :Zijn, ;.-", 
Een duurzame gedachtenis, 

Ter eere van Jehova Zebaoth , 

Hoe zij , benaauwd door hun verdrukkejrs, 

Hun klagt verhieven tot Jehova, 

En hij hun hulpe zond, 

En magcige verlosfing ! 

Ee a si.Zow 



J E S A I A S. XIX. 

a i. Zoo- wordt Egypte een voorwerp van Jeho* 

va's zorg , 

Egypten zal Jehova kennen, in dien dag, 
Zij dienen hem met offers en met gaven 9 
Doen hem geloften en betalen ze. 

2. Zoo flaat JeHova Egypten , 
Slaat en heelt! 
Zij wenden tot Jehova zich , 
,Hij hoort en h'eelt hen ! 

23. Dan zal er een gebaande heerweg zijtt 
Naar-Asfuf , uit Egypten, 

Egypte en Asfar zullen wederzijds elkaar' 

bezoekeri, 
Egypte en Asfur zullen zaam aanbidden ; 

24. En Isrel zal de derde zijn, 
Bij Asfur en Egypten f 

Ja! in hun midden tot een zegen ! 

25. Dan zegent hen Jehova Zebaoth , en ze'gtr 
Gezegend zij mijn volk , Egypten .' 

En Asfur, mijner handen werk! 
En Israel mijn erflijk eigendom J 



J S A I A S XDC, 



R L A R IN G. 



PROFETIE TEGEN EGYPT EN. 



H 



.et Egyptisch Rijk, welks liggihg, op de beid$ 
oevers van den Nyl , de bron van deszelfs welvaart 
en vuuclitbaarlieid , zelfs bij den.ongeoefenden in de 
aardrijkskunde , bekend is, mag men misfchien voor 
Jhet oudfte , thans nog aanwezige , Rijk der wereld 
houden. Abraham, die in zyne .-omzwervingen 
tweemaal naar Egypten kwam , vond daar reeds 
eehen befchaafden Staat, de^gelijks Ifaak; bij Josefs 
kpmst in dat Rijk zag men er reeds eenen gevestig- 
den " Priesterftand , een geregeld hof, van eenen 
Opperfchenker en Bakker voorzien , en eene nienigte 
hof- en volks - gebruiken. Door Jozef kwam Egyp- 
ten allereerst in naauwe betrekking met het nageflacht 
van. Abraham., maar in vele opzigten ten nadeele van 
het laatfte, dewijl de Israeliten gedrukt, en tot de 
hardfte flavernij gedwongen werden; doch God ver- 
lostte. hen met wonderen en teekenen, clo.or de hand 
van Mofes en Aaron. In dien tijd bloeiden in Egyp- 
ten all? konften en wetenfchappen , waarvan dit Rijk 
yoor de-mo.eder.gehouden wordt, en de natie was 

Ee 3 de 



4S$ J/E S A I A S XEC. 

de befchaafdfte des aardbodems. Naderhand is er 
in de gewijde gefchiedenis flilzwijgen van de Egypte- 
naren , gedurende een tijdperk van meer dan vier hon- 
derd jaren 5 zij komen eerst , als in 't voorbijgaan , 
weder voor onder Davids regering, doch nader onder 
Salomo , die eene Egyptifche Prinfes had onder het 
getal zijner vrouwen* Deze verbindtenis tusfchen 
Egypten. en het huis van David was echter van koi> 
ten diuir ; in het laatst Van Salomo's leven , was 
Egypten reeds weder de fchuilplaats van Salomons 
vijand Jerobeam, en onder Rehabeam , Salomo ? s 
zoon 3 drong Sifak , de Koning van Egypten , in Juda 
tot Jeruzalem door, en beroofde de koninklijke en 
gewijde fcliatten. Van hier is wederom een ftiU 
zwijgen tot op den leeftijd van onzen JESAIAS, 
toen een gemeenfchappelijk belang Paleftina enEgyp-- 
ten verbond tegen de overmagt der Asryriers. Door 
dezen werden ook de Egyptenaars vernederd 9 doch 
niet t'ondergebragt , welk lot hun evenwel te beurt 
viel van Nebucadnezar , den Koning van Babel , al- 
thans naar de voorzeggingen van JEREMIAS en 
EZECHIEL , fchoon d gefchiedenis daar van 
zwijgt. Dit is kortelijk de historic van Egypten, 
zoo verre zij in de gewijde bladeren voorkomt , en 
de berigten derzelve van dezen tijd , die wij bij on- 
gewijde Schrijvers vinden , zijn weinjg bediiidend , 
verward en onzeker. In latere tijden werd dit Rijk 
door Cambyzes, den Koning van Perfien , vermees- 
terd 3 die het wreedelijk mishandelde. Door Alexander 

en 



J E S A I A S XIX. 

an deGriekfche wapenen , werd het meer van.het'Pei?- 
fiaanfche juk bevrrjd dan veroverd. ' Na Alexanders 
dood bloeide het onder de Ptolomeiisfen ; voorts 
werd het aan de Romeinfche wapenen onderwfirpen. 
Daarnahebben het de Saracenen in bezit gehad, thans 
is het onder dp magt der Turken , doch , gelijk men 
berigty alleen in fchijn , dewijl zekere krijgsbenden, 
Mamlukken genoepid, met hunne Beijs of Opper- 
'hoofden, het naar willekeur beheerfchen (*)i 

Zoo veel- over het Rijk'van Egypten. Vraagt men-.; 
.wanneer, en bij welke gelegenheid, deze Profetie 
tegen hetzelve is uitgefproken ? zoobelijden wij onze 
verlegenheid ; nogtans willen wij gaarne een vermoe- 
den en gisfing te berde brengen. Naar ons inzien 
moeten wij een' tijd zoeken, zoo die te vinden is, 
waarin de-Egyptenaren vijandig gezind waren tegen 
Juda ; en zouden wij dezen niet mogen ftellen onder 
de regering van Achaz? Deze Vorst toeh riep , ge- 
Hjk wij weten, de Asfyfiers te hulp tegen zijne vijan^ 
den : , Efraim en Damascus: en hoe, meent men, 
moest dit opgenomen wordeh bij de ^gyptenaars', 
die toen reeds door de Asfyrifche wapenen werden 
bedreigd? Zekerlijk :moesten dezen zich heimelijk of 
openbaar bij Juda's vijanden voegen , en wij zouden 

dus 

C*) Dus fchreef ik vaor twaalf jaren : het zal niet noodig 
zijn de latere lotgevallen van dit Rijk hier 'aan te voeren ^ 
yooral daar deszelfs lot nog niet in alien deele beflist fchijns 
19 wezcn. 

Ee 4 



J E S A I A S XIX. 

dus hier een gefchikt tijdperk vinden V waariri wlj 
deze voorzegging plaatfen kunnen; ook zijn er,, bij 
de Profeten , fporen eener verbiadtenis tusfchcn 
Efraim en Egypten in dezen tijd. 

In deze Profetie worden den Egyptenaren , van 
Godswege, allerleiram'penaangekondigd: burgerkrijg; 
en gewelddadige overheerfching , vs. 2-4. Qphouding 
van alle welvaart , nering en bantering.,, daaruit 
vooral ontftaande , dat de Nyl niet overftroomen 
zou, ys. 5 10. Dwaze raadflagen 5 die tot nadeel 
des volks zouden uitvallen, vs. n-ri5. Schrik en 
vervaardheid , vs. 16, 17. Doch daarna zou den 
Egyptenaren gropt heil te beurt yallen , en Egypten 
zou een zetel worden van Jehova's dienst, terwi^l 
tevens ook andere volken tot zijne. gemeenfchap zou- 
den worden toegebragt, vs. iSr-ras. D.e. tijd der 
verv-ul-ling. van deze Profetie te bepalen, heeft weder 
groote moeijelijkheden in, ontflaande. .uit onze on- 
kunde van de Egyptifche gefchiedenis in dit tijdvak. 
..Wij zullen het fpoor dier Uitleggers betreden, die 
het naauwkeurigfte. dit ftuk behandeld hebben , en 
bij elk gedeelte trachten uit te vorfchen , wanneer 
het kan gerekend worden verviild te zijn, zoo veel 
wij namelijk , bij de flaauwe voorlichting der histo- 
rie, hier van bepalen -kunnen. 

i ys i. Profetie tegen Egypten. 

> ' ' ' 

M Zie! Jehova, rijdende op een wolk, 



J E S A T I A S XIX. .#-. 

Is fnel in aantogt tegen Egypten; 
Dat Egyptens afo6n voor Hem Ijeven! 
En der Egyptenaren hart 
1 In hunnen boezeqi fmelte 1 ?> 

Jehova ten gerigte komende tegen Egypten , zit op 
gene wolk, en laat zich op dezelve voeren naar dat 
Rijk ; eene befcende , " verhevene en Poetitche vooir- 
.ftelling. Het gevolg van Gods regterlijken aantogt 
is niet alleen vrees en verflagenheid in het.hart der 
t inwoners , maar ook bey en der afgoden , 't geen 
men dus verklareiji kan, dat de. fdirik ook tot de 
Priesterfchaar zou komen 3 die geen' troost of raad 
zouden weten : ten zij men , met VITRINQA, 
4enken wil aan den inval van Cambyzes , die zijnen 
moed tegen de Egyptenaars , vooral Ook; aan hunne 
heilige dingen, hunne Priesters, tempel^ en afgodei^ 
koelde. ; 

' vs, 4. Straks jage ik Egypten 

Tegen Egypten in 't harnas, 

Dat de breeder zijn' breeder, 

De vriend zijn" vricnd beftrijde , 

Stad tegen ftad, gebied tegen 'gebied i* 



9% 



iJ 



Onderde geduchtfte Dampen , die eenland, onder 
het beftuur en de medewerking der Voorzienigheid , 
Ixunnen overkomen, moet men in de eerfte plaats den 
burgerkrijg ftellen. Wanneer deze inwendige be- 

Ee 5 roerte s 



44* J E S A I A S XIX. 

roerte , tot vervulling van JESAIAS Godfpraafe, 
in Egypte uitgebarfteh is , weten wij met.; of onder 
de regering der twaalf Koningen , bekend onder den 
naam van Dodekarchie? dit zou men bijkans vast 
ilellen , omdat op het einde van dit vers , 't geen 
wij vertaald hebben gebi&d, tegtn gebied^ /eigenlijk 
luidt , Konlngrijk fegen Kwingrijk ;., ,of..na'der- 
hand, toen een der twaalf <Vprften"i Psainmetrenus 
genoemd, de anderen beftreed, en de heerfchappij 
voor zich alleen bemagtigde % De gewijde -gefchiede- 
nis heeft hier van niets , de oiigew^de is.gebrekfcig^ 
en laat ons in her hnzekey. .' ..'.'. 

vs, 3. Dan is Egyptens wijslieid uitgeputj - 
En zijn beleid verzwolgen en te niet $ 
,, Dan zoekt men vruchteloos 
Der Goden gtinst, door wigchelarij , 
tj Do.or tooverkunst of geestbezwering.'*' 

Eene fchoone afbeeiding, hoe het toegaat in een* 
tijd van ver warring 5 ieder bedenkt, put zijn geest 
en vermogens uit, en ten laatfte vindt hij nog geen' 
goeden en heilzamen raad. Dan neemt elk zijn toe- 
vlugt tot den GodsdienSit, tot de Priesterfchaar en 
tot het bijgeloof , en al wie maar een fchaduw van 
hoop of troost kan geyen , is welkom ! 

YS. 4. Ook lever ik Egypten 

Een 5 harden Heer in handen, 



sa 



J E S A I A $ XIX,. 441 

Dat een r Geweld'naar het beheerfche ^ 
Zoo fpreekt de Heer, Jehova Zebaothl" 

.Eene nieuwe plage , en geene van de geringfte, 
tyrannifche overheerfching van een' geweldigen Vorst, 
die hen ondepdruliken en uitmefgeten zbu. Wie deze 
Koning geweest zij", - Sethftn .? -die den kiijg'slieden 
J^unne akkers 3 bet loon van hiinhe getrouwe dien-i 
ften ontnam; of Psammeti'chus? van wien wij even-* 
wel niets dergelijks vinden aangeteekend ; of een an-f 
der ? waag ik met te beflisfen. VITRINGA en 
andere denken aan den Perlifchen Koniri'g Cambyzes^ 
die Egypten zeer iiii5handelde 9 'doch eene naauwkeu- 
rige overweging bevestigt ons in het gevoelen , dat 
wij de vervulling der Profetie zoo verre nietmoeteri 
zoeken ; dat de hier aangekondigde rampen dat land 
overgekomen zijn, -vtffif het einde van het veertiende 
jaar van Hizkias regering, : en dat met dit tijdperk 
de vervulling begint van het laatfte.deel der voor- 
zegging, vs. 1825, elijk uk het yervolg njider 
blijken zal. 

vs. 5. Dan zal het water uit den Nyl 
Bederven, ftinkend worden, 
De landrivier geheel verdroogen. 
Egyptens vloeden zijn ondrinkbaar , 
Gedurig kleiner , drooger worden de ka- 

nalen, : 

't papier- en riergewas kwijnt weg." 



33 
t 



444 J E S A I A S XIX, 

Deze verzen maken hetc begin .uit der aankondi, 
ging van eene andere, ramp , welker befchrijving met 

- *> 

vs. 10. voltooid wordt. De letterlijke voorftelling is 
deze ; ;de Nyl , van welks overftropming alle vnicht- 
baarheid en vertier in Egypten. .afhangt ., .zal nies 
zwellen, niet overvloeijen : het gevolg zaLwezen, 
dat het Nyl water , ; het eenige, dat men in Egypten 
heeft, .in de poelen. en kanalen ftilftaan^ bederven en 
Qiidrinkbaar worden. zal : de Nylgewasfen j yopi'al 
het papierriet , .dat men tot velcvlei/gebriiik .bezigde, 
en dat; een tak van beftaan was, zou ; kwijnen: alle 
andere neringen en bronnen van, welvraart 3 die ook 
op de vruchtbaacmakende pver-ftrooming des Nyls 
fleunden, als landbouw, visfcberij, weveri]^ broti- 
werij en dergelijke, zpuden kwijnen en te niete wor- 
den , en Egypten zou to* een' ftaat van gropte 
fchraalheid en magerheid .vervallen. Dit allqs is 
klaar, niaar het is moeijelijker ; te. b.eflis.fen , of wij 
deze voorflelling geheel eigenlijk ', naar de letter , 
hebbeii op te yatten, en, gelpoyen inoeten, dat de 
vcrvulling dezer bedreiging daarin beftaan heeft, 
dat, door beflelling der Voorzienigheid , de Nyl e'en 
of meer jaren niet buiten zijne oevers , of niet hoog 
genoeg gevloeid is , welke voor Egypteland aller- 
geduchtfte plage alle die jammerlijke gevolgen heeft 
na zich gefleept , die wij tot vs. 10. befchreven vin- 
den. Hier voor fchijnt de eenvoudigh.eid in de eerde 
plaats te pleiten , en dat wij in de pngewijde ge-. 
fphkdeuis van dien tijd niets van zulk ee.ne ramp ,, 



J E S A I A S XIX, 44$ 

Egypten overgekomen , . viiiden aangeteekend , kan 
dit-geyoelen niet : omver werpen, dewijl die gefchie- 
dcnis ten uiterfte gebrekkig is. 
Anderen nogtans 1 denken, dat de geheele voorftelling 
van den Profcet figuuiiijk is ; dat hij niets anders be- 
dreigt , dan ophoiiding van bloei en welVaar t , onder 
eene tyraiinifche regering , verval van neringen , 
handwerken en koopmanfchap , en dit even zoo jam- 
tiierlijk, als of de Nyl zijnei jaarlijkfche overftroo- 
mingen vergat en naliet , 't geen echter , uit hoofde 
van deze voorzegging alleen , niet behoefde te ge- 
beuren. Men beroept zich , tot (laving van dit ge- 
voelen , op Ezech. XXXII: 14 , daar insgelijks de 
yerdrooging van den Nyl gebruikt wordt als een 
z-innebeeld , om verval en vermagerihg in Egypte af 
te beelden; men kan er bijvoegen vs. 15. van dit 
zelfde Kapittel, waar dit eigen verval van neringen 
vertier aan eene andere oorzaak , aan de dwaasheid 
van der Vorften raadflagen , wordt toegefchreven. 

Het Is moeijelijk, welk van deze twee gevoelens 
Wij als het waarfchijnlykfte zullen Verkiezen : meest 
echter zouden wij ovefhellen tot het eerfte , om de 
nitvoerigheid der voorftelling , en omdat er juist al- 
ieen neringen en handwerken worden opgenoemd, 
die geheel van het eigenlijk overvloeijen des Nijl 
afhingen. 

w 

vs. 7. De weiden aan den mond, en de oevers 
' it der rivier^ . 

f ' En 



44* J E S A T A S XIX. 

,, En al wat aam den vloed gezaaid i$ 9 
99 Verdortj ftuift weg efi is riiet nicer!" 

Veehoederij en landbpuw zoudenjiet eerfte nadeel 
van het achtefblijven der geworie jaarlijkfche over- 
(brooming gevoelen. indien -de Nyl niet tot eene be, 
paalde aanmerkelljke hoogte rijstj is het een fchraal, 
jaar in Egypten , omdat vele akfeers dan onbevoch- 
tigd blijven , en indien hij geheel niet boven zijns 
oevers zwelt , is er in dat jaar, door gansehEgypteu- 
land, geen zaaijing noch oogst. 



vs. 8. De Visfcliers treuren > 
D 
.,,-hoflgert-, 



Die in den ftroom zijn* aiigel wierp 5 



Die in het water netten fpande ^ 
Lijdt kommer en gebrek." 



Het is genoegzaam boven alle tegehipfaak ver- 
heven, en door het getuigenis der geloofwaardigfle 
Schrijvers bevestigd , dat de Nyl , ten minfte in 
vorige dagen, en vooral in de poelen of meren, 
die hij vormt, zeer vischrijk is, zoo dat de visfche- 
rijen daar een voorname tak van nering waren. 
De murmurerende Israeliten gcdachten ,; onder de 
fmakelijke fpijzen van Egypten , inzonderheid ook 
aan de visfchen. Doch wanneer de Nijl niet 
overftrobmde , het water ftilftond en bedierf , dan 
was de visfcherij niet llechts voor ^^n 3 raaar 

oofe 



J E S A A S XIX. 447 

ook voor vele achtervolgende .jaren bedorven en 
verloren* 

vs. 9. Die vlas en fijne ftof bereiden, 
En z\j , die bysfus weven , 
Zljn jammerlijk te leur gefteld. 
io. Daar breekt men weefgetouw 
En weverftoel in ftukken , 
En zij die drank bereiden, treuren!" 

Wederom wordt hier aan twee groote neringen , en 
takken van beflaan , het verval aangekondigd : te we- 
ten , vooreerst , aan de weverijen zoo wel in vlas , 
als katoen of boomwol. Van de eerfte komt het lin- 
nen, van de tweede de bysfus., eene kostbare, aller- 
fijnfte katoenen ftof , die bijkans tegen goud werd 
opgewogeri , en die in ^gypten voornamelijk bereid 
werd. Wanneer de Nyl niet overvloeide , was ef 
geen vlas of katoen - inzameling ; en de mantifadluren 
ftouden ffil. DesgelLjks was het ook >met de brouwe- 
rijen; in Egypten heeft men weinig of geene wijn^ 
gaarden ; de wijn was er derhalve geen gewone 
drank 5 wanneer men zich vergasten wilde , was 
het op eene foort van gerften - drank , gelijk ons 
bier; en deze trafiek, de brouwerijen, waren een 
groote tak van welvaart in Egypten : doch als de 
Nyl niet overftroomde , ontbraken gerst en water 
beide. Bit is buiten twijfel de ware zin en over- 
zetting van dcze plaats , doch die eene kleine ver- 

an- 



448 J E S A 'i A S XIX. 

ahdering in de lezing der klankftippen van den 
vordert. 



vs. us Ach ! Zoans Vorften zijn verdwaaSd, 
De wijsfte zelfs Van 's Konings wijze 

j f raadslin , 

ti Zijn ddm of radeloo^ 
Wat zegt gij langer dan tot Pharab: 
3 Ik ben een zoon der Wijzen , 
Uit het geflacht der oude Koningen I" 



Met alle de vorige rainperi van Egypten zou nog 
een ander onlieil gepaard gaan : het welzijn van den 
Staat zou toevertrouwd zijn aan dwaze , flechte 
raadslieden , die , fchoori zij anders voor wljzen ge- 
houden werden , nil al den roem hunries verftarids 
zouden verliezen , de vervallen zakeri niet zbuden 
weten te herftelleii , ja dezelve nog Veel Verder ten Val 
brengen : dit vinden wij vail hier tot vs. 15. In het 
laatst van dit vers worden deze Egy'ptifche Wijzefl 
in hunne verlegenheid voorgefteld 3 hoe zij het ma- 
ken zouden, waiineer zij alle hunne voorfpellingen 
zouden zien misfen , en al him raad in verderf en on* 
heil verkeeren ? hoe zij dan hurinen ouden f oem zou- 
den ophouden ? of zij dan nog , met hunne gewone 
trotschheid, tot den Egyptifchen Koning, die hier s 
haav den gebruikelijken Bijbelfchen bijnaam , PAarao 
genoemd wordt, zouden durven zeggert: wij zijii 
echte afflammelingen der beroemde oude Wijzen , eft 



J E S A I A S XIX. 449 

Egyptifche Koriingen ? Bij deze laatfte. grootfpre- 
kende uitdrukking , nioeten wij ons herinneren , dat 
de oude Koningen van Egypten doorgaans tot den 
rang der Wijzen behoorden, en in de orde AN- Magi 
wareii ingewijd ; 't geeri zelfs die genen met bntken- 
nen , die hier het woord Koningen vertalen door 
Raadslieden, ' 

VSi i a. Waar zijri zlj dail, die Wijzen? " 
Dat ze u verkondigeri , dat zij door- 

gronden ! 

.jj Wat lot Egyptenland 
M Jehova Zebaoth befchorcn heefc!" 

Deze voorftelling is fpottend : de Egyptifche Wij- 
zen hadden ongetwijfeld gans.ch andere dingen over 
'Egypten voorfpeld, dan de Prefect; bij de uitkomst 
,riu zou het blijken , wid het geraden , wie Gods 
toornemen doorgrond had , en of men nu deze val- 
fche wiguieiaars nog langer voor Wijzen en tolken 
der Goden kon houden. 

v-s. 13. ,3 Neen! Zoans Vdrften zijn verdvvaasd , 

Memphis Vorften 't fpoor gansch bijster, 

. Der ftammen hoofden doen Egypten do. 



Bij herhaling wordt hier Zoati genoemd , eene ftr.d 
anders Tanis geheeten, gelegen ill Neder- Egypten; 
I. DEE.L. Ff eene. 



\ 



45P 



J E S A *f A S XIX. 



eene ftad, die oudtijds eeri kpninklijke zetel was, en 
thans nog onder de beroemdfte fteden van Egypten 
geteld wer'd-j waartfm zij hier ook vereenigd wordt 
'met Noph j anders Moph genaamd , gewoonlijk 
Memphis i fa hoofdftad des ganfehen lands. 

vs. 14. Jehova heeft , in 't midden van hen $ 
ti Een' zwijmelbeker rond doen gaan, 
Zoo dwaalt en tuimelt nti geheel Egyp- 



In al zijn handel en bedrijf , 
Gelijk de volgezopen dronkaard tui- 
:melt!" 

De alleruiterffe verflagenheid , en averegtschheid in 
raadflagen en handelingen, wordt hier zeer veel be 4 - 
teekencnd te kennen gegeven. Jehova heeft de, Hoof- 
den gedrenkt met zwijmelgeest 5 - dat is , met geest- 
rijk zwijmelvocht , waarvan zij tuimelend en dron- 
ken zijn geworden. .Hun dronkenfchap en tuimel- 
geest is tot het ganfche volk overgegaan , en zij zijn 
nu even weinig in ftaat , om hunne zakeri behooiiijk 
te verrigten, als de dronkaard, wanneer hij, over- 
ftelpt van den drank, het ingezwolgerje weder uit- 
fpuwt; want dit is de kracht van het oorfpronke- 
lijke. De Hebreeuwfche Dichters weten menigmaal, 
en zeer gepast 5 van walgelijke beelden gebruik te 
maken. 



Vs. 



J E S A I A S XlXi 45* 

TS. 15* Gansch ^verkloos zit Egypten neder 9 
Men weet niet-meer, wat hoofd of 

, s ftaart, 
Wat dadeltak o'f bies verrigteii moet!" 

t)e fpreekwijs, hvofd of ftaart y palmtak of bies 9 
beteekenende groot en gering , hebben wij Kap". 
IX: 13. aangetrofFen en verldaard. Alle neiing, blbei 
en welvaart ; alle handwerk en middelen van beftaan, 
van de geeerdffe en aanzienlijkfte tot de geringfte eii^ 
Verachtfte , sullen kwijnen en bijkans geheel ftiU 
ftaan. 

vs. i6i Ook zijn de Egyptenaars als wij veil $ 
En fiddren en ontftellen zich, 
9 j Wanneer Jehova Zebaoth 
,3 Zijii hand flechts tegen hen beweegt* 
47. ,j Dan zal het land van Juda 
)> Egypten zijn ter toevlugt;' 
Elk ? die het melden hoor't , vlugt bi- 

, vend derwaarts heen , 
to Om daair de ramp te ontgaan , 
,j Hun door Jehova Zebaoth befchoren I" 

In hunne rampen zoudeii de Egyptenaars al huii- 
hen moed verliezen , beven bij het geringfte krijgs- 
gevaar , in plaats van hetzelve moedig het hoofd te 
bieden, eetie toevlugt en fchuilplaats zoeken bij hunne 
jtaburehj eri dat land van Juda, dat zy om deszetfs. 

Ff 2. gc- 



r E s A- i A. s xm 



geringheid ;en niagteloosheid anders zoo zeer 
fmaadden , ZQU nu van hen . bpgezocht wordeti, 
daar zij het gefpaard zagen van de rampen , die hen 
Egyptenaren druktetf. Deze vertaling en ppvatting, 
vooral van het laatfte vers , komt ons voor als nog 
de beste v.6.6r , fchoon zij met .volkomen ongedwon- 
gen is.. . 

. Hier eindigt de aaukondigtng der onheilen , die 
jEgypten inoesteii trelTen. Jammer is het dat de ge- 
fchicdenls ons zoo zeer verlegen laat , aangaande den 
tijd- der vervulling van deze voorzegging ; ons komt 
het waarfchijnlijk voor , dat dit alles gebeurd zij , in 
een tijdperk van omtrent vijf en twintig jaar of iets 
daar boven , .te rekenen van.de eerfte jaren van- 
Achaz regering , tot het veertiende jaar van Hizkias 
koningrijk. Dat in dien tusfchentijd het Egyptifche 
Rijk door eeneu ongelukkigen oorlog met de Asfyriers 
zeer gekrenkt is geworden , . rzal oris onder- anderen 
nit het volgende Hoofdftiik blijken ; en wat de ove- 
rige rampen betreft , burgerkrijg, overheerfching, 
verval, verblinding , laf hartigheid , er is geene on- 
jr:ogelijkheid , zelfs geene onwaarfchijulijkheid in , 
deze met de onheilen des ooiiogs gepaard zijn 



geweest. 



vs. 18. 9> Ecus heeft men in Egyptenland, 
Een vijftal fteden, 
Waar Kanans taal gefproken wordt, 
Die zweren.bij Jehova Zebaoth: , : 
- Stad 



J E S A i: A : S XIX. 



Stad der verwoesting noemt men 

ti derzelve. 

19. Dan wordt, ter eere van Jehova, 
In 't midden van Egyptenland ecu al- 

taar , 
' M En aan 's lands grenzen een gedenkzuil 

opgerigt." 

Van hier tot het einde van di't Hoofdftuk , openeii 
zich betere uitzigten voor Egypten : vriendfchap met 
Juda , eerbied voor Israels God , zouden er de gron- 
den van zijn; zlj zouden vrede hebben met Asfyrieh 
en Juda beiden , bevrijdmg van oorlogsrampen , eh 
dus de gefchikte gelegenheid , om alle hunne geleden 
fchade te herftellen en te vergoeden.- \ 

Zeer verfchillend is het gevoelen der Uitleggers over 
den eigenlijken ^in, en de uitgeurektheid dezer be- 
loften, waarvan echter alleen de beoordeeling der ver- 
vulling kan afhangen. 

Zeer na aan de waarfchijnlijkheid zijn zij, die bier 
vooral denken , aan 't geen. na de Babylonifche ge- 
vangenis , onder de regering der Makkabeeuwfche 
Vorften , is voorgevallen. Ptolemeus Filometor 
heerschte in Egypten , en het getal der Joden in dat 
land was boven allc verbeelding groot; deze maak- 
ten aldaar den Joodfchen Godsdienst bekend , en ver- 
worven vele profelyten. Een zekere Onias, \\iens 
.vader Hoogepriester te Jeruzalem geweest , maar van 
; daar verdreven was, -verkreeg. van den .EgypifL-hGii 

Ff 3. Mo* 



4*4 J E S A T A S XIX. 

Monarch de vrijheid, ora eeneri tempel te ftichten 
in Egypten , in het Heliopolitifche land , in de ftad 
Leontopolis. Door de aanhaling van deze onze God- 
fpraak maakte hij zijn bedrijf fmakelijk bij de Egypt!' 
fche Joden , en hierdoor maakte de Joodfche Gods- 
dienst in Egypten nog grooter yooitgangen. 

Daar mi de woorden van denHebreeuwfchen tekst, 
bij ons overgezet ftad der verwoesting , ook vertaald 
kunnen worden 5 leeuwen -,jlad , Leontopolis in 't 
Grieksch, of naar eene andere lezing, zonne-ftad^ 
tl&Uopolisy zoo meent men met de grootfte zeker- 
heid te kunnen befluiten, dat onze GodFpraak og 
deze tijden ziet, en van deze merkwaardige gebeurte- 
nisfen verklaard moet worden. Wij voor ohs echtet 
gelooven niet, dat deze Profetie van het ftichten do- 
zes tempels van Onias in Egypten kan uitgelegd wor- 
den , omdat wij niet twijfelen , of het bedrijf van do- 
zen Priester was laakhaar , eerzuchtig , en zijne aan- 
haling van deze Godfpraak fchriftverdraaijing. Naar 
den geest van den Israelitifchen Godsdienst rnogr: er 
niet meer dan iin heiligdom wezen, en dit moest in 
Kanaan zijn : in een vreemd land een twee.de te ftich- 
ten s offchoon in gehjkheid van het Jeruzalemsch 
tempelgebouw , was ftrijdig met Gods oogmerken , 
en kqn nimmer door hem beloofd worden, als een 
zegen voor die natie , in welker midden die tempel 
gefticht zou worden. Wij zoeken derhalve de ver- 
vulling dezer Profetie merkelijk vroeger ; te weten, 
In het tijdperk , dat begint- met de nederlaag van 

San- 



J E S A I A S XIX. '455 

Sanherib voor Jeruzalem, en eindigt met den onder- 
gang der Asfyrifche Monarchy , of veelligt foter , een 
tijdperk, dat ten minfte vijftig jaren behelzen zal. 
Toen greep er eene naauwe verbindtenis plaats tus- 
fchen Egypten en Juda^ zoo dat zelfs eenige fteden, 
waarfchijnlijk op de grenzen , de Hebreeuwfche taal 
verftonden en fpraken , die anders van de Egyptifche 
merkelijk onderfclieiden was. ^n deze gemeenzame 
omgang zou (leunen op godsdienftige beginfels. De, 
Egyptenaars zelve zouden Jehova voor God erken- 
nen , en bij zijnen naam zw^eren. In hun land zou- 
den zij altaren voor hem oprigten , en op de grenzen 
gedenkzuilen te zijner eere ftichten. Teweten,zoo 
groot zou de indruk zijn ,- dien Sanheribs wonder- 
dadige nederjaag- zou maken, dat ieder de vriend- 
fchap van Jehova's volk zou zoeken , en Hera als 
eene magtige Godheid eerbiedigen. Men vergelijke 
hier vooral weder 2 Chran. XXXII: 23, En velen 
bragten gefchenken tot Jehova te Jeruzahm , en 
kostelijkheden tot JehizUa den Koning van Juda , 
200 dat hij daarna (na de nederlaag van Sanherib 
vs. 21 en 22. vermeld) voor de o.ogen alhr Heide* 
nen verheven werd. Wordt dit in *t gemeen van 
alle omliggende Heidenfche volkeren getuigd , zoo 
kuiinen wij niet twijfelen , of de Egyptenaars waren 
onder deze de eerften en voornaamften , dewijl zij 
het allergrootst belang hadden bij deze wonderdadige 
uitkomst. Alles nu , wat wij in het -overige van dit 
-Hoofdftuk vin.den a van ; der Egyptenaren en. ook.der 

As- 



J E S A I A S XIX, 

Asfyriers gemeenfchap met Juda's vo.lk en Juda's 
God , verklaren wij in dezen zelfden zin , als gevol- 
gen van het verflaan van Sanheribs leger yoor de mu- 
ren van Jeruzalem. 

\Yat na dip flad der venvoestivg betreft vs. 18. 
gemeld, en waaro.mtrent wij de gewone lezing en 
beteekenis des woords gehouden hebben, omdat wij 
geene reden vonden , om aan HdiopoUs of Leon" 
topolis te denken, wij bekenneiij dat wij niet weten , 
aan welke (lad van Egypten hier te denken: in dien 
tijd zal dit duldelijk genoeg geweest zijn, het was 
waarfchijnlijk eene grensftad : indien maar djt geheele 
bijvoegfel , dat waaiiijk yreemd genoeg. luidt in de- 
^en zamenhang , niet oo.rfpronkelijk eene randglos 
geweest , en van daar in den tekst ingeflopen is. 

vs. 20. Dat zal een teeken in Egypten z^ju , 
Een duurzame gedachtenis , 
33 Ter eere van Jehova Zebaoth, 
,_, Hoe zij , benaauwd dpor hun verdrul^- 

,,kei;s, 

,, Hun klagt verhieyen tot Jehova., 
En hij hun hulpe zond 5 

En magtige verlosfing- IV 



A A J-4H XliU^LJL^V T *-JL iVvJiHJ^ i 



De gedenkziiilen , aan de grenzen van Egypten 
opgerigt , de altaren , tot in het hart des Rijks voor 
Jehova gefticht, en de gemeenfchap tusfchen Jud,a 
ca Egypten 9 zouden ten ee.uwigen dage kunneji 



J E S A I A S XIX. 457 

getuigen , wat God voor de 'Egyptenaren gedaan 
had. Verder moeten wij den zin dezer woorden 
niet uitftrekken. 

vs. 2.1. Zoo wordt Egypte een voorwerp van 

Jehova's zorg , 
9 Egypten zal Jefiova kennen , in 



ZLj dienen hem met offers en met gaven, 
Dben hem geloften en betalen ze. 
2. Zoo flaat Jehova Egypten , 
}) Slaat en heelt ! 
)f Zij wenden tof: Jehova zich ? 
Hij hoort en heelt hen!" 

Het is ongetwijfeld , dat de eerbied, dien men in 
Egypten aan Jehova van dien dag af bewees, meer 
geweest is, dan eene enkele uiterlijke vereering , ge- 
lijk de afgodendienaars menigmaal aan Goden van 
andere natien.bewezen, .zonder ze daarom voor de 
hunnen aan te 'nemen , of hunne eigen afgoden te laten 
yaren. Hoe verre echter der Egyptenaren eerbewij- 
zing aan den waren God in dien tijd opregt , harte- 
lij,k , en met verzaldng der afgoderij gepaard geweest 
is , laat .zich uit dergelijke uitdrukkingen , -als wij 
hier in den tekst vinden, moeijelijk bepalen. Waar- 
fchijnlijk zullen de meeste dezer nieuwe dienaars van 
Jehoya het oud vooroordeel der afgoderij hebben 
t>|yven aankleyen , terwijl echter een minder gedeelts 



4 5 8 j E S A I A S XIX. 

den ganfchen Joodfchen Godsdienst erkende en om-. 
helsde. Zoo gaat liet toch doorgaans onder de men- 
fchen; de gevoelens, die eene ganfche menigte be- 
lijdt , worden flechts doqr een kleln gedeelte in op 
regtheid aangekleefd 

1 vs. 23. Dan zal er een gebaande heerweg zijii 
Naar Asfur , uit Egypten , 
Egypte en Asfur zullen wederzijds el- 

kadr bezoeken, 
Egypte en Asfur z;ullen zaam aanbicl? 

,,den; 

^4. En Isrel zal de derde zijn, 
Bij Asfur en Egypten, 
,,Jai in him midden tot een zegen.! 
^5. Dan zegent hen Jehova Zebaoth 5 eii 

_,,zegt: 

9i Gezegend zij mijn volfc 9 Egypten ! 
En Asfur , mijner handen werk ! 
En Israel mijn erflijk eigendom !" 

Zie daar het flot der Godfprake , yriendfchap tus-? 
fchen Asfyrie , Egypten en Juda. De twee eerfte 
Rijken hadden anders tot nu toe altijd in- vijandfchap 
geleefd , en Juda had zich bi] een derzelve moeten 
voegen , of werd als. beider vijand aangemerkt. Na 
de geduchte nederlaag voor Jeruzalem deden de As- 
fyriers geene invallen meer in Egypten of in Juda , 
n de drie Rijken had r den yrede en vriendfchap met 
' ' ' 



Jf E S A I A S XIX. 45* 

/elkander; hierdoor groeide de achting voor den Jood- 
fchen Godsdienst , en het getal der profelyten ge- 
durig aan; Egypten en Asfur konden bijkans wor- 
deii aangemerkt als tot Gods volk behoorende , en 
Juda, tusfchen deze twee Rijken inliggende , kon 
genoemd worden de zegen van beiden, dewijl deGod 
van Juda hen om zijnes volks wil zegende. 

Een gebaande weg van Egypten in Asfyrie. : dit 
was de weg door het land van Juda en Israel; den 
anderen , die enkel door woestijnen derwaarts leidde, 
kon men met gebaand heeten. Dit zou het eerfte 
en zeker teeken zijn van de yriendfchap der drie Rij- 
ken , de Egyptenaars en de Asfyriers zouden met 
elkander op den voet der oude gastvrijheid verkeeren, 
en elkander jbezoekende zo.uden zij huqnen weg ne- 
men door het land van Juda , daar zij te gelijk hunne 
godsdienftige hulde aai^ Jehova ?ouden komen a? 



J E S A I A S 



H O F D S T U K, 



I, An 't jaar toen Thartan vqor Asdod vei> 

fcheen , 
Gezonden door Sargoh , den Koning van 

Asfur, 
Om Asdod te belegeren, 't welk hij daarna 

verov^erde. 
a.Te dier tijd fprak Jehova tot JESAIAS, 

Amoz zoon , eh zeide : 
Ontgord het rouwgewaad van uwe lende- 

nen, 

Ontfchoei de zolen uwer voeten! 
Zoo deed hij , en ging naakt en onge-; 

fchoeid. 

3. Toen fprak Jehova.? 
Gelijk mijn knecht j E s A i A s 
Daar heen gaat, onbekleed en ongefchoeid* 
Drie jaren lang, ten teeken en ter voor-r 

beduiding, 
Wat aan Egypte en Cusch te beurt zal vallen ; 



J*% S' A' I A S XX. ; - 

4. Zoo zal haast Asfurs Koning voor zich he- 

nen drijven , 
Cufcheers en Egyptenaars , gevanklijk weg- 

'gevoerd, 

Zoo jong, als oud , half naakt.,en on- 
gefchoeid, , 

Ja! fchandelijk ontbloot, Egyptenland ten 
-,. ; : fmaa4! 

s 5. D,an ;fiddert-'elk en ftaat befchaamd, 
r Dat ;r n)eh bp'Gusch becrouwen ftelde, 
" Of op Egypteti zich befoemde ! 
"6. Dan zeggeri' de" bewoners der aan zee ge- 

iegeh lariiien : 
Zie ! zop ging het hun , op wie wij ons . 

.betrouwden , fe 

... , .. ^ 

Tot wie wij toevlugt namen , 
Om hulp en redding tegen Asfurs Koning ? 
; Hoe dan, hoe zullen wij ontkomenl 



I E S A, I AS 



V E R K L A R i N G; 



ASfyriers , ria het verovere'n van liet llijk 
tien ftammen,- en dat van Syrien, hadden nu gehefcl 
hunne zinnen gefteld om Egypten te bemagtigen, 
dat in dien tijd , gelijk het fchijnt, in na'auwe veri 
bindtenis ftoiid met Ethiopieri. Om im dit vbor- 
nemen ten mtvber te-Brengen, iraadde hen voorzig- 
tigheid eri krijgskimde , dat zij, door het land vari 
Efra'iin, in dat der Filifiynen zoudeh vatien , de'zee- 
kust van Paleftina bemagtigen , en langs dezen ge- 

v" ; * - . 

feeden weg in Egypten dringen. fiitusfchen was-Juda 
nog buiten de inagt der Asfyriers a en had zelfs de 
gehoorzaamheid aan hun opgezegd; dit Rajk bevond 
zich derhalve in geene geringe vrees voor den voorfr 
gang der Asfyrifche waperien. Deze aaninerkingen 
geven ons den fleutel ter verklaring van deze korte a 
. doch zaakrijke Profetie. 

Wij zien hier Asdod > Azote ? eene voorname 
Filiftynfche vesting ? door den Koning van Asfyrien 
belegerd, en bij die gelegenheid eene Profetie tegent 
de Egyptenaars en Ethiopiers uitgefproken : deze 9 
Siamelijk, zouden niet in gebreke blijven , om die 



j E S A *f A S XX. 

van Asdod te hulp te komen , alles te doen wat Iii 
hun vermogen was, om de belegerde vesting, die 
.van zoo veel gewigt was, te ontzetten, en d&i of 
meer veldflagen met de Asfyriers wagen. Docli ds 
uitkomst zou allerongelukkigst wezen 5 zij zouden 
jammerlijk geflagen worden , eene groote menigte van 
hengevankelijkj in eenen deerniswaardigen , verachten 
toeftand , door de overwinnaars worden weggefleept, 
en-/ Asdod veroverd. En in deze handelwijze zou 
het oogmerk van God wezen , de dwaasheid der ge- 
flen , die o^.Egypten hoopten en vertrouwden tegeii 
de Asfyriers, hun te doen gevoelen* 

Dit is koitejijk de inhoud van deze Profetie, die 
in de volgende orde afloopt. Vs. i. het opfchrift 
meldt ons de gelegenheid , bij welke deze Godfpraak 

^- 

-is voortgebragt. Vs. 2. krijgt de. Profeet last , om 
in een zonderling voorkomen, zorider opperkleed en 
barrevoets ^ in 't openbaar te verfchijnen. Vs. 3 
en 4. wordt dit teeken verklaard, de nederlaag der 
;Egy : ptenaars en Cufcheers aangekondigd , en de jam* 
merlijke toeftand, waarin vele van hen zouden ge.- 
bragt worden:" eindelijk vs. 5 en 6. Gods oogmerk 
in deze handeling, om alle volken, die op Egypteri 
.fteunden, van hunne dw'aasheid gevoelig te over- 
tuigen* 

i De tijd , wanneei 1 deze Profetie uitgefproken is., 

wordt door ons liefst bepaald, .na de verovering van 

Iiet Rijk der tten ftammen, die in het zesde jaar van 

Hizkias regering voltooid werd. De Asfyriers tocji 

i . . zul* 



J E S A I A S 



XX fte H F D S T U K, 



t. An V jaar tpen Thartan voor Asdod ver- 

fcheen, 
Gezonden door Sargon , den Koning van 

Asfur, 
Om Asdod tg belegeren, 't welk hij daarna 

verov^rde. 
a.Te dier tijd fprak Jehova tot JESAIAS, 

Amoz zoon , en zeide : 
Gntgord het rouwgewaad van uwe lende- 

nen, 

Ontfchoei de zolen uwer voeten ! 
Zoo deed hij , en ging naakt en onge-. 

fchoeid. 
3. Toen fprak Jehova.? 

Gelijk mijn knecht JE s AI AS 

Daar been gaat, onbekleed en ongefchoeid^ 

Drie jaren lang, ten teeken en ter voor-! 

beduiding , 
Wat aan Egypte en Cusch te beurt zal vallen ; 



j3- s' A 'a ; -A s xx 

4. Zoo zal haast Asfurs Koning voor zich he- 

nen drijven, 
Cufcheers en Egyptenaars , gevanklijk weg- 

"gevoerd , 
Zoo jong , als oud , half naakt . en on- 

gef6noeid,' 

Ja! fchandelijk ontbloot ? Egyptenland ten 
;.:.- y : fmaa4! ..-...' 
i 5. D,an ;fiddert elk en ftaat befchaamd, 
f Dat ;r meh 6p r Gusch betrouwen ftelde, 
" 'Of op Egypteri iich befoemde! 

n zeggen' de" bewoners der aan zee ge- 

legeh landen: 

ie 1 zop ging hec hun , op wie wij ons 

.be.tr.Qu.wdeo, & 

-- ^. 

Tot wie wij coevlugc naraen , 

Om hulp en redding tegen Asfurs Konin ? 

Hoe dan, hoe zullen wij ontkoraen ! 



I E S A I AS XXs 



V E R K L A R 1 N G; 



Asfyriers , ria het verovere'ri van net &ljk der 
tien ffcammen,- en dat van Syrien, hadden mi geheel 
himne zinnen gefteld om Egypten te bemagtigeii , 
dat in dien tijd, gelijk het fchijnt, in na'auwe ver^ 
Jsindtenis florid met Ethiopiefl. Orii hu dit: vbQr- 
nemen ten uitvoer te Bfengen, taadde hen voorzig- 
tigheid en krijgskunde, dat zij, door het land vari 
EfraYin , in dat der Filiftyfleii zoudeh vafien, ( de"zee- 
kust van Paleftina lemagtigen , en langs dezen ge- 
feeden weg in Egypten dringen. Intusfchen was-Juda 
nog buiten de inagt der Asfyriers 5 en had zelfs de 
gehoorzaamheid aan hun opgezegd; dit Rijk bevond 
zich derha'lve in geene geringe vrees voor den voort- 
gang der Asfyrifche waperien. Deze aannierkingen 
geven ons den fleutel ter verklaring van deze korte, 
. doch zaakrijke Profetie. 

Wij zien hier Asdod > Azote ., eene voorname 
Filiftynfche vesting , door den Koning van Asfyrien 
belegerd, en bij die gelegenheid eene Profetie tegea 
de Egyptenaars en Ethiopiers uitgefproken : deze, 
ttamelijk, zouden niet in gebreke blijVen , om die 



j S A I A S XX. 

Van Asdod te hulp te komen , alles te doen wat la 
hun vermogen was, om de belegerde vesting, die 
.van zoo veel gewigt was, te ontzetten, en e"e"n of 
meer veldflagen met de Asfyriers wagen. Docli de 
uitkomst zou allerongelukkigst wezen 5 zij zouden 
jammeflijk geflagen worden , eene groote menigte van 
hen gevankelijkj in eenen deerniswaardigen , verachten 
toeftand , door de overwinnaars worden weggefleept, 
en-/ Asdod : veroverd. Eti in deze handelwijze zou 
liet oogmerk van God wezen , de dwaasheid der ge- 
nen , die qp.Egypten hoopten en vertrouwden tegea 
de Asfyriefs, liun te doen gevoelen* 

Dit is kortelijk de- inhoud van deze Profetie, die 
in de volgende orde afloopt. Vs. i. het opfchrift 
meldt cms de gelegenheid , bij welke deze Godfpraak 
-is voortgebragt. Vs. 2. krijgt de. Profeet last, om 
in een zonderling voorkoraen , zorider opperkleed en 
barrevoets ^ in 't openbaar te veiichijnen. Vs. 3 
en 4. wprdt dit teeken verklaard, de nederlaag der 
; Egy;pten;aars eirCufcheers aangekondigd , en de jam- 
merlijke toeftand, waarin vele van hen zouden ge- 
bragt worden : eindelijk vs. 5 en 6. Gods oogmerk 
in deze handeling , om alle volken , die op Egypterf 
.ileunden, van hunne dwaasheid gevoelig te over- 
tuigen* 

i De tijd, wanneet deze Profetie uitgefproken is, 

wordt door ons liefst bepaald, .na de verovering van 

;jiet Rijk der tien ftammen, die in het zesde jaar van 

Hizkias regering voltooid wercL De- Asfyriers tocji 

i . . 



J S A A S XX, 

zullen Asdod niet belegerd hebberi, zoo zij tifet 

eerst het Rijk van Efrai'm meester waren; een tijd 

derhalye , toen Juda, de gehoorzaamheid a'an As- 

fyrieri reeds voorlang hebbende opgezegd y vreesde 
door dezelve te wordeti a'ahgevallen ; doch in deze 

vrees verkeerdclijk zyne gerustheid zocht in den bij- 
fland en de magt van het Egyptisch Rijk< 

vs. i. In 't jaar toen Thartan voor Asdod ver- 

fcheen, 
dezonden door Sargori , denKoning van 

Asfur , 
$i Om Asdod te belegeren , 't welk ' hij 

daania verovefde." 

Asdod: de ligging van deze fiad^ eri het gewigt 
der vesting voor eene Mogendheid , die in Egypteh 
poogde in te dringen , zijn genoeg bekend. 

Thartan ; de naam van een Asfyrisch Veld- 
overfte , dien Sanherib ook gebruikte in het beleg 
van Jeruzalera. Zie 2 Kon. XVIII: 17; 

Sargon; fommigen houden hem voor denzelfden 
als Salmanezer , anderen voor Sanherib. Zou de 
eerivoudigheid riiet eifchen, dat wij liem voor eenen 
Koning , van die beide onderfcheiden , hielden , die 
tusfchen Salmanezer en Sanherib den Asfyrifchen 
troon heeft bezeten ? 

'/ Welk hij daarna'veroverde. Wij befchouwen 
dit als een vporyerhaal van de uitkomst ? die nader- 

hand 



J E S A "if AS XX. 465 

ihand gebeurde. Asdod was waarfchijnlijk nog niet 
ingenomen, toen JESAIAS dit uitfprak. 

vs. 2. Te dier tijd fprak Jejiova tot JE s AI AS , 

A.moz zoon, en zeide: 
Ontgord het rouwgewaad van uwe len- 

denen , 

Ontfchoei de zolen uwer voeten! 
Zoo deed hij , en ging n.aakt en on- 

gefchoeid." 

JESAIAS wordt van God gelast, om zijn opper- 
kleed af te leggen s *t welk hier genoemd wordt een 
rouwgewaad^ een zak. Wij weten niet , om welke 
reden JESAIAS thans verpligt was in rouwgewaad 
gekleed te gaan , of op Goddelijk bevel , of om 
bijzondere aangelegenheden ? Doch de gisfing van 
VITRINGA korat ons niet onwaarfchijnlijk voor , 
dat, namelijk, het- rouwgewaad^ het haren-kleed, 
de zak, de gewone kleeding der openbare Profeten, 
en dus ook van JESAIAS geweest is. Behalve dit 
opperldeed moest de Profeet ook zijne fchoenzolen 
afleggen, en, overeenkomftig dit. bevel, verCcheen 
hij nu in 't openbaar naafct en barrevoeis :- naakt 9 
dit beteekent in den ftijl der heiligej Schrifl alleen 
zonder opperkleed , in de enkele onderkleederen , 
die, in de Oosterfche dragt, alleen r naauwelijks eea 
voor de betamelijkheid genoegzaam bedekfel waren. 
Wat Gods oogmerk was , met ^ijnen zesting dus 



466 J ;E S A I A S ; X2C. 

. zonderliiig te doen voor den dag komenj verklaart 
ons het vervolg. 

vs. 3. Toen fprak Jehova: 

Gelyk mijn knecht JESAIAS 
Daar heen gaat , onbefcleed en onge- 
fchoeid, 

Drie jaren lang, ten .teeken en ter voor* 

,,lpediiiding, 

Wat aan Egypte en Cusch te beurt zal 




vallen." 



JESAIAS was in zijn zonderling voorkomen een 
teeken en voorbeduidfel.: dit was menigmaal de be- 
ftemming der Profeten , dat zij in hun eigen per- 
foon, door hun voorkomen of handelwijze, de lot- 
gevallen van anderen moesten afbeelden, en het zou 
gemakkelijk zijn hiervan verfcheiden voorbeelden bij 
te brcngen. Gods oogmerk hiermede was , om op 
de zinnen des volks een' fterken indruk te maken , 
hen voor te bereiden voor het geen tot hen zou ge- 
fproken wordeh, en van de zekerheid der uitkomst 
des te meer te oveituigen. JESAIAS moest nu 
zulk een teeken zijn voor drie jaren : dat is , bin- 
nen drie jaren. zou zijne voorbeduidende handel- 
wijze vervuld worden, of, de vervillling derzelve, 
de vernedering, van Egypten en Cusch , zou drie 
-achter een volgende jaren duren. 
Cusch. Twee landftreken zijn er, die in de hei- 



J E S A I A S XX. 

iige bladeren dezen naam ! dragen: de eene -in' Alia, 
een gecJe^Ue van Aiabien^.langs de R.Q.qde Zee en 
Perfifchen Zeeboezem ; de andere -in Africa ,, Ethio- 
pien, een R.ijk ten zuiden .van het Egyptifche ge- 
legen. De meeste Uitleggers meenen hier bepaalde- 
Ujk aan'de-Arabifclie Cufcheers te moeten deuken, 
omdat het niet geloofelijk is, dat de Asfyrifehe wa- 
penen in dien tij.d tot Ethiopian zouden doorgedrou- 
gen zijn. Doch daarvan. wordt ook niet gefproken. 
jn deze PrQfetie,j maar alleen van gevangene Cufchi- 
ten, waarvan buiten twijfel eene groote menigte. in 
het Egyptisch leger was , dat misfchien voor de helft 
nit Ethiopiers beftond. Wij verftaan dan hier door 
CawA-'liefst Ethiopien, en dit alleen , omd.at zij hier 
voorkom.en.als verbonden met de Egyptenaren. 

vs. 4. Zoo zal haast Asfurs Koning voor zich 
. 9i henen drijven , 

_, Cufcheers en Egyptenaars , gevanklijk 
- 99 weggevoerd , . 

- ' Zoo Jong, als oud, half, naakt en on- 

gefchoeid, 
-Jal -fchandelijk ontbloot ? Jvgyptenland 



,, 



ten fmaad!" 



Zie daar .de beduidenis en uitlegging van het tee- 
ken: in die houding, in dat jammerlijk vqorkomen, 
gelijk zij nu den Profeet zagen , zoo zouden zij eer- 
lang .4e Egyptenaars en Ethiopiers zien 5 door de 

Gg a As- 



468 J E S A T A S XX, 

Asfyriers ontvoerd , als flaven weggefleept riaat der 
overwinnaren land. Zij zouden niet menfchelijk 
van hunne overheericliers behandeld worden, maar 
wreed : barrevoets zouden zij den langen , moeije- 
lijken weg moeten afleggen ; het opperkleed , het tee- 
ken van achting , zou him ontnomen , en zij zonder 
bedekking tegen de koude des nachts gelaten wor- 
den. Ja l> zij zouden fchandelijk , tegen de regels 
der kieschheid en betanielijkheid aaii , ontbloot wor- 
den , in den deerlijkften ftaat gebragt , en dat enkel =. 
om den Egyptenaren daardoor finaadheid aante doen. 

vs. 5* Dan fiddert elk eri that befchaamd , 
. Dat men op Cusch betrouwen ftelde, 
Of op Egypten zich beroemde I 
6. Dan zeggen de bewoners der aan zee ge- 

y , legen landen: 
Zie ! zoo ging het hun , op wie wij 

s , ons betrouwden , 
Tot wie wij toevlugt namen, 
Om Imlp en redding tegen Asfurs Ko- 

ning, 
5> Hoe dan , hoe zullen wij ontkomen !" 

Wie zijn het, van wie vs. 5. gefproken, en die 
vs. 6. zelve fprekende worden ingevoerd? Niet enkel 
de Filiftynen , maar vooral ook de Joden , wier gan- 
fche land, naar de beteekeais van het Hebreeuwfche 
woord , ccne Zeekust kon genoeind worden , dewijl 

hetj 



J E S A T A S XX. 

het, in zijne grootfte uitgeftrektheid , door de zee 
befpoeld werd. Juda, namelijk, begon bij de ver- 
overitig van Samaria te vreezen , dat het nu hen 
welhaast ook zou gelden; doch zij fteunden op de 
Egyptenaars , en daarmede verbonden Ethiopiers, 
de magtigfte vijanden der Asfyriers. Om him nu de 
dwaasheid van dit vertrouwen onder het oog te brea- 
gen , en het misdadige , dat zij vleesch en niet Je* 
hova tot hunnen arm llelden, laat God him aan- 
kondigen , hoe jammerlijk het met hunne vrienden ea 
bondgenooten zou afloopen , zoo dat zij befchaamd f 
verfclirikt, zich in de uiterfte veiiegenheid zoudea 
gebragt zien. 

EINDE VAN HET EERSTE DEEL. 



BS 
1516 



v.l 



o7038 



Bible. O.T. Isaiah. 



Jesaias, 



Bindery ' 



UNIVERSITY OF CHICAGO