EENGS^ENBERG- COLLECTION
J E S A I A S.
R S T E D E E L.
J E S A J AS
VERTAALD EN O?GEHELDE]Xl5
POOR
H. VAN D E R PALM.
EERSTE DEEL.
TE AMSTERDAM, BIJ
JOHANNES ALLART,
M D C C C V.
v.\
V O O R B E R I G T.
et werk , V W elk thans In het Ucht ver-
fchljnt , werd reeds voor ruim twflalf jar en
door mlj bearbeid. Mijne toenmalige betrek-
waarvan ik y in het Foorberigt mljner
Uitgave van EENIGE LIEDEREN VAN DA-
VID, breeder yerflag heb gedaan , gaf mlj
gereede aanleiding, om de yoornaamfte Poe'ii-
fcke boeken van het Oude Testament Letter-
Gefchted- en .Oudheidkundig te behandelen.
Seder t dien tijd is dit werk , en verfchelden-
anderen van gelijken aardt onaangeroerd bij
mlj blijven Uggen^ hoe zeer van den aanvang
afbeftemd) om eenmaal in druk te warden ui&~
gegeven. Dock opgevolgde- tijds - omftandig-
heden , mijne roeping als Hoogleeraar in de
Oosterfche Talen en Qttdheden aan de Hooge
School te Ley den ^ en de loopbane^ wadrin ik
gedurende de zes laatfte jar en gefilaats,t
tt V O O R. B E R I G T.
^ benamen mij^ of den tijd, of de behoor-
lijke gemoeds-ftemmingi om dezen arbeid zoo
yerre te volmaken, dat ik denzelven voor ket
publiek gefchikt achtede. In de laaifle helft
echter des jongst yerl&open jaars , toen deplaats
hebbende orde y&n zaken In dlt Gemeenebest
langzamerhand ten val began te nelgen , en
daaruit een aanmerkelijke ftilftand en yermln-
'tiering van bezigheden, in het yak waarln ik
inij gefteld zag , ontflonden ; toen het fleeds
yermeerderend openbaar ongeluk elk beminnaar
'zijnes lands , met genoegen , het oog deed yesti*
gen op andere voorwerpetii die meer troost en
kalmer uitzigten aanboden; toen gevoelde ik
jnij onwederftaanbaar gedrongen, om, door het
cyerzlen en befchaven mijner vroeger bearbeide
flukken , mij eene aangenamere bezigkeid te
yerzorgen, en tevens het yoornemen ievohoe-
ren , '* welk ik feden lang had gekoesterd.
Pele fedenen bewogen 'tnij) orh met de tiitgaye
yan den Profeet^ den onyergelijkelijken Dichter
JESAIAS, Ueyer dan met die van eenig ander
Poetisch voortbrengfel der aloude Hebreeuwen 9
e$nen a any an g te maken. In de eerfte plaats de
yoortreffelijkheid des boeks : ten ander e^ yer-
mits over hetzelve mets^-opzetteUjk enafzoff-
der-
V O Q R B E R I G T.
derlijk , in onze moedenaal , overeenkomftig
de behoefte van den tegenwoordlgen tijd , in het
Ucht was yerfckenen: en mag Ik hler eindelijk
bijvoegen , omdat j E s A 'i A s Godfpraken , geheel
en al ingerigt , om groote en gerfage , heil-.
yijke en rampfpoedlge Staats-gebe-urtenisfen,
omtrent groote en ger-inge? In voorfpoed bloeii
jende^ of In jammer gedompelde Natien^ enkel
te doen befchouwen , als uitkomften en gewr&chr
ten van den Alwijzen en .dlmagtigen wil eenev
alles beflurende Voorzienigheid , even daarom*
in tljden als deze ,. belangrijker dan immer
inogen geacht warden , en aan den mtmQe;*
dlgden geest meer dan 66n rustpunt voorftelr
len^ om zich van treuriger overdenkingen te
yer-poozen.
Zoo veel ztj genoeg over den oorfprorig, en
de aanhiding tot de uitgav.e dezes -werks.: thcms
heb ik nog het een en ander te %eggen , zoo
over den uiterUjken vorm , als over den in-r.
houd van hetzelve , en het oogpunt , waaruit
ik dezen, mljnen arbeid wenschte befchouwd te
hebben. . . :
Het geheele werk zalindrie deel&n,. nage-
noeg van dezelfde mtgebreidheid als het tegen-
woordige,} yoltooid &jn. Indien de. Hemel mlj
* ^ &*-
tv VOORBERIGT.
gezondheid en krachten blijft verleenen, zullen
de beide anderen , nog gedurende den loop van
dit jaar, in het Ucht verfchijnen , vermits alles
zoo verre door mij is afgewerkt^ dat daaraan,
de befchaving der Vertaling flechts uitgezon-
derd, alleen de laatfte hand voor de drukpers
ontbreekt. Eetf tljd lang heb ik geaarzeldj
om de Vercaling des geheelen boeks eerst afzon-
derlljk en doorloopend , en daarna op gelijke
wijze de Verklaring van hetzelve te geven. Ik
heb daarvan afgezien, eensdeels om het wan*
jlaltlge der fshlftitjg van het geheel in twee zoo
ongelijkvormige deelen; en anderdeels> omdat
elk dichtftuk of Profetifche redevoer'mg^ in die
orde althansi waarin dezelve tot ons zijn over-
gebragt, zoo blijkbaar op zich zelve flaat, dat
de gezonde rede zelve gebiedt ze van elkander
tefcheiden) en, door alle onmiddellijk nevens
elkander teplaatfen^geene aanleiding te geven,
om te doen vermoeden, dat zij met elkan-
der een aaneengefchakeld geheel uitinaken : ik
wenschte mij daareriboven lezers toe, dle^ n&
de yertaling van ieder afzonderlljk ftuk of God'
fpraak, het lezen der verklaring onmiddellijk
lieten volgen, en in deze onder -[telling meencte
ik^ op de mij voorgeftelde wlj ze , aan derzeher
VOORBERIGT. V
gewak en genoegen het meest bevorderlijk te
zijn.
Hier aan is het ook grootsndeels toe tefchrij-
yen , dat de vertaling van elke Profetie , die
eerst ah een geheel voorkomt , naderhand in
gedeelteH herhaald wordt',, naar gelang de-
zelve* in de ophelderende aanmerkingen 9 bij
elkander w or den genomen> zoo dat men inder-
daad de yertaling altijd tweemaal te lezen
krijgt: door deze kleine opoffering van mijne
lezers te yorderen , hope ik hun den onaan-
genamen arbeid van gedurig naflaan e.n ver-
gelijken uitgewonnen , en tevens bewerki te heb-
ben? dat alles zich meer yloeijend en aaneen-
gefchakeld Het lezen.
Doch dit laatfle hangt tevens zanten met het
gebruik) V welk ik mij vleide, dat van mijn
werk zou kunnen getnaakt w or den , en het dag-
licht) waarin ik hetzelve gaarne zag geplaatst.
Ik wenschte^ namelijk, dat het tils een foort
van huisbpek konde gebezigd warden , cm ieder*
die den. Pro feet JESAIAS , in den war en zm
zijner wo or den, in den rijkdom en de kracht
zijner dichterlijke voorftelling, in den omtrek
zijner heerlijke uitzigten in het toekomende,
de voorlichting van Letter- Gefchisd- en
Oud"
3
v oo R B E-RTG T.
t verlangdete verflaan;
zoodanlgen , ook Huisvaders en Huismoeders ,
die de kennis der Bijbelfche Boeken yoor zkh
en de hunnen v&n belang rekenen, tot eene ge-
reede handleldlng ter bereiking v&n dlt einde,
t-e verftrekken; en het t evens met ennunig-te
doen zijn voor hun, die de beo'efening der ge,
wljde Uitlegkunds tot hunne voornamv bezig-,
held zlen gefleld. ' . .
Ik heb ml'j derhalve inzonderheidtoegelegd.
cj> -eenvaudigheid , duldeUjkheld en kortheid.,
Baar ik van de voornaamfte Uitleggers van
JESA1AS, ah VITRINGA, MICH AC LI Sy
LOWTH, KOPPE, DOEDERLEIN, HENSLER
en anderen? vlijtig gebndk heb gemaakt^ zou
liet weinig moeite gekost hebben , mijn wcrk
ten meerder utter lijk a&nzien van gelserdkeid
te gey en , en het tot de drle dubbefa mt-
gebrtidheid) van V geen hetzelve nu fareiken
zal^ te doen uitdijgen. Ik hsb echfer ainjd.
getrackt genoeg te zeggen, om den zm en d&
meemtig van mijnen Autheur te doen yerft.aan ,
Ulever daar^ waar ik zelye geen genoegzaam
llcht zag, mljne onkunde beiijdende, dan de.
moeijelijkfte piaatfen , gelljk men zegt, droogs-
yoets yoorbij tegaan^ en^ on der eerf uherlijken
Jchljn
VOO REBUILT, vn
fchijn van geene duhterheid te oritwaren, den
cnderzoeklievenden jammeriljk verlegen te la-
ten, Ik heb voofts , ten einde niemand van
de lezing mljns boeks af te fchrikken^ alls,
Hebreeuwfche en andere Oosterfche woorden,
in mijn handfchrift voorkomende , zorgvuldig
doorgefchrapt , mi/ atteenlijk voorbekotidende ,
cm over eemge we'wige plaatfen, - waar mijn
gevoelen van dat van alle under en afwijkt., e&
de gronden voor hetzelve van den Geleerden.
wet ait de vetklaring zelve kunnen yermoed
warden 9 .eenen klelnen bundel van afzonder-
Hjke aanmerkingen , na den geheden afloop des
werks+ te lever en.
De.meuwe vertaftfig, welke ik geve^ en. die
Ik geloove in aanleg en uitvoering inderdaad
meuw te xijn , heeft mij , bij de nailer e bearbei-
ding4 geenszins de geringfte moeite entijd ge-
kost : of de wtkomst aan mijne aangewende
poglngen heeft' beantwoord? moet ik aan and&-
ren ur beoordeding overlaten. Dock, ten ein4&
deze beoordeeling onpartijdiger gefchiede^ vin-
deik-mijverpUgt mijnen Lezeren het gezigts-
punt wede te deelen , waaruit ik alle vertalin-
gen, en inzonderheid die van Poet ifc&e boe.ken?
meen te m&eten bsfchouwen. .
* 4 Het
vin V O O R B E R I G T.
Het. eerfte yerelschte van elke goede'^er-
taling :is getrou^'held^-dat men met alleen de
weening y an den oorjpronkelijken Autheur, en
nlets,and,ets dan deze, uitdrukke.^ maar dat
men het daarenboven doe In denzelfden ftijl,
en, zoo na mogelijk^ met die woorden,, die in-
de taal der overzetting aan de oorfpronkelijke
het meest beantwoorden. Eene , zoo genoeinde^
yrlje overzetung of n&volging^ is doorgaans
e'en gobrekklg ftuk, hoe zeer menfoiiitijds. zlch
in de woodzakeUjkheid kan.bevinden^ om daari
toe zljne toeylugt te nemen. Maar -nog ge-
brekklger is, mijnes inziens , eene flaaffche^
letter Ujke ver tallng , vooral. wanneer. de belde.
fpraken, In vorm, wending en beelden',hemeh-
breedte verfchillen , gettjk dit y met alleen tus-
fchen de Qosterfche en Westerfche^ maar . zelfs
tusfchen verfchelden Wester fche talen onder-
Ung , plaats heeft* Zulk eene yertaling is,
door ftijfheid en gedwongenheld-> onleesbaar en
onver dragelljk , en zij mlshandelt den oor-
fpronkelijken Schrijver , .wiens zeggenskracht
en beyalligheid zlj geheel yerdonkerl^.terwijl
zljne fjnfte geesten vervllegen, Heeft . deze
oorfpronkelijke Schrijver zich op een 1 fraaljen
flijl , op kern van woorden en fpreekmjzen^
met
V O O R B E R I G T.
met een gelukkig gevolg toegelegd^ wat is dan
zulk eene overzetting anders, dan een dor ge>
vaamte* waaraan vleesch , fappen . lev en en
* . * j j> jt '
kleur ontbreken ? Maar is deze dutheur een
Dichter , die door eene floute verbeeldingsr-
kracht , door een warm gevoel in alle zijne
uitdrukkingen , door oorfpronkelijkheid^ en door
eene harmonieuze en beeldenrijke Poetifche taal
zich kenmerkti dan is eene flaaffche overzet*
ting zelfs geene over zett ing meerj dan is het
met- genoeg , dat. een Fertaler den aard en
het eigendommelijke der beide talen kenne en
mt elkander lioiide^ dat hij in zijne moeder-
jpraak een' zmveren^ bevalligen ftijl fchrijve^
hij moet zelve^ in meerdere of minder e mate^
Dichter zijn, door gevoel en uitdrukking bei-
den> Ja! indien ik mij zelven nimmer door
dat vuiir had ontftoken geyoeld^ indien de taal-
der- geestvervoering mij geheel en al vreemd
was geweesf , .ik zou mij nimmer gewaagd
hebben aan de vertaling van eenen Dichter
ah JESAIAS!
Laat mij iiit het gezegde esnige gevolgen
afleiden., Gelijk het ongeoorloofd. is den Schrijf
yer, dien men vertaalt, te verfraaijen, of hem
fahoonheden t# leenen , die hij oor.fpronkelijk
' ' " 5
V O ORB E R I G T.
"bezit, zoo is het ten minfte even etigeoor-
loofd hem van 'de fthoonheden , die hlj bezlt^ u
iberooven,. en zelfs die gene onder dezelven^ die
nit het bljzonder taaleigen voortvloeljen , is men
yerpligt, zoo verremogeUjk^ indeyertalingover
$e florten^ en gevoelbaar te maken. Gelljk het
eenen Fertaler ongeoorloofd is den oorfpronke-
Ujken Schrijyer^ als V ware^ met zick zelven
te "yermengen en te yerwarren , door hem te
ontnemen, V geen zijn landaard, zijn Ueftijd.,
zijne zeden en gewoonten onderfcheidend en in
het oog vallend hebben , zoo is 'het aan den
-anderen kdnt ongeoorloofd het harde^ ruwe en
pootende nlet 'weg te nemen, V welk hlevuh
zou kunnen, ontftaan , Hj aamnerkelijk ver*
fcMl en afftand van plaatfen^ tijden en volks-
gebrttiken. EindzUjk , gelijk men zijnen Autheur
'rnoet trachten te doen behouden den jlijl^ die
hem kenmerkt 9 het zij die hoog of laag ge-
flemd is 9 zoo moet men hem? .indien hlj Dick-
ler is , Dlchter laten , hem in eene dichterlijke
fpraak overbrengen , en blj de keus van -woor-
den, Hj de warmte der ultdrukking , ook de
beiooverlng der harmonic trachten te voegen.
Ik heb eene poglng gedaan, om, bij mijne
yer idling van JESAIAS, deze grondftelUngen
V O O R B E R I G TV XI
Stf werking te brengen , zoo yerre mijn ver
mogen zulks toeliet. Ik heb getrachtmij zel-
yen in mijnen Autheur <te yerplaatfen , mij
geheel in zijnen leeftljd,. denkwijze en zeden
ever te brtngen y te gevoelen^t geen klj Hj
iedere ultdrukk'mg v Mj ieder teeld , bij elke
gedachte zelve gevoelde, en dan bleefmij niets
meer over dan hem mijne taal $e leenen^ en
alleen deze met de oorfpronkelljke teverwisfe*
len. Ik heb daartve^ zegge Ik , eene poglng
gedaan ,- want hierln eenlg toppunt -van vol-
komenkeid te bereiken gaat althans mijne-.
krackten te boven. Poorts heb ik in het werk-
tuigelijke van den Poetifchen flijl mtj alle
mogelljke vrijheid geoorloofd gerekend, vooral
daar het dithyramHfche eener ongelljke en af-
wisjeiende vers - maat en harmonle met de ma*
nier van mijnen oorfpronkeUjken Dichter het
meest overeenftemde ; ik wemchte zelfs , dat
ik hierm meer fchijnbare onr-egelmatigheid ,
behoudens kracht, beyalligheid en getrouwheid,
had kunmn invoeren.
Met nog eene enkele aanmerking zal ik 4ti
Voorberigt flmten* Men zal in den ftijl van
j E s A 'i A s , op vnderfcheiden plaatfen , een aan-
merkeiijk, yerfrhil^ yoor&l in. kracht , fchoon-
heid
xii V O O R B E R I G TV
held en yerhevenheid, waarnemen : niet alleen,
gelijk dlt bij alle Dichters-, in hunne cnder-
ftheiden yoortbrengfels , plaats heeft , maar meer
dan dlt , op eene bijzondere wijze , en menig-
maal in hetzelfde dichtftuk^ waar de grootfle
verkevenheid fomwijlen met het middelmatige
en profatke words afgewisfeld. Het is hier in
yoornamelijk , dat de yerfchillende waarde tus-
fchen de Hebreeuwfche , en de Griekfche en
Romeinfche Dichfers zich openbaart; de eer-*
ften 'gaan de laatften niet zelden te bay en in
ftoutheid en gloed der verbeeldingskracht ; de
laatftenlatendeeerflen verre achter zich^'wan-
neer het op de geUjkmatigheid en rondlng van
een fchoon geheel aankomt: het yerfchil is dat.
der befchav'mg , die door den bloei der fchoone
kunften wordt te weeg gebragt. Bij de Profe-
ten kwam hier nog eene andere oorzaak bij ':
zij veryaardigden hunne flukken niet alien in
dichterlijken luim , enkel uit begeerte en be-
hoefte om zich in hartstogtelijke taal uit te
ftorten , maar op last van hunnen Zender ,
wanneer deze hunnen dienst wilde gebruiken ,
en menlgmaal war en zij verpiigt, om tool en
bevalligheid aan ermt\yero i nt'waardiging^ of
aan de duidelijkfte en plane popular iteit op te
of-
V O'O R'B E R I G T. xm
offer en. Dock hoe dlt ook zlj , ik heb gsmeend
mijnen dutheur fteeds te moeten doenfpreken,
gelijk kij tot zljn yolk fprak , en hem even mm
geleende fchoonheden aan te dichten, ah zljnen
onvergelijkeUjken gloed te vcrdonkeren, zijne
oorfpronkelijke kracht te ontzenuwen.
\
Gefchreven in den HAAG,
den eerften Mei 1805.
IN-
INGESLOPENFEILEN.
Bl. 32 r. 14 DEN vcetzool, 1. DE voetzool.
Bl. 64. r. 5 dosch, 1. dos.
Bl. 9 a r. 7 Wichelaar , 1. Wigchelaar.
Bl. 109 r. I dosch, 1. dos.
Bl. 295 r. 3 de Iceuw en de os, 1. den leeuw en d'os.
JE.
J S A I A
INLEIDING;
/er.wij de verklaring van dit vooitrefFelijk boek
beginnen , moeten wij vooraf het een en ander zeg-
gen , zoo over de Profeten en derzelver fchriften
in 't gemeen, als over JESAIAS , over zijn perfoon,
leeftijd en godfpraken in 't bijzonder. Van alles
center kortelijk en fleclits met een enkePwoord.
L
PROFETEN.
Jeliova , die de Koning van Israel was , niet alleeii
iiit kra,cht der verlosfing uit Egypte 9 maar ook door
de vrijwillige verkiezing van het ganfche volk , had
uit hoofde van deze -betrekking , het onbetwistbaar
regt , om buitengewone gezanten tot het zelve te
zenden , die , als on'middellijke en onbedriegelijke tol-
I* DEEL. A ken
INLEIDING,
ken van zijnen wil, gehoord moesten worden, en
boven Ovcrlieden , Vorften en Regters zich gelden '
dedeii. Van dit regt inaakte Israels Oppermonarch
van tijd tot tijd gebruik , nice alleen voor , maar ook
na de verkiezing van mcufchelijke Koningen , die niet
verder, dan als Onder-KonhigerienStadhouders van
Jehova, in aanmerking kondcn komen. Zulke gezaii-
ten en gevolmagtigde dienaars van Jehova moesten
an ffcaat zijn, om liimne zending te bewijzen en te
Haven ; en tot dat einde gaf God him , of wonder-
teekencn in humie hand, of krachtige woorden der
overtuiging. in hunnen niond , of ontdekte him de ge-
beiirtenislen der toekomftige tijden , of befchermde
eindelijk en handhaafde hen op zulk eene zigtbare
wijze, dat noch Vorst rioch oriderdaari, bij htmne
verbazende vrijmoedigheid , aaii himnen Goddelijken
last kon twijfelen.
Deze buitengewone gezanten, krachtig in woor-
den, of in werken, of in beiden, zijn ons bekend
bij den naam van p R O-F E T E N ; zij hadden niet alien
dezelfde magt, maar deze verfchilde naarmate van
dc bijzondere gefteldbeid der tiiden en des rijks , en
van de oogmerken der Goddelijke Voorzienigheid in
lumne zending. Meest alien waren zij eene fooit van
boetpredikers en vertroosters beuitelings, die de na-
tie derzelver afHvijkingen van de wet Gods geftreng'
en vrijmoedig onder het oog bragten , Gods oordee-
len bcdreigclen of billijkten , den weg tot herftel haar 1
aanwezen, en op voorwaarden eener zedelijke ver-
be-
JNLEIDING. 3
beteiing de heerlijkfte] beloften en uitzigten in het
toekomende openden , ook de zoodanige 5 tot welker
vervulling de Mesfias in de wereld.zou komen. Bij
dit alles waren zij nog de raadslieden der Koningen ,
die hen tegen alle inbreuken op de wet waarfchu-
wen , en in duistere gevallen him den wil van Jehova
en de uitkomst der zaken moesten boodfchappen.
Deze Profeten werden uit alle de ftammen des
volks , en uit alle rangen des levens geroepen ; hunne
Godfpraken maken doorgaans eene middelfoort uit
tusfchen den dichteiiijken en redenaars - ftijl. Zij
fpraken hunne redeneii uit op de markten of pleinen ,
in de heilige Schrift poorten genaamd, waar men de
grootfte verzamelingen van volk of Oudften vond ,
menigwerf ook in het voorhof des heiligdoms; doch
wanneer zij een' bijzonderen last aan Koningen had-
den, gingen zij dezelve ook wel in hunne paleizen
opwachten , en daar hunne zending uitvoeren , gelijk
wij onder anderen zien In het geval van Nathan en
David, a Sam. XII: i. Zoodanige menfchen waren
de Profeten , onder welker fchriften 5 die van JESAIAS
de eerfte plaats bekleeden.
II.
PROFETISCIIE SCHRIFTEN.
De Profeten hebben hunne redevoeringen waar-
fchijnlijk niet alleen zelve uitgefproken 3 maar ook
A a tft
4 INLEIDING.
te boek gefteld. Doch of de orde , waarin wij hufme
ftukken thans gerangfchikt vinden , van hen zelve
afkomftig, dan of die van latere dagteekening zij,
daar aan mag men billijk twijfelen, ja uit verfchei-
den verfehijnfelen fchiint men te moeten opmaken,
dat verzamelaars van volgende tijden eerst de ordc
hebben uitgekozen, waarin hunne ftukken tot ons
gekomen zijn. . '
De verdeeling der Profeten in groote en kldne is
reeds oud , en oorfpronkelijk van de gewoonte , om
op perkament - rollen te fchrijven, waarvan de groote
en de kleine .,- de eerfle drie , de andere twaalf in ge-
tal , elk eene afzondeiiijke rol befloegen. Daniels
boek werd niet tot de fchriften der Profeten gerekend,
omdat hi] profeteerde , toen ftad en tempel verwoest
waren, en Staats - befhiur en opcnbare Godsdienst
ophielden.-
Onder de drie groote Profeten beflaat JESAIAS met
regt de eerfte plaats , niet alleen om zijne voortreffe-
lijkheid, maar ook, omdat hij lang voor Jeuemias
en Ez^chiel leefde. Er is wel eene oude verdeeling
bij dejoden bekend, volgens welke JESAIAS de derde
in rang is ; doch de redcnen , die zij daarvan geven 5
zijn naauwelijks waard om genoemd te worden,
fchoon zij de zaak ophelderen. EICHHORN dringt
intusfchen dit verfchijnfel aan , om daarmede te be-
vestigen zijn bijzonder gevoelen , dat alleen het klein-
fte deel van ons boek van JESAIAS , en het overige
ftukken vaa allerlei Autheurs, vooral uit de tijden
der
I N L E I D I N G; 5
cler Babylonifche ballingfchap , zijn zouden ; doch
deze ganfche onderilclling is zoo gewaagd , en fteunt
op zulke losfe en nietige gronden, dat we ons met
het onderzoek derzelve niet eens vermoeijen zul-
len (*).
Gelijktijdig met JESAIAS hebben drie der zoo-
genoemde kleine Profeten gefproken en gefclireven ,
te weten, Hofea, Amos en Micha; doch welke
de rang -hunner onderfcheiden leeftijden geweestzij,
is pnzeker en ook onnoodig te bepalen.
III.
JESAIAS P E R S O N.
JESAIAS wordt in het opfchrift van dit boek en
elders genoemd de zoon van Amoz , dien wij niet
moeten vervvarren met Amos d&n Prefect , wiens
aiaam in 't Hebreeuwsch geheel anders luidt en ge-
fchreven wordt. Wie deze Aino-z , dc vader van
on-
(*) Zie EIGHHOR.N , Inleld. in het O. T. . 524 en
volg. , en vergelijk -het geen door den Vertaler van dit werk,
den Hoo^geleerden y. VAN HAMELS.VELD, daar ter plaatfe
is aangemerkt , tot wederlegging van des aangehaalden Schrij-
vers gevoelen ; waarvan men zander fchroom mag zeggen ,
dat nicmand , in de oordeelkundige behandeling van een
Grieksch of Latijnsch Autheur, zou durven wagen , eene
dergelijke ftelling , op geene betere gronden rustende , te
te brengen.
A 3
6 INLEIDING,
onzen Prefect, of welk zijn geflacht geweest zij is
geheel onbekend. Volgens der Joden overlevering,
zou hij de breeder van den Koning Amazia , en dus
JESAIAS een Prins van het koninklijke bloed geweest
zijn , de voile neef van Uzzias , onder wiens rege-
ring Jiij het profetisch ampt aanvaardde. Doch
dit berigt heeft, bij het volkomen ftilzwijgen der
heilige Bladeren, geen. gezag genoeg , om ons te
overtuigen. Gaarne echter gelooven wij , dat JESAIAS
een man van eenig aanzien en geboorte geweest zijj
althans de gemakkelijkheid en zuivere, edele zwier
zijner fchrijfwijze fchijnen hiervoor te pleiten.
Van zijne lotgevallen weten wij wederom niets ,
en deze zullen in verfchillende tijden ook onderfchei-
den geweest zijn ; althans wij kunnen niet denken , dat:
hij onder eenen roekeloozen Achaz het zelfde aanzien
en dezelfde achting genoten hebbe, als onder Hiz-
Idas. Dit is zcker, dat hij .een' vrij hoogen ouder-
doni moet bekloraraen hebben; want gefteld, dat
hij in het jaar van Uzzias dood eersthegomien hebbe
te prediken , en niet langer geleefd dan in het vijf-
tiende jaar van Hizkias, zoo heeft ..hij nogtans
zevenenveertig jaren dat ambt bekleed , waartoe hij
voor het dertigfte zijnes ouderdoms niet zal geroepen
zijn geweest, Doch waarfchijrilijk moeten wij dit
getal van 'zevenenveertig ten minfte tot vijftig ver*
.hoogen.
Aangaande JESAIAS uiteinde hebben wij wederom
een Joodsch berigt , doch het welk van denzelfden
item-
I N L E I D I N G, 7
ftempel fchijnt met het vorige, te weten, dat hij
zou geleefcl hebben , tot in de dagen van Manasfe ,
Hizkias opvolger, op wiens bevel hi] aan ftukkeii
sezaasd , en dus- een wreeden marteldood zou geilor-
O \^ J *-^
yen zijn. Doch daar het opfchrift van dit boek den
tijd van JESAIAS profetifche bediening tot de dagen,
van Hizkias bepaalt , achten wij het ook waarfchijn-
lijkst , dat hrj onder de regering van dezen Ko-
ning vreedzaam en der dagen zat overleden zij. De
plaats uit Hebr, XI , waar , onder de oude bloedge-
tiiigen der waarheid ,, Qok vermeld worden die aan
ftukken gezaagd zijn , yerklaart men best van de
ervolgingen onder Antiochus Epiphanes.
IV,
GESTELDHEID VAN DEN J D-
*'
SCHEN STAAT,
De last der aloude Profeten had altijd zyne naaste
betrekking op de omilandigheden , waarin land en
volk zich bcvonden , te meer , daar deze uiterlijke
omftandighedcn van den zedelijken toefland der na-
tie geheel afhingen, Bij de verklaring van de Schrif-
ten der Profeten is het derhatve allernoodzakelijkst ,
dat men vooraf wete , hoe het met 's Lands zaken
gefteld was gedurende den tijd, dat zij hun anibt
bedienden.
Hieromtrent nu had in den loop van JESAIAS' Pro-
A 4 f e*
S I N L E I D I N G.
fetifche bediening de merkwaardigfte verfcheidenheiti
plaats: hij bekkedde dezelve onder vier achtereen
volgcnde Konhigen, Uzzias, Jotham, Achaz en
Hizkias.
Onder de regering van Uzzias klom het rijk van
Juda tot zulk een' aanmerkelijken trap van voor-
ipoed , als het misfchien , federt de affcheuring der
tien. ftammen, te voren nimmer bereikt had. De
omliggende volken waren bedwongen en cijnsbaar
geraaakt ; de ftad werd aan alle kanten verfterkt ,
en eene geduchte krijgsmagt. werd op de been ge-
houden , geoefend en afgerigt. In zulk een' bloeijen-
deri ftaat liet Uzzias het Joodfche rijk na aan zijnen
Zoon Jotham.
Deze;' ftaat van bloei en voorfpoed is gedurende
Jothams zestienjarige regering niet afgenomen , maar-
veeleer aangcgroeid 3si zoodat de fchattingen der cijns-
bare volken nog verhoogd , en de inwendige en
niteiiijke (lerkte van den ftaat nog vermeerderd wer-
den. Ook hieiden beide deze Vorften zich over
*t algemeen aan den Ouden en Vadeiiijken Godsdienst.
Doch de gedaante der zaken veranderde te eenernaa! ,
toen , na Jothams dood , zijn Zoon Achaz het op-
perbeftuur in handen kreeg. Deze roekelooze Vorst-
verwaarloosde den Godsdienst geheel, diende de
afgoden en wandelde in de wegen der Koningen van
Israel. Nu brak de kriig aan alle kanten nit; de
pnderworpen volken vielen af en fchudden het jufc
van hunne fchoudcrs : in eenen veldtogt tegen
INLEIDIN.G. $
Israel verloor hij iso,ooo' man , behalve 200,000
zoo mans als vrouwen en Idnderen , die gevankelijk
werden weggevoerd. Eindelijk werd hij tot den
uiterften nood gebragt. De Koning van Israel en
die van Syrien vielen in zijn land , vervvoefleden het
zelve en belegerden heni in zijne hoofdftad. Tegen
alien raad en vermaningen- aan zoclit hij hulp bij den
Koning van Asfyrien , die door zijne eifchen en
vorderingen de fchatkist uitpnttede en het land uit-
mergelde , aan wien hij ten laatfte ook cijnsbaar
werd , en dus den eerfbn grondflag leide tot den
volkomen' ondergang der beide rijken van Israel en
Juda.
Zoo beldagelijk zag het: er uit, toen Hizkias Ko-
ning werd. Doch deze brave Vorst begon terftond
de verbetering van den Zedelijken en Godsdienftigen.
kant. Hij herftelde den tempeldienst en de waar-
neming deszelven door Priefters en L^viten, en
bragt de vervallen zaken wederom eenigzins in haar
geheel. Het gevolg was , dat Jehova met hem
was, hem gelukkig maakte in den ftrijd tegen de
omliggende volken, en hem den moed inboezemde,.
om den Koning van Asfytien gehoorzaamheid en
fchatting op te zeggen. Niettegenftaande in het
vierde jaar zijner regering de Asfyriers Samaria be-
legerden , en twee jaren daarna- de tien ftammen ge-
vankelijk wegvoerden , handhaafde zich echter Hiz-
Has in zijne onaf hankelijkheid tot in het veerriende
jaar zijner regering. Doch dit was een jaar van be-
' A 5 naauwd^
jo INLEIDINQ,
naauvvdheid en beproeving. Jeruzalem werd door
de Asfyriers belegerd , de pest woedde en de Koning
zelf was in dopdsgevaar. Doch God gaf eene
wonder bare uitkomst , en Staat en Koning werden
gered. Na deze gebeurreiiisfen , waarop JESAIAS
merkelijken invloed had , fcliijnt de Profeet niet lang
jneer geleefd te hebben , en het laatfte zijner bedrij-
ven , die wij in de H. Bladeren opgeteekend vinden ,
is misfchien twee of drie jauen daarna voorgc^
vallen.
V.
INHOUP, KARAKTER., VERDEELINO
DBS BOEKS,
Niets zou moeijelijker zijn , dan den inhoud van
een boek van dezen aard , zoo nitvoerig en verfchei-
den, naauwkeurig en in bijzonderheden op te ge-
ven. Dit weinige en algemeerie zij ons genoeg,
Het behelst boetredenen tot zedelijke verbetering , van
een' vermanenden , beftraffenden en bedreigenden
toon, vrijinoedig, ernftig en onbewimpeld: het be-
helst troostredenen , in de dierbaarfte beloftenisfen ,
de aangcnaamfte en -vrolijkfte uitzigten beftaande,
voor cle natie in 'tgemeen, en het beste deel derzelve
in 't bijzondeiv Het behelst voorzeggingenvan.de
lotgevallen van den Joodfchen flaat, die tot de laat-
fte eeuwen der kerk doorloopen ; vooiTpellingeu
daarenboven van .den ondergang der naburige rijken
en
INLEIDING.. Si
en volken , die in het lot der Joodfche kerk gemengd
waren. Het.behelst eindelijk de nadrukkelijkfte en
duidelijkfte voorzeggingen aangaande den Mesfias,
het werk der veiiosfing , de verkondiging en uitbrei-
ding van het Euangelium 3 door hem gepredikt en
geopenbaard.
Alle deze .dingen zijn in een' fchoonen, vloeijen-
den en edeleji ftijl ; befchreven ; het is tevens taal
van een gevoelig hart, en van een zeer befchaafd
en verli.cht verfland. Het karakter van den ftijl zou
men in deftigheid , waardigheid en verhevenheid kun*
nen ftellen. In ehkele trelcken en beeldcenisfen wordt
JESAIAS fomwijlen doorandereProfetenoverwonnen,
doch over.'tgeheel befchouwd zoudea wij niet twij-
felen hem den voorrang boveri alle te geven. Zelft
in zijne verhevenfte en floutfte ftukken , hoedanig',
bij voorbeeld, is Kap. XIV. heeft hij eene vloeijend^
heid en gemakkelijken zwier, die hem bijzonder ei-
gen zijn 3 en die hi) volkomen meefter is. Zoodat
dit boek , zeifs alleen als een overgebleven gedenk-
ftuk der oudheid befchouwd , op ieders beoefening
en de bewondering aller ware geleerden de grootfte
aanfpraak heeft.
Wij onderfcheiden JESA! AS Profetien , naar de or-
de , waarin wij dezelve gerangfchikt vinden , in
vijf bijzondere deelen. Het eerfte Kap. I XII.
behelst Profetien over Juda en Jeruzalem. Het twee-
de Kap. XIII XXIIL de lasten aangaande ver-
fcheiden aangrenzende en andere volken , die op de
*a ;I N L E I D I N G,
lotgevallen der Joden aanmerkelijken invloed had-
den., Het derde wederom voorzeggingen aangaande
Juda en Israel Kap. XXIV XXXV. Het vierde
Is Hiftorisch en bevat voornamelijk de gefchiedenis
van den Asfyrifchen krijg in de dagen van Hizkias ,
Kap. XXXVI XXXIX. Dit vinden wij ook bij-
kans woordelijlc in het tweede boek der Koningen
verhaald... Eindelijk het grootfte en voornaamfte deel
Kap. XL LXVI voprzegt der Joden verlosfing uit
Babylon, derzelveiv lotgeyallen .bij en na de korast
.van den Veiiosfer , tot aan het einde der eeuwen ;
voorts den val der afgoderij , de zegepraal der waar-
heid, en de bevrijding aller volken van dwaling en
bijgeloof door den. Zoon van David, den grooten
Herfteller der natie 5 en dit alles in eene aaneen*-
gefchakelde reeks van de vQortreffelijkfte en fchqonfU:
.Leerredenen.
Ifle
e HOOFDSTUK.
/
1. jL/e Godfpraak, betreffende Juda en Jefu-
zalem , aan Jefaias , den zoon van Amoz
geopenbaard, in de dagen van Uzzias, Jo-
tham, AchazenHizkias, Koningen van Juda.
2. Hoort hemelen ! en leen het oor 6 aarde!
Want Jehova fpreekt !
'k Heb kindren opgekweekt en groot ge-
bragt,
En deze ftaan tegen mij op.
3. Een os kent zijn' rneester,
Een ezel zijn's heeren kribbe;
Israel kenc mij niet !
ijn yolk heefc verftand noch gevoel .'
4. Wee het verdoolde volk ,
Het volk met gruwelen beladen I
Het kroost van booswichten,
.Zelve boozer nog dan hunne vaders ! *. .
Zij hebben Jehpva verlaten ,
Is
24 J S A/I A S-
tsrels Heiligen verfmaad ?
Hern als vreemden den nig toegekeerd !
5. Waartoe u nog meer geflagen?
Gij wordt er fn coder tegen aan :
Ook is het ganfche hoofd reeds krank.
En 't ganfche haft reeds mat.
6. Van de voetzool af tot aan den fchede!
Is niets geheels meer over ;
't Zijn wonden , linemen , etterbuilen ,
Niet uitgedrukt en niet verbonden ,
En niet verzacht met balfem.
7. Uw land is verwoest ,
Uw fteden in de vlam gezet,
Uwe akkers door vreemden afgegeten ^
En gij moest het aanzien ;
't Is al yernield , als door een ftortvloecl
weggevaagd!
8. En zoo bleef Sions dochter over,
Gelijk een hutjen in den wijngaard,
Als een nachtleger in den meloen - hof t
Als eene ingefloten vesting.
9. Had niet Jehova Zebaoth
Dit overfchot, zoo klein helaas! aan ons
gelaten ,
Als Sodom waren wij,
Gomorra waren wij gelijk I
ID. Hoon
II O F D S T U K L t$
io.Hoorc Jehova's woord ? Gij Vorften van
Sodom .'
Verneemt het bevel onzes Gods ?
Gij volk van Gomorra !
*
ii. Wat heb ik, zoo fpreekt Jehova,
Aan uwer offeren menigte?
'k Ben der verbrande rammen 7
Het vet der ftieren zat;
Der varren bloed , der lamm'ren en der
bokken
Lust mij niet.
I a. Voor mijn aangezigt te verfchijnen,
Mijne voorhoven te betreden ,
Wie vordert dat van uwe hand?
i 3. Gaat , gaat niet voort en brengt niet meer
Spijsoiter des leugens,
Reukoffer, dat ik verfoeije .'
En nieuwemaan en fabbath en plegtige ver-
gaderingen ,
Ik mag ze niet, noch.vasten, noch ver-
bodsdag!
14. Uw maan- en andere feesten haat mijn ziel,
Zij drukken me als een last ,
'k Beij moede ze te dragen :
15. En als ge uw handen uitbreidt,
Daa
16- } E S A I A S.
Dan fluite ik mijne oogen voor u ;
En wat gij meerder bidt, te minder hoof
ik u rf
Want bloed kleeft aan uwe handen !
1 6. Wascht, reinigt u,
Doet weg uwe euveldaan van voor mijae
oogen ;
Houd op van kwaad te ftichten $
17. Betracht het goede ,-
Bemint het regt, beteugelt het geweld,
Staat weezen voor en voert de zaak der we :
duwen ;
1 8. En dan .; komt vrij en laat ons zamen richteflj
Zoo fpreekt Jehova!
Al waren uwe zonden als fcharlakerij
Zij worden wit als fneeuw ;
Al waren zij als karmozijn,
Zij worden blank als wol.
* *
ip.Indien gij wiJt en hoort,
Gij kunt nog 't goede variditlandgeniecen;
20. Maar wilt gij met en blijft ge u flout .ver-
zetten ,
Dan zal het zwaard zich aan u mesten*
Dit heeft Jehova's mond gefproken I
./*>' ai.Achi
ii b o F r> s T tr fc t i?
%i. Ach! hoe is de getrouwe (lad
Eene hoere gelijk geworden !
Eens was zij vol van regt en deugd ,
Regtvaardigheid vefnachtte in haar . . . * l
En nil is zij een moordkuil !
%2. Uw zilver is in fehuim verkeerd j
Uw wijn is met water verfneden-.
123. Uwe V<Drfl:,en zijn booswichteh $
Dieven - makkers zijn zij alle ;
Zij beminnen gefchenken en jagen naar 6m*
koopingv x
Den wees doen zij geen regt ^
Der weduwen pleitgeding koint niet tot hen*
Des fpreekt de Heer , Jehova Zebaoth^
Israels Magtige!
Ha.i koelen wil ik aan mijn haters mijh^ii
. moed!
Wreken wil ik mi] op mijne vijanden.
'kZal tegen u met al mijn magt mij wenden^
Eh al uw fehuim i en al uw tin
Weglouteren in den gloed des ovens.
Dan geef ik li weet Regters als voorheen j
En Vorften als van ouds ;
Dan ndemt men u weer: ftad des Regts,
Getrouwe ftad!
I. .iEiii B 27. Door
A r A s.
,,/:.* . ..:/".
27. Door deugd alleen. wordc Sions heil her-
bofen* : : ~ -- :
Geregtigheid behoudc haar burgerij ;
28. Maar vernieling treft op eenmaal alle,
Die in het kwade zi'ch verharden ,
Omkomen zullen de verlaters van Jehova!
^9. Dan wordt gij befchaamd, te fchande ge-
maakt
- Door de iDOsfchen , zoo zeef bij u b'emind $
Door de hoven, zoo zeer bij.u geliefd^
30. Wanneer gij zelf zulc zijn
, 'Een eik gelijk,, wiens loof verdort^
Of als ecu wacerlooze hof.
3 1. Dan wordt de Groote als vlaSj " ,
Zijn werk een vonk gel ijk,
-, En beiden branden, onuitbluschbaarS
VER-
H O O I) S T XI K
V E R E L.-A R I N
vs. i.
e Godfpraak , betrefFeiide Juda ea
J3 Jeruzalem , . aan JESAIAS, den zoon van Amo2
h geopenbaard., in de dagen van Uzzias, Jotham,
I, Acliaz en Hizkias, Koniiigen van Juda."
Wij behandeien deze woorden afzoiideflijk , omdat
sij al het voorkomen hebben van een opfchriFt of
titel , niet zoo zeer voor deze eerfte Godfpraak , als
voor het ganfche boek ; dewljl er melding in gemaakt
wordtivan alle de Koningen, onder welke JE'SAIAS
geprofeteerd-heefr , en van den ganfchen uitgeftrek-
ten lijd zijner profetifche bedienlng.
Doch hier oppeit zich tevens eene bedertking van
eenig gewigt;' dat namelijk dit opfchrift niet alge-
meen genoeg is , om de titel van het ganfche boek te
zijn, daar het alleen gewag maakt van de Profetiert
hetj'ekkeUjkJuda 'en Jerusalem-^ terwijl er in het
boek der Godfpraken liiet weinige geVonderi worden^
betrekkelijk het Rijk der ticn ftammeri , ja ook om-
trent vele naburige en afgelegen Volken en Heer-
fchappijeni. . ,
. : B a Dit
so J E S A 1 A S*
Dit verfcliijnfel is door deri grooten Uitlegger vitfi
JESAIAS, c. VITRINGA, op eene gemakkelijke
en voldoende wijze ppgdost: Hij deiikt, namelijk,
dat alleenhet eerfte deel van het opfchrift van JESAIAS
hand is; de Godfpraak enz. betreffende Juda en
Jeruzalem ; niet verder 5 en dit houdt hi] $ met voor
ecnen algemeenen titel . van het ganfche boek , raaar
voor een bijzonder opfchrift derProfetie , in dit eerfte
Kapittel vervat , gelijk wij het zelve ook vinden roor
de Godfpraak, die met Kap. II. begint. Het overige
nil j in de dagen van Uzzias enz. 9 houdt hi] voor
een bijvoegfel van later' tijd, en ftelt, dat de ver-
zamelaars van JESAIAS fchriften, toen de God-
fpraak Kip. I. aaii het begin van het boek geplaatst
werd , het bijzonder opfchrift derzelve , door bij-
voegiiig van de namen der Koningen , onder welke
JESAIAS geprofeteerd heeft, tot den algemeenen
titcl van het ganfche boek gemaakt hebben. Als zoo-
diinig hebben wij het derhalve in zijne tegenwoor-
dige gcdaante aaii te merken; doch indien wij Het
laatfte gedeelte of bijvoegfel daar van affnijden , hou-
den wij het echte opfchrift van de eerfte redevoering
onzer tegenwoordige verzameling over.
vs. 2. 31. Deze redevoering, de eerfle in rang
.van alle JESAIAS Godfpraken, is niet -de eerfte hi
tijd geweest, die hij heeft uitgefproken gednrende
den loop zijner bediening. Het is blijkbaar , dat de
Profeet, onder Uzzias of Jothams regering, wanneer
alles in den hoogHen bloeiftaat zich bevond, den
toe-
H F D S T U K I. ai
toeftand van het land niet naar waarheid zoo jam-
inerlijk en akelig fchetfen kon , als wij het hier lezen
vs. 7, noch ook deszelfs zedelijke gefteldheid zoo
bedorven , als de heerfchende toon der ganfche rede
aanduidt. YITRINGA bepaalt het tijdperk derzelve
tot de regering van Hizldas , fcort na de wegvoering
der tien ftammen naar Asfyrien, wanneer het R.ijk
van Juda, de dochter Sions, alhe,n nog was over-
g&bl&v.&n als een hut fen in den wijngaard enz. vs. 8
Hij doet ons. voorts opmerken, dat er in de' ganfehe
rede- van Israel, of het\Rijk der tien ftammen geen
ge\vag gemaakt wordt , en dat het volk niet befchul-
digd wordt van afgoderij, maar veeleer van huiche-
larij en overdreven uitwendigen Godsdienst 9 die het
gewetenbij het bedrijven van fnoodheden gerust ftelt;
hoedanige veelal bij grooten en geringen plaats heeft,
in tijden van volksreformatien op koninklijk gezag.
Wij gevoelen het gewigt dezer fchrander aan-
gevoerde redenen ,. maar kunnen ons echter , na
naauwkeurige overweging , voor dit gevoelen niet
verklaren ; een&deels omdat onder Hizkias de ftaat
des lands terfletnd aanmerkelijk verbeterde , en in het
zesde jaar zijner regering, toen Israel werd weg-
gevoerd, de verwoestin gen, onder Achaz voorge-
vallen, door eenen Koning, met wien Jehova was
in alle zijne ondernemingeii, en die moeds genoeg
had om v-an den Koning van Asfyrien af te vallen 9
reeds aanmerkelijk moeten herfteld geweest zijn, zoo
4at het gQzegde vs.. 7, van dezen tijd niet kan ver-
^ 3 klaard
sa . J . S A I A S. . ;
klaard worden. Daarenboven , al ware- Ket ook,
dat wij de 'dagen van Hizkias niet geheel.van uit-
.wendigen Godsdienst . en huichelanj -, 'konden vrij.
fpreken, over 't ffeheel was <echter de ; na.tie. zedelijk
_C J <-/ ... ** -T
beter, dan zij in lange jaren te voren geweest was;
God gaf zijue goedkeuring op liet.faerftellings-werk
van den Koning, en zaclite berisping, en aanmoe-
digende v'ermaning aan volk en grooten, maar geene
zoo fcherpe en verontwaardigende .bedreigingen ,
kunnen natuurlijkerwijze in dit tijdperk valleiii, Dat
pr nu in deze rede met gerept wordt van het rijk van
Israel, daarvan is .eenvoudig de redeh , . dat het een
gezigt is over Juda en JcruzaUm*:. ... :
Het aangevoerde zal, gelooven.wij!, genoegzaam
^ijn, om te bewijzen, dat deze Godfpraak niet ge-
voegelijk op de tijden-van Hizkias kan. worden toe-
gepast,- Dan, daar ooli latere Uitleggers , en onder
deze de Heer VAN HATVIELSVEL'D, het.hier we-.
derfproken gevoelen blijven toegedaan, zij het ons
gegund.het volgende er nog bij te voegen.
Voorcerst ; er is' in de ' ganfche gefchierdenis . geen
fpoor van. zoodanige zedelocslieid , onder de.regering
-van Hizkias , als hier aan het Joodfclie volk wordt
te laste gelegd; men moet derhalve deze bijzonder-
heid, enkel ten gevalle zijner onderftelling, en zon
eenig bewijs aannemen.
Ten tweede : het is niet juist , dat er in deze
cde geen gewag gemaakt wordt van afgoderii,
de Jaatfte verzen van dit Hoofdfluk' deze in5s-
H O.-O..F D -S T U K I.
<Jaad uitdrukkelijk aan het volk telaste leggen; ver-
mits men de bijgeloovige plegtjgheden , . welke in.
bosfchen en hoven , ter eere van Heidenfche God-
..heden , werden uitgeoeferid 9 niet moet verwarren
met. het offeren en rooken op de hoogten, 't welk
menigmaal ook ter eere van Jehova gefchiedde ,,
fchoon -deze niet anders dan in den tempel wilde ge-
.diend zijn, ' -"- : r
Ten derde: uiterlijke, naauwgezette GodsdicHSt"
. oefening , gepaard met 'affcliuwelijke zedelooshcid ,
is een verfchijnfel van latere tijden 9 't welk in ! de
Joodfche gefchiedenis , v66i' 'het ontftaan der Phai-i*
^eeuwfche fedle , onbekendls. Ook was-de^bedefe-.
ning van den Mofarfchen eerdienst, eer dezelv'd'(3or
.bijgeloovige oveiieveringen verduisterd en vervalsckt
was, uitharen aard gefchikt, om het herftel der 'ze~
den,. en inzonderheid de ongelaeiikte handhaviiig des
regts, onniiddellijk te bevorderen. ::,: .
Eindelijk: bij de optellhig, vs. i-i tot 15, be-
hoeft men juist niet te denken aan eene meer dan ge-
wone Godsdienst-betrachtin^ , daar men het gezegde
te dier plaatfe van niets anders behoeft te verkiaren ,
dan van de gewone offers en plegtiglieden , welkei
dagelijks , en op de fabbathe'n en feesten-, plaats
liadden, zonder dat de tijden van Achazy immers
zoo lang de deuren'des tempels niet gefloten waren ,
hierin eenige uitzondering' maakten.
Wij zijn derhalve met anderen van gevoelen , 'dat
deze redevoering oiieindig -gefchikter is voor de tij-
B 4 duiv
$4 J E 3 A I AS.
den van Achaz , toen geheel Juda , de hoofdftad aK
leen uitgezonderd , overheerscht en verwoest was,
en he.t land nog meer verzonk onder den last ztjner;.
ongeregtigheden 9 dan laet uitgemergeld was door
vijandelijke invallen.
Vcrbeelden we ons., indien wi) de, aangehaalde ver-
xen van iets.meer dan gewone godsdienst - oefening
xvillen verklaren , de aanleiding dezer profetie aldus.
In 't midden van de fchromelijke verwoestingen ,
die onder Achaz hoe langer hoe bjettis fender werden.,
\vandek het volk een vlaag van gadsdienst - ijver aan.
Zij meenen, ind|en ze flephts eeuige offers- aanbren-
gen, en hunne bebloede handen des morgens en des
sivond^ in den tempel naar den Hemel heffen, dat
dan de God des, lands welhaast weder gepaaidt zal
xijiii en hen verlosfea, fchoon ze in alle hunne an-
dere gruwelen voprtgingen. Nu flelt zich de Profeot
in het voorhof v^in den tempel , waar elk met het
pffey in zijne hand yerfchenen. is, en verwijt him,
him flecht gedrag, kondigt him in den naam van
God aan , dat deze zulke huichel- offers niet be-
geerde ., en- dat zi] , indien ze zich niet in. ernst vei>
beterden a door zulk eene handelwijze huane zaak eer
fiimiiier , dan beter maakten, -rr Op deze wijze laat
zich alles goed en natuurlijk verklaren; maar mis-:
fchlen nog beter en natuurlijker naar eene andere
onderftelling , welke ik wage in het midden te bren*
fen,
|g d^ hoogflen nppd des rijks lie,t Eoning-Acba?,,
H O O F D S T ll.K- I.
die , naarmate hlj meer gejlag&n werd , des ft
meer overtrad, den tempel berooven, de vaten veu
nielen, en de deuren van het huis Gods fluiten, zoo-
dat de dienst volkomen geftremd werd en ftil ftpnd ,
tot aan het einde zijner regering. Men leze 2 Chron.
XXVIII: 22 25. In dezen tijd was de uitwendige
en zedelijke gefteldheid dev natie niets beter , dan wij
dezelve hier vinden afgeteekend , en de grootfte be-
dreigingen waren niet te geftieng, maar alleen regt-
matig. ' '
Doch hoe ftrookt hier mede , zal men zeggen , de
vermelding der ofFeranden en Godsdienst-plegtig-
.hedenys. 11-^-15? juist op de allertreffendfte wijze!
Elk verwachtte nu misfchien, dat de Profeet, uit
Jehova's naam , Achaz zal gaan opzoeken , en hem
gebieden, om den tempeldienst weder te herftellen.
Maar , hoe geheel anders ! Volmaakt het tegendeel
heeft plaats. Jehova , in zijne hoogfte verontwaar-
diging , keuit het goddeloos bedrijf van den Koning
goed. Men moest niet denken hein daardoor zoo
.zeer te tergen , als of hij zulk een behagen fchiep
in dien tempeldienst neen! hij wilde van zulk een
volk . niet gediend wezen; hunne offers, hun reuk
werk, hunne gebeden waren hem reeds lang een last
en een walg geweest, en indien zij zijne wet niet
wilden gehoorzamen , deden zij wel met hun plan
getrouw te blijven en ook den tempel te fluiten*
Ook befchouwde Jehoya hen niet meer als zijn volk ;
gij wa,reu geene kinderen van Abraham en Jakob
B 5 meer 3
S A I A S,
-meer , nraar kinderen van Sodom en Gomorra , met
welke zij in gruwelen wedijverden , en welker lot
zij zich langs dezen weg .ook op den hals zoiiden
halen. Die met. het fcrachtige en. zieldoorfnijdende
hiervan gevoelt , behoeft zich aan de verklaring van
de boetredenen der Profeten niet te wagen. En .hae
fchoon volgen dan hierop vs . i 6 9 . . 1 7 en ; 1 8 . Men
.behoefde met te vreezen, dat de. weg tot nationals
-verbetering was. afgefneden, omdat de tempeldienst
ftil ftond. - Zoo ieder w flechts zijne misdaden , . en
de Grooten hunne geweldenaiijen nalieten 5 zij zou-
den.zonder offer vergifFenis ontvangen .> en in de
gimst van Jeliova herfteld worden! Kon God zich
waardiger , of liever met verhevener vetontwaardi-
jglng over de fnoodfte van Achaz gr.uweldaden uit^
laten, dan wij 't .hier vinden ?
- Wij vinden. in. dit Hoofdftuk eene gedurige afwis-
-feling van fprekende perfonen , zoodat deProfeet nu
eens zelve het woord voert, en dan 'weder zijne re-
de in den inond van Jehova legt.: .dit brengt on-
-getwijfeld veel toe tot. de levendigheid der ganfche
redevoering, die door eene. gelukkige fpraakwending
dikwijls alleen vokooid wordt. ..Wij voor ons a'ch-
ten het de geleidelijkfle. orde, deze afwisfeling vail
fprekers tot den grondflag te maken van de verdee-
ling der . ganfche profetifche redevoering.
. Terftond bij den ingang der Godfpraak voert de
Profeet Jehova ten tooncele, betuigende tegen zijn
volk;, en tlagende over deszelfs ondankbaarheid en
H OOF D S T :IJ.K I.
gevoelloosheid vs. 2 611:3. Dan fpreekt JESAIAS
zelve, billijkt de klagten der Godhei'd en befchnjft
de oordeelen , die het land verwoest'- hadden , als
yegtrnatige gevolgen van het fchandelijkst zede-
bederf vs. 4 9. Met het tiende vers wordt Jehova
andermaal ingevoerd, en zijne rede ademt de diepile
verontwaardiging over een velk, dat niet meer ver-
'diendeHem te vereeren op de wijze door Hem zel veil
ingefteld , maar *t geen echter nog op vergiffenis ho-
pen kon, indien het -in tijds van zijne gruwelen wilde
afftaan. vs. n 18. In de vijf volgende vcrzen
'fpreekt de Prefect weder, flelt leven'eri dood aan de
natie voor oogen , en verwijt haar hare misdaden vri>
moedig en zonder verfchooning vs. 1923. Jehova
yervangt hem 5 met bedreiging van gednchte oor^
deelen , doch die zijne goedheid tot loutering eri
zuivering -van land en volk zou doen -flrekkeii
vSi-24 26. Eindeh'jk hooren wij' den Profeet we-
der fpreken in het overige deel- der redevoeririg
vs. 2731; en hier, gelijk overal in'deze ganfche
Godfpraak, is hij de nitlegger van de woorden der
Godheid, die als ; gezant en tolfc ze verklaart, b'cs
vestigt., en het gewigt derzelve doet gevoeleh.
VS. 2. Hoort hemelen ! en leen het oor 6 aarde !
Want Jehova fpreekt !-
! 93 'k Heb kindren opgekweekt en groot ge-
53 En dcze ftaan tegen mi) op." . l
Zeer
J E S A 1' A S.
Zeer verheven is, in het eerfte deel van dit vers*
de aanfpraak aan hemel en aarde, eer Jehova beginf
te fpreken, De ganfche natirar wordt vermaand eer-
\>iedig toe te luisteren naar de woorden der Godheid;
ja! aan de ganfche fcheppjng- wordt een plegtig ftil < -
wijgen opgelegd , zoo. lang Jehova fpreekt. Daaren^
boven worden hemel en aarde hier nog in eene an-
tiere betrekking ingevoerd , als getuigen tusfchen
God en Israel , aangaande de waarneming of ver-.
waarlooziiig van het yerbond , op Sinai' gefloten.
Ja! hemel en aarde waren in betrekking tot dit ver-
bond vrij meer dan ledige aanfchouwers ; de hemel
moest voor de bondbreukige zijn regen, en de aarde
hare voortbrengrels inhouden. Zoo, dikwijls der-
halve Jehova regtdag houdt met zijn volk , worden
altijd liemel en aarde tot getuigen geroepen. Verg
Dcut. XXXI: 28, XXXII: i. Ps. L: 4.
Om de fnoodlieid van Juda's misdaden des te fler-
ker te'doen gevoelen, vermeldt het Opperwezen aan-
ftonds in het begin zijner aaijfpraak de naauwe be-
trekking, die dat volk op Hem had, en de grootc
verpligtingen , waarmede het aanhemverbon,denwas>
Het waren kinderen , die- hij opgekweekt , en groot-
gebragt had , voor wien hij niet alleen de zorg
maar ook het hart van eenen Vader fteeds had ge-
toond, en hun afval van hem was dus nog meer
^an rebellie tegen een' wettigen Monarch,, het was
ondankbaar opftaan van bevoorregte kinderen tegen
fcenen lief hebbenden Vadei I
vs. 3.
ft O O F D S f U K I. 2
3. Eeti os kent zijii' meester,
Een ezel zyn's heeren kribbe .
)3 Israel kerit mij niet!
Mijn volk heeft verftand noch geyoel.
De ondankbaarheid van Israel was zoo groot , dat
redelooze dieren , fchoon beroofd van verftand en
gevoel, tot dezelve niet in ftaat zijn. Er wordea
twee fooiten derzelve uitgekozen , en wel die tot ds
domfte en gevoelloosfte behooren , osfen en ezels.
Maar deze kennen echter den Hecr, uit Wiens kribbe
zij eten , in wiens ftal zij verzorgd worden , en gevefl
hem blijken van kennis , van gehoorzaamheid en ver-
Ideefdheid. Niets van dit alles vond men bij Israel,
Ichoon wonende in Jehova's land , en als' zijne eigeu
kindcren zorgvuldig opgekweekt. Zij waren dus nog
domraer en ongevoeliger dan de verftandeloosfte der
dieren , die , niet hunnen Vader j maar hunnen,
menigmaal hardvochtigen , Meester , die hen tot zijfl
dienst en voordeei gebruikt , voor de fobere ver-
zorging van kost en onderhoud , zoo veel Hefde
en oplettendheid bewijzen. Israel kent MIJ
met. Op .liet voetfpoor van geacbte Uitleggers
hebben wij het woordje mij uit oude overzettingeu
ingevuld.
Deze eerfte aanfpraak van Jehova is ernftig , maar
te gelijk teeder en vol deemis: het ondankbaar volk
is echter nog zijn yolk^ zijn krodst. De tweede
aanfpraak zullen wij reeds geftrengejr en verontwaar-
$?. , >; :J -E S A I A S.
digender, en.de derde volkomen dreigend vindeai.
Zoodat wij oqk hier de opklimming , . die onze Pro-
feet in zijnen ftijl zoo zeer bemint , niet moeten
voprbijzieni . ..'.."..'
vs. 4i Wee het verdoolde. volk, . . :'
; Het volk met gruwelen beladen! . .
j, Het kroost van booswichten, ;
Zelve boozer nog dan hunne vaders ! . .'
: Zij hebben Jehova veiiaten ?
j } Isrels Heiligen verfmaad,
. ,y Hem als vreemden den rug toege-
., keerd!"
. De JPfofeet vat hu liet woord op , en fpreekt in dit
en de , volgende verzen. Allereerst billijkt hij het be-
klag en de betuiging- van Jehova , en verwijt zondcf
verfcliooning liet volk zijne gruwelen. De titels en be-
namingen, die liij lietzelve geeft, kunnen daarvan in
de eerfteplaats ten -bewijs verftrekken , en voorts moe-
ten. wij daarin opuierken de . opklimiuing : de eerftc
fpreekwijze is -de. flaatiwfte, de tweede klimt reeds
aanrnerkelijk hooger:, in- de derde worden zij het
kroost van . flechte ouders, en ztilke ouders waardig,
en eindelijk een nakomelingfchap nog erger dan-aHc
de. voorgeflachten geheeten. Want dat dit de zin is
X)f liever eii
eigenlijk bcderyende , erger makende kinder -en ,
daarvan oveituigt mi] eji de aar.d-der- fpreekwijze eri
de
c H 0: i?S S T tJ tK 1.
tte-plaatfmg derzelve in dit verbaiid.,(>; ~;En inder*
daad het rijk van Jiicla'was nog nimmerun zulk een..
verval . gezonken , als xtharisV Dezelfde ; opktimming>
inoeten wlj -dn-hfit laatfte deel vahi/dit. vers waar-
nemeri: J'chcrf-a^-eFl'aten ^ hem- fmaddij-k verwer-
pen 5 -- -Kern ah eenyreemd&n-den'rug-to'ekeerenj,
't'.-geen ieder ligtelijk gevoelt. ' - '. .
vs. 5. Waartoe u nog meer geflagen? '>> '-
}s Gij wordt er- fnooder tegen aan : >
Ook is- H'etganfche hoofd reeds Icrank,
'. --. - En 'c^ganfche hart reeds mat."
Het eerfte lid van dit vers is aan verfchillende ver-
Eiiringen onderworpan^ Sommige , gelijk LO WTH,
vertalen het: Qp wa't pl'aate kunt gij -nog, meer ge-
fiag'&n wardens!, en waar kan -me^'^u -nog wonden
toebrengen ? eris'kan uw ganfehe ; lig'chaam geen
enkel plekje meer averig,"daar gij nlet y gewond en
geflagen zijt; hiermede ftrookt het vervolg, en voor-
sliiet zesde vers',-zeer"wel; MLC-HA'CLIS en an-
dere : . waarorif* wilt- gij -nog meer^geflagen warden %
:(*') Men vindt ;tuer "eene treffende-gelijkheid. met het
iaon, gezegde; vaiv ao,R.;ATius Carm* L. III. Od. 6.
' ,--' ..' - ' ' . . :: ' .- .:
Aetas 'parenttim , pejor avis y
Nos neqmores , tnox- daturas
\
fc J E S A I A S:
waarom "bcgaat gij nog meer misdaden? De Over*
zetting der Onzen$ die wij hebben uitgedrukt, en
die ontwijfelbaar den fterkfteri zin geeft , zoudeh wij
voor als nog verkiezen , te meer daar het juist het
karakter dier tijden , althans van den Koning Achaz
was , ora naar. mate hij meer benaamvd wefd 9 dc
overt reding te yermeerderen 2, Chron. XXVIII: 2.2.1
De ftaat van Juda wordt in het laatst van die vers
zeer fchoon voorgefteld als die van een' kranken, die
bijkans hopeloos is 3 sender opgebeurdheid , moed
of kracht, het, hoofd krank en het hart mat ! Deze
weinige wooirden drukken alles uit, en de uitvoerige
voorftelling vinden wij in het volgende vers.
- vs. 6. ,> Van de* voetzooi af tot aari den fehedel
ti Is niets geheels meer over;
is 't Zijn wonden , flriemen, etterbuilen
9 , Niet uitgedrukt en niet verbonden ,
j, En niet verzacht met balfem." ^
De befchrijving, die wij in dit vers vlndenj is 3
van een zekereh kant befehouwd j meesterlijk uit-
gevoerd: afzigtig^ deerlijk, zonder echter geheel.
walgelijk te wezen. Men kan zich niets wanhopi-
tger voorftellen , . dan een ligchaaui , waaraan niets
geheel= is, bedekt met wonden, kneuzingeri en bui-
len, de eene ilechts erger dan de andere! Wilt gi)
11 u dit deerlijk voorwerp als alle deernis en medelij-
onwaardig u voorftellen , voeg ,er dan bij , dat
H O O F D S T U K I. 33
het zich .moedwillig verwaarloost , zijne ellende niet
wil gevoelen , en de hand des heelmeefters te rug
(toot: de gezwellen zijn niet uitgedrukt of gezui-
verd, de Wonden en ftriemen niet verbonden, niet
met olie vef zacht.
Men vei-fchilt onderling , of deze befclirijvitig ei-
genlijk ziet op den zedelijkeii toeftand des volks, en
hier voor pleiten de voorgaande verzen ; of op den
uiterlijken ftaat des Rijks , en hier op wijzen qns de
volgende ? vs. 7 , 8 , 9* Wij gelooven dat het op
beide moet beti'ekkelijk gemaakt worden , en dat de
Profeet door het verband, waarin dit geplaatst is ?
duidelijk toont, dat hij beide bedoeld heeft.
vs. ?. Uw land is verwoe^t ,
Uw fteden in de vlam gezet 9
Uwe akkers door vreemden afgegeteri ,,
En gij moest het aanzien ;
't Is al vernieldj als door een floitvloed
weggevaagd ! "
De zin van dit vers is klaar , en de inhoud van
hetzelve overeenkomftig met de gefchiedenis der ge-,
du elite nederlagen, die het Rijk onder Achaz van al-
le kanten onderging. De Israeliten , Syriers , Edo-
miten en Philiftijnen vielen van vier verfchillende zij-
den in het land, verdeelden en verwoestten het, en
de verbindtenis met den Koning van Asfyrien flrekte
alleen , om het nog meer uit teliiergelen en de fchat-
I. DEEL. C kist
34 j:E S A I AS,
kist geheel uit te puttcn... Zie a
D.e : verwoefling des lands vertoonde. zich beide in
het-yeld en in de fteden; de Jaatfte wai:eii.in de
i
asch. gelegdf het eerfle werd afgeftroopt :en uitge*
plunderd door vijandeii , en de vruchten van het zel-
ve waren niet vooi* -,dien , die, het bebouwd had.
De laatfte fpreekwijze is door de Onzen zeer faf achte-
loos vertaald : het wbofd , , door yreemden overge-
zet , kan zeer wel een overftelpenden yloed beteeke-
nen , of ook een wolkbreuk; geliik deze, eene land-
ftreek op ^dnmaal verwoeften en yernielen , zopda-
, nig, was de verwoefting des lands , die nu plaats had {
r -
vs. 8. Eii zoo bleef Sions dochter over,
Gelijk een hutjen in den wijngaard ,
. Als een nachtleger in den meloen -hof ,
Als eene ingefloten vesting. ".
Tot verklaring van dit vers merken wij kortelijk
het volgende aan :
i. Dat de watermeloen en komkommer zeer ge-
wohe en geliefkoosde vruchten zijnin het Ooften, en
aldaar van eene uitmuntende foort , zoo dat het ons
niet verwonderen moet van ganfche hoven te hooren
fpreken , alleen met zulke vruchten bezet.
a. In deze komkommerhoven en in &z i wijngaar-
den^ beide dikwijls van eene aanmerkelijke uitge-
flrektheid, ^was men 'verpligt de wacht te houdert
tegen de wilde dieuen, die ze menigmaal .kwamen
ver-
H 0,0 F D S T U K I. 35
verwoeften. Om zich voor de koude des nachts te
bedekken floegen de wachters ligte hutjens op , die
eene eenzame en armelijke yertooning maakten.
3. Daarbij nu wordt Jeruzalem vergeleken, om
de onaanzienlijke vertooning , die het thans maakte ,
en omdat het de laatfte , bijkans de eenige overgeble-
ven vastigheid meer was van het ganfche land. Op
de dochter Siom na was .alles verbrand en vernield ^
en deze eertijds aanzienlijke vesting.was nu, inverge-
iyking van 't geen zij geweest was , naauwelijks iets
meer dan een eenzaam .htitjen in den wijngaard*
De fpreekwyze dochter Sions verklaart VITRINGA
van het Rijk van Juda in 't gemeen , daar dezelve
eigenlijk en doorgaans alleen de ftad Jeruzalem be->
teekent. Wij twijfelen zelfs , of deze benaming wel
ergens het geheele yolk van Juda aanduide , dan al-
leen voor zoo verre menigmaal de Rijks-zetel bij
.overnoeming genomen wordt voofden geheelen Staat.
4. Jeruzalem wordt eindelijk ook vergeleken bij
eene belegerde ftad ^ in welker omtrek , daar de
vijand zijn leger heeft ne^rgeflagen , alles te vuur en
te zwaard is uitgepltmderd en verdelgd.
vs. 9* Had met Jehova Zebaoth
Dit overfchot, zoo kleinhelaas! aanons
^gelaten,
3f A-ls Sodom waren wij,
,,, Gomorra waren wij gelijk!"
c 2.
3<* J E S A I' A S.
Het woofd Zebaoth verkiezen wij onvertrfald te
laten, omdat het, in deszelfs gebruik, al het voor-
komen heeft van een' eigen naam , en daarenbo-
ven van eene zeer veel omvattende beteekenis is.
Onzes inziens geeft de naam JEHOVA ZEBAOTH
niets minder te kennen, dan Jehova, de Gebie-
der van het heer des Hemels , de Bevelhebber van
Israels Legerfcharen , en de Opperheer der ganfche
natum%
De vergelljking met Sodom en Gonlorra heeft hier
hare betrekking op de gelijkheid des lots, en
den ondergang dier verdelgde fteden. Deze was
het fterkfte voorbeeld van geduchte en geflrenge
wraakoefening eener billijk vertoornde Godheid. Met
'fterker kleuren kon dan de Profeet bij geene moge-
lijkheid de tegenwoordige vervvoeftirig befchrijven ,
dan door te zeggen, dat zij maar weinig, zeer wei-
nig verfchilde , en , op een gering overfchot na , go
lijk was aan die van Sodom en Gomorra.
vs. lo. 3 ^Hoort Jehova*s Woord, GijVorftenvan
Sodom !
Verneemt het bevel onzes Gods ,
3> Gij volk van Gomorra ! "
Deze woorden behelzen de inleiding, waarmede
JESAIAS voor de tweede maal de Godheid fpre-
kende invoert. Doch deze zelfde inleiding behelst
tevens eene der trefFendfte en verrasfendfte wendin-
gen
HOQFDSTUKI. 37
t-
gen in deze ganfche Godfpraak. Onbewimpeld zegt
de Prefect aan volk en grooten , dat niet alleen him
lot bijkans gelijk was aan dat van de verdelgde fte-
den der. vlakte, raaar dat ook hunne misdaden,
lioewel , misfchien , in foort onderfcheiden , echter in
fnoodheid niet verfchilden van die der inwoners dier
gruwelijke fteden I En dit alles zegt hij op de kortfte
en diiidelijkfte wijze , door hen regtftreeks aan te
fpreken, als hooj "den van Sodom , en volk van
Gomorra/ Men vergelijke de fpreekwijze ., Openb.
XI: 8. de ftad^ die geeftelijk gmaamd wordt So-
doma. Wij hebben niets in onze hedendaagfche
Schriften, dat met dezen Profetifchen ftijl , in ver-
pletterende vrijmoedigheid, kan vergeleken worden.
De fpraakwending , met oordeel en gevoel gebe-
zigd , is eene der krachtigfte redekunftige figuren.
Derzelver kracht wordt vermeerderd , wanneer plotfe
ling eene voorgaande rede daardoor wordt afgebro-
ken ; wanneer zij een' ftouten overgang vormt tot een
ander onderwerp, en eindelijk, wanneer zij blijk-
baar een uitwerkfel is van het inwendig yuiir , dat
in des Redenaars boezem ontgloeit. Dat wij dit al-
les hier bij elkander vinden a behoeft naauwelijks te
worden aangemerkt.
vs. n.. Wat heb ik, zoo fpreekt Jehova a
Aan uwer ofFeren menigte ?
'k Ben der verbrande rammen 3
u Het vet der fljeren zatj
- - C 3 ' w Dcr
js-" ; j E s A i* A s,
< 93 Der varren bloed 3 der lamin'ren en der bob*
ken.
Lust mij niet.
12. Voor mijn aangezigt te verfchijnen ,
Mijne voorhoven te betreden ,
\Vie vordert dat van uwe hand?
13. Gaat, gaat niet voort en brengt niet meer
SpijsofFer des leugens , -
ReukoiFer , dat ik verfoeije !
En nieuwe maan en fabbath en plegtige
vergaderingen,
Ik mag zeiiiet, noch vasten, noch ver-
93
s> bodsdag! : -
14. Uw maan- en andere feesten haat mijn ziel ,
ty Zij drukken me als een last ,
'k Ben moede ze te dragen :
15. En als ge uw handen uitbreidt ,
a) Dan fluke ik mijne oogen voor u ;
En wat gij meerder bidt , te minder hoor
iku, *
>5 Want bloed kleeft aan uwe handen!"
J - : s
Deze verzen behelzen het eerfte deel der tweede
rede van Jehova, Het ware oogpunt derzelve ge*'
loof ik te voren pag. 24 en 25 te hebben opgegeven ,
en bij rijpe overdenking wordt mij de laatfte der
twee bijgebragte onderilellingen ileeds aannemelijker.
Zoo betaamt het eenen God te fpreken , wiens tern-*
peldeuren men gefloten heeft ! die niet gediend wil
zijn
H O O F D S T U K I. 39
z ijn om zijns zelfs wil , die met geene offers . of
niterlijke vertooningen te paaijen is ! Zou hij gebie-
clen de voorhof - poorten weder te openen ? en dit
aan een verworpen Vorst , wien God geene aandacht .
nicer waardig keurt, van wien hij in deze ganfche.
Godfpraak. met geen enkel woord melding maakt,
maar dien hij met openlijke verfmading voorbijgaat ?
of aan een volk , dat het voorregt van zijnen dienst
onwaardig was, dat.niet meer ofFeren, niet meer
bidden kon, of het moest gruwel- offer aanbrengen,
en bebloede handen ten hemel ophefFen ? Neen !
zoo vernedert zich Jehova niet ; hij billijkt liever de
gruwelen van eenen Achaz , dan te vergeten , wat
hij aan zijne. eigene eere 3 en aan de eer van zijheu
dienst verfchuldigd is !
Laat ons .het een en ander in deze verzen nader
ophelderen. Jehova fpreekt van bijkans alle, ten
minfte van alle de voprnaamfte plegtigheden van
den ouden Godsdienst, en, alle verwerpt hij ze even
zeer in het tegenwoordig geflacht. Allereerst fpreekt
hij van de offeranden vs. n , en wel van de voor-
naamfte en plegtigfte derzelve , de brandoffers , wel-
ke geheel op den altaar. werden verteerd ; waren de-
ze hem een walg, hoe veel te meer dan,, de zoen-
en danko/ers , die ook in het algemeene woord of-
feranden zijn opgefloten. Onder de reine dieren,
die men daartoe gebruikte,- worden ook genoemd
flier en , in onze gewone veitaling yette beesten^
waaromtrent BO CHART heeft zoeken te bewijzen,
C'- dgt
40 J E S A I A S.
dat er een bijzonder foort van Syrifche bufelftierert
door verftaan moet worden. Vs. 12. fpreekt Jehova
van het vcrfchijnen voor zijn aangezicht , een pligt
van elk Israelitisch burger volgens de Mofaifche,in-
rigting , doch 't geen hier fmadelijk genoemd wordt
een betreden^ of zoo men wil, vertreden^ ver*
trappen zijner voorhoven. God zegt , dat hij dit
iiooit van hunne hand geeischt had , niet als of hij
zijne eigen wet weSrfprak en herroepen had , neen !
maar hij befchouwt het tegenwoordig geflacht als
een geheel verbasterd volk. Van hunne vaderen had
hij dit wel geeischt , maar niet van zulke booswich-
ten als het tegenwoordige kroost zich 'Vertoonde te
zyn 5 meer waardig om in Sodom en Gomorra , dan in
Jehova's land te wonen. In het dertiende vers noemt
God eerst het onbloedig of fpijsoffer en noemt het
een offer for yalschheid of des kugens , of, gelijk
andereverkiezen, een vergeefsch offer. Bij dit fpijsof-
fer behoorde volgens Lev. II: i. ook wijrook 9 en dit
reufaverk noemt de Godheid een gruwel en verfoei-
jing. In het overige van dit en in het volgende veer-
tiende vers vinden wij gewag gemaakt van de hoogtij-
den , maanfeesten , fabbathen^ vasten en verbods-
dagen , en de wijze , waarop Jehova zich daar om-
trent uitdrukt , is niet min fterk en nadrukkelijk , dan
omtrent al het vorige. Het Hebreeuwfche woord , dat
Wij vs. 13. door vast en <vertaald hebben, beteekent
eigenlijk ongeregtigheid-^ 't geen verfchillend wordt
Xiitgelegd ; daor fomiiiigen , ik vermaggeene ongereg*
H O O F D S T U K I. 41
tigheid en verbodsdagen; die rnijne verbodsdagen
viert raoet ook zijne gruwelen nalaten. Andere plaat-
fen liet woord in eene tusfchenrede (het is ongereg-
tigheid') daar voor laoude ik alle die uiterlijkheden ,
zclfs de yerbodsdagen niet uitgezonderd. Doch wij
voor ons verkiezen met H o^u B i G A N T en L o w T H
hier een ander woord te lezen, dat vasten beteekent,
en ook door de LXX. is uitgedrukt. Eindelijk wordt
de heiligfte aller openbare en uiteiiijke godsdienst-
pligten vs. 15. aangeroerd, het gcbed, dat men, bij
het morgen- en avondofFer , in het voorhof des tem-
pels uitftortte. Ook dit hadden himne gruwelen niet
alleen vruchteloos geinaakt , maar ook walgelijk ,
zoodat Jehova er zijne. oogen voor fluiten en zijne
ooren voor ftoppen moest. Dit wordt hier ten hoog-
fte dichteiiijk uitgedrukt: hunn& handcn war en vol
bloed; van alle kanten kleefde daaraan en drupte van
dezclve het bloed der onfchuldigen , die zij onregt-
vaardig hadden veroordeeld, verraderlijk omgebragt,
of door knevelarijen bloed en tranen afgeperst. Deze
bebloede handen tot den hemel uit te breiden, kan
God dat aanzien ? moet hij voor zulk een bidden , al
gefchiedde het oak met d,en aanhoudendften huiche-
lenden ernst , moet hij daarvoor met de ooren flop*
pen? Dit laatfte: uwe handen zijn vol bloed , gy.
zijt met bloed -misdaden bezoedeld, behoort tot al
Ijet vorige; hierom warcn offers en feesten en ver-
bodsdagen nutteloos en walgelijk in Gods oogen 3
zpodat het Jehova niets verfchillen koii, of zijn tem.-r
'C^ pel
44 J'E S A I A S.
pel openftond of geiloten was 5 en het volk ook in
zijne tegenwoordige gefteldheid daarbij weinig belang
had , als welker godsdienftigheden alle door Jehova
fmadelijk verworpen warden, zoo lang onfchuldig
bloed aim himne handen kleefde (*)
" vs. i<5.
C*3 Er zijn wdnige belangrijke zaken , waar over, in het
algemeen , zoo ongelukkig wordt geoordeeld , als over den
zoogenoemden Mofa'iTchen Godsdienst, en de : daarmede ver-
bonden zedekunde. Het god$dienftig grondbeginfel , 't welk .
wij bier aantreffen , is der verlichtfte wijsbegeerte waardig.
Geene uiterlijke godsdienst-oefeningen , fcboon anderzins een'
ftelligen en heiligen pligt uitmakende , kunnen het gebrek aan
deugd en zedelijkheid vergoeden. Openlijke Gods - vereering ,
en daarmede gepaarde gewetenloosheid , vornien het verfoeije-
lijkst contrast in het cog van God en menfchen. Jehova fluit
de ooren voor het gebed van hun , wier handen met onfchul-
dig bloed. be vlekt zijn. En men durft echter menigmaal, met
eene zegepralende houding , voorgeven , dat de Godsdienst
van Mofes aanleiding gaf tot wreedheid en wraakzucht , of tea
minfte om deugd en edele beginfels door bijgeloovigen offer-
finook te verftik ken !
Het is hier de plaats niet ora te bewijzen , hoe zeer zulks*
anders gereedelijk zou kunnea gefchieden , dat , volgens den
Geest der Mofa'ffche wetten , wel te dopn en rechtvaardigheid
te betrachten heiliger te houden is , dan alle ftellige godsdienst-
pligten , en geboorzaamheid aan God, a-an de ftem van pKgt
en geweten , Icier is dan o/erande<
Intusfchen heeft de2e plaats ons , en veelliqt ook fommige
onzer lezers , herinnerd aan eene bijzonderheid 'uit het leven
van David,'wiens geliefkopsd denkbeeld altijd geweest was
H O O F D S T U K I. 4$;
vs. 16. Waseht, reinigt u,
Doet weg uwe euveldaan van voor mij
ne oogen ;
Houdt op van kwaad te ftichten,
17. Betracht het goede,
Bemint het regt, beteugelt het geweld,
M Staat weezen voor en voert de zaak der
weduwen!"
Het heilig Opperwezen is , zelfs in het midden zij-
ner billiike verontwaardiging , nog gedachtig aan zijne
oude liefde omtrent dit volk, en wijst hetzelve daar-
om den eenigen weg , om in zijne gunst herfteld , en
bevrijd te worden van de menigte hunner fchulden;
en dit zonder offer of tempeldienst , ja al ware het,
dat de poorten van het voorhof nog jar-en lang ge-
floten bleven. En deze eenige betamelijke weg was
verbetering der zeden en nalaten dier gruwelen , die
zelfs hunne godsdienstplegtigheden walgelijk in zijne
oo-
Jehova eenen prachtigen tempel te bouwen: maar Hi], die
daarop alle aaiifpraak fcheen te hebben , die zijn volk met eer
en fchatten had overladen, die den Godsdienst met zijne lie-
defen verrijkt had, en het raauwe trorapet-geklank, met een
vol , een grootsch en liefelijk muzyk van luiten en cymbalen ,
en zoo vele andere inftrumenten , had doen afwisfelen ; Hij
mogt deze voldoening niet hebben, omdat zijne ban den met
liked lemorst waren , en alleeneen Vorst des vredes Jshova
huis mogt bouwen. Zie i Cbron* XXII: 8*
44 J E S A I A S.
oogen maakten. Misfchien dachten fommigen onder
de Joden , wier harten nog niet geheel verfteend wa-
ren , dat , nu de offerdienst geftremd was en ftil
ftond , alle hoop op herftel geheel was afgefneden ,
en dat Achaz , zoo Jehova hem niet dwong de tern-
peldeuren weder te openen , ten minfte die voldoe-
ning zijner fnoodheid hebben zoude , dat hij het
laatfte middel , om tot Jehova weder te keeren , had
afgefneden. Dit wangevoelen is het, waar tegen het
Opperwezen zich hier verklaait. De weg tot herftel
en verbetering was nog open en het middel in hunne
handen. Zij moesten alien , grooten en geringen
zamen, hunne handen van bloed en geweld was-
fchen en reinigen, hunne roekclooze boosheid met
gehoorzaamheid en naauwgezetheid afwisfelen : de
Grooten en Regters moesten de befchermers der weer-
loozen en de handhavers eener onpartijdige geregtig-
heid worden : dan zou men zien , wat Jehova doen
kon, al waren zelfs zijne tempeldeuren gefloten.
De fpreekwijze door ons vertaald beteugelt het ge-
weld, wordt zeer verfchillend opgevat. Sommige,
gelijk de Onze, op het voetfpoor der oude Ove>
zettingen : helpt den verdrukten. Andere , naar
BO c H A R T : h&rfteh het bedorvene. De Vertaling ,
die wij hebben opgegeven , rust op eene kleine ver
andering in de lezing , voor welke wij echter geens-
zins het harnas aantrekken.
vs. 1 8.,, En dan, komtvrij en laat ons zamen rigteu.
,.ZoQ
HO-OFDSTtfK.L 45
,4 Zoo fpreekt Jehova!
Ai waren uwe zonden als fcharlaketi,
Zij worden wit als fneeuw;
,, Al waren zij als karmozijn,
Zij worden blank als wol."
Jehova vermogt niet alleen , op eene ware ver-
betering van zeden en gedrag, maar hij was ook vol-
komen bereidwillig , om aan het Volk vef zoening te
fchenken, alles te vergeven en te vergeten, en dk
zonder offer , ja zoo , dat een offer hiertoe niets ba-
.ten of bijbrengen kon. Deze bereidwilligheid van
God wordt door den hartelijken toon, die in zijn
woof den hecrscht, gevoelbaar aan den dag gelegd.
^tls of Je'hova, nu hij fpreekt van de middelen van
herftel voor zijn volk , zijne vorige verontwaardiglng
vergeten is , en flechts verlangt naar het oogenblik ,
dat zij "hem weder in ftaat zullen ftellen , om zijne
iiefde te betoonen.
La at ons zamen rigten , en dan , al warcn
vwe zonden enz. De zin dezer zamen voeging is
deze : indien wij dan weder zamen regtdag houden
moeten , hebt gij voor niets te vreezen ; al het vorige
zal vergeten zijn; al waren uwe voorleden zonden
als fcharlaken en karmozljn (de hoogroode kleur
is hier het zinnebeeld van bloeclmisdaden) zij zul-
len wit worden als fneemv en wolle !
Het fpreekt van zelven , dat hier van eene yolks-
yerzoening en vergiffenis gefproken wordt 3 waar-
- door
A I A
door lietzelve tot vprigen bloei en voorfpoed geraakt>
en.dat -men zeer flechtBijbel-Uitlegger zijn zou, als
men hieruit .bewijzen wilde, dat de mensch geene ver-
zoening noodig had , en.enkel door deugdbetrach-
ting de verloren gunst van God kon herwinnen , ge-
lijk echter fommige doen*
Eindelijk moeten wij nog gewag maken van de
.yertaling van dit vers, door MicHAe'Lis en an-
.deren, volgens welke hetzelve een' gansch overtui-
genden zin heeft: laat ons zamen rigten; indien
uwe zonden als fcharlaken zijn^ kan ik ze immers
met Jwuden voor fneeumvit ? iirdien ze als kar,
fnozijn zijn , met voor fchitterend als wolle .2
Doch deze overzetting is niet getrouw, rioch hier
ter plaats welvoegelijk , althans zoo het ons toe-
-fchijnt.
vs. 19. Indien 'gij wilt en. hoort $
Gij kunt nog 't goede van dit land ge^-
nieten;
..: 20. Maar wilt gij niet en blijft ge u flout
verzetten ,
Dan zal het zwaard zich aan u nies*
ten,
Dit heeft Jehova's mond gefproken !'*
De verandering van toon en ftijl, die- -zich hier
jiaauwelijks boven het eenvoudig profaike verheffen ,
overtuigt mij 5 dat hier ook een afwisfeling van fpre-
ker
H O.;0 F > S T ,tJ; K L
.kcr is, en dat de Profeet hier andermaal-de rede van
jehova vervangt. En wel zoo , dat hij', als tolk eri
uitlegger, kort en duidelijk in deze twee verzen de
hoofdzaak opgeeft, die hvde vorige rede van' Jehova
lag opgefloten. Leven en dood kondigt hij hun aan,
Jiet. eerfte de zekere vrucht der gehoorzaamheid , het
andere het niet min zeker gevolg der .wederfpannig-
'heid< Gij . zult het goede. d&s lands eten , Vreem>
den zullen het niet nieer afeten , en het u laten aan-
zien , maar glj zult zelve in veiligheid en overvloed
uvve inkomften verteren. Hier ftaat tegen over;
gij zult van het zwaard -g&geten > worsen ., eene
-figuurlijke uitdrukking voor ,.'// zult door het
zwaard v&fgaan., het z;al zich/mesten met u\?r
.bleed en uw.leven. De leenfpreuk is ; ftout en vat-
baar voor eene fchitterende uitvoering. i
vs. 21. , y Ach! hoe is de getr.ou.we-.ftad.. : .J/r
-;..- :, , Eene hoere 'gelijk geworden !, .~:T
. . Eens was zij yol van regt.en deugd,
,-, Regtvaardighe-id vernachtre in haar. ...
En nu is zij een mooi-dkuiir' . i; - -,
Men moet tusfchen dit en het vorige vers eeiie
kere. ruste plaatfen. Men zoii'.zelfs: het
van hier 'tot aan het einde des kapittels , vooiv ee'fte
:afzonderlijke Gpdfpraak kunnen ; hpuden : ; ji.och dam*
het blijkbaar ;iu dezelfde tijden t'huislioort, en daor
geen kennelijk teeken van het vorige onderfcheiden
is ,
'4$ . J E S A 1 A S.
is , houden wij het ook liefst voor een vervolg de?
zelfde Godfpraak , en na een weinig ruste ter zeH>
der tijd daar bij gevoegd.
De Profeet is hier weemoedig , en zijn toon wordc
klagende, wanneer hij de tegenwoordige tijden met de
voorgaande vergelijkt. Toen , onder eenen David >
-eenenAfa, vooral onder Jofafat , (zie 2 Chron. XIX.)
-toen fcheen geregtigheid deze (lad tot haar verblijf
en zetel gekozen te hebben ; nu had zij de wijk moe-
ten nemen, verjaag'd, verbannen door moordenaars!
Dit woord is geftreng , en verwijt den tegenwoordigeft
Regteren van Jeruzalem zonder verfchooning hunne
bloeddorst en wreedheid. Doch bij dit woord hoort
men tevens als 't ware den Profeet , die zijnen ijver
niet langer meester is , zijne ftem dreigehde ver-
hefFen.
Eene hoer. Het is bekend, dat het verbond tus-
fchen Jehova en Israel bij de Profeten doorgaans
wordt voorgefteld als een huwelijks -verbond , en de
afgoderij, en' alle opzettelijke weerfpannigheid , als
Jioererij. Ik heb liever het woord hoere hier ge-
bruikt dan overfpeeljler^ het welk anders misfchien
beter zou klinken; niet alleen omdat het eerfte de
eigenlijke beteekenis van dit grondwoord is , maar
ook omdat het beter uitdrukt de fnoodheid van eene,
die niet maar eene enkele maal ontrouw is aan ha-
ren man, maar gedurige daden van ligtvaardigheid
pleegt , en in de onkuischheid gansch begraven
Hgt.
VS. 22.
HOOF D S T U K I* 49
vs. 2.2, . Uw zilver is in fchuim verkeerd ^
Uw wijn is met water verfneden."
zinnebeeldige uitdrukkingen in dit vers geven
of te kennen de volkomen verbastering van zeden in.
Juda's hoofdftad, zoodat er niets'edels, niets voor-
treffelijks meer in gevonden werd: 't geen te voreii
zilver was, was mi fchuim $ 't geen edele, geestrijke
wijn was , was nu een fmakeloos , waterig vocht ge-
Worden: o/men.kan deze fpreekwijzen verldaren van
het volflagen bederf der Grooten , die als het zilver
en de edele wijn der maatfchappij worden voor-
gefteld, en dan worden. de zinnebeelden in het vol-
gend vers verklaard. , . ,
Verfneden: wij hebben dit woord gekozeii boven
ye.rmengd.> omdat het grondwoord aanduidt het-ver*-
lengen en bederven.van den wijn. Anders was het
mehgen van den wijn met eene behoorlijke hoeveel*
held waters bij de Oosterliflgen zeer gebruikelijk. ;
v^-. 23. Uwe Vorflen zijn booswichten,
Dieven-makkers zijn zij alle; ~- '
Zij beminnen gefchenken ~en jagen naar
99 omkooping ;
Den, wees doen zij geen regt ,
Der weduwen pleitgeding komt niet tot
hen."
\ :
Bit vers is klaar; het flrekke alleen ten bewijze
. I..DEEL. Q vaa
,50 . "- J/E'SrA I A. S,
van de vrijmoedigheid van den Profeet,, en van het
belang', dat God.ftelt in de onpartijdige handhaving
des geregts in ftaten en maatfchappijen , die eenige
.aanfpraak maken willen.op zijne gunst en befcherming,
vs. 24. Des fpreekt de Heer, Jehova. Zebaoth ,
Israels Magtige! , '
, Ha!. koelen wil!ik;aan mijn haters mij-
nen moedl-
; Wreken.wil ik mij op mijne vijanden !"
- Thans fpreekt Jehova. ten derden male , en nu zijn
die van Jiida niet meer zijn voile , zijne gevoellooze
kinderen; het zijn zijne haters. 'en vijanden gewor-
den. Hij fpreekt menfcheTykerwijze,'als eenbeleedigd
-Oppervorst, die lang genoeg : geter^d , gehoond en
.vertreden is , wiens geduld nu ten einde is , die
brandt van wraakzucht , eirniet rusten kan, tot 'dat
hij zijii'inoed aan de rebellen gekoeld heeft. In deze
aanfpraak is derhalve de hartstogtelijke , dreigende
toon op het lioogfte geklommen; hierom.wordt Je-
hova ook met prachtige en geduchte benamingen ten
tooneele gevoerd .> de God van hemel en aarde,
Zebaoth, de Opperheer van 't heelal; de magtige,
Monarch -van Israel ! zoo geducht als groot en
lieerlijk! ' '
vs. 215. 'k Zal tegen u met al mijn magt mij
wenden.
H O O F D S T U K I.
. ,-/.-.; En aluw fchuim, en ; al uw tin
,j,;Wqglouteren in den gloed des ovens.
... .6.; ,^Dan geef ik tf. weer Regters als v.oor-
..,...,.;. been, ,. ;.. . ; -..- :
: En Vprften als. van ouds;
...-., ; :Dan noemt men .u weer : {lad .des Regts 9
Getrouwe flad !" '
jehoya is -in het midden des toorns hier weder ge-
dachtig aan zijne ontferming; Hij kondigt een aller^-
geftrengst oordeel aan , maar. het zal een oordeel der
loutering zijii , waardoor de ,natie gezuiverd , .tot
hare oude deugd te rug - geb.nvgt , en dus.in de gunst
van Teliova herfteld zou "worden. Wij moeten hier
fj - i, , *
eerst over^de woorden iets aannierken, en dan over
de vervulling dezer GoddeUjke' aankondiging.
De woorden vs. 25* flaairblijkbaar te rug op het
vorige tweeentwintigfte versj: ! //aj^ zllve'r wasfchuito
geworden.i ma'ar de aangekondigde vervolging zou
als een fmeltkroes zijn, waarin heti gering overfchot
zilvers van al zijne onreinigheid eri fchuim zou .ge-
zuiverd en gelouterd worden. Het woord tin geeft
hier te kenhen alle vreemde , onedele nietalen, of
alloy, .dat =doorgaans met h.et.z,uivere zilver geinengd
is, en naar_welks meerdere of miudere hoeveelheid
de 'keur'of prijs van het'-zilver bep'aald wordt. .
In den gloed des ovens: er ; ftaat in den gewonen
tekst : op het alter reinjle : MiCHAe'Lis vertaalt dit met
gotasch., en beweert, dat. men van' dit loogzout ge-
D a , bruik
52 - J E S<A? AS. '
bruik maakt, om h&t^fchmm^ de Jlakken van het
zilver des te beier af te zonderen. LOWTH en
-anderen , die ook wij volgen , maken eene kleine ver-
andering in de lezing, en vertalen:- in- den oven,, de
glodjende fuieltkroesy'of* het forriuis; .een gewoon
zhinebeeld van groote , doch louterende verdruk-
kingen. Volgcns elk der drie gevoelens heeft men
een' goeden zin , en in de kens ftaat men werkelijk
-verlegen. Vs. 26. behelst eene belofte 'van weder-
keerende goede zeden en regtvaardige Regters , hoe-
danig zij onder David , Joiafat enz. waren :
Wat n^i de vervulling van dit aangekondigd oor-
deel der loutering betreft, meest alle Uitleggefs 'zoe-
ken die in de wegvoering des volks naar Babel , daar
het volk, voor een' tijd van Jehova. verftooten, de
afgoderij en vele andere kwade zeden heeft leereii na-
laten, en waaruit het, als uit een fmeltkroes der
loutering, is wedergekeerd, Wij willen dit gevoe-
len niet gansch verwerpen, maar, daar wij den tijd
der Profetie onder Achaz bepaald hebben , komt ons
voor , dat wij de vervulling in de e/erfte plaats in de
dagen van dien zelfden Achaz, en in de gedurig
grooter wordende verwoesting van land en volk te
zoeken hebben, wijlliet zeker is, dat onder Hizkias
eene merkelijke hervorming heeft plaats gehad , waar-
bij trouw en geregtigheid in Jeruzalem zijn weder-
gekeerd. Zegt men, dat deze hervorming lang niet
volkomen en opregt geweest is in Hizkias dagen,
wij merken daar tegen aan, dat dit zonder bewtjs
wordt
H O O -F D S T UK I. 51
wordt aangenomen , en dat de zedelijke ftaat des
volks, na de wederkeering uit ' Babylon , ook van
de volkorneuheid zeer ver .af geweest is. Wij moeten
dergelijke ukfpraken vergelijkenderwijs verklaren , en
nagaan lioedanig de ilaat:;des volks was , of zijn
zou , in ; vergelijking der vorige of tegenwoordige
dagen. .. .^'l..', - - -..,;;:,.
vs. 27. Door deugd alleen wordt Sions heil her*
boren ,
, , x Geregtigheid behoudt haar burgeri) ; :
28. Maar vernieling treft op eenmaal alle,
Die in het kwad'e z : ich verh,arden ,
Omkomen zulletv de verlaters van Je-
' : hova!" ,:.-./-:; -:- . r
Op mijn gevoel alleen zoiirik.durven bepalen, dat
de rede. 'van 'Jehova hier weder geeindig^, is , en dat
de Profeet hern,. met deze; .^woDrden -ten jlerden mak
vervangt. En wat behelzen zij ook anders , dan
eene duideUjker en.openlijkef verklaring-van-'t geen
Jehova in de voorgaande verzen gezegd-had..- -Sion:
kan met uit z,'rjnen ; .tegenwoordigen nood verlcfst wor-
den, dan door deugd en : geregtighdd , door natio-
nale bekeering; en yerbetering: ,d<pch langs dezen weg
is-ook^vpor-haar verlosfing befehoren , wanneer eerst
het oprdeel der, loutering , \yaarin de gpddeloozen en
verlaters des Heeren irioeten.pmkpmen , ycdbragk-zat
wezen, peze-zin.is klaar en eenvpiidig-'j en het
D 3 voegt
J E S ;A3 A fl, u :
voegt beter , dat de Profeet dus Jehova's; woordea
uitlegt, dan dat liij her zelf doet. " -.
/fotfr burgerij, Dus vertaal ik : met DO E DE R->
LEIN een woord, gewoonlijk overgezet hare-weder*
keerende? 9 t geen men dan verklaart.door..^ weder-
gekeerde uit Babylon. Docli het wpord kiin- zeeg
wel beteek$nen : de gene die zich bekeeren r ^':.'Ae
deugdzame inwoners van Jerazalem , die uit her ODJ>
deel zouden ontkomen.. .:-.. .;~ .::';
ys.'ap. Dari wordt gij befdiaamd 3 -te fchande
. , } , geraaakt : - /' ., .
' Door de bosfchen, zoo zeer bij u be^
;, .- : mind; ...;,-' .
, 3 Door de hoven, zoo zeer door u ge*
J5 liefd;
. 30. r) Wanneer gij zelf zult zijn :;
w Een eik gelijk, wiens loofverdort, -
^ 3 Of als een waterlooze hof." - -
De eikenbosfchen en hoven, waarvah liief 'gcwag
gemaakt wordt,:waren plaatfen, aan bet bijgeloof
e-n den .dienst der afgoden toegewijd. De voordragt
is hier zeer dichterlijk en treffend. Uwe a-fgoderij
zal de oorzaak zijn van : uwen vftl 'en " : 6ndergang ,
tegen welke gij .'bij- uwe nietige afgoden ' ; geeh hulp
noch troost vinden "ziilt. - Dit -'wofdt- diis voor-
gefteld:: Gij zult te fchande gemaakt worden van
uwe bosfchen en hoven ,-wajineer gij- zelf zijn zult
H OF D S T V U K I. 55
gelijk een verdorde eik en -waterlooze hof ; " dat is,
wanneer; gij. u in een', kwijnenden en veiilervenden
toeftah'd zult bevinden; en dit is een getr'ouw zinne-
beeld : van "den \\ r aren ftaat des lands , toeii Achaz
ffierf. -.:-A " - - s '' ' '"
Doof.het woord elk verftaah de Geleerden niet den
gewonen*eik , maar den ilex , of altijd groenen eik ,
welks bladeren niet verdorren of afvallen , dan wan-
neer hij kwijnt of fterft. Hiermede konit vs. 30,
zeer wel overeen, en de zin wordt krachtiger.
vs. 31. Dan wordt de Groote als vlas,
Zijn werk een vonk gelijk ,
En beiden branden ., onuitbluschbaar 1"
Dit vers is wederom zeer treffend en in den waren
, geest der Oosterfche dicli'tkunst. Uw eigen werk zal
u ftraffen, zal u ten verderve brengen; dit wordt
hier dus voorgefteld: gij zult als vlas zijn, en uw
werk zal een vonk zijn , die u aanfteekt , en redde-
loos, onuitbluschbaar verteert. Uwe wei ken zijn niet
alleen de oorzaak van uwen ondergang als bij toe-
val, maar uit him eigen aard; zij moeten ontwijfel-
baar u verderf en onheil berokkenen. De Magtigcn
of Gnooten worden hier bijzonder genoemd , omdat
de fnoodfte misdaden bij hen gepleegd wierden , en
het herftel of bederf der maatfchappij van him voor-
beeld en invloed voornamelijk afhangt. De Ovcr-
zetting der Ouzeri: de fterke , dat is 3 de afgod , zal
D 4 zijn
56 J E S A I A S.
zijn als vlas , en zijn werkmeester tot ecn vonk ,
heeft onder anderen ook dit ongefchikte , dat volgens
dezelve de werkmeester den afgod in den brand
fteekt , daar Iiet gevoegelijker en fchooner zijn zou ,
dat de afgod zijn'' dienaar in brand flak : hierom
Jiceft deze Overzetting ook thans geene aanhangers
nicer.
\
HOOFDSTUK II. Ill en IV. 57
C11
H O O F D S TU 1C
1. LJe Godfpraak, aan' Jefaias 1 , deii zoon van
Araoz', gcopenbaard, becreffende-Juda en
Jeruzalem. *
2. Eens zal 'c gefchien, in later dagen,
Dan zal de berg des huizes van Jehova,
Gevescigd op der bergen top ,
Vef bo ven alle -hoogten zich verheiFen :
Daar ftroomen alle volken heen ,
,3. In ftacigen opcogc de magcigfte natien:
Komc, zeggen zij, komc , gaan wij naar
Jehova's berg ,
Naar 't huis van Jakobs God, ; - -
Dae hij aaii ons zijn wegen-leere,
En wij in zijne paden wand'leii.- : ;
. .'Dan ziil de wet uic Sion zich verfpr'eiden
wijd en zijd,
.. En uic Jeriizalem Jehova's woord; :
4..Daar zalHij zelf , van zijnenRegter-ftoel,
J)er volken cwisren, flechcen ^
-.-.'. : P 5 Dan
; ; j E .s A -J A: s. .--:
HODFDST. Dan fmeedt men de zwaarden tot koutersj
JLl*
De fpiesfen toe li-kkds-s
Geen volk heft tegen volk het zwaard
meer op ,
Eii de borlogs - kunst wordt niet g'eleerd.
5. Kpm dan, ^6-huis.van Jakob!
Genieten wij Jehoya's hppge gunst. ....
6. Maar neen J Gij hebt uw volk, hebt Jakobs
huis verftopten, ; : : ; , : ; . : : .
Want bijgeloof beheerscht. hen, meer dan
die van 't Oosten, . , ;":
Den Filiil-yn zijn zij eeliik in wigchelliars
... /..-. j -.j. cj ~- j (^j
En vreemde iiieuwigheen.zijn hun behagen.
,7. Hun land is vol van soud erfzilver,
*4 ...... ;- ... .Q - - , X
En hunner fchatten is geen einde,;
Hun land is' vol van pa'arden, '
En hunner wagenen is geen. einde;- :
8. Ook is hun. land van afgoden yol ,
Voor- [t worfe lTunner,handen vail en zij neder,
Voor 't geen hunne vinger'eh maakten.
9. Geringen , Gro'oten , alles^uigt zich neer...
. D^at ziet;ge. 4 ($ God!*) niet ilrafloos aari !
xo. Vlugt naar de rotCen ? . -
Ver-
IV.
Verbergt 'it. 1
Voor den fchrik van Jehova* J L:> n ' ; f
Voor den luister zijner majefteit !
.: .01
1 1. Dan zal der menfchen hoovaarSij-verhederd.,
Der ftervelftigen Wdcs^geHogeri-^kdidn' ; "-:<
' . T "'
En Jehov^ : a-Heeri ^zal hoog -zijri y- l J> ' : '
In dien
12. Gewis ! eeri- v diag is bij Jefrova' \Zebabth -be-
fternd, .
Tegen al wat opgeblazen, feoogls
heven, ;: ' .' ' ::: ;;
]E)at het vernederd worde ! - ;
13. Tegen alle cederen Libanpns', ' J -
Met hoog verheven kruinen; :;;i1 f
Tegen alia Bafans eiken , - : ' L ' !
14. Tegen alle hoog gebergteV ' v ! "
En tegen alle'ileildfieiivels 1 ;"' '' '' '
15. Tegen alle trots- ! verheven j ifbi^e 1 risv" " ''
E n tegen -a^ 1 *v& - verffre rkW liiiif etf ; - ^ *
1 6. Tegen alle Tharfis fchepen,
En' -al'-htih ko'stBatr' be&dfrbu wwerk. ^
17.
!l
Der flervelingen trots vernederd worden ,
En
,'.' T J E S A 1 A,S.
Jehova alleen zal hppg^ijp,
In dien dag!
1 8. Dan zullen de afgodsbeelden gansch ver-
dwijnen. '"_..-; :'_- ' .
19. Dan vlugt men naar der rotfen holen, ;
Naar diep gekeldprde fpelonken, '
Voor den fchrik van Jehova , ;
Voor den laisrer zijner majefleit,
. . A-ls hi] opftaat om: 't &and: te. beroeren { .
2p, In dien dag wcrpt ieder weg . 1
Zijn zilveren en gouden afgodsbeelden ,
't Geen hij gemaakt had. om te aanbi^den
werpt hij, wee;
i V '' : ; -. ' .O - ; ' *
Voor molieaen yledermuizen.
GI. Zoo vlugc elk naar rots en : klig ,, ;
In grotten en in holen, . :
Voor den fchrik van Jehova,
Voor den Juiscer zijner majefleic, ,
Als hij opflaatom 'c land te beroeren
22. Bouwt dan niet langer op den mensch, --,
Wiens leven is een ademtogt. . .
Hoe veel tqch is-hij waardig.te aqhte^?.
* <
. i ,.-'.." _
I. Wan?
U. Ill en IV. <f
r
l. Want zie , de Heer , Jehova Zebadth ,
Neemc dan uitjiida weg, en uit Jeruzalem
Al wat toe fteii'n en onBerfhnd verftrekt*
Den ftaf dcs-brbbds, den ftaf des waters.
a, Den Held ,' den Krijgsman en den Regter*
Den Staatsman, den Profeet, den Ouden,
Den Hoafdman , den Aanzienlijken , den
-Den wijzen Werkman en deri Redenaar;
3. Dan make ik kindren CQI hun Vorflen, .
~&
En toe hun Heerfchers znigelfngen.
5. Dan zal al 't volk, de een den ander*
De vriend zijn vrienden drukken *
De jongeling trotfeert den.ouden, :
En de geringe den aanzienlijken,
6. In 't zelfde vaderlijke huis
Grijpt de een den andren aan , (en zegt?)
Gij hebt een kleed, wees gij ons Hoofd,
,, En kom hetwanklend VaderJandtehulp!"
7. Dan antwoordt dees , met opgeheven ftem :
Ik kan 's Lands wonden niet genezen ^ . -
Geen brood is in mijn huis, en ook geen
kleed,
Stelt mij dus niet ten Hoofd des volks!"
8. Zoo neigt Jeruzalera ten va! 3
En
En Juda.-;ft0r,t daarneer, ,
Qmdar him tong en da-den :,,
Jehova's hpogheid aangetast'*
En Hem verbhterd hebben. , :
9. Hun onbefchaamd gelaat ftrekt ten gecuige
; tegen hen 9
Hun zonden roepen ze uit , als die van Sodpm 5
Ze ontveinzen noch verbloemen die. . . .
-Wee hunner ! zij berokkenen zich zelf den
ondergang!
10. Zegt'aan den braven, 9 t gaat hem wel,
En hij-geniec de vrucht van zijne werken?
n. Maar wee den boozen , wane ellende,
Het loon van zijne daden , wachc hemi
12. Mijn volk laat zich door -kind'ren. onder"
drukken, ,
Door vrou wen overheerfchen !
Uw Jeidslien , 6 mijn volk ! misleiden. u,
Den weg , dien gij moest gaan , verderveh zij,
13. Daar ftijgt Jehova ten gerigce,
En daagt de volken voor zijn vierfchaar;
i4.Hij velt het vonnis over de Oudften,
. De Vorften zijnes volks: -
3, Gij zijt het, die mijn' wijnberg hebt ver-
nield,
HOOFDSTYUK ;
en
Der : armen roof is in uw huizen. I
15. Wat gaat u aan, dat gij mijn volk' ver-
. ,,treedt, ' - ...?... ;
?5 Den armen trapt op 't aangezigt?"
Zo o fpreekt de ileer , ' Jeh;o va-Ze:baotht I
1 6. Nog fpreekc Jehova: : .
Wijl Sions dochteren zoo trotsch zich hou-
den,
Met uitgerekten hals daar henen gaan.
En de^oogenleen blanketten,
En gaan al trippelend met afgemeten fchre-
den,
Gekluisterd aan de voeten ;
17. Zoo zal de Heer den fchedel - --
Der dochter Sions gansch van haar berooven.
En hare fchaamte ontblooten. - -
iS.De dag genaakt, waarin hij al haar opfchik
af zal rukken',
Voetringeh j zon- en raaan - fieraden ,
ip.Paarlen, arrabanden, fluijers,
20. Kapfels , voecketentjes en gordels,
Riekdoosjes , amuletten ,
ai.Ringen, neus-verfierfels,
2.Het kostbaar bverkleed, enhetgewaad,
De mancels en de tasfen,
2. De
.HfiiOPDST.
.HI.
U J E S A I A &
HOOFDST. 23. De zijden ftoffen, Jinnen onderkleedfeti ,
En alien tool van hqofd en boezem.
24. Dan zal in plaats van balfem flank en etter
zijn
In plaats van kostbren dos^fc gefcheurde lorn-
pen;
Een kale kruin in plaats van fchoongevloch-
ten haren.
In plaats van feestgewaad een zak,
In plaats van fchoonheid een verbrand gelaat*
25. Uw mannen zullen vallen door het zwaard,
Uw helden in den ftrijd
2.6. En Sions poorten zullen klagen, weenen,
Daarelk, berooid, op de aarde nederzit.
HOOFDST. i.Dan zal een enkel man
iv. T. . , .
Door zeven vrou wen zich zien aangegrepen :
,,Ons eigen brood, dus fpreken zij,
Onze eigen kleeding zullen wij verzorgen,
3 , Gun ons ilechts uwen naam te dragen ,
? , En neem de fmaadheid van ons wegl/ 1 *
* *
2. Doch dan genaakt de dag,
Waarin Jehova's fpruit tot roem en fieraad ,
De vrucht des lands totheerlijkheidenluister
Van Isrels overfchot zal zijn.
3. Dan zal al '; geen in Sion ,
En
HOOFDSTUK II. Ill en IV. 65
En in Jeruzalera den ramp ontkomen is,
Den naam van HEILIG dragen,
Wat in Jeruzalem ten leven is beftemd!
4. Als eens de Heer van Sions dochceren
De onreinheid afgewasfchen,
De bloedfchuld van Jeruzalem zal hebben
uicgewischt,
Door ftrafgerigt en loutering des vuurs;
5. Dan zal Jehova
Over alle Sions Raads- en Staatsvergade-*
ringen ,
Een rookwolk fcheppen des daags *
Des nachts een ftralende vunrvlam ,
En al wac heerlijk is zal veilig wezeri.
6. Dan heefc men, bij den middag-gloed,
Een fchaduwrijke hutte ; .
Bij fellen vloed en regenplasfen ,
Een coevlugc en verberging !
HOOFDSf.
IV.
I. DEEL.
66 J E S A i A S II. Ill en
.V E R K L A R.I N G.
i/N a het opfchrift Kap. II: r, vinden wij in deze
leuevoering eerst eene heerlijke belofte aangaande eeii 7
toekomfligeii bloeijendcn ftaat der Joodfdie; kerk , de
uitbrelding van den waren Godsdienst, en van een
gouden eeuw des vi'edes over den ganfchen aard^
bodem , vs. ^ 4. Hierop volgt eene fcherpe boet-
rede, waarin de Profeer aan de natie verwijt haar
bijgeloof en afgoderij, en daarenboven alle. de mis-
daden, die uit overvloed en bropddronkenlieid voort-
vloeijen, als onverdragelijken hoogmoed, gewelde-
iiarij en eene praclit en weelde , die de natie over-
ilroomd ., en in 't bljzJonder" het vrouwelijk geflacht
bedorven had. Hij kondigt het volk de oordcelen
des Hccrcn, als onvermijdelijke gevolgen van zulk
ecu beclerf, aan, oordeelen van vernedering, ver-
magering , verwoesting", en wegrtikkmg der mannen,
In 't bijzondcr der aanziehlijken en grooten. Dit be-
flaat verre het voornaamile deel der rede van Kap. II: 5
tot Kap. IV: i. Aan het {lot echtcr belooft de Pro-
feet , dat na deze louterende bezoekingen betere tij-
dcn zouden aanliehten, en dat God, door eenen voor-
. iref-
J E S A 1 A S II. Ill en IV. 67
treffelijken Vorst , . aan de ontkomene nit de vorige
verwoestingen gcltikkigc en heilrijkc dagen. zou doeii
beleven. Kap. l\ 7 : 2. 6.
Het tijdpcrk van deiijoodfchen ftaat., tot het wclk
deze redevoering behoort , kan men nit zckere ken-
merken opmaken. Het was een tijd van ovcrvloed,
het land was vervuld met fchatten 3 een tijd 5 waar-
in de krijgsmagt van Jada zich in een' geduchten ftaat
bevond, het land was yeryuld met paardcn en wa-
genen. Kap. II: 7. Het vrouwclijk geilacht ftak nit in
dartele wcelde en pracht. Kap. Ill: 16 24. Derhalve
niet onder Achaz , toen alies deerlijk vervailen ? en
hetRijkop den oever van zijn' ondergang was, noch
ook onder Hizkias , die naauwclijks in het laatst zij-
ner regering den oudcn bloei eenigermate zag hef-
levcn, maar of onder Uzzias , of onder Jo th am inoet
deze profetie zijn uitgefproken. - In liunne dagen was
de welvaart tot een' lioogen top geklommen , het be-
magtigen van Elath , eenc haven aan de roode zee ,.
had waarfchijnlijk de zecvaart docn heiieven , en dc
koophandel had fchatten uitgeflort in den fchoot
van Jada. In 't bijzonder had Uzzia de krijgsmagt
in ecu' geduchten ftaat gebragt, zoodat nicer dan
300,000 man zich in den ooiiog oefenden.
Misfchien denkt men , dat onze tegenwoordige
Godipraak in dat tijdperk nict valle-n kan , omdat
er toen geene afgoderij in Jiida gepleegd werd, die
center hier onder dc hoofdzon'den der natie wordt
gctcld Kan. 11: 8, 9 enz. Doch dat deze bcdenking
E 2 van
6S J S A I A S n. Hi en IV; /
van geen gewigt is , zal bij dc vcrklaring dier ver--
zen blijkenv
Qnzckcrder 5 ja volkomcn onbeflisbaar is het, of
de redevoering oiider Uzzias , dan of zij onder Jo-
tham is uitgciprokcn , d-ewijl gedurcnde de regering*
van den laatflen de" z-aken in denzelfden- ftaat zijn
gcblcven, als zij onder zijnen vader warejf; maar
even dit toont ook , dat het tamelijk onverfchillig
is 5 wat men bier verkieze.
Het oograerk der reiievoeiing is blijkbaar het Heche
gedrag en zedebederf der natie ten toon te ftellen en
te berispen : daarenboven de hoovaardige Joden , die
zich den tegenwoordigen bloeiftaat voorflelden als
duurzaam , ja als den voorlooper van een nag. groo-
ter geluk, dat de natie te wachten had; deze,. door
aankondiging van oordeelen en vervvoestingen , te ver-
aederen, en uit een dwazen, gevaarlijken waan op
te wekken, met vertroosting echter der goeden en-
braven , die list diep verval van Godsdienst en- deugd
"betreurden.
Wij kunnen in dezre profctie, uitgezonderd Kap^
II: 2 4 , geene verdere uitzigten befpeuren , dan die
feinnen den levensloop van j E s A i A s nog vervuld
zijn. Zijne vcrwijten en bellraffingen raken de Jodeii
in'dien tijd van Jothams of Uzzias regering, toen dit
werd uitgefproken. De oordeelen , die hij bedreigt i
zijn voorrsimeHjk onder Achaz , en gedeeitelijk onder
Hizkias voltrokken en dadeliik gekomen, en de betere
f ijdsii 9 die hij. belooft , vallen in- de laatfle jaren
J E S A i A S H. 69
revering van dezen Jffizkias. Dit alles zal bij de.ver-
Idaring duidelijker blijken.
H O F D S T U K.
vs. i. JL^ei Godfpraak, aan JESAIAS, den
zoon van Amoz , geopenbaard, be*
treffende Juda en Jeruzalem."
Dit is het opfchrift der ganfche Profetie, die tot
aan het einde van het vierde Hoofdftuk dooiioopt.
Over hetzelve is weinig of niets aan te merken. In
den grondtekst ftaat : het woord 5 dat Jefatas gezien
keeft 3 't geen in onze laal vreemd luidt : doch dit is
Profetifche ftijl , en den zin .der uitdrukking hebben
wij in de overzetting doen blijken. Het is namelijk ,
ten minfie wat de zaken betreft , geene van den Pro-
feet zelven .uitgedachte , maar eene aan hem geopeti-
baarde rede, die wij hier aantreffen.
vs. 2 4. Deze drie verzen behelzen eene afzon-
derliike Profetie , in aard en inhoud zper onderfchei-
den van al het volgende , en die de Profeet als eene
inleiding gebruikt voor zijne boetrede. Omtrent deze
heerlijke belofte kunnen hier voornamelijk drie vra-
gen gcdaan worden , waarvan wij de eerfte vooraf
moeten beantwoorden , en de andere ter- barer plaats
zullen onderzoeken.
Te weten, wij vinden deze belofte nog edmnaal,
3 en
70 ] E S A I A S II.
en wel zoo goccl als woordclijk , in dc fchriften van '
MIC HA, Kap. IV: 13- Nu vraagt men met zonder
rede, wie'van beiden ze van den andcren ontlecnd
licbbc , j E s A 'i A s van M i C-H A 5 of' MICH A van
7 R s AI AS , 't geen oilzeker is , dewijl deze twee Pro-
fctcn tijclgenoptcn van elkanclcr waren. De mccsten
zijn van gcvoelen , dat wij hicr de eigen woordcn
van JESAIAS hebben, en dat MIC HA ze van hem
hecft overgenoroen , daar hij ze tcr anngchaalde plaatfe
als ecu' tckst gebruikt, dien^hij in het vervolg zijner
rede vcrklnnrt , ontwikkelt en uitbrcidt. MICHACLIS
datir.cnteg?n nicest , en brengt ccnigc rcdcnen voor
zijn gevoelen bij , dat MIC HA de Autheur dezer
Profctic is , en d,at JESAIAS hier van de toen alum
bckendc woorden van dien Profeet tot zijn oogmcrk
gebruik maakt.
Na bchoorlijk onderzoek is hct ons bedenkelijk
yoorgckonien , of nict JESAIAS en Mici-iAbcidc
even vecl, of liever even wciiiig rcgt hebben , om
zich de woorden dezer Godfpraak als de hunne tc
zicn toeliigeneii "? of ze niet van een derden , van cen
ouder en ons thans onbekenden Profeet afkomftig
zijn, en door onze beide Gods-mannen gebruikt,
door iedcr tot zijne bijzondere en tegenwoordige be-
doeling ? Dit is even waaifchijnlijk , oppcrvlakkig
bdchouwd , als de vorige gevoelens 9 en wij hebben
voor het onze nog deze drie redenen :
^ het is wel gebruikclijk , dat latere Pro-
fi-ten de woorden van vrocgeren ontleenen , maar
niet
J E S A I A S II. 71
niet zoo zeer , dat tijdgenooten ze van elkander bor-
gen , veel min de een des anderen uitfpraken als tekst
commentarieren. Tenandere, of bij JESAIAS, of
bij MIC HA 5 komt onze Profetie voor als eene alom.
bekende nationale belofte, die in ieders hart eu ge-
heugen was , en bijkans op ieders tong zweefde ;
doch indien dit zoo is , is het veel waarfchijnlijker ,
dat de belofte reeds van ouder dagteekcning dan.de
leeftijd dier Profeten is , dan dat zij zoo fpoedig on-
der de natie zoii verfpreid zijn , en gezags genoeg
verkregen hebben, om bij ieder als eene Goddelijke
volks- belofte geacht te'wezen en bekend te flaan.
Eindelijk kunnen wij volgens ons . gevoelen -het
zondeiiing verfchijnfel beter verklaren , dat zulk eene
ongelijkfoortige Godfpraak de inleiding tot de vol-
gende boetrede van JE s A 'i A s moet iiitmaken , gelijk
te zijner plaatfe blijken zal.
vs. 2. } , Eens zal 't gefchien, in later "dagen,
Dan zal de berg des huizes van Jehova ,
Gevestigd op der bcrgen top ,
Ver boven alle hoogten zich verheffen:
Daar ftroomen alle volken been ,
3. In ftatigen optogt de magtigfte natien:
Komt, zeggen zij, komt, gaan wij naar
Jehova's berg ,
Naar 't huis van Jakobs God ,
Dat hij aan ons zijn wegen leere ,
En wij in zijne paden waiid'len.
4 Dan
72 J E S A 1 A S II,
Dan zal de wet uit Sion zich vcrfpreiden
En uit Jeruzalem Jehova's woord.'*
..De tijd , waarin de vervulling dezer Godfpraak
t'huis hoort , is naar de gewone vertaling ," het
laatjle der dagtn ; eene zeer onbeftemde tijdsbepa-
ling , waarmede niet alleen de laatfte tijden der we-
reld , en de dagen des vervulden Enangeliums , maai*
ook zulke tijden konden aangeduid worden, die de
komst van den Mesfias vooraf gingen. De fpreek-
wijze namelijk zegt, naar den aard der Hebreeuw-
fche taal , niets meer , dan in later e dagen , in vol-
gende tijden ; waarom wij ze ook aldus hebben over-
gezet. De tijd der vervulling van de belofte in onzen
tekst, is derhalve niet duidelijk bepaald, maar door
den Prefect in het onzckere gelaten, en wij zullen
denzelven alleen uit den inhoud nader kunnen be-
flemmen.
De belofte in dit vers is deze : dat d& berg van-
Gods hals , Sion namelijk , die mi flechts onder de
laagfte bergen mogt gerekend worden , en niet alleen
door den Libanon en Baflm , maar ook door Thabor,
door den Olijfberg en andere binnenlandfche geberg-
ten , in hoogte verre overtrpffen werd , dat dit lage
Sion eem hooger zou worden dan alh de hoogtcn
der aarde^ en tot dat einde gevestigd op den top
dcr hoagfle bergen. Daar zijn er, die dit eigenlijk
verklaren, en een' tijd verwachten ? waarin, deheuvel
Sion
j E S A I A S H. 73
Slon zoo aanmerkelijk in hoogte zal oprijzen , dat zij
hooger dan alle bergen der wereld zijn zal ; doch
wij hebben geen grands genoeg om fpreekwijzen , die
al het voorkomen hebben van figuurlijk te zijn , dus
eigenlijk te verklaren. Men legt derhalve deze on-
eigenlijke fpreekwijze zeer wel aldus nit , dat Sion de
vcrmaardfte en beroemdfte berg van den aardbodem.
zijn zou , die overal bekend was , alien volken in het
oog viel , en als de voornaamfte van alle hoogten der
aarde geeerbiedigd werd.
\
Sion zou in zijn' verheven' toeftand als liet middel-
punt der wereld worden, de verzamelplaats van alia
volker-en , uit hpt Oosten en Westen , het Noorden
en Zuiden : tot denzelven zouden alle Heidencn met
ganfche flroomcn zamenvloeijen : niet enkel om den
beroemden berg te zien , of met andere geringe be-
doeltngen , maar tot de gevvigtigite oogaierken , ge-
lijk het vervolg leert.
Sion namelijk zou beroemd en bekend zijn als de
tempelberg , als de berg van Jehova's huis ; het oog-
merk , waarom alle Heidenen en de magtigfte vol-
ken daar henen zouden ftroomen , zou dan ook geen
ander zijn , dan om hun dcelgenootfchap aan den
dienst van Jakobs God te belijden en te beves-
tigen.
Het is bekend , dat alle Israeliten verpligt waren 9
om jaaiiijks voor Gods aangezigt in zijnen tempel
te verfchifnen ; daar werden zij onderwezen in alls,
de wegen des Hear en , en aangemoedjgd om in zijnt.
E 5 pa-
74 J E S A I A S II.
paden te wandelen. Hier komen nu alle volken der <
wereld voor, als ingelijfd in Israel, en profelyten.
van hunnen Godsdienst : als zoodanig wekken zij
malkander op , om naar den berg van Jehova's huis
zanien op- te gaan , en onderwezen te worden in zij-
nen dienst , zoo wel als om hem openlrjk en plegtig
hulde te bieden. Ziet daar dan den Godsdienst van
Israel algemeen geworden over de g.anfche wereld!
want , zegt de belofte verder, de wet, dat is de
geopcnbaardc dienst van God , en hct woord van
Jehova zal uitSion enjeruzalcm iiitgaan , dit is,
het zal zich niet langer bepalcn binnen de grenzen ,
die hct tot nu toe beperkten , maar het zal zich wijd
en zl jd verfpreiden! Sion en Jeruzalera zal de rijks-
zetel zijn van Israels Monarch , en van daar zal hij
zijne wet., zijn rijksbevd, uitzenden, zijn woord
docn eerbiedigen tot aan de eindcn der aarde.
vs. 4. Daar zal Hij zclf , van zijnen regter-ftoel,
Der volken twisten flechten ;
Dan fmeedt men de zwaarden tot kouters,
De fpiesfen tot fikkels ;
Geen volk heft tegen volk het zwaard
meer op ,
En de oorlogs-kunst wordt niet geleerd."
Eene fchoone af beelding van de vreedzame gefleld-
heid dier gelukkige tijden , die in deze belofte wor-
den aangekondigd. Jehova zelf zal de regter en de
fcheids-
J E S A I A S H. 75
fcheidsman der gefchillen zijn , hoe kan men dan lan-
ger ooiiog voeren ? Alle volken der wereld zijn nu
door banden van den Godsdienst aan edn v.erbon-
den ; zij zijn maar ddn groot volk geworden , zij
hebben maar ddnen Koning, Jeliova, en evkenncn
maar ddn zetel van zijn Rijk , Jeruzalem. Hunne
gefchillen zijn dus broedergefehillen , waarvoor zij
het harnas des burgerkrijgs niet aangorden : neen !
Jeliova him aller Koning beflist ze , gelijk het hem
toekwam de gefchillen der ftammen Israels te be-
flisfen. Hij is de regter, aan zijn vonnis ondervverpt
men zich , en dus wordt alle oorlogstuig overtollig ,
alle krijgskimften noodcloos. Men verfmeedt der-
halva de zwaarden en maakt er fpaden of ploeg-
kouters van; men verfmeedt de fpiesfen en maakt ze
tot fikkels en fnoeimesfen. De vreedzame landbouw,
die tegcn geen ooiiog beftand is , noch in tijclen van
vijandelijkheid geoefend kan worden , vervangt nu
het akelig wapengekrijsch ; geen zwaard wordt op-
geheven, geen ooiiogskunst geleerd. Ziet,daar den
tijd , dat Jehova's dienst algemeen zou worden , ook
als een gouden ecuw van geluk en vrede voorge-
fleld ! Nu is dc vraag natuuiiijk , in welke tijdcn
der wereld de vervulling dezer Profetie plaats gehad
hcbbe , of nog te wachten zij ?
Men kan niet ontkennen , dat na de Babylonifche
gevangenis de Israelitifche Godsdienst een' merkelijken
aanwas gekregen heeft van profelyten uit alle vol-
ken, niet alleen in Perfien, Chaldea en het Oosten,
maar
7 J S A I A S H.
r ook in Egypten en vele westerfche landen. Op
den eerften Christen pinkfterdag ziet men , in Jeru-
zalem en op den berg des Heeren , eene verzameling
van Joden en Jodengenooten uit alle bekende deelen
der wereld. Ook hebben de Joden , na hunne weder-
keering uit Babel , een' langen tijd van vrede gehad ;
en wij kunnen derhalve met nalaten de aanvankelijke
vervulling van deze Voorzegging te plaatfen in dat
tijdpcik , dat tusfchen de wederkcering der Joden uit
hunne eerfte ballingfchap 5 en de vervoJgingen van
Antiochus verloopen is. Doch het was ook alleeu
eene aanvankelijke vervulling , die in geenen deele
aan de ganfche kracht en omvang der belofte beant-
woordde. In de dugen van het Nieuwe Testament ,
en de aanmerkelijke veifpreiding van het Euangelium
uit Sion en Jerazalcni over geheel den aardbodem ,
vinden wij derhalve een tweede tijdperk der vevvul-
ling dezer Godfprake : ma.ar echter ook nog in een*
fiaauwen zin , en zonder eenige bijzondere nationale
betrekking op het zaad van Israel. En in welke der
verloopen eeuwen van het Christendom kan men
dien gouden tijd des vredes en des geluks weder-
vinden , die hier zoo uitdrukkelijk wordt toegezegd ?
Er is dan , naar den inhoud dezer Godfprake , nog een
tijd te wachten , waarin Jehova op Sion zijnen rijks-
zetel zal vestigen , zijn fchepter zal zwaaijen over
aiie volken, van die alle gediend en gehnldigd zal
worden , en waarin , onder dit opperbeftuur van
Jehova , eendragt , vrede en geluk ongeftoord zullen
J E S A i A S II,
Moeijen over den ganfchen aardbodem. En dezen
gelukldgen tijd, beide voor Israel en het Heiden-
dom, verwachten wij aari het einde van de tegen-
woordige hmshouding der genade.-
vs. 5. Kom dan , 6 huis van Jakob !
. jy Genieten wij Jehova's hooge gunst ...-'*
Hier moeten wij nu eene derde vraag beantwoor-
den, omtrent de voorafgaande heerlijke belofte ; te
weten , hoe dezelve hier te pas komt , of tot wat
oogmerk de Prefect .dezelve hier aanvoert? Men
kan dit op meer dan eene .wijze begrijpen. Wi}
ftellen ons de zaafc aldus voor'.' In den tijd, vaa
voorfpoed en overvloed, dien de Joden thans.be-
leefden , meenden zij misfchien , dat , de gouden 'da-
gen, door de Profeten eenmaal aan de natie beloofd,
thans aanftaan.de ;waren; dat de welvaart, die men
thans genoot , als eene .voorfpjelling derzelve mogt ge-
rekend worden, en dat nu welhaast de tijd zou ge-
boren wezen, dat Sion en Jeruzalem dien trap van
luister bereiken zouden , die in de oude b^loften haar
was toegezegd. De Profetie vs. 2 4, had men
misfchien thans . algemeen in den mond , ' en door
hoogmoed verblind wachtte men van dag tot dag
derzelver vervulling. Wat wil JESAIAS dan hier
anders doen , dan him dezen ijdelen waan ontne-
Hien, him toonen , dat er tusfchen de tegenwoor*
dige en de beloofde tijden in het toekomftige nog
eea
ts j E s A i A s n.
een magtig onderfcheid was, vooral indien men op
de zedelijke gefteldheid des volks het oog vestigde ?
linn aankondigcn , dat zij , in plaats van aanwas
des geluks , de vermindering van hetzelve , ja oor-
deelen der verwoesting te wachten .hadden.
In dit vers ftelt de Prefect zich aan, als of- hij
met de door waan. verblinde Joden in v een gevoe-
len was ; hij wckt hen op om in deze heugelijke
uitzigten , als kort aanftaande , zich te verblij-
den. Komt., zegt hi), la at ons wandekn in het
licht van Jehova^ dat is, gelijk wij meenen, laten
we in de gunst ons toegedacht .ons verheugen met
alleen, maar ook laten we ons verzekcrd houdcn ,
dat wij ons thans dadelijk in ^de hoogfte ; gunst van
Jehova geplaatst vinden ; laten wij ons ondeilmg ge-
luk wenfdicn met' het heil ons toegedacht, ons na-
kende ! Doch nu verandert hij in het ; volgendc vers
eensklaps zijn toon: Maar wat'Zeg ik? in*t licht
van Jehova? neen! het is er verre van daan ! gtj
hebt uw volk verlaten! Gij hebt hen in hiin ze-
delijk beftaan veiiaten , en daarop zal welhaast moe-
ten volgen,dat glj hen ook verlaat naar hunnen iiiter-
liikcn toeftand.- Dit zij te gelijk ter opheldering van
het eerfte deel van het volgende vers. .
vs. 6. Maar neen! Gij hebt uw volk, hebt
Jskobs huis verftooten ,
\Vant bijgeloof beheerseht hen , meer
dan die van 't Oosten ,
Den
J E S A I AS II.
j, Den Filiftyri zijn zij gelijkan wigchelaars
kuflfteii* ....
j, En .vreemde. nieuwighee'n. zijn hun be-
, ,,hageri. : " ' : . . :
Gij hebt mv yolk enz. Dat. hier eene uitlating is
van het woord Jehoya^ tot wren de Profeet eene
fpraakwending maakt , gij Jckova hebt mv yolk
enz. V3.lt duidelijk genoeg in het oog. Sommige
echtervatten het anders en zonder, uitlating op: gi/ 9
huis jfakobs^ hebt tny yolk , dac is, uwe voorou-
dcrlijke, nationale zeden, .yerlaten.- De eerfte uit-
legging vinden wij vrij gemakkelijker. ...
Bijgeloof b.eheerscht- hen. In 't Hebreeuwsch
ftaat alleen, zij zijn yeryuld^ doch VITRINGA
he eft aangemerkt, dat dit woord, -"gelijk nit deze
plaats:blijkt, de brjzondere beteekenis heeft , vanver-
yuld te zijn met de eene of andere Godheid? een*
waarzeggenden Demon of iets d.ergeiUjksv Op de-
zelfde wijze.gebuuiken wij het woord bezeten zijn ,
daar wij altijd onder yerftaan yan.e.enen boozen geesf
bezeten. M I c HA e i, I s necmt eene andere vertaling
aan , te weten 5 deze:. zij zijn yeryidd-met Oost'er-
fchen waan en wind;, want dit verftaat.hij'door het.
Oosten. Wij verilaan door het Oosten hier bijzon-
der Chaldda , het vaderland van allerlei bijgeloovig-
hcden , vooral daar het als in tegenftelling' komt met
de Filiftynen , die ten 'westen van Juda woonden.
Het kun ons niet bcvreemden de joden hier zoo ver-
flaafd
&o J E S A I A S II.
flaafd te vinden aan Ujgeloof en wtgchelarijen , das?
dit de zwakke zijde der ganfche Oudheid fchijnt te
wezen j de beroemdfte , de geleerdfle en grootfte
Mannen van Griekenland eri Rome waren er niet
vrij van , en voor het volk waren zij eerie heiligheid.
Nogtans moeten wij niet nit het oog verliezen , dat
zij on der Israel, door Jehova, op ftrafdes doqds,<
verboden waren.'
vs. 7,1 Httn land is vol van goud en zilver ,
$, En hunner fchatten is geen einde ,
f , Hun land is vol van paarderi,-
En hunner wagenen is geen einde ;
8. j, Ook is. him land van afgoden vol,
Voor \ werk hunner handen vallen zij
i, neder,
Voor 't geen hunne viilgereii maakten. "
Wij moeten in deze verzen eene foort van opfta-
peling en kunftige zamenvoeging herkennen 3 die on-
zen Profeet bijzonder eigen. zijn; waardoor hij en
van het onfchuldige tot het fchuldige en misdadige
opklimt, en teyens het laatfte fchimpender wijze
doet voorkomen 9 als behoorde het tot het voorgaan-
de. Hun land is vol goud , zilver en fchatten;
ziet daar den voorfpoed, den zegen van Jehova:
him land is vol paarden en wagenen , dit was
reeds ftrijdig. tegen de wet , daar een Koning van
Israel geene ruiterij op de been mogt houden 3 doch
deze
,J E S A I A S It. i
wet was reeds door Saloiiio overtredeih Maar
nu komt hij tot het allergmwelijkfte , 'hun land is
yol van afgoden* Men vraagt met regt , of dit
met de tijden van Uzzias en Jotham overeenkome ,
die den wareti Godsdienst handhaafden , en tegen
de afgoderij zich verzettedem Doch wij antwoor-
den, dat zij dit alleen deden tegen den openbaren
afgodendienst , terwijl zij den bijzonderen niet kon-
den , of niet wilden tegengaan. Althans daar beide
deze Vorsten het offeren buiten den tempel en op
de hoogten hebben toegeftaan; daar Jotham zelve,
naar het getuigeriis. der Historie , nimmer in den
tempel ging, kimnen -wij niet denkeh , dat zij de
' Mofa'ifche wetten tegen de afgoderij met behoorlijke
ftrengheid hebben doen gelden. Daarenboven, de
bijzondere afgoderij, die met .Terafim, huisgoden
en dergelijke bedreven werd, was moeijelijk te be-
letten, en dat van deze gefproken wordt, kan on-
der anderen blijken mt vs; 20.
9. ^Geringen-, Groo.ten , alles biiigt zich
neer ...
,, Dit ziet ge , (6 God/*) met ftrafloos
aan. "
'tis of de Profee't ^lier zeggen wit: Gijj 6 Godj
zoudt misfchien gezind zijn, om zelfs, deze. aller-
grootfte misdaad aan uw volk te vergeven , indien
zij niet 'zoo algemeen Was doorge4rongen , indiea
F niet
Sa J E S A" I -AS fl.
niet. alle ftanden des levens van dezelve befmet
ren. Den onkundigen en geringen zoudt gij mis-
fchien zijn dwaas bijgeloof zoo hoog niet aanreke-
nenj rnaar', daar , grboten voorgaan en miiideren vol-
.gen; daar afgoderij de volks-zonde geworden is,
-daar hint gij het hun niet vergeven. LOWTH
vertaalt dit vers, daarorri zal de:geringein "t ftof
gedrukt , en de groote vcrnederd warden; en gij
zulthcthunmetyergeyen<L:'
vs. 10. Vlugt naar de rotfen y
Verbergt li daar in 't ftof ,
Voor den fclirik :van Jehova,
Voor den luister zijner majefteit ! *
io\VTH gist, en niet zonder gezag, dat aan lies
einde van dit vers zijn uitgevallen.de woorden: ah
hij opftaat , om r het land te berocrcn , die wij vin-
den vs. 19 en 2.1 , waar ons, tiende vers herhaald
wordt. Dit is zeker , indien wij deze woorden niet
liioeten invulleh in den tekst , moeten wij het ten
jninfte doen in onze gedaGliten.
T&'gaan 'in de rotfen en ziohin fat ft of te yer-
bergen , is een beeld van vijandelijke oyerftrooniing
en krijgs - verwoestingen. Elk ontvlugtte dan het
anders onvermijdelijk gevaar , in : grotten , fpelbn-
ken en holen, die in Palestiria gevonden werden in
groot aantal en van groote uitgefirektlieid. De
fchrikkelijke dag van Jeliova's komst zou derhalve
j E S A I A S it. 3
i.ijii met zwaard en vernieling ! Men vergelijke
vsi II* Dan zat der nienfclien hoovaardij ver-
,j nederd,'
; 9t Der ftervelingen trots gebogen worden ,
- En Jehova alleen zal hoog zijn , '.:.
3i In dien dag ! "
Onder; de .yooraame zonden van den Joodfcheri
ftaat, die uit overvloed en welvaart voortfproten d
hoorde buiten twijfel in de eerfle plaats de hoog-
moed.;, die ondeugd der mehfclien;-,- die God het
meest beleedigt , dewijl zij met kleinachting der God-
delijke majeffceit , en met verfmading van 't geen Je-
hova ons als het allerlieiligfte gegeven he'eft , de
wet der liefde , onaffcheidelijk gepaard gaat. Gods
.hoogheid vordert dan, dat hij dagen doe komen^
Hij alle&n verheven is !
vs. ia. Gewis! een dag is bij Jehova Zebaoth
,j beftemd, . ; : -
Tegen al wat opgeblazen, hoog is- en
verheven, : ^
j, Dat het vernederd worde ! .' :
13. ,, Tegen alle cederen Libanons ^
Met hoog verheven kruinenj
Tegen alle Bafans eiken ,
14. Tegen alle hoog gebergte ?
Fa
84 J E S A I A S IT/
,,, En tegen alle fteile heuvels ;
15. Tegen alle trots verheven torens ,-
En tegen alle wel verfterkte muren;
' 16. Tegen alle Tharfis fchepen, :
En al hun kostbaar beeldhouwwerk.
17* Zoo zal der menfchen hoovaardij ge-
,,bogen,
Der ftervelingen trots vernederd worden ,
En Jehova alleen zal hoog zijn,
Sf In 'dien dag .' " .
t)e fpreekwijzen , die' wg hier aanti-effen , zijn ten
deele eigenlijk, ten deele figimrlijk: vs. 12. fpreekt
. de Profeet in het algemeen van al wat hoog en ver-
heven is, en breidt dit vervoigens uit vsvij- 16
in: bijzonderheden , zinnebeeldig voorgedf agen , en
hij fluit vs. 17 wederom met dezelfde uitfpraak,
die wij vonden vs. n. Want dat zou het gevolg
en flot van alles zijn 5 der menfchen hoogmoed zou
gebogen warden enz.
Zij , die door den dag van Jehova Zebaoth ver-
ilaan den dag der wegvoering naar Babel , verklaren
de zinnebeeiden vs. 13 16 op eene geheel bijzon-
dere wijze: Cederen Libanons en eikeii. Bafans be-
tekenen groote Vorsten. Bergen en heuyelen zijn
koningrijken en landfchappen. Torens en flerkten
zijn bondgenootfchappen , en alles waarop men zgn
vertrouwen flelt. De fchepen van Tbarfis eindelijk
. ' . beei-
J E S A I A S II. 85
'fceelden het rijk van Tyrus af. Vervolgens toonen
zij , dat de dag van Jehova tegen zijn volk , toen
hij hetzelve in de hand van Nebucadnezar overle-
verde , een idag van verfchrikking geweest is voor
vele andere naburige en afgelegener heerfchappijen ,
die voor de magt van dezen Overweldiger bukken
moesten. ' - -
Wij begiijpen de zaak eenvoudiger, en meenen,
dat c&der s en eiken^ bergen en heuveh hier enkel
zinnebeelden zijn van menfchen , die zich ftoutelijk
vei'heffen op aanzien , magt of rijkdom. Tegen de-
ze trotfchen in Juda , die als eiken en ceders het
hoofd tot de wolken ophieven, die als bergen en
heuvels zich hoog waanden te zijn, ja! tegen het
ganfche hoogmoedige Juda , door overvloed en voor-
fpoed opgeblazen , zou de dag van Jehova fchrikke-
lijk aannaderen.
In dezen zelfden dichterlijk zinnebeeldigen trant
kan men ook de fyooge tor ens e.n fterke muren ver-
klaren van menfchen, die op hunne gewaande magt
zich lieten voor flaan, dat zij veilig, onverwinnelijk
waren , en niets te vreezen hadden.
De kbstbave fchepen van Tharfis 9 kostbaar ver-
cierd\ van kunflig beeldhouvwerk , en allerlei fraai-
lieden voorzien , kunnen fchilderijen wezen van men^
fchen , die in pracht en weelde zich kostbaar voor-
doen , en dit him voorkomen voor de grootfte voor-'
treiFelijkheid houden. Zoo zou God al wat opge-
en trots ch was in Juda diep vernederen.
F 3 Doch
B<S J E S A I A ,S II,
Doeh .de beelden in het vijftiende en zestiendfc
vers kan men ook hier ter plaatfe eene meer eigen-
Ujke beduidenis geven. Uzzias en Jotham hadden
het rijk van Jiida met aanzienlijke vastigheden en
fterkten vpqrzien .> hier op bouwden zij nu en acti-
teden zich onverwinnelijk. Door het veroveren van
Elath , eene haven aan de roode zee , was de voor-
deelige handel en fcheepvaart op Tartesfus herleefd
en bloeide, en dit meenden zij was eene onuitputi
bare bron van overvloed, Doch Gods dag zou zijn
tegen hunne vestingen 5 door ze in handen der vijan-,
den te doen valleniter verwoesting ; tegen hun-
ne kostbare fchepen vail Tharfis , door ..hunnen
koopliandel te vernielen , en de belangrijke haveii
aan de .roode zee nun te doen ontrukken , zonder
dat zij.ze immer weder meester konden worden. En
dit een en ander leert de gefchiedenis -duidelijk , dat
qnder Achaz gebeurd zij.
Wij ktmnen toch niet befluiten, om de vervtilling
der bedreigingen 5 in deze Profetie aangekondigd ,
eerat te zoeken in de Babylonifche wegvoering; en
de voorname reden daarvoor is zeer eenvoudig. Wij
erkennen gaarne 9 dat in Israel menigmaal op de
zondeii van een tegenwoordig . geflacht oordeelen be-?
dreigd..werden 3 die eerst : de verre nakomelingfchap
t^Sen zouden; maar.het blijft nogtans zeker, dat
Wij den tijd der . vervulHng altijd zoo nabij den tijd
der vporzegging moecen : plaatfen, als wij behoudens
>vaarheici.en ge^o^de iiitlegging doen kunnen. Nu
.
J E S, A I A S n.l 87
vefbeelde' men zicli: JESAIAS wordt gezonden,
onder de regering van Uzzias of Jotham , om de
Joden van dien tijd aan te kondigen, dat God hun-
nen hoogmoed geducht'zou vernederen , en wel door
vreesfelijke krijgsverwoestingen. Niet lange jaren
daarna is die dadelijk gebeurd: onder Achaz werd.
het land tot eeiie woestenij gemaakt, alle fchatten
aan roof en plundering ten prooi gegeven , alle ves-
tiugen vernield , alle bronnen van welvaart toege'ftopt s
en honderddiiizenden vielen door het"-zwaard der
vijanden, die van alle kanten in het land waren ge-
drongen. Mogen wij nu dit tijdperk , en de ver--
vulling der Profetie , geheel over 't hoofd zien , al
ware het zelfis , dat eenige uitdrukkingen zich beter
van den dag "der wegvoering lieten verklaren? 't geen
bij de bekrompenheid orizer Historifche berichten
noodwendig plaats hebben moet.
* -i 8. 9i Dan zullen de afgodsbeelden gansch ver-
, dwijnen."
De hoogheid vanjehova, die volgens het vorige
vers , in den grooten dag zijner komst , alleen geeer-
biedigd zou worden , zou met alleen den trots der
nienfchen vernederen , maar ook de ingebeelde magt
der afgoden ganfchelijk doen verdwijnen. Men zou
zien, dar men van dezelve geene liulpe te wachten
had, integendeel dat de -afgoderij den toorn van
Jehova op het land had doen nederdalen tot ver-
F 4 woes-
38 J E $ A A S H;
woesting : dit zou den afgoden eerst hunne achting (
en ingebeelde waardij benemen, en ten laatfte tpt
voorwerpen der uiterfte yerfmading maken. . De korfc-
held en het afgebrokene van dit vers , doet eene
goede en fterke uitwerking, vooral in den itijl vau
JESAIAS, die doorgaans met eene-zekere weelderigi-
held nitvoerig is.
vs. i^. Dan vlugt men naar der rotfen holen 9
,, Naar diep gekelderde fpelpnken,
si Voor den fchrik van Jehova,
9) Voor den luister zijner majefteit ,
Als hij ppitaat qm 't Land te beroeren !"
Dit vers is niet anders dan eene herhaling van
TS. 10, met dat ojideifpheid alleen, dat de bewoor-
dingen in het eerfte deel eenigzins verfchillen , en d^t
het laatfle: ah hij komt enz. , daar ter plaatfe ont-
l?reekt:; di>ch hieryan Jiebben wij te dier plaats? pns,
gevoelen reeds gezegd.
Beroeren. Naar de kracht des woords: tyran*
mferen 3 geflreng behandekn , al zijn magt, en
toorn beide doe.n gevoelen.
vs. 20. )9 In dien dag werpt ieder weg
Zijn zilveren en gouden afgodsbeelden ,
t) \ Geen hij gemaakt had om te aanbid-
,, den werpt hij weg
i Voor mopen en vlederinuizen."
j. E S A I A S ' :.JLl
.'Sommige oude Overzettingen hebben hier eene
onderlinge zamenvoegiiig van woorden-, op deze
wijze: ..de mensch zal de gouden en zilveren of-*
goden , die hij gemaakt had , wegwerpen , om mol-
l&n en vledermuizen te aanbidden. Deze woord-
voeging zal niet veel navolgers vinclen. De verach-
ting der afgoden wordt hier zeer fterk uhgedrukt:
men zou ze yrerpen .yoor de molten, dus onder de
aarde, en vaor de vlcdermuizen , dus in verlaten,
onbewoonde verblijfpla.atfen der akeligheid , waarnaar.
men niet meer omziet. En dit , al zijn zelfs deze
afgoden van het kostbaarfle metaal, van zilver of
goud. Nu zal men misfchien vragen , of de krijgs-
yerwoestingen onder Achaz inderdaad zulk'eene ver-
achting van den afgodsdienst hebben te weeg gex
bragt ? Wij antwoorden , dat de gefchiedenis wel
daarvan zwijgt , maar dat de aard der zaak het leert,
en dat de kort daarop geyolgd^ hervorming onder.
Hizkias het bevestigt.
. vs. 21, Zoo vlugt elk -naar rots en klip,
/M In grotten en in holen,
Voor den fchrik van Jehova ,
9i Vopr den luister zijner majefteit, ^
Als hij opftaat om 't land te-tieroerenl".
Verg. vs. 10 en 19. Deze verdubb,elde herhaHng
toont, dat JESAIAS al het akelige van dit tooneel
landgenooten heeft willen doen gevoelen.
$ S VS, 2
J E S A I A S JI.T
vs. 22. Bouwt dan niet langer op den mensdi.
Wiens leven is een
Hoe veel toch is hij waardig te achten?"
Trotschheid en hoovaardig zelfsvertrouwen waren
<de misdaden der Joden van jdien tijd ; doch door Jeho-
va's oordeelen zou him waan him ontnomen wor-
den, en zij zouden zien ,. hoe nietig de-mensch-is-,
wens adem is in zijn neus , naar de letter van den
grondtekst , dat is , wens ganfche leven afharigt;
van eenen ademtogt.
H O O F D S. T.U.K.
X,
adere aankondiging van Jehova's oordeelen: -de
gevolgen, die de voorfpelde krijgsverwoestingen na
zich zouden flepen : gebrek e"n vermagering vs. i :
wegrukking van zulke lieden , bij, welker- -behoudirig
de maatfchappij het meeste belang heeft vs. 2, 3:
Daaruit voortvloeijende verachting van .OverheiHs-
posten : . vervulling deceive door onbekwame en on-
gefchikte voorwerpen , verwarring en regeringloos-
heid vs. 47. Dit deel zullen wij eerst afzonderlijk
befchouwen.
vs. i. Want zie, de Heer, Jehova ZebaotH,
M Neemt dan uit Juda weg, en mt JeriH
J E S A I A S m. 91
)
Al wat tot fteim en onderftand verflrekt,
Den ftaf des broods ., den ftaf des wa-
ters."
De beteekenis 'der zinnebeeldige fpreekwijzen in dk
yers is met moeijelijk te verklaren. God zou het Rijfc
van Juda in'een' volkomen hulp--en reddingloozen
toeftand nederftorten , lietzelve tot het laatfte uitzigt
toe , de' laatfte "toevlugt van deszelfs : -wankelende ,
zinkende gefteldheid ontrukken;' dit heet het alien
'flok en ftaf weg te '-riemen , gelijk -e'r ftaat in deri
grondtekst. Wanneer men afgemat, verzwakt, met
wankelende fchreden -daar henen gaat , verlaat men
zich nog op zijnen ftaf, maar als ook deze ontrukt
wordt, zijgt men liiilpeloos ter aarde. In zulk eeri.
vernederden en verlaten toeftand zou ' Juda gebraigt
worden,' zelf zou de ftaf des brovds- -en des 'wafers
van haar worden weggenomen ; honger en gebrek-
zou de plaats des overvloeds vervange'n, en de tegen^
woordige ellende -voltooijeni ' " ' '
vs. 2. Den Held, denKriigsman en denRegter,
Den ; Staatsman , den Profeet ,- den Oiiden,
Den Hoofdman , den Aanzienlijken , deri
Raad,
Den wijzen Werkman en den Redenaai J ;
3. Dan make ik kindfen tot hun Vorften,
En tot 'hun Heerfchers zuigelingen."
J~ E S A 1 A $ .III.
De Prefect noemt hier zoodanige perfonen van
allerlei rang en ftaat op 9 die men als fteunfels van
.een' wankelenden Staat kan aanmerken , en zonder
welke geene maatfchappij beffcaan kan. Er komen
hier twee woorden voor 9 door ons : vertaald , . den
Staatsman en clen Redendflr , die eigenlijk beteeke-
iien den Wichdaar en den Sla?ig&nbezweerder, &\
indien het iemand verkiest, kan hi) deze beteekenis
ook hier houden. Al wie flechts voor een perfoon
van belang gehouden werd, en ee^i yoorwerp was
van des volks vertrouwen, het zij.hij zulks verdien-
de of niet , zoti door d^ yerwoesting des krijgs
worden weggcrukt. Indien men deze Profetie t'huis
brengt op de -Babylonifche ballingfchap en de krijgs-
yervvoestingen, die dezelve vooraf gingen , dan moet
men dit gedcelte verklaren van de wegvoering vim
alia aanzienlijke en bekwaine. lieden uit het. land te
gelijk met Koning Jojachin en zijn hof 2 Kon. XXIV:
15, i6 f Maar wij zien de volftrekte noodzakelijk-
heid hier van niet; de onheilen die he.t land ond<Jt'
Achaz overkwamen waren van dien aard, dat- de
edele en hekwame lieden, er de-flagtofFers van zijn
moesten, gelijk doorgajins in tijden yari porlog ei^
yerwarring gefchiedt.
De plaats der weggevoerde of gefneuvelde bekwa^
me Overheden zou niet anders dan door ongefchikte
voorwerpen kunnen vervuld worden. Niets is be*
denkelijker, dap, dat gewigtige regeringposten wor-
den toevertrouwd aan jonge lieden 5 die noch onder-r
vm-
j E S A I A S III. $3
vinding, noch doorzigt hebben, en wier gebrek aan
noodigen ernst en bedaardheid -hen tot alle gewigtige"
zaken buiten ftaat ftelt. De Profeet fpreekt bij ver-
grooting, wanneer hij hie'r deze jonge Regenten niet
nlleen kinder en noemt, maar ook zuigelingen; in-
tusfchen moet men weten, dat de Joodfche moe-
ders niet zelden hare kinderen tot het derde jaar
zoogden.
Vs. 5. Dan zal al 't volk, de een den ander,
De vriend zijn vrienden drukken;
a, De jongeling trotfeert den ouden,
En de geringe den aanzienlijkeri.
9)
Zeer fchoon fchetst hier de Profeet de verwarring
en regeringloosheid , gelijk zij plaats hebben in eeii
rijk , dat voor zijnen val begint rijp te worden. De
een is de tyrart van den ander; elk klaagt over Ver-
drukking en is intusfchen zelf de grootfte verdrukker
zijner'broeders; alle ondergefchiktheid is weggeno-
men; men heeft niet alleen geen* eerbied meer voor
aanzien of hooge jaren , maar integendeel ouder-
dom, rang en geboorte zijrt genoeg om iemand tot
het vobrwerp van haat te maken , en tot het doel te
doen verkiezert van den trotfchen overmoed , die een
bandeloos volk beheerscht.
vs. 6. In 't zelfde vaderlijke huis
Grijpt de een den andren aan , (en zegt f)
Gij
J E S A 1 A S
Gij hebt een kleed , wees gy ons Hopfd j
En kom het wanklend Vaderland te
'''' '"
7. Dan antwoordt dees , met ojpgeheveri
flem : .-.,-
Ik kan 's Lands wonden niet genezen,
3) Geen brood is in mijn huis , en ook
geen kleed ,
3) Stelt mij dus niet ten Hoofd des
volks J " "
Zeer levendig en naif is de zainenfpi'aak eii pef-
foonsverbeelding in deze twee verzen. Regerings-
posten worden doorgaans gezocht en begeerd , zoo
lang het een' Staat fiechts eenigzins welgaat ; maar iri
tijden van diep verval, wanneer er weinig eer, lut-
tel voordeels, en groote verantwoording mede ge-
paard gaat, dan ziet men zich yerpligt de Oyer-
heidsambten optedragen aan zulken,. die er geene ge-
fchiktheid toe bezitten ? en van derzelver gewigt
.geen inzien hebben : dan raakt de Magiftraatsbedie-
niiig in verachting, en men wil zelfs ten laatfte
zich geene Regerinsplaats laten opdringen. Zulke
tijden , die daarenboven door gebrek en vermagering
gekenmerkt zouden zijn , voorfpelt hier de Profeet.
Het Joodfche volk was in vaderlijke huizen en ge-
flachten verdeeld : hoofd van een yaderlijk huis te
zijn was eene aanzienlijke Overheidspost ; doch nu
zou het genoeg zijn, om tot dit ambt bevoegd te
j :,-E S /A 1 "A :S m.
i; zoo men flechts een Meed had, waarmede
men voor den dag kon komen: de ee*n .zou den an-
der tot jdifr.ambt iiiet alleen aanzoeken, maar aan-
grijpen.f en door allerlei redenen trachten over te
halen , dat hij zich met dezen last , met dezen aan~,
/toot* gelijk er eigenlijk ftaat in den oorfpronkelijken
tekst.,. toch wilde bezwaren. Doch vergeefs, de
aangezochte perfoon zou bet ronduit. afflaan , en
den ellendigen ftaat van zijne eigen huisfelijke zaken
'voor wen den , om geen hoofd des volks te zijn
.Hoe, ik? die niet alleen geen kleed heb overeen-
komftig dien ftaat, maar die zelfs geen brood heb
om mij te voeden , zou ik een hoofd over anderen
-worden?
Ik kan V lands wonden niet genezen. Eigenlijk :
ik: kan geen verUndzr zijn. > Dit vat M I c H A e-
L i s anders op en vertaalt het : ik heb nlets om mij
.mede'tz garden. Ik bezit geen enkel teeken van
uiteiiijke waardigheid, zelfs geen' gordell.
vs. 8. 2oo neigt Jeruzalem tenval,
? .".- 3, Enjuda ftort daarne^r, "
Omdat him tong en daden.
Jehova's hoogheid aangetast ,
" }> En Hem verbitterd hebben. "
: Van hier tot vs. 15 behelst de rede van den Pro-
,feet weder nieuwe verwijtingen , om de billijkheid
-van Jehova's ftrafgerigten , en op dez.en, grond de
' ; > "- ze-
J .E S A I A S
zekerheid derzelve aantetoonen^ Jehova's hoogherd
was aangetast, met woorden en daden beide , en
een land, 'dat alleen door zijne befcherming beftaan
kon, moest dus noodwendig wankelen en ten yal
geraken! - -
Omdat eriz. yerbilierd hebben. In 'tttebreeuwsch
ftaat: de oogen zijner majefteit verbitteren ? eene
fpreekwijze , waarin wij niets ongefchikts vinden,
zoo dat wij MICH Ae'Lis niet kunnen bijvalleri',
die de Maforethifche pundten verandert en " leest:
geringe belecdigen zijne hoogheid \ 'tgeeii ons hier
voorkomt flaatiw en krachteloos te zijn.-
vs. 9. Hun onbefchaamd gelaat flrekt ten ge-
j, tuige tegen hen ,
Hun zonden roepen ze uit, als die vail
Sodom,
' Ze ontvernzen noch verbloemeri die
Wee hunner! zij berokkenen zich zelf
, den ondergang ! "
Dit is de hoogfte trap van zedehbederf , wanne'et
de fchaamte geheel geweken is , en men eer in fchan-
de ftelt. , Het geringfte grondbeginfel van detigd en
zedigheid is. genoeg om dit uiterfte voor te komen,
en waar een gansch volk met deze onbefchaamde ze-
r deloosheid befmet is, dat men zelfs het voorkomen
van braaf en dengdzaam te zijn veracht en befpot,
daar kan .> ondev het beftuur der Goddelijke Voorzie-
nig*
'j E S A i" A S IK. 97
, de val van den Staat met verre meer zijn.
Jn dit derde van onbefchaamdheid vergelijkt liier
JESAIAS de zeclen van Jeruzalem, met die van het
oudc, regtvaardig verdelgde Sodom s etr' deze on-
befchaamdheid dcr ondeugd gaf den Profeet ook vrij-
mocdigheid , om van zijnen kant onbewimpeld te
vooripcllen , wat van dit gruwelijk zedebederf het
einde \vezen zou : Zij berokkcnen zich zelf den on-
dergang ! Dit bijvoegfel is nict overtollig : de on-
befchaamdheid der rnisdaid dient eigenlrjk in haau
ooguierk, omGod opzettelijk te beleedigen, en hem/
dus als 't ware te benadeelen ; doch dit is dwaas,
men benadeek zich zelven het meest , zich zelven
alleen, wanneer men zich dus met opgeheven hand
tegen God verzet,
vs. 10. t j Zegt aan den braven , 't gaat hem wel 9
En hij geniet de vrucht van zijne wci>
ken :
n. Maar wee den boozen, wantellendej
Het loon van zijne daden 9 wacht hem 1 "
De zin dezer verzen is duidelijk , en het is alleen
minder klaar, wat dcvzelver bedoeling zij, in het
verband van deze rede. Het fchijnt dat Jeliova
hler zijnen Profeet gelast , om van .zijneiit wcge zij-
ne opregte dienaars tegcn dc vrecze dcr nakende
onheiien gerust te ftellen, en him te verzekeren,
dat zij in 't midden derzelve verfcnoonJ. zoudea
G blii-
^S J E S A 'i A S III, -
blijven , s en- behooren onder die overgelateneny-aaa
welkcn hij'm het volgende kapittel zulke heugelijke
beloften doet, Het was toch met zeldzaam in de 1
Goddclijke Regcring over Israel 5 dat er eene duide-
lijke onderfcheiding en uitzondering ten voordeele der
goeden en braven , zelfs in de vermelendfte onhei-
len, plaats had. Doch misfchien hebben deze ver-
zen hier eene gansch andere bedoeling, en dieneii
ulleen om de natie te overtuigen 5 dat het lot , 't welfc
de Profcet hun aankondigde , inderdaad nakende en
te vreezen was, dewijl het uit deGoddelijke geregtig-
lieid voortvloeide , dat ieder de vruchten zijner wer-
ken moet inoogften , en dat het een zondigend volk
zoo zeker kwalijk moet gaan, als eene deugdzame
natie zich heil en voorfpoed bcloven mag. Indien
wij deze verzen in~ dit licht befchouwen nioeten,
zijn het misfchien oude, bekende fpreuken, die JE-
SAIAS hier niet voor het eenst voortbrengt ? maar
waarvan liij,-als van bekende gezegden , zich be-
dient tot Having van den overtuigenden inhoud zij-
ner redevoering.
vs. 12. ,_, Mijn - volt laat zich door Mud'r-en on-
derdrukken,
Door vrouwen overheeiichcn !
,., Uvv leidslien , 6 mijn volk ! misleiden u 7
, 3 - Den weg , dien= gij moest gaan 3 ver-
derven zij. "
Vele
J E S A 1 A S III. 99
Vele otide Overzettiiigen lezen, met verandering
6er klankftippen , in plaats van vrouwen , woeke-
r'aars , en het woord kinder 'en , eigenlijk zuigclin-
gen , verklaren zij van uitzuigen , uitmergelcn 9
waaruit deze zin ontftaat: tyrannen zuigen mijn
'^olk uit , en woekeraars overheerfchen het ! een
zin die ganscli riiet verwerpelijk is en verdiende ver-
meld te worclen^
Uit den toon van' het gezegde, en de woorden
mijn volk zou men bijkans opmaken , dat God' hier
fprekende wordt ingevoerd, ten zij men mijn volk
voor het zelfcle honde , als het geeii v/ij zouden uit-
drukken door mijne landgenooten ! Volgens de ge-
wone lezing waarfchuwt 4 e Profeet hier het <% volk
van Juda tegen de Overheden 5 die het beheerschten :
hij noemt hen niet alleen tyrannen en verdrukkers ,
maar kinder -en , vroitwen: kinderen in onveriland,
onbedachtzaamheid eii brooddronken baldadigheid ;
vrouwp,n in laf hartigheid en dartele weelde , of om
dat zij zich door wellust en vrouwenliefde in alles
lieten beHuren. Hij noemt hen leidslieden 5 die
het volk op doolpaden voerden., en den weg? dien
zij gaan moesten , verdlerven 3 te eenemaal on-
bruikbaar maakten : dat is , de betrachting van
deugd en braaf h'eid hiet aanmoedigden , maar veel-
eer moeijelijk maakten , en het voorbeeld tot aller-
lei ondeugden gaven.
vs. 13. ,, Daar flijgt Jehova ten gerigte,
GO , E*<
J S A I A S III.
En daagt de volken voor zijn vierfchaar ;
14. Hij velt het vonnis over de Oudften ,
De Vorften zijnes volks :
3 j Gij zijt- het, die mijn' wijnberg hebt
vernield ,
,_, Der armen roof is in uw huizen.
15. ,_, Wat gaat u aan, dat gij mijn volk
Vertreedt ,
Den armen ti-apt op 't aangezigt ? "
9> Zoo fpreekc deHeer 5 JehovaZebaotht"
De perfoonsverbeelding 5 die wij l>ier aautrefFen,
waarbij JehOva fprekcnde wordt ingevoerd , de Over
heden van Juda voor zich te regt flelt ? ze b'efchul-
digt en overtuigt van wrecde verd-rukking en tyran-
niJ5 deze perfoonsverbeelding, een nieuw gedeelte
der rede , hangt onmiddeHijk zamen met het twaalf-
de vers , daar dezelfde misdaden him worden te
laste gelegd door den Profcet, wiens uitfpraken hier
door Jehova zelven worden bekrachugd. De Profeet
voert het Oppcrwezen met regtcrlijke plegtighcid in 5
hij roept de Oudften en Vorften op om zich te ver-
antwoorden , z-oo zij kunnen , en terftond bcgint de
befchuldiging hi den fterkflen- afgebroken ftijl. Zij ,
de hoeders van den mjingaard^ handelden als'vijan-
den en weidden denzefoen af. '- De overtuigcnde be-
wijzen hunner misdadige hnndelingen waren vooi- '
handen : hunn& huizen waren nog vol van den roof
der armen. Jehova vraagt hen 5 wat razernij hen
t , be-
j E S A I A S III. lot-
had , dat zij zich onderwonden zijn volk ,
dat hij zich had toegeeigend, te drukken, jVte.-ycr-
trappen, op het aangezigt te treden en te ver-
wakn: dit laatfte woord , dat in den grondtekst
ftaat, maar dat wij in de overzetting met een ander
vervvisfeld hebben, is zeer fterk: er is toch geen ge-
welddadiger verdrukking en verbrijzeling , dan die
van het koren tusfchen de molenfteenen.
vs. 1 6. Nog fpreekt Jchova :
Wijl Sions dochteren zoo trotsch zich
honden,
Met uitg-erekten hals daar henen gaan,
En de oogenlee'n blanketten ,
En gaan al trippelend met afgemeten
fchreden ,
Gelduisterd aan de voeten.' ?
Hier begint een nieuw deel der rede , dat tot aan
het eer'fte vers van Rap. IV doorloopt. Gelijk de
vorige verzen een bijzonder gedeelte de-s volks, de
Overheden namelijk, betieiFen , zoo zijn het ook
hier alleen bepaalde perfone-n , te weten , de vrou-
wen en dochteren van Jeruzalem , die door het gan-
fche land den toon gavenyen door haar verleidend
voorbeeld de ganfche fekfe -medefleepten. Zij wor-
den befchuldigd over de dartelheid , kostbaarheid en
oribetamelijke zorg voor haren opfchik : Zij wor-
den gcdreigd. van alle hare fieraden \>eroofd 9
G 3
J E S A I ' A S in.
handeld- en tot flavinnen veraederd te zullen wor-
den , tervvijl hare maiinen en jongelingen in den krijg
zouden fneuvelen , en haar zonder toevlugt of be-
fcherming laten. In dit en het volgende vers vinden
wij de algemeene befchuldiging en bedreiging , welke
beide van vs. 18 tot Kap. IV: i nader ontwikkeld,
en in bijzonderheden voorgedragen worden.
De Profeet befchuldigt de Jeruzalenifche dochters
in dit vers van trots chheid , dartelheid en gemaakt-
heid in hare hpuding , die een ijdel en oneerbaar hart >
vol vcrboden miuneranken verried. Zij worden be-
ftraft ; dat zij zlch trotsch aanfteldcn , gelijk wij
het zouden uitdrukken , z'ich onverdragelijke airs
gaven; dat zij met uitgerekten hah daar henen
gingen, juist de houding van eene ijdele vrouw,
die zich alleen op haren .opCchik alles aanmatigt,
en de grootftc verdienften -ftelt in eene kostbare
kleeding. Voorts het bianketten der oogen : van
het gelaat eener Oosterfche maagd is niet veel an-
ders zigtbaar , dan- alleen de oogen door de ope-
ning van den fluijer; aan deze alleen wordt. derhal-
ve het blanketfel gelegd. Zij verwen de-weukbraau-
wen rood met menie-, en de oogleden blinkend
zwart met een foort van loodeirts. Nog wordt haar
als ongeoorloofd te laste gelegd de gemaakte .trippc,*
lendc gang met Heine, afgcpaste treedjes : "het ijdele
en belagchelijke hiervan is in het Hebreeuwsch uit-
gedrukt door het woord , dat de Profeet hier gebruikt ,
en 't welk eigenlijk beteekent , gaan als een klein
J -E S A I A S IH. log
kind; want deze trippelende gang met kleine pasj.es
is juist de gang der kinderen, dien de volwasfene
met kinderachtig mogen nabootfen. Eindelijk ge?
klulst&rd aan de voeten: wat dit zij zal bij vs. 20
worden uitgelegd.
vs. 17.- Zoo zal de Heer den fchedel
Der dochtcr Sions gansch van haar be-
rooven ,
En hare fchaamte ontblooten."
^
Zie d,aar de algemeene bedreiging. Uit deze weel-
derige pracht zouden de opgefcliitte jonkvrouwen in
cen* ftaat van de uiterile vernedering en fchande ge-
ftort worden. Zoodanig is ,het , wanneer men zelfs
zoo veel kleeding niet heeft, als genoegzaam is om
die deelen te dekken , die de fchaarnte verbiedt te
ontblooten, Hiertoe behoort ook de kaalheid des
hoofds , vooral die in.het uitvallen der haren be-
^{laat , en aau vuilc ziekten , aan fchurfdigheid of
melaatshei^. haren oorfprong verfcljuldigd is, en dap
deze hier bedoetd wordt , blijkt uit den aard van het
grondwoord, dat uitvallen , wegvloeijen te kennen.
geeft.
vs. 18. De dag genaakt , . waarin hij al haar op-;
fchik af zal rukkcn,
5 , Voetringen , zon- en maan - fieraden."-
Q 4
'104 J E S A *I A S 1IL
In dit en de vijf volgende verzcn noemt de Profeet
alle de onderfcheiden fhiliken op, die den opfchik
eener Hebreeuwfche jonkvrouw uitmaakten, en voor-
fpclt , dat Jehova liaar van die alien berooven zou.
Men zou kunnen vragen: watjBSAiAS toch met
deze uitvoerigheid voorhad, in op deze wijze zelfs
tie klcinfte gedeelten van den vrouwelijken tool in
zijne rede in te . vlechten ; maar waarlchijnlijk was
zijn oogmevk , om , mdien ik het zoo uitdrukken
mag, de Sionitifche dochter naakt uit te kleeden,
in zijne redevoering, hare ganfche pracht ten toon
te ftcllen , en haar zonder uitzondering aan te kon-
digen , dat zij niet het kleinfte ftukje van haar wou-
welijk fieraad zou overhbtiden. Intusfchen is in deze
verzen zeer vele , en zelfs onoverkoraelijke inoeije- ,
lijkheid : het is onmogeHjk van fomraige. woordea
die hier voorkomen, thans te bepalen, welke klee-
dingflukken er door aangeduid zijn , en hoe der-
zelver gedaante was. Wij zullen ons hierin naar het
gevoelen dier Geleerden moeten fchikken, die deze
ilukken opzettelijk tot voorwerpen van hun onder-
zoek hebben verkoren , en van deze is de voor-
naarafte de beroemde Hoogleeraar N. G. SCI-IROEDER.
Voetringen ; Banden, gcwoonliik van goud ge*
maakt , die even boven den enkel om het been wer-
den vastgemaakt , en daar om ftoten ; het bijzonder
gebruik daarvan zal ons bij vs. 20. blijken.
Zon- en maan-fieraden^ of eigenlijk zonnetjes
en maantjes; fieraden, die men waarfchijnlijk om
<4
' J E S A I A S IIL
den hals droeg, .de eerfte, in de gedaante van eehe
ftralende zon , waren -van goud; de andere, in de
gedaante van eene wasfende of gehoorade maan,
waren van zilver. De beteekenis van het eerfte woord
zonnetjes is niet uitgemaakt ; die van het laatfie
maantjes , is zekerder. Dat men dit laatfte fieraad
ook gebruikte , ora lastdieren , waarop men reed ,
op te fchikken , blijkt uit RtcAt.VlH.: 21, waar wij
lezen , dat der Midfeniten Vorften maantjes hadden
aan de halzen hunner -kameelen.
vs. 19. Paaiien, arnibanden,' fluijers."
Hec eerfte woord .fchijnt een oorfieraad aan te duk;
den , dat in de gedaante van heldere druppels neder-
hing , want het wortelwoord beteekent druppen-^
lekkcn : .wij denken dus llefst aan padrlen. Ann*
yerfierfclen het zij gouden arnibanden , of fnoereti
van edele gcfteenten, die men aan.de 'armen droeg 5
en een rijke opfchik waren. 'Shiijers; de gewon&
dragt der Oosterfche vrouwen en dochters : zij wer-
den uit twee ftukken aan elkander geheoht , waarvaii
het eene nederwaarts op den boezem. hing, het an-
dere achterwaarts over het hoofd ging : deze ftukken
waren zamengehecht op de plaats der oogen, niet
vast tegen malkander aan, maar met oogjes of lis-'
jens ., die x eene opening lieten , waardoor- men zieu
S
xo6 jT E S A f A S III,
vs. 20. Kapfels , voetketeutjes en gordcls 9
Riekdoosjes , amuletren."
Het eerile woord wordt ook gebruikt o.m eerie
priesterlijfce rnuts aan te duiden , die van onderen
breeder , naar boven fpits toeliep. Hier beteekent het
waarfchijnlijk eene foort van vrouwelijken tulband ,
die echter het haar niet gelieel bedekte of onzigtbaar
maakte, maar in hetzelye als ingevlochten was ; dus
een kapf&l^ eene toque. Jfoaketentjes; deze behoor-
den tot de yoetringeit..> waarvan vs. 18. gefproken
is : men naaakte aan dezelve een klein gouden ,-ke-
tentje vast, waar doer, de voeten als aan malkander
gekluisterd waren , gelijk vs. 16. gezegd wordt: dezc
ketentjes diendcn , om kleine ftapjes eu afgeraeten
fchreden te maken ; .een groote last vporwaar , maar
waaraan on ; denverpt men zich niet al , om de mode
te volgen!
Gordcls , wat deze zijn is bekend; het woord
lean ook lint en vertaald worden. ' .
Riekdoosjes^ gouden doosjes waar in men balfem
en alleiiei parfums .bewaarde; men droeg ze op den
boezem , of aan den gordel.
Amuleu&n , eigenlijk fl-angetjes :- eene foort van
talismans;- dunne gouden plaatjes, flangswijze -ge-
vormd, en met tooverkarakters gegraveerd, als een
fcehoedmiddel tegen bezweringen. Men droeg ze
joisfchien op het hoofd.
ys. 21.,
J E S A I A S
vs. 21. R.mgeiij.iieus-verfierfels.'-
het eerfte fieraad , den vhrgerriqg , betreft ?
dit heeft geene uitlegging van nooden; het andere s .
de ncusring , is zekerlijk een oijgefchikt en 011-
befchaafd verfierfel, maar het blijkt ecliter nit alle
berigten , dat het ook tot den opfchik der OosteiV
fche vrouwen behoort. Kan men dit ; evenwel niet
gelooven , zoo verfta men door dit wiierfel een
fnoer van juweelen , aan de beide zijden van den.
tulband vastgeinaakt , en af hangende .. fieneden het
yoorhoofd tot op den neus. . . .
vs. 22. ,. Het kostbaar overkleed , en het ^e
> j - t fy .
waad , '
De mantels en : de tasfen.'' :
;
-Het ko'stbaar <overkked > eigenlijfc een ftaatfie-
mantel, met kleuren :; T -'goud eii zilvef, -getveven of 1
geborduurd. Men droeg dezelve over alle kleede-
yen heen, en niet dan bij plegtige gelegeuheden. '
Het gewaad. Hier door verfta ik het eigenlijk r
Weed, de robe.- 'dezelve was met -wijde" mouweri ,
die tot op de handen en vingeren raakten ; onder
den boezem was deze'rok met een' gordel of band
gefloten , en nederwaarts hihg zij tcif - o!p- de 'voe- r
ten.
De mantels:- wat dit zij is mij duistei;ak veffla
er liefst door .het gewone overkleed , 'Onderfcheiden
J E S A I A S lit:
van den kostbaren mantel , dien men alleen in
droeg.
De t as fen : in. dezelte droeg men kleinodien,
geld, parfums en andere kostbaarheden; zij waren
of afzonderlijke ftUkken , of op de andere kleede-
ten vast.
vs. 23. De zijden ftojFen , linnen onderkleedren,
En alien tooi van hoofd en boezem."
?
gijden ftoffen , eigenlijk het door fchij vend gs-
iv a ad: Ideederen van zijden of andere doorfchijnende
itofFen , welker gebruik (Irijdig was tegen de eerbaar-
heid dcr vrouwen in het Qosten.
Linnen onderkleederen ; die onmiddeljijk of van
nabij het ligchaam/ dekken , voprnamelijl^///V^ hem-
den van bysfiis.
*/ J
- En- alien toai -van' Roof d en boezem. Wij ontmoe-
te hier twee .woorden , waarvan het eene beteekent
haarbanden., die men tusfchen het haar . inylocht ? .
en waarmede men r>et hoofdhulfel of kapfel niaakr
|e: het . tweede fchijnt mij toe te b.eduiden , een
kleiner foort van fluijers , die flechts tot op den
boezem afhingen, en niet ongeHjk waren. aan.onze
tegcnwoordige voiles. Men vergelijke Hopgl. V: j?
hetzelfde woord voorkomt.
vs. 24. Dan zal in plaats van balfem ftank en
e.tter zijn 5 .
S)
7}
E S A I A S III. 109
In plaats van kostbren dosafc gefcheurde
lonipen 5
Een kale km in in plaats van fchoon-
gevlochten haren;
i, In pleats Van feestgewaad een zak ,
In plaats van fehoonheid een verbraiid
,j gelaat."
Eiet daar nu de opgefdiikte jbnkvronw in de
diepfte vernedering, door de ramnen van den ver-
niclenden krijg. Ten doel gefteld aan de baldadig-
heden van den woesten vljand , is zij wreedelijk mis-
handeld ; men kan nu geene welriekende zalven ,
maar wel ftinkenden fitter bij haar vinden. Beroofd
van hare kostbaarheden is zij met ongehavende vod-
den bedekt: zij is flavin geworden! Hare fc/toon-
gcvlochtene^ of, volgens anderen , met goudflofbe-
poederde haren zijn afgefneden , en de kale fchcdel
is het teeken haver flavernij ! de jonge teedere maagd
is in haren flaaffchen arbeid aan de brandendc zori
blootgefteld , verfchroeid , verbrand en verzengd is
haar fchoon gelaat ! In alle dc fpreekwijzen , die do
Profset hier gebruikt, heerscht eene onbegrijpdijke
kracht van uitdrukking, en eene levendigheid van
voorftelling , die noodwendig den diepilen indruk
maken moest.
vs. 25, Uvvmaiincnzullcrivallen door het zwaard,
;_, Uw hclden in den ftrljd,
26. ,, En
iio j E S A I A S IIL
2.6. En Sions poortcn zullen klagen , weeneh,
Daar elk , berooid , op de aarde -neder-
zit.'
53
"
Uw inannen zullen v alien enz. De vrouw z'al
beroofd worden van haren echtgenoot , de bruid
liaren bruidegom zieri fneiiveien , de mangd den dood
van haren joiigeling 5 de zuster van .haren breeder,
cle moeder het verlies van hare kindcren betreurcii,
Verlatenheid weduwfchap en befchermingloosheid zou-
den het begin zijn van. de ellende der zwakke kunne*
Dan zullen Sions poorten enz. De algemeene
rouw en neerflagtigheid zag men meest in de poorten
der fteden , die men voor markten , piemen en ver-
gaderplaatfcn hield. Daar zaten de Ouden- met zak-
ken bekleed en ftof op hunne hoofden , de vroirvven
weenende en handenwriiigende , de maimen treurig
en zwijgende.
Daar elk? befool d^ enz. Hier wordt Sion weder
Voorgefleld als eene vrouw, die als eene troostelooze
op de aarde nederzit in itof en asfche: Het woord
berooid^ is in het Hebiv zeer fterk, het duidt 'iemand
aan , dien men volkomen van alles beroofd heeft ,
bonder iets over te laten : gsreinlgd licet het eigen-
lijk. Het is onzeker of de Prefect voor oogcn gehad
heeft het zinnebeeld eener muagd , die men van u!ie
hare fieraden beroofd heeft , of eene vrouw en moe-
der , die echtgenoot en kroost verloren heeft , en nd
weigert getroost te worden !
E S A I A S
H O O F D S T U K.
an zal een enkel man
Door zcven vrouwen zich zien aangegre-
pen :
H Ons eigen brood, dus fpreken zij,
Onze eigen kleed'ing zullen wij verzor-
Gun ons flechts uwen naam te dragen ^
53 En neem de fmaadheid van ons weg !'"*
D'e Kapittelverdeeling is hier zoo blijkb : aar gebrek-
kig , dat men het naauwelijks behoeft aan te toonen.
Dit vers licit ons het vrouwelijk geQacht voor in haren
verlaten toeftand; bij het gebrefc aan mans , ddor.de
vernielingen des oorlogs , worden zij niet meer be- ,
geerd. Intnsfchen de ongehuwde flaat en onvrucht-
baarheid waren fchandelijk in het Oosten; zij zien
zich gedwongen , met ter zijde ilelling der vrouwe-
lijke kieschheid, de manncn zelve aan te zoeken,
aan te grijpen , te overreden om him naam en huis
met haar te deelen 9 terwijl zij beloven zelve voor
liaar onderhoud en kleeding te zullen zorgen. Des
Profeets reden is hier een weinig vergrootend; wij
moeten ze alleen uit haar oogmerk verklaren , en dit
was
. J E S A I A S IV.
i s ,
was den verlaten {harder fekfc, bij het groot gebrek
aan mans en jongelingen levendig voor te ftellen.
vs. 2. 6. Deze verzen behelzen het laatfte
deel, het Hot der Profetifche redevoering, en wel
eene heerlijke bclofte. Cm lie braven orider het volk
met te zeer te bedroeven , gelast God zijnen Prefect
hen gerust te ftellen , dat de oordeelen flechts voor
.een' tijd zouden zijn, en dat, na-het eindigen derzel-
ve, dagen van geluk en heil op nieuw zouden aau-
lichten. Er zou een overblijfiel van ontkomenen
zijn, opgefchreven ten leven tejeruzalem. Wij voor
ons meenen de vervullinff dezer belofte niet verdcr te
c?
tnogen zoeken , dan in de dagen van liizldas , waar-
van wij weten , dat dezelve , voornamelijk in de
laatfte helft zijner regering , zeer gezegend en voor-
fpoedig waren. Wij houden het voor een' vreesfeHj-
ken fprong , hier terllond tot de dagen van den Mes-
iias te moeten overftappen , die ook met de vorige
verwoestingen geen het minfte verband hadden.
Daarenboven verbiedt ons de tijdsbepaling te dlen
dage y om hier eenige eeuwen tusfchen beide te laten
voorbijgaan , en de ipreekwijze te verklaren , als of er
ftond eenige bonder de jar en daarna. Eindelijk,
indien de gezegden van den Profeet zich gemak-
kelijk en natuurlijk van Hizldas regering verklaren
laten , verbinden ons de regels eener gezonde uitleg-
kunde der Profetifche Schriften., dezelve daarop
t'huis te brengen.
.
J E S A I A S IV. 113
vs. 2. Doch dan genaakt de dag,
, j Waarin Jehova's fpruit tot rdem en fieraad^
De vrlicht des lands tot heerlijkheid en
luister
,3 Van IsrelS oferfchot zal zijn".
Jehova's fpruit, Dat hier door een Vorst ver-
ftaan wordt , die in Jehova's gunst regeren zou 9 is
uit vergelijking van andere plaatfen duidelijk. Hier
bedoelt er de Profeet door Hizk^ds^ (die misfchien
reeds geboren Was , toen deze rede werd uitgefpro-
ken , 't geen ik geneigd ben te gelooven. Dan is
'de vrucht des lands het jorige kroost, het opko-
mende geflacht uit. het volk, in onderfcheiding van
den jongen telg uit Davids huis , Jehovcfs fpruit.
Het ge : flacht, dat thans geboren werd , met den
jongen Vorst Hizkias aan het hoofd , zou het einde
der aangekondigde rampen en de daiirop volgende
heugelijke herftelling aahfchouiven. Dit tegenwoor-
dig opkomend geflacht zou eens heerlijk en luis-
terrijk doen zijn het overfchot van Israel: want
bi] de volkomen vervulling dezer beloften zouden de
tien ftammen reeds naar Asfyrien gevoerd , en Judn
het eenig overfchot zijn van gansch Israel*.
vs. 3. Drtn zal al 't geen ih Sion ,
En in Jeruzalcin den ramp ontkomeh
,, Den naam van HEILIG dragen,
S V Wat in Jeruzalem ten Icven is befterad f"
I, DUEL. H
X4 J E $ A I A S IV*
De fpreekwijzen , in Slon enjeruzakm den ramp
en^ overgebkven , overgelaten , en daar &e,
y opgefchreven te zijn ten kven^ beteekenen
een en hetzelfde , te wetefi 9 behouden ontkomen te
zijn, nit de oordeelen, die op handen , en door den
Prefect aangekondigd waren* Die alle zouden dan
hcilig mogen geheeten warden. Dit heeft de uit-
komst bevestigd ; de zonderlinge hervorming door
Hizkias volbragt , was van dien aard , dat het volk ,
in ftipte waarneming van den openbarenGodsdienst,
ficitig kon en mogt heeten. Ziet daar, op welk eene
wijze het opkomend geilacht , beftuiird door Jehova's
telg , eens eer en luister zou aandoen aan den naam
en het overfchot van Israel.
vs. 4. AIs eens de Heer van Sions dochteren
De onreinheid afgewasfchen ,
De bloedfclmld van Jeruzalem zal heb-
ben uitgewisclit ,
Door ftrafgerigt en loutering des vuiirs."'
De voorflelling is,hier weder fchoon en levendig,
maar gemakkelijk nategaan. De opgefchikte, gebal-
femde Sionitinnen, rein en prachtig voor het uit-
wendige , worden hier , naar haar inwendig beftaan ,
voorgefteld als met allerlei drek en onreinigheid be-
zoedeld , en Jeruzalem als bevlekt en druipende van
bloed. Jehova's oordeelen zouden haar zuiveren; zij
zouden heftig zyu en branden als vuur , maar ook de
lou-
f /E S A "-I A S
iouterende kracht des vulirs -voor het ri)k en de in-,
woners van Juda bezitten. l .
vs. 5. is Dan zal Jehova :
s) Over alle Sions Raadsr en Staatsverga?
deririgen, -
M Een rookwolk fcheppen des daags ,
jj Des nachts een ftralende vuurvlam ,
En al wat heerlljk is zal veilig wezen'."
99
Het verloren aanzien zou in Juda wederkeerenj
alle raadflagen tot nut des lands onder Gods zegert
gelukken. Zij zouden zulke heeiiijke blijken hebben 4
beide van Gods tegenwoordigheid en befcherming ,
als Israel voorheen in de woestijn , toen de wolkko-
lom des daags ., en de vuurkolom des nachts voof
hen henen trok.
Vs. 6. Danheeft men, bijdenmiddag-gloed,
,,, Een fchaduwrijke hutte ;
Bij fellen vloed en'regenplasfen,
Een toevlugt en verberging!"
Het zinnebeeld is van den laridman ontleend, o^
van den herder, die op den brandenden middag , of
tegen onverwacht opkomenden ftortregen , een' veili-
gen optrek heeft. De Profeet verzwijgt dus niet , dat
onder Hizkias zware flagen het land konden treffen,
maar zij zouden in Gods befcherming eene veilige
"' H a toe-
*
it<jfvlugtt v t^gen;.dezelye vinden. Dit is r in r den As*
- fyrifclien oorlog gebleken : de noodwas groot, maas
het vertrouwen op God bleef leven. Eene onver-
wachte uitkomst daagde op , en nu werd de naam van
^Juda geducht , geeerd , en Babylons Vorflen kwamen
. In gezantfchap Jeruzalenx bezoeken*
' i- : ~ : *$$&3&~*> : i'.'-;:--'-''i'. '
H O. O F D S T
.om , laat mij zingen van mijn' Vriend ,
'Een lied vaa mijn' Vriend, en van zijn'.wijn-
gaard : " -
Mijn Vriend had een' wijhgaard, :
Op eenen vruchtbren heuvel had hij dten.
2. En hij omtuinde hem , , r ' l " J
* V r .
Eii ziiiverde den grorid van Heenen^ .-
Beplantte hem met Sqreks ed'len wijnftokv
Hij bouwde aldaar een prachtig landhuis-,
En maakte een' uitgehoinven wijnbak^
Hij haopte, dat hfj "druiven' -vobrt zou bren.i
gen,
Maar hij droeg "gif bezien !
*
3-Nudan, bewoners van Jeruzalem !
Mannen van J-uda !- -
WeescRegters tusfchen mij en mijnen wijn*
gaard! - iJ
4. Wat was aan mijnenwijngaardmeertedoen,,
'c Geen ikaan hem niet deed? '
Ha
; J E S A I A S V.
Mogt ik met hopen , dat hij druiven voort
zou brengen? ,
En hij droeg gif bezien !
5 Gij zwljgt ? hoort dan van mij ,
Wat lot ik mijnen wijngaard heb befcho-
ren:
: Zijn' tuin zal ik wegrukken,
Dat hij zij ter afweiding;
Zijn' fcheidsmuur vernielen , '
Dat hij zij ter vertr^ding ! . ,
6.Ja! 'k zal hem ganfchelijk verwoesten ,
Hij wordt niet meer gefnoeid , niet rein ge^
houden,
Daar fchieten doorn..en distels welig op.,.,
En ;4e wolken gebiede ik , .
Niet meer op hem te resenen !
.- ,. ^ . . -- :.' >- <L fl . . - -' ' ' t*J . - ' ' ' '-'' -
. Helaas ! dees wijngaard van Jehova
Is Isrels huis ,
En Ju_da dees geliefde Justhof I
Hij wachtte regt, maar ziet! bloedllortingS;
Geregdgheid, maar ziet! gefchrei der yer-
drukten!
J E S A :I A 'S '.' V; "tip
Die huis aan huis, en land aan landen trek-
ken,
Tot dat geen plaats voor and'ren ov'rig zij ,
Als of ge alleen het land bewonen wildet?
9. Des zwoer Jehova Zebaoth: -
(Nog klinkt het mij in de ooren ! )
Zoo niet die prachtige paleizen - 1
Een puinhoop worden zullen !
^Hoe groot, hoe fchoon zij waren,
Geen mensch bewoont die meer !
10. Tien bundren wijngaards geven dan- e^fi
Bath,
Een Homer zaads een Epha vruchten.
11. Wee banner!
Diejvrpeg reeds in den uchtendilond ,
Verhittsnden drank bejagen ,
En toeyen tot de fchemering,
Door wijn ontgloeid. "-'-.--
la.Bij luit en cither,
Bij trom en fluit en voile bekers , ''"'
Brasfen en flempen z-ij : : : ---"
Maar wat Jehova werkt, dat trekt hunne
aandacht niet , .' : Y "js.
En,wat'zijn hand bereidt , dat ! zien zij
niet! .i
. H 4 13. Zoo
E S A 1' A S V,"
13.200 zorgloos wo.rdt mijn voile gevanklijfe
weggeileept,
En al die pracht en overvloed
Smacht dan van dorse en honger weg!
14. Reeds opent bet doQdenrijk zjj.n'. gretigen
balg, ,
En fpert den mail op , zonder mate, '.
Ora in te zw.elgen Jeruzalems weelde,
Haar overvloed, haar luid gefchater,
Haar wilde vreugde! . - . ,
'15. Dan buigen zich aanzienlijke en geringe , diep
vernederd,
Dan zinkt de trQtfche blik ter aarde.
16. Dan wordc jehova Zebaoth verhoogd door
regc, . .;,. .
En. God, de Heilige , krjjgt dan, zi}ne.eere
weder,
Daar Hi] gerigi;en oefent!
17. Dan graast hec lam > werwaarts men 'nhenen
drijfc,
En vreemde herders weiden af
Devecce, nu verwoeste
ilS.Wee hunner!
Die 't heilloos koord. der fnoodheid, ;..
Het dikke wagenzeel der zonde flepen.!
j E S A Y A s ::v
j<?. Die zeggen : Jiij fpoede ziclv, ,
Hij verhaaste zijn werk , : / .
. Op dat we er nog lets yan;zienj
La^c koraen, fchielijk komen : -..
Den raad: van Isrels Heiligen,. .. ,
Op dat we er nog lets van .gevdelenj, ,
so. Wee liunuerl
Die 'c kwade heeten goed, en *e goede
kwaad, ; / .:
Die duiscernis in lichc, en licht in duister-
i ". ,-.:ni.s verkeer.en, . . . !..
Die bitter zoet , en 'c zoete bict;er noe-
. -" "men!. ".'""- - , . ;
ai, Wee hunner! .- ;
Die wijs ziijn in hunne. odgen,,.. ,.,. : .
Verftandig naar hun eigen waan !
*'" t ; ->
22. Wee hunner !.
Die helden z.ijn in wijn ce drink^n , ,
JErf klpek in a.nderen den beker toe te bren-
. gen I, ......... .j . o
23. Die voor gefchen,k den bQos.wicht flrafloos
laten, - N
En den r.egtvaardigen ziju regp,pnthpu4en
H 5 24.Daat
E % & 1 & 1$ V.,
S4.Daarom , .-gelijk 'de tong ;des Vuurs^den
ftoppel ,
Gelijk de vlam 't verdorde gras verteert ,
Zoo zal haar wortel ook tot asch vergaan,
Haar bloem als ftof verftuiven !
t
Want zij verwierpen de wet van Jehova Ze-
baoth,
En verfmaadden 'c gebod van deri Heiligen
: Israels !
55. BilJijk dus ontbrandt Jehova's toorn
Tegen zijn volk ; . _'u
Hij ftrekt zijn hand uiE,:'flaat bet, dat de
bergen beven, :
Dat lijken de flraten 3 als vuilnis , bedekken !
En in dat al bedaart zicnnogzijngramfchap
niet,
Zijn hand blijft immer uitgefirekt !
2,6. Daar rigt hij een banier
Voor vergelegen volken op, < . -'- .2
Hij roept ze zaam van 's aardrijks einde r : -
Zie I haastig , fehieli j k -kora en zij 1
27. Geen moede is onder hen , geen fl-ruiklende,
Geen fluinifende , geen flkpende, .;
Ze ontbinden den gordel der lendenen niet,
Hun voeten, bntfchoeijen zij niet.
: - $8. HUSJ
J E S A I A S V. 1237
s
28. Hun pijlen zijn gefcherpt,
Hun bogen fteeds gefpannen.,
Hard als een rots zijn hunner paarden hoe-
ven ,
Hun rad'ren als de dwarrelwind.
29. Het bruit dit heer, gelijk de leeuwin,
Als jonge leeuwen brullen ,
Het bruit, en grijpt den prooi, en voert
hem weg, ... ;. , ;
En niemand rukt dien uit zijn klaauw.
30. Gelijk 't gebruisch der zee zaMiun gebulder
-' " ; zijn.. ..'-. . .. :: .--'- - "
Dan ziet men om in 't land, maar overal
Is duisternis enangst, en waar men de ioogen
wendt '.'."' ;'.'
Is s c light in donkerlieid verwandeld I
124 J E S A 1 A S V.
Y E R 1C L A.R IN
redevoering , in dit Kapittel' veryat , onder--
fcheidt zich duidelijk genoeg van de voorgaande eii
de volgendej pok is derze-lver inhbiid klaar en in 't
oog vallende*.; _,,;: ; .... -.' ;
In de zes eerfle verzen gebrnikt de Profeet het zin-
nebeeld van eeaen lan.dn.iau en zijncn wijng.aard 5 om
G.ods weldaden en zorg voor lictjoodfdje volk 5 --den
verbasterden flaat van hetzelve, en de uitkomst, die
dit een en ander eindelijk hebben zou , des te zinne-
lijker voor te flellcn. Vs. 7. "breiigt hij'de gelijkenis.
pveren verklaartde leenfpreuk. Vs. 8 10125. fpreekt
hij onbewimpeld ? yerwijt den Joden liunne onverza-
delijke hebzucht , weelde en brasferij , roekelooze.
yerfmading van Gods bedreigingen , yerharding in het,
kwade ., trotfqlie. inbeelding.. en f^hreeuwende onregt-
yaardigbeid ; en verbindt met deze voorftelling die der,
ftraffen , die op. zulk een. zedeloos beftaan volgen.
zouden. Eindelijk vinden wij vs. 26 ~r- 3.0. de vol-
tooijing van alle Gods oordeelea , in den Babyloni-,
fchen krijg , de verwoesting van den Staat en, de ge-
yankelijke wegvoering van het volk.
- '-'' Da
J E : ; ,S'.\A". 1 A; S V;
De redevoering "is voornamelijk ingerigt tegen het
cijk varf Juda , fchooir het koningrijk: van Israel niet
geheet fchijht te mogen uitgefloten worden ; al-
thans wij vinden het -kills Israel's ook genoemd in
het zevende vers.
Wat den tijd betreft, waarin JESAIAS deze rede
heeft uitgefproken 9 wij zijn van hetzelfde gevoelen
.met de meeste uitleggers , dat die invalt in de rege-
ring van Uzzias of van Jothara j want.dit is onmo-
.gelijk te onderfcheiden. De misdaden, in het achtfte ,
elfdc en twaalfde vers ten toon gefteld , duiden een'
tijd van overvloed en weelde aan , die zich niet
fchikt voor de regering van Kizkias , en veel minder
voor die van Achaz, in wiens dagen een groot deel
der bedreigingen vers 8, 9, 13, 14 enz. hare ver-
vulling fchijnen verkregen te hebben, gelyk nit de
verklaring blijken zal.
vs. 1 6 , 5 Kom, laat mij i zingen van mijn' Vriend,
,j Een lied van mijn' Vriend , en van zijn'
wijngaard :
Mijn vriend had een' wijngaard 9
Op eenen vruchtbren henvel v had Mj
>> dien."
Het fraaije der gelijkeiiis , die wij in dit en de vol-
gende verzen voor ons hebben , beftaat voornamelijk
in het treffende en gepaste van het zinnebeeld, dat
de Prefect gebruikt; in de fchoone uitvoering en out-
wik-
j E S A i A S Vi
wikkeling van hetzelve, eii in de levendiglieid der
perfopns - verbeelding. Eerst fpreekt JESAIAS
ilechts van den eigenaar des wijngaards als van zij-
nen vriend vers i en 2. Met het derde vers fpreekt
de zorgvuldige landman zelve , en op het laatst van
het zesde verraadt hi) zich als geen minder perfoon
zijnde , dan de Heer van hemel en aaf de. De Zalig-
maker heeft het zinnebeeld Van onzen Profeet over-
genomen Matth. XI : 33 , fchoon hij er een ander
gebruik van maakt. Doch laat ons de bijzonderhe-
den van nader bij befchouwen. .
Allereerst verdient onze opmertdng net opfchrift
der leenfpreuk , kom , laat mij zingen van mijncn
"friend enz. JESAIAS fpreekt van den eigenaar des
wijngaards als van zljnen "friend-; niet om ons
eenige gehcimzinnigheden in dien naam te doen zoe-
ken , maar enkel tot omklceding zijner gclijkenis.
Gelijk wij misfchien zeggen zouden : daar was ecn
man ? die een' wijngaard had , zoo zegt hij bij
verkiezing: ik heb eetf Vriend ', die een wijngaard
heeft enz.
Men kan echter niet ontkennen , dat de toon van
dezen aanhef iets zonderlings heeft , dat dezelve eene
vrolijke , nitlokkende voorftelling fchijnt aan te kon-
digen , en men daarna niets minder zou verwachten ,
dan zulke fcherpe bedreigingen en verwijtingen , als
bijiii den ganfchen overigen inhoud vau dit Hoofd-
ftuk uitmaken. Waarfchijnliik was het de bedoeling"
van den Profeet hierdoor zijne rede verrasfcnder en
tref-
J E S A I A S V,
treffender te maken, zijnen hporcleren eerst het denk-
beeld in te boezemen, dat hij hun aangename waar*
heden ging mededeelen, om, door de aankondiging
der naderende onheilen, hen des te meer te verplet-
teren.
Het eerfte deel der gelijkenis vers r en a. behelst
de befchrijving der zorg, die de onderftelde land*
man voor zijnen wijngaard gehad, zijne verwach-
ting, die hij daarop gebouwd, en de grievende te
leurftelling, die hij van denzelven ondervonden had.
. Het is niet om 't even in welke landouw men
een' wijngaard aanlegt ; in de laagte en vlakte wil
dezclve niet tieren , de wijnftok wil een bergachtigen
ongelijken grond, maar die niet fchraal of dor is.
De zorgvuldige landman had zijnen wijngaard ge-
plant op een' heuvcl , en wel op een vetten heu-
vel , in het Hebreeuwsch , op een olieachtigen
hoorn.
vs. 2. En hij omtuinde hem ,
En zuiverde den grond van fleenen ,
Beplantte hem met Soreks ed'len wijn-
,,ftok;
S9 Hij bonwde aldaar een prachtig landhuis,
En maakte een' uitgehouwen wijnbak ;
Hij hoopte , dat hij druiven voort zou
brengen,
Maar hij droeg gifbezien 1"
'inj
f fe S A I A
ij omtuinde dien^ gedeeltelijk met een' fleiieii
fcheidsmuur , gedeekelijk met een fchut of heinin* 5
'(vs. 5.) om de vosfen , die op de rijpe druiveii
azen , eii ander fchadeliik gedierte van dcnzelven. te
weren. Hij -zmverde den grand van fleenen , die
den wortel kwetieii 5 dnmatig verlcoelen , en de vi'ucht-
bare fappen beletten in dezelve in te dringen. Nog
meer, hij ftelde zoo veel prijs op dezen pk-k gronds,
clat hij geeh gemeene , maai* de edelfie 'druif da-'inn
planten wilde , en wel die fooit , die Sorek genoemd
werd , waarfchijnlijk naar de beek , of liever de vallei
Sorck 9 wartrvan melding gemaakt wordt Richt,
XVI: 4. Sbmmige Geleerden houdSn dit Sorek voor
lietzelfde met het dal Esco!' 9 waaruit de verfpieders
ten druiftros bragten, die ^drl man alleen niet dra-
gen Icon , zohder dezelve te kwetfeh. Daarenboven ,
fiij bbuwde op dien wijnakker een prachtig land"
huis , letterlijk ecrf lor en , gelijk het woord ook die
beteekenis heeft Luc. XIV: 28. Niet maar eene en-
kele hut voor de hoeders of hoederinpen , noch enkel
eenc- Xvoning voor de arbeiders , maar een groot ge-
bouw , een 1'andhuis , ten bewijze hoe veel liefde
hij voor zijncn wijngaard had. 'Hij plaatfte ook in
. denzelven een tyijrib'a'k , dat is een wrjnpers , mer de
kuip , daar onder behoorende , en om te toonen ,
clat hij geene kosten wilde fparen , was deze bak van
uitgehouwcn fteen.
Uit het zesde vers merken wij , dat hij zijn wiji>
gaard .ook liet befnoeijetiy en zuiver houden? zoo~
dat
J E S A I A S V. 129
darer niets ontbrak aan de volledige zorg, die hij
voor dien akker droeg.
Billijk was zijne verwachting* dat hij druiven
van denzdven lezen zou , en wel van de beste foort
en in den grootften overvloed ; maar hoe zeer vond
hij zich te leur getleld , daar hij in plaats van deze
met dan gifbezien vond. Gifbezien : men moet
hier denken aan eene fchadelijke plant, wolfs -.kruid
genoemd, en misfchien in de gefchiedenis van Eliza
voorkomende onder den naam van wilden wijnflok.
2. Kon. IY : . 39- Aan deze plant groeijen fchoone
bezien, maar bitter en.giftig van aard. Zoodanige
gifbezien droeg de zoo zeer verzorgde wijngaard;
en ate nu de eigenaar kwam in den tijd des oogftes,
en meende druiven te vinden , vond hij niets dan dit
fchadelijk tuig.
vs. 3. Nu- dan 9 bewoners van Jeruzalem J
Mannen van Juda !
Weest Regters tusfchen mij en mijnera
wijngaard!
4. Wat was aan niijnen wijngaard meer te
doen ,
't Geen ik aan hem niet deed? /
Mogt ik niet hopen , dat hij druiven voort
zou brengen?
En hij droeg gifbezien !'*
Door eene fterke en. fchoone perfoonsverbeelding,
L DEEL. I wordt
I 3 o J E S A I A S V.
vvordt hier de eigenaar van den wijngaard zelve fpre. ;
kende ingevoerd. Hij maakt de burgers van Juda
en Jeruzalem tot regters , om te oordeelen , of hij
iiiet alles aan zijnen wiin'gaard aangewend had^.wat
men van eenen landman ver wach'ten , of aan eenen
akker doen fcori? of zijne verjCvachting niet billijk
was? of het niet onvergetelijk was, dat zulk een
fchoone grond , zoo beplant 5 zoo verzorgd , niet
dan giftig onkruid dragen zou? Zeer trefFcnd 'en ge-
Inkkig gedacht is het,.dat de mannen van Juda en
Jeruzalem hier als regters worden ingeroepen ; op
Ireii toch zag de gelijkenis , en zij werden nu ge*
dw-ongen , om him eigen- vonnis uit te fpreken , of
Iiet geduchtfte van alle Gods- oordeelen ftilzwijgende
te billijken,,-
vs. 5. Gij zwijgt? .... noort dan van mij,
>Jf Wat lot ik mijnen wijngaart heb be
fchoren :
Zijn' tuin zal ik wegrnkken 3
Dat hij zij ter afweiding ;
Zijn' fcheidsmuur vernielen,
,. Dat hij zij ter vertreding!"
39
3)
J9
if
' De landman, na op deze wrjze zijne veranderdc
gezindheid , omtrent dezen eertijds zoo geliefden pick
gronds , geregtvaardigd te hebben , gaat nu vooit
om te zeggen , wat hij in 't vervolg met den wijn-
gaard meerit te doen : en dit beftond daarin , dat hij
' v " dien
" J E S -A I A S . V. 131
dien openlijk zou verlaten , en aan het wild gedierte
prijs geven ; dat hi] er geen oogenblik zorg nicer aan
vcrfpillen . zou , dat zijn vloek op dien akker -zou
r listen.!
Waar hi) em tain of fchutting had zou -hi) dien
wcgrukken , waar hij een' fteenen fcheidsmuur had,
zou hij dien vernideh :, dit was de kortfte weg , om
den wijngaard uit te roeijen : nu zou welhaast het
gedierte, des velds komen, alles afweiden., alles ver-
trappen , zoo dat er geen fpoor meer zou over-
blijven 3 van 't geen deze vruclitbare heuvel eertijds
was.
6. Ja ! 'k zal hem ganfchelijk verwoestefi 9
Hij wordt met meer gefnoeid, niet- rein,
gehouden,
Daar fchieten doom en distels welig
op. ...
,, En de wolken gebiede ik ,
Niet rneer op hem te regenen !"
^ Nog flefker is de volgende uitdrukldng, die wij
vertaald hebben : ik zal hem ganfchelijk verwoesten.
Eigenlijk, ik zal hem maken tot een_ nachtleger*
De plaatfen , die het wild gedierte verkiest tot nacht-
leger, zijn doorgaans zulke, waar geens menfchen
voetftap gezien wordt , barre wildernis , de akeligfta
verwoesting. 'Alle-zorg althans zou hij van dat fhik
gronds aftrekken \ het zou niet meerbefnoeid, noc ^
I a ge-
J E S A"l A S V,
gereinigd warden. Het laatfte woord is van .een'e
onzekere beduidenis , het fchijnt te beteekenen , c&n
ftuk goeds behoorlijk in orde te hoiiden , of ook
een foort van voren te trekken 5 om de noodzake-
lijke afwatering te bevorderen. En nu , na deze
ganfchelijke onttrekking van de hand des landmans,-
zou de doom en distel daar welig opfchieten.
Eindelijk doet hij, dezen akker als in den ban en
vloek. De plegtige vervloeking eenes akkers, fchijnt
daariij beftaan te hebbcn , dat men wenschte , dat er
geen dauw of regen meer ~op zou nederdalen,
verg. 2 Sam. I: 21. Doch hier verraadt zich an
de Goddelijke landman , wie hij was , de Heer van
hemel en aarde ! Ik zal de wolken gebicden enz.
Deze trek is zeer fterk en verrasfend , en bereidt het
gevoel voor de geduchte overbrenging der gelijkenis
In 't volgende vers.
vs. 7. Helaas ! dees wijngaard van Jehova Ze-
baoth
Is Isrels huis ,
., En Juda dees geliefde lusthof !
Hij wachtte regt 3 maar ziet ! bloedflor-
ting!
9> Geregtigheid , maar ziet , gefchrei der
verdrukten 1"
Hier vinden wij nu de leenfpreuk duidelijk en on-
bewimpeld t'huis gebragt. De overbrenging van
het
J E S A"*I A S V.
het gan.fche zinnebeeld op het Joodfche vblk is niet
moeijelijk: de vette heuvel is het vruchtbare-berg-
achtige Canaan ; de omtuining is de Goddelyke be-
fcherming en afzondering door de wet 5 de fteen-
zuiveriftg het uitdrijven der Cananiten ;. de cdelc.
wijnftokken de Israeliten , befchouwd als het kroost
der vroomfte en beste va'deren ; h&t landhuis cinde-
lijk met den mjnbak^ de gewijde tempeLen de ilad
Gods. Doch misfchien is het te fpitsvondig en min
oordeelkundig alle deze bijzonderheden te willen uit-
f drukken en'overbrengen. : '
Jiida zljn gdiefkoosde lusthof , of zijn bov;en
alles bemind landgoed. Het woord , dat eigenh'jk
plants beteekent, kan ook overgezet
, een geheel goed met vruchtbare gewasfen
beplant , en 'dit komt hier beter te pas dan eene> en-
kcle plant. Ziet nu, hoe deze akker, in plaats van
driuVen, gifbezien voortbragt: Jehova verwachtte ,
en billijk, uitoefening van deugd en geregtigheid
van een zoo. bevoorregt en onderfcheiden volk^ maaf
in plaats van dit vond hi] niet dan bloedfiorting eil
gerocp der verdrukten ! Het eerfte woord wordt
ook vertaald door fchurft^ .melaatsheid , als afbeel-
dende , een. valflagen zedebederf , de walgelykfte
goddeloosheid. Doch onze Vertaling is, zoo 't ons
voorkomt , gepaster , en fteunt op gezag van het
Arabisch dialed, gelijk door A. SCHULTE^NS
is bewezen. Er is in den Hebreeuwfchen . tekst hier
cene woordfpeling 5 die. in onze taal uiet kan uit-
I ^ se
ix W
S AT A S V;
gedrukt worden , doch , waarbij wij weinig ver*
liezen.
vs. 8. Wee hunner I . . /. v....
Die huis aan huis, en land aan. landen
trekken , . .
, Tot dat geen. plaats voor andren ov'rig zij ,
^ Als of ge alleen net land bewonen wil-
- ,,det?" . . . - '.: .
Na het eindigen van de gelijkenis eirv.erklaring,
flelt de Profeet deiv.bedorven zedelijken'ftaat der na-
tie in eene onbedekte rede voor , hij brengt .hunne
misdaden tot zekere hoofdondeugden , kondigt de
ftraffen derzelve aan , en eindigt in het algemeen
.oordeel. der verwoesting, door Asfyriers en Babylo*
jiiers over Israel en Juda gebragt.
De eerfte misdaad, die ;hij aan de Joodfche Groo-
ten voornamelijk hier.te laste legt, is hebzueht, en
wel onverzadelijke , nooit voldane hebzueht. JESAIAS
fchildert derzelver fchraaplust zeer fchoon af ; de trek
die hij gebruikt is tevens fterk en fchimpend. Men-
fchen , die hunne. bezittingen. zoo uitbreidden , dat
zij als voor een ander geen plaats wilden .laten , en
maar alleen in het land wonen. Dit lot zou voor-
xeker niet benijdenswaardig zijn.
Doch behalve onverzadelijkheid en hebzucht wordt
hier ook de we.elde en pracht, in het aanleggen van
.gebouwen en landgoederen 3 ten toon gefteld. Huis
J S A I A S V. 135
aan hms trekken betcekent buiten twijfel ook : uit
yek huizeit ftechts Mn maken , de woningen van een
aantal huisgeaiiinen innemen , om zoo yeel prach-
tiger , weidfcher , ruiraer en gemakkelifcer gehuis-
vest te zijn. Hetzelfde is ook, en op gelijke vyijze,
toepasfelijfc op het tweede; land aan landen 'trek-
ken , uit de bezittingen yan velen , uit een aantal
landhoeven , flechts e6i prachtig en onnietelijk land?
goed maken.
- Htils aan huh ^ akker aan akker trek ken 9 niet
alleen door wegen van wettigen aankoop , maar voor*
al ook door geweld , dwang en onderdrukking , ge-=-
lijk de Grooj^n , onder de .Oosterfche overheer-
fchingen , xfaizend middelen hebben , om het goed
dcr geriugeren aan zich te trekken. Daarenboven ,
yolgens de Mofa'ifche wet , mogt niemand den akker
van een ander , zelfs niet bij aankoop bezitten;
dezelve moest een altoosdurend familie-eigendom
blijven : aangaande de huizen in ileden was deze wet
niet gemaakt.
vs. 9. Des zwoer Jehova Zebaoth ;
(Nog klinkt het mij in de ooren !) .
Zoo niet die prachtige- paleizen
Een puinhoop worden zullen !
, Hoe groot, hoe Tclioon zij waren ,
Geen raensch bewoont die meer !"
39
S)
39
Wat zoii de ftraf zijn voor deze hebzucht dej.
I 4 Grt>c-.
J E S A I A S V.
Grooten? Krijgsverwoesting! Bij oorlogsoverftroo-
xningen is niets fchadelijker dan vele vaste goederen
te bezitten 9 vele huizen , en akkers : de liuizen
worden dan in puinhoopen veranderd , de ontvol-
kiug, de landverlating , de armoede en het bloed-
vergieten doen de fchoonfte gebouwen ledig ftaan en
zonder inwoners. Dit lot wordt de natie bedreigd ,
en wel met eenen eed , volgens het bekend formu-
lier : zoo . dit met gebeuren zal!
Het eerfle lid wordt ook vertaald: Het is in dc
oorcn van Jehova^ Jehova ziet en hoorf het? te
weten , de verdrukking en gierjgheid der Joodfche
Grooten. Doch de aard der tale, en het volgende,
zoo met ! fchijnt onze Overzetting de voorkeur te
geven , die daarenboven Ook krachtiger en getrouwer
is aan de lezin 'van den tekst.
vs. jo. Tien bundren wijngaards geven dan ddn
Bath ,
Een Homer zaads eznEp/ta vruchten."
Zou het bij de krijgsverwoesting , die op handen
was , noodlottig zijn huizen te bezitten , niet minder
ongelukkig zouden de eigenaars der landgoederen .
zijn ; want deze , door den inval der vijanden ver-
nield , onbebouwd , zouden geene vruchten voor
iiunnen bezitter opbrengen. Een bunder lands,
2al zoo veelzijnals &en morgen naar onze meting.
Ezech. XLV: ii en 14. weten wij, dat een
Bath
J E S A I A S V. 137
Bath en een Epha van eenerlei mate zijn , het eerfte
fchijnt de natte, het andere de drooge maat te wezen.
J Een Epha is het tiende dsel van een Homer , en is
de Epha waarfehijnlijk niet veel verfchillende ge-
weest van de Sch&pel naar onze maat, dan kunnen
wij opmaken, dat een Bath weinig meer-dan eeri
emmer vocht heeft kunnen uitmaken. Tien morgen
\vijnakkers, zouden flechts een Bath wijns uitleve-
ren , en waar men tien Schepels zaaide , zou men
maare'e'n Schepd oogften. De vervulling dczerVoor-
zegging moeten wij zoeken in de krijgsverwoestingeri,
die onder-Achaz hebben plaats , gehad , en waar van
wij reeds meermalen gefproken hebben. -
vs. ii. Wee hunner!
Die vroeg reeds in den uchtendftond,
Verhittenden drank bejagen ,
En toeven tot de fchernering ,
Door wijn ontgloeid.
:... 12. jy Bij luit en cither, ~ - ""f
Bij troni en fluit en voile bekcrs ,
,, Brasfen en flempen zij:
Maarwatjehovawerkt, dat trekt hunna
aandacht niet ,
En wat zijn hand bereidt , dat zien ztj
niet."
. De hoofdmisdaad der natie , in 't bijzonder der
Grooten , in deze verzen ten toon gefteld , is niet
I 5 maar
I3 J. .E A I A S V.
rnaar enltel dronkenfchap , misbruik van geestige
vochten, maar alleriei brasferij, overdaad en brood*
dronkenheid , zoodat men geen' tijd en geeng kosten
ipaarde, ora op de _verkwistendfte wijze zich in dit
genot der zmnen-to.e-te gevcn. ._M?A m<Det niet veiv
gcten hier bij te vergelijk.cn en na .te flaan de : fchil?
derij, die AMOS, JESAIAS. ujclgenoot , ophaiigt
van de zeden der twee hoofdfteden Jeruzalem. erj-
^amaria. Kap. VI; 46.
. Ifroeg in den morgen. De Qosterungen .gebruiken
zelden v6gr-;den ayond meer fpijs, dan tot hunne
noodzakelijke behoeften van nooden is.; ; hunne maak
tijden houden.zij in de koelte des avondsy en.het is
fcbandelijk , en een bewijs van flechte zeden , reeds in
den morgen ftpnd te begiiinen met brasfen. en gast-
malen houden, Verg. P.red: ,X; 16. .
Verhlttends dravken.' Dat hier.aan .geestige voch-
ten , nit andere : vu.Lic.hfen dan druiven geperst, ge-
daclit moet wordeu;,. fchijnt zeker, te: zijn, en ook
niet onwaarfchijnlijk , dat wij bij voorkeur het
Hebreeuwfche woord. yerfl:aan..nio.eten v.an den be-
roemden palm- -of dadchrijn van .Paleftina , een
aangename drank ., . do.ch die ligtelijk dronkenfchap
verwekt en matig gebruikt mbet .worden.
; Bij lult en.. cither, enz.. Zij vergenpegden zich
niet met maaltijden tot verheugihg te bereiden , maar-
rigteden ganfche feesten aan , met zang en dans en
muzijk-mftriimenten. Detrom, eigenlijk de Adufe a
de rinkelbaifty niet ongelijk aan onze tambourin.
Maw-
J E S A' If r A-S : V.
- Maar Jehova's werk~$nz. De:zorgeloosheid en
verachting der gedreigde oordeelen is het natuurlijk
gevolg van overdaad en brasferij. Jehova's werk ,
en V geen zijne hand bertidt , zijn de onheilen : 9 die
het land naderden, en door de Profeten werden aan-
gckondigd. ".' ""' ' -' : -
srs* 13. Zoo zorgloos wdrdt Mjri Vlk gevank-:
,,li]k weggefleeptj ':::::./ : .
En.al die pracht en overvloed
: - - - Sinacht dan van dorst en honger weg P*
t ' !.-,.' -.','-')
Tegen 'dezen ftaat van overdadige-brboddronken-
lieid , wordt de jammeiTijkfte ellende : overgefteld^
die denzelven zou afwisfelen. '-'Fbor'eerst gevange-
nis ? niet : de Babylonifche ballingfchap y inaar krijgs*.
gevangenfchap , en dit 1 was het zelfde als ftaverniji
De gevangenen in den oorlog werden flaven der over^
winnaars , en als flaven ook aan andereiii verkoeht,
Ten tweed&i -gebrek -aan het noodige,' lionger ea
dorst. Alles ziet nog op de : kriigsvcrwoestingen on^
der Achaz. Die overdadige brasfers-'zb-uden wel-
haast flaven wbrden'-'van overwinriendeivijanden , -eh
zij 3 die hunne gulzigheid en zwelglust naauwelijks
door de uitgezochtfle fpijzen , en de geestrijkfte
dranken 5 onder zang en fpel, -fcondeii .-ftillen $
den gewaar worden , -wat het was : aan " alles gel
te lijden , geen brood te hebben x)m te-'^eten;, geeh
teug waters om den dorst te lesfchenl Prachf'ifa
over*
J E:-.S A I AS V t
overvloed is hier het zelfde als prachtige en 'ov.er-
dadige.
vs. 14. Reeds opent het doodenrijk zijn' greti-
,,gen balg,
' En fpert den muil op , zonder mate ,
Om in te zwelgen Jeruzalems weelde ,
j, Haar overvloed , haar luid gefchater^
j- ' *^
Haar wilde vreugde ! "
Het zelfde , 't welk in het vorige vers gezegd was ,
dat namelijk wel haast de in 't oog loopende weelde ,
.overdaad en luidruchtige dartelheid in jammer en
ellende zouden verkeqren , dat zelfde wordt hier her-
haald , doch omkleed met een fchoon en luisterrijk
.beeld. Het doodenrijk , het rijk der fchinimen , des
nachts en der vergetelheid , waarvanwij in het veer-
tiende Hoofdftuk eene zoo levendige en dichterlijke
yoorttellin^ zullen aantrefFen , en waarover inzonder-
heid verdienen nagelezen te worden , HERDER over
de Hcbr. Poefi& II. deel p. 26.^11 vervolgens, der
.Nederduitfche vertaling; en LOWTH de S. P* H.
jpraet. VQ...f.$$.fq([..Bd. Oxon. (*).. Dit doo-
' ' den-
(*) Ik kan niet voorbij hier eene befchrijving van het
doodenrijk aan te halen , die wij vinden JOB X: 21, aa.
en die in het cUctoerlijk akelige voortreffelijk is uitge-
yoerd:
,, Voor
J E . S A "I A S V.
14*
fanrijk wordt hier voorgefteld als een verflindend
dier, 't welk met onverzadelijke gulzigheid de kaken
wijd open fpert-, om zijnen prooi in te zwelgen:
deze prooi is de overvloed, weelde en uitgelaten
vreugde van Jeruzalems ingezetenen ? welke derhalve
te eenemaal door den naderenden ramp verzwolgen .
uitgedelgd, en in vergetelheid begraven zouden wor-
den , dat er geen fpoor van overbleve ! Zij , die de
woorden weelde en overvloed hier vertaald hebben
aanzienlijken en geringen , hebben , onzes oordeels,
den aard en de kracht dezer verheven leenfpireuk, ge-
heel voorbij gezien,
vs. 15. Dan buigen zieh aanzienlijke en geringe s
diep vernederd,
Dan zinkt de trotfche blik ter aarde.
1 6. Dan wordt Jehova Zebaoth verhoogd
3, door regt,
En God , de Heilige 3 krijgt dan zijne
eere weder,
Daar Hij gerigten oefent ! "
De zin dezer verzen is zeer klaar: als God de dar-
- telheid en weelde bezoekt , eu , bij eene regtvaardige
ver-
Voor dat ik hee,n ga , en niet wederkeere ,
Naar 't donker fchaduwland des doods ,
Dat land der nare , zwarte donkerheid , ,
Der doodsfchaduwe en der verwarring,
i Waarvan de dageraad den nacht gelijkis"
14*.- J ;E S: A I A S: V*-.
verwoesting, die door -flaveraij , gebrek en ellende
4pet vervangen , dan daak de trotschheid der prach-
tige Grooten , en de hoogmoed der geringen 9 die hen
in hminen kriiig naftreefden ; dan gevoelen zij weder
de oppermagt van God .> waaraan zij zich waanden
onttrokkeii te zijn , en , in weerwil van fpijt en
woede, zijn zij gedwongen te erkennen, dat God
groot en heilig is I
vs. 17. Dan graast liet lam ? werwaarts men 'the-
nen drijft, ,
En vreemde herders weiden af
De vette , nu verwoeste akkers. "
< ". ' : " "
Eene zeer fchilderachtige en ziiinelijke voorflelling
van de groote verwoesting des lands door den krijg d
die nu op handen was. Om een land af te beelden,
dat in een woestijn veranderd is , behoeft men flechts
er van te zeggen, dat de fchapen, ginds en her-
waarts, wijd en zijd, op het zelve weiden; want
dit onderftelt , 'dat men geen halmpje op de akkers
ziet 9 en dat op de veldeii niets groeit. De vreem-
'd& herders zijn waarfehijnlijk de Arabieren , die bij
elke verwoesting van Paleflina terftond daarin trok-
. ken , om hunne kudden op dien vetten grond te
weiden. De vette , n& verwoeste akkers. Letier-
lijk: de yenvoeslingen der vette plan if en. Bijkans
zou men vermoeden , dat dit vers misplaatst was ,
en onmiddellijk achter vers 10. had moeten volgen.
vs." i8
S A 1 .A. 5 Vi"
i8. Wee hunner! '
Die 't heilloos koord der fnoodheid , :
J5 Het dikke "wagenzeel der zonde flepen!"
Twee uitleggingen van dit Vers fchijnen om deii
Voorrang te twisten. De eerfte , dat men door
fnoodheid en zonde , de ftraf derzelve ., de bezoekin-
Igen en oordeelen verfta , en het vers dus opvatte:
Wee hunner, die Gods oordeelen met geweld tot
zich flepen, door hunne roekeloosheid onvermijde-
lijk over zich brengen , en derzelver aankomst ver-
haasten ! De andere is nog aannemelijker. Volgena
dezelve worden de Joodfche Grooten en de inwonerS
des rijks als flaven der zonde voorgefteld , ja als last-
dieren derzelve, die in het gareel der ongeregtigheid
gefpannen, dezelve allerwege voortflepen, en voor
hunnen fnooden heer en afgod zich allerlei flaaffche
dienften getroosten ; al legt de zonde him boeijen eii
touwen op, ja al zijn het zware wagenzeelen, het
is een last, dien zij dragen, een juk , dat zij torfcheh
willen, al zouden zij er onder gebogen gaan!
vs* 19. Die zeggen: hij fpoede zich ,
Hij verhaaste zijn werk ,
s) Op dat we er nog iets van zien I
Laat komen , fchielijk komen
Den raad van Isrels Heiligen,
Op dat we er nog lets van gevoelen F*
De
144 J E. S A I A S V.
De Prefect zegt hier , welk flag van menfchen hij
bijzonder door die uitgemaakte , verklaarde flaven
der zonde bedoele: te weten: verachters van Gods
oordeelen en van de bedreigingen, door zijne gezan-
ten aangekondigd : menfchen , die , in zorgeloos'heid
en weelde verzopen , God tergden en uitdaagden ,
om maar te doen het geen hij had voorgenomen, en
het om hunncn wil met iiit te flellen. Ja! die in
tegendeet fpottende fchenen te vreezen , dat Gods
wraak niet fchielijk genoeg komen zou , om er hen
nog iets van te doen zien en beleven !
Hetfchijnt, daar de Profeten menigmaal rampen
bedreigden , die nog zeer verre af waren , en eerst
door de nakomelingfchap gevoeld zouden worden,
dat fpotters en fnoode menfchen hier uit aanleiding
namen , om hunne bedreigingen in den wind te flaan,
en fchimpende te eifchen , dat zij iiever oordeelen
zouden bedreigen , waarvan zij nog getuigen kon-
den zijn. lets dergelijks vinden wij ook bij AMOS,
Kap. V: 1 8.
vs. 20. Wee hunner!
Die 't kwade heeten goed , en 't goede
kwaad ,
Die duisternis in licht , en licht in duis-
., ternis verkeeren,
Die bitter zoet, en 't zoete bitter noe-
Het
J E S A i A S Vr 145
Met is inij nog onzeker , welk foort van menfcheti
eigenlijk door deze klare woorden bedbeld worde.
Waarfchijnlijk center zijn het de zoodanige , die alle
begtnfeleri van deugd en regt ondermijnen , door den
iiaa'm der deugd aari ondeugden^ en die der on*
deugd aan deugden te geven: zij , bij vooibeeld,
-(lie hunne overdaad onlDekrompenheid- van geest
noemden, en hunne dartelheid gepaste vrolijklieid ,
terwijl zij den ernst u der Profeten ftuurschheid , en
den wandel der braven zwartgalligheid en .ffijfhoof-
digheid heett^ni Wil men er nog zulke lieden bij-
t-oegen.; die de voorBoden der rampen, den Staat
bedreigende , als voorfpellingen van geluk wilden
doen aanmerken, en voorgaven, dat de weelde de
fteun der maatfchappijen is; men kan althar^s van
dezs lieden zeggen , dat zij duisternis in licht , en.
bitter in zoet verkeeren; ...
vs. 21.-;, Wee h'umier.! . "
Die wijs zijnin hu'nne oogen$
"" j, Verftandig naar him eigen waan ! "
be e'igenwijsheid en vcrwaandheid , die, IiOog 1 -
' inoedig fteeds zieh zelven toejuichende , alien raa s d
Van de hand wijst, en alle tegenfpraak voor beleedi-
.ging houdt , is eene gevaarlijke en hatelijke ondeugd
in alle ftanden des mcnichelijken levens ; maar aller-*
hatelijkst in'Overheden, wier waanwijsheid niet al-
ken him eigen geluk j maar dat van eene ganfche
I. DEEL. K
145 J S A I A S V.;
maatfchappij in de waagfchaal flelt. De Joodfche
Grooten , in de tlagen toen JESAIAS dit fprak,
zagen geene gevaren , alles fcheen him nog grooter
bloei en- vooifpoed te voorfpellen ? en zij begrepen ,
*t geeii'Zij niet zagen, dat behoorde ook geen Pro-
feet te zien; ZLJ achteden zich bevoegd, om zijne
waarfchuwingen in den wind te flaan y zoo dezelve
nietliuiiiie uitzichten ftrijdig waren.
vs. 22. Wee hiinner.!
Die heldcn zijn in wijn te drinken, ...
Jf En klock in anderen den beker toe te
brengen! "... ',..--.
De onbefchaamdheid cener ;natie wordt hier ten
toon gefteld, die, zich.;beroemende in het kwade,
van overdaad eii voile bekers te ledigen fprak als van
heldenfhukken , en dit voor groote daden rekende,
Daarenboven'gispt hier de Profeet de verwijfdheid
eenes volks, dat ,- lafhartig voor het aangezigt van
den vljand, flcchts dapper was in dronkemans- da-
den , in alleiiei baldadigheid en zwelgerijen.
In anderen den beker. toe te brengen. Eigenlijk
Haat-er : in d&n yerhittetiden drank te mengen:
\ geeri men verftaan kan van het mengen van den
wijn met heete fpecerijen , om deszelfs kracht nog
aan te zetten. Dcch .wij vatten het dus op: hij die
het eerst den beker opvatte j moest denzelven, naar
de gewoonte , met eene hoeveelheid waters mengen 3
o v
em
I E S A 1 A S V. 14?
en zoo ging die dan tot de gasttn rotid. Van daar
beteekende de fpreekwijze :. den beker te men gen:
-welhaast niets anders <&y.nidcVQordrmkertezijn^
anderen den beker toe te bre?2gen (*).
vs. 23*
( * ) Vete Gelecrdcri zijn er , - welke , fteutiende ; op een ge_
-tnigems van THEVEKOT, aangaande 't geen door hem iu
Pcrfien is waargenomen, ftaande houden, dat het niramer.de
gewoonte der Oosterlingen gevvecst is , den wijn met water te
mengen, alvorens dien op hunne gasonalen of feesten te 'drih
ken, gelijk bij de Grieken en Romeinen gebruikelijk was.
Doch wij moeten daartegen aanmerken , dat dit enkele- -genii-
genis van THEVENOT, omtrent hct ecn hi] zou gezien,
hebben in eene landftrcek, waar de zeden van hct Oostea
iriet in hare zuiverheid bewaard zijn , noch ook immer geheel
in zwang zijn gevveest, zeer weinig afdoet; en dat men daar-
enboven, federt het invoeren van den Mahomedaanfchen Gods-
" dienst in deze ftreken , - waa'rbij alle gebruik van den wijn ver-
boden wordt, uit de tegenwoordige zeden de oude en oor-
fprbakelijke gebruikcn niet'behQbrlijk kan beoordeekn. Ein
dclijk zijn ery zelfs in den Koran, en elders bij Arabifche
Schrijvers * fporen genoeg te vinden , dat men ouddjds ook in
f Arabic niet gewoon was wijn te drinken, zonder dien met
zekere hoeveclheid vvaters te vermengen. V/aar , namelijk , in
den Koran gefproken wordt van den wijn , dien de geloovi-
' gen in J het 'Paradijs zullen drink en ^ daar wordt ook gewag
gemaakt van deszelfs vermenging, met hec helder en heerlijk
water uit drie brotinen, daar toe bijxdnderHjk beftemd; zie
7/o0/>//2. LXXVI: 17, 1 8. en LXXXIII: 27. En bij eenen
Arabifthen Dichter , aangehaald door w. JONES, Comm.
P. A. p. ia8. Ed. EICHH. wordc deze vermenging j geheel
Oostersch , genoemd : den zoon der ivolk te huwen aan dt,
dochter van de druif.
K 2
148 - J E S A I A S Vj
vs. 23. 9i Die voor gefchenk den booswiclit ftraf-
loos laten,
En den regtvaardigen zijn regt one-
}> houden."
De misdaad, in dit vers gegispt, is duidelijk ge-
hoeg voorgefteld. Naar den tekst zou dit vers met
het vorige zamenhangen , en men kan het ook daaf-
mede in verband brengen, doch natuurlijker is het
te denken , dat het wee hier in de gedaehten herhaald
raoet worden , of dat het bij toeval uit den tekst is
verloren geraaku
vs. 24. Daarom , gelijk de tong des vuurs deii
Geiijk de vlam 't verdorde gras ver-
teeit ,
st Zoo zal haar wortel ook- tot asch ver-
gaan 9 -
Haar bloem als flof verftuiven !
Want zij verwierpen de wet vanjehova
Zebaoth,
^i
is En verfuiaadden 't gebod van den Hei-
Iken Israels !"
Van hier tot aan het einde van dit Kapittel wordt
het oordeel der yerwoestuig duidelijk aangekondigd ,
zoo als het ten laatfte in de Babylonifche wegvoe-
ring voltooid is. in dit vers wordt de Joodfche Staat
J E S A f A S V. 149
bij eenen boom vergeleken , wiens wortel zou rotten
en vermolmen , of tot asch verbrand worden , en zijn
bloem , dat is , tevens zijn loof , zijne takken en lie-
raad, verdord, tot ftof ontbonden , door den wind
zon opgenomen worden, en,wegftuiven; en dit om
dat zij niet beter waard waren 9 en den ftoppel en
het verdorde gras moesten gelijk geacht worden,
die .beftemd zijn , om door de tong des vuurs , d&
vlam ontbonden en verteerd te worden. Men
vergelijke het gezegde van Johannes den DoopejL
Mattfr. HI: lo.
vs. 2$. Billijk dus ontbrandt Jehova's toora
9) Tegen zijn volk ;
' Hij ftrekt zijn hand uit, flaathet, dal
de bergen beven ,
Dat lijken de ftraten , als vuiinis , be-
dekken!
9i En in dat al bedaart zich nog zijn gvam-
fchap niet,
Zijn hand blijft immer uitgeftrckt.*
*
In den grondtekst 'ftaat allcs- in den voorledenen tijd 2
hij heeft het geflagen enz. , doch wi) moetcn dit in
den Profetifchen ftijl als toekomend opvatten. " D&
bergen beven. God bedreigt hier- wel eigenlijk geene
aardbeving, maar. hij vergelijktdaarbij.de zwaarte'
zijner oordeelen, en de Joden konden de kracht van
dit beeld gevoelen,-. want -niet lang geleden-j onde&
K 3
3 :E s & t A s v.
Uzzias, was er eenc aardbeving in het land geweest
Verg. Amos I: i.
Dat Ujken de. ftraten enz. Het zinnebeeld is
hiervan eene pest of befmettelijke ziekte ontleend;
de inwoners zouden uit het kind worden weggcmaaid
als door een vernielende pest, of wel door de pest
zelve. Zulke tooneelen moet men in belegerde fte-
den zoeken. .
En in dit al enz. Dit zou nog het einde der ram-
pen met zijn , zijn hand zou uitgeftrekt blijven , tot
dat de volkomen verwoesting daar was. . . .
vs 2.6. Daar rigt hij een banier
Voor vergelegen volken op ,
: Hij roept ze zaam van 's aardrijk
y , einde,
Zie ! . haustig , fchielijk komen zij !"
De vergelegen volken zijn buiten twijfel de Asfy-
riers of Babyloniers , en dat deze hier gezegd wor-
den van 't einde der aarde te komen , gefchiedt , om
dat deze volken ver genoeg^if waren, om geene ge-
meenfchap met de Israeliten te houden. Men had
daar nog geene Asfyrifche. krijgsbenden gezien , voor
dat zij. door Achaz wierden ingeroepen. .
Twee zinnebeelden worden hier van het Opperwe-
zen gebruikt: het eerfte van een' Veldheer , die zijne
verftrooide krygsbenden zamen roept , en tot dat ein-
de het veldteeken plant op een hoogen berg , op dat
" J E S A I" A S V;
zij alle daarheen zouden vloeijen. Het andere' Beeld
is van den landbouw ontleend, Er ftaat , name>
lijk, in 't Hebreeuwsch niet: hij roept z& zaam 9
maar hlj fluit ze zamen 9 gelijk de landman-doet*
die zijne zwerm bijen zamen vergadert en naaiveene
andere plaats lokt. Verg. Kap. VII: 18. De ver-
gelegen volkeren zouden op Jehova's opontbod ge-
hoorzaam en talrijk tcrftond zamenvloeijen , gelijk
kiijgsliedeii op het gebod van hunnen Opperteyel-
hebber, gelijk bijen op het bekend geluid van den
iandrnan.
vs. 37. 55 Geen'moede is onder lien, geen flruik-
lende ,
^ 93 Geen flniinrende , geen flapende,:
Ze ontbinden den gordel der .lendenen
. 9 ,niet, ... . . -
Hun voeten ontfchoeijen zij niet." :
Befchrijving van den moed en fterkte der Chal-
deeuwfche ben den. -Elk foldaat is een held; nie-
mand is er , die het leger niet volgen kan , of achter
moet blijven van vermoeidheid ; geene matheid doet
lien ftruikelen , zij zijn gewoon aan ongemak en
ilapeloosheid., gehard tegen alles ; fteeds bezig , zijn
zij altijd gegord , altijd gefchoeid: hetzelfde dat wij
zouden uitdrukken , zij komen uit hun kleederen
niet : want zoo ras een Oosterling zich flechts eenig
gemak wil geven, is het eerst dat hij doet, zijn goi>
K4 eld
*$* J E S A I A S V;.
del los.te maken, en zijne fchoenzolen te ontbindeju
Men kan dit laatfte ook verftaan : hun gordel: gaat
met las , hun fchoenricm breekt. met , zij zijn v op
de beste wijze van alles voorzien , en tegen alles ge-
wapend , want als dit iemand in den ftrijd gebeurde ,
dat zijn gordel los ging , of zijn fchoenriem brak ,, was
hi) menigmaal zoo goed als veiioren.
vs. 28, }t Him pij!en r zijn gefcherpt ,
3i Hun bogen Heeds gefpannen ,
?> Hard als een rots zijn liunner paardea
hoe ven ,
\y Hun rad'ren als de dwarrelwind.
ii waren elk oogenblik bereid ten ftrijde. Humie
van de beste foort , altijd gefcherpt en ge-
reed. De hoevenhunnerpaarden, waarop alles aan-
kwam , vo'oral Qudtijds toen men nog geene hoefijzers
kende , waren hard als rots , en zij wareri fuel en
-ligt, zoodat de raderen himner ftrijdwagenen zich
bewogen gelijk de wervelwind.
vs. 29. Het bruit dit heer , gelijk de leeuwin ,
Als jonge leeuwen brullen ,
Het bruit, en grijpt den'prooi, eii
voert hem weg,
En niemand rukt dien uit zijn klaauw."
De vergelrjking van het Chaldeeuwfche heer
een
J E S AY A S V.
15$
' leeuw , wiens moed en magt het grootfte is , dat
men in de natuur zich denken kan , is zeer fterk en
hier buitengemeen fchoon uitgevoerd. Het veld-
gefchrei van dit leger is vreesfelijk als het brullen van
den leeuw , en gelijk de leeuw. onweerftaanbaar zijn
prooi aangrijpt, wegvoert, en niemand beftaat hem
dien te betwisten , zoo zou dit leger in alien aanval
Qnweerilaanbaar 5 onverwinlijk zijn.
ys, 30. )3 Gelijk 't gebruisch der zee zal hun ge?
bulder zijn. . . .
Dan ziet men oin itt 't la.nd ,
overalv
Is duisternis en angst , en waar men
de oogen wendt
ai Is. 't licht in donkerlieid verwa,ndejd I"
D.e voorgaande gelijkenis van 't krijgsgefchrei des
legers bij het vreesfelijk gebrul van een' leeuw fc.heen
den Profeet nog niet fterk genoeg te zijn 5 en im
vergelijkt hij het bij 't bruifeii en bulderen der zee.
i - * i . ..
In dien dag nu , als de Babylonifche krijgsheerca
Juda zouden overftroomen , zou er nergens veilig*
heid, nergens ontkoming zijn, overal akelige^don-
kerheid , knellende angst. In eene nijpende be^
naauwdheid , die het gebruik der zinnen en ziels-
vermogens ben.eemt , is het of den^mcnsch alles
zwart en donker voor de oogen wordt, en van
daar is het dat de Hebreeuwen he.t woord duistcr-
K; 5
J E S A I 'A-'S r - V.
gebi'uiken om den. hoogften angst uh, te
ken.
Waar men de, oogcn wench: eigenlijk ftaat er:
o aan d& uiterflt grenzen des lands , gelijk een in
dit verband zeer moeijelijk woord van den grond-
tekst , onzes oordqds , moet vertaald worden. Het
is hier de plaats niet deze vertaling voor den Geleer-
den te regtvaardigen. Misfchien zal over deze en
dergelijke plaatfen , na den afloop dezes werks , een
zeer kleine bundel van afzontlerlijke aanmerjnngen
worden gegeven. Intusfchen ktranen wij niet voorbij
hier te zeggen, dat de vertaling van het laatfte ge-
deelte van dit vers door MICHACLIS, dien ook
HAMELSVELD volgt , hoe fraai en , dichterlijk
dezelve zijn moge , met de regels cener getronwe
overzetting niet wel kan wordeir overeeugebragt,
J E S A .1 A S VI,
155
HO O F D S T U
i. An het jaar, toen de Koning Uzzias ftierf,
Zag ik den Heer zitten
Op een' troon, hoog en verheven,
En de flepen zi}ns gewaa,ds
Vervulden den tempel.
a. Achter hem en oin hem heen
Sconden Serafim :
Zes vleugelen had elk ,
Met twee bedekte hij zijn aangezigt,
Met twee bedekte hij zijn voeten,
En met twee vloog hij.
3. En zij zongen elkander toe:
Heilig! Heilig! Heilig!
Is Jehova Zebaoth !
Heel de aarde is vol van zijne beerlijkheid!
4. En op de ftem van him gezang,
Schuddeden de zuilen des voorhofs",
JEn dikke roak vervulde 't huis.
5. Toen fprak ik : : '.
Wee mij! ik verga)
' ' Want
E S A f .S.
Want ik ben een man, onrein van lippen,
En wone in 'c midden van een volk,
Dat onrein is van lippen. . . .
En mijne oogen zagen den Koning,
Jehova Zeb'aotL !
6. Tot mij vloog een der Serafim ,
In zijrie hand was een gloeijende ileen,
Hi] nam dien met de .tang van den altaar.
7. En br,agE dien aan mij-n' mond, en zeide.i
Nu deze uw lippen heeft beroerd,
Is uwe fchuld geweken,
Uw zonden 2ijn verzoead..
8. Toen hoorde ik de ftetn des Heeren , die
riep;.
Wien zal ik.zenden?
Wie zal ons ten bode zijn ?
Ik antwoordde ;
Hier ben ik , zend mlj !
9.' Ga heen , fprak hij , 'en zeg dit volk 5
Hoorende hoort en verflaatniet,
Ziende ziet en merkt niet op !
lo.Maak gevoelloos het hart van dit volk,
Hunne oaten dbof ,. hunne oogen blind-;
Dat het niet zie met zijne oogen., : . . :
Met de ooren niet hoore., . ' ' -. ;'.-.
E S A I A S Vh
Met het hart niet bemerke ,
Noch zich bekeere en uitkomst vinde !
ii. Toen fprak ik: lieer! hoe lang?
Hij antwoordde :
Tot dat de fj:e4en yerwoest en ontyolkt ,
De huizen zonder beworiers,
En Vganfche land als een woestijn zal
wezen !
i2iTot dat Jehova 'tRijk geheel ontvolkt zal
--- hebben,
.En alles^ zelfs in 't hart des lands,
Verlaten, eenzaam zij.
13. Zoo blijft alleen het tiende deel nogoverig,
En dat, ook dat wordt andermaal vernieldj
Nogtans, gelijk de terpentijn- of eikeboonj,
iSchoon men zijn jcakken velt, een fern ber
houdt,
.- Zoo blijft haar ppk een Ham,
Het heilig'zaadl :
J E S A I A S
V E R K L A R ING,
Jit Hoofdftuk behelst eerst eene vertooning van
Gods majefteit en luister in de woning zijner heei-
lijkheid , arm den Profeet voorgefteld , vs. i -4;
Voorts den indruk , dien hetzelve op hem maakte ,,
en hoe hi) in zijne vrees werd tc gemoet gekomen,
vs. 5 7, De daarop gevolgde zending van den Pre-
fect, vs. 8; en eindelijk zijn last, om het oordeel
der verharding en der verblinding aan te kondigen ,
''t geen niet eindigen zou dan in eene vreesfelijke ver-
woesting des lands , en vernieling der inwoncrs^
ts. 913.
Tot verklaring dezer Profetie hebbcn wij een fleu-
tel , een bijzonder ftandpunt nbodig , om dezelve
daaruit te befchouwen. VITRINGA en andere vin-
den de vervullirig der hier voorzegde bedreiging in
de verblinding der Joodfche natie , bij en na Christus
omwandeling op aarde,. en in de veruietiging van
den burgerftaat der Joden door de Romeinen: de ver-
fchijning vs. i 4. is daarom ook bij hen de vertoo-
ning van Christus in de heeiiijkheid zijnes koningrijfcs*
nadat hi] door linden volmaakt is. Doch , hoe zeer
' ' dit
J E S A I A S VI.
159
t gevoelen met vele redenen bekleed worde , hct
kan echter naauwelijks tot eenigen trap van :\vaar-
fchijnlijkheid, veel min tot overtuiginggebragt worden.
Wat ons betreft, wij volgen eene andei'e, niet on-
bckcnde opvatting. J-JE s A 'i A s was reeds voor Uzzias
dood Profeet geweest , doch enkel door bovennatunr-
Jijke, verborgen ingeving des Geestes^ door den aan-
drang^zLJnes liarten, en . het , onderwijs ,. dat hij iit
der "Profeten fcholen genoten-had; maar hij was nog
niet plegtig tot dat ambt beroepen en in hetzelve
ingewjjd, iets : het geen , naar alle waarfchijnlijkheid^
ook niet aail alle Profeten te beurt viel. Deze roe-
ping-en plcgtige inwijding gefchiedde hier door het
gezigt der, Goddelijke majefteit , waartoe hij werd
toegelaten, en door de uitdrukkelijke zending, hem
nu gegeven door dien, die op den throon zat, aan
Ae. kinderen zijnes yolks. Te dezer gelegenheid maakt
God hem tevens bekend , hoe hi) het volk aan ' zijne
blindheid overgegeven, , ; en deszelfs yerwpesting be-
fiotenhad, wat . uitwerking derhalve JESAIAS van
zijne zending te wachten had, -en welke onaan-
gename tijdingen hij zijne natie zou molten mede-
deelcn en overbrengen. Door de bedreigde .verv/oes-
tingen vs. -ii eii 12. verftaan wij geene andere, dan
die onder Achaz , .en ook onder Hizkias in het veer-
tiende jaar zijner regering, zijri voorgevallen , en
door het heilige zaad vs. 13. in de eerfte plaats den
.Koning Hizkias. Dit alles zal uit de verklaring na-
der blyken,
vs*
J E S A I A S VL
vs. i 4. Deze verzen behelzen de plegtige veri
tootling der Goddelijke majefteit aan haren gezanti
Wij moeten daarover vooraf iet aanmerkeii^
1. Wij houderl dezelve niet voor eeiie wezenlijke
verfchijning , door -de iiiteiiijke zintitigen van dea
Profeet waargenomen, zoodat hij met ligchamelijke
oogen zag , 't geen liij hier befchrijft , maar voof
een gezigt, aan de iimerlijke zinneii of verbeelding
in verrukking voorgefteld, 't geen bij de onde Pro*
feten he.et in den geest , of buiten het Ugchaam te
iijn* Hier voor J)leit de aard der zaak.* en het heeft
geen verder Bewijs noodig.
2. God vertoont zicli hier in Koninglijke flaa'tfie,
als een' Monarch in zijn paleis , op zijnen troon gei
zeten, doo'r zijn hofgezin omringd, door hetzelve
inet toej niching gehuldigd, en wat hiertoe meer be^
hooren moge. JESAIAS noemt hem daarom uit-
dru'kkejijk Konlng. vs; 5*
3. Doch de pracht eii luister van dit Koninglijk
hof is grootendeels priesterlijk. Gods paleis is eeti
tern pel; in den tempel is een altaar; iijne troon-
trawanten zijn printers van dien alta"ar ; de hulde
iJvordt hem toegebragt in priesterlijke beurtgezangeti.
Dit kan ons niet bevreemden , want God j die de
Koning van Israel was, woonde onder hen in het
heiligdom, werd door Priesters gedieiid, zijn hof-
gezin van den altaar gevoed enz. In Johannes Open-
baring vinden wij daarom ook dezelfde voorftelling,
en niet alleen den reukaltaar, maar ook de-kandelaar,
lies
J E S A I A S VI.
161
was ch vat en al de onde tempelpracht , over-
in. het hemelsch paleis.
*-S ~~
4. Eindelijk Gods majefteit komt mij VOOT hier
ook regterlijk te zijn : het beklimmcn van den
troon , de rook en het fehudden der zuilen fehijiien
mij hier toe te behooreru
vs. i. In het jaar, toen deKoning Uzzias
Zag ik den Heer zitten
j, Op een' troon, hoog en verheven ?
En de flepen zijns gewaads
Vervulden den tempeU'
"
In V jaar van Uzzias dood. NatuurlLjkst denks
men hier, niet met fommige Joden , aan den burger-
lijken dood , de melaatsheid , ra'aar aan het eigenUjk
fterfjaar van Uzzias; verg. Kap. XIV: 28. Maar
nu vraagt men , ontving de Profeet dit gezigt voor
of na den dood van Uzzias , lloewel in 'tzelfde jaar?
De eenvoudigheid zegt hier weder na den dood., en
de even aangehaalde plaats bevestigt het. Want
daar beteekent : in het jaar toen de Koning Achaz
flierf, hetzelfde als na- zijnen dood^ in hetzelfde
jaar van zijn overlijden. Doch of nu het fterven
van Uzzias met den inhoud van dit Kapittel eenig
verband had , laten wij anderen onderzoeken.
Zag ik den Heer. Wat zag j E s A 'i A s van God ?
Eene menfchelijke geftalte , gelijk EZECHIEL?
Het zou kunnen zijn , maar liever gelooven wij 9
I. DEEL. L ' al-
i6s j E S A T A S VI.
alleen het teeken der Goddelijke tegenwoordigheid $
de wolke der hcerlijkheid , gelijk die zich in den
tempel tusfcheii de.vletigelen der Chembim vertoonde.
Hier toe leidt ons de majefteit van het ganfche too-
neel, hier gefchilderd, en ook, dat JESAIAS geene
melding maakt , dat Irij eene men'fchelijke geftalte zag,
gelijk EZECHIEL uitdrukkelijk zegt. Ook lezen
ivij vs. 8. met: liij die op den troori zat zeide tot
mij , niaar : ik hoorde d& ftem des Heeren !
Zlttcr.de, op eetf troon. Een teeken van plegtige
Verfchijning , vooral . om gerigt te houden , want
anders zitten Koningen niet op hunne troonen. De
fpreekwijze Jehova zit , of hij zit op zijncn troon^
beteekent ook doorgaans hetzelfde als hij komt ten
gerigte. De hoogheid van den troon behoort tot
de majefteit van den Monarch.
De Jlepen zijns gewaads. De ftaatfiekleederen der
Oosterfche Vorfren zijn van lange flepen voorzienj
dit behoort tot de pracht en rijkdom. De lichtwolk ,
die op den troon gezien 1 werd , daalde van daar'
nederwaaits 9 veiioor zich in een' helderen nevel 5
waarvan het ganfche tempel - paleis vol was.
vs. 2. Achter hem en om hem heen
Stonden Serafim :
Zes vleugelen had elk,
Met twee bedekte hij zijn aangezigt$
Met twee bedekte hij zijn voeten ,
, 3 En met twee vloog hij."
Tot
S A I A Vi. 18$
"Tot het tooiieel van Gods majefteit behooit nu$
in d'e tweede plaats j de vertooning zijner troon-
dienaars , hurine houdhig en geftalte.
Serafim: Wij hebben uit woord onvertaald ge-
lateri , dewijl men gewoon is het te dezer plaats on-
vertaald te lezen; deszclfs beteekenis komt ons an- 4
ders niet duister voor. Naau den Arabifchen tbngval
geeft het te kennen eddcn , rijksgroot&n {fherifs} 9
fen deze beteekenis is hier veei gepaster, dan de eer-
tijds aangenomene van vurig , br addend. Eeri
Monarch' op zljn' troon is doorgaans van de Groo-
ten zijns rijks omgeven.
Achter hem en om hem heen. Eigenlijk flaat er
boven hem 5 doch de Hebreeuwen. noemden het diepfte
of achtereinde van een vertrek of 2aal doorgaans hetr
opper-emde. Zij omiingden den troori aan de op>per-
2ijde der zaal.
De Serafini fchijnen menfchelijke gedaaiiteil gehad
te hebben: vlcugelen behooren tot dezelve niet; maar
echter , dat de bode'n van den Hemelmonarch vleu-
gels hebben, om fnel en vaardig zijnen wil uit tei
voeren j hoe betamelijk is dit ! De overige vleugelert
dienden hen , opdat zij voor God zouden kunnen
ftaan ! Geen Oostersch Monarch mag'raeii in het aan*
gezigt zieri, men moet zijne oogen ter aarde (laan;
de Serafim hebben vleugels , om him aangezigt te :
dekken ! Aan een Vorst in het Oosten laat men ook
zijne voeten niet zien ; men bedekt die , buigende ,.
met het lange opperkleed; de Serafim hebben vleu-
L 5.
164. J E S A I A S VL
gels om hunne voeten , dat is het ganfche benedenfte
.deel des ligchaams , mede te dekken ! Deze geftalte en
gedaante der Serafim zijn inderdaad een- uitmuiitende
trek in het majeftueuze dezer vertooning 5 en zij ver-
"meerderen daarenboven het geheimzkmige derzclve.
vs. 3. ,yEn zij zongen elkander toe:
} , Heilig ! Heilig ! Heilig !
f) Is Jehova Zebaoth !
. Heel de aarde is vol van zijne heer-
M Ujkheidl"
Gelijk een Kerning op zijnen troon gehuldigd
word!: door het gejuich en geroep van zijne die- 1
naars : de Koning leve : hij leve in eeuwigheid!
Zoo ontvangt Jehova hier de hulde z-ijner Edelen 5
doch zij betalen ze aan hem , even gelijk- de Priesters
in den tempel deden , in lied en beurtgezang. Zij
geven hem den roem zijner deugden , zijner daden !-
Heilig! Heilig! Heilig. In deze drievoudige her-
haling moeten- wij.geene geheimzinnjgheid zoeken.
Zij is met ongewoon in de heilige Bladeren : land,
land , landy des Heeren tempel^ des Heeren t cm-
pel , des Heeren tempel enz.- licilig, kan hier groot
en majeftueus beteekeaen 5 doch indien wij aan reg-
terlijke heiligheid denken moeten y verftaan wij er
door betamelijke geflrengheid en onberispelijkheid
Het zuiver Opperwezen doet niet alleen zelve niets
berispelijks ? maar kan ook het zedelijk kwaad in
zij-
J E S A I A S VI, 1 6s
zijne fchepfelen niet dulden, en wordt er door be^
leedigd.
De aarde is vol van zijne heerlijkheid , niet
flechts van -de heerlijkheid zijner werken , maar ook
van zrjn beftuur, zoo in 't gemeen , als-omtrent
bijzondere wezens. Indien wij Gods wereldbeftuur
kenden, gelijk het een Seraf, een geheim aanfchou^
wer, een gewiekte bode van' God, een werktuig der
Voorzienigheid van den eerflen rang kent , hoe heei>
/ . ~
iijk zou ook voor oiis deze aarde en hare verborgen
regering worden!
vs. 4. En op de ftem van him gezang ,
Schuddeden de zuilen des voorhofs ,
En dikke rook vervulde 't huis."
Alle Uitleggers doen de zuilen des Voorhofs dreu-.
nen en fchudden van den fchellen en doordringenden
galra des gezangs. Daar niede wil ons gevoel niet
bvereenftemmen ; de hemelfche majesteit, en zwij-
gende luister van dit tooneel, afgebroken door een
gezang , waarvan alles daverde , en dit door Serafim ,
die het aangezigt met hunne vleugelen dekken ; dit
is een waar contrast. Wij befchouwen dit fchu.dden
der zuilen, als het antwoord' van den Hemel- Mo-
narch: en zoo dikwijls de Serafim zongen, fchud-
dede hij, die op den troon zat, de zuilen en pos-
ten van zijn paleis ! Wij vinden liier iets foortgelijks a
^ls *t geen VIRGIL I' us zegt van Jupiter, den.
L LX: 106,
6(? J E S A I A S VI,
IX: 1 06. Annuit , 6? # totum tremefecit
$um. De ;-0o , waarvan hier gefproken wordt ,
dan ook geen wijrook zijn 9 op den altaar ontftoken s
die ook nimmer door dit \^oord in 't Hebreeuwscfy
wordt aangeduid , maar het is. dikke , duistere rook :.
4e glans van Gods aangezigt verdonkerde zich, de
heldere nevel weyd een dikke rookwolk ! Het is Sina'i-
tifche pracht : de ganfche berg rookie en beefdf,
zeer ! Zoo ras Gods majesteit gefchilderd werd,
moesten er zekerlijk trekken ontleend worden van de.
luisterrijke verfchijning der Godheid op Sinai.
Des voarhofs , eigenlijk der dorpelen: doch dit
woord beteekent deningang, hetvoorplein: vandaar
tlorpelwachters 3 $ e de wacht hielden in de yoorzaaL
VS. 5. Toen fprak ik:
Wee mij 1 ik verga I
39 Want ik ben een man , onrein van lip*
'^ En wone in 't midden van een volk .,
Dat onrein is. van lippen ....
iy En mijne oogen zagen den Koning a
^
^Jehova Zebaoth!"
Wij moeten ons dit dus voprftellen. De Profeefe
was bij het gezigt van God op zijnen troon , zijney-
dienaars achter hem , en bij het gezang hunner hulde ft
yerrukt, bedwelmd geweest. Maar toen nu de zui-
l?n beg;omiep. te beyen en te fchudden , en de licht-
J E S A I A S VI. 167
glans van Jehova's aangezigt in eene donkere wolk
van dikken rook veranderd werd 9 toen werd zijn
hart beangst en hij dacht niet anders , dan ik ben een
man des doods ! De verfchijning van God werd hem
nu.'tffeen zi] in de verbeelding der oude volkenwas,
** y ^j j <j *
een voorteeken des doods ! En wat was de reden ,
dat hij fterven moest? hij was een man onrein van
lippen ! Hij had zich onderwoiiden de tolk van God
te zijn , en als Gods Prefect tot het volk te fpre
ken ! Misfchien had hij , in \zijnen Profetifchen
dienst, zich misgrepen, niet gefproken, gelijk de
gezant van zulk een God had behooren te fpreken ;
dit zou hem nu het leven kosten , en de verfchijning
der majesteit Gods was hem een bode des doods t
vs. 6. Tot mij vloog een der Serafim ,
In zijne hand was een gloeijende fteen ,
Hij nam dlen met de tang van den al-
taar."
JESAIAS werd in zijnen angst door een' der
troontrawanten gerust gefteld , en van zijn leven
verzekerd. Een Seraf , geen enkel ftandbeeld in deze
vertooning , geen ledig zanger , maar een vurig ,
oplettend dienaar vliegt ijlings tot hem, en ncemt
van den altaar eene kole ; deze kool was een gloeijen
defteen. In landen , waar men gebrek aan hout heeft,
gebruikt men in deszelfs plaats fteenen , di^ men
doorgloeit : hiey ia de fteen geen zinncbeeld van ge-
L 4 brek
i63 J E S A I A S VI f
brek aan hout, maar van ziiiverheid en reinheid,
daar alle andere brandftof, asch en vuiligheid na
laat , die op den altaar van het hemelpaleis niet ge-
vonden mogten worden.
vs. 7. En bragtdien aan mijn' mond, enzeide:
Nu deze uvv lippen heeft beroerd,
Is uwe fchuld geweken ,
Uw zonden zijn verzoen4."
De reinigende kracht des. vunrs was al van ouds
bekend, en het vuur een zinnebeeld der loutering;
b,oe veel te meer vuur van den altaar des Goddelijken
tempels ! De Seraf beroerde de lippen van den Pro.?
feet:, al ware het dan dat hi) te voren, door men-
fchelijke zwakheid , in zijne redenen zich, misgrepen
had 5 die fchuld was hierdoor geweken , en die zon-
de verzoend. Wij moeten hieruit niet opniaken , dat
JE SAIAS zich dadelijk aan eenige grovere zonde, in
zijne vorige Profetifche bediening, had fchuldig ge-
maakt, maar wij moeten denken aan de natiiuiiijke
bedorvenheid en onvolnlaaktheid , zelfs van den ijve-
rigften dienaar van God , en hoe die zich vertoonen
moet in de oogen van hem , voor wien zelfs geen
Engel zuiver is , en die in zijne hemelfche dienaars
zelve dwalingen ziet. job IV: 18.
vs. 8. Toen hoorde ik de ftem. des Heeren a
die riep :
J9 Wien
J . S A I A S VI.
Wien zal ik zenden ?
Wie zal ons ten bode zijn ?
Ik antwoordde :
Hier ben ik , zend mij !
De Profeet zag de fprekende Godheid niet , hi]
hoorde eene ftem , die hij erkende de ftem des Heeren
te zijn, juist gelljk het bij cene verfchijning van den
onzigtbaren plaats hebben moest. God begeert een'
zendeling , geen' Engel , maar een' mensch , dien hij
tot menfchen zenden kon. En de Profeet , te voren
zoo bevreesd , is nu vrijmoedig genoeg om te fpreken
en zich zelven als zendeling aan te bieden i
vs. 9. Ga heen, fprak hij, en zeg dit voik;
}) Hoorende hoort en verftaat niet ,
Ziende ziet en merkt niet op !
10. Maak gevoelloos het hart van dit volk ,
Hunne ooren doof, hunne oogen blind j-
Dat het niet zie met zijne oogen ,
Met de ooren niet hoore ,
Met het hart niet bemerke ,
Noch zich bekeere en uitkomst vindel"
: De Profeet wordt gezonden , om het oordeel der
verblinding en der verhardheid aan zijne natie aan te
kondigen : bij alle waarfchuwingen zouden zij als
doof , bij dreigende oordeelen blind , bij aankomende
gevoelloos zijn; de verkondiging van G s ods
J E S A 1 A S
wil zou hun niets baten , ztj zouden zich jiiet bekee-
ren 5 noch genezen vvorden. Een" verfchrikkelijke
last, en waaruit JESAIAS tevens merken kon, hoe
weinig voldoening of aangenaarnheid hlj van zijne
sending zich te voorfpellen had. Hoopte hij mis-
fchien, dat hij alsjehova's gezant ooren en harten
zou open yinden , zijn volk gewigtige dienflen doen ,
en het middel zijn eener nationale verbetering ; helaas !
niets van dit alles had hij te wdchten : hij zou niets
doen, dan zijne natie onverantwoordelijk maken, en
daardoor hun oordeel verzwaren , terwijl hemzelven
eene rijke bron van {mart en verdriet werd geopend.
Vraagt men nu, \vanneer dit oordeel gekomen is?
zekerlijk reeds in JESAIAS tijd, reeds onderjothams,
regering , en nog veel meer onder die van Achaz ,
't geen uit alle zijne profetien , in dezen tijd uitgcfpro-*
ken, blijkenkan. Doch dit ocrdqel heeft de natie ge?
durig al weder zich op den hals gehaald 3 en het is he$
lot van alle hunne Profeten , tot op de vervvoesting;
van hunnen Staat door de Romeinen toe geweest,
dat zij geen gehoor vonden, maar doove ooren, blin-
de oogen en gevoellooze harten ; en dit is de reden
dat Jezus en de Apostelen deze zelfde Profetie nog
op de Joden van hunnen tijd toepasten , en als ook
in hun vervuld aanhaalden. Zie Joh. XII: 40. en
andere plaatfen.
Maak gevoelloos het hart enz. MICHACLIS
drukt dit zeer wel en krachtig uit : predlk hen doof
en blind en ongevoelig ! Dit zegt nien van Leeraars ,
di
J E S A I A S VI.
die geen' ingang vinden , en nogtans voortgaan met
vermanen en waarfchuwen , fchoon het volk er ge-
durig gevoelloozer en verharder tegen aan wordt.
Waar eene eerfle en tweede vermaning flechts een 3
geringen invloed heeft , maken dikwLjls. de derde ,
vierde en alle volgende geen' indruk ter wereld meer.
VS. 11. Toen fprak ik: Heer! hoe lang?
Hij antwoordde :
Tot dat de fteden verwoest en ontvolkt a
De huizen zonder bewoners ,
M En 't ganfche land als een> woestijn zal
wezen ! "
Men moet de vraag van JESAIAS niet zoo op-
vatten , hoe lang zal dit oordeel der verharding du-
ren V maar hoe lang zal ik er de aankondiger en ge-
tuige van moeten zijn? waar openen zich beter uit-
zigten , om de goeden onder uw volk daarmede te
vertroosten ? God antwoordt hem , dat hij eerst nog
verfchrikkelijke rampen zou moeten bijwonen , de
fteden in puinhoopen gelegd, de huizen zonder be-
woners , het veld in een woestijn veranderd ! Men
herkent hier van zelfs den akeligen tijd van Ach-az
regering , toen de vijanden van alle kanten in het
land indrongen , Syrie , Israel , Edom , Moab ; toen
de laatfte ure voor het huis van Juda fcheen. geko-
men te zijn. Men vergelijke de befchrijving van den
llaat des lands , Kapittel 1 : 7 en 8.
VS.. 12.
'i7s. J E S A 'l A S VI
vs. 12. M Tot dat Jehova 't Rijk geheel ontvolkt
zal hebben ,
En alles, zelfs in 't hart des lands,
, y Verlaten , eenzaam zij."
Het aantal menfchen, dat in zoo velc op een ge-
ftapelde Oorlogsrampen, als Achaz ondergtng, ten
deele fneuvelen, ten deelc gevankelijk weggevoerd,
en als flaven verkocht moest worden , is zekerliik
onberekenbaav , en de vnjwillige landverlating , het
vlugten in rotfen en fpelonken , moet daaraan gee-
venredigd zijn geweest. Het zou -dwaas zijn zich
te verwonderen , dat dit eene veiiating , eenzaamheid
en ontvolking ten gevolge had , die zelfs in het hart
des lands, in Jeruzalem en de omliggende ftreken,
zeer groot en merkbaar was. Wij behoeven derhal-
ve hier niet aan de Babylonifche ballingfchap , of
de eerfte wegvoering door Nebucadnezar onder Joja^
qhin te denken.
vs.. 13. Zooblijftal-leenhettieiidedeelnogovcrig,
)3 En dat , ook dat wo'rdt andermaal veiv
,, nield !
Nogtan.s , gelijk de terpentijn- of eike-.
boom,
' Schoon men zijn takken velt , een' ftani
si behoudt,
Zoo bk'jft haar ook een ftam. s
M Het ^cilig zaad !"
j E S A I A S VI. 173
Wij behoeven net voor geene al te buitenfporige
Vergrooting te houden , wanneer men ftelt, dat, i>ij
de komst van Hizkias tot dentfoon, nict meer dan
het tiende deel over was van het volk, ' dat Jothiim
na den dood van Uzzias in Juda vond. Toeri was
het'rijk op een'. hoogen trap van bloei , en Hizkias
vond het in het uiterfie verval. En dit overfchot,
dit tiende deel werd in Hizkias tijd andermaal der
vernieling overgegeven , te weten , in het veertiende
jaar ziiner regering, toen het leger cler Asfyriers in
het land viel , alles wegnam , Jeruzalera belegerde ,
en de veldheer Rabfake wedden durfde , dat de koning
van Asfyrien twee duizend paarden zou geven , in-
dien Hizkias voor dezelve miters kon geven. Doch
de afgekapte cik hield een' ftara over , die wel haast
weder uitliep , en nieuwe en fchoone takken maakte.
Juda werd verlost en herftelde zijnen bloei , en toen
liep JESAIAS Profetifche zending ook ten einde.
Het heillg zaad. Hier door kan men verftaan de
braafften en besten onder het volk ; men kan het ook
dus opvatten , Juda zal nog gefpaard worden ora
dat zij toch het heilige zaad, het kroost der god-
vruchtige Aartsvaders blijyen. Doch wij denken
liefst aan Hizkias , die om zijne dengden , zoo wet
als omdat hi) de afftammeling van Davids koninkUjk
huis was, dien eeretitel dragen mogt, gelijk hij ook
de behonder was van land en volk.
Uit deze verklaring blijkt , dat men met de vervul-
ling dcr Profetie niet behoeft verlcgen te zijn , al
brengt
i 7 4 J E S A I A S VI.
brengt men die niet tot de dagen van Chrisms ed
zijne Apostelen, en de venvoesting des JodendomS
door de Romeinen ; en het is een gewigtige regel hi
de verklaring der oude -Profetien $ dat men de ver-
vulling zoo na aan den tijd der voorzegghig brengeii
moet , als men behoudens oordeel- ? gefehied- en uit
legkunde doen kan*
S A I A S Vlt
H O O F D S T U K.
.n de dagen van Achaz , den zoori van
Jotham, den zoon van Uzzias, den Koning
van Juda, togen Rezin, Koning van Syrien,
en Pekach, Remalja's zoon, Koning van
Israel , tegen Jeruzalem op , om de flad
te beftrijden , doch konden ze met be-
magtigen.
a. Toen men nu aan het huis van David de
tijding bragt , dat Syne zich met Efrai'm
verbonden had , werd het hart van den
Konicg, en van zijn volk bewogen, gelijk
de boomen des wouds bewogen worden
door den wind.
'. Doch Jehova fprak tot Jefaias: ga Achaz
te geraoet, gij en Schear Jafchub uw zoon,
aan het einde van de waterleiding des bo-
venften vijvers, aan den weg van het veld:
des vollers.
4. En zeg tot hem:
Wees op uw hoede, doch bedaard^
Vrees
E :S A 1 A S VII,
. Vrees met, wees niet kleinmoedig,
Cm die twee, bijkans verteerde,
Slechts nog rookende vuurbranden ,
Den ontftoken toorn van Rezin en Syrien j
Eh van Remalja's zoon ;
5. Om \ kwaad u toegedacht door Syrien ?
Door Efra'im en Remalja's zoon,
Die zeiden :
6.Komti vallen wij hfjuda,
Verwoesten wij 'c , of deelen l 't onder'
ons, '
Of ftellen wij tot'Koning in haar midden
Den zoon van Tabeal.
"7. Zoo fpreekt de Heer Jehova :
't Komt niet tot ftand,
't Zal niet gefchieden !
8. Neen Syrie's hoofd zij Damascus*
En Rezin Damascus hoofd!
Efra'ims hoofd zij Samaria,
En Remalja's zoon het hoofd van Efraiai-f
p. Dit blijve alzoo nog vijf en zestig jaren,
Doch dan is Efraim verbroken,
En kan geen volk meer heeten:
Maar gij , indien gij niet gelooft ^
Ook gij wordc niet bevestigd.
lo. Verder fprak Jehova tot Achaz en zeide:
n.Eisch
E s A i A s : vn. 177
iKEisch u een teeken van jehova uwen God,
Eisch uic de diepte beneden,
Of uit de hoogce boven u*
12. Maar Aehaz antwoordde:
Ik zal niec eifchen^
Noch Jehova verzoeken.
13. Toen fprak hij:
Hoor mi, gij hiiis Van David !
Is 'c u te weihig menfchen te vermoeijen,
Moet gij ook mijnen God vermoeijen ?
14. Nu dan, de Heer zal zelf aan u een teeken
geven :
Zie, een maagd wordt zwanger^
Baarc een' zoon,
En noernt zijn' naami
GOD MET oNsl
15. IVIelk en honig zal men eten,
Toe dat hij wete 't kwade te vlieden^
Met goede te verkiezen :
16. Doch eer dit jongske weet het kwade te
vlieden,
Het goede te verkiezen , .
Zal reeds het land, welks beideKoningen u
kwellen,
Verlateazijnl
I. I?EEL. M 17. Maar
178 J & S A J A S VII.
. Maar over u , uw volk en *t huis uws va-
ders ,
Brengt Jehova onheils - dagen ,
Waarvan men de .wederga*. niet zag ,
Van den tijd , dac Efraira zich fcheidde van
Juda -
Den Koning van Asfur!.
28. Dan komt de dag, waarin Jehova
De vliegen, die aan 'c einde van Egyptens
ftroomen zijn,
Uit Asfurs larrd de 'bijen , herwaarts fluitea
zal ;
ip. Zij komen , zlj laten zich alien neder,
In woeste valleijen 5 in kloven der rotfen,
In ftruiken en hagen , en waar men bronneil
vindc,
20. In dien dag zal de I leer,
Door een gehuurd fcheermes van de over*
zijde des Eufraats ,
.Door Asfurs Koning,
Het haar van hoofd en voeten fcheren,
En ook den baard wegnemen.
.ar.Te dien tijd zal men hem gelukkig noe"
men,
Die een jong rund behield ? of ook een
cweetal fchapen ;
2. Die
J. E S A I A S VIL
2.2. Die geven hem dan melk genoeg tot voed-
. fel;
Ja! al wie dan in 'tland nog overig is,
Zal zich met melk en honig voeden.
23. Dan zal een veld 5 waar duizend wijnftokken
ftonden ?
Gefchat op duizend zilverlingen,
In. doom en distelen zijn verkeerd ;
24.Men.zal met pijl enboog daar moetengaan^
Ja! 't ganfche land zal doom en dfstel zijn.
g. De bergen zelfs , die op 't zorgvuldigsc
onderhouden werden,
Waar nimmer vrees voor doom of distel;
was ?
Daarinizal men het rundvee drijven j
De fchapen zullen die vertreden!
i8o j s A i A. s vn;
V E R K L A R I N G.
tijd, wanneei 4 deze Profetie is uitgefprokeii ^
eri de omftandigheden van Jidda's Rijk, waafop de-'
zelve bare betrekking heeft , zijn aan het hoofd der
redevoering zoo duidelijk vermeld, dat wij dezelvs
alleen hebben op te geven , en den afloop der rede
na te gaan ? eer wij de vcrklaring derzelve bij de
hand neinen.
Reeds in het laatst van Jothams regering , begon-
Hen Rezin , de Koning van Syrieti , en PekacH , de
troons - overweldiger van het Rijk der tieri flamraen 7
door hunne invallen en ftrooperijen het Rijk van Judu
te plagen , a Kon. XV: 37. Doch de voornaamfte
vijandelijkheden vielen eerst voor na Jothams dood ,
in het begin der regering van Achaz. De eerfte, die
het oorlogs-tooneel operide , was de Koning van
Syrien , die Achaz een' geweldigen flag en nederlaag
toebragt. Kort daarop viel hem hetzelfde lot te bemt
van Pekach , den Koning van Israel : in welk ]aatfte
gevecht honderd en twintig duizend mannen van Juda
fnenvelden , en een ontzaggelijk aantal gevangen
werd genomen. a Chron* XXVIII: 5, 6 en verv.
Door
J E S A I A S VII.
Door dezen goeden uitQag aangemoedigd, .iriaak-
ten de twee Vorllen van Efra'ira en Syrien een ver-
bond met malkander, om hunne legermagten te ver-'
eenigen , gezamenlijk Juda aan te fasten , en met
dat Rijk naar hun welgevallen te leven. * Kon.
XVI: 5.
In clit benaauwde tijdftip voor net huis van David
en deszelfs gebied, werd JESAIAS aan den Konmg
Achaz gezonden , met den last, die in ditKapittel is
opgeteekend, en om welken geheel te verftaan, wij
alleen nog eene bijzonderheid nit de gefchiedems. ons
herinneren moeten. Te weten Achaz , in deze be-
naauwdheid geene uitkomst ziende , en door de vo-
rige nederlagen geheel verzwakt , koesterde het voor-
nemen , om den Koning van Asfyrien tegen zijne
vijanden te hulp te roepen, 't geen hij ook nader-
'haud volbragt; doch dit was zoo geheel ftrijdig met
Gods oogmerk , en met het waar belang des lands ^
dat God zijnen Pro feet zond, om, ware het moge-
lijk , de volvoering van dit heilloos opzet nog voor te
komen. Als wij nu dit weten , 't geen de gefchiede-
nis 2 Chron. XXVIII: 16. en a Kon. XVI: 7. ons
leert , hebben wij den fleutel tot verklaring niet alleen
van het eerfte , maar ook van het laatfte .deel dezer
redevoering.
De twee eerfte verzen van dit Kapittel behelzen
den tijd, wa'arin deze Profetie tiitgefproken is, en
de omftandigheden , die er aanleiding toe gaven.
ftet beyel aan den Profeet , .om Achaz op te zoefcen,
M 3
Jf E S A I A S VII.
vinden. wij .vs. 3, en dan volgt de last. JESAIAS
moest den Koning gerust (lellea , hem van Gods
hulp verzekeren , den ondergang zijner vijanden
voorfpellen, en hem aldus aanmoedigen, om in de-
zen nood zijn vertrouwen op gcen' gcvaarlijken bui-
tenlandfchen Vorst , maar op Jehova te vestigen.
vs. 49. De Profeet biedt zelfe aan Achaz een tee-
ken aan , dat hij zelve verkiezen zou , om hem de-
zekerheid der Goddelyke verlosfing te bcvestigen,
doch Achaz weigert , en God geeft hem nu zelf een
teeken , en voorzegt tevens , hoe lang de nood des
lands nog duren zou. vs. 10 16. Doch bij deze
vertroosting wordt nu ook eene krachtige en bedrei-
gende waarichuwing gevoegd, om den ; Koning te
doen gevoelen , welke rampzalige gevolgen het voor
hem , voor zijn volk en huis zou hebben , zoo hij
zijn plan ten uitvoer bragt , en den Koning van
Asfyrien te hulp riep; hoe zijn huis vernederd en
zijn land verwoest zou worden , door die zelfde,
Asfyrifche Monarchic, die, offchoon vriendelijk in
het eerst, welhaast het momaangezigt afwerpeii zou,
zoo ras zij flechts d^nmaal voet in het land gekre-r
gen had : en dit is de inhoud van het laatfte deel 9
vs. I7-25.
Men kan dit Kapittel in deszelfs verklaring met de
moeijelijkuVgelijk ftellen , vooral om twee tijdreken-
en uitlegkundige zwarigheden, en het geen daarover ,
door verfchillende Geleerden , van meer dan ee,e
2ijde getwist en gefchreven is.
vs. i.
J E S A I A S VIL
vs. i. In de dagen van Achaz, den .zoon van
it Jotham, den zoon van Uzzias, den
Koning van Juda , togen Rezin , Ke-
ying van Syrian, enPeltach, Remal-
s) ja's zoon, Koning van Israel , tegen
Jeruzalem op, om de..ftad te beftrij-
den , doch koriden ze niet bemag-
Wij moeten dit vers niet zoo v.erftaah , als of
deze Profetie eerst was uitgefproken , nadat de op-
togt der verbonden Koningen reeds vruchteloos was
uitgevallsn ., en het beleg van Jeruzalem weder op-
gebroken : integendeel het volgehde vcrs toont , dat
wij deze redsvoering be.fchouwen moeten, als ge-
liouden , eer de vereenigde legers nog tot Jeruzalem
genaderd waren. Dit is dan alle.en voorverhaal , en
wijst ons flechts aan, w.elke krijg bedoeld wordt,
te weten die, welke eindigde met het opbreken vai;
het beleg van Jeruzalem.
vs. 2. Toen men nu aan het huis van. David
de tijding bragt, dat Syrie zich met
Efrai'm verbonden had , werd het hart
van den Koning , en van zijn volk be-
wogen, gelijk de boomen des wouds
bewogen worden door den wind."
Syrien en Efra'im hadden Juda reeds te voren aan-
J E S A I A S VII.
getast , en gevoelige flagen toegebragt , doch elk
afzonderlijk , en zonder vereeniging van beider kger-
magten : thans kreeg de Koning tijding , dat zij
zamen zich verbonden hadden , en dat het oogmerk
der verbindtenis was , om met vereenigde magt zijn
Rijk te vernielen , en terftond voor Jeruzalem het be-
leg te flaan. "Geen wonder dat in dit angflig tiiditip
Achaz radeloos was ; twee Koningen , die elk af-
zonderlijk hem geflagen hadden , waren nu tegen
hem vereenigd, bedoelden zijn' val en den val van
zijn huis , en tchenen de magt in handen te hebben,
om him voornemcn door te zetten. Hierbij kwam
waaiichijniijk , dat 'er in het huis van Juda eene
.zamenzwering zich openbaarde tegen het koninklijk
huis , waarvan Kap. VIII: 6. fchijnt gefproken te
warden. Achaz gemoedsgefteldheid wordt ons dus
befchveven : zijn hart bewoog zich gelijk de boo-
men enz. Wij kunnen hier niet anders denken ,
dan aan dien angst, die. den mensch befluiteloos ,
twijfelmoedig maakt , zoodat hij nergens rust vin-
dende , gedurig als heen en weder geflingerd wordt.
pit vordert.de kr-acht der vergelijking..
vs. 3. Doch Jehovafprak tot JESAI'AS: ga Achaz
te gemoet, gij en Schcar Jafchub uw
zoon , aan het einde van de water-
leiding des bovenften vijvers, aan den
weg van het veld des vollers."
J E S A I A S VII.
J E s A 'i A s moest , naar Gods bevel , Achaz opzoe-
ken , niet in zijn paleis , maar op eene openbare
plaats , waar hij niet alleen ten aanhooren van den
Koning en zijn hof , maar ook van eene menigte des
volks ipreken zou : en de aaid van des Profeets last
inaakte het ook noodzakelyk , dat er vele getuigeti
bij zijne rede tegenwoordig wareii.
De plaats, waar de Profeet den Koning zou aan-
trefFen , was van veel gewigt in een aannaderend be-
leg , om , namelijk , al het water uit de fontein
Sildach , het qerjige dat in die ftreek gevonden werfi ,
naar Jeruzalem af te leiden, voorts de bron.te ver-
ftoppen , of door verflerkingen voor den vijand on-
toegankelijk te maken , en den belegeraren het water
af te fnijden. Meer over deze plaats aan te merken
zou overtollig zijn, dewijl het niet tot opheldering
der zaak kan dienen.
JESAIAS moest zijnen zoon medenemen; dc naam
van dit knechtje beteekcnt in onze taal , het over-
blijffel zal wed&rkeeren ,: het was een voorfpellende
naam, men vergelijke Kap. VIII: 18, Waartoe het
dienen moest , dat JESAIAS dit kind medenam,
daarvan vinden wij in deze ganfche. rede geen enkel
fpoor , ten zij men het vijftiende of zcstiende vers ,
of die beide, van dezen zoon verklare , of onder-
ftelle , dat er uit deze redevoering het een of ander
is uitgevallen , waarin van hem gefproken. worrit ;
doch hiervan nader.
vs.
186 J E S A I A S VII.
' vs. 4. En zeg tot hem : . .
33 Wees op uw hoede, docli bedaard,
Vrees niet , wees niet kleinmoedig ,
Om die twee , bijkans verteerde ,
Slechts noch rookende vuurbranden ,
Den ontftoken toorn van Reziri en Sy-
ricn ,
En van Remalja's zoon.
"
Achaz flond nu gcreed, om in zijnen angst eii ver-
twijfeling alles te bederven , door het inroepen van
den Koning van Asfyrien. Jehova beveelt hem alle
VKCS te laten varen als ongegrond, de\yijl Hij gereed-
vvas om hem bij te ftaan tegen zijne woedende vijan-
den. Gocl fpreekt van deze twee vijanden , voor
Achaz zoo geducht , met diepe yerachting : hij noemt
hen vuurbranden , brandhoi&en , onheilflichters :
rookende brandhouten , die bijkans geen' gloed meer
"hadden , ja -eindelijk haast vcrteerde brandhouten ,
letteiiijk jlaarten , enden van brandhouten. De magt
x
dezer twee Koningen was inderdaad thans zeer nabij
aan de vcrdwijning 3 en nog weinige jaren , dan
waren zij geheel yerbrand, in asch en rook yer-
ylogen !
Ook verdient het onze opmerking , dat in de gan-
fclie rede van God de naam van Israels Koning,
fekach j niet eens genoemd \yordt , maar dat hij
ftandvastig naar zijns vaders naam , d& zoon van
a geheeten v/ordt, Dit gefchiedt ook bij ver-
acb-
J E S A I A S VII is?
achting , en Pekach was inderdaad een zeer ver-
achtelijk inensch ; zijne afkomst is onbekend, liij
was Hoofdman onder de regering van zijnen voor-
zaat, hij werd een Koning-moorder en troon-over-
weldiger,
vs. 5. Om 't kwaad u toegedacht door Syrien 5
Door Efrai'm en Rernalja's zoqn .,
Die zeiden :
6. Komt, vallen wij in Juda,
Vervvoe^ten wij 't , of deelen *t onder
ons ,
5i Of ftellen wij tot Koning in l^aar midden
Den zoon van Tabeal."
Het ganfche oognierk der zaanwerbonden Vorften,
Was de vernieling van Juda's Rijk, en indien dit in
(Jen Koning van Syrien nog verfchoond kon wor-
den , het was onverantwoordelijk van Pekach ge-
-handeld, want Efra'im enjuda waren broeders.
Jehova toonde , dat de raadflagen der Vorflen hem
niet onbekend waren a dat hij al derzelver plans
wist: het Rijk te vcnvoesteti.., (doch het woord, dat
hier in den grondtekst geyonden wordt, is duister,
en einde ergens van maken kan het misfchien be-
teekenen) of anders elk een ftuk daarvan naar zich te
flepen , of ten minfte het geheel onder hunne niagt
te brengen , Davids huis te onttroonen , en een*
Koning naar hun. welgeyallen aan te ftellen. De per-
fopn,
J E S A I A S Vlt
foon , dien zij daaitoe in 't oog hadden , wordt ge-
noemd, de zoon van. Tabeal ; wie dit was is geheel
onzeker, misfchien wel de voornaamde der tegen-
woprdige oproermakers in Juda,.het hoofd der za-
menzvvering , die in het hart des Rijks tegen het
koninklijk huis gefmeed was, en die zich misfchien
in het leger der zaamgezworen Vorften bevpud.
Doch hiervan is niets te bepalen; alleen komt-het
ons voor , dat de naam niet zeer Hebreeuwsch
luidt , en de peribon zelf misfchien een yreemde-
ling was.,
vs, 7. ^ Zoo fpreekt de Heer Jehovaj
't Korqt niet tot fbnd,
,3 't Zal niet gefchieden i"
De Profeet fpreekt hier in den naam van God met
verzekering en majefteit. Hoe wel beraamd het plan
der Vorften fchijnen mogt , hoe zeer de volvoering
mogelijlc, misfchien waarfchijnlijk was, Jehova ftek
er niets tegen , dan alleen zijnen almagtigen wil ; hij
fpreekt: het zal niet gefchieden! en nti moet de
raadflag verijdeld worden , al was hij. d.oo? de xnagt
der ganfche wereld onderfteund !
Deze majeftueuze uitfpraak was allergefchiktst ,
Oin den Koning en het volk moed in te boezemen ,
indien flechts de vooringenomen , verhar.de Achaz
niet voor alle overredjiig onvatbaar geweest was,
vs. 8,
j.'fc S A I A S VII. ig
vs. 8. Neen Syrie's hoofd zij Damascus,
9i En Rezin Damascus hoofd!
' Efraims hoofd zij Samaria ,
En Remalja's zoon het hoofd vail Efraim !'
9. Dit blijve alzdo ndg vijf eri zestig jareri-j
Doch < dan is Efraim Verbroken ,
En kan gecn volk meer heeteii :
Maar gij , indien gij niet gelooft ,
Ook gij wordt niet beve*stigd."
Wij hebben in deze verzen eene verplaatfing ge*
waagd , en de aankondiging van Efraims ondergang
verfchoven , na dat 'er eerst van dat Rijk gewag ge-
inaakt was , 't geeii veel beter vlljt, en ook met het
volgendc: indieri-gij niet gelooft , op deze wijzeeen
beter verband maakt.
De woorden Syrie's hoofd zij Damascus , Kezin
Damascus hoofd kunneri , onzes oordeels , niet beter
verklaard wordeh , dan aldus : Syrie zal geene vero-
veringen meer maken j het Rijk is op zijn'- hoogften
trap geweest, en Judaheeft niet te vreezeri , dat het
immer als eene overwonnen provincie aan dat Rijk zal
gehecht worden. Zoo ook Efraim: ook deze heeiv
.fchappij zal hare tegenwoordige palen niet verder
iiitbreideii , indien zij flecnts Mar gebied behoudeii
'mag ! Doch dit zal niet lang meer zijri : nog vijf tin
zestig jaren^ dan is Efraim verbroken , en geeft
: volk meer!
Deze woorden zijn aan vcle bedenking onderhe-
vig.
io j E S A I A S VJDL
vig. Warineer wij den krijgstogt der verbondenVpr-
ften in het tweede jaar van Achaz regering plaatfen,
en hem daarna nog vijftien jaren laten heerfchen, en
wij voegen hier bij de 2es jaren, die Hizkias gere-
geerd heeft , (in het zesde jaar nu van Hizkias is
Samarie ingenomeii, en het Rijk der tien ftammen'in
ballingfchap vteggevoerd ) j dan hebben wij nog in
alles maar een en twintig jaren , vari den tegenwoor*
digen tijd af, tot op dien tijd toe, dat Efraim ver-
broken is , en opgehouden heeft een volk te zijn ; 't
welk nog het dcrde gedeelte niet uitmaakt van de
vijf en zestig jaren , die hier er voor gefteld worden*
Om dan deze iiitfpraak met de gefchiedenis over
een te brengen , nemen fommigen aan $ dat men - de
ganfchelijke verbreking van Efraim niet rekenen moet
gefchied te zijn , ten tijde der inneming van Samaria
door Salmanezer, maaf vele jaren later cnder Ezar-
haddon 5 die eene nieuwe volkplanting in het Rijk. der
tien Ham men zond , waardoor deszelfs oiide naam
en gedaante geheel verloren ging. Doch elk ziet,
dat dit alleen een middel is om zich te redden, en
dat de verwoesting van Efraim , de veraietiging van
deszelfs naam enStaat g bij de inneming van Samaria,.,
en niet eer noch later ., heeft plaats gehad. Er fchiet
dan niets anders over, dan deze plaats te houden voor
bedorven door de affchrijvers , die in de getal- letters
eene feil hebben begaan , fchoon dezelve zeer oudmoet
geweest zijn, daar de oude overzettingen hier even
eens lezen als onze tekst, fchoon deze overzettingen
ook
J E S A I A S VII. 19!
ook naar deii tegenwoordigeir tekst kunnen veran-
derd zip. .... " ^
Wij althans maken geene zwarigheid , om de gisfing
van den geleerden VI-TRING A te pmhelzen, die in-
plaats van vijf.en zestig jaren leest, zestien en vljf
jar en , dat is , . een en twintig, binnen welk tijdperk
delsraelitifclie Staat gehcel verftoord is onder Salma-.
iiezer, Om dcze gisfing te flaven behoeft men fleclits
eene.zeer kleine verandering in den tekst te maken,
en men kan den oorfprong der tegenwoordige lezing
gemakkelijk verklaren. .... Vraagt men , waarom d
Prefect niet liever een en twintig zeide, dan zestiett
en viff? wij antwoorderi , dat de Profeten het onge-
worie in hunne fpreekmanieren beminden , en dat j E-
SAIAS zich dus kan uitgedrukt hebben , om de on-
derfcheide'n fegering-jaren van Achaz en Hizkias aaa
te duiden , te weten , zestien jaren onder Achaz a
1rijf onder Hizkias; doch het eerfte antwoord behaagt
ons beter. ...
CAPPELLUS, eridie hem volgen , lezen zes en
yijf of elf jaren , 't geen ook niet onaannemelijk is^
doch naar de tijdrekening niet zoo juist: het zou
beter aangaan , indien wij met MICHACLIS kondea
onderftellen , dat deze krijg in -het tiende jaar van
Achaz eerst voorgevallcn was: doch in het derde of
vierde jaar van Achaz werd Pehacli reeds om hals
gebragt , en deze is echter hier onder de ftrijdvoercn-
de Vorften. . ,
. Bi) deze aaiikondiging. yan Efrai'ms ondergang,
wordt
i$a J E $ A I A $ Vlt.
wordt nu ook eene bedreiging aan Juda gevoegd: in*
dien gij met gelooft , ook gij zult met bevestigd
warden. Juda kon zijnen aanfManden val nog ont-
Komen , ten minfte mefkelijk verfchuiveh eh vertfa-
gen, doch het kwatn er op aan, of men Jehova, en
wel op dit o'ogenblik , wilde gelooven : want geloofde'
men hem met , en riep men den Koning' van Asfyrien
te hulp ; gaf men dezen voet in het land , dan zou
het ten laatfte Juda gaan , gelijk Efrai'm , en het
eerfte Rijk zou even min bevestigd zijn en blijven als
het laatfte. Zoo veel hing er van af , of de Koning
thans aan den Prefect geloof gaf, erinaar zijne woor-
den zich gedfoeg, dan of hij dit gelbof hem thans
iveigerdei
\ r s. 16. Verder fprakJeliovatotAchaz enzeide:
II; Eisch u een teeken van Jehova uwen
Eisch uit de diepte beneden ,
Of uit de hoogte boven u."
Sommige ie'zen het laatfte dee! van het Vorige veris
anders , en voegen het dan zamen met het tiende
op deze wijze : indieh gij met gelooft , gelijk gij
met gelooft , welaari , Jehova zegt , eisch u een tee-
ken i Dit geeft ook een' goeden zin , doch het door
bns voorgeftelde komt meer met de waardigheid der
ganfche rede overeen.
Was het , gelijk wij bij het Hot van het vorige vers
;J E S A IAS VII. 193
agen , van zoo veel belang , dat Achaz geloofde ,
Jioe gepast was het dan, en hoe goedertieren van
God met dezen Vorst gehandeld , op dat hij zijn ver-
trouwen van de gevaarlijke hulp der Asfyriers zou
.aftrekken , en op Jeliova vestigen , dat hij hem een
teeken liet aanbieden , dat is , een wonderbaar ver-
fchijnfel, om hem van de zekerheid der Goddelijke
hulp , en de waarheid der toezegging van den Profeet
te ovcrtuigeu : het'woord teeken geeft wel niet altijd
een wonderdadig verfchijnfel te kennen, maar hier
kan het niets anders beteekenen , om dat er bijgevoegd
wordt : elsch beneden uit de dlepte^ of boven uit
<de hoogte , letterlijk , daal in de diepte met eifchen ,
ofverhefu in de hoogte.
Het teeken , dat Jehova aan Achaz geven zou , kon
hem misfchien niet behagen , of niet krachtig genoeg
voor hem zijn : om deze uitvlugt voor te komen,
laat.God het aan hem zelf over een teeken te verkie-
zen , welk hij wilde ; en om hem tevens te overre-
den , dat hij Jehova de Almagtige is, die heerscht
in den hemel , op de aarde en onder de aarde , laat
.hij hem vrij een teeken te eifchen, -boven aan den
hemel en deszelfs heerlijke ligchamen , of op de aarde
in alle de rijken der natuur , of onder in het dooden-
rijk ; al wilde hij dat een geftorvene zou opgewekt
worden en een levendig getuige worden van Gods
almagt en tromv; hi) kon een teeken eifchen, hoe-
danig hij ook begeerde.
I. DEEL. N VS.
194 J E S A I A S VII.
vs. 12. Maar Achaz antwoordde :
Ik zal niet eifchen 9
,, Noch Jehova verzoeken."
Het gimstbewijs , dat God aan den Koning aim-*
bood , om hem tot geloof te bewegen 3 moest zcker-
lijlv. door hem zijn aangenornen 5 dewijl men geene
weldaden van God willekeurig mag afllaan, hoewel
hij misfchien aan God moest overlaten de kens van
het teekcn , dat tot zijne bevestiging het gefchiktHe
was : doch hij weigert het rond uit , en wel onder
eene kale tiitviugts hij wil Jchova met vsrzocken:
hij wil hem zoo veel niet vergen, noeh zijne magt
op den toets ftellen; als of men. God verzocht, wan-
neer men van bijzotodere weldaden, die hij aanbiedt,
gebruik rnaakt. Misfchien is er ook iets befpottends ^
lets beleedigends voor God in deze woorden van den
Koning : hij was een afgodendienaar , en had van de
magt van Jehova juist de grootfte denkbeelden niet ;
dit kon hij fpottende dus voordragen : ik wil Jehova
met- op de proef ftellen ! Hoe dit zij , men kan vra-
gen, waarom Achaz het teekeu niet aannam; hij kon
imniers genoeg eifchen om van Jehova's magt en
gezindheid om hem te helpen overtuigd te worden ,
en indien hij fleehts iiit zijn' tegenwoordigen nood
veriest werd , kon het hem immers onverfchillig
zijn , of Jehova , dan of de Koning van Asfyrien hetB
verloste ? Doch Achaz was zoo ongeloovig , en zoo
vijandig gezind tegen den warcn God , dat hij het op
Je-
J E $ A I A S VII. 195
Jehova ? s hulp niet wilcle laten aanlcomen ,, en niet be-
geerde van hem veriest teworderu Hi) had daarenbo-
ven zljnplan gemaakt, en dit was de Asfyriers in te
roepen ; van dit voornemen wilde hij niet afzien , en -
dit hadhlj center moeten doen, zoo hij Jehova eit
zijnen Profeet had gehoorzaamd: hij verkoos dus lie-
ver het teeken onder het een of ander voorwendfel van
de hand te wijzen , en zijn' cigen' zin te volgen.
vs. 13. )t Toen fprak .hij :
Hoor nu, gij huis van David.!
Is 'tutevveinig menfchen te vermoeijen ^
Moet gij ook mijnen God vermoeijen?
De aanfpraak aan Achaz, als hoofd van Davids
huis 9 is hier zeer krachtlg 5 om het ongelbof en de
ongehoorzaamheid , in eenen telg van dien edelen en
godvruchtigen man , des te flerker ten toon te ftel'-
len. God vermoeijen , is hier buiten twijfel hem
mOeijelijIv; te maken , te beleedigen ; men zou bijna
zeggen 9 Achaz bedoelde vooral ook $ "door het weige-
ren van het teeken .> den Profeet moeijelijk te maken ,
en hem verclriet aan te doen: doch JESAIAS her-
innert hem, dat.hij niet zoo zeer hem tergde, als
wel Jehova, wiens w.oorden hij fprak: het 'rnoge u
welnig en van geen belang zijn mij , eenen mensch^
te tergen , maar het is nogtans. .nieti weinig mij*
nen God te tergen. Doch misfchien doelt de fpreek-
wijze: .is het y weinig menfchen t$ bekedigw: op
N .a
J E S A I A S Vff.
oaregtvaardigheden en geweldenarijen , die Achaz ifl
den kortcn tijd zijnen regering reeds gepleegd had y
die hem den haat des volks reeds berokkend hadden,
en misfchien aanleiding gegeveh , tot de zamenzwe-
ring , die er tegen hem ^n zijn huis plaats had.
vs. 14. Nu dan , de Heer zal zelf aan u een
teeken geven:
Zie , ecu maagd wordt zwanger ,
Baart een' zoon,
En noemt zijn' naam ,
GOD MET ONS!'*
Geen enkel gedeelte van dit ganfche boek wordt
op verfchillender wijzen verklaard en opgevat, dan
dit vers, het zij men het op zichzelven^ of wel in
verband met de beide volgende verzen befchouwe.
Dit gefchil te beflisfen , of flechts van verre daarover
eene ftellige uitfpraak te doen, zal geen onzer Leze-
ren van ons vergen, te mindei', daar alles hier niet
zoo zeer af hangt van de denkbeelden , die wij bij on-
zen Schrijver vinden, als van die^ Welke wij zelve
medebrengen ; en de partij , die .elk in dezen kiest , :
niet zoo zeer bepaald wordt door zijn taaU en uit-
legkundig gevoel te dezer plaatfe , als wel door zijne
\viize van zien en oordeelen omtrent andere voorwer- '
pen in 't algemeen; als daar zijn: de aard der Mes-
iiaanfche voorzeggirigen , der aanhalingen.van dezel-
ven bij de Schrijvers des Nieuwen Testaments , en
,. . der*
J E S A I A S VII. 197
.cfergelijke. Wij zullen derhalve alleen de voornaamfte
der verfchillende gevoeleris kort en duidelljk uk el-
kander pogen te zetten, ten einde een iegelijk daar
uit kieze , 't geen hem her waarfchijnlijkfte voorkomt,
't geen het meest met zijne aangenomen denkwijze
en grondbeginfelen overeenkomftig is.
Zeer veel komt er op aan ,-of men bij de woorderi:
een& fiiaagd wordt zw anger enz. aan de wonderda-
dige bevrucliting eener reine maagd, die maagd was
en bleef, ook na de ontvankenis, denken moete,
dan v/el de woorden verklaren van eene jonkvrouw-',
die mi, toen JESAIAS dit fprak, nog wel maagd
.was, maar, bezwangerd zijnde , het niet langer
bleef , zoo dat er niets boveiiiiatuuiiijks in dit geval
plaatshad, en de kracht van het teeken, door den
Profeet gegeven , niet daarln , maar elders te zoekeii
zij. Hieruit ontilaat eene tweederlei fooit van uit-
leggingen , die de orde ons gebiedt te onderO:heiden.
Volgens het eerfte gevoelcn vinden ibmmigen hier
eene regtffcreekrche Profetie 3 aangaande den Mesfius;
volgens hen geeft Jehova aan Achaz een teekcn , en
dit teeken is de wonderbare geboorte van den .Zalig-
maker , uit eene onbevlekte maagd , in de volheid
.des "tijds. Vraagt men, hoe deze gebeurtenis , die
meer dan zevenhonderd jaren daarna eerst zou voor-
vallen, een teeken kon zijn van de verlosiing, die
binnen twintig of een en twintig jaren reeds daar zou
zijn? Men antwoordt: hi zoo verre als de zeker-
heid van het een aan het ander wordt- vastgemaakt.
N 3 Werd
198 . J E S A 1 AS VII.
.Werd. de wondergebooite van den Meslias gefteld tot
het teeken van Jeruzaletns tegenwoordige bevriiding,
dit gaf te kennen , dat Sion en Juda zoo zeker uit
.haren tegenwoordigeti nood verlost zouden, worden ,
als de Mesfias op den bepaalden tijd en wijze ter
wereld zou komen. Deze verklaring onderftelt wij-
ders , dat de wonclerbare gebocrte van den aanftaan-
denVedosfer, uit eene reine maagd, in dien tijd met '
onbekend was, en dat de uitdrukking , de maagd ',
de godvruchtigen van dien tijd terftond deed denken
aan deMoeder van den Verlosfer , die door MIC HA ,
JESAIAS tijdgenoot , op eene fdortgelijke wijze
fchijnt omfchreven te worden: tot dat zij ? die ba->
renzal^ gebaard zal hebbtfi , KapittelV: 2.
Tot bevestiging van dit gevoelen beroept men zich
op het gezag van MAT THE us, die in zijn Euan-
geiie Kap. I: aa , ^3, deze woorden als eene regt-
flreekfche voorzegging aanhaalt , door welker herin-
neriug Jozef ? Maria's bruidegom, terftond van alle
achterdocht ontheven werd: en men dringt wijders
aan op het Hebreeuwsch fpraakgebruik , volgens 't
welk men niet zou mogen vertalen : E E N E Maagd ',
onbepaaldelijk , maar volftrekt zou raoeten vertalen :
DE Maagd 9 met duidelijke aanwijzing eener be-
paalde Jonkvrouw, welke of aldaar tegenwoordig
moest zijn , of onderfleld werd algemeen bekend te
\vezen.
Brengt men hier tegen in , dat dan de Profeet hier
cen teeken gceft , waaraan Achaz weinig had, en - y t
welk
JESAIAS VH.
reeds geloof onderftelde ? wilde men er door
gerust gefteld worden ; men antwoordt , dat het
jnist Code betamende was thans zulk een teeken te
geven , waardoor wel zijne .dienaars vertroost en ver-
fterkt werden , maar Achaz nu. met longer werliou-
den werd van zijn' eigen' zin te volgen,
Vraagt men eindelijk , hoe deze iiitlegging met den
. mhoud van het volgende vijfriende en zestiende vers
is overeen te brengen? men kan gereedelijk antwooiv
den : dat deze twee verzen op zicli zelven ftaan , dat
daarin niet van Immanucl^ maar van een geheel an-
der kind , daar tegenwoordig , en waarfchijnlijk van
Schear Jafchub , den zoon van JESAIAS, gefpro-
ken wordt.
Een iegelyk ziet , dat dit gevoelen , behoorlijk
voorgefteld, en met goede redenen bekleed 5 niet
verdient als ongerijmd, of alleenop vooroordeel ge-
grond , verworpen te worden ; en dat .het althans
de voorkeur verdient boven eene andere opvatting ,
volgens welke JESAIAS vooiTpelling eene dubbele
betrekking zou hebben , en op den tijd waarin hij
leefde , en op de wonderbare geboorte van den Zalig-
maker : dat namelijk hier van de wonderdadige zwan-
gerfchap eener ongerepte maagd gefproken wordt;
doch dat dit wonder in JESAIAS tijd ook dadelijk
gebeurd zou. zijn; dat toen ook eene reine maagd is
bevrucht geworden ; dat de zoon , dien zij baarde ,
Immanu&l is genoemd; dat bij zijne geboorte de
verlosfing des lands eenen aanvang nam; en dat ein-
N 4 de-
aoo J .E S A I A S Vlt
delijk deze gebeurtenis eene fchaduw was en afbeel-*
ding der wonderbare geboorte van -den grootften Ver-
losfer der natie uit Maria , zoo dat in hem de voor-
zegging eerst haar volkomen beflag en vervulling
kreeg. Dan , behalve andere zwarigheden , die hier
tegen kunnen ingebragt worden, is er eene, die vri}
gewigtig fchijnt , dat , namelijk , dit teeken te twij-
felachtig was , en dat , hoe zeer wij aangaande Jezus-
onloochenbaar mogen overtuigd zijn , dat hij uit een&
zuivere maagd geboren is , men echter van geene an-
dere moeder met genoegzame zekerheid weten kon ,.
dat zij na hare ontvankenis maagd gebleven was ,.
terwijl het in dezen, ter bevestiging, naauwelijks
geuoegzaam zijn kon, dat de overige dingen in de-
voorzegging juist uitkwamen , te weten , de zwan-
gerheid der bedoelde jonkvrouw Jtort na dezen tijd ,
en dat zij juist een' zoon baarde, op welke beide-
bijzonderheden wij eehter geenszins ontkennen, dat
men zich zou kunnen beroepen.
Doch er zijn velen , vooral onder de nieuwer&
Schriftverklaarders , die hier geene , noch recht-
ftreekfche , noch zijdelingfche voorfpelling aangaande
de geboorte van den Mesfias vinden , noch ook iets
wonderbaars of bovennatuurlijks .in het alhier be- 1
doelde meenen gelegen te zijn ; die derhalve den zin
van dit vers op deze of foortgelijke wijze yerklaren:
JESAIAS .wilde aan den Koning en de verdere om-
ftanders te kennen geven , dat de tegenwoordige .
nood des Lands van geen langen duur ZQU zijn , dat
J E S A I A S VIT,
binnen e^n jaar, ja binnen minder dan tin jaar tijds,
feet voornaamfte gevaar zou geweken zijn, enjehova
blijken gegeven hebben, dat hi] Juda nog niet geheel
verlaten had. Dit drukt -hij , in den geheimzinnig
Profetifchen ftijl aldus uit: eene maagd , dat is eene
johkvrouw , die nu nog maagd is , wordt zwanger,
zij-baart een 1 zoon, en noemt zijrf naam Imma-
nuel^ GOD MET oNsMn den tijd, die, volgens
den loop der natuur, daar toe vereischt wordt , dat
eene maagd ontvangt , en een kind ter wereld brengt,
zai Jeruzalems verlosfing opdagen ; Gij zoudt dac
kind,- een zoqn zijnde, veiliglijk vooraf reeds noemen
kunnen: Immamiel^ GOD MET ONS! Niemand
zal ontkennen , dat deze verklaring een zekeren ftem-
pel van eenvoudigheid draagt , en -dat men gevaar
zou loopen zijne onkimde in den Profetifchen ftijl te
verraden, indien rnen.vdezelve van dien kant wilde
aantasten.
Zegt men intusfchen , dat hier door de n'adruk van
liet Hebreeuwsch voorvoegfel, 't welk overeenkomt
met ons bepalend lidwoord de- 9 DE maagd , en ^niet
EENE maagd \ verloren gaat, men kan, onzes in-
ziens-, gerustelijK antwoorden, dat de aard van dit
voorvoegfel ook genoegzaam wordt uitgedrukt door
de omfchrijving : eene, , die nu nog maagd is , en
dat men dit bezwaarlijk anders.in het Hebreeuwsch
zou kunnen zeggen. Terwijl eindelijk de aanhaling
van MATTHEUS, volgens deze IJitleggers , gehou-
den moet worden voor eene accommodatie ? van ge
N 5 Uj,
soa- r J E S A I A S VII,
lijken aard en foort , als wij meermalen bij den-
zelfden Schrijver aantreffen, en waarvan de plaat-
fen vs. 15. en vs. 17 en 18, in het II* 5 ' Hoofd-
ftuk van deszelfe Euangelic , ten voorbeelde kimnen
ftrekken.
Zie daar, zoo wij meenen, de voornaamfte uit-
leggingen dezer moeijelijke plaats* duidelijk en on-
partijdig voorgedragen ; wij onthouden ons van alle
beflisfing, vooral tusfchen de eerfte en laatfte der-
zelve , om de redenen hier boven reeds opgegeven.,
en voegen hier alleen bij : dat wij even af keerig zijn.
van de handelwijze der genen, die, het nieuwe bij
uitfluiting beminnende, de aanhangers van oudere,
en zoogenoemde regtzinnige verklaringen , terftond
van domheid , vooroordeel of bijgeloof befchuldigen ;
als van de handelwijze dezer laatften , wanneer zij.
alles , wat van hunne gevoelens flechts wat verder dan
gewooiilijk afwijkt , aan Godsdienfteloosheid , of,
ten beste genomen, aan ligtziimigheid toefchrijven.
Intusfchen raden wij elk , die daar toe .gelegehheidJ
heeft, LOWT.H over deze plaats te vergelijken. . :,
Vs. 15. Melk en honig zal men eten ,
Tot dat hij wete-'t kwade te vlieden.,
Het goede te verkiezen."
Dat hij\ van wien JESAIAS hier fpreekt, Imma-.
nuel niet zijn kan, maar een ander kind , en.wel de
zoon van den Profeet, Schear Jafchub zijn moet,
komt
J E -S A A S
feomt aan velen lioogst waarfchijnlijk voor-, daar men
anders geene reden weet, waarom dit-Mnd zijnen va-
der vergezellen moest, en in het volgende vers de
woorden, ditjongske^ een daar tegenwoordig kind
fchijnen aan te duiden. Zegt men, dathier eyenwel
geen teeken van dvergang gevonden : wordt , zoo aiit-
woordt men , dat alles door ddn wenk , e^en g'est
zijne bepaling kon verlaijgen , en dat er tusfchen liet
veertiende en vijftiende vers wel twee of drie \voor-
den kunnen uitgevaljen zijn , waaruit bleek , "dat
JESAIAS RU niet meer van den zoon der maagd ?
maar van z-ijn' eigen' zoon fprak. Verkiest men in-
tusfchen de laatst aangetogen verklaring van vs. 14^
dan kan men den zoon van JES A IAS gebeel uit het
oog veiiiezen , en vs. 14, 15 en 16,' zonder eenig
ongemak, dooiioopend verltlaren.
Welk een levenstijdperk van ecu kind het zij ,
'twelk de-Profeet noemt het kw a de le kunnen ver-
fuerpen , en het goede te verkiezeri , daar over is
men het niet eens. Sommige -denken aan de jaren ,
waarin het redelicht , andere aan die , waarin het
zinnelijk oiiderfcheidens-vermogen van een kind ont-
luikt , men brengt dit tot het -tweede , het derde
jaar , of later tot aan het twaalfde toe : doch
M i c H A e L i s is hier de eenige 9 : dien men volgeu
kan : jaren waarin men weet , wat yicn doen of la-
ten mag , jaren van onderfchdd '.-.dit zegt de fprcek*
wijze duidelijk , en het doet ons aan de mondige
jaren ? die ? bij de oude Jodeh , met lict twindglle
-- . be-
*o* J-.-'E S A I A S Vfl.
begonnen , denken. Wij verklaren dus : tot dat
dit kind den ouderdom van tmntig jaren bereikt
hebbe^ en deze verklaring wordt door Deut. I: 39.
ten flerkfte .bevestigd.
De fpreekwijze melk en honig , of eigenlijk room
en honig te eten , wordt ook door MICHACLIS
het best verldaard. Er is hier met van lekkere fpijs ,
noch van kinder -kost de rede; melkfpijzen waren
het gewone voedfel der volken , die geen' akkerbouw
hadden , en wanneel* een landbouwend volk tot melkr
fpijzen bepaald werd, was het.een teeken, dat hun
land verwoest was , en zij zich nu enkel van de vce-
hoederij moesten generen. Dus voorzegt JESAIAS,
dat het land van Juda, fchoon God het verlosfen
zou , nogtans verwoest zou worden , en een' gerui-
men tijd woest en onbebouwd blijven liggen, tot dat
zijn zoon, nu nog maar een knaapjen, of wel een
kind, dat binnen den loop van ddn jaar zpu geborert
worden, tot jaren van onderfcheid, tot mondigen
leeftijd zou gekomen zijn : en dit heeft de gefchie.de-
nis , gedurende den ganfchen leeftijd van Achaz ,
bevestigd. De fpreekwijze melk en honig te eten^
wordt door vs. 22. volkomen verklaard (*).
vs. 16. .
(*) Honig. Wij hebben het niet gewaagd, van de gewone
overzetting van dtt woord, in eene zoo mcvkwaardige plaats,
af te gaan, fchoon wij grond meenen te hebben om te ge^
looven, dat hetzelve hier, gelijk vs. 2 a, en op verfcheiden
v *
andere plaatfen , vertaald moet worden door fodeh -> zijnde d?
vruc^l
j E S A I A S Vn. 205
vs. 1 6. Doch eer dit jongske weet het kwade
te vlieden ,
Het goede te verkiezen ,
Zal reeds het land, w'elks beide Konin*
gen u kwellen,
Verlaten zijn!"
Aan dit zelfde tijdperk nu was ook de verwoes-
ting der twee Rijken , Efrai'm en Syrien , vast-
gemaakt. De verwoesting van Syrien volflagen , en
die van Efrai'm ten minfte voor een aanmerkelijk ge-
deelte , zoodat dit land , in vergelijking van deszelfs
voormaligen ftaat , verlaten zou mogen heeten. De
Koning van Asfyrien toch ontnam aan hetzelve, kort
na dezen tijd, Gilead, Galile'a, Naftali en andere
flreken, die hij ontvolkte, (a Kon. XV: 29.) en het
Rijk der tien Itammen ging met rasfche fchreden zy
nen volkomenen ondergang te gemoet.
vs. 17. M Ma^r over u, uw volk en 't huis uws
vaders,
Brengt Jehova onheils-dagen,
Waarvan men de wedergd niet
,i Van
vrncht van den palmboom. Het is hier de plaatt niet dit
gevoelen te verdedigen, misfchien zal dit gefchieden in de
weinige bijzondere aanmerkingen, waarvan te voren reeds ge-
fproken is. Inmsfchen , het zij men dadds of honig
tale, de zin ohdergaat hjerdoor geene verandering.
S,- A T A- S- Vli.
j, Van den tijd , dat Efrai'm zich fcheidde
van Juda
Den Koning van Asfur!"
Met dit vers begint het tweede deel der Godfpraak,
dat vrai een' emftigen en bedreigenden inhoud is.
Aan den Koning van Juda worden alle de rampen
yoorgehouden ,< die het land overkomen zouden door
die zelfde Asfyrifche Monarchic , die Achaz met
200 vecl onverzettelijke drift wilde inroepen; om,
ware het mogelijk, hem nog van dat dwaas voor-
nemen te wederhouden , en tot zijnen pligt te rug te
brengen. Deze verdrukkingen van de zijde der Asfy-
riers zouden, in den tegenwoordigen tijd, hem en
zijn volk, en hierna het ganfche konmklijk huis van
David treffen. Achaz zelf wcrd 7 gelijk de Gefchied-
fchrijvcr zegt , door den Koning van Asfyrien meer
benaauvvd, dan geholpen: a Chron. XXVIII: 2.0.
zijn land werd uitgemergeld , zijne fchatldst geledigd,
cn r hij : een fcnecht, een vafal, van -den Asfyrifchen
Koning. In later tijd hebben de AsCyrifche en Baby-
lonifche Vorften , die hier beide onder den naam van
Asfur- begrepen zijn, de afftammelingen van Davids
buis vernederd, gevangen genomen, de oogen uit-
gegraven , onttroond en gedood. Zulke rampen
waren het konmklijk huis van Juda nog met over-
gekomeh , federt dat gewigrig en noodlottig tijdflip ?
waarin zich tien ftammen aan het gebied van dat huis
onttrokken , en een nieuw Koningrijk oprigteden.
vs. i8-
J E S A t A S m so?
vs. 18. Dan komt de dag, waarin Jehova
De vliegen, die aan 't einde van Egyp-
tens ftroomen zijn ,
9i Uit Asfurs land de bijen, herwaarts
fluiten zal."
Aangaande het zinnebeeld van het zamenfluiten
aer bijen, vergelijke men de aanteekening op Kap.
V: 2,6. De reden , waarom de Egyptifche legerbenden
'hier'brj vliegen vergeleken worden, is ten deele in
de natuurlijke historic van dat land gegrond , dewiji
het aan de vloeden des Nyls, en-vooral aan het ein-
de, aan de monden derzelve, van vliegen en allerlei
infekten krielt. Doch tevens wordt hiermede be-
doeld,, het talrijke dier krijgstroepen ,- en de over-
last , dian zij Juda zouden aandoen. De Asfyrifche
legers worden om derzelver dapperheid en fterkte,
en ook om de geregelde orde , die in dezelve
heerschte, bij bijen vergeleken : doch of ook hier
voor ,nog eene reden in de natuurlijke historie des
lands was , is mij onbekend. Alle deze krijgsbenden
der magtigfte volken ftaan onder Jehova's bevel , Hij
roept, Hij fluit ze zamen als het Hem behaagt, en
derwaarts, waar het Hem goeddunkt.
Men vraagt misfchien, hoe de Egyptenaars hier
bij de Asfyriers gavoegd worden? doch men moet
weten , dat deze twee Mogendheden thans om de
heerfchappij begonnen te- twisted: dat het Joodfche
land, tusfchen die beiden ingelegen a beurtelings van
dc
o8 J E S A I A S VIL
de eene en andere werd afgeloopen , en_ voor beideit
van belang was, om het in haar magt te hebben.
vs. 19. Zij komen, zij laten zich alien neder,
In woeste valleijen-, in kloven der rot-
In flruiken en hagen , en waar men bron-
nen vindt."
De Egyptifche en Asfyrifche legers zouden het
ganfche land overflroomen , en geen hoekjen onbe-
zocht laten: het zinnebeeld wordt hier nog volge-
houden van infekten , die de lage en vochtige plaat-
-zen, en bijen, die de kloven der rotfen verkiezen,
om zich daar neder te laten.-
vs. 2.0. In dien dag zal de Heer ,
Door een gchuurd fcheermes van de over-
z'ijde des Eufraats ,
Door Asfurs Koning ,
Het haar van hoofd en voeten fcheren-,
En ook den baard wegnernen."
De verwoesting van het land, en de vernieling des
volks van Juda , wordt voorgefteld onder het zinne-
beeld van een menfchelijk ligchaam , 'dat van het
lioofd tot de voeten geheei kaal gefchoren, en van
het fieraad en de bedekking der haren ganfchelijk be-
roofd wordt. Sommige verftaan door het hoofdhaaf
: de
J E S A I A S VII. 209
de aanzienlijken , door het haar d&r voeten^ den
gemeenen hoop , door den baard , den Koning,
Hoogepriester en verdere Vorften en dienaars van het
heiligdom. Dit is misfchien te fijngefpomien , fchoon
wij eene vernieling van allerlei foorten en ran gen niet
jnogen uitfluiten : het wegnemen des baards geeft ei-
genlijk te kennen, dat Juda in de uiterfte Tchande ge-
dompdd, en tot eenen verachtelijken val gebragt zou
worden. De baard toch was het teeken van aanzien,
en grooter beleedigtng kon men iemand niet ^andoen ?
dan hem den baard weg te nemen.
Tot den aard der leenfpreuk behoort hier, dat de
Koning van Asfyrien een f cheer mes genaamd wordt ^
maar wat zegt het een gthuurd fcheermes? Mis-
fchien dit , .dat hij in alles , wat hij deed , flechts een
werktuig was in Gods hand , die hem in zijnen dienst
gebriiikte, en als huurde oiii zijn volk te verwoes-
ten. Wij vinden eene gelijkfoortige voorftelling uit-
voeriger Ezech. XXIX: 18 20. Doch misfchien
wordt hij hier gefiuurt? getioemd, bmdat Aehaz hem.
niet alleen wilde inroepen , maar voor loon huren te-
gen zijne vijanden, Dit gehuur.d fehecrmes , dat
Juda's Koning tegen anderen Wilde gebruiken, zou
het ligchaam van zijn eigen land en volk kaal fcheren 1
vs. 21. Te dien tijd zal men hem gelukkig noe*
Die ddn jong rund behield 9 of ook een
,_, tweetal fchapen
I. DEEL,
VS. 22.
J E S A I A S VII.
vs. 22. Die geven hem dan raelk genoeg tcft
,, voedfel ;
Ja ! al wie dan in 't land nog overig is $
9i Zal zich met melk en honig voeden."
Van het een en twintigfte vers tot aanhet einde van
lict Kapittel , wordt de toefbmd afgemaald ? waarin
het land door de verwoesting des Asfyriers zou ge-
,bragt worden. En wel vooreerst : een ilaat van groo-
te armoede , vele zouden er zijn , die niets meer over-
bidden , dan edii fcoeiken of twee fchapen , en die
dit behouden mogt, zou men rijk en gelukkig kun-
nenheeten. Doch watbeteekent het, dat deze kleine
mcnigie vee hem melks genoeg zou geven , om- zich
ep room te kunnen vergasten ? Aan een' bijzonderen
zegeu van God voor de overgeblevenen des lands knn-
nen wij hier niet denken ^ maar dit geeft het te ken-
nen , dat in de verwoesting des lands , wanneer alle
akkers oiibebouwd zouden liggen , bij de fchaarsch-
lieid van menfclTen en vee , er zoo menigvtildige en
znlke vette weklen zouden . zijn 9 en de huisgezinnen
door de ontvolking zoo klein geworden , dat de melk
van dc'ne koe en twee fehapen genoeg zou zijn , ont
zulk een gezin rijkelijk te voeden. Hier wordt biige-
voegd : al wie in het land overblijft ect dan melk
en honig. De fpreekwijze is reeds verldaard bij vers
35. Zij geeft te kennen , dat er geen landbouw zou
plaats hebben , maar de veehoederij het eenige middel
van bcftaan geworden ziju,
vs. 2*
j E S A t A S VII. ait
23. Dan zal een veld , Waar duizend wijii-.
ftokken ftonderi,
99
Gefchat op duizend zilverlingen ,
In doom en distelen zijn verkeerd ;
24, Men zal met pijl en boog daar moeten
gaan,
Ja'! 't ganfche land zal doom eh distel
99
99
De twecdc ramp , reeds in hefc laatst van het voor-
gaande vers aangeduid , zou zijn de ganfche verwaar-
loozing van den akkerbouw , wegens de verwoesting
van den grohd , de ontbering van alien voorraad eii
iniddelen van den landbouw, en de ontvolking des
Itnds, zoo dat, bij de gedurige vijandelijke inval-
len , en het gebrek aan handen , om de fchade te her*
ftellen , het vruchtbaarfte land der aarde in een' doorn-
bosch zou veranderd fchijnen.
Dit lot zoii alle, zelfs de vrilchtbaarfte fli-eken
trefFen; zelfs de wijnakkers, het kostbaarfle land,j
en de beste van dcze , zoudeii de verwoesting niet
ontgaan. Men fchat de waarde en prijs der wijnak-
kers, naar de menigte en waardij der wijnftokken^
die op dezelve groeijen : zelfs een akker van duizend
ivijnftokken , op even zoo vele fikkelen zilvers^ ge-
fchat , zou doom en distelen ten prooi zijn.
Men zou in het ganfche land met pijl en boogmoe*
ten gaan , te weten , om de vermemgvuldiging, van
het wild en woudgedierte , dat in het ontvolkte land ,
O a en
AI& j E S A I A S Vfi.
en zelfs in het hart van hetzelve, zich nestelen
zou , zoo dat men ongewapeud nergens zou kunnen
komen*
vs. 25. De Bergeii zelfs , die op f t zorgvuldigst
onderhouden werdeii ,
yy Waar nimmer vrees voor doom of dis-
tel was ,
Daarin zal men het rundvee drijven ,
9 -y De fehapen zurllen die veitreden f "
I)it vers is van denzelfden inhoud als de twee
rige 5 in Kanaan heeft men fommige bergen , die
zeer vruchtbaar zijn, en die daarom als kostbare
bezittirigen allerzorgvuldigst gewied , met groeven
voofzien en onderhouden worden; (dit fchijnt het
wbord te beteekenen, 't welk nog eens is voorgeko-
men Kap. V: 6.) doch ook deze zouden onbe-
bouwd liggen. De fpreekwijze ; claar nimmer vrees
voor doom of distel kwam, kan beteekenen, die zoo
rein gehouden werden , dat men er zelfs geen vrees
had voor doornen of distels-. Doeh andere denken
Her om doornhagen , waarmede zij afgefchnt waren- ,
om den vrijen ingang aan mensch en vee~ af te fnij-
den ; wa'arin men , uit vrees voor doom en distel 9
niet komen durfd&\ en dit laatlte wordt bevestigtl
' door het vervolg : daarin zal men het rundves
drijven , de fehapen enzr.
J E S A I* A S VIII. 213
H O F D S T U 1C
VS. I tOt I0 ?
T
j. J ehova* fprak tot mij: neem eene groote
rolle, en fchrijf er op metgewoonfchrift?
HAAST u TOT DEN ROOF,
SPOED U TOT DEN BUIT!
2. Hier bij nam ifc geloofwaardige mannen tot
getuigen: Urias, denPriester, enZacharja,
den zoon van Jeberechja.
3. Omtrent dien tijd werd ook rnijne huis-*
vrouw zwanger , enbaardeeenenzoon; en
Jehova gebbod raij zijnennaam tenoemen:
MAHER-SCHALAL-CHASCH-BAZ.
4. Want , zeide Hij , eer dit jongske Fader of
M?^rzalkunnenzeggen, zal menDaraas-
cas fchatten, en Samaria's buit, voor het
aangezigt van Asfurs Koning henen dragen.
. Ten zelfden tijd fprak Jehova nogverder tot
mij:
' O 3
J E S A I A S VIll,
6. Omdat dit vollt veracht
SiMachs zachtvlietende wateren
En zich verheugt met Rezin ,
En met Remalja's zoon ,
7. Zie I ddarbm doer de Heer
Opkomen over hen .
Des Eufraats geweldig ftrdomende vloeden,
(AsfursKoning met zijn ganfche heermagt)
Hij zwek ver boven zijne beddmgen ,
: En overfchrijdt zijne oevers alle;
S.Daar dringt hij tot in Juda door,
Hij overftrpomt het, vloeit al hooger.
En reikt tot aan den hals ;
Hi] breidt zjjne armen uit,
En overdekt uw land , zoo ver zijn badem
flrekt ! . . .
9. Doch GODISMETONS!
Verilaat die volken, en beeftl
\
Leent het oor , gij die in verre landen
woont,
Rust.u ten ftrijde toe, maap beeftl
Hijst u ten ftrijde toe, maar beeft!
|o. Overlegt, beraadflaagt het wordt ver-
iideld;
*/ (
Spreekt , gebiedt het komt niet tot fland s
Want POD is MET ONS!
S A f ' A S VIS.
V E R K L A R. IN G.
Godfpraak , in dit gedeelte van het achtfie Ka-
pittel vervat , is zekerlijk omderfcheiden van de vori-
ge, die in het VII de Hoofdftuk begrepenis, en zij
is eenigzins later in tijd , maar zij beiioort eclater tot
de onmiddellijk voorgaande, omdat zij tot denzelf-
den krijg der Koningen van Syrien en Eftaim met Ju-
da , en tot dezelfde uitkomften betrekking heeft , die
de Koning van Asfyrien, door Achaz te hulp ge-
roepen , in de drie Rijken heeft te weeg gebragt.
Wij vinden hier eene aankondiging van het nade-
rend lot van Syrien en Efraim , de vervvoesting van
het eerfte 5 de vernedering van liet andere door tien
Koning van Asfur vs. i 4. In dit lot zou ook
Juda deelen , Asfyrifche krijgsbenden zouden over
hetzelve opkomen , en het geheel overftroomen , doch
de voleindhig zou nog niet daar zijn : God zou met
Juda zijn , een verfchrikkelijke flag zou hunne vijan^
den treffen , en hun raadflag zou vernietigd worden.
vs. 5 10.
vs. i. Jehova fprak tot mij: neem eene groote
04. rol-
*i6 J E S A I A S VIII,
rolle , en fchrijf er op met gewoos
, 3 fchrift:
}) HAAST U TOT DEN ROOF .
SPOED U TOT DEN BUIT !
Jehova gelast den Profeet , om het volk van Juda
bekend te maken , dat binnen kort de Rijken van
Syrien en Efraim door den Koning van Asfur beroofd
en uitgeplunderd zouden worden. Deze aankondi-
ging moest op eene zonderlinge wijze gefchieden,
De Profeet moest eene groote perkamentrol nemen >
want zoo veitalen wij het woord liever., dan met
anderen door een marmeren tafel of blad : op deze
groote rol, moesten flechts weinige, en zeer korte
woorden gefchreven worden, waarfchijnlijk om dat
z\i met de allergrootfte letters daar op moesten uitge-
drukt ftaan. Maar, kan men vragen, wat moesfc
er met deze rol , dus befchreven , gedaan worden ?
Waarfchijnliik moest de Profeet, op eene openbare
plaats , die voor elk ten toon flellen , om van ieder
gelezen te worden, en alle Joden te berigten, dat
er dagen van roof en plundering aanftaande waren.
De uitdrukking , dat de woorden met gewoonfchrift^
of naar de letter met menfchen -fchrift , moesten ge-
fchreven worden , beteekent , dat het geen geheim-
zlnnlg fchrift, dat zonder verklaring onleesbaar of
onverftaanbaar was, maar gewoon fchrift, gelijk
men in de z,amenleving gebruikte ., zijn moest.
VS. Si
f E S A T A S Vffl. ai?
vs, a, Hier bij nam ik geloofwaardige man-
nen tot getuigen; Urias, den Priea-
ter , en Zacharja , den zoou van Je-
berechja,"
De mannen, die JESAIAS tot getuigen nam,
zijn in de gefchiede.nis bekend: de eerfte althans ze?
ker , die onder Achaz regering Hoogepriester was ,
en wegens zijne al te groote toegevendheid voor den
JConing, in het wegnemen van den gewonen brand-
offer- altaar., en het ftellen van eenen anderen in des
zelfs plaats , niet al te loffelijk in de gefchiedenis be-
kend ftaat ; do.ch hierom kon hi] wel een geloof*
waardig getuige, en zijn getuigenis wegens zijnen
rang en bediening van veel gewigt zLjn. De andere
Zacharja , is niet die gedood werd tusfchen den tem-
pel en den altaar , maar denkelijk een Leviet van dien
naam, die in Hizkias gefchiedenis genoemd wordt
a Chron. XXIX: 13.
Maar welk moest nu het getuigenis van deze man-
nen zijn , en waartoe moest het dienen ? Wij ftellen
ons dit op deze wijze voor: de rol, die JESAIAS,
op Goddelijk bevel , befchreven had , moest openbaar
ten toon gefteld worden,.en wel als een ftuk van
JESAIAS afkomftig, en op Go.ddelijk bevel dus
uitgevoerd. Als zulk een openbaar ftuk nu moest
het, door het getuigenis van geloofwaardige mannen,
bekrachtigd worden, die het misfchien met hunne
namen onderteekenen , en met hunne zegels bezegelen
, . Q5 inoes
fix- J E S A I A S Vlit
moesten, ten blijke, dat liet een edit ftuk-eh "Was.
behoorlijk gezag voerzien was.
vs. 3. Omtrent dien tijd .w-erd ook mijne huis
vrouw zwanger , en baarde een' zoon 5
en Jehova gebood mij zijnen naam te
,_, noemenr MAHER-SCHALA^CHASCH*
BAZ" i
Mijne huisvromv, Er jftaat eigenlijk dt.
een naam, die JESAIAS vrouw dragen kon, indien
zij Dichteres 5 of mi en dan door Goddelyk vuur
aangeblazen was. Doch misfdhien was het genoeg
de huisvrouw van eenen Prefect te z-ijn , om Profetm
te heeten. Toen de Prefect den last aangaande de
rol kreeg , was deze zijne huisvrouw juist zwanger s
en wel verre in dezen flaat gevorderd , zoodat zij
kort daarop van eenen zoon beviel, en dezen ge
bood God 5 dat zij noemen zou Mcther-Schalal*.
Chaz-Baz^ 't welk dezelfxle woorden zijn, als die
hij op de rol had moeten fchrijven: haast u tot den
roof, fpoed u tot den buit. De voorfpelling van hec
ten toon ftellen der rol werd hierdoor nog bekrach^
tigd, en tevens ontwikkelde God bij deze gelegen-:
heid zijne voornemens nader , en openbaarde , welke
Rijken ten buit zouden gegeven worden, wie de-t
zelve berooven zoude , en binnen welken tijd dit
alles zou gefchieden. Wij vinden het in het vol
gende vierde vers.
4?
J E S A I* A S VflL 219
ys. 4. Want, zeide Hi], eer dit jongske Vader
of Mo&der zal kunnen zeggen , zal
men Damascus fchatten , en Samaria's
buit , voor het aangezigt van Asfurs
Koning henen dragen."
- De tijd, waarin een kind begint te ftamelen, ea
Vader of Moeder te, zeggen , kan men in 't al-
gemeen bepalen omftreeks twee jaren; en binnen dien
tijd zouden Syrien en Efraim beroofd worden . Inder-
daad, b^nnen zulk een korten tijd, ondergingen ook
beide die Rijken dat akelig lot , doch niet in dezelfde
mate. Syrien werd geheel bemagtigd , Damascus in-
genomen , Rezin gedood en alle de inwoners in bal-
lingfchap naar Asfyrien gevoerd,.2 Kon. XVI: 9,
Van Efraim werd alleen een gedeelte ingenomen, te
weten Galilea, Naftali, Gilead en andere ftreken,
terwijl voorts het Rijk flechts cijnsbaar werd aan den
Koning van Asfyrien. a. Kon. XX: 29.
vs. 5. Ten zelfden tijd fprakjehova nog verder
,,tot,mij."
?
De Profeet gezegd hebbcnde, welke tyden voor
Syrien en Efraim op handen waren , gaat over om te
toohen, welk een' invloed de veroveringemder Asfy-
riers op het lot van Juda hebben zouden. Het even-
wigt in deze gewesten zou nu verbrokcn zijn : Syrien,
en Juda, ni.et malkander vereenigd, konden
vpor
220 J E S A I A S VIII.
voorAsfur geducht zijn, maar wanneer Syrien geheel
o.vermeesterd , en Israel.zoo zeer vernederd was , kon
Juda alleen den vooitgang der Asfyrifchewapenenniet
fiLute.n. Zoo geyaarUjk was het , om , gelijk Achaz
nu waarfchijnlijk reeds gedaan had , deze te hnlp
te rocpen. De Asfyriers zouden Juda overftroomen
vs. 68 , maar ten laatfte zou toch hunne onder-
neming tot him eigen nadeel uitvalleii. vs. 9, IP.,
vs. 6. f} Omdat di-t volk veracht
}J Sildachs zachtvlietende watereu,
En zich yerlieugt met Rezin,
En met Remalja's zoon ,
7, 3J Zie ! daaroni doet de Heer
Opkomen over hen
SJ Des Eufraats geweldig ftroomende vloe^
den ,
; M (Asfurs Koning met zijn ganfche heer-
mage)
' Hij z\velt ver boven zijne beddingen a
En overfchrijdt zijne oevers alle ^
8, Daar dringt hi) tot in Juda. door,
Hij overftroomt het, vloeit al hoGger,
En reikt tot aau den hals - y
Hij breidt zijne armen uit,
En overdekt uw land , zoo ver zijn bo.
dem ftrekt ! . . ."
JDe venvpesting, door de Asfyriers in Juda aan te
g-
Jf S A 1 A S Vllt
rigten , wordt - voorgefteld als de ftraf eener by-
zondere misdaad , door de mannen van Juda bedre-
ven , want dat deze dit vo/k zijn , in het zcsde vers
bedoeld, en dat daardoor niet de Syriers of Efra'i-
miten bedoeld worden , fcliijnt ons toe onloochenbaar
te zijn.
Juda's misdaad was , dat 2ij ds zachivlictende
water en van SiUach verachteden* De beek Sitdach,
die aan den voet van Sion ontfpringt , zachtkens
vooitmnrmelt , en door liaar water , dat in twee poe-
len of vijvers vergaderd werd , geheel Jeruzalem van
deze voorname nooddruft voorzag, was een zegen
voor de hoofdftad des lands , en van zulk eene waai-
dij, dat, zonderdeze, Jeruzalem oiibewoonbaar was.
Deze bron is hier een zinnebeeld van het koninklyk
huis van David, waaratin het land zijne opkomst en
bloei te danken had, en dat wel eens ontaarde teigen.
had voortgebragt , maar 7 over 't geheel zeer brave
Vorften, wier regering zacht en gcmatigd, en een
zegen voor het volk was. Waarfchijnlijk was er
thans cene zamenzwering tegen het huis van David ,
om hetzelve te onttroonen ; men verachtte dus Si-
loachs wateren , en men verheugde zich met Rezifi
en Remaljefs zoon. De inval dezer twee Vorften,
wier oogmerk ook was Davids huis van den troon
te ftooten , en Tabeals zoon tot Koning te maken ,
venvekte him geene droefheid of vreeze, en zij be-
reidden zieh niet om het Rijk te verde-digen , in-
tegendeel zij hieldcn het met de vijanden, en ver-
heug-
J E S A I A S VIII.
heugaen zich over den voorfpoed hiinner wape
ncn.
Tot ftraf dczer verachting van Davids huis , zou
den zij door de Asfyriers overrompeld worden. Ge-~
lijk SiUachs bron een zinnebeeld van liet eerfte was,
zoo wordt nu de gewcldig ftroomende Eufraat het
zinnebeeld van den Koning van Asfur, en dit con-
trast is inderdaad zeer gelukkig getroffen. De Ver-
woestingen, door de Asfyriers aan te rigteiii,
den voorgefteld als ovcrflroomlngen van den
fraat ., die buiten al!e zijne oevers zou treden , tot in
't hart van Juda dringen , en daar alles , tot aan den-
ials , in hct wafer zetten ; j-a ! wiens armen (in
't Hebreetiwscli zijne vleugden)- zich over de gan-
fche ruimte des lauds zouden uitbreiden. Dit zinne-
beeld is fterk en fchoon , en tevens zeer naar de
natuur , dewijl de Eufraat menigmaai buiten zijne
oevers zwelt , en het ganfche omliggende land in ecu
moeras en poel verandert.
Het fpreekt van zelve, dat de eig'enlijke Eufraat'
nooit tot in Juda doordringt, of doordringen kori,
doch dit belioort tot de leenfpreuk. Aangaande de
vervulling zullcn wij bij de twee volgende verzea
fpreken.
VS. 9. Docll GOD IS MET ONS!
Verftaat dit volken , en beeft !
., Leent het oor, gij die in verre landen
3t woont 3
Rust
jf E S A Y A S VII&
j, Rust u ten ftriide toe , maar beeft !
Rust u ten ftrijde toe, maar beeft 1
10. Overlegt 3 beraadilaagt het wordt ver-
W ijdeld5
j, Spreekt ^ gebiedt ; het komt niet tot
Want GOD is MET ON si"
Het eerlle God is met ons , dat door fommigen tot
het vorige vers gebragt , en onvertaald gelaten wordt,
6 Immanuel! brengen'wij liever met anderen tot het
negende vers , en vertalen het , even gelijk het aan
liet einde van vs. 10. vertaald moet worden.
De overftrooming der Asryriers , hunne eerlle aan-
vallen op Juda , zouden van hetzelve geen einde ma-
ken, hoe groot ook de venvoesting zijn zou, die
2ij zouden aanrigten. De Profeet herinnert zichs
God is nog met ons ! en op dezen grond voorfpelt
hij, dat de vijanden ten'laatfle reden zouden heb-
ben , om zich over hunnen euvelmoed te befclagen ;
dat him raad verijdeld zou worden , hun voornemen
en bevel om Juda te vernielen , niet gefchieden , ja
dat zij zich enkel zouden orngord, de wapenrusting
aangegespt hebben , om te beven ! met fchrik in het
hart zouden zij, onverrigter zake, van hunne on-
derneming om Juda te vernielen , te rug keeren,
De uitkomst heeft aan deze voorfpelling volkomen
beantwoord. In het veertiende jaar van Hizkias
regering , overdroomdc de Asfyrifche krijgsmagt het
ii4 J & S A 'f A S Vll!.
ganfclie Juda , vermeesterde alle fterkten , het ge 1 -
heele laud, mtgeriomen Jeruzalem. Doch toen nu
het water tot aan de Hppen gekomen was , toonde
God , dat hij met Juda was , en vernielde het gan-
fche AsTyrifche leger , ten getale van honderd vijf en
tachtig duizend man, voor de muren van Jeruzalem.
a Kon. XVIII, XIX. Jcfi XXXVI en XXXVII.
Vcrftaat dit. Wij volgen hier de lezing dei'
Griekfche Overzetting.
j E s A i A s vm.
225
iiooFDSTu&.
vs. ii tot
i. joo fprak Jehova tot mij * ; '
v Toen hij mij magtig aangreep , en gefcodd
Niet in de wegen van dit volk te wand'len:
12. Noem, zeidehij, geen pligt, :
Al wat dit volk ten pligt zich rekent, 1
Vrees niet, wanneer zij vreezen ^
Wees-niet verichrikt als zij : - ....
13. Jehova Zebabtti, ^
Die zij alleen u heilig ^
Hij zij uw vreeze,
: Hij uw verfchrikking ! ~
14. Zoo zalhij u een heilig'e toevlugt wezeft \
Maar tot een' fteen des aanftoots ,
Een rocs der ftruikeling
Voor Isrels beide huizen,
Een ftrik en val denburg'reri vanjeruzalem*
15. Daar ftruikelen reeds velen hunner j
En vallen en verwonden zich ^
Of worden in den ftrik gevangen !
P
J E S A I A S VIII.
1 6. Bind vrij 't getuig'nis toe,
En druk hen zegel op~de wee,
In 't midden mijner leerlingen!
17. Zoo blijve ik dan Jehova beiden ,
Hem , die voor Jakobs huis zijn aangezigr
verbergt,
En Hem blijve ik verwachten.
18. Zie ik 3 en 't kroost, dat mij Jehova gaf,
..,._! Wijzijn als teekenen en vporbeduidfels
In Isrel door Jehova Zebapth gefteld ,
Die woonc op Sions berg.
19. Als men dan tot u.zegt: : _ J; .
Gaat , raadpleegt wigchelaars en geestbe-
zweerders, ' .: .. ; .
Die prevelen en mompelen; ;- :; _.-
f Zoo antwoordt : ) ..;.";-
Zal niet elk volk zijne eigen Gpdheen vra
Zal l^et bij dooden gaan te rade , :
Voor het belang der levenden ? , .
20. Wet en getui.ge.nis.; . . .
Die naar dat woprd niet fpreekt,
Eens licht voor hem geen dageraadl
ai. Dan zwerfc hij om door 't land,
Elleridig en behoeftig , ,
": ' '' ' El
J E S A I ' A S VIII.
22?
En, daar de honger hem tot woede drijft,
Slaac hi] het oog ten hemel ,
En vloekt zijn' Koning en zijn' Goden!
22. Of ziet hij nederwaarts op aarde,
Alom is angst en duisternis;
De bangfte nood verbijstert hem ,
En jaagt hem voort in *t aakligst duisterl
.o
VER-;
S A I A S VIII,
VERKLARING
H
Loe zeer bijkans alle Uitleggers dit gedeelte van
fret achtfte Hoofdfluk met het vorige in onmiddellijk
verband brengen , kunnen wij echter dit gevoelen niet
bijtreden , maar houden het voor 4en hoogfte waar-
fchijnlijk , dat wij hier een geheel nieuw en afzonder-
lijk flufc aantreffen , 't welk in deszelfs inhoud wei-
nig gemeenfchap met het vorige heeft , en misfchiea
daariii alleen ; met hetzelve overeenkomt , dat het om-
ftreeks- denzelfden tijd door den Profeet is uitgefpro-
ken. Althans van den Asfyrifchen krijg , en in 't ge-
ineen van oorlogs ; - ra'mpen , vinden wij hier geen
gewag gemaakt , maar wel van verwaarloozing van
den Godsdienst en de Wet , van bijgeloof en wigche-
\
larij , en van de onhoilen , die deze na zich flepen
zoudeii voor alien, die zulke verboden konften pleeg-
den, en zich daarmede ophielden. JESAIAS ver-
dedigt dan hier den afkeer , dien hij fleeds open-
baarde, van alles dat naar dit bijgeloof zweemde,
en in *t gemeen zijne denk- en handelwijze, die van
de gewone zeer verre afweek. Het is deels apologie ,
deels beftraffing en bedreiging , rakende de zeden van
- ' dien
j E S A 1 A S Yin
dientijd, 't geen wij hier aantreffen. Wij herhalen
derhalve , dat wij dit fragment niet in -,al te naauw
verband moeten brengen, noch met het eerfte dee!
van dit, noch met den aanvang van het volgende
Kapittel , 4aar wij anders ligtelijk tegen de oordeel-
kunde zouden kunnen zondigen.
Intusfchen kunnen wij niet ontveinzcn , dat dit ge-
deelte ons in de bearbeiding zeer moeijelijk en duister
is toegefchenen. Wij hebben wel, in navolging van
anderen, aan elke uitdrukking eenen bepaalden zin
gcgeven , en dien zin , welke ons voorkwam met den
aard der taal , en het verband van 't geheel , meest
overeen te komen. Docli het is er verre van af, dat
wij overal ons uitlegkundig gevoel hebben kunnen
bevredigen. Somwijlen is het zelfs bij ons opgeko-
men, te vermoeden, indien er, bij zeker toeval,
vreemde ftukken onder JESAIAS Godfpraken waren
ingeQopen , dat dit fragment ^dn derzelve zou kun-
nen zijn. Maar wij geven dit daarom nog in gee-
nen deele voor waarfchijnlijk op , en begrijpen , dat
deze weg , offchoon de gemakkelijkfte , echter geens-
zins de beste is , om zich uit voorkomende zwarig-
lieden te redden.
vs. ii. Zoo fprak Jehova tot mij,
Toen hij mij magtig aangreep , en ge-
bood
Niet in de wegen van dit volk te wan-
, d'len :
3? J E S A I A S VIIL
12. M Noem, zeide hij, geen pligt ,
i3 Al wat dit volk ten pligt zich re-
kent ,
Vrees met , wanneer zij vreezen ,
Wees niet verfchrikt als zij :
13. ,jjeliova Zebaoth,
Die zij alleen u heilig,
9f Hij zij uw vreeze ,
Hij uw verfchrikking 1"
Het komt mij voor, dat misfchien in dezen tijd
de Profeet befchuldigd werd van zonderlingheid , en
dat men deze belchnldiging deed ftrekken , om het
gezag en den invloed zijner woorden te verminderen:
bij voorbeeld , elk vreesde voor Rezin en Pekach ;
JESAIAS alleen was onbevreesd; elk beloofde zich
niet dan heil van eene verbindtenis met Asfyrien;
JESAIAS voorfpelde er het land niet dan ongeluk
van ; hij was het altijd oneens met de wigchelaars en
waarzeggers 5 die evenwel in groote achting flonden.
Men verwierp derhalve zijne woorden , en gaf voor ,
dat het hem alleen te doen was , om ftuursch en ftijf-
hoofdig altijd anders te willen en te denken , dan
een ander. Hier tegen verdedigt zich de Profeet:
hij ftemt de zaak wel toe , maar hij ontkent , dat zij
bij heni uit flijfhoofdigheid of kwaden luim voort-
kwam: het was op bevel van God, en dat bevel
werd gebillijkt door de bedorven zeden , en het
fchandelijk bijgeloof van den tijd ? waarin hij leefde.
J E S A 1 A S VIIL
Jehova had hem reeds , toen hij hem magtig dan-
greep , dat is 5 bij zijne eerfte Profetifche roeping ,
geboden, dat hij den weg dezes volks met betre-
den , door hunne zeden zich niet zou laten weg-
flepen 9 dat hij , om een getrouw dienaar van Hem te
zijn , aan her gros zijner landgenooten geheel on-
gelijk moest word en.
No em geen pligt , a lies wat (lit volk pligt hcet.
De zin hiervau is nit liet voorgaande klaar .: bij een
bijgeloovig volk had men eene menigte naauwgezet-
hcden 9 daar juist de dienaar van God een' "afkeer
van hebben, ten minfle geene gezetheid omtrent
toonen moest. In de vertaling van liet woord_p//^f
wijkikvan alien af; mij dunkt het is natuurlijk, dat
een woord 5 't welk eigenlijk verbindtenis beteekent ,
ook de beduidenis van zedelijke verpligting gekre-
gen hebbe 9 fchoon wij er geen meer voorbeelden in
het kleine boek des Bijbels van weten. Keurt men
deze vertaling af, zoo leze men met DECKER en
LOWTH helligheid ' : no&m niet helllg al wat dit
volk heilig hcet , en de zin zal op hetzelfde uitko-^
men. Althans dat men iets dergelijks hier lezen of
vertalen moet, blijkt uit het begin van vs. 13. Je-
hova heilig dien.
Een Profeet van God moest ook niet vreezcn 9
wanneer andere bevreesd war en; hij moest maar den
voorwerp van vrees en verfchrikking hebben , te we-
ten : Jehova en de gunst van hern te verbeurcn ; bij
Vijandelyke aanvallen , in de zwaarfle rampen , niocst
P 4
J E S A I A S VIIL
hij moedig zijnin zijnenGod, en aller menfchen raad-
flagen verachten.
vs. 14. Zoo zal hij u een heilige toevlugt we-,
zen;
Maar tot een' fleen cles aanftoots ,
Een rots der ftruikeling
Voor Isrels beide huizen ,
Een ftrik en val den burg'ren van Jeru.-
zalem.
15. Daar' ftruikelen reeds velen lumner,
En vallen en verwonden zich ,
s, Of worden in den ftrik geyangen 1 "
God zou dien , die hem heiligde , ook tot. een hci-
ligdom zrjn , gelijk er eigenlijk ftaat , dat is , gelijk
wij het vertaald hebben , tot eene heilige tocy-lugt.
Heiligdommen en tempels \yaren bij de meeste oude.
yolken fchuil- en vrijplaatfen , en fchoon onder Is-
rael de misdadige zelfs. aan den altaar niet veilig was,
het heiligdom was echter ook eene toeylngt voor den
ongelukkigen , en zeker mogt de bloedwreker hem daar
niet vellen. MICH ACL is vertaalt het \yoord Aft-
ligdom door heiligen fteen , en merkt aan , dat men
bij dit woord niet aanftonds aan eenen tempel 9 of
ander gebouw behoeft te denken , vermits in Kanaan
verfcheiden opgerigte fteenen , en andere gewijde
gedenkteekenen gevonden werden , welke zeer wel
inet den naam van heiligdornmen konden beftempeld
wor-
E S A I A S VIII.
worden. Men kan de juistheid dezer aanmerking
niet betwisten, noch ook, dat daardoor de tegenftel-
ling met het volgende fchponer en krachtiger wordt.
Dien, die Gods vrees en dienst verwaarlposden,
die op de befcherming van Jehova geen' prijs ftelden,
gelijk de beide huizen van Israel , Efraim en Juda ,
en Jeruzalems inwoners deden , was hij een fleen
des aanfloots , een ftrik en een v:al: dat is , de oor-
zaak van onheil en ondergang. Gelijk het is met
alle voorregten der. menfchen , indien men geen goed
gebruik van dezelve maakt, ftrekken zij ons ten on-
geluk , en de zegen wordt een vloek. Een volk ,
dat God niet kent, heeft niet zoo veel te verant-
woorden , en wordt van hem niet zoo geftreng be-
handeld, als eenander, 't welk God kent, en zij r
lien dienst geheel verwaarloost.
ys. i($. Bind vry *t getuig'nis toe,
En druk het zegel op de wet ,
In 't midden mijner leerlingen I "
Deze woorden komen hier zeker vreemd in, en
zijn voor verfchillende uitleggingen vatbaar. Wij
begriipen dezelve , als behoorende tot het onderwijs ,
dat God aan den Prefect gaf , toen hij hem waar-
fchuwde tegen de bedorven zeden zijner landgenoo-
ten. De wef en het getuigenis ; Gods voorfehriften
aan Mofes gegeven , ook: he.t onderwijs der latere
podsknechtei^, wareo thans in volfcqmen verachting
P 5 eu
J E S A 1 A S
en vergetelheid : men kon vrij de wet toebinden , en
het getuigenis verzcgelen., dat is, de rol der wet
eerst toebinden en fluiten, en er voorts'het zegel op
drukken , men zou er geen nadeel van hebben , men
zou het naauwelijks bemerken, want 'de wet werd
toch niet gelezen , zij was geen rigtfnoer der daden
en des regts meer; bijgeloof en wigchelarij hadden
aller harten vervuld en ingenomen. God geeft dit
nan zrjnen .gezant te kennen , en zegt : bind vrij de
wet toe en verzegel haar : zoodanig is de flaat des
volks , dat zij daarvan geen grooter nadeel zullen lij*
den, noch vermoeden. Door de woorden , in V mid-
den mijner leerlingcn , worden of de opregte vereir-
ders van God van de rest des volks onderfcheiden , of
het is een verwijt aan alle de Israeiiten. Zij waren
toch alle oorfpronkelijk leerlingen van God : Hij had
hen onderwezen, en daardoor hen zoo ver gebragt
als zij thans waren , en nu verwaarloosden zij geheel
de wet van hunnen Leermeester , om zich met waar?
seggers en wigchelaars op te houden. !
vs. 17. Zoo blijve ik dan Jehova beiden,
Hem ., die voor Jakobs huis zijn aange-?
zigt verbergt,
'j, 3 En Hem blijve ik verwachten."
De Profeet breekt hier , en in het volgende vers 3
het onderrigt door God aan hem gegeven af , waar-
in hij echter weder voortgaat in het negentiende en
vol-
J E S A I A S
volgende verzen. Hij had nu genoeg gezegd, om
reden van zijne denk- en handelwijze te geven , en elk
te doen begrijpen , hoe hij op God kon blijven
wachten , fchoon deze zich fchuil hield voor Jakobs
huis , en alle blijken van gunst aan hetzel ve onttrok.
vs. iS. Zie ik, en 't kroost 9 dat mij Jehova gaf ,
Wij zijn als teekenen en voorbeduidfels
In Isrel door Jehova Zebaoth gefteld,
Die woont op Sions berg."
>3
Een Profeet moest nienigraaal zelve tot een teekcn
verftrekken , 't . zij God hem plagen aandeed , om
daarmede te kennen te geven , welke plagen het volk
wachtten ; 't zij hij in zijne handelwijze iets zinnebeel-
digs en veelbeduidends moest aan den dag leggen,
Wij weten niets dergelijks van JES AIAS; van zijne
kmderen weten wij , dat hunne namen de aanftaande
lotgevallen des volks te kennen gaven 9 en dat zij uit
dien hoofde teekenen en wonder en , 't geen hier niets
anders is , dan voorbeduidende zeldzaamheden , waar-f
om w^ het ook voorbeduidfels vevtaald hebben , ge-
heeten mogten worden,i Doch misfchien moeten wij
het vers dus opvatten. Zie hier mij , en de mijne 9
de gevoelens die ik en mijn huisgezin koesteren , die
ik ingeboezemd heb aan de kinderen , die Jehova mij
gegeven heeft als teekenen en wonderen in Israel ! Met
het negentiende vers vervolgt weder de rede van Go.d
tot den Profeet.
vs, i.
J E S A I A S Vlfil
vs. 19. Als men dan tot u zegt:
Gaat , raadpleegt wigchelaars en geesu
bezweerders ,
Die prevelen en mompelen;
s , ( Zoo cwtwoordt:^)
Zal niet elk volk zijne eigen Godhen
i
SJ vragen ?
Zal het bij dooden gaan te ra.de ,
Voor het belang der levenden ?
Een voornaam vereischte van elk dienaar van God
onder Israel was 5 zich van Heidensch bijgeloof te
wachten , 't zij het den na.am droeg van ftarren-wig-
chelarij ., of bezwering der geesten , of oproeping der
dooden. De verboden konften der wigchelaars woiv
den hier in een befpottelijk licht geplaatst. Fooreerst
him prevclen en momp&len , en de belagchelijke gril-
Jen 3 waardo.or zij zich van de zinnen der menfchen
poogden meester te inaken. Voorts , dat zij voprga-
ven , als of een volk bij de Goden van andere natien
nicer hulp dan bij zijn' eigen' God zpukunnen vinden,
Men moet zich hier het oud gevoelen der Befcherm -
en Lands -Goden te binnen brengen, volgens.'twelk
ieder land en volk zijne eigen Qodheid had , p.nder
welker opzigt het hijzonder geplaatst was , en aan,
welker zorg het in de eerfte plaats was aanbevolen.
EindeUjk, dat zij de dooden, die niets met dezewe-
reld meer te doen hebben , en naar het gevoelen van
dien tijd ook niets meer van dczelve wist^n 5
J E S A 1 A S VIII;
gaven .te raadplegen over de belangen der levenden.
vs. 20. Wet en getuigenis . . . ; .
Die naar dat woord niet fpreekt ,
Ecus licht voor hem seen daseraadP*
9)
- Het onzalig lot, dat hier en in de twee volgende
Verzen bedreigd wordt , raakt dezulken , die naar den
inhoud van wet en getuigenis met SPRAKEN, er
ftaat niet HANDELDEN, maar SPRAKEN, en
het 'zijrt dus de waarzeggers en wigchelaars , die hier,
in de eerfte plaats ten minfte, bedoeld worden; deze
fpraken lijnregt ftrijdig met den inhoud van die wet,
waarin hunne. kunfteit verboden waren : in^ dit lot
zouden ecliter ook begrepen zijn , alle die het met
deze bedrie'gers hielden , en zich moedwillig van
hen lieten mis'leiden. Hun ongeluk wordt zeer fterk
met de'ze woorden afgeteekend : zij zullen tenmaal
geer? ddgeraad hebben: tot de laatfte fchemering van
geluk zal him ontnomen worden de duisternis hun-
nes lots zal door geen' dageraad vervangen of afge-
broken worden ; de volgende verzen befchrijvcn dk
ongeluk uitvoeriger.
t's. ai; Datt zweift h'g om door 't land j
,. Ellendig en behoefdg ,>
7J CJ Ox-
En daar dehonger hem tot woede drijft 9
Slaat hij het oog ten hemel ,
En vloekt zijn' Koning en zijn' Goden !
vs. aa,'
S3 ' J E S A I A S VIII.
, vs. 22. Of ziet liij nederwaarts op aarde ,
Alom is angst en duisternis ;
De bangfte nood verbijftert hem ,
3i
a
En jaagt hem voort in 't aakb'gst duis-
ter!"
Achaz fchijnt zich met wigchelarijen flerk opgc-
houden te hebben , maar daar hij er nimme'r hulp
bij vond, en zijne regering tot het einde toe fteeds
ongelukkig was , was het klaar te voorzien , dat de
waarzeggers in gezag en aanzien ten laatfte zeer bij
hem dalen moesten ; en zoo ras zijn nazaat , de
Godvruchtige Hisldas, den trooii beklom, was het
met deze bedriegers geheel afgedaan. Dan moest
hen dat jammerlijk lot: treffen , 't welk de Profeet
hier voorfpelt. Zij 5 die nu in groot aanzien wa-
ren , zouden dan als landloopers zwerven , geen
brood om te eten hebben ; in magtelooze woede ra-
zen op hunnen Koning, die hen thans het varen,
en op hunne valfche Godheden , die hen voor deze
jammeren niet wilden of niet konden behoeden. Ner-
gens zouden zij hulp of uitkomst vinden ; de angst
zou hen bijkans van hunne zinnen berooven ; en zij
zouden gelijk zijn aan rampzaligen, dievandenvijand
in ; de donkerheid nagejaagd worden , en niet weten
werwaarts zij vlugten zUllen !
J E S A 1 A S VIII en IX, 239
HO O .F D S T U K. vs. 230
'.'. ''. ' \ '',''.,* ','1 .:'
H 6 F-D S T U K. vs. i tot 6-
ewis, jiet land, dat nu yerdrukt is,
Zal niet geheel te gronde : gaan;
Gelijk het eertijds was veracht,
Zoo zal Hij 't eens verheerlijken ,
,Het land van Zebulon en Nafthali,
i. , . ' '-... i. '.,'. L ..
De ftreken ,, aan ,de zee
En de overzijde ,der Jordaan gelegen ,
Het yolkrijk Qalilea. . [
r. Het volk 5 _dat.in het -donker wandelde,
Ziet eens een fchitt'rend lieht,,. . 7
Hun, die; he,t;land der fchaduwe-des doods
? bewonen,.
;Zal eens de zon opgaan!
2. Gij hack dit yolk in aantal g-root gemaakt,
Maar niet in blijdfchap;
Doch eenmaal zullen zij zich voor uw aan
gezigt verhengen,
Gelijk men in den oogst- tijd vreugde viert*
Of huppelt bij het deelen van den buit !
3. Wane
J E S A 1 A^S VIlI en
HOOFDST. 3. Want het juk, dat het torschte,
IX ' Dat het den fchouder drukte,
Des drijvers flok hebt gij verbroken ,
Als voortijds in den krijg met Midian :
4. Toen ieders wapentuig , fidderend aange-
gespt,
De kleederen , in bloed gewenteld ,
En al wat btanden kon de prooi der vlam-
men wefd!
5. Want dns is een kind geborerf ,
Een zoon is ons gegeveh,
Op zijne fchoud'ren rust de heerfchappij ,
Men noemt hem : WONDERBAAR,
Wljg, GODCELIJK HEL0,
EEUWIGE, VORST DES VREDES!
6. Zijn heerfchappij zal groot ,
De vrede eindloos zijn ;
Davids troon en rijk zal hij bevestigeii
Door regt en deugd, en nu en eeuwig!
De blakende liefde van Jehova Zebaoth,
Zal eens dit heil befchikken !
Cl
J E S A I" A S VHI en DC.. 24*
VERKLA'RINGi
ederom een geheel afzonderlijk ftuk , dat ofls
toefchijnt geeue de minfte gemeenfchap met het voor-
gaande te hcbben, en misfchien alleen daar acliter
geplaatst is , omdat er eenige overeenkomst is tus-
fchen de woorden van Kap. VIII: 23. met het voor-
gaande twee en twintigfte vers. Er wordt hief niet
gefproken van Juda , maar van het noordelijk ge-
deelte van het Rijk der tieri ftatntnen 5 Zebulon ,
Nafthali , Galilea en het Overjordaanfche. Aan deze
ftreken, die nu in groot ongeluk gedompeld waren^
wordt blijdfchap en heil voorfpeld in deii grooten
Verlosfer der natie , die op Davids troon eeuwig zou
heerfchen. Dat deze Profetie op den Meslias ziet,
gelljk hij door zijne inwoning in Galilea , en verkeer
aldaar, en in het Overjordaanfche, deze oof den tot
de gezegcndfte des aardbodems zou maken , leert ons
MAT THE us Kap. IV: 14, 15, 16. en de ganfche
inhoud der Godfpirake bevestigt het.
Aangaande de aanleidende gelcgenheid , blj welke
deze Profetie is uitgefproken , is dit ons gevoelen.
De Asfyriers, door Achaz te hulp geroepen, vielen
: I. DEEL. Q asm-
42 J E S A I A S Vllt en IX.
aanftonds op Syrien aan, vermeesterden het en ng.
men Damascus in. Ter zelfder tijd deden zij een' in-
val in het Rijk van Efraim , ' bragten het onder
himne cijnsbaarheid , een gedeelte daarvan namen zij
geheel in, verwoestten het en voerden de inwoners
hi ballingCchap naar Asfyrien. Dit gedeelte was Ze-
bulon , Nafthali , Galilea en het Oveijordaanfehe,
Het droevig lot nu van deze ftreken , waarop thans
alle oogen gevestigd waren, gaf JESAIAS aanlei-
ding , om het toekomend geluk derzelve , bij de
komst van denMesfias op de wei'eld, te profeteren*
Hoof ft. VIII; 23. Gewis, liet land , dat nu ver-
drukt is ,
Zal niet geheel te gronde gaanj
Gelijk het eertijds was veracht,
Zoo zal Hij 't eens verheerlijken ,
Het land van Zebulon en Nafthali^
De ftreken , aan de zee
S) Eii de overzijde der Jordaan- ge-
,,legen,
Het volkrijk Galilea.
Hoofdft. IX: i. Het volk, dat in het donker wan-
delde,
it Ziet eens een fchitt'rend licht,
Hun , die het land der fchaduwe
des doods bewonen,
Zal eens de zon opgaan !"
J E S A 'f AS IX.
243-
Van ouds af fchijnen de flreken , waarvan hier ge-
fproken wordt, voor het verachtfte'deel van Israels
land gehouden te zijn , en dat zij aan vijandelijke
aanvailen meest bloot lagen , blijkt uit de gefchiede-
nis. Eens zou dit verachte land verheeriijkt wor-
den, dit donkere land verlicht, en met den gloed
der zori beflraald worden. MICHACLIS merkt
aan, dat deze Profetie nook vervuld is, en niet meer
vervuld kan worden, zoo het niet in den Mesfias ge-
Weest is , want dat men in de gefchiedenis niet Icest ,,
dat aan . de hier bedoelde flammen en flreken ooit
eenig merkvvaardig geluk is te beurt gevallen, dan
{illeen , toen de Verlosfer op aarde omwandelde.
Deze vestigde zijne woonplaats te Capernaum aande
zee in Galilea; in Galilea verkeer.de hij het meest,
hij verkoor daar alle zijne discipelen, verrigtte- er
de meeste teekenen, en uit Galilea is het Christen-
dom uitgegaan over de ganfche aarde. Nu. viel dit
verachte land het grootst geluk te beurt, dat eenig
oord der wei'eld genieten kon , en de duJsternis
werd door het opgaand licht der zonne afgewisftld.
Vergelijk de reeds aangehaalde plaats van MAT-
TMEUS.
vs. 2. ,,5 ; Gij hndt dit volk in aantal groot ge-
7 ,, maakt, '
Maar .niet in blijdfchap ;
Doch eenmual zullen zij zieh voor uw
aangezigt verheugen ,
Q 2 Ge-
344 J E S A I A S IX,
Gelijk men in den oogst-tijd vrengde vieft,
Of huppelt bij het deelen van den buit !
vs. 3. Want het juk , dat het torschte ,
Dat het den fchouder drukte ,
Des drivers ftofc hebt gij verbroken ,
if AIs voortijds in den krijg met Midian."
Het geluk, dat de noordelijke gedeelten van Pale-
ftina fmaken zouden , het eenigfte bijkans , dat zij
ondervonden , zoo lang zij in Israels handen waren .
zou groot, en de ftof der regtmatigfte blijdfchap we-
zen, gelijk wanneer men den oogst gelukkig heeft
ingezameld , of wanneer men , na het verflaan zijner
vijanden, gerusteh'jk den buit deelt.
Het wordt eene vrijuiaking, ontheffing genaamd
van- een ftaafsch juk, en drijvers lasten , daar de
openbaring van den Mesfias inderdaad het ganfche
volk tot vrijheid riep , en het Christendom de vrij-
heid op den aardbodem heeft voortgebragt. Het heil
HU , dat door den Mesfias aan deze bedrukte ftreken
zou aangebragt worden, wordt vergeleken met de
verlosfing , die God in vorige tijden aan deze zelfde
noordelijke ftammen had toegebragt , door de hand
van GIDEON, die de Midianiten geheel verfloeg.
Het punt der vergelijking is hier niet de aard der ver-
losfing , maar de grootheid derzelve ; de gefchiede-
nis lezen wij Richt. XII. , en eene dichterlijke be-
fchrijving van de zegepraal der Israelite!! geeft ons
het volgende vers.
vs. 4.
J E S A I A S DC, 245
vs. 4. 3i Toen ieders wapentuig, fidderend aan-
gegespt ,
De kleederen , in bloed gewenteld ,
En al wat branden kon de prqoi der vlam-
men werdl
GIDEON won den flag op deMidianiten , door mid-
del eener krijgslist , door het aan ftukken flaan van
kruiken , waarin fakkels verborgen waren , en dit in
het midden van den naclit, daar de Midianiten ge-
rust.in den flaap gedompeld lagen. Zij, door het
gedruisch opgewekt , door het licht verbijsterd ,
nieenden verraden te zijn, en JESAIAS mogt met
regt zeggen , dat zij beyende htinne wapenrusting
aantrokken: er ftaat eigenlijk voor .wapent uig , fchoeti
of ftrijdlaars , .ten minfte dit is de waarfchijnlijkfte
beteekenis van' het woord , dat niet dan hier ter
plaatfe .vdorkomt. ; De kleederen 9 en wel bijzonder
hetkleed, waarmede ,men zich 's nachts dekte.
Wat nu. het verbranden van wapenen, kleederen en
al wat b.randbaar -was, als krijgs- en legerwagens,
gereedfchappen enz, betreft, het was eene oude ge-
woonte.-, dat men, ten teeken van zegepraal , den
roof der vijanden, dien men niet mededroeg, op het
flagveld verbrandde. LOWTH heeft deze gewoonts
opgehelderd,
vs. 5. Want ons is een kind geboren,
ti Een zoon is -ons gegeven ,
Qs.
J-E S A 1 A S EC.
99
99
99
93
Op zijne fchoud'ren rust deheerfchappij,
Men noemt hem: WONDEREAAR,
WlJS, GODDELJJK HELD,
EEUWIGE, VORST DBS VREDES!'
Het geluk , dat Galilea's bedrukte oorden eens zoii
.te beurt vallen, zou.hun overkomen door den Mes-
fias. In dc verbeelding en het vooruitgezigt van den
Profeet, is deze reeds geboren en voor zijnen Geest
tegenwoordig, als een jonge Vorst, die even het be-
het bewind aanvaarcl heefr. De keerfchappij wordt
gezegd op zijnen fchoud&r te zijn, niet alleen om-
dat de regering ee^n last is , dien men draagt , maar
vooral, omdat het ftaatfie-.kleefl,. de vorftelijke man-
tel, het teeken der heerfchappij , op den fchouder
gehangen werd,
Aangaande de namen, die dezen Varst gegeven
worden , deze zijn zijne eigenfchappen , die zoo uit-
m untend zijn,: dat :ze alleen aan eenen Goddelijken
perfoon kunnen toegekend worden. WONDER-
BAAR, dat is, magtig boven alle menfchelijk ver-
mogen ! GODDELJJK HELD,: eigenlijk een held
gelijk God , wanneer hi) aan de fpits van Israels
leger ftreed ! E E u w i G , letterlijk v A D E R DER
EEUWIGHEID; doch het is eene Oosterfche ma-
nier van zeggen , dat iemand de Vader genoemd
wordt van de eigenfchappen en deugden , die hi]
bezit.
vs. 6.
J E S: A 1' A 'S
ys. 6. Zijn heerfchappij zal groot ,
De vrede emdloos zijn ;
Davids troon en rijk zal hij bevestigen
Door regt en deugd , en nil en 'eeuwig '
De blakende liefde van Jehova Zebaoth ,
.Zal eens dit heil befchikken 1" .
Over deze woorden hebben wij niets aan te'mer-
ken. Zij zijn in den gewonen ftijl, en in de ge-
wone uitdrukkingen begrepen, die de Profeten ge-
bruiken 6m het heeiiijk Rijk van den Verlosfer .af ;te
teekenen. Alles toch , wij herhalen het , noopt ons ,
om deze Godfpraak op Hem t'huis te brengen. De
Uitleggers , die hier aan de geboorte van Hizldas
denken, of aan eenig heil, dodr. ..hem of onder zijn
Rijk te weeg gebragt , verliezen daarbij uit liet oog ,
dat Her' van het Rijk der tieri ftammen , en wel van
deszelfs noordelijke gedefelteri gefproken wordt , en
dat Hizldas daarop nimmer eenige betrekking of 'iii
vloed gehad lieeft, noch-ook hebben kon,
Q 4
24* JfE S AY AS EC en X.
HOOFDSTUK. vs. 7 tot 20,
HOOBDSTUK. vs. i tot 4,
.D,
7* JL/e Heer zendt een woord in Jakob,
ix *
Het valt in Isrel neer !
8. Ras worden zij 't gewaar , dit ganfche volk ,
Efraim en Samariens bewoners ,
Die trotsch , en hoog van hart , dus fpreken :
p. De tigchelfteenen ftortten in,
Wij zullen met gehouwen fteen herbouweir}
De wilde vijgebopm werd afgekapt,
Wij zullen hem door cederen vervangen.
IQ. Want Jehova zal Rezins tegenpardjdersi
Tegen Efra'tm verheffen,
Syriens vijanden tegen Israel wapenen:
ji. Die zullen de Syriers van voren.
Den Filiftyn van achteren,
En eind'lijk Israel met vollen mond verflia-?
den !
Doch in dat al bedaart zich nog zijn gram-
fchap niet >
J E S A I A S IX en X.
24$)
ijn arm blijft immer uitgeftrekt.
HOOPDST;
IX.
12. 6 Neen ! het keen zich niet, die volk,
Totdien, die het kastijdt ,
Het vraagt niet naar Jehova Zebaoth {
13. Des houwt Jehova af
Uitlsrel hoofden ftaart.
En dadelcak en bies ter zelfder tijd.
14. (Het hoofd is de oude en aanzienlijke,
De leugen leerende Prefect, de flaart.^)
15. Gewis deleidslienvandkvolkverleidenhet,
Verderf wacht elk , die door hen wordc ver-
voerd !
5(5, Des zal de Keen
Hun jongelingen niet uit welgevailen ,
Hun' weeuw en weezen nice uit mededogen
fparen ,
Want Go.dvergeet'ne , fnoodaards zijn zij alle,
Elks mond roemt op zijn wanbedrijf . . . .
En in dat al bedaart zich nog zijn gramfchap
niet,
Zijn arm blijfc immer uitgeftrekt !
* *
17. Daar braqdc de mqitzuchc reeds , gelijk een
vuu.r,
Q "S
. J E-S A f A S IX en X.
j) at doom en discels eersc verteert , >
En ftraks het ganfche woud met ftruiken en
i ,
geboomte ontvlamt ,
De dikke rook ftijgt hemelwaarts,
^8. En duisternis bedekt het ]and,
Waarop Jehova Zebaoth verboJgen is, ,
De inwoners zijn der vlammen prooil - :
De breeder, ach! verfchoont zijn' breeder
niet.,,, ::;.;!
19. 2ie, elk verfcheurt, verflindt, :
Ter regjter en ter flinker hand,-
Doch blijftfleeds even hong'rig, onverzaad%
Ach ! elk veyflindc hen. vleesch zijns eig'nen
arms !
fio. Manasfe Efra'ira, .
En Efraim Manasfe ,
Die yoormaal5 tegen Juda zich vereenigden.,..
En in dat albedaarc zich nog zijn gramfchap
niec,
Zijn arm blijft immer uicgeftrekc!
*
HOOFDST. j. \/v ee hnnner!
Die drukkende wetten verord'nen ,
En ongeoorloofde lasten opleggen !
S AI A S
en
2. Die den. armen verwijderen van het gerigt HOOFDST.;
Der behoeftigen regt tot een' roof maken ,
Wier buit de weduwen , wier prooi de weezen
zijn I
3. Maar in den dag der bezoeking,
Wat zult gij dan aanvangen?
Der verwoesting, die van verre komt,
Tot wien zult gij dan vlieden om hulp?
En waar uwe fchatten bergen?
4. Neen ! krommen zullen zij zich onder de
gevangenen ,
Of vallen onder' de gefneuveldeh !
t
En in dat al bedaart zich nog zijn gramfchap
niet,
ijn arm blijft immer uitgeftrel^t.
J E 5. A I A S IX; fli
V E R K L A R I N G.
it den inhoud van dit fluk, uk deszelfs begin
en Hot, blijkt duidelijk, dat het eene afzonderlijke
Godipraak is, van het vonge en.vplgende blijkbaar
onderfcheiden , en door het gedurig wederkomende :
in dit all&s bedaart zijue gr&mfch^ nict en^, ,
vier deelen gedeeld.
De Profetie is geheel ingerigt tegen Efraim 9 of
het Rijk der tien flammen, dat zich van zijne ver-
bindteuis met den Koning van Syrien zeer groote
voordeelen beloofde, maar integendeel niets dan on-
heil en ramp daarvan inzamelen zou. De verwoes-
tingen , die de Aslyriers, onder hen zouden aanrig-
ten 9 en de nog grootere rampen van een' aanftaanden
burgerkrijg , komen hier yoor als gevolgen en regt-
vaardige ftrafFen van de zonden, die in den Staat
heerschten, en van allerlei, ook van de erg-fte foort 9 .
waren.
Het eerfte deel, vs. 7 li 9 behelst de ten toon
(telling van Efra'ims dwazen hoogmoed en dwaze
inbeelding, als of de verbindtenis met Rezin hun
groote voordeelen zou aanbrengen , daar zij integen-
deel
J E S A I A S IX en X*.
deel door dezeive Rezins magtige vijanden tegeii
zich zouden wapenen , en een' onvermijdelijken on-
dergang zich op den hals halen.
Het tweede behelst de kriigsverwoestingen , die
God door den Koning van Asfyrien over het land
zou brengen , en waardoor hij zonder verfchooning ,
weerbaar en weerloos, groot en gering, zou doen
omkomen. vs. 12-^-16.
Het derde deel, vs. 17 20, fchildeit eerst , onder
een akelig zinnebeeld, en vervolgens duidelijker , de
ijsfelijkheden af van eenen vernielenden burger -krijg,
waarin het zedeldoze Rijk der tien ftammen zou ge-
dompeld worden.
Eindelljk vinden wij nog andere ondeugden op-
genoemd , verdrukMng , onregtvaardigheid en ge-
weld , doch waarvoor zij met vernieling , zonder
hoop van ontkoming, zouden geftraft worden, Kap.
X: 14 , en op deze wijze loopt deze Godfpraak af.
De vervulling dezer Profetie vinden wij in den eer-
ilen inval der Asfyriers in het Rijk van Israel, in
den laatften tijd van Pekachs regering , in de negen
regeringlooze jaren , tusfchen den dood van dezen ,
en het beklimmen van den troon door zijnen opvol-
ger Hofea verloopen, en eindelijk in de eerfle krijgs-
togten van Salmanezer , die ten laatfre op de in-
neming van Samarien , en de wegvoering der tien
ftammen uitliepen. Wat den tijd betreft, wanneer
j E'S A 'i A s ' deze Profetie heeft uitgefproken , dit
was waarfchijnlijk ,. toen de verbindtenis van Sy-
rien
54 j fe S A It A S
rien en Efraim het eerst bekend gexvorden was -ia
Juda.
vs. 7. De Heer zendt een woord in Jakob *
Het valt in Isrel nefir!"
)9
Jehova's woord en bedreigihg wordt hier vergeleken
bij een pijl, of liever bij een blikfemftraai: het wordt
door God gezonden j het valt neder en treft , waar
liet hem behaagt. Thans zou het dat gedeelte van
Jakob trcffen dat Israel genoemd werd , in onder-
fcheiding van Juda, het Rijk, namelijk, vanEfraim^
of der tien ftammen.
vs. 8. Ras woMen zij 't gewaar , dit ganfclie-
,,volk,
Efraim en Samariens bewoners ,
Die trotsch , en hoog van hart , dus fpre-
ken :
9. De tigchelfteenen ftortten in ^
Wij zullen met gehouwen fleen herbou*
De wilde vijgeboom werd afgekapt ,
Wij zullen hem door cederen vervangen.'".
Het Rijk van Efraim beloofde zich niet dan voor-
deel van het verbond met Rezin. Zij meenden , met
elkander vereenigd, meesters te zijn van het ganfche
land , tusfchen den Eufraat en de grenzen van Egyp-
ten;
j E !3 A I A S IX. 255
ten; het R-ijk van Juda zou eerst voor hun moeten
bukken, en dan zonden de overige kleinere Staten
van zelve moeten toevallen. Op deze wijze hoopte
de Koning- van Israel de vervallen zaken van zijn
Ryk , dat vooral door inwendige beroerten zeer ge-
fchokt en verminclerd was , fpoedig te herftellen , en
een grooter bloei en voorfpoed te weeg te brengen ,
dan zij ooit te voren bezeten hadden. Hierop doelt
de trotfche taal in het negendc vers; zij is figuurujk,
docli niet moeijclijk te ontkleeden. De gemeene ge-
bouwen waren doorgaans van tigchel- of gebakken
jfteen; de aanzienlijke , daarentegen, en de paleizen
Van gehouwen fteen , arduin of mariner , of der-
gelijken. Desgelijks gebruikte men voor geringe hui-
zen het hout der fycomoren of wilde vijgeboomen $
die weinig in achting waren , en voor voorname ge-
ftichten alleen cederen-hout, dat kostbaar en duur-
zaam was. De fpreekwijze derhalve : zijn onze ge
bonwen , van tigchelfteenen en wilde vijgeboomen-
hout gefticht, ingeftort, wij zullen ze van manner
en cederen-hout herbouwen; deze fpreekwijze heeft
geen' anderen zin dan dezen : wij zullen onzen ver-
vallen bloei welhaast herfteld , en onze magt en voor-
Jpoed grooter zien , dan zij ooit te voren waren.
vs. io. Want Jehova zal Rezins tegenpaitijders
Tegen Efraim verheffen,
Syriens. vijanden tegen Israel wapenen."
Ik
J E S A "i A S IX.
Ik heb in de vertaling de woorden Efratm $ fy*
rien en Israel ingevuld , omdat er anders , hem en
zijne behoudende, eenige dubbelzinnigheid is^ die
nu geheel wordt weggenomen. Efra'im voorfpelde
zich niet dan heil van het verbond met Rezin, en
Jehova laat him aankondigen , dat zij er niets dan
vijanden mede winnen zouden 5 (gelijk al menigmaal
het gevolg is van vefbonden en alliantien met andere
Mogenheden : ) en dat zij de magtige vijanden van
Syrien 5 en wie zijn dit anders dan de Asfyriers ?
zich op den hals zouden halen. Jehova zelf zou
hen tegen Israel wapenen en verheffen , hen onder-
fteunen en hunne plans doen gelukken , tot ftraf
en van hunne onftaatkundige verbindtenis met eene
vreernde magt, en van het onbroederlijk oogmerk,
dat zij daarrhede hadden 3 de t'onderbrenging des
Rijks van
vs. ii. }) Die zullen de Syriers van voren^
Den Filiftyn van aehteren,
En eind'lijk Israel met vollen mond ver-
,,, ilinden !
9i Doch in dat al bedaart zidi nog zijn
gramfchap niet,
Zijn arm blijft imrner uitgeftrekt."
Als wij het eerfte deel van dit vers zoo opvatten 9
als wij in de vertaling hebben lutgedrukt, verdwijnt
al-
J E S/A 1 A S IX. 25?
duisterheid, die er anders in opgefloten Hgt; alle
Uitleggers vennoeijen zich vruchteloos om dezelve
weg te nemen , en fchijuen den waren zin te hebben
over het hoofd gezien.
De Asfyriers 9 namelijk 9 zouden eerst Syrten weg-
iietnen , dat den voormitur van Israel uitrnaakte 5 dan
de Filiflynen, die hun tot eerf rugfteun dienden,
'en, na dat gedaan te hebben, zou niets hen ver-
hinderen , om Israel met vollcn mond in te flokken.
Dat dit inderdaad zoo gefchied zij , blijkt uit de gc-
fchi'edenis, ten mitifte van de Syriers^ die bij den.
eerften inval der Asfyriers overwonnen, en uit him
land gevankelyk weggevoerd werden* Yaa de Fiti-
flymn is het meer dan \vaarfchijnlijk , dewijl er den
Asfyriers veel aan gelegen was , de westelijke of zee-
'kusten van Paleftina in te hebben , en het uit de ge-
fchiedenis zeker is , dat zij. in later tijd deze ftreken
bezaten. De Filiftynen fchijnen in dezen tijd met
Israel in verbond geweest te zijn , althans men mag
dit uit hunnen vijandelijkeri aanval tegen Juda op-
maken. Men vergelyke 2 Cbron. XX VIII: i5.
: vs. 12. 6 Neen ! het keert; zich;.niet, dit volk,
Tot dien, die het kastijdt,
Het vraagt niet naar Jehova Zebaoth !"
Dit was de reden , dat Israels rampen zouden voort-
duren, en dat Jehova's arm fteeds uitgeftrekt zou
bliiven, dat geene bezoekingen in ftaat waren, om
-, ! DEEL. JR, -
458 J E S A I A S IX.
dit volk bedachtzaara te'maken, en tot den dienst
van God te'doen wederkeeren.
vs. 13. Des houwt Jehova af
Uit Isrel hoofd en ftaart ,
En dadeltak en bies ter zelfder tijd. 39
Dat hoofd en ftaart , tak en bies , in JESAIAS
flijl , en volgens een fpreekwoord van dien tijd .> be-
teekent groot en ge-ring^ aanzienUjk en gemeen^
kan onder anderen blijken uit Kap. XIX: 15, waar
dezelfde fpreekwijze voorkomt, Hoofd en ftaan
zijn de beicfc uiterfte einden > het edelfte en onedelfte :
zoo ook tak en bies , vooral zoo wij door het eerfte
den palmtak verftaan , met zijne bloem- of dadel-
trosfen, waar tegen de bies 9 . het nutteloos riet der
snoerasfen, natnurlijk affteekt.
vs. 14. (Het hoofd is de oude en aanzienlijke,
,, De leugen leerende Profeet , de ftaart.)**
.. ' i
Eene zonderlinge parenthefe, die JESAIAS kon,
en zekerlijk zou achter gelaten hebben , indien niet
zijn oogmerk geweest was , een' bijtenden fchimp-
fcheut te doen tegen de valfche Profeten van dien tijd
in Israel , die hij hiennede uitmaakt voor het laagfte ,
verachtelijkfte deel, het uitfchot der natie, en die
inderdaad dezen fchimp verdienden door hunlaag-
hartig en baatzuchtig kruipen. Men moet dit ver-
J E S A T A S IX. 259
rasfende en ftekende niet over 't hoofd zien , waarop
fact in deze tusfcheiirede geheel aankomt.
vs. 15. Gewis de leidsliSn van dit volk verlei-
den het,
Verderf wacht elk , die door hen wordi
vervoerd!"
Dit vers hangt waarfchijnlijk met het vorige za-
jnen; het volk gaf geen gehoor dan alleen aan val*
fche .Profeten, Het laatfte lid lu.idt in cjen grond*
tekst aldus : die van hen geltid warden , warden
ingezwolgen 9 dat is, zij worden in dieptcn en af-
gronden vervoerd, waarin zij verzwolgen worden!
vs.. 16. Des zal de Heer
Hun jongelingeii niet uit welgevallen,
9i Hun' weeuw en weezen niet uit mede-
doogen fparen ,
Want Godvergeet'ne , fnoodaards zijn zij
Elks mond rpemt op zijn wanbedrijf,..,
En in dat al bedaart zich nog zijn gram-
fchap niet ,
Zijn arm blyft . immer uitgeftrekt !"
God zou eene verwoesting over dit volk brengen ,
Waarbij liij zelfs de zulken iiiet yerfchppnen zou , did
R a an*
.J E S A I A S IX,
anders gefpaard worden , het zij uit een foort vdn
wclgevallen 9 gelijk jongelingen , die men , in den
bloei hunner jaren en krachten, met eene zekere deel-
nemirig befchouwt, het zy iiit mededbogen, gelijk
men zich over weerloozen , over weduwen en wee-
zeff ontfermt. En dit 6m het alks te bovengaand
zedebederf , waardoor oud en jong , weerbaar en
weerloos was aangeftoken. De rampen van den As-
fyrifchen' krijg", onder Tiglath-Pilezer , moeten zwsfar
en verfchrikkelijk geweest zijn , indien wij ze naar
deze en foortgelijke vborzeggingen beoordeekn.
*s* 17. fs Daar brandt de muitzueht reeds , gelijk
een vuur,
}1 Dat doom en distels eerst verteert ,
En ftraks het ganfche woud met ftrui-
ken n geboomte ontvlaint ,
De diklce rook ftijgt hemelwaarts ,
18. En duiflernis bedekt het land ,
9S Waarop Jehova Zebaoth verbolgen is ,
De inwoners zijn der vlammen prooi !
De broeder , ach ! verfchoont zijn' broe-
der niet ....
ip. Zie , elk verfcheurt 9 verflindt ,
Ter regter en ter (linker hand ,
, y Doch blijft fteeds even'hong'rig, onver-
zaad'lijk ,
Ach ! elk verflindt het vleesch zijns erg'-
nen arms-!
VS. 2$
j E S A I 'A S EL
vs. Q.O. Manasfe Efraim,
En Efrairn Manasfe,
Die voormaals tegen Juda zich ver'ee-
nigden ....
\ t En in dat al bedaart zich nog zijn gram-
S9 fchap niet ,
? i Zijn arm bUjft immer uitgeftrekt ! -"
Dit ganfche gedeelte beiioort onaffcheidelijkbij een ;
het behelst de aankondiging van woedende , binnen-
landfche oneenigheden > en bloedigen burgerkrijg.
Men. vindt hiervan geenc bijzonderheden in de ge-
fchiedenis, maar echter een' wenk, die genoegzaam
is, om hetoverige in onze verbeelding aan te vullen.
Wij lezen , dat Pekach , in het derde jaar van Acliaz-
regering., .door Hozea, den zoon van Ela , werd
omgebragt; deze moordenaar volgde zijnen Koning
in de regering op, maar niet eer, dan in het twaalf-
de jaar van Achaz regering, zoo datde troon gedu-
rende negen jaren ledig ftond. En waaruit kan deze
regeringloosheid ontftaan zijn , dan. uit verdeeldhe-
den, en krijg om de heerfchappij , tot dat de Ko-
ningsmoorder eindelijk 9 na negen jaren bloedflor-
ting, den troon. beklom? Van dezen vernielenden
burgeroorlog nu vinden- wij eene verfchrikkelijke aan-
kondiging, en akelige af bedding vs* 17 20.
De vlam van den burgertwist wordt vergeleken bij
esn vunr, dat in en digt bosch ontbrandt , eerst de
B, 3
J E S A I A S IX.
doornen en ftruiken , ftraks net groote geboomte aan-
grijpt , en het ganfche woud in vlam en rook veran-
dert ! De rookverduistert het land , de ylam verteerc
duizenden van inwoners! Akeiig isdhbeeldongetwij,
feld , maav ook zeer juist : zoo gaat hec met burger,
.lijke oneenigheden ; eerst bepalen zij zich totkleinig.,
heden , doornen en distelen worden ontftoken ; maar
de vlam wordt door dit voedfel flechts heviger; zij
grijpt ftruiken , takken , geboomte aan , en alles flaat
iii laaije vlam ! vs. 17, 18.
Niets is woedender , onverzadelijker , dan het mon.
fter van den burgertwlst ; regts en links , fcheurt en
verflindt het., maar blijft fteeds even hongerig vs. 19.
Akelige ondervinding die dit bevestigt!
Wij zeggen , dat burgers , die 9 - tegen elkander
verdeeld, elka^r vernielen, in malkanders ingewan-
den wroeten. Onze Prefect gebruikt- eene andere,
zeer fchoone leenfpreuk : zulke burgers eten het
yhesch van hun eigen arm: Zij zijn onderling el-
kauders fteun en fterkte ; vernielen zij nu. .elkander,
zoo eten zij het vleesch van hun eigen arm. Daai
deze uitlegging zoo juist en natuurlijk is, kuiuien wi
de lezing: een iedcr e&t het- vleesch van zijn brat?
der: met bijvallen 5 fchoon LOWTH dezelve zeei
aanprijst, en tot ilaving bijbrengt jferem. XIX: $
doch te onregt, dewijl daar gefproken wordt vai
den hongersnood in eene belegerde vesting, wannee.
men zeifs menfchenvleesch eet.
Bfraim , en Efrazm Manas fe. D
Pro
*
J ~E 5 A I A S X." 263
prefect noemt deze twee ftammen bijzonder op , Qtn
datzij natuurlijkop dc naauwfte , broederlijkfte wijze ,
vereenigd waren ,, gelijk vooral , bij hunnen af val van
Juda en herhuis van David, ten tijde van Reha-
beam, gebleken was : -doch dit zou niet hinderen ,
dat zij nu .te vuu^ en te zwaard elkander -zoudeu
vernielen J
fJoofdft. X: i. Wee liunner!
Die drukkende wetten veroid'nen 9
En ongeooiioofdelasten opleggen 1
.2.. Die den armen verwijderen van
hct gerigt
Der behoeftigen regt tot een' iteof
maken 5
. Wier buit de weduwen , wier pi'oci
9}
de weezen zijn ! "
Geen misdaad is er in eene maatfchappij -,- waarop
God zekerder en zigtbaardei- de bewijzen zijnec
wraak laat volgen , dan geweldenarij en onderdrufc-
-king, Zij treft doorgaans alleen den geringen en be-
hoeftigen. De Grooten weten zich tegen dezelve te
beveiligen 3 of zich daarvoor fchadeloos te ftelleii , door
ook in hunnen kring onderdrukkers van anderen te
woi'den. Onder Efrai'ms .misdaden verdiende deze
van andere uitgezonderd , enopenlijk ten 'toon 'gefteld
te' worsen. .
E. 4 vs. 3*
164 J,E S A I A S X.
*s. 3. , 3 Maar in*dendag derbezoe,king,
Wat zult gij dan aanvangen ?
Der verwoesting , die van verre komt ,
Tot wien zult gij dan vliedei* om
En waar uwe fchatten bergen ?
4. Neen ! krommen zuilen zij zich onder de.
gevangenen ,
IS Of vallen onder de gefneuvelden !
fi En in dat al bedaart zich nog zijn granir
fchap niet ,
jj Zijn arm biijft immer uitgeftrekt.
"
KiMchtig en, dichterlijk zijn deze twee verzen iiit-
gevoerd, zoo om de fchielijke fpraakwending , waar-
bij hij de gcweldenaars zelve aanfpreekt, als om de
plotfelijke perfooxisverwisfeling , vs. 4 ; waarbij hij
weder verachtelijk van hen fpreekt in den derdcn per-
foon. Hij vraagt die onderdrukkers , bij wie de ar-
men en ellendigen nimmer toevlugt vinden konden. ,
wat zij zouden doen , als de beurt om verdrukt te
worden nu aan hun kwam ?. wat zij beginnen zou-
den, wien zij omhulp zouden fmeeken , daar zij van
Jehova niet dan toora te wachten hadden ? .waar zij
hunne fchatten, zoo zorgvuldig zamen gefchraapt,
gewoekerd uit het bloed en de tranen der weer;-
loozen^ waar zij die dap bergen zouden ?. Dan zou-
den zij ondervinden wat het te zeggen was weer-
loos te zijn, en geen toevlugt te hebben, in angst
, .. ' te
E S A t A S X
te wezen en zonder verlosfing ! De fpreekwijze :
woestwg 9 <fo vtffl vcrrd &0/* , geeft te kennen 9 ver-
woc sting , fftfi ^f/ voorzien , v V5/T5 2/J zien
aankemcn , nogtans niet kunner^ ontmjken.
Doch het zou niet enkel om hunne fcliatten , het
zou ook ora hunne perfonen te doen ziju ; zij zouden
eenen ellendigen ondergang niet ontgaan , maar als ge-
vangenen in ketenen kronrgefloten , in flavernij zuchr
ten , of door het zwaard gedood worden. Waar-
fchijnlyk heeft de Profeet het joog op de vernielingen
yan den laatften Asfyrifchen krijg ; bij al deszells
jammeren zou nog de toorn van Jehova met afgewend
worden , en niet te ftillen zijn , tot dat geheel Efrajim
geyankelijk weggevoerd zou wezen.
iJ
J E S A 1 A
HOOFDS'TUK.
vs. 5 tot 34. .
. ee Asfur! roede mijnes toorns,
Wiens hand den ftok van mijne gramfcliap
zwaait!
6. Dien Ik gezonden heb
Tot ftraf eens Godvergeet'nen volks !
Dien Ik geb.ood het volk van niijn v^rbol^
genheid
Te rooven , uit te plunderen ,
En het te ftellen ter ver trading,
Gelijk het flijk der ffraten !'
jr.Doch zoo is 'c niet iji Asfurs waan,
Dit niet het plan, door hem ontworpen,
Maar uit te roeijen , te verdejgen
Nog menige and're volken,
g.Zijn niet, dus fpreekt hij,
Mijn Vorften alle Koningen?
^. Is Calno niet als Carchemisch?
Is Hamath niet als Arpad?
S A I A S IS 26?
Samaria gelijk Damascus?
ro.Gelijk ik Rijken heb bemagtigd,
Wier afgods - beelden ver te boven gingen
Die van Samarie en Jeruzalem ;
ji. Gelijk ik met Samarie en haar afgoon heb
, - gedaan ,
Zoude ik ook zoo niet met Jeruzalem
En hare beelden handelen?
la.Doch als de Heer voleind zal hebben,
't Geen over Sion en Jeruzalem
Door hem beflocen is ,
Dan zoek Ik vreeslijk t'huis, (jtusfpreekt
De trotfche plans van Asfurs Koning,
Zijn weidfche pracht, zijn' alvernederendefl
blikj
1 3. Want, fprak hi] met ? door mijnen arm en
kracht,
Door mijn verftand en overleg deed ik dit
alles: :
Door mij zijn der volken grenzen verrukt ?
Door mij hunne fchatten geroofd,
En al wat hoog gezeteld was
Door mij geweldig neergeftort !
1 4. Gelijk een weerlo.os iiest, zoo greep ffiijn
hand
D?
s68 ' . J/E S A '.1.1 'A S : J.X*
De magtigfte volken aan ;
Gelijk men verlaten eijeren raapc,
,Zoo nam ik landen weg;
En niemand durfde een vlerk verroeren,
NQch openen den bek en. piepen !
15. Zal dan een bijl dien, die daarmede houwt a
Een zaag hem, die haar trekt, trotferen?
Als of de ftaf bewoog dien, die hemzwaair,
Een opgeligte ftok iets anders v/aar* daa
hout?
1 6. Des zal de Heer, Jehova Zebaoth ,
Zijn vetgemes.ten weg doen teren ,
Hij ftookt een vuur , dat zijn vermagen ^
Gelijk een houtmijt, zal verflinden I
17. Ja J dan zal Isrels Licht een vuur,
Een vlam zal Isrels Heilige zijn ,
Die branden en verteren zal , ter zelfder
De tfoorn- en distel-ftruiken,
iS.Het hooge woud, en vruchtgeboomte ;
Ja ! gansch en al verteren , /
Wegfmelten zal 't , als dorre rijzeren !
19. Wat over blijft van het geboomte, is luttel,
Een jonkske kan het tellen.
* Dan zal het overfchot van Israel ,
En wat van Jakobs huis ontkomt,
j,E S A T A S X.- a<$9
Niet langer zich op dien, die 't floeg, ver-
laten ,
Maar fteurien op Jehova $ Isrels Heiligen,
Met ongeveinsden z'm.
si.Het overfchot zal wederkeeren,
i Het overfchot van Jakob ,
Tot God, den Magtigen !
32. (Want, fchoon uw volk, 6 Israel I
Ook ware als 't zand der zee-,
Een oyerfchot alleen zal wederkeeren t
Verwoesting is befloten ,
En dverftroomend ftrafgerigt !
23.Verwoesting, eenmaal, onherroepelijk be-,
iloten,
2al de Heer, Jehoya Zebaoth ,
Aanrigten in.het hart des lands!)
54. Daarom , zoo ipreekt de Heer , Jeliova
Zebaoth:
. Vrees niet , mijn volk ,-
Gij die op Sion woont, voor Asfur,
Als u zijn geefel flaan ,
Zijn ftaf zich tegen u verheffen zal 5
c' Terwijl hij naar Egypten trekt :
25. Want dan nog weinig tijds,
Dan eindigt gok mijn : toom en gratn.fchap
over n ?
In
o 7 o J S A * A $ XI
In hunnen ondergang.
26". Dan zal Jehova Zebaoth
Een' geefel tegen hen verwekken ^
Gelijk eens Midian bij Orebs rotsfteen trof,
Gelijk hij zijnen ftaf eens ophief over'troo-
de meer,
Toen ge uit Egypten toogt.
27, Dan zal zijn last van uwen fchouderwijkeny
Zijn juk van uwen hals.
. Daar komt hij te Ajath ,
Dringt tot Migron door ,
Te Michraasch laat hij zijn bagagie achter ^
29. Zij trekken de engten door,
Te Geba vernachten zij.
Rama beefc, Gibea Sauls vlugt!
3o.Verhef uwe klaagflera, dochter vanGallim a
Zij dringe door tot Lai's,
Anatoth beantwoordt haar ;
gi.Madmenavliedt,
Ook Gebim's volk zoekt in de vlugt zij$
heil;
3a.Een'dag verwijlt hij nog te Nob,
Nu ftelt zijn heer zich in beweging
Naafc
j E S A I* A S X. 271
Naar Sions berg , de heuv'len van Jerdr
zalem !
33. Dochziet, deHeer, Jehova Zebaoth,
Hakt met geweld de.jakken af ,
Wat hoog van flam is , dac wordt afgehour
wen,
Wat trotsch is, wordt vernederd!
34. Dan velt de bijl de ftraiken van het woud,
En ook de Libanon valt door den Mag-
tigen.'
1 E S A I A S
VERKLARiN(>.
*eze Godfpraak, van de vorige duidelijk bnder-
fcheiden , betreft vobrnamelijk de Aslyriers , en
fpreekt van dezelve als de mlddelen in de hand van
God , waardoor hij zijrie aangekondigde oordeelen
over het Rijk van Israel reeds dadelijk had ter uitvoer
gebragt, en over Juda en jeruzalem nog verder zou
ter uitvoer brengen : doch dewijl zij dit niet uit zuivere
oogmerken doen zouden, maar door hunne trotsch-
heid Jehova beleedigen, zoo zouden zij, ten laatfte,
na den raad des Heeren te hebben uitgedlend , in
hunnen vijandelijken aanval tegen Jeruzalen , door
een bijzonder oordeel van God , hun' eigen' val en
ongeluk vinden; Deze Profetie is waarfchijnlijk uit-
gefproken kort voor den inval van Sanherib in Juda 9
althans na de verWoesting van Samaria door Salma-
iiezer , die in het zesde jaar van Hizkias regering
voorviel. Immers vs. 9 wordt Samaria reeds onder
^de veroverde Vestingen en Rijken geteld, zoo wel
als Damascus. Aangaande de vervulling, kan men
naauwelijks twijfelen; men denke flechts aan de be-
legering van Jeruzalem door Sanheiibs VeldheerRab-
- T
J E S A I A S X. 273:
fake; aan den nood eh ellendigen toeftand Van het
Joodfche Ryk in dien tijd , en aan de verlosfing , die
Godgaf, door op eenen nacht het geheele Astyri-
fche leger te vernielen. Men leze de hier te voren
reeds aangehaalde plaatfen 2. Kon, XVIII en XIX of
Kap. XXXVI en XXXVH van dit boek.
De voordragt der zaken in deze profetie gefchiedt
in de volgende order
De Asfyriers worden voorgefteld , als die de mid^
delen in Gods hand geweest, en nog waren, om
zijn volk te vei'nederen vs. 5, 6. Doch zij doen
het nit flechte beginfelen, .met gansch andere oog-
merken dan Jehova vs. 7. -Zij maken zich verachte-
lijk door onverdragelijke trotschheid , en eene groot-
fpraak, die God en menfchen beleedigt, vs. 8 14.
De ongerijmdheid dier handelwijze Woi ; dt ten toon
gefteld vs. 15, en daarop volgt de aankondiging der
fchrikkelijke verwoesting van het Asryrisch leger,
door een vreesfelijk oordeel van God vs.- 16 19.
De befchrijving van deti uitwendigeri en zedelljken
toeftand des Joodfchen volks , na deze gewigtige
Verlosfing, vinden wij vs. 20 27; en eindelijk
eene naauwkeurige voorftelling vali den laatflen op*
togc des Asfyrifchen legers tegen Jeruzalem , die zoo
jamraerlijk voor hen eindigde, vs. 28 34*
vs. 5. ^WeeAsfur! roede mljnes toofns ,
Wiens hand den ftok van mijne gram-
fchap zwaait ! .
5. DEEL. S
574 J S A I A S X.
De Asfyriers moesren , naar het plan van God $
het overfchot van Jakobs huis niet verdelgen , maar
alleen tuchtigen , kastijden en vernederen ; zij .waren
flechts roede, en ftok , waai'mee" men iemand niet
dqodt, maar alleen flaat ter verbetering. God fpreekt
het wee over de Asfyriers uit ; want fchoon der
menfchen boosheid en beerschzucht zijne oogmer-
ken ten dieiifte moeten ftaan , zoo keurt hi) dczel-
ve daafom niet goed, noch ontflaat ze van hare
regtvaardige ftraf. De ftok , waarmede Jehova flaat,
wordt menigmaal, indien hij zijnen raad volvoerd
heeft, als een brandhout op het vuur geworpen,
vs. 6. Dien Ik gezondeil heb
9> Tot ftraf eens Godvergeet'nen volks !
Dien Ik gebood het volk van mijn.ver-?
33 bolgenheid
Te roo ven, uit te plunderen ,
s) En het te flellen ter vertreding,
Gelijk het flijk der ftraten ! "
Het volk, waarvan hier gefproken , en 't welk
met zulke zwarte kleuren afgemaald wordt , is het
Israelitifche , inzonderheid datgedeelte van hetzelve,
dat het Rijk der tien ftammen uitmaakte, doch met
influiting van het Riik van Juda , vooral ten tijde der
regering van Koning Achaz. De vernedering van
dezen laattten Staat was zelfs nog niet geeindigd , in
de dagen van Hizkias 5 en de rampen , die denzelven
bin-
J E S A 'f A S X.T- 27$
binnen weinig tijds over het hoofd hingen, warden
in het twee en twintigfte en acht en twintigfte vers
van dit Hoofdftuk , als in eene tusfchenrede , be-
fchreven. Voorts ftraalt hier weder ten flerkfte door
het verheven gevoelen : al wat de menfchen doen , al
wat de magtigfte Vorften ,- in hunnen ijdclen waan ,
en, zwanger van heersclizuchtige ontwerpen, ver-
rigten , is enkel Gods bepaalden raad volbrengen,
zoo juist en iiaauwkeurig, als of hij hen, met een:
beperkten en voorgcichreven last, als zijne dienaars
had uitgezonden!
vs. 7. Doch zoo is 't niet in Asfurs waan,
s: Dit niet het plan , door hem ontwor-
,,pen,
Maar nit te roeijen , te verdelgen
Nog menige amFre volken.
Die den raad van God begeert te dienen , en daar-
by tegen alle uitkoriist zeker te zijn$ moet in de^oog-
merken van God treden, en alleen werkzaam zijn om.
Hem te gehoorzamen* Maar heeft hij daarbij .eigen
plans 9 zoo zijn ze voor zijne -rekening, en zijn deze
plans misdadig en ftraf baar , zij zullen hun oordeel ,
alleen om dat God dezelve tot zijne einden gebruikt
heeft , niet ontgaan. Dat de Asfyriers het voornetflen
hadden om , even gelijk Israel, zoo ook Juda.ge-
heel t'onder te brengen , en het volk gevankelijk weg
te voeren; dat zij het daarna nog op andere volken .,
82. ea
J S A I A S X.
en bijzonder op de Egyptenaars en Ethiopiers ge-
liiimt liaclden, is.uit de gewijde en ongewijde ge-
fchiedenis ontwijfelbaar.
vs. 8.- Zijn niet , dus fpreekt hij , ;
Mijn Vorflen alle Koningen ?
9i "
Tot verklaring van dit vers moeten wij aanmef-
ken , dat de Oosterfche Monarchen gewoon zijn,
h'uiine verteerde landen. en provincien door huriite
Grooten en Pacha's te laten befturetl. Zijn deze lan-
den nu Koningrijken , dan zijn hunne Vor fieri Konin-
gen^ en zij zelven laten zich noemen, d& Groote
Koning , de Koning der Koningen! KOPPE is van.
oordeel, dat men juist omgekeerd lezen moet: zijn
met alle Koningen mijne Vorften , dat is , mijne
Vafallen, heb ik ze niet alle dienstpligtig gemaakt
aan mijne heerfchappij ? De door ons opgegeven ver-
taling , is echter , onzcs inziens , en juister en kraeh-
tiger.
vs. 9. Is Calno niet als Carchemisch ?
Is Hamath. niet als Arpad?
Samaria gelijk Damascus ?
Met de grootfprekende taal , in dit en de volgende
verzen,moet men vergelijken 2 Kon. XVIII: 33, 34
en ..XIX: 12, 13. De trotfche Koning van Asfyrien
noemt hier de hoofdfteden op der landen en Ko-
J. E S A I A S . X;
liingrijken , die door hem veroverd waren ; hij vraagfi
of zij met alle gelijk zijn ? of hij ze niet alle eveneens-
behandeld, en in denzelfden ftaat gebragt heeft, zoo
wel de fterkere als minder fterke vestingen ? de eene-
heeft het zoo min tegen hem uirgehouden als de an-
de.re. Van deze zes opgenoemde Steden zijn er drie
in de heilige Gefchiedenis bekend , -te weten , Ha-
math , Samaria en Damascus:. Aangaande Arpad
is men te eenemaal onzeker -=- Calno en Carche-
misch houdt men voor twee Steden , de eene aan den
Tiger, de andere aan den Enphraat gelegen, waar
de Chaboras in dezelve val't.
vs. 10. Gelijk ikRijken lieb bcmagtigd ,
Wier afgods-beelden ver te boven gin-
: Die van Samarie en Jeruzalem ;
ii. Gelijk ik met Samarie en haar afgoda
heb gedaan ,
Zoude ik ook zoo niet met Jeruzalem
En hare beelden hande,len?"
AVij moeten hier alleen opmerken de dwaze onkimde
van eenen Heidenfchen Vorst , die de magt eenes:
Godheid berekent naar de waardij en pracht der beel-
den , waaronder zij geeerd \yordt , en die van Jeju-
zalems afgoden en beelden fpreekt , als volftrekt on-
kundig aangaande den aard dier Godheid , die alleen
in Jeruzalem vereerd mogt worden, en, althans in
-. 83 Hiz-
r ] E -5 A IAS . X. r
Hizkia's tijd , alleen gediend werd. Daarenboveir
rnoeten wij hier niet voorbijgaan de trotschheid van
een' Vorst, die zich inbeeldt niet alleen volken,maar
ook derzelver Goden overwonnen te hebben !
vs. 12. Doch als de Heer voleindzal hebben y
i9 't Geen over Sion en Jeruzalem
Door hem belloten is, :
Dan zoek Ik vrees'lijk t' huis ,
yy
De trotfche plans van Asfurs Koning ,
Zijn weidfche pracht , zijn' alvernede*
renden blik ! "
De Profeet kan zich hier niet matigen , noch de
aankondiging van Jehova's ftraf uitftellen , tot dathij
de ganfche grootfpraak van den Asfyrifchen Vorst
voleindigd heefc. Hij breekt deze voorftelling tus-
fchen beiden af,. en verhaalt, reeds bij voorraad,
wat de ellendige uitkomst dezer fnorkerij -zijn zou,.
en hoe jammerlijk zijn voornemen, om Jeruzalem en
Jeruzalems Godheid ook te overwinnen , zou uitvaU
len. Zoo lang alleen zou God hem fparen , tot dat
Hij door hem alle zijne oogmerken zou volvoerd hebben I
vs. 13* Want, fprak hij niet? door mijnen arm
en kracht ,
Door mijn verftand en overleg deed ik
S3 dit alles ; -
. , : Door
jf E -s "A -i
Door mij zijn der volken grenzeri verrukt ,
Door mij hunne ichatten geroofd ,
33'
33
;-En al wat hoog gezeteld was, ''
Door mij geweldig nee'rgeftortl ~~ ;
VS. 14. Gelijk een weerloos nest , zoo greep mijn
hand ' : :.-".' *~*
,-, De magtigfte volken aan;
" Gelijk men verlaten eijeren^aapt,
Zoo nam ik landen'weg;-
- En nieniand 'durfde een vlerk verroeren ,
Noch openen den bek'en. piepen! "
De lafFe grootfpraak van den Asfyrifchen VoVst
gaat hier alle palen te buiten : hi) erkent niet alleen
'geene helpende Godheid, maar obk'geen krijgsgeluk,
'geene dapperheid zijner benden, of bekwaamheid zij-
ner legerlioofden , hij lieeft alles alleen verrigt. O ver-
winningen , - die hem misfchien veel bloeds kosteden ,
daarvan zegt hij , dat hij ze als verlaten eijeren had
zamengeraapt ; de ganfche aarde is hem een nest van
weeiioos gevogelte, waaruk hij ivegrukt 'tgeenhem
behaagt: men biedt hem niet alleen geen' wederftand,
maar durft zelfs den mond niet tegen hem openen ,
noch eenig geluid' maken. Zoo zeer kan de hoogr-
moed den mensch verblinden , en met de ongerijmd-
fte inbeeldingen opvullen ! Het beeld, waarvan'de
Profeet zich bedient, is juist en wel gekozen, en de
ukvoering naif en krachtig tevens. Men moet daar-
ibij niet uit het oog verliezen, dat eijeren rapen en
- - 84
sSo J E S A I A S X;
nesten ftoren doorgaans het bedrijf is van kiiideren 5
zoo was ook , voor den Koning van Asfyrien , bet
overwinnen van volken 9 en vernielen van Koningri>
ken ilechts kinderfpei 1
vs J 5 93 Zal dan een bijl dien , die daarmede
houwt,
Een zaag hem , die haar trekt , trot-
ieren ?
Als of de ftaf bewoog dien , die hem.
zwaait,
Een opgeligte ftok iets anders waar' .
dan hout?"
Ten uiterlle vernederend zijn deze woorden des
Allerhoogften voor den opgeblazen trots des Asfy-
riers. Hij die zich zoo veel van zichzelven inbeeldt ,
is niets meer dan een gering en verachtelijk werktuig ,
een bijl , een zaag , een ftok , een vernielend inftru-
jnent in de hand van dien , die het gebruikt , maar
op zichzelven niets ! hoe onbegrijpelijk ongerijmd is
het pogchen , zelfs in den mond van een' Vorst , als
men hem in dit licht befchouwt! I^et laatfte gedeel-*
te van dit vers wordt ook vertaald ; ligt de ftok dien
P* die geen hout is? dat is , den mensch , die met
denzelven flaat : wij vinden hierin echter iets ge-
dwongens , en de vertaling onzer Nederduitfchc
Overze^ters il^omt ons teii minfte even v^rkieslijl?:
yoor.
vs. 1 6*.
J E S A I A S X*
vs, 16. Des zal de Heer, Jehova Zebaoth,
Zijn vetgemesten weg doen teren ;
99 Hij ftookt een vuur , dat zijn verma-
Gelijk een houtmijt , zal verflinden !"
In het laatfte deel van dit vers heb ik meer den
zin , dan de letter uitgedrukt. God bedrcigt , dat
hij , met een zeker en vernielend oordeel , het Asfy-
jisch vermogen, him leger, dat van den buit zoo
zeer was vetgemcst , vernielen zou. . Het woord
uittering of magerheld^ in het eerfte lid van dit
yers, vertalen de meesten door^o^, omdat zi] mee-
nen , dat het Asfyrisch heer door pest veraield is,
Wij zullen hierover ftraks meer zqggen; thans mer-
ken wij alleen aan, dat des Prefects OQgmerk hier
niet is uitdrukkelijk te berchrijven , door wat mid-r
del de Asfyriers zouden omkomen, maar de zeker-
heid en het verfchrikkelijke van hunnen ondergang,
onder gepaste beelden , voor te dragen. Voort$
wordt het zinnebeeld des viiiirs in de volgende ver
zen nader uitgevoerd,
ys. 17. j,JaJ dan zal Isrels Licht een vuur,
Een vlam zal Isrels Heilige zijn,
Die branden en verteren zal 5 ter zelfder
De doom- en distel - ftruiken ,
18. Het hooge woud, en vrtichtgeboomte
*#i J E S A I A : S : -Xl
Ja ! gansch en al verteren , ' ' '
Wegfmelten zal 't , als dorre rijzeren !
19. Wat over blijft van het geboomte , is
luttel ,
Een jongske kan het tellen."
Wij vinden hier de dichrerlijke befclirijving van de
vernieling des Asfyrifchen legers. Het wordt voor-
gefleld, onder het zinnebeeld van een woud, waarin
men doornen en distelen heeft, maar ook hoog ge-?
boomte, en zelfs edele vnichtdragende booraen. Die
zouden alle , groot en gering , als door een vuiir
verteerd worden , ter zeifder tijd ; en er zou van
dit groote bosch, van dit ontzaggelijk leger, zoo
Weinig overblijven , dat een kind ze zou knnnen tel-
len. Deze vlam zou door Israels God ontftokea
worden : Hij , die voor zijn volk een Ucht , een koeS"
terende zonneftraal zijn zou, zou voor Immie vijan-.
den een verzeqgend vuur zijn, waar voor alles zou
wegfmelten , gelijk dor rijs, Deze laatfte woorden
vertalen niet' alien op dezelfde wijze : de overzetting,
gelijk wanneer een hairier drager vlugt of fneuvdi^
geeft wel een' goeden zin , maar wijkt te verre van
het zinnebeeld af : fchoon de vertaling van het He-
breeuwfche woord , door dorre rijzeren , ook verre
is van bevestigd te zijn. Deze plaats^ heeft mis-
fchien nog meerder licht noodig. Voor de woorden
gansch en /, ftaat in den grondtekst: van de zid
af tot het vlcesch toe: van het edelfle tot het on-
ede?
*
J E 'S A I A S X r a8$
edele : wij hebben gemeend hier alleen den zin te"
moeten uitdrukken: en behoeven eindelljk met te her-
inneren.. dat, wanneer in Landen, gelijk die van
het Oosten , in een uitgeftrekt basch brand onrilaat ,
er naauwelrjks iets van al het geboomte voor de
woede der vlaoimen beveiligd kail worden.
Wat nu de vervulling dezer Godfpraak , aan-
gaande de vernieling van het Asiyrifche leger , be-
treft, wij lezen dezelve 2 Kon. XIX: 35. en Jef.
XXX Vil: 36 : een Engd /loeg in het Asfyrifche le*
ger op 6nen nacht honderd vijf en tacktig (luizcnd
man ei;z. Men kan liier vragen : van welk eene
plage Jehova's flaande Engel gebruik maakte , om
deze groote verwoesting aan te rigten? Vele den-
ken , nice onwaarfchijnlijk , aan de pest , die wij nog
e^nmaal in de gefchiedenis aantreffen , als een wapen
in de hand eenes ilaanden Engels, a.' Sam. XXIV:
1 6, 17. Tot bevestiging van hun gevoelen brengen
zij bij, dat de'pest thans in Jeruzalem fchijnt ge-
woed, en die groote ontvolking te weeg gebragt te
hebben , waarvan wij in de gefchiedenis lezen ; ja !
dat Hizkias ziekte denkelijk geene andere dan de pest
geweest is : dat derzelver befmetting ligtelijk, door
eenige buit gemaakte goederen , in het Aslyrisch le-
ger kan overgebragt zijn , en dat het fchielijk 'fterven
van zoo vele duizenden aan deze plaag, in ddnen
nacht , wel zeldzaam , maar echter niet ongeloofelijk
is : Vergelijk MICHABLIS Inleiding op Jefa'ias.
willen dit gevoelen niet verwerpen , maar
kun-
J E S A I A S X.
kunnen echter niet voorbij aan te inerken, dat onze
Profeet , op twee plaatfen in zijn boek , eene gansch
andere befchrijving geeft van de wijze , waarop deze
Asfyriers zouden omkomen ; te weten Kap, XXIX: 6.
en XXX: 30, daar wij nitdrukkelijk lezen, dat God
hen verdelgen zou, door donder , blikfcm? vuur
van den hemel , aardbeving, ftorm^ wolkbreuk en
hagdfleenen ,- en deze gednchte yerfchijnfelen , door
de hand van een' Engel der wrake beftu.urd , waren.
ongetwijfeld genoeg , om deze vreesfelijke flagting
aan te rigten. De Uitleggers , die deze woorden en-
kel figutiiiijk verklaren , - en. met gs. XVIII. ver-
. gelijken , fchijnen mij toe wat te veel voor hunne
onderftelling over te hebben , en te'vergeten, dat
dezelve niet meer dan eene enkele , met Hunst ge^
Jlaafde , gisfmg is,
vs.. 20. Dan zal het overfchot van Israel ,
En wat van Jakobs huis ontkomt,
Niet langer zich op dien, die 't floeg 9
verlaten ,
)3 Maar (leunen op Jehoya , Isr,els Hei-*
Met ongeveinsden zin.
ai. Het overfchot zal wederkeeren
Het overfchot van Jakob ,
Tot God, den MagtigenT
Van vs. ao tot 27. befchrijft de Profeet hoofd-
za-
A I A S X. 8
den uiterlijken en zedelijken toeftand des
Joodfchen volks, nadat het van zijne vijanden ver-
iest zou wezen , terwijl tevens de verdelging der
Asfyriers op nieuw bevestigd , en onder nieuwe,
fterke zinnebeelden wor'dt voorgedragen.
In deze twee verzen voorfpelt JESAIAS eene
merkwaardige' veranderiiig in de gezindheid des
volks, dar, door Jehova gered, tot hem zou we-
derkeeren , en oribepaald vertrouwen op hem vesti-
gen, niet flechts uiterlijk en gevcinsd, maar opregt
en in waarheid. ~* Zij zouden met langer fteun&n-
op dlcn die het floeg , dat is , op geene verbon-
den met vrcemde volken 5 waarvan zij bij Hot niet'
dan nadeel gevvoon waren te ondervinden. In 't bij-.
zoiider was dit waar geweest van de Asfyriers*'
Achaz riep hen in , en verliet zich op hen , maar
zij deden niets dan Juda flaan en kwcllen , reeds in
Achaz tijd, maar vooral onder Hizki as , bij den iri-
val van Sanherib, Dit was het volk, waaropjuda
ge!\eund had, en ecu gedeelte des volks misfchieii
nog fteiinde, toen JESAIAS dit uitfprak, meenende
veelligt, dat Hizklas het juk van Asfyrien niet had
behooreri af te' fchudden, maar dat'Rijk te vriend
houden. Hizkias zelf keerde, bij den eerfteh inval
van Sanherib , tot de gehoorzaamheid aan heni
weder , en betaalde de hem opgelegde boete : maaf
toen hij zag , dat die trouwelooze Vorst , des-
iiiettegenftaaiidc , Jeruzalem innemen , en het volk
gevankelyk wegvoeren wilde , werd hij wel genood-
zaakt,
286 J E S A l" A S X,
zaakt , om zijn vertrouwcn alleen op Jehova t$.
ftellen !
vs. 22. (Want, fchoon uw volk, 6 Israel!
Ook ware als 't zand der zee ,
Een overfchot alleen zal wedeikeeren ;
: Verwoesting is befloten,
En overfrroomend ilrafgerigt !
2,3. Verwoesting , denmaal, onherroepelyk
befloten ,
Zal de Heeu , Jehova Zebaoth .,
Aanrigtcn in het hart des lands !)' 9
Dcze twee verzen komen hier als eene tusfchenrede
voor, tot verklaring van 't geen de Profeet even te
vorcn gezegd had, dat er niet meer dan cen over-
fchot gelegenheid zou hebben, om tot God weder
te keeren, en ontkomen zou, Dit kon misfchien
den een of ander vreemd voorkomen , die bij de aan-
kondiging der verlosfing reeds vergeten was , dat
dezelve geen plaats zou hebben , dan nadat het volk
eerst aanmerkelijk vernederd en gefmolten was. JE-
SAIAS herinnert dit derhalve, en bereidt hen, om
de bitterheden af te wachten,. die de verlosfing moes-
ten voorafgaan. Dit overfchot moest nog geringer
voorkomen, als men daarmede vergeleek, nit hoe
groot eene menigte deze weinigen zouden overgebleven
zijn. Niet alleen was Juda op het einde van Jothams
regering nog een zeer talrijk volk 3 maar ock Israel ;
doch
I E S A 1 ? A S X.
doch ten tijde van Sanheribs nederlaag zoti Israel
reeds gevankelijk zijn weggevoerd , en het overfchot-
ynr. Jnda zou dus het overfchot zijn van alle de.,
twaalf ftammen (*) '
vs. 24. Daarom , zoo fpreekt de Heer 5 Jehova
}) Zebaoth :
Vrees niet, mijn volk,
Gij die op Sion woont, voor Asfiny
Als u zijn geefel flaan ,
Zijn ftaf zicli tegen u verheffen zal.,
Terwijl hij naar Egypten trekt :
&$. Want dan nog weinig tijds ,
Dan eindigf ook mijn toorn en gram-*
fchap over u,
In hunnen ondergang."
Wij herinnereii nogmaals , dat vs. 24. in onmiddel-
lijk verband 'gebragt moet worden met vs. 2.1 y en
de
(*) K o P P E ftelt , als eene niet onwaarfchijnlijke gisfing ,
vpor, dat het ganfche gedeelte dezes Hoofdftuks, van vs. 1 6
tot 23 , hier niet op zijne regte plaats gevonden wordt , maar
of elders moet ingevoegd, of als een afzonderlijk fragment
moet befchouwd worden , en dat hier niet van de nederlaag
der Asfyriers , maar van Israels aanftaande rampen zou ge-
fproken worden. De gisfing is niet onvernuftig, en verdiende
alhier vermeld te worden , hoewel men tot dezelve niet nood-
zalcelijk zijne toevlugt behoeft te nemea , om het gcheel ia
bshoorlijken zaraenhang te verkbren.
83 J E S A j A S X.
de twee verzen. tusfchen beiden als eene tiisfchenk
rede aangemerkt. Wij hebben anders omtrent vs. 24
en 25. niets te zeggen, dun over de fpreekwijze ,
welke in het oorfpronkelijke Illicit: op den weg nactr
Egypten , en welke door ons vertaald is : tenvijl
hij naar Egypten trekt. Het is , namelijk , historie-
kundig zeker, dat Sanheribs aanval tegen Juda en
Jeruzalem , alleen in het voorbiigaan en wederkee-
ren gefchiedde $ terwijl eigenlijk zijn kiiigstogt tegen
Egypte was gerigt.
Hierop zien dan deze woorden , doch dezelve kun-
nen ook verklaard worden, op de wi/ze van Egyp-
ten, dat is, gelijk de Egyptenaars voortnaals linn
ftaf en geefel tegen Israel ophieven. Dan zou de
zin zijn: vreest niet dat de Asfyriers u onder juk
en flavernij -brengen zullen , en n dan behandelen
gelijk voormaals de Egyptenaars. Doch onze uit-
legging fchijnt ons toe gemakkelijker te zijn. De-
zelfde woorden komen nogmaals voor vs. 26. en
moeten ook daar eveneens vertaald worden : doch al
wilde men ze te dier plaats overzetten : op de wfjze
van Egypten? het zou geene moeijelijkheid veroor-
zaken, vermits zoodaiiige diibbelzinnigheid , waai-
door hetzelfde woord of fpreekwiize , in dezelfde
rede, in twee onderfcheiden beteekenisfen voorkornt,
niet zeldzaam is in den Profetifchen ftijl 5 en menig-
maal eena fraaiheid van denzelven uitmaakt.
vs. 26. Dan zal Jehova Zebaoth
J E S A T A S Xi 289
Een' geefel tegen hen verwekken ,
3, Gelijk eens Midian bij Orebs rotsfteeii
trof,
w Gelijk hij zijnen ftaf eens ophief over
,j *t roode meer,
Toen ge uit Egypten toogt.*
De aanftaande vernieling der Asfyriers wordt met
twee gelijk%)itige voorvallen $ uit de oude Israe-
iitifche gefchiedenis , in vergelijlung gebragt. Het
eerfte is de flagting der Midianiten door Gideon,
Richt. VII. verhaald, waarbij honderd dertig dui-
zend man , en alle de Midianitifclle Vorften iheuvel-
den. Het andere is de ondergang der Egyptenaren'
in de rtiode zee , toen zij de Israeliten najaagden.
Beide voorvallen waren wonderbaar , en bewijzen der
Goddelijke tusfchenkomst , en'de overeenkomst tus-
fchen deze, en de nederlaag der Asfyriers, is fterk
en trefFend. In het laatfle lid van dit vers is de
woOrdvoeging zondeiiing : in het ganfche vers heerscht
antithefe met vs. 24. Asfur zou ftok en roede tegen
Juda verheiFen; .God zou daarom ook tegen Asfur
zgn* ftaf verheiFen , maar Jehova's ftaf en geefel zou
oneindig verfchrikkeUjker wezen!
vs. 27. Dan zal zijn last van uwen fchouder
.i wijken ,
j, Zijn juk van uwen hals
* ti 6 a
t DEL. T Hefi
J E S A IAS X.
Hetlaatfte lid van dit vers betuig ik met te ver-
flaan , en geene der mij bekende uitleggingen behaagt
mij zelfs genoeg , om ze hier te. plaatien ; veelligt is
het eene onverftaanbare glos, die \vij hier aantreffen,
althans wij hebben volftrekt meer licht noodig. Het
eerfte lid behoeft geene opheldering.
VS. a8. Daar komt hij te Ajath,
si Dringt tot Migron door ,
Te Michmasch laat hij zijn bagagie
achter;
29. Zij trekken de engten door ,
Te Geba vernachten zij.
Rama beeft , Gibea Sauls vlugt !
30. Verhef uwe Idaagftem , dochter van
Gallim ,
t> Zij dringe door tot Lais ,
Anatoth beantwoordt haar
31. Madmena vliedt,
5> Ook Gebim's volk zoekt in de vlugt
zijn heil ;
32. ,, Een' dag verwijlt hij nog te Nob ,
Nu ftelt zijn heer zich inbeweging
Naar Sibns berg , de heuv'len van Jeru-
zalem ! "
Wij vinden hier de befchrijving van den optogt
des Asfyrifchen ! Iegers tegen Jeruzalem , . de plaatfen
en vastigheden,>--die zij te voren innamen, en hunne
. .. 333-
J E S A I A S X. 291
jjadering tot Juda's hoofdftncU Vele , en onder deze
vooral MICH ACL is, willen, dat hier niet de op-
togt van Sanherib, .maar van Nebucadnezar tegen
Jeruzalem , door den Prefect bedoeld wordt , en dat
vs. 33 en 34 niet de vernieling der Asfyriers , maar
der Joden voorzegd wordt. Twee redenen zijn er,
die voor dit gevoelen fchijnen te pleiten : de eerfte ,
liet verband met het volgende Kapittel ; maar wij
voor ons gelooven , dat er geen verband ter wereld
tusfchen het einde van dit , en het begin des volgen-
den Hoofdftuks te vinden is. De andere is in fchijn
gewigtiger , te weten , de optogt tegen Jeruzalem ,
die hier befchreven wordt , komt van het Noordoos-
ten , door den Stam van Benjamin , en de gefchiedenis
zegt ons , dat Sanheribs aanval gefchiedde van La-
chis , 't geen in Juda d ten Zuidwestcn van Jeruza-
lem , gelegen was. Wij antwoorden: het is waar,
dat het heer, tegen Jeruzalem onder Rabfake en twee
andere Veldheeren gezonden , van Lachis kwarn 9
maar daar Jeruzalem van den zuidelijken kant onge-
naakbaar en onwinbaar was, is het waarfchijnlijk ,
dat dit leger langs de zeekust is omgetrokken, en,
door het land van Benjamin , Jeruzalem van den
noordelijken kant heeft zoeken aan te tasten. Deze
oplosfing dunkt ons voldoende te zijn , en bij v 1-
f RING A kan men nog eene tweede vinden.
De plaatfen, hiergemeld, liggen-alle, zoo verzij
bekend zijn, in het land van Benjamin, -op den af-
ftand van eenige mijlen van Jeruzalem. Zij-komen
T a in
apa ' J E S A I A S X.
in de gefchiedenis van Saul voor, gedurende wien's 1
regering , dit land het tooneelwas van den oorlog met;
de Filiftynen. Ajath is waarfchijnlijk hetzelfde Ai 9
dat wij nit Jofua's kiljgstogten kennen. Michmasch
was eene zeer fterke plaats, dewijl van eenen kant de
toegang tot dezelve beftond in eene enge pas , vs. 29
gemeld; daarom laat de vijand hier zijne bagagie,
als zrjnde eene verzeke^de plaats. Lai's 9 Madmena
en Gebim zijn onbekend, en komen niet dan hier
voor. Anders hebbeu wij over deze plaatfen niet aan
te merken.
Be voorftelling van dezen optogt is door JESAIAS
ten hoogfte dicliterlijk uitgevoerd: de fpoed en op-
een'ftapeling is het eerfte dat krachtig werkt , voorts-
de afwisfeling : hier trekt de vijand door , daar laat
i
hij zijne bagagie , ginds beeft alles , elders vlugten-
de inwoners , nood en jammergefchrei hooit men
aan alle plaatfen , en zoo komt het overwimiend heei*
eindelijk voor Jeruzalem.
vs. 33. Doch ziet , de Heer , Jehova Zebaoth .,
Hakt met geweld de takken af ,
Wat hoog van flam is , dat wordt af-
gehouwen ,
Wat trotsch is , wordt vernederd !
54. Dan velt de bijl de ftruiken van het
woud ,
5> En ook de Libauon -valt door den Mag-
w tigenl"
Het
J E S A I A S X.
Het Asfyrisch leger is hier weder een bosch ; een
trotsch cederen-woud van Libanon ! de fchoonfte
boomen worden niet verfclioond 3 maar ook de laag-
fte ftruiken niet gefpaard.
TS
J E S A 'i A S XI en XH.
XIte en XHie HOQFDSTUK.
ens zal uh JESSE'S afgehonwen tronk
Een rijsje botten,
Een groenend lot tilt zijne wort'len fchie-
ten ;
3. Jehova's Geest zal op hem rusten,
De Geest van wijsheid en verftand,
De Geest van raad en heldenmoed ,
De Geest van wetenfchap en van Jehova's
vrees!
3. Jehova's vrees zal hem geheel doordringen ;
Niet naar den fchijn deroogen zal hij rigten,
Noch naar 't gehoor der ooren vonnisfen ;
4. Hij wijst den armen onpartijdig regt ,
En handhaaftfteeds de zaakderwereloozen;
Den onderdrukker treft de geefel zljnes
monds,
En de adem zijner lippen doodt den boos-
wicht !
5. Geregtigheid zal zijner lendenen ,
En waarheid zijner heupen gordel zijn !
6. Dan
J E S At AS / XI en XII.. 3
6. Dan ziet men wolf en lam te zamen weiden , HOOFDIT.
Den luipaard bij het bokje nederliggen , XI *
Het kalf , de leeuw en de os in eene kudde,
Een jeugdig knaapje weidc ze ;
7. Dan graast de beer gelijk de koe,
In 't zelfde leger leggen zij haar jongemieder,
De leeuw eet ftroo gelijk een rund;
8. Dan fpeek de zuig'ling bij een adderhol,
Het pas gefpeende _kind fleekt , onbefcha-
digd, zijne hand
In 't hoi des bafilisken !
9. Geen leed, geen fchade rigc men aan
Op mijnen ganfchen heiligen berg,
. Want de aard' zal vol zijn van Jehova's ken-
nis , .
Gelijk de wateren het bed der zee bedekken 1
* *
10. Ja! in dien dag zal JESSE'S ftam,
Tot een banier der yolken opgerigt,
De vraagbaak zijn der Heidenen,
En heerlijk zal zijn rustplaats wezen!
11. Dan zal de Heer, ten tweeden maal,
In zijnen arm vergaderen.,
En eigenen zich toe het overfchot zijns volks ,
Dat overbleef van Asfur,
T 4 En
JE S A I A S XI eft XH,
HDOTDST. jf n vmi Egypten , Pathros , Cusch en Elam ,
Jvi*
Van Sinear, van Hamath en de aan zee ge*
legen ftreken.
i a. Dan rigt hij een banier den Heid'nen op ,
Vergadert Isrels ballingen ,
Verzamelt Juda's vcrftrooiden,
Uit de vier hoeken des aardrijks.
13. Dan zal uit Efraim de jaloezij gewekeri ,
De vijandfchap uit Juda zijn te niet gedaap;
Neen ! Efraim zal Juda niet benijden,
En Juda Efraim niet nicer benaauwen !
14. Maar zaam vereenigd zullen zij
Ben Filiftijn, ten westen, pp den fchoucjer
vliegen,
En deelen zaam den buit van 't ppsten ;
Zij tasten Edom aan en Moab,
En dwingen Animons volk tot pncjerwer-
ping!
15. Dan zal Jehova
Deninham vanEgypten's meer verdroogen,
En , in een 9 magtigen flormwind ,
ZSjn hand bewegen tegen den Euphraat,
In zeyen beken hem verdeelen ,
Dat men gefc|joeid daar door kan gaan.
1 6. Dan zal er een gebaande heerweg zijn,
Vopr 't pverfchp! zijns vplks.
J E S A i A S XI en XH.
T)at overbleef uit Asfur,
.A-JU
Gelijk er eens vopr Isrel was,
Toen 't uit Egypten toog.
# *
j. Dan hoort men uit uw' mond dit lied; HOOFDS-T,
Ik dank u, Jehova!
Dat mij uw gramfchap trof ;
Tbans is uw toorn bedaard,
En gij vertroost mij !
a. ie! God is mijn Verlosfer,
Ik ben gerust en zonder vrees ,
Mijn roem en lofzang is Jehova,
Hij , Hij was mij ten redder J
3. Dan zult gij, juichende,
Met yolle ftroomen putten,
Uit frrpjmen van geluk en heil.
4. Dan zingt gij in dien dag:
Looft Jehova, prijst zijn' naam ,
Maakt bekend den volken zijne daden ,
Vermeldt, hoe hoog zijn roem verheven is!
5. Prijst met fnarenfpel ,
Wat Jehova heerlijks deed ,
De ganfche aarde wete het !
6. Galmt en juicht al wat in Sion woont,
Want groot is in uw midden ,
fsrels tfeilige!
T5 VER.-
J. S A I A S XI eh XII.
VERKLAR.-ING.
eze Godfpraak , in den verhevenften en bloeijend-
ften ftijl opgefteld , en even merkwaardig om haren
gewigtigen inhoud, is echter over 't algemeen , zoo
wij onpartijdig zijn willen, niet moeijelijk te ver-
flaan. Zij handelt van eenen Vorst uit liet liuis van
David, die, met de uitmuntendfle gaven bedeeld,
eene regering zou oprigten., waarin het grootfte heil
en voorfpoed , met de onpartijdigfte oefening des
regts, en de zuiverfte zeden zouden vereenigd zijn:
onder wiens lieerfchappij de verftrooiden Israels uit
alle oorden verzameld, de twaalf flammen weder ver-
eenigd zouden wooden tot ^en volk , en gansch Israel
van den lof des Heeren zou overvloeijen.
Uit deze opgaaf is het terflond reeds blijkbaar,
dat wij hier in de eerfle plaats aan den Meslias den-
ken moeten , en dat men volftrekt bepaald moet zijn,
om Hem nergens, in alle deProfetien van JESAIAS,
te willen vinden , om dien grooten Zoon van Dayid
hier voorbij te zien. Inderdaad, in geenen der an-
dere afftammelingen van Ifa'is huis , hebben die uit-
muntende hoedanigheden 9 flechts van verre plaats
JESAIAS XI en XII, 299
o-ehad, die wij hier vinden opgenoemd, en in de
heerfchappij van geenen derzelve valt het kleinfte
deel des geluks, door den Profeet zoo uitnmntend
befchreven.
Er zijn er , die hier aan Zerubbabel denken : maar
waarlijk het zag er onder zijnen arrnen , ordeloozen
hoop zoo gezegend niet uit, dat men flechts het ge-
ringfte deel der hier voorgeftelde beloften daarop
zou kunnen toepasfen* Andere meenen, dat deze
voorzegging in Hizkias vervuld is : doch hoe moet
men zich buigen en wringen, om indezen, anders
bekwamen en bravenVorst, de gaven te vinden vs. <?.
en 3. gemeld , en waarvan fommige zelfs boven-
menfchelijk fchijnen j of in zijne regering den vredc
en het heil hier aangekondigd ; of eindelijk , onder
zijne heerfchappij , de wederbrenging der flammen
uit de verftrooijing. Men moet zich willekeurig ge-
regtigd achten , om flaauwere beduidenisfen te geven
aan de woorden en fpreekwijzen , die hier voorko-
men , zoo men , met eenigen zweem van waarfchijn^
lijkheid , Hizkias en de laatfte jaren zijner regering
hier vinden wil.
Men zou kunnen vragen , of de zoon van David ,
hier bedoeld ^ niet als een wereldsch Vorst befchre-
ven wordt , en of dit op den Mesfias past ? of men,
onder de dagen des Nieuwen Testaments , dien vrede
immer gezien heeft , die hier wordt beloofd ? en
eindelijk, of in deze Godfpraak de Joden niet het
begunftigd volk zijn , dat alle de voordeelen der re-
ge-
goo J E S A I A S XI en Xtf.'
gering van Davids Zoon zou genieten , daar integen-
dcel 3 de komst van Jezus in de wereld hun niet al-
leen geen voordeel heeft aangebragt, maar ook de
oorzaak eener "nieuwe verwerping is geworden ? Op
dit alles antwoorden wij , dat deze voorzegging nog
maar in hare beginfelen is vervuld geworden; dat
der Joden weerfpannigheid 9 en verwerping van him*
nen Hciland , in het middellijke ,de oorzaak is, dat
het heil , hier aangekondigd , bun nog niet is te beurt
gevallen ; en dat wij op gezag van p A u L u s 3 .
Horn. XI, durven ftaande houden, dat de Joden ecus
den Mesfias als hunnen Koning zullen huldigen , en
dat dan deze Godfpraak , en alle dergelijke voor-
zeggingen, volkomen door de uitkomst zullen be-
waarheid worden. Inderdaad, zoo wij dit niet aan-
namen 5 zouden wij moete.n ftcllen , dat de Mesfias ,
door de oude Profeten beloofd , een ander perfoon
was , dan Jefus , die in het vleesch is verfchenen !
Deze Profetie loopt dus af. Eerst wordt de toe-
komffige Vorst voorgefteld ? als een telg uit Davids
huis , doch welk huis dan in eene diepe vernedering
zich bevinden zou. vs. i. Voorts meldt de Profeet,
welke uitmuntende gaven hem eigen zouden zijn.
vs. 2, 3. Zijiie regering zal de heerfchappij der on-
partijdige regtvaardigheid en blanke godvrucht Ave-
zen. vs. 4, 5. Zij zal eene heerfchappij des vredes
zijn , en de gouden eeuw op de aarde brengen.
vs. 6 9. De Heidenen zullen onder zijn beftuur
.zich wenden tot den God van Jakob, vs. io.- De
J E S A i A S XI en XII. 301 \
verftrooide kinderen Israels zullen uit alle einden der
aarde verzameld worden. vs. n, la. Juda enEframi
zullen geene twee onderfcheiden Koningrijken meer
zijn, maar broederlyk vereenigd, met ter zijde. (bil-
ling van alle jaloezij , flechts e"e"n volk uitmaken*-
vs. 13, 14. Jehova zal de wederkeerende Israeliten
door zijne alinagt behulpzaam zijn , en hun den weg
naar hun land banen. vs. 15, 16. Eindelijk dan zal
Gods volk de overvloedigfte ftof tot dankzegging en
blijdfchap hebben. XII: i 6. In het laatfte deel
van het elfde Hoofdftuk, vs. n 16, heerscht eene
fchynbare ordeloosheid , eene aangename verwar-
ring , voortgevloeid uit de volheid van des Dichters
bewogen hart, die hem telkens op hetzelfde voor-
wcrp te rug brengt, om het wederom uit een nieuw,
belangrijk oogpunt te doen befchouwen.
Deii tijd , wanneer JESAIAS deze voorzegging
heeft uitgefproken , kuniien wij bij geene mogelijkheid
bepalen : waarfchijnlijk lieeft hij een tijdftip uitgeko-
zen, waimeer dezc Profetie natuurlijk het fterkfte of)
Vorst en volk werken moest; misfchien in dien tijd,
waarin Hizkias vreesde , dat de koninlilijke linie van
Davids huis in hem zou uitfterven, want eerst in
het zeventiende jaar zijner regering werd zijn opvol-
ger geboren. Doch het best is, hier onze onkunde
openhartig te belijden.
vs. i. Eens zal uit Jesfe's afgehouwen tronk
Ecu rijsje bottcn ,
.. Een
302 J E S A i" A $ XI.
Een groenend lot uit zijne wort'len fchie-
tpn '"
ten *
Dat hier een Vorst uit Ifa'is en Davids liuis be-
loofd wordt , is ontwijfelbaar. Doch dit huis wordt
hier voorgefteld , als bij de geboorte van dien Zoon
in een' diep vervallen' ftaat ; geen groenende , wijd-
uitgefpreide boom , maar een afgekapte tronk , een
wortel , 'die alleen ondcr de aarde leeft , en daar
fchijnt te rotten , maar die echter nog een jong lot >
en fcheute maken kan. Zoodanig was inderdaad de
gefteldheid van Davids huis , toen Jezus geboren
werd, gelijk men uit de omftandigheden van Jozef
en Maria beide kan opmaken. Zij, die deze Profetie
van Hizkias verftaan, moeten zich arootelijks hier-
j <j /
mede verlegen vinden, en, ten minfte, den ganfchen
nadruk der gezegden wegnemen. Tronk is bij hen
hetzelfde als ftam , en wortel beteekent bij vervan-
ging den ganfchen boom.
*
vs. 2. ,jjehova's Geest zal op hem rnsten,
De Geest van wijsheid en verftand, -
De Geest van raad en heldenmoed ,
De Geest van wetenfchap e,n van Jeho-
9i va's vrees !"
De beloofde Vorst zou de alleruitmuntendfte hoe-
danigheden bezitten , alles wat noodig is , om eenen
volmaakten Heerfcher te vormen. Wijsheid^ fteu-
nende
J E S A 1 A S XI.
30$
n ciide op verftand en verheven talenten , beftuurd
door raad , beleid en oveiieg , voorgelicht door
wetenfchap en kundigheid, \verkzaam in kracht en
hcldenmoed^ bezield en veredeld door vrees des Pke-
ren! Alle deze hoedanigheden worden voorgefteld als
gaven van God, gewerkt en medegedeeld door zij-
neri Geest , die op dien grooten perfoon zou r listen,
dat is, niet maar voor een' tijd, rnaar akijcl., ori-
afgebroken in hem wonen. Hoe zeer wij nu aan de
verdienften van Hizkias hulde doen , moeten wij
echter bekennen , dat de Profeet opgefmukte , en bij-
kans zou men zeggen vleijende , taal fpreekt , indien
hij dezen Koning bedoeld heeft, die, met alle zijne
begaafdheden , niet van groote zwakheid is vrij te
fpreken , gelijk uit zijne vrees voor Sanherib , zijne
kleininoedigheid toen hij krank was , en zijn gedrag
met de Babylonifche gezanten blijkt: het is zeker-een
veel verhevener perfoon, dien JESAIAS hier op het
oog heeft.
Daarenboven, bij dit en de twee volgende verzen,
moeten wij ons nog eene andere biizonderheid voor
.den geest roepen. Zoo menigwerf een Israelitisch
Dichter den hoogstmogelijken bloei zijnes V r aderlands
-wilde bezingen, zweefde hem het Rijk van Salomo
voor zijne verntkte verbeelding ; van Salomo , die
door de natuur zelve met de edelfte gaven van geest
en verftand toegerust , boyendien van God ai dat
gene had ontvangen , wat in eenen volraaakten Vorst
werd vereischt, en inzonderheid uitmuutte door eene
' vaar-
564 J E - S A I* A S XL
vaardige en verftandige regtspleging. Geen wonde?
derhalve, dat wij hier dezelfde beelden aantreffens
doch alles in nog veel verhevener en krachtrger zin ,
zoo dat het geen wij van Salomo weten , gering is
en bijkans verdwijnt, bij 't geen wij hier van den
grootlten zijner Opvqlgeren voorfpeld vinden.
vs. 3. Jehova's vrees zal hem geheel doordrin-
to Niet naar den fchijn der oogen zal hij
rigten ,
yy Noch naar 't gehoor der ooren vonnis*
>
Het eetfte lid van dit vers luidt in den grondtekstj
hij zal hem aanbl&zen door vrees van Jehova;
volgens anderen : zijn ademen zelf zal vrees des
Heeren zijn: met andere woorden: hij zal enkel ',
louter godvrucht wezen. Men vergelijke de uit-
drukking 2. Sam. XXIII: 3, waar David denzelfden
perfoon noemt: een Heerfcher , de vrees dcs lies-
ren zelve! Wat het overige van dit vers belangt,
dit luidt reeds meer dan menfchelijk : *t Is wel waar,
dat een Regter , die alleen naar den uiterlijken ichijn,
en naar getuigenis van anderen vonnist , wiens ge*
oefend oordeel niet weet door alle fcliijnbaarheden
en duisternisfen heen te dringen, gelijk dit in zoo
groote mate de gaaf van Salomo was , gevaar loopt
om grovelijk mis te tasten: maar 't geen wij zien , en
*t geea
J E S A I A S XL 305
>t geen wij hooren is echter het voornaamfte , dat
wij hebben, om ons oordeel op te bouwen: men
'moet meer dan mensch , men moet God zijn , om
in alle gevallen naar de verborgen gefteldheid der
zaken , en naar de inwendige gezindheid van het hart
te kunnen vonnisfen ; en nogtans niets minder dan
dit fchijnt de Profeet te voorfpellen van zijnen be-
doelden perfoon.
vs. 4. Hij wijst den armen onpartijclig regt *
En handhaaft fteeds de zaak der were-
loozen;
Den onderdrukker treft de geefel zijnea
monds ,
En de adem zijner lippen doodt den boos-
wichti"
tte regtvaardigheid van eenen Vorst moet zich
voornamelijk omtrent de armen en geringen ofweer-
loozen toonen ; deze zijn het , die , onderdr ukt ,
geen' toevlugt hebben clan hunnen Regter ; de Groo-
ten en Rijken weten zich zelven regt te fchaffen , en
-ich tegen onderdrukktng te beveiligen.
Doch een goedertiefen Vorst loopt dikwerf gevaar
van al te zachtmoedig te zijn; terwijl hij den ver-
drukten handhaaft , ontziet hij wel eens den ver-
drukker te ftraiFen. Maar de beloofde Vorst zou
deze dwaze zachtmoedigheid niet kennen; hij zou
ook met den jiaf^ met den geefel zijns monds we-
I. DEEL. V ten
- J E S A I A S XI.
ten te flaan, en met den adcm zijner lip-pen te doo-
den. Niets is vruchtbaarder in gevolgen , niets is
vreesfelijker dan eens Regters vonnis 5 \vaarvan zoo
dikwijls leven en dood af hangt ! Sclioon is derhalve
de dichterlijl^e voorftelling van JESAIAS, die aan
zijnen mond eerf flaf en geefel, aan zijnen adem
cene doodende kracht toefchrijft. Hij zal weten te
frralFen en te dooden , maar alleen de zulken , die de
rust van zijne gezegenda heerfchappij zouden ver
tloren*
vs. 5. Geregtigheid za! zijner lendenen 9
En waarheid zijner heupen gordel zijn !"
Geregtightid en waarheid worden hier zamen-
gevocgd , als ware geregtigheld of gcregtigheid op
deugd ge.gr ond. Waarheid kan hier ook beteeke-
iieii gctrouwheid aan ced en pligt. Worden deze
deuglien de gordel van den Vorst genoemd , de be-
doeMng is niet alleen , dat zij hem overal omringeii
znllen , en ten naauwfle met hem vereenigd zijn j
maar vooral, dat hij er zijne eer en zrjnen roein in
zal ftellen , dat zij zijn grootfte fieraad zullen uit-
TRaken, Want in den gordel ftelde men een groot
gedeelte van de pracht der kleeding. Geregtigheid
en waarheid zullen hem meer verfieren dan zijn vorfle-
lijke gordel !
/
vs. 6. Dan ziet men wolf en lam te zamen weiden,
Den
J E S A I A S XI.
Den luipaard bij het bokje nederliggen ,
Het kalf, den leeuw en ; d'os in ddna
kudde,
Een jeugdig knaapje weidt ze;
Dan graast de beer gelljk de koe >
In 't zelfde leger leggen zij haar jongeii
,,neder,
De leeuw eet ftroo gelijk een rund;
Dan fpeelt de zuig'ling bij een adder*
7.
8 ,,
hoi,
^ Het pas gefpeende kind fleekt, onbefcha*
digd , zijne hand
In 't hoi des baf^lisken !"
Dezeganfchevoorflelling behelst niets anders, dan
eene dichterlijke fchilderij van het geluk dier tyden,
die men onder de regering van den Mesfias zou be
leven. Men ireft dergelijken ook bij de Latijnfche
.en Griekfche Poeten aan. Verg. HESIOD. s. K. tj.
vs. 108 fqq. VIRGIL. Sue. Eel. IV. OVID.
Met am. /. I. v. 89 fqq. en anderen.
Oudtijds onderzocht men , wat men in den geeste-
|ijken zin door wotven., lammeren, koeijen^.Jeeu-
iKn^ kinder en en bafilisken te verftaan had, en .het
was niet mpeijelijk vele vernuftige dingen daaromtrent
te zeggen: thans is men genoegzaam overeengeko-
men , dat de uitleggiiig .des Bijbels niet op zulke
vernuftfpelingen , en onbewijsbare onderftellingen
fteunt. ;
Va Wij
SeS J E S A I A S XI*
Wij vindenhier eene befchrijving , eerst.van eenen
algemeenen , ongeftoorden vrede $ die door geene
kwaadwilligen geftoord of afgebroken zou worden ;
de leeuw , de wolf, de beer , zouden hunne wreed*
held , de flang zijn vergif verloren hebben : men
zou nergens vrees, noch gevaar hebben, alles zou
overal en van rondom beveiligd en bevredigd wezen.
Ten andere : fchilderijen van dezen aard zijn , bij
cte Dichters , voorfteltingen eener gouden eeuw,
waarin de Goden met de menfchen verkeerden , en
tille heil op hen deden nederitroomen. Zoo ftellen
wij ons ook nog her Paradijs der onfchuld voor;
ook daar vertegenwoorcfigen wij ons adders .zondei*
venijn, wilde dieren zonder woestheid. JESAIAS
wil dus zeggen : het geluk dier tijden zal zoo groot
wezen , dat Edens Paradijs zal fchijnen op de aarde
wedergekomen te zijn.
In dc fchildering dezer gulden eeuw overtreft onze
Prefect alle andere Dichters , van wie ons over liet-
izielfde ondei'werp iets nagelaten is.
Wij vinden" bij dezen ook wolf en lam te zamen,
tijgers en 'beeren tam en handelbaar geworden , flan-
gen zonder vergif; maar JESAJI'AS voegt erhier en
claarriog een' oorfpronkelijken trek bij: bij voorbeeld,
men ziet het wild en tam gedierte niet alleen in dene
'wei'de grazen; maar ook hunne jongen in ddn leger
leggen; een klein knaapje is de hoeder van'leeuwen
en luipaarden. Hij plaatst, bij het hoi van adders
n bafilisken 3 een' zuigeling, een pas gefpeend kind;
: !l ' doet
J. E S A- I A S XI.
cfoet hen daar zorgeloos fpelen , de teedere. handjes
in hunne holen fteken, en ohbefchadigd weder te rug.
trekken. Hier aan herkent men de fchilderachtige
manier van Jeene'n waren Dichter. '> .
Voorts ziet ieder, dat deze ' gelukkige en vreed-
zaine tijden van des Mesfias regering eerst te wach-
ten zijn , aan het eiride dezer huishouding; dat zij
althans bezwaarlijk van de eerfte dagen des Nieuwen
Testaments kunnen :verklaard worden* ., >. ;
vs. 9. Geen lecd, geen fchade rigt men aan
Op mijnen ganfchen heiligen berg , :;
Want de aard' zal vol zijn van Jehova's
kennis,
.Gelijk de wateren het bed der zee bedek-
,,ken!" ' ,
i Het eerfte lid van dit vers is eigenlijk de uitlegging
der vorige zinnebeelden : er zal in den zetel van des
Mesfias beftuur, in zijn Rijk en heerfchappij onafge-
broken vrede en geluk heerfchen. En dit geluk zou
op verlichting gebouwd zijn , niet op de ingebeelde
veiiichting van menfchelijke wetenfchappen , maar op
de ware verlichting van kennis en vreeze des Hee-
ren , die op de aarde zoo overvloedig zou zijn , dat
al wat men overvloedig , breed , en diep , en onme-
telijk noemen kan , hec af beeldfel daar van zou kun-
nen heeten ; g&Hjk de wateren die dc zee , eigenlijk
de kom of bedding der zee bedckken. In onzen ftijl:
V 3 het
3 io J E S A I A S XI.
het zou eene kennis zijn , overvloedig , ruim eii on*
metelijk gelijk de Oceaan I
vs. 10. ,,Ja! indiendag zaljesfe's.ftam,
Tot een banier der volken opgerigt ,
De vraagbaak zijn der Heidenen ,
. ,_, En heerlijk zal zijn rustplaats wezen ! **
De toebrenging der Heidenen tot het Rijk van den
Mesfias ; of lieveu de hulde , die de vreem.de volken
nan Hem zullen bewijzen , als hij in zijn Koningrijk
2al gekomen zijn, wordt hier dus voorgefteld. liai's
afftammeling is een boom , onder wiens fchaduw
men eene rustplaats heeft , niet alleen genoegelijk ,
maar heerlijk , uitmuntend en prachtig : derwaarts
vloeijen dan ook de Heidenen zamen , als tot een
orakel , om de bevelen hunnes heils te ontvangen , en
beftuurd te worden in hunne belangen, Op Sion is
de tempel der ganfche aarde ! Sions Vorst is als eene
banier opgerigt , tot dewelke zich de volken ver*
zaraelen , gelijk verftrooide krijgsbenden naar de
plaats , waar de opperveldheei het veldteekeri geplant
heeft, tot het feih der vereeniging van de ganfche
krijgsmagt !
vs. n. Dan zal de Haer, ten tweeden maal,
In zijnen arm vergaderen ,
En eigenen zich toe het overfchot zijns
voiles ,
Dat
J E S A I A S XL 311
Dat overbleef van Asfur,
En van Egypten , Pathros , Cusch en
Elam , ,
Van Sinear , van Hamath en de aan
zee gelegen ftreken.
Dan rigt hij een banier den Heid'nem
Vergadert Isrels ballingen ,
Verzamelt Juda's verftrooiden ,
.. Uit de vier hoeken des aardrijks.
"
De landen der verftrooijing , werwaarts Israels en
Juda's ballingen hier gefteld worden verdreven te
zijn , zijn , vooreerst , alle bekende Rijken en gewes-
ten , ten Oosten 5 ten Noorden en ten Zuiden , waar-
mede Israel eenige gemeenfchap had : ten Oosten
Asfur , Elam , een gedeelte van Perfie , Sinear een
Babylonisch gewest : ten Noorden Hamath , tusfchen
den Libanon en Anti-Libanon: ten Zuiden Egyp-
ten, dat is, Neder- Egypten, Pathros , Thebai's of
Opper- Egypten , en Cusch, de naam van Ethiopian ,
Abysfinien en een gedeelte van gelukkig Arabien.
Maar hierbij voegt de Prefect , ten tweede , den
ganfchen overigen aardbodem , orider de benamingen
van de kusten der zee , bijzonder van de Middelland-
fche zee , Italien , Griekenland enz. ; en eindelijk de
vier hoeken des aardrijks , waarbij geen Gewest of
Staat is uitgefloten. Wij kunnen dus de verftrooijing
der Israeliten, waarvan hier gefproken wordt, ner-
V 4 gens
3i2 J E S A I A S XI.
gens anders van verklaren , dan van liunne verwer-
ping onder de da gen van het Nieuwe Testament.
Deze plaats begunstigt dan het gevoelcn der ge-
nen, die ftellen, dat de toebrenging der Joden tot
hunnen Mesfias gepaard zal gaan met liunne hereeni-
ging als ee'n geheel volk, en liunne wederbrengingin
het land Kanaa'n 9 de erve hunner vaderen. En in-
derdaad dit is met in alle opzigten onwaarfchijnlijk :
dat land is de ziel van alle de beloften , immer aan
de natie gedaan , het onderpand van Gods gunst
voor dezelve, gelijk hare verwerping altijd voltooid
en gevolgd werd van hare verbanning uit deze dier-
bare gewesten. Indien ook der Joden bekeering na-
tionaal zal zijn, en tot de geheele masfa des volks
zich uitftrekken , zoo fchijnen zij te voren weder een
volk te mocten worden , en waar zullen zij dit op
den aardbodem worden kuimen, dan in him eigen
land?
Daartoe zal God hen dan ten tweedenmaal in zif-
nen arm vergaderen^ en zich toeeigenen: de eerfle-
maal deed hij het, toen zij uit Egypten togen, en
hij hen in het beloofde land invoerde; want dat de
Profeet daarop doelt, blijkt uit het vervolg, vs. 15,
16. Onder de Heidenen^ waar zij zich in liunne
verflrooijing bevinden zullen , zal God him ecne
banter oprigten het zinnebceld is verklaard bij
vs. 10 ; de meening is : God zal him het fein van
hunnen optogt uit de landen hunner ballingfchap
geven 3 en de plaatfen hunner verzameling him aan-
J E S A I A S XL
313
wijzen. Nog meer, God zou der volken harten be-
\vegen, of door omftandigheden noodzaken, om zijn
volk uit hun midden te laten trekken ; deze verhui-
zing tocli der ganfche Joodfche natie zal niet overal
even gemakkelijk kunnen toegaan, daar het belahg
van vele Staten , bijzonder van de handeldrijvende ,
met het aanwezen der Joden in hunnen tegenwoordi-
gen toeftand, naatiw verbonden is-. Doch God, die
zijn Israel uit den ijzeroven van Egypten wist te
verlosfen, zal hen ook wel, van onder het minder
dwingend juk der Europefche en Afiatifche Vorflen 5
weten vrij te maken.
vs. 13. Dan zal uitEfrai'm dejaloczij geweken,
De vijandfchap uit Juda zijn tc niet ge-
daan;
Neen ! Efraim zal Juda niet benijden ,
En Juda Efraim niet nicer benaauwen! "
De jaloezij en vijandfchap van de Stammen is
waarlijk dc grootfte geefel geweest voor Israel. In
't bijzonder had dezelve plaats tusfchen Juda en
Efraim, de twee hoofdframmen van het ganfche
volk , bijkans gelijk in magt , en beide ijverende naar
het hoogfte aanzien en bewind. Reeds in vroege-
tijden zag men de ongelukkige gevolgen van dezen
nijd en ijverzucht , maar eindelijk barstte zij in de
rampzaligfte verdeeldheid uit, bij de fcheuring des
volks in twee Rijke.ii, onder Rehabeam en Jeroheam,
V 5 Van
Si4 J E S A I A S XI.
Van toen af begon Israels verdeelde magt tegen hare
vijandeu niet meer te kunnen opwegen , en dikwijls
beooiioogden de broederlijke Rijken m'alkander, en
verzwakten zich . onderling. Zou men nu, als de
twaalf Stammen weder in him vadeiiand zouden ge-
komen zijn , daar weder de oude , jammerlijke toonee-
len van nijd en vijandfchap vernieuwd zien ? zou
Israel weder in twee Rijken verdeeld zijn , gelijk in
vorige dagen ? Neen : zegt de Profeet , de Stammen
zullen als breeders zamen leven , onder edn bewind
vereenigd , en de magtigfte zullen elkander het op-
pergezag niet meer betwisten.
vs. 14. Maar zaam vereenigd zullen zij
Den Filiilyn , ten westen , op den fchou-
der vliegen ,
En deelen zaam den buit van 't oosten
Zij tasten Edom aan en Moab ,
En dwingen Ammons volk tot onder-
wcrping ! "
De algemeene zin van dit vers is: de Stammen
Israels , Efraim en Juda , zullen dan , verre van nijd
en tweedragt, zelfs hunne magt en legerbenden ver-
eenigen , gelijk in Davids tijden , om de vijanden ,
die een gedeelte hunnes lands in bezit zullen genomen
hebben , te verjagen , de omliggende volkeren tot ge-
hoorzaamheid te brengen, en gansch Israel in het
gerust bezit zijner erfenis te vestigen. Door Filifty-
J S A I A S XI.
Edomiteni'-Moabiten^ Ammoniten^ moeteft
wij de volkeren verftaan , die de landeri bewonen
zullen, welke oudtijds de Fitiftynen, Edomiten enz.
bewoonden. De Prefect kon aan de bewoners dezer,
landftreken geene andere namen gevcn, dan zij in
dien tijd droegen,, en dus zou het dwaas zijn te flel-.
len , dat deze Profetie niet van het laatfte der dagen
verklaard kan worden , om dat er. thans geene Fill-
fiynen enz. meer zijn, MiCHAeLis heefchier over
eene zeer goede aanmerking.
vs. 15. Dan zal Jehova
Den inham van Egypten's meer ver-
droogen,
En , in een' magtigen flormwind ,
Zijn handbewegen tegen denEuphraat,
In zeven beken hem verdeelen,
Dat men gefcho^id daar door kan gaan.
16. Dan zal er een gebaande heerweg zijn ,
Voor 't overfchot zijns volks ,
Dat overbleef uit Asfur,
Gelijk er eens voor Isrel was ,
Toen 't uit Egypten toog.
"
Deze/voorftelling is hoog dichterlijk en zinnebeel-
dig : de algemeerie bedoeling is in het zestiende vers
begrepen. God zal zijn volk, wanneer het uitzijne
yerftrooijing te rug komt , den weg banen en alie
Jjindernisfen uit den weg ruimen! De vergelijking is
uit
3i6 J E S A I A S XL
uit de oude gefchiedenis ontleend , den doorgangdoor
de Roode Zee, en door denjordaan. God zou de-
zelfde blijken zijner bijzondere tusfchenkomst ., en
waar het noodig was , foortgelijke magtige wonder"
teekenen verrigten , als oudtijds , ora zijn volk een'
onverhinderden ingang inKanaan tegeven. De Roode
Zee is hier behouden , en wel bijzonder , die weste-
lijke inham derzelve, waar Israel voorheen doorge-
gaan was ; doch voor den Jordaan vinden wij hier
den Euphraat , als welke door een groot jdeel der we
dergekomenen zou moeten overgetogen worden. De
verdrooging van denzelven zou , niet gelijk die van
denjordaan voorheen , maar op eene bijzondere wijze
gefchieden: een ftormwind zou dien.in zeven armen
verdeelen, en hier door zou hij zoo droog worden,
dat men hem gefchoeid , dat is , droogvoets zou kun-
nen overtrekken. Wij moeten ons wachten , om
hier niet te veel aan de eigenlijke letter, te blijven
hangen, maar ons ,-.. in zulke duistere flukken, bij-
2onder bepalen tot de algemeene bedoeling van het
zinnebeeldig voorftel
Fer-
(*) Deze aanmerking is over het geheel van veel ge
wigt , en men zou , niet zonder grond , uit dezelve kunnen
afleideii , dat bij de verklaring van vs. 12, 13 en 140015
door ons tegen dezen regel is gezondigd. Wij hebben echteic
niet van ons kunnen verkrijgen , het aldaar ter nedergeftelde
aehter te laten , doch begeeren pok fcetzelve niet hooger op t^
J E S A T A S XII.
Verdroogen. Wij volgen hier eene vevfchillende
lezing. Er ftaat in den gewonen tekst: door pleg-
tiffe verbanning aan de verntsliging'-toewijden^
O
welke uitdrukking echter, van een meer gebezigd^
niet anders kan beteekenen , dan hetzelve uitdroogen^
gelijk dit hier daarenboven uit den ganfchen zamen-
hang blijkt.
HOOFDSTUK.
VS I.
an hoort men uituw' mond dit lied:
Ik dank u , Jehova !
}> Dat mij uw gramfchap trof;
Tbans is uw toorn bedaard ^
En gij vertroost mij t
2. Zie! God is mijn Veiiosfer ,
Ik ben gerust en zonder vrees ,
Mijn roem en lofzang is Jehova j
Hij , Hi) was mij ten redder 1 "
DitKapittel teekent ons , hoedanig de flaat der kerke
zijn zal onder het beftuur van den Mesfias; met
twee trekken wordt de ganfche fchilderij voltooid:
de natie zal gelukldg zijn; en zij zal haar geluk ge-
voe-
geven, dan als eene gisfing, die, bijkans onwillig, bij het
. lezen van dergelijke woorden , en het befchouwen van de zon-
derlinge lotgevallen der merkwaardigfte natie , zich aan den
geest als \ ware opdritigt.
J E S A I A S XII*
voelen, en Code de eer en den lof er voor toettfetu
gen. Hoedanig haar geluk zijn zal, kan men nit
vs. i opmaken: zij zal daarbij hare vorige rampen
vergeten, en voor dezelve danken, dewijl God haar
over dezelve getroost , dat is , het geleden leed dub-
bel zal vergoed hebben. Als wij nu de zwaarte Van
het oordeel nagaaii , waaronder de Joodfche natie
zucht , hare verwerping federt zoo veele eeuwen $ deri
ellendigen ftaat , waarin zij zich bevindt , in verach-
ting , annoe" en verdrukking $ en wij verbeelden ons
haar aanftaand geluk zoo groot , dat zij daarbij al
het vorige zal vergeten , en alle ramp er door vergoed
zal wezen 9 dan voorzeker krijgen wij geefie geringei.
denkbeelden van haren toekomftigen luifterrijken ftaat.
In het tweede vers is eene verfchillende lezing,
die , wat den zin betreft , echter van weinig bedui-
denis is , en waarover men de meeste Uitleggers kan
nazien.
vs. 3. Dan zult gij, juichende,
Met voile ftroomen putten,
Uit bronnen van geluk en hell."
Men heeft buiten twijfel in de zinnebeeldige uit
drukkingen van dit vers te veel geheimenisfen gezogt ,
niet alleen wanneer men door deze heilfonteinen , of
den Zaligmaker verftond , of den Heiligen Geest 9 of
H
het woord des Euangeliums ; maar ook , wanneer
men te zorgvuldig onderzocht, van waar het zinne-
beeld
J E S A I AS XIL
beeld hier ter plaatfe ontleend is. De Joden dach-
cen, dat de uitdrukking doelde op de plegtigheid der
waterplenging , die op het loofhutten-feest plaatS
had , wanneer men water uit de fontein Siloach
fchepte , en voor het aangezigt des Heeren uitftor-
tede ; wij zouden hiervan niet af keerig zijn , indien
het flechts bleek , dat deze gewoonte , die zeker on-
der den tweeden tempel fchijnt plaats gehad te heb-
ben, reeds in zwang geweest is, toen JESAIAS dit
fchreef. Andere denken , dat de Profeet zinfpeelt
op het geen den Israeliten te beurt viel, toen zij, uit
Egypten pas opgetogen, te Elim kwamen, daar zij
twaalf fonteinen vonden. Misfchien is de bedoeling
veel eenvoudiger , en het zinnebeeld gewoon , gelijk
men fpreken kan van bronnen des geluks, zonder
daarom bepaaldelijk op de eene of andere eigenlijke
bron het oog te hebben. Wij geven dan den zin van
dit vers bij omfclmiving dus op : Gij zult alle bron*
nen des geluks 'voor u geopend en : ontfprlngen zien ,
en gij zult met ganfche flroomen uit dezelve putten
en fcheppen !
vs. 4. Dan zingt gij in dien dag :
Looft Jchova , prijst zijn' naam ,
Maakt bekend den volken zijne daden ,
Vermeldt , hoe hoog zijn roem verhe-
,, ven is !
99
5. Prijst met fnarenfpel,
Wat Jehova heerlijks deed ,
De
320 J E S A f AS XII;
De ganfclie aarde wete het !
vs. 6. Galmt en juicht al wat in Sion
9> Want groot is in uw midden ,
^ Isrels Heilige ! "
Eigenlijke ve-rklaring zie ik met, dat deze verzen
noodig hebben : de Joodfche natie gevoelt haar geluk,
en boezemt haar gevoel uit door plegtig gezang en
fnarenfpeL Door den Heiligen Israels , in het Hot
van vs. 6 , fchoon dit de gewone benaming van Israels
God is , zullen velen hier liefst bepaaldelijk den Mes-
fias verftaan , welke gelooven, dat bij de weder-
aanneming der Joden , deVerlosfer zelve op aarde zal
wederkomen , en als het zigtbaar Hoofd zijne uit-
verkoren gemeente op aarde befturen , ineenencle
zulks in den waren geest der oude en latere voor-
zeggingen begrepen te zijn.
\
JE S.AlAS
en XIV.
de HOOFDSTUK,
HOOFDSTUK. vs. i tot a?.
1. JT rofetie tegen BaBel, aan JES'AIAS, den HOOFDST.;
zoon van Amoz , geopenbaard.
* *
a. Plant op een' hoogen bergde veldbanier,
Roept hen met luider ftem ,
Wenkt met de hand ,
Dat zij de poorten der Magtigen binnen
trekken.
3. Ik gaf bevel aan mijn gewijde benden,
Ik riep mijn heldenfchaar bij een ,
Die mijne wraak ten dienfte flaan,
Die trotsch en moedig hupp'len naar den
flag!
4. Daar hoort men op de bergen reeds
'tGewoel, 'tgedruisch van digte drommen,
'cGeraas van ganfche Koningrijken ,
Van zaamvergaarde natien,
Jehova Zebaoth
Monftert het heer ten ftrijde !
I. DEEL. X 5. Zl\
XIII.
322 J E S A I A S XllI en XIV.
ij kome'n uit verre gewesten ,
XIII
Van de einden des hemels komen zij,
Jehova en de dienaars zijnei wraak ,
;Om te verwoesten 't ganfche land.
6> Schreit en jammert! want Jehova's dag ge-
naakt ?
Hij komt, als een verwoesting des Almag-
tigen!
7. Reeds worden aller handen flap,
En ieders hart fmelc weg.
O
8. Zij fidderen, door angst en weee'n,
Door bange barensxveeen aangegrepen,
De een ziec, ontfteld, den ander aan,
En aller aangezigcen zijn als vlammen!
9. Zief hij korat, Jehova's dag,
Verbolgen, wreed, in blakenden toorn ,
VerdeJging trefc het ganfche land,
En 'c fnood geflacht, dat daarin wocnr.
ID. Des hemels ftarren en Orions
Doen haren glans niet flikkeren,
De zon verduistert in het opgaan ,
De raaan weerhoudc haar fchijnfel !
si. Zoo ftraf ik aan de wereld hare gruw'ien.,
En zoek het kwaad der boozen t' huis ,
En demp de hoovaardij der trotfchen ,
Verneder der drannen euvelmoed !
; ' " ' 12,
J&SAIAS XIII en XIV* 323
12. Dan wordt een mensch van duurder priis HOOFDST;
, ' . r J XHL
dan goad ,
Dan 't fijnfle goud van Ophir.
13. Dan davert de hemel,
En de aarde beefc uit hare plaats ,
Door Jehova Zebaoths verboJgenheid 9
Ten dage, dat zijn toorn ontbrandc!
14. Zie! als vcrjaagde hinden,
Gelijk verftrooide fchapen vlugten zij ,
Elk naar zijn volk en land.
15. Die d' overwinnaar valt in handen, wordt
doorboord ,
En die zich bergt vale insgelijks door *c
zvvaard.
1 6. Ach! voor hunne oogen
Verpletterc men hnn' zuigelingen 9
En plunderc hunne huizen 7
En fchendc men hunne vrouwen !
17. Zie! ik verwek de Meden tegeh hen,
Die zilver niet achten,
En goud^niet begeeren ;
1 8. Wier bogen den jongeling verpletteren ,
Der vrucht des buiks zich niec ontfermen
zullen ,
Wier oog geen' kinderen verfchoont.
19. En zoo zal Babel,
X a Der
324 J E S A I A S XIII en XIV.
Der Koningrijken luister,
De trots en glorie der Chaldeen ,
Als Sodom en Gomorra zijn ,
Door God verdelgd.
20. Zij wordt niet raeer herbouwd in eeuwig-
Niet meer bewoond, in 'tverfte nageflacht,
Daar zal zelfs de Arabier zijn tent nietfpan
Geen Herders hunne kudden legeren.
air Daar zal de boschkat nederliggen,
En 't geen nu huizen zijn met naar gehuil
vervullen,
Daar zullen ftruizen wonen,
En fatyrs hnppelen ,
22. Eens weergalmen de paleizen
Van der wolven gehuil
Van der draken gefchreeuw de lustgebou-
wen ;
Haar tijd genaakt, hij komt'j
Haar onheils dag wordt niet verfchoven !
I. Zoo zal Jehova over Jakob zich ontfer-
X1V * men,
En Israel beminnen als weleer,
Hen in 't bezit huns lands herftellen;
Das
J E S A I A S XHI en XIV. 325
Dan zal de vreemdeling zich tot hen voe- HOOFDST;
Xiv.
gen ,
En hangen 'c huis van Jakob aan :
a, Dan voert Isrel volken met zich naar zijn
wOonplaats,
Bezit hen in Jehova's land, als flaven en
flavinnen ,
Voerc met zich weg , die voormaals hen
ontvoerden ,
En heerscht dan over zijn tirannen.
3. En als Jehova u dan rust gegeven heefc,
Van uwen znren arbeid ,
Van al uw leed en harde flavernij ,
4. .Dan zingt gij dit lied van Babels Koning:-
* *
Hoe! is de Tiran weg?
Is de onverzaad'iijke met meer?
5. Brak dan Jehova
Den flaf der booswichten ,
Den fchepter des geweldenaars ?
6. Die woedend volken floeg,
En zonder op te houden floeg,
Die grimmig hen beheerschte,
Vervolgde 5 ^en niets verfchoonde !
. Hoe rustig, kalm , is nu de ganfche aarde,
X 3 En
S s6 J E S A I A S XIII en XIV,
En barst in vreugdegalmen uit:
XIV. <J Or
8. De demien^zelfs verheugen zich,
De ceed'ren Libanons :
Sines gij daar nederligt,
Komc niemand om ons af ce houwen ! "
-
9. Het doodenrijk beneden
Raakt in oproer bij uw komst,
En wekc de fchiminen op ,
De aioude wereld- tirannen,
En cloet der volken Koningen
Van hunne zetels rijzen ,
U te gemoet.
so. Zij fpreken, beurtelings, u toe
En zeggen:
Ook gij , als wij , tot niet geworden ?
Ook gij arai onsgelijk?
U. Gedaaidin 'tfchimmenrijkisuwcpraqht,
5 , Uwer luiten geklank!
Wormen zijn .y w bed ,
5, En maden zijn uw dekfel .'
2i Hoe vielt gij uk den hemel, Morgen-
ftar,
Gij zpon des dageraads !
3, En wercl in 't ftof ter neergehouwen ,
. Gij volkeii-verdelgeri
JES AIAS XIII en XfVV 327
23.,, Spraakt gij niet in' uw. hart: -> HOOFDSTV
Ten hemel wil.ik flijgen,; . , " -
,, En.heffen mijn' troon : . .-.-..-
Ver boven de ftarren Gods ,.
En zitten op den berg der Goden,
In 't ontoegank'lijk Noorden !
14, ,3 Der wolken h;euvelen beklim ik , ;
En word gelijk den Allerhopgften ! . . . .
I 5- 5? J a - ^ ^ hel zijt gij.ter neergeftort,
3, In 't diepst des diepen afgronds ! "
16. Elk die,u ziet, befchouwtu,
Hij ftaat opmerkend ftil :
Is dat de man, . .- ; . ;
,, Die de aarde^ ftelide in rep. en roer,
3, En Koningrijk-en fidd'ren deed ? . ,
17. Hij, die de wereld in een woestenij ver-
keerde, . ; .
Die ftedeii fleicjiyre, en zijn geyangenen
3, Nooit.naar hun haardfteen keeren liet?.
i8. 5 , Der volken Koningen alien
,. Liggen daar'neder, met eere,
Elk in zijn vaderlijk graf;
15?. ,, Maar gij, als een verfoeijelijke : telg,
5, Zijt weg geworpen , buiten uwe graf-
X Om-
3V
95
J E S A I A S XIII en XIV.
*xiv T * ' Omkleed met lijken , met doorboorden ,
ligtgij daar,
Uw ligchaam, wreed vertrapt, daalt in
den fteenkuil neer !
20. ,, Neen ! gij wordt niet als zij begraven ,
Om dat ge uw land vernield ,
Uwe onderdanen hebt vermoord ....
3 , Der boozen zaad wordt niet genoemd in
eeuwigheidl"
si. Rigt voor zijn kinderen een bloedbad aan,
Om hunner vaad'ren gruwelen ,
Dat zij niet opftaan ,
En 't aardrijk andermaal vermeest'ren ,
Dat weer de wereld vol vanfteden worde !
22. J a ! Ik, zoo fpreekc Jehova Zebaoth,
Ik zelf verhef mij tegen hen,
En roei van Babel uit en naam en overblijffel.
En zoon en naneef , fpreekt Jehova 1
53. Ik maak het tot der egelen verblijf,
yerkeer 't in een moeras ,
En flort het in den afgrond der verwoesting
neer.
Zoo fpeeekt Jehova Zebaoth !
* *
54. Zoo zwoer Jehova Zebaoth J
Zal
j E S A I A S XIH en XIV. 329
Zal 'tniet, gelijk Ik overdacht , ookwezen,
Gelijk Ik het befloot, gefchieden! X1V *
25, Gelijk ik Asfur in mijn land verbi;eken ,
En op mijn bergen hem vertreden zal ,
Dat van zijn juk mijn yolk ontflagen worde,
Zijn last van hunnen fchouder valle !
2.6. Dit is Jehova's raad ,
Die over 't aardrijk is befloten ,
En dit zijne uitgeftrekte hand,
Die alle volken dreigc.
27. Zie! Jehova Zebaoth befloot het,
Wie zal het dan verijdelen?
Hij ftrekt zijn' arm ,
Wie zal dien keeren?
VE'R-
330 JE S A 1 A S XIII en XIV.
V E R K L A R I N G.
_et dit Hoofdftuk begint een nieuw gedeelte van
dit bock 9 't welk alleen Godfpraken behelst , om-
trent vreemde volken , die tot het Israelitifche in ee-
nige betrekking ftonden ; en welk gedeelte tot .aan
het einde van het XXlIl^ e Hoofdftuk doorloopt.
Deze eerfte afdeeling van hetzelve behelst de voor-
zegging van den ondergang der Bab5*lonifche Alleen-
lieerfching ; de bemagtiging en verwoesting der ftad
Babel , die de zetel derzelve zijn zou.
De opkomst en voortgang der Babylonifche Heer-
fchappij , gebouwd op den ondergang der Asfyri-
fche, ligt zeer in 't duister, gclijk ook de ftaat van
het Babylonifche Rijk onder de Alleenheerfching der
Asfyriers. VITRINGA heeft hier omtrent een' fchat
van gelcerdheid , en otidheid-kundige onderzoekin-
gen ons nagelaten. Onder Nebucadnezar was de
Babylonifche Monarch!) in haren vollen luister, en
het werktuig in Gods hand , tot verwoesting van den
Joodfchen Staat, en de wegvoering des volks nit het
land zijner vaderen. De veiiosfing der Joden , uit
deze gevangenis en ballingfchap , zou het uitwerkfel
J E S A i AS XIII en XIV. 331
moeten van de vernietiging der Babylonifche
Heerfchappij , en deze wordt liier door JESAIAS
vporfpeld. Tpen JESAIAS dit uitfprak en fchreef ,
beflond er nog geene Babylonifehe Alleenheerfching,
: het was zelfs niet waarfchijnlijk 9 dat er ooit eene_zijn
zou , veel min , dat zij Juda in ballingfchap zou
*^
wegvoeren , en nog minder , dat zij door de Meden.
en Perfen, die toen'nog naauwelijks bekend waren,
zou-uitgeroeid worden. Het Goddelijk gezag van
JESAIAS wordt dan door deze voorzegging ten
hopgfle .bekrachtigd 3 gelijk dit door MiCHAe'Lis'
uitvoerig is aangetoond.
De voorzegging behelst voornamelijk de mrieming,
en verwoestiug van Babel , den Rijkszetel der Mo-
narchij, om dat met de veroyering van deze (lad,
,die AlleenheeiTching een einde nam; ora dat door-
gnans , en voorat in dien tijd , de inneming der hoofd-
-Had den ondergang des Rijks voltooide.
. Babel, de oudfte ftad'der wereld na den zond-
vloed , welker flichting Gen. XL reeds verliaald
wordt, ontving haren naam van de fpraakvervvarring,
blj het bouweri des beroemden torens. Zij lag in
de vlakte van Sinear , en werd door een* arm van den
..Euphraat , op welks beide oevers zij gcbonwd was ,
doorfneden. Zij- was in haren bloei de rijkfte en prach-
tigfte flad des aardbodems, en tevens de fterkfte,
dewijl hare muren gezegd worden nicer dan honderd
ellen hoog gcweest te zijn, en zoo dik, dat boven
op dezelve vier wagens elkander gemakkelijk konden
voor-
33& ] E S Ai AS XIII en XIV.
voorbij rennen. ' Hij , die deze onwinbare ftad s
door eene meesterlijke krijgslist , bij verasfing bemag-
tigde, was Cyrus, aan liet hoofd van net zegepra-
lend heer zijner Perfen en Meden.
De Godfpraak, die wij voor ons hebben, verdeelt
zich aldus: Kap. XIII. wordt de verovering en ver-
woesting van Babel, onder de flerkfte zinnebeelden ,
en met de uitdrukkelijkfte bewoordingen , aangekon-
digd. Kap. XIV : i -^ 3 de verlosfing , die daar
/
door te beurt zou vallen aan Gods volk , dat dan
onder de magt der Babyloniers zou zuchten.. Ein-
delijk wordt den verlosten Israeliten een prachtig
triumflied in den mond gelegd , om te zingen bij de
nederlaag van Babels Vorst, vs. 4 27.
De aankondiging van Babels ondergang, Kap. XIII,
gefcliiedt op eene hoogst dichteiiijke en fchilderach-
tige wijze. Jehova zelf is de aanvoerder en het Op-
perhoofd van het magtige heer , dat Babel moet in-
neraen. Hij gee-ft hetzelve bevel , om zich te verga-
deren en aan te rukken. Hy plant de krijgsbanier ,
en roept het leger met allerlei gebruikelijke feinen za-
men vs. 2,3. De Profeet ziet, in zijne vevbeel-
ding , deze talrijkc en dappere bcndcn bij en trek-
ken, door Jehova monfteren , en aanrukken tot uit-
voering van Gods wraak vs. 4, 5; zijn bewogen
hart voofziet 'de rampzalige tooneelen , die nu ftaan
geopend te worden ; de verilagenheid en angst aan de
eene, de woede aan de andere zijde; moord, bloed-
ftorring, vrouwenfchennis , en wat de wreedheid
flechts
J E S A t A S XIII. 335
flechts ijsfelijk bedenken kan 1 vs. 6 18. Eindelijk-
liet lot van Babel , na dat het den Overwiimaar in
handen zou gevallen zijn , deszelfs onheritelbare ver-
woesting en uitdelging, vs. 19 22.
vs. i. Profetie tegen Babel, aan JESAIAS,
den Zoon van Amoz , geopenbaard.'*
Over dit opfchrift der Godfpraak , hebben wij
niets bijzonders aan te merken ; voor het woord Pro-
fctie ftaat eigenJijk Last, dat gene, nameiijk, 'twelk
de Profeet gelasi was van Gods wege aan te kon-
digen.,
vs. 2. ,,, Plant op eeii' hoogen berg de veldbanier 9
Roept hen met Under ftem ,
Wenkt met de hand ,
Dat zij de poorten der Magtigen binnen
trekken."
Jehova, de Opperveldheer , wil het leger zamen
trekken , dat tegen Babel niet alleen moet aanrukken ,
maar ook de flad innemen , door de poorten der
Magtigen llnnen trekken. Babylons poorten , wor-
den poorten der Magtigen , der Vorflen genaamd ,
om het vermogen, den rijkdom en de pracht van de
bewoners der flad. Tot zamenroeping des legers
gebr^ikte men herauten , die met de hand wenkten ,
en met luiderflemme riepen , op bergen en heuvels ,
ook
S34- J E 5 A I A S XIIL
ook wel met de bazm'n of trompet liet fein der Veiv
gadering gaven. Het voornaamfte fein echter was ,
het planten der krijgsbanier op hooge gebergten 9
waarvan wij reeds te voren bij Kap. XI: 10 gefpro-
ken hebben.
Roe-pt HEN. Ef wordt hier met gezegd , w/e
Iiet zijn , die zamen geroepen worden ; de Profeet
onderdelt liet als eene bekende znak, en hct zal uit
bet vervolg zijner redevoering blijken, wie hij be-
doelt. Deze verzwajging behoort tot de kracht van
den dichterlijken ipreektrant.
vs. 3. Ik gaf bevel aan mijn gewijde benden ,
Ik riep mijn heldenfchaar bij een ,
Die mijne wraak ten dienfte flaan ,
Die trotsch en moedig hupp'len naar
99
3)
den flag 1 "
De krijgsbcnden van Cyrus v/orden hier Jehova's
gewijden , geheiligden genoemd , als door hem verko-
rene , beftemde , en toegeruste tot volvoering zijner
plans. Het laatfle lid van dit vers luidt , naar
den aard der Hebreeuwfche taal, letterlijk aldus: mij-
ne vrolijk huppelende en trotfche.
vs. 4. Daar hoort men op de bergen reeds
't Gewoel, 'tgedruisch van digtedrom-
,,men,
\ Geraas van ganfche Koningrijken ,
Van
; J E S A T A S XIIL 335
Van zaamvergaarde natien ,
Jehova Zebaoth
Monftert het heer ten ftrijde ! "
Jehova heeft gefproken , bevel gegeven tot bijeen-
trekking van het heer , en terftond befpeurt men het
gevolg daarvan. De Profeet is in zijne verbeelding
tegenwoordig, bij de uitvoering van Gods krijgsge-
bod. Eerst hoort hij, en wat? een gejpel en ge-
drnisch , als van eene zamenkomende menigte volks:
maar hij hoort meer , het geluid komt nader , hij
hoort het mompelend geraas der fprckenden en tie-
renden ; het getrappel der paarden , het geklank der
wapencn; hij befluit, het is een heer, en wel een
magtig, ontelbaar heer , Rijken en Volken zaam ver-
gaderd! ten laatfte ziethij. het; hij ziet Jehova , die
dit heer monftert , het getal en de wapening der man-
fchappen opneemt, als de laatfte plegtigheid, nahet
einde van welke het heer op marsch gaat. JESAIAS
noemt het leger van Cyrus met regt zaamvergaderde
'Rijken en Volken: het was het heer van twee Ko-
mngrijken , der Perfcn en der Meden ; bij deze waren
de Armeniers , de bewoners van den Caucafus , en
vele Landeu en Provincien, die Cyrus te voren, of
op zijnen togt naar Babel, aan zich onderworpen
had.
vs. 5. Zij komen nit verre gewesten,
Van de einden des hemels komen zij ,
336 J E S A 7 A S Kill,
Jehova en de dienaars zijner wraak*
Om te verwoesten 't ganfche' land."
Het leger van Cyrus ton gezegd worden van dt>
einden des Hemeh te komen, dewijl de Ian den van
Perfien eii Medien niet flechts verre buiten den zigt-
baren horizon lagen , maar ook bijkans de uiterfte greu-
zen waren , die de Israelieten aan dien kant kenden.
Landen, die nog digter bij lagen als deze, bij voor-
beeld, Asfyrien en Babylon, worden zelfs, in den
ftijl der Heilige Schrift, gezegd aan het einde der
aarde gelegen te zijn.
Dienaars; er ftaat eigenli]k werktuigen zijner
wraak: Ziet daar, wat het gaiifche leger, met ee-
nen Cyrus aan het hoofd , in het oog van God was !
afhankelijke werktuigen, om het plan van God te
volvoeren !
De voorftelling in dit vers is deze : het leger , dat
de Profeet heeft hooren zamenkomen , heeft zien
monfteren, ziet hij nu aanrukken en naderen, en.
reeds aanvankelijk verwoestingen aanrigten.
vs. 6. Schreit en jammert ! want Jehova's dag
genaakt,
Hij komt , als een verwoesting des Al-
J5 magtigen ! "
De Profeet voorziet de akelige tooneelen , die zich
welhaast openen zullen ; zijne verbeelding maalt
hem
J E S A Y A S XIU. 337
hem dezelve, hij kondigt ze aan met bitter klaagge*
fchrei. Eene verwoesting des Almagtigen , dat is 9
de volflagenfte , vreesfelijkfte , eene voorbeeldelooze
verwoesting , waartoe God zijne almagt als fcliijnt
nit te putten. In het Hebreeuwsch is hier nog eene
woorclfpeling , die haren nadruk heeft.
vs. 7. Reeds w.orden aller handen flap .
En ieders hart fmelt weg.'
De Babylonifche kdjgsbenden , uitgetogen om het
heer der ..vijanden op teliouden, te rug te drijven^
zijn tegen Cyrus leger niet beftand. Zij verliezen
den moed en zijn als weerloozen , als of een voorge-
voel van de wraak , en de voornemens des Almagti-
gen , him hart beklemde.
ys. 8. M Zij fidderen, door angst en weeen,
99 Door bange barensweeen aangegrepen ,
De een ziet , ontlkld , den ander aan ,
En aller aangezigten zijn als vlam*
men I "
De ongewyde Schrijvers berigten ons , dat de in*
woners van Babel ., toeu de ftad door Cyrus werd
ingefloten 9 in geene de minlte ongerustheid zich be-
vonden , vertrouwende op de fterkte harer miu*en,
en voor meer dan twintig jaren leeftogt in de ftad
hebbende. Dit berigt is echter vrij ongeloofekjk;
I. DEEL. Y Cft
J E S A I A S
en al was dit zoo , men verbeelde zich het oogeil-
blik , dat de ftad , tegen aller gedachten aan , bij
verrasfing was ingenomen : men fchildere zich, wat
er toen in het hart der Babyloniers omging, wat op
iiunne aarigezigten te lezen ftond, en men zal JE-
SAIAS niet befchuldigen , dat hij in de befchrijvirig
van hunnen aiigst de mate hier is te buiten gegaan.
Dee-en ziet ontfteld^ radeloos, den tinder en aan:
of anders : ds een verfchrikt op het zien van het
gelaat des anderen: zoo akelig, beklemd en naar
vertoont zich elks gelaat, zoo leest men de wanhoop'
in het wild ftarend oog J Aller aangezlgten zijn ah
vlammen: men ftelle zich voor den hoogften trap
der beklemdheid , die inwendig perst en wringt , eri
al het bloed naar het aangezigt en voorhoofd fchijnt
te jageiio-
VS.i 9. Zie f hij komt, Jehova's dag,
Verbolgen, wreed, in blakendeif toonij
_,, Verdelging treft het ganfche land ,
En'tfnood geflacht, dat daarin woonttf
10. 9i Des hemels ftarren en Oiions
Doen haren glans niet flikkeren ,
De zon verduiftert in het opgaan 9
,,, De maan weel-houdt haar fchijnfel ! "
Wij weten uit andere plaatfen , vooral van j o e L,
"dat het verduisteren van zon , maan en ftarren , een
kinnebeeld is van groote oorlogs - verwoestingen : wij
kun-
;:; S j\ ' A S XII. 33?
kunneii . dit gaiascli dichteiTyk. verklaren : - : van nt ziJlke
ijsfelijkneden , .waatr voor de. zon als. haas : aangezigc
verbefat* -.en die de maan en flarren ;met.liaren slans
.O J ..... . * .-._,, r>Q. .. t
niet verlichten willen. :Doch men kan hetrjO.ol^ op ?
vatfeil. 9 'jals:het ^zinnebeeld van een ftonn
wanneer.-cie'lienfcl zwart ziet, en zon,
ftaraten?zieh verbergen. : Op deze
:feier alle groo.te en
-ftarnten* : .-..:-- - " : -;; :- .;>;... ;
Vs. iik Zoo ftraf ik aan de wereld hare gruw'-
len _y.^.\ v ;, ,. -;;. r : ,_ i;: r - >; .._ r
r. :.,.-:^ .;En"zoek.'het;liwaad ckr boozen t' huis >
. \-fi En demg; de BOQ vaar-flij der ^trotfchen 9
L euveimoed 1 "
hier eene -beiiamiiTg ;Zij.g ;r .vaq; de
-Bahylpiiifche .Heerfcliappij , die . de -wej-eld/Gliieefl, te
- willen-; dwingen , en aan-zich ondervveren.:-:]iet.,laat-
.fte /lid ziet ,-altlians -huit-en.-twijfel op de trptfchg, .get
.welddrijve'nde oyerheerfeliiiig der Babyloniers-j^waar-
van de joodfche ballingen ook zoo niexiige^.haj.ide
zaak moesten lijden : Men behoeft hierover Daniels
boek {lechts ( iiitezien,-.,;.r;T; ; :: .;/.:.. .n .?.;-
\ *
vs. 1 2 , : ,/.Dan woijdfc een : rmensdiivan duurder prijs
iy dan goud,
Y a i\Ietj
J E S A I A S XH.
' Mm kan dit vers op tweederlei wijze verklaren.'
Vooreerst i ilt zal , door-de bloedftortingen des : 6or-
logs, demenfchen zoo fehaais 'makeny dat zij voor
'geeir'goud te krijgen zulleii-zijn. Deandere is deze:
ik zal ; den ; krijg zod -Wreed en oiibarmbartig doen
"ivoeden, dat men voor geen goud zijnlevenzaMmn-
h6li' ; bch0udeH of rantfoeneren ; dessmenfchen-leven
zal duurderzljn, dan ; alle fchatten-, die'" met! voor
'de befeoUding van hetzelve. -z ! ou - willen aanbieden !
Deze laatfte verklaiing is best in den geest dezef gan-
fche Godfpraakj verg, vs. 17 en 18.
VS. .ij. Dan davert de hemel,'
: ? " ^ En de aarde : bee'ft iiit Hare plaats ,
: ' ' "" Door JehoVa- Zeb'aotlis 'verbolgenheid,
'
zijn toOrn ontbrandt !
"
' De ; aardbeving fcomt-hier alleen vbor^ als-een" ziii-
' iebeeid van de grootheid en ijsfelijklieid der verwoes-
' ting-, die Jehova door de werk'tuigen , bij hem ddar-
foe'beftemd, zoii doen -aanrig'teri. "- Wij' ; moeteii dit
'niet'naar de letter opvatten, noch- oofc iil de letter
allegorifererii ' '
vs. 14. ,,Zie! als verjaagde biriden ,--'"
Gelijk verfh'ooide fchapen vlugten zij ,
Volfc en land." -. . v !
Her zijn-buiten twijfel de Babylonifcbe krijgsberr-
' " . den .>
,-J E S A I A S
den , ^waarvan hier gefproken wordt , die door Cyrus
heer verfiagen worden , en, gelijk de gewobnte ..-. der
Afiatifche legertroepen is , wanneer zij op de vlugt
gedre ven worden , niet naar het ligchaam der armee
te rug komen , maar elk naar haar vadeiiand keeren ,
en de wapens nederleggen.
" *
vs. 15. Die d' Overwinnaar valt in handen ',"
wordt .doorboord ,
En die zich bergt vale insgelijks door 't
zwaard.''
De vlugtenden worden in twee foorten onderfchei-
den ; het eene gedeelte valt den overwinnenden vijand ,
die hen achterhaalt , in handen, en.krijgt geen kwar--
tier : het ander bergt zich in de Stad , en moet daar
eindelijk ook door het zwaard omfcoinen,
vs. 16. Ach! voor hmine oogen
Verplettert men hun' zuigelingen ^
En plundert hunne huizen ,
En fchendt men hunne vrouwen ! "
Ziet daar de ijsfelijkheden door den woesten krijgs^
man in de veroverde ftad aangerigt ; verg. Ps.
CXXXVH: 8,9.
ys. 17. Zie! ik verwek de Meden tegenhen
.. Die zilver niet achtea,
Y 3 s
S A I A S XHL
..... En goudniet begeeren;
Vs. rSv < Wier bogen den jongeling verpletteren ,
. / ia Der vrucht des boiks zich niet ontfer*
men zullen ,.
^:Wier.oog geen* kinderen verfclioont.'* :
Bij verovering en bloedftorting fpaait men nog wel
kinderen eri zuigelingen :. velen gaan ook vrij, .om
dat de foldaat, in zijne eerfte . woede , op den buit
yalt , en aan het plunderen gaat, door begeerte naar
goud en zilver gedreven ; doch lieeft men in een leger
woedende barbareu , die meer dorst naar bloed , dan
naar goud hebben, -zoo wordt niemand verfclioond,
en weerlooze vrouwen en zuigelingen zijn dikwijls de
eerfte flagtoffers ! Als zulke bloedgierige krijgslieden
worden hier de Meden afgefchilderd, een volk, dat,
tOQii JESAIAS dit fchreef, nog naauwelijks bekend
was. Bij de inneming van Babel gaf Cyrus wel be-
vel , pm zoo veel mogelijk alle bloedftorting voor te
komen, doch men weet, hoe zulke bevelen door-f
gaans geaoorzaamd worden.
vs. 19. ai En zoo zal Babel,
Der Koningrijken luister,
De trots en glorie der Chaldeen,
Als Sodom en Gomorra zijn 2
93 Door God verdelgd."
Aangaande Babels pracht en heerlijkheid zijn de
J E S A I A S XIII. 343
oude Schrijvers bijkans met uitgefproken : eene ftad
van vijftien duitfche mijlen in den omtrek , omringd
door zulk eenen ontzaggelijken muur, en daardooir
bijkans onwinbaar : in de ftad de beroemde hangende
tuinen, de prachtige brug over den Euphraat, de
pnvergelijkelijke tempel van Belus , en paleizen zon-
der getal. Men kan dus niet zeggen, dat JES AI AS
befchrijving opgefierd , of zijne woorden 7 al te
grootsch zijn. Cyrus nani deze ftad in bij verras-
fing; hij had een ander kanaal laten graven, leidde
de wateren van den Euphraat daarin af , en kwam
alzoo met zijn krijgsvolk, door de drooge bedding
der rivier 9 in de ftad,
Als Sodom en Gomorra. De uitroeijing dezer
fteden was het zinnebeeld aller verdelging , die ge-
fchiedde om de zonden der inwoners , met duidelijke
medewerking der Goddelijke wraak, en zonder her-
flelling ; even gelijk de fteden der vlakte geheel om-
gekeerd 5 en in een zoutmeer veranderd werden ; aan-
gaande dit laatfte nu , zullen wij , in betrekking tot
Babel , bij de volgende verzen het noodige aan-
merken.
vs. 20. f} Zi] wordt niet meer herbouwd in
wigheid ,
Niet meer bewoond, in 't verfte nage*
flacht ,
Daar zal zelfs de Arabier zijn tent niet
fpannen ,
y 4
344 J E S A I A S
Geen herders hunne kudden legeren.
vs. ai. Daar zal de boschkat nederliggen,
En 't geen nu huizen zijn met naar ge-
hull vervullen ,
Daar zullen ftruizcn wonen ,
En fatyrs huppelen.
2. Eens weergalmen de paleizen
t) Van der wolven gehuil ,
}J Van der draken gefchreeuw de lustge-
b on wen 5
5> Haar tijd genaakt , hij komt ,
Haar onheils dag wordt niet verfcho-
Jf ven!"
De volkomen verwoesting van Babel wordt hier bij
opklimmingbefchreven: de eerftetrap is , de ftad wordt
nooit weer lierbouwd of bewoond: de tweede, de
plaats daar zij ffcond , wordt eene volftrekte eeiizaam-
heid en wildernis , zoo dat men er zelfs geene her-
ders met hunne kudden , geene tenten van Arabifche
horden zou zien : de derde , zij wordt een verblijf
der akeligheid en afgrijzing , waar onreine dieren en
monfters zich ophouden , waar geen rnenfchenvoet
zich ligt zal wagen.
Zeer onzeker is de beduidenis der woorden, die
wij, door boschkat 9 naar gehuil 9 fatyrs., en wol-
ven vertaald hebben : in 't gemeen moeten wij denken
aan fchrifcgedierten , die meer affchuwelijk zijn door
hunne geftalte en gehuil , dan geducht om hunne
fterk-
J E S A I A S XHI.
fterkte. Satyrs , men verfta er door eene foort van
apen , welker verfchijning b'rj de oude volken mis-
fchica het eerfte denkbeeld gegeven heeft van hunne
fatyrs of bosch - goden. Wofaen , andere hydna's of
flangen.
Doch hier doet zicheenegewigtige vraag op, aan-
gaande de vervulling dezer Godfpraak. Babel is
door Cyrus niet verwoest; het was nog in wezen
in Alexanders tijd , en lang daama; wij mocten dus
deze profetie tellen onder die genen, die van lang-
zamerhand , van trap tot trap .> hare vervulling ge-
kregen hebben.
De eerfte ramp , die de ftad overkwam , en die
den grond tot alle volgende leide, was de inneming
door Cyrus, en de woede der foldaten, die hij niet
geheel beteugelen kon. Daarenboven , daar de Eu-
phraat naderhand zljnen vorigen loop niet weder'her-
nomen , maar het kanaal van Cyrus is blijven vol-
gen, werd de landftreek moerasfig en onnut, en de
ftad verloor hare voomaamfte fchoonheid , den door-
loop der rivier.
.Eene tweede verwoesting onderging zij onder Da
rius Hyftaspes, tegen wien zij rebelleerde, die, on-
der andere vernielingen , den prachtigen-terapel van,
Belus onder den voet wierp , en de ftad zeer verne-
derde. Alexanders voornemen , om Babel tot den
zetel zijner Monarchy te maken, werd door zijnen
dood vernietigd. Het bouwen van Sekucia , in hare
nabuurfchap, beroofde haar van haren bloei , verrier
Y 5 ' W
] E S A I A S XIY.
en inwoners. Naderhand werd zij .nog eens door de
Parthen overftroomd , en toen werd zij welhaast niets,
meer, dan eene groote, eenzame woestijn vol puin-
hoopen. Thans zijn zelfs hare overblijffels niet meer
te vinden , en men weet niet 3 wacir hct oudc , prach-
tige Babel geftaan heeft 1
II O O F D S T U K.
VS. I. LJoo zal Jehova over Jakob zicli ont-
fermen ,
?> En Israel beminnen als weleer ,
Hen in 't bezit huns lands herftcllen ;
Dan zal de vreemdeling zicli tot hen voegeiig.
En hangen 't huivS van Jakob aan."
Met Babels verwqcsting zou Israels verldsfing ge-
paard gaan. Cyrus , bczitter geworden van het Ba-
bylonisch Rijk, zou de gevangerie en weggevoerde
Joden tcrftond in hunne vrijheid herflellen , en ver-
gunnen 9 om wedcr tc keeren naar him land , en hun-
nen vorigen Staat weder op te rigten. Pit geluk
wordt in de drie eerfte verzen van dit Kapittel veiv
f
meld, met eenige ornftandigheden, die daarbij plaats
zouden hebben. Voorccrst., het geen wij hier vin-
den: dat vreemdelingen zicli tot hen zouden voe-
gen , en wenfchen tot het huis van Jakob te behoo-
f-en* Na de Babylonifche ballingfchap , begon de
3 E S A I" A S XIV. 347
Joodfche Godsdienst vele profelyten te maken : de
verftrooijing des volks in verfcheideu gewesteu van
den aardbodem was daartoe dienstig geweest , dewijl
de zuivere kennis van den eenigen God door dezelve
algemeener was geworden.
vs,. 2.. Dan voert Isrel volken met zich naau
zijn woonplaats ,
Bezit hen in Jehova's land , als ilaven
en flavinnen ,
Voert met zich weg, die voormaals hen-
.ontvoerden ,
En heerscht dan over zijn tirannen."
Het eerfte deel van dit vers kan ook vertaald wor-
den: dan zull'&n volken hen behulpzaam zijn^ en.
hen opvoeren naar hunne woonplaats , wanneer dit
zien zou op het bevel van Cyrus , Ezra I , om de
optreldvende Israelite!! , in alle opzigten , tot hunnen
togt bevorderlijk te zijn : doch met den geheelen in-
.houd van dit vers fchijnt het ons toe beter te ftroo-
ken , dat wijrdit overzetten, zij zullen yolken nemen
en met zich voeren enz.
Wij lezen Ezra II : 65 , dat het getal der flaven
en flavinnen, bij de caravane, onder Zerubbabels
aanvoeren opgetogen, meer dan zeven duizend be-
liep : onder dezen zullen waarfchijnlijk ook Babylo-
niers en Chaldeen geweest zijn, die nu dienstbaar
warden aan de genen , die hen te voren dienden;
4
343 J E S A I A S
misfeliien wa'ren nu wel. lieeren dienaars van de ge.
nen ? die te voren hunne ilaveri waren.
vs. 3. En als Jehova u dan rust gegeven
heeft ,
Van uwen zuren arbeid,
Van al uw Iced en harde flavernij,
4. Dan zingt gij dit lied van Babels Ko-
liii-io- "
>3 1UiJ '
Met deze woorden maakt JESAIAS den overgang
tot het triumflied , dat hij den verlosten Israelitcn in
den mond legr, op den ondergang van liunnen Ver-
drukker. Dit lied loopt van het tweede deel van vs. 4
tot 27 onafgebroken door, en is een meesterftuk in
verbeelding, aanleg en intdrukkingen. Men kan dit
reeds vermoeden uit de (loutheid alleen van het denk-
beeld , dat de Profeet , twee honderd jaren voor de
gebeuitems 5 een lied zamenftelt om te zingen 9 wan-
neer dezel-ve zou voorvallen.
Het dichtftuk is vol van de fterkfte perfoons-ver-
beeldingen : na dat eerst de val van den Koning , als
de ondergang van eenen dwingeland , is voorgefteld ,
z-ien wij de aarde in blijdfchap opgetogen , de- cede-
ren en dennen van den Lib anon zelve fprekende in-
gevoerd. Dan vinden wij de aankomst van den tiran
in het doodenrijk, 't welk er door in oproer geraakt ;
alle fchimmen der Vorften rrjzen van hunne zetels
op 5 en begroeten den nieuw aangekomenen , met
fchimp
/ J E -:S /A .1. AS XIV.
fcliimp en befpotting van zijne ijdele plans. Yoorts
ziet men zijn lijk', JverQagen op het flagveld, verach-
telijkj'zonder onderfcheiding, in t midden der ge-
fneuvelden , van eene eerlijke begrafcnis zelve ver-
ftokeiv Dan wordtiaan zijn gansch ge&icht hetzelf-
de uiteinde aangekondigd ; en eindeh'jk verfchijnt Je- .
hova.zelf, die al het gedreigde bevestigt, en de be-
krachtiging van zi]nen Goddelijken eed daar bij voegt !
-Men moet bij dit -alles in 't oog liouden , dat onder
den .perfoon van den ; Babylonifclien Yorst ook de
.Babylonifche Heerfchappij begrepen is.
.....-*. Ht>e 1 . is : de :Tiran weg ?
j, Is de biwerzaad'lijke niet meer?
Het hoe is hier de uitroep der blijde verwonde.-
ring, gelijk wanneer er iets gebeurt, dat wij van
; : vreugde bijkans -met geldoven kunnen. De onverza-
delijke , of gouddorftige ; dit woord flaat in. het
vrouWeJijk geflacht, en is hier een bijnaam van de
Babylonifche Heerfchappij. Het wordt zeer verfchil-
lend vertaald : MI'DBAC'LIS, de tot arbeid drin-
igende gebiedfler:, DAT HE 3 die alles met geweld ont~
^oerde: A; SGHULTENS, de verdelgjler : ande-
.reri wederom anders. De ware beteekenis is twijfel-
iiichtig;: het naast aan c{e letter is de overzetting der
Onzen : de goudene , de rijke en prachtige : doch
deze komt minder overeen met het voorgaande woord
VS.
-J-E S A I A S XIV.
Vs. 5* ,, Brak dan Jehova
Den flaf der booswichten ,
ti Den fchepter des geweldenaars
6. Die woedend volken floeg ,
,, En zonder dp te liouden floeg ,
93 Die grimmig hen beheerschte ,
,3 Vervolgde, en niets verfchooride 1 '*
Eene fterke befchrijvihg vatt eene drukkehde over*
heerfchirig : zoo vele Grooten er in zijh , zoo vete
booswicbteh eii tirannen ook: zij flaan en worden
niet moede vaii plagen en kwellen , liunne heerfchap-
pij is geen geiuk en ' rust ^ m-aar l/voede, toorn en
vervolging. Zulk eehe bnverdragelijke t-irannij zou
de Babylonifche overheerfehing zijn., ten tljde van
derzelver val.
vs. 7. j, Hoe i-ustig , kalm 3 is nu de ganfche
j, aarde , ' '
Eh barst in vreugdegalmen uit: '.'
De ganfche aarde zou den val van Babels Heer-
fchappij gevoelen, want deze ftelde liaar in rep eri
roer, en nu zou zij weder ftilte':en rust gehieteii^
en overal zou men de vreugdekreet hooren ophefFen.
Akelig lot van eenen tiran: bij zijnen ? vat is . alles
verheugd ! ,::.".*
vs. 8. De dennen zelfs verheugen zich > ^
J S A "i A S
j_, De ceed'ren Libanons :
Sints gy daar riederligt ,
Komt niemand om ons af te hou-
it
wen
WLU
' " "
Beze woorden fchijnen den Uitleggeren nog al
tooeite te veroorzaken ; hoe namelijk het plantfoen
Van den Libanori kon gezegd worden belang te heb-
ben bij den dood van Babels Vorst! fommige nemeil
hier den Libanon, als- vertegenwoordigende Palesti-
ha , en de omliggende landen. M i c H A e L I s denki
om de verwoesting en omhakldng derbosfchen in den
krijg. L o w T H neemt hier de boomen van den Li-
banon voor zimiebeelden van Vorften eri Koiiingeri*
Doeh waarom kiinnen wij hier niet denken om de
biiitenfporige pracht der Babylonifclie Monarchen in
het ftichten van gebouwen , waartoe zij , met moeite,
het kostbaar hout van den Lib anon lieten komen^
die bijkans geene bosfchen genoeg fcheen te heb-
ben om deze biiiteiifporige grootschheid te verzadi-
gen? NLI merkt de Libaiiori den val van den tiran,
om dat er niemand meer koint , om hare woudeii om
te- hakken ; zij verblijdt zich met de gaiifche aarde .,.
en wordt zelve fprekend iugevoerd , om de oorzaak
harer vreugde te kenncn te geven.
vs. 9. Het doodenrijk beneden
Raakt in oproer bij. uw. komst 9
.,-En wekt de fchimmen op,
,.,-
35* J E ,S A "I A S XIV.
De aloude wereld-tiramien,
En doet der volken Koningen
Van hunne zetels rijzen ,
U te gemoeti"
Deze voorftelling van de aankomst van den tiran
in het doodenrijk, is wel de ftoutfte van het ganfche
dichtftuk. liet doodenrijk , daar anders alles in eene
akelige ftilte is, daar elk op zijne flaapkoets rust,
raakt bij de komst van Babels Vorst in 'oproer , de 4
fchimmen der overleden Vorfteri worden van hunne
zetels opgewekt, om dezen nieuwen , zeldzamen aan-
komeling te begroeten en te gemoet te gaan. LOWTH
nieent , dat de gefteldheid der Oosterfche Vorftelijke
begraafplaatfen , mime fpelonken , daar ieder lijk in
zijne afzonderlijke nis ftaat, met wapenen en rijks-
teekenen bij zich, tot deze dichteiiijke vcofftelling
aanleiding gegeven heeft , en wij willen het met ge-
heel betwisten.
Oude wereld-tirannen, Eigenlijk , bokken der aar-
d&i Wij hebben eene gisfing hierover, en over eenige
andere plaatfen in dit lied , opgegeven in eene Verhan-
deling, geplaatst in het XIV. DEEL der Werken van
het Zeeuwsch Genootfchap^ der Wctenfchappen,
vs. 10. Zij fpreken, beurtelings , u toe
En zeggen :
Ook gij , als wij , tot niet geworden ?
Ook gij aan ons ^elijk ? " "
J E S A I A S XIV. 353
De begroeting der fchimmen aan hunnen nieiuven
medeburger is niet dan boon , fchimp en befpotting.
Zij fchijnen het zich niet te kunnen verbeelden , dat
eenVorst, hoedanig de beneden - wereld nog -nimmer
aanfchouwd had , echter ook derwaarts had moeten
nederdalen. Tot niet geworden , eigenlijk , krachte-
loos geworden , dat is , gelijk wij het opvatten , een
fchim^ een fchadmv zonder wezen , zoo als men
zich de dooden in het onderaardfche Rijk ver-
beeldde.
vs ii. ^ Gedaald in 't fchimmenrijk is uwe
pracht ,
,, Uwer luiten geklank !
j, }J Wormen zijn uw bed ,
j, En maden zijn uw dekfel ! " "
Schoon en meesterhjk zijn de tegenftellingen in dit
vers : hier , de pracht eener bloeijende wereld - Mo-
iiarchij , de Vorst , van pijpen en fchalmeijen over-
al omringd; en daar, het ftik donkere fchimmenrijk,
met deszelfs akelige ^ vreugdelooze ftilte! Een Vqrst,
die op kostbare flaapkoetfen rustede , met koninklijke
fpreijen bedekt, en nu, viormen tot zijn bed , en
maden zijn dekfel !
vs. 12. Hoe vielt gij nit den hcmel ? Mor-
genftar ,
Gij zoon des dageraads !
I. DEEL. Z M Eli
J E S A I A S XIV.
it
En werdt in 't flof ter ne&rgehou-
wen ,
Gij volken- verdelger !
" "
De perfoons-verbeelding , waarbij de inwoners
van het doodemljk fprekende warden ingevoerd, is
hier gee'indigd , en de aanfpraak , in dit en de vol-
gende verzen begrepen , wordt weder gelegd in den
mond der triumf - zingende Israeliten , die in den aan-
vang des licds het woord voeren.
Morgenflar ; bij deze als de helderfte der ftar-
-ren, die aan onzen hemel lichten , wordt Babels
Vorst vergeleken , om zijne grootheid. Zoon des
dageraads : zoo noemde men de flarren , die het
fterkst fchitterden, die het, als 'tware, hetlangst te-
genden opkomenden dageraad uithielden, en zichnog
vertoonden , warineer reeds het morgenlicht aanbrak.
Volken - v&rdeJger / eigenlijk , geefel der volken ,
voor zoo verre hierdoor de wreedfte en langdurigfte
mishandelingen worden aangeduid.
vs. 13. Spraakt gij met in uw hart:
Ten hemel wil ik flijgen,
En heffen mijn' troon
Ver boven de ftarren Gods ,
En zitten op den berg der Goden 3
M --In 't ontoegank'lijk Noorden!
14. Dei* wolken heuvelen beklim ik,
En wordgelijk denAllerhoogften!...
vs. 15.
J E S A I A S XIV. 355
/
VS. 15. Ja 1 in de hel zijt gij ter neerge-
ftort ,
In 't diepst des diepen afgronds ! " "
Ik heb in de aangeliaalde Verhandeling deze ver-
zen , naar mijne daar aangenomen onderftelling , ta-
melijk uitvoerig verklaard , terwijl het hier de plaats
niet is $ om het aldaar gezegde te herhalen, of te
ftaven. Thans merk ik alleen aan , dat hier de ijde-
le ontwerpen der Babylonifche Heerfchappij , vergroo-
tender wijze , en befpottend worden voorgedragen ,
als wilde zij met de Goden , met den Allerhoogften
zelven, naar het opperfte gebied dingen.
Berg der Go den , of, der Goden verzameling ,
der Goden verfchijning. Bijkans alle oude volken
verzierden zich zekere hooge gebergten, die hunne
verbeelding meestal in het verfie Noorden plaatfte ,
waar Goden en Goden -geftalten plegtige vergaderin-
gen hielden , en van waar zij hunne opperheerfchap-
pij over de aarde uitoefenden : de Atlas , Ida en
Olympus der Grieken en Romeinen zijn een iegelijk
bekend. Voorts moet men de kraclit der tegenftel-
ling, den verfchrikkelijken val gevoelen van Babels
Vorst , nit de wolken , van boven de hoogfte geftarn-
ten 5 tot in het diepst van den afgrond I
vs. 1 6. Elk die u ziet, befchouwt n 9
Hij ftaat opmerkend fi.il:
?J Is dat de man,
Z 2 ;j Die
It
6 J E S A I A S XIV.
Die de aarde ftelde in rep en roer ,
En Koningrijken fidd'ren deed?
Vs. 17. , y Hij , die de wereld in een woestenij
}i verkeerde ,
5> Die fteden flechtte, en zijn gevange-
Nook naar hun haardfteen keeren
yy 9
Hier opeiit zich een ander tooneel, dat tot vs
2.0 doorloopt , eene nietiwe perfoonsverbeeldingo
Aanfchouvvers zien het lijk van den gefneuvelden Ko-
ning op het flagveld liggen , zij befchouwen het met
al die opmerkzaamheid , met al die verwondering ,
gelyk wanneer men iets vindt , dat men niet ver-
wacht 5 ten mmfte niet in dien ffcaat verwacht , waar-
in men het vindt. Zij fpreken liet lijk toe : is dat
die man , die de aarde bero&rde enz. Een treffen-
de blik voorzeker , een tira-n , van wiens wenk dui-
zende levens af hingen , wiens woede het vruchtbaar
land in wildernisfen veranderde , wiens zvvaard gan-
fche ftrekcn ontvolkte, en bloeijende fteden verniel-
de, nu,' als een magtelooslijk, uitgeftrekt op de aar-
de te zien liggen!
Die geyangenen met te rug liet keeren naar him
huis. Het komt ons voor, dat men dit best ver-
klaart van de barbaarfche, en menfchen - vernielende
gewoonte der Asfyrifche en Babylonifche Vorften ,
om de yolken , die zij te onder bragten 3 uit hun land
wcg.
J E S A I A S XfV. 35?
weg te voeren, als balUngeti en Haven in vreemde
gewesten te doen dolen , en niet te doen wederkeeren
naar hunne haardfteden. Was Babylon in wezen
gebleven, Israels ballingfchap zou niet in zevemig
jaren geeindigd zijn.
vs. 18. Der volken Koningen alien
Liggen daar neder , met eere ,
Elk in zijn vaderlijk graf - 9
"'*
VaderHjk graf. Eigenlijk ftaat er huis , 't geen
hetzelfde beteekent, alsfamilie-woning, De Ooster-
lingen noemen de graven huizcn , en wel ceuwige
huizen : ook geleken hunne graffteden wel naar wo-
ningen der dooden. Verg. Pred. XII : 5.
vs. ip. Maar gij , als een verfoeijelijke telg ,
Zijt weg geworpen ? buiten uwe graf-
Omkleed met lijken , met doorboor-
- den, ligtgij daar,
a 93 Uw ligchaam , wreed vertrapt , daalt
in den fteenkuil neer !
ao. Neen ! gij wordt niet als zij be-gra-
,,,,ven,
Om dat ge uw land vernield , -
99 Uwe onderdanen hebt vermoord ....
* D er boozen zaad wordt niet genoemd.
j 3 in eeuwigheid J " v
35? J E S A i" A S XIV.
Het blijkt uit de gefchiedenis 9 naar het verhaal
van Xenophon, dat bij de inneming van Babel ook
de Koning is omgebragt , en dan kan men zich lig-
telijk verbeelden, dat hij ook geene eerlijke begra-
fenis zal gehad hebben , maar dat zulk een lot in den
dood, als hem hier wordt aangekondigd ., hem ook
dadelijk zal zijn te beurt gevallen.
Als een verfoeijelijke telg , een onwaardig afftam-
meling van het geflacht der Koningen: met als een
yervloekte boom , waaraan iemaud is opgehangen ,
gelijk LOWTH heeft; noch als een melaatfche ge-
lijk MI c H A e L i s. Met It j ken bekhed, dat is , aan
alle kanten omringd : hij ligt daar in het midden der.
gefneuvelden , zijn lijk wordt met geene pncierfchek
ding behandeld , maar gelijk de andere vertrapt , en
daah in den fteenkuil neder. Deze vertaling der
woorden komt ons ongetwijfeld de beste voor: wan-!-
neer het flagveld wordt opgeruimd , worden de lijken
in een gegraven kuil zamengeftommeld , en met ftee-
nenoverdekt; van daar heet dit de fteenkuil. Dit
zou de begrafenis zijn van den Babylonifchen Vorst I
In het twintigfle vs. wordt gezegd, dat hij ook
geen beter lot zou verdienen , als een tiran , die niet
alleen andere volken, maar ook zijne eigeij onder-
danen uitgemergeld , en op de flagtbank gebragt
had.
vs. ai. Rigt voor zijn kinderen een bloedbad
aan a
^ Orn
J E S A l" A S XIV. 35P
Om himner vatid'ren gruwelen,
}9 Dat zij met opftaan,
En 't aardrijk andermaal vermeest'ren,
33 Dat wer de wereld vol van fleden
worde ! "
Bleef er flechts ddn van dat tirannen-zaad in le-
ven , het was te vreezen , dat hij eemnaal zich her*
flellen, en de oude tooneelen van wereld - dwinge*
landij vernieuwen zou, daarom moesten zij alle om*
komen. Zoodanig was oudtijds de onmenfchelijke
gewoonte , vooral in het Oosten , om niet alleen den
overwonnen Vorst , maar ook zijne kinderen en
gansch geflacht om te brengen; en hieraan zou men
nu de rust der wereld hebben toe te fchrijven , want
zoo zou de aarde weder van fleden vol warden, 't
geen een teeken is van bloei. -De Babylonifche Over-
heerfchers hadden de fleden verwoest, vs. 17.; 011^-
^er de zachtere , Perfifche Heerfchappij , zouden zij
herbouwd worden ', eji de wereld tot hare vorigg
welvaart komen.
ys. as. Ja ! Ik , zoo fpreekt Jehova Zebaoth ,
Ik zelf verhef mij tegen hen , .
En roei van Babel uit en naam en
overblijffel ,
En zoon en naneef, fpreekt Jehova.!
Ik maak het tot der egelen verblijf ,
Verkeer 't in een moeras,
^4
3<to ' . J E S A I A S XIV.
En ftort het in den afgrond der verwoes-
tingncfir,
7
Zoo fpeekt Jehova Zebaoth ! "
Eindelijk wordt Jehova zelve fprekende ingevoerd ,
efc verklaart , dat Hij de oorzaak en de werkmeester
is van het fchrikkelijk lot , dat Babel overkomen zou,
waarvan hij zelfs het aandenken zou uitroeijen. Hij
zou de plaats, daar de ftad was, tot een moeras
maken; 't geen ligtelijk gebeuren kon, daar de Eu-
phraat , die menigmaal boven zijne oevers zwol , de-
ze landftreek befpoelde f en de aileiding; van denzel-
ven in het kanaal van Cyrus , zal , gelijk men zegt ,
al terflond den omtrek van Babel moerasfig gemaakt
hebben. Daardoor zou het tot een verblijf worden ,
der egelen , te weten , der water -egeh (echinus
aquatica ) die men aldaar , naar het berigt van
STRABO, VOnd. :
n ftort het in den afgrond neder ;. deze verta-
ling fchijnt de voorkeur te verdienen , boven het
wegvagen met den bezem , 't welk ,op eene onregel-
matige afleiding des woords fleunt.
Hier fchijnt het lied te fluiten , en de vier.yolgende
verzen zijn veeleer het flot der ganfche r Godfpraak,
waarin Jehova zweert, dat hij zekerlijk volbren--
gen zal , 't geen hij dus, plegtig had laten aankon^
digen.
vs. 24. Zoo zwoer Jehova Zebaoth :
}i
J E S A 1 A S XIV.
Zal 't niet, gelijk Ik overdacht, ook
wezen ,
Gelijk Ik het befloot , gefchieden I
vs. 25. Gelijk ik Asfur in mijn land verbreken ,'
En op mijn bergen hem vertreden zal,.,
Dat van zijn juk mijn ,volk ontflagen
worde, " _
Zijn last van hunnen fchouder valle !
Q.6. Dit is Jehova's raad ,
Die over 't aardrijk is befloten,
En dit zijne uitgeftrckte hand,
Die alle volken dreigt.
27. Zie ! Jehova Zebaoth befloot het ,
Wie zal het dan .verijdelen ?
Hij ftrekt zijn' arm ,
Wie zal dien keeren?"
Het flot der Godfprake , waarin wij voornamelijk
moeten opmerken het plegtige der bevestiging , waar-
bij Jehova wijst op zijn onherroepelijk befluit , zijne
onwerftaanbare almagt , en alles met duren cede
bekrachtigt !
Doch men mag met regt vragen , hoekomen hier de
Asfyriers te pas , en derzelver nederlaag in Jehova's
land en op zijne bergen ., dat is , in zijn bergachtig
land ? Wij gelooven , dat deze Godfpraak door den
-Profeet is uitgefproken , eer nog de Asfyrifche krijg
onder Sanherib voorviel , maar na dat reeds JESAIAS ,
op Qoddelijken last , den ondergang der Asfyriers had
* ' " f-* ^
r~ +j
" J E S A I A S XIY.
aangekondigd : nu wordt het lot dcr Asfyriers, en
dat der Babyloniers , met elkander in verband ge-
bragt , en het eerfte als een zeker vooiteeken van het
Jaatfte gefteld. Wanneer dan de Asfyriers door Gods
hand zouden omkomen , moesten de Joden zich hier
bij verzekeren , dat zoo ook eens de fchrikkelijke
voorzeggingen aangaande Babel hare vervulling
den erlanen.
VE R-
E S A I A S XIV*
36$
O O F D S T U K,
vs. 28 tot 32.
28. JLn hetzelfde jaar, toen de Koning Achaz
ftierf , verfcheen deze Profetie :
29. Verheug u niet langer, 6 gansch Philiftea!
Dat de ilaf, die u floeg, verbroken werd;
Want uit den flangen - ftam ontfpmit een
bafilisk ,
Haar telg is een vliegende cerast.
30. Nu kunnen weer der armen eerstgeboor'-
nen,
Hun kudden veilig weiden,
En de behoeftigen in zekerheid zich lege-
Want door den honger doode ik uwen flam,
En door het zwaard uw overfchot.
3i.Huilt poorten! jammert fteden!
Want Philift^a's magt is gansch gefraoken,
Een rook komt van het Noorden,
Een digt in een gedrongen heer!
r--; :':,. ; ." 32. Wai
$64 J E S A I AS XIV.
32. Wat zal men dan 'svolks afgevaardigden
Ten antwoord geven ?
Dat Jehova Sion onverwrikbaar vestigde y
Ter toevlugt der bedrukten zijnes voJks I
VEIU
J E S A I A S XIV,
VERKLARING*
*it kleine ftuk behelst nogtans eene afzonderlijfce
Godfpraak, en maakt een geheel uit, fchoon het
misfchien flechts een uittrekfel is uit eene grootere
Profette van denzelfden inhoud.
De Filiftynen , die de hoofdperfonen in dezelve
uitmaken , waren een volk , dat de Zuidwestelijke-
zeekusten van Kanaan in bezit had , gelijk Feniciers
genaamd werden die van Tyrus en Sidon, die ten
Noorden de zeekust bezaten. De Filiftynen hadden
in him land vijf voorname fleden , Gaza , Gath,
Ascalon, Asdod en Accaron: zij waren oorfpron^e-
lyk eene volkplanting , die zich , volgens Amos
IX: 7 , uit Caphtor derwaarts had begeven , en deze
ftreken lang in bezit heeft gehad. Zij waren reeds
daar, toen de Israeliten, onder Jofua, Kanaan in-
namen: men fpaarde dit volk in de algemeene ver-
woesting , doch beklaagde zich welhaast , deze mag-
tige naburen , als doornen in de zijde , gehbuden te
hebben. Reeds in de tijden der Rigteren verheerden
zij een goed gedeelte van Israel, en Simfon was des
volks verlosfer tegen hen. V66r en onder Sauls
rs-
66 J E S A I A S XIV,
regering , waren zij geduclit in magt 5 en bedreigden
alle twaalf de ftammen methunneh ondergang. David,
; de groote held van Israels legermagten , fnuikte ook
deze vijanden., zoodat hij ze bijkans vernielde; maar
jladerhand ftaken zij gedurig liet hoofd weder op , en
zoo menigmaal het Rijk van Juda door vijanden be-
fprongcn werd, iiamen zij deze gdegenheid waar,
om of het juk af te fchudden , of een gedeelte van
Juda's land in bezit te nemen. Aan dit volk mi,
dat onder Achaz met voordeel tegen Juda krijg had
gevoerd , wordt voorfpeld , dat het door Acliaz Op
volger geflagen en vernederd zou worden , en daarna
door de Asfyriers bijkans geheel vernield, bij wel-
ker inval het Rijk van Juda zich , tegen deze magtige
vijanden , nogtans zou weten ftaande te houden. Dit
is de inhoud dezer Godfpraak : vs. 28. behelst het
opfchrift; vs. 29 en 30. de nederlaag der Filiftynen
door Hizkias ; vs. 31. hunne vernieling door de
Asfyriers ; vs. 32. Juda's veiligheid bij dezen inval
hunner magtige naburen.
vs. 28. In hetzelfde jaar, toen de Koning Achaz
ftierf, verfcheen deze Profetie.'
Dit opfchrift vermeldt den dood van Achaz , niet
enkel, om flechts een gewigtig tijdperk te beftem-
men, maar vooral ook, om dat de inhoud der Pro-
fetie in verband flaat met het oveiiijden van Achaz ,
ten minfte met de opvolging van Hizkias in zijn
Rijk,
. J E S A I A S XIV.
ijk, Daaruit is het ook blijkbaar, dat deze God-
fpraak niet v66r , maar na den dood van Acliaz , is
uitgegaan,
,,werd;
Want uit den flangen- flam ontfpruit een
.. hnfilislr .
vs. 29. Veitag u niet langer , 6 gansch Phi-
liftda!
Dat de flaf , die u floeg , verbroken
.- werd;
^"ant uit di
baGlisk ,
Haar telg is een vliegende cerast. 5
*
De ftaf, die de Filiftynen floeg, kan Achaz niet
zijn , want cnder zijne regering namen de Filiftynen
een goed gedeelte van het zuidelyke van Juda in, en
liestelden zich aldaar , gelijk wij lezen a Chron.
XXVIII: 18: maar het is Uzzia, van wien de ge-
fchiedenis meldt , dat hij verfcheiden fteden den Fili-
ftynen afnam , , en in hun land flerkten bouwde ,
om hen in bedwang te houden : zie 2. Chron.
XXVI: 6. Na den dood van Uzzias wierpen de
Filiftynen het juk af , en vermeesterden , gelijk wij
zagen , zelfs een aanzienlijk deel van Juda : toen
was derhalve de ftok 9 die hen floeg , verbroken , en
2ij hadden reden , om zich te verblijden : maar nu s
met Achaz dood , was hunne vreugde uit ; Achaz
Opvolger zou alle behaalde voordeelen .hun niet al-
leen afnemen , maar hen ook veiiiezen en nederlagen
daarenboven doen gevoelen.
= . - Uit
S68 J E S A I A S XIV.
Uit den flangen -flam zou nu een bafitisk fprui,
ten enz. Het is ongetwijfeld, dat hier op Hizkiasj
Uzzia's kleinzoon , gedoeld wordt , van wien 2, Kon.
XVIII: 8. befchreven ftaat , dat hij de Filiftynen
iloeg tot Gaza toe. Het zinnebeeld der Jiang is
waarfchijnlijk uit Jakobs zegenfpreuk over den ftam
Dan ontleend , Gen. XLIX: 17 , want de eerfte
held , die de Filiftynen benaauwde , was Simfon ,
: ezn.Daniet. "Qo-bafellsk; de gehoornde Jiang , van
de allervenijnigfte foort , van wie de Ouden , fchoon
fabelachtig , zeiden , dat haar adem , liaar aanblik zelf
doodelijk was. Een yllegende cerast ; clezelfde foort
van venijnige flangen , waardoor de Israeliten in de
woestijn gebeten werden , Num. XXI. Vliegend
worden zij- genoemd, niet omdat zij vleugels heb-
ben , want gevleugelde flangen , zeggen de Natuur-
kenners , zijn er niet , inaar om de fnelheid , waar-
mede zij fpringen.
vs. 30. Nukunnen weirder armen eerstgeboor'-
,,nen,
Hun kudden veilig weiden ,
>> En de behoeftigen in zekerheid zich le-
i3 Want door den lionger doode ik uwen
ftam ,
En door het zwaard uw overfehot."
Om het eerfte lid van dit vers te verftaan, moet
men
E S A I A S XIV.
iheri weten , dat Juda ^ daar het aan het land der
Filiftynen grensde, vlakten en weiden had, waar
de Herders , vooral zoo het fchijnt de behoeftigfte
ien geringfte Herders, hnnne kudden dreven en zich
legerden ; fpeelden liu de Filiftynen den meester,
dan werden deze afme Herders opgeligt , weg-
gevoerd , of jammerlijk beroofd : maar werden de
Filiftynen gefnuikt eii t'ondergebragt , zoo graas-
den hiinne kudden j, en zij legerden zich in zeker-
heid.
De eerstgeboorntn der armen , dat is , de aller-
behoeftigften , die zich het minst kunnen verdedigen,
Wij hebben opzettelijk deze vertaling gehouden , om
te toonen , dat ons de gisfing der nieuweren onnoodig
Voorkomtj die lezeri: dan zullen ch armen mijn&
terftelingen , mijne edelfte vriichten , of mtjr.e vel-
den afweiden. De kracht van het gezegde moet val-
len op de woorden , in zekerheid.
Het laatfte , de honger en het zwaard , moeten
Tbij malkander gevoegd worden : verwoesting der
velden en vruchten , armoede en honger , gaan met
de bloedflortingen des zwaards gepaard. Terwijl de
arme Joodfche Herders veilig hunne kudden zouden
laten grazen , zou Philifte'a het tooneel des oorlogS
en der vernieling wezen*
vs> '3 1 - a Huilt poorten ! jammeft fteden !
Want Phi]
i, fmolten ^
)3 Want PhilifteVs magt is gansch
J
Aa
37 .] E S A I A S XW,
Een rook komt van het Noorden , -
93 Een digt in een gedrongen heer !"
Hier verheft zich de Godfpraak, en neemt eene
nog hoogere vlugt. Behalve de rampen , die de
Filiftynen van Hizkia zouden ondergaan , zouden
2ij nog andere gevoelen , die nog verwoestender
zl]n zouden: te weten, van de Asfyriers, die, bij
.iunne invallen in Israel en Juda, vooral het Filiftyn-
fche land wilden inhebben 9 omdat dit liun de ge-
4nakkelLjkfte doorgaug was , om hunne veroveringen
in Egypten voort te zetten. Wij lezen ook Jef.
XX: i . van eenen krijgstogt der Asfyriers , waarbij
zij Asdod 9 eene hoofdvestiug der Filiftynen , in*
namen.
Men moet hier de opklimming. niet voorbijzien;
vs. 29. was het, verheugt u niet meer , maar nu,
huilt en jammert !
. Poor ten en fteden: de Filiftynen hadden zeer fterke
-vestingen , daarin beftond de magt hunnes lands , ea
hiervan is deze fpreekwijze ontleend.
. Een rosk : de aankomst van een magtig leger
openbaart zich in eene vreesfelijke ftofwolk, die als
een dikke rook zich opdpet.
Van het Noorden: de Asfyrifche benden trokken
waarfchijnlijk door het land der tien flam men , en
vielen dus van den noordelijken kant in het land der
.Filiftynen.
JLen digt in 66n gedrongen heer. Lefterllik:
tr
J E S A I A S XIV.
37*
er is geen eenzame, geen afzwervende onder hunne
yerzamelde benden. De Oosterfche legers zijn door-
gaans onder llechte krijgstucht, de foldaten dwalen
ginds en derwaarts af ; doch de Asfyriers begrepen
al vroeg de noodzakelijkhefd , om him heer behoor-
lijk bij elkander te houden , en elk krijgsknecht bij
zijne vaan of banier te bepalen ; hierdoor waren
hunne legers geen verftrooide hoop, maar een digt
in den gedrongen heer, en hierdoor maakten hunne
wapenen zoo veel voortgang en veroveringen.
vs. 32. Wat zal men dam 's volks afgevaar-
digden
Ten antwoord geven?
Dat Jehova Sion onverwrikbaar ves-
tigde,
Ter toevlugt der bedrukten zijnes
volks!"
Wanneer een vreemd en magtig volk het Filiftyn-
fche land vermeesterde , werd Juda's veiligheid te-
vens bedreigd , en men kon dan verwachten , dat
een annval op dat Rijk , en op de ftad Jeruzalem ,
het naast gevolg van deze overwinning zijn zou.
Doch tegen deze vrees ftelt de Prefect zijne natie ge-
rust: Sion, door Jehova gegrond, zou de veilige
toevlugt zijn en blijven voor alien , die door de As-
fyrifche wapenen verdrukt werden. Dit is de inhoud
van dit vers , en deszelfs algemeene bedoeling : de
Aa a voor-
37* j S A I A S XIV. '
voorftelling is zonderling en ingewikkeld. De Prefect
verbeeldt zich , er komen boden te Jeruzalem , mis-
fchien wel van de Filiftynen zelf , om te raadplegen ,
wat men in dit gemeen gevaar bij de hand zal vatten?
doch men antwoordt hun : dat er voor Jeruzalenj
geen gevaar was , dat Jehova daar voor zorgen en het
beveiligen zou !
jES AIAS XV en XVI, 373
en
HOOFDSTUK.
,P
rofetie tegen Moab*
HOOFD9
XV.
In den nacht wordt Ar Moabs verwoest,
Ten gronde toe geflecht !
In den nacht wordt Kir Moabs verwoest ,
Ten gronde toe geflecht!
2. Men gaat naar Baith op en Dibon ,
Naar islands gewijde hoogten,
Om daar te weenen !
Op Nebo en op Medba jammert Moab; ;
Elk hoofd is kaal, en ieders baard is uit-
.gerukt!
3. Op de ftraten ziet men elk in rouwgewaad
gekleed, N ;
Op de daken , op de markten ,
Kermt alles overbid , of fmelt in tranen
weg! : -
4.Hesbon en Elealeifchreeuwen *t uit,
Aa 3 Toe
74 J S A I A S XV en XVI,
Tot Jahaz hoort men hunnen kreet,
Ook Moabs krijgsvolk barst in jamrcerklag-
ten los,
Elks moed is hem ontzonken !
5. (Mijn hart klaagt over Moab!}
TokZoartoe, tot Eglath Schalischija
Ziet men de vlugtenden ;
Weenend beflijgen zij Luhith*s hoogte,
OpHoronaTms weg heft elk gebroken. klag-
ten op !
6. Nimrims bronnen zijn verwoest,
Ket gras is dor , het kruid verwelkt, de
groente weg !
7. Nu wordt reeds ieders bvervloed,
Elks dierbaarfte bezitting,
Vervoerd aan de and're zij' des wiJgen-
ftrooms !
8. Geklag , gefchrei weergalmt door Moabs
gansch gebied,
Tot aan Eglaim hoort men 't kermen,
Tot Beer Elim hoort men hetl
9. Dimons waatren zijn met bloed gemengd,
Van bloed en lijken hoog gezwollen !
Al wat in Moab blijft , of ov'rig is in
't land,
Verfcheurt de leeuw! ..:.:..-. .;.
i.Dat
"j S A I A S XV en XVI. '375
1. Dat 'svolks Beheerfcher
Een gefchenk van larameren zende,
Van Sela door de woestijn ,
Naar den berg van Sions dochter:
2. Want haast ziet men Moabs jonkvrouwen ,
Aan des Arnons veeren zwerven ,
Gelijk verjaagd gevogelte
Uit het geftoorde nest.
3. Volgt wijzen raad ,
Weest billijk en regtvaardig,
Breidt op den heecen middag,
Uw fchaduw uit , gelijk den nacht ,
Bergt den verdrevenen ,
Verraadt den vlugcenden niet !
4. Laat mijn verjaagden bij u toevlugt vin<
den, '
Dat Moab hun ter fchuilplaats zij,
Tegen den verwoester.
Want leed en verwoesting fpoeden ten
einde ,
En des vertreders ondergang nadert ;
5. Dan zal een troon , door deugd bevestigd ,
ftaan ,
Een brave Vorst heerscht dan , eti zit in
Davids tent,
Aa 4 Die
HOOFDST.
XVI.
J E S A I A S XV *? XVI,
000FDST. Die billijk oordeek, *t regt bemint,
En tot geregtigheid Heeds vaardig is,
6*. Doch wij kennen Moabs hoovaardij,
Hoe ze onverdraaglijk is!
Zijn overmoed, zijn trots, zijn woedendeii
haat, .
Zijner valfche Profeten leugentaal !
y. Dat dan in Moab de een den. anderen
jammere,
Dat alles jammere!
Op Kir Harefeths omgeworpen muren
Zuchte en klage men,
Ook deze zijn geveld !
. Hesbons velden kwijnen ,
Sibma's wijnflokken ,
Der volken tirannen verwoestten ze,
Wier loten tot Jaezer reikten ,
En dwaalden door de woestijn,
Wier ran ken tot over het meer zich ftrek-
ten.
,D>iarom beweene ik, met Jaezer,
Sibma's wijnftok tevens;
Hesbon en Eleale,
Be-
T E S.-A Y 4 S ; XV en XVI. 37?
i ' - ** . *
Befproeije ik met mijn tranen !;- .:
Van uwe ooft - inzameling en pogst
Hoort men niet meet het vrolijlf- landge-
IIOOFDST.
.. X vr; t
10. De vreugde is weg,
De dans uit uwen hof en boomgaard;
Niet meer galmt in den wijngaard feest-
gezang,
De druivenpers wordt niet getreden ,
Het landgejuich verftomt !
xi. Des zucht mijn boezem over Moab,
En trilt gelijk een harp ,
Mijn binnenfte over Kir Heres !
2. En offchoon Moab zich vermoeit,
En ijvrig zich laat zien op zijn gewijde
hoogten ,
En in zijn heiligdom den ramp zoekt af te
bidden ,
't Zal niet gefchieden !
r3.Dit is het woord, het welk Jehova over
Moab fprak,
Reeds overlang:
14. Maar nu fpreekt Jehova:
In drie jaar cijds ,
Gelijk des daglooners jaren ,
A a 5 .Wordt;
S78 J E S A .1 A S XV en XVL
HOQFDST. Wordt Moabs trots vernederd,
XVI * Met al zijn magt en overvloed ;
En *t geen nog overblijft
Zal klein, gering en kracht'loos zijn!
VER-
J E S A I A S XV en XVI. 379
V E R K L A R I N G,
PROFETIE TEGEN MOAB.
Moabiten waren afftammelingen van Moab,
den zoon van Lot, uit deszelfs bijflaap, met zijne
oudfte dochter.geboren. De lotgevallen van dit volk,
voor zoo verre wij ze uit de Bijbel - gefchiedenis kun-
nen opmaken, z'ljn de volgende. Zij zetteden zich
neder in de landftreek , ten oosten van de Doode
Zee en de Jordaan, tusfchen de beek Zered en de
Jabbok , in welker bezit zij zich langen tijd handhaaf-
den , tot dat Sihon , de Koning der Amoriten , hun
al het land tusfchen de Arnon en de Jabbok afnam ,
doch welhaast gedwongen werd , om hetzelve aan de
Israeliten af te flaan , door welke hij overwonnen
en verflagen werd. Dus geraakte een goed deel der
oude Moabitifche bezittingen in handen van Israel,
en viel den (lam van Ruben ten deel.
In het begin der Regter-tyden , waren de Moa-
biten magtig genoeg , om Israel , ten minfte voor
een goed gedeelte , aan zich te onderwerpen ; doch
hunne overheerfching nam een einde met den dood
van Eglon , hun Koning ? die door Ehud werd om-
58o: J E S A I A S XV en XVlv
gebragt. Nadeihand fchijnen de Moabiten in vrede
en vriendfchap met Israel geleefd te hebben , en wij
zien Elimelech , met Naomi ' en twee zonen , naar
het land van Moab verhuizen , en zich twee Moabi-
tifche fchoondochters verkiezen 3 van welke de eene ,
Ruth, met 'hare fchoonmoeder te- rug keerde naar
het Israelitisch land.
Bij de Moabiten bragt David naderhand , toen hi)
door Saul vervolgd werd, zijne ouders en geflacht
in veiligheid; doch naderhand Koning geworden zijn,-.
de , beftreed , overwon hij hen , handelde hen naar
ftreng krijgsregt , en maakte hen aan zich cijnsbaar ;
wat hiertoe aaiileiding mag gegeve-n hebb.en , weten
wij met. '
. Bij de fcheurlng des Rijks , bleef Moab aan het
huis van Efra'im onderworpen , tot dat zij onder
Jorams regering het juk afwierpen. Joram , door
Jofafat geholpen , overwon hen , maar bedwong hen
met, en de Moabiten, vertoornd dat Jofafat zich in
dezen kriig gemengd had , dreigden hem met een' ver-
fchrikkelijken inval , die him evenwel 3 door bijzon-
dere tusfchenkomst der Voorzienigheid , kwalijk be-
kwam. Hier na lezen wij niets bijzdnders gemeld
van dit volk ; bij de vermindering van hetRijkdertien
ftammen, hebben zij waarfchijnlijk weder vele fteden
bemagtigd, die te voren aan Ruben toebehoorden ,
en die hier onder hunne bezittingen geteld worden,
Hunne eerfte verwoesting achten de Geleerden ge
fchied te zijn door Salmauezer 3 toen hij Efra'im wegr
J.E S A I A S XV en XVI.
Voerde: de tweede^ waarvan Jeremias profeteert^
door Nebucadnezar, bij de beraagtiging van Juda.
Wij vinden in deze Profetie aan Moab aangekon-
digd, niet zpo zeer eene volkomen verdelging, als
wel eene groote verwoesting, uitroeijing van'voor-
name vestingen , plundering en inneming der meeste
fteden, verflagenheid, vlugt, gejammer, vernieling
cfer vruchtbaarfte ftreken , en dergelijke elleriden !
Wij vinden dit in her geheele XV de Hoofdftuk , en
in het XVI de vs. 7 12. Voorts de redenen, waar-
mede zij zich zulk een oordeel had den waardig ge
maakt , verraderlijke handelwijze tegen Juda , en on-
dragelijke hoovaardij : gelijk ook de middelen , waar-
door zij alleen dit ongeluk hadden kunnen ontkomen.
Kap. XVI: i 6. Eindelijk , aanwijzing van het
juiste tijdperk der nabij zijnde vervulling van deze
Godfpraak. Kap. X.VI: 13, 14.
Wat den tijd belangt 5 wanneer deze Profetie is
liitgefproken , en wanneer zij hare vervulling heeft
bekomen , hierover zullen wij moeten ipreken bij
Kap. XVI: 13, 14.
Het is ontwijfelbaar , dat deze Profetie in het ge-
lieel in een' gansch anderen ftijl begrepen is , dan de
meeste der overige Godfpraken van JESAIAS, die
niet gewoon is zoo veel met Geografifche kennis te '
prijken. Doch wij merken hieromtrent aan , dat de
latere Profeten doorgaans gewoon waren den toon
aan te nemen, dien zij in vorige Profetien, betref-
fende dezelfde volken , aangegeven vonden. Zoo
zien
J E S A I A S XV en XVI.
zien wij , dat j E RE M i A s , in zijne Godfpraak tegcn
Moab, Kap. XL VIII, onzen JESAIAS nu woords-
lijk volgt , dan uitbreidt en omfchrijfc , en over 't ge-
heel in denzelfden toon en ftijl profeteert. Nu vin-
den wij een oud dichtftuk omtrent Moab , en deszelfs
nederlagen onder Sihon , den Koning der Amoriten ,
Num. XXI. vs. 27 30 , 't welk den toon fchijnt
gegeven te liebben voor alle volgende dicliterlijke ora-
kels , aangaande de ' verwoestingen , die dit volk
ondergaan zou. Dit oud gedenkftuk is het derhalve,
dat JESAIAS voor oogen kan gehad hebben , en
't geen ongevoelig zijn ftijl eene gansch nieuwe en
ongewone wending fchijnt gegeven te hebben. Maar
daarenboven : misfclrien heeft JESAIAS een nog
veel luter ftuk voor zich gehad , 't geen voor ons
niet bewaard is , en 't geen hij alleen omfchrijft , uit-
breidt, met bijvoegfels verrijkt, gelijk JEREMIAS
nadcrhand hem gedaan heeft. Dit wordt aller-
waarfchijnlijkst uit vergelijking van Kap. XVI.
vs. 13; dit is het woord \ dat Jehova reeds voor
lang tegen Moab gefproken heeft: en is. dit zoo $
dan kunnen wij ons zelfs geen oogenblik langer ver-
wbnderen, dat JESAIAS hier aan zich zelven on-
gelijk fchijnt te wezen.
Wat de menigvuldige namen van fteden en plaat-
fen in deze Profetie betreft, wij zuilen over deze
alien niet fpreken : van velen is de Jigging , en 't geen
verder tot derzelver kennis behoort, zeer onzeker ,
en ten hoogfte alleen bij gisfing te bepalen. Wij
zul
J E S A I A S XV.
zullen alleen hier en daar, en van de voornaamfte
zoo veel aanmerken , als tot verklaring van den gari-
fchen inhoud der dichterlijke redevoering dienftig is*
vs. i. Profetie tegen Moab.
In den nacht wordt Ar Moabs verwoest,
Ten grcmde toe geflecht !
In den nacht wordt Kir Moabs verwoest,
3i Ten. gronde toe geflecht!"
'Ar. Waarfchijnlijk Rabbet der MoaUten , de
hoofdftad des lands , naderhand Areopolis geheeten.
Kir , hetzelfde met Kir Hares , of Harefet, eene
andere voorname flad en fterke vesting , nabij het
uiterfte des lands gelegen , waarover men 2 Kon*
III: 25 tot 27. kan nailaan. Beide deze fceden wor-
den gedreigd met zulk eene verwoesting , dat zij
omgekeerd en verdelgd zouden mogen heeten. En
wel in den nacht: hier in is niets vreemds , dat twee
fterke fteden , verrast door eenen^vijandelijken inval ,
beide des nachts bemagtigd worden. Doch men kati
hier de woorden, in den nacht , ook figuurlijk verkla-
ren , als beteekenende , onyerwachts , terwijl men
zich gerast en veilig waant , en nergens voor be-
zorgd is , gelijk wanneer men des nachts rustig ligt
te flapen.
Andere maken hier eene verandering in den tekst ,
eu lezen g&hccl^ volkomen^ doch buiten eenige nood-
zake.
J E s A i" A s XV.
zake. Hiermede zoii dan de ramp der Moabitefc
een' aanvaiig nemen , met de inneming en verwoes-
ting van hunne twee voornaamfte fteden, die des
nachts gefchieden zou j ten minfte op het aller-
onverwachtst.
Ten grond'e toe gejlechii Men moet dit voor^
namelijk verllaan van de muren en vestingwerkenj
wij zouden thans zeggen ontmanteld.
& Men gaat naar Baitti op en Dibon ,
Naar 's lands gewijde hoogten,
,, Om daar te weenen !
y } Op Nebo en op Medba jatnmert Moab ;
st Elk hoofd is kaal , eh ieders baard is
liitgerukt 1"
In den algeraeenen ramp vlugt alles naar de tempels
en de kapellen der Goden been, om daar lumnen
nood te klagen , om daar de hulp te. vinden , die men
vruchteloos elders en bij menfchen zocht.
In het laatfte deel van dit , en in het volgende
vers , vinden wij eene afteekening van den algemeenen
rouw, hetmisbaar en alle de uiterlijkheden der diepfte
treurigheid , die men overal in Moab ontdekt , en
dit bij beide geflachten : de vrouwen en dochters
hebben hare fchoone vlechten afgefneden , de man-
nen den baard uitgerukt , 't geen het teeken was
van de allerhartstogtelijkfte droefheid. Wij bren-
gen de kaalheid des hoofds alleen tot het vrouwelijlc
J E S A I A S XV. 385
geflacht, omdat wij ineenen, dat de dragt des.tul-
bands bij de marinen altijd vorderde , dat him hoofd
kaal, ten minfte zoo goed als kaal was: de Nazi-
reers alleen lieten hun hoofd -haar groeijen.
Uitgerukt , niet afgefchoren , of afgefneden,
Het Hebreeuwfche woord , 't welk verminderen 9
Verdunnen beteekent, zou nog beter vertaald wor-
den door uitgeplukt ; men ftelt zich daar bij het
misbaar der wanhoop voor , wanneer men zich de
haren uitrukt.
vs. 3. Op de ftraten ziet men elk ki rduw-
gewaad gekleed,
Op :de daken, op de markten,
Kermt alles overluid , of fmelt in tranen
9)
J
Eene fchoone , aandoenlijke befchrijving van eene
ganfche ftad 9 van een gansch volk, dat in jammer
is weggezonken. Waar men menfchen ziet , 't zij
aan hunne huizen , op hunne daken , 't zij daar
buiten , op ftraten en pleinen , alles draagt de uiter-
lijke teekenen der droefheid, en kermt en weent.
Het rouw- gewaad, de zak genoemd, befchrijft
VITRINGA als een naauw kleed, fluitende om het
lyf 3 en van de flechtfte floffagie; in tegenftelling
van den wijden mantel, die min of meer kostbaar
was. Het woord , dat ik door wegfmehen vertaald
heb , beteekent nederdaltn , eigenlijk fe water gaaa*
I. DEEL. Bb vs. 4*
*S<5 J E S A 1 A S XV.
vs. 4, Hcsbon en Eledle fchreeuwen 't uit,
Tot Jahaz hoort men hunnen kreet,
Ook Moabs krijgsvolk burst in jammer-
klagten los ,
Elks moed is hem ontzonken !"
Wederom eene fterke , yeel uitdrukkende fchilderij a
Het gekerm der inwoners we^rgalmt door het gan-
fche land , en wordt gehoord van de eene ftad tot
aan de andere. De krijgslieden 9 de eenige hoop en
fteun van het rampzalig land , zijn door den on-
verwachten inval , door het algemeen gejauimer , zoo
verward, dat al him moed daar heen is., en dat zij,
in plaats van eenen moedigen veldkreet, een akelig
ijarnmergefchrei aanheiFen!
(Mijn hart klaagt aver Moabf)
Tot Zoar toe , tot Eglath Schalischija
Ziet men de vlugtenden m y
y , Weenend beftijgen zij Luhith's hoogte,
Op Horonaims weg heft elk gebroken
klagten op 1"
.Hfer ziet men weder een ander tooneel: algemeene
tlugt! in gansch Moab ziet men niet anders, dan
gejaagden en ; vHedenden, die weenend en fnikkend
'him weg vervolgen , en opalle hoogten klimmen j oin
te zien of heri de vijand niet nazet. Men ziet hen
-tot op, tot over de uiterfte grenzen des lands, tot
.- JZ00T
J E S A I A S XV. 387
jZoar toe , ja tot Eglath Schalischija , eene plaats
ons onbekend , misfchien vooraan in Idumda ge-
legen ; althans wij achten het beter deze woorden
dus onvertaald te laten , en te houden voor den eigen
naam eener ftad of .landftreek, dan die te vertalent-
door driejarige vaarze 9 't geen eenen gedwonge-
nen, en niet aannemelijken zin geeft. VITRING'A
en anderen vullen hier in : BU.LKENDE als een
driejarige vaarzc, doch dit is willekeurig , en bui-
ten den gewonen flijl.
vs. 6. Nimrims bronnen zijn verwoest,
9i Het gras is dor ? het kruid verwelkt , de
orrpntf IXTPO" I"
?
groente weg !"
Wederom een nieuwe trek van JESAIAS rijke
fchilderij, een nieuwe, naauwelijks herftelbare , oor-
logsrarop , door de baldadigheid aangerigt. Nim-
rim , eene fcad of plaats , daar men bronnen had ,
,die de omliggende landfcreek bewaterden , en dezelve
daardoor tot eene yruchtb.are en welige landouwe
maakten ; maar de moedwil der vijanden heeft de
wateren verwoest , de bronnen geftopt, de beken
verdorvenj nu kwijrit en verdort alles; op het veld
is geen gras , geen halm op den akker ., geen blad
het geboomte te zienl
Vs. 7. Nu wordt reeds ieders overvloed,
M .Elfcs- dierbaarfte bezitting,
B b 2. Vex.
388. J E S A T A S
i t Vervoerd aan de and're zij' des wilgert
ftrooms 1"
De wegvoerders zijn hier , naar mijn Inzien , de
Asfyriers,- en de wilgcn-rivier , de Euphraat. Verg.
Ps. CXXXVII: i, 2. De Profeet ziet een' nieuweir
jammer; de zuinig gefpaarde, kostelijkfte en dier-
baarfte bezittingen der Moabiten , worden door den
vijand medegeileept naar zijn land , aan de andere
zijde van den Euphraat. Andere vatten dit vers
anders op van de Moabiten , bij den vijandelijken
inval gedwongeri , om hunne goederen ea. kostbaar-
liedsn , zoo goed z^ij kunnen , te bergen , dezelve
voerende , aan de beek of vallei der wilgen 9 of
der Arabieren , althans in eene verzekerde plaats ,
daar of in den omtrek. MICHACLIS leest en ver-
taalt raVenbeeki en fehijnt te denken aan de beke
Crith, daar Elias van de raven gefpijzigd werd.
vs. 8. )3 Geklag, gefchrei weergalmt door Moabs
gansch gebied, .
Tot aan Eglaim hoort men 't kermen,
Tot Beer Elim hoort n>en het I"
Dk is geen nieuwe trek der fchildm] , maar al-
leen , tot meerdere uitvoerigheid 9 bij het vorige
gevoegd.
vs. 9. Ditnons waat'ren zijn met bloed gemengd,.
- - Van
J E S A I A S, XV, 389
Van bloed en lijkeirhoog gezwolien !
Al wat in Moab blijtt 5 . of ov'rig is in
5 ,'t land, : i<-:-'..--
Verfcheurt de leeuw !" :; . .
; De voorftelling eener beek , doors, het bloed .der
tyerflagenen rood geverwd 3 is met te fterk ; fter-
ker en. echter met; boven het floute en verhevene
is het, wamieer wij deze beek door het bloed
zelfs hooger gezwolien zien , dan naar gewoonte.
Doch de aard der uitdrakking in het Hebreeuwsch
ichijnt te vorderen , dat wij bij het- bloed ook de
It j ken voegen , . gelijk wij in de overzetting gedaan
hebben. .
Wat het laatfte lid van het vers betreft, wij ge-
looven, dat de zin daarvan is: al wie zich met de
vlugt niet bergt, maar waagt in het land te blijven,
zal den leeuw, den vijand, in magt en blo^ddorst
aan den leeuw gelijk , in de klaauwen -vallen.
De ganfche befchdjving van den aanftaanden oor-
logs - ramp .der Moabiten , .in dit Kapittel , is zoo
dichteiiijk fchoon uitgevoerd, dat wij de voornaamfte
trekken daarvan nog kortelijk moeten opzamelen:
vs. i. zien wij terflond de twee voornaamfte ves-
tingen der Moabiten , bij verrasfing ingenomen en
verdelgd : vs. 2. ziet men de inwoners der fteden
naar hunne tempels , kapellen en hoogten opgaan ,
om aan hunne Goden den bitteren nood te klagen :
vs. 3. zien wij alles in rouwgewaad op de daken,
Bb 3 de
390 J E S A I A S XVI.
de flraten, de markten, weeriend en fnikkend daar
henen gaan; de vrduwen met afgefneden . vlechten ,
de mans met uitgerukten baard r het fieraad des aan-:
gezigts : vs. 4. weergalmt bet klaaggefchrei van de
eene flad tot de andere ; der krijgslieden moed is
oritzonken , zi) jammeren mede als ontwapenden ;
vs. 5. ziet men de vlugt ., overal op de grenzen wee-
nende vlugtelingen , die -van elke hoogte npg eens
omzien naar hun geliefd , rampzalig vaderland :
vs. 6. worden door den baldadigen vijand de bron-
nen verftopt , de wateren bedorven , en het vrucht-
baar veld in eene woestijn veranderd: vs. 7. Moabs
dierbaarfle bezittingen , en zuinig gefpaarde kost-
baarheden , van den vijand medegefleept naar zijn
-land: Eindelijk 5 de wateren ' rood geverwd van
bloed, de beken door het bloed liooger gezwollen ,
en alies xvat zich niet met de vlugt gered heeft, door
den vijand , als een' woedenden leeuw , onbarm-
hartig verfclieurdl . : .
II GO F D S T U K.
D.:
at 's volks Beheerfcher .
Een gefchenk van .lammeren zende,
3i Van Sela door de woestijn ,
Naar den berg van Sions dochter,"
Van hier tot vs. 5. ingefloten , ftelt de Profeet,
by wijze van raadgeving, aan de Moabiten voor,
wat
J E S A t A S XVI. 39*
wat hufl nti nog net best te d6en ftond ; , -zoo zij het
aanftaande onheil';, zoo al met ontkomen, ten triinfte
liierkelijk voor zich verzacht zien wilden - y tevens
geeft hij van ter zijde de redenen op 5 waardoor zij
zich zulk eene verwoestiiig ,* otn humle handelwijze
met hunne naburen , de Isracliten , hadden waardig
geraaakt. De middelen, die hij aan de hand geeft,
zijn deze ; dat zij ten fpoedigfte vriendfchap met
het huis van Juda zbuden maken, zich onder de be-
fcherming van hetzelve begeven , en van hunnen
kant alle 'ph'gten van gastvrijheid en bondgerioot-
fchap aan dat Rijk toonen.
Door J s lands Beheerfcher kunnenwi] geen artder dan
den Koning der Moabiten verftaan. Voor het woord
lammeren , of lam in den grondtekst , leest de Chal-
deeuwfche Overzetting zoon , en deze lezing wordt
door de meeste nieuweren gevolgd , meenende dat JE-
SAIAS hier de bijzonderheid voorfpelt , dat de zoon van
den Moabltifchen Vorst , bij den inval der Asfyriers.,
zich met de vlugt redden , eh naar Jeriizatem be-
geven zou, om.daar, was het mogelijk , veilighe'id
te vinden : zendt den zoon van 's lands Opper-
vorst enz. Wij voor ons kunnen dit gevoelen niet
bijvallen , daar deze uitlegging ons minder fraai , en
met het volgende ininder overeenkomftig toefchijnt',
dan 't geen" in den gewonen tekst is opgefloten.
Wij verklaren dit vers op deze wijze.' De Moa-
biten , : toen zij fchatpligtig waren aan Israel , betaal-
(J^n hiirine fchatting in vee , in lammeren en fchapeii.
Bb 4 Zie
39 J E S A 'i A S XVI.
Zie a -AT0tf. Ill: 4. Door ^/<3!, /fe rots, verftaan
wij de hoofdftad der Moabiten , op of in de nabij-
heid van eene rots gebouwd. Van -daar worden zij
door den Profeet vermaand om de lammeren door
de woestijn , vari Jericho buiten twijfel , naar Jeru-
zalem te zenden, niet zoo zeer om zich aan het Ryk
van J-uda fchatpligtig te verklaren , als wel , om door
een aanzienlijk gefchenk , de vriendfchap en befcher-
ming van dit Rijk voor zich te verwerven , die in
den aanftaanden nood voor hun van Jiet uiterfte be->
lang.zou wezen.
vs. 2. Want haast ziet men Moabs jonkvroii-
,,wen,
,-, Aan des Arnons veeren zwerven,
Gelijk verjaagd gevogelte
Uit het geftoorde nest."
Dit was de reden, waarom de Moabiten de vriend-.
fchap van Juda , met zoo veel ernst , moesten zoe-
ken, niet om den naderenden ramp geheel te ont-
komen , gelijk zij meenen , die dit vers lezen :
ANI>ERS zidhn JMoabs dochiers zljn enz. ; maar
om bij den inval der vijanden eene veilige toevlugt.
te liebben , waar zij ten mintle hunne perfonen , zoo
ook niet hunne goederen bergen , en in zekerheid
brengen konden. Daartoe was voor Moab het land
van Juda allergefchiktst, 't welk na aan het hunne
grenade, en een der magtigfte was, onder de na?-
J E S A.I A S XVI. 323
B.tirige Mogendheden. Er was voor de Moabiten
#n tyd op 'handeii , waarin elk zou moeten vlug^
ten, en ter naauwernood zijn leven zou kunnen red-
den:, bij eene onweerftaanbare overftrooming der.
Asfyriers : hoe gelukkig . zou het dan yoor hun zijn
Juda te yriend te hebben , derwaarts te kunnen henen
vlugten; .en daar nu JESAIAS zeker wist dat dit
geb'euren zou , kon hij hun een' beteren r.aad geven ,.
dan deze vriendfchap van Juda in tijds, al ware het,
tot den hoogften prijs , te koopen ? .
De aanftaande vlugt der Moabiten ftelt de Profeet
figuurlijk voor: a an de veer en d&sArnons^ die door
Moab vliet, ziet men Moabs dochtereri , (het is
niet eene vlugt van legerbenden , maar van inwoners.,
zelfs vrouwen en maagden zijn op de vlugt !) gelijk
aan een gefloord nest, waaruit het gevogelte , oude
en jonge , verjaagd omzwerven , geene woning ,
geene veilige rustplaats wetende.
vs> 3 a Volgt wijzen raad,
Weest billijk en regtvaardig,
Breidt op den heeten mtddag
Uw fchaduw uit , gehjk den nacht ,
Bergt den verdrevenea,
Verraadt den vlugtenden niet !
4. Laat mijn yerjaagden bij u toevlugt
den,
Dat Moab hun ter fchuilplaats zij,
w Tegeri den verwoester."
' Bb
-At
394 j E S A I A XVI.
De Profeet vermaant hen hier^ dat zij de vriertd-".
ichap van Juda met alleen zouden zoekeii door eeft
gefchenk , maar ook door het bewijzen van dadelijke
pligten van herbergzaamheid , en gastvriendfchap
voor de Joden van hunnen kant ; door derzelvef
vlugtelingen , indien zij door eenen vijand overvallen
werden, onder zich op te nemen, te verbergen, en
althans niet te verraden, opdat zij, in hetzelfde ge-
val gekomen zijnde , dezelfde dienften van de Joden
zouden kunnen eifchen. Doch tevens fchijnt de Pro-
feet him hier van ter zijde te verwijten hunne vorige
en gewone handelwijze omtrent de Israeliten , waar-
door zij zich derhalve ook den toorn en de ver-
ontwaardiging van Israels God hadden op den hals
gehaald, daar zij de arme Joden, die vlugtende uit
den krijg , of verjaagd uit hunne woningen , bij de
Moabiten fchuilplaats zochten , niet alleen weigerden
te herbergen, maar ook fchandelijk verrieden, en in
der vijanden hand overleverden.
Want leed en verwoesting fpoeden ten
einde,
En des vertreders ondergang radert ;
vs. 5. Dan zal een troon , door deugd beves-
tigd, ftaan,
Een brave Vorst heerscht dan , en zit
in Davids tent,
Die billijk oordeeli: , 't regt bemint ,
En tot geregtigheid fleeds vaardig is.'*
Twee
3 E s A ! A s
.. -. Twee dingen koii men tegeii den fclad
aan Moab , om Juda's vriendfchap efi befchermiiig
te zoeken, inbrengen: het eerfle, of het lets zou
kunnen baten, bij de algemeeue verWo'e^ting ^ waai> .
mede dit gedeeke van Afia ddo'r- dfi Aafyriers be-
dreigd werd ; of jiida zelf j met vooi* hen -zou moe-
tenbukken, en dus eene flechte fehuilplaats wezen
voor anderen? Omtrent 'dit-ftuk verzekeri deProfeet,
dat dit verwoestend en vernielend Asfur alle zijne
heersehzuchtige plans hiet zeu kunnen volvoeren ,
dat het een einde zou nemen eri zelf verdelgd wor-
den. Nog meer, dat het uitgeroeld zou zijn , zoii*
def Juda betnagtigd^te hebben, dat dit Rijk deszelfs
prooi riiet worden zou, en bij den val van Asfyrien.
overgebleven zljni dit vinderi wij in het laattst vaii
het viefde, en het begin van -het vijfde ver3. ;
Maar ten andere : ^anneer men zich-ondet iemahds'
isefcherming en magt begeeft, komt het ef voora:! op
aan, hoedariig een peffpon hij zijj en wat \vij vdii
hem te wachten hebbeh* De Koning Achaz Was
een flecht en laag Vorst , ondetigend eil bedriegelijk +
onder wiens beftuur alles verviel ;:' iridien zijn Opvol-
ger lietzelfde karakter had, was ef van een verbbrid
met Juda weinig heils te wachten. Hieromtrentini
zegt j E s A i A is , dat Achaz Opivolger die nu waiir-
fchijnlijfc reeds op den trbon zat^ zijnen Vborganger
geheel ongelijk zou wezen , deugdzaam , liefdadig
zijn, en voor-al een beminnaar des fegts , een bn-
part^dig beoefenaar en handhaver der -geregtigheid ,
't geen
J E S A I A S XVI.
't geen ons ook de gefchiedenis van Hizkias ten
voile bevestigt.
. vs. 6. Doch wij kennen Moabs hooyaardij,
Hoe ze onverdraaglijk isj
: ,j Zijn' overmoed , zijn* trots , zijn' woe-
denden .haat, ;
M Zijner .valfche Prpfeten leugentaall'
"
JESAIAS voorziet en weet , dat Moab zijnen
heilzamen raad niet volgen zal ; hij geeft de redenen
op, waarom zij dien raad zouden verachten , uit
hoogmoed , dwaze verbeelding , . uit ingekankerden
haat en boosaardigheid tegens Jehova's volk , en ook,
omdat zij misleid' werden door hunne leugenprofeten,
die hun. misfchien voorfpoed en.bloei, in plaats van
verwoesting , aankondigden. Zekerlijk moet Moab
thans magtig geweest zijn, nu zij weder in bezit
waren van de vooraaamfle plaatfen , tusfchen de Ar-
non en Jabbok , die te voren door Sihon hun ont-
nomen , en de bezitting van Israel geworden waren.
Vraagt gij, waarom de Profeet hier.een' raad geeft,
dien hij wist dat men verfmaden zou ? AVij antwoor-
den , omdat in dien raad veel troostrijks voor Judq
begrepen was , 't welk j p s AI A s bedoelde op dezQ
wijze aan zijn volk bekend te maken.
vs. 7. Dat dan in Moab de een den anderen be-
jammere.
99
99
99
39
S A I A S XVt.
Dat alles jammere 1
Op Kir Harefeths omgeworpeii muren
Zuchte en klage men,
Ook deze zijn geveld!"
Baar Moab den eenigen goeden raad verfmadeft ,'
den eenigen weg tot verzachting zijner plageri -met
zou verkiezen , zoo zou dan ook de flag in al zijne
zwaarte nedervallen , en de Profeet gaat nu voort ,
om de aanftaande ellende andermaal te befchrijven.
Er ftaat eigenlijk: dat Moab over Moab jam"
mere , dat is , de eene Moabiet over den anderen ;
dat er niemand onder hen zij , die niet bejamme-
renswaardig is. Over Kir Harefeth hebben wij bij
het eerfte vers van het XV de Hoofdftuk reeds gefpro-
ken , en de plaats aangewezen , die men daarop moet
nailaan.
vs. 8. v Hesbons v'elden kwijnen ,
Sibma's wijnftolcken ,
Der volken tirannen verwoestten ze,
Wier loten tot Jaezer reikten ,
En dwaalden door de woestijn,
Wier ranken tot over het meer zich ftrek-
,,ten.
Daarom beweene ik, met Jaezer,
Sibma's wijnftok tevens ;
Hesbon en Eleale,
f , Befproeye ik met mijn trajieni"
De
J S A I A S. XVI.
De klagt over Moabs verwoesting gaat hier voot-*.
namelijk over d vruchtbaarheid des lands , dat ge-
heel veraield zou worsen , en van alien bloei en vaag
bijkans niets behoudjen. Die fchoone akkers en vel-
den, van Hesbon en Eleale, ftaan voor zijne ver-
bselding kwijnend, arm en treurig; de heerlijke wijn-
gaarden , die van Sibma tot Jaezer zich uitftrekten ^
en het meer van Jaezer , waarin de Arnon zich ver-
liest, overfchaduwden 9 zijn woest, baldadig nefir-
gehouwen* Wie weent niet met. den Profeet, als
hij dezen ramp , deze lotverwisfeling zich voor
oogen flelt!
Van uwe ooft-inzameling en oogst
Hoort men niet meer het vrolijk land-
gejuich.
vs. 10. De vreugde is weg,
e dans
,,gaard; r
De dans uit uwen hof en boom-
Niet meer galmt in den wijngaard feest-
,,gezang,
,j De druivenpers wordt niet getreden ,
Het landgejuich verftpmt!"
De zin hiervan is klaar , en de fchilderij fchoon
om hare uitvoerigheid en uitdrukking. De akeh'gheid
van een verwpest land , van heerh'jke wijngaarden en
akkers , wordt dan eerst regt groot , als men .in zijn
geheugeu herroept, hoe te voren alles bloeide, dat
nu
J E S A I A S XVI. 399
; im wildernis is : hoe te voren alles juichte en danste,
waar nu eene doodfche eenzaamheid en zwijgende
flilte heerfchen.
vs. n. Des zucht mijn boezem over Moab,
En trilt gelijk een harp ,
Mijn binnenfte over Kir Heres I"
De hartstogtelijke taal der Hebreeuwen, en in *t
gemeen der Oosterlingen , is veel fterker dan deonze,
niet enkel omdat zij de grootfpraak zoo zeer be-
mimieii, maar eenvoudig, omdat zij heviger harts-
togten hebben, dan wij. Deze aanmerking gelooven
wij , dat van -gewigt i& P en meer dan te veel wordt
over 't hoofd gezien.
vs. 12. En offchoon Moab zich vermoeit,
En ijvrig zich laat zien op zijn gewijde
hoogten,
En in zijn heiligdom den ramp zoekt
af te bidden ,
, ,,'t Zal niet gefchiedenl"
; Moabs ongeval is onvermijdelijk; welke middelen
dit volk ook zou mogen aanwenden, om die ver-
woesting af te wenden , zij zal zeker komen : al ver-
moeide het -zich zelf en zijne Godheden tevens , met
gebeden en godsdienst-plegtigheden , het zal hun
uiets baten : de geygdei hoogten en het heiligdom
ftaau
'4&o J[ E S A i' A S XVI.
ftaan hier tegen malkander over, als kapellen en die
voornaamfte tempel van het land.
ys. 13. Dit is het woord, het welk Jehova over
Moab fprak ,
Reeds overlang :
14. Maar mi fpreekt Jehova :
In drie jaar tijds ,
j, Gelijk des daglooners jareri ,-
j, Wordt Moabs trots vernederd 9 -
Met al zijn magt en overvlocd ;
,_, En 't geen nog overblijft
,3 Zal klein , gering en kracht'loos zijn !"
In het dertiende vers beroept JESAIAS zich op
eene oudere, en bekende Profetie tegen Moab, die
met zoo vele andere gedenkftukken is verloren ge-
gaan. Waarfchijnlijk heeft onze Profeet deze oudere
Godfpraak voor zich gehad, en met dezelve op ge-
3ijke wijze gehandeld , als naderhand JEREMIAS,
Kap. XLVIII, met de zijne gedaan heeft.
Vs. i4.'wordt de vervulling van de Profetie naauW-
keurig bepaald, binnen den tijd van drie jaren, als
dejaren eenes daglooners , dat is, juist berekend,
en vooral niet langer. Alles hangt er derhalve hier
van af , wanneer deze Profetie is uitgefproken,
Wij voor ons zijn van gedachte , in het eerfte jaar
van Hizkias regering, dan valt de vervulling in het
vierde jaar, en dus in den tijd, dat Samaria door
Sal-
J E S A I A S XVI. 4*
Salmanezer belegerd werd , wanneer waarfchijnlijk
een gedeelte zijner benden door hem gebruikt werd ,
om , gedurende het beleg der vesting , een' onver-
wachten inval in Moab te doen, en dit volk, dat
hein misfchien hinderlijk was in zijne oogmerken,
te vernielen.
Moab zou echter door dit ongeval niet geheel uit-
geroeid , maar aileen zeer veniederd , en tot eene
aanmerkelijke laagte gebragt worden : dit gering over-
fchot is naderhand weder aanmerkelijk toegenomen ,
zoo dat zij , in Jeremias leeftijd , reeds ;wederom
alle die plaatfen en fteden bewoonden , die zij bij
de overrompeling der Asfyriers bezaten, wanneer zij
een talrijk volk uitmaakten, en zelfs met pracht en
weelde niet onbekend waren.
I. DEEL.
Cc
OSL J E S A I A S XVH.
O F D S T U K.
rofetie tegen Damascus.
Zi&l Damascus wbrdt verwoes s
Dae het geeti Had meer zij; .
Een ruwe puinhoop wordt het I
2. Arders fteden zijn verlaten ,
Het grazend vee ten procii gegeven ,
Die , ongefloord , aldaar zich legeren.
3. Zoo zal de voormuur Efraims,
Damascus Koningrijk 3
Het overfchot van Syrien ^
En Isrels*grootheid tevens, niet meer zijn*
Spreekt Jehova Zebaoth !
4. Ja! in dien dag zal Jakobs grootheid klein,
En 't vet zijns vleefches mager wezen.
5. Het zal'dan Isrel gaan,
Gelijk wanneer de graanoogst ingezameld
wordt,
En 'slandmans arm de halmen maait;
Ge-
J K S -, A T A S XVH, 4$
Gelijk men area leest in 't dal Rephajms.
6. Er blijft, ja! een herhaalde lezing over, ;;
Gelijk , bij 't fchudden des olijf booms,
Twee , drie olijven in de hoogfte takken
ov'rig zijn, v
Of aan de nicest belaad'ne vier of vijf ,
Dus fpreekt Jehova , Isrels God !
^.Dan zal die volk naar zijnen Maker om-
zien j
Zijri opg op Isfels Heiligen geflagen zijn ;:
8. Dan ziet het nice meer om naar zijne al-
taren,
Naar zijner handen werk * . ..-....' ..
'c Aanfchouwt niet nicer, 't geeh zijne vin-i
g'ren maakteny
Geen bosfcken ,. en geen zonnebeelderi*
9. Dan zijn de vesdngen verlaten, -:
Gelijk toen de Amoriten en Heviten^t land
Verlieten,
Voor 'c aangezigt der kindren Israels^
Ja'! 't land wordt dan tot een woestijn.
10. Want gij hebt God, den God uws heils,'
vergeten, ; . . I
Niet meer gedachtig aan den rots van uwe
fterkte ;
Glj hebt u lustwaranden aangelegdj
Cc 2
404 J E S A I A S XVII.
En die bepoot met vreemd plantfoen ;
1 1. Toen gij die hadt geplant ,
Waart gij bezorgd voor haren wasdom *
Van 'smorgens vroeg voor haren bloei en
vruchcen;
Maar de oogst vlood weg, toen ge in te
zaam'len dacht,
Elleiide en frnarten oogsttet gij !
is. Hoor! gewoel van magtige volkenJ
A-ls zeeen bruifen , bruifen zij ,
Als oceanen buld'ren , bulderen de volken t
i3.Laat bulderen de natien, ais de oceaan,
Hij fcheld hen , en zij vlieden weg ,
Ver weg gejaagd zijn zij ,
Als voor den wind der bergen ftof ,
Als voor den dwarrelwind het wellend
zand!
14. Des avonds , zie ! nog is verfchrikking
En vodr den morgen zijn zij reeds niet
meer !
Die is het deel van hen , die ons beroofden ,
Het lot van onze plunderaars !
VER-
J E S A I A S XVH. 405
VERKLARING,
S
clioon in liet opfchrift van deze Godfpraak alleen
van Damascus gefproken wordt, blijkt het echter uit
den inhoud, dat het Rijk der tien ftammen daarin
voor een aanmerkelijk , ja voor het grootfte gedeelte
mede betrokken is ; 't geen ons niet verwonderen
kan, wanneer wij ons herinneren, dat, in de laatfte
jaren van het Damasceenfche Rijk , eene naauwe ver- f
bindtenis tusfchen hetzelve en dat van Israel plaats
had, zoo dat het laatfte natuurlijk bij den val van
het eerfte aanmerkelijk moest lijden.
Damascus, de hoofdftad van een Rijk van dien
naam, moet onder de oudfte fleden der wereld ge-
teld worden, daar dezelve reeds in Abrahams tijd
aanwezig was. Zij ligt in eene bekoorlijke vlakte,
het dal Gutta genaamd , aan den voet des Anti-
Libanons en Hermons , een dal , 't welk voor een
der Afiatifche paradijzen gehouden wordt , befproeid
door eene voorname rivier, thans Barrady genaamd,
die zich in verfcheiden takken verdeele , en oud-
tijds de Abana en Pharpar nabij Damascus vormde.
David onderwierp het Rijk van Damascus aan zijn*
Cc 3
J E S A I A S XVII.
wapenen , ook Salomo had hetzelve aan zich eijns-
baar: doch in het laatst van zijn leven openbaarde
Rezon, de Koning van dit Rijk, reeds vijandige
gezindheden tegen hem, die zekerlijk bij de fcheu-
ring der ftammen van een' volkonienen afval gevolgd
werden. Het Damasceenfche Rijlv, dus in vrijheid
herfteld, begon van dien tijd af inagtig te worden ,
en de overige Syrifche Staten , Hamath , Zoba,
Rechoboth , aan zich te onderwerpen, en nader-
hand geheel te verzwelgen , zoo dat wij ten laatfte
flechts van ddn Syrisch Rijk aan deze zijde van den
Euphraat lezen , waarvan Damascus de hoofdftad
was.
Het Koningrijk van Damascus was de gevaaiiijkfte
en beflendigfte vijand van het Rijk van Efra'im , dat
*
van hetzelve , vooral onder de beide Benhadads en
Hazael, gewigtige flagen ontving. Ten tijde van
Pekach en Rezin had er eene verbindtenis plaats tus-
fchen de beide anders vijandige Rijken , doch die van
den ondergang en de uitroeijing van Damascus ge-
volgd werd. Het is deze verdelging der (lad, en
de vemieling van het Syrisch Rijk , door Tiglath
Pilezer , Koning van Asfyrien , die hier voorzegd
wordt, en onder de regering van Achaz, Koning
van Juda , plaats had.
Damascus, door de Asfyriers verwoest, verrees
welhaast weder uit zijne puinen, en werd and,ermaal
door Nebucadnezar uitgeroeid; doch alleen om an-
dermaal herbou\vd te worden. Bij den inval van
Alcxan-
J E S A I A S XVII.
Alexander in Afia , was Damascus eene bloeijende
ftad en bleef liet. Na Chrisms geboorte ,is zij weder
meer dan eens de prooi van overwinnende heerlegers
geweest, doch dit alles heeft met kunnen beletten,
-dat Damascus nog heden ten dage aariwezig is , en
cnder de voornaamfte fteden van Syrie -geteld wordt ;
't geeii N alleen aan de aangenaamheid , vruchtbaarheid
en fchoone gelegenheid des oords moet toegefchreven
, worden. ' .
Deze Profetie is waarfchijnlijk . uitgefproken , , in
't begin van Achaz regering, toen liet verbond tus-
fclien Rezin.en Pekach tot ftand kwam, waarvan
liet oogmerk was liet Koningrijk van Juda uit te roeijen.
. Vs. i 3. vinden wij de duidelijke voorzegging
van Damascus aanftaanden val , die door de Asfy-
riers zou volvoerd worden. Vs. 4 r-n. De ver-
mmdering, en.daarna de volkomen verwoesting des
Rijks van Efrai'm , bij welk wel verdiend oordeel een
naauwelijks noemens-waardig getal van inwoners in
het land zoii overblijven. Vs. 12.-^ 14. zijn een
aanhangfel : de Asfyriers , voorfpoedig in het be-
magtigen van Damascus en 'Efrai'm , zouden niet
zoo gelukldg zijn in hunnen:.krijgstogt tegen Juda.,
maar daarbij een zwaar verlies ondervinden ? 't
.hen geheel zou krenken. .
vs. i. ., Profede tegen Damascus.
9i Zie! Damascus wordt. verwoestji
C c 4 M Dat
408 J E S A T A S XVII.
Dat liet geen Had meer zij 5
Een ruwe puinhoop wordt
Omtrent deze woorden is niets aan te merken ,
dan alleen dat men twijfelt , of Damascus 9 bij des-
zelfs verovering door Tiglath Pilezer , wel verwoest
is geworden , daar het , ten minfte in Jeremias tijd ,
reeds weder eene bloeijende ftad was : doch zij is
waarfchijnlijk binnen dien tijd herbouwd , en op
nieuw bevolkt. Het was toch de gewoonte der As-
fyriers enBabyloniers , dat zij de vaste fteden, waar-
uit zij de inwoners in ballingfchap voerden, ver-
nielden : zoo deden zij met Samaria , naderhand met
Jeruzalem, en Sanheribs Veldheer beroemde zich,
dat Samaria en Damascus door de Asfyrifche wape-
nen hetzelfde lot hadden ondergaan.
vs. 2. Arders fteden zijn verlaten ,
Het grazend vee ten prooi gegeven,
Die, ongeftoord, aldaar zich legeren."
Het woord Arder verwekt in dit vers groote
moeijelijldieid. Het fchijnt zeker te zijn, dat men
hier met denken kan aan de ftad Ar6er , aan de Ar-
non gelegen, in het Moabitifche land:, wij moeten
het hier voor de benaming houden van eene land-
ftreek, in het Damasceensch gebied, doch.waarvan
wij elders , onder dien naam , niets lezen. Of wij
moeten het woord met MI c H A e L i s vertalen , door
; fchoo-
J E S A T A S XVH.
Jcfioone, vruchtbare valki , s t welk wij voor ons
verkiezen zouden , indien wij van de deugdelijk-
heid dezer overzetting flechts genoegzaam overtuigd
waren.
Hoe het zij , van de fchoone ftreken, rondomr
Damascus , zoo bevolkt ei> met bloeijende fteden op-
gevuld , fchijnt in djt vers gefproken te worden.
Deze zouden nu veiiaten en eenzaam zijn,-en de
zwervende herdertroepen zouden zich dezelve toe-
eigenen , zij zouden met hunne kudden zich aldaar
legeren , en zij zouden het veilig en ongeftoord doen,
daar niemand de yerlaten landouwen huq zou be-
twisten.
vs. 3. Zoo zal de voormuur Efraims,
Damascus Koningrijk,
Het overfchot van Syrien ,
En Isrels grootheid tevens 9 nict nicer
Spreekt Jehoya Zebaoth !*'
Het Rijk van Damascus wordt hier eerst genoemd,
~-t?,-
Efrahns voormuur; en dit was het inderdaad, aU
thans tegen de Asfyriers , die Damascus eerst mees-
ter moesten zijn , indien zij iets tegen het Rijk van
Israel wilden onderneinen: doch hadden zij dit yer-
overd , zoo lag Efra'im voor him open en bloot.
Damascus wordt daarenboven genoemd het over-
van $rr/'tf.vnamelijk, alle andere voormalige
Cc 5 Sy-
4io J E S A I A S XVII.
Syrifche Konmgrijken , Hamath , Zoba enz. waren
thans bijna tot niet geworden , en verzwolgen in het
dene Rijk van Damascus , dat derhalve het over-
blijffel van Syrien mogt geheeten worden. Eindelijk
met de .ophouding van Damascus Koningrijk zou
ook Israels grootheicl y alien , 't geen het vervolg
genoegzaam. verklaren zal.
vs. 4. Ja ! in dien dag zal Jakobs grootheid
klein,
to En 't vet zijns vleefches mager wezen.**
De ftaat van het Israelitisch Rijk, v66r den inval
der Asfyriers, wordt hier voorgefteld als bloeijend
en in groote welvaart,-zoo veel dezelve het narne-
lijk zijn kon, bij de gednrige onlusten, die daarin
woedden : doch , bij het veroveren van Damascus ,
zou Israel tevejns een' gevoeligen flag, eene aanmerke-
lijke venniiidering ondergaan. Dit blijkt ook nit de
gefchiedenis a Kon. XV: 29 9 daar dezelfde Tiglatli
Pilezer het Overjordaanfche ? en geheel Galilea in be-
zit nam en ontvolkte. ...
vs. 5. Het zal dan Isrel gaan ,
Gelijk wanneer de graanoogst ingezameld
wordt,
En 's landmans arm de halmen maait ;
j, Gelijk men areii leest in 't dal Rephai'ms,
6. Er blijft 9 ja ! een herhaalde lezing over ,
J E S A I A S XVII.
M Gelijk , bij 't fchudden &e$ olijf booms ,
M Twee, drie olijven in de hoogfte takken
ov'rig zijn ,
Of aan de meest belaad'ne vier of vijf ,
Dus fpreekt Jehova , Isrels God !"
9)
Het zou niet enkel bij den eerften inval der Asfy-
riers in Gilead en Galilea blijven, neen ! het ganfche
volk zou door dezen ontzaggelijken vijand , gelijk
net koren door den landman afgemaaid en ingezameld
wordt 9 ten deele vernield , ten deele weggevoerd
worden. Er zou, ja! een overfchot blijven, raaar
het zou gering, en inderdaad niet noemenswaardig
wezen; zij zouden zoo fchoon uit het land worden
weggevaagd, als de aren werden opgelezen in het
dal van Rephaim , dat ten zuidwesten in de nabij-
heid van Jeruzalem 'gelegen was , daar de nalezing ,
I door de menigte van armen , die zich doorgaans in
E
|de hoofdfteden ophouden , zeer naauwkeurig ge-
jfchiedde. Het andere zinnebeeld vs. 6. is van den-
j zelfden aard ; men fchudt den olijf boom af , zoo
j naauwkeurig men kan , en laat geen vrucht ha^gen ,
[die in 't oog valt; dit verhindeit echter niet, dat
hier en daar in den top des booms, en aan de tak-
ken, die het zwaartst geladen waren, eenige weinige
| olijven blijven hangen , doch welker getal naauwe-
| lijks verdient genoemd te worden. Zoo zou het met
ide wegvoering van Israel door de Asfyriers gaan.
Wij lezen niet , dat zij opzettelijk eenig volk in het
land
\
4ia J E S A I A S XVII*
land lieten blijven, gelijk naderhand Nebucadnezav
in Juda : die derhaive overbleven , waren alleeu
eenige weinigen, ontfnapt aan het zwaard, en aan
de waakzaamheid der genen , die het bevel der weg.
voering moesten ter uitvoer brengen. Wij lezen nog-
tans a Chron. XXXIV: 9. van 'een overblijffel uit
Manasfe, Efra'im en gansch Israel.
vs. 7. Dan zal dit volk naar zijnen Maker om
zien ,
Zijn oogoplsrels lieiligen geflagen zijnj
8.. Dan ziet het niet meer om naar zijne
altaren ,
9) Naar zijner handen werk,
9 t Aanfchouwt niet meer, 't geen zijnc
''
ving'ren maakten,
Geen b.osfchen , en, geen zonnebeelden.*
DU vol-k. Er flaat eigenlijk dit menwh of
menfchen. God wordt Israels Maker genoemd
niet alleen als Schepper , maar vooral , als die hei
tot een volk gemaakt had., De dienst en ver
eering van den waren God wordt hier genoemd
naar Hem om te zien , het oog op Hem geflagen t
houden, De afgodendienst wordt vs. 8. met de
zelfde fpreekmanier voorgefteld : door d'e altare*
worden misfchien in 't bijzonder verilaan, die to
den kalverdienst te Dan en Bethel waren opgerigt
? tf geen hun&e vingeren maakten , zija dan bijzojj
de
, J E S A I A S XVII. 413
der de kalveren-b-eeldehy naar Jerobeams inftelling,
terwijl de overige voorwerpen van beelden - dienst en
afgoderij onder de benaming van bosfchen en zonne-
beelden ten laatfte voorkomen.
't Geen de Profeet hier zegt van Israels wederkee-
ring tot Jehova, met verzaking van beelden - dienst
en afgoderij , kan men verftaan van de overgeblevenen
in het land , die zich in den Godsdienst bij Juda
voegden, maar men kan het ook cypvatten van de
weggevoerden , die dan onder het oordeel der ver-
werping hunne vorige misdaden zouden inzien, en '
de afgoderij verfoeijen , gelijk Juda die lecrde af-
zweren, in de Babylonifche ballingfchap. Men ver-
gelijke de Profetie Hofea III: 4, 5.
vs. 9. Dan zijn de vestingen verlaten,
Gelijk toen de Aniorit'en en Heviten
't land yerlieten ,
Voor 't aangezigt der kindren Israels,
,jja! -t land wordt dan tot een woestijn."
Wij geveri .dit vei'S op naar de lezing der oude
Griekfche Overzetting , die , voor ftruik en tak ,
leest- Heviten en Amoriten^ \ welk ten minfte een'
dragelijken zin geeft. Israel zou nu in 't zelfde ge-
val zijn, ten opzigte van de Asfyriers, als de oude
beworiers van Kanaan ten opzigte van Israel waren,
toen deze in hun land vielen. Toen vlugtte alles, na
eenen en anderen ongelukldgen ve\dflag 5 en zij lieten
J E S A I A S XVIL
het land aan den Overwinnaar ten prooi. Zoo
nu Israel het ganfche land , flerkten en vastigheden
zoo wel als den bebouwden grond, voor de Asfy.
riers prijs laten. Doch deze zouden van het over-
wonnen land niet zelf bezit nemen , gelijk Israel vaii
Kanaan 5 neen ! zij zouden het eenzaam en als eene
woestijn liggen laten.
vs. 10. Want gij hebtGod , den God uws lieils,
vergeten,
j, Niet meer gedachtig aan den rots Vaa
uwe fterkte;
Gij'hebt u lustwaranden aangelegd,
En die bepoot met vreeind ,plantfoen ;
ii. Toen gij die hadt geplant,
,, Waart gij bezorgd voor haren was-
99 dom ,
t, Van ? s morgens vroeg voor haren bloei
en vruehten;
Maar de oogst vlood weg , toen ge in
te zaam'len dacht ,
j, Ellende en fmarten oogsttet gij !'*
De Prefect billijkt hier Gods handelwijze met het
Rijk der tien ftammen. Van het oogenblik , dat zij
zich van Juda affcheidden , hadden zij niet meer ge-
dacht aan dien God, die echter hunne eenige toe-
vlugt en fterkte zijn kon. In den laatften tijd van
jhun beftaan, voegden zij nog eene nieuwe dwaas-
J E S A I A S
held daar bij: zij hadden zich eene lustwarande van
vreemd plantfoen aangelegd , al hun vlijt befteed,
iiaar de letter, zich alle morgens vroeg opgemaakt,
oin voor derzelver wasdom en vruchtbaarheid te zor-
geri, al hun hoop; gefteld op de inkomften eh vruch-
ten, die zij van dezen boomgaard. trekken zouden;
maarhelaas! zij zouden zich deerlijk bedriegen: als
zij meenden te gaan inzamelen, zou de oogst ver-
dwenen zijn, en in plaats daarvaii zouden zij , niet
alleen te leur {telling , riiaar ook finart en ellende
oogften'. Waarfchijnlijk ziet dit op de verbindtenis
met Damascus, waarop die van Efrai'm ai hunne-
hoop ftelden , waarvoor zij alles opofferden 5 ^maar ,
als zij nu de. vruchten van dit verbond mee;nden te
fmaken, zouden zij'jammerlijkrbedrogen uitkomea:
i
bij de Verwpesting van Damascus zou hun oogst ge-
vloden zijn., en in plaats daarvan zou hunne ellende
en jammer beginnen! , ::...-,,
vs. i a. Hoori gewoel Van magtige volken!
, Als-zeeen bruifen, bruifen-;zij $
Als oceanen buld'ren., bulderen de vol-
i.
13* Laat bulderen de natien, als de oceaaii,
Hij fcheldt hen, en zij vlieden weg 4
Ver weg gejaagd zijn zij , , .
. AlSrVQor den wind der bergen ftof ?; :
,_, Als voor den dwarrelwind het wellend
zand! ;
14-. Des
J E S A I A S XVII.
14. Des avonds, zie! nog is verfchrikkitig
, 5 daar. ; .
En v6dr den morgen zijn zij reeds niet
meet!
jj Dit is het deel van hen , die ons be*
if roofden ,
Het lot van onze plunderaars !"
Dit laatfte deel ziet buiteii twijfel op de Asfyriets,-
(lie , wanneer zij Damascus en Efrai'm zouden uit
den weg-geruimd hebben, ook zelve op Juda zou-
den aanvallen j iia dat zij dit Rijk en land beroofd
en uitgeplunderd zouden hebbena Zij worden voor-
gefteld in de ontzaggelijkd overmagt, waarmede zij
op Juda zouden aanvallen, als eene opgezwollen
bulderende zee, die dit land gemakkelijk zou over-
ftroomen en verzwelgen : maar die God , die tot de
zee zegt : tot hier toe en niet verder ! zou hen fchel-
den, zijne dreigende donderftem doen hooren; dan
zouden zij vlieden, met gelijk de majeftueuze zee,
door God beftraft , te rug deinst ;' maar , en hier
is de tegenftelling fchoon uitgevoerd ., gelijk het
ftof der bergen en het wellend zand voor den wind!
Eri deze uitkomst zou fchielijk en onverwacht
zijn; des avonds zouden zij. den fchrik nog aller-
\vege verfpreiden , en des morgens zouden zij reeds
niet meer zijn. Dit alles wordt genoegzaam opgehel-
derd door de gefchiedenis van Sanheribs nederlaag
voor Jerusalem 3 waarover wij reeds eens en ander-
J E S A_ 1 A S XVII. 417
maal gefprokcn hebben , en bij het volgende Kapittel
meer zullen moeten zeggen.
Welhnd zand. De Heer MUNTINGHE ver-
taalt clit woord , dat in gelijken zin voorkomt Ps.
LXXXIII: 14, door ftroo, en ftaaft deze vertaling
met het gezag van het Arabisch dialed:. Wij geloo-
ven echter, dat onze overzetting, en met den aard
van het Hebreeuwfche woord niet minder overeen-
komftig is , en een niet minder fchoon en dichterlijk
beeld voor den geest ftelt, zoo wel te dezer.plaatfe ,
waar de parallelie voor dezelve pleit i9 als in" den aan-
gehaalden Psalm , waar de parallelie weder meer het
gevoelen van MUNTINGHE fchijnt te begunfligena
I. DEEL. Dd
J E S A I A S XVIII.
HOOFDSTUK.
1. JHloor ! o land 7 aan beide zijden aver-
fchaduwd,
Dae op de boorden ligt vanEthiopiensvloe-
den!
2. Dat langs den ftroom gezanten zond,
In fchepen van papierriec op de wate-
ren ! . . .
Gaac ihel, gij boden, naar het volk,
Dat uicgeftrekt en kaal is,
Een vrees'lijk volk, van oudsen ook voort-
aan,
Een volk met plegtigheden overladen 9
Welks land vertreden wordt,
En door de vloeden overflroomd :
3. Ja J al gij ingezetenen der wereld,
Bewoners van het aardrijk !
Als op de bergefc de banier geplant wordE>
Zult gij het alien zien,
J E S A I A S XVIII.
Als de trompet klinkt , zult gij het hoo-
renl
/ . Want zoo fprak Jehova tot mij :
Ik zit flil en zie toe in mijn woning,
Gelijk de warmte van een heldren dag,
Na winter - regenvlagen ,
Gelijk een dauw-wolk in den o.ogst.
5.V7antv66r den oogst.,
Wanneer de knop volkomen,
De bloefem druif geworden is ,
En reeds tot rijpheid nadert ,
Dan fnijdt hij de ranken weg met het fhoei-
mes ,
En kapt de loten af.
6. Dan wordt aan 't roofgevogelte der ber-
gen,
Des velds gedierte 't al ten proof ge-
laten ,
Den zoraer brengt daar op 't gevogelte,
Den winter het gedierte door.
7. Dan konit de tijd, waarin Jehova Zebaotb
Gefchenken worden tpegebragt,
Door 't volk dat uitgeftrekt en kaal is,
Een vreef'iijk volk, van ouds enookvoort-
aan,
Een volk, met plegtigheden overladen,
Dd WeJks
420. J E S A I A S XVIII.
Welks land vertreden wordt,
En door de vloeden overftroomd ? ;
Naar Jehova Zebaoths gewijden zecel-,
Naar Sions berg !
VER-
J E S A f AS XVIIL 4'ai
V E R K L A R I N G.
I
n de groote verfcheidenheid der gevoelens over
dit Hoofdftuk , hebben wij niemand gevonden , dien
Wij veiliger als gids kondcn volgen, dan VITRINGA,
van wien wij velen deu nieuwere Uitleggers wel ziea
afwijken, maar zonder genoegzame redenen van him
verfchil bij te brengen, of zonder iets beters in de
plaats te leveren.
Het is dan de nederlaag der Asfyriers voor Jeru-
zaleni, die de ziel dezer Godfpraak uitmaakt. .Deze
nederlaag, Kap. XVII: 13, 14. voorfpeld, waarvafl
men deze Profetie eenigermate als her vervolg kan
aanmerken , moest niet alleen door het gerucht over-
vliegen tot, maar ook door boden bekend gemaakt
worden aan een volk, dat hier vs. i en 5.. befchre-
ven wordt, en waardoor wij, met-tamelijk veel ge-
rustheid , geen ander volk verftaan , dan Egypten.
Doch deze val der Asfyriers , op de bergen van Ju-
dea , moest ook de aandacht der ganfche wereld tot
zich trekken , volgens vs. 3. In het vierde en vijfde
vers voorzegt de Profeet,.dat deze doorluchtige uit-
komst gebeuren zou , op een' ten uiterfte bekwamen
Dd 3 tjjd,
4ft*. J E S A "i A <S XVIII.
tijd , na lang beidens van Gods wege , en ten op-
zigte van deAsfyriers dan, wanneer zij zouden fchij-
nen het naast bij de vervulling hunner plans te zijn ,
die eensklaps afgefneden en verijdeld zouden worden.
Ja! de flag, hun toe te brengen, zou voof hunne
grootheid en welvaait beflisfend wezen vs. 6. Einde-
lijk wordt gemeld , welk een' indruk deze gebeurtenis
maken zou op dat zelfde groote volk , vs. i en 2.
befchreven , en hiermede fluit zich de Profetie vs. 7.
Op deze wijze loopt alles , naar 't ons voorkomt.,
zeer geregeld af , en men maakt de Godfpraak flechts
ingewikkelder 'en duisterder , naarmate men verder
van dit gevoelen afwijkt.
vs. i. Hoor! o land , aan beide zijden over-
fchaduwd ,
Dat op de boorden ligt van Ethiopiens
vloeden !
a. ,, Dat langs den ftroom gezanten zond,
In fchepen van papierriet op de wate-
ren ! . . . ,
Gaat fuel, gij boden, naar het volk,
Dat uitgeftrekt en kaal is ,
Een vrees'lijk volk , van ouds en ook
voortaan ,
. Een volk met plegtigheden overladen,
Welks land vertreden wordt ,
,. En door de vloeden overflroomd."
Wij
J E S A I A S XVIII.
Wij bebben het woordje 9 bij de Onzcn door
overgezet, hier, gelijk ooK Kap. XVII: 12, door
hoor vertaalt, welke beteekenis, gelijk ons woordje
hui ! of hti I het Hebreeuwfclie woord pngetwLjfeld
heeft. Onze Overzctters zelvc hebben het hui , hui 9
vertaald Zach. II: 6, 7, in de Nederdiritfche Over-
zetting, mJtar vs. 10 en ij. in den Hebreeuwfchea
tekst.
Al wat wij voorts in dit eerfle en tweede ,vci\s aan-
trefFen .> houden wij voor eene befchrijving van Egyp-
ten, naar de verfcheiden eigenfchappen van dat land,
en deszelfs inwoners. In den ^eheimzimiigen , Pro-
fetifchen ftijl is dit niets vreemds , dat de naam ecns
volks verzwegen wordt , terwijl het intusfchen om-
flagtig en duidelijk omfchreven wordt. De tijd,
waarin zulk eene Profetie uitgefproken wcrd , vor-
derde menigmaal deze geheimzinnigheid , en fchijn-
bare duisternis. Laten'wijinu de deelcn der oui-
fchrijving uit elkander ftellen en verklaren.
Een land, befchaduwd aan de beide zijden; zoo
mogt Egypten heeten, fchoon er bijkans geen boom
of heester in gezien werd , omdat het aan de ooste-
lijke en westelijke zijde door bergen werd ingefloten ,
die , ten minfte dichterlijk , kunnen gezegd worden ,
het te befchaduwen. LOWTH vertaalt deze fpreek-
xvijze, in navolging van BO CHART, door land
der gevkugelde cimbahn , en verftaat er door een
fpeeltuig, \ welk aan Egypten bijzonder eigen was,
bij de lateren bekend onder den naam van Siftrum*
Dd 4 en
J E S A I A S XVIII.
en 't welk, om deszelfs uiterlijke gedaante, zeer wel
aldus kon befchreven worden.
Dat op de boorden ligt van Ethlopiens vloeden.
Op de boor den , zoo vertalen wij het Hebreeuw-
fche woord , dat aan deze , en ook aan gene
zijde beteekent. Door Ethiopiens ftroomen ver-
ftaan wij niets anders dan den Nyl, die nit Abys-
finie bntfpringt, en door de beken en ftroomen van
dit land aangroeit : nu is het zeker eene duidelijke
beCchriiying van Egypten , als van het land dat aan
de oevers der Ethiopifche rivier, de Nyl, ligt.
Dat gezanten zond langs den jlroom , letterlijk
op de zee., doch de Nyl wordt in de heilige Schrift
menigmaal zee genaamd: in fchepen van papierrict
op de -water en; dat men zulke ligte vaartuigen op
den Nyl gebruikte , is te bekend , om er op ftil te
flaan. Wij verftaan dit gezanten-zeuden gansch
eigenlijk , niet van eenige bijgeloovige gewoonte ,>
maar van het gemeenfchappelijk belang, dat er in
dien tijd tusfchen Egypten en Juda zijn zou, zoo
dat het niet vreemd zou wezen , gezanten van dat
Rijk naar Jeruzalem te zien komen , die dan eerst
in fchepen van papierriet den Nyl kwamen af-
zakken.
Een volk dat uitgeftrekt is : dit ziet op de ge-
daante van him land , geheel in de lengte uitge-
ftrekt , naar den loop des Nyls , zonder bijkans
eenige aanmerkelijke breedte te bezitten. Kaal^ of
her oof d van haar : der Egyptenaren gewoonte was
het
J E S A-.T.-A" S XVIII.
4*5
het -menigmaal, het hoofd en ganfche ligchaam kaal .
te fcheren ; ten zij men verkieze ook deze eigen-
fchap, niet op het volk, maar op het land t'huis te
brengen ,. en de uitdrukking te verflaan , van de
vlakke en open gefteldheid van Egypten , waar men
geene heuvels, en weinig boomgewas aantreft.
JL&n volk vre&sfelijk van dat het was en voort-
aan. Zeker mag men dit van Egypte zeggen, of-
fchoon het misfchien , bij den inval van Sanherib in
Juda , niet in zijnen voordeeligften toeftand was.
Een volk met plegtigheden overladen : letterlijk
van regel bij regcl , welker menigte bij de Egypte-
naars bijkans zonder getal was. .Vele Uitleggers
vertalen deze woorden geheel anders, doch zonder
daarbij in aanmerking te nemen , dat dezelve in den
flijl van JESAIAS, geene andere beteekenis kunnen
hebben , gelijk uit vergelijking van Kap XXVIII:
vs. 10 en 13. ten duidelijkfle blijken kan.
Welks land vertreden werdt : deze uitdrukking
ziet op .eene gewoonte van den landbouw in Egyp-
ten , daar men niet ploegt of egt : wanneer de Nyl
geweken , en zijn flib op de akkers gelaten heeft ,
zaait men , en doet niets verder , dan het vee daar op
te drijven, om het zaad in den grond te trappen,
zoo dat het ganfche laud jaarlijks werd plat getre-
den. Eindelijk, welks land de vloeden^ de Nyl en
alle zljne wateiieidingen en kanalen , oyerflroqmen.
Dit hecft. geene verdere uitlegging van nooden.
Aan deze Egypten aars nu mocst de tijding van
Dd 5 San-
4*6 J E S A I A S XVIII.
Sanheribs nederlaag , niet alleen do'or het gerucht ^ "
maar ook door afgevaardigde boden gebragt worden :
de Profqet bedoelt hiermede het groot belang , dat
de Egyptenaars bij deze gebeurtenis hebben zou-
den , dewijl Sanheribs krijgstogt niet enkel tegen
Jerusalem , maar vooral ook tegen Eg^pten gerigt
was.
vs. 3. Ja ! al gij ingezetenen dcr wercld ,
Bevvoners van het aardrijk ! ,
Als op de bergen de banier geplant
wordt,
Zult gij het alien zien,
Als de trompet klinkt, zult gij het hoo-
De maar van *t geen gefchieden zou , van der As-
fyriers nederlaag , zou niet alleen in Egypten gebragt
worden , zij zou van de ganfche wereld gehoord
worden; en geen wonder, want de Asfyrifche Mo-
gendheid was in dien tijd geducht voor de geheele
wereld , zoo verre zij bekehd was , of liever , voor
zoo verre de befchaafde natien tet elkander in be-
trelddng (louden. De woorden, ah de banier op
de bergen geplant wordt , en de trompet- klinkt ,
bepalen den tijd ? wanneer die groote gebeurtenis
zou voorvallen , en de plaats , die er het tooned van
wezen zou. De bergen, te weten, die van Juda;
als men daarop de Asfyrifche veldftandaarden zag
op-
J E S A I A S XVIII. 4*7
pgerigt , en hunne trompetten gehoord werden,
dan raogt de. aarde vrij oplettend worden , want wel-
haast zou men de nederlaag van het geduchtfte legei*
des aardbodems vernemen: de poging der Asfyriers,
'ora Juda geheel te bemagtigen , zou het teeken en
de voorbode van hunnen val zijn.
vs. 4. Want zoo fp'rak Jehova tot mij :
Ik zit fhil en zie toe in mijn woning,
Gelijk de warmte van een' heldren dag,
,;Na winter - regenvlagen ,
39
Gelijk een dauw-wolk in. den oogst.*'
De Prefect voorzegt hier, datGod, het geen hij
flond te doen, juist verrigten zou op den allerge-
fchiktften tijd , als zijn volk zijne hulp meest noodig
zoude hebben , en vriend en vijand beiden zijne
wonderdoende magt meest zouden opmerken. Hoe
God de Asfyriers eerst in hunne woede zou laten
voortgaan , en zich in fchijn de zaak van Juda niet
zou aantrekken , wordt zeer fchoon uitgedrukt in
deze woorden, ik zit flil en zie toe in mijne wo-
ning , met omdat ik de zaak mijner vrienden heb ver-
laten , inaar omdat ik het beste tijdftip voor miine
medewerking afwachtte. En deze regt-tijdigheid der
Goddelijke hulpe wordt door twee duidelijke , en
allerfraaist gekozen zinnebeelden verklaard : een hel-
dcre en warme dag kan in Paleffina wel eens druk-
kend'en benaauwend zijn, maar na.de gure 'ftort-
yla-
4*8 J E S A I A S XVIII.
vlagen van den vroegcn of winter -regen , is hij ver-
kwikkend , en doet gras en halmen uitfpruiten. Zoo
verkwikkend is ook eene koele dauw-wolk in de hitte
van den oogst, daar zij de krachten van den ver-
moeiden landman herftelt, en hem van zijne uit-
putting herkomen doet. Men moet hierbij zich her-
inneren , dat de oogsttijd in Pale din a , van April of
Mei tot September, de heetfte tijd is van het gan-
fche jaar. Wij lezen, met fommige oude en nieu-
were Overzetters , in plaats van in. de hitte des oog-
fles , in den dag des oogftes. Ook hebben wij in
de woorden , na winter - regenvlagcn , eene and ere
lezing gekozen, waarvan, in den kleinen bundel van
afzonderlijke aanmerkingen , behoorlijk verflag zal
worden gedaan.
vs. 5. Want v66r den oogst,
3t Wanneer de knop volkomen,
De bloefem druif geworden is ,
En reeds tot rijpheid nadert ,
Dan fhijdt hij de ranken weg met het
fnoeimes,
En kapt de loteu af."
V
Zou de Goddelijke verlosfing regt tijdig zijn voor
zijn volk , zij\zou het ook , doch in een' omgekeer-
den zin , zijn ten opzigte van de Asfyriers. Hunne
vernedering zou juist plaats hebben, als hunne plans
tot volkomen rijpheid naderden., en zij welhaast be-
zit-
J E S A I A S XVIII. - 4*9
zitters, voornamelijk van Juda en Egypten, zouden
fchijnen te zijn. Des Prefects voordragt is hier
wederom zinnebeeldig , maar zeer verftaanbaar. As-
fyrien is een wijnftok ; zijne plans zijn de vruchten
van dezelve ; deze doen zich eerst voor als knop of
botte; deze block, de bloefem wordt een drulf^ d&
druif nadert tot rijpheid^ maar zij komt niet tot
rijpheid: nog v66r den oogst^ rukt God niet alleen
den bloefem weg , maar fnijdt de ranken met trosfen
en druiven x 0/ 5 ei] kapt zelfs de lot en weg , al het
jong en vruchtdragend hout , zoo dat van den bloei-
jenden vvijnftok nu alleen een dorre verlajten ftam over-
blijft!
vs. 6. Dan wordt aan. 't roofgevogelte der ber*
gen,
Des velds gedierte ? t al ten prooi ge-
laten ,
Den zomer brengt daar op 't gevogelte,
Den winter het gedierte door."
De wijnberg , v66r den oogst , van druiven , loten,
ranken en alles beroofd , ligt nu geheel verlaten : de
vogels azen, gedurende het overfchot van den zo-
mer , op de afgefneden vruchten , en des winters is
de fchoone wijngaard reeds ter vertreding gegeven
aan de kudden , en aan het wild des velds. Inder-
daad het bleef niet enkel bij de nederlaag van San-
herib voor Jeruzalem , hij zelf, in zijn land ko-
. men-
43 J E S A I A S XVni.
mende , werd gedood , de Asfyrifche Monarch!]
begon te vervallen , zwichtte welhaast voor het ge-
-weld der Chaldeers , en werd naar Babylon OVCIN.
gebragt.
vs. 7. Dan komt de tijd , wanrin Jehova Ze-
baoth
Gcfclienken worden toegebragt,
Door 't volk dat uitgeftrekt en kaal is ,
Een vreef 'lijk vo]k , van ouds en ook
voortaan ,
Een volk , met plegtigheden overladen ?
Welks land vertreden wordt,
sa En door de vloeden overftroomd ,
Naar Jehova Zebaoths gcwijden zetel ,
Naar Sions berg I"
Het grootfle gedeelte van dit vers behelst eene her*
, haling van vs. 2 , en is dus reeds veiidaard. Thans
verdient alleen onze optnerking de voorfpelling , dat
de Egyptenaars ., na de nederlaag der Asfyriers, met
gefchenken zouden komen naar Jeruzalem , om Je-
hova , den God van Israel > htinne dankbaarheid te
betuigen voor eene verlosfing , waarbij zij zelve zoo
veel belang hadden. Wij moeten deze.erkentenis van
Jehova als God , ja als een magtig en veiiosfend
God , met verwarren met de erkentenis van hem als
den cenlgm God, met verzaking der afgoderij. De
afgodendienst was zeer gezellig, zy erkende de Go-
- dcu
j E s A T A s xvm. 431
den van andere natien ook voor Goden , die men in
bijzondere gevallen dankbaarheid fchuldig kpn zijn ,
en uit dien hoofde met gefchenken vereeren, fchoon
men altijd de naaste hetrekking hield op de Goden
van zijn eigen land. Geen wonder derhalve, dat
j E s AIA s voorfpelt , dat de Egyptenaars , voor San-
heribs nederlaag , Jehova in zijnen tempel zouden
komen vereeren. Wij vinden een historisch over-
blijffel , dat ten bewijze van de vervulling dezer
yoorzegging dienen kan , 2 Chron. XXXII: 23 5 daar
de Gefcjiiedfchrijver, onmiddellijk op de nederlaag
van Sanherib , deze woorden volgen laat : en veleti
bragten gefchenken tot Jehova te Jeruzalem ? 't geen
wij van de omliggende volken verflaan nioeten, en.
niemand zal in twijfel trekken , of niet onder dezen
ook Egytenaars waren ; ja ! of zij niet de eerile
plaats onder dezelve beklee.dden.
j E S A 1 A S XIX.
H. O O F D S T U K.
1. JL rofetie tegen Egypten.
Zie! Jehova, rijdende op een wolk ,
Is fuel in aantogt tegen Egypten;
Dat Egyptens afgoon voor Hem bcven !
En der Egyptenaren hart
In hunnen boezem fmelte !
2. Straks jage ik Egypten
Tegen Egypten in 't harnas,
Dat de breeder zijn' -breeder,
De vriend zijn' vriend beftrijde ,
Stad tegen ftad, gebied tegen gebied!
3. Dan is Egyptens wijsheid uitgeput,
En zijn bcleid verzwolgen en te niet;
Dan zoekt men vruchteloos
Der Goden gunst, door wigchelarij,
Door tooverkunst of geestbezwering.
4. Ook lever ik Egypten
Een' harden Heer in handen ,
Dat
E S A I A S XIX. 433
Dat een Geweld'naar het beheerfche ,
00 fpreekt de Heer, Jehova Zebaothl
5. Dan zal het water uit den Nyl
Beder ven , ftinkend worden ,
De landrivier gefaeel verdroogen.
6. Egyptens vloeden zijn ondrinkbaar,
Gedurig kleinef , drooger worden de ka*
't Papier- en rietgewas kwijnt weg:
7. De weiden aan den mbnd, en de oevets den
rivier^
Ed al wat aan den viced gezaaid is *
Verdort, ftuift weg en is met meer!
8. De visfchers treuren,
Die. in den ft room zijn' angel -wierpj ver^
hongert j
Die in het water netten fpande^
Lijdt kommer en gebrek.
9. Die vlas en fijne ftof bereiden ^
\
En zij ^ die bysfus weven ,
Zijn jammerlijk te leur gefteld^
10. Daar breekt men weefgetouw
En weverftoel in ftukken ,
En zij, die drank bereiden j treuren!
I, DEEL. Ee ii. AchS
434 J E S A I A S XIX.
n. Ach! Zoans Vorften zijn verdwaasd,
Be wijsfte zelfs van 'sKonings wijze
lien,
Zijn dom of radeloos:
Wat zegt gij langer dan tot Pharao :
Ik ben een zoon der Wijzen , x
Uit het geilacht der oude Koningen !
-12. Waar zijn zij dan, die Wijzen?
Dat ze u verkondigen, dat zij doorgroa-
den,
-; . Wat lot Egyptenland
Jehova Zebaoth befchoren heefcJ
13. Neen ! Zoans Vorften zijn verdwaasd,
Memphis Vorflen 't fpoor gansch bijster ,
Der ftammen hoofden doen Egypten dolen f
14. Jehova heeft, in 't midden van hen,
Een* zwijmelbeker rond doen gaan,
Zoo dwaalt en tuimelt nu geheel Egypten ,
In al zijn handel en bedrijf ,
Gelijk de volgezopen dronkaard tuimelt I
15. Gansch werk y loos zit Egypten neder ,
Men weet niet meer, watj hoofd of flaart,
Wat dadeltak of bies venrigten moet !
16. Ook zijn de Egyptenaars kls wijven,
En fiddren en ontflelien zich,
Wanneer Jehova Zebaoth
J E S A I A S XIX. 43$
Zijn hand flechts tegen hen beweegt. *
17. Dan zal het land van Juda
Egypten zijn ter toevlugt ;
Elk, die het melden hoort, vlugt bevend
derwaarts heen,
Om daar de ramp te ontgaan,
Hun door Jehova Zebaoth befchoren !
1 8. Eens heefc men,; in Egyptenland,
Een vijfcal fleden, --..'..
Waar Kanans taal gefprpken wordt,
Die zweren bij Jehova Zebaoth :
Scad der verwoescing noemt men &&n derr
zelve.
19. Dan wordt, ter eere van Jehova^
In 't midden van Egyptenland eqn al-!
taari . . ;
En aan *s lands grenzen een gedenkzuil. opr
gerigt. :,;...-)
20. Dat zal een teeken in Egypten :Zijn, ;.-",
Een duurzame gedachtenis,
Ter eere van Jehova Zebaoth ,
Hoe zij , benaauwd door hun verdrukkejrs,
Hun klagt verhieven tot Jehova,
En hij hun hulpe zond,
En magcige verlosfing !
Ee a si.Zow
J E S A I A S. XIX.
a i. Zoo- wordt Egypte een voorwerp van Jeho*
va's zorg ,
Egypten zal Jehova kennen, in dien dag,
Zij dienen hem met offers en met gaven 9
Doen hem geloften en betalen ze.
2. Zoo flaat JeHova Egypten ,
Slaat en heelt!
Zij wenden tot Jehova zich ,
,Hij hoort en h'eelt hen !
23. Dan zal er een gebaande heerweg zijtt
Naar-Asfuf , uit Egypten,
Egypte en Asfar zullen wederzijds elkaar'
bezoekeri,
Egypte en Asfur zullen zaam aanbidden ;
24. En Isrel zal de derde zijn,
Bij Asfur en Egypten f
Ja! in hun midden tot een zegen !
25. Dan zegent hen Jehova Zebaoth , en ze'gtr
Gezegend zij mijn volk , Egypten .'
En Asfur, mijner handen werk!
En Israel mijn erflijk eigendom J
J S A I A S XDC,
R L A R IN G.
PROFETIE TEGEN EGYPT EN.
H
.et Egyptisch Rijk, welks liggihg, op de beid$
oevers van den Nyl , de bron van deszelfs welvaart
en vuuclitbaarlieid , zelfs bij den.ongeoefenden in de
aardrijkskunde , bekend is, mag men misfchien voor
Jhet oudfte , thans nog aanwezige , Rijk der wereld
houden. Abraham, die in zyne .-omzwervingen
tweemaal naar Egypten kwam , vond daar reeds
eehen befchaafden Staat, de^gelijks Ifaak; bij Josefs
kpmst in dat Rijk zag men er reeds eenen gevestig-
den " Priesterftand , een geregeld hof, van eenen
Opperfchenker en Bakker voorzien , en eene nienigte
hof- en volks - gebruiken. Door Jozef kwam Egyp-
ten allereerst in naauwe betrekking met het nageflacht
van. Abraham., maar in vele opzigten ten nadeele van
het laatfte, dewijl de Israeliten gedrukt, en tot de
hardfte flavernij gedwongen werden; doch God ver-
lostte. hen met wonderen en teekenen, clo.or de hand
van Mofes en Aaron. In dien tijd bloeiden in Egyp-
ten all? konften en wetenfchappen , waarvan dit Rijk
yoor de-mo.eder.gehouden wordt, en de natie was
Ee 3 de
4S$ J/E S A I A S XEC.
de befchaafdfte des aardbodems. Naderhand is er
in de gewijde gefchiedenis flilzwijgen van de Egypte-
naren , gedurende een tijdperk van meer dan vier hon-
derd jaren 5 zij komen eerst , als in 't voorbijgaan ,
weder voor onder Davids regering, doch nader onder
Salomo , die eene Egyptifche Prinfes had onder het
getal zijner vrouwen* Deze verbindtenis tusfchen
Egypten. en het huis van David was echter van koi>
ten diuir ; in het laatst Van Salomo's leven , was
Egypten reeds weder de fchuilplaats van Salomons
vijand Jerobeam, en onder Rehabeam , Salomo ? s
zoon 3 drong Sifak , de Koning van Egypten , in Juda
tot Jeruzalem door, en beroofde de koninklijke en
gewijde fcliatten. Van hier is wederom een ftiU
zwijgen tot op den leeftijd van onzen JESAIAS,
toen een gemeenfchappelijk belang Paleftina enEgyp--
ten verbond tegen de overmagt der Asryriers. Door
dezen werden ook de Egyptenaars vernederd 9 doch
niet t'ondergebragt , welk lot hun evenwel te beurt
viel van Nebucadnezar , den Koning van Babel , al-
thans naar de voorzeggingen van JEREMIAS en
EZECHIEL , fchoon d gefchiedenis daar van
zwijgt. Dit is kortelijk de historic van Egypten,
zoo verre zij in de gewijde bladeren voorkomt , en
de berigten derzelve van dezen tijd , die wij bij on-
gewijde Schrijvers vinden , zijn weinjg bediiidend ,
verward en onzeker. In latere tijden werd dit Rijk
door Cambyzes, den Koning van Perfien , vermees-
terd 3 die het wreedelijk mishandelde. Door Alexander
en
J E S A I A S XIX.
an deGriekfche wapenen , werd het meer van.het'Pei?-
fiaanfche juk bevrrjd dan veroverd. ' Na Alexanders
dood bloeide het onder de Ptolomeiisfen ; voorts
werd het aan de Romeinfche wapenen onderwfirpen.
Daarnahebben het de Saracenen in bezit gehad, thans
is het onder dp magt der Turken , doch , gelijk men
berigty alleen in fchijn , dewijl zekere krijgsbenden,
Mamlukken genoepid, met hunne Beijs of Opper-
'hoofden, het naar willekeur beheerfchen (*)i
Zoo veel- over het Rijk'van Egypten. Vraagt men-.;
.wanneer, en bij welke gelegenheid, deze Profetie
tegen hetzelve is uitgefproken ? zoobelijden wij onze
verlegenheid ; nogtans willen wij gaarne een vermoe-
den en gisfing te berde brengen. Naar ons inzien
moeten wij een' tijd zoeken, zoo die te vinden is,
waarin de-Egyptenaren vijandig gezind waren tegen
Juda ; en zouden wij dezen niet mogen ftellen onder
de regering van Achaz? Deze Vorst toeh riep , ge-
Hjk wij weten, de Asfyfiers te hulp tegen zijne vijan^
den : , Efraim en Damascus: en hoe, meent men,
moest dit opgenomen wordeh bij de ^gyptenaars',
die toen reeds door de Asfyrifche wapenen werden
bedreigd? Zekerlijk :moesten dezen zich heimelijk of
openbaar bij Juda's vijanden voegen , en wij zouden
dus
C*) Dus fchreef ik vaor twaalf jaren : het zal niet noodig
zijn de latere lotgevallen van dit Rijk hier 'aan te voeren ^
yooral daar deszelfs lot nog niet in alien deele beflist fchijns
19 wezcn.
Ee 4
J E S A I A S XIX.
dus hier een gefchikt tijdperk vinden V waariri wlj
deze voorzegging plaatfen kunnen; ook zijn er,, bij
de Profeten , fporen eener verbiadtenis tusfchcn
Efraim en Egypten in dezen tijd.
In deze Profetie worden den Egyptenaren , van
Godswege, allerleiram'penaangekondigd: burgerkrijg;
en gewelddadige overheerfching , vs. 2-4. Qphouding
van alle welvaart , nering en bantering.,, daaruit
vooral ontftaande , dat de Nyl niet overftroomen
zou, ys. 5 10. Dwaze raadflagen 5 die tot nadeel
des volks zouden uitvallen, vs. n-ri5. Schrik en
vervaardheid , vs. 16, 17. Doch daarna zou den
Egyptenaren gropt heil te beurt yallen , en Egypten
zou een zetel worden van Jehova's dienst, terwi^l
tevens ook andere volken tot zijne. gemeenfchap zou-
den worden toegebragt, vs. iSr-ras. D.e. tijd der
verv-ul-ling. van deze Profetie te bepalen, heeft weder
groote moeijelijkheden in, ontflaande. .uit onze on-
kunde van de Egyptifche gefchiedenis in dit tijdvak.
..Wij zullen het fpoor dier Uitleggers betreden, die
het naauwkeurigfte. dit ftuk behandeld hebben , en
bij elk gedeelte trachten uit te vorfchen , wanneer
het kan gerekend worden verviild te zijn, zoo veel
wij namelijk , bij de flaauwe voorlichting der histo-
rie, hier van bepalen -kunnen.
i ys i. Profetie tegen Egypten.
> ' ' '
M Zie! Jehova, rijdende op een wolk,
J E S A T I A S XIX. .#-.
Is fnel in aantogt tegen Egypten;
Dat Egyptens afo6n voor Hem Ijeven!
En der Egyptenaren hart
1 In hunnen boezeqi fmelte 1 ?>
Jehova ten gerigte komende tegen Egypten , zit op
gene wolk, en laat zich op dezelve voeren naar dat
Rijk ; eene befcende , " verhevene en Poetitche vooir-
.ftelling. Het gevolg van Gods regterlijken aantogt
is niet alleen vrees en verflagenheid in het.hart der
t inwoners , maar ook bey en der afgoden , 't geen
men dus verklareiji kan, dat de. fdirik ook tot de
Priesterfchaar zou komen 3 die geen' troost of raad
zouden weten : ten zij men , met VITRINQA,
4enken wil aan den inval van Cambyzes , die zijnen
moed tegen de Egyptenaars , vooral Ook; aan hunne
heilige dingen, hunne Priesters, tempel^ en afgodei^
koelde. ;
' vs, 4. Straks jage ik Egypten
Tegen Egypten in 't harnas,
Dat de breeder zijn' breeder,
De vriend zijn" vricnd beftrijde ,
Stad tegen ftad, gebied tegen 'gebied i*
9%
iJ
Onderde geduchtfte Dampen , die eenland, onder
het beftuur en de medewerking der Voorzienigheid ,
Ixunnen overkomen, moet men in de eerfte plaats den
burgerkrijg ftellen. Wanneer deze inwendige be-
Ee 5 roerte s
44* J E S A I A S XIX.
roerte , tot vervulling van JESAIAS Godfpraafe,
in Egypte uitgebarfteh is , weten wij met.; of onder
de regering der twaalf Koningen , bekend onder den
naam van Dodekarchie? dit zou men bijkans vast
ilellen , omdat op het einde van dit vers , 't geen
wij vertaald hebben gebi&d, tegtn gebied^ /eigenlijk
luidt , Konlngrijk fegen Kwingrijk ;., ,of..na'der-
hand, toen een der twaalf <Vprften"i Psainmetrenus
genoemd, de anderen beftreed, en de heerfchappij
voor zich alleen bemagtigde % De gewijde -gefchiede-
nis heeft hier van niets , de oiigew^de is.gebrekfcig^
en laat ons in her hnzekey. .' ..'.'.
vs, 3. Dan is Egyptens wijslieid uitgeputj -
En zijn beleid verzwolgen en te niet $
,, Dan zoekt men vruchteloos
Der Goden gtinst, door wigchelarij ,
tj Do.or tooverkunst of geestbezwering.'*'
Eene fchoone afbeeiding, hoe het toegaat in een*
tijd van ver warring 5 ieder bedenkt, put zijn geest
en vermogens uit, en ten laatfte vindt hij nog geen'
goeden en heilzamen raad. Dan neemt elk zijn toe-
vlugt tot den GodsdienSit, tot de Priesterfchaar en
tot het bijgeloof , en al wie maar een fchaduw van
hoop of troost kan geyen , is welkom !
YS. 4. Ook lever ik Egypten
Een 5 harden Heer in handen,
sa
J E S A I A $ XIX,. 441
Dat een r Geweld'naar het beheerfche ^
Zoo fpreekt de Heer, Jehova Zebaothl"
.Eene nieuwe plage , en geene van de geringfte,
tyrannifche overheerfching van een' geweldigen Vorst,
die hen ondepdruliken en uitmefgeten zbu. Wie deze
Koning geweest zij", - Sethftn .? -die den kiijg'slieden
J^unne akkers 3 bet loon van hiinhe getrouwe dien-i
ften ontnam; of Psammeti'chus? van wien wij even-*
wel niets dergelijks vinden aangeteekend ; of een an-f
der ? waag ik met te beflisfen. VITRINGA en
andere denken aan den Perlifchen Koniri'g Cambyzes^
die Egypten zeer iiii5handelde 9 'doch eene naauwkeu-
rige overweging bevestigt ons in het gevoelen , dat
wij de vervulling der Profetie zoo verre nietmoeteri
zoeken ; dat de hier aangekondigde rampen dat land
overgekomen zijn, -vtffif het einde van het veertiende
jaar van Hizkias regering, : en dat met dit tijdperk
de vervulling begint van het laatfte.deel der voor-
zegging, vs. 1825, elijk uk het yervolg njider
blijken zal.
vs. 5. Dan zal het water uit den Nyl
Bederven, ftinkend worden,
De landrivier geheel verdroogen.
Egyptens vloeden zijn ondrinkbaar ,
Gedurig kleiner , drooger worden de ka-
nalen, :
't papier- en riergewas kwijnt weg."
33
t
444 J E S A I A S XIX,
Deze verzen maken hetc begin .uit der aankondi,
ging van eene andere, ramp , welker befchrijving met
- *>
vs. 10. voltooid wordt. De letterlijke voorftelling is
deze ; ;de Nyl , van welks overftropming alle vnicht-
baarheid en vertier in Egypten. .afhangt ., .zal nies
zwellen, niet overvloeijen : het gevolg zaLwezen,
dat het Nyl water , ; het eenige, dat men in Egypten
heeft, .in de poelen. en kanalen ftilftaan^ bederven en
Qiidrinkbaar worden. zal : de Nylgewasfen j yopi'al
het papierriet , .dat men tot velcvlei/gebriiik .bezigde,
en dat; een tak van beftaan was, zou ; kwijnen: alle
andere neringen en bronnen van, welvraart 3 die ook
op de vruchtbaacmakende pver-ftrooming des Nyls
fleunden, als landbouw, visfcberij, weveri]^ broti-
werij en dergelijke, zpuden kwijnen en te niete wor-
den , en Egypten zou to* een' ftaat van gropte
fchraalheid en magerheid .vervallen. Dit allqs is
klaar, niaar het is moeijelijker ; te. b.eflis.fen , of wij
deze voorflelling geheel eigenlijk ', naar de letter ,
hebbeii op te yatten, en, gelpoyen inoeten, dat de
vcrvulling dezer bedreiging daarin beftaan heeft,
dat, door beflelling der Voorzienigheid , de Nyl e'en
of meer jaren niet buiten zijne oevers , of niet hoog
genoeg gevloeid is , welke voor Egypteland aller-
geduchtfte plage alle die jammerlijke gevolgen heeft
na zich gefleept , die wij tot vs. 10. befchreven vin-
den. Hier voor fchijnt de eenvoudigh.eid in de eerde
plaats te pleiten , en dat wij in de pngewijde ge-.
fphkdeuis van dien tijd niets van zulk ee.ne ramp ,,
J E S A I A S XIX, 44$
Egypten overgekomen , . viiiden aangeteekend , kan
dit-geyoelen niet : omver werpen, dewijl die gefchie-
dcnis ten uiterfte gebrekkig is.
Anderen nogtans 1 denken, dat de geheele voorftelling
van den Profcet figuuiiijk is ; dat hij niets anders be-
dreigt , dan ophoiiding van bloei en welVaar t , onder
eene tyraiinifche regering , verval van neringen ,
handwerken en koopmanfchap , en dit even zoo jam-
tiierlijk, als of de Nyl zijnei jaarlijkfche overftroo-
mingen vergat en naliet , 't geen echter , uit hoofde
van deze voorzegging alleen , niet behoefde te ge-
beuren. Men beroept zich , tot (laving van dit ge-
voelen , op Ezech. XXXII: 14 , daar insgelijks de
yerdrooging van den Nyl gebruikt wordt als een
z-innebeeld , om verval en vermagerihg in Egypte af
te beelden; men kan er bijvoegen vs. 15. van dit
zelfde Kapittel, waar dit eigen verval van neringen
vertier aan eene andere oorzaak , aan de dwaasheid
van der Vorften raadflagen , wordt toegefchreven.
Het Is moeijelijk, welk van deze twee gevoelens
Wij als het waarfchijnlykfte zullen Verkiezen : meest
echter zouden wij ovefhellen tot het eerfte , om de
nitvoerigheid der voorftelling , en omdat er juist al-
ieen neringen en handwerken worden opgenoemd,
die geheel van het eigenlijk overvloeijen des Nijl
afhingen.
w
vs. 7. De weiden aan den mond, en de oevers
' it der rivier^ .
f ' En
44* J E S A T A S XIX.
,, En al wat aam den vloed gezaaid i$ 9
99 Verdortj ftuift weg efi is riiet nicer!"
Veehoederij en landbpuw zoudenjiet eerfte nadeel
van het achtefblijven der geworie jaarlijkfche over-
(brooming gevoelen. indien -de Nyl niet tot eene be,
paalde aanmerkelljke hoogte rijstj is het een fchraal,
jaar in Egypten , omdat vele akfeers dan onbevoch-
tigd blijven , en indien hij geheel niet boven zijns
oevers zwelt , is er in dat jaar, door gansehEgypteu-
land, geen zaaijing noch oogst.
vs. 8. De Visfcliers treuren >
D
.,,-hoflgert-,
Die in den ftroom zijn* aiigel wierp 5
Die in het water netten fpande ^
Lijdt kommer en gebrek."
Het is genoegzaam boven alle tegehipfaak ver-
heven, en door het getuigenis der geloofwaardigfle
Schrijvers bevestigd , dat de Nyl , ten minfte in
vorige dagen, en vooral in de poelen of meren,
die hij vormt, zeer vischrijk is, zoo dat de visfche-
rijen daar een voorname tak van nering waren.
De murmurerende Israeliten gcdachten ,; onder de
fmakelijke fpijzen van Egypten , inzonderheid ook
aan de visfchen. Doch wanneer de Nijl niet
overftrobmde , het water ftilftond en bedierf , dan
was de visfcherij niet llechts voor ^^n 3 raaar
oofe
J E S A A S XIX. 447
ook voor vele achtervolgende .jaren bedorven en
verloren*
vs. 9. Die vlas en fijne ftof bereiden,
En z\j , die bysfus weven ,
Zljn jammerlijk te leur gefteld.
io. Daar breekt men weefgetouw
En weverftoel in ftukken ,
En zij die drank bereiden, treuren!"
Wederom wordt hier aan twee groote neringen , en
takken van beflaan , het verval aangekondigd : te we-
ten , vooreerst , aan de weverijen zoo wel in vlas ,
als katoen of boomwol. Van de eerfte komt het lin-
nen, van de tweede de bysfus., eene kostbare, aller-
fijnfte katoenen ftof , die bijkans tegen goud werd
opgewogeri , en die in ^gypten voornamelijk bereid
werd. Wanneer de Nyl niet overvloeide , was ef
geen vlas of katoen - inzameling ; en de mantifadluren
ftouden ffil. DesgelLjks was het ook >met de brouwe-
rijen; in Egypten heeft men weinig of geene wijn^
gaarden ; de wijn was er derhalve geen gewone
drank 5 wanneer men zich vergasten wilde , was
het op eene foort van gerften - drank , gelijk ons
bier; en deze trafiek, de brouwerijen, waren een
groote tak van welvaart in Egypten : doch als de
Nyl niet overftroomde , ontbraken gerst en water
beide. Bit is buiten twijfel de ware zin en over-
zetting van dcze plaats , doch die eene kleine ver-
an-
448 J E S A 'i A S XIX.
ahdering in de lezing der klankftippen van den
vordert.
vs. us Ach ! Zoans Vorften zijn verdwaaSd,
De wijsfte zelfs Van 's Konings wijze
j f raadslin ,
ti Zijn ddm of radeloo^
Wat zegt gij langer dan tot Pharab:
3 Ik ben een zoon der Wijzen ,
Uit het geflacht der oude Koningen I"
Met alle de vorige rainperi van Egypten zou nog
een ander onlieil gepaard gaan : het welzijn van den
Staat zou toevertrouwd zijn aan dwaze , flechte
raadslieden , die , fchoori zij anders voor wljzen ge-
houden werden , nil al den roem hunries verftarids
zouden verliezen , de vervallen zakeri niet zbuden
weten te herftelleii , ja dezelve nog Veel Verder ten Val
brengen : dit vinden wij vail hier tot vs. 15. In het
laatst van dit vers worden deze Egy'ptifche Wijzefl
in hunne verlegenheid voorgefteld 3 hoe zij het ma-
ken zouden, waiineer zij alle hunne voorfpellingen
zouden zien misfen , en al him raad in verderf en on*
heil verkeeren ? hoe zij dan hurinen ouden f oem zou-
den ophouden ? of zij dan nog , met hunne gewone
trotschheid, tot den Egyptifchen Koning, die hier s
haav den gebruikelijken Bijbelfchen bijnaam , PAarao
genoemd wordt, zouden durven zeggert: wij zijii
echte afflammelingen der beroemde oude Wijzen , eft
J E S A I A S XIX. 449
Egyptifche Koriingen ? Bij deze laatfte. grootfpre-
kende uitdrukking , nioeten wij ons herinneren , dat
de oude Koningen van Egypten doorgaans tot den
rang der Wijzen behoorden, en in de orde AN- Magi
wareii ingewijd ; 't geeri zelfs die genen met bntken-
nen , die hier het woord Koningen vertalen door
Raadslieden, '
VSi i a. Waar zijri zlj dail, die Wijzen? "
Dat ze u verkondigeri , dat zij door-
gronden !
.jj Wat lot Egyptenland
M Jehova Zebaoth befchorcn heefc!"
Deze voorftelling is fpottend : de Egyptifche Wij-
zen hadden ongetwijfeld gans.ch andere dingen over
'Egypten voorfpeld, dan de Prefect; bij de uitkomst
,riu zou het blijken , wid het geraden , wie Gods
toornemen doorgrond had , en of men nu deze val-
fche wiguieiaars nog langer voor Wijzen en tolken
der Goden kon houden.
v-s. 13. ,3 Neen! Zoans Vdrften zijn verdvvaasd ,
Memphis Vorften 't fpoor gansch bijster,
. Der ftammen hoofden doen Egypten do.
Bij herhaling wordt hier Zoati genoemd , eene ftr.d
anders Tanis geheeten, gelegen ill Neder- Egypten;
I. DEE.L. Ff eene.
\
45P
J E S A *f A S XIX.
eene ftad, die oudtijds eeri kpninklijke zetel was, en
thans nog onder de beroemdfte fteden van Egypten
geteld wer'd-j waartfm zij hier ook vereenigd wordt
'met Noph j anders Moph genaamd , gewoonlijk
Memphis i fa hoofdftad des ganfehen lands.
vs. 14. Jehova heeft , in 't midden van hen $
ti Een' zwijmelbeker rond doen gaan,
Zoo dwaalt en tuimelt nti geheel Egyp-
In al zijn handel en bedrijf ,
Gelijk de volgezopen dronkaard tui-
:melt!"
De alleruiterffe verflagenheid , en averegtschheid in
raadflagen en handelingen, wordt hier zeer veel be 4 -
teekencnd te kennen gegeven. Jehova heeft de, Hoof-
den gedrenkt met zwijmelgeest 5 - dat is , met geest-
rijk zwijmelvocht , waarvan zij tuimelend en dron-
ken zijn geworden. .Hun dronkenfchap en tuimel-
geest is tot het ganfche volk overgegaan , en zij zijn
nu even weinig in ftaat , om hunne zakeri behooiiijk
te verrigten, als de dronkaard, wanneer hij, over-
ftelpt van den drank, het ingezwolgerje weder uit-
fpuwt; want dit is de kracht van het oorfpronke-
lijke. De Hebreeuwfche Dichters weten menigmaal,
en zeer gepast 5 van walgelijke beelden gebruik te
maken.
Vs.
J E S A I A S XlXi 45*
TS. 15* Gansch ^verkloos zit Egypten neder 9
Men weet niet-meer, wat hoofd of
, s ftaart,
Wat dadeltak o'f bies verrigteii moet!"
t)e fpreekwijs, hvofd of ftaart y palmtak of bies 9
beteekenende groot en gering , hebben wij Kap".
IX: 13. aangetrofFen en verldaard. Alle neiing, blbei
en welvaart ; alle handwerk en middelen van beftaan,
van de geeerdffe en aanzienlijkfte tot de geringfte eii^
Verachtfte , sullen kwijnen en bijkans geheel ftiU
ftaan.
vs. i6i Ook zijn de Egyptenaars als wij veil $
En fiddren en ontftellen zich,
9 j Wanneer Jehova Zebaoth
,3 Zijii hand flechts tegen hen beweegt*
47. ,j Dan zal het land van Juda
)> Egypten zijn ter toevlugt;'
Elk ? die het melden hoor't , vlugt bi-
, vend derwaarts heen ,
to Om daair de ramp te ontgaan ,
,j Hun door Jehova Zebaoth befchoren I"
In hunne rampen zoudeii de Egyptenaars al huii-
hen moed verliezen , beven bij het geringfte krijgs-
gevaar , in plaats van hetzelve moedig het hoofd te
bieden, eetie toevlugt en fchuilplaats zoeken bij hunne
jtaburehj eri dat land van Juda, dat zy om deszetfs.
Ff 2. gc-
r E s A- i A. s xm
geringheid ;en niagteloosheid anders zoo zeer
fmaadden , ZQU nu van hen . bpgezocht wordeti,
daar zij het gefpaard zagen van de rampen , die hen
Egyptenaren druktetf. Deze vertaling en ppvatting,
vooral van het laatfte vers , komt ons voor als nog
de beste v.6.6r , fchoon zij met .volkomen ongedwon-
gen is.. .
. Hier eindigt de aaukondigtng der onheilen , die
jEgypten inoesteii trelTen. Jammer is het dat de ge-
fchicdenls ons zoo zeer verlegen laat , aangaande den
tijd- der vervulling van deze voorzegging ; ons komt
het waarfchijnlijk voor , dat dit alles gebeurd zij , in
een tijdperk van omtrent vijf en twintig jaar of iets
daar boven , .te rekenen van.de eerfte jaren van-
Achaz regering , tot het veertiende jaar van Hizkias
koningrijk. Dat in dien tusfchentijd het Egyptifche
Rijk door eeneu ongelukkigen oorlog met de Asfyriers
zeer gekrenkt is geworden , . rzal oris onder- anderen
nit het volgende Hoofdftiik blijken ; en wat de ove-
rige rampen betreft , burgerkrijg, overheerfching,
verval, verblinding , laf hartigheid , er is geene on-
jr:ogelijkheid , zelfs geene onwaarfchijulijkheid in ,
deze met de onheilen des ooiiogs gepaard zijn
geweest.
vs. 18. 9> Ecus heeft men in Egyptenland,
Een vijftal fteden,
Waar Kanans taal gefproken wordt,
Die zweren.bij Jehova Zebaoth: , :
- Stad
J E S A i: A : S XIX.
Stad der verwoesting noemt men
ti derzelve.
19. Dan wordt, ter eere van Jehova,
In 't midden van Egyptenland ecu al-
taar ,
' M En aan 's lands grenzen een gedenkzuil
opgerigt."
Van hier tot het einde van di't Hoofdftuk , openeii
zich betere uitzigten voor Egypten : vriendfchap met
Juda , eerbied voor Israels God , zouden er de gron-
den van zijn; zlj zouden vrede hebben met Asfyrieh
en Juda beiden , bevrijdmg van oorlogsrampen , eh
dus de gefchikte gelegenheid , om alle hunne geleden
fchade te herftellen en te vergoeden.- \
Zeer verfchillend is het gevoelen der Uitleggers over
den eigenlijken ^in, en de uitgeurektheid dezer be-
loften, waarvan echter alleen de beoordeeling der ver-
vulling kan afhangen.
Zeer na aan de waarfchijnlijkheid zijn zij, die bier
vooral denken , aan 't geen. na de Babylonifche ge-
vangenis , onder de regering der Makkabeeuwfche
Vorften , is voorgevallen. Ptolemeus Filometor
heerschte in Egypten , en het getal der Joden in dat
land was boven allc verbeelding groot; deze maak-
ten aldaar den Joodfchen Godsdienst bekend , en ver-
worven vele profelyten. Een zekere Onias, \\iens
.vader Hoogepriester te Jeruzalem geweest , maar van
; daar verdreven was, -verkreeg. van den .EgypifL-hGii
Ff 3. Mo*
4*4 J E S A T A S XIX.
Monarch de vrijheid, ora eeneri tempel te ftichten
in Egypten , in het Heliopolitifche land , in de ftad
Leontopolis. Door de aanhaling van deze onze God-
fpraak maakte hij zijn bedrijf fmakelijk bij de Egypt!'
fche Joden , en hierdoor maakte de Joodfche Gods-
dienst in Egypten nog grooter yooitgangen.
Daar mi de woorden van denHebreeuwfchen tekst,
bij ons overgezet ftad der verwoesting , ook vertaald
kunnen worden 5 leeuwen -,jlad , Leontopolis in 't
Grieksch, of naar eene andere lezing, zonne-ftad^
tl&Uopolisy zoo meent men met de grootfte zeker-
heid te kunnen befluiten, dat onze GodFpraak og
deze tijden ziet, en van deze merkwaardige gebeurte-
nisfen verklaard moet worden. Wij voor ohs echtet
gelooven niet, dat deze Profetie van het ftichten do-
zes tempels van Onias in Egypten kan uitgelegd wor-
den , omdat wij niet twijfelen , of het bedrijf van do-
zen Priester was laakhaar , eerzuchtig , en zijne aan-
haling van deze Godfpraak fchriftverdraaijing. Naar
den geest van den Israelitifchen Godsdienst rnogr: er
niet meer dan iin heiligdom wezen, en dit moest in
Kanaan zijn : in een vreemd land een twee.de te ftich-
ten s offchoon in gehjkheid van het Jeruzalemsch
tempelgebouw , was ftrijdig met Gods oogmerken ,
en kqn nimmer door hem beloofd worden, als een
zegen voor die natie , in welker midden die tempel
gefticht zou worden. Wij zoeken derhalve de ver-
vulling dezer Profetie merkelijk vroeger ; te weten,
In het tijdperk , dat begint- met de nederlaag van
San-
J E S A I A S XIX. '455
Sanherib voor Jeruzalem, en eindigt met den onder-
gang der Asfyrifche Monarchy , of veelligt foter , een
tijdperk, dat ten minfte vijftig jaren behelzen zal.
Toen greep er eene naauwe verbindtenis plaats tus-
fchen Egypten en Juda^ zoo dat zelfs eenige fteden,
waarfchijnlijk op de grenzen , de Hebreeuwfche taal
verftonden en fpraken , die anders van de Egyptifche
merkelijk onderfclieiden was. ^n deze gemeenzame
omgang zou (leunen op godsdienftige beginfels. De,
Egyptenaars zelve zouden Jehova voor God erken-
nen , en bij zijnen naam zw^eren. In hun land zou-
den zij altaren voor hem oprigten , en op de grenzen
gedenkzuilen te zijner eere ftichten. Teweten,zoo
groot zou de indruk zijn ,- dien Sanheribs wonder-
dadige nederjaag- zou maken, dat ieder de vriend-
fchap van Jehova's volk zou zoeken , en Hera als
eene magtige Godheid eerbiedigen. Men vergelijke
hier vooral weder 2 Chran. XXXII: 23, En velen
bragten gefchenken tot Jehova te Jeruzahm , en
kostelijkheden tot JehizUa den Koning van Juda ,
200 dat hij daarna (na de nederlaag van Sanherib
vs. 21 en 22. vermeld) voor de o.ogen alhr Heide*
nen verheven werd. Wordt dit in *t gemeen van
alle omliggende Heidenfche volkeren getuigd , zoo
kuiinen wij niet twijfelen , of de Egyptenaars waren
onder deze de eerften en voornaamften , dewijl zij
het allergrootst belang hadden bij deze wonderdadige
uitkomst. Alles nu , wat wij in het -overige van dit
-Hoofdftuk vin.den a van ; der Egyptenaren en. ook.der
As-
J E S A I A S XIX,
Asfyriers gemeenfchap met Juda's vo.lk en Juda's
God , verklaren wij in dezen zelfden zin , als gevol-
gen van het verflaan van Sanheribs leger yoor de mu-
ren van Jeruzalem.
\Yat na dip flad der venvoestivg betreft vs. 18.
gemeld, en waaro.mtrent wij de gewone lezing en
beteekenis des woords gehouden hebben, omdat wij
geene reden vonden , om aan HdiopoUs of Leon"
topolis te denken, wij bekenneiij dat wij niet weten ,
aan welke (lad van Egypten hier te denken: in dien
tijd zal dit duldelijk genoeg geweest zijn, het was
waarfchijnlijk eene grensftad : indien maar djt geheele
bijvoegfel , dat waaiiijk yreemd genoeg. luidt in de-
^en zamenhang , niet oo.rfpronkelijk eene randglos
geweest , en van daar in den tekst ingeflopen is.
vs. 20. Dat zal een teeken in Egypten z^ju ,
Een duurzame gedachtenis ,
33 Ter eere van Jehova Zebaoth,
,_, Hoe zij , benaauwd dpor hun verdrul^-
,,kei;s,
,, Hun klagt verhieyen tot Jehova.,
En hij hun hulpe zond 5
En magtige verlosfing- IV
A A J-4H XliU^LJL^V T *-JL iVvJiHJ^ i
De gedenkziiilen , aan de grenzen van Egypten
opgerigt , de altaren , tot in het hart des Rijks voor
Jehova gefticht, en de gemeenfchap tusfchen Jud,a
ca Egypten 9 zouden ten ee.uwigen dage kunneji
J E S A I A S XIX. 457
getuigen , wat God voor de 'Egyptenaren gedaan
had. Verder moeten wij den zin dezer woorden
niet uitftrekken.
vs. 2.1. Zoo wordt Egypte een voorwerp van
Jehova's zorg ,
9 Egypten zal Jefiova kennen , in
ZLj dienen hem met offers en met gaven,
Dben hem geloften en betalen ze.
2. Zoo flaat Jehova Egypten ,
}) Slaat en heelt !
)f Zij wenden tof: Jehova zich ?
Hij hoort en heelt hen!"
Het is ongetwijfeld , dat de eerbied, dien men in
Egypten aan Jehova van dien dag af bewees, meer
geweest is, dan eene enkele uiterlijke vereering , ge-
lijk de afgodendienaars menigmaal aan Goden van
andere natien.bewezen, .zonder ze daarom voor de
hunnen aan te 'nemen , of hunne eigen afgoden te laten
yaren. Hoe verre echter der Egyptenaren eerbewij-
zing aan den waren God in dien tijd opregt , harte-
lij,k , en met verzaldng der afgoderij gepaard geweest
is , laat .zich uit dergelijke uitdrukkingen , -als wij
hier in den tekst vinden, moeijelijk bepalen. Waar-
fchijnlijk zullen de meeste dezer nieuwe dienaars van
Jehoya het oud vooroordeel der afgoderij hebben
t>|yven aankleyen , terwijl echter een minder gedeelts
4 5 8 j E S A I A S XIX.
den ganfchen Joodfchen Godsdienst erkende en om-.
helsde. Zoo gaat liet toch doorgaans onder de men-
fchen; de gevoelens, die eene ganfche menigte be-
lijdt , worden flechts doqr een kleln gedeelte in op
regtheid aangekleefd
1 vs. 23. Dan zal er een gebaande heerweg zijii
Naar Asfur , uit Egypten ,
Egypte en Asfur zullen wederzijds el-
kadr bezoeken,
Egypte en Asfur z;ullen zaam aanbicl?
,,den;
^4. En Isrel zal de derde zijn,
Bij Asfur en Egypten,
,,Jai in him midden tot een zegen.!
^5. Dan zegent hen Jehova Zebaoth 5 eii
_,,zegt:
9i Gezegend zij mijn volfc 9 Egypten !
En Asfur , mijner handen werk !
En Israel mijn erflijk eigendom !"
Zie daar het flot der Godfprake , yriendfchap tus-?
fchen Asfyrie , Egypten en Juda. De twee eerfte
Rijken hadden anders tot nu toe altijd in- vijandfchap
geleefd , en Juda had zich bi] een derzelve moeten
voegen , of werd als. beider vijand aangemerkt. Na
de geduchte nederlaag voor Jeruzalem deden de As-
fyriers geene invallen meer in Egypten of in Juda ,
n de drie Rijken had r den yrede en vriendfchap met
' ' '
Jf E S A I A S XIX. 45*
/elkander; hierdoor groeide de achting voor den Jood-
fchen Godsdienst , en het getal der profelyten ge-
durig aan; Egypten en Asfur konden bijkans wor-
deii aangemerkt als tot Gods volk behoorende , en
Juda, tusfchen deze twee Rijken inliggende , kon
genoemd worden de zegen van beiden, dewijl deGod
van Juda hen om zijnes volks wil zegende.
Een gebaande weg van Egypten in Asfyrie. : dit
was de weg door het land van Juda en Israel; den
anderen , die enkel door woestijnen derwaarts leidde,
kon men met gebaand heeten. Dit zou het eerfte
en zeker teeken zijn van de yriendfchap der drie Rij-
ken , de Egyptenaars en de Asfyriers zouden met
elkander op den voet der oude gastvrijheid verkeeren,
en elkander jbezoekende zo.uden zij huqnen weg ne-
men door het land van Juda , daar zij te gelijk hunne
godsdienftige hulde aai^ Jehova ?ouden komen a?
J E S A I A S
H O F D S T U K,
I, An 't jaar toen Thartan vqor Asdod vei>
fcheen ,
Gezonden door Sargoh , den Koning van
Asfur,
Om Asdod te belegeren, 't welk hij daarna
verov^erde.
a.Te dier tijd fprak Jehova tot JESAIAS,
Amoz zoon , eh zeide :
Ontgord het rouwgewaad van uwe lende-
nen,
Ontfchoei de zolen uwer voeten!
Zoo deed hij , en ging naakt en onge-;
fchoeid.
3. Toen fprak Jehova.?
Gelijk mijn knecht j E s A i A s
Daar heen gaat, onbekleed en ongefchoeid*
Drie jaren lang, ten teeken en ter voor-r
beduiding,
Wat aan Egypte en Cusch te beurt zal vallen ;
J*% S' A' I A S XX. ; -
4. Zoo zal haast Asfurs Koning voor zich he-
nen drijven ,
Cufcheers en Egyptenaars , gevanklijk weg-
'gevoerd,
Zoo jong, als oud , half naakt.,en on-
gefchoeid, ,
Ja! fchandelijk ontbloot, Egyptenland ten
-,. ; : fmaa4!
s 5. D,an ;fiddert-'elk en ftaat befchaamd,
r Dat ;r n)eh bp'Gusch becrouwen ftelde,
" Of op Egypteti zich befoemde !
"6. Dan zeggeri' de" bewoners der aan zee ge-
iegeh lariiien :
Zie ! zop ging het hun , op wie wij ons .
.betrouwden , fe
... , .. ^
Tot wie wij toevlugt namen ,
Om hulp en redding tegen Asfurs Koning ?
; Hoe dan, hoe zullen wij ontkomenl
I E S A, I AS
V E R K L A R i N G;
ASfyriers , ria het verovere'n van liet llijk
tien ftammen,- en dat van Syrien, hadden nu gehefcl
hunne zinnen gefteld om Egypten te bemagtigen,
dat in dien tijd , gelijk het fchijnt, in na'auwe veri
bindtenis ftoiid met Ethiopieri. Om im dit vbor-
nemen ten mtvber te-Brengen, iraadde hen voorzig-
tigheid eri krijgskimde , dat zij, door het land vari
Efra'iin, in dat der Filifiynen zoudeh vatien , de'zee-
kust van Paleftina bemagtigen , en langs dezen ge-
v" ; * - .
feeden weg in Egypten dringen. fiitusfchen was-Juda
nog buiten de inagt der Asfyriers a en had zelfs de
gehoorzaamheid aan hun opgezegd; dit Rajk bevond
zich derhalve in geene geringe vrees voor den voorfr
gang der Asfyrifche waperien. Deze aaninerkingen
geven ons den fleutel ter verklaring van deze korte a
. doch zaakrijke Profetie.
Wij zien hier Asdod > Azote ? eene voorname
Filiftynfche vesting ? door den Koning van Asfyrien
belegerd, en bij die gelegenheid eene Profetie tegent
de Egyptenaars en Ethiopiers uitgefproken : deze 9
Siamelijk, zouden niet in gebreke blijven , om die
j E S A *f A S XX.
van Asdod te hulp te komen , alles te doen wat Iii
hun vermogen was, om de belegerde vesting, die
.van zoo veel gewigt was, te ontzetten, en d&i of
meer veldflagen met de Asfyriers wagen. Docli ds
uitkomst zou allerongelukkigst wezen 5 zij zouden
jammerlijk geflagen worden , eene groote menigte van
hengevankelijkj in eenen deerniswaardigen , verachten
toeftand , door de overwinnaars worden weggefleept,
en-/ Asdod veroverd. En in deze handelwijze zou
het oogmerk van God wezen , de dwaasheid der ge-
flen , die o^.Egypten hoopten en vertrouwden tegeii
de Asfyriers, hun te doen gevoelen*
Dit is koitejijk de inhoud van deze Profetie, die
in de volgende orde afloopt. Vs. i. het opfchrift
meldt ons de gelegenheid , bij welke deze Godfpraak
^-
-is voortgebragt. Vs. 2. krijgt de. Profeet last , om
in een zonderling voorkomen, zorider opperkleed en
barrevoets ^ in 't openbaar te verfchijnen. Vs. 3
en 4. wordt dit teeken verklaard, de nederlaag der
;Egy : ptenaars en Cufcheers aangekondigd , en de jam*
merlijke toeftand, waarin vele van hen zouden ge.-
bragt worden:" eindelijk vs. 5 en 6. Gods oogmerk
in deze handeling, om alle volken, die op Egypteri
.fteunden, van hunne dw'aasheid gevoelig te over-
tuigen*
i De tijd , wanneei 1 deze Profetie uitgefproken is.,
wordt door ons liefst bepaald, .na de verovering van
Iiet Rijk der tten ftammen, die in het zesde jaar van
Hizkias regering voltooid werd. De Asfyriers tocji
i . . zul*
J E S A I A S
XX fte H F D S T U K,
t. An V jaar tpen Thartan voor Asdod ver-
fcheen,
Gezonden door Sargon , den Koning van
Asfur,
Om Asdod tg belegeren, 't welk hij daarna
verov^rde.
a.Te dier tijd fprak Jehova tot JESAIAS,
Amoz zoon , en zeide :
Gntgord het rouwgewaad van uwe lende-
nen,
Ontfchoei de zolen uwer voeten !
Zoo deed hij , en ging naakt en onge-.
fchoeid.
3. Toen fprak Jehova.?
Gelijk mijn knecht JE s AI AS
Daar been gaat, onbekleed en ongefchoeid^
Drie jaren lang, ten teeken en ter voor-!
beduiding ,
Wat aan Egypte en Cusch te beurt zal vallen ;
j3- s' A 'a ; -A s xx
4. Zoo zal haast Asfurs Koning voor zich he-
nen drijven,
Cufcheers en Egyptenaars , gevanklijk weg-
"gevoerd ,
Zoo jong , als oud , half naakt . en on-
gef6noeid,'
Ja! fchandelijk ontbloot ? Egyptenland ten
;.:.- y : fmaa4! ..-...'
i 5. D,an ;fiddert elk en ftaat befchaamd,
f Dat ;r meh 6p r Gusch betrouwen ftelde,
" 'Of op Egypteri iich befoemde!
n zeggen' de" bewoners der aan zee ge-
legeh landen:
ie 1 zop ging hec hun , op wie wij ons
.be.tr.Qu.wdeo, &
-- ^.
Tot wie wij coevlugc naraen ,
Om hulp en redding tegen Asfurs Konin ?
Hoe dan, hoe zullen wij ontkoraen !
I E S A I AS XXs
V E R K L A R 1 N G;
Asfyriers , ria het verovere'ri van net &ljk der
tien ffcammen,- en dat van Syrien, hadden mi geheel
himne zinnen gefteld om Egypten te bemagtigeii ,
dat in dien tijd, gelijk het fchijnt, in na'auwe ver^
Jsindtenis florid met Ethiopiefl. Orii hu dit: vbQr-
nemen ten uitvoer te Bfengen, taadde hen voorzig-
tigheid en krijgskunde, dat zij, door het land vari
EfraYin , in dat der Filiftyfleii zoudeh vafien, ( de"zee-
kust van Paleftina lemagtigen , en langs dezen ge-
feeden weg in Egypten dringen. Intusfchen was-Juda
nog buiten de inagt der Asfyriers 5 en had zelfs de
gehoorzaamheid aan hun opgezegd; dit Rijk bevond
zich derha'lve in geene geringe vrees voor den voort-
gang der Asfyrifche waperien. Deze aannierkingen
geven ons den fleutel ter verklaring van deze korte,
. doch zaakrijke Profetie.
Wij zien hier Asdod > Azote ., eene voorname
Filiftynfche vesting , door den Koning van Asfyrien
belegerd, en bij die gelegenheid eene Profetie tegea
de Egyptenaars en Ethiopiers uitgefproken : deze,
ttamelijk, zouden niet in gebreke blijVen , om die
j S A I A S XX.
Van Asdod te hulp te komen , alles te doen wat la
hun vermogen was, om de belegerde vesting, die
.van zoo veel gewigt was, te ontzetten, en e"e"n of
meer veldflagen met de Asfyriers wagen. Docli de
uitkomst zou allerongelukkigst wezen 5 zij zouden
jammeflijk geflagen worden , eene groote menigte van
hen gevankelijkj in eenen deerniswaardigen , verachten
toeftand , door de overwinnaars worden weggefleept,
en-/ Asdod : veroverd. Eti in deze handelwijze zou
liet oogmerk van God wezen , de dwaasheid der ge-
nen , die qp.Egypten hoopten en vertrouwden tegea
de Asfyriefs, liun te doen gevoelen*
Dit is kortelijk de- inhoud van deze Profetie, die
in de volgende orde afloopt. Vs. i. het opfchrift
meldt cms de gelegenheid , bij welke deze Godfpraak
-is voortgebragt. Vs. 2. krijgt de. Profeet last, om
in een zonderling voorkoraen , zorider opperkleed en
barrevoets ^ in 't openbaar te veiichijnen. Vs. 3
en 4. wprdt dit teeken verklaard, de nederlaag der
; Egy;pten;aars eirCufcheers aangekondigd , en de jam-
merlijke toeftand, waarin vele van hen zouden ge-
bragt worden : eindelijk vs. 5 en 6. Gods oogmerk
in deze handeling , om alle volken , die op Egypterf
.ileunden, van hunne dwaasheid gevoelig te over-
tuigen*
i De tijd, wanneet deze Profetie uitgefproken is,
wordt door ons liefst bepaald, .na de verovering van
;jiet Rijk der tien ftammen, die in het zesde jaar van
Hizkias regering voltooid wercL De- Asfyriers tocji
i . .
J S A A S XX,
zullen Asdod niet belegerd hebberi, zoo zij tifet
eerst het Rijk van Efrai'm meester waren; een tijd
derhalye , toen Juda, de gehoorzaamheid a'an As-
fyrieri reeds voorlang hebbende opgezegd y vreesde
door dezelve te wordeti a'ahgevallen ; doch in deze
vrees verkeerdclijk zyne gerustheid zocht in den bij-
fland en de magt van het Egyptisch Rijk<
vs. i. In 't jaar toen Thartan voor Asdod ver-
fcheen,
dezonden door Sargori , denKoning van
Asfur ,
$i Om Asdod te belegeren , 't welk ' hij
daania verovefde."
Asdod: de ligging van deze fiad^ eri het gewigt
der vesting voor eene Mogendheid , die in Egypteh
poogde in te dringen , zijn genoeg bekend.
Thartan ; de naam van een Asfyrisch Veld-
overfte , dien Sanherib ook gebruikte in het beleg
van Jeruzalera. Zie 2 Kon. XVIII: 17;
Sargon; fommigen houden hem voor denzelfden
als Salmanezer , anderen voor Sanherib. Zou de
eerivoudigheid riiet eifchen, dat wij liem voor eenen
Koning , van die beide onderfcheiden , hielden , die
tusfchen Salmanezer en Sanherib den Asfyrifchen
troon heeft bezeten ?
'/ Welk hij daarna'veroverde. Wij befchouwen
dit als een vporyerhaal van de uitkomst ? die nader-
hand
J E S A "if AS XX. 465
ihand gebeurde. Asdod was waarfchijnlijk nog niet
ingenomen, toen JESAIAS dit uitfprak.
vs. 2. Te dier tijd fprak Jejiova tot JE s AI AS ,
A.moz zoon, en zeide:
Ontgord het rouwgewaad van uwe len-
denen ,
Ontfchoei de zolen uwer voeten!
Zoo deed hij , en ging n.aakt en on-
gefchoeid."
JESAIAS wordt van God gelast, om zijn opper-
kleed af te leggen s *t welk hier genoemd wordt een
rouwgewaad^ een zak. Wij weten niet , om welke
reden JESAIAS thans verpligt was in rouwgewaad
gekleed te gaan , of op Goddelijk bevel , of om
bijzondere aangelegenheden ? Doch de gisfing van
VITRINGA korat ons niet onwaarfchijnlijk voor ,
dat, namelijk, het- rouwgewaad^ het haren-kleed,
de zak, de gewone kleeding der openbare Profeten,
en dus ook van JESAIAS geweest is. Behalve dit
opperldeed moest de Profeet ook zijne fchoenzolen
afleggen, en, overeenkomftig dit. bevel, verCcheen
hij nu in 't openbaar naafct en barrevoeis :- naakt 9
dit beteekent in den ftijl der heiligej Schrifl alleen
zonder opperkleed , in de enkele onderkleederen ,
die, in de Oosterfche dragt, alleen r naauwelijks eea
voor de betamelijkheid genoegzaam bedekfel waren.
Wat Gods oogmerk was , met ^ijnen zesting dus
466 J ;E S A I A S ; X2C.
. zonderliiig te doen voor den dag komenj verklaart
ons het vervolg.
vs. 3. Toen fprak Jehova:
Gelyk mijn knecht JESAIAS
Daar heen gaat , onbefcleed en onge-
fchoeid,
Drie jaren lang, ten .teeken en ter voor*
,,lpediiiding,
Wat aan Egypte en Cusch te beurt zal
vallen."
JESAIAS was in zijn zonderling voorkomen een
teeken en voorbeduidfel.: dit was menigmaal de be-
ftemming der Profeten , dat zij in hun eigen per-
foon, door hun voorkomen of handelwijze, de lot-
gevallen van anderen moesten afbeelden, en het zou
gemakkelijk zijn hiervan verfcheiden voorbeelden bij
te brcngen. Gods oogmerk hiermede was , om op
de zinnen des volks een' fterken indruk te maken ,
hen voor te bereiden voor het geen tot hen zou ge-
fproken wordeh, en van de zekerheid der uitkomst
des te meer te oveituigen. JESAIAS moest nu
zulk een teeken zijn voor drie jaren : dat is , bin-
nen drie jaren. zou zijne voorbeduidende handel-
wijze vervuld worden, of, de vervillling derzelve,
de vernedering, van Egypten en Cusch , zou drie
-achter een volgende jaren duren.
Cusch. Twee landftreken zijn er, die in de hei-
J E S A I A S XX.
iige bladeren dezen naam ! dragen: de eene -in' Alia,
een gecJe^Ue van Aiabien^.langs de R.Q.qde Zee en
Perfifchen Zeeboezem ; de andere -in Africa ,, Ethio-
pien, een R.ijk ten zuiden .van het Egyptifche ge-
legen. De meeste Uitleggers meenen hier bepaalde-
Ujk aan'de-Arabifclie Cufcheers te moeten deuken,
omdat het niet geloofelijk is, dat de Asfyrifehe wa-
penen in dien tij.d tot Ethiopian zouden doorgedrou-
gen zijn. Doch daarvan. wordt ook niet gefproken.
jn deze PrQfetie,j maar alleen van gevangene Cufchi-
ten, waarvan buiten twijfel eene groote menigte. in
het Egyptisch leger was , dat misfchien voor de helft
nit Ethiopiers beftond. Wij verftaan dan hier door
CawA-'liefst Ethiopien, en dit alleen , omd.at zij hier
voorkom.en.als verbonden met de Egyptenaren.
vs. 4. Zoo zal haast Asfurs Koning voor zich
. 9i henen drijven ,
_, Cufcheers en Egyptenaars , gevanklijk
- 99 weggevoerd , .
- ' Zoo Jong, als oud, half, naakt en on-
gefchoeid,
-Jal -fchandelijk ontbloot ? Jvgyptenland
,,
ten fmaad!"
Zie daar .de beduidenis en uitlegging van het tee-
ken: in die houding, in dat jammerlijk vqorkomen,
gelijk zij nu den Profeet zagen , zoo zouden zij eer-
lang .4e Egyptenaars en Ethiopiers zien 5 door de
Gg a As-
468 J E S A T A S XX,
Asfyriers ontvoerd , als flaven weggefleept riaat der
overwinnaren land. Zij zouden niet menfchelijk
van hunne overheericliers behandeld worden, maar
wreed : barrevoets zouden zij den langen , moeije-
lijken weg moeten afleggen ; het opperkleed , het tee-
ken van achting , zou him ontnomen , en zij zonder
bedekking tegen de koude des nachts gelaten wor-
den. Ja l> zij zouden fchandelijk , tegen de regels
der kieschheid en betanielijkheid aaii , ontbloot wor-
den , in den deerlijkften ftaat gebragt , en dat enkel =.
om den Egyptenaren daardoor finaadheid aante doen.
vs. 5* Dan fiddert elk eri that befchaamd ,
. Dat men op Cusch betrouwen ftelde,
Of op Egypten zich beroemde I
6. Dan zeggen de bewoners der aan zee ge-
y , legen landen:
Zie ! zoo ging het hun , op wie wij
s , ons betrouwden ,
Tot wie wij toevlugt namen,
Om Imlp en redding tegen Asfurs Ko-
ning,
5> Hoe dan , hoe zullen wij ontkomen !"
Wie zijn het, van wie vs. 5. gefproken, en die
vs. 6. zelve fprekende worden ingevoerd? Niet enkel
de Filiftynen , maar vooral ook de Joden , wier gan-
fche land, naar de beteekeais van het Hebreeuwfche
woord , ccne Zeekust kon genoeind worden , dewijl
hetj
J E S A T A S XX.
het, in zijne grootfte uitgeftrektheid , door de zee
befpoeld werd. Juda, namelijk, begon bij de ver-
overitig van Samaria te vreezen , dat het nu hen
welhaast ook zou gelden; doch zij fteunden op de
Egyptenaars , en daarmede verbonden Ethiopiers,
de magtigfte vijanden der Asfyriers. Om him nu de
dwaasheid van dit vertrouwen onder het oog te brea-
gen , en het misdadige , dat zij vleesch en niet Je*
hova tot hunnen arm llelden, laat God him aan-
kondigen , hoe jammerlijk het met hunne vrienden ea
bondgenooten zou afloopen , zoo dat zij befchaamd f
verfclirikt, zich in de uiterfte veiiegenheid zoudea
gebragt zien.
EINDE VAN HET EERSTE DEEL.
BS
1516
v.l
o7038
Bible. O.T. Isaiah.
Jesaias,
Bindery '
UNIVERSITY OF CHICAGO