Skip to main content

Full text of "Hosea, de man des geestes [microform]. Proeve van psychologische schriftbeschouwing"

See other formats


43 






Class '" Book . 

University of Chicago Library 

GIVEN BY 



^ 

Besides the main tofiic this book also^treats of 



Subject No. On $age 



Subject No. On j>age 



I , 

f 



HOSEA, 



DE MAN DES GEESTES. 



Stoomdruk van J. VAN BOEKHOVEN, Utrecht. 



HOSEA. 



DE MAN DBS GEESTES. 



PROEVE VAN PSYCHOLOGISCHE SCHRIFTBESCHOUWING 



DOOR 



Dr. J. Th. DE YISSEE, 

Predikant te Almelo. 



UTRECHT 

C. H. E. BREIJER 

1886. 



7523 



VOORREDE. 



Overtuigd dat op christelijk gebied, vooral in onzen tijd, 
niets zoo noodzakelijk is als gezonde bijbelkennis , bied ik hier- 
nevens eene studie over den prefect Hosea aan. Ik liet daarin 
den profeet voor zichzelven spreken , en plaatste mij daarna , bij 
de beoordeeling van zijn persoon en geschrift , op zijn standpunt , 
dat des geloofs in de openbaring Gods. Bij een en ander 
maakte ik dankbaar gebruik van het licht door de wetenschap 
ontstoken , verzekerd dat de christen hiervoor niet vreezen mag 
en niet te vreezen heeft , maar integendeel van hare zuivere resul- 
taten de bevestiging van zijn geloof en de verheldering van zijn 
geloofsblik heeft te verwachten. Polemiseeren was mijn doel 
niet ; een van Israel's grootste profeten , in zijn leven en zijn 
werken, te doen kennen, dat beoogde ik. Indien toch die 
kennis, uitgebreid tot al de profeten des O. V. , ons deel 
wordt, en wij ophouden alleen enkele losse plaatsen uit hunne 
geschriften , die op den Heiland doelen , terwijl dan voor al 



VIII VOORREDE. 



het overige de oogen worden gesloten , in het hoofd en het 
hart op te neraen, dan zal eerst blijken welk eene groote 

gave Gods ons in de verschijning der profeten en in het ver- 
schijnsel der profetie geschonken is. Dan zal ook het heerlijk 
woord van Dr. VAN OOSTERZEE in zijn vollen rijkdom worden 
verstaan : 

,,Soms is het ons, als varen wij in het schip der kerk 
op een donkere, onstuimige zee, terwijl zich de stormen ver- 
heffen en Jezus slaapt in het vaartuig. Maar zie, daar ginds 
schemert een lichtbaak die ons heenleidt naar een veilige haven. 
Zij staat vast, al slaan de golven tegen de rots, die haar 
draagt; zij wordt met uitgebluscht door den killen adem der 
stormen , al wordt zij enkele malen door een sluier van nevelen 
aan onze oogen onttrokken. Zij wenkt, zij wijst den vasten 
anker grond aan. 

Die lichtbaak is het Profetisch woord *)." 
Nog een woord. Om het den lezer gemakkelijk te maken, 
plaatste ik de zuiver wetenschappelijke aanteekeningen aan het 
eind van hel geheel. De getallen in den tekst verwijzen 
gedurig, voor ieder hoofdstuk afzonderlijk , daarheen. 

ALMELO , 5 Augustus 1886. 

D. V. 



i) Christologie i e deel bldz. 73, 74. 



I N H O U D. 



Biz. 

INLEIDING i 

I. DE TIJD ZIJNER WERKZAAMHEID 4 

II. ZIJNE PERSOONLIJKHEID EN ZIJNE ROEPING 21 

III. DE SAMENSTELLING EN DE INHOUD VAN ZIJN GESCHRIFT. 46 

IV. ZIJNE BETEEKENIS IN DEN GANG DER GODSOPENBARING. 65 
AANTEEKENINGEN . 73 



INLEIDING. 



Indien de geschiedenis der leerstellingen van het Christendom 
nauwlettend beschouwd wordt, moet het de aandacht trekken, 
dat beurtelings de eene of andere zijde der christelijke waar- 
heid bij voorkeur critisch beschouwd , bestreden en verdedigd 
is geworden. Nauwelijks toch was door de kerk de triomf 
over eene dusgenaamde ketterij behaald , of er dreigde weder 
eene andere op den voorgrond te treder en de leer der kerk 
te belagen. Zoo kent de laatste helft van deze veelbewogen 
eeuw ook haar eigenaardig strijdpunt en zal over korter of 
langer tijd in de geschiedenis der dogmen, bij de bespreking 
onzer dagen , een hoofddeel aan den strijd over de Bibliologie , 
dat is, den kamp over de leer aangaande de Heilige Schrift 
worden ingeruimd. Wei is het een eigenaardig verschijnsel , 
dat in een tijd, in welken de bijbel het minst wordt gelezen 
en als bedolven wordt onder den stortvloed van couranten en 
brochures , juist het feist over de Schrift als zoodanig gestreden 
wordt; maar het is een feit, dat de vraag ,,wat durikt u van 
het geheel der Schriften des Ouden en des Nieuwen Verbonds" 
overheerschende is. En indien ergens dan zien wij hier twee 
beginselen scherp tegenover elkander staan, maar ook aan de 
andere zijde het oude spreekwoord bevestigd dat de uitersten 
elkander raken. Aan de eene zijde toch eene strooming , die de 



INLEIDING. 



natuur, de raenschheid, het individu, de Schrift geheel en al 
bindt aan wetten , welker eenheid men misschien den naam van 
God geeft; een zucht om de schakels van den keten der 
geschiedenis , ook van die van Israel, zoo in elkander te doen 
sluiten, dat de plaats voor mannen, die ,,naar deri drang van 
hun hart een eigen ideaal trachten te verwezentlijken en staan 
boven en werken op hun tijd" al enger en enger wordt; eene 
neiging om gelijk alles in de natuur tot een product der 
natuurorde, zoo alles in het midden der menschheid tot een 
voortbrengsel eener bewustelooze of bewuste wereldorde te 
maken. Daar tegenover eene fractie, die de menschheid, het 
individu, de Schrift laat beheerscht worden door God, dien men 
slechts kent als eene Wet; eene begeerte om het begrip ,,God 
en Zijn Raad" zoover door te trekken dat er van zedelijke 
vrijheid, van een eigenaardige geestesgave, van een bijzonder 
karakter, van vrije beweging der personen, ook der Godsmannen 
niet veel overblijft en vergeten wordt dat Johannes immer een 
Johannes en Petrus een Petrus bleef. Scherp voorzeker is de 
tegenstelling tusschen deze beide; daar wordt alles beheerscht 
door eene wet, die God is; hier door een God, die eene wet 
is ; daar moet alle godsdienst zich naar de natuurorde schikken ; 
hier treedt de godsdienst als beheerscher zelfs der natuurorde 
op. Toch naderen deze twee zoo verschillende beginselen 
elkander hierin, dat er bij beide voor de zedelijke vrijheid, de 
erkenning der persoonlijkheid , het zelfstandig optreden, het 
waarlijk mensch zijn, geene plaats overblijft. Daarom kan het 
niet anders dan toegejuicht worden, dat eeue derde beschou- 
wing zich meer en meer baan breekt, eene, die met volledige 
erkeutenis der openbaring en der besturing Gods, de vrijheid 
niet te kort doet en liever voor het probleem der vereeniging 



INLEIDING. 



van beide blijft staan , dan een van beide gegevens te kort te doen , 
eene beschouwing die toegepast op de schriften des O. en N. V. , 
het licht laat vallen op de personen , die optreden en bet eigen- 
aardig onderscheid hunner werken. Deze beschouwing , die de 
psychologische zou kunnen worden genoemd, wil in den geest 
der personen zoo diep tnogelijk doordringen, zich hun beeld 
voor oogen stellen , de eenheid en verscheidenheid onder hen 
opsporen, de plaats leeren kennen, die zij in het geheel der 
Godsopenbaring innemen en zoo de waarheid staven, dat God 
niet tenkoste van menschen, maar door menschen, de wereld 
voor den waren Menschenzoon heeft bereid. Ik zeide, zij wil 
in den geest der personen zoo diep mogelijk doordringen , maar 
om dit te vermogen, is het noodzakelijk op denzelfden levens- 
bodem met deze mannen.te staan, het zielsoog "zich te hebben 
zien ontsluiten voor datgene, voor hetwelk het hunne geopend 
was, een orgaan ter appreciatie dier dingen te bezitten, voor 
welke zij geleden, gestreden, in een woord geleefd hebben. 
Eene proeve van wat ik bedoelde, wensch ik te geven in de 
beschrijving van den persoon en het werk van een der Gods- 
mannen der Oude Bedeeling, namelijk Hosea. En zal iemand 
het gevaarlijk achten, juist eene studie over den moeilijkst te 
begrijpen persoon uit den kring der kleine profeten te geven, 
nevens meer , dat ik tot rechtvaardiging zou kunnen aanvoeren , 
vermeld ik alleen dit: wij vinden ons somtijds tot dezen of 
gene aangetrokken , op grond dat wij in hem vinden, door 
hem hooren uiten wat in ons eigen hart als het hoogste leefde , 
zonder dat wij er eenen bepaalden vorm aan geven konden , 
en zie dat was voor mij , in meer dan een opzicht met Hosea 
het geval. 



De tijd zijner werkzaamheid, 



Zal op een geschrift van een profeel een helder licht vallen 7 
zoo moet ons de tijd bekend zijn, gedurende welken hi} 
leefde en werkte. Bovenal zal voor veel eigenaardigs in zulk 
eene profetie het oog ons opengaan , indien wij , eenmaal 
dien tijd kennende, daaromtrent uit andere geschriften nader 
kunnen ingelicht worden. Dit nu is hier het geval. In de 
boeken der Koningen bezitten wij , al is het vaak afgebroken en 
onduidelijk, dan toch zulk eene belangrijke schets der lotge- 
vallen van de rijken van Juda en Israel, dat veel uit Hosea's 
boek , ja dat geheele boek zelf , ons bij het licht daarvan meer 
helder en aantrekkelijk wordt. Maar ook rijst bij de verge- 
lijking van het eerste met het laatste geschrift, aanstonds een 
allergewichtigste vraag bij ons op. Laat zich het geheele 
opschrift van Hosea's boek, naar hetgeen wij uit de boeken 
der Koningen weten , met die boeken , ja met de profetie zelve 
rijmen? Dat opschrift luidttf): , ? Het woord van Jehova, dat 
tot Hosea, den zoon van Bee"ri, kwam in de dagen Uzzia, 
Jotham , Achaz en Jehizkia , koningen van Juda en in de dagen 

a) Cap. i : i. 



DE TIJD ZIJNER WERKZAAMHEID. ' . 5 

van Jerobeam, zoon van Jehoas, koning van Israel." Als de 
tijd van Hosea's leven en werken wordt ous dus die van 
Uzzia tot Jehizkia en die van Jerobeam II genoemd. Maar 
reeds de uitsluitende vermelding van Jerobeara als koning van 
Israel is vreemd *), aangezien de profeet, zoo hij nog onder 
Jehizkia, Juda's vorst heeft gearbeid, alle koningen van Israel 
na Jerobeam II, Zacharia, Sallum, Menahem, Pekahia, Pekah 
n Hosea gekend heeft niet alleen, maar juist onder dezen 
het nicest moet hebben geprofeteerd. 

Niet minder bevreemdend moet het heeten, dat de burger 
van het tienstammenrijk nevens een koning uit zijn land er 
vier uit Juda, met hetwelk hij zich slechts zijdelings in betrek- 
king stelde, zou hebben genoemd. Maar geheel onaannemelijk 
wordt de waarheid er van, als wij den inhoud der profetie 
zelve met dat opschrift, in verband met het boek der Koningen, 
vergelijken. De landstreken Gilead en Galilea , die door Tiglath- 
Pileser ten tijde van Pekah ontvolkt werden, kent hij nog als 
bewoond 2 ) ; met geen enkel woord wordt ook maar gezinspeeld 
op den Syrisch-Ephraemietischen oorlog in welken de broeder- 
rijken elkander bestreden, een feit dat door Hosea, onder 
-wieus heerlijkste idealen de hereeniging van Juda en Israel 
behoorde a) , had moeten vermeld zijn , zoo hij er kennis van 
gedragen had 3 ); nooit wordt ook maar eenig gewag gemaakt 
van de slachtiug onder de inwoners van Juda en de wegvoering 
der vrouwen, zonen en dochters naar Samaria, als het gevolg 
der zegepralen van Pekah en Rezin, Syrie's koning ), alles 



a) i: ii ; 3: 5. 

b] 2, Chron. 28: 615. Zie Ewald, Gesch. d, V. Isr. 3 e Bd. 3* AuSg. biz. 651. 
over de betrouwbaarheid van dit bericht. 



DE TIJD ZIJNER WERKZAAMHEID. 



onverklaarbaar zoo het opschrift de juiste tijdsbepaling van 
Hosea's arbeid bevatten zou. Opmerkelijk is het dan ook dat, 
wat ten voordeele daarvan is aangebracht of alien grond mist , 
of juist voor het tegenovergestelde pleit. De verklaring van 
Cap. 10 : 14 als zou met Salman Salmanasar bedoeld zijn en 
deze plaats derhalve bewijzen dat Hosea de wegvoering overleefd 
en dus nog ten tijde van Jehizkia geleefd had, is onaannemelijk 4 ). 
Het bondgenootschap met Egypte, waarvan Hosea spreekt en 
dat, naar de historische boeken alleen onder Israel's laatsten 
koniug heeft plaats gehad a) , zal ons naar dienzelfden tijd heen- 
wijzen 5 ). Maar de wijze waarop de profeet er van gewaagt , 
toont, dat dat bondgenootschap ja door velen wenschelijk geacht 
werd, maar nog niet verkregen was en verwijst ons derhalve juist 
naar vroegere dagen dan die van Israel's laatsten koning Hosea, 
Of zijn zijne woorden ,,zij roepen om Egypte, zij gaan naar 
Assur," ,,zij maken een verbond met Assur, olie wordt afge- 
voerd naar Egypte #)" niet slechts voor deze enkele uitlegging. 
vatbaar dat, waar een verbond met Assur door de eene partij 
/in Israel was gesloten, de andere een verbintenis met het volk 
\aan den Nijl wenschte ? Wordt dit gevoelen ook niet gesteund 
door het enkele ,,Assur zal ons niet helpen ^)," zonder dat van 
Egypte iets dergelijks wordt gezegd? Maar meer dan genoeg- 
reeds ter rechtvaardiging der oorzaak, dat ik bij het bepalen 
van den tijd, in welken de profeet heeft gesproken , niet op het 
opschrift af ga ). Om tot dat doel te geraken zoeken wij , naar 
andere gegevens. Een vast uitgangspunt biedt Cap. i : 



a) 2 Kon. 17 : 4. 

b) Cap. .7: ii : 12: 2. 

c) Cap. 14: 4. 



DE TIJD ZIJNER WERKZAAMHEID. 



waar de straf over het huis van Jehu en het eind zijner heer- 
schappij aangekondigd wordt. Het feit dat Hosea zich den val 
van genoemd huis spoedig denkt en tot het eind van Menahem's 
regeering althans leefde, verbiedt ons met het tijdstip zijner 
geboorte tot Jpahaz of Jehoas terug te gaan en eischt dat wij dit 
ten tijde van Jerobeam 7 ) of Zacharja stellen. Waar nu daarbij 
Cap. i : 6, 7, n ons den indruk schenken als was Juda nog 
niet bekomen van de ontzettende nederlaag ten tijde van 
Jehoas geleden a) , waar de tegenstelling zoo uitdrukkelijk wordt 
uitgesproken tusschen Israel, dat hoogverheven , diep vernederd 
en van Juda, dat klein, groot worden zal, waar zulke uitge- 
breide schilderingen van Israel's rijkdom en weelde , die geheel 
onder de luisterrijke regeering van Jerobeam II thuis behooren , 
worden gegeven b) , daar kan geen andere slotsom worden 
getrokken dan deze : Hosea trad ougeveer in het midden van 
Jerobeam's regeering en in de eerste rege'eringsjaren van Uzzia 
op s ). Wat het einde van den tijd zijner werkzaamheid betreft , 
den broederoorlog beleefde Hosea niet meer; die smart 
bleef hem gespaard. Maar toch zijne zekerheid van Israel's 
ondergang c) zijne schildering van Israel's naderende ontbinding, 
het hoore'n uit de verte van het gekletter der Assyrische 
wapenen d] , maken het meer dan waarschijnlijk dat niet in den 
tijd van Menahem 9 ) , toen de gunst van den Assyrischen koning 
was verzekerd , maar in het begin van Pekah's regeering , toen 
donkere wolken van uit het noorden zich boven Israel's grand- 



s') 2 Kon. 14 : 12 , 13 , 14, 
V) Cap. 2. 

c) 8: 7; 9: 13; 10 : 7, 8; n: 6; 13: 15^; i4: i. 

d) g: 3; 10: 6, 14; n: 5. 



8 DE TIJD ZIJNER WERKZAAMHEID. 

gebied begonnen samen te pakkeii a) , het laatste gedeelte zijner 
profetische werkzaamheid valt. In jaartallen plaats ik Hosea's 
arbeid als prefect van ongeveer 780 734, hierbij de verbeterde 
bijbelsche, met de assyrische gegevens in overeenstemming ge- 
brachte chronologic, volgende 10 ). Onder de regeering derhalve 
van Juda's koning Uzzia en die van den regent Jotham , onder 
de heerschappij van zes vorsten van Israel , Jerobeam II , 
Zacharja, Sallum, Menahem, Pekahia en Pekah heeft Hosea 
zich als de pleitbezorger voor de ware belangen zijns volks 
doen hooren en als Godsgezant zijne stem verheven tegen 
alles wat den geest van Jehova niet vertoonde. 

Om nu dien tijd tusschen Jerobeam II en Pekah goed te kennen 
en te begrijpen is het noodig een stap achterwaarts op het ge- 
bied van Israel's geschiedenis te doen. Jehu , de zoon van Nimsi , 
hoofdman van het Israelietische leger, dat in last had Ramath 
in Gilead aan Syrie's koning te ontrukken, had door den moord 
op Jehoram, een einde aan de heerschappij van het huis van 
Omri gemaakt b). Met hem had de derde krijgsheld met list 
de kroon van Israel verworven en de vierde dynastic den troon 
van Jerobeam beklommen. Onder gelukkige omstandigheden 
kreeg deze Jehu de teugels van het bewind in handen. De 
machtige Hazael, Benhadad's zoon, van men Jehu's voorganger 
zooveel had moeten lijden , had zijne legers noodig tegen Salma- 
nassar II, vorst van Assyrie, die zijne invallen op het gebied 
van Damascus herhaalde "). Van hem was dus op het oogen- 
blik niets te vreezen. Maar evenmin van Juda. Dit land toch 



a) 2 Kon. 15: 29 

b) 2 Kon. 9 : 24. 



DE TIJD ZIJNER WERKZAAMHEID. 



had gedurende de regeering der bloeddorstige Athalia en die 
van Joas, te veel met zichzelven te doen a) en miste in zijn 
beheerscher eene persoonlijkheid , die rechtmatige vrees inboe- 
zemen kon. Was derhalve zijne positie als vorst van het 
tienstammenrijk tamelijk sterk , hij maakte haar nog krachtiger 
door zich van de gunst van Assyrie's machtigeii koning te 
verzekeren, wien hij daartoe in het jaar 842 l2 ) eene schatting 
bood, in tal van voorwerpen van goud en zilver bestaande. 
Hoe ras evenwel ondervond Jehu dat niets onbestendiger 
dan menschelijke grootheid is en menschelijke berekeningen 
kunnen falen! In stede toch dat HazaeTs macht door de aan- 
slagen der Assyriers gebroken werd, verzamelde hij, kort na 
den aftocht der laatsten zijn leger , viel daarmede , met wraak- 
zucht bezield, in Jehu's grondgebied en veroverde het geheele 
westelijk gedeelte der Jordaan ). Van dat oogenblik aan , 
werden de Israelieten steeds dieper door den ijzeren arm der 
Syriers nedergedrukt. Hazael en zijn zoon Benhadad III zetten 
onder Joahaz', Jehu's zoon en opvolger, een zwak vorst, de 
reeks hunner zegepralen voort en namen verscheidene steden 
dezerzijds de Jordaan in bezit <:). En als om de vernedering 
te voltooien deden verschillende stammen , die immer op het 
herwinnen van oude rechten loerden , met goeden uitslag woeste . 
invallen op Israel's grondgebied; de met de Syriers verbonden 
Ammonieten breidden zich onder het plegen van gruweldaden 
in Gilead uit , en de Moabieten vielen telkens plunderend in 
liet land 13 ). Zoo treurig was dan ook de toestand van Israel , 



a.) 2 Kon. ii , 12. 

2>) 2 Kon. 10 : 32 , 33. 

c) 2 Kon. 13 : 3 , vgl. vs. 25. 



10 DE TIJD ZIJNER WERKZAAMHEID. 

dat koning Joahaz nog slechts 10 strijdwagens , 50 miters,. 
10.000 voetknechten had. Was dan nu reeds het tijdstip van 
Israel's ondergang gekomen ? Joahaz wanhoopte , raaar in dien 
wanhoop boog hij zich voor den God van Israel, biddend om 
hulp , neder. En zoo lezen \vij , de Heer gaf Israel een'' 
veiiosser, dat zij van onder de hand der Syriers uitkwamen. 
Van welke zijde kwam die verlossing? Van de zijde van een 
volk , dat van dat oogenblik af aan zulk eene gewichtige rol in. 
Israel's geschiedenis spelen zou, namelijk van Assyrie 14 ). Zijn 
koning Binnirar III toch had ongeveer het jaar 803 Damascus 
in Syrie bedreigd en de geheele aandacht der Syriers tot zich 
getrokken. Deze laatsten konden er nu derhalve niet aandenken 
hernieuwde invallen in Israel te doen of het dieper te verne- 
cleren dan zij reeds hadden gedaan. Maar dat niet alleen. De 
dappere opvolger van Joahaz, Jehoas, verzamelde het leger, hoe 
klein het dan ook was, sloeg daarmede de Syriers tot Afek 
terug en hernam in drie gevechten de steden, die Hazael aan 
deze zijde der Jordaan van Joahaz genomen had a). 

Ja, hij deed meer. Amazia, Juda's koning had, prat 
op zijne overwinning op Edom, hetwelk in Joram's tijd van 
Juda was afgevallen en meenend, dat Jehoas in den strijd 
met de Syriers te veel geleden had om krachtigen tegenweer 
te kunnen bieden , hem den strijd aangedaan b}. Roemrijk voor 
Israels koning was het eind van dien kamp. Amazia werd 
volkomen geslagen, zelf gevangen genomen; de tempel en 
's vorsten paleis te Jeruzalem werden geplunderd , de muren 



a) 2 Kon. 13: 25, vgl. met vs. 17. 

b] 2 Kon. 14 : 8 vv. 



DE TIJD ZIJNER WERKZAAMHEID. II 

der stad van de westelijke poort der voorstad tot aan den 
iioordwesthoek afgebroken en vele inwoners in gijzeling naar 
Samaria gevoerd a) Al was het dus helaas ! mede tenkoste 
van het broederrijk, hoog begon Israel's aanzien te klimmen. 
En toen nu de dappere Jehoas door een even krijgshaftigen 
zooii Jerobeam JI werd opgevolgd, van wien de prefect Jona, 
de zoon van Amithai , van Gath-Efer ft) in zijn jeugd reeds de 
stoutste verwachtingen had gekoesterd en geuit , toen geschiedde 
wat door duizenden zoo vurig begeerd was. Israel herkreeg 
zijn oude grenzen , die het ten tijde van Salomo had gehad c). 
Jerobeam ontnam den Syriers de steden aan gene zijde der 
Jordaan , maakte de vorsten van Ammon en Moab schatplichtig , 
tuchtigde Hamath in het noorden en herstelde alzoo de oude 
palen van Israels rijksgebied. Welk een verschil! dat heden 
met den tijd, die voorafgegaan was! Welk een geweldige 
ommekeer in dat rijk! 

Ook in het kleine tweestammenrijk begon van lieverlede een 
betere toestand te komen en vormde de hoogstgelukkige regee- 
ring van Uzzia eene ontzachlijke tegenstelliug met de opeen- 
stapeling van ellenden ten tijde van Amazia d}. Edom , hetwelk 
eerst door Amazia overwonnen, maar later weer afgevallen 
was ,' werd door Uzzia bij vernieuwing onderworpen e). De 
havenstad Elath aan de Roode zee kwam in zijn bezit, waar- 
door de belangrijke weg van Sela naar Zuid-Arabie onder zijn 



a) Vs. 13 , vgl. Max Duncker t. a. p. biz. 203. 

b) 2 Kon. 14 : 25. 

c) 2 Kon. 14 : 28. Zie hierop Thenius , Commentar des Biicher der Konige 
t. p. vgl. Amos. 6: 14. 

d) 2 Chron. 26 : i vv. 

e) Amos i : n. 



12 DE TIJD ZIJNER WERKZAAMHEID. 

controle geraakte 15 ). Met goeden uitslag streed hij tegen de 
Philistijnen , slechtte de muren van Gath , Jabne en Ashdod en 
bouwde daar nieuwe steden. 

Jeruzalem's muren werden herbouwd , vestingen opgeworpen , 
de akkerbouw werd door hem aangemoedigd en persoonlijk 
gesteund. Ja zelfs Ammon en Moab kwamen wellicht, tegen 
Israel, zijn gunst vragen 10 ). Tegelijk dat Israe'l op het hoogte- 
punt stond van zijn bloei, begon ook Juda's aanzien te stijgen. 

Hoezeer begon echter bij al die stofFelijke welvaart de gees- 
telijke levenshemel te verduisteren , allereerst in dat tienstam- 
menrijk, hetwelk ook het eerst zijn bloeitijd bereikt had! Hoe 
licht werd en door den toenemenden rijkdom en de weelde en 
door de aanraking met verkeerde invloeden van buiten het 
gehalte des volks ! Hier werd het hof waar de vorst op zijn 
behaalde lauweren rustte het middelpunt der grofste uitspat- 
tingen. Het hoogste genot was daar op elpenbeenen sofa's 
uitgestrekt , zich met het beste vleesch te voeden, herhaaldelijk 
afgetapte wijn te drinken en zich met de fijnste olien te zal- 
ven <z). Daardoor veranderde de geheele verhouding tusschen 
vorst en volk en moest een gansch andere geest ook te midden 
van het laatste van lieverlede doordringen. Was voorheen 
de koning een uit het midden van het volk geweest, om wien 
op grond van zijn eenvoud, kracht en geloof, alien zich in 
tijd van nood als hun opperhoofd schaarden, thans was de 
vorst het middelpunt van een autocratischen kring, die zich 
ver boven de menigte plaatste, in weelde en zwelgerij zich 
baadde en zich niet ontzag ter wille van de voldoening aan 



a) Amos. 6:4,5 6 , naar de conjectuur van Prof. Oort (Theol. Tijdschr. 
1880 , biz. 128). Max Duncker t. a. p. biz. 284. 



DE TIJD ZIJNER WERKZAAMHEID. 13 

zijn genot het volk uit te zuigen 17 ). En waar nu dit volk toch 
reeds zoowel door de oorlogen met de Syriers , als door de 
daarop gevolgde plagen veel geleden had, daar moest door 
den druk door een zekeren kring, die geld behoefde voor 
genot , uitgeoefend , van lieverlede een scheiding tusschen rijken 
en armen ontstaan , hoedanig eene het oude Israel nooit had 
gekend. Helaas! dat diegenen, die tegen dat streven een heil- 
zaam tegenwicht hadden kunnen bieden, profeten en priesters 
als tolken en handhavers van den wil en de eer van Jehova 
voor het raeerendeel zelf wuft en lichtzinnig , die wanverhou- 
ding in de hand werkten a). Door dit alles moest het peil van 
het maatschappelijk leven aanmerkelijk dalen. Het recht maakte 
plaats voor onrecht fr) , de oneerlijkheid in den handel nam toe , 
waar de efa verkleind, de sikkel vergroot, de bedriegelijke 
weegschaal gebruikt werd c) ; de ontucht in den dienst van 
het heiligdom vermeerderde en waar de kinderen het nood- 
lottig voorbeeld der ouders volgden, daar werd de reinheid 
van zeden steeds zeldzamer d}; de hoogmoed bereikte eene 
ontzettende hoogte e) , trotsch als men op de zegepralen en 
de sterkte der helden was. Bij zulk een toestand moest de 
geest der ontevredenheid en der revolutie wel ontwaken en 
woest om zich heen grijpen. Echter was Jerobeam's arm 
sterk genoeg , alle dergelijke pogingen te verijdelen , ja zijne 
persoonlijkheid boezemde zelfs zooveel eerbied in , dat men zoo 



a) Duidelijk blijkt ons dit uit de geschriften van Amos en Hosea. Zie b. v. 
de handelwijze van den priester Amazia Amos 7 : 10. 

b) Amos 5: 10 , ii. 

c) Amos 8 : 4, 5. 

d) Amos 2: 7. 

e) Amos 2: 14, 15 , 16. 



14 DE TIJD ZIJNER WERKZAAMHEID. 

lets bij zijn leven niet durfde wagen. Maar dat de mijn in 
zijne dagen toch reeds met ontvlambare stoffen was gevuld, de 
verschillende veeten zich hadde.n opeengehoopt en slechts weinig 
noodig was om eene uitbarsting te veroorzaken, bewees de 
korte regeering van zijn zoon Zacharja die, na z'es maanden 
op den troon te hebben gezeten, bij eene zamenzwering door 
Sallum , den zoon van Jabes , op touw gezet , viel a). Ook deze 
echter moest na eene maand den troon weder inruimen voor 
een zekeren Menahem H) , die wellicht als veldheer van Zacharja 
in de oude residentie Thirza c) gelegerd , onder den schijn van 
zijn koning te willen wreken , feitelijk om zelf koning te worden , 
naar Samaria getrokken was. 

Wei had hij , wreedaardig als hij was , een schrikwekkend 
voorbeeld voor ieder, die hem durfde tegenstaan, gegeven 
door alle inwoners der stad Tifsah 18 ), die hare poorten niet 
voor hem had willen openen te vermoorden , ja zelfs de zwangere 
vrouwen op de ruwste wijze te dooden, maar toch vermocht 
hij niet zich , door zijne partij alleen , als koning te handhaven. 
Echter koning willende blijven, zag hij er niet tegen op tegen 
een deel van zijn eigen volk de hulp van Assyrie's koning in 
te roepen d} , die met zijn zegevierend leger reeds dicht aan de 
grenzen van het tienstammenrijk was genaderd. Eii of dit nu 



a) 2 Kon. 15: 8, 10. Ewald's meening, als zou door de woorden oy^ap een 
vorst van dien naam worden aangeduid, stuit op de eenvoudige en passende 
vertaling der woorden ,,voor het volk," d. i. in 'topenbaar, af, eene tegenstelling 
met dat tal van moorden die in 't geheim plaats vonden en gevonden hadden. 

b) 2 Kon. 15 : 13. 

c) 2 Kon. 15: 16. Thirza was de oude residentie der eerste koningen van 
Israel, i Kon. 14: 17; 15: 21 in het gebied van Manasse gelegen. 

d) 2 Kon. 15 : 19^ , om zijn koninkrijk in zijne hand te sterken. Zie Kuenen , 
Hist. crit. Ond. 2e dl. biz. 314 onder 8. 



DE TIJD ZIJNER WERKZAAMHEID. 15 

al eene belasting van ruim 4 millioen gulden noodzakelijk 
maakte , en daarmede de eerste stap op den weg der vernietiging 
van Israel's volksbestaan werd gedaan, daarom bekommerde 
een man als Menahem zich weinig. Na tien jaren bij de gunst 
van Assyria's koning te hebben geregeerd 19 ), werd hij door 
zijn zoon Pekahia opgevolgd , die" evenwel na twee jaren door 
de hand van zijn hoofdman Pekah, den zoon van Remalia 
viel a). Onder dezen vorst barstte de onzalige krijg tusschen 
de twee broederrijken , Israel en Juda trit, die den val van het 
tienstammenrijk zou verhaasten ). Treurig tooneel , wat ons 
het Israel van die dagen te aanschouwen geeft! Hoe welig 
was. het onkruid opgewassen , van hetwelk de zaden in Jerobeam's 
dagen waren uitgestrooid ! Geweld en moord aan de orde, 
helsche list en verraad werkelijk geene uitzonderingen meer , de 
oude kracht verlamd, de zegen verdwenen, de krachtige held 
van weleer als een gekromde grijsaard, die het hoofd naar de 
aarde buigt. 

Straks hebben wij gezien, dat de to.estand van Israel verer- 
gerd was, doordien ook profeten en priesters in het algemeen 
bederf deelden. O ! had de zuivere Jehovavereering onder hen 
in die dagen nog vele wakkere voorstanders gehad, hoeveel 
ware voorkomen geworden ! Maar zij alien deden bijna met 
den volksgodsdienst dier dagen mede, ja steunden dien. hoezeer 
deze ook het echt Jehovistische kenmerk miste en het karakter 
van natuurdienst droeg. Daarbij toch was van demoedige onder- 
worpenheid aan, een stil vertrouwen op, een geestelijk ijveren 
voor Israel's God geen sprake , maar van een' eeredienst , door 



a) 2 Kon. 15: 22 , 25. 
6) 2 Kon. 15: 37; 16: 5. 



1 6 DE TIJD ZIJNER WERKZAAMHEID. 

welken Israel gevaar liep , zich te dezen opzichte op eene lijn met 
de Kanaanieten te plaatsen. Binnen en buiten de steden bevondt 
zich namelijk tal van hoogten of verhevenheden a), uit ver- 
schillende bestanddeelen als aarde, steen en hout$), opgebouwd 
en meer of minder versierd <:). Op verschillende dier hoogten 
waren huizen of tempels opgericht d} , in welke priesters dienst 
deden. Buiten die hoogten strekten de toppen der heuvelen 
en bergen en de grond onder verschillende hooge boomen tot 
plaatsen van vereering van verschillende -goden e). Van ver- 
schillende goden zeggen wij met nadruk,- want nevens Jehova, 
die immer wel als volksgod een eerste plaats innam , werden 
vooral Baal en Aschera , soms ook Kamos en Molech , Astoreth 
en Milchom vereerd. Welke van deze goden men op bepaalde 
tijden het meest vereerde hing veel af van de bijzondere verstand- 
houding, in welke men tot het volk, wiens godheid het was, 
stond/). Werden toch de goden van vijandelijke volken als 
vijanden geacht, aan die van bevriende stammen werd gemak- 
kelijk eene plaats ingeruimd. Vooral echter trok de dienst 
van den Kanaanietischen Baal en van Aschera het volk altoos 
zeer aan 2 ). Baal was de naam van den hoogsten , den zonnegod 
of liever aanduiding der mannelijke godheid in het algemeen. 
Bij de Kanaanieten was hij, verbonden met Aschera, het bevruch- 
tende en scheppende, Aschera het ontvangende en voortbren- 



a] i Kon. 13: 32; 2 Kon. 17: 9; 2 Chron. 21: n; Sam. 10: 25. 
V) i Kon. 14: 23; 2 Kon. 23: 15. 

c) Ezech 16: 16. 

d) i Kon. 12: 31; 2 Kon. 17: 29, 32. 

e) Deut. 12: 2; i Kon. 14: 23; 2 Chron. 28: 4; Jer. 2: 20; 17: 2. 

/) Zoo in Salomo's dagen i Kon. n: 7, 2 Kon. 23: 13; en in Achab's tijd 
i Kon. 16: 31 vv. 



DE TIJD ZIJNER WERKZAAMHEID. 17 

gende beginsel terwijl beide wederom als eene man-vrouwelijke 
godheid werden zamengevat. Naar zijn wezen werd hij in 
verschillende gestalten onderscheiden 21 ). Zoo had men den 
Palmen-Baal a), den vliegen werenden Baal b\ den geluk aanbren- 
genden Baal c). Op verschillende plaatsen werden deze alle op 
verschillende wijze vereerd. Over 't algemeen droeg zijn dienst 
een wellustig karakter, vroolijke maaltijden en drinkgelagen 
werden in zijne tempels, en in die van Aschera geyierd d)- } bij 
beider vereering werd door de zoogenaamde kedeschim en kede- 
schoth , hun toegewijde personen van het mannelijk en vrouwelijk 
geslacht , ontucht bedreven ; dieren en reukwerk dienden tot offer- 
gaven , hunne beelden van hout en steeu , misschien ook van goud 
vervaardigd , of althans daarmede versierd e) , op natuurlijke of 
aangelegde hoogten geplaatst, werden tot teeken van warme 
vereering gekust. . De Israelieten door Mozes aangevuurd tot een 
dienst van Jehova , waarbij men zich Hem allereerst als grondslag 
der zedelijke wereldorde dacht en dien mensch het meest van zijn 
gunst verzekerd achtte, die zedelijk wilde leven, gelijk Hij zelf 
zedelijk was van aard , leerden in Kanaan dien godsdienst , die 
juist een tegenovergesteld karakter bezat, waarvan natuurdienst 
het grondkenmerk was en wiens opperste godheid, geheel het 
karakter van een natuurgod droeg. Die dienst was ontegen- 
zeggelijk aantrekkelijk voor het vleesch en moest de groote 



a) Baal-Thamar, Richt. zo: 33. 

b) Baal-Zebub z Kon. 1:2. 

c) Baal-Gad Joz. n : 17; 12: 7; 13: 5. 

d) Richt. 9: 27, vgl. Amos 2: 8. Kuenen, Godsd. v. Isr. i dl. biz, 300. 

e) Hos. 2: 10 St. vs. 7 ^nvy in den zin van: tot lets aanwenden, voor iets 
gebruiken Exod. 27: 3; 2 Chron. 24: 7. Dat beelden wel met goud en zilver 
werden overtrokken bewijst Jes. 30: 28. 



-1 8 DE TIJD ZIJNER WERKZAAMHETD. 

menigte meer toelachen dan de echte Jehovavereering , wier 
doel ingetogenheid , ontwikkeling van het waarachtig geestelijk 
leven was. De strijd in den boezem van Israel van dat 
oogenblik af aan tusschen Jehova en Baal gestreden, was dus 
een strijd tusschen een godsdienst, die den mensch boven het 
stoffelijke leven verheffen wilde en een , die hem in het stoffelijke 
leven wilde doen opgaan, in een woord een strijd tusschen 
geest en natuur. Het noodlottigste in dien kamp echter was, 
dat men niet alleen steeds meer ten gunste van Baal zich 
begon te neigen , maar Jehova zelf tot den lagen rang van een 
Baal deed afdalen, in schijn Jehovavereerder bleef, in waar- 
heid den Kanaanietischen eeredienst volgde. Was toch Baal de 
benaming van den hoogsten god als grondslag der natuurorde 
gedacht , een natuurgod in deri volstrekten zin van het woord , 
ook Jehova begon men zich allereerst , ja uitsluitend als zoodanig 
te denken. Kreeg zijn eeredienst daardoor geheel het karakter 
van dien van Baal , de eigenaardigheid in de betrekking van Jehova 
eu Israel, het besef van Israel's roeping als van zedelijk-godsdien- 
stigen aard , moest daardoor te loor gaan. De meeste hoogten , 
van welke straks is gewaagd, verrezen dan ook voor Jehova. 
Hier stonden de jonge stieren , die Jehova af beelden moesten a) , 
daar war en de zuilen, die bij den Baalsdienst behoorden 22 ), 
ginds de boomstammen , die het symbool van Ashera 23 ) waren , 
te zien; ja alle drie werden zij vaak op eene hoogte in een 
cempel gevonden en , als behoorden zij bijeen , te zamen vereerd 
Feitelijk was dus de meerderheid, al bekleedde Jehova den 
eersten rang en al werd op de hoogten en onder het geboomte 



a) i Kon. 12 : 29. 



DE TIJD ZIJNER WERKZAAMHEID. 19 

vooral te zijner eere gerookt, polytheist geworden enbleefer 
ook een kern, die de aanbidding van den geestelijken Jehova 
in geest en waarheid niet vergat, bij de menigte was de 
Jehovavereering samengesmolten met , ja opgegaan in den dienst 
van andere goden en een noodlottig syncretisme ontstaan. 

Ook in het tweestammenrijk was te dezen opzichte de toestand 
rniet gunstig te noemen. Wei had de echte dienst van Jehova 
aldaar in Jeruzalem's tempel een grooten steun, omdat Jehova 
daarin niet afgebeeld was, maar als een geestelijk wezen werd 
vereerd , maar toch ook daar werden de Baal's en Aschera's , 
Matseba's en Chemarim in grooten getale gevonden a). Over 
Juda klaagt Jesaja later als het land, dat vol afgodsbeelden is b) ; 
van Salome's dagen tot die van Josia toe bestonden daar de 
hoogten voor Astoreth , Kamos en Milchom c) : Juda neemt aan 
den ontuchtigen eeredienst deel en knielt voor een kopergod, 
eerst door Hizkia verbrijzeld d). En al steunde dan ook een 
vorst als Uzzia, onder wien Juda zich herstellen ging van de 
nederlagen en verliezen ten tijde van Amazia geleden, per- 
soonlijk de ware Godsvereering e), waarom betergezinden voor- 
namelijk veel van hem verwachtten; uit de schilderij door Jesaja 
en Micha ons van het kleine twee-stammenrijk opgehangen, blijkt, 
dat de godsdienstige toestand in beide rijken over 't algeme.en 
dezelfde was. 

Is het wonder, dat een man, die, met een hart brandende 



a) 2 Kon. 23 : 5 vv. 

ff) Jes. 2: 8. 

c) 2 Kon. 23 : 13. 

d) 2 Kon. 18: 4. 

\ 2 Kon. 15 : 3 ; 2 Chron. 26 : 4 vv. 



20 DE TIJD ZIJNER WERKZAAMHEID. 

van liefde en eerbied voor Jehova , van heilige verontwaardiging 
trilt bij de gedachte hoe smadelijk zijn volk dien God bejegent , 
van Wien het zooveel zegening had ondervonden; dat een 
man , die gloeiende van liefde voor zijn volk , met diepe smart 
is vervuld over het lot, hetwelk een volk, dat aldus handelt, 
wacht, eindelijk zijne stem tot redding zijns volks verheft? In 
een woord is het wonder dat , in zulk een maatschappij iemand 
zich geroepen ziet tot profeet? 



Zijne persoonlijkheid en zijne roeping, 



ii. 

Het was een algemeen bekende naam, welken onze profeet 
droeg. In de Schriften des O. V. alleen wordt behalve hem 
nog een viertal Hosea's J ) vermeld. De opvolger van Mozes 
heette aldus , voordat hij den naam van Jozua ontving a) : in 
David's dagen draagt een vorst over den stam Ephralm dien 
naam #) : de laatste van Israel's koningen is een Hosea c) en 
onder de hoofden van het volk ten tijde van Nehemia wordt 
r een alzoo genoemd d}. Het woord beteekent ,,hulp" ,,ver- 
lossing" een naarn dus eigenaardig toepasselijk voor den profeet, 
die tot redding zijns volks zijne stem verhief en dan ook niet 
nalaat een enkele maal hierop te zinspelen e). Hij was de 
zoon van Beeri, d. i. ,,van een bron" 2 ), dezelfde naam 
dien de vader van Ezau's vrouw Judith/) eens droeg. Van 
dien Beeri, Hosea's vader weten wij niets. Wei hebben de 



a) Num. 13 : 8 , 16. Deut. 32 : 44. 

b) i Chron. 27 : 20. 

c) 2 Kon. 15: 30; 17: i, 3, 4, 6; 18: i, 9, 10. 
d) Neh. 10 : 23. 

e) Cap. i : 7. 
/) Gen. 26: 34. 



22 ZIJNE PERSOONLIJKHEID EN ZIJNE ROEPING. 

Rabbijnen hem vereenzelvigd met Beera a) , den vorst der 
Rubenieten, die door Tiglath-Pileser gevankelijk weggevoerd 
werd , maar zoowel het verschil in beider namen als de onwaar- 
schijnlijkheid , ja de onmogelijkheid , dat deze Beeri de weg- 
voering zou hebben overleefd , ontnemen aan deze gissing elken 
grond. Evenmin gerechtvaardigd is het gevoelen, dat deze 
Beeri prefect is geweest naar den Joodschen, doch door niets 
gewettigden , regel , dat , wanneer aan het begin eener profetie 
de naam van den vader des profeten wordt vermeld , deze ook 
moet geacht worden profeet te zijn geweest. Zij waren burgers 
van het tienstammenrijk ; in het noorden van dit land heeft 
Hosea in den regel gewoond. Wordt zulks toch reeds waar- 
schijnlijk door de herhaaldelijke vermelding van plaatsen in 
het noordelijk rijk gelegen 3 ) , de beschrijving van het gebeurde 
te Gilead en Sichem als van een ooggetuige ), de uitdrukking 
,,onze koning" c] voor dien van Israel en ,,het land" d] voor 
Noord-Israel ; het wordt zekerheid, door de diepe meewarigheid ,. 
die hij juist met Israel gevoelt , en het droevdge isolement , dat 
hij juist in die bedorven maatschappij kent 4 ). Slechts zijdelings 
vestigt hij nu en dan naar Juda het oog ), dat hem eerst 
zooveel beter scheen dan zijn eigen land, maar aan welks- 
bestaan van lieverlede ook een worm dieper bleek te knagen, 
aan hetwelk daarom vroeger een zegen, straks een zelfde oordeel 
als over het andere rijk verkondigd wordt. Of echter de profeet 
ook zelfs nog niet naar dit Juda heeft moeten vluchten en, 
van wege de vijandelijkheden zijner medeburgers, niet immer 



a) i Chron. 5:6, vgl. 7 : 37. b) 6 : 8 , g. c) 7 : 5, d ) i : 2. 

e) i: 7, ii-, 4: 15-, 5: 5, 10, 12, 13, 14; 6: n; 10: n; 12: i, 3. 



ZIJNE PERSOONLIJKHEID EN ZIJNE ROEPING. 23 

in .het land , aan hetwelk zijn hart zoozeer gehecht was , kon 
blijven, wie zal het zeggen s )? Zijn veranderde meaning omtrent 
Juda heeft eer haar grond in Juda's wezentlijken achteruitgang , 
dan in eene meer juiste kennisname van zijn innerlijken toestand : 
daarom dus alleen zou zulks niet aan te nemen zijn; maar 
aan de andere zijde betwist ik althans de mogelijkheid niet, 
dat hij in Benjamin's grondgebied te Rama en Gibea ), ja in 
Juda zelf zijne waarschuwende stem liet hooren; hij, de man, 
die spreken moest, waar zijn hart hem drong. 

In zijn geschrift vind ik echter geen grond hem te houden 
voor een priester prefect ') of een prefect trit de profetenscholen 
voortgekomen. Dat Hosea meer dan eenig ander profeet de 
priesters in het oog vat, kan evenmin als bewijs dienen voor de 
stelling dat hij priester geweest is , als het feit dat het ophouden 
der offers voor hem als strenge straf geldt. De drie machten in 
Israel , die van koning , priester en profeet ze worden toch alle 
door hem gegeeseld, de eerste zelfs nog meer dan de tweede, 
terwijl het ophouden der offers niet daarom als zulk een zware 
straf door hem wordt beschouwd , omdat hij als priester daarop 
was gesteld , maar alleen omdat het volk , 't welk in den uit- 
wendigen eeredienst opgaat, alles meent te zullen hebben ver- 
loren , zoo het alles wat daarop betrekking heeft , mist. Bovendien 
acht ik het zeer onwaarschijnlijk , dat Hosea in zijn land, 
waar alleen priesters voor de zinnelijke Jehovavereering werden 
gevonden , onder de gedaante van den jongen stier , aan zulk een 
priesterschap eerst zou deelgenomen en naderhand zich daar- 
tegen gekeerd zou hebben. Niets spreekt voor die omkeering. 
En wanneer wij van Amos vernemen, dat deze er zich op 
beroept niet te zijn uit een profetenschool , wanneer wij Hosea 
de profeten in 't algemeen , in het oordeel zien omvatten , en 



24 ZIJNE PERSOONLIJKHEID EN ZIJNE ROEPING. 

wij hem zich in lijnrechte oppositie tegen al de leiders van zijn 
volk zien stellen, dan ligt de slotsom voor de hand dat wij in 
hem evenmin een leerling hebben te zien, in de scholen der 
profeten gevormd; maar een man, zelfstandig gevormd en 
opgetreden , omdat hij gevoelde dat de nood hem was opgelegd. 
Van het bijzonder leven des profeten is ons niets bekend a).. 
Wei laat zijn geschrift de vijandschap doorschemeren #) , die hij 
van zijne tijdgenooten ondervond en staat hij daar voor ons, 
als de man, wiens hart breekt onder wat hij om zich henen 
ziet en wiens smart over den moedwilligen ondergang van het 
volk aan hetwelk hij zich zoo innig verbonden weet, onpeilbaar 
is , maar bijzonderheden ontbreken geheel. Wat de overlevering 
toch aangaande hem bericht is onzeker 9 ). Bericht zij ons, dat 
Hosea de prefect uit Beelmoth, uit den stam Isachar was, 
stierf en in zijn land in vrede werd begraven , het feit dat ook 
Belemolh of Belemon 9 ) als de plaats zijner geboorte voorkomt 
en de ligging van Beelmoth in Ruben of Isachar geheel onzeker 
is, doet ons, althans wat het eerste deel dier overlevering 
betreft, in groote onzekerheid verkeeren. Niet minder echter 
is dit met het laatste deel het geval. Tegenover de traditie , 
dat hij rustig in zijn vaderland stierf, staat eene andere, die 
onder de bewoners van Thessalonica langen tijd voortleefde. 
Volgens deze zou hij in Babylon gestorven zijn, maar voor 
zijn dood het bevel hebben gegeven, hem in het land van 
Israel te begraven. Daar dtt evenwel van wege den verren 
afstand niet doenlijk was, zou men zijn stoffelijk overschot in 



a) Later leg ik de redenen bloot, waarom ik oordeel dat in Cap. i en 3 
geen stuk van Hosea 's geschiedenis is te vinden. 
6) Cap. g: 8. 



ZIJNE PERSOONLIJKHEID EN ZIJNE ROEPING. 25 

een kist op een kameel gebonden en dezen daarop losgelaten 
hebben , opdat , waar deze zich neerleggen , ook het lijk van 
den profeet rusten zou. Het dier zou zijn last zonder ophouden 
voortgaande, tot nabij het stadje Tsapheth in het noordelijk 
gedeelte van Galilea gedragen hebben , waar de bewoners, na 
uit het opschrift der kist aangaande haren inhoud te zijn in 
kennis gesteld, het met eere zouden hebben ter aarde besteld. 
Hiertegenover staat weder eene overlevering der Arabieren , dat 
in Almenia, nabij Tripolis, zijne begraafplaats zou zijn, waarom 
ook nog heden ten dage op de plaats van het oude Ramath- 
Gilead in het Oost-Jordaansche eene prachtige graftombe ter 
eere van den profeet wordt getoond. Gelijk van zoo menig 
profeet , zoo schuilt ook helaas ! het leven van Hosea voor ons 
geheel in het duister. 

Maar weten wij van het leven van den profeet weinig, des 
te beter worden wij door zijn geschrift omtrent zijne persoon- 
lijkheid ingelicht. Indien toch een profetisch geschrift dan is 
het zijne geschikt deze ons te leeren kennen; zoowel in den 
inhoud als in den vorm drukte zich zijn beeld duidelijk af, 
treedt dit ons helder voor den geest. In wat hij schreef, 
heeft hij zichzelven gegeven en bij den eersten oogopslag blijkt 
het reeds, dat wij hier met een diepvoelend man, eene licht 
ontvlambare ziel, een teerhartig gemoed hebben te doen, met 
een man, voor wien het eene levensbehoefte is zich te geven 
en, die dan ook ganschelijk leeft, voor wien hij zich geeft. 
Vast staande in het geloof in den God der vaderen , die Israel 
zooveel genade heeft betoond en nu ook op eene wijze, met 
Zijn wezen in overeenstemmig , vereerd worden wil, is zijne 
eigenaardige natuur als de vleugelslag, door welken zijn gemoed 
steeds dichter nabij God wordt gevoerd; noopt hem zijn 



26 ZIJNE PERSOONLIJKHEID EN ZIJNE ROEPING. 

ontwikkeld geraoedsleven tot eene steeds nauwere aansluiting 
aan God. En hoe meer vreemdeling hij zich gaat gevbelen 
te midden van zijn volk, dat zulke gansch tegenovergestelde 
neigingen heeft en zoo gansch andere wegen bewandelt; hoe 
meer hij zich in zijne liefde tot dat volk teleurgesteld ziet, des. 
te nauwer wordt de band met welken hij aau zijn Jehova ver- 
bonden is en des te vuriger wordt zijn strijd voor Jehova, 
Vandaar dan ook die voortdurende zekerheid, dat wat hi) 
spreekt, Jehova's woorden zijn, vandaar eene vereenzelviging 
van zichzelven en Jehova in zijne profetie, als bij geen enkel 
prefect in zoo sterke mate wordt gevonden , vandaar het hoogst 
zeldzame ,,Jehova spreekt" en het goddelijk Ik zonder meer 
gedurig sprekend ingevoerd ! Vandaar dat de uitleggers van zijn: 
geschrift somwijlen twisten of Jehova of hij zelf spreekt a). Hij 
is ziener in den engen zin des woords. Zijn geschrift bevat 
dan ook weinig vermaningen van zijne zijde, maar is eer ecu 
doorloopend getuigenis Gods. Het specifiek religieuse treedt 
er daarom op den voorgrond, het ethische op den achtergrond, 
Is dat intieme leven van den prefect met Jehova het bewijs 
van zijne diep voelende natuur, zijn zich gevend en tegelijk 
ontvangbaar gemoed, niet minder blijken deze laatste uit de 
gestadige afwisselingen , de geweldige overgangen, de schrille 
tegenstellingen van toorn en liefde die zijne profetie een geheel 
eigenaardige kleur geven. Gelijk de Johannes des Nieuwen 
Verbonds met een Johannes gemoed een Boanerges natuur 
openbaarde, zoo is het ook met den Johannes des Ouden 
Verbonds, den profeet der liefde. Zoo sterk is het gemoeds- 
leven bij deze profeet ontwikkeld, dat wij bij hem nooit een 

a) z : 4 vv. 



ZIJNE PERSOONLIJKHEID EN ZIJNE ROEPING. 27 

scherp betoog of geleidelijke ontwikkeling van gedachten aan- 
treffen : ja hij eer de band van het logisch redeneerend verstand 
wegwerpt , als zijn gemoed vol is en hij in de oogenblikken 
van den hoogsten Pathos zich eveumin aan de eischen der 
taal, als aan die der logica gebonden gevoelt. Wie dan ook 
bij Hosea eene theologie in den engeren zin des woords of stof 
voor zijne dogmatiek gaat zoeken, zal een schralen oogst bin- 
nenhalen. Hij was ook de man met , deze te geven. Hij was een 
man van den hartstocht , gesteld in den dienst van het Hoogste a). 
Bij het licht Gods, dat schijnt in zijn binnenste, ziet hij Israel's 
zonde : daarbij gevoelt hij levendig wat God voor dat volk was , 
dat aldus handelt. Zijn hart begint te koken van heilige veront- 
waardiging en in dien heiligen toorn ervaart hij iets van het 
ontzettend misnoegeu van God, wien dit alles persoonlijk betrof, 
en in ontzettende taal verkondigt hij zijne tijdgenooten dan het 
oordeel, dat hen wacht. Maar hoe de profeet ook ijst van 
des volks zonden, het loslaten kan hij niet; hij moet het, zoo 
hij het eenigszins kan , redden van den afgrond ; maar overwint 
zijne liefde zijn toorn, kan God dan laten varen, wat het 
werk Zijner handen is , en moet Zijne allesbeheerschende liefde 
niet Zijn toorn bedwingen, ja de kastijding zelfs besturen? 
En dan predikt hij op aandoenlijke wijze in echt evangelischen 
zin weder de liefde van God. Zijn hart zal op het eene oogen- 
blik u van zijn onstuimigheid doen terugdeinzen en in een anderen 
stond de teederste snaren in uw binnenste raken; dat hart zal 
nu eens van toorn branden , dan weder in liefde ontgloeien , dat 
hart is nu eens gelijk aan den waterstroom, die schuimend en 
bruisend uit de hoogte over alles , wat hem in zijn vaart trachtte 



a) Zie daarvan een sterk sprekend voorbeeld in 9 : 14. 



28 ZIJNE PERSOONLIJKHEID EN ZIJNE ROEPIKG. 

te keeren, in de diepte stort 10 ), dan weder aan een rustige 
weide boven welke een rustige blauwe hemel zich welft. Die 
afwisselingen volgen elkander zoo snel op n ) dat wij gedurig den 
indruk bekomen : hier hebben wij met een man van diepe indruk- 
ken, van een levendigen aard, van een teeder gevoel te doen. 
Datzelfde blijkt uit de algeheele toewijding aan de belangen 
van zijn volk , aan hetwelk hij zich met al de aanhankelijkheid 
zijus harten verbonden weet. Al gevoelt hij zich een vreem- 
deling te midden zijner natie, al moet hij de bitterheid zijner 
hem vijandige tijdgenooten verdragen^), hij denkt er echter 
niet aan, zijn land te verlaten 12 ) en elders als profeet op te 
treden , waar hij wellicht beter bejegening ondervinden zou. Hij 
blijft in het midden van zijn volk lijden om zijns volks wil. 
Hij blijft de trouwe Wachter van Israel, wiens lot en leven 
met dat van het tienstammenrijk op het nauwst verbonden is. 
En dat doet hij , omdat zijne ziel van teedere liefde voor 
dat volk blaakt. Zoo staat zijne persoonlijkheid ons voor 
oogen, als een vurig, licht opvlammend, in diepe geestdrift 
blakend gemoed ; een natuur , die , bij uitnemendheid receptief , 
voor de hoogste indrukken bovenal vatbaar is; een aard, die 
behoefte gevoelt zich te geven en die uitsluitend leeft voor 
Hem , aan wieu hij zich geeft ; zoo is hij een individu , die zich 
de tegenstellingen des levens in zijn scherpste klaarheid voor 
oogen stelt. Neen! het beeld der bleeke sentimentaliteit is hij 
evenmin als dat der schelle heftigheid , de gelijkenis der teedere 
maagd vertoont hij evenmin als die van den ruwen krijgsknecht , 
een held is hij , in de ware beteekenis ; een held , die als een 
kind kan weenen, maar die strijdt als een man als het moet, 

a) g: 8. 



ZIJNE PERSOONLIJKHEID EN ZIJNE ROEPING. 29 

en die zich met opoffering van alles slechts in dat eene verliest , 
het belaug van zijn Koning en zijn Vaderland. 

Deze man des gemoeds was tevens een man met een rijken 
geest. Zijn scheppend genie openbaart zich zoowel in den 
inhoud als in den vorm van zijn geschrift. Hij was de eerste, 
die de verhouding van Jehova tot Israel als die van man en 
vrouw , bruidegom en bruid , in de bekende allegoric heeft 
nitgewerkt. Bovenal heerlijk is dit bij een profeet, die zoo 
diepen indruk van Gods heiligen toorn over de zonde en van 
de eischen Zijner gerechtigheid bekomen had. Hoe ontzettend 
toch de straffen waren , die over Israel zouden komen , de 
zekerheid dat God's hernieuwd liefdebetoon en Israel's eindelijke 
verlossing het slot van alles zouden zijn , geraakte geen oogenblik 
aan het wankelen. En om deze idee bloot te leggen, koos hij het 
schoone beeld der innige betrekking van man en vrouw , welke 
ons in den vorm van allegorien (Cap. i en 3) is bewaard. Die 
vorm is een vrije schepping zoo goed als de inhoud ; beide zijn 
een waardige aanvang van het schoon geheel, dat ons vooral 
naar den vorm den rijk begaafden dichterprofeet doet kennen. 
Die geheele verdere voordracht gelijkt op een krans uit de 
menigvuldigste bloemen gevlochten : de eene bloem plukt hij en 
werpt hij weg om terstond weder eene andere te plukken ; als 
eene bij vliegt hij van de eene naar de andere bloemknop 
om den honig uit de menigvuldigste sappen te zuigen , hij hecht 
in een woord voortdurend beelden aan beelden, vergelijkingen 
aan vergelijkingen 12 ). Israel is eene ontuchtige vrouw, eene 
halsstarrige koe a) ; een eenzame woudezel b] , waar het hulp bij 



a) 4: 16. 

b) 8: 9, d. i. een woudezel, die de plaats, waar de gansche troep rondzwerft , 
uit het oog verloren hebbende, huiverig rondzwerft. 



30 DE TIJD ZIJNER WERKZAAMHEID. 

Assur zoekt; zijne liefde is als eene morgemvolk en een vroeg 
wegtrekkende dauw a). Daarom zal het wind gezaaid hebbende 
storm oogsten ) , zijn als de kranke , die geene genezing vindt 
voor zijne kwaal c) , als een koek , die niet is omgekeerd d} , als 
een vat zonder schoonheid e) , als een oud man wiens haar is 
vergrijsd/) en zal zijne heerlijkheid vervliegen als de schil van 
den dorschvloer en de rook uit den schoorsteen ^). Voor dat 
volk met zijne priesters die op eene straatbende gelijken /i) , met 
zijnen koning , die als een afgehouwen tak zal zijn z) , met zijne 
vorsten, die gloeien als een oven/') is Jehova een leeuw, een 
panther, die het op zijnen weg beloert, eene beerin die van 
hare jongen beroofd is en verscheurt k). Zoo zal Efraim de 
afgerichte koe, die er van hield te dorschen, omdat zij zich 
dan vrij kon bewegen, het juk over den hals krijgen en bereden 
worden , Juda ploegen en Jacob eggen /). Maar eindelijk als 
God's toorn is afgewend, zal Jehova als een bruidegom met 
Israel zich in ondertrouw begeven m), als een leeuw , vooruit- 
gaande, "het den weg banen 11) en terwijl het Hem als een 
duif zal volgen o) , zal Hij er een dauw voor zijn , en zal 
het bloeien als de lelie en zijn wortelen uitslaan als de 
Libanon p). Welk een schat van beelden ! Het eene volgt het 
andere onmiddelijk op. Hosea is als de schilder, die bij het 
ontwerpen der schilderij slechts omtrekken schetst en zich geen 



a) 6 : 4. 6) 8 : 7. c) 5 : 13. 

d) 7: 8, d. i. een koek, waaraan men derhalve niets heeft. Zoo is ook 
Efraim's beteekenis voor goed verdwenen. De uitdrukking correspondeert met 
vs. eft gelijk vs. 8 a met 9 a . 

e) 8: 8. /) 7: 9. g) 13: 3. h) 6: 9. z) 10: 7. /) 7: 4 vv. 
k) 13 : 7, 8. /) 16 : n. Wiinsche t. p. m) 2 : 21 , 22. ;?) n : 10. 
o) n: n. f) 14: 6, 7, 8. 



ZIJNE PERSOONLIJKHEID EN ZIJNE ROEPING. 3! 

tijd gunt de kleuren er bij te doen. Voor hij het eene heeft 
uitgewerkt, volgt weder het andere l4 ). En a'l verhoogt dit niet 
altijd de schoonheid van zijn geschrift, het levert ons het 
bewijs van 'smans-geestrijkheid. Hij is in een woord de rijk- 
begaafde dichterprofeet. 

En die gemoedsman met zijn rijken geest is tegelijk iemand 
van uitgebreide kennis. De geschiedenis van Israel's verleden 
vindt in hem een degelijk beoefenaar en practisch verwerker; 
die van het heden staat hem in de kleinste bijzonderheden 
voor den geest. 

Hij kent de zonden van Mizpa en Thabor a) even goed als 
die van Gilead en Gilgal , Rama en Gibea en is ingewijd in de 
plannen omtrent het vragen om hulp aan vreemde vorsten ). 
Hij weet wat er aan 's Konings hof geschiedt c) en verstaat 
de raadslagen der priesters, die niet het belang van Jehova 
maar dat van zichzelven zoeken d}. Het bedrog in den handel 
is hem niet ontgaan e) en Israel's hoogmoed is voor hem 
geen geheim /). Wat er voorvalt in de vier hoeken des rijks 
is hem even goed bekend als hij de overleggingen zijner 
tijdgenooten doorgrondt. Van het kleinste trekt hij partij voor 



a) 5: i; ?j: 8; 4: 15; 5: 8. Mizpa in het oosten, Thabor op de grenzen der 
stammen Isachar en Zebulon: dus het oostjordaansche en het vvestjordaansche. 
De naam Gilead komt misschien met uitzondering van Richt. 10: 17; n : i 
nooit als stadsnaam voor. Het is steeds die van het gebergte op de noord- en 
zuidzijde van de Jabbok , in engeren zin het gebied van Ruben-Gad en het zui- 
delijk deel van Manasse. Hier is wellicht een ons onbekende stad van denzelfden 
naam in het gebergte bedoeld. Het ,,Gilgal," waarvan hier gesproken wordt, 
is waarschijnlijk dat, hetwelk tusschen de Jordaan en Jericho ligt (i Kon. 7: 16; 
ii : 14 enz.). Rama ligt noordelijk van Jeruzalem in de richting van Bethel; 
Gibea tusschen Rama en Jeruzalem. 

b] 7: 12. c) 7: 3 vv. d] 4: 8. e) 12: 8. /) 5: 5. 



32 ZIJNE PERSOONLIJKHEID EN ZIJNE ROEPING. 

zijn doel. Helder is zijn oog , groot zijne kennis , frisch en rijk 
zijn geest, warm zijn hart en wat meer bij het lezen van zijn 
geschrift te bewonderen is, de beeldrijkheid van den vorm of 
de kernachtigheid van den inhoud, weten wij niet. 

*YYt 

Zoo staat hij dan voor wij als het beeld van den vromen 
Israeliet , den trouwen vereerder van Jehova , den teederen ,, 
diepgevoeligen mensch , den krachtigen Godsgezant. De Johannes 
liefde niet minder dan het Petrus vuur vervult zijne ziel : hij is 
de zoon des donders en de zoon des vredes. Op Jesaja gelijkt 
hij , waar hij als de adelaar stout naar omhoog zich verheft : 
veel heeft hij van Jeremia , als hij , den nachtegaal gelijk , zijne 
klaagzangen doet hooren. Een blik op zijn volk zou hem tot 
den sombersten pessimist hebben gemaakt: de blik op zijn God 
doet hem optimist blijven. Het liefst vergelijk ik hem bij de zee,, 
die mi eens effen , dan onstuimig , immer den hemel weerkaatst. 

Door de aandachtige beschouwing zijner persoonlijkheid is 
de beantwoording der vraag gemakkelijker gemaakt: wat is 
eigentlijk de oorzaak van Hosea's optreden als profeet ge- 
weest , van waar kwam de aandrang , door welken hij , die 
potentieel profeet was, als zoodanig zijne stem deed hooren? 
Gemakkelijker gemaakt , zeg ik met nadruk , omdat waar 
Amos ons bericht bij welke gelegenheid hij tot profeet werd 
geroepen en Jesaja ons het gezicht verhaalt aan hetwelk hij 
de bewustheid zijner profetische roeping ontleende, zoo Hosea 
ons wel nergens de eigentlijke oorzaak van zijn optreden 
mededeelt, maar juist zijne persoonlijkheid ons de juiste ver- 
klaring hiervan schenkt. Bij het licht der kennis Gods ziet hij 
Israel's zonden. Hij ziet den eeredienst, die den mensch moet 
opvoeren en ontvoeren aan de macht zijner lagere hartstochten 



ZIJNE PERSOONLIJKHEID EN ZIJNE ROEPING. 33 

in den dienst dier hartstochten gebruikt; priesters en profeten, 
die leidslieden des volks moeten wezen, dat volk verleiden; 
koning en vorsten , tot handhaving der theocratic geroepen , 
zwelgen en ten . eenenmale hunne roeping verzaken ; den geest 
der lichtzinnigheid steeds grooter omvang beschrijven en straks 
in de anarchien de revolutie op den troon : en eindelijk op al 
die zonden het zegel gezet door het verkregen bondgenootschap 
met Assur en het gewenschte bondgenootschap met Egypte en 
daarmede de Jehovaverwerping ten toppunt gestegen. Diepe 
verontwaardiging maakt zich bij den blik op dat alles van zijne 
ziel meester, want wat is Jehova niet geweest voor dat Israel, 
dat Hem aldus verguist? Maar toch ook diepe smart bij de 
gedachte wat er van zijn volk moet worden , dat nimmer straf- 
feloos Gods's geboden kan overtreden. En waar beurtelings 
de toorn hem gloeien en de droefheid hem schreien doet, daar 
wordt hij tot spreken genoopt, verzekerd dat God's liefde zijn 
volk niet loslaat en eindelijke redding nog mogelijk is. Ge- 
voelde het trouw en. eerlijk gemoed van Thekoa's veehoeder 
Amos, in heilige verontwaardiging ontstoken over het onrecht, 
dat in Israel geschiedde, zich met kracht uit den Hooge aan- 
gegord , om Gods oordeelen daarover aan te zeggen ; de onder 
de zonden zijns volks lijdende en van liefde tot hetzelve bran- 
dende ziel van Hosea moest zijn tijdgenooten den heiligen 
toorn en de onmetelijke liefde van Jehova prediken; zijn 
mond kon niet zwijgen waar zijn hart vol was, en door een 
heilige vocatie, trad hij als profeet op. Niet eerst behoefde 
eene goddelijke leiding in zijn huiselijk leven hem wakker te 
schudden uit zijn slaap en de profeet in hem te doen geboren 
worden. Evenzeer als Amos achter zijne kudde zich eensklaps 
wist aangegrepen door een Hoogeren drang tot profeteeren, 

3 



34 ZIJNE PERSOONLIJKHEID EN ZIJNE ROEPING. 

evenzeer gevoelde Hosea, te midden van zijn volk levend, de be- 
hoefte om te getuigen , ontwaken ; zelden deed dan ook een prefect 
zich hooren , nadat hij door de geschiedenis of de ervaring van 
zijn leven tot de ontdekking van het een of ander was geleid. 
Neen , het geestelijk inzicht in wat Jehova gevoelen nioest aan- 
gaande Israel's toestand , die door Hosea met geestelijke oogen 
was onderzocht en gekend werd; het levendig besef, door de 
gemeenschap met Jehova, van Gods misnoegen over de 
zonden des volks en van Gods liefde voor datzelfde volk; de 
heilige overtuiging ,,zoo moet Jehova zich openbaren" deed 
hem door liefde tot zijn volk gedreven, optreden als profeet. 
Met zijn God verbonden en Zijne Raadslagen kennende, 
moet hij deze openbaren aan zijn volk, opdat het de oude 
paden vaarwel zeggen mocht. 

Wat zijn innige godsvrucht hem had geleerd, namelijk, dat 
Gods gerechtigheid een gericht over Israel noodzakelijk maakte , 
maar ook dat God's liefde in die kastijding Israel's redding 
bedoelde, dat moest dat volk hetw.elk hij zoo vurig beminde, 
weten! Hij kan er niet langer van zwijgen en treedt op als 
profeet. Is het ook niet waarschijnlijker dat een man, zoo 
uitmuntend door oorspronkelijkheid, frischheid van geest , stout- 
heid van vlucht , uit eigen beweging in Gods kracht is opgestaan , 
dan dat hem van lieverlede door huiselijke omstandigheden de 
oogen voor den last des Heeren zouden zijn ontsloten geworden ? 
Is het niet begrijpelijk , dat hij, de dichterprofeet zijn beeld- 
rijk geschrift met eene aangrijpende allegoric aanvangt, als 
om zijne lezers terstond van de dringende noodzakelijkheid van 
zijn optreden te verzekeren? Maar, zoo roepen ons de voor- 
standers van het bestreden gevoelen toe , de eerste hoofdstukken 
van Hosea's profetie laten zich niet anders verklaren dan als 



ZIJNE PERSOONLIJKHEID EN ZIJNE ROEPING. 35 

de afdruk eener historische werkelijkheid en aangezien de 
profeet ze uitdrukkelijk aanvangt met de woorden ,,Het begin 
van het woord des Ueeren door Hosea" is het duidelijk, dat 
in die geschiedenissen de oorzaak tot zijn profetisch optreden 
ligt. Voorzeker; is het eersle waar, dan ook het laatste: zijn 
die verhalen een stuk geschiedenis van Hosea's leven, dan ligt 
in hen de oorzaak van zijn optreden als profeet. Maar zijn 
die Cap. i en 3, afdruk eener historische werkelijkheid? zie- 
daar de vraag, waarop het hier uitsluitend aankomt. 
De stukken die deze vraag betreffen, luiden: 
In het begin, toen Jehova met Hosea sprak, zeide Jehova 
tot Hosea: ,,ga, neem u eene vrouw van hoererijen en kin- 
der en van hoererijen, want het land hoereert geheel van achter 
Jehova". En hij ging en nam Gomer, de dochter van Diblalm 
en zij werd zwanger en baarde hem een zoon. En Jehova sprak 
tot hem : ,,Noem zijn naam Jezreel want nog weinig tijds , zoo 
bezoek ik de bloedschuld van Jezreel aan het huis van Jehu en 
maak ik een einde aan het koninkrijk van het huis Israel's. 
En te dien dage geschiedt het dat ik den boog van Israel in 
het dal Jezreel verbreek". En zij werd wederom zwanger en 
baarde eerie dochter en Hij sprak tot hem : ,,Noem haren naam 
,,Niet-begenadigde", want Ik zal niet langer Mijne genade 
aan het huis Israel's betoonen, dat ik hen vergeef. Aan het 
huis van Juda echter zal Ik mijne genade bewijzen en hen 
helpen door Jehova hun God en Ik zal hen niet helpen door 
boog en door zwaard en- door oorlog en door ruiterij." En 
zij speende de ,,niet-begenadigde" en werd zwanger en baarde 
een zoon. En hij sprak: ,,Noem zijn naam ,,Niet-mijn-volk" 
want gij zijt mijn volk niet en Ik zal de uwe niet zijn". 
En Cap. 3. En Jehova sprak tot mij : ,,ga nogmaals en 



36 ZIJNE PERSOONLIJKHEID EN ZIJNE ROEPING. 

bemin eene vrouw , die bemind is door een rainnaar en overspel 
bedrijft gelijk Jehova de kinderen Israel's bemint en zij wen- 
den zich tot andere goden en beminnen druivenkoeken." En 
ik kocht haar mij voor 15 zilverlingen en een chomer gerst 
en een letech gerst. En ik zeide tot haar: ,,vele dagen zult 
gij nu voor mij nederzitten , gij zult niet hoereeren en geen< 
man toebehooren en zoo (zal) ik ook (zijn) tegenover u." 

Reeds terstond moet het onze aandacht treffen hoe groot 
verschil er tusschen de voorstanders van de historische werke- 
lijkheid bestaat 1G ). Allereerst vermelden wij het gevoelen f 
volgens hetwelk het Jehova zeide" in letterlijken zin moet 
genomen worden 17 ) en Hosea op last des Heeren eene ontuch- 
tige vrouw, met kinderen in hoererij geboren, gehuwd heeft.. 
Door die verbintenis moest de betrekking van Jehova tot het 
afgodische Israel worden afgebeeld. Onzedelijks bevatte die 
keuze niets, want het doel van het sluiten van dien band met 
die vrouw was hare bekeering, even als Jehova bij de keuze 
van het huis van Jehu , Israel als eene ontuchtige vrouw met 
kinderen in de hoop op zijne verbetering tot zich genomen 
had. Zelf verwekt de profeet bij die vrouw 3 kinderen, wier 
onheilspellende namen de voorboden der aanstaande gerichten 
over het volk van Israel en die zelf de straffende getuigen 
tegen het ontuchtige drijven der moeder zijn. Want de vrouw ,. 
door hem gehuwd , valt in haar zondige leven van vroeger 
terug , verlaat haren gemaal , maar geraakt in zoodanigen nood: 
en ellende, dat zij zelfs onder de meest vernederende voor- 
waarden bereid' is weder te keeren. Haar echtgenoot neemt 
haar terug, verzorgt haar, maar houdt haar onder strenge 
tucht, opdat zij tot beterschap moge geraken; ook hierin het 
beeld van Israel , dat om zijn zonden een tijd lang van al de 



ZIJNE PERSOONLIJKHEID EN ZIJNE ROEPING. 37 

middelen om zijn godsdienst uit te oefeneii zal beroofd en door 
Jehova verworpen zal zijn , alleen om het wel door gestrengheid, 
maar toch eigentlijk uit liefde getrouwheid te leeren a). 

Nauw aan dit gevoelen grenst dat 18 ), krachtens hetwelk de 
.prefect de verhouding des Heeren tot Israel van de wetgeving 
tot het einde in twee huwelijken voorstellen moet. Eerst moet 
Hj eene ontuchtige vrouw met ontuchtige kinderen huwen, 
;gelijk zich de Heer tot Israel , dat in Egypte afgoderij bedreef , 
door de wet in betrekking stelde. Bij anticipatie wordt door 
de namen der kinderen het lot van Israel voorgesteld. Want 
dat Israel zulk een lot verdient, wordt eerst in het tweede 
liuwelijk Cap. 3 (want vrouw en kinderen zijn een in de sym- 
Tjoliek) vermeld. In het eerste wordt Gomer noch haren kinderen 
iets ten laste gelegd. In het tweede wordt in hetgeen met de 
vrouw geschiedt, de bondsbreuk van Israel en de straf tot 
tuchtiging en betering uitdrukkelyk uitgesproken. De eerste 
vrouw is getrouw, het beeld der heilige rest, die den Heer 
getrouw blijft; de andere is het beeld van dat deel, 't welk de 
afgoden dient. 

Daarnaast staat een auder gevolen, hetwelk met groot talent 
door verschillende bekende geleerden uiteengezet en verdedigd 
is 19 ). Hosea zal er door de goddelijke Voorzienigheid toege- 
foracht zijn, Gomer te huwen, die eene trouwelooze bleek, de 



a) In hoofdzaak komt met deze verklaring die overeen, welke door E. Bohl 
'{Christ, des O. V. biz. 173 vv.) is voorgestaan. Het ,,Jehova zeide" neemt hij 
in denzelfden zin, maar de kinderen van hqererijen beschouwt hij als na het 
.huwelijk geboren en in Cap. 3 den man als weduwnaar latende optreden, laat 
.hij dezen met een ander huwen, die van haren man weggeloopen, en der 
;armoede prijsgegeven , door hem opgenomen en tot haar beterschap getuch- 
.tigd wordt. 



38 ZIJNE PERSOONLIJKHEID EN ZIJNE ROEPING. 

moeder werd van kinderen, in ontrouw geboren, toen haren man 
verliet, in ellende verviel, voor een slayenprijs teruggekocht " 
werd , en door haren man met groote trouw , die zijne liefde 
bewees , werd geleid , opdat zij tot beterschap zou worden ge- 
bracht. Het groote onderscheid tusschen dit -en het eerst 
vermelde gevoelen is in hoofdzaak , dat hier voor Hosea zijne 
huiselijke ervaringen het beeld der verhouding van God tot 
Israel , ja een ordonuantie Gods worden , waardoor hij tot pro- 
feet werd geroepen , daar Gods verhouding tot Israel door zijn- 
huiselijk leven moet worden afgebeeld en Hosea daarbij tegelijk 
zijne roeping ontvangt ; met andere woorden hier besluit hij uit 
de geschiedenis in zijn huis tot zijne roeping als prefect; daar 
besluit hij uit de roeping als prefect tot zulk een huiselijk: 
leven; hier is het huwelijk de grond, daar het gevolg van ziju 
optreden als profeet. Daarbij worden hier de kinderen der 
hoererijen geacht na, daar v66r het huwelijk met Hosea te 
zijn geboren. 

Deze verklaring van beide plaatsen telt steeds meer aanhan- 
gers. Daarnaast vindt men weder eene andere verklaring,. 
volgens welke Hosea I op historische werkelijkheid rust, maar 
Hosea III, vrije bewerking daarvan moet worden genoemd. 
Maar ook waar dit wordt aangenomen, zijn de voorstanders. 
nagenoeg even sterk onder elkander verdeeld, als die van het 
eerstgenoemde gevoelen. Hier moest de keuze dier ontuchtige 
worden gedaan om door een huiselijk schandaal, dat de op- 
merkzaamheid trekken zou , het volk een spiegel voor te houden 
waarin het kon zien , hoe het tot Jehova en hoe Jehova tegenover 
het volk stond 20 ). Daar ontstond , toen Hosea's vrouw zich tot 
echtbreuk begaf, in den profeet de van God afgeleide voor- 
stelling, dat deze echtbreuk eene hoogere beteekenis had, dat 



ZIJNE PERSOONLIJKHEID EN ZIJNE ROEPING. 39 

hij namelijk Jehova en de vrouw het volk te vertegenwoordigen 
had, Cap. 3 is dan eene bewerking van vrijen aard, gelijk 
haar het eens bekende beeld en de veranderde toestanden in 
het tienstammenrijk aan de hand deden 21 ). Eene opvatting aan 
deze twee genoemde grenzende is die, volgens welke het geheel 
vrije omwerking is van iets, dat door den profeet is doorleefd, 
maar in dien zin , dat alles wat op de vrouw betrekking heeft , 
historisch is, maar wat de kinderen aangaat, hunne namen en 
de orde , in welke zij worden opgenoemd (zoon , dochter , zoon) 
zuivere zinnebeelden zijn in passende volgorde en in een juist 
getal opgegeven 22 ). Weder anderen aannemende , dat het ver- 
haal op werkelijke feiten uit het leven van Hosea berust, 
oordeelen, dat hij deze alle met wijsheid gebruikt heeft tot 
zijn doel en daardoor niet meer kan worden nagegaan wat 
eigentlijk historisch is of wat niet 23 )! 

Nog moet ik een gevoelen vermelden, volgens hetwelk de 
verbintenis van den profeet met zijn volk een echtverbintenis 
is , gelijk het verbond van Jehova met zijn volk , en wel omdat 
de gezant van God een middelaar Gods is. Gevoelt hij de 
roeping met Israel in echtelijke gemeenschap te treden , zoo 
moet hij zich met eene hoer verbinden; want geheel Israel 
heeft de echtverbintenis met God verbroken en met vreemde 
goden geboeleerd. En zie! zijn eigen vrouw is niet rein, in 
de algemeene schuld vervallen en dus in persoonlijken zin de 
vertegenwoordigster van het geheele volk. Drie kinderen heeft 
zij hem voortgebracht , twee zonen en eene dochter ; hij 
moet hen kinderen uit een ontuchtige echtverbintenis noemen 
en hun symbolische namen geven , die op de straf van trouw- 
breuk wijzen. Zoo is de werkelijke echtverbintenis van den 
profeet een zinnebeeld van de geestelijke betrekking tot zijn 



40 ZIJNE PERSOONLIJKHEID EN ZIJNE ROEPING. 

volk: in zijne vrouw zien wij de zonde, in zijne kinderen 
haar vrucht 24 ). 

De onderlinge verschillen tusschen de voorstanders der histo- 
rische waarheid van Cap. i en 3 bewijzen de onzekerheid of 
liever de onvoldaaanheid, die de meening met zich brengt. 
Deze weet uit de gegevens een volkomen sluitend verhaal samen 
te stellen; een ander, hieraan wanhopende, spreekt van een 
vluchtige schets ; een derde de werkelijkheid niet willende prijs 
geven , denkt toch eigentlijk aan een allegoric. Daaruit reeds 
volgt de noodzakelijkheid des onderzoeks of niet eene andere 
verklaring meer bevredigend is. Die welke ik bedoel is de 
allegorische of symbolische 2s ). Veel is er dat voor deze spreekt. 
Het gedurig herhaalde ,,want" dat het feit en zijne verklaring 
onmiddelijk aan elkander verbindt a); het , ; ga wederom en 
bemin eene vrouw" waar een andere dan Gomer moet bedoeld 
zijn , omdat de zin naar eene nieuwe handeling heenwijst en 
ware Gomer gemeend er ,,ik kocht haar terug" had moeten 
staan 2G ) ; de vermelding der verloving van Gods volk als Gods 
bruid met Jehova op het eind van Cap. 2, welke onverklaarbaar 
is, als Hosea's vrouw nog ver van beterschap was verwijderd; 
en onmogelijk is , wanneer , zooals de voorstanders van het 
andere gevoelen wenschen , juist in dien tusschentijd de grootste 
schandaad der vrouw , het wegloopen van haren man , waarvan 
bovendien nergens iets vermeld is, plaats had; eindelijk 
het ineenvloeien van deze zoogenaamde geschiedenis in wat 
symbolisch is, het herhaalde gebruik dierzelfde idee in de 
profetie, de geest van Hosea, die beeldrijk is en blijkens zijn 
geschrift veel van zinnebeeldige uitdrukkingen houdt. Maar wat 



.a) i: 2; 4, 6, 9; 3: 4. 



ZIJNE PERSOONLIJKHEID EN ZIJNE ROEPESTG. 41 

meer dan dit alles zegt, de gezonde verklaring der beide ge- 
deelten bewijst het bestaan van twee allegorien a). In de zonde 
der vrouw ligt niet het zwaartepunt van het eerste stuk 27 ). 
De vrouw treedt daar zelfs geheel op den achtergroud. Neen, 
daar is het om eene schets van het gericht als gevolg van den 
afval van God te doen: het gericht is de hoofdzaak, in de 
vermelding der kindernamen duidelijk uitgedrukt, maar vast- 
geknoopt aan zijn oorzaak , de zonde van het zich verwijderen 
van Jehova , duidelijk uitgedrukt door de woorden ,,neem eene 
vrouw van hoererijen en kinderen van hoererijen." Dat gericht 
wordt in telkens krachtiger bewoordingen vermeld. Dat het huis 



a) In Cap. i : 2 is het bevel in een vorm gehuld , waarbij de ondervinding van 
het bevolene verondersteld wordt. De profeet moest eene vrouw nemen, maar 
dat zij eene vrouw van hoererijen was en de kinderen in hoererij opgroeiden, 
ja daardoor verwekt waren, kon eerst later blijken. (Dat dit dan ook de bedoe- 
ling is van den profeet, blijkt duidelijk uit vs. 3 in verband met vs. 2). Toch 
wordt in het bevel die hoererij op den voorgrond gesteld, omdat deze de 
oorzaak is van de ellende en Israel's lichtzinnige afgoderij het oordeel verwekt. 
Maar omdat in die schets de straf de hoofdzaak is , wordt nu verder met geen 
letter over de zonde der vrouw gesproken, noch van de kinderen iets anders 
dan hunne geboorte en hunne synibolische namen medegedeeld. Op dezelfde 
wijze moet Cap. 3 worden verklaard. Vs. i is het bevel in een vorm gehuld, 
waarbij de ondervinding van het bevolene verondersteld wordt. De profeet moest 
eene vrouw nemen, n beminnen" wordt hier gezegd, natuurlijk, want de kastijding 
als gevolg der liefde is hier hoofdzaak. Dat zij eene overspelige was , zou later 
blijken. Dat woord ,,overspelige" wordt hier gebruikt en niet ,,hoererij" omdat 
de zonde hier niet als onreinheid, maar als trouwbreuk allereerst moet geschetst 
worden. In het bevel wordt dit nadrukkelijk op den voorgrond geplaatst , omdat 
de liefde het beginsel is van de kastijding der trouwelooze; Jehova 's liefde de 
straf over zijn volk leidt. En om nu die liefde nog sterker te doen uitkomen , zegt 
de profeet in vs. 2 eenvoudig niet: ,,ik nam ze" maar ,,ik kocht ze voor een 
slavenprijs", ik nam mij dus eene slavin tot vrouw (gelijk Jehova Israel , de slaaf 
van Egypte , zich tot een volk had aangenomen). Maar omdat in die schets 
.de kastijding de hoofdzaak blijft , wordt nu verder met geen letter van de zonde 
der vrouw gesproken , maar eenvoudig de tuchtiging , die de vrouw (dat is het 
volk) treft, medegedeeld. 



42 ZIJNE PERSOONLIJKHEID EN ZIJNE ROEPING. 

van Jehu gestraft en het koninkrijk wordt weggenomen , voorge- 
steld door den zoon , die den naam Jezreel d. i. God verstrooit 
draagt , den naam ook van het dal waarin Jehu zijn zege op het 
huis van Omri behaalde , een naam wiens overeenkomst met dieii 
van Israel in het oog valt. Maar dat is nog het ergste niet, 
Jehova bewijst zelfs geene genade meer aan zijn volk : dat duidt 
de naam der dochter ,,niet begenadigde" aan; ja erger nog, Hij 
verbreekt den band , die Hem er aan bond , gelijk de naam van 
den tweeden zoon ,,niet mijn volk" bewijst. In de tweede treedt 
ook de ellende de kastijding van Israel op den voorgrond , maar 
als vrucht eener liefde, die het daardoor zoekt te verbeteren.. 
Het volk zal alles ontbeeren; in een volkomen staat van dienst- 
baarheid verkeeren , maar dit is een werk der liefde door hetwelk 
Israel's heil wordt beoogd a). Dit stelt Hosea ons helder voor 
in de beschrijving yan den staat, in welken hij eene vrouw, 
die hij zich verwierf, maar die zich ontrouw betooude 2 % 
hield. Daarin miste zij de voorrechten van het huwelijksleven 
en de rechten der huisvrouw. Maar het was een daad der 
liefde, door welke hij haar op den goeden weg wilde leiden. 

Israel wordt gestraft om zijner zonden wil; die straf wordt 
bestuurd door Gods liefde! ziedaar de twee grondgedachten 
in de beide allegorien vervat. Wat vooral in Hfdst. 2 en verder 
in de gansche profetie van Hosea zoo gedurig en nadrukkelijk 
uitkomt , aan Israels's ellende hebben zoowel Gods gerechtigheid 
als Gods liefde deel : door de eerste wordt al het leed verwekt , 
door de laatste bestuurd: God moet als de Heilige het kwaad 
straffen, maar beschouwt tevens de zedelijke verbetering als 



a] Eens zal Jezreel (ook = ,,God plant") het dal der blijde hereeniging zijn. 
Lo-Ruchama , Ruchama ontfermd , en Lo-Ammi , Ammi = mijn volk heeten- 



ZIJNE PERSOONLIJKHEID EN ZIJNE ROEPING. 43 

hun hoogste doel, dat heeft de profeet in deze twee hoofd- 
stukken , als in eene heldere teekening , vooraan geplaatst. 
Vooral in Cap. 2 heeft hij deze beide bestanddeelen uitvoerig 
beschreven , waarom het ook mijne meening is , dat de beide 
allegorien naar aanleiding der eerste prediking van den pro- 
feet, in genoemd hoofdstuk vervat, zijn ontstaan. Donkere 
wolken ziet Hosea boven zijn volk samenpakken : hij staart 
naar dat volk en hij wordt tot de uitroep gedrongen: dat is 
het loon uwer ongerechtigheid ! hij ziet op naar den hemel 
en het is als hoort hij eene stem: het doel der kastijding, 
die komt, is liefde. 

Door deze van zelf sprekende verklaring is de historische 
opvatting geoordeeld. Volgens haar toch ligt in de zonde van 
Hosea's vrouw het zwaartepunt van het eerste gedeelte en is het 
den profeet in beide gedeelten te doen geweest om de liefde 
Gods tegenover de zonde des volks te teekenen, gelijk zijne 
liefde machtiger was dan de ontrouw zijner vrouw. En dat 
nu kan niet waar zijn, aangezien Cap. I niet de zonde der 
vrouw, maar de namen der kinderen, niet Israel's kwaad,. 
maar Israel's ellende de spil is, om welke alles draait. 

Is de allegorische verklaring gevolg eener gezorider schrift- 
uitlegging , zoo moeten de bedenkingen tegen haar ingebracht , 
kunnen worden wederlegd. Dit is dan ook het geval. Dat de 
allegoric onzuiver zou wezen , omdat God er nu eens als man f 
dan weder als vader in geteekend wordt, stem ik niet toe. 
Blijkens 4: 14; 5 : 17, .in verband met i : 2 was voor den* 
geest van Hosea het volk in het oude en jonge Israel gedeeld ; 
het oude (de vrouw van hoererijen) dat het slechte voorbeeld 
gaf; het jonge, dat zulks volgde en opgroeide in de zonde > 
waarom hij ook i : 13 dit laatste vermaant het kwaad van het 



44 ZIJNE PERSOONLIJKHEID EN ZIJNE ROEPING. 

eerste te bestrijden, opdat het gericht over alien worde terug- 
gehouden. Naar gelang dus de prefect een dezer beide op 
het oog heeft , wordt Jehova man of vader genoemd. De tegen- 
werping, dat, aangezien Hosea de eerste is, die zulk een beeld 
~voor de betrekking van God tot Israel gebruikt, zijne levens- 
ervaringen, dit hem aan de hand moeten hebben gegeven is 
van niet veel gewicht, wanneer wij overwegen, -dat, uitge- 
izonderd Amos en misschien Joel, Hosea de eerste profeet is, 
van wien wij iets schriftelijk bezitten, het denkbeeld dat afgoderij 
ihoererij is , vroeger was uitgesproken a) , en dat de blik op de 
onzedelijkheid yan zijn volk toch even goed als die op de 
ouzedelijkheid zijner vrouw de gedachte, daarin uitgedrukt, 
kon doen geboren worden. Het noemen van twee zoons en 
ee"ne dochter kan even goed dienst voor de eene als voor de 
andere verklaring doen: ten voordeele van de allegorische kan 
men zeggen , dat de profeet zoo tot een niet ongepaste afwis- 
seling of ook tot kenschetsing van het gansche Israel, zoowel 
van mannen als van vrouwen, handelde. 

En wat de naam Gomer, dochter van Diblalm betreft 29 ), 
waaraan wel het krachtigste bewijs tegen de geldigheid der alle- 
gorische verklaring ontleend is; geven deze woorden natuurlijk 
vertaald ,,voleinding, dochter van vijgekoeken," d. w. z. vol- 
einding, vrucht der afgoderij (vijgekoeken behoorende bij den 
afgodendienst , als beeld daarvan gebruikt), ontbinding van 
Israel's volksbestaan , als yrucht van zijn afval van Jehova, 
juist in verband met de door ons noodzakelijk geachte ver- 
klaring van het eerste deel geen treffenden zin? 

Waren alzoo Jehova's heilige toorn en Zijne onmetelijke 



.a) b. v. Num. 14: 33. 



ZIJNE PERSOONLIJKHEID EN ZIJNE ROEPING. 45 

liefde de hoofdgedachten van Hosea's prediking, de dichter- 
profeet heeft deze in de beide allegorien Cap. i en 3 met 
aangrijpende trekken in een kort bestek geteekend. Daarmede 
heeft hij ons bij vernieuwing doen zien, hoe zeer zijn eigen 
gemoed, met diepe verontwaardiging over en toch ook met 
eene aandoenlijke genegenheid voor Israel was vervuld; maar 
teveus hoe diep geworteld zijn geloofsleven was, waar zijne 
eigene verhouding tot zijn volk hem het. uitgangspunt van zijne 
beschouwing omtrent Gods verhouding tot Israel werd. De 
man, die zoo diep gevoelde, zulk een levendige belangstelling 
koesterde in zijn volk, met zoo grooten eerbied jegens Jehova 
was vervuld, in een woord zoo in het leven met zijn God en 
de liefde tot zijn volksgenooten zijn lust vond, moest zich wel 
gedrongen gevoelen zijne stem te verheften, waar hij het ont- 
zettendst lot over Israel om zijn afval van Jehova vreesde en 
bij ervaring wist, hoe goed het was nabij God te zijn! In zijne 
persoonlijkheid , gevormd door den Geest van Jehova lag de 
mogelijkheid van, in den toestand zijns volks de naaste aan- 
leiding tot zijn profetisch optreden. 



De samenstelling en de inhoud van zijn geschrift, 



in. 

Wanneer wij thans nauwlettend Hosea's geschrift bezien, 
wordt het ons duidelijk, dat al is het naar den vorm een 
geheel, de prediking daarin besloten, zich in twee scherp ge- 
scheiden deelen splitst, tusschen welke een betrekkelijk groote 
tijdruimte ligt. Cap. i 3 wijst ons naar eene prediking in het 
midden van Jerobeam's regeering en i : 2 naar den aanvang 
zijner profetische werkzaamheid heen, Cap. 4 14 verplaatsen 
ons in den tijd van Menahem of Pekahia , althans in het laatste 
tijdperk van Israel's bestaan, toen zich de teekenen der nade- 
rende ontbinding overal openbaarden. Wellicht maakte de 
prefect telkens nadat hij gesproken had korte aanteekeningen 
van zijne rede , althans wij vinden in zijn tegenwoordig geschrift 
,,de kern van zijn voor het volk uitgesprokene redevoeringen" 
tot een welsluitend geheel gevormd 1 ). Het spreekt van zelf, 
dat dat geschreven woord, vooral wat stijl en zinbouw betreffc , 
eenige afwijkingen van het onder invloed van Jehova's geest 
bij wijze van improvisatie gesproken woord bevatten moest 2 ). 
Ja wij treffen zelfs een paar stukken aan , die voor mondelinge 
voordracht minder geschikt , door hem om zijne lezers beter in 
de ziel te grijpen , in het geheel zijn opgenomen. Ik bedoel de 



DE SAMENSTELLING EN DE INHOUD VAN ZIJN GESCHRIFT. 47 

hoofdstukken i en 3. Het komt mij toch voor, dat zijne 
prediking in Cap. 2 vervat, welke eenerzijds het strenge 
oordeel over de zonde, anderzijds de liefde van Jehova be- 
helsde, die de straf ter genezing aanwendt, door de twee 
allegorien Cap. i en 3 meer helder en duidelijk is gemaakt, 
van welke de eerste juist zich met dat oordeel , de tweede zich 
met die liefde bezighoudt 3 ). Mag wat het laatste gedeelte 
Cap. 4 14 betreft iedere indeeling onzeker heeten 4 ) , het komt 
mij toch waarschijnlijk voor dat met Cap. 4 8 voornamelijk 
de schets van Israel's zonden, Cap. 8 n die van Jehova's 
straffen , Cap. 1 1 tot het einde die van Jehova's liefde en Israel's 
herstel is bedoeld. 

Is er alzoo (gelijk naderhand bij de bespreking der eigen- 
aardigheid van Hosea overtuigend zal blijken) op grond van 
den inhoud een onderscheid tusschen Cap. i 3 en 4 14 te 
makeu , hetzelfde blijkt op een punt uit den vorrn van het boek. 
Het eerste gedeelte is een geheel, ingericht overeenkomstig de 
eischen der taal- en verraadt den kalmen , talentvollen geest v der 
profeten, die vooral in het tweede hoofdstuk den lyrischen dichter 
gelijk schijnt; in het tweede stuk zijn, hoezeer zich ook daarin 
de genialiteit van Hosea openbaart, zoowel de regelen der taal 
als de eischen der verstaanbaarheid vaak veronachtzaamd 3 ). 
Hoe dieper wij echter in het zieleleven van den profeet 
trachten door te dringen, des te begrijpelijker zal ons dit 
worden en ons juist de innigheid zijner liefde tot zijn volk 
doen waardeeren, die hem kalm deed zijn toen er nog op 
redding viel te hopen , maar hem onstuimig maakte toen zich de 
zichtbare teekenen van den naderenden ondergang vertoonden. 
Maar is in dat tweede deel ook al het paralellismus , die gebrui- 
kelijke vorm van hebreeuwsche poezie vaak verbroken, ofmoeilijk 



48 DE SAMENSTELLING EN DE INHOUD 

na te speuren ook waar de tekst correct is, de rijthmus, die 
de stijl van zoo menigen profeet aan die des dichters doet nabij 
komen ), blijft hem bij naar het woord: 1'energie oratoire f 
qui se ne dement jamais, s'eleve de temps a autre an niveau 
de 1'enthousiasme lyrique 7 ). Legt hij immer in korte saamge- 
drongen volzinnen zijne gedachten neder , vooral echter op het 
laatst draagt zijn schrijven een stootend en afgebroken karakter. 
In een woord indien bij iemand dan is bij Hosea de stijl hij 
zelf. De verschillende vorm der beide gedeelten van zijn 
geschrift is de zuivere openbaring en weergave van zijn zieletoe- 
stand in de beide tijdvakken zijner profetische werkzaamheid. 
Wanneer wij thans het eigenaardig karakter van dezen profeet 
gaan beschouwen en het kenmerkende zijner prediking gaan 
blootleggen , is het noodig vooral twee dingen in het oog te 
houden. Allereerst dit , dat de profeten , wanneer zij , bezield 
door Gods geest, getuigden van wat hun geestelijk oog had 
aanschouwd , niet naar die scherpe en afgeronde formuleering 
hunner gedachten streefden, die den dogmaticus past noch de 
logische uiteenzetting der behandelde zaken bij hen op den 
voorgrond trad ; ten tweede, dat uit hetgeen een profeet verzwijgt 
niet zonder meer de slotsorn mag getrokken worden, dat hij 
zulks ook niet wist, indien er althans aanleiding is te gelooven 
dat hij, wat hij niet noemt wel kende. Wanneer b. v. .Hosea 
uitsluitend van Jehova , als Israel's God gewaagt en omdat hij 
zoo vervuld is met wat Israel is tegenover zijn God en Jehova 
is voor Israel , hierbij alleen zich bepaalt , zou de slotsom hieruit 
getrokken en door niets anders gesteund, integendeel eer van 
elders weersproken , dat hij geene hoogere opvatting van Jehova 
als die van een geestelijken volksgod had, voorbarig zijn. Zoo 
wij de twee genoemde zaken op den voorgrond plaatsen, kunnen 



VAN ZIJN GESCHRIFT. 49 



wij tot een zuivere beoor dealing , allereerst van Hosea's opvatting 
van God komen. Zooals gezegd is, handelt Hosea uitsluitend 
over God, als de God van Israel, plaatst zich dus op een 
bijzonder standpunt , terwijl Amos meer van uit het algemeene 
spreekt en betoogt Beeri's zoon Israel's ontrouw tegenover en 
de kastijding door God, Gods heilige toorn over en innige 
liefde voor Israel. Dat zijn dan ook de grondgedachten in 
zijne profetie. Maar hoezeer deze op den voorgrond treden. 
Jehova's macht ook buiten Israel wordt uitdrukkelijk vermeld. 
Positief in een woord als dit: ,,Ik zal voor hen een verbond 
maken met het gedierte des velds en het gevogelte des hemels 
en het kruipend gedierte der aarde #);" negatief in de vereenzel- 
viging door hem van afgoderij en beeldendienst , terwijl deze 
daarbij als eene ongerijmdheid wordt voorgesteld, omdat de 
beelden geen levende wezens zijn. ,,Afschuwelijk is uw kalf, 
Samaria" zoo roept Jehova bij hem uit. ,,Mijn toorn is 
tegen dit ontvlamd! Tot hoe lang zijn zij tot geen reinheid 
in staat? Want van Israel is hij gekomen, die kunstenaar 
heeft hem gemaakt; maar hij is geen God, want tot stukken 
wordt Samaria's kalf^)." Buiten Jehova bestaat er geen God, 
buiten Hem is er geen Redder c}. En als dan ook het volk 
biddend voor de beelden neervallende zegt ,,dat zijn onze 
goden," richt Hosea den vinger naar Boven en spreekt: ,,daar 
woont de Heer */)." Zoo is Jehova niet slechts een denig maar 
ook een geestelijk God en, waar aan bijna al zijne volksge- 
nooten eene zinnelijke opvatting van Jehova eigen is , staat daar 
de man des geestes e) met zijn zuiver geestelijke opvatting 
van God als de handhaver van den waren godsdienst. Het 



a) 2: 17. b) 8: 5, 6. c) 13: 4. d) n: 7. e) 9: 7. 



50 DE SAMENSTELLING EN DE INHOUD 

duidelijkst en treffeudst komt dit uit in de wijze, waarop bij 
hem God tot Israel in betrekking trad en staat en die , waarop 
Israel tot God in betrekking moet staan. De profeet heeft deze 
wederzijdsche verhouding in het woord ,,kennen" uitgedrukt, 
God heeft Israel in de woestijn niet alleen gezien , gevonden^), 
maar ook gekend, dat wil zeggen: zich geheel aan Israel 
gewijd , zich geheel aan dat volk gegeven daarom is mi hunne 
roeping ook Jehova te kennen s ) geheel voor Hem te leven , 
innerlijk Zijn wil te verstaan en te doen. Dat wederkeerig zich 
geven, in dat elkander ,,kennen" uitgedrukt heeft Hosea nader 
toegelicht en onder het algemeen bereik gebracht in de allegoric 
van het huwelijk, in de betrekking van man en vrouw als het 
beeld van die van Jehova en Israel. En beteekent van de 
zijde des volks de ,,kennis Gods", het doorgronden van Zijn 
Wezen en de overgave aan Zijn Persoon , het ,,God kent Israel" 
omsluit evenzeer alles wat God van Israel weet en voor Israel 
is, en in die gemeenschap Israel schenkt. 

Op geen enkel punt komt de teederheid van Hosea's geestelijk 
leven, de diepe gevoeligheid zijner natuur, die hem een deed 
zijn met datgene wat hij beminde, zoozeer uit als bij wat hij 
zegt van God. Zoo geheel ging hij op in de gemeenschap met 
God , dat wat hij gevoelt en doorleeft en hem bovenal eigen is , 
ook als hoofdeigenschap Gods op den voorgrond treedt. Waar 
in zijn binnenste toorn en liefde elkander gedurig afwisselen, 
daar moet dit ook bij Jehova het geval zijn. .Gelijk bij den 
profeet alles wat hij voor zijn volk is, spreekt en doet, uit 
liefde voorkomt, zoo is het ook bij Jehova; Zijn liefde was 
het, dat Israel werd ft) wat het is, Zijne ontferming deed het 

a) 9: 10. b] ii : i. 



VAN ZIJN GESCHRIFT. 51 



.staande blijven a). Is het volk ook gedurig ontrouw , Hij blijft 
de Getrouwe #) en wanneer de ellenden , als straffen voor des 
volks afval zich opeenstapelen , ontgloeit Jehova's medelijden c). 
En wel verre er van daan, dat die liefde een oppervlakkig 
medelijden zou met zich brengen, hetwelk weer door tegenzin 
.zou kunnen vervangen worden, is zij daarom zoo onveranderlijk 
en vast, dewijl zij haar grond in God's heiligheid vindt. Die 
heiligheid houdt alle hartstocht uit God's wezen gebannen en 
maakt de liefde tot het blijvende kenmerk van Zijn Wezen. 
.Zijn toorn moge soms, als de zonde tot zekere hoogte klimt, 
losbarsten d}, Zijn goddelijke haat zich tegen de zondaars, 
alleen als zoodanig keeren e) , Zijn ontzettend ,,wee u" hen 
treffen/j, God keert zich immer als tot Zijn middelpunt tot Zijne 
liefde voor Israel terug g). Hoe sterk de overgangen in Hosea's 
innerlijk leven en in zijne profetie ook zijn, die Hij voor een 
deel ook op Jehova's Wezen overbrengt, een ding staat 
onwrikbaar vast: Jehova is voor Israel de Reine liefde, die 
geen hartstocht kent! In dit licht plaatst hij gedurig de kastij- 
dingen, die het volk treffen. Deze zijn ja een eisch van God's 
heilige verontwaardiging over Israel's trouweloosheid , maar het 
doel , met hetwelk zij worden opgelegd , is te redden en tot inkeer 
te brengen, in een woord, zij worden bestuurd door God's 
liefde. In het eerste deel zijner profetie (i 3) heeft Hosea 
zich dan ook de bereiking van dat doel als zeker voorgesteld. 
Toen was toch Israel's toestand van dien aard , dat hij nog kon 
liopen dat het volk zich bekeeren en Jehova weder zoeken zou Ji) ; 
en dat , als zijn hart op God gericht zou wezen i) , het oude 



a] i: 6; 2: 3. b) 12: i. c) n: 8 a . d) 13: 15. e) 9: 15 

/) 7: 13- ?} ii : 8. h) 2: 6; 3: 5. i) 2 : 13. 



52 DE SAMENSTELLING EN DE INHOUD 

verbond tusschen Jehova en zijn volk bevestigd zou worden. 
Maar als dit heerlijke doel met schijnt te worden bereikt en 
Israels toestand al treuriger wordt a) treedt ons eerst helder 
voor den geest hoe diep het bewustzijn van Jehova's liefde bij 
den profeet wortel schoot. In plaats toch, dat het volk,: 
onbekeerd onder de ontzettendste straffen blijvend, voor goed 
zal ontbonden worden en verloren gaan , zullen eens alle tegen- 
stand en nederlaag een einde nemen , als Jehova door eene 
luisterrijke verschijning blijk geven zal van Zijne Majesteit en 
zijn volk onder den geweldigen indruk daarvan gekomen,. 
Hem volgen en naar het land der heerlijkheid gebracht worden 
zal b}. Indien dus tegenover de onvolkomenheid , van zijn Gods- 
begrip , die vooral in de sterke en plotselinge afwisseling die hij 
zich in God's wezen denkt , uitkomt , een heerlijke , ware , ik 
zou haast zeggen , evangelisch beschreven eigenschap God's bij 
hem gevonden wordt, dan is het liefde, die, doorniets gebonden,. 
alles overwint. 



De groote zonde waaraan het volk zich heeft schuldig ge- 
maakt is, dat het Jehova niet gekend, maar vergeten heeft c) 
Plichtmatig was het geweest, dat, nadat Jehova Israel gekend. 
had , dit ook Hem had gekend. Maar helaas ! zij hebben nage- 
laten Hem te eeren d] en nu hoereert het land geheel van achter 
Jehova e). Voor een groot gedeelte is dit te verklaren uit 
hoogmoed. ,,Zij zijn verzadigd geworden en hun hart verhief 
zich, daarom vergaten zij Mij"/) zoo luidt het, en op eene 



a) 6: 4, 6; 7: i. b) n: 8 n. c) 2: la^; 8: 14; 13 j 6. Vgl. 4: 6V 

d) 4: 10 njn'flK TD God bewaren, d. i. God als God in eere houden. 

e) i: 2 b ; 4: 12; 5: 4; i, vgl. 2: u. /) 13= 4, vgl. Deut. 8: n vv. 



VAN ZIJN GESCHRIFT. ; 53 



andere plaats 9 ) : ,,Daarom zal de hoovaardij van Israel tegen zijn 
aangezicht getuigen #)". Voor een ander deel uit zinnelijkheid. 
Is toeh de geestelijke Godsvereering , gelijk die ook Hosea 
-wenscht, in strijd met de zinnelijke natuur des menschen, de 
godsdienst der Kanaanieten en de Jehovadienst , naar eerst- 
genoemden godsdienst misvormd, komen juist aan deze te gemoet 
-en prikkelen haar. Naar godsdienst gaat nog wel voor een 
groot deel het gemoed uit , maar men wil er dan liever een die 
de zinnen streelt, dan een, waarbij het hart zich moet voegen 
naar de zedelijk-godsdienstige eischeu Gods. Op de hoogten 
der bergen offeren en op de heuvelen rooken zij dan ook onder 
eik, populier en terebinth, omdat hunne schaduw goed is 10 ), 
en daar de gelegenheid voor ontucht en brasserij is gegeven. 
Die dienst heeft zelfs zulk een omvang, dat steenen en altaren 
het land overdekken V) het volk aanhoudend voor beelden buigt 
en op heidensche wijze orakelen raadpleegt ' n ) , al wat men 
geniet aan de afgoden wordt dankgeweten en als Israel's grootste 
ramp bij het gemis van koning en heerscher dat van offer, 
steenen , ephod en terafim wordt genoemd 12 ). Duidelijk doet 
Hosea ons evenwel zien, dat dat alles niet in dien zin moet 
worden opgevat, dat het volk voor den Kanaanietischen gods- 
dienst de vereering van Jehova had afgezworen. Neen Jehova 
"bleven zij wel dienen, maar hun zonde bij uitnemendheid was 
juist deze, dat, in plaats dat de godsdienst der Kanaanieten 
plaats maakte voor de geestelijke Godsvereering, deze laatste 
froe langer zoo meer gewijzigd werd naar de eerste ; Jehova 
niet meer als de eenige , maar de eerste uit velen werd geacht , 
ja, tot den rang van Israel's Baal d. i. heer afgedaald, een 

a) 5:5. b) 10: i; 12: 12. 



54 'DE SAMENSTELLING EN DE INHOUD 

dienst verkreeg, waarbij geen wezentlijk onderscheid met dien 
der omringende volken gemaakt werd. Jehova en Baal, zij 
waren in plaats van de scherpste tegenstelling , namelijk geeste- 
lijke of zinnelijke Godsvereering , broedergoden geworden , wier 
dienst door den profeet in eenen adem genoemd en de dienst 
der Baal's , der heeren , geheeten wordt. En dat nu is voor 
Hosea afval van het verbond door Jehova a) met zijn volk 
gemaakt, dat is hoereeren van achter Hem, Hem vertoornen ? . 
treden in het spoor van Adam 13 ), den Stamvader. Jehova 
wenschte dat zij Hem met him hart dienen zouden b} , en Jehova 
roept het him toe : Ik houd van liefde en niet van offerande ,. 
van kennis Gods meer dan van brandoffer I4 ), waar zij als offer ~ 
gaven vleesch offeren en eten , d. i. zichzelven goed doen c].. 
Een priesterlijk volk moesten zij zijn, hetwelk Gods Thora 
eerde en Zijn kennis bezat ^), maar feitelijk waren zij veel- 
godendienaars geworden, syncretisten , menschen, die hunnen; 
godsdienst vermengden met dien der Kanaanieten. Is het 
wonder , dat Hosea de man , die leefde bij het geloof in den- 
eenigen, geestelijken God, den God van Israel, buiten Wien 
geen redding mogelijk was e) , met kracht en klem te velde trok 
tegen een zoo verderfelijk streven van het meerendeel zijner 
tijdgenooten en daarom het zwaartepunt van zijn profetie in 
den godsdienst, in den engen zin van het woord legde? 

Verschillende treurige gevolgen sleepte, naar Hosea's meening,. 
dien afval van den waren godsdienst mede. Waar het waar- 
achtig Gods betrouwen was verdwenen, aangezien dit onmogelijk 
op de beelden kon worden gevestigd , daar moest , als de nood 



a) 12: 15. b) 7- 14; 13: 6. c) 8: 13. d] 4: 6. e) 13: 4; 5: 14. 



VAN ZTJN GESCHRIFT. 55 



aan den man kwara , wel naar hulp van menschen , inzonderheid 
van vreemden , worden uitgezien. Zoo kwam men er toe , om de 
gunst van Egypte a) te gaan bedelen en een bondgenootschap 
met Assur te zoeken 3) , al kostte het nog zoo veel c) , niet 
gevoelende dat zoowel God's toorn daardoor moest worden 
verzwaard als het land aan de hebzucht der naburen werd 
overgegeven. 

Maar treuriger nog was de maatschappelijke achteruitgang 
en verwarring die van het gemis der kennis van Jehova het 
gevolg waren. Schrikkelijk toch is de schilderij , die Hosea er 
ons van ophangt. De ontucht nam toe ^) , waar zij in den 
dienst der godsvereering trad en kinderen volgden hierbij het 
voorbeeld hunner ouders e). De zucht tot drankgebruik ver- 
meerderde en het gezond verstand van velen werd door wijn 
en most beneveld/). De weelde steeg en met deze de hoog- 
moed^"); goud en zilver bedekten zoowel eigen als der goden 
gedaante h}. De openbare veiligheid verdween , waar de maat- 
schappelijke orde verkeerde en dieverijen kwamen aan de orde 
van den dag z). In een woord, vloeken en bedriegen en 
moorden en stelen en boeleeren, dat werd overal gevonden/). 
En laat ons niet meenen, dat dit alles alleen op de groote 
menigte, het vulgus, betrekking had; neen door alle rangen 
en standen was het diep bederf doorgedrongen. Vele profeten , 
wellicht inzonderheid de in profetenscholen gevormden, namen 
zoozeer aan dat alles deel, dat ook zij in het oordeel vallen 
zouden K). De priesters miskenden ook hunne roeping ten 



a] 7: ii ; 12: 2. V) 5: 13; 7: ii ; 8 : 9; 12= 2. c) 8 : 10. 

d] 4: 2; 5: 4. e) 4- 13. /) 4: ii, 18; 7: 14. g) 12: 9; 13: 6. 

h] 2: 12. i) 7: i. /) 4: 2 . k) 4- 5- 



56 DE SAMENSTELLING EN DE INHOUD 

eenenmale, waar zij het volk tot dien lichtzinnigen cultus prik- 
kelden, alleen om het zelven beter te hebben, ja zelfs op 
den weg naar Sichem, een. der vrijsteden, stalen en moordden 
priest ers als roovers l5 ). En koningen en vorsten aan hoe 
groote zonden hadden zij zich schuldig gemaakt! Aangrijpend 
is de wijze, op welke de prefect hunne trouweloosheid schetst lc ). 
Het hartstochtelijk gemoed der vorsten is als een oven, die 
door den bakker, den koning, die zijne hand met de spotters 
uitstrekt, wordt verwarmd, dat is, nog meer ten kwade ge- 
neigd wordt. Maar de koning zelf plukt daarvan de wrange 
vruchten. Want gelijk de bakker van het kneden tot het zuur 
zijn toe, derhalve gedurende den tijd, dat het zuurdeeg het 
meel geheel kan doortrekken , rust , zoo komen de listen in het 
hart der vorsten , die mede zoo geworden zijn door des konings 
toedoen, geheel tot rijpheid, als de koning, van geen kwaad 
bewust , sluimert. Maar gelijk de oven 's morgens gaat bran- 
den en alles verteert wat er in komt, zoo worden de slechte 
voornemens in den morgenstond ten uitvoer gebracht en volgen 
de bloedbaden elkander dan op. Ja, zoo diep drong het 
bederf overal door, dat men de zonde geene zonde meer 
noemdetf). Hoe begrijpelijk , dat onze profeet, met zoo innige 
liefde tot het volk bezield, dat zichzelven een afgrond graaft, 
tot spreken, tot getuigen zich gedrongen voelt! En hoe juist 
en schoon werd door hem beseft en uitgesproken , dat alle 
zonde haar oorsprong heeft in afval van God en derhalve 
godsdienst de wortel is van den boom der zedelijkheid ! 



VAN ZIJN GESCHRIFT. 57 



Het omtrent de koningen door Hosea gezegde, brengt ons 
van zelf tot zijne beschouwing van het koningschap in 't alge- 
meen , een belangrijk deel in zijn geschrift. Ook wat dit punt 
betreft moet een scherp onderscheid worden gemaakt tusschen 
het eerste (i 3) en tweede (4 14) deel zijner profetie. Het 
is toch duidelijk, dat hij niet alleen in dat eerste deel omtrent 
Juda nog gunstige verwachtingen koestert, maar daarin ook, 
juist op grond van den goeden indruk door hem van sommige 
vorsten van Juda bekomen, de hoop blijft koesteren, dat bij 
de eindelijke verbroedering der beide rijken Juda en Israel, 
het laatste zich weder onder den scepter van David's nako- 
rnelingen zal buigen 17 ). Dan zal men gemeenschappelijk Jehova 
dieneu en een echte David, de vorst weder der vereenigde 
twaalf stammen zijn. Zijne voorspellingen , dat het koninkrijk 
van Israel een einde nemen zal a) , de gezamentlijke stammen 
een. hoofd over zich zullen aanstellen 18 ) en Israel zal komen 
tot Jehova en David zijn koning^), wijzen dit uit. Geen 
wonder! waar hij zag hoe Juda's toestand in veel boven dien 
van Israel kon worden geroemd. 

Maar ook dat Juda ging achteruit, ook daar begon steeds 
weliger het onkruid te bloeien, dat Israel's bodem bedekte. 
Ook daar begon de hofkring een verderfelijk karakter aan te 
nemen. De vorsten daar waren ook onrechtdoeuers , gelijk aan 
hen, die de heiligheid der grenzen niet achtend, hun gebied 
trachtten uit te breiden 19 ) , over welken Jehova zijn toorn uit- 
gieten zou. 

Welnu onder den levendigen indruk van het algemeen bederf 
in beide rijken bij het hof ingeslopen, wijzigde zich van liever- 

<*) i: 4- -6) 3; 5. 



58 DE SAMENSTELLING EN DE INHOUD 

lede de beschouwing des profeten aldus, dat hij de geheele 
instelling van liet koningschap, een ramp, een gevolg van de 
zonde der 12 staramen begon te achten en terwijl hij vroeger 
met het oog op Juda nog de herstelling van het echte Davi- 
dische koningschap mogelijk en gezegend had gevonden , nu de 
algeheele opheffing van het koningschap als zijne verwachting 
nadrukkelijk vermeldt. In het tweede deel wordt toch niet 
alleen het koningschap van het tienstammenrijk in zijne onge- 
rechtigheid 20 ) en zijn val a] geteekend , maar ook van dat eene 
hoofd, van David (cap. 14 of n) yolkomen gezwegen : in de 
schilderij van Israel's heerlijke toekomst met niet een woord 
van een koning gerept, en daar uitsluitend van het , 7 Jehova 
zullen zij volgen by en ,,keert wede.r tot Jehova c)" zonder 
meer gewaagd en eindelijk de instelling zelve van het koning- 
schap als een daad uit Israel's zonde geboren, beschouwd, waar 
Jehova spreekt: ,',In Mijn toorn gaf Ik u een koning en in 
Mijn toorn zal Ik hem wegnemen 21 )!" Daar dus is een Gods- 
rijk zonder aardsch koning het voorwerp zijner verwachting, 
Toen was hem de hope van vroegere dagen, de gemeenschap- 
pelijke gehoorzaamheid der broederrijken aan een der Davids 
telgen, die het waardig beeld van den grooten voorvader zou 
zijn, niets meer dan : een lieflijk droombeeld waarvan hij 
voorheen had genoten , maar dat nu voor immer voorbij gegaan 
was 22 ). Zoo verdwenen bij den Godsgezant, waar hij alles 
om zich heen dieper zag zinken en de laatste sterren aan den 
donkeren levenshemel werdeu uitgebluscht, alle verwachtingen ,. 
eertijds nog met het oog op enkele getrouwen aan God van 
dezen gekoesterd en kwam hij er steeds meer toe vast te ge- 

) 5= i; 7- 7; 10: 7, 15. b] ii : 10. c) 14: 2*. 



VAN ZIJN GESCHRIFT. 59 

looven , dat zoo ooit nog redding kon worden verwacht , deze 
uitshiitend kon komen van Boven , van God. Straks zullen wij 
daarvan nog een ander voorbeeld zien. 



Beheerscht het denkbeeld vau het verbond tusschen Jehova en 
Israel, Hosea's geheele profetie, gaarne maakt hij van Israel's 
geschiedenis gebruik om eenerzijds Jehova's liefde, anderzijds 
Israel's ontrouw sterk te doen uitkomen, ook om door het 
voorbeeld van vrome voorouders zijn volk te toonen, hoever 
dit van het goede spoor week. Als bondverbrekers worden zij 
met Adam, hun stamvader op eene lijn gesteld en om nog 
beter Israel's zonde te doen uitkomen, wordt Jacob's zaad in 
schrille tegenstelling tegen zijn aartsvader Jacob gesteld a). Drie 
feiten uit Jacob's leven worden vermeld: zijne eigenaardige 
geboorte, waarbij hij Ezau, zijn breeder in de schoot hunner 
moeder bij de verzenen hield 23 ) en waardoor hij toonde, 
hoewel de jongste zijnde, toch de meerdere te wezen by, dan 
zijn strijd aan de Jabbok met den man Gods, tegenover wien 
hij zich vorstelijk gedroeg en wien hij weenend om een zegen 
smeekte c) ; eindelijk zijne ontmoeting met God te Bethel , waar 
hem de grootste aller zegeningen werd toegezegd d\ Zoo had 
deze Jacob gestreden en gebeden de zegeningen Gods te ver- 
krijgen en te behouden, en zij waren hem dan ook door Jehova 
zelven verzekerd. En die God is nog dezelfde , Jehova is Zijn 
naam; daarom richt de prefect tot zijn volk de vermaning, 
,,bekeer u dus, Israel, bewaar weldadigheid en recht, wacht 



a) 12 : 4 , 5. b) Gen. 25 : 26. <) Gen. 32 : 24 vv. 
d) Gen. 35 : 6 vv. 



60 DE SAMENSTELLING EN DE 1NHOUD 

gedurig op uwen God a} ," en een zelfde loon is uw deel. 
Maar vooral als hij Jehova's liefde schetst, weet hij frissche 
tinten aan het verledene te ontnemen. Wie was die Jacob, die 
dien zegen verkreeg? ,,Een vluchteling , die de schapen hoedde 
voor het bezit eener vrouw $)." En toch heeft Jehova niet slechts 
aan hem , maar ook aan zijn zaad groote dingen gedaau. ,,Uit 
Egypte heeft Hij zijn zaad geleid en wel door een profeet *:)." 
Dat was het oogenblik van waar het verbond van Jehova 
met zijn volk als volk dagteekende. Daarom heet God , Jehova 
van uit Egypteland d). Jacob's geslacht daar van eene familie 
tot een volk gerijpt, is door Jehova in dien primitieven toestand 
als kind, bemind, tot zoon aangenomen en geroepen uit het 
land der slavernij e). En nooit heeft het van toen af aan God's 
liefdebewijzen ontbroken. In de woestijn, het onbewoonde 
land 24 ) kende Hij het, hoedde Hij het door de hand van een 
Godsman als Mozes, verleende Hij het voorrechten zoo ver- 
kwikkend als een druif in de woestenij , een vroege vrucht aan 
den vijgeboom is 2s ) , leerde Hij het gaan , narn Hij het in Zijne 
armen, trok Hij het met liefdekoorden/"), zag Hij er naar om, 
gaf Hij het spijze en schonk Hij het, als zijn koning, Zijne wet 
met haar tienduizende geboden 2 ). En wachtte den Israelieten 
in Kanaan ook eenige teleurstelling, het dal Achor werd hun tot 
een deur der hope en beloofde hun het land der wijngaarden 27 ). 
Maar zie daartegenover nu Israel ! Het erkende niet , dat Jehova 
het gedurig genas en hoe rijker het werd, des te hooghartiger 
werd het ook f) ! Ja reeds in de woestijn deden zij met den 
schandelijken dienst van Baal-Peor mede^) en later ach! hoeyele 



/z) 12: 6, j. d) 12: 13. c) 12.: 14. d) 12: 14; 13: 4. 

e] IT: i. f) n: 3, 4. g 13: 6. h) 9: 10. 



VAN ZIJN GESCHRIFT. 6 1 



profetenstemmen het ook opriepen tot de geestelijke Jehova- 
vereering, zij gingen de Baal's gedurig na en offer den den 
gesneden beelden a). En al is het ons niet bekend wat Hosea 
eigentlijk bedoelt, wanneer hij van Gibea in verband met de 
afgoderij des volks spreekt, toch is het duidelijk dat ook daar 
tooneelen plaats grepen, die het volk tot een oordeel moesten 
zijn 28 ). Efralm inzonderheid had Jehoya verzaakt en daarora 
sedert lang zijn hoogen rang onder de andere stammen ver- 
speeld ). Ook door den wensch een koning te bezitten , had 
Israel, zooals wij straks zagen, God's toorn verwekt. 

Zoo heeft de profeet uit ons bekende en ons niet bekende 
gegevens puttende , de geschiedenis van zijn volk tot leering aan 
zijne tijdgenooten voorgehouden en alzoo tot een practisch doel 
aangewend. Voor zoover ons bekend is , was hij de eerste die 
het deed. Maar dat hij het deed, de man der oorspronkelijk- 
heid en des geestes , geeft zijn geschrift hooger waarde en doet 
hem nog hooger in onze schatting stijgeh. Hoe zeldzaam 
toch zijn reine oorspronkelijkheid en waardeering der geschie- 
denis , zelfstandigheid en afhankelijkheid , originaliteit en appre- 
ciatie van wat geweest en gedaan is in een persoon vereenigd ! 



Wat IsraeTs toekomsi betreft de profeet ziet deze donker in 
en het is of naar mate de ongerechtigheden toenemen , de nevel 
die voor zijn oog over het volk hing, zwaarder en zwaarder 
wordt. Spreekt zich toch in het eerste gedeelte gedurig de 
hoop uit, dat de rampen en de schokken, boete en bekeering 
met zich zullen brengen en daardoor het verschrikkelijkste zal 



a) ii'- 2. 5) 13 : i , vgl. Richt. 8 : i vv. 12: i vv. 



62 DE SAMENSTELLING EN DE INHOUD 

afgewend worden a) , in het tweede deel openbaart zich duidelijk 
de zekerheid dat het volk in ballingschap gevoerd en alles ver- 
woest worden zal en tenzij Jehova het ook dan nog verhoedde , 
de natie aan volkomen vernietiging ten prooi zal worden 29 ). 
Wordt in dat eerste deel de terugkeer van het volk tot God 
de oorzaak en de grond van een gezegende toekomst en het 
vernieuwde liefdebetoon Gods genoemd, in het tweede wordt, 
hoe stijf het volk ook bij zijne zonde blijft , toch van Gods 
heilige liefde verwacht dat Hij in Zijn toorn het volk niet te niet 
doen, maar de zijnen tot nieuwe vreugde en glorie brengen zal 30 ). 
Naarmate evenwel het volk dieper zonk en de profeet meer en 
meer wanhopen moest aan zijne bekeering b] , sprak hij , die 
niet aan den geheelen ondergang van dat volk gelooven kon, 
met hetwelk Jehova eens zijn verbond had gemaakt , het duide- 
lijker uit, dat door Jehova de eerste ster aan dien donkeren 
hemel te voorschijn zou komen, eene glansrijke openbaring zijner- 
zijds de heraut eene betere toekomst zou zijn, en Israel, door 
Zijne majesteit getrokken, Hem volgen en zoowel uit Egypte 
als uit Assur het oude vaderland weder in bezit nemen zou c}. 
Van daar ook dat in dat eerste deel , waar al [de nadruk op de 
bekeering valt, in de schildering van het zalig verschiet het 
geestelijk karakter der giften Gods op den voorgrond treedt en 
rechtschapenheid en gericht , liefde , medelijden \ en trouw als 
de teekenen der blijvende vereeniging van God en Israel worden 
vermeld; maar van daar ook dat in het tweede deel toen men 
het land der vaderen miste en in den vreemde rondzwierf op 
het hernieuwd bezit en genot van Kanaan al den nadruk viel. 
Vandaar ook dat in dat eerste deel de kastijding zoo nadruk- 



a) 2: gb, 17; 3: 5. b) 6: 4; 7: ia. c ] n: n. 



VAN ZIJN GESCHRIFT. 63 



kelijk met de genezende liefde Gods in verband wordt gebracht 
en in |het tweede deel, waar alle hoop op het door schande 
wijzer worden was verdwenen, dit geheel op den achtergrond 
raakte en Jehova's ontzettend Machtsbetoon als het eenig red- 
middel werd beschouwd. 

Op treffende wijze worden de oordeelen beschreven, die over 
Israel komen. Zijn macht wordt verbroken a) , alles wat zijne 
vreugde was hem ontnomen &} , en een vloek op alien gelegd , 
waar zij etende niet verzadigd worden, hoereerende niet ver- 
meerderen c). De staatkundige en godsdienstige vrijheid wordt 
hen ontrukt d], dor het land, naakt als een woestenij e): 
vogelen en visschen, ja het gedierte des velds weggevaagd /). 
Maar nog droeviger wordt der Israelieten lot, wanneer zij 
zwerven zullen onder de volken en onder de heidenen worden 
verzameld. Want naar Egypte keeren zij weder 31 ), te Memphis 
worden zij begraven 32 ) en te Assur zullen zij wat onrein is, 
eten 33 ). Dan zullen doornen en 'distelen groeien op de plaats 
hunner afgodische heerlijkheden 34 ) en zal de onmacht dier heer- 
lijkheden , die zelve naar Assur worden afgevoerd ) , beter 
dan ooit haren aanbidders blijken. En in den vreeselijken 
strijd die aan dat alles zal voorafgaan , zullen zelfs de zwangere 
vrouwen niet worden ontzien, maar op vreeselijke wijze worden 
vermoord K) , zullen moeders en kinderen worden gedood , en 
terwijl de natuurlijke wasdom verdwenen zal zijn en geen 
geboorte, geen zwangerschap , geene ontvangenis nicer zal 
komen z) , zullen die groot zijn geworden in den mannehjken 
leeftijd worden weggemaaid /). Dan zal, terwijl vorsten en 



a) i: 4, vgl. 13: ii. b) z- n 16. c) 4: 10. ^3:4. e) 2; 2 vv. 
f ] 4 : 3- g) 10 : 5, 6. h) 14: i. i) 9: 11. /) 9= 12. 



64 DE SAMENSTELLING EN DE INHOUD VAN ZIJN GESCHRIFT. 

onderdanen bezwijken a} en God Israel uit zijn land verjaagt de 
bauge kreet worden geslaakt en men daarin de verhaasting 
van zijn sterven smeeken ,,bergen bedekt ons, heuvelen valt 
op ons $)." Maar zoo eindigen kon voor Hosea Israel's 
geschiedenis niet. Waar de doodsklok over Samaria luidt 
worden tegelijk de tonen van hoop en redding vernomen. 
Jehova doet een nieuwen tijd van zaligheid aanbreken. Hi} 
staat op tot Israel's behoud en gaat hen brullend als een leeuw 
vooruit om hun een weg des heils te banen c). Vrijwillig 
bemint Hij hen weder, erbarmt Hij zich over den wees 35 ),. 
wendt Hij Zijn toorn af. Efralm zal zijn als een pas geboren 
kind, als een levende uit den dbod herrezen d}. En terwijl Jehova. 
een dauw voor Israel is, zal het bloeien als de lelie, zijne 
wortelen uitslaan als de Libanon en zullen zijne scheuten zich 
uitspreiden dat zijne pracht aan den olijf gelijk wordt en het 
een geur bezit als de Libanon. En als Gods volk, dan weder 
in zijne schaduwen woont, als God koren groeien doet en het 
volk bloeit als de wijnstok, wiens roem als de Libanon is,, 
zal het niets meer met de afgoden wenschen te doen en de 
bloeiende cypres zijn , die alle vrucht aan Jehova dankt. O I 
welk een diepen blik had deze profeet in het hart van 
Jehova , als den God der liefde geslagen , waar hij bij de onge- 
rechtigheid die hij aanschouwt en het oordeel , dat hij verwacht , 
zulk een toekomst, zulk eene heerlijkheid verbeidt. 



a) 7: 16. 6) 10 : 8b. c) n : 8 n. d) 13: 13. Zie Nowack t. p. 



Zijne beteekenis in den gang der Godsopenbaring, 



Loopt ieder mensch bij ongelijke ont\vikkeling der factoren 
van zijn geestelijk leven gevaar de dingen buiten zich niet te 
beschouwen en te waardeeren naar hunnen eigentlijken aard en 
vooral bij eenzijdige ontwikkeling van het gemoedsleven deze 
meer subjectief dan objectief te beoordeelen, Hosea is ook aan 
dit gevaar niet volkomen ontsnapt. Staat het ook voor alle 
dingen vast, dat zijne grondbeschouwing van God ten eeuwigen 
dage het deel van iederen mensch zal zijn, die zichzelven kent, 
zijne prikkelbare en aan afwisselingen zoo rijke natuur heeft 
in Zijne opvatting van God soms te veel ongestadigheid ge- 
bracht. Gelijk wij alien gevaar loopen de geestelijke dingen 
ons meer in overeenstemming met ons eigen karakter voor 
te stellen in stede van deze in hunne zuivere objectiviteit te 
waardeeren , ook Hosea vervalt somwijlen in deze fout bij zijne 
beschouwing van God. Zoo als hij is en denkt en spreekt, 
zoo is en denkt en spreekt ook God op het gebied der 
geestelijke dingen. Het bewustzijn van Gods onveranderlijkheid 
en der eenheid van Gods toorn en liefde wordt bij hem gemist ; 
eer vinden wij gedurig de sterkste overgangen in Jehova van 
de betooning der gerechtigheid en der liefde , en is het gedurig 



66 ZIJNE BETEEKENIS IN DEN GANG 

als wordt de eene teruggedrongen en teruggehouden door de 
andere. Wei wordt door hem verzekerd, dat in de straffen 
door Jehova opgelegd, nooit een zweem van hartstocht te 
vinden was en juist, omdat Hij de Heilige is, de vernieuwde 
betooningen zijner liefde werden ervaren, maar toch wordt die 
plotselinge overgang van Gods toorn in Gods liefde niet ver- 
klaard en blijven wij onder den indruk alsof deze eigenschappen 
naast elkander bestaan zonder eene eenheid in God te vormen. 
Ik beweer echter niet dat dit een fout, eene zwakheid bij 
Hosea was, hoezeer ook zijn persoonlijkheid het begrijpelijk 
maakt, dat die sterke afwisseling telkens op den voorgrond 
trad, raaar verklaar zulks als een gevolg van zijn Oudtesta- 
mentisch standpunt van den tijd waarin hij leefde en gedu- 
rende welken God zichzelven nog nooit volkomen had geopen- 
baard , zelfs niet aan den profeet. En heeft Hosea met het oog 
op zijne beschouwing omtrentGod twee zeer groote verdiensten, 
ten eerste , het Wezen Gods , als zuiver geestelijk van aard tegen- 
over het syncretisme zijner tijdgenooten te hebben gehandhaafd, 
ten tweede, de betrekking van Jehova tot Israel op eene zoo 
heerlijke wijze te hebben gevoeld en uitgedrukt, dat hij ons 
vaak aan Jezus' taal herinnert; de vraag naar het verband 
tusschen Gods gerechtigheid en Gods liefde moest voor hem een 
vraag blijven, als hij oprees voor zijn geest. 'Die vraag is 
toch eerst op Golgotha's heuvel beantwoord geworden, waar 
de mensch in dien eenen Christus Gods heiligheid voldaan en 
Gods liefde betoond ziet. Maar dat God een geest is en liefde 
is, het is wel door niemand onder de Ou.de Bedeeling dieper 
gevoeld dan door Hosea den profeet ! . 

Is de godsdienstige wereld ten alien tijde verdeeld geweest 



DER GODSOPENBARING. 67 



in menschen, die de vraagstukken van het geloof bezien van 
het standpunt eener algemeene zedeleer en in menschen, door 
wien het zedelijk leven als het noodzakelijk gevolg van de 
ervaring van God's genade beschomvd werd , een man als 
Hosea moest wel tot de laatsten behooren. Hij , de man , die 
innig verbonden aan zijn God, diens wil eene wet achtte en 
alles zag in Zijn licht, moest wel van uit dat hoogtepunt zijn 
blik over alles laten gaan en uit een specifiek religieus oog- 
punt alles beoordeelen. Dit had in zijne prediking tweeerlei 
gevolg. Ten eerste bracht hij alle zonden, zoowel die op 
het gebied van den godsdienst als die op dat der zedelijkheid 
werden bedreven tot eene hoofdzonde, afgoderij terug. Omdat 
Jehova niet meer als Jehova gekend wordt, maar Zijn dienst 
vervangen werd door eene beeldenvereering , die naar zijne 
heiligste overtuiging, de hartstochten prikkelde in plaats van 
bedwong, daarom droeg het maatschappelijke leven zoo menige 
smet en was het ten doode gedoemd. Werd Jehova weder 
Israel's God alles zou weder in het goede spoor worden geleid. 
Ten tweede wordt er meer gedrukt op wat God tot herstelling 
van den goeden toestand in Israel zal doen, dan op wat het 
volk ter bereiking daarvan doen moet. Vooral in het tweede 
gedeelte van zijn geschrift, komt dit sterk uit. Hosea is dan 
ook minder boetprediker , die de menschen oproept tot berouw 
en bekeering, dan wel prefect, die getuigt, voorstelt, wat hij 
-zelf van God's liefde , die Israel tot nieuw geluk zal voeren , 
gezien heeft. Hij verkondigt meer den objectieven Raad Gods, 
dan hij poogt subjectief Israel te bewerken '). Daartoe werkten 
voorzeker ook de tijdsomstandigheden mede, die steeds minder 
van Israel zelf deden verwachten , maar het lag toch zoo ook het 
meest in Hosea's innig aan God verbonden gemoed. God blijft 



68 ZIJNE BETEEKENIS IN DEN GANG 

Zijn Verbond gedenken, als een lieflijke zonnestraal zal Gods liefde 
eenmaal weder Israel beschijnen en het volk zal door Gods toe- 
doen tot nieuwe vr.eugd geraken , maar hoe dit alles geschieden 
zal , daarover spreekt de profeet ten slotte niet meer. Genoeg 
het ,,dat" staat vast. Ook hier bewonderen wij den diepen blik. 
des profeten , waar hij , hoe beter hij zijn volk leerde kennen ... 
des te minder de mogelijkheid der redding van zijne zijde 
inzag, en des te vaster tot de overtuiging kwam, dat uit- 
sluitend van God's kant het heil komen kon. Maar ook hier 
wordt het duidelijk dat wij met een profeet uit de eerste 
periode des O. V. hebben te doen, die het wel weet dat God 
eene toekomst voor zijn volk heeft weggelegd, maar nog niet 
weet langs welken weg zij zal komen ; in een woord den Mid- 
delaar van dat heil nog niet kent 2 ). 

In de schets der toekomst moeten wij den invloed en de 
beteekenis der tijdsomstandigheden niet miskennen. Toen de 
gedachte aan de wegvoering uit het land nog niet bij hem was 
opgekomen en hij als het oordeel het gemis in Kanaan zelf van 
al wat aangenaam en goed was, beschreef, behelsde zijne tee- 
kening der toekomst : het vernieuwde verbond van Jehqva met 
zijn volk en op grond daarvan het herkrijgen van 'slevens 
behoefte en 'slevens genot. Maar toen het oordeel inzonder- 
heid in latere dagen als eene wegvoering naar den vreemde , en 
als een sterven van het volk werd geteekend, toen traden in 
de schilderij der toekomst en de herrijzeuis uit den dood en 
de terugkeer naar het land der vaderen op den voorgrond 3 ). 
Vandaar dat in het laatste gedeelte de oplossing van het 
nationale leven als de aanvang van een nieuwen tijd wordt 
beschouwd en de physische beelden daarin een hoofdrol spelen- 



DER GODSOPENBARING. 69 

Niet omdat hij niet beter wist, treden daar de geestelijke 
zegeningen op den achtergrond, maar alleen omdat het her- 
krijgen van het land der beloften en daarmede het herwinnen 
van Jehova's gunst dan als het hoogste voorrecht zal moeten 
worden beschouwd 4 ). En treedt hier wederom de beperktheid 
van blik diergenen voor oogen, die onder de Oude Bedeeling 
leefden, in welke leven en onverderfelijkheid nog niet aan het 
licht gebracht waren en dus eene overschatting van het vader- 
land aan deze zijde van het graf plaats vond, toch danken wij 
-den profeet ook die heerlijk geestelijke trekken met welke 
hij den zegen der toekomst geschetst heeft en die de ware 
trekken zijn. 

In de beschouwing van zijn volk als een persoon, hetzij 
als kind of vrouw van Jehova, lag een diepen en heerlijken 
.zin, maar schuilde ook een groot gevaar. Daardoor toch is 
de individueele zijde van het volk niet genoeg op den voor- 
grond getreden en heeft de profeet zich steeds de geheele 
natie omgekomen of behouden gedacht. Mede een gevolg van 
den volstrekt religieusen grondslag op welken hij stond en het 
uitsluitend goddelijk oogpunt waaruit hij alles bezag. 

Een onderscheid, dat Jesaja kent, tusschen een deel dat 
vergaat en een rest, die naar Kanaan wederkeert is hem 
vreemd. Had hij meer op het individu dan op het volk , even 
goed op wat er van den mensch vereischt wordt om gelukkig 
te worden, als op wat God tot dat doe! doen wil en zal, het 
oog gevestigd, zijne verwachting zou in dit opzicht meer 
met de uitkomst in overeenstemming geweest zijn. Israel meer 
als eene verpersoonlijkte maatschappij , dan als eene verzame- 
ling /van rechtvaardigen en goddeloozen beschouwend, verloor 



70 ZIJNE BETEEKENIS IN DEN GANG 

hij te zeer uit het oog, dat persoonlijke ervaring van Gods 
liefde, eerst verlossing en behoudenis van het individu, dus 
ook van de verzameling der individu's medebrengt. Maar ook 
hier treedt weder het Oudtestamentisch standpunt der profeten 
duidelijk in het licht, op hetwelk nooit de individueele zijde 
van den godsdienst de eerste plaats inneemt en blinkt ons de 
heerlijkheid van het evangelic van Christus Jezus te glansrijker 
toe, dat ons tegenover het ,,zij hebben alien gezondigd" de 
blijmare doet hooren : n een ieder, die in Hem gelooft , verderf t 
niet , maar heeft het eeuwige leven." 

Na al het gezegde behoeft het ons geen oogenblik verwon- 
dering te baren, dat van Hosea's geschrift een veelvuldig. 
gebruik is gemaakt. Profeten als Jeremia en Ezechiel hebben 
veel van de denkbeelden door Hosea in korten vorm neder- 
gelegd , zich toegeeigend en uitgewerkt , profeten als Jesaja en 
Zacharja , woorden van hem overgenomen 5 ). En al is de eerste 
plaats die hij in den Kanon en de vertaling der Zeventigen 
in de rij der twaalf kleine profeten inneemt ) , niet te danken 
aan zijne voortreffelijkheid boven die alien, maar eer aan den 
ruimen omvang van zijn geschrift en het opschrift a) er boven ,. 
toch zou hij den toets met die alien kunnen doorstaan. Ook 
in het Nieuvve Testament is hij niet vergeten. Jezus vermaant 
den farizeer met Zijn woord: ,,Ik wil barmhartigheid en geene 
offerande #)" en heeft op zijn tocht naar Golgotha de menigte 
toegeroepen : ,,dan zullen zij beginnen te zeggen tot de bergen : 



a) Met het oog op het opschrift: n Het begin van het woord van Jehova 
door Hosea." 

6} Matth. 9 ; 13 en 12 : 7, vgl. Hos. 6 : 6 naar LXX aangehaald. 



DER GODSOPENBARING. 7.1 



,,,,valt op ons"" en tot de heuvelen , ,,bedekt ons,"" taal aan 
Hosea ontleend a}. Als Paulus der gemeente ook de overtuiging 
der roeping van de heidenen tot het evangelic wil schenken , 
zegt hij : ,,Gelijk Ik ook in Hosea zegt : ,,Ik zal hetgeen mijn 
volk niet was, als mijn volk roepen en die niet bemind was, 
als mijue beminde."" En het zal geschieden, dat op de plaats 
waar tot hen gezegd was: ,,,,gij zijt mijn volk niet" " daar zullen 
zij kinderen . des levenden Gods worden genoemd )" en als 
dezelfde apostel de zekerheid der opstanding heeft betoogd, 
besluit hij met den jubelzang aan Hosea ontnomen: ,,dood 
waar is uw prikkel? Sjeool waar is uwe o ver winning <:)?" 

Van algemeene bekendheid is het evenzeer dat Mattheus in 
het trekken van Jozef en Maria met Jezus naar Egypte en het 
aldaar blijven tot Herode's dood de vervulling ziet van Hosea's 
woord d) : ,,Uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen." 

Beoefenaars en onderzoekers der O. T. geschriften hebben dan 
ook immer bij voorkeur zijne profetie tot voorwerp van onder- 
zoek gemaakt en om strijd van zijne groote beteekenis getuigd 7 ). 
En die lof moet immer zijn deel niet het minst van de zijde der 
gemeente van Christus zijn. Hij toch heeft de grondlijnen aange- 
geven , waar op het gebouw des Christendoms moet staan en door 
geen profeet zijn zoo juist en treffend de beginselen der Gods 
openbaring uitgesproken als door hem. Want door Jehova met 



a] Luc. 23: 30, vgl. Hos. 10: 8 en Openb. 6: 16. 

b) Rom. 9 : 25 , 26 , vgl. Hos. 2 : i , 2 , ook i Petr. 2 : 10 wordt vs. i en 25 
van datzelfde hoofdstuk aangehaald. De plaats vs. 25 is niet naar LXX geno- 
men en door Paulus gewijzigd om haar voor zijn doel geschikt te doen zijn. 

c] i Cor. 15: 55, vgl. Hos. 136 14, naar de LXX genomen. 

d) Matth, 2 : i5 b , vgl. Hos. i : i. Niet naar LXX (TSX.VOC) genomen. 



72 ZIJNE BETEEKENIS IN DEN GANG DER GOD SOPENB AKIN G. 

zooveel nadruk als geestelijk Wezen te teekenen, heeft hij ons 
den eisch gepredikt ons te onttrekken aan wat laag, stoffelijk 
en zinnelijk is en door Jehova als een God van alles over- 
winnende liefde te schetsen , heeft hij den mensch eene kracht 
verleend, door welke hij in alles meer dan overwinnaar kan 
zijn. Door die prediking werd hij de wegwijzer tot Jezus 
Christus , die ons God's wezen als zoodanig volmaakt zou open- 
baren en den strijd in God's wezen tusschen Zijne heiligheid 
en liefde oplossen zou , die nog voor het geestesoog van Hosea 
bestond. Ja hij zelf, de lijder voor zijn volk, de profeet der 
liefde, de man des Geestes, de met God verbonden vrome wordt 
ons de type van Hem , die dit alles in eenigen zin wezen zou. 
En verbleekt ook al het sterrelicht van deze Hosea, waar het 
zonlicht van den Jozua des N. Verbonds ons beschijnt, het is 
goed op het eerste te hebben gestaard, om met te vuriger 
verlangen het tweede te verbeiden en met het oog op beide 
luide den Roem van dien God te vermelden , die ze ons beide 
voor onzen zielevrede schonk. 



AANTEEKENINGEN. 



i. 

1) Tegenover Keil's bewering (Com. ti. d. 12 kl. Proph. 
biz. 8), dat zulks geschiedde omdat Hosea de troonsoverwel- 
digers in Israel niet als wettige vorsten erkende , kan Kuenen's 
opmerking (Hist. Grit. Ond. dl. 2. biz. 314) volstaan, dat dan 
toch Zacharja had moeten vermeld zijn, omdat deze als zoon 
de wettige opvolger van Jerobeam en uit het geslacht van 
Jehu was. 

2) Wei zegt Keil (t. a. p. biz. 10): Cap. 12: 12 setzt den 
Besitz Gilead gar nichts mehr mit Sicherheit voraus sondern 
konnte auch nach der Eroberung des Ostjordanlandes durch 
die Assyrer, gesprochen sein , maar ieder gevoelt dat van eene 
stad, die ontvolkt is, onmogelijk kan gezegd worden: zij is 
zonde, 12: 12, eene stad van boosdoeners, met bloed betre- 
den ,6:8. 

3) De tegenwerping van Scholz (t. a. p. Einl. XXIV) dat 
de profeten niet van alles wat zij wisten moesten schrijven, 
beantwoorden wij aldus: neen, niet .van alles, maar wel van 
datgene, wat mm het belangrijkste en het hoogste was. Heeft 
Knobel (der Proph. der Hebraer 2 Th. biz. 158) de vermelding 
van dien krijg in Cap. 5: 13 willen vinden, de taal verbiedt 



74 AANTEEKENINGEN. 



uitdrukkelijk Juda raede tot ondenverp van n^ttn te maken. 
Zie Hitzig t. p. 

4) Keil e. a. hebben bij de woorden Sjalman-Beth-Arbel aan 
eene vroegere verwoesting van Arbela door Salmanassar gedacht. 
Maar nocli is ons van eene dergelijke verwoesting iets van 
elders bekend , nocli wettigt iets de aangenomen verkorting van 
Salmanassar tot Sjalman. Nergens verfoont ook de profetie van 
Hosea eenig spoor van bekendheid met dien vorst, ja alles 
in het geschrift pleit zelfs tegen dien langen duur van Hosea's 
werkzaamheid. Scholz denkt bij Sjalman aan Tsalmuna Richt. 6 
(jD 1 ?^ volksnaam van V-JD^X en Sj/JT veranderd in Sww) maar 
die veranderingen zijn twijfelachtig : de nioord op Gideon's 
breeder is geene verwoesting en ware Beth-Arbel object van "W 
de constructie moest anders zijn. Ewald denkt aan een onbe- 
kend Assyrisch koning., eene meening te verwerpen na de 
onthulling der Assyrische koningstafels. Nowack acht in navol- 
ging van Schrader, dat hier een onbekend Moabietisch koning 
Salman , door Tiglath-Pileser onder zijne schatplichtige vorsten 
vermeld , is bedoeld. Deze zou een inval in het gebied van 
Israel gedaan en Arbel verstoord hebben. Met het oog op de 
constructie van den zin komt mij evenwel Hitzig's meening het 
waarschijnlijkst voor, dat hier eene stad Sjalman-Beth-Arbel 
bedoeld is, een naam gelijk gevormd als die der stad Abel- 
Beth-Maacha 2 Sam. 20: 16, 18. Dit gedeelte van den zin 
sluit zich dan zeer goed aan het begin aan: uwe versterkingen 
worden verwoest als de verwoesting van Sjalman-Beth-Arbel, 
Ook komt iw elders bij Hosea als nomen voor. 

5) Zoo Keil t. a. p. biz. 10 en Totterman (die Weissagungen 
Hosea's bis zur ersten assyrischen Deportation (I VI. 3) 
Einl. biz. III). 



AANTEEKENINGEN. 75 



6) Van de commentatoren houden Simson, Wtlnsche, Reuss 
(les Prophetes) Cheyne het opschrift geheel; Ewald, Hitzig en 
Nowack het eerste deel voor onecht. Scholz bepleit de echt- 
heid, maar acht het niet van Hosea zelf afkomstig. Na het 
gezegde blijkt het duidelijk, dat Hosea zijn geschrift met 
vers 2: ,,Het begin van het woord van Jehova door Hosea" 
moet begonnen zijn. Het laatste deel kan evenmin van Hosea 
zijn. Onder Jerobeam's regeering toch viel slechts een gering 
deel zijner werkzaamheid. Wellicht zijn Jes. i : i en Amos i : i, 
later de oorzaken tot de samenstelling van dit opschrift geweest. 

7) Reuss (t. a. p. biz. 132) plaatst zijn optreden in Jerobeam's 
sterfjaar 784 en is geneigd na zijn dood een interregnum aan 
te nemen. 

8) De meesten stellen zijn optreden tegen het einde van 
Jerobeam's regeering. Maar omdat Cap. i ons uitdrukkelijk 
naar het begin van Uzzia's regeering heenwijst, die \vat goeds 
beloofde, de tijd van Jerobeam's heerschappij op 41 jaren 
moet worden gesteld en Cap. 2 ons aan den bloeitijd van 
zijn koningschap herinnert, komt mij dit zeer onwaarschijn- 
lijk voor. 

Het getal der regeeringsjaren der koningen van Israel en 
Juda wordt in den bijbel op twee wijzen aangeduid. fen in 
ronde getallen wordt de duur hunner regeering genoemd en in 
het zooveelste jaar der regeering van den vorst uit het eene 
rijk wordt die van het andere gezegd den tropn beklommen te 
hebben. Nu stuiten wij hierbij echter op eene tweevoudige 
moeilijkheid. Ten eerste komen de getallen der beide rijken, 
met elkander vergeleken, gedurig niet uit: b. v. 2 Kon. i: 17 
(i e jaar van Jor'am = 2 e jaar van Jehoram) en 2 Kon. 3: u, 
(i e jaar van Joram = i8e jaar van Josafat); i Kon. 16: 23, 



76 AANTEEKENINGEN. 



(je jaar van Omri = 3i.e jaar van Asa) en i Kon. 16 : 29, 
(i e jaar van Achab = 38 e jaar van Asa en Omri ,regeerde 
12 jaren); 2 Kon. 8: 25, (i e jaar van Ahazia = 12^ jaar van 
Joram) en 2 Kon. 9: 29, (ie jaar van Ahazia ;= n e jaar van 
Joram); 2 Kon. 14: 23, (i e jaar van Jerobeam = i5 e jaar van 
Amazia) en 2 Kon. 15: i, (27^ jaar van Jerobeam = i e jaar 
van Azarja en Amazia regeerde 29 jaren); 2 Kon. 15: 30, 
(i e jaar van Hosea = 20 Q jaar van Jotham en Jotham regeerde 
slechts 16 jaren vs. 33); 2 Kon. 15: 27 (i e jaar van Pekah = 
526 jaar van Azarja) en 2 Kon. 17: i (i e jaar van Hosea = 
126 jaar van Achaz en van het i e jaar van Pekah tot het 
i e jaar van Hosea zijn 20 jaren en van het 5 2e jaar van Azarja 
tot het i2e jaar van Achaz 29 jaren). Ook is de som der 
jaren van Jerobeam's optreden tot Jehu 68 , die yan Rehabeam's 
optreden tot Jehu 95 jaren, dus is er 3 jaren verschil; de som 
der jaren van Jehu tot de verwoesting van Samaria is volgens 
de eene lijst 143, die van Athalia tot de verwoesting van 
Samaria volgens de andere lijst 165 jaren. Dat is de eene 
moeilijkheid. 

De andere is gelegen in het verschil tusschen de chronologic 
der Assyrische monumenten en die des bijbels. Van Jehu wordt 
in de eerste gezegd dat hij in 842 aan Salmaneser schatting 
betaalde; in de laatste wordt deze vorst gezegd, van 884 856 
te hebben geregeerd, van Azarja wordt daar gezegd, dat hij 
omtrent 740 leefde; hier wordt zijne regeering gesteld van 
809 758, (Winer; Thenius 811 759; Ewald 808 757); daar 
wordt Menahem in 738 aan Tiglath-Pileser schatplichtig ge- 
noemd; hier wordt zijn regeeringsduur van 771 760 (Winer; 
773 762 Thenius; 769 759 Ewald) bepaald; daar wordt 
Pekah in 734 door Tiglath-Pileser overwonnen en de val van 



AANTEEKENJNGEN. 77 



Samaria in 722 geplaatst en verloopen dus tusschen beide feiten 
12 jaren; hier is die tijd 8 jaren (2 Kon. 18: 10, 13). 

Op verschillende wijzen trachtte men reeds eerstgenoemde 
moeilijkheid uit den weg te ruimen toen de laatstgenoemde nog 
niet bekend was. Thenius deed het door tekstverandering , eene 
methode ook nu en dan door Ewald gevolgd. Maar niet alleen 
is de grens tusschen recht en willekeur hier bijkans nooit te 
trekken, maar blijft het dan voortbestaand verschil met de 
assyrische gegevens eene onoverkomelijke moeilijkheid. (Zie 
bovendien nog Kuenen's bedenking Hist. Grit. Ond. dl. I, 
biz. 254). Winer trachtte vooral door het aannemen van inter- 
regna de verschillen uit den weg te ruimen, eene poging die 
afstuit op de wijze, op welke de opvolging der koningen ver- 
meld wordt , die geen recht tot zulk eene veronderstelling aan- 
biedt (2 Kon. 14: 29: 15: 30) en die juist daar strijd zou 
doen ontstaan tusschen de assyrische gegevens en de bijbelsche 
chronologic, waar nu eenstemmigheid heerscht (zie Robertson 
Smith, The proph. of Isr. biz. 150).. Wellhausen heeft aange- 
toond (Jahrbb. f. Deutsche Theol. 1865 bldz. 607 640) dat de 
synchronistische opgaven niet meer zijn dan pogingen der joden 
na de ballingschap om de verschillen in de gewone getalsopgaven 
te doen verdwijnen en later in navolging van Krey (Zeitschr. f. 
Wiss. Theol. 1877 bldz. 404) met Robertson Smith , (Journal of 
Philology X. bldz. 209 213 en the Proph. of Isr. bldz. 144 vv. 
en de noten bldz. 401 vv. en 413 vv.), geoordeeld dat wij in 
de totaalcijfers van de tijdvakken der koningen en in de getallen 
van de regeering der enkele vorsten een bepaald kunstig ge- 
vormd getallensysteem bezitten (Geschichte Isr. 2^ Ausg. i Bd. 
bldz. 286 vv. en in Bleck's Einl. 4e Aufl. bldz. 264). Krey 
gaat hiervan uit dat naar i Kon. 6 : i van het tijdstip van den 



78 AANTEEKENINGEN. 



uittocht uit Egypte tot den tempelbouw 480 jaar verloopeu ; 
van den tempelbouw tot het einde der ballingschap wederom 
480 (?) jaren: en van de grondvesting der nieuwe theocratie 
tot die van het tweede koningschap door Aristobulus wederom 
480 (?) jaren. Wellhausen grondt zijn betoog op het merk- 
waardige feit, dat, zoo men van Baesa's regeering 2 jaren 
afneemt , men niet alleen voor den tijd der heerschappij van 
de vorsten van Israel 240 jaren, dat is de helft van de periode 
van den tempelbouw tot de grondvesting der nieuwe theocratie, 
maar ook het volgende getallenspel verkrijgt : 

Jerobeam 22. Baesa 22. Omri 12. Achab 22. Joram 12. 

Nadab 2. Ela 2. Ahazia 2. 

Robertson Smith zoekt de oplossing van het geheim van het 
getallensysteem in het getal 3. De geheele periode van den 
tempelbouw tot na de ballingschap duurt 480 = 3 X 1 60 jaren: 
de halve, dat is de duur van het tienstammenrijk is 240 = 3 X 80 
jaren; 160 en 80 zijn veelvouden van 40. Nu loopen van Athalia 
tot Hizkia met wegneming der 6 jaren van Athalia ongeveer 160 
jaren. Ook in het rijk van Juda zijn 3 perioden, ieder van 160 
jaren op te merken 1. van den tempelbouw tot het 23^ jaar van 
Joas 160 jaar, 2. van het 236 jaar van Joas tot het 29^ jaar 
van Hizkia 160 jaar, 3. van het 296 jaar van Hizkia tot na de 
ballingschap. En in het rijk van Israel 3 perioden ieder van 
80 jaar, 1. van Jerobeam tot het 40 jaar van Achab, het jaar 
in hetwelk de syrische periode begint 80 jaren, 2. van de 4 
laatste jaren van Achab tot het einde van Joas of liever het 
begin van Jerobeam's regeering, de syrische periode , 80 jaren , 
3. tot .het einde weder 80 jaren. Ik geloof niet te sterk te 
spreken als ik zeg , dat al deze proeven onbevredigend en onjuist 
zijn gebleken na de treffende kritiek van Prof. A. Kamphausen 



AANTEEKENINGEN. 



79 



(die chronologie der Hebr. Konige. Bonn 1883 (vgl. Theol. 
tijdschr. van van Bell enz. 1883 bldz. 653), die er ten eerste op 
wijst hoe vaak in de geschiedenis een zeker toevallig getallen- 
spel valt waar te nemen en ten tweede duidelijk doet uitkomen 
hoeveel in de gegevens zelve moet gewijzigd worden om de a 
priori gewilde slotsom te krijgen. Vraagt men echter of Kamp- 
hausen's eigen gewaagde oplossing bevredigend is? Ik autwoord: 
neen. Om de som der eerste helft der jaren van de rijken Israel 
en Juda beide op 95 te brengen wordt door hem zonder opgaaf 
van reden aangenomen , dat Ela geen gelieel jaar , Nadab i jaar 
heeft geregeerd ; de duur van de regeering van Menahem op 3 , 
die van Pekah, die van Amazia op 19, die van Uzzia op 42 
die van Achaz op 40, die van Manasse op 45 jaren gebracht, 
en wat het onverklaarbaarst van alles is de verwoesting van Sa- 
maria niet onder Hizkia maar onder Achaz, gesteld t. a. p. biz. 32. 
Dan zou, geloof ik, het volgend lijstje door mij opgemaakt, 
waarin de getallen bijkans geheel en met de synchronismen en 
met de assyrische gegevens in overeenstemming gebracht zijn : 
om de weinige veranderingen de voorkeur verdienen. 



Jehu 859. 

Joahaz 831. 

Joas 814. 

Jerobeam 798. 

Zacharja 747 

Sallum 747. 

Menahem 746. 

Pekahia 736. 

Pekah 734. 

Hosea 731. 

Verwoesting van 

Samaria 722. 



Athalia 
Joas 
Amazia 
Uzzia 



859- 
853. 
813- 
784- 



Jotham 732. 

Achaz 731. 

Hizkia 728. 

Verwoesting van 

Samaria 722. 



Zie nog Max Duncker's lijst bij 
Cheyne t. a. p. biz. 40, 



So AANTEEKENINGEN. 



9) Aldus oordeelde Ewald (Gesch. biz. 646 en Proph. d. A. B. 
biz. 176, 177). 
10) Zie hierboven onder 8. 
n) Schrader, Die Keilinschriften und das A. T. 2e Ausg. biz. 210, 

12) Schrader t. a. p. 

13) Ewald, Gesch. biz. 599. 

14) Ewald meende (t. a. p. biz. 602) , dat Jerobeam II die 
verlosser was. Even goed, ja waarschijnlijker nog zou Jehoas 
het dan zijn, Jerobeam's vader, onder wien de verlossing begon. 
Duidelijk echter wijst het verband op een redder, die Joahaz 
zelven reeds hoop op betere tijden koesteren deed. En deze 
kan niemand anders geweest zijn dan de Assyrische koning 
Binnirar III, die het land der Syriers bedreigde. Zoo oordeelen 
ook Max Duncker, Geschichte des Altherthums , 2 Bd. biz. 201 
en Robertson Smith, The Prophets of Israel, biz. 90, 91. Bij 
Schrader wordt Binnirar, Rammannirar genoemd. 

15) Robertson Smith t. a. p. biz. 203. 

1 6) Over de glansrijke regeering van Uzzia. Ewald, Gesch. 
biz. 631. Die aanvraag van Ammon en Moab is misschien af 
te leiden uit Jes. 15 en 1 6. 

17) Robertson Smith, t. a. p. biz. 95. 

1 8) De Hgging van Tifsah is onzeker. Sommigen denken aan 
Thapsakus aan den Eufraat en in i Kon. 4: 24 vermeld; 
anderen lezen voor Tifsah, Tappuah, bij de grenzen van 
Manasse Joz. 17: 8 ; weer anderen achten het waarschijnlijk , 
dat er in het midden van Palestina eene stad Tifsah lag, ons 
overigens geheel onbekend. 

19) Met opzet noem ik den naam van dien koning niet, 
omdat de acten van het ouderzoek of Phul en Tiglath-Pileser 
dezelfde personen zijn, nog niet zijn gesloten. Schrader heeft 



AANTEEKENINGEN. 8 1 



in de 2 e editie van zijn werk. Die Keilinschriften und das A. T. 
zijne meening tegenover de bestrijding van von Gutschmidt (Neue 
Beitrage) gehandhaafd en nader toegelicht. Zie over deze kwestie , 
Oppert, Expedition en Mesopotamie I. Liter. Centralbl. 1873, 
n. 35 en Jahrbb. f. Prot. Theol. I. 1875, biz. 320 vv. 

20) Het blijkt uit verschillende plaatsen dat de Israelieten 
tallooze malen den Kanaanietischen Baal met Ashera hebben 
vereerd. De naam ,,Baal" d. i. heer, was een appellativum , 
met hetwelk de verschillende stammen der Semieten hun hoog- 
sten god aanduiden. Inzonderheid de Baal der Kanaanieten , de 
hoogste . natuurmacht , die met Ashera verbonden , een man- 
vrouwelijke godheid vormde , terwijl dan hij meer het werkende , 
bevruchtende , scheppende, zij het receptieve, ontvangende be- 
ginsel voorstelde, vond bij Israel een gunstig onthaal. Toch 
zijn er ook sporen in de H. S. waaruit blijkt, dat de ver- 
eerders van Jehova, onder de gedaante van een beeld, ook 
hem wel den naam van Baal schonken. Duidelijk wordt dit 
reeds uit namen als Esbaal i Chron. 8: 33; 9: 39; Meribbaal 

1 Chron. 8: 34; 9: 40; Bealjada i Chron. 14: 7;-Bealja 
,Jahve is Baal" i Chron. 12: 5; Asbel Gen. 46: 21; i Chron. 8: i. 
Nog duidelijker uit de gelijkstelling van Bealjada i Chron. 14: 7 
met Eljada 2 Sam. 5: 16, i Chron. 3 : 8 en de verandering 
van Esbaal i Chron. 8: 33; 9": .39 in Isboseth 2 Sam. 2:8, 
10 enz. en van Jerubbaal Richt. 6: 32 enz. in Jerubbeseth 

2 Sam. ii : 21. Toch kan ik dit feit niet zoo algemeen noemen 
als b. v. Robertson Smith doet , die als Hosea van Baals spreekt 
uitsluitend aan populaire Jehovavereering denkt, matseba's 
en Ashera's alleen als daarbij behoorend en alle andere dienst 
als zeer bijkomstig ^eschouwt. (Het O. T. in de Joodsche 

Kerk biz. 191, 197 vv.) De Baalim in de bekende verzen 

6 



82 AANTEEKENINGEN. 



Hosea 2: 18, 19 zijn hem dan .ook alleen Jehova-beelden en 
inzonderheid vs. 18 wordt deze verklaring toegepast. Daartegen 
nu rijzen de volgende bezwaren: 1 Cap. 4: 12, 13 wordt uit- 
drukkelijk de Ashera dienst vermeld, omdat nergens een spoor 
te ontdekken is, dat ook met de populaire Jehovavereering 
ontucht gepaard ging, gelijk die hier wordt vermeld: 2 Cap. 
13: i , 2 worden Baalsdienst en Jeho vadienst naast elkander 
geplaatst en aan beide een plaats ingeruimd: 3 de Matseba's 
behooren dan toch, gelijk van elders bekend is, voornamelijk 
tot den Baalsdienst: 4 2 Kon. 13: 6 en 17, 16 spreken van 
zulk een dienst in dien tijd. Uitsluitend bij het woord ,,Baalim" 
dus aan de Jehova-beelden te denken , komt mij niet gewettigd 
voor. Maar ook tegen de uitsluitende opvatting van de ver- 
schillende gestalten, in welke de Kanaanietische Baal vereerd 
werd, is bezwaar. Dan zou Hosea toch in het eerste deel 
met geen woord van den kalverendienst hebben gerept, tegen 
welke hij in het tweede deel zoo vurig te velde trekt, en dit 
is ondenkbaar. Het komt mij dus het natuurlijkste voor, dat 
de profeet, sterk in het uitdenken van bepaalde namen voor 
deze of gene zaak, de goden, zonder onderscheid, die zijn 
volk vereerde, met den naam ,,Baars" heeft genoemd en dus 
dat woord bij hem evenals het woord ,,matseba" een nomen 
commune is. Eerstgenoemde naam sloeg dan op het karakter; 
de tweede op de gedaante dier goden. (Zie omtrent deze zaak 
en Hosea 2 : 18 de meening van Kuenen Godsd. y. Isr. dl. I 
301 vv. en de aaut. IV achter dat hoofdst.) 

21) Zie Biehm's WRb. holl. vert. art. Baal en Herzog's Real- 
Encycl. hetzelfde artikel. 

22) 2 Kon. 17: 16, vgl. i Kon. 15: 32 en de profetie van 
Hosea. n3D is iets dat opgezet is; inzonderheid wordt het 



AANTEEKENINGEN. 83 



als zoodanig gebruikt van steenen , als gedenkzuilen geplaatst 
Gen. 35: 14; 28: 18 enz. en van zuilen ter aanbidding 
aangewezen. 

Als wij 2 Kon. 10: 26, 27 naast i Kon. 16: 32 en 2 Kon. 
1 8 : 4 naast 2 Kon. 21:3 beschouwen en zien , dat in de eerst- 
genoemde plaatsen niet van de altaren van Baal maar slechts 
van de rnatseba's gesproken wordt , terwijl in de laatstgenoemde 
juist het tegenovergestelde geschiedt, zouden wij kunnen meenen , 
dat matseba's steenen altaren waren. In Genes. 35; 14 wordt 
<eveneens gezegd, dat Jacob een Matseba tot altaar wijdde. 
Maar aangezieu zij Deut. 7: 5; Hos. 10: 2; Jes. 19: 19 naast 
elkander worderi vermeld, zoo komt het mij voor, dat de 
rnatseba als opgezette steen of zuil op of onmiddelijk naast het 
altaar geplaatst werd. Dat hij in 't bijzonder als het beeld van 
Baal zoo genoemd werd , wordt bewezen door 2 Kon. 3:2; 
10 : 26; 1 8: 4; 23: 4. 2 Kon. 10 : 25 bewijst dat de matseba's 
niet altoos van steen waren. Hosea gebruikt het woord als 
iiomen commune voor de voorwerpen der godsvereering. Zie 
H. Oort, Theol. tijdschr. 1867, biz. 300 en Kuenen, Godsd. 
v. Isr. i dl. biz. 393 w. en biz. 83. 

23) i Kon. 16: 33 , 2 Kon. 13: 6; 17: 10; vgl. Hos. 4: 12. 
Aschera is 6f de naam der godin zelve, 6f de naam van haar 
;symbool , de heilige boomtronk of paal. Zie voor het eerste 

1 Kon. 18: 19; 2 Kon. 23: 7; voor het laatste i Kon. 14: 23; 

2 Kon. 17 : 10. 



84 AANTEEKENINGEN. 



II. 

1) Het woord J'tS'in is inf. abs. Hiph. v. W ,,ruim zijn" in- 
Hiph. ,,bevrijden." Imperat. Hiph. kan het niet zijn met de 
beteekenis ,,help", omdat de verkorte vormen van den Imperat.. 
en het Imperf. Hiph. in den uitgang hebben en de inf. abs, 
alleen . . heeft. Ook kan het geen 3 pers. praet. Hiph. 
(Scholz , Comment, z. B. d. Proph. Hos. biz. 3) zijn , naar 
analogic aan jru in plaats van rvjflj in jruiiT ten eerste omdat 
de uitgang . . dan toch onverklaard blijft , ten tweede omdat 
daarbij wordt aangenomen wat eerst van elders moest bewezen 
zijn, nl. dat in het woord i/BMn de afgekorte vorm van iTiiV 
schuilt. Het is derhalve inf. abs. Hiph. met de beteekenis van- 
hetverbum als abstractum ,,redden" ,.,hulp." Ook zoo Jer. n: 12; 
i Sam. 25: 26, 33, vgl. Exod. 32 : 6 en Ges. Hebr. Gram.. 
131 noot. Zie Simson der Proph. Hos. 1851, biz. 7 en 
Wtinsche, der Proph. Hosea 1868, biz. n over het citaat van 
Hieronymus dat schijnt te pleiten voor de meening als was in- 
win mrv besloten. 

De LXX en de Vulgata hebben 'ficr^s en Osee. Een vorm- 
Au<r/j of Auo-yj? komt in sommige HSS. voor. In Rom. 9: 25; 
het citaat door Paulus aan Hosea ontnomen, staat 'HOT,? met 
spir. asper. 

2) De beteekenis van ntc is niet ,,erlauterer" (Simson) noch. 
,,puteus meus" (Scholz). De ' is alleen aan het subst. gehecht 
om er een adject, van te maken, gelijk meermalen, vooral bij 
persoons- en plaatsnamen het geval is. De zin is ,,van een 
bron." Eigenaardig is de vertaling en verklaring van Hiero- 
nymus. Iste ergo salvator Hosea nlius est Bee'ri i. e. putei 
mei, quos puteos fodit Abraham, Isaac et Jacob et allophyli 



AANTEEKENINGEN. 85 



eos semper conabantur obruere. De puteus tneus is dan de 
wet en de Heer zelf naar Jer. 2 : 13. 

3) Zie Ewald (Die Propl. d. A. B. ie Bd. 1867, biz. 172). 

4) Verouderd is dan ook het gevoelen van Jahn en Maurer 
te achten, die hem voor een Judee"r hielden. 

5) Dit gevoelen heeft Ewald (t. a. p. biz. 174) verdedigd, 
met deze bijvoeging dat hij in Juda ook zijn boek geschreven 
heeft. Umbreit (Comment, ub. die Proph. biz. 5) is ongeveer 
van dezelfde meening en acht het zeer waarschijnlijk dat Hosea 
in Juda gestorven is. 

6) De woorden *pnx j'D'JJ kunnen Simson's meening (Comment, 
t. p.) niet steunen dat Rama en Gibea in dezen tijd tot het 
tienstammenrijk behoorden. Zie beneden. Beide plaatsen be- 
.hoorden tot het tweestammenrijk i Kon. 15: 21, 22, vgl. 
Jes. 10 : 29. Van een tijdelijken overgang van Gibea is ons 
niets bekend. 

7) Zoo oordeelde Duhm (die Theol. der Proph. Bonn. 1875, 
folz. 130, 131). Zie daartegen Nowack t. a. p. Einl. VIII en 
Scholz t. a. p. Einl. XXII. 

8) Sommigen denken bij Belemon aan Belamon (Judith 8 : 3) 
lietzelfde als Baal-Hamon (LXX /Seetacpav) Hoogl. 8: n in de 
nabijheid van Dothan, noord. van Samaria, in de vlakte van 
Jizreel, hetwelk dus in Isachar liggen kon. Om de onzeker- 
heid der plaats Judith 7 : 3 kan deze daar tegen geen voldoend 
bezwaar opleveren (zie Riehm's Wrb. art. Baal-Hamon). Anderen 
denken aan Baal-Meon (fisstyiwi en niet zooals Scholz t. a. p. 
tlz. XXIII meent /Setapav) een stad in het stamgebied van 
Ruben (Jos. 13 : 17) 9 rom. mijlen van Hesbon verwijderd. 
Hieronymus schrijft: Osee de tribu Isaschar fuit, ortus in 
JBethsemes Joz. 19: 22. 



86 ' AANTEEKENINGEN. 



9) Schol. v. Ephr. Syr. Explor. in Hos. Pseudo-epiph. v. 
Cypera de vitis prophet, cap. u. Pseudo-Doroth. de prophet- 
cap, i. Isidorus Hispalensis de vita et obitu sanct. cap. 41. 

10) Umbreit, Pract. Comment. 11. d. kl. Proph. i Th. biz. n. 
n) Vandaar ook zijn eigenaardige stijl met zijn ellipsen 

(9: 4; 13: 9) en anacoluthen (9: 6; 8: 13; 12: 8); inversies 
(7: 8; 9: IT, 13; 12: 8; 14: 9) en paranomasien (8: 7; n : 5; 
12: 12); woordspelingen (i : 4, 5; 2: 2 , 25) en tegenstellingen 
(4: 10, 16; 7: 15; ii : i, 2). Zie Scholz , Einleitung. 

12) Robertson Smith, The Prophets of Isr. biz. 157. 

13) Wanneer Dr. Pierson in zijn Studie over Israels Profeten >. 
bl. no enkele van dergelijke beelden naast die van geheel 
tegenovergestelden aard plaatst, om zoo te besluiteu tot 
de tegenstrijdige meeningen , die de profeten omtrent Jehova 
hebben gekoesterd, dan miskent hij geheel de bedoeling der 
profeten , wien het bij dat gebruik vaak te doen was om een 
bepaalde trek te doen uitkomen , zonder te willen geacht worden 
het gansche beeld voor hun rekening te nemen. Te recht zegt 
dan ook Niemeijer in zijn Bijbelsche Karakterkunde , V dL 
biz. 440, ,,dat men bij dergelijke beschrijvingen, zullen zij niet 
onwaardig worden, eeniglijk en alleen op die eigenschappen- 
letten moet, waarvan deze beelden erkende zinnebeelden zijn." 
Zie ook Wilnsche t. p. 

14) Pierson t. a. p. bl. 88, geeft ons eenige in het hollandsch 
uitnemend wedergegeven voorbeelden van woordspelingen e.n< 
alliteratien bij dezen prefect. Cap. 10: 5. Voor de kalveren 
van Beth-Aven is Samaria's bevolking bang , en .... hare papen 
beven wegens het kalf, zooals iemand, die in verrukking is 
beeft omdat zijne heerlijkheid zal oprukken (tegen Israels stier- 
dienst). Cap. 10: 13 gij brouwt wat later berouwt '; Cap. 12: 12. 



AANTEEKENINGEN. 87 



Is te Gilead alles nietigheid, zoo zal het vernietigd worden, te 
Gilgal gillen zij ter eere van hun stier , maar gal van Gods toorn 
zal over hen uitgestort worden. Cap. 13: 15. Efra'im zzhfraai 
zijn. Alleen lijkt mij dat alles niet zouteloos zooals aan Dr. P. 
maar een vernieuwd bewijs van Hosea's oorspronkelijkheid. 

15) Vandaar dat het eigenaardige religieuse meer dan het 
ethische bij Hosea op den voorgrond treedt: hij bijkans alleen 
zegt wat God met Israel doet en zijne persoonlijke opwekkingen 
tot zijn volk zeldzaam zijn; zijn geschrift meer getuigenissen 
dan vermaningen bevat. 

1 6) Het gevoelen van Hengstenberg (Christ, d. A. T. dl. I, 
biz. 183 vv.) ook door Reinke ; voorheen door Hieronymus en 
Rufinus voorgeslaan als zou Hosea in ekstatischen toestand, 
het bevel om Gomer te huwen , vernomen en volvoerd hebben , 
is door Kurtz volkomen wederlegd en telt, zoover mij bekend 
is , geen aanhangers onder de geleerden meer. Vandaar liet ik 
het hier onvermeld. 

17) J. H. Kurtz, Die Ehe des Proph. Hosea nach Hos. i 3. 
Luther vatte de beide hoofdstukken in gelijken zin op. 

18) Scholz, Comment, z. B. d. Proph. Hoseas, biz. i vv. 

19) Valeton, Studien, 4^ dl. 1878, biz. 143 164. Wellhausen 
in Bleek's Einl. in das A. T. 42 Aufl. 1878, biz. 406 vv. 
Robertson Smith, The Prophets of Israel, biz. 178 183. 
Nowack t. a. p. Einl. i en op vs. 3. Cheyne, Hosea 
Introd. biz. 15 vv. 

20) C. von Orelli, Die alttest. Weissagung v. d. Vollend. des 
Gottesreiches in ihr. gesch. Entw. dargestellt. Wien 1882 , biz. 287. 

2 1) B. Duhm , Die Theologie der Propheten als Grundlage 
fur die innere Entwicklungsgeschichte der Isr. Relig. Bonn. 
1875, biz. 81 noot. 



88 AANTEEK 

22) H. Ewald, Die Proph. 
Gottingen, biz. 182 vv. 

23) Dr. Kliper , "Das Prophet 

24) Dit gevoelen was dat 
u. d. Proph. T Th. biz. 16 vv.) 
zaakrijk bestreden door Valet 
Simson en Wtmsche. 

25) Deze is voorgestaan dooi 
nihil esse tale, sed propheta 
tabulam ante oculos eorum exp 
Hitzig, Simson, Wtinsche, R( 
(Alttest. Theol. dl. 2, biz. 48) 
biz. 749). Schmoller in Lange's B 
Bibellexicon, Kleinert in Rich 
zijn Hist. Grit. Ond. Een b< 
, ; want" feit en verklaring aan 
wederlegging niet baten , aange; 
in de verbinding niet te vine 
want eer dat knechtje zal kun: 
drukkelijk het feitelijke doen uij 

26) jn is om dezelfde reden 
artikel of suffix van een nieuw 
Daarom kan het niet de gem; 
beriep daarvoor op Jer. 3: 20, 
niet, aangezien daar evenmin d 
geduid wordt. Ook mag het ni< 
worden overgezet, welke bete 
in de gemeenschap heeft, hetzij 
of op andere wijze is aanged 
den ander" Richt. 6 : 29 ; i Sa 1 



\NTEEKENINGEN. 



>roph. d. A. B. ie Bd. 26 Aufl. 1867. 

'rophetentlmm des A. B. biz. 183 192. 

; dat van Umbreit (Pract. Comment. 

[6 vv.). Het is kort geformuleeerd en 

Valeton t. a. p. gelijk vroeger door 

,n door Calvijn (sciebat totus populus , 
>heta perinde locutus est ac si pictam 
m exponeret). Rosenmttller , Maurer, 
ie , Reuss , Keil , Totterman , Schultz 
Iz. 48). Oehler (Theol. van h. O. T. 
nge's Bibelwerk. Schrader in Schenkel's 
i Riehm's Woordenboek , Kuenen in 
2en beroep op Jes. 8:4, waar dat 
g aan elkander hecht, kan hier tot 
aangezien jaist daar het onmiddelijke 
e vinden is, van wege de woorden: 
al kunnen roepen enz. welke ook uit- 
oen ui.tkomen. 

reden als ntfN wegens het gemis van 
nieuw ingevoerden persoou gebruikt. 
e gemaal der vrouw aanduiden. Een 
3: 20, HGld. 5: 16, Klgl. i: 2 baat 
imin door dat woord de gemaal aan- 
het niet eenvoudig door ,,een ander" 
: beteekenis het alleen van een ander 

hetzij dit door het voorafgaande wx 
aangeduid (Gen. 1 1 : 3 , ,,de een tot 
; i Sam. 10: n). Het beteekent dus 



AANTEEKENIN 



ons ,,minnaar" en wel in den licht 
woord. De uitdrukkingen , ; bemin : 
vrouw" en ,,overspelige" in plaats A 
zijn hier gebruikt, omdat hier zij 
Jehova tegenover dat volk, dat d< 
maar met ontrouw die liefde vergold 
eerste allegoric de ellende van Isra 
teekenen, vangt hij aan, ,,neem e( 
kinder en van hoererijen", waar hij in 
.als vrucht van Jehova's liefde beset 
vrouw lief, die door een minnaar 
bedrijft". Op het staudpunt van 
zaak den koopprijs moeilijkheid. 
15 zilverlingen , i homen gerst, '/ 
"vvijn). Waarom is zij niet geheel ir 
voor een deel in gerst vermeld , ja i 
berekening juist is (i epha gerst - 
10 epha's dus = 10 sekels; i letecl 
derhalve i 1 /., chomer, 15 zilverlim 
geld als in goed? Voor velen s< 
raadselachtig. Aan wien toch is ( 
ouders, van wien de prefect haar a 
dan zou zij 1HD moeten zijn gen< 
reeds als gehuwd (ni3XJD) gedacht 
prijs onverklaard (dit tegen Scholz). 
in zijn bezit had? maar zij was, oo 
rechtmatig eigendom des mans get 
nemen als hi) wenschte (dit tegen 
de vrouw als bruidsgeschenk ? ma 
daarmede bepaald in strijd. Ook zo 



EKENINGEN. 89 

n lichtzinnigen beteekenis van het 
bemin" in plaats van ,,neem eene 
ilaats van ,,vrouw van hoererijen ," 
ier zijn doel was de liefde van 
dat door Hem aangenomen was, 
ergold, te schelsen. Waar hij in de 
,n Israel als gevolg der zonde wil 
eem een vrouw van hoererijen en 
i: hij in de tweede zijne vernedering 
: beschrijft , begint hij : ,,heb eene 
rinnaar bemind wordt en overspel 
b van iedere uitlegging baart de 
kheid. De prijs klinkt vreemd. 
srst, '/ 2 homen gerst (LXX nebel 
:heel in zilverlingen , maar daarbij 
Id , ja als de algemeen aangenomen 
gerst = i sikkel, i chomer = 
: letech r= i/., chomer = 5 sekels , 
Iverlingen) juist voor even veel in 
den schijnt ook het koopen zelf 
h is de som betaald? Aan de 
haar als bruidegom koopt ? maar 
Q genoemd, bovendien werd zij 
;edacht en blijft ook dan de lage 
:holz). Aan den minnaar , die haar 
r as , ook door weg te loopen , het 
,ns gebleven, die haar kon terug- 
; tegen Ewald en Nowack). Aan 
i? maar het ,,ik kocht haar" is 
)ok zou een aanstaand echtgenoot 



90 AANTEEKENINGEN. 



door een slavenprijs te betalen zich met aan zulk eene minachting 
zijner vrouw hebben schuldig gemaakt (dit tegen Keil). Aan 
de vrouw, om haar, die der armoede prijsgegeven was, uit 
den lagen toestand te redden en haar voor zich te verkrijgen 
of ter betaling van het levensonderhoud , dat haar in den 
proeftijd zou worden geschonken? Maar er is geen letter in 
dit verband te vinden, die ook maar een schijn van recht 
aan deze hypothese biedt. Vooral de uitdrukking ,,ik kocht 
haar" strijdt tegen 'het laatste (dit tegen Kurtz, Wunsche,. 
Bohl e. a.). Wordt evenwel het raadtelachtige niet wegge- 
nomen, als wij Cap. 3 ook als een allegoric beschouwende ,. 
het op dezelfde wijze uitleggen als Cap. I, zooals wij deden? 
En is de moeilijkheid van dat ,,koopen" niet onoverkomelijk 
op het standpunt der voorstanders der historische werkelijkheid ,. 
die hier niet anders dan het koopen der getrouwde vrouw kun- 
nen zien? 

27) Het suff. in rrONl behoeft in het minst niet op eene van 
vroeger bekende vrouw terug te slaan, het slaatr op die, van 
welke in vs. i is gesproken. Zie de zooeven aangehaalde com- 
raentareu op dit punt. 

28) D'JUT ri^K een hoerachtige vrouw sterker dan njil of 

I T T 

run ng/N; D'J-UI nV geteelden, telgen van hoererijen, krach tiger 

T T *I**I~ 

dan run ru&'X p (Richt. n: n, i). 

r T ' v 

De D'JJV 'ly'ii'X 3: i waren gekneede koeken, samengesteld 
uit meel , olie en druivenhonig. Deze zoete koeken komen voor 
in verband met een offerfeest in 2 Sam. 25: 19, maar het 
schijnt, dat het als een van de Dionysische trekken van den 
Baalsdienst werd beschouwd, dat zij op het altaar gebracht 
werden. Zoo althans Robertson Smith, Het O. T. in de Jood- 
sche kerk, biz. 284. Ter wille van het parallelismus meen ik 



AANTEEKENINGEN. '" 91 



dat , niet zooals Smith wil. 'jriNi op de onnx D'rtax kan slaan , 
maar evenals D'J3 op bunty* 'JD ziet. 

29) De verklaring van Totterman t. a. p. biz. 16 28 komt 
mij te gezocht voor, ofschoon het waarschijnlijk is dat de 
dualis Diblalm om de overeenkomst met den vorm Efraim 
is gebruikt. 



III. 

1) Op die eenheid, wijst ons 4: 5, 10; 5: 3, 7; 9: i die 
ons geheel en al in den gedachtekring van Cap. i en 3 ver- 
plaatsen, vgl. verder 3 : 4 en 13 : 10; 6: i 4 en 10: i, 2; 
3: 5 en ii : 10, n; i : 15 en 9: 12; 2 : 4 vv. en 9 : i , 2. 

2) Zie over het verband tusschen het door den profeet ge- 
sprokene en geschrevene Kuenen, de Prof, en de profet. 
onder Isr. dl. I biz. 75 vv. Keil, Handb. d. Hist. Crit. 
Inl. biz. 169, 170 en vooral Ewald. Die Proph. biz. 48 69 
en 180188. 

3) Ewald ziet zich om zijne hist, opvatting van Cap. i en 3, 
genoopt achter Cap. 2 een lacune aan te nemen. 

4) Zie Ewald t. a. p. biz. 187; Simson t. a. p. Einl. biz. 
29 vv. Hitzig t. a. p. Vorbemerk. Nowack t. a. p. biz. 26; 
Scholz t. a. p. Einl. biz. 37. 

5) De moeilijkheid om Hosea te verstaan , bracht de Masorethen 
vaak op een dwaalspoor en is de hoofdoorzaak gevonden van 
den nu vaak zoo onzekeren tekst. 

6) Ik stem volkomen met Wunsche (t. a. p. biz. 27 Einl.} 
in als hij zegt, dat eene verdeeling in strophen hier niet is te 
vinden. Kuenen zegt terecht , (Hist. crit. Ond. 2^ dl. biz. 38}= 



9 2 AANTEEKENINGEN . 



dat Ewald, die eene verdeeling in strophen meende te hebben 
gevonden, soms het begin eener strophe viiidt, waar de rede 
sleclits eene wending neemt. 

7) Reuss. t. a. p. biz. 134. 

8) 13: 5 in' leeren kennen, vervolgens kennen, verstaan, 
zich geheel aan iets geven, gemeenschap hebben met. Van 
God wordt het zoo gebruikt Ps. 37: 8; 144: 3; Nah. 1:7; 
van menschen Job 18: 21; Ps. 9: n; 36: n. Duhm miskent 
(t. a. p. biz. 137 vv.) geheel deze beteekenis van j/*v bij Hosea, 
waar hij het alleen van een verstandelijk kennen opvat, in het 
gebruik van dit woord de beginselen van een objectieve leer 
ziet en daarop de hypothese bouwt-dat Hosea priester-profeet 
is geweest. Indien ergens dan geldt wel met het oog hierop 
Kuenen's opmerking van geheel het geschrift van Duhm , dat 
de profeten bij hem meer theologen dan profeten zijn (Theol. 
Tijdschr. 1882 biz. 649). 

Ook komt het mij voor , dat al erkent Robertson Smith (The 
Proph. of Isr. biz. 160, 161) te recht dat ,,kennen" bij Hosea 
geen bloote verstan'dzaak is , hij toch te veel in de ,,chezed" met 
voorbijgang van het ,,kennen" de grondgedachte des profeten 
vindt. De liefde , die God Israel gedurig betoont , is een gevolg 
hiervan , dat Hij het gekend heeft en die liefde die Israel 
Jehova bewijst , is het uitvloeisel hiervan , dat het Jehova kent. 
Niet alleen toch komt het begrip ,,kennen" veel talrijker malen 
bij Hosea voor dan het begrip ,,chezed" maar het is zelfs . twij- 
felachtig of ,,chezed" wel ooit in de beteekenis van eene bepaalde 
verhouding van den mensch tot God wordt gebruikt. Op de 
eenige plaatsen, die zulk eene verklaring schijnen te steunen 
(J es - 57 : i ; Ps. 144: 2; Jer. 2: 9) moet het in den zin van 
(zonder dat daarbij aan een verhouding tot God wordt gedacht) 



AANTEEKENINGEN. 93 



rechtschapen of in dien van genade van Gods wege worden 
opgevat. In de eerste beteekeuis wordt het nu met ,,trouw" 
(Gen. 47: 29; Jos. 2:- 14; 2 Sam. 15: 20) dan met rechtvaar- 
digheid (Spr. 21: 21; Micha 6: 8) dan met waarheid (Gen. 
22: 27; Spr. 20: 28) verbonden. Een mensch die ,,chezed" 
heeft, toont de nirv fiT (vooral Jer. 9: 24) te bezitten. Zie nog 
over de beteekenis van ,,kennen" Valeton Stemmen v. Waarh. 
en Vrede April 1886 biz. 471. 

9) njy met 3 = getuigen tegen : de vertaling der LXX ,,ver- 
nederd worden" geeft met het oog op VJD geen zin; pxj is 
hier hoogmoed , die het vergeten van Jehova ten gevolge heeft 
13: 6; 7: 10. In Amos 8: 7 is die beteekenis, tegenover het 
vergeten van Jehova zeer gepast , Hitzig , Simson , Keil nemen 
het hier in de beteekenis van ,,heerlijkheid". 

10) 4: 13. Eik en terebinth werden om hun breede takken 
en groote bladeren bij voorkeur gebruikt. Zie Winer Realw, 
artt. Storax en Terebinthe. Daarom bedrijven de jongeren 
ontucht, omdat de godsdienst in welken zij worden opgeleid, 
zulk een karakter draagt vgl. 5:7. Zie Keil t. a. p. 

n) 4: 12 l^DD wijst op de Rhabdomantie of Belomantie , die 
soort van waarzeggerij , waarbij men 2 staven onder het uit- 
spreken van zekere tooverformulieren vallen Het en uit de wijze 
van vallen , voor- of achterwaarts , rechts of links het orakel 
verleende. Ook pijlen werden daartoe gebezigd Ezech. 21 : 21 
vgl. Num. 17:7 vv. Scholz t. p. Winer Realw , art. Wahrsager). 
ibjO ook op de Rhabdomantie toepasselijk te maken geeft eene 
matte tautologie (zie Scholz). Kennelijk doelt de profeet daar- 
mede op de boomstam , het symbool van Ashera , wier dienst 
met dien van Baal vereenigd, een ontuchtig karakter droeg. 
Kuenen Godsd. v. Isr. dl. I biz. 94 97 vgl. 2 Kon. 13: 6. 



94 AANTEEKENINGEN. 



12) 3: 4. De staatkundige en godsdienstige wijsheid zal ver- 
dwenen zijn, ratfD hier als namen commune, beeld, voorwerp 
van Godsvereering, Dnm "N3X ephod en terafim, beide beelden 
maar als middelen om het orakel te leeren kennen, Duidelijk 
toch is de ephod ook een Beeld Richt. 8: 27. vgl. vs. 26, al 
beteekent het woord ook elders een deel der hoogepriesterlijke 
Heeding (zoo niet Richt. 18). Nowack's opmerking dat TSH 
nooit ;? vom Aufstellen einer Statue eines Gottesbildes gebraucht 
wird" en dat ,,die Grundbedeutung ,,niederlegen" is , is nietig, 
omdat de eigentlijke beteekenis van den wortel is ,,plaatsen" 
zoowel in staande als liggende houding (Gen. 43: 9; Deut, 
28: 56 ; Jes. 5: 32). Als Kuenen de waarschijnlijkheid betoogt 
dat de urim en thummim in de Jehova tempels door beelden 
warden ingenomen, zou het dan, (ter verklaring van het 
tweeerlei gebruik van het woord efod) niet mogelijk kunnen 
zijn dat ook de efod des hoogepriesters daar evenzeer door 
een beeld vervangen was? Zie de veranderde meening van 
Kuenen omtrent den efod Godsd. v. Isr. dl. I 84 en Volksg. 
en Wereldg. biz. 70. Ook Simson t. p. en Wellhausen (Prol. 
z. Gesch. Isr. Bd. I 134 noot en 249) houden in het boek der 
Richt. de efod voor een beeld. 

13) 6:7. Er is geen bezwaar D1ND ,,als Adam" te vertalen. 
Het denkbeeld van ver bonds verbreking door het voorgeslacht 
kornt in de profetie meer voor. En zou de vertaling ,,zij ver- 
breken het verbond naar menschenaard" wel waarschijnlijk zijn? 
Is het dan zoo menschelijk verbonden te breken? En maakt 
men de tegenwerping dat wij nergens Adam's zonde als borids- 
breuk zien vermeld , dan antwoord ik , Hosea heeft haar van 
zijn standpunt als zoodanig beschouwd. 

14) Ik kan op grond van deze plaatsen niet inzien dat Hosea 



AANTEEKENINGEN. - 95 



,,met onverschilligheid , die aan afkeering grenst over den 
eeredienst spreekt", (zoo Kuenen Godsd. v. Isr. dl. I 620). 
Uit 8: 13 toch blijkt duidelijk, dat hij hem slechts afkeurt 
omdat hij met zelfzuchtige , zinnelijke bedoeling geschiedt. Te 
recht zegt dan ook Robertson Smith (Het O. T. in de Joodsche 
kerk biz. 193): De aanklacht die de profeten telkens tegen 
het volk inbrengen is, 'dat het geheel opgaat in de dingen, 
die betrekking hebben op den eeredienst en zich van Jehova's 
gunst verzekerd meent te hebben door den ijver voor het 
uitwendige^* zonder dat het rechtvaardigheid , barmhartigheid 
en zedelijke gehoorzaamheid geoefend heeft. 

15) Ewald vermoedt dat vele priesters hen, die naar Sichem, 
behoorende tot de Levieten- en asylsteden en liggende op het 
gebergte Efralm tusschen Ebal en Gerizim vluchtten, onderweg 
vermoordden, om him have te bemachtigen. 

Op de woorden ]rb '3"VM '"1DV1 in Cap. 4 : 4 zijn verschillende 

' - -ii- ' i - i 

conjecturen beproefd. Wellhausen (t. a. p. biz. 143 noot) leest 
V1TM3 'DJtt (en mijn volk maakt het als zijne priesters): Robertson 

T T I - I 

Smith (Proph. of Isr. biz. 406) leest jrb a no *JD1M (en uw 
volk heeft tegen Mij gerebelleerd o priester); Mosapp (Zeitschr. 
f. Altt. Wissensch. Heft. I 1885 biz. 184, 185 bestreden in 
datzelfde tijdschrift Heft II 1885 biz. 300, 301 door J. Taylor) 
leest "tro* IHTMD DJ/i (en het volk verricht het priesterlijk werk 

' - - I T T I - t X - 1 

.als zijn priesters d. w. z. dient als zijne priesters de afgoden). 
Tegen den eerste gelden als bezwaren: I Het is ondenkbaar, 
dat de profeet de zonden des volks ten hunnen aanhoore ook 
zelfs eenigermate zou hebben vergoelijkt door die der priesters : 
2 de hoofdreden van dezen conjectuur is het maken van een ge- 
pasten overgang van de rede tot het yolk tot die tot de priesters , 
maar het daaropvolgend ^DN in vs. 5 duidt aan , dat de profeet 



96 AANTEEKENINGEN. 



hier nog met het volk bezig is. Men moge zeggen dat zulk een 
woord even goed van de priesters (2 Sam. 20: 19: Ezech. 19: 2} 
als van het volk gebruikt wordt, Hosea gebruikt het uitsluitend 
van het laatste : 3 Het verschil tusschen ]ro en "ion wordt hier 
geheel uit het oog verloren. Tegen den tweede gelden aller- 
eerst de bezwaren onder i en 2 genoemd, maar eveneens dat 
het ,,uw volk" niet de priesterkaste kan zijn , omdat de aange- 
sprokenen de kinderen Israel's (vs. i), het volk, zijn: en het 
onder scheid tusschen den priester en zijn kaste den profeet 
vreemd is. Tegen den derde geldt voor een deel het genoemde- 
en ook dit, dat "]ni nooit in de ongunstige beteekenis van 
,,verkeerde, afgodische priesterdienst" voorkomt. 

Allen verloren te veel het D voor 'jnn uit het oog, dat op- 
een voorbeeld wijst , hetwelk de profeet het volk (want dat 
Averd aangesproken) voorhoudt. De verklaring van Ewald en 
Nowack t. p. alsof het volk hier sprekend wordt ingevoerd,. 
zeggende: laat uwe straf- en strijdredenen varen, terwijl de 
profeet dan daarop zou laten volgen , dat zeggen zij , die er 
geen bezwaar in zien, tegen den priester strijdend op te treden r 
is te gekunsteld en verdient Wellhausen's opmerking : ,,Der 
Prophet Hosea wtirde es kaum als Capitalsunde betrachtet haben 
wenn auch das Volk den Priestern die Achtung versagte, die 
sie nach seinen Ausserungen so ganz und gar nicht verdienten."' 

Op den voorgrond stel ik, dat de profeet met het ,,gij" en 
,,uwe" het volk individueel toespreekt, gelijk uit vs. i blijkt;. 
met den 3 en persoon in vs. 7 en 8 de priesters worden bedoeld 
en in vs. 9 en 10 volk en priesters te zamen. Vs. 4 is tus- 
schenzin. Verschillende ellenden overkomen Israel. In' vs. 5 
en vs. 5 worden deze met een ,,daarom" op vs. 2 terugslaande- 
aangeduid. In dezen tusschenzin nu zegt de profeet met het 



AA-NTEEKENINGEN. 




oog op die rampen , ,,niemand toch, twiste , en niemand wijze 
terecht , want uw volk is als zij , die met den priester twisten," 
d. w. z. men doe elkander toch geene verwijtingen , en richte 
tegen elkander geene beschuldigingen , gelijk men vaak den 
priester doet , als hij , als de drager van het heilige lot , een 
voor iemand ongunstige uitspraak doet. In vs. 7 lees ik dan 
voor: 'SMNBn p Da-O 'S'lNeJP D'Jron Dinr Wordt derhalve is 

:IT'- * \ * ' i -i - i * 

vs. 4 niets ten nadeele der priesters gezegd, wel is dit het 
geval in vs. 7 en 8. 

1 6) Zie Cap. 7 : 3 7 is niet ten onrechte door Scholz de 
moeilijkste plaats uit de profetie genoemd. Uit vers 3 verge- 
leken met vers i (valschheid , leugens) blijkt voldoende, dat 
het ,,allen samen doen zij overspel" doelt op de trouweloosheid , 
de slechtheid, die koning en vorsten eigen zijn. Dat dient op 
den voorgrond te worden gesteld , omdat velen in de volgende 
verzen het zwaartepunt hebben gelegd in den koningsmoord. 
Deze laatste is gevolg ja van de laagheid van koning en vorsten , 
maar deze laatste is alleen hoofdzaak. De profeet stelt nit 
deze met haar gevolg onder een beeld voor. Hun hart is 
aan een gloeienden bakoven gelijk, die verwarmd is door den 
bakker, den koning, die in plaats vari hen tegen te gaan, de 
slechtheid aanvuurt en in de hand werkt. De uitdrukking ,,zij 
zijn gelijk een bakoven" (vs. 4) wordt verklaard door ,,zij be- 
ginnen met de verhitting van den wijn" (vs. 5); het ,,die aan- 
gestookt wordt door den bakker (vs. 4) verklaard door ,,hij 
strekt zijne hand uit met de spotters (vs. 5); het ,,die ophoudt 
te waken" (vs. 4) door ,,hunlieder bakker slaapt den ganschen 
nacht", (vs. 6). Gedurende den tijd, dat hij rust, wordt het 
door hem gekneede deeg geheel doorzuurd , dat wil zeggen , 
gedurende den slaap des konings rijpen de lage plannen, die 

7 



AANTEEKENINGEN. 



hij zelf door zijne slechtheid als het ware gekweekt heeft. Zij 
brengen hun hart als een bakoven nader bij hunne lagen d. i. 
bij het doorzuurde deeg (dit ziet op de gewoonte der Israelieten 
om het deeg op den buitenkant te brengen van den aarden pot , 
die tot oven diende). En als nu 's morgens hun hart als de oven , 
weer door 'sbakkers toedoen, verhit wordt, dat is, het gemoed 
des konings het hunne wee"r prikkelt tot boosheid , komen de listen 
tot uitvoering en verteert de hartstocht alles wat haar nadert. 

Met deze verklaring voor oogen acht ik de conjecturen van 
Houtsma op deze plaats (Theol. tijdschr. v. v. Bell 1878, 
biz, 62 vv.) voor het grootste deel onnoodig en onjuist. Vragen 
toch als deze, dienende om den conjectuur te rechtvaardigen : 
,,is het het doel van den oven niet om het deeg tot voedzaam 
brood te bakken, hoe kan dan de profeet de goddelooze aan- 
slagen der vorsten met het heilzaam doel van den oven verge- 
lijken?" beteekenen niets, waar het doel van den oven d. i. 
van der vorsten slechtheid , de moordaanslag niet de hoofdzaak , 
niet de portee van het beeld is, maar de slechtheid, hun 
lichtzinnig gemoed zelf. Niet wat er uit den oven komt , maar 
wat de oven zelf is , is de hoofdzaak. Daarbij is de lezing_ 
DiYSX in plaats van DH3X af te wijzen: 1 omdat niet de toorn, 
maar de trouwbreuk (vs. 3) de zaak is, waarop het aankomt, 
2 omdat in vs. 4 hetzelfde woord (ook door Houtsma) door 
,,bakker" vertaald wordt. De vertaling van mp door ,,naderbij 
brengen" neem ik evenwel even gaarne over als de verandering 
van -l^nn in -iSnn = ziek maken. 

De verschillende commentatoren huldigen bijkans alien eene 
verschillende verklaring. Zie de vreemde verklaring van Simson 
t. p. en over de conjecturen van Houtsma, Valeton Studied 
dl. I biz. 173. 



AANTEEKENINGEN. 99 



Z 7) vs - 5 is tegenstelling van vs. 4. Zonder koning is Israel 
langen tijd geweest , nu schaart men zich weer onder den scepter 
van den vorst uit David's geslacht. Tegelijk met het vaarwel 
zeggen der afgoden, en het zoeken van Jehova, buigt men 
zich weder onder den van God gewilden koningstam van 
David, onder een telg uit dat huis, die het ware beeld van 
den vroegeren David is. 

18) 2: i 3 holl. vert, i: 10 12. Behoort wellicht achter 
Hoofdst. 2. Hier toch maken zij al het voorgaande krachteloos. 
Het ,,nochthans" der Statenv. staat niet in het hebreeuwsch. 

19) 5: 10 mi.T nt^ Juda's overheid; Snj 'J'D33 is spreek- 
woordelijke uitdrukking aan de heiligheid der grenzen ontleend. 
Spr. 22: 28; Deut. 19: 24 enz. 

20) 8: 4 ziet niet op de vorsten van het tienstammenrijk 
als zoodanig en op het noordisraelitische koningschap als , ? wider- 
gottliches," maar slaat op de hoedanigheid der koningen, die 
alien afgodendienaars waren, vgl. 7: 7 ,,geen roept tot Mij." 

21) 13: ii. Onmogelijk kan hier gelijk Keil, Nowack e. a; 
willen aan den afval der rienstammen onder Jerobeam gedacht 
worden, ten eerste omdat de troonsbeklimming van Jerobeam 
nooit als een daad Gods, al was het dan als gevolg van Zijn 
toorn wordt beschouwd en ten tweede omdat de afval der 
tienstammen voor een groot deel gerechtvaardigd was wegens 
de afpersingen van Rehabeam. Volkomeu past Hosea's woord 
echter bij i Sam. 8 : 5 vv. waar het yolk van Samuel een 
koning begeert. 

22) Duhm ziet dat alles over het hoofd, als hij (t. a. p. 
biz. 127) zegt: Die erste grosse Sunde, die alle anderen nach 
sich gezogen hat ist der Abfall der Israeliten von der Davidischen 
Dynastie. 



100 AANTEEKENINGEN. 



23) Te recht schrijft Simson t. p. tegen eene verklaring als 
die van Hitzig t. p. als zou hier Jacob tot een voorbeeld van 
waarschuwing tegen bedrog en strijd tegen God zijn genoemd : 
das durchaus glanzende Licht, in welchem die hebr. Volksage 
den Patriarchen erscheinen lasst, den sie als den unmittelbaren 
Stammvater des Volkes eine besonders auszeichnende Aufmerk- 
samkeit zuwendet , erwecht schon gerechte Bedenken gegen eine 
Auffassung, wie die von uns zurtickgewiesene ist und auch 
der Betrachtuug der einzelnen Ausdrucke diesem Verse in 
denen jene em Recht alleinigen Geltung meinte finden zu 
konnen muss sie als unbegrtindet erwiesen. Op de mededeeling 
van den zegen slaat dan ook het oogenblikkelijk volgende: 
Jehova God der heirscharen , Jehova is zijn gedenknaam. 
Houtma's gissing dat wij hier een oud volkslied of een fragment 
daarvan hebben , komt mij zeer waarschijnlijk voor , vooral ook 
oin de herhaling van mt^ in 1U"1 , de verandering van D'H^K in 
JX^D, de weglating van het artikel voor het laatstgenoemde 
woord enz. Voor UDV lees ik 1DV (zoo ook LXX aurouf), 

24) 13 : 5 , rDlN^n pise de LXX iv yjj otxrw : Het woord 
roixSn is a?ra? }gy6/*evov : daarom lees ik vooral ook met het 
oog op de lezing der LXX JV3 IK^U V"iK3 in een land zonder 

: ' t : 

huis = onbewoond. 

25) 9; 10. De zin is niet dat Israel voor God eene aange- 
name verschijning was (Simson , Nowack), dat was Israel nooit ; 
ook niet dat Jehova zich over Israel, dat als een wilde druif 
of eenling van een vijg was, ontfermd heeft (Hitzig); deze ver 
ktaring toch rust op de verkeerde meening alsof God Israel in 
de woestijn eerst vond, waartegen n : i; 12: 14 strijden en 
waarvan 13:5 niet spreekt. 

26) 8: 12 m met weggeworpen n = fiiJn myriade, hyper- 



AANTEEKENINGEN. IOI 



bolisch voor een menigte Ps. 3:7; Deut. 33: 17. Zie Wiinsche 
t. p. en Kuenen, Hist. Grit. Ond. 2^ uitgave, i e deel, 
i e stuk, biz. 174. 

27) Achor = beroering: zoo heette het dal in hetwelk Achan 
was gesteenigd (Jos. 7 : 25 , 26) en waar dus na het uitbannen 
van den gruwel uit zijn midden, Israel de hoop op nieuwe 
zegepralen bekomen had. Van daar Achor, de deur der hope. 
De uitdrukking ziet met op Israel, dat in de woestijn zijnde, 
hoopte Kanaa'n binnen te gaan , maar op Israel , dat in Kanaa'n 
zijnde , na teleurstelling (te Ai) op nieuwen zegen wachtte. Dit 
laatste tegen Nowack t. p. 

28) De commentatoren schijnen mij toe te dwalen, wanneer 
zij meenen dat in 9: 9 en 10: 9 gedoeld wordt op het verhaal 
Richt. 17: 3 vv. of Richt. 19 20, of de koningskeuze van Saul. 
Ten eerste toch komen beide plaatsen voor in een verband, 
't welk over den dienst der afgoden (9: 10; 10: 8) handelt en 
ten tweede wijst de uitdrukking ,,de dagen van Gibea" niet 
op eene oogenblikkelijke handeling, die daar plaats heeft gehad, 
maar op eene zonde, die constant aldaar bedreven werd. Het 
komt mij daarom voor, dat hier op een zondigen eeredienst 
wordt gedoeld, die zoowel te Gibea als te Rama (5: 8) zijn 
middelpunt, ja misschien zijn uitgangspunt vond. Misschien wijst 
daarop i Sam. 14 : 2 Bonder den (bekenden) granatenboom" (te 
Gibea) en i Sam. 22: 6 ,,op den heuvel onder den (bekenden) 
tamarisk" (te Rama). Naar een ons onbekend feit wijst ook 
10 : 14, misschien ook 5: n henen. 

29) In Cap. i 3 is niet eenmaal van eene wegvoering sprake. 
Het land zal naakt en kaal worden aan eene woestenij gelijk; 
alles waarin het volk zijn wellust vond wordt het ontnomen. 
Ziedaar alles. Ook in vs. 16 ,,Ik zal hen lokken en voeren in 



102 AANTEEKENINGEN.. 



de woestijn", is het woord woestijn zinnebeeldig gebruikt. En 
de geheele zin heeft dezelfde beteekenis als vs. 8, ga. Lijden 
in him land, dat vinden wij in het ie, lijden buiten hun land 
in het 2e deel. Zie ook onze verklaring van Achor. 

30) ii : 8 ii. Het brullen als een leeuw is het beeld van 1 
God's geweldigheid , Jer. 25: 30; Joel 3: 16; Amos 1:2; 
Openb. 10 : 3. 

31) *)D (of ]3 Jes. 19: 13; Jer. 2: 16^44: i ; Ezech. 30: 13, 16) 
contractie uit Manoph of Manuph. koptisch van Min-nefr = 

plaats van het goede (koptisch nofi = goed) is de gewone 
naam van de stad. Ha ka phta huis der vereering van Phtha. 

De stad Memphis hier bedoeld wordt synoniem voor Egypte 
door den profeet gebruikt. 

32) 9: 6. Zie Cap. II: 5. Om verschillende , zootenoemen, 
redenen , komt het mij noodzakelijk voor tih in "i 1 ? te veranderen , 
dit bij het voorgaande te trekken en met Houtsma (t. a. p. biz. 71) 
BXi in vs. 4 te veranderen in 3'3X1 of met Valeton (t. a. p. 
biz. 181) in ^'3K met de beteekenis ,,Ik zag om". Ook de 
LXX lazen dit in impltyopM evenals als i 1 ? in UTW. De ver- 
taling van vs. 4 b en 5 wordt dan: ,,En Ik zag gaarne naar 
hem om en gaf hem te eten; naar Egypte zal hij wederkeeren 
en Assur deze zal zijn koning zijn, want zij weigeren zich te 
bekeeren". De redenen voor de verandering van N 1 ? in iS zijn 
de volgende , 1 de woordspeling i-wS met 3-ia" krijgt dan eerst 

T r 

een goeden zin (,,hij zal wederkeeren naar Egypte, want zij 
weigeren zich te bekeeren"); 2 vs. ii spreekt van een terugkeer 
uit Egypte en Assur , welke dus een voorafgaand daarheen trek- 
ken veronderstelt : 3 de veronderstelling, dat Hosea, zoo kort 
na elkander zich zou hebben tegengesproken (want 8: 13; 
9 : 3 wordt uitdrukkelijk van een terugkeer naar Egypte ge- 



AANTEEKENINGEN. 103 



sproken), is ongerijmd. Ook voor een tweeerlei gebruik van 
het woord ,,Egypte", eens in typischen, eens in werkelijken zin 
(Keil) is geen grond. Het woord N-in kan bij.de door ons 
voorgestane vertaling geen bezwaar opleveren want dat dit eene 
tegenstelling zou noodzakelijk maken is onaannemelijk , omdat 
het hier ten doel heeft twee nomina van elkander te scheiden 
(zoo ook i Sam. 17: 14 enz. zie Nowack t. p.) Vreemd is 
de vertaling en verklaring van Kuenen (De prof, en de prof, 
onder Israel dl. I 183 vv.) en de conclusie uit de laatste getrok- 
ken. Welk recht bestaat er op grond van Hosea's geschrift tot 
de onderscheiding van de wegvoering van een deel des volks 
en die van het geheel? 

33) Cap. 9 : 3 b in Assur eten zij wat onrein is , omdat waar 
tempel of altaar worden gemist en het voedsel, door de over- 
gave van het eerste en het beste aan Jehova niet meer kan 
worden geheiligd, dit als brood der smarte is, dat is brood, 
dat onrein maakt, (Num. 19: 14 vv. Deut. 26: 14. Ezech. 
24: 17, 22, Jer. 16: 5, 7). Vs. 3^ ,,in Assur zullen zij het 
onreine eten" wordt verklaard door vs. 4 en bevat dus geene 
bevestiging van Amos, 7: 17, dat is van het gevoelen, dat het 
buitenland onrein is. Niet omdat zij het in een vreemd land 
doen , maar omdat hun de gelegenheid is ontnomen het voedsel 
eerst te wijden door de eerstelinggave aan Jehova , is , wat zij 
eten , onrein. Kuenen heeft in zijn Volksgodsd. en Wereldgodsd. 
biz. 263, 264 terecht de vertaling ,,hun offers zijn hem niet 
aangenaam" (vs. 4) in strijd verklaard met den aanhef van 
hetzelfde vers , waar het ontbreken der offers uitdrukkelijk wordt 
op den voorgrond geplaatst. Dat wij dan ook in strijd zouden 
komen met Cap. 3: 4 is onwaar: daar toch wordt niet gelijk 
hier van de ballingschap gesproken. Voor Kuenen zelf was 



104 AANTEEKENINGEN. 



dit althans in zijn de Prof, en Profet. onder Israel bldz. 181 
ook hog twijfelachtig , omdat hij aldaar met het oog op deze 
plaats van ,,in of buiten Kanaan" spreekt. Stelt Kuenen de 
conjectuur je 'ereku voor je 'erebu voor, ik zou willen vragen 
of dit laatste hier niet in den zin van ,,iets borgen, beloven" 
(Jer. 30: 21) overdrachtelijk kan gebruikt zijn." (Zie over deze 
plaats nog Robertson Smith. Het O. T. in de Joodsche 
kerk bldz. 203). 

Met het oog op het slot ,,het komt in het huis van Jehova 
niet" waar het woord ,,huis" stellig ^tempel" beteekent, acht 
ik het onjuist in 8: i en 9: 5, ,,huis" door ,,land" te ver- 
klaren. Niet alleen toch zou dan zonder eenige aanwijzing 
hetzelfde woord kort na elkander in tweeerlei zin zijn gebruikt, 
maar ook is het gebruik van het woord ,,huis" in die betee- 
kenis zonder voorbeeld. De zin van 8 : i en 9 : 5 is deze : 
Jehova zal hen uit zijne tempelen waar zooveel ongerechtigheid 
geschiedt verdrijven; de Assyriers zullen er tegen oprukken. 
Dat Jehova toch in die tempelen vereerd wordt, daartegen 
rijst bij den profeet nooit bezwaar , alleen de wijze waarop die 
vereering geschiedt, verfoeit hij. (Wellhausen t. a. p. bldz. 23 
noot). Voor de stelling, dat daarbij ook menschenoffers ge- 
bracht werden, levert Hosea's geschrift geen enkel bewijs. 
Cap. 13 : 2t> spreekt daarvan toch niet. 

Cap. 13: 2t>; tot hen (de beelden) spreken deze: ,,offerende 
menschen kussen kalveren." Uiteenloopend zijn de verklaringen 
van deze plaats. Hitzig en Wtinsche t. p. Kuenen (Godsd. v. 
Isr. dl. bldz. 81) Baudissin (Herzog's Real-Encycl. art. Kalb) 
vertalen het laatste gedeelte: ,,menschen offerende, kussen zij 
kalveren" en vinden hier het gebruikelijk offer en van menschen 
door den profeet veroordeeld. Daartegen spreekt echter, 1. dat 



AANTEEKENINGEN. 105 



voor zoover wij van elders weten het menschenoffer wel met - 
den Molochdienst , maar niet met den Jehovadienst , als kalveren- 
dienst verbonden was, 2. dat het.ondenkbaar is, zoo waar ware, 
wat b. v. Kuenen opmerkt: ,,zoo zijn wij dan geneigd in die 
menschenoffers een van de hoofdredenen te zien, waarom de 
profeten de Jehovavereering hunner tijdgenooten zoo scherp af- 
keuren," dat Hosea slechts eenmaal en dan nog in zulke woorden 
dezen gruwel zou hebben bestreden. Ewald, Simson, Nowack 
en Scholz vertalen dan ook ,,offerenden uit de menschen d. i. 
ofFerende menschen," terwijl dan de een dit aa'n het vooraf- 
gaande, de ander het aan het volgende verbindt. Scholz alleen 
neemt het als tusschenzin , Keil vertaalt ,,van hen zeggen zij 
(nl. menschen, die offeren) zij vereeren kalveren" maar niet 
slechts is de zin dan gewrongen, maar. ook on overbodig. Het 
beste is de uitdrukking DIN TOT met Gesenius (Hebr. Gram. 
112 aanm.) op te vatten naar analogic der uitdrukking D'jaK 
'p^n gladde onder de steenen = gladde steenen, (i Sam. 
17 : 40) DiK 'J'3K de arm en onder de menschen = armen 
(Jes. 29: 19). 

IDK staat absoluut als 2 Chron. 32: 24. Nu krijgen wij een 
goeden zin, ja een treffende tegenstelling : ofFerende menschen 
kussen (huldigen) kalveren \ 

34) 10 : 8 ]!K niD3. Zonder n'3 is er geen enkele reden ]1K 
alleen van Bethel te verstaan. Het is hier appellativum. Zoo 
ook Ewald en Nowack t. p. 

35) 14: 4^, 5. Men verstaat deze verzen in verband met 
vs 2 en 3 verkeerd, als men oordeelt dat de prefect hier 
alleen op de bekeering de vernieuwde genade van Jehova vei^- , 
wacht. Wel wekt Hosea tot die bekeering op, maar zonder 
zich er over uit te spreken of deze komt , spreekt hij wel zijne 



106 AANTEEKENINGEN. 



stellige verwachting uit aangaande de vernieuwde gunst van 
Jehova en Zijne vrijwillige liefde. 

UW vs. 8 beteekent hier verbonden met vrv adverbialiter 

T 

,,weder." Het kan niet beteekenen ,,zij keeren weder" omdat 
de terugkeer bij de schildering der voorafgaande verzen (vs. 6 
en 7) reeds verondersteld was. 

vs. 9. Zie Robertson Smith t. a. p. bldz. 411 over deze 
plaats. 



IV. 

1) Hieruit ziet men hoeveel er aan is van Duhm's bewaring 
(t. a. p. bldz. 138, 139), dat de profeet van meening was, 
dat de enkelen des volks de idee van Gods liefde slechts door 
leer en kennis in zich kon opnemen. Daarbij wordt bij Hosea 
op geen enkele plaats de kennis in uitsluitend intellectueelen 
zin gebruikt. 

2) Uit de gewijzigde beschouwing des profeten omtrent het 
koningschap, blijkt reeds hoe weinig, de in Cap. 3 : 5 genoemde 
David een wezentlijk bestanddeel zijnen profetie uitmaakt en 
vervalt een der hoofdredenen voor de verklaring dezer plaats 
als Messiaansch. Verder doen de woorden door den profeet 
gebruikt noch aan ecu bepaalden persoon noch aan een bepaal- 
den tijd denken en wordt het vs. voldoende door Cap. i 
verklaard, namelijk als de begeerde vereeniging van de rijken 
Israel en Juda, onder den scepter van een echten Davidstelg. 
Zie^ yd6r de Messiaansche opvatting Keil en Bohl t. p. 

3) Het komt mij voor dat Robertson Smith in het slot van 
zijn hoofdstuk over Hosea in zijn meermalen aangehaald werk 
te veel het onderscheid tusschen het eerste en tweede deel van 



AANTEEKENINGEN. 107 



Hosea' s geschrift uit het oog heeft verloren en daarom, in 
plaats van de verklaring der uitsluitend physische schilderij in 
Cap. 14 in de veranderde'tijdsomstandigheden te zoeken, ten 
onrechte zegt : So lang as the individual side of religion fails to 
recieve that central place wich its holds in the Gospel it is 
impossible to represent the highest spiritual truth , without some 
use of physical analogies and this shows itself in the most cha- 
racteristic way when the book of Hosea closes with an image 
derived from mere vegetative life. En Cap. 2 : 21 , 22 dan 

4) Omdat Duhm ten onrechte de eschatologie assimileert met 
. teleologie, wier doel innerlijke verandering van het geheele 

volk is (t. a. p. bldz. 136, 138) concludeert hij tegen de be- 
wijzen in, dat Hosea ,,keine Eschatologie hat." 

5) Zie vooral de opgave bij Scholz, t. a. p. Einl. 

6) In den Talmud komt hij na Obadja en Jona voor. 

7) Zie de opgave bij Wtinsche Einl. 



13 S 



VS 



V. 



75-13 / 



* C 



UNIVERSITY OF CHICAGO